De Voorzitter. – Aan de orde is het vragenuur (B6-0133/2007).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
Op verzoek van commissaris Verheugen begint het vragenuur met vraag nr. 28.
De Voorzitter.
Vraag nr. 28 van Catherine Stihler (H-0493/07):
Betreft: Raadpleging over voorlichting aan de patiënt
Hoe gaat de Commissie, met het oog op het opstellen van een verslag over het voorlichtingsbeleid aan patiënten in de lidstaten, de raadpleging van de consumentenorganisaties organiseren, zoals bedoeld in artikel 88 bis van Richtlijn 2004/27/EG(1)? ("Binnen drie jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 2004/726/EG legt de Commissie, na raadpleging van de patiënten-, consumenten-, artsen- en apothekersorganisaties, uit de lidstaten en van de andere belanghebbende partijen, aan het Europees Parlement en de Raad een verslag voor over het gevoerde voorlichtingsbeleid - met name via het internet - en over de daaraan voor de patiënt verbonden risico's en voordelen".)
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Stihler, de Commissie werkt op dit moment op basis van artikel 88 bis van Richtlijn 2001/83/EG aan een verslag over het huidige beleid voor de voorlichting aan patiënten over geneesmiddelen. Daarin zullen we een volledige samenvatting geven van de stand van zaken, maar geen politieke richtsnoeren of voorstellen voorleggen, die komen er volgens artikel 88 bis pas in een tweede fase. Zodra de definitieve versie van dit verslag beschikbaar is, wordt het meteen voorgelegd aan de Raad en aan het Europees Parlement.
Tijdens de voorbereiding van dit verslag hebben de diensten van de Commissie uitvoerig overleg gepleegd met patiënten- en consumentenorganisaties, met de lidstaten en andere belanghebbenden. Die openbare raadpleging heeft volgens de gebruikelijke procedure plaatsgevonden en meer dan twee maanden geduurd, van april tot juni van dit jaar. De ontwerptekst is gepubliceerd op de website van het Directoraat-generaal Ondernemingen en industrie, met het verzoek om te reageren.
Tot nu toe hebben we meer dan vijftig reacties ontvangen, en er komen er iedere dag nog een paar bij. Tien van die reacties komen van patiënten- en consumentenorganisaties. Daaruit blijkt heel duidelijk dat de consumentenorganisaties, alle andere belanghebbenden en de samenleving in het algemeen de kans hebben gekregen om hun mening te geven en aan dit verslag bij te dragen, en ze hebben van die kans ook uitvoerig gebruik gemaakt.
We bestuderen de antwoorden die we hebben ontvangen heel zorgvuldig, en op basis daarvan moeten we in het definitieve verslag overwegen wat de beste strategie is om alle Europese burgers dezelfde toegang te bieden tot werkelijk relevante informatie over geneesmiddelen.
Ik kan u verzekeren, geachte afgevaardigde, dat deze zaak mij persoonlijk heel na aan het hart gaat. Ik zal alles in het werk stellen om dit proces zo snel mogelijk af te sluiten. Het is echter van het grootste belang dat onze voorstellen gebaseerd zijn op volledige informatie, en op een grondige raadpleging van de belanghebbenden. Volgens mij zijn in dit verband precisie en kwaliteit veel belangrijker dan snelheid.
Catherine Stihler (PSE). - (EN) Dank u, commissaris. Ik denk dat er veel bezorgdheid heerst over de manier waarop de partijen zijn geraadpleegd. Velen van ons vinden dat er geen wijzigingen in de huidige wetgeving moeten worden aangebracht, dat wil zeggen dat het verbod op rechtstreekse consumentenreclame van kracht blijft en dat niet via de achterdeur rechtstreeks reclame kan worden gemaakt voor farmaceutische producten. De consument moet meer worden betrokken bij het farmaceutisch forum met de nadruk op wat patiënten en gewone consumenten willen en moeten weten en niet op wat de industrie kwijt wil. Daarom verzoek ik de commissaris veranderingen in het tijdschema te overwegen zodat alle alternatieve standpunten behoorlijk kunnen worden overwogen, het informatieprobleem op een patiëntgerichte manier kan worden benaderd en patiëntgerichte oplossingen kunnen worden gevonden.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. (DE) Mevrouw Stihler, allereerst zou ik u willen verzekeren dat ik uw politieke inschatting volledig deel. We mogen de deur niet openzetten voor productreclame voor op recept verkrijgbare geneesmiddelen. Zolang ik hier bij betrokken ben, zal dat ook niet gebeuren. We moeten de patiënten alleen maar objectieve, volledige en neutrale informatie ter beschikking stellen, en wel op een manier waardoor de patiënten niet in de war raken, en ze allemaal dezelfde toegang hebben.
Op dit moment is het probleem dat er groepen van patiënten zijn die via internet en andere moderne communicatiemiddelen toegang hebben tot allerlei informatie. Veel patiënten hebben die mogelijkheid echter niet, en daar moeten we iets aan doen.
Ik wil het nogmaals heel duidelijk zeggen: we zullen de grens van de productreclame niet overschrijden. We zullen ook heel duidelijk bepalen wat de regels en de criteria voor deze informatie zijn.
Over de timing heb ik al gezegd dat de raadplegingsfase afgesloten is. We werken werkelijk op volle toeren, we leggen nu op basis van deze raadpleging de laatste hand aan het definitieve verslag. Ik heb u al beloofd dat ik alles in het werk zal stellen om dit zo snel mogelijk af te krijgen. Het zal in ieder geval nog in de tweede helft van dit jaar zover zijn.
De Voorzitter.
Vraag nr. 26 van Brian Crowley (H-0467/07):
Betreft: Bestrijding van jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid binnen de EU
Kan de Europese Commissie aangeven welke maatregelen zij dit jaar voornemens is te nemen om jeugdwerkloosheid en langdurige werkloosheid binnen de Europese Unie te bestrijden en ervoor te zorgen dat EU-burgers die werkloos zijn toegang hebben tot kwalitatief goede opleidingen op het gebied van informatietechnologie?
Vladimír Špidla, lid van de commissie. (CS) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de arbeidsmarkt in Europa wordt over het algemeen steeds beter; dit is een zeer snelle en duidelijke ontwikkeling. Nog nooit hebben er zoveel mensen in Europa gewerkt, en de werkloosheid is lager dan zij in zeer lange tijd geweest is. Desondanks blijft het een feit dat er een hoge mate van werkloosheid bestaat onder jongeren, zo’n tweekeer zo hoog als de gemiddelde werkloosheid in de Europese Unie. Deze werkloosheid onder jongeren is in de eerste instantie een aangelegenheid van de lidstaten binnen hun arbeidsmarktbeleid. Anderzijds is het natuurlijk duidelijk dat de Europese Unie kan bijdragen tot het oplossen van dit probleem.
De belangrijkste taak van de Europese Unie betreft de ondersteuning van de lidstaten op de onderstaande gebieden:
– coördinatie en observatie van het binnenlands beleid van de lidstaten op het gebied van werkgelegenheid in het kader van de Lissabonstrategie, en
– financiële ondersteuning, met name via het Europees Sociaal Fonds.
Het kader voor de coördinatie van het verschillende beleid wordt gegeven door de opnieuw gelanceerde Lissabonstrategie. De Commissie volgt het nationaal werkgelegenheidsbeleid zorgvuldig. In het nieuwste communautaire verslag over de werkgelegenheid hebben de Commissie en de Raad benadrukt dat de positie van de jongeren op de arbeidsmarkt dringend verbetering behoeft. Ondanks het feit dat de lidstaten zich hebben verplicht om de jongeren een nieuwe start te bieden, krijgt het grootste deel van de 4,6 miljoen jongeren in de eerste zes maanden van hun werkloosheid noch een baan, noch een opleiding of stageplaats aangeboden. Bovendien hebben de jongeren die wel een baan vinden vaak een onzekere arbeidsovereenkomst. De Commissie is van mening dat dit een verontrustende situatie is en beveelt de lidstaten aan om de positie van jongeren te verbeteren, vooral op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding.
Volgens de Commissie moeten er met name op de onderstaande gebieden stappen worden ondernomen:
Ten eerste de sociale integratie: sociale integratie is een conditio sine qua non voor duurzame ontwikkeling in Europa. De Commissie zal de actieve cohesie ondersteunen, waarbij het uitgangspunt is dat mensen aan de rand van de arbeidsmarkt de mogelijkheid wordt geboden tot integratie in de arbeidsmarkt, er programma’s worden aangeboden die zorgen voor een toereikend minimuminkomen en er toegang wordt verschaft tot een goede sociale dienstverlening;
Ten tweede het principe van “levenslang leren”: het lijdt geen twijfel dat onderwijs tot meer onderwijs leidt en dat mensen die hoger opgeleid zijn ook een betere toegang hebben tot levenslang leren dan zij die dit juist het meeste nodig hebben, dat wil zeggen mensen met een lagere opleiding of ouderen met verouderde vaardigheden. De Commissie heeft in het kader van de Lissabonstrategie enkele aanbevelingen gedaan aan de lidstaten op het gebied van onderwijs en beroepsopleiding, met name wat betreft vroegtijdige schoolverlating en het verhogen van het opleidingsniveau dat door de Europeanen wordt behaald. Ik wil hierbij ook opmerken dat de Europese Unie ernaar streeft om het percentage vroegtijdige schoolverlaters terug te brengen tot onder de 10 procent; momenteel is dit 15,2 procent, en in sommige landen nog aanzienlijk hoger. Juist het terugdringen van de vroegtijdige schoolverlating is volgens ons een van de belangrijkste manieren om de mogelijkheden voor jongeren op de arbeidsmarkt te verbeteren. Een andere aanbeveling die door de Commissie werd gedaan betreft de ondersteuning van de geografische mobiliteit. We bevinden ons in een situatie dat er, in weerwil van de werkloosheid, in sommige regio’s en sectoren juist sprake is van een gebrek aan arbeidskrachten. Daarom is het nodig om jongeren aan te sporen om deze kansen op werk aan te grijpen.
Een andere mogelijkheid is die van financiële ondersteuning door de EU via het Europees Sociaal Fonds. Naast de coördinatie van het beleid ondersteunt de Unie de pogingen van de lidstaten om de arbeidsmarkt te moderniseren. In de periode 2007–2013 zullen de lidstaten in totaal 72,6 miljard euro ontvangen om de hervorming van hun binnenlandse arbeidsmarkt te financieren. Meer dan 90 procent van dit bedrag gaat rechtstreekse naar het realiseren van de Lissabondoelstellingen. Investering in menselijk kapitaal, hetgeen een derde vertegenwoordigt van het budget van het Europees Sociaal Fonds, is de belangrijkste prioriteit voor de periode 2007–2013. Van dit bedrag wordt dan nog eens 30 procent gereserveerd voor de sociale cohesie ten behoeve van achtergestelde groepen.
De volgende concrete resultaten zijn al bereikt middels het Europees Sociaal Fonds: jaarlijks worden ongeveer 2 miljoen mensen in dienst genomen nadat ze gebruik hebben gemaakt van ondersteuning door een van de projecten van het Europees Sociaal Fonds. In 2007 neemt ongeveer 25 procent van de werklozen in de EU deel aan de projecten van het Europees Sociaal Fonds. En jaarlijks maken één miljoen mensen, die sociaal achtergesteld of benadeeld zijn, gebruik van ondersteuning in het kader van de projecten van het Europees Sociaal Fonds. Zo’n 4 miljoen mensen ronden elk jaar hun beroepsopleiding af met ondersteuning van het Europees Sociaal Fonds in het kader van de “levenslang-leren”-programma’s.
Gezien het feit dat, zoals ik al aangaf, de werkloosheidsproblematiek bij jongeren blijft bestaan, is de Commissie op zoek naar meer doeltreffende oplossingen. Daarom is de Commissie nu een ontwerpmededeling aan het afronden die betrekking heeft op de integratie van jongeren in onderwijs, werk en maatschappij en waarvan de goedkeuring is gepland voor september van dit jaar. Aan deze mededeling zal een werkdocument van de Commissie worden toegevoegd over de werkgelegenheid voor jongeren.
Geachte afgevaardigden, zoals ik hierboven al gesteld heb, is de kwestie van de jeugdwerkeloosheid natuurlijk vooral een zaak voor de lidstaten, hun werkgelegenheidsbeleid, hun onderwijsbeleid, enzovoorts. Maar de Europese Unie kan natuurlijk niet passief blijven toezien in deze kwestie, en dat doet ze dan ook niet.
Brian Crowley (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn reactie. In de beperkte tijd die ik tot mijn beschikking heb, zal ik me op drie specifieke gebieden concentreren.
Ten eerste de jeugdwerkloosheid. We zien dat er een groot tekort aan beroepsvaardigheden is, niet alleen op het gebied van internet, communicatie en technologie, maar ook als het gaat om traditionele beroepsvaardigheden van timmerlieden, elektriciens, metselaars en dergelijke. Er lijken geen nieuwe initiatieven te zijn om met de beschikbare middelen uitvoering te geven aan extra scholing.
Ten tweede de mobiliteitskwestie. Er zijn hindernissen gecreëerd waarvan met name jonge mensen last hebben als ze op zoek naar een baan naar elders reizen en hun diploma’s daar willen laten erkennen.
Mijn derde en laatste punt betreft langdurige werkloosheid. Herintredingsprogramma’s zijn belangrijk omdat mensen daarmee in staat worden gesteld om een aantal sociale rechten te behouden en zo worden geholpen bij de re-integratie in het arbeidssysteem. Wat voor specifieke voorstellen zijn daarvoor gedaan?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Deze twee punten zijn natuurlijk buitengewoon belangrijk en ik zou hier uitgebreid op in kunnen gaan, maar staat u mij toe hierop een zeer kort antwoord te geven. Natuurlijk richten we ons, in het kader van het actieve werkgelegenheidsbeleid binnen het Europees Sociaal Fonds op verbetering van de kwalificaties, en u hebt zojuist aangegeven dat deze kwalificaties niet alleen zuiver intellectueel van aard hoeven te zijn, maar dat hieraan ook behoefte bestaat in een aantal ambachten en andere vakgebieden. Daarom is het van belang om te benadrukken dat de Commissie nu, binnen het kader van het Forum voor herstructurering, een discussieforum voorbereidt dat zich met de “arbeidsmarkt van de toekomst” bezig gaat houden, dat wil zeggen een arbeidsmarkt met arbeidsplaatsen die in langdurig perspectief als vaste of toekomstige plaatsen gezien kunnen worden, en een deel van onze inspanningen zal zijn gericht op het formuleren van de juiste kwalificatie-eisen, de juiste modules voor het verkrijgen van deze kwalificaties en flexibele, veerkrachtige methoden om het evenwicht tussen de toekomstige arbeidsmarkt en de kwalificaties te garanderen.
Er zijn nog een aantal andere punten en manieren waarop we de mobiliteit van de arbeidskrachten kunnen ondersteunen. Naar mijn mening is de belangrijkste daarvan de doelstelling die door mijn collega, de heer Figel, wordt uitgewerkt. Het betreft hier een beleidsproject voor de erkenning van kwalificaties, dat wil zeggen erkenning van kwalificaties niet alleen in sectoren waarin kwalificaties al erkend worden, maar ook de erkenning van bijvoorbeeld ambachtelijke kwalificaties. Ik ben van mening dat als we doorgaan met dit project, we een duidelijke verbetering zullen kunnen bewerkstelligen in de positie van de jongeren op de arbeidsmarkt.
De Voorzitter.
Vraag nr. 27 van Olle Schmidt (H-0487/07):
Betreft: De EU als toevluchtsoord voor vervolgde auteurs en journalisten
De EU is moreel verplicht het open debat in gesloten samenlevingen en dictaturen te bevorderen. In veel landen is het openbaar maken van de eigen mening levensgevaarlijk. Over de hele wereld worden journalisten en auteurs vermoord, ontvoerd en vervolgd. Vrijheid van meningsuiting is van belang voor de ontwikkeling van een dictatuur naar een open en democratische samenleving. De Commissie dient duidelijk aan te geven hoe waardevol vrijheid van meningsuiting is door auteurs en journalisten die op grond van een beperkte vrijheid van meningsuiting worden vervolgd, tijdelijk toevlucht te bieden. Onlangs heeft de Deense regering een voorstel in deze zin voorgelegd.
Is de Commissie bereid het initiatief te nemen om auteurs die vervolgd dreigen te worden op grond van een beperkte vrijheid van meningsuiting toevlucht in de EU te bieden?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (EN) De voorwaarden waaronder onderdanen van derde landen in een lidstaat internationale bescherming, zoals de subsidiaire beschermingsstatus voor vluchtelingen, kan worden geboden, zijn op communautair niveau geharmoniseerd. Het is zelfs zo dat Kwalificatierichtlijn 2004/83/EG de betrokken EU-lidstaten verplicht om de vluchtelingenstatus te verlenen aan onderdanen van derde landen die bescherming zoeken op grond van een gefundeerde angst om te worden vervolgd vanwege hun politieke opvattingen.
Onder het begrip politieke mening valt in dit verband elke mening over aangelegenheden met betrekking tot de staat, de regering of de maatschappij die verder gaat dan de vereenzelviging met een specifieke politieke partij of erkende ideologie.
Lidstaten zijn derhalve op grond van de EU-wetgeving verplicht om bescherming te bieden aan journalisten en schrijvers die ten gevolge van het uitoefenen van hun vrijheid van meningsuiting in hun land van herkomst een gefundeerde angst hebben om te worden vervolgd in de zin dat hun leven of fysieke vrijheid wordt bedreigd of hun mensenrechten op andere wijze ernstig worden geschonden.
De Commissie verwelkomt initiatieven van individuele lidstaten ter verhoging van het beschermingsniveau dat wordt geboden aan schrijvers en journalisten die op grond van een beperkte vrijheid van meningsuiting worden vervolgd.
Olle Schmidt (ALDE). - (SV) Dat is een positief antwoord. Ik wil mijn vraag benutten om de commissaris op te roepen samen met de lidstaten een initiatief te nemen om zaken beter te reguleren en ervoor te zorgen dat schrijvers en journalisten die de mogelijkheid hebben om naar Europa te komen, dit ook mogen doen. Ik denk dat dit onze plicht is gezien de zeer moeilijke situatie in de wereld. Sta mij toe de commissaris erop te wijzen dat vorig jaar 113 mensen die in de media werkten werden vermoord, 807 in de gevangenis werden gestopt, bijna 1 500 fysiek werden aangevallen en 56 ontvoerd. 18 schrijvers werden vermoord en 144 gevangen gezet. Het is de hoogste tijd dat wij actie ondernemen. We kunnen denken aan een EU-beurs waartoe de commissaris het initiatief neemt.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik antwoord graag op wat de heer Schmidt net zei. Aangezien de richtlijn van kracht is, zijn alle lidstaten verplicht deze na te leven. Een aspect waarvoor misschien meer gedaan kan worden, is dat van informatie en communicatie met de landen van herkomst. Daar is men waarschijnlijk weinig bekend met de mogelijkheden die de Europese wet biedt om bescherming te vinden als iemand journalist is en risico’s loopt.
Voor wat de communicatieprogramma’s betreft, alle lidstaten moeten weten dat de Europese Commissie bereid is om deze niet alleen te cofinancieren maar ook te promoten. Dus een betere kennis ten behoeve van een betere toepassing van een richtlijn die precies bestaat in de termen die ik u beschreven heb.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan wel zeggen dat ik volledig achter de vraag van onze collega sta. In landen waar eerst boeken worden verboden en verbrand, en dan de mensen worden vervolgd die de boeken schrijven, heerst namelijk niet de geest die de Europese Unie bezielt. Ik zou de vraag nog wat ruimer willen formuleren. Ik vind niet alleen dat deze mensen bijzondere bescherming moeten krijgen, maar ook dat het een prioriteit van de Europese Unie zou moeten zijn om ervoor te zorgen dat wat deze mensen schrijven ook kan worden verspreid en doorgegeven. Zo kunnen we een einde maken aan de dictaturen waaronder deze schrijvers zuchten. Overweegt de Commissie om deze journalisten en auteurs te steunen, niet alleen door ze hier een verblijfsrecht te geven, maar ze ook bij hun werk te ondersteunen?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben zelfs al programma’s bedacht om ruchtbaarheid te geven aan de meningen van mensen die in hun eigen land als dissidente schrijvers worden bestempeld, met het oog op een betere verspreiding van liberale en democratische ideeën. Ons uiteindelijke doel is om een dergelijk gedachtegoed juist in de landen te verspreiden waar die schrijvers en journalisten vandaan komen.
Het is onze taak de democratische waarden buiten de Europese grenzen te bevorderen. Volgens mij is het een goede zaak om dat te doen door onder meer gebruik te maken van de stem van moedige schrijvers en journalisten. Deze mensen verdienen bescherming in Europa, maar het is goed dat hun ideeën ook bekend worden in de landen waaruit zij gevlucht zijn. Dus in principe ben ik het met die aanpak eens.
Jim Allister (NI). - (EN) Als we denken aan de vervolging en bedreiging van journalisten, kun je moeilijk heen om de door ons allen toegejuichte recente vrijlating van Alan Johnston in Gaza. Is de Commissie echter ook van mening dat er een zorgvuldig evenwicht moet worden betracht om te voorkomen dat organisaties zoals Hamas zich gesterkt voelen in hun rol of beloond worden voor daden die ze nooit hadden mogen plegen, in dit geval een moedige journalist zoals Alan Johnston de vrijheid ontnemen? Kan de commissaris daarop reageren?
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. - (IT) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat Europa zich over deze aanpak al heeft uitgesproken bij monde van de ministers van Buitenlandse Zaken van de Europese Unie: de bevrijding van gekidnapte mensen is een plicht waaraan Europa op het diplomatieke vlak gehoor moet geven.
De bevrijding van Alan Johnston was een actie die wij zeer gewaardeerd hebben. Maar, zoals u zelf al zegt, niemand gaat er natuurlijk van uit dat Hamas beloond moet worden. Iedereen weet dat Hamas nog steeds op de lijst van terreurorganisaties staat.
Dit vooropgezet is het duidelijk dat voor ons het belangrijkste is dat er mensenlevens worden gered en dat journalisten hun werk kunnen doen, ook in moeilijke regio’s, in conflictgebieden of gebieden met hoog risico. Anders komt de taak van de journalist - namelijk daarheen gaan waar het ook gevaarlijk is en verslag uitbrengen van wat hij gezien of gehoord heeft – weg te vallen.
Tweede deel
De Voorzitter. Vraag nr. 29 van Stavros Arnaoutakis (H-0500/07):
Betreft: Gevaar van uitsterven van de visbestanden in de Egeïsche Zee
Uit gepubliceerd wetenschappelijk onderzoek blijkt dat de visbestanden in de Egeïsche Zee gevaarlijk slinken, hetgeen rechtstreeks kan leiden tot het wegvallen van de betrokken visgronden. Deze situatie wordt verergerd door het feit dat er geen concrete maatregelen worden genomen met het oog op een duurzaam beheer van de visserijactiviteiten, maar ook door het ongecontroleerde gebruik van vistuig en vismethodes die zware klappen toebrengen aan met name de paaigronden waar de visvoorraad wordt aangevuld.
De Commissie heeft de onmiddellijke plicht dit gebied tegen dergelijke ontwikkelingen te beschermen, enerzijds om ten minste de bestaande visreserves in stand te houden en anderzijds om de mensen te beschermen die van de visvangst langs de kust leven. Wat is de Commissie voornemens te doen om dit ernstige vraagstuk aan te pakken?
Joe Borg, lid van de Commissie. - (EN) Ik dank de heer Arnaoutakis voor zijn vraag over de Egeïsche Zee en de visbestanden daar. Men zal zich herinneren dat de Raad eind 2006 een ontwerpverordening inzake maatregelen voor een duurzaam beheer van visbestanden in de Middellandse Zee heeft aangenomen. Deze verordening is vervolgens in januari 2007 van kracht geworden. De Commissie is van mening dat de verordening zowel wat demersale als kleine pelagische vissoorten betreft een eerlijk en krachtig antwoord is op de problemen die de geachte afgevaardigde aan de orde stelt. Voor andere sterk migrerende vissoorten zoals blauwvintonijn heeft de Gemeenschap onlangs ook nieuwe wetgeving aangenomen die zal bijdragen tot een verbetering van de staat van instandhouding van deze visbestanden.
Ik onderstreep hierbij echter dat het niet volstaat om beheersmaatregelen vast te stellen als deze maatregelen niet op adequate wijze worden uitgevoerd en als er geen vervolgmaatregelen worden genomen. Er is in dit opzicht een fundamentele rol weggelegd voor de lidstaten en de visserijorganisaties. De Commissie zal er nauwlettend op toezien dat alle maatregelen naar behoren tot uitvoering worden gebracht. Om deze reden heb ik de betrokken ministers van de lidstaten op 2 april 2007 het verzoek gestuurd om te onderzoeken hoe het er een paar maanden na de aanneming van de verordening inmiddels voor staat met de toepassing ervan. Mijn diensten zullen de situatie en de tenuitvoerlegging van de diverse bepalingen van de verordening door de lidstaten blijven volgen.
Naast communautaire maatregelen die in de toekomst wellicht zullen worden aangevuld, is het ook van fundamenteel belang dat visserijbeheersmaatregelen in het kader van de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee (GFCM) worden bevorderd, zodat de landen aan de Middellandse Zee die geen lid van de Europese Unie zijn, ook een bijdrage kunnen leveren aan de duurzaamheid van de levende rijkdommen van de zee.
Actieve deelname van wetenschappers van de lidstaten aan de beraadslagingen van het Wetenschappelijk Raadgevend Comité van de GFCM kan hierbij een belangrijke rol spelen. In het geval van de Egeïsche Zee is het in de eerste plaats aan Griekenland en Turkije om te zorgen voor een adequate wetenschappelijke samenwerking die bruikbare wetenschappelijke adviezen voor het visserijbeheer oplevert.
Om de wetenschappelijke samenwerking in het oostelijk bekken van de Middellandse Zee te bevorderen is de Commissie van plan om, samen met Griekenland en Italië, een nieuw regionaal FAO-project genaamd EastMed te steunen.
Stavros Arnaoutakis (PSE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord en hem duidelijk maken dat in de Egeïsche Zee, en meer in het algemeen in de Middellandse Zee vissers actief zijn uit de lidstaten van de Europese Unie maar ook uit derde landen.
De Griekse en communautaire vissers in dit gebied moeten zich houden aan allerlei beperkingen en passen de communautaire richtlijnen toe, in tegenstelling tot de vissers uit derde landen, die zonder enige beperking en vaak ongecontroleerd vissen.
Wat is de Commissie van plan te doen om onmiddellijk een oplossing voor dit probleem te vinden?
Joe Borg, lid van de Commissie. - (EN) Ja, zoals ik al zei: rechtstreekse tussenkomst van de Commissie is mogelijk als het gaat om visserijbeheer binnen de communautaire wateren, met name als het communautaire vissers betreft. Ik heb in dat opzicht specifiek verwezen naar de verordening voor de Middellandse Zee, die zojuist van kracht is geworden. Wij controleren nauwgezet of deze naar behoren ten uitvoer wordt gelegd.
Bij de Middellandse Zee, ook bij uw deel van de Middellandse Zee, hebben we natuurlijk te maken met derde landen waarmee we betrekkingen onderhouden. Ik denk daarbij met name aan Turkije, waarmee we een associatieovereenkomst hebben gesloten en dat ook kandidaat-lidstaat is. Op het gebied van visserij proberen we nauw met deze derde landen samen te werken in andere fora die verantwoordelijk zijn voor het visserijbeheer in de Middellandse Zee, met name de GFCM, de Algemene Visserijcommissie voor de Middellandse Zee. Voor sterk migrerende vissoorten is er de ICCAT, de commissie die vooral verantwoordelijk is voor blauwvintonijn en ook voor zwaardvis. We proberen op dit gebied nauw samen te werken met derde landen die ook lid zijn van deze fora om tot gemeenschappelijke regelgevende maatregelen te komen. Op deze manier proberen we zo goed mogelijk een gelijk speelveld tot stand te brengen en in stand te houden.
Het is zonder meer belangrijk dat de Europese Unie het voortouw neemt en door ons eigen regelgevingsstelsel voor visserij in de communautaire wateren op te stellen, geven we het goede voorbeeld. We doen ons uiterste best om ervoor te zorgen dat derde landen met visrechten in de Middellandse Zee via de GFCM of de ICCAT vergelijkbare maatregelen nemen zodat onze vissers niet benadeeld worden omdat ze gebonden zijn aan strengere regels voor het visserijbeheer.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) In de afgelopen weken hebben we in uw land, Malta, gehoord dat er problemen zijn met de visvangst langs de kust van een ander deel van de Middellandse Zee. Zijn er concrete mogelijkheden, programma’s en strategieën om met name de visvangst langs de kust en de plaatselijke vissers te ondersteunen?
Joe Borg, lid van de Commissie. - (EN) Kustvisserij in de Middellandse Zee is een uiterst gevoelige kwestie, gezien het feit dat de visserij in de Middellandse Zee iets specifieker is dan bijvoorbeeld op de Noordzee, waar voornamelijk sprake is van gemengde visserij. We kunnen dus niet zo selectief zijn als we zouden willen en daarnaast zijn de maatregelen die in de Middellandse Zee gelden, veeleer gebaseerd op technische maatregelen dan op toegestane vangsten en quota’s.
Hoe dan ook, het visserijbeleid voor de Middellandse Zee heeft voor het eerst geleid tot vrij strenge verordeningen die bedoeld zijn om de visserij in de Middellandse Zee, met name de kustvisserij, te reguleren. De lidstaten zijn verplicht om beheersplannen op te stellen voor de visserij met betrekking tot de kustdimensie en maatregelen te nemen inzake de minimummaat bij aanlanding en, met name, de soorten vistuig die worden gebruikt.
We zijn nu bezig met de controle op de tenuitvoerlegging van deze verordening, zoals ik al zei in mijn antwoord op de vraag. Deze verordening is pas eind vorig jaar aangenomen en is begin dit jaar van kracht geworden. De tijdschema’s worden in de loop van dit jaar en volgend jaar ingevoerd. Ik hoop dat de lidstaten de noodzakelijk maatregelen binnen de in de verordening gestelde tijdschema’s tot uitvoering brengen zodat we een veel duurzamere visserij in de Middellandse Zee tot stand kunnen brengen, met name wat betreft de kustvisserij.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Ik wil mijn collega, de heer Arnaoutakis, gelukwensen met zijn vraag en ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord. Ik wil echter vragen onder welke voorwaarden de door vissers uit derde landen gevangen vissen in de Europese Unie ingevoerd en in de handel gebracht mogen worden.
Meer visvangst betekent meer vraag wegens lagere prijzen. Het gaat niet alleen om de manier van vissen.
Joe Borg, lid van de Commissie. - (EN) De algemene bepalingen inzake WTO-onderhandelingen en het WTO-stelsel voorzien in de regels die gelden voor de invoer van vis. Bij bepaalde onderdelen is, met name wat betreft visserij, geen sprake van volledige liberalisering en derhalve worden er bepaalde maatregelen gehanteerd om de communautaire sector te beschermen. Maar hoe de verdere liberalisering met betrekking tot geïmporteerde visserijproducten zal verlopen, hangt af van de uitkomst van de besprekingen die in de loop van het jaar zullen worden gehouden.
Het is hoe dan ook belangrijk om te onderstrepen dat we later dit jaar met maatregelen zullen komen om illegale visserij te bestrijden. Als vis bijvoorbeeld wordt gevangen door schepen die onder de vlag van een derde land varen, en die schepen kunnen niet bewijzen dat de vis op duurzame wijze is gevangen - met andere woorden, binnen de quota en binnen de parameters van de regels die gelden in verschillende organisaties voor regionaal visserijbeheer, zoals, in het geval van de Middellandse Zee, de GFCM - dan zal deze vis als illegaal beschouwd worden en zal er geen toestemming worden verleend om de vis aan te voeren in de lidstaat waarvoor deze bestemd was. Dit biedt ons een zeer effectieve maatregel, die ons, naar ik hoop, zal helpen om de aanvoer van illegaal gevangen vis te beperken.
De Voorzitter. - Vraag nr. 30 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0452/07)
Betreft: Bescherming van de rechten van het kind in de externe betrekkingen van de EU
In de mededeling van de Commissie "Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind" die op 4 juli 2006 werd gepubliceerd, wordt in het punt "de situatie wereldwijd" geraamd dat permanent rond de 300.000 kinderen als kindsoldaten meevechten in meer dan 30 gewapende conflicten overal ter wereld. Ook al zou men verwachten dat de situatie van kindsoldaten geregeld is en dat het aantal extreme gevallen van schending van hun rechten is afgenomen, toch heeft de internationale pers het regelmatig over de rekrutering van kindsoldaten, met name in landen in Afrika en Azië.
Hoe pakt de Commissie in het kader van haar externe betrekkingen het fenomeen aan van het inzetten van kinderen in gewapende conflicten ? Welke concrete maatregelen denkt de Commissie te nemen om van de bestrijding van de inlijving van kinderen een prioritair punt op haar politieke agenda te maken ten aanzien van de landen die kinderen dwingen deel te nemen aan gewapende conflicten? Hoe zal de Commissie de toepassing van het Protocol bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind bevorderen om ervoor te zorgen dat alle landen de voorwaarde eerbiedigen dat jongeren 18 jaar moeten zijn alvorens een militaire opleiding te krijgen en bij conflicten te worden ingezet?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) De Commissie veroordeelt niet alleen krachtig de rekrutering en inzet van kinderen in gewapende strijdkrachten of groepen maar levert ook een actieve bijdrage aan duurzame internationale inspanningen waarbij alle beschikbare middelen worden aangewend om dit verschijnsel te bestrijden. Ook zijn we actief bezig om, zowel op beleidsniveau als met behulp van onze verschillende financieringsinstrumenten, de rechten van het kind in gewapende conflicten te bevorderen.
Het gaat hier om drie niveaus. Een ervan is het beleidsniveau. De Europese Unie heeft een zeer stevige basis gelegd om aan deze kwesties te kunnen werken. Sinds 2003 zijn er verschillende belangrijke beleidsdocumenten aangenomen waaronder de EU-richtsnoeren inzake kinderen en gewapende conflicten, het EU-concept voor steun voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie, de checklist voor de integratie van de bescherming van kinderen in gewapende conflicten in de activiteiten van het EVDB en, tot slot, de mededeling van de Commissie over een EU-strategie voor de rechten van het kind van 2006.
In onze politieke dialogen met partnerlanden brengen we regelmatig kwesties op het gebied van de rechten van het kind aan de orde. Bij de Libanese regering hebben we bijvoorbeeld de ratificatie van het facultatieve protocol bij het Verdrag voor de rechten van het kind aan de orde gesteld. Als landen het Statuut van het Internationaal Strafhof op grond waarvan de rekrutering van kinderen een oorlogsmisdaad is, nog niet hebben geratificeerd en volledig ten uitvoer hebben gelegd, dringen we er bij deze landen op aan om dit te doen. We hebben de recente herziening van de Beginselen van Kaapstad financieel gesteund, wat in februari van dit jaar tot de aanneming van de Beginselen van Parijs heeft geleid. Verder werken we nog steeds samen en bieden we nog steeds actief steun aan de speciale VN-vertegenwoordigers voor kinderen in gewapende conflicten, UNICEF, OHCHR, UNHCR en andere niet-gouvernementele organen.
Ten tweede hebben we aan deze kwestie hoge prioriteit gegeven in onze steunprogramma’s voor individuele landen, bijvoorbeeld met betrekking tot projecten in het kader van programma’s voor ontwapening, demobilisatie en re-integratie, zoals in Soedan, met betrekking tot de preventie van de rekrutering van kinderen in Colombia en met betrekking tot de demobilisatie, re-integratie en preventie van de rekrutering van kindsoldaten. Hierdoor is de demobilisatie van meer dan 3 000 kinderen mogelijk geworden.
Tot slot hebben we in het kader van het nieuwe Europese instrument voor democratie en mensenrechten voor de periode 2007-2010 ook een bedrag van 6,8 miljoen euro gereserveerd voor de bescherming van de rechten van het kind in gewapende conflictsituaties.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Ik dank mevrouw de commissaris voor haar antwoord. Kunt u mij misschien zeggen welke concrete maatregelen er bestaan voor de opvang van dergelijke kinderen in de Europese Unie?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Zoals ik zojuist zei, hebben we diverse richtsnoeren tot onze beschikking en die leggen we ook ten uitvoer. Zo noemde ik bijvoorbeeld al de EU-strategie voor de rechten van het kind. We maken hierbij in de eerste plaats gebruik van politieke dialoog. In de tweede plaats helpen we hen ook met hun eigen strategieën. Dat houdt in dat we met de individuele landen samenwerken. We hebben ook financiële steun verleend aan de recente herziening van de Beginselen van Kaapstad en dat heeft, zoals ik al zei, tot de Beginselen van Parijs geleid. We spreken ook officieel onze politieke steun uit voor deze richtsnoeren.
We bieden de landen dus op alle fronten hulp en maken daarbij ook gebruik van onze eigen projecten.
De Voorzitter.
Vraag nr. 31 van Bernd Posselt (H-0460/07):
Betreft: Strategie voor de Zwarte Zeeregio
Hoe ziet de strategie in het kader van het externe beleid van de EU voor de verdere ontwikkeling van de Zwarte Zeeregio er uit, en welke rol spelen kwesties op het gebied van mensenrechten, veiligheid en extern energiebeleid hierbij?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Dit is een vraag over de strategie van de Zwarte Zeeregio. Naast de drie EU-lidstaten bevinden zich in de Zwarte Zeeregio nog zeven andere landen die met beleid van de Europese Unie te maken hebben: ten eerste het nabuurschapsbeleid, ten tweede het pre-toetredingsproces voor Turkije en tot slot het strategische partnerschap met Rusland. Deze beleidsterreinen, met name het Europees nabuurschapsbeleid, zijn bepalend voor onze strategie ten aanzien van de regio als geheel.
Het bevorderen van welvaart en stabiliteit is derhalve een van onze voornaamste doelen en we bieden substantiële samenwerkingsprogramma’s. Zoals u weet, hebben we onlangs een initiatief voor de synergie van de Zwarte Zee ingediend dat zojuist onder het Duitse voorzitterschap is aangenomen.
De regio is van groot belang voor ons, met name voor de energiebevoorrading van de EU - niet alleen de veiligheid van de energiebevoorrading maar ook diversificatie. We stimuleren ook een dialoog over energieveiligheid met alle Zwarte Zeelanden om een transparant kader tot stand te brengen voor de productie, het transport en de doorvoer van energie, niet alleen in regionaal verband maar ook om onze eigen energieveiligheid en -bevoorrading door middel van diversificatie te verbeteren.
We zijn ook bezig om de bestaande energie-infrastructuur te verbeteren en de ontwikkeling van een nieuwe infrastructuur in het kader van een energiecorridor Kaspische Zee - Zwarte Zee - EU te bevorderen. Alle normen voor de mensenrechten zoals vastgelegd door de Raad van Europa en de OVSE gelden ook voor alle Zwarte Zeelanden. Daarom willen we de normen voor de mensenrechten verbeteren en met name democratische structuren en de civiele maatschappij steunen en versterken. Dat is van cruciaal belang.
Het derde punt, tot slot, is veiligheid, met name de “bevroren conflicten” die ons voor een enorme uitdaging stellen. We hopen dat de actieve betrokkenheid van de EU bij lopende acties inzake deze conflicten in de nabije toekomst tot een oplossing leidt.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de commissaris, ik zou u hartelijk willen bedanken voor dit uitvoerige antwoord. Ik heb nog twee aanvullende vragen. Ten eerste: op donderdag bespreken we tijdens een actualiteitendebat Transnistrië. Hoe ziet u de situatie in Moldavië?
De tweede vraag gaat over de spanningen tussen de drie staten op de zuidelijke Kaukasus, waar de spanningen in de afgelopen dagen en weken hoog zijn opgelopen, daar worden oorlogjes bij volmacht gevoerd. Speelt de Commissie daar een bemiddelende rol?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (DE) Ik wil beginnen met Transnistrië en Moldavië. We hebben heel onlangs een lang gesprek gevoerd met president Voronin. Ik kan u wel vertellen dat we met hem heel nauw samenwerken, uiteraard binnen het kader van ons nabuurschapsbeleid.
We weten dat er gesprekken hebben plaatsgevonden tussen Voronin en president Poetin, maar het is vooral belangrijk dat die gevolgen hebben voor de 5+2-gesprekken, die wij voeren. Op die manier stellen we alles in het werk om Moldavië alle mogelijke steun te geven. We moeten de mensenrechten telkens weer aan de orde stellen, en dat heb ik zelf ook gedaan, in een brief aan president Voronin, maar ook tijdens onze persoonlijke gesprekken. We moeten dit land, het armste land van Europa, echter absoluut ondersteunen, en dat doen we ook met onze programma’s.
Dan wil ik ingaan op de ernstige spanningen op de zuidelijke Kaukasus. Het is waar dat die er zijn. We hebben er telkens weer op gewezen dat een oplossing voor de conflicten in Zuid-Ossetië, Abchazië, en natuurlijk ook in Nagorno-Karabach, alleen maar mogelijk is wanneer we een zeer intensieve politieke dialoog voeren. We staan in direct contact met de verschillende speciale gezanten van de Hoge Vertegenwoordiger, en we hebben besloten om het nabuurschapsbeleid te gebruiken om het juiste kader te creëren voor het zoeken naar een mogelijke oplossing.
In Nagorno-Karabach is er een kans geweest, maar de president heeft die helaas nog niet benut. We hopen echter allemaal dat er misschien toch nog een doorbraak komt. In Zuid-Ossetië gaat het de goede kant op, maar in Abchazië worden de problemen al ernstiger, en daar moeten we heel waakzaam zijn.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) In haar antwoord op de vraag van de heer Posselt heeft de commissaris een aantal belangrijke beleidsterreinen genoemd. Ik zou nog een ander onderwerp aan de orde willen stellen. De recente ontwikkelingen hebben ertoe geleid dat we nu ook aan de Zwarte Zee een belangrijke buitengrens van de EU hebben. Dat leidt tot vragen in verband met de legale of illegale grensoverschrijding. Kunnen we hier iets aan doen met het visumbeleid, het immigratiebeleid, en met het beleid ter bestrijding van de illegale immigratie?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (DE) Mijnheer Rack, het gaat om verschillende landen. Aan de ene kant hebben we de nieuwe lidstaten Bulgarije en Roemenië, die hun bijdrage leveren aan de gemeenschappelijke formulering van het migratiebeleid van de EU.
Er zijn echter ook andere landen, bijvoorbeeld de toetredingskandidaat Turkije. Wanneer het zover is, en het betrokken hoofdstuk is afgesloten, moet Turkije het acquis communautaire aanvaarden en overnemen.
De relaties met sommige van deze landen vallen onder het nabuurschapsbeleid, en we behandelen vooral twee onderwerpen: aan de ene kant bepaalde visumfaciliteiten, en aan de andere kant terugnameovereenkomsten, om de illegale migratie te bestrijden, en zoveel mogelijk te beëindigen.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik wil u een vraag stellen over de sluiting van de eenheden 3 en 4 van de kerncentrale in Kozloduy in Bulgarije. Weliswaar moesten zij volgens het toetredingsverdrag worden gesloten, maar vindt u het, gelet op de huidige energiesituatie in Europa en de wereld, juist om één of meer eenheden te sluiten van een goed beheerde, veilige elektriciteitscentrale die zuinig functioneert ?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Volgens mij is dit een belangrijke reden voor de samenwerking in het kader van de synergie van de Zwarte Zee en voor de Economische Raad van de Zwarte Zee als instrument om deze samenwerking gestalte te geven. We zouden graag zien dat onze partnerlanden en de nabuurschapslanden enerzijds en onze eigen lidstaten anderzijds nauw samenwerken met de kandidaat-lidstaat, dat wil zeggen Turkije, maar met name ook met de strategische partner, dat wil zeggen Rusland.
We staan nog maar aan het begin van dit nieuwe beleid en ik denk dat dit beleid nog moet groeien. Er heeft een heel belangrijke bijeenkomst in Istanbul plaatsgevonden die, naar ik hoop, tot een intensivering en verdieping van onze samenwerking zal leiden. Ik denk echter dat het nog te vroeg is om nu al te kunnen oordelen. We moeten nu verder aan de slag en proberen zoveel mogelijk te bereiken, maar de intentie is er in ieder geval.
De Voorzitter.
Vraag nr. 32 van Evgeni Kirilov (H-0479/07):
Betreft: De situatie van de Bulgaarse verpleegsters en de Palestijnse dokter in Libië
Kan de Commissie mij de laatste stand van zaken meedelen met betrekking tot de Bulgaarse verpleegsters en de Palestijnse dokter in Libië na het recente bezoek van commissaris Ferrero-Waldner en de Duitse federale minister Steinmeier aan dat land? Kan de Commissie conclusies trekken en mij een politieke inschatting geven van het verdere verloop van de onderhandelingen met de Libische autoriteiten?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het geval van de Bulgaarse verpleegsters en de Palestijnse arts is een van mijn voornaamste prioriteiten. Tijdens mijn bezoek aan Libië samen met de Duitse minister van Buitenlandse zaken, de heer Steinmeier, die op dat moment fungerend voorzitter van de Raad was, hebben we vooruitgang geboekt bij de besprekingen met de Libische autoriteiten en met de vertegenwoordigers van de families van de kinderen. Op basis van menselijke solidariteit lijken we nu dichter bij een oplossing te komen.
De families en de regering waren zeer constructief en we hebben bevestigd dat we bereid zijn te overwegen om het actieplan voor Benghazi omwille van de kinderen en, met name, omwille van het Benghazi Centrum voor Infectueuze Ziekten en Immunologie voort te zetten.
De uitspraak van het Hooggerechtshof wordt morgen, op 11 juli, verwacht, maar daar blijft het niet bij want er zijn verdere stappen voor de Libische Hoge Rechterlijke Raad in voorbereiding.
We staan in nauw contact met de Libische autoriteiten en we hopen natuurlijk op een goede afloop van de zaak, maar we zijn er nog niet.
Евгени Кирилов (PSE). – Г-жо комисар, благодаря на Вас и на немското председателство за огромните усилия, които положихте.
Вие, г-жо комисар, характеризирате тези преговори като деликатни. Обикновено често казвате така. Всъщност търпение и деликатност проявява Европейската комисия. Либийският режим, който не иска да търси истинската причина за СПИН-епидемията до този момент, не проявява деликатност и си е намерил за тази цел дългосрочни заложници. Той драстично нарушава човешките права на европейски граждани вече 8 години и развива удобната му теза за независимото либийско правосъдие. А то е толкова независимо, колкото например са либийските медии, които за този период не посмяха нито един път да представят другата гледна точка, за разлика от българските и европейските медии.
Попитах Ви за политическата оценка, защото този процес е политически. Логично е за утрешното заседание на съда в Либия и неговото решение, както и за всички решения до сега, либийските власти да носят отговорност. Бих желал да Ви попитам: „Имате ли алтернативен план за действие (председателят се опитва да го прекъсне.), ако Либия продължи да използва преговорите за удължаването на агонията на медицинските сестри и палестинския лекар?“
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. - (EN) Ik kan voor het eerst zeggen dat ik hoop heb op een positieve wending. Maar, zoals ik al zei, we zijn er nog niet. We hebben geen behoefte aan een plan B omdat we de benadering willen blijven volgen die we tot nu toe gevolgd hebben: de Bulgaarse verpleegsters en de Palestijnse arts vrij krijgen.
De komende dagen zullen van cruciaal belang zijn. We zullen zeer alert zijn. We hebben de Libische autoriteiten een plan voor de middellange termijn aangeboden om toe te werken naar een Benghazi Centrum dat niet alleen een functie heeft als centrum voor de stad maar ook als regionaal centrum en centrum voor de behandeling van hiv/aids voor dat deel van sub-Sahara Afrika.
Laten we samen hopen op en werken aan een goede oplossing.
Glyn Ford (PSE). - (EN) Dit is echt een schandelijke kwestie. Mijn collega, David Martin, was een van de eersten die deze kwestie in het vorige Parlement, vóór 2004, aan de orde stelde. Toch zijn we niets opgeschoten. De Libische regering moet inzien dat de betrekkingen tussen de EU en Libië door deze kwestie ernstig in gevaar komen, wat heel erg jammer is omdat Libië net op de goede weg was. Ik juich uw voorstel voor het Benghazi Centrum toe. Ik hoop dat morgen het juiste besluit wordt genomen. Zo niet, dan hoop ik dat de Hoge Rechterlijke Raad wel het juiste besluit neemt. Ik begrijp dat u nu geen plan B wilt, maar als deze laatste twee kansen op een goed besluit verkeken zijn, komt u hier dan weer terug met verdere voorstellen voor maatregelen?
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (EN) Ik wil graag nogmaals vermelden dat de Libische overheid ook steeds meer begint in te zien dat zij graag een goede relatie met de Europese Unie zou hebben. Ik denk dat de Libiërs hebben begrepen hoe belangrijk het is om een einde te maken aan hun isolatie en dat deze situatie hiervoor nog altijd een hindernis vormt.
Morgen zal het Hooggerechtshof waarschijnlijk zijn vonnis uitspreken, maar wij weten ook, en ik denk dat het van belang is om dit te benadrukken, dat dit niet het einde van de rit zal zijn. Er is altijd nog de politieke beslissing van de Hoge Rechterlijke Raad.
Als er geen oplossing wordt gevonden, zullen wij hier zeker op terugkomen en zullen we moeten bekijken wat er moet worden ondernomen. Zoals ik echter al eerder heb gezegd, ben ik deze keer voorzichtig optimistisch. Laten we hoop blijven houden, laten we niet alleen duimen, maar ook zoveel mogelijk samenwerken. Dat zullen we tot aan de laatste minuut blijven doen, dat kan ik u verzekeren.
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de commissaris, laat ons alstublieft proberen een situatie te vermijden waarin de Europese Unie, naar het voorbeeld van de Verenigde Staten, losgeld zal moeten betalen. Ik denk hierbij aan het losgeld dat kolonel Gadaffi onlangs heeft gevraagd in ruil voor de vrijlating van de verpleegsters en de arts. Gadaffi eiste een buitensporig hoog bedrag als voorwaarde om de slachtoffers te bevrijden. We mogen dit in geen geval toelaten.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. (EN) Ik wil niet ingaan op de details van wat wij bespreken met de Libische overheid. Ik kan u echter wel verzekeren dat er geen losgeld zal worden betaald. Onze enige strategie is vanaf het begin geweest om te zeggen dat er solidariteit is met het Libische volk, en met name met de kinderen die zijn besmet. Er is ook solidariteit met hun families. Ook zijn wij van mening dat er soms een mogelijkheid is om een risico of een moeilijke situatie om te zetten in een kans. De kans zou in dit geval kunnen zijn dat dit Benghazi Centrum niet alleen een centrum zou kunnen worden voor de behandeling van die kinderen en hun families, maar in de toekomst ook een kenniscentrum voor de regio, en misschien zelfs voor een deel van sub-Sahara Afrika. Ik kan u er absoluut van verzekeren dat er geen losgeld wordt betaald.
De Voorzitter.
Vraag nr. 35 van Georgios Papastamkos (H-0453/07):
Betreft: Kernenergie in het gebied van de Balkan
Welke plannen zijn er bij de Commissie ingediend voor de bouw van nieuwe kernenergiecentrales in de lidstaten op het Balkanschiereiland en in het algemeen in de lidstaten in Zuid-Oost-Europa? Hoe komt, met de geleidelijke sluiting van de centrales in Kozloduy en de gelijktijdige bouw van een centrale in Belene, de energiekaart van het gebied eruit te zien? Vindt de Commissie dat kernenergie een juiste en positieve strategische keuze voor de landen in dit gebied is voor het dekken van hun energiebehoeften (gezien ook de waarschuwingen die worden geformuleerd in verband met het “rijke” aardbevingsverleden van het gebied)?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Met betrekking tot de regio in kwestie is er één melding van de bouw van een nieuwe kernenergiecentrale en één verbintenis tot sluiting. Op 27 februari van dit jaar bracht het Natsionalna Elektricheska Kompania (Nationaal Elektriciteitsbedrijf) de Commissie op grond van artikel 41 van Euratom op de hoogte van zijn investeringsproject. De melding betreft de bouw van een nieuwe derde-generatie VVER-1000 kernenergiecentrale in Belene (Bulgarije).
De sluiting van de eenheden 3 en 4 van de kernenergiecentrale in Kozloduy, als integraal onderdeel van het Bulgaarse Toetredingsverdrag tot de Europese Unie, vindt eveneens plaats. In haar rol van hoedster van de Verdragen zal de Commissie toezien op een correcte implementatie van de relevante bepalingen van dit Verdrag. De sluiting van deze eenheden zou niet moeten leiden tot ernstige problemen op het gebied van energielevering. De hulp van de Gemeenschap bij de ontmanteling heeft, op basis van het Toetredingsverdrag, ook betrekking op maatregelen die voortvloeien uit de sluiting van de reactoren wat betreft de vervangende capaciteit, de energie-efficiëntie en de voorziening.
Daarnaast zijn naar de mening van zowel de Commissie als de Wereldbank nieuwe investeringen in de grondlast nodig voor de gehele regio. Er zijn momenteel echter geen specifieke structurele opwekkingsproblemen.
De Commissie heeft constant benadrukt dat alle lidstaten zelf moeten beslissen of zij voor de opwekking van elektriciteit willen vertrouwen op kernenergie. Mochten lidstaten beslissen dat zij willen investeren in nieuwe opwekking van kernenergie, dan zal de Commissie alles wat in haar macht ligt inzetten om ervoor te zorgen dat nieuwe investeringsprojecten voldoen aan de hoogste normen op het gebied van veiligheid, beveiliging en non-proliferatie, zoals vereist krachtens het Euratom-Verdrag.
Wat betreft de seismische kwestie is Bulgarije, krachtens artikel 37 van Euratom, verplicht om algemene gegevens aan de Commissie te verstrekken met betrekking tot het plan voor de verwijdering van radioactieve afvalstoffen. Dit geldt ook voor de nieuwe kernenergiecentrale in Belene. Deze gegevens moeten worden verstrekt minstens zes maanden voordat er een vergunning voor de lozing van radioactief afvalwater wordt verleend door de bevoegde Bulgaarse instanties. Op basis van deze gegevens en na raadpleging van de deskundigengroep van artikel 31, zal de Commissie haar mening geven. De deskundigengroep zal controleren of de implementatie van het plan, zowel bij normale werking als in geval van een ongeval, mogelijk zal resulteren in radioactieve besmetting van het water, de bodem of het luchtruim van een andere lidstaat. Aangezien de controle van de Commissie ook betrekking heeft op ongevalscenario's, moeten de algemene gegevens die de lidstaten verstrekken ook informatie bevatten over de mate van seismische activiteit in de regio, over waarschijnlijke maximale seismische activiteit en over de seismische weerstand in het ontwerp van de kerninstallatie.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord.
Mijnheer de Voorzitter, er zijn twintig jaar verstreken sinds de ramp in Tsjernobyl en het aantal mensen dat een daarmee direct of indirect samenhangende, langzame dood sterft, kan niet berekend worden. Zelfs de Wereldgezondheidsorganisatie of de Commissie is niet in staat geloofwaardige gegevens te verschaffen over deze tragedie.
Recentelijk is in Zwitserland een studie verschenen onder de codenaam Pegasos, waarin een band wordt gelegd tussen het gevaar van aardbevingen en kernenergie. Deze studie is verschenen in de krant Neue Zürcher Zeitung.
Heeft de Commissie gegevens over de waarschijnlijkheid van aardbevingen? Op dergelijke gegevens wachten wij, en niet op het antwoord dat elke lidstaat vrij is in zijn keuze om al dan niet kernenergie te gebruiken.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Volgens het Euratom-Verdrag moeten wij een mening geven. Wij zullen absoluut alle benodigde gegevens verlangen van de bedrijven die de kernreactor willen bouwen en naar onze mening zullen wij de gehele kwestie zorgvuldig overwegen op basis van de informatie die wij ontvangen van de overheid.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, er liggen nog steeds twee richtlijnen over de verwijdering op de tafel van de Raad. Ik denk dat we deze richtlijnen, die de Commissie had voorgesteld, en die het Parlement met nadruk had gesteund, nu eindelijk verder moeten bespreken. Denkt u dat er een kans is dat de liberalisering van de energiemarkt er ook toe leidt dat de normen voor de verwijdering en voor de ontmanteling worden geharmoniseerd?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Helaas zie ik het verband niet tussen liberalisering en de manier waarop dit van invloed zou zijn op de positie van een lidstaat. Een veel sterker beïnvloedingsinstrument is de groep op hoog niveau voor de behandeling van veiligheid en kernafval, omdat dit de manier is om verder te gaan en om alle lidstaten bijeen te krijgen (zowel de staten mét als de staten zonder kernenergie), en om echt vooruitgang te boeken met deze kwesties. De liberalisering van de markt heeft geen enkel effect, omdat kernenergie deel uitmaakt van de nationale energiemix en elk land hierover eigen beslissingen wil kunnen nemen.
Dit is een zeer gevoelig politiek onderwerp en daarom denk ik dat liberalisering van de markt geen invloed zal hebben op dit type beslissing. Landen die normaal gesproken tegen het gebruik van kernenergie zijn, zullen niet van gedachten veranderen. De landen die kernenergie gebruiken, zullen dat blijven doen. Daarom ben ik van mening dat de beste manier om de richtlijn te bevorderen, is om te werken in een groep op hoog niveau van alle 27 lidstaten en op deze manier een bredere consensus te bereiken voor het vaststellen van hogere nucleaire veiligheidsnormen en een betere behandeling van kernafval.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik wil vragen of het mogelijk is een dimensie voor de Zwarte Zee in het leven te roepen. We hebben een noordelijke dimensie, waarin Rusland met succes is opgenomen en waarbinnen afspraken worden nagekomen (hoewel door Rusland niet altijd). Zou het mogelijk zijn om sommige elementen te ontlenen aan de noordelijke dimensie om een Zwarte Zeedimensie te creëren en daarmee een algemeen standpunt in te nemen voor alle kwesties?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) De belangrijkste reden voor sluiting was twijfel over de veiligheidsniveaus. De sluiting is uitgebreid besproken gedurende de gehele pretoetredingsstrategie en de Bulgaarse overheid heeft een beslissing genomen op basis van de veiligheidsevaluatie. De sluiting heeft niets te maken met de voorziening of een gebrek hieraan, maar met de veiligheid. Daarom denk ik dat we hierover geen enkel compromis kunnen sluiten. Als het nu om een andere reden ging, zoals een energieoverschot, was het een ander verhaal. Dit is echter niet het geval, het ging enkel om veiligheidsredenen, die door de Bulgaarse overheid werden erkend bij de ondertekening van het Verdrag. Bovendien is dit Verdrag in alle lidstaten geratificeerd, wat betekent dat de regeringen die het hebben ondertekend niet alleen een verplichting op zich hebben genomen, maar dat deze verplichting door de burgers van alle lidstaten is onderschreven. Naar mijn mening zijn er nu geen nieuwe gegevens waardoor wij kunnen terugkomen op deze beslissing.
De Voorzitter.
Vraag nr. 36 van Dimitrios Papadimoulis (H-0474/07):
Betreft: Het aanhouden van brandstofvoorraden in Griekenland
Na bestudering van de markt voor aardolieproducten heeft de Griekse mededingingsautoriteit een voorstel gedaan voor een pakket maatregelen (besluit nr. 334/V/2007). Daarin gaat het met name om het aanhouden van voorraden. Reeds tijdens het raadplegingsproces had de mededingingsautoriteit aangegeven problemen te hebben met de bestaande regeling inzake het aanhouden van voorraden: "Het bestaande wettelijke kader voor het aanhouden van veiligheidsvoorraden werpt in feite belemmeringen voor de import van aardolieproducten op en beperkt de concurrentie op het niveau van de raffinage tussen de twee enige Griekse raffinaderijen. Dit is het geval omdat zij niet met de (lagere) prijzen van geïmporteerde producten worden geconfronteerd. Het gevolg is dat deze twee Griekse raffinaderijen de handelsondernemingen in Griekenland hogere prijzen in rekening brengen dan die welke in de andere lidstaten van de EU gebruikelijk zijn, hoewel zij zelf weinig betalen voor ruwe olie".
Heeft de Griekse regering de voorstellen van de Griekse mededingingsautoriteit overgenomen? Wat is het standpunt van de Commissie ten aanzien van de bestaande regeling voor het aanhouden van voorraden en de voorgestelde oplossingen? Gaat de Commissie er bij de Griekse regering op aandringen de hierboven genoemde en andere desbetreffende voorstellen voor het vergroten van de concurrentie uit te voeren?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) De bestaande EU-wetgeving laat het aan de lidstaten over om te beslissen over het systeem voor het aanhouden van voorraden. De EU-wetgeving legt bepaalde verplichtingen op aangaande de voorraadniveaus. De wetgeving schrijft wel vereisten voor aangaande interne regelingen om die voorraden gescheiden te houden van enkele algemene voorwaarden die van toepassing zijn op voorraadregelingen, zoals de principes van billijkheid, non-discriminatie en transparantie.
Op basis van de informatie die de Griekse overheid heeft verstrekt is de Europese Commissie voorlopig van mening dat er geen bewijs is dat een inbreukprocedure met betrekking tot de getroffen voorraadregelingen in verband met de richtlijn rechtvaardigt.
Rekening houdend met het bovengenoemde zal de Commissie het voorraadniveau in Griekenland regelmatig blijven controleren om er zeker van te zijn dat de niveaus in overeenstemming zijn met de EU-wetgeving. Tegelijkertijd wil de Europese Commissie er graag op wijzen dat het Europees Hof van Justitie in 2001 oordeelde dat een Griekse voorraadregeling, die niet viel onder de bovengenoemde richtlijn, een schending vormde van artikel 28 van het EG-verdrag inzake vrij verkeer van goederen. Deze zaak werd gesloten nadat de Commissie had vernomen dat de Griekse overheid zich hield aan het oordeel van het Hof van Justitie.
Als er echter sprake is van nieuwe elementen die zouden bijdragen aan een schending van artikel 28, zoals het uitsluiten of verbieden van geïmporteerde goederen, zou de Europese Commissie deze nieuwe gedetailleerde informatie graag nader bestuderen.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de commissaris, de nieuwe gegevens worden gevormd door de voorstellen van de Griekse mededingingsraad. Deze heeft gezegd dat de huidige, bij wet voorgeschreven hoge voorraadniveaus in de praktijk een verbod betekenen op invoer van eindproducten en oligopolistische situaties in de hand werken, waarin twee aardolieraffinaderijen in Griekenland de scepter zwaaien.
De kale brandstofprijzen (zonder belasting) in Griekenland behoren tot de hoogste in de Europese Unie.
De vraag luidt: zult u stappen ondernemen bij de Griekse autoriteiten om ervoor te zorgen dat hetgeen de Griekse mededingingsraad voorstelt ook wordt toegepast? Of speelt u liever voor Pontius Pilatus?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) De Commissie voert haar verplichtingen op zeer verantwoorde wijze uit en wij houden werkelijk toezicht op het voorraadniveau en de regeling. In deze fase beschikken wij niet over bewijs dat Griekenland de voorraadwetgeving schendt. Als wij nieuwe informatie ontvangen dat Griekenland die wetgeving wél schendt, zullen wij onmiddellijk een inbreukprocedure starten. Tegelijkertijd zou het verkeerd zijn om voorraden gelijk te stellen aan hogere prijzen, omdat voorraden een zeer minimale invloed hebben op het prijsniveau van aardolieproducten.
De Voorzitter.
Vraag nr. 37 van Justas Vincas Paleckis (H-0480/07):
Betreft: Pijpleiding "Druschba"
In juli 2006 heeft Rusland de aanvoer van aardolie naar Litouwen en Letland via de pijpleiding "Druschba" onderbroken. Al bijna een jaar wordt er gewacht op informatie van officiële zijde over de redenen voor de stopzetting en de plannen voor een hervatting van de leveranties. Rusland stelt dat dit te wijten is aan het nog lopende economische en technische onderzoek naar de reparatie van de betrokken pijpleiding, op basis waarvan kan worden beoordeeld of het voor Rusland rendabel is de pijpleiding te herstellen. Zo niet, zou er een nieuwe olieleiding moeten worden gebouwd, die van Unetscha via Welikije Luki naar Primorsk zou lopen. Volgens deskundigen heeft de Russische regering het politiek gemotiveerde besluit om de "Druschba"-pijpleiding op te geven, reeds getroffen, aangezien de nieuwe pijpleiding Rusland de mogelijkheid zou bieden om de olie niet meer via Wit-Rusland en Polen te transporteren, maar in plaats daarvan vanaf de Oostzeehaven Primorsk via de zee naar de Europese Unie te brengen. Dit zou haaks staan op de strategie van de EU om ter voorkoming van milieubederf minder olie via de zee te vervoeren. Tevens zou dit aanzienlijke gevolgen hebben voor de aardolievoorziening van acht landen, waarvan er zes, namelijk Litouwen, Polen, Hongarije, Slowakije, Tsjechië en Duitsland, tot de EU behoren.
In maart hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de EU verklaard dat het doel van het energiebeleid erin bestaat de voorziening van de lidstaten met energiebronnen veilig te stellen en de daarvoor benodigde infrastructuur te diversifiëren. De stillegging van de pijpleiding "Druschba" zou betekenen dat dit EU-beleid zonder meer schipbreuk heeft geleden. Welke concrete maatregelen denkt de Commissie in deze situatie te nemen? Hoe luiden de prognoses en aanbevelingen van het netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid (Nesco) ter zake?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Sinds het begin van de onderbreking van de olieaanvoer via de Druschba-pijpleiding heeft de Europese Commissie Rusland gevraagd om transparantie en informatie te geven over beoogde stappen om de situatie te verhelpen. Om deze transparantie is herhaaldelijk gevraagd, zowel schriftelijk als tijdens diverse bilaterale bijeenkomsten tot het hoogste niveau, inclusief de laatste Europees-Russische Top in mei van dit jaar. De Commissie heeft nota genomen van het voornemen van de Russische regering van 21 mei 2007 om door te gaan met de voorbereidingen voor de bouw van een pijpleiding van Unetscha naar het eindpunt Primorsk aan de Baltische Zee, een ontwikkeling die naar alle waarschijnlijkheid zou kunnen leiden tot verminderde leveranties via the Druschba-pijpleiding.
De mogelijkheid van een verdere toename van de olie-export via Primorsk benadrukt het belang van een krachtig wetgevend kader voor maritieme veiligheid en milieurisico's met betrekking tot het tankerverkeer, plus een effectieve implementatie van dat kader. De Baltische Zee is een bijzonder aandachtspunt, met het ontstaan van verkeerslijnen en de controle van tankerverkeer via één punt door het Europees Agentschap voor Maritieme Veiligheid, EMSA. In de transportdialoog is afgesproken dat maritieme veiligheid een van de belangrijkste onderwerpen is.
De Commissie is van mening dat het transport van olie via pijplijnen de voorkeur verdient boven tankertransport wanneer er risico's bestaan voor de maritieme veiligheid of het milieu. Met dergelijke risico's moet rekening worden gehouden door investeerders en ontwikkelaars. In maart 2007 keurde de Europese Raad een energiebeleid voor Europa goed, met daarin een kostbaar actieplan waarin de strategie wordt uitgewerkt. Deze strategie moet in zijn geheel worden beoordeeld. Voorzieningszekerheid dient te worden bereikt door vooruitgang op diverse gebieden van het actieplan, met name de oprichting en het functioneren van de interne energiemarkt en een solidariteitsregeling tussen de lidstaten binnen de markt. Hieronder valt ook energiediversificatie, waarbij inspanningen worden geleverd wat betreft energie-efficiëntie, en als laatste, maar daarom niet minder belangrijk, het werken aan één krachtige stem in de externe betrekkingen op energiegebied.
Het netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid dat in mei in het leven werd geroepen is nog maar net begonnen met de voorbereidingen van zijn werkzaamheden, maar zal in de toekomst een zeer goed instrument worden voor de beoordeling van externe aanvoerrisico's
Justas Vincas Paleckis (PSE). (EN) – Dank u, commissaris, voor uw uitgebreide antwoord. In Litouwen waarderen de mensen en de overheid de inspanningen van de Commissie oprecht, maar desondanks functioneert de Druschba-pijpleiding nog steeds niet. Ik vrees dat de Russische zijde niet bereid is om mee te werken. Wat is de rol van het netwerk van correspondenten inzake energiezekerheid in dit hele verhaal?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Wat betreft de Druschba-pijpleiding is er geen ander instrument dat deze vraag op de agenda blijft houden. Nesco kan echt geen hulp bieden: de rol van dit netwerk is de onderbreking van aanvoer te voorkomen of ondervangen, en daarom kan het niet de benodigde informatie verstrekken.
We vragen niet te veel. We hebben duidelijke gegevens en toezeggingen nodig. Gaat Rusland de pijpleiding gebruiken? Zo ja, wanneer gaat dit dan naar verwachting gebeuren? We vragen niet om geheime gegevens. We stellen gewoon normale vragen die goede buren aan elkaar zouden moeten kunnen stellen, omdat deze geen betrekking hebben op de voorzieningszekerheid. We zeggen dat het een goed idee is om de pijpleiding te gebruiken omdat hiermee opstoppingen op zee worden tegengegaan en de risico's voor het milieu worden beperkt.
We hopen allemaal dat de pijpleiding zo snel mogelijk weer in gebruik wordt genomen en indien nodig zouden we bereid zijn om hiervoor alle noodzakelijke hulp te bieden. Nesco speelt hierin daarom een zeer beperkte rol, omdat dit een instrument is voor het wegnemen van aanvoerrisico's.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de commissaris, we hebben voor de verschillende pijpleidingen coördinatoren benoemd. Denkt u dat het een goed idee zou zijn om dat ook voor het Druschba-tracé te doen?
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. (EN) Voor olie hebben we tot dusver nog geen trans-Europese energienetwerken gehad. Ik zou zeggen dat het de hoogste tijd is om dit opnieuw te overwegen, omdat we de aanvoerrisico's voor olie hebben onderschat. We moeten olie dus terugbrengen in ons energiedebat in dit Huis, evenals in de Raad en in de Commissie.
Wij bereiden momenteel een onderzoek voor waarin alle risico's van olieaanvoer worden geëvalueerd, vanuit welke delen van de wereld we de olie aangeleverd krijgen, welke rol opstoppingen spelen, waar de risico's vandaan komen, enzovoorts. Ik ben van mening dat we in een bepaald stadium moeten overschakelen op de bevordering van specifieke projecten. Een zeer voor de hand liggend olieproject waarvoor wij de ontwikkeling willen stimuleren is het omkeren van de stroomrichting in de pijplijn Odessa-Brody-Płock-Gdańsk, omdat deze olie van de volledig verstopte Zwarte Zee regio op de markten van die regio brengt. Dit is een project dat ik nu al kan noemen waarbij ik me de noodzaak van een dergelijke coördinator kan voorstellen, maar het juridische kader is momenteel nog niet van toepassing op olie.
De Voorzitter. – Aangezien de voor het vragenuur gereserveerde tijd verstreken is, zullen de overige vragen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.10 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)