Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1053k
Donderdag 27 september 2007 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Ingekomen stukken: zie notulen
 3. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie ongeacht ras of etnische afstamming (debat)
 4. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (debat)
 5. Welkomstwoord
 6. Noodzaak van een omvattend beleid om kanker te bestrijden (schriftelijke verklaring): zie notulen
 7. Verzoek om opheffing van de immuniteit: zie notulen
 8. Agenda: zie notulen
 9. Stemmingen
  9.1. i2010: Digitale bibliotheken (stemming)
  9.2. Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels (stemming)
  9.3. Tenuitvoerlegging van het besluit van de Raad betreffende het moratorium op de doodstraf (stemming)
  9.4. EVDB-operatie in het oosten van Tsjaad en het noorden van de Centraal-Afrikaanse Republiek (stemming)
  9.5. Situatie in Birma (stemming)
  9.6. Verplichtingen van grensoverschrijdende dienstverleners (stemming)
  9.7. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie ongeacht ras of etnische afstamming (stemming)
  9.8. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (stemming)
 10. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
 11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 12. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 13. Mededeling van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
 14. Stemverklaringen
 15. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 16. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen
 18. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 19. Onderbreking van de zitting
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)


  

VOORZITTER: MAREK SIWIEC
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 10.00 uur geopend)

 

2. Ingekomen stukken: zie notulen

3. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie ongeacht ras of etnische afstamming (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van Kathalijne Maria Buitenweg, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (2007/2094(INI)) (A6-0278/2007).

 
  
MPphoto
 
 

  Kathalijne Maria Buitenweg (Verts/ALE), rapporteur. (NL) Voorzitter, ik wil graag beginnen met het bedanken van de vele collega’s die aan dit document hebben bijgedragen. Zeven jaar geleden was ik co-rapporteur voor de richtlijn waarvan we nu de evaluatie bespreken. Al die tijd hebben we Parlements-breed opgetrokken, wel op een paar andersdenkenden na die, zoals u straks zult zien, amendementen hebben ingediend. We hebben veel en soms ook heftig gediscussieerd, bijvoorbeeld over het delen van de bewijslast, maar het gezamenlijke doel hebben we gelukkig nooit uit het oog verloren en ik hoop dan ook dat u dit verslag zult zien als een gezamenlijk project.

In 2000 stemden wij in ruime meerderheid voor de richtlijn die met recht revolutionair genoemd kan worden. Europa-breed werd discriminatie verboden zowel op de arbeidsmarkt, als bij sociale zekerheid, en het huren van huizen en werd gelijke behandeling verplicht. Ik was en ik ben er buitengewoon trots op. Het was goed werk van de Commissie, van de Raad en van het Europees Parlement. Maar dat wil natuurlijk niet zeggen dat de werkelijkheid ook radicaal veranderd is. Er vindt nog steeds veel discriminatie plaats.

De laatste jaren zijn de uitingen van discriminatie en racisme zelfs toegenomen, zowel in aantal als in ernst. De werkloosheid onder migranten is in de meeste landen beduidend hoger dan onder de rest van de beroepsbevolking. Er is meer racistisch geweld. Wetgeving is heel belangrijk bij het tegengaan van discriminatie, want het werkt ook normerend. Het geeft aan waar de Europese Unie voor staat en hoe we met elkaar om willen gaan en wat niet getolereerd kan worden. Wetgeving geeft mensen ook instrumenten om verhaal te halen tegen discriminatie.

De Europese Commissie is nu heel druk bezig om te kijken of de lidstaten de Europese afspraken goed in nationale wetgeving hebben omgezet. Ik heb daar deze week ook met commissaris Špidla over gesproken en ik zie dat de Commissie van goede wil is en in goed overleg met de lidstaten de wetgeving geïmplementeerd wil krijgen. Daar wil ik de Commissie echt mee complimenteren.

Maar ik kan me niet helemaal aan de indruk onttrekken dat er wel wat peper bij mag, wel wat daadkracht. Deze wetten hadden in 2004 geïmplementeerd moeten zijn. Er wordt geschermd met gevoeligheden en moeilijke details, maar deze Commissie heeft bij haar aantreden gezegd dat antidiscriminatiebeleid de kern van haar beleid zou zijn en u bent al over de helft van uw mandaat. Ik respecteer absoluut wat u tot nu toe heeft gedaan, maar ik hoop dat u de lidstaten iets meer op de huid gaat zitten. Dat is broodnodig.

Minder dan de helft van de landen heeft de richtlijn volledig geïmplementeerd. Zo is in veel landen de definitie van directe en indirecte discriminatie, van intimidatie en van bewijslast, niet goed omgezet. Er zijn ook een aantal lidstaten waar discriminatie op de arbeidsmarkt weliswaar is verboden, maar die het net een stapje te ver vonden gaan om ook discriminatie te verbieden bij het aanbieden van goederen en diensten. Toch zijn juist daar veel problemen.

Neem bijvoorbeeld het onderwijs. Volgens het nieuwe EU-Agentschap voor de grondrechten komt het voor dat kinderen uit Roma-gezinnen ten onrechte op scholen voor geestelijk gehandicapte kinderen worden geplaatst. Of kijk naar huisvesting; er worden regelmatig appartementen aangeprezen met de opmerking dat het appartementengebouw vreemdelingenvrij is. Dat kan niet geaccepteerd worden.

Het verbod op discriminatie, ook buiten de arbeidsmarkt, moet onmiddellijk van kracht worden. Voorzitter, een wet is alleen doeltreffend, als de burgers hun rechten kennen, maar volgens Eurobarometer denkt slechts 35 procent van de ondervraagden dat er in hun land antidiscriminatiewetgeving bestaat. Zelfs een lager percentage dan dat zegt te weten wat het moet doen als het slachtoffer is geworden van discriminatie. Hoe gaat de Commissie garanderen dat de wet een realiteit wordt in de levens van mensen? Het informeren van mensen staat als verplichting in de richtlijn opgenomen, maar hoe gaat de Commissie daar handen en voeten aan geven?

Voorzitter, ook als mensen wél weten dat er een wet is, kan het pad nog vol kuilen blijken, want soms worden problematische eisen gesteld. Zo is in sommige landen de periode voor het indienen van een klacht wel heel erg kort, bijvoorbeeld slechts dertig dagen. De rest van de procedure kan daarentegen soms weer absurd lang duren en buitengewoon ingewikkeld zijn. Inbreuk op antidiscriminatiebeleid moet worden aangepakt via doeltreffende, evenredige en ontmoedigende strafmaatregelen. Dat staat allemaal braaf in die richtlijn; daar waren we het over eens. Maar toch beschikken maar heel weinig landen over adequate strafmaatregelen.

Misschien tijd voor een positieve noot. Het goede is dat in vrijwel alle landen inmiddels instanties voor gelijke behandeling zijn. Dat is een belangrijk iets en in veel landen gaat het niet alleen over raciale discriminatie, maar gaat het ook over bredere gronden. Ik juich dat toe. Maar helaas beschikken niet alle instanties dan ook weer over de financiën om hun taken uit te voeren en ik verzoek de Commissie dan ook om dit punt mee te wegen bij de evaluatie van de uitvoering van de antidiscriminatiewetgeving; kan de Commissie daarop reageren?

Voorzitter, om af te ronden: ik ben trots op de wetgeving. Er is vooruitgang met het implementeren in de nationale wetten, maar het is nog niet voldoende. Veel landen hebben het nog niet volledig gedaan. Maar zelfs als ze dat wel helemaal qua letter hebben gedaan, dan nog moeten we zorgen dat mensen ook geïnformeerd zijn over hun rechten, want als mensen niet weten welke rechten ze hebben, zullen ze uiteindelijk ook nooit verhaal kunnen halen en juist dat is buitengewoon belangrijk bij het bestrijden van discriminatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de rapporteur, geachte afgevaardigden, het verslag over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming wordt door de Commissie toegejuicht.

De Commissie neemt nota van de door het Parlement geuite bezorgdheid over verscheidene aspecten en vraagt uw aandacht voor de volgende punten. Wat betreft het toezicht op de tenuitvoerlegging van de richtlijn door de lidstaten, heeft de Commissie eind juni 2007 inbreukprocedures in gang gezet jegens veertien lidstaten die de richtlijn niet op de juiste wijze in nationale wetgeving hadden omgezet. Ik moet er wel bij aantekenen dat een aantal lidstaten zijn wetgeving reeds heeft aangepast om aan de bezorgdheid van de Commissie tegemoet te komen, of hebben aangegeven hiertoe bereid te zijn.

Elk jaar wordt het volledige verslag van de groep juridische deskundigen gepubliceerd met gedetailleerde informatie over de omzetting in de lidstaten, zoals wij hebben vermeld in onze mededeling van 2005 over een kaderstrategie voor non-discriminatie en gelijke kansen voor iedereen. En er zijn diverse nationale rapporten on-line beschikbaar.

Mevrouw Buitenweg vermeldt terecht dat de instanties voor gelijke behandeling een cruciale rol spelen in de strijd tegen discriminatie. Om die reden financieren wij het EQUINET-netwerk, dat de gelijkheidsorganen van de lidstaten aan elkaar koppelt met het oog op uitwisseling van ervaringen en goede werkwijzen.

Zoals in het verslag wordt vermeld, is het verzamelen van gegevens een gevoelig onderwerp. Het is echter absoluut noodzakelijk om de reikwijdte van discriminatie te evalueren en te weten of de genomen maatregelen effectief zijn. Aangezien een grote hoeveelheid gegevens persoonlijk kan zijn, bijvoorbeeld informatie met betrekking tot ras of etnische afstamming, geloofsovertuiging of seksuele geaardheid, dienen deze gegevens verwerkt te worden overeenkomstig de van toepassing zijnde bepalingen van Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens.

In deze richtlijn wordt over het algemeen de verwerking van gevoelige persoonlijke gegevens verboden. Er wordt evenwel voorzien in bepaalde afwijkingen van deze regel, met name in het geval dat de betrokken persoon zijn expliciete toestemming heeft gegeven of als – ik citeer – de verwerking noodzakelijk is met het oog op de uitvoering van de verplichtingen en de rechten […] inzake arbeidsrecht.

Bovendien kunnen de lidstaten voorzien in afwijkingen, als het een belangrijk algemeen belang dient, zij het onder bepaalde voorwaarden. Het is derhalve aan de lidstaten om te beslissen of het gepast is of niet om gegevens betreffende etnische afstamming te verzamelen voor de statistieken ter bestrijding van discriminatie, mits aan de door de richtlijn betreffende gegevensbescherming vereiste voorwaarden is voldaan.

De Eurobarometer-enquête inzake discriminatie in de Europese Unie heeft aangetoond dat, over het geheel genomen, grote aantallen Europese burgers bereid waren om anoniem persoonlijke gegevens te verstrekken in het kader van een volkstelling. Drie op de vier burgers van de Europese Unie waren bereid persoonlijke informatie over hun etnische afkomst en hun religie of overtuigingen te geven.

Dergelijke informatie kan met name een belangrijke positieve bijdrage leveren aan het oplossen van het probleem van discriminatie en diepgewortelde vormen van benadeling. In februari 2007 heeft de Europese Commissie een Europese handleiding uitgebracht betreffende gegevens op het gebied van gelijkheid, met de bedoeling om de lidstaten te helpen bij de verbetering van het verzamelen van de gegevens.

Dezelfde Eurobarometer-enquête van januari 2007 heeft aangetoond dat de burgers niet het gevoel hadden hun rechten als slachtoffers van discriminatie voldoende te kennen. Ofschoon er behoorlijke onderlinge verschillen zijn tussen bijvoorbeeld Finland, waar 65 procent van de ondervraagde personen beweert zijn rechten te kennen en Oostenrijk, waar slechts 17 procent van de respondenten die mening is toegedaan, toont het gemiddelde percentage van slechts 32 procent duidelijk aan – zoals u overigens heel goed hebt benadrukt – dat de activiteiten voor bewustmaking meer dan ooit noodzakelijk blijven.

Ik ben ervan overtuigd dat onze huidige activiteiten, die een steuntje in de rug gekregen hebben met het Europese Jaar voor gelijke kansen voor iedereen in 2007, met zo’n 430 acties op het niveau van de lidstaten, en de campagne genaamd “Verschil moet er zijn. Discriminatie niet” ertoe zullen bijdragen dat dit gebrek aan kennis verdwijnt.

Ik wil hier met nadruk vermelden dat wij opleidingsprogramma’s financieren voor NLO’s, vakbonden, advocaten en ondernemingen.

De Commissie is vastbesloten alle beschikbare middelen te gebruiken om de situatie van de Roma in de Europese Unie te verbeteren. Dit houdt specifiek in dat er zal worden toegezien op de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG, dat de communautaire structuurfondsen, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds, zullen worden aangewend en dat zowel de Roma zelf als de Europese burgers zullen worden gewezen op hun rechten en plichten.

Een adviesgroep op hoog niveau inzake de sociale en beroepsmatige integratie van etnische minderheden, waaronder de Roma, presenteert begin december zijn rapport en een reeks aanbevelingen. Deze adviesgroep beoogt de belemmeringen voor integratie vast te stellen en de door de overheidsinstanties en het bedrijfsleven toegepaste juiste handelwijzen naar voren te brengen.

In dit licht verheugen wij ons over de belangstelling van het Europees Parlement voor de kwestie van velerlei vormen van discriminatie en ik ben uiteraard heel benieuwd wat aan het eind van het jaar 2007 de uitkomst van het door de Commissie uitgevoerde onderzoek zal zijn. Het moge duidelijk zijn dat non-discriminatie op zich niet voldoende is om bepaalde groepen die op sociaal vlak meer benadeeld zijn dan anderen gelijke kansen te bieden: de Commissie heeft bijgevolg opdracht gegeven tot een diepgaande analyse van de in de lidstaten gehanteerde juiste handelwijzen, vooral qua werkgelegenheidsbeleid.

De Commissie is eveneens van mening dat het heel belangrijk is dat de lidstaten hun eigen wetgeving goed toepassen, maar het is zonneklaar dat wetgeving op zich niet afdoende is. Wij wensen dit aan te vullen met onderzoek, bewustmaking, opleiding en de uitwisseling van correcte handelwijzen, teneinde discriminatie te voorkomen en, als dit niet mogelijk is, de slachtoffers een passende genoegdoening te bieden.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Gaubert, namens de PPE-DE-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik wil mevrouw Buitenweg bedanken voor het kwaliteitswerk dat zij heeft verricht. In het verslag zijn op juiste en evenwichtige wijze bepaalde zaken vastgesteld. De belangrijkste problemen betreffende de toepassing van de richtlijn worden uitgebreid vermeld.

Het is waar dat heel weinig van onze medeburgers precies weten wat hun rechten zijn ingeval zij slachtoffer van discriminatie zouden worden. Om die reden lijkt het helemaal noodzakelijk om voor een betere informatieverspreiding bij onze medeburgers zorg te dragen, met name in 2007, het Europees Jaar van gelijke kansen. Ik ondersteun vooral het idee om voldoende middelen toe te kennen aan organen die zijn belast met de promotie van gelijke kansen. Zij spelen een beslissende rol op dit gebied en zij moeten absoluut onafhankelijk blijven, zoals terecht in het verslag staat vermeld.

Maar de meest verontrustende bevinding is ongetwijfeld de niet-omzetting, of de onvolledige omzetting, van de richtlijn in bepaalde lidstaten. Wij moeten absoluut stappen ondernemen om ervoor te zorgen dat alle lidstaten over de benodigde wetsbepalingen beschikken om elk individu, ongeacht het land waar hij woont, een essentieel niveau van bescherming te bieden.

Wat de meest gevoelige kwestie betreft, te weten het verzamelen van gegevens, wordt in het verslag verduidelijkt dat dit met respect voor de privacy moet gebeuren en alleen om discriminatie op te sporen waarvan minderheden slachtoffer kunnen worden. Het is geenszins de bedoeling om gevaarlijk af te glijden tot etnische profilering, maar wel om gegevens te krijgen waarmee de omvang van dit verschijnsel bepaald kan worden en passende oplossingen aangedragen kunnen worden.

Als het gaat om zo’n grondbeginsel als dat van gelijke behandeling, kan Europa zich niet tevreden stellen met woorden, kan Europa zich niet tevreden stellen met een wetgeving die tot het minimum beperkt blijft, of met louter waarnemen. Wij moeten opmerkzaam zijn. Maar wij moeten ook in actie komen, vooruitgaan, ervoor zorgen dat Europa als voorbeeld dient op dit gebied: hoe meer dit gebeurt, des te minder Europa te verwijten valt.

 
  
MPphoto
 
 

  Martine Roure, namens de PSE-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, ik wil mevrouw Buitenweg bedanken voor haar uitstekende werk. Wij ondersteunen haar verslag volledig. De recente gegevens tonen daadwerkelijk aan dat discriminatie helaas een belangrijk actueel probleem blijft in een groot aantal lidstaten.

In het eerste verslag van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten van augustus 2007, wordt eveneens aangetoond dat racistische misdrijven in ten minste acht landen van de Europese Unie toenemen. Dit is des te verontrustender omdat de Europese Unie over een zeer vooruitstrevende wetgeving ten aanzien van discriminatie beschikt. Deze wetgeving is echter slecht omgezet en onvolledig ten uitvoer gelegd door de lidstaten – daar ben ik het wel mee eens. De Europese burgers zijn slecht geïnformeerd en weten niet dat zij de mogelijkheid hebben om een beroep op deze wetgeving te doen om hun rechten te doen gelden als zij slachtoffer van discriminatie zijn.

In mijn hoedanigheid van rapporteur inzake het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen en inzake het kaderbesluit betreffende de bestrijding van racisme en vreemdelingenhaat, ben ik van mening dat de lidstaten zich meer moeten inspannen om ervoor te zorgen dat de Europese wetgeving op juiste wijze wordt toegepast. Het is tevens noodzakelijk de geproduceerde wetteksten op grotere schaal te publiceren, opdat de Europese burgers zich deze eigen kunnen maken.

De belangrijkste vooruitgang die voortvloeit uit deze richtlijn betreffende gelijke behandeling is de omkering van de bewijslast. Wij moeten er derhalve op aandringen dat er concrete maatregelen worden genomen om deze vooruitgang in alle lidstaten te garanderen.

Tot slot denk ik dat het noodzakelijk is om het Europese juridische kader voor de bestrijding van discriminatie te versterken door een horizontale richtlijn aan te nemen die het hele scala van vormen van discriminatie, zoals vermeld in artikel 13 van het EG-Verdrag, omvat, en ik wil de Commissie vragen hoe het staat met het haalbaarheidsonderzoek ten aanzien van een dergelijke richtlijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Sophia in ’t Veld, namens de ALDE-Fractie. (NL) Voorzitter, wij hier in het Europees Parlement maken wetten, maar met wetten alleen kunnen we racisme en xenofobie niet uitbannen. Uitspraken van politici en andere opinion leaders dragen bij tot een klimaat van haat en onverdraagzaamheid, waarbinnen discriminatie gewoon wordt gevonden en zo blijft de wet een dode letter.

Ik zou eigenlijk willen dat de Europese Commissie de discriminatie in Europa net zo voortvarend aan de kaak stelt als inbreuken op bijvoorbeeld marktregels. We moeten menselijk kapitaal in Europa net zo goed beschermen als geldelijk kapitaal. Als we Bill Gates kunnen aanpakken, kunnen we zeker bedrijven en overheden aanpakken die discrimineren. We weten dat 14 regeringen op punten nog steeds niet voldoen aan de richtlijn gelijke behandeling, maar de Commissie lijkt weinig haast te maken met het handhaven van de regels en geeft de landen veel te veel tijd om aan de regels te voldoen. Die wet had al jaren geleden geïmplementeerd moeten zijn; daar zou Bill Gates niet mee weg komen.

In de strijd tegen terrorisme en misdaad mogen we onze grenzen ook niet verleggen. Sommige maatregelen treffen exclusief bepaalde groeperingen en lijken discriminatie te legitimeren. Denk bijvoorbeeld aan stop and search praktijken, profiling methods enz., enz. Ook maatregelen voor integratie zijn soms discriminerend en ik constateer met tevredenheid dat bijvoorbeeld de vorige regering in mijn land maatregelen wilde invoeren voor integratie die vervolgens door de rechter zijn verboden, omdat ze inderdaad discriminerend waren.

Tussen de amendementen viel mij één amendement op, namelijk amendement 4, waarin staat dat bescherming van minderheden en het naleven van antidiscriminatiewetgeving een nationale kwestie is. Als er één ding nu niet nationaal is, dan is het wel onze gemeenschappelijke Europese waarden en het is dus bij uitstek de bevoegdheid van Europa om toe te zien op gelijke behandeling van élke burger van Europa, want dat is het doel van de Europese integratie en de markt is daarbij overigens alleen maar een middel.

Ten slotte, vrijheid van religie is ook een groot goed én fundamenteel recht, maar mag niet worden misbruikt om discriminatie op basis van etniciteit goed te praten. Zo mag bijvoorbeeld een katholieke school niet onder het mom van godsdienstvrijheid kindertjes van een bepaalde etniciteit weigeren, omdat ze eigenlijk liever een witte school houden. Andersom is ook kritiek op de islam niet automatisch racisme.

Ten slotte, Voorzitter, de wetten zijn belangrijk en het is ontzettend goed dat we deze wet hebben, maar we zijn er met zijn allen bij om ervoor te zorgen dat het klimaat zodanig blijft dat discriminatie niet meer voorkomt.

 
  
MPphoto
 
 

  Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie. (IT) Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik onze collega bedanken voor haar werk. Als rapporteur van het Europees Parlement inzake de rechten van minderjarigen wil ik het hebben over een belangrijk onderdeel van dit verslag, namelijk het gedeelte over Romakinderen. Ik wil iedereen die hier vandaag aanwezig is eraan herinneren dat het de kinderen zijn die de ernstigste problemen ondervinden van discriminatie en sociale uitsluiting.

In Europa leven veel – te veel – straatkinderen, vaak Romakinderen, die geen toekomst hebben omdat ze geen goede scholing hebben gehad en in veel gevallen zelfs volledig analfabeet zijn. Deze kinderen hebben geen toegang tot goede medische zorg en krijgen niet de noodzakelijke vaccinaties. Het zijn, kortom, kinderen zonder toekomst omdat ze nooit kind hebben kunnen zijn, omdat ze vaak worden gedwongen uit bedelen te gaan of gratis verstrekte goederen te verzamelen, bijna altijd onder schooltijd, of terechtkomen in de illegale arbeid.

Zoals ook in het verslag staat vermeld, moeten de lidstaten positieve beleidsmaatregelen tegen discriminatie introduceren. In dit specifieke geval zouden dat maatregelen moeten zijn om het recht van kinderen op onderwijs te waarborgen en om Romagezinnen te dwingen hun kinderen onderwijs te laten volgen zolang zij leerplichtig zijn. Verder moeten er passende campagnes komen om burgers aan te moedigen om samen met scholen te werken aan de preventie van discriminatie, uitbuiting en sociale uitsluiting onder kinderen.

Afsluitend wil ik zeggen dat het onacceptabel is dat zo veel lidstaten, waaronder helaas ook mijn eigen land Italië, de bepalingen van de richtlijn nog steeds niet hebben omgezet in nationaal recht.

 
  
MPphoto
 
 

  Tatjana Ždanoka, namens de Verts/ALE-Fractie.(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Buitenweg bedanken voor dit verslag, waarin de aandacht gevestigd wordt op een van de ernstiger kwesties aangaande het probleem van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming in Europa.

Commissaris, volgens mij moet de Commissie actiever worden en de omzetting van de antidiscriminatierichtlijn bevorderen. Elke dag opnieuw duiken er gevallen op waarbij een juiste omzetting noodzakelijk is om de slachtoffers te kunnen beschermen. Ik wil tevens vermelden dat bepaalde gevallen die met linguïstisch beleid te maken hebben, onder de richtlijn als indirecte discriminatie beschouwd kunnen worden. Zo bestaan er in mijn land, Letland, evenals in het naburige Estland – landen die een groot percentage etnische minderheden hebben – onevenredige taleneisen voor tewerkstelling, alsmede vereisten om slechts één taal te bezigen in de communicatie met de autoriteiten. Ik ben van mening dat als dergelijke praktijken leiden tot ondervertegenwoordiging van raciale en etnische minderheden op verschillende terreinen van het sociale leven, de lidstaten de plicht hebben beleid uit te stippelen om gelijke toegang te verzekeren en discriminatie te voorkomen.

Er is nog iets waarover ik mij zorgen maak. Verschillende behandeling op grond van nationaliteit kan soms als indirecte etnische discriminatie worden beschouwd. Het is aan de orde als het beleid betreffende het staatsburgerschap wordt aangewend om minderheden – Roma of Russen bijvoorbeeld – te weren.

Ik hoop dat de Europese gerechtshoven, alsmede het Inter-Amerikaanse Hof voor de rechten van de mens, dat heeft verklaard dat er bij de toekenning van de nationaliteit niet mag worden gediscrimineerd op grond van ras of etnische afstamming, niet minder vooruitstrevend zullen zijn en nauwgezet zullen beoordelen welk effect het beleid inzake de nationaliteit heeft op personen die tot verschillende etnische groepen behoren.

 
  
MPphoto
 
 

  Vittorio Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de antidiscriminatierichtlijn is een uitstekende richtlijn, die een aanzienlijke ethische waarde vertegenwoordigt. Een aantal Europese landen onderneemt echter weinig tot niets om deze richtlijn en de inhoud ervan om te zetten in het eigen nationaal recht, en in de praktijk is raciaal en etnisch geweld nog steeds aan de orde van de dag. Tegen Italië heeft de Europese Unie bijvoorbeeld al een inbreukprocedure ingeleid omdat het land heeft verzuimd de richtlijn om te zetten.

De Europese Unie stelt in het bijzonder dat Italië heeft nagelaten het begrip intimidatie om te zetten in nationaal recht, geen wet heeft inzake het omkeren van de bewijslast en geen specifieke bepalingen kent om mensen te beschermen tegen raciaal en etnisch geweld. In de gemeente Opera, vlak bij Milaan, heeft een groep burgers, aangevoerd door de leiders van de nationale Lega di Alleanza, afgelopen december een groep van ongeveer dertig Romakinderen letterlijk opgejaagd en de tenten waarin zij verbleven in brand gestoken. In Pavia werden tientallen Roma verjaagd met dreigementen over “gaskamers”. Aan de rand van Rome viel slechts enkele dagen geleden een groep van veertig gemaskerde aanvallers gewapend met stokken, messen en molotovcocktails ‘s nachts een Romakamp in Ponte Mammolo aan.

In Italië worden bijna dagelijks nomadenkampen ontruimd door de lokale autoriteiten, waarbij de Roma op geen enkel recht aanspraak kunnen maken. Is dit nu die bijzondere bescherming voor de Roma waar in het verslag toe wordt opgeroepen, in het bijzonder nu de EU is uitgebreid? Ik wil ook benadrukken dat opgelegde sancties voor het niet naleven van nationale bepalingen die in overeenstemming met de richtlijn zijn aangenomen effectief, proportioneel en ontradend moeten zijn. Verder wil ik erop wijzen dat we op 25 april…

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke, namens de ITS-Fractie. (NL) Voorzitter, ik vrees dat mijn mening over dit verslag wel een beetje afwijkt van al hetgeen ik reeds in deze zaal heb gehoord, want ik beschouw dit verslag als een merkwaardig verslag, in elk geval merkwaardig voor een instelling die zichzelf democratisch noemt, omdat hier op basis van een hoogst betwistbare richtlijn aanbevelingen worden gedaan die in mijn ogen indruisen tegen fundamentele rechten en vrijheden en die op een aantal punten botsen met fundamentele beginselen van de rechtsstaat.

De waarheid is dat échte discriminatie van minderheidsgroepen in Europa of écht racisme – en gelukkig maar – zeer marginale fenomenen zijn die reeds adequaat en terecht worden bestreden. Waar we in dit verslag mee te maken hebben, is echter iets heel anders. Het gaat hier in werkelijkheid over de zoveelste poging om muilkorfreglementen in te voeren om de vrije meningsuiting nog verder op de helling te zetten, om een klimaat van echte progressieve meningsterreur te scheppen, waarbij uiteindelijk autochtone mensen eigenlijk verplicht worden om voorrang te verlenen aan allochtonen. Dit is het zóveelste verslag dat autochtonen discrimineert.

Zo beschouw ik in het bijzonder de omkering van de bewijslast voor discriminatie en rechtszaken, vooral op het gebied van tewerkstelling, als absoluut verwerpelijk in een democratische rechtsstaat waar eenieder wordt geacht onschuldig te zijn tot het tegendeel bewezen wordt.

Kortom, het gaat in dit verslag niet over discriminatie, het gaat over een soort juridisering van de politieke correctheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Laat ik beginnen met een woord van dank aan mevrouw Buitenweg voor het werk dat zij heeft verzet, en sta mij toe deze kwestie vanuit een andere hoek te belichten.

Door de toenemende mobiliteit worden wij gedwongen ons opener op te stellen ten opzichte van degenen die naar ons land komen. Die openheid begint echter al met de opvoeding binnen het gezin. Dat is zeer waarschijnlijk de omgeving waar kinderen anderen leren respecteren. Het gezin is de eerste gemeenschap waarbinnen kinderen moeten leren open, respectvol en solidair te zijn. Het bijbrengen van raciale en etnische tolerantie moet een zichtbare pijler worden van alle aspecten van de opvoeding en het onderwijs, zowel op school als in de maatschappij als geheel. De opvoeding en het onderwijs moeten gericht zijn op de ethische grondslagen die de eenheid binnen het gezin versterken.

Dat is de reden dat interactie tussen culturen, net als vrede en respect voor diversiteit, nu politieke en veiligheidskwesties van groot belang zijn geworden. De strijd tegen rassendiscriminatie is voornamelijk gericht op de wijze waarop wij, aan het begin van de nieuwe eeuw en het nieuwe millennium, het vreedzaam samenleven van mensen en naties willen waarborgen. Enige wetgeving is natuurlijk noodzakelijk, maar onze maatschappij moet raciale en etnische discriminatie aanpakken door het verleden objectief te beoordelen en samen te zoeken naar een gezamenlijke toekomst waarin de waardigheid en intrinsieke rechten van eenieder worden gerespecteerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Magda Kósáné Kovács (PSE). – (HU) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Als zestig procent van de geënquêteerden aangeeft bloot te staan aan een of andere vorm van oneerlijke discriminatie, dan is dit een waarschuwing voor de lidstaten en een waarschuwing voor Europa.

Er wordt nog steeds gediscrimineerd op grond van etnische of raciale afstamming, en we moeten vrezen dat dit ook nog lang het geval zal zijn, aangezien Europa steeds meer diversiteit kent en etnische verschillen zichtbaarder worden, en zelfs landen die zichzelf als mono-etnisch beschouwen steeds meer verschillende culturen herbergen.

Het voortreffelijke verslag van mevrouw Buitenweg biedt ons gelegenheid voor evaluatie en reflectie. Ondertussen heeft de Commissie ons vandaag vooruitgang op dit gebied beloofd aangezien meerdere landen hebben verzuimd de richtlijn op deugdelijke wijze om te zetten in nationaal recht, wat inhoudt dat de waarschuwing gerechtvaardigd is en er dus dringend behoefte is aan ondersteuning. Bijna al mijn collega’s hebben gezegd dat als burgers niet weten dat ze recht hebben op bescherming tegen discriminatie, ze ook geen gebruik zullen kunnen maken van dit recht.

Discriminatie op grond van ras of etniciteit zorgt ook in een bredere context voor problemen, aangezien het al dan niet behoren tot een etnische minderheid voornamelijk een kwestie van identiteit is. Wij in Oost- en Centraal-Europa hebben geen heel positieve ervaringen ten aanzien van de bereidheid tot het overleggen van gegevens. De problemen op dit gebied zijn dusdanig dat iemand al een “zigeuner” kan zijn als zijn omgeving hem als een zigeuner beschouwt, en dit is vaak een kwestie van de levenswijze en niet zozeer een van de feitelijke raciale identiteit. Het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten kan een hoop doen om verbetering te brengen in deze situatie.

Ik heb nog twee andere opmerkingen. Ten eerste kan de tenuitvoerlegging van de richtlijn er in belangrijke mate toe bijdragen dat de Romagemeenschap niet al zwervend buiten Europa terechtkomt. Ten tweede zijn met de toetreding van de nieuwe lidstaten nieuwe etnische blokken verschenen op de kaart van de Europese geschiedenis. Het is een trieste erfenis van de twintigste eeuw en de twee wereldoorlogen dat er nog steeds tegenstellingen bestaan, en de wonden zijn nog steeds niet geheeld. Daar dragen we allemaal verantwoordelijkheid voor. Dank u, mijnheer de Voorzitter.

 
  
MPphoto
 
 

  Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik juich het ten zeerste toe dat de Commissie tegen veertien lidstaten een inbreukprocedure inleidt wegens hun verzuim de richtlijn op juiste wijze ten uitvoer te leggen.

Gelaten constateer ik dat mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, op de lijst staat. Een van de kwesties in het geval van mijn land is dat de definitie van indirecte discriminatie niet voldoet. Zelfgenoegzaamheid is hier duidelijk niet op zijn plaats, zelfs in een land waar al meer dan veertig jaar wetgeving tegen rassendiscriminatie bestaat.

Een sterke politieke wil is hier geboden, en daarom is het des te teleurstellender dat de Raad dit debat niet belangrijk genoeg vond om erbij vertegenwoordigd te zijn.

Met veel belangstelling heb ik van commissaris Michel vernomen dat drie op de vier Europeanen er geen bezwaar tegen hebben dat er op anonieme basis gegevens over de etnische afkomst worden verzameld, en ik juich het toe dat de Commissie de afgelopen jaren veel heeft ondernomen op dit gebied en een handleiding voor de beste handelwijze heeft voortgebracht. Wij zijn stukken verder dan in 1999, toen ik de euvele moed had de woorden “etnische monitoring” te bezigen in mijn ontwerpverslag over het Europees Jaar tegen racisme en vervolgens werd bedolven onder de bezwaren.

Ik ben het uiteraard met de heer Gaubert eens dat wij er zorgvuldig voor moeten waken dat gegevens met betrekking tot etniciteit en ras die zijn verzameld om discriminatie onder de aandacht te brengen en te bestrijden, niet zelf een hulpmiddel voor discriminatie worden doordat ze worden aangewend voor raciale of etnische profilering.

Ik wil de commissaris vragen in hoeverre – afgezien van de waarborgen op het gebied van gegevensbescherming – politieacties, die natuurlijk een vorm van dienstverlening zijn, binnen het toepassingsbereik van het discriminatieverbod vallen; neem bijvoorbeeld de praktijk van het preventief fouilleren. De richtlijn geldt uiteraard voor de politie als werkgever, maar het is mij nooit helemaal duidelijk geworden in hoeverre de richtlijn van toepassing is op politieacties.

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Marek Aleksander Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, bij nadere beschouwing van de situatie ten aanzien van de tenuitvoerlegging van EU-richtlijnen, waaronder de Richtlijn houdende toepassing van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming, constateer ik, net als de rapporteur, dat veel lidstaten deze richtlijn grotendeels hebben omgezet in nationaal recht en zelfs hebben gekozen voor een breder toepassingsbereik dan noodzakelijk. Op enkele insignificante uitzonderingen na hebben de lidstaten uitgebreid aandacht besteed aan alle vormen van gelijke behandeling van personen, al zijn er nog wel hiaten en foutieve interpretaties waaraan moet worden gewerkt. Soms zijn de betreffende regels vervat in verschillende wetten, maar dit zou geen obstakel moeten vormen voor een correcte tenuitvoerlegging van de EU-wetgeving op nationaal niveau.

Al met al ben ik van mening dat het wetgevend kader in de Europese Unie van een goed niveau is, en zie eerder een probleem in het bewustzijn van mensen die het zichzelf veroorloven derden te discrimineren. Op dit moment moeten we dan ook een antwoord zien te vinden op de volgende vraag: hoe kunnen we, in deze geglobaliseerde wereld, het bewustzijn en de gevoeligheid van mensen ontwikkelen? In een wereld waar mensen, om uiteenlopende redenen, voortdurend van verblijfplaats wisselen...

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (ITS). – (NL) Mijnheer de Voorzitter, het probleem met een verslag, zoals dat van mevrouw Buitenweg, is dat men uitgaat van vrome principes en goede bedoelingen, maar dat er jammer genoeg een diepe kloof gaapt met de concrete realiteit. Natuurlijk is het zo dat discriminatie op basis van ras of afkomst verwerpelijk is. De vraag is alleen of deze discriminatie zo wijdverbreid is als men altijd wil doen geloven. Het jongste jaarverslag van het EUMC (Europees Waarnemingscentrum voor Racisme en Vreemdelingenhaat) spreekt van een toename van het fenomeen, terwijl het EUMC niet in staat is die stelling te staven met concreet cijfermateriaal. Het EUMC is zelfs niet eens in staat om een algemeen aanvaarde definitie te geven van wat discriminatie is.

Al te vaak gaat men ervan uit dat zowat alle problemen met allochtonen hun oorzaak vinden in de zogenaamde discriminatie, waarvan ze geacht worden het slachtoffer te zijn. Dit discours heeft rampzalige gevolgen, omdat het hele bevolkingsgroepen onttrekt aan het concept persoonlijke verantwoordelijkheid. Het knuffelbeleid en de slachtoffercultuur hebben de problemen alleen maar erger gemaakt en ik sluit me dan ook graag aan bij het minderheidsstandpunt dat door Koenraad Dillen werd geformuleerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Roberta Alma Anastase (PPE-DE). – (RO) Voorzitter, dames en heren, laat mij allereerst mijn waardering uitspreken voor dit consistente en goede verslag, en benadrukken dat dit onderwerp essentieel is voor de kwaliteit van leven en de ontwikkeling van gemeenschappen. Ik wil het graag hebben over het belang van onderwijs voor de implementatie van de Europese principes en bepalingen op het gebied van gelijke behandeling van personen.

In het verslag wordt terecht benadrukt dat wetten alleen effect hebben als burgers zich bewust zijn van hun eigen rechten. We moeten burgers daarom niet alleen blijven voorlichten, maar hen ook leren om te reageren, om voor zichzelf op te komen. Alleen als mensen de moed hebben zich uit te spreken, in de pen te klimmen en aanspraak te maken op hun rechten kan discriminatie worden ingeperkt.

Tegelijkertijd is het bijbrengen van tolerantie van het grootste belang voor het voortbestaan van elke gemeenschap. Leren samenleven met andere mensen, om verschillen te accepteren, niet als een onontkoombaarheid maar als een kans om samen iets op te bouwen; dat is de juiste weg naar een wereld zonder dit soort misstanden.

 
  
MPphoto
 
 

  Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega complimenteren met het verslag dat zij vandaag heeft gepresenteerd. De Europese Unie heeft deugdelijke wetten en normen tegen discriminatie vastgesteld, en er worden momenteel richtlijnen ontwikkeld. Lidstaten implementeren op hun beurt de zaken die hier worden besloten. Landen hebben grondwetten met antidiscriminatieclausules en complete wetten die hun burgers moeten beschermen tegen discriminatie. Waarom, vraag ik u, is de huidige situatie dan toch zo zorgwekkend? Waarom komt discriminatie nog steeds zo veel voor en waarom lukt het ons niet daar iets aan te doen?

In mijn optiek is het probleem tweeledig en moet de oplossing ten eerste worden gezocht in voorlichting en ten tweede in het opleggen van verplichtingen. Ik wil het hier hebben over voorlichting. Voorlichting is niet alleen de verantwoordelijkheid van overheden. Gebleken is dat overheden de gewone burger maar beperkt voorlichten over de aard van discriminatie. Ik ben van mening dat de voorlichting voornamelijk een taak moet worden van non-gouvernementele organisaties, die in een goede positie verkeren om contact te leggen met bepaalde delen van de maatschappij, specifieke groepen burgers, en hen voor te lichten over de betekenis van immigratie. Vraag maar eens aan immigranten, oudere vrouwen of alleenstaande moeders, of ze zich gediscrimineerd voelen. Zij zullen dan zeggen: “Nee, dat is gewoon ons lot. We hebben gewoon pech”. Zij hebben hulp nodig om zichzelf te vinden; we moeten hen helpen procedures in gang te zetten en de juiste autoriteiten aan te spreken.

Ik zou graag zien dat het Europees Parlement zich gaat bezighouden met de ontwikkeling van een gedragscode die aan verschillende organisaties zou moeten worden gegeven. Tot slot zou ik nog één ding willen zeggen: ik hoop van harte dat we in de strijd tegen discriminatie tot meer in staat zijn dan alleen het project van de Europese Commissie, die een gele vrachtwagen door Europa laat rijden met aan boord een tentoonstelling tegen discriminatie, en het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen. Laten we meer doen om slachtoffers van discriminatie te helpen!

 
  
MPphoto
 
 

  Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Voorzitter, om een principe te implementeren als gelijke behandeling van personen, ongeacht hun ras of etnische afstamming, huidskleur, denkbeelden of religie, is in de regel voortdurende en niet-aflatende inzet nodig. Elke stap die ons dichter bij het uiteindelijke doel brengt moet worden gevierd als een groot succes. We mogen niet verwachten dat mensen van de ene op de andere dag van inzicht veranderen en dat iedereen zijn natuurlijke houding loslaat, die erin bestaat zijn levensomstandigheden te willen verbeteren en in het geweer te komen tegen alle mogelijke bedreigingen van deze verbetering. We moeten echter alles in het werk stellen om juridische, sociologische en economische obstakels weg te nemen, onderwijs te bieden, omstandigheden te creëren waarin mensen in vrede kunnen samenleven en onze negatieve houding ten opzichte van andere mensen te veranderen, ongeacht de onderlinge verschillen. Tot slot wil ik zeggen dat ik het absoluut niet eens ben met de verklaring van de heer Vanhecke over houdingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Neena Gill (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik juich de mededeling van de Commissie toe, maar betreur het ten zeerste dat discriminatie, ondanks deze en andere wetgeving, niet is afgenomen maar schrikbarend gestegen is.

Ik zou graag het woord willen richten tot degenen van extreem rechts die dit bestrijden, omdat ik, alleen al dit jaar, zo’n 500 mensen van de Sikh-gemeenschap heb ontmoet – uit Frankrijk, uit België, uit Italië, uit Duitsland – die allen schokkende gevallen beschrijven van onaanvaardbare discriminatie op grond hun uiterlijk: omdat zij een tulband dragen.

In Frankrijk zijn sinds 2004 meerdere Sikh-jongens van school gestuurd omdat zij hun tulband niet wilden afdoen. In België en Duitsland zijn soortgelijke gevallen bekend.

Terwijl het Franse Hooggerechtshof bepaalde dat Sikh-mannen met tulband op de foto van hun rijbewijs mochten, heeft het Franse ministerie dit, binnen 24 uur na deze uitspraak, uitdrukkelijk verboden.

Op de luchthaven van Brussel worden Sikh-mannen regelmatig verzocht hun tulbanden af te doen, wat als een grove belediging wordt beschouwd.

Verder krijg ik wekelijks telefoontjes uit Italië over mensen die hun dagelijkse bezigheden niet kunnen uitvoeren omdat zij Sikh zijn. Deze gevallen zijn derhalve duidelijk een schending van alles waarom in dit verslag wordt verzocht en wat de Commissie voorstaat.

Bijgevolg wil ik de Commissaris vragen wat hij en de Commissie eraan doen om deze gevallen van discriminatie te bestrijden. Wij kunnen niet enerzijds over eenheid en diversiteit praten en anderzijds de

praktijken van regeringen van vele lidstaten negeren.

Ik wil mevrouw Buitenweg, de rapporteur van dit verslag, feliciteren met het poneren van maatregelen die naar ik hoop enige genoegdoening zullen bieden aan degenen die worden gemarginaliseerd als gevolg van onwetendheid en een tekort aan kennis van en respect voor andere culturen.

Tot slot hoop ik dat wij, in dit Jaar van gelijke kansen, en in 2008, het Jaar van de interculturele dialoog, de wilskracht hebben om ervoor te zorgen dat onze woorden in daden worden omgezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat, in deze 21e eeuw, niemand anders kan dan de strijd tegen discriminatie steunen. Ook ik ben een voorstander van dit verslag, hoewel ik van mening ben dat vooroordelen zijn gebaseerd op cultuur, beschaving en religie, en niet op ras of etniciteit. Ik wil hier overigens aan toevoegen dat het voor ons in Europa makkelijker zal zijn ons te houden aan principes van non-discriminatie als we een gecontroleerd immigratiebeleid introduceren voor mensen die we in onze landen willen hebben, aangezien niemand zich in principe agressief en onvriendelijk gedraagt tegen een partner die men zelf heeft gekozen.

Dit verslag draait in principe om de rechten van immigranten. Laten we echter ook hun verantwoordelijkheden niet vergeten. Het zou makkelijker zijn buitenlanders niet te discrimineren als zij de cultuur en tradities van het land waar ze naartoe zijn gekomen zouden respecteren en zouden laten zien dat ze willen integreren, en niet een staat in een staat zouden creëren in ons Europa dat, laten we eerlijk zijn, christelijke wortels heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Emine Bozkurt (PSE). – (NL) Voorzitter, ik dank mevrouw Buitenweg voor het uitstekende werk dat zij heeft geleverd met dit verslag. Of het nu gaat over discriminatie en racisme op de arbeidsmarkt, op sportclubs of op school, op alle fronten is het een inbreuk op de waarden waar we in Europa voor staan. Wat we nodig hebben, is een integrale aanpak op alle niveaus, Europees, nationaal en lokaal. Wetgevers, politici en slachtoffers van discriminatie zelf hebben hier een belangrijke rol in te spelen. We moeten Europese burgers bewust maken van hun rechten en van de middelen die ze hebben om die rechten op te eisen.

Ik wil de Commissie met klem verzoeken haar verantwoordelijkheid te nemen en toe te zien op een snelle en adequate implementatie van de richtlijn gelijke behandeling. De richtlijn is een stap in de goede richting, maar de effectiviteit valt en staat bij de implementatie door de lidstaten. Ik vraag dan ook aan de Commissie om het eerder in 2004 door Barrosso zélf aangekondigde morele leiderschap te tonen, dat hard nodig is. Ook anno 2007, nota bene in het jaar van Equal opportunities for all, is discriminatie in Europa nog aan de orde van de dag. Juist nu, in een tijd waar bepaalde groepen, ik denk dan in het bijzonder aan de positie van moslims in Europa, de wind zeker niet mee hebben, hebben we op alle terreinen mensen nodig die zich sterk maken tegen discriminatie.

Ik wil mij dan ook aansluiten bij de oproep aan de Commissie om de maatregelen te verbreden tot alle mogelijke vormen van discriminatie.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Voorzitter, ik wil de rapporteur graag complimenteren met dit verslag, dat mensen hopelijk zal helpen beschermen tegen discriminatie op grond van ras of etniciteit en tevens zal zorgen voor betere verhaalmogelijkheden.

We hebben nog veel werk te verzetten als het gaat om een effectieve tenuitvoerlegging van de richtlijnen inzake etnische gelijkheid en gelijke kansen op de arbeidsmarkt. De burgers van de EU-lidstaten (vooral de nieuwe lidstaten) zijn nog altijd niet goed op de hoogte van hun rechten; ze hebben niet genoeg tijd of ze ontberen de financiële mogelijkheden om op te komen voor hun rechten. In de meeste landen slagen de slachtoffers van discriminatie er niet in de handen ineen te slaan en slagvaardiger organisaties in de arm te nemen om hun gezamenlijke rechten te verdedigen. Het is moeilijk om gegevens te verzamelen over deze netelige kwesties, om indirecte discriminatie vast te stellen en om de aanwezigheid van discriminatie in de maatschappij te beoordelen. Hierdoor heeft de Europese Commissie moeite de tenuitvoerlegging van richtlijnen te controleren en te bepalen wat de oorzaken zijn van die trieste situaties waarin discriminatie plaatsvindt.

Ik steun de aanbevelingen van mijn collega’s om meer middelen toe te wijzen aan nongouvernementele organisaties die burgers voorlichten en juridische hulp bieden aan slachtoffers van discriminatie. Daarnaast is de rol van de media ook heel belangrijk.

Daarom wil ik hierbij mijn collega’s aanspreken. We hebben allemaal een kantoor in het land waar we zijn gekozen. Van daaruit kunnen we juridische consulten organiseren en financieren om mensen te informeren over de wetten tegen discriminatie en de beschikbare verhaalmogelijkheden. Met andere woorden: we kunnen mensen direct helpen.

We kunnen ons actiever inzetten voor de mobilisering van de politieke wil om de strijd tegen discriminatie op grond van ras en ongelijkheid op de arbeidsmarkt op te voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik u verzekeren dat ik uiteraard mijn collega Špidla de overwegend positieve opmerkingen over zijn inspanningen zal overbrengen. Ik geloof dat hij het verdient dit te horen. Ik zal hem ook de dringende vragen en aanmerkingen doorgeven, alsmede de verwachtingen van het Europees Parlement betreffende het werk dat nog gedaan moet worden.

Allereerst zou ik iets heel duidelijk willen maken. Ik ben het absoluut niet eens – en dat geldt ook voor de Commissie – met bepaalde, naar uitsluiting neigende zienswijzen die hier vandaag zijn geuit; gelukkig zijn deze marginaal. Evenmin kan ik mij vinden in de stelling dat er een risico bestaat dat er een staat wordt gecreëerd binnen de christelijke staat, of binnen het christelijke Europa. Uiteraard heb ik het grootste respect voor de individuele burgers die deze gedachte aanhangen, maar ik voel toch de noodzaak – en de plicht – u er op te wijzen dat Europa qua religie, filosofie en politiek eenvoudigweg niet eenvormig is. Ik denk dat het de moeite waard is om deze overduidelijke waarheid zo nu en dan weer eens uit te spreken.

(NL) Mevrouw Buitenweg en mevrouw In ‘t Veld hebben terecht de nadruk gelegd op een grondig probleem, namelijk de omzetting van de richtlijnen in de nationale wetgevingen. De Commissie is zich er ten volle van bewust dat druk moet blijven worden uitgeoefend op de lidstaten die de Europese wetgeving niet naleven. De Commissie deelt die bezorgdheid met de instellingen die zich met die belangrijke zaken in de lidstaten bezighouden; u weet dat wij die instellingen en organisaties natuurlijk op een zeer goede en warme manier steunen.

(FR) Wat het nieuwe initiatief betreft, op dit moment wordt er een effectbeoordeling uitgevoerd: het onderzoek naar het effect ervan op discriminatie is reeds gestart. We moeten uiteraard weten hoe groot het probleem precies is. Momenteel worden er raadplegingen gehouden met het grote publiek, met NGO’s en de sociale partners, met bedrijven en met het Europees Parlement. Als alles goed gaat zal er in januari 2008 een verslag over de effectbeoordeling beschikbaar zijn. Vervolgens zal de raadpleging tussen de instellingen plaatsvinden in maart en april 2008. Dit initiatief zal ook worden vermeld in het werkprogramma van de Commissie voor 2008, waarover momenteel nog wordt beraadslaagd en dat eind oktober, begin november zal worden gepubliceerd. Vervolgens, als het is goedgekeurd zoals wij het hebben voorgesteld zal in juni 2008 een voorstel voorgelegd worden aan de Commissie en zal de procedure zijn beloop hebben.

U begrijpt dus dat onze gedachtegang en analyse ten aanzien van deze kwestie zeer nauw verwant zijn met die van de meeste afgevaardigden die in het debat het woord hebben gevoerd. Namens de Commissie feliciteer ik mevrouw Buitenweg met haar uitzonderlijke prestatie. Vandaag blijkt maar weer eens welk een cruciale rol het Parlement kan spelen bij de bevordering van een Europese rechtsstaat die zijn minderheden en al zijn burgers respecteert.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag, 27 september 2007 plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Lívia Járóka (PPE-DE), schriftelijk. (HU) Ik wil mijn collega, mevrouw Kathalijne Buitenweg, feliciteren met haar verslag, en tegelijkertijd van deze gelegenheid gebruikmaken om een aantal belangrijke problemen onder de aandacht te brengen.

De Europese burger heeft een redelijk beperkte kennis van de wet, en juist de mensen die het slachtoffer worden van oneerlijke discriminatie - met andere woorden, etnische minderheden, en in het bijzonder de Roma – verkeren in bijna complete onwetendheid ten aanzien van de relevante juridische bepalingen of de structuren die hen juridische bescherming bieden. Dat is de reden waarom maar zo weinig discriminatiezaken in de Europese Unie voor de rechter komen. Bovendien zijn de financiële sancties die in dergelijke zaken worden opgelegd belachelijk laag, helemaal in vergelijking met vergelijkbare rechtszaken in de Verenigde Staten. Lidstaten moeten de verantwoordelijkheid krijgen om het publiek te informeren en voor te lichten, zodat zo veel mogelijk burgers, in alle gelederen van de maatschappij, op de hoogte zijn van hun rechten en mogelijkheden.

Instanties voor de bevordering van gelijke behandeling staan ver van de burger af; ik overdrijf niet als ik zeg dat ze alleen op papier actief zijn, en zich niet echt bezighouden met de getroffenen. Een ander probleem ligt in het feit dat deze instanties voor hun financiering, infrastructuur, personeel en beleid in sterke mate afhankelijk zijn van de lidstaten.

We moeten een efficiënt monitorings- en verantwoordingssysteem op Europees niveau in het leven roepen en zorg dragen voor systematischer jaarverslagen, zodat we kunnen vaststellen of instanties voor de bevordering van gelijke behandeling onafhankelijk functioneren.

 
  
MPphoto
 
 

  Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Het verslag over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007 vormt allereerst een aanleiding om de – sinds 1957 bestaande – verbondenheid van de Europese Unie aan vrouwenrechten eer te bewijzen. Niettemin mogen wij niet tevreden zijn met de huidige situatie zoals die naar voren komt in de recente statistieken naar aanleiding van de toetreding van Roemenië en Bulgarije.

In de eerste plaats blijft het waar het de toegang tot en de positie van vrouwen op de arbeidsmarkt betreft nog te vaak bij idealen. Tweeëndertig jaar na de vaststelling van richtlijn van de Raad waarin wordt bepaald dat vrouwen en mannen hetzelfde loon moeten ontvangen voor hetzelfde werk, is het verschil met gemiddeld vijftien procent nog altijd te groot.

Ten tweede vereist de realisatie van gendergelijkheid grotere inspanningen tegen uitsluiting en ongelijke behandeling, met name op het platteland, waar vrouwen die aan de zijde van de boeren werken als meewerkende echtgenotes grove onrechtvaardigheden kunnen ondervinden in geval van scheiding, bij erfopvolging of met betrekking tot het eigendomsrecht. Bovendien zijn deze vrouwen niet altijd in de statistieken vertegenwoordigd.

Aan verscheidene stukken wetgeving moet dringend een concreet gevolg worden gegeven. Als onderdeel van haar taken in deze zo cruciale strijd moet de Europese Unie er tevens op toezien dat nationale culturen veranderen en samenkomen door middel van bewustmakingscampagnes en effectievere preventie.

 

4. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (debat)
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van mevrouw Piia-Noora Kauppi, namens de Commissie rechten van de vrouw van gendergelijkheid, over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie 2007 (2007/2065(INI)) (A6-0290/2007).

 
  
MPphoto
 
 

  Piia-Noora Kauppi (PPE-DE), rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijn dank betuigen aan de Commissie voor het opstellen van dit uitermate belangrijke verslag. Gelijkheid van mannen en vrouwen is een kwestie die onze volledige aandacht verdient. Ofschoon er al veel bereikt is in de afgelopen decennia, resten er nog grote uitdagingen.

De nadruk van het verslag van de Commissie ligt op werkgelegenheidskwesties. De loonkloof, onzekerheid op de banenmarkt en het combineren van werk en gezin zijn bijvoorbeeld kwesties waarmee miljoenen vrouwen dagelijks worden geconfronteerd. Zij zijn ook duidelijk gekoppeld aan de demografische uitdaging waarvoor Europa staat. Zoals het verslag van de Commissie aangeeft, zijn zes miljoen van de acht miljoen nieuwe banen die sinds 2000 in de EU zijn geschapen aan vrouwen vergeven. De meeste van deze zes miljoen nieuwe banen zijn afkomstig uit de dienstverleningssector. De 11,7 miljoen nieuwe banen in de dienstverleningssector worden voornamelijk door vrouwen ingenomen. Om die reden vormen deze sector, de groei ervan en de interne markt een essentieel thema voor vele vrouwen in Europa.

Veruit de meeste nieuwe banen voor vrouwen zijn echter deeltijdbanen, waarvan sommige riskant zijn en geen zekerheid bieden, met lage salarissen. Arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd vormen ook een groot probleem voor veel vrouwen in Europa, die graag ook meer houvast en stabiliteit in het gezinsleven willen. Uit cijfers van de Commissie blijkt dat 32 procent van de werkende vrouwen in de EU een deeltijdbaan heeft tegenover slechts zeven procent van de werkende mannen. Het geslacht speelt dus duidelijk een rol op de deeltijdbanenmarkt in Europa.

Het salarisverschil tussen mannen en vrouwen, met betrekking waartoe de Commissie afgelopen juli een initiatief lanceerde deed, is gemiddeld vijftien procent in de EU, en loopt op tot dertig procent in sommige Europese landen. De salarisverschillen zijn niet afgenomen, ondanks het feit dat er al meer dan dertig jaar richtlijnen inzake gelijke betaling van mannen en vrouwen bestaan. Het was dus hoog tijd dat de Commissie deze kwestie ter hand nam. Anderzijds is het bekend dat in lidstaten die beleidsmaatregelen genomen hebben om het voor zowel vrouwen als mannen gemakkelijker te maken werk en gezin te combineren, het geboortecijfer hoger ligt, een groter percentage vrouwen een betaalde baan heeft en de werkgelegenheidscijfers hoger liggen.

In de EU wordt ook het merendeel van de banen voor hoogopgeleiden door vrouwen ingenomen. Deze week is er veel publiciteit geweest rond een Fins onderzoek naar vrouwen in de top van het bedrijfsleven. Er werden in totaal 14 000 Finse bedrijven bestudeerd, waarbij bleek dat vrouwelijke topmanagers jaarlijks een procent meer winst boekten voor de aandeelhouders dan mannelijke topmanagers, waarmee zij tien procent beter presteerden dan mannen. Hoewel bij deze berekening alle andere zaken buiten beschouwing werden gelaten, doen vrouwen het duidelijk beter als manager, dus dit is ook iets waarmee de Commissie in de toekomst rekening zal zouden.

In Finland, evenals in andere landen, vormt onderwijs de sleutel tot verbetering van de positie van vrouwen. De strengere normen in het onderwijs zijn hand in hand gegaan met de groei van het werkgelegenheidscijfer voor vrouwen. Volgens een onderzoek van de Commissie is in Finland bijvoorbeeld 32,7 procent van de vrouwen hoogopgeleid, vergeleken met slechts 24,3 procent van de mannen. Alle door de Commissie voorgestelde initiatieven op het gebied van onderwijs en levenslang leren zijn derhalve noodzakelijk, en het is heel belangrijk dat wij onze aandacht bij onderwijskwesties ook richten op genderbeleidsmaatregelen.

In mijn verslag wordt verzocht om speciale maatregelen om ongelijkheden ten gevolge van onderbroken arbeidspatronen omwille van zwangerschapsverlof of de zorg voor zorgafhankelijke personen te bestrijden. Dit heeft ertoe geleid dat de Commissie de gevolgen van pensioenhervormingen voor het leven van vrouwen in de EU heeft geanalyseerd met het doel pensioenrechten alsook de sociale zekerheid en het belastingstelsel te individualiseren. Wat ik met name belangrijk vind, is dat de lidstaten er in het verslag toe worden gemaand om de kosten van zwangerschapsverlof evenredig te spreiden, zodat vrouwen niet langer duurdere arbeidskrachten zijn dan mannen. Ik hoop stellig dat mijn eigen lidstaat, waarvan de regering voor maar liefst zestig procent uit vrouwen bestaat – en dat is een record – deze kwestie op de agenda zal zetten en de kosten van vaderschaps- en zwangerschapsverlof evenredig zal spreiden.

In het verslag wordt ook de noodzaak onderstreept om de grote democratische tekortkoming aan te pakken. Wij willen onderzoeken welke factoren vrouwenparticipatie in de politiek en in leidinggevende functies op alle niveaus bij de overheid in de weg staan, en zo mogelijk maatregelen nemen om hieraan een einde te maken. Tevens moet aandacht worden besteed aan de situatie van vrouwen in etnische minderheidsgroepen en geïmmigreerde vrouwen, aangezien hun marginalisering versterkt wordt door meervoudige discriminatie, zowel vanuit hun eigen gemeenschap als daarbuiten. Ik verzoek de Commissie dringend om met de lidstaten samen te werken om relevante gegevens te verzamelen en maatregelen op te leggen ter voorkoming van mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting en dwangarbeid.

Ik wil graag afsluiten met een heel positieve en bemoedigende mededeling, namelijk dat vrouwen tegenwoordig kansen krijgen waar de meeste van onze moeders en grootmoeders nooit van hadden kunnen dromen. Vrouwen die de vruchten plukken van deze nieuwe tijd moeten van zich laten horen, en ik denk dat het heel belangrijk was dat de Commissie het initiatief heeft genomen om dit verslag in te dienen. Wij blijven ons inzetten voor volledige gelijkheid van vrouwen en mannen in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de rapporteur, dames en heren afgevaardigden, de Commissie is zeer content met dit verslag en de ontwerpresolutie over de gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie. De aanneming van het verslag onderstreept de betrokkenheid van het Parlement bij de kwestie van de gelijkheid van vrouwen en mannen. Mijn dank en felicitaties aan de rapporteur, mevrouw Kauppi, voor het feit dat in het verslag steun wordt betuigd voor de benadering van de Commissie en voor de maatregelen die zij neemt om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bevorderen.

De gelijkheid van vrouwen en mannen is, boven alles, een van de fundamentele waarden van de Europese Unie. Het is tevens een gebied waarop Europa een voortrekkersrol heeft gespeeld en maatschappelijke ontwikkelingen in veel gevallen vóór is geweest. In de afgelopen jaren zijn er belangrijke en ambitieuze initiatieven gelanceerd. De goedkeuring van de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen heeft het rotsvaste voornemen van de Commissie om op alle fronten resoluut door te stomen op de weg naar daadwerkelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen, op elk gebied, nog eens extra onder de aandacht gebracht.

De Commissie is ingenomen met de nadruk die in de resolutie van het Parlement wordt gelegd op bepaalde thema’s die in de Routekaart ook worden aangemerkt als prioritaire actiegebieden, met name de gelijkheid van vrouwen en mannen ten aanzien van economische onafhankelijkheid, het combineren van werk en privéleven, een evenwichtige vertegenwoordiging van de beide seksen bij besluitvormingsprocessen, en de bestrijding van stereotypen.

Er is zeker vooruitgang geboekt op het gebied van de gelijkheid van vrouwen en mannen, maar er resten ons nog grote uitdagingen. De Commissie deelt de mening van de rapporteur dat we onze inspanningen moeten voortzetten en onze verworvenheden moeten bestendigen. In dit opzicht is de Commissie zich bewust van het belang van een effectieve toepassing van het communautair acquis en verricht zij vastberaden haar taken als beschermvrouwe van de verdragen. De Commissie deinst er niet voor terug om inbreukprocedures in te leiden als zij vaststelt dat een Europese richtlijn niet juist is omgezet. Op dit moment lopen er bijvoorbeeld meerdere inbreukprocedures, in verschillende stadia, op het gebied van de gelijkheid van mannen en vrouwen.

Om de naleving van het Gemeenschapsrecht te verbeteren heeft de Commissie een netwerk opgezet waarin alle organen zijn verenigd die op nationaal niveau verantwoordelijk zijn voor de bevordering van gelijkheid van vrouwen en mannen – het Network of Equality Bodies. De Commissie is van oordeel dat deze organen, door het samenbrengen van hun ervaringen op nationaal niveau en door de nauwere samenwerking met de Commissie zelf, meer resultaat kunnen boeken bij het bevorderen van gelijke behandeling. Bovendien kan er zo op worden toegezien dat de nationale organen die de wetgeving interpreteren dit op meer eenvormige wijze doen.

In het verslag wordt ook onderstreept dat het combineren van werk en privéleven een hoofdzaak is om tot daadwerkelijke gelijkheid van mannen en vrouwen te komen. De Commissie deelt deze visie. Wij weten heel goed dat in de meeste huishoudens de verantwoordelijkheid voor het gezin en het huishouden nog altijd wordt gedragen door vrouwen. Daardoor lopen vrouwen ook meer kans dan mannen om, al dan niet tijdelijk, te moeten stoppen met hun studie of hun werk, hetgeen onvermijdelijk leidt tot ongelijkheden tussen mannen en vrouwen in de werksfeer en tot een verlies van productief potentieel aan de kant van vrouwen. Het aanbieden van toegankelijke, betaalbare en kwalitatief hoogstaande kinderopvang is in dit opzicht van groot belang als middel om het werkgelegenheidscijfer voor vrouwen omhoog te krikken, zoals in de doelstellingen die zijn bepaald op de Europese Raad van Barcelona wordt benadrukt. De Commissie zal in 2008 verslag uitbrengen over de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van deze doelstellingen.

De Commissie heeft tevens een raadplegingsprocedure met de sociale partners gehouden over het combineren van werk en privéleven, waarvan de tweede fase eind juli is voltooid. Volgens de Commissie is de kwestie gecompliceerd en dient deze met een verscheidenheid aan middelen benaderd te worden. De bestaande communautaire wetgeving zou echter gewijzigd kunnen worden om beter rekening te houden met de nieuwe uitdagingen waaraan Europa het hoofd moet bieden. De Commissie is bezig de reacties van de sociale partners op de raadpleging te onderzoeken en zal op grond daarvan de nodige acties nemen. Wij blijven overigens de uitwisseling van goede handelwijzen op dit gebied steunen, zoals in de ontwerpresolutie wordt benadrukt.

Ik wijs er hier nog eens op dat respect voor het principe van gelijkheid van alle vrouwen en alle mannen een van de kernwaarden van de Europese Unie is. In dit licht is de kwestie van een evenwichtige deelname van vrouwen en mannen aan besluitvormingsprocessen absoluut cruciaal. Dit is dan ook een van de prioriteiten van de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen die de Commissie verleden jaar heeft aangenomen.

Tot slot zou ik graag het belang van de strijd tegen de stereotypen willen benadrukken, hetgeen herhaalde malen in het verslag wordt onderstreept. Stereotypen vormen waarschijnlijk het lastigste obstakel op de weg naar gelijkheid tussen vrouwen en mannen. Voor deze strijd is meer nodig dan wetgeving en financiële middelen alleen: het gaat om het veranderen van de gedragingen, houdingen en waarden die de rol van mannen en vrouwen in de maatschappij alsmede hun beroepskeuzen bepalen en beïnvloeden. Het beleid ter bevordering van gelijkheid is altijd een stuwende kracht geweest voor verandering van gedrag en mentaliteit, en zal dit ook blijven. De Commissie is bijzonder content met de steunbetuiging van het Europees Parlement in de vorm van deze ontwerpresolutie.

 
  
  

VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. (PT) Als rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling wil ik graag onderstrepen hoe belangrijk het is dat bepaalde voorstellen uit ons advies, die niet zijn opgenomen in het verslag van mevrouw Kauppi, worden aangenomen. Ik verzoek u om deze voorstellen hier vandaag te steunen gezien het belang ervan voor miljoenen vrouwelijke boeren en plattelandsarbeiders. We moeten de activiteiten van deze vrouwen zichtbaarder maken door ze in de statistieken op te nemen als landbouwarbeiders, en niet als huisvrouwen.

Het is essentieel dat hun juridische status als vrouwelijke landbouwarbeiders volledig wordt erkend en dat zij dezelfde rechten en mogelijkheden krijgen als mannen, ook op het gebied van sociale zekerheid. Het moederschap moet effectief worden beschermd en de toegankelijkheid van de gezondheidszorg, het onderwijs, levenslang leren, faciliteiten voor kinderen en gezinnen, in het bijzonder kinderopvangcentra, lokale cultuurcentra en markten moet worden verbeterd. Daarvoor zijn meer investeringen nodig en betere openbare voorzieningen in plattelandsgebieden. Dat is de enige manier om het hoge armoedepeil en de vergaande geïsoleerdheid waar vrouwen in sommige landelijke gebieden mee kampen te bestrijden en een betere sociale cohesie te bewerkstelligen.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Resetarits (ALDE), rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs.(DE) Mijnheer de Voorzitter, er zijn nu meer vrouwen aan het werk, maar helaas heeft een disproportioneel aantal vrouwen een onzekere baan. Daarmee bedoel ik dat vrouwen flexibel moeten zijn en daarvoor weinig worden betaald. De meeste vrouwen zijn overgeleverd aan zogenoemde triple C jobs, waarbij de C’s staan voor cleaning – schoonmaken –, caring – verzorgen – en cashiering –werken als caissière in supermarkten en winkelcentra. Wij vrouwen willen echter triple M jobs, met de M van money – hetzelfde loon voor hetzelfde werk –, de M van management – steeds meer vrouwen zijn hoogopgeleid en zouden het glazen plafond dus moeiteloos moeten kunnen doorbreken – en ten slotte de M van motherhood – ja, wij willen baan, carrière en moederschap kunnen combineren, en daarvoor hebben wij aanzienlijk meer politieke steun nodig.

Wij hebben niet alleen meer plaatsen in de kinderopvang nodig, zoals in de doelstellingen van Barcelona omschreven staat. Nee, wij hebben kinderopvang van de hoogste kwaliteit nodig. Alle moeders en vaders moeten zich kinderopvang kunnen veroorloven, en dat moet door de gemeenschap gefinancierd worden. Niet alleen kinderen van welgestelden dienen vanaf heel jonge leeftijd optimaal gesteund te worden. Het gaat niet alleen om gelijke rechten voor mannen en vrouwen, het gaat ook om gelijke rechten voor alle kinderen. Opvoeding en onderwijs beginnen niet op school, maar al veel eerder. We moeten onze denkwijze veranderen.

Veel hiervan staat in het eersteklas verslag van collega Kauppi. Wij ondersteunen het – gefeliciteerd rapporteur.

 
  
MPphoto
 
 

  Amalia Sartori, namens de PPE-DE-Fractie. (IT) Voorzitter, dames en heren, ook ik wil mevrouw Kauppi feliciteren met haar verslag, dat een beeld geeft van de huidige situatie in het Europese bedrijfsleven. Hoewel we al verschillende mogelijkheden hebben gehad om deze kwestie nader te onderzoeken in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, heeft mevrouw Kauppi geholpen om de vinger te leggen op een probleem, namelijk dat er in Europa wederom sprake is van een salarisverschil in het nadeel van vrouwen, die minder betaald krijgen voor hetzelfde werk. Dat mogen we niet toestaan.

Dit salarisverschil bestaat nog steeds, ondanks de hoge scholingsgraad van vrouwen en ondanks het feit dat vrouwen nu 59 procent van de Europese afgestudeerden vertegenwoordigen en dat hun arbeidsparticipatie aanzienlijk is toegenomen, en dat vrouwen nu veel erkenning krijgen voor de resultaten die ze behalen. In mijn ogen is het echter belangrijker dat in het verslag bepaalde zaken aan de orde worden gesteld die het vrouwen nog altijd moeilijk maken deel te nemen aan het arbeidsproces, met als resultaat dat salarisverschillen in de praktijk aan de orde van de dag zijn, zonder dat hier enige rechtvaardiging voor is en geheel in tegenspraak met Europese wetten en de wetten van de lidstaten, die salarisverschillen in het bedrijfsleven verbieden. Dit gebeurt niet alleen in het zuiden van Europa, zoals doorgaans wordt beweerd, maar overal in Europa, zelfs in de Noordse landen, zelfs in die landen waar traditie ons doet accepteren dat de rol van vrouwen in het bedrijfsleven en de ambtenarij tegenwoordig beter geconsolideerd is en meer erkenning geniet.

Ten aanzien van een van de vragen die mevrouw Kauppi aan de orde stelt, namelijk de vraag of de kosten van moederschaps- en ouderschapsverlof in de lidstaten standaard evenredig over mannen en vrouwen moeten worden gespreid, ben ik derhalve van mening dat die kosten, zolang deze nog deels worden gedragen door bedrijven, voor werkgevers een aanleiding vormen om minder vrouwelijk personeel aan te nemen, hetgeen een negatief effect heeft op hun loopbaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Teresa Riera Madurell, namens de PSE-Fractie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik dank allereerst de rapporteur voor haar uitstekende verslag en wil benadrukken dat ik bijzonder ingenomen ben met de harmonie die de gezamenlijke inspanningen van alle Europese instellingen ten aanzien van gendergelijkheid in 2007 heeft gekenmerkt. De grote toewijding die onze instellingen aan de dag hebben gelegd als het gaat om de bevordering van gendergelijkheid, met als resultaat het Europees pact voor gendergelijkheid, dat is aangenomen door de Europese Raad, en de Routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen voor de periode tot 2010, is zeer prijzenswaardig.

Voor wat betreft de indicatoren waarnaar in het verslag wordt verwezen, en met in het achterhoofd het verslag over vorig jaar, wil ik zeggen dat het gebrek aan wezenlijke stappen in de richting van gelijke betaling voor gelijk werk, waar mevrouw Sartori het net over had, te betreuren is en in dit verslag dan ook terecht wordt gehekeld. De kloof tussen de salariëring van mannen en die van vrouwen is in de Europese Unie nog altijd vijftien procent; willen wij deze kloof kleiner maken, dan zullen we ons de komende jaren beter moeten inzetten.

Bemoedigend aan het verslag is het feit dat zes miljoen van de acht miljoen banen die sinds 2000 in de Europese Unie zijn gecreëerd worden bezet door vrouwen, hoewel er aanzienlijke leeftijdsverschillen zijn waar ook iets aan moet worden gedaan.

Een cruciaal punt dat in het verslag naar voren komt is het belang van beleidsmaatregelen ter bevordering van gelijkheid; dit in verband met de demografische uitdaging waar Europa voor staat. Het is een feit dat die lidstaten die beleidsmaatregelen hebben genomen met het oog op de combinatie van werk en gezinsleven voor vrouwen en mannen een hoger geboortecijfer kennen, evenals een grotere arbeidsparticipatie van vrouwen en een hoger werkgelegenheidspercentage.

Een punt van zorg is het feit dat oudere vrouwen en alleenstaande moeders nog altijd degenen zijn die het grootste risico lopen te worden uitgesloten.

Ten slotte wil ik naar aanleiding van dit verslag aangeven dat het interessant en zeer nuttig zou zijn als jaarverslagen over gelijkheid van mannen en vrouwen statistieken voor kandidaat-lidstaten zouden omvatten, aangezien deze zouden kunnen worden gebruikt in de toetredingsonderhandelingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anneli Jäätteenmäki, namens de ALDE-Fractie. (FI) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, ik feliciteer mevrouw Kauppi met dit belangrijke verslag.

Gendergelijkheid is een van de fundamentele principes van de Europese Unie, zoals commissaris Michel ook al zei, maar het is slechts een basisprincipe waarmee goede sier wordt gemaakt in toespraken en verklaringen zoals deze. In werkelijkheid is de EU niet erg geïnteresseerd in gelijkheid van vrouwen en mannen. Dat bleek ook uit de toespraak van de commissaris, die zei dat de EU alles zal doen wat in haar macht ligt. Dat is niet erg concreet! Wat zal de EU ondernemen om ervoor te zorgen dat de richtlijnen inzake gelijke betaling en vele andere kwesties die zij heeft aangenomen daadwerkelijk ten uitvoer worden gelegd?

In mijn optiek moet de EU wakker worden en zich realiseren dat er in Europa écht meer gelijkheid moet komen tussen mannen en vrouwen. De EU praat veel, maar doet minder, en dat geldt ook voor de lidstaten. Het komt erop neer dat deze kwestie mensen niet aanzet tot actie, tenminste niet de leiders van de EU. Ik neem aan dat dit ook geldt voor de beleidsmakers op het hoogste niveau en de vakbonden in onze eigen landen. Er zijn belangrijker zaken. Wat ook opvalt, is het feit dat er in de EU over de meet genomen nog altijd een loonkloof is van vijftien procent en in mijn land, toch een pionier op het gebied van gelijkheid, is het verschil in salariëring helaas zelfs twintig procent.

Ik hoop dat de commissaris en de Commissie als geheel zich op een dag zullen realiseren hoe belangrijk deze kwestie is en zich zullen gaan inzetten om het principe van gelijkheid van mannen en vrouwen te gaan promoten. Tot op heden blijft het bij woorden alleen.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag mijn complimenten overbrengen voor haar verslag. Dit bevat vele punten waar ik het over zou willen hebben, maar ik zal me beperken tot de twee zaken die in mijn optiek het meest relevant zijn.

Ten eerste ben ik zeer ingenomen met het feit dat het verslag van de Commissie voor 2007 zich concentreert op arbeidskwesties zoals de loonkloof, het combineerbaar maken van werk en gezinsleven en de richtlijnen inzake gelijke behandeling, gezien het feit dat de economische zelfstandigheid van vrouwen een van de prioriteiten is van de Routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

Het klopt helemaal dat – zoals vermeld in het verslag van de Commissie – zes miljoen van de acht miljoen banen die sinds 2000 in de Europese Unie zijn gecreëerd worden bezet door vrouwen. Dit zou een duidelijk positieve ontwikkeling zijn, ware het niet dat de meeste nieuwe banen die door vrouwen worden vervuld deeltijdbanen zijn; veel van deze banen kennen bovendien veel onzekerheid en worden slecht betaald, en bieden weinig zicht op salarisgroei.

In het verslag wordt ook opgemerkt dat er geen wezenlijke vooruitgang is geboekt als het gaat om het verkleinen van de loonkloof: het moet ons toch zorgen baren dat het gemiddelde loon van vrouwen vijftien procent lager ligt dan dat van mannen, en in sommige landen zelfs dertig procent lager.

Het tweede punt dat ik wil benadrukken betreft een bijzondere categorie vrouwen, namelijk de vrouwen die werkzaam zijn in de landbouw. De juridische situatie van dergelijke vrouwen moet worden verbeterd, niet alleen qua sociale zekerheid, waartoe zij directe toegang zouden moeten hebben, maar ook als het gaat om hun rol in landbouwbedrijven: we moeten ons sterk maken voor het mede-eigenaarschap van familiebedrijven, toegang tot kredieten en successierechten.

De Commissie moet aandacht besteden aan deze beide kwesties. In concrete termen: zij moet haar inspanningen verdubbelen om meer gelijkheid van vrouwen en mannen te bewerkstelligen op het gebied van hun behandeling en hun kansen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn dank aan mevrouw Kauppi en alle anderen die zich voor deze problematiek hebben ingezet. Ik wil hierbij graag de aandacht vestigen op een groot probleem ten aanzien van onze inspanningen voor meer gelijkheid, namelijk het feit dat vandaag de dag te veel mensen geloven dat we gelijke kansen hebben. In theorie is dat in sommige gevallen misschien waar, maar in de praktijk hebben we nog een lange weg te gaan. In deze resolutie wordt dit feit aan de orde gesteld, worden goede voorstellen gedaan voor oplossingen en wordt tevens aangegeven welke acute maatregelen noodzakelijk zijn.

Ik heb, onder andere in dit Parlement, herhaaldelijk met klem verzocht om de zo noodzakelijke genderspecifieke statistieken, op alle gebieden. Pas wanneer we de feiten kennen kunnen we verandering bewerkstelligen. Als we de enorme verschillen tussen de geslachten niet kunnen documenteren door de feiten boven water te halen, zullen ze worden genegeerd. Daar komt bij dat de mensen zich niet realiseren hoe groot de verschillen nu eigenlijk zijn. Het is daarom een voor de hand liggende eis, die ik hierbij nog eens herhaal: alle statistieken moeten genderspecifiek zijn.

Ik wil het hier ook hebben over mijn grote zorgen, en die van mijn fractie, over het grote verschil tussen mannen en vrouwen op het gebied van hun werkzaamheid in betaalde banen: we weten allen dat het onbetaalde werk wordt gedaan door vrouwen. Er is weliswaar sprake van een stijging van het aantal vacatures voor vrouwen, maar als we kijken om wat voor banen het gaat zien we dat het veelal tijdelijke, onzekere deeltijdbanen zijn die slecht worden betaald. Daar moet een eind aan komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag over de gelijkheid van vrouwen en mannen vormt het zoveelste bewijs dat er een belangrijke rol is weggelegd voor beleidsmaatregelen ter bevordering van gelijke rechten. Zowel vrouwen als mannen hebben er recht op een actieve rol te spelen op alle terreinen van het openbare leven, en hebben er recht op dat dit wettelijk wordt vastgelegd. Waardigheid moet echter niet alleen blijken uit wetten, maar ook uit een gepast niveau van materiële, spirituele en emotionele steun, in het bijzonder binnen een gezonde gezinsstructuur.

Jammer genoeg wordt in de hedendaagse propaganda de rol van het huwelijk, het gezin en het moederschap gedevalueerd, waardoor die vrouwen en meisjes die thuis willen blijven en hun kroost willen verzorgen zich schuldig voelen. In plaats van dat we vrouwen ondersteuning en juridische bescherming bieden, in plaats van dat we de rol van de vrouw en moeder op waarde schatten, worden vrouwen nu geobjectiveerd en worden ze overladen met verwachtingen, wat nog wordt verergerd door wijdverspreide denkbeelden over contraceptie en abortus, extreem individualisme, conflicten tussen ouders en kinderen en zelfs door de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd. Dit alles leidt tot mentale en fysieke instorting.

Het is van groot belang mensen er telkens weer aan te herinneren dat gelijkheid, gelijke rechten voor vrouwen en mannen, niet inhoudt dat vrouwen hetzelfde zijn als mannen. Alle vormen van masculinisering van vrouwen, waarbij vrouwen op elk niveau de concurrentie aangaan met mannen, leidt niet alleen tot een verarming van vrouwen, maar ook tot een verarming van de samenleving als geheel, en het geeft een vertekend beeld van de rijkheid en intrinsieke waarde van zowel vrouwelijkheid als mannelijkheid.

We moeten heden ten dage een bijzondere fijngevoeligheid aan de dag leggen om maatregelen te voorkomen die ver verwijderd zijn van de ware behoeften en wensen van mensen, en om de excessen van het individualisme en het moreel relativisme te boven te komen. Het is essentieel om de strijd aan te gaan met discriminatie op vele gebieden van het leven, in het bijzonder in situaties waar de elementaire infrastructuur ontbreekt die noodzakelijk is voor economische groei. Met het oog hierop moeten sociale organisaties en wetten ons bijstaan bij het nakomen van onze verplichtingen, en niet indoctrineren en unificeren met onrust en conflicten als gevolg. Daarom wil ik eenieder oproepen de waardigheid van elke mens te respecteren, niet alleen als het gaat om gelijke betaling, maar ook als het gaat om tradities, culturen, geloofsovertuigingen en waarden die van belang zijn voor de nationale en culturele identiteit. Dit zal het hedendaagse Europa verrijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Lydia Schenardi, namens de ITS-Fractie. (FR) Voorzitter, waarde collega’s, het verslag dat ons vandaag is voorgelegd is voornamelijk een oefening in open deuren intrappen. In het verslag vinden we wederom de bekende statistieken met betrekking tot werkgelegenheidspercentages, salarisverschillen en soorten banen. Voorts vinden we er ellenlange beschrijvingen van hardnekkige seksegebonden stereotypen en van de daaruit voortvloeiende discriminatie, die ertoe leidt dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn in bepaalde sectoren van de arbeidsmarkt. Ik denk hier met name aan de hoge technologie, aan de wetenschap, aan onderzoek en aan techniek.

Het verslag bevat echter een overduidelijke tegenstrijdigheid. Hoe kunnen we ons in paragraaf 17 verheugen over de positieve effecten van de globalisering op de toegankelijkheid van onderwijs, gezondheidszorg en werk, of het nu gaat om thuiswerk, uitbesteding of micro-ondernemingen, en tegelijkertijd in paragraaf 18 opmerken dat feminisering van de armoede een van de negatieve effecten van de globalisering is? Welke paragraaf moeten wij serieus nemen?

Elders in het verslag worden overkoepelende Europese maatregelen aanbevolen om de mensen ervan bewust te maken dat er absoluut geen seksistische beledigingen zullen worden toegestaan. Maar wat is een seksistische belediging? Was Ségolène Royal, voormalig kandidaat voor het presidentschap van de Franse Republiek, het slachtoffer van een seksistische belediging toen een van haar oude socialistische kameraden zei dat zij niet de beste kandidaat voor het hoogste ambt was? Of was dit slechts kritiek, of gewoon een mening?

Het is gevaarlijk om wetgeving te baseren op een notie als deze, die een juridische definitie ontbeert en er ook nooit een kan krijgen. Bovendien bevinden wij ons hier op een terrein dat, per definitie, subjectief en irrationeel is.

 
  
MPphoto
 
 

  Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, we winden ons wederom op over statistieken die laten zien dat vrouwen weliswaar beter presteren, maar permanent vijftien procent minder verdienen dan mannen. Ja, er bestaat een glazen plafond en mannen zien niet graag vrouwen in hoge functies. Er bestaan stereotypen en vrouwen worden daar soms zelf het slachtoffer van. Wij willen hier verandering in brengen. Ik ben echter van mening dat, als we iets willen veranderen, we bij onszelf moeten beginnen.

De werkgelegenheidsstatistieken van het Europees Parlement en de Commissie laten duidelijk zien dat de bestbetaalde posten voor het overgrote deel worden bezet door mannen. De laagstbetaalde posten worden voornamelijk bezet door vrouwen. Er zijn hier veel zeer efficiënte, vrouwelijke linguïsten met een universitaire opleiding die hier werken voor het salaris van een secretaresse. De kwalificatie van hun, beter betaalde, bazen bestaat er in de regel in dat ze ten eerste mannen zijn en, ten tweede, dat ze hier al lang werken.

Dames en heren, ik ben van mening dat aanbevelingen van het Europees Parlement inzake genderkwesties alleen serieus zullen worden genomen als we een grondige analyse maken van het verband tussen onze beloningssystemen en het opleidingsniveau en de efficiëntie van mensen, en als we ons personeelsbeleid en onze beloningssystemen herzien. Tot die tijd zullen de Europese burgers ons beschouwen als mensen die het één prediken, maar het tegenovergestelde doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Panayotopoulou-Kassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, we vieren dit jaar de vijftigste verjaardag van het Verdrag van Rome en tevens vijftig jaar vooruitgang in de strijd voor gelijkheid van mannen en vrouwen. Het hoogtepunt van deze strijd tot nu toe is het feit dat op alle terreinen waarop de Europese Commissie actief is en met het maatschappelijk middenveld in gesprek is, naar deze kwestie wordt verwezen.

In het beleid en in de werkwijzen van de lidstaten bestaan echter nog steeds verborgen ongelijkheden tussen mannen en vrouwen. We moeten de negatieve omstandigheden waaronder deze ongelijkheden ontstaan analyseren en evalueren. In het verslag van mijn gewaardeerde collega, mevrouw Kauppi, die ik hierbij feliciteer met haar prestatie, worden veel maatregelen genoemd om de gedeeltelijke discriminatie van vrouwen tegen te gaan.

Ik wil in het bijzonder de nadruk leggen op de maatregelen ter bevordering van een gelijke bijdrage van mannen en vrouwen aan het onderhoud van het gezin als een elementaire factor in de economische ontwikkeling, de welvaart en de sociale samenhang binnen de Europese Unie. Gendergelijkheid moet ook voordeel bieden aan die vrouwen die vrijwillig thuisblijven, voor korte of langere tijd, om kinderen, ouderen en zorgafhankelijken te verzorgen. Deze vrouwen mogen niet te maken krijgen met discriminatie op het gebied van pensioenen en sociale zekerheid doordat zij een tijd niet hebben gewerkt.

Commissaris, ik ben zeer teleurgesteld over de positie van Griekse vrouwen. Volgens berichten in de media hebt u een inbreukprocedure ingeleid tegen mijn land om de flexibeler voorwaarden ten aanzien van de pensioengerechtigde leeftijd van vrouwen teniet te doen. Ik vraag u, waarom kan een uitbetaling van pensioengelden op jongere leeftijd voor dochters en moeders niet dienen als een beloning voor hun bijdrage aan hun gezin?

Gelijkheid – inderdaad, mijnheer de commissaris, maar geen evenwicht. De lidstaten, de Europese Unie en de sociale partners kunnen goed gebruik maken van de pas opgerichte Europese Alliantie voor het gezin: optimale werkwijzen en nieuwe benaderingen voor gezinsvriendelijke beleidsmaatregelen kunnen worden gepromoot. Zij zullen gelijke tred houden met nationale beleidslijnen en zo gelijkheid bevorderen.

Het demografische probleem van de Europese Unie vereist dat mannen en vrouwen gelijke kansen krijgen. Voor wat betreft het ouderschapsverlof: de betreffende richtlijn, waarover uitsluitend de Commissie en de sociale partners overeenstemming hebben bereikt, moet worden herzien, en u hebt beloofd, commissaris, dat deze herziening in 2008 zal plaatsvinden.

Echter, er is ook een toezegging nodig van de private sector ten aanzien van het in dienst nemen van jonge vrouwen en het ontslaan van jonge moeders. De productiviteit en ontwikkeling van de EU, commissaris, vereisen de creatie van een monitoringsmechanisme voor dit soort discriminatie. Wij hopen dat u onmiddellijk tot actie overgaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Lissy Gröner (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega’s, ik kan voor alle punten die mevrouw Kauppi in haar verslag besproken heeft, de volledige steun van onze sociaal-democratische fractie toezeggen. Het verslag over gelijkheid verschijnt in het Jaar van gelijke kansen voor iedereen, en wij hebben ook vijftig jaar gelijkheidsbeleid in de Europese Unie achter de rug. Als er geen druk wordt uitgeoefend en er geen verandering komt, dan zullen vrouwen het vertrouwen in de Europese Unie verliezen.

Voor het jaar 2007 was ook nog de introductie van het Europees Instituut voor gendergelijkheid aangekondigd. Hoe staat het met de benoeming van de raad van bestuur? Ons Parlement heeft hierover medezeggenschap. Welke voorbereidingen worden op dit moment getroffen om ervoor te zorgen dat het instituut in Vilnius nog voor het eind van het jaar operationeel zal zijn?

De EU heeft geen gebruik gemaakt van haar kerncompetenties op het gebied van gelijke betaling – een zeer belangrijk onderwerp, dat door veel van mijn vrouwelijke collega’s is aangehaald. Ik vind het schandalig dat vijftien procent van de vrouwen nog altijd minder betaald krijgt dan mannen, voor hetzelfde werk. Alleen in Zweden ziet het er met een verschil van krap tien procent beter uit. In mijn eigen land, Duitsland bedraagt het verschil 26 procent en ik ben niet langer bereid dit te aanvaarden. De Commissie moet eens de moed opbrengen om druk uit te oefenen op de lidstaten.

Een betere combineerbaarheid van gezin en carrière: hiertoe heeft de heer Špidla maatregelen genomen. Daar ben ik blij om. Wij zijn het ermee eens dat vaders ook hun steentje moeten bijdragen. Hier heeft ook het bedrijfsleven een grote verantwoordelijkheid. Wij hebben daarom als fractie een Europese ondersteunende campagne gestart.

Wij willen een kwalitatieve en kwantitatieve evaluatie van de maatregelen die wij nemen onder bijvoorbeeld de structuurfondsen. Uit een recente hoorzitting binnen de Commissie regionale ontwikkeling is gebleken dat er tot op heden bijna geen rekening mee wordt gehouden dat vrouwen veel minder van de EU-begroting profiteren dan mannen. Gender budgeting is voor ons dan ook een essentiële eis.

De Commissie heeft maatregelen op twee terreinen aangekondigd: de tenuitvoerlegging van wetgevingsmaatregelen tegen meervoudige discriminatie en tegen geweldpleging tegen vrouwen. Wij hebben het daar vandaag weliswaar nauwelijks over gehad, maar het is een heet hangijzer waarvoor een oplossing moet komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Siiri Oviir (ALDE). – (ET) Ik wil hierbij de rapporteur bedanken dat zij deze belangrijke kwestie weer eens onder de aandacht heeft gebracht. Ik denk niet dat we met dit verslag een open deur intrappen. De deur is wellicht al open, maar als er zich boven ons een glazen plafond bevindt dan moeten we deze problematiek telkens opnieuw aan de kaak stellen.

In mijn toespraak wil ik twee zaken belichten, zeker gezien het feit dat een beleid voor gelijke rechten voor de beide seksen een belangrijk middel vormt om economische groei te bereiken.

Ondanks het feit dat er in alle EU-landen de jure sprake is van gelijke rechten, bestaat er de facto nog altijd ongelijkheid tussen mannen en vrouwen ten aanzien van de verdeling van de macht en de toegang tot economische, sociale en culturele middelen. Dit wordt gewijt aan het voortbestaan van ingesleten gebruiken en de invloed daarvan op de ongelijke verdeling van verantwoordelijkheden binnen het gezin, en de obstakels die het voor de meeste vrouwen lastig maken werk en gezinsleven te combineren. Dit, en het spijt me dat ik het moet zeggen, bewijst dat er op Europees niveau sprake is van een democratische tekortkoming.

Een gelijke bijdrage van beide seksen aan de besluitvorming is de belangrijkste voorwaarde voor democratie, en ik wil het nu dan ook hebben over besluitvorming binnen de verschillende rangen en standen. Liberalen zeggen dat het recht van mensen om zelf te beslissen de sleutel vormt tot succes. Keuzevrijheid wordt echter alleen dan bereikt als vrouwen en mannen op alle gebieden hun eigen keuzes kunnen maken. Willen mannen en vrouwen – ik herhaal, mannen en vrouwen – werk en gezinsleven kunnen combineren, dan hebben we goede faciliteiten voor kinderopvang nodig, gezinsvriendelijke arbeidsomstandigheden en een ondersteunend juridisch kader.

Daarnaast is het belangrijk om zowel het juridische als het niet-juridische kader te verbeteren en het maatschappelijk bewustzijn te vergroten. Hetzelfde geldt voor ouderwetse denkpatronen, met andere woorden: vrouwen moeten veranderen van deelnemers in besluitvormers. Alleen dan kunnen we spreken van een maatschappij waarin de belangen van beide seksen zijn vertegenwoordigd en meegewogen, een waarlijk democratische maatschappij.

 
  
MPphoto
 
 

  Hiltrud Breyer (Verts/ALE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw Kauppi, waarde collega’s, wij hebben dit jaar het vijftigjarig bestaan van de EU gevierd en wij kunnen bovendien terugkijken op vijftig jaar van mijlpalen voor de gelijkheid van vrouwen en mannen. Niettemin vind ik de bevindingen van de Commissie in haar verslag over gelijkheid van 2007 moeilijk te verkroppen. Daaruit blijkt namelijk dat er op velerlei gebied nog steeds slechts lippendienst wordt bewezen aan gendergelijkheid, en dat gendergelijkheid nog lang geen realiteit is.

Er zijn vandaag vele statistieken de revue gepasseerd; de werkgelegenheidscijfers van mannen en vrouwen lopen enorm uiteen en voor de vrouwen geldt in vele lidstaten, enkele uitzonderingen daargelaten, een hoger werkloosheidscijfer. Bijna eenderde van de vrouwen werkt in deeltijd. Wij weten dat vrouwen in leidinggevende en invloedrijke posities nog altijd aanzienlijk ondervertegenwoordigd zijn. Het is ronduit schandalig dat het gemiddelde salarisverschil vijftien procent bedraagt en in Duitsland zelfs 27 procent!

Ik verheug mij er ook over dat de Commissie de kwestie van verplicht ouderschapsverlof voor vaders aan de orde heeft gesteld. Het was zonneklaar dat de kwestie van het combineren van gezin en werk een plaats op de agenda van de Commissie verdient. Niettemin schijnt u op andere terreinen van het Europese gelijkheidsbeleid een neutrale houding te hebben aangenomen. Ik zeg dat omdat we van de Commissie niets hebben gehoord over eventuele nieuwe politieke initiatieven, behalve dan het voornoemde ouderschapsverlof voor vaders.

We hebben het over het Europees Instituut voor gendergelijkheid gehad, en over geweld tegen vrouwen. Wat onderneemt u tegen de salarisverschillen? Ik hoor alleen mooie woorden. Het is onze plicht om hier veel meer aan te doen – met inbegrip van gender budgeting, waar al jaren hoog van wordt opgegeven – maar waar zijn de indicatoren? Ik wil de Commissie dan ook verzoeken te komen met ambitieuze wetgeving, zodat het beleid ter bevordering van gendergelijkheid in de Europese Unie weer een lichtend voorbeeld wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL). – (NL) Voorzitter, mevrouw Kauppi, bedankt en gefeliciteerd met het verslag, maar ik wil me nu toch even richten tot de Commissie. Hoewel de Commissie geregeld lippendienst bewijst aan gendergelijkheid, ook vandaag weer, faalt zij in de praktijk keer op keer om haar goede voornemens om te zetten in concrete daden. Sterker nog, in plaats van maatregelen te nemen die genderongelijkheid verminderen, die armoede onder vrouwen tegengaan en die vrouwen helpen met het oplossen van dagelijkse problemen waarmee zij geconfronteerd worden, verslechtert het beleid van de Commissie juist vaak hun positie.

Een goed voorbeeld hiervan betreft de zogenaamde flexizekerheid en het versoepelen van het ontslagrecht. Wanneer de voorstellen van de Commissie in haar Groenboek worden uitgevoerd, zullen juist vrouwen die nu al vaak werken in tijdelijke contracten op uitzendbasis en voor relatief lage beloning hiervan de dupe zijn. Het zijn specifiek vrouwen die veel problemen hebben met zaken als pensioenopbouw, ziektekosten en het combineren van zorg en werktaken. En wat doet de Commissie? In plaats van vrouwen, en werknemers in het algemeen trouwens, de zekerheid te bieden die hun leven wat gemakkelijker zou maken, wil de Commissie een nog grotere onzekerheid creëren.

Wij constateren in dit verslag over ongelijkheid tussen mannen en vrouwen dat er in 2007 nog heel grote verschillen zijn. Het bestrijden hiervan zou nog veel meer prioriteit moeten krijgen, niet alleen in woorden, maar ook in daden. Gendergelijkheid zou automatisch in al het Commissiebeleid moeten worden verwerkt. Dat wij de Commissie hier keer op keer op moeten wijzen, vind ik eigenlijk diep treurig.

 
  
MPphoto
 
 

  John Whittaker (IND/DEM). – (EN) Voorzitter, ik concludeer uit dit verslag dat er voorlopig geen eind zal komen aan dit programma dat erin bestaat dat wij ons geld uitgeven aan de bevordering van genderbewustzijn, dat wij ons bemoeien met het aanwervingsbeleid van bedrijven en dat wij bedrijven dwingen om flexibele werktijden en royale verlofregelingen aan te bieden. Ik bespeur echter nergens enige erkenning voor de neveneffecten.

Of u het nu leuk vindt of niet, het staat als een paal boven water dat, als het meer geld kost om vrouwen in dienst te nemen, er minder vrouwen zullen worden aangenomen, ondanks de regels die werkgevers verbieden naar het geslacht te verwijzen in vacatures en tijdens sollicitatiegesprekken. Alle wetgeving die bedoeld is om discriminatie van vrouwen, ouderen en minderheden te voorkomen heeft als onwenselijk resultaat dat diegenen die het ook zonder de wetgeving zouden hebben gered, worden vernederd.

Al onze banen, voor vrouwen en mannen, zijn afhankelijk van de door de economie voortgebrachte welvaart. De meeste banen worden aangeboden door kleine bedrijven. Welnu, anders dan in dit Parlement, worden vrouwen en mannen daarbuiten in de echte wereld van het kleinbedrijf in dienst genomen en verdienen zij hun geld met het produceren van goederen en diensten waarvoor andere mensen graag betalen. Deze obsessie met het bevorderen van gendergelijkheid is slechts een van de vele vormen van bemoeienis met het kleinbedrijf. Als wij meer kosten en beperkingen blijven opdringen, zal het bedrijfsleven minder mensen aannemen en minder betalen. Uiteindelijk zullen we wellicht gelijker, maar ook armer zijn, zowel vrouwen als mannen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Kauppi feliciteren. We zijn het er allemaal over eens dat het geboortecijfer in Europa omhoog moet om de demografische situatie te verbeteren. Als dit lukt, en het moet lukken, betekent dit dat een aanzienlijk aantal vrouwen, vooral jonge vrouwen, de arbeidsmarkt in ieder geval tijdelijk zal moeten verlaten. Dat is een probleem, aangezien veel gebieden in Europa al kampen met een tekort aan arbeidskrachten.

Zo ziet de wetenschap in Europa zich geconfronteerd met een tekort van zo’n 700 000 wetenschappers. Desondanks is nog geen kwart van alle doctoren in Europa van het vrouwelijk geslacht, en slechts tien procent van de professoren. En dat terwijl in Europa meer vrouwen dan mannen een hogere opleiding voltooien. Dat betekent dat zij goed zijn voorbereid op een academische loopbaan, maar dat zij hun werkzaamheden onderbreken en er niet mee doorgaan.

De stimulansen en faciliteiten die vrouwen worden geboden om hen aan het werk te krijgen moeten per sector verschillen. Voor de academische sector zijn er bijvoorbeeld een aantal simpele stappen te bedenken. Ten eerste, de mogelijkheid om thuis academisch werk te doen. Ten tweede, de aanwezigheid van gerieflijke en betaalbare kinderopvang binnen de muren van instituten en universiteiten. Ten derde, dat zowel vrouwen als mannen de zorg voor kinderen op zich kunnen nemen. Ten vierde, de mogelijkheid om tijdens het zwangerschapsverlof een academische graad te behalen. Tot slot, dat mannen en vrouwen hetzelfde betaald krijgen voor hetzelfde werk.

Europa mag niet langer toestaan dat opgeleide en vaardige vrouwen op academisch gebied het onderspit delven, puur omdat zij degenen zijn die de kinderen baren. Gelukkig wordt er inmiddels actie ondernomen op dit gebied.

UNESCO runt sinds een aantal jaren, samen met L’Oréal, een project voor vrouwen in de wetenschap. De resultaten van dit project, die uitstekend zijn, kunnen we bekijken in een tentoonstelling die aankomende maandag, 1 oktober, wordt geopend in het Europees Parlement in Brussel, op de begane grond, tegenover de KBC Bank. Ik wil u allen van harte uitnodigen om de opening bij te wonen.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE). – (PT) In 2005, in mijn verslag over de toekomst van de strategie van Lissabon vanuit genderperspectief, wees ik op verschillende vormen van discriminatie die Europese vrouwen benadelen.

Het is nu twee jaar en vele discussies, goede bedoelingen, debatten, conferenties, verslagen en onderzoeken later, en wat is er veranderd? Welke vooruitgang is er geboekt ten aanzien van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, de deelname van vrouwen aan het besluitvormingsproces en ten aanzien van de combinatie van werk, gezin en privéleven voor zowel mannen als vrouwen? In sommige lidstaten zijn wellicht vorderingen gemaakt, maar op Europees niveau is helaas maar weinig veranderd.

De loonkloof is gemiddeld nog steeds ongeveer vijftien procent en de deelname van vrouwen aan besluitvormingsprocessen is met slechts één procent toegenomen. Vrouwen besteden nog steeds drie keer zoveel tijd aan gezinstaken als mannen. Desondanks stijgt het aantal vrouwen dat studeert aan de universiteit. Ze komen langzamerhand meer voor zichzelf op, maar er is nog steeds sprake van verschillende vormen van discriminatie, waar vrouwen vooral mee te maken krijgen als – en omdat – ze moeder worden. Misschien vormt dit een verklaring voor het lage geboortecijfer. Vrouwelijke migranten en vluchtelingen, vrouwen met een etnische achtergrond, oudere vrouwen, gehandicapte vrouwen – al deze vrouwen worden dubbel gediscrimineerd.

We hebben betere wetten nodig, zoals de gelijkheidswetten die zijn aangenomen in Spanje en Portugal, maar daarnaast moeten de bestaande wetten worden nageleefd, in het bijzonder de wetten betreffende reclame, teneinde een einde te maken aan het gebruik van vernederende afbeeldingen van vrouwen in reclame-uitingen en in de massamedia. We moeten de wet veranderen om de bestaande houding ten opzichte van vrouwen te veranderen. We moeten ophouden met praten en beginnen met handelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Voorzitter, waarde collega’s, de kwestie van gelijke kansen voor vrouwen en mannen is in de Europese Unie nog altijd relevant. In 2006 is weinig veranderd. Vrouwen verdienen nog altijd vijftien procent minder dan mannen in de Unie. Vrouwen die herintreden of de carrièreladder beklimmen kampen met aanzienlijke problemen.

De richtlijn van de Raad van 1975 betreffende het nader tot elkaar brengen van de wetgevingen der lidstaten inzake de toepassing van het beginsel van gelijke beloning voor mannelijke en vrouwelijke werknemers is nog steeds niet ten uitvoer gelegd. De lidstaten tonen geen enkele politieke wil om de problemen rond de kwestie gendergelijkheid en integratie op de werkplek op te lossen. Ik ben het dan ook eens met het voorstel uit het verslag, dat de Commissie een onderzoek moet doen naar de wijze waarop lidstaten de communautaire wetgeving op het gebied van gelijkheid ten uitvoer leggen, en passende maatregelen moet nemen als blijkt dat deze wetgeving niet is geïmplementeerd.

Over integratie gesproken, ik wil hierbij wijzen op het belang van goede werkwijzen en de verspreiding daarvan, vooral als we vrouwen meer mogelijkheden willen bieden om actief te worden in de politiek en deel te nemen aan het politieke besluitvormingsproces. Mijn land, Litouwen, heeft hier ervaring mee. De Commissie evenals een effectief gebruik van het Europees Sociaal Fonds kunnen bijdragen aan de verspreiding van een dergelijke praktijk.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Ik ben geen voorstander van extreem feminisme en ik geloof ook niet dat democratie blind moet zijn voor sekseverschillen, en ik ben dan ook erg blij met dit initiatiefverslag van mevrouw Kauppi, waarmee ik haar oprecht wil feliciteren.

Het combineren van het recht op een professionele loopbaan en de zorg voor een gezin is een acuut probleem, waar ook zwangerschapsverlof, ouderschapsverlof en vaderschapsverlof een rol in spelen. Gezien de veranderde omstandigheden en in deze geglobaliseerde wereld moeten we, ook in het Europees Parlement, de lidstaten aanmoedigen deze systemen te moderniseren. Met het oog op jonge gezinnen kan het voor de lidstaten nuttig zijn om een zwangerschapsverlofperiode van minstens twaalf maanden in te stellen met een uitkering ter hoogte van honderd procent van het reguliere inkomen, en daarnaast een ouderschapsverlofperiode van minstens 24 maanden met een uitkering van minstens vijftig procent van het reguliere inkomen, waarbij moeders, of, in voorkomend geval, vaders voltijds voor hun kinderen zorgen.

In de wet wordt altijd gesproken over “verlof” als men het heeft over de periode waarin de bevalling plaatsvindt en stellen ouders worden, ondanks het feit dat niet alleen moeders, maar ook psychologen, doctoren, sociologen en vele andere experts het met ouders eens zijn dat zwangerschapsverlof en ouderschapsverlof niets met verlof te maken hebben. Ik ben van mening dat de tijd gekomen is om de termen waarin over zwangerschap en ouderschap wordt gesproken eens onder de loep te nemen en een passender benaming te vinden voor zwangerschapsverlof. Als deze onderbreking van hun werkende leven achter de rug is moeten moeders en vaders ongehinderd terug kunnen keren op de arbeidsmarkt en hun professionele loopbaan kunnen voortzetten.

Ik vind het belangrijk om de noodzaak van training tijdens het ouderschapsverlof te benadrukken, zodat men bij de terugkeer kan omgaan met de veranderde eisen die het werkende leven aan werknemers stelt, en om essentiële kennisgebieden te consolideren, zoals ondernemerszin en de toepassing van een wetenschappelijke en technologische benadering. Hiervoor kunnen in de regio’s ook structuurfondsen worden gebruikt. Ik ben van mening dat onze maatschappij veel meer waarde moet hechten aan het moederschap en het ouderschap. Ouders spelen een bijzonder verantwoordelijke rol in de vorming van de maatschappij: de kinderen die zij opvoeden zullen Europa vormen.

Tegelijkertijd zouden deze maatregelen veel meer vrouwen in staat stellen zich te wijden aan een meer veeleisende carrière, naast hun gezinstaken.

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Hedh (PSE).(SV) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het stemt mij enigszins mistroostig dat ik hier nu sta om het te hebben over een verslag over ongelijkheid in de Europese Unie in het jaar 2007. Dit zou niet nodig moeten zijn. Gelijkheid zou vanzelfsprekend moeten zijn, niet in het minst omdat de meerderheid van de EU-burgers uit vrouwen bestaat. Maar helaas is het hard nodig. Het is van vitaal belang dat mannen het spelersveld gaan betreden en punten gaan scoren, anders is de wedstrijd verloren. Hierbij een paar voorzetten voor mannen: de werkgelegenheid voor vrouwen moet omhoog. Ze moeten het recht hebben om fulltime te werken en de mogelijkheid om parttime te werken. De kloof moet worden gedicht. Zijn vrouwen in de Europese Unie echt vijftien procent minder waard dan mannen? Vrouwen moeten beter vertegenwoordigd worden in de bestuurskamer, in de politiek en in de industrie. Vaders moeten meer verantwoordelijkheid nemen voor het huishouden en het gezin en moeten een deel van het ouderschapsverlof overnemen, niet in het minst voor de bestwil van de kinderen.

Er zijn, kortom, talloze belangrijke zaken waartoe het Parlement de Commissie en de lidstaten moet aansporen. Laten we hopen dat ze zullen luisteren en actie zullen ondernemen!

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Ik wil mevrouw Kauppi van harte gelukwensen met dit uitstekende verslag, het resultaat van een nauwe samenwerking met alle leden van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid.

De rapporteur heeft heel duidelijk gemaakt dat het belangrijk is dat er een beleid inzake de gelijkheid van mannen en vrouwen wordt geïmplementeerd als onderdeel van de Lissabonstrategie. Een van de doelstellingen van de Lissabonagenda bestaat erin dat het aantal vrouwen dat werkt en in loondienst is omhoog moet. Tegelijkertijd blijken wij echter niet in staat te zijn het informele, onbetaalde werk dat vrouwen doen formeel te erkennen. We kennen vrouwen die werken om de solidariteit tussen generaties te waarborgen, die actief zijn als vrijwilliger en die acceptabele voorwaarden voor sociale verhoudingen scheppen. Dit informele werk is echter onbetaald. We willen het niet officieel erkennen omdat we niet zien hoeveel geld hier feitelijk mee gemoeid is. In mijn optiek vormt deze logica een vorm van discriminatie van vrouwen. Ik ben van mening dat het voor onze vriend, de heer Špidla, een stukje Realpolitik zou zijn om het informele, onbetaalde werk van vrouwen te erkennen. Dat zou ook de vele problemen oplossen waar minderheden mee kampen, waar we het zojuist over hebben gehad.

Om ons vooruit te helpen hebben we in Europa en in de wereld personen en instituten die ons wiskundige en statistische modellen bieden, en de middelen om deze toe te passen in ons beleid. Onder hen is Gary Beck, winnaar van de Nobelprijs voor de Economie, wiens naam al verschillende malen is genoemd.

Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik heb van deze gelegenheid gebruik gemaakt om aandacht te vragen voor het ware probleem van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, voor de lidstaten is de tijd aangebroken om eindelijk beslissende stappen te nemen om achterhaalde gedragspatronen en besluitvormingsmodellen te elimineren, met name op het gebied van bestuur, teneinde in alle beleidsonderdelen meer aandacht te besteden aan genderkwesties.

Er bestaan nog altijd verschillen in de behandeling van mannen en vrouwen. Deze verschillen resulteren in, onder andere, lage lonen en discriminatie van zwangere vrouwen en jonge moeders. Hoewel het ten aanzien van werkgelegenheid voor vrouwen hoopgevend is dat zes miljoen van de acht miljoen nieuwe banen die sinds 2000 in de Europese Unie zijn geschapen door vrouwen worden bezet, verdienen vrouwen in de Europese Unie nog steeds gemiddeld vijftien procent minder, en in sommige landen zelfs dertig procent minder.

We mogen niet accepteren dat vrouwen, puur vanwege hun moederschap, wat een verantwoordelijkheid is van beide ouders, op de arbeidsmarkt slechter worden behandeld dan mannen, wat een negatieve invloed heeft op hun loopbaan, hun inkomen en, op latere leeftijd, hun pensioenuitkering. De genderstereotypen moeten worden overwonnen en het is om die reden dat ik een voorstander ben van het voorstel een begrotingslijn te creëren, binnen het kader van het cohesiebeleid, speciaal voor het financieren van maatregelen ter bevordering van gelijke kansen en van onderzoek naar het effect van politieke strategieën op het leven van vrouwen.

Ik wil mevrouw Kauppi van harte gelukwensen met haar uitstekende verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is hoog tijd dat de Europese Unie de nobele doelen die in het Verdrag zijn geformuleerd, zoals de strijd tegen discriminatie op basis van het geslacht en gelijke betaling voor vrouwen en mannen, fatsoenlijk gaat financieren.

In het verslag wordt een van de belangrijkste kansen ten aanzien van gendergelijkheid gepresenteerd die door middel van de EU-begroting kunnen worden ontplooid. De EU-begroting bestaat uit structuur- en cohesiefondsen, en het is op dat niveau dat de toegang van vrouwen tot Europese middelen moet worden gefaciliteerd. Volgens de gegevens waarover we beschikken hebben vrouwen sinds de laatste uitbreiding van de Europese Unie relatief minder voordeel van de regionale en cohesiebeleidsfondsen, en dat moet worden rechtgezet.

Desondanks volstaat een analyse van uitsluitend de regionale en cohesiebeleidsfondsen niet, hoewel hun aandeel in de begroting van de Unie – bijna 36 procent – ons dwingt om alles op alles te zetten, opdat de gelden zo veel mogelijk vrouwen bereiken.

We moeten ook bekijken wat de laatste ontwikkelingen zijn rond de traditionele genderprogramma´s van de Europese Unie, zoals PROGRESS, Daphne of EQUAL. Hoewel dit jaar zowel het PROGRESS-programma als geheel als deel 5, dat puur is gericht op gendergelijkheid, profiteren van aanvullende fondsen, is de begrotingslijn 2008 voor gelijkheid relatief kleiner dan in het voorgaande jaar.

Het Daphne-programma tegen huiselijk geweld heeft tot dusver geweldige resultaten geboekt, en de Europese Commissie heeft dit opgemerkt en een verhoging van het budget ten opzichte van 2007 voorgesteld. Voor zowel deze twee programma´s als voor het EQUAL-programma heeft de Raad de bedragen die door de Commissie waren voorgesteld in het voorontwerp van algemene begroting echter naar beneden toe bijgesteld. Bovendien heeft de Commissie voorgesteld de fondsen die waren voorzien voor het nieuwe genderinstituut met 7,5 procent terug te brengen, een totaal ongerechtvaardigde korting voor een Europese instelling die nog in de startblokken staat.

Helaas is het zonneklaar dat het de Raad nog steeds aan politieke wil ontbreekt om de Europese strategieën voor gelijke kansen, voor het toekennen van begrotingskredieten, een concrete gedaante te geven. De Europese Unie, als onderdeel van de begrotingsautoriteit, moet deze tekortkoming compenseren en het Europese genderbeleid voorzien van de broodnodige consistentie.

 
  
MPphoto
 
 

  Esther De Lange (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, ik wil ook de rapporteur graag bedanken voor een uitstekend en ook een zeer evenwichtig verslag. Verschillende punten zijn al aangestipt. Ik wil als lid van zowel de Commissie rechten van de vrouw als de Landbouwcommissie, nu vooral ingaan op de situatie van vrouwen in de landbouwsector.

Wat daar als eerste opvalt, is de onzichtbaarheid van veel vrouwen die in de landbouwsector werkzaam zijn. Veertig procent van de werkgelegenheid in de landbouw wordt ingevuld door vrouwen, maar veel officiële statistieken, inclusief die van Eurostat, mijnheer de commissaris, kijken alleen naar vrouwelijke werknemers, aan de ene kant, en vrouwelijke bedrijfsleiders, aan de andere kant, en zien daarbij de categorie meewerkende partners over het hoofd, terwijl dit met name op de vele gezinsbedrijven in noordwest-Europa de grootste categorie van vrouwelijke arbeidskrachten is. Deze vrouwen leveren een niet te onderschatten bijdrage aan de bedrijfsvoering en vaak ook nog eens aan de verbreding van de activiteiten van het bedrijf en op het platteland. Ik roep Eurostat dan ook op deze grote groep vrouwen zichtbaar te maken in de officiële statistieken. De Commissie roep ik op bij haar beleid rekening te houden met deze grote categorie vrouwelijke arbeidskrachten.

Verder wordt juist de categorie van die meewerkende partners in de dagelijkse praktijk in sommige lidstaten geconfronteerd met de nodige problemen, bijvoorbeeld bij de opbouw van pensioenrechten, de toegang tot sociale zekerheid, problemen bij bedrijfsbeëindiging of echtscheiding, en de toegang tot ziekte of zwangerschapsverlof, al ben ik blij dat er in Nederland op dit punt in elk geval actie wordt ondernomen. Graag wil ik de Commissie wijzen op het project “Je verdiende loon”, dat in mijn land met steun uit het ESF deze hindernissen voor die meewerkende partners in kaart wil brengen. Ik hoop dat de Commissie de conclusies van dit onderzoek wil meenemen bij het bepalen van toekomstig beleid zodat we met deze onmisbare vrouwelijke arbeidskrachten een sterke Europese landbouw en een vitaal platteland overeind kunnen houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Petre (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, beste collega´s, van de acht miljoen banen die sinds 2000 zijn geschapen worden er zes miljoen bezet door vrouwen. Dit kan de indruk wekken dat de tijd van gelijke kansen, of zelfs die van positieve discriminatie van vrouwen, is gekomen. Dit kunnen we echter niet zeggen, aangezien de realiteit van deze nieuwe banen, van deze zes miljoen vrouwen, dit tegenspreekt.

We zijn niet daadwerkelijk opgewassen tegen het risico van vergrijzing en demografische neergang waar Europa en de lidstaten zich vandaag de dag voor gesteld zien indien de meeste banen voor vrouwen onzeker zijn, deeltijdbanen betreffen of slecht worden betaald. De loonkloof in Europa is nog steeds vijftien procent, in het voordeel van mannen.

Lidstaten in het algemeen, en Roemenië vormt hierop geen uitzondering, moeten blijven investeren in onderwijs dat vrij is van genderstereotypen en heldere beleidsmaatregelen nemen die vrouwen en mannen de mogelijkheid geven het gezinsleven te combineren met een professionele loopbaan.

Ik dank de rapporteur voor haar uitzonderlijke werk en ik ben echt van mening dat de resultaten van acties in het kader van de routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen jaarlijks moeten worden geëvalueerd; verder moeten we definitieve overeenstemming zien te bereiken over onderwerpen als het moederschap, ouderschapsverlof, individualisering van pensioenrechten, socialezekerheidsstelsels en belastingstelsels.

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Michel, lid van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik kan u verzekeren dat de Commissie voor een heel groot deel de bezorgdheid deelt die door de meeste sprekers is geuit. Verscheidene sprekers – feitelijk bijna alle sprekers – vragen echter om maatregelen die de Commissie reeds heeft genomen.

Zoals u weet heeft de Commissie de taak toezicht te houden op de omzetting en toepassing van het Gemeenschapsrecht inzake de gendergelijkheid. Dit houdt in essentie in dat de Commissie inbreukprocedures in gang zet als zij bemerkt dat een lidstaat een van de richtlijnen niet juist heeft omgezet, of als zij van een burger een klacht ontvangt over een ondeugdelijke omzetting of toepassing van een richtlijn. Bijgevolg zijn er, in het kader van procedures wegens inbreuk op de richtlijn betreffende de gelijkheid van vrouwen en mannen, achttien brieven gestuurd in april 2007. De Commissie neemt momenteel de ontvangen antwoorden in overweging en in december 2007 zou er een beslissing over het met redenen omkleed advies moeten zijn.

Ik wil nu even kort ingaan op enkele specifiekere, concretere kwesties. Wat de oprichting van het Europees Instituut voor gendergelijkheid in Vilnius betreft, de raad van bestuur is in oktober van dit jaar samengekomen en er wordt momenteel een directeur aangeworven.

Wat de initiatieven betreffende de salarisverschillen tussen mannen en vrouwen betreft, talloze sprekers hebben volkomen terecht gewezen op het verschil in salarisniveau. Onze reactie op deze kwestie hebben wij in de mededeling uiteengezet. In 2008 zal de Commissie de huidige wetgeving analyseren om vast te stellen of deze adequaat is en of er aanpassingen nodig zijn.

Ten aanzien van de kwestie van vrouwen in de landbouwsector: zelfstandige vrouwen die in de landbouw werken vallen reeds onder Richtlijn 86/613/EEG. De Commissie is net gestart met een nader onderzoek van deze wetgeving om te bepalen of deze doeltreffend is om vast te stellen wat er moet worden gewijzigd.

Dat brengt mij tot slot bij een kwestie van meer ideologische aard, maar wel een waarop ik wil reageren, met betrekking tot flexizekerheid. Hiermee wordt beoogd de flexibiliteit van de arbeidsmarkt te vergroten – niet de onzekerheid te verergeren – en tegelijkertijd meer keuzemogelijkheden op de arbeidsmarkt te creëren door werknemers extra mogelijkheden te bieden om zich aan te passen, bijvoorbeeld via scholing of mogelijkheden om werk en privé met elkaar te combineren.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – (FR) Mijnheer Michel, ik wil u mijn excuses aanbieden. Dit is een systeem dat wij momenteel trachten te veranderen als onderdeel van de hervorming van de werking van het Parlement.

Het getuigt van een gebrek aan respect voor de commissaris alsook de afgevaardigden die de discussie hebben gevolgd, dat een debat net voor de stemming eindigt in een dergelijk tumult.

Mijn excuses, mijnheer de commissaris.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Het debat is gesloten.

Mijn excuses aan de sprekers die ik heb moeten onderbreken, maar de tijd die de sprekers tot hun beschikking hadden was niet echt redelijk. Interventies van één minuut zouden geen deel moeten uitmaken van onze debatten omdat ze geen wezenlijke bijdrage kunnen leveren aan de discussie. Dit is echter een zaak voor het debat over de wijziging van het Reglement van het Parlement, waarover we het zo direct gaan hebben.

De stemming vindt zo dadelijk plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. (HU) Met het oog op het waarborgen van de gendergelijkheid denk ik dat het van vitaal belang is de beschikking te hebben over uitgebreide, systematische en objectieve informatie, met inbegrip van toegang tot geharmoniseerde statistische gegevens over de hele Gemeenschap, die een zo breed mogelijk gebied moeten beslaan en zo actueel mogelijk moeten zijn. In dit opzicht hecht ik ook veel belang aan de jaarverslagen waarin de Commissie de situatie van mannen en vrouwen uit de doeken doet.

De Gemeenschap heeft veel gedaan om de juridische basis voor gendergelijkheid te verbreden, maar of dit ook resultaten heeft opgeleverd valt te betwijfelen. In het jaarverslag wordt tot op zekere hoogte antwoord gegeven op deze vraag. Ik vind het belangrijk om de praktische vooruitgang met betrekking tot de strategische doelen uit de Routekaart voor de gelijkheid van mannen en vrouwen 2006-2010 systematisch te monitoren, te controleren of lidstaten de wetgeving wel in de praktijk brengen en de integratie van gendermainstreaming in het Gemeenschapsbeleid en het effect van diverse projecten op de gendersituatie te beoordelen.

Aangezien de toekomst van de Europese Unie grotendeels afhangt van de wijze waarop wij erin slagen meer vrouwen aan het werk te krijgen, moeten we specifieke, gedetailleerde en gerichte aandacht besteden aan het onderzoeken van de arbeidsparticipatie van vrouwen. We moeten zoeken naar manieren om meer vrouwen de arbeidsmarkt op te krijgen, om de obstakels uit de weg te ruimen die vrouwen belemmeren in hun zoektocht naar een baan, om vrouwen te helpen de carrièreladder te beklimmen of werk en gezin met elkaar te combineren. Tot slot moeten we de situatie van achtergestelde vrouwen (migranten, etnische minderheden, alleenstaande moeders) nader onder de loep nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Joseph Muscat (PSE), schriftelijk. – (MT) Artikel 141 van het EG-Verdrag luidt als volgt: “Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat het beginsel van gelijke beloning van mannelijke en vrouwelijke werknemers voor gelijke of gelijkwaardige arbeid wordt toegepast.”

Dit is een uiterst belangrijk principe en we moeten erop toezien dat het in elk land ten uitvoer wordt gelegd.

Mijns inziens is de tijd gekomen om een nieuwe stap voorwaarts te zetten.

In Malta zijn verscheidene gevallen bekend waarbij personen, zowel mannen als vrouwen, worden betaald op basis van verschillende tarieven en systemen terwijl ze hetzelfde werk doen. Deze verschillen zijn een gevolg van de toepassing van bureaucratische criteria, zoals het jaar waarin deze personen in dienst zijn genomen.

Als een dergelijke vorm van discriminatie optreedt tussen twee vrouwen of twee mannen, is er in de strikte zin geen sprake van een inbreuk op het EG-Verdrag.

In de publieke sector en ook elders zijn vergelijkbare situaties bekend.

Om deze reden moeten zowel de Commissie als de regeringen van de lidstaten nieuwe initiatieven nemen om ervoor te zorgen dat er één enkel principe wordt toegepast: hetzelfde loon voor hetzelfde werk, wie je ook bent.

 
  
  

VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING
Voorzitter

 

5. Welkomstwoord
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Met groot genoegen heet ik een delegatie van afgevaardigden van de Volksrepubliek China welkom, die op de officiële tribune heeft plaatsgenomen.

(Applaus)

De leden van de delegatie zijn naar Straatsburg gekomen om, naar aanleiding van de 25ste interparlementaire bijeenkomst van het Europees Parlement en China, hun collega’s in het Europees Parlement te ontmoeten.

De heer Wang Yingfan, plaatsvervangend voorzitter van de Commissie voor buitenlandse aangelegenheden van het Nationale Volkscongres van de Volksrepubliek China, staat aan het hoofd van de delegatie. Deze bestaat uit vijf leden van de vaste commissie van het Nationale Volkscongres onder geleide van de Chinese ambassadeur bij de Europese Unie, zijne excellentie Chengyuan, en verscheidene hoge ambtenaren van de afdeling voor buitenlandse aangelegenheden van het Nationale Volkscongres.

Vanmiddag reist de delegatie verder naar Athene, waar zij haar bezoek aan Europa voortzet. De beste wensen voor de delegatie voor het verdere verblijf in de Europese Unie.

 

6. Noodzaak van een omvattend beleid om kanker te bestrijden (schriftelijke verklaring): zie notulen

7. Verzoek om opheffing van de immuniteit: zie notulen

8. Agenda: zie notulen

9. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde zijn de stemmingen.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

9.1. i2010: Digitale bibliotheken (stemming)
  

Verslag: Descamps (A6-0296/2007)

 

9.2. Doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels (stemming)
  

Verslag: Zatloukal (A6-0326/2007)

 

9.3. Tenuitvoerlegging van het besluit van de Raad betreffende het moratorium op de doodstraf (stemming)
  

Ontwerpresolutie: RC-B6-0357/2007

 

9.4. EVDB-operatie in het oosten van Tsjaad en het noorden van de Centraal-Afrikaanse Republiek (stemming)
  

– Ontwerpresolutie: RC-B6-0362/2007

Vóór de stemming over paragraaf 3, letter h:

 
  
MPphoto
 
 

  Michael Gahler (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, wij verklaren in deze resolutie uitdrukkelijk dat EUFOR moet worden beschouwd als overbruggingsmacht met een tijdelijk mandaat, die moet worden vervangen door een vervolgoperatie. Uit de brief van de Tsjaadse regering van 21 september is echter niet duidelijk op te maken of zij het hier ook mee eens is. Daarom heb ik het volgende aanvullende amendement op paragraaf 3, letter h:

(EN) “alvorens EUFOR wordt ingezet dient de regering van Tsjaad zich uitdrukkelijk te verbinden aan het oordeel van de internationale gemeenschap met betrekking tot de noodzaak van een vervolgoperatie.”

(DE) En dan gaat de tekst verder.

 
  
MPphoto
 
 

  Philippe Morillon (ALDE). – (FR) Voorzitter, u hebt ons advies over dit amendement niet gevraagd alvorens het in stemming te brengen.

U had moeten vragen of er nog bezwaar tegen was.

 
  
MPphoto
 
 

  Michel Rocard (PSE). – (FR) Voorzitter, ik geloof dat dit amendement overbodig is gezien de brief die de Verenigde Naties op 11 september 2007 van de Tsjaadse regering heeft ontvangen en waarin deze laatste haar instemming betuigt. Ik heb hier een fotokopie van de brief en ik citeer: “de regering van Tsjaad is ingenomen met de nieuwe aanbevelingen van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties zoals vervat in zijn verslag van 10 augustus 2007, met het oog op de inzet van een internationale troepenmacht in het oosten van Tsjaad teneinde bij te dragen...”, enzovoort.

Dit amendement heeft derhalve geen zin. De instemming staat op schrift en is voor iedereen beschikbaar. Ik ben nogal verrast omdat ik ook een kopie van de brief naar de heer Gahler heb gestuurd. Ik stel daarom voor dat we tegen dit amendement stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Michael Gahler (PPE-DE). – (DE) Ik heb de tekst hier natuurlijk ook, en het heikele punt is het volgende:

(EN) “na zes maanden zal de regering van Tsjaad de eerste resultaten van deze aanwezigheid beoordelen, met het oog op een mogelijk vervolg op de EU-operatie door andere contingenten binnen de Verenigde Naties, en met de toestemming van Tsjaad”.

(DE)Dat betekent dus dat Tsjaad vetorecht heeft. Als de regering het er niet mee eens is, dan gebeurt het niet. Om die reden stel ik voor om toe te voegen dat Tsjaad het oordeel van de internationale gemeenschap moet accepteren en geen vetorecht kan aanwenden.

(Applaus)

 
  
  

(Het mondelinge amendement wordt niet in aanmerking genomen)

 

9.5. Situatie in Birma (stemming)
  

– Ontwerpresolutie: RC-B6-0363/2007

Vóór de stemming over paragraaf 1:

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu wij een delegatie van het Nationale Volkscongres van de Volksrepubliek China op de publieke tribune hebben, wil ik de hoop uitspreken dat de heer Wang Ying-Fan een heel duidelijke boodschap van het Parlement oppakt, namelijk dat wij verwachten dat China zich meer inspant om met een oplossing voor de problemen in Birma te komen.

(Langdurig applaus)

Mijnheer de Voorzitter, wij hebben er gisteren al over gesproken en ik weet dat hij onze standpunten zal meenemen.

Mag ik om tijd te besparen twee mondelinge amendementen voorstellen? De situatie in Birma verandert momenteel zeer snel. Ten eerste stel ik voor om in paragraaf 1 een extra zin aan het einde toe te voegen: “en veroordeelt met klem de brutale reactie van de Birmaanse autoriteiten”.

 
  
  

(Het mondelinge amendement wordt in aanmerking genomen)

Vóór de stemming over paragraaf 3:

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, paragraaf 3 zou nu als volgt luiden: “ spreekt zijn afschuw uit over het doden van vreedzame betogers; dringt erop aan dat de oproerdiensten naar hun kampen terugkeren en roept op tot erkenning van het feit dat de eisen die gesteld worden legitiem zijn; roept voorts op om internationale medische bijstand aan de gewonden te verlenen en gearresteerde demonstranten en andere politieke gevangenen vrij te laten”.

(Langdurig applaus)

 
  
  

(Het mondelinge amendement wordt in aanmerking genomen.)

- Vóór de stemming over paragraaf 5:

 
  
MPphoto
 
 

  Martin Schulz (PSE). – (DE) Voorzitter, ik ben het met de heer Van Orden en de anderen eens – ook met het oog op de aanwezigheid van de heer Wang Yingfan en de delegatie – dat het Parlement een duidelijk signaal moet geven. Wat paragraaf 5 betreft willen wij verzoeken de tekst als volgt te wijzigen, aangezien wij hebben gezien wat zich in het verleden in de Veiligheidsraad heeft afgespeeld en wij er daarom niet zeker van zijn dat wij de tekst zorgvuldig genoeg hebben geformuleerd. Omdat wij de grootste zorgvuldigheid willen betrachten verzoeken wij om paragraaf 5 als volgt te herformuleren:

(EN) “verzoekt China en Rusland hun volledige steun te verlenen aan een duidelijke verklaring van de Veiligheidsraad van de VN waarin het gebruik van brutaal geweld tegen vreedzame betogers in Birma wordt veroordeeld”.

(DE) Of het veto reeds is uitgesproken valt nog te bezien, maar we vragen het Huis wel om ermee in te stemmen dat wij een duidelijke veroordeling van de Veiligheidsraad nodig hebben, en dat China die moet onderschrijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Elmar Brok (PPE-DE).(DE) Voorzitter, onze Fractie wilde ook een mondeling amendement indienen, maar ik denk dat we het wel eens kunnen worden over een gezamenlijke benadering. Ik heb vernomen dat China reeds tegen heeft gestemd, en niet alleen China maar ook het andere permanente lid van de Veiligheidsraad, Rusland. Daarom vind ik het goed als het amendement zoals verwoord door de heer Schulz wordt overgenomen, zodat China en Rusland onder druk worden gezet.

 
  
  

(De mondelinge amendementen worden in aanmerking genomen)

(Applaus)

 

9.6. Verplichtingen van grensoverschrijdende dienstverleners (stemming)
  

– Verslag: Lethinen (A6-0294/2007)

 

9.7. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie ongeacht ras of etnische afstamming (stemming)
  

Verslag: Buitenweg (A6-0278/2007)

 

9.8. Gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie (stemming)
  

– Verslag: Kauppi (A6-0290/2007)

Vóór de stemming over paragraaf 47:

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Hedh (PSE).(SV) Aangezien er een instituut voor gendergelijkheid komt, stel ik voor het volgende toe te voegen aan paragraaf 47: “met de hulp van het Europees Instituut voor gendergelijkheid”. De paragraaf zou dan als volgt luiden: “[het Europees Parlement] vraagt de Commissie om, met de hulp van het Europees Instituut voor gendergelijkheid, in toekomstige jaarverslagen over de gelijkheid van vrouwen en mannen feiten en statistische gegevens van toetredende en kandidaat-lidstaten op te nemen”.

 
  
  

(De mondelinge amendementen worden in aanmerking genomen)

 

10. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen

11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

12. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen

13. Mededeling van de gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen

14. Stemverklaringen
  

Verslag: Descamps (A6-0296/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Dank u voor de spreektijd en dank u wel, mevrouw Descamps, voor uw verslag, dat het digitaliseringsproces van bibliotheken in de Europese Unie verder helpt.

Ik heb voor het betreffende verslag gestemd omdat het proces van digitalisering van het bibliografische erfgoed, filmopnames en audio- en video-opnames, dat momenteel in alle lidstaten gaande is, traag en gefragmenteerd is. Ik vind het noodzakelijk om de aandacht te richten op de coördinatie van deze nationale initiatieven en, bovenal, om digitaal materiaal te conserveren. Op Europees niveau moet ruime aandacht worden besteed aan het conserveren van digitale kopieën. Het maken van een digitale kopie van een boek of een film vormt niet noodzakelijkerwijs een garantie dat de film op de lange termijn bewaard zal blijven.

Al het digitale materiaal, of het nu een gedigitaliseerd werk is of origineel digitaal materiaal, moet zo bewaard worden dat het permanent toegankelijk is. We hebben maar weinig ervaring met digitale conservering. Bij ontstentenis van een consistente strategie kan digitalisering alleen leiden tot devaluatie van de gedane investering.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb voor het zeer goede verslag gestemd van mijn voortreffelijke collega, Marie-Hélène Descamps, over de oprichting van een Europese digitale bibliotheek, waarmee beoogd wordt iedereen toegang te geven tot ons cultureel en wetenschappelijk erfgoed, en wel in alle Europese talen.

Tegelijkertijd wil ik eer betuigen aan de voormalige president van de Franse Republiek, de heer Jacques Chirac, die in april 2005, samen met vijf andere staatshoofden van de Europese Unie, het initiatief voor dit project genomen heeft. Ik ben blij met het dringende beroep dat het Europees Parlement op de Europese Commissie heeft gedaan om een prioriteit van dit project te maken. Evenzo verwelkom ik de praktische oplossingen waarmee is gestart: coördinatie van alle digitale bibliotheken in Europa, algemene toegang, samenwerking met de belanghebbenden van deze sector, met name auteurs, uitgevers en bibliotheken, enzovoort.

Dit instrument verdient onze steun omdat het zal bijdragen aan de strijd tegen de onwetendheid en dus aan de bevordering van democratie, vrede en welvaart. Bravo voor Marie-Hélène Descamps!

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Dit verslag betreft de aanbeveling van de Commissie van 24 augustus 2006 waarin de lidstaten worden opgeroepen hun inspanningen op elkaar af te stemmen met het oogmerk op Europees niveau synergie te bereiken op het gebied van digitalisering, en waarin wordt voorgesteld een Europese digitale bibliotheek in het leven te roepen in de vorm van een gemeenschappelijk, meertalig toegangspunt voor het Europese culturele erfgoed. Op 13 november 2006 heeft de Raad deze aanbevelingen unaniem goedgekeurd.

Het Europees Parlement heeft de aanbeveling goedgekeurd, maar heeft daarbij wel een aantal voorstellen gedaan die waren gericht op verduidelijking. Dit met het oog op de problemen die kunnen optreden, bijvoorbeeld tijdens de werkzaamheden aan de conceptuele en technische organisatie van alle categorieën cultureel materiaal, ten aanzien van de verschillende fasen waarmee rekening moet worden gehouden en het potentieel van tekstmateriaal dat vrij van rechten is.

Hoewel we over verschillende voorstellen in de resolutie van het Europees Parlement zo onze twijfels hebben, hebben we toch vóór het concept gestemd, met de kanttekening dat het auteursrecht moet worden beschermd, de taalkundige en culturele diversiteit moet worden verdedigd en dat er solidariteit en economische en sociale cohesie moet worden gerealiseerd; dit alles om te voorkomen dat een interessant idee verwordt tot de zoveelste bron van discriminatie en sociale uitsluiting.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Een bibliotheek vol werken waarop geen auteursrecht rust is een uitstekend idee, veel te goed om de EU zich ermee te laten bemoeien en er een puinhoop van te laten maken. Ik onthoud mij dan ook van stemming. Goed idee (+), de EU zal de zaak vertragen met haar bureaucratie (-) = onthouding.

 
  
  

Verslag: Zatloukal (A6-0326/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb gestemd voor het zeer goede initiatiefverslag van mijn Tsjechische collega Thomás Zatloukal over doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels, in antwoord op een mededeling van de Europese Commissie.

Niet alleen levenslang leren is van belang, maar ook de beoogde instelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, dat de erkenning van het verworven niveau bevordert en een transparante en duidelijke overgang tussen de verschillende opleidingen mogelijk maakt. Ik steun het idee om een evaluatie in beroepsonderwijs- en beroepsopleidingsstelsels in te voeren, met betrouwbare beoordelingen.

Investeringen in levenslang leren zijn van centraal belang voor de sociale samenhang en verschaffen mensen de vaardigheden die ze nodig hebben om zich effectiever aan te passen aan de verschillende veranderingen in hun leven. Ik steun alle voorstellen die in dit verslag worden gedaan met betrekking tot de verschillende onderwijsniveaus: voorschools onderwijs, basisonderwijs, middelbaar onderwijs, hoger onderwijs en beroepsonderwijs.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Hoewel het verslag positieve elementen bevat, hebben wij ertegen gestemd omdat we het niet eens zijn met de algemene lijn van argumentatie en met sommige standpunten die erin worden ingenomen, of het nu gaat om de doelstellingen van vervolgonderwijs of lesgeld. In onze ogen wordt er voorbijgegaan aan het feit dat de problemen van achtergestelde groepen niet kunnen worden opgelost met het aanbieden van financiële stimulansen zoals die zijn aangekondigd voor Portugal. Dit is niet de manier om ongelijkheid met betrekking tot de toegang tot universitair onderwijs terug te dringen.

Los van de argumenten van de rapporteur dat onderwijs gevolgen heeft voor de economische groei “doordat het menselijk kapitaal en de innoverende kracht erdoor worden vergroot” en dat “meer doelmatigheid in onderwijs en opleiding leidt tot een rendement op investering voor individuen en de maatschappij tot ongeveer acht procent per jaar”, kunnen wij inzien wat landen kunnen verliezen als zij niet resoluut investeren in vervolgonderwijs dat toegankelijk is voor alle rangen en standen.

Volgens recente onderzoeken genieten 75 miljoen EU-burgers – met andere woorden, 32 procent van de beroepsbevolking – gebrekkig onderwijs. In 2010 zal die groep mensen, die voornamelijk afkomstig is uit de minst bevoordeelde lagen van de maatschappij, in aanmerking komen voor slechts vijftien procent van de nieuwe banen. Vandaar de noodzaak zorg te dragen voor gelijke toegang tot onderwijs.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De meesten in dit Parlement moeten er regelmatig aan worden herinnerd dat onderwijsbeleid in de Europese Unie een nationale zaak is.

In dit verslag van de Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement wordt een aantal zaken naar voren geschoven als zijnde taken voor de EU-instellingen, terwijl deze hier helemaal niets mee te maken hebben. In paragraaf 12 van het ontwerpverslag wordt bijvoorbeeld gesteld dat het Europees Parlement het standpunt moet innemen “dat meer onderzoek op EU-niveau op het gebied van voorschools onderwijs nodig is, met name wat vroege en doelgerichte acties betreft, om uit te vinden welke praktijken leiden tot de beoogde resultaten”.

De ontwerptekst van paragraaf 47 luidt: “[het Europees Parlement] is van mening dat om het EU-optreden doelgerichter te maken een proces moet worden ontwikkeld, zowel op basis van periodiek door de lidstaten in te dienen rapporten als op basis van onafhankelijke controle, om de prestaties van de onderwijs- en opleidingsstelsels in de EU te beoordelen, waarbij bijzondere aandacht moet worden besteed aan de verwerving van basisbekwaamheden door leerlingen en aan het halen van doelstellingen op het gebied van billijkheid”.

Dit zijn pogingen om in te grijpen op gebieden die onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. Het subsidiariteitsbeginsel wordt zoals gewoonlijk opzij geschoven en de institutionele concurrentie op dit belangrijke gebied wordt ondermijnd. Wij stemmen dan ook tegen dit verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. (PL) Voorzitter, ik stem voor het verslag van de heer Zatloukal over doelmatigheid en rechtvaardigheid in de Europese onderwijs- en opleidingsstelsels.

Beleid inzake beroepsonderwijs en opleiding heeft een aanzienlijk positief effect op economische en sociaal-maatschappelijke resultaten, een evenwichtige groei en de sociale samenhang. Een lage efficiëntie en ongelijke toegang resulteren in hoge verborgen kosten – minder belastingontvangsten, hogere eisen in de zorg en ondersteuning uit overheidsfondsen, alsmede de kosten die het gevolg zijn van een toename van asociaal gedrag.

In de conclusie van de Europese Raad van Lissabon in maart 2000 werd onderwijs genoemd als de sleutel tot het realiseren van groei van de Europese economie en de Europese maatschappij.

In dit verslag worden zinnige voorstellen gedaan voor methoden om effectief lesgeven op basisscholen, in het voortgezet onderwijs en aan universiteiten in ere te herstellen.

Ook belangrijk is het feit dat in het verslag een beroep wordt gedaan op de regeringen van de lidstaten om op zowel nationaal als lokaal niveau een langetermijnplanning te maken voor de op het gebied van onderwijs gestelde prioriteiten.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Het verslag bevat talrijke goede ideeën voor het terugdringen van sociale uitsluiting enzovoort, maar dit alles wordt verpest doordat er vervolgens wordt ingegaan op de vraag hoe collegegelden kunnen worden benut als financiële stimulans! Het ergste is nog wel de preoccupatie met “effectiviteit”, “concurrentievermogen” en “hogere prestatieniveaus”. Wat is er gebeurd met creativiteit en het vermogen om zaken kritisch onder de loep te nemen? De EU wil conformistische productie-eenheden die zijn gericht op consumptie en productie. Gelukkig heeft de EU geen zeggenschap over het onderwijs, en dat moet zo blijven. Ik zal tegen het verslag stemmen.

 
  
  

Ontwerpresolutie: RC-B6-0357/2007

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks het feit dat 129 landen de doodstraf hebben afgeschaft, wordt deze straf in de wereld nog altijd zorgwekkend vaak opgelegd. In 2006 alleen al werden 1 591 mensen geëxecuteerd, en op dit moment wachten 3 861 mensen op voltrekking van hun doodvonnis. De Europese Unie loopt voorop in het wereldwijde gevecht tegen de doodstraf. De afschaffing van de doodstraf is in de betrekkingen van de EU met niet-EU-landen in internationale fora, zoals de Verenigde Naties, een elementaire mensenrechtenkwestie. Deze politieke toewijding gaat hand in hand met aanzienlijke financiële steun voor projecten die zijn geïnitieerd in het kader van het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten. Daarnaast is afschaffing van de doodstraf geaccepteerd als een voorwaarde voor het lidmaatschap van de Europese Unie en van de Raad van Europa.

Des te spijtiger is het dat Europa de mondiale dag tegen de doodstraf, op 10 oktober, niet zal vieren vanwege de tegenstand van de Poolse regering. Het is te betreuren dat dit standpunt van de Poolse regering, dat deel uitmaakt van haar strategie in de aanloop naar de verkiezingen, het imago van Polen in internationale fora en in de gehele Europese Unie schade toebrengt als het gaat om de promotie van de Poolse fundamentele normen en waarden. Het besluit van de Commissie over het memorandum over de doodstraf en het idee van een gezamenlijke resolutie, dat de Unie ter tafel zal brengen tijdens de volgende Algemene Vergadering van de Verenigde Naties, verdienen onze onverdeelde steun.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki (UEN). – (PL) Mijnheer Voorzitter, ik deel hierbij mede dat ik tegen de resolutie over de doodstraf heb gestemd. Ik wil benadrukken dat in mijn land, Polen, de doodstraf negentien jaar geleden is afgeschaft.

Echter, het oneens zijn met de doodstraf is iets heel anders dan het steunen van fundamentalistische tegenstanders van de doodstraf die hun protesten tegen enige vorm van bestraffing van mensen voor hun misdaden baseren op een stellige overtuiging dat de mens niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor zijn daden. Ik ben ervan overtuigd dat mensen wel degelijk verantwoordelijk zijn voor hun daden, zich ervoor moeten verantwoorden en ervoor moeten worden gestraft; ze hebben immers uit vrije wil gehandeld.

De overtuiging van fundamentalistische tegenstanders van de doodstraf dat mensen geen vrije wil hebben en dus niet mogen worden gestraft, is in wezen gebaseerd op minachting van de mensheid en een valse erfenis van de Franse Revolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De doodstraf vormt een schending van het meest fundamentele recht dat er bestaat: het recht om te leven!

Er is geen onderzoek waaruit blijkt dat de doodstraf een afschrikkend effect heeft. De doodstraf is inhumaan, barbaars en niet te verdedigen, en kan niet anders worden beschouwd dan als een wraakactie. Het moge dan ook duidelijk zijn waarom de Europese Unie het verwerpen van de doodstraf als een voorwaarde stelt voor het EU-lidmaatschap.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Krachtens artikel 24, lid 2 van de Portugese grondwet mag de doodstraf onder geen enkele omstandigheid worden toegepast.

Zoals reeds vaak aangegeven zijn wij het eens met het initiatief om op de 62e zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een voorstel voor een resolutie te presenteren over een universeel moratorium op de doodstraf – een moratorium dat naar verluidt reeds de steun heeft van 95 landen – als een stap in de richting van afschaffing van de doodstraf.

Miljoenen mannen en vrouwen in de hele wereld zien reikhalzend uit naar de afschaffing van de doodstraf, en steeds meer landen hebben een moratorium ingesteld tegen het opleggen van de doodstraf, of deze straf zelfs helemaal afgeschaft in hun interne rechtsorde. Zoals reeds eerder aangegeven vormt deze stap een vooruitgang voor de beschaving en het is belangrijk dat deze navolging vindt in andere landen. Ons initiatief kan hieraan bijdragen.

Op deze wijze verlenen wij onze stem aan diegenen die constant vechten om een einde te maken aan de cultuur van geweld, bagatellisering van de dood, agressie en oorlog.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De wereldwijde afschaffing van de doodstraf zou een duidelijk teken zijn dat de mensheid vooruitgaat. We weten allen dat er ook andere verschrikkelijke misdaden worden begaan, met name door landen die mensen doden zonder dat hun schuld is vastgesteld, maar de acceptatie van de doodstraf weerspiegelt een filosofisch concept dat in onze maatschappijen met wortel en tak moet worden uitgeroeid. Het voorstel voor een moratorium op de doodstraf verdient dan ook onze steun en de verbondenheid van de EU-lidstaten. In dit verband zou een mondiale dag tegen de doodstraf, die landen die van deze straf gebruikmaken in verlegenheid kan brengen, daarom nuttig kunnen zijn.

Wat het idee voor een Europese dag tegen de doodstraf betreft, dit komt mij voor als een poging om een Europese viering te houden van iets wat in Europa niet bestaat, terwijl een dergelijk initiatief, zoals we weten, ook andere kwesties oprakelt waarover geen overeenstemming bestaat. Het is om die reden dat ik mijn twijfels heb over de deugdelijkheid van dit initiatief.

Tot slot zou ik [niet] willen dat deze cultuur, waarin het leven als heilig wordt beschouwd, zich uitbreidt naar andere gebieden en kwesties waarvoor mijns inziens ook geldt dat de bescherming van het leven een teken is van beschaving.

 
  
  

– Ontwerpresolutie: RC-B6-0362/2007

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Arlette Carlotti (PSE), schriftelijk.(FR) Ik ben blij dat het Europees Parlement zijn steun verleent aan de inzet van een Europese troepenmacht in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek om een einde te maken aan het geweld tegen de burgerbevolking aldaar, en om de juiste omstandigheden te scheppen voor de vrijwillige terugkeer van honderdduizenden vluchtelingen en ontheemden. Het conflict breidt zich nu al uit over de nationale grenzen, maar met de inzet van de gemengde troepenmacht van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie in de komende dagen kan het wel eens onmogelijk worden om de infectieuze verspreiding van het geweld in de buurlanden een halt toe te roepen!

Om die reden is de Europese troepenmacht cruciaal voor het algehele plan om de veiligheid te herstellen en het vredesproces in de regio te bevorderen. Deze doelen kunnen echter alleen worden bereikt als alle partijen in het conflict hun steentje bijdragen aan de vrede. Daarom moet aan minstens twee voorwaarden worden voldaan, waarop ik de nadruk heb willen leggen bij het opstellen van de resolutie. Ten eerste moet de troepenmacht absoluut neutraal en onpartijdig zijn. Ten tweede moet de troepenmacht een evenwichtige samenstelling hebben: Frankrijk mag er niet naar streven de touwtjes in handen te hebben. De houding van Nicolas Sarkozy is in dat opzicht niet bepaald geruststellend.

Samen met de andere Franse socialistische leden van het Europees Parlement zal ik er nauwgezet op letten dat de belangen van Afrika en Europa prioriteit krijgen in dit gebied, waarvoor Frankrijk verantwoordelijk is.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Junilistan is van mening dat een mandaat van de Verenigde Naties noodzakelijk is wil een land of intergouvernementele organisatie vredestroepen naar conflictgebieden kunnen sturen. We hebben er in principe geen bezwaar tegen dat lidstaten de handen ineenslaan en troepen sturen onder een vredesmandaat, maar wel op voorwaarde dat de operatie plaatsvindt onder de vlag van de Verenigde Naties en niet onder die van de EU.

Het stemt ons echter treurig dat de Europese Unie de huidige situatie in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek gebruikt als een excuus om een militaire troepenmacht op EU-niveau in het leven te roepen. Het buitenland- en veiligheidsbeleid is een puur nationale zaak en dat moet ook zo blijven.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het lijdt geen twijfel dat deze operatie, die duidelijk militair van aard is en plaatsvindt onder bescherming van de Verenigde Naties, gericht is op de consolidatie van het interventionistische, militaristische strategische concept van het GBVB/EVDB van de Europese Unie.

Sommigen beschouwen deze militaire operatie als een ware test van de zogenaamde “geloofwaardigheid” en de operationele effectiviteit van het Europese veiligheids- en defensiebeleid, met andere woorden, van de militarisering van de EU onder het bevel en in overeenstemming met de belangen van haar machtigste leden.

Een meerderheid in het Europees Parlement keurt het “mandaat” voor deze militaire operatie van de EU in een Afrikaanse regio goed, met inbegrip van het “gebruik van geweld” in de betekenis van hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties. Dit is een interventie met een neokolonialistisch oogmerk waarbij gebruik wordt gemaakt van een militaire “aanwezigheid” – een pure oorlogshandeling in een complexe regio waar enorme belangen op het spel staan ten aanzien van de zeggenschap over de daar aanwezige enorme energievoorraden.

De ware redenen voor de sterke “interesse” die de grote EU-machten, met name Frankrijk, voor deze regio aan de dag leggen, houden rechtstreeks verband met de resultaten van prospectie-activiteiten, die erop wijzen dat er enorme hoeveelheden olie en andere natuurlijke grondstoffen aanwezig zijn.

Congo, Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek. Waar zal men hierna zijn zinnen op zetten?

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. De Britse conservatieve afvaardiging steunt een gecoördineerde strategie onder auspiciën van de Verenigde Naties met het oogmerk een einde te maken aan de problemen in Darfur en de naburige regio’s in het oosten van Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek, met inbegrip van humanitaire hulp en de bescherming van intern ontheemden en vluchtelingen. Wij zijn echter principieel tegen het idee van een “EVDB-operatie” en de onnodige, verkwistende en tot onenigheid leidende poging van de EU om zich bezig te gaan houden met militaire zaken. Derhalve hebben wij tegen de resolutie gestemd.

 
  
  

– Ontwerpresolutie: RC-B6-0363/2007

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ik heb vóór de resolutie over Birma gestemd, maar ik heb ernstige twijfels over de vrijblijvende aard ervan. We moeten India prijzen omdat het de hervormingen in Birma steunt en we moeten strenge maatregelen nemen tegen China, dat het mandaat van de Verenigde Naties om de onderhandelingen met de militaire junta te openen blokkeert. China is een van de grootste ondersteuners van dictatoriale regimes.

Omdat de Unie zich lang geleden tegen sancties heeft uitgesproken is de Birmese economie nu afhankelijk van China. Daarom wil ik de Unie nu verzoeken haar dreigement aan het adres van China ten aanzien van op te leggen sancties gestand te doen, tenzij het land de junta veroordeelt. Als we de wereldwijde bescherming van mensenrechten en democratie serieus nemen mogen we niet twijfelen. China hecht veel belang aan goede handelsbetrekkingen met Europa, en we willen dat onze normen en warden worden gerespecteerd. De bescherming van de democratie zou ertoe kunnen leiden dat de economische belangen van Europese investeerders in China in het gedrang komen, maar dat zou slechts tijdelijk zijn. Als we eerlijke handel willen moeten we voet bij stuk houden en niet toegeven.

Ik betreur het gedraal van de linkse afgevaardigden met betrekking tot deze kwestie afgelopen maandag, toen zij probeerden de stemming over de gezamenlijke resolutie te blokkeren: alsof zij het jammer vinden dat de steun van West-Europa in 1968 heeft geholpen de communistische regimes in Oost-Europa ten val te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mario Borghezio (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we hebben in ruime meerderheid voor deze resolutie gestemd, maar Europa moet meer doen. Ik heb u reeds een brief geschreven, mijnheer de Voorzitter, met het verzoek een afvaardiging van Boeddhistische monniken en wellicht ook de hoge spirituele autoriteit, de Dalai Lama, uit te nodigen. De Brusselse autoriteiten en de Belgische regering hebben hen benadeeld door het dictaat van China schaamteloos te accepteren.

Over de Brusselse autoriteiten gesproken, ik ben hoogst verbaasd, mijnheer de Voorzitter, dat u zich nog niet luid en duidelijk hebt uitgesproken tegen de ongerechtvaardigde en doelbewuste actie van de Brusselse autoriteiten tegen bepaalde leden van het Europees Parlement. De strijd om vrijheid is niet alleen de strijd van de Boeddhistische monniken; het is de strijd van al diegenen die op democratische wijze protesteren, bijvoorbeeld tegen de islamisering van Europa! Het zwijgen van het Europees Parlement is schandelijk aangezien afgevaardigden als Vanhecke, Borghezio en anderen hebben gedemonstreerd voor de vrijheid van Europa! Schaam u!

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Waarde collega Borghezio, ik geef u nu bij wijze van uitzondering antwoord. Wij hebben actie ondernomen, en ik herhaal dat wij echt niemand zullen toestaan om welke belangrijke personen of persoonlijkheden dan ook die het Europees Parlement willen bezoeken daarvan te weerhouden. Dit heeft de Voorzitter van het Europees Parlement de desbetreffenden ook duidelijk gemaakt. De Dalai Lama is altijd welkom in het Europees Parlement!

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Howitt (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de stemming van vandaag verzoekt het Europees Parlement om vrije toegang tot Birma voor de speciale adviseur inzake Birma van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, terwijl het betreffende land heeft besloten die adviseur geen visum te verstrekken. Er kan geen sprake zijn van morele gelijkwaardigheid tussen het visumverbod voor de Birmaanse generaals en hun visumverbod voor de legitieme vertegenwoordiger van de internationale gemeenschap. Ik ben ingenomen met het Franse verzoek van gisteravond om de financiële tegoeden in Birma te bevriezen. Bevriezen is echter iets anders dan desinvesteren en de beoogde sancties waarom dit Parlement verzoekt zullen niet worden verwezenlijkt tenzij deze tegoeden worden teruggetrokken, en dit heeft ook betrekking op Franse bedrijven zoals Total en Elf. Tot slot verzoeken wij niet alleen om bescherming voor de betogers, maar willen wij hen ook onze solidariteit betuigen. Als dit een saffraanrevolutie is hopen wij dat deze vreedzaam zal zijn, en in naam van de mensenrechten en de democratie hopen wij dat deze succesvol zal verlopen.

 
  
MPphoto
 
 

  Francesco Enrico Speroni (UEN). – (IT) Voorzitter, ik heb niet deelgenomen aan de stemming over Myanmar omdat ik van mening ben dat, niettegenstaande onze goede bedoelingen, het de autoriteiten van dat land geen moer interesseert wat wij vinden.

Ik wijs er echter op dat de demonstraties in Myanmar dagen lang doorgang hebben kunnen vinden, zonder al te grote problemen, terwijl in onze hoofdstad Brussel een vreedzame demonstratie meedogenloos uiteen werd gedreven voordat deze goed en wel was begonnen. Laten we het eerst eens hebben over de schending van onze rechten, van ons recht om te demonstreren in ons Europa, voor we ons met anderen gaan bemoeien!

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) De recente gebeurtenissen in Birma vormen een bewijs te over, als er al bewijs nodig is, dat volkeren democratie willen (met alles wat dit impliceert, met name de onderliggende aanname, te weten vrijheid). Het idee dat democratie niet verenigbaar is met bepaalde volkeren of geografische regio’s is een reusachtige leugen die zelfs de meest zelfgenoegzame Realpolitik amper zou kunnen onderschrijven.

Dat gezegd hebbende, het is duidelijk dat onze verklaringen alleen weinig zoden aan de dijk zetten als het gaat om het bespoedigen van een zege voor deze poging tot een democratische revolutie. We maken een ernstige fout door te negeren dat zowel China als Rusland, met betrekking tot deze zaak maar ook met betrekking tot andere kwesties, een buitenlandbeleid nastreven dat op geen enkele wijze verenigbaar is met de normen en waarden van ons Europeanen en onze bondgenoten.

De verspreiding van democratie is cruciaal voor een vreedzame wereld en we zijn het onze eigen normen en waarden verplicht om democratische bewegingen te ondersteunen, samen met onze bondgenoten.

Tot slot ben ik ervan overtuigd dat het zowel in deze zaak als in andere kwesties van belang is de ware geopolitieke realiteit van de regio te doorgronden, uit vrees dat we anders een tegennatuurlijke wereldorde creëren.

 
  
  

– Verslag: Lehtinen (A6-0294/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb voor het initiatiefverslag gestemd van mijn Finse collega, Lasse Lehtinen, over de verplichtingen van grensoverschrijdende dienstverleners.

Het is tijd om de uitvoering van maatregelen die bijdragen tot de voltooiing van de interne markt voor diensten te stimuleren, met een uniform systeem van verplichtingen voor dienstverleners, teneinde de ontwikkeling van een consistente interne markt voor diensten verder te vergemakkelijken. Het is van wezenlijk belang dat niet alleen consumenten maar ook ondernemingen – en met name het kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s), niet alleen als klanten maar ook als leveranciers van grensoverschrijdende diensten – kunnen profiteren van meer rechtszekerheid, eenvoud en kostenvermindering.

Ik steun het in het verslag uiteengezette idee dat er geen verschil mag worden gemaakt tussen particuliere en openbare dienstverleners, die beide dezelfde verplichting zouden moeten hebben om de richtlijnen inzake de bescherming van de consument na te leven.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij hebben tegen dit verslag gestemd omdat erin wordt getracht om, met gebruikmaking van argumenten als “consumentenbescherming” en “juridische onzekerheid”, de zoveelste impuls te geven aan de toch al aanzienlijke deregulering van diensten, in het bijzonder openbare diensten, zoals in de definitieve versie van de resolutie heel duidelijk naar voren komt.

Als het doel deze zo noodzakelijke consumentenbescherming was, zou er uitgebreider zijn gediscussieerd over de redenen van dat lage niveau van consumentenbescherming en de betekenis van die “juridische onzekerheid”, in het bijzonder de deregulering van markten, de privatisering van diensten, de onzekerheid op de arbeidsmarkt en de leefomstandigheden van werknemers en consumenten. Het zijn deze maatregelen, die zijn goedgekeurd in de naam van de “gemeenschappelijke markt” en “mededingingsregels”, die rechten hebben ingeperkt en de toegang tot de meest elementaire diensten hebben bemoeilijkt.

De conclusie dat het noodzakelijk is om deze beleidsmaatregelen door te zetten en zelfs te versterken met het oog op de consumentenbescherming is daarom niet alleen oneerlijk, maar ronduit fout, al helemaal aangezien de Commissie reeds heeft aangekondigd dat zij van zins is de vigerende bepalingen met betrekking tot consumentenrechten grondig te herformuleren en harmoniseren.

Willen wij de consument effectief beschermen, dan zullen wij moeten breken met het huidige beleid en ons gaan toeleggen op de ontwikkeling van openbare diensten van hoge kwaliteit, en de beeldvorming ten aanzien van werk en de beroepsbevolking verbeteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik heb voor het verslag-Lehtinen over grensoverschrijdende dienstverleners gestemd en ondersteun maatregelen die het consumentenvertrouwen op dit gebied doen toenemen. De dienstensector maakt bijna zeventig procent van het BBP van de EU uit en blijft voortdurend groeien. Niettemin blijft het consumentenvertrouwen in grensoverschrijdende diensten laag, waardoor er niet optimaal wordt geprofiteerd van de interne markt. Mijn fractie is van mening dat het consumentenvertrouwen er het meest bij gebaat is als de verplichtingen van dienstverleners binnen de gehele EU duidelijk uiteen worden gezet, zodat consumenten adequaat worden beschermd.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) De dienstenrichtlijn is onduidelijk en omslachtig, en plaatst de zeggenschap over de tenuitvoerlegging ervan in de handen van een Hof van Justitie dat niet van zijn taak kan worden ontheven. Nu hebben we een verslag met een duidelijke boodschap: geen nieuwe wetgeving in de dienstensector. Dat is goed en het zal verdere schade voorkomen. Daarnaast wordt in het verslag voorgesteld consumenten toe te staan collectieve, grensoverschrijdende acties te voeren en de aansprakelijkheid van bedrijven tot op zekere hoogte te reguleren. Voor mij zijn dit redenen om voor te stemmen, ondanks de vraag om nieuwe “initiatieven”, te weten wetten op communautair niveau, die niet noodzakelijk zijn. Daar kan ik immers tegen stemmen als ze ons worden voorgelegd...

 
  
  

– Verslag: Buitenweg (A6-0278/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) We mogen niet accepteren dat in de Europese Unie mensen worden gediscrimineerd op grond van hun afkomst of geloofsovertuiging.

Sentimenten in sommige EU-lidstaten wijzen erop dat discriminatie veelvuldig voorkomt. We zijn bekend met het voorbeeld uit het verleden van de discriminatie van, en geleidelijke assimilatie van, de Slowaakstalige bevolking in Hongarije door instellingen van uiteenlopende politieke gezindten – fascistisch, communistisch, socialistisch en conservatief – waardoor er van de 500 000 Slowaakstalige burgers in de jaren twintig van de vorige eeuw nog slechts 37 000 resteren.

Anderzijds moeten burgers die migreren naar EU-lidstaten hier geen nieuwe etnische gemeenschappen creëren maar volledig integreren, en de principes van vrijheid en democratie van het gastland omarmen. Enkele Britse collega’s verwezen recentelijk naar een situatie waarbij bepaalde burgers tijdens een vreedzame bijeenkomst via een leus op hun T-shirts openlijk verkondigden “niet Brits maar moslim” te zijn.

De omzetting van een EU-richtlijn in nationale wetgeving moet voldoen aan de strengst mogelijke normen, en is het is terecht dat de lidstaten het bestaan van antidiscriminatiebepalingen moeten notificeren, ook al hebben sommige burgers er geen weet van en zijn ze in dit opzicht slecht op de hoogte van de wet.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (ITS). – (NL) Mijnheer de Voorzitter, met dit verslag Buitenweg slaat het Europees Parlement een zeer gevaarlijke weg in en ik heb dan ook, samen met mijn fractie, tegen dit verslag gestemd. Want de combinatie van het vervolgingsrecht voor zogenaamde instellingen voor gelijke behandeling met de omkering dan nog wel van de bewijslast in rechtszaken en nog meer verboden discriminatiegronden zullen ongetwijfeld leiden, menen wij, tot een heksenjacht, een jacht op mensen met een andere en kritische mening. Want daarover gaat het. Europa wil een nieuwe inquisitie oprichten tegen eenieder die weigert de dogma’s en de multiculturele samenleving te aanvaarden. Met het wegwerken van discriminatie tegen minderheidsgroepen heeft dit niets te maken, wel met de juridisering van een welbepaalde politieke correctheid.

Als men de échte discriminatie wil aanpakken, dan moet men ook maar eens eindelijk werk maken van de situatie van de vrouwen binnen de moslimgemeenschap in Europa, of de kandidaat-lidstaat Turkije onder druk zetten in verband met de openlijke discriminatie van de religieuze minderheden, maar dat past natuurlijk niet in het plaatje van het Europees Parlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Evans (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor deze resolutie gestemd omdat ik geloof in gelijke behandeling van personen, ongeacht ras of etnische afstamming. Ik geloof ook in gelijkwaardigheid in dit Huis, waaruit volgt dat mensen het recht hebben amendementen in te dienen die gelijke behandeling niet ondersteunen. Niettemin ben ik verbaasd over de reeks amendementen die sommige leden van dit Parlement in de stemming hebben gesteund terwijl zij haaks staan op het beginsel van gelijke behandeling van minderheden. Evenzeer verbaas ik mij erover dat sommige afgevaardigden zich van stemming hebben onthouden.

De reden hiervan is dat ik denk dat het grondbeginsel van de Europese Unie bestaat uit het respecteren van minderheden, het respecteren van mensen ongeacht hun achtergrond, en ik denk dat wij dit hoe dan ook moeten steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Bradbourn (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De Britse conservatieven staan volledig achter het beginsel van gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming. Wij hebben ons echter van stemming over dit verslag onthouden omdat erin wordt verzocht om omkering van de bewijslast, van de aanklager naar de aangeklaagde. Het beginsel “onschuldig totdat het tegendeel is bewezen” is een fundamenteel onderdeel van de Britse wet. Wij vinden bovendien dat de EU zich niet moet mengen in het gerechtelijke proces in soevereine lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld en Christofer Fjellner (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben voor het initiatiefverslag van mevrouw Buitenweg over de toepassing van Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (A6-0278/2007) gestemd.

Wij vinden het belangrijk om alle vormen van discriminatie in de maatschappij te bestrijden, en zijn daarom ingenomen met de herziening door de Commissie van de tenuitvoerlegging van de betreffende richtlijn. De herziening kan een waardevol hulpmiddel zijn bij het beantwoorden van de vraag hoe discriminatie beter kan worden bestreden.

Wij staan gelijkheid voor en verwerpen derhalve het verzoek van de rapporteur om positieve actie. Wij zijn fel gekant tegen het registreren en verzamelen van gegevens met het oogmerk mensen te categoriseren op grond van hun ras of etnische afstamming. Als voorvechters van de fundamentele rechtsprincipes waaraan onze maatschappij onderhevig is, zijn wij het ook niet eens met het verzoek om omkering van de bewijslast.

 
  
MPphoto
 
 

  Patrick Gaubert (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik verheug mij over de aanneming van dit verslag, waarin een aantal juiste en evenwichtige punten naar voren wordt gebracht en waarin de voornaamste problemen betreffende de toepassing van de richtlijn uitgebreid worden behandeld. Verder wordt er terecht benadrukt dat bijzonder weinig van onze medeburgers hun rechten goed kennen, en opgeroepen tot een betere informatieverspreiding onder de burgers.

Ik steun met name het idee om voldoende middelen toe te kennen aan de organen die zijn belast met de taak gelijkheid te bevorderen; ze spelen een beslissende rol op dit gebied en het is inderdaad noodzakelijk dat ze onafhankelijk blijven.

In het verslag wordt met bezorgdheid geconstateerd dat de richtlijn in bepaalde lidstaten niet of onvolledig is omgezet.

Ten aanzien van de gevoeligste kwestie, te weten het verzamelen van gegevens, wordt in het verslag benadrukt dat dit met respect voor de privacy moet geschieden en uitsluitend met het oogmerk vormen van discriminatie op te sporen waarvan minderheden het slachtoffer kunnen zijn.

Als het gaat om gelijke behandeling, een beginsel van fundamenteel belang, kan Europa het niet laten bij woorden alleen, kan Europa zich niet tevredenstellen met een minimum aan wetgeving en mag Europa niet werkloos toekijken. Om die redenen heb ik het Huis tijdens de plenaire vergadering dan ook met klem verzocht het verslag aan te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij hebben reeds gelegenheid gehad om, in verband met het “Europese jaar van gelijke kansen voor iedereen” waarvan zo hoog wordt opgegeven, te benadrukken dat, als het gaat om gelijke kansen, de belangrijkste vraag die zich opwerpt de gegarandeerde uitoefening van rechten betreft.

Met andere woorden, het waarborgen en toepassen van het principe van gelijke kansen – in het bijzonder ten aanzien van nondiscriminatie op grond van ras of etnische afstamming, waarover dit verslag gaat – vereist universele toegang tot en volledige uitoefening van fundamentele rechten, zoals het recht op medische zorg, het recht op voedsel, het recht op onderwijs, het recht op werk, het recht op werknemers- en vakbondsrechten, het recht op een eerlijke beloning, het recht op cultuur, ontspanning en sport, het recht op burgerschap en het recht op maatschappelijke participatie, om er maar enkele te noemen. Het verslag stipt deze zaak echter alleen maar aan, terwijl deze in onze optiek van cruciaal belang is.

Iedereen moet uiteraard volledig op de hoogte zijn van zijn rechten en actie kunnen ondernemen en hulp kunnen krijgen als die rechten worden genegeerd, vooral in het licht van de gegarandeerde, kostenloze en universele toegang tot de rechtspraak – een fundamentele openbare dienst die de democratie ondersteunt – maar de essentiële vereiste is een vergaande sociale transformatie op basis van een aanval op het kapitalisme, de wortel van de ongelijkheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik steun het verslag-Buitenweg over gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Discriminatie op grond van ras of etnische afstamming of op grond van een handicap, de leeftijd, het geslacht, de overtuiging of religie, de sociale achtergrond of de seksuele geaardheid is in de EU nog altijd aan de orde van de dag. Afzonderlijke lidstaten en de EU als geheel moeten in actie komen om discriminatie in al zijn vormen uit te bannen – van afzonderlijke incidenten op straat tot het afschaffen van de Britse Act of Settlement.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik steun het verslag van Kathalijne Buitenweg over de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling ongeacht ras of etnische afstamming.

Racisme staat haaks op alle principes van de Europese Unie, en het is schokkend dat het aantal geregistreerde racistische aanvallen in de Europese Unie schrikbarend gestegen is. Daarom ben ik van mening dat er veel meer moet worden gedaan aan voorlichting over de antidiscriminatiewetten en de mogelijkheden om via de rechter verhaal te halen. Voorts steun ik het dringende verzoek van de rapporteur aan de Commissie om niet alleen te letten op de correcte omzetting van de richtlijn, maar ook de problemen in de praktijk in overweging te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. − (SV) Soms moet een afgevaardigde tussen twee kwaden kiezen. De stemming over dit verslag is daar een typisch voorbeeld van. Enerzijds hebben we hier een verslag over de introductie van wetgeving waarvan ik een aanzienlijk deel uitermate dubieus vind; anderzijds heeft de ITS-Fractie met haar amendementen in de meeste gevallen de zwakke punten van het verslag niet opgelost, en zelfs nieuwe argumenten voorgesteld die nog slechter zijn. Het is bijna niet mogelijk om voor bijdragen van de ITS-Fractie te stemmen. Ik heb daarom besloten mij van stemming te onthouden.

Het lijdt geen twijfel dat discriminatie in Europa nog steeds een wijdverbreid euvel is, dat moeilijk uit te roeien is. Ik ontken niet dat er goede redenen kunnen zijn om te bespreken hoe wij dit probleem gezamenlijk, op intergouvernementeel niveau, op kunnen lossen. In dit specifieke geval hebben we het echter over wetgeving die zeer verstrekkende gevolgen heeft en die is gebaseerd op een rechtsprincipe dat redelijk ver van ons gedachtegoed af staat. Positieve actie is op zich al een dubieuze methode, maar het registreren van iemands ras – een voorwaarde voor het welslagen van dergelijke positieve actie – is onacceptabel, niet alleen vanuit moreel oogpunt maar ook vanuit het oogpunt van de bescherming van de persoonlijke integriteit. Zo zijn er ook gegronde redenen voor twijfels omtrent de voorgestelde omkering van de bewijslast. Ik ben ervan overtuigd dat ons rechtssysteem, dat is gebaseerd op het principe dat men onschuldig is totdat de schuld is bewezen, moet worden verdedigd, hoe lovenswaardig de initiële intentie ook mag zijn geweest.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. (PL) Ik stem voor het verslag van mevrouw Buitenweg over de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming.

Mevrouw Buitenweg heeft een uitstekend verslag afgeleverd. Er is weliswaar vooruitgang geboekt met het omzetten van de antidiscriminatierichtlijnen, maar het aantal slachtoffers van discriminatie op grond van ras of etnische afstamming is nog niet afgenomen.

Het moet voor mensen eenvoudiger worden om hun recht te halen via de rechtbanken en ze moeten hulp krijgen bij het juridisch proces; dit zijn uitermate belangrijke kwesties, waarnaar de rapporteur verwijst.

Ik ben ook van mening dat het heel belangrijk is om EU-burgers ruim te voorzien van informatie over hun rechten, aangezien rechten weinig nut hebben als mensen er niet van op de hoogte zijn of niet weten hoe ze er hun voordeel mee kunnen doen. Als oplossing voor deze situatie in de werksfeer zijn werkgevers in Polen verplicht hun werknemers te informeren over antidiscriminatiewetgeving.

In het kader van het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen moeten we erop toezien dat zowel EU-instellingen als lidstaten alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat alle mensen in Europa hun rechten kennen.

 
  
  

– Verslag: Kauppi (A6-0290/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE). – (EN) Voorzitter, ik heb het verslag-Kauppi over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie gesteund. In Europa, in de hele Europese Unie, is enorme vooruitgang geboekt op de weg naar gelijkheid.

Een specifiek terrein waarop vooruitgang is geboekt, is bij de diensten ter bescherming van de openbare orde, met name bij de brandweer. In mijn eigen kiesdistrict loopt deze vooruitgang echter gevaar, aangezien de overwegend liberale districtsraad – ondanks massale protesten van de brandweervakbond en het grote publiek – dreigt het budget met 700 000 Britse pond te verlagen, waardoor er een einde zal komen aan de 24-uurs beschikbaarheid in de twee resterende brandweerkazernes in Camborne en Falmouth, terwijl deze districtsraad zichzelf 1 miljoen Britse pond extra per jaar aan vergoedingen toebedeelt.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Het doet mij deugd dat vier van de vijf voorstellen die ik namens onze Fractie in de plenaire vergadering ter stemming heb gebracht, en die deel uitmaakten van mijn advies zoals goedgekeurd door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, zijn aangenomen.

Ik vraag uw aandacht voor de ernstige armoede en afzondering waar vrouwen in bepaalde landelijke gebieden mee kampen en wijs met klem op de noodzaak van effectieve maatregelen om gelijke kansen voor vrouwen te waarborgen; deze moeten een centrale doelstelling zijn in alle instrumenten van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) en andere relevante beleidsonderdelen van de Gemeenschap.

Het was ook belangrijk dat er vitaal belang werd gehecht aan het verbeteren van de kwaliteit van leven van vrouwen in landelijke gebieden, door te zorgen voor een betere toegankelijkheid van onderwijs en beroepsopleidingen, levenslang leren, nieuwe media-infrastructuren, efficiënte en geschikte lokale openbare gezondheidsdiensten en infrastructuren en faciliteiten voor kinderen en gezinnen, in het bijzonder plaatselijke crèches, kinderopvangcentra, scholen, culturele centra en markten.

Ook heel belangrijk was het te staan op gelijkheid voor vrouwen in de landbouw, evenals het verzoek aan EUROSTAT om deze categorieën op te nemen in zijn statistieken, waardoor het werk dat vrouwen verzetten zichtbaarder wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Junilistan stelt dat gelijkheid van vrouwen en mannen een fundamentele democratische kwestie is die in alle landen van de wereld prioriteit moet krijgen.

In het verslag worden legio voorstellen gedaan met het oog op het bereiken van gelijkheid; een aantal van deze voorstellen behelst maatregelen op het gebied van werkgelegenheidsbeleid, de participatie van vrouwen in de politiek en uiteenlopende plannen op het gebied van opleiding en onderwijs. Het is echter zonneklaar dat het zoals gebruikelijk een kwestie is van het vergroten van de financiële middelen en de macht van de Unie, en van kostbare campagnes onder auspiciën van de Unie. De EU-instellingen zijn niet de aangewezen organen voor kwesties als deze. Harmonisering resulteert er vaak in dat die landen die het verst gevorderd zijn een stap terug moeten doen, aangezien de startpositie van land tot land verschilt.

Gelijkheid van mannen en vrouwen moet een doel zijn voor alle lidstaten, maar de zaak moet op nationaal niveau worden aangepakt. Wij hebben tegen dit verslag gestemd omdat het beoogt de macht van de EU te vergroten ten koste van de soevereiniteit van de landen van de Europese Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik stem voor de gelijkheid van vrouwen en mannen.

De Commissie zet zich weliswaar in voor de gelijkheid van vrouwen en mannen, maar er zijn verdere inspanningen en maatregelen noodzakelijk, aangezien we tot dusver nog geen echte vooruitgang hebben ontwaard bij de toepassing van het principe van gelijke beloning voor gelijk werk.

Ik dring aan op geslachtsneutrale salarissen en pensioenen, alsmede op ouderschapsverlof voor mannen en vaderschapsverlof. Tevens moeten de lidstaten concrete maatregelen treffen om de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen tegen te gaan die door een onderbreking van de loopbaan ontstaat (bijvoorbeeld door moederschap of de verzorging van zorgafhankelijke personen).

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. (PL) Voorzitter, ik stem voor het verslag van mevrouw Kauppi over gelijkheid van vrouwen en mannen in de Europese Unie.

In haar verslag roept mevrouw Kauppi de lidstaten op de strijd aan te gaan met ongelijkheid tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt.

De ongelijkheid komt het duidelijkst naar voren op de arbeidsmarkt. Het gemiddelde salarisverschil tussen mannen vrouwen in de EU is vijftien procent, en in sommige landen is het verschil zelfs dertig procent. Maar liefst 32 procent van alle vrouwen heeft een deeltijdbaan, vergeleken met zeven procent van de mannen.

Er moet aandacht worden besteed aan de situatie van vrouwelijke immigranten en vrouwen met een etnische achtergrond, ouders vrouwen en alleenstaande moeders, die in vele opzichten worden gemarginaliseerd en gediscrimineerd.

We moeten strijden tegen genderstereotypen, die voorkomen op het werk, in het onderwijs en in de media. Het zou ook goed zijn om voorlichtingscampagnes te organiseren, zodat vrouwen zelf leren omgaan met situaties waarin hun waardigheid wordt aangetast.

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Ik heb voor het verslag van mevrouw Kauppi gestemd omdat de Europese Commissie er uitdrukkelijk in wordt verzocht genderanalyse en -mainstreaming te ontwikkelen met betrekking tot het effect van pensioenhervormingen op het leven van vrouwen in de Europese Unie, met het doel pensioenrechten, sociale zekerheid en belastingsystemen te individualiseren.

In 1997 was ik zelf rapporteur inzake de situatie van meewerkende echtgenoten van zelfstandige werknemers in kleine bedrijven en in de landbouwsector. Ik wil erop wijzen dat wij na tien jaar nog altijd wachten op voorstellen van de Europese Commissie om de richtlijn van 1986 te versterken en om een Europees kader te ontwikkelen inzake de rechtspositie van meewerkende echtgenoten – die tientallen miljoenen werknemers die in geen enkele statistiek voorkomen en die vaak geen enkele sociale verzekering tegen ziekte, invaliditeit en ouderdom hebben, vooral in geval van scheiding.

Ik hoop dat de Commissie eindelijk haar verplichtingen op dit terrein zal nakomen en dat zij een concreet gevolg aan deze resolutie zal geven.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik steun dit verslag, waarin beleidsmaatregelen op het gebied van gendergelijkheid worden voorgesteld als een essentieel middel om het duidelijk gendergerelateerde aspect van de demografische uitdaging van Europa tegemoet te komen.

 

15. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen

16. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het Reglement): zie notulen

18. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen

19. Onderbreking van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.

(De vergadering wordt om 12.50 uur gesloten)

 

BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden)
Vraag nr. 22 van Anna Hedh (H-0656/07)
 Betreft: Gendergelijkheid
 

Gendergelijkheid vormt een van de fundamentele waarden van de Gemeenschap en een doelstelling bij alle activiteiten in de Unie. De EU-lidstaten en de instellingen van de Gemeenschap zijn verplicht erop toe te zien dat gendergelijkheid op alle beleidsterreinen van de EU wordt toegepast. Helaas is er nog veel te doen voordat dit doel bereikt zal zijn.

Hoe denkt Portugal tijdens het voorzitterschap te bewerkstelligen dat “gender mainstreaming” in de instellingen van de Unie, en met name in de werkzaamheden van de Raad wordt verwezenlijkt?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

Gendergelijkheid is inderdaad een van de fundamentele waarden en doelstellingen van de Europese Unie. Ondanks de reeds geboekte vooruitgang moet er op dit terrein nog veel werk worden verzet, met name wat betreft gender mainstreaming, dat wil zeggen de bevordering van de gelijkheid tussen vrouwen en mannen op alle beleidsgebieden. In lijn met de toezeggingen die de lidstaten op dit terrein herhaaldelijk hebben gedaan, streeft het Portugese voorzitterschap er momenteel naar te waarborgen dat gendergelijkheidskwesties in alle fora, met inbegrip van de Raad, aan de orde worden gesteld.

Het vraagstuk van gender mainstreaming wordt door de Raad met regelmatige tussenpozen bestudeerd in het kader van de follow-up van het Actieprogramma van Peking. De opeenvolgende voorzitterschappen hebben reeds indicatoren ontwikkeld voor de centrale aandachtsgebieden van het actieprogramma. In dit verband werkt het Portugese voorzitterschap momenteel aan de ontwikkeling van indicatoren met betrekking tot “vrouwen en armoede” dat naast een reeks conclusies van de Raad in december ter goedkeuring zal worden voorgelegd aan de Raad. In Porto zal op 8 en 9 oktober een conferentie over mensenhandel en gender worden gehouden.

Het programma van het Portugese voorzitterschap omvat bovendien verschillende andere initiatieven ter bevordering van gender mainstreaming, zoals minister Pedro Silva Pereira het Europees Parlement reeds heeft meegedeeld in zijn toespraak voor de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid op 16 juni 2007.

De Groep op hoog niveau inzake gender mainstreaming kwam op 11 september 2007 in Lissabon bijeen om over de geplande indicatoren met betrekking tot “vrouwen en armoede”, gelijkheid tussen vrouwen en mannen in de strategie van Lissabon, de voorbereidingen voor de 52e zitting van de VN-Commissie inzake de positie van de vrouw alsmede een reeks andere belangrijke zaken te spreken. Op 5 oktober 2007 zal het voorzitterschap als gastheer fungeren op een informele bijeenkomst van de ministers die verantwoordelijk zijn voor het beleid inzake gelijkheid tussen mannen en vrouwen.

Ten slotte verheugt het voorzitterschap zich over het feit dat 2007 is uitgeroepen tot het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, een initiatief dat teruggaat op een gezamenlijk besluit van het Europees Parlement en de Raad. Inmiddels heeft in dit kader reeds een reeks evenementen plaatsgevonden. De slotconferentie is voor 19 november in Lissabon gepland. Het voorzitterschap zal naar verwachting in december bij de Raad een ontwerpresolutie indienen waarin de resultaten van het Europees Jaar op een rij worden gezet.

Het voorzitterschap is vastbesloten om op de vorderingen die in de afgelopen decennia in Europa op het terrein van gendergelijkheid zijn gemaakt, voort te bouwen en de verwezenlijking van deze doelstelling een stap dichterbij te brengen, met name door middel van gender mainstreaming.

 

Vraag nr. 23 van Frank Vanhecke (H-0657/07)
 Betreft: Opdeling België
 

De Vlaamse krant 'De Tijd' meldt dat het scenario van een splitsing van België vrij reëel is in EU-kringen. De Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, zou door tal van zijn collega's zijn aangesproken over de situatie in België waarbij de Slovaakse minister van Buitenlandse Zaken, Jan Kubra, parallellen trekt met de splitsing van Tsjechoslowakije.

Kan de Raad mij bevestigen dat toekomstige interne afwikkelingen behoren tot het uitsluitend interne domein van de lidstaat België?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad onthoudt zich van antwoord op hypothetische vragen over de toekomst van een lidstaat.

 

Vraag nr. 24 van Marian Harkin (H-0659/07)
 Betreft: Intergouvernementele conferenties
 

De meeste politieke debatten en cruciale besluiten vinden plaats c.q. worden genomen tijdens intergouvernementele conferenties. Aangezien de burgers en het maatschappelijk middenveld in staat moeten worden gesteld debatten van politiek belang te volgen, verzoek ik de Raad mee te delen of inspanningen zijn of zullen worden ondernomen om de transparantie van de intergouvernementele conferenties in de toekomst te vergroten.

Overweegt de Raad de vergaderingen van de intergouvernementele conferentie ten dele open te stellen voor het publiek, de media op de hoogte te stellen van de beraadslagingen en regelmatige consultaties te organiseren?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad kan geen standpunt innemen ten aanzien van de door mevrouw Harkin gestelde vraag. Overeenkomstig artikel 48 van het EU-Verdrag is de Intergouvernementele Conferentie (IGC) een conferentie van vertegenwoordigers van de regeringen der lidstaten. Weliswaar wordt die door de voorzitter van de Raad bijeen geroepen, maar de Raad neemt niet deel aan de conferentie, noch is hij er bij betrokken.

Volgens de in het verleden gebruikelijke praktijk zijn intergouvernementele conferenties niet toegankelijk voor het publiek. Ik zou mevrouw Harkin evenwel willen wijzen op het feit dat alle documenten van de conferentie ter beschikking worden gesteld aan het algemene publiek en toegankelijk zijn via de website van de Raad, zodat individuele burgers en het maatschappelijk middenveld in staat zijn de debatten van de conferentie te volgen.

Ik zou er tevens op willen wijzen dat het Europees Parlement nauw en actief bij de werkzaamheden van de Intergouvernementele Conferentie, die belast werd met de uitwerking van de ontwerpgrondwet, is betrokken, met een vertegenwoordiging door drie leden.

 

Vraag nr. 25 van Athanasios Pafilis (H-0662/07)
 Betreft: Gelijkschakeling van beulen en slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog in Oekraïne
 

Op 2 september hebben de plaatselijke autoriteiten van Krihovtsi in West-Oekraïne met de financiële hulp van plaatselijke ondernemers een monument ingewijd ter ere van degenen die in de strijd tegen het fascisme hun leven hebben gegeven alsook ook van de leden van de Oekraïense fascistische partij die met de nazibezetters hebben gecollaboreerd. Daarmee worden beulen en slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog op gelijke voet gesteld. Op de gedenkplaat van het monument staan de namen van de 44 inwoners van het dorp die in de strijd tegen de nazi's in de rangen van het Rode Leger zijn gevallen en onmiddellijk daarnaast staan de namen van de 16 fascistische collaborateurs uit het dorp.

Wat vindt de Raad ervan dat er in heel Europa steeds meer pogingen worden ondernomen, met name door de regeringen van de Baltische EU-lidstaten, om de overwinning van de volkeren op het nazisme dood te zwijgen, om de geschiedenis te verdraaien en om de nazi's, hun medewerkers en hun misdaden tegen de mensheid te legitimeren?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad wijst erop dat de Europese Unie de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheden en de rechtsstaat voorstaat en dat deze beginselen door alle lidstaten worden onderschreven. Het is aan de historici om, met gebruikmaking van alle beschikbare bronnen, een objectieve analyse van de gebeurtenissen in Oekraïne en de Baltische staten tijdens de Tweede Wereldoorlog te geven en de misdaden tegen de mensheid te onderzoeken die in die periode op het grondgebied van die staten zijn gepleegd.

 

Vraag nr. 26 van Bastiaan Belder (H-0664/07)
 Betreft: Onregelmatigheden in de besluitvorming voor internationale standaardisatie in het ISO
 

Heeft de Raad kennisgenomen van de recente onregelmatigheden in de besluitvorming voor internationale standaardisatie in het ISO, waaronder het chanteren en kopen van stemmen en het op andere manieren oneigenlijk beïnvloeden van nationale stemcommissies?

Is de Raad van mening dat de ISO-procedures aanzienlijke aanpassing behoeven om beter toegesneden te zijn op controversiële standaarden als OOXML?

Zo ja, welke aanpassingen wil de Raad voorstellen in overleg met de lidstaten en andere deelnemende landen, alsmede de nationale commissies?

Overweegt de Raad sancties jegens de ondernemingen die hun marktpositie gebruiken om Europese bedrijven tegen hun wil bij dit soort praktijken te betrekken c.q. om andere leveranciers en open source-toepassingen op concurrentieachterstand te zetten?

Zie onder meer: http://ec.europa.eu/idabc/en/document/7183/469"

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Internationale Organisatie voor normalisatie (ISO) is een non-gouvernementele organisatie waarbij thans de normalisatie-organen van 157 landen zijn aangesloten.

De Europese Unie is geen lid van de ISO en kan hiervan ook geen lid worden, hoewel alle lidstaten op verschillende wijzen deelnemen aan de activiteiten van die organisatie (via aangesloten organen of corresponderende leden).

Gezien het feit dat er geen delegaties van de EU-lidstaten zijn, zou het erg moeilijk worden om de nationale normalisatie-organen te verzoeken hun standpunten te coördineren.

Wat betreft de uitvoering van een effectbeoordeling voorafgaand aan de indiening van nieuwe wetgevingsvoorstellen: de Commissie evalueert de gevolgen van elk normalisatie-initiatief, met name indien deze de vrije mededinging dreigen te beperken.

Het is niet aan de Raad om sancties op te leggen voor concurrentiebeperkende gedragingen. De bevoegdheden daartoe berusten overeenkomstig artikel 85, lid 2 van het EG-Verdrag bij de Commissie.

 

Vraag nr. 27 van Diamanto Manolakou (H-0668/07)
 Betreft: Toename buitensporig politie-optreden in de naam van terrorismebestrijding
 

Volgens academici en gezaghebbende kranten houdt de Duitse politie vier onlangs gearresteerde wetenschappelijke onderzoekers sociologie onder onaanvaardbare omstandigheden vast en rechtvaardigt ze de detentie met onhoudbare argumenten als het gebruik door de sociologen in hun wetenschappelijke publicaties van termen als “ongelijkheid” en “renovatie achterstandswijken”, d.w.z. termen die ook worden gebruikt door terreurorganisaties, verdacht gedrag zoals het “niet gebruiken van mobiele telefoons tijdens ontmoetingen met activisten” en zelfs het “intellectueel vermogen tot het schrijven van complexe teksten”.

Is de Raad op de hoogte van deze feiten? Is de Raad het ermee eens dat dit soort optreden het gevolg is van het schijndilemma tussen mensenrechten enerzijds en veiligheid anderzijds? Vindt de Raad niet dat de antiterreurwetgeving van de EU en de lidstaten tot een toename van buitensporig optreden door wetshandhavende instanties en een sfeer van angst leidt, en tot aantasting van de fundamentele mensenrechten?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

Het voorzitterschap wil benadrukken dat de Raad op grond van artikel 33 van het EU-Verdrag geen standpunt kan innemen ten aanzien van nationale vraagstukken met betrekking tot de handhaving van de openbare orde en de bescherming van de binnenlandse veiligheid.

De vraag van het geachte Parlementslid of de Raad van mening is dat de antiterreurwetgeving op EU-niveau tot een toename van buitensporig optreden door wetshandhavende instanties leidt, moet het voorzitterschap – met permissie – met 'nee' beantwoorden.

Zowel de gehele communautaire antiterreurwetgeving als andere maatregelen op dit gebied zijn gebaseerd op en in overeenstemming met de beginselen van de rechtsstaat.

 

Vraag nr. 28 van Georgios Toussas (H-0670/07)
 Betreft: Weigering afgifte visa aan communistische parlementsleden Wit-Rusland
 

De ambassade van Frankrijk in Minsk heeft, na hem eerst aan vernederende formaliteiten te hebben onderworpen (zoals een vraaggesprek en het afnemen van vingerafdrukken), geweigerd een visum af te geven aan het Wit-Russische parlementslid Igor Karpenko, tweede secretaris van de communistische partij van Wit-Rusland, voor zijn deelname van het festival Avante in Portugal. Enkele maanden geleden hadden de Tsjechische autoriteiten reeds geweigerd een visum af te geven aan het Wit-Russische parlementslid Tatiana Goploubeva, eerste secretaris van de communistische partij van Wit-Rusland, voor een bezoek aan Praag met het oog op de deelname aan een bijeenkomst van communistische partijen. In beide gevallen vond de weigering luttele uren vóór het geplande vertrek plaats, zonder officiële toelichting en ondanks het feit dat de betrokkenen hun diplomatieke paspoort hadden overlegd.

Veroordeelt de Raad de weigering door bevoegde autoriteiten van de diplomatieke paspoorten van een land waarmee de EU en haar lidstaten diplomatieke betrekkingen onderhouden, de onderwerping van parlementsleden aan vernederende formaliteiten (zoals het afnemen van vingerafdrukken) en de afgifte van visa op grond van arbitraire politieke criteria?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad zou het geachte Parlementslid willen meedelen dat voor de heer Igor Karpenko de Europese visumbeperkingen gelden zoals goedgekeurd in Gemeenschappelijk Standpunt 2006/362/GBVB van 18 mei 2006 tot wijziging van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB betreffende beperkende maatregelen tegen bepaalde functionarissen van Belarus, ingesteld bij Besluit 2006/718/GBVB van de Raad van 23 oktober 2006. Overeenkomstig deze wettelijke bepalingen nemen de lidstaten “de nodige maatregelen om de binnenkomst op of doorreis via hun grondgebied te beletten van personen die [...] verantwoordelijk zijn voor de schendingen van de internationale verkiezingsnormen bij de presidentsverkiezingen in Belarus op 19 maart 2006, en voor het hardhandig optreden tegen het maatschappelijk middenveld en de democratische oppositie”.

Een bezoek aan het festival Avante valt niet onder de uitzonderingsbepalingen van artikel 1, leden 2, 3, 4 en 6 van Gemeenschappelijk Standpunt 2006/276/GBVB die in afwijkingen van de toelatingsbeperkingen voorzien. De persoon in kwestie is geen Portugees staatsburger, geen van de in artikel 1, leden 3 en 4 genoemde internationale verplichtingen is van toepassing, de reis is niet gerechtvaardigd om dringende humanitaire redenen, noch is het festival Avante een internationale bijeenkomst waar een politieke dialoog wordt gevoerd die de democratie, de mensenrechten en de rechtsstaat in Wit-Rusland direct bevordert.

In het algemeen geldt dat de lidstaat in kwestie beslist over de afgifte van visa aan onderdanen van derde landen die in het bezit van een visum moeten zijn om te worden toegelaten tot het grondgebied van een lidstaat van de Europese Unie. In het algemeen geldt voor houders van diplomatieke paspoorten of dienstpaspoorten geen vrijstelling van de visumplicht wanneer het land van herkomst is opgenomen in de gemeenschappelijke lijst van bijlage I bij Verordening (EG) 539/2001 van 15 maart 2001. Volgens deze verordening kunnen de lidstaten weliswaar vrijstelling van visumplicht verlenen aan houders van diplomatieke paspoorten en dienstpaspoorten, maar de betrokken lidstaten hebben hier in dit geval niet voor gezorgd. Een Wit-Russisch diplomatiek paspoort wordt als reisdocument erkend, maar geeft alleen recht op toegang tot het grondgebied van de lidstaten indien het vergezeld gaat van een visum.

Het voeren van een vraaggesprek met aanvragers van een visum behoort tot de normale verplichtingen zoals vastgelegd in de Gemeenschappelijke visuminstructies (2005/C 326/01) en kan derhalve niet worden beschouwd als vernederende of willekeurige behandeling. Het afnemen van vingerafdrukken zal met de voor 2009 geplande invoering van het visuminformatiesysteem (VIS) eveneens verplicht worden gesteld. Er bestaat wat dit betreft geen algemene vrijstelling voor houders van diplomatieke paspoorten.

 

Vraag nr. 29 van Pedro Guerreiro (H-0671/07)
 Betreft: Het aflopen van het zogeheten “Memorandum van overeenstemming” tussen de EU en China over de invoer van bepaalde textiel- en kledingprodukten
 

Zoals wij al reeds enkele malen in het afgelopen jaar hebben benadrukt, loopt het “Memorandum van overeenstemming” op 31 december 2007 af. Dit memorandum, dat betrekking heeft op de uitvoer van bepaalde kleding- en textielproducten van China naar de EU-landen, werd op 10 juni 2005 beklonken en omvat ongeveer 10 van de circa 35 categorieën van producten die uit dit land worden ingevoerd.

Dankzij deze overeenkomst werden specifieke, zij het beperkte beschermingsmaatregelen m.b.t. de uitvoer van Chinese producten in werking gesteld. Met de uitvoer uit andere derde landen naar de EU werd daarbij geen rekening gehouden.

Steeds meer textielorganisaties roepen thans om maatregelen om de exponentiële toename van de invoer van kleding en textiel naar Europa aan banden te leggen. Zij willen de problemen van 2005 voorkomen en pleiten voor een verlenging van de vigerende restricties. Ook wensen zij dat deze restricties op andere categorieën worden toegepast, in navolging van de overeenkomsten tussen China en de US.

Welke maatregelen denkt de Raad - o.a. in het kader van de invoerbeperkingen - te treffen om de productiecapaciteit en arbeidsplaatsen in de kleding- en textielsector te beschermen, vooral omdat deze sector voor de EU van groot sociaal-economische belang is, en met name voor de kansarme regio's waar deze industrie sterk vertegenwoordigd is?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad volgt de ontwikkelingen in deze sector nauwlettend op basis van statistische gegevens over de invoer van textiel en kleding, die regelmatig door de Commissie worden verstrekt.

Het Comité textielproducten onderzoekt thans verschillende scenario's om een antwoord te vinden op de zorgen die door vele lidstaten worden geuit. De PPEU volgt deze kwestie zeer nauwlettend, aangezien zij van vitaal belang is en zo spoedig mogelijk moet worden opgelost.

Tot besluit is het wellicht zinvol erop te wijzen dat het memorandum van overeenstemming waarvan het geachte Parlementslid gewag maakt, is ondertekend door de EU-commissaris voor Handel namens de Commissie, en door de Chinese minister van Handel namens de Volksrepubliek China.

 

Vraag nr. 30 van Hans-Peter Martin (H-0673/07)
 Betreft: Verantwoordelijkheid voor 'onafhankelijke' organen
 

Voor welke 'onafhankelijke' organen van de Europese Unie, zoals het ISS (Instituut voor veiligheidsstudies) en het EUSC (Satellietcentrum), is de Raad op dit moment verantwoordelijk?

Welke organisatorische eenheden binnen de Raad zijn voor welke organen verantwoordelijk?

Hoeveel medewerkers binnen de respectieve organisatorische eenheden binnen de Raad waren in de periode 2000-2006 voor deze organen verantwoordelijk?

Hoe hoog waren de financiële kosten, uitgesplitst naar administratieve, operationele en personele uitgaven, binnen de afzonderlijke organisatorische eenheden binnen de Raad in de periode 2000-2006 voor deze organen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd in het vragenuur aan de Raad tijdens de te Straatsburg gehouden tweede vergaderperiode van het Europees Parlement van september 2007.

De Raad heeft drie organen opgericht op het gebied van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid: het Europees Defensieagentschap (EDA), het Satellietcentrum van de Europese Unie (EUSC) en het Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie (ISS).

Sinds de oprichting van het ISS en het EUSC als agentschappen in 2001 en van het EDA in 2004 is de gemiddelde bezetting van het voor die organen verantwoordelijke personeel van het secretariaat-generaal van de Raad naar schatting als volgt: 1,5 voltijdequivalenten AD-personeel en 0,1 voltijdequivalenten secretariaatspersoneel.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 43 van Manfred Weber (H-0666/07)
 Betreft: Duurzame grondstoffen, kenniscentrum in Straubing
 

Een alternatief voor de eindige fossiele grondstoffen is het gebruik van duurzame grondstoffen. In Straubing (DE) is een in Europa zeer goed aangeschreven kenniscentrum voor duurzame grondstoffen gevestigd. Onder één dak bevinden zich onderzoek, omzetting in toegepaste technologie en afzet van duurzame grondstoffen. Met het oog op de klimaatdiscussie en het grotere gebruik van regeneratieve vormen van energie en biomassa zal deze sector, die ook Europese meerwaarde heeft, steeds belangrijker worden.

Op welke wijze steunt de Europese Unie het onderzoek, met inbegrip van het toegepast onderzoek, op het gebied van duurzame grondstoffen? Op welke wijze kunnen afzonderlijke onderzoekcentra profiteren van deze activiteiten?

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om het onderzoek ook aandacht te laten besteden aan duurzame grondstoffen?

Denkt de Commissie dat er behoefte is aan een orgaan voor de coördinatie van een Europees netwerk voor onderzoek en praktijkgerichte toepassing van onderzoeksresultaten op het gebied van de duurzame grondstoffen en zou zij daarvoor ook financiële middelen uittrekken?

 
  
 

De kaderprogramma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO) van de Commissie bieden al vele jaren steun aan onderzoek naar hernieuwbare biogrondstoffen. In het huidige (zevende) kaderprogramma (KP7) wordt onder thema 5 “Energie” met name de nadruk gelegd op onderzoek op het gebied van biomassa, met de ontwikkeling van biobrandstof als hoofdprioriteit. De aandacht is vooral gericht op (1) kosteneffectieve biobrandstoffen van de eerste generatie gemaakt van gewassen, (2) biobrandstoffen van de tweede generatie gemaakt van biomassa bestaande uit lignocellulose ofwel houtvezels, en (3) de geïntegreerde productie van energie en producten afkomstig uit biomassa in bioraffinaderijen. Onder thema 2 “Voeding, landbouw en visserij, en biotechnologie” wordt op drie terreinen gezamenlijk onderzoek naar hernieuwbare grondstoffen en het gebruik ervan gesteund: 1) verbeterde biomassa en hernieuwbare plantaardige grondstoffen, 2) bioprocessen, en 3) milieuvriendelijke biotechnologieën, gebruik van afval en bijproducten. De resultaten van door de EU gefinancierd onderzoek naar biomassa in eerdere kaderprogramma’s van de afgelopen tien jaar zijn te vinden op http://www.biomatnet.org/home.html"

Elke statutair gevestigde onderzoeksorganisatie in welk land ook kan deelnemen aan KP7, mits wordt voldaan aan de minimumvoorwaarden die zijn vastgelegd in de regels voor deelname. Daadwerkelijke onderzoeksfinanciering in het kader van KP7 kan alleen worden aangevraagd door een transnationaal consortium van partners dat voor dit doel wordt opgericht en dat vervolgens een projectvoorstel indient gericht op een specifiek onderwerp in een speciale jaarlijkse oproep voor voorstellen. Onderzoekcentra kunnen EU-OTO-prioriteiten mede gestalte geven door een bijdrage te leveren aan de onderzoeksagenda’s van de betrokken technologieplatforms.

De Europese Commissie steunt netwerken voor onderzoek op het gebied van hernieuwbare biogrondstoffen en bio-energie met behulp van verschillende middelen. Het expertisenetwerk “Overcoming barriers to bioenergy”, gericht op het wegnemen van belemmeringen voor het gebruik van bio-energie, richt zich bijvoorbeeld op het delen van onderzoeksinfrastructuren en onderzoekspersoneel op een of meer van de meest relevante gebieden van bio-energie door de vorming van een nieuwe en geïntegreerde structuur (een "virtueel" onderzoeksinstituut). Een ander voorbeeld is de coördinatie-actie “NETBIOCOF” ter bevordering van Europese samenwerking tussen onderzoeksorganisaties op het gebied van het bijstoken van biomassa in nieuwe en bestaande energiecentrales. De specifieke ondersteuningsactie “EPOBIO”, die werd gesteund in het zesde kaderprogramma, is gericht op de toepassing van genoomkennis om de economische mogelijkheden van plantaardige grondstoffen voor energie of chemische toepassingen te vergroten.

Het EOR-NET-programma(1) biedt steun voor de coördinatie van nationale en regionale onderzoeksprogramma’s in de Europese onderzoeksruimte. De individuele EOR-netwerken voor industriële biotechnologie, voor bio-energie en voor planten zijn in dit verband zeer relevant.

Europese technologieplatforms stimuleren netwerken voor onderzoek ook door alle belanghebbenden op een bepaald terrein samen te brengen. Vier platforms op het gebied van hernieuwbare biogrondstoffen zijn met name van belang: (1) duurzame chemie, (2) planten voor de toekomst, (3) biobrandstoffen, en (4) bosbouwsector. Deze platforms hebben strategische onderzoeksagenda’s ontwikkeld, die een belangrijke bijdrage vormen voor de onderzoeksprioriteiten in KP7.

Daarnaast bevat het KP7-werkprogramma Capaciteiten geïntegreerde activiteiten ter ondersteuning van de netwerken van bestaande onderzoeksinfrastructuren. Een van de prioriteitsonderwerpen van dit programma is gericht op de ontwikkeling van de volgende generatie biobrandstoffen.

Naast het kaderprogramma heeft de Commissie ook een netwerk voor de lidstaten opgezet voor het coördineren, bevorderen en ten uitvoer leggen van de bio-kenniseconomie in de lidstaten, genaamd KBBE-NET.

Zoals reeds genoemd, wordt er op basis van het zesde en zevende kaderprogramma voor OTO momenteel een aantal initiatieven gefinancierd die gericht zijn op netwerken en de coördinatie van onderzoeksactiviteiten op het gebied van hernieuwbare grondstoffen. De behoefte aan financiering van verdere activiteiten of verbetering van bestaande activiteiten zal worden beoordeeld op basis van de resultaten van de lopende ontwikkelingen en de informatie die de ontwikkeling van toekomstige FP7-werkprogramma’s oplevert.

 
 

(1) Netwerk inzake de Europese onderzoeksruimte.

 

Vraag nr. 44 van Marco Cappato (H-0676/07)
 Betreft: Mobiliteit onderzoekers in de EU
 

Het in het Verdrag van de Europese Unie verankerde principe van vrij verkeer staat garant voor de mobiliteit van elke burger van de Europese Unie. Vindt de Commissie het niet wenselijk met een initiatief te komen om de belemmeringen weg te nemen die de mobiliteit van onderzoekers binnen de communautaire ruimte in de weg staan?

Zo ja, acht de Commissie het niet tevens wenselijk om de behandeling van onderzoekers op Europees niveau te harmoniseren, zowel wat de contracten als wat de bezoldiging betreft?

 
  
 

De Commissie is doordrongen van de noodzaak tot handelen om de mobiliteit van onderzoekers in Europa te vergroten en hun carrièreontwikkeling te bevorderen. Om deze reden is ten aanzien van deze twee aspecten de afgelopen jaren een strategie geformuleerd - waarbij rekening wordt gehouden met de verdeling van bevoegdheden tussen de lidstaten - met name door middel van twee door de Raad gesteunde mededelingen.

Deze strategie heeft geleid tot een aantal belangrijke initiatieven van wetgevende, financiële of meer concrete aard.

Inzake het bevorderen van de geografische, intersectorale of interdisciplinaire mobiliteit is er al veel bereikt, bijvoorbeeld door de sterke uitbreiding van de begroting op grond van het zevende kaderprogramma (KP7) inzake menselijk kapitaal en met name door middel van de Marie Curiebeurzen, het Europees Mobiliteitsportaal en het Europees netwerk van mobiliteitscentra, het pilot-initiatief van EOR(1)-Link om een netwerk op te zetten voor Europese onderzoekers in de VS, de EU-richtlijn Europese ‘wetenschappelijk visum’ en aanbevelingen.

Andere initiatieven zijn vooral gericht op het bevorderen van de carrière van de onderzoekers. Zo is er een aanbeveling voor het Europees handvest voor onderzoekers en een gedragscode voor de werving van onderzoekers aangenomen. De aanneming hiervan werd bevorderd door middel van een aantal informatie- en bewustwordingsacties op nationaal en Europees niveau. Er werd ook een onderzoek naar de bezoldiging van onderzoekers gelanceerd, waaruit de voortgang bij het vergroten van de aantrekkelijkheid van het beroep van onderzoeker naar voren kwam.

De belangstelling van de Commissie voor de kwestie van onderzoekers blijkt ook uit de recente raadpleging die werd gelanceerd door middel van het groenboek over de EOR. Belanghebbenden wordt gevraagd of er behoefte is aan een effectiever Europees kader om de mobiliteitsvoorwaarden voor onderzoekers en de overdraagbaarheid van aanvullende pensioenrechten te verbeteren en ook om betere arbeidsomstandigheden voor hen te garanderen. De antwoorden op deze raadpleging zullen samen met de resultaten van een andere vragenlijst over nieuwe vormen van mobiliteit, die meer gericht is op de vraag of de regels voor de coördinatie van sociale zekerheidsprogramma’s moeten worden aangepast, zorgvuldig worden bestudeerd.

De Commissie is momenteel bezig met deze analyse en het is dus te vroeg om met voorstellen te komen. Het is evenwel al duidelijk dat de meerderheid van de belanghebbenden vóór strengere en concretere maatregelen is. Derhalve zal de Commissie de komende maanden wellicht specifieke maatregelen voorstellen gericht op het wegnemen van de resterende belemmeringen die de mobiliteit van onderzoekers in de weg staan.

De Commissie is niet van plan om harmonisatie van de rechtspositie of het bezoldigingsniveau van onderzoekers in heel Europa voor te stellen. Deze zaken vallen onder de nationale bevoegdheden. In het licht van de reeks beginselen die in het handvest en de code zijn opgenomen, kan de Commissie echter wel initiatieven voorstellen die onder andere zijn gericht op het verbeteren van de arbeidsomstandigheden van onderzoekers teneinde een carrière als onderzoeker aantrekkelijk te maken.

 
 

(1) Europese onderzoeksruimte.

 

Vraag nr. 49 van Seán Ó Neachtain (H-0628/07)
 Betreft: Luchthaven Shannon en programma's voor de ontwikkeling van nieuwe luchtvaartroutes
 

Kan de Commissie meedelen hoeveel programma's zij de afgelopen jaren heeft goedgekeurd die regeringen van lidstaten de mogelijkheid bieden subsidies toe te kennen voor de ontwikkeling van nieuwe luchtvaartroutes in de eigen lidstaat of vanaf een bepaalde luchthaven voor een periode van twee à drie jaar om deze routes de tijd te geven rendabel te worden?

 
  
 

Sinds de “Communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven”(1) op 9 december 2005 van kracht zijn geworden, heeft de Commissie vier programma’s goedgekeurd waarbij aanloopsteun kan worden toegekend aan luchtvaartmaatschappijen die nieuwe luchtvaartroutes vanaf regionale luchthavens onderhouden. Het gaat om de volgende beschikkingen:

Beschikking van de Commissie van 11 november 2006 inzake het programma voor de ontwikkeling van luchtvaartroutes voor Malta (zaak N 640/2006);

Beschikking van de Commissie van 13 juni 2007 inzake aanloopsteun voor de luchthaven van Antwerpen (zaak N 156/07);

Beschikking van de Commissie van 4 april 2007 inzake aanloopsteun voor de luchthavens van Puglia (zaak N 55/07) en

Beschikking van de Commissie van 10 juli 2007 inzake de oprichting van een marktfonds voor de luchthaven van Norrköping in Zweden (zaak N 791/2006).

Verder zijn de volgende twee zaken door de Commissie goedgekeurd:

Beschikking van de Commissie van 22 juni 2006 inzake steun voor Ryanair (route Londen-Toulon) (zaak N 563/05);

Beschikking van de Commissie van 16 mei 2006 inzake het programma voor het fonds voor de ontwikkeling van luchtvaartroutes van het Verenigd Koninkrijk (zaak N 303/05).

In deze laatste twee beschikkingen is niet rechtstreeks uitvoering gegeven aan de regels die zijn vastgelegd in de richtsnoeren voor 2005, aangezien de betreffende overheidssteun werd toegekend vóór het van kracht worden van de richtsnoeren.

 
 

(1) PB C312/1 van 9.12.2005.

 

Vraag nr. 50 van Michl Ebner (H-0642/07)
 Betreft: Brennerbasistunnel
 

Het transitovervoer over de Brennerpas is sinds 1998 met meer dan vijftig procent toegenomen. In de eerste zes maanden van 2007 zijn dagelijks bijna zesduizend vrachtauto's via deze pas de Alpen overgestoken. Aangezien de Alpen een ecologisch bijzonder kwetsbare regio zijn, is reeds geruime tijd geleden besloten het betrokken gebied en de bevolking door de bouw van de Brennerbasistunnel te ontlasten. De Brenner respectievelijk de Brennerbasistunnel behoorden van meet af aan tot de prioritaire TEN-V-projecten.

Het globale project Brennerbasistunnel zal tussen de 4,5 en de 8 miljard euro kosten, een bedrag dat de betrokken lidstaten en de EU onder elkaar zullen verdelen. Italië en Oostenrijk hebben in juli 2007 de noodzakelijke documenten voor de in de herfst geplande toekenning van communautaire subsidies voor het gebied vervoer en energie ingediend.

Kan de Commissie bevestigen dat bij de toekenning van communautaire subsidies de door het Europees Parlement in 2007 besloten dertigprocentregeling zal worden toegepast? Welke stappen denkt de Commissie met het oog op het gebrek aan communicatie met de bevolking over het nut van de Brennerbasistunnel te ondernemen? Hoe denkt de Commissie de financiering van de Brennerbasistunnel na 2012 te kunnen waarborgen?

 
  
 

De spoorwegas Berlijn-Verona/Milaan-Bologna-Napels-Messina (prioritaire vervoersas nr. 1) is één van de 20 prioritaire projecten van het trans-Europese vervoersnetwerk (TEN-V). Het door het geachte Parlementslid genoemde project voor de Brennerbasistunnel is de centrale verbinding in deze prioritaire spoorwegas. Op 10 juli 2007 hebben Werner Faymann en Antonio di Pietro, de ministers van Verkeer van respectievelijk Oostenrijk en Italië, een memorandum van overeenstemming ondertekend in aanwezigheid van hun Duitse collega Wolfgang Tiefensee, die de toezegging deed dat Duitsland alle nodige maatregelen zal treffen om de interoperabiliteit te waarborgen en de nodige toegangscapaciteit aan de noordkant van de tunnel ter beschikking te stellen zodra de tunnel in bedrijf wordt genomen.

Door de ondertekening van het memorandum van overeenstemming konden de lidstaten in juli 2007 een gezamenlijk en gecoördineerd voorstel voor een communautaire financiering van de Brennerbasistunnel indienen dat aan de criteria voor grensoverschrijdende projecten voldoet. De Commissie beoordeelt thans alle projecten die zij van de 27 lidstaten heeft ontvangen naar aanleiding van de oproep tot het indienen van voorstellen voor communautaire financiering voor werkzaamheden in verband met de prioritaire projecten van het TEN-V-netwerk. Op basis van die beoordeling zal zij laat in het najaar van 2007 beslissen aan welke projecten de TEN-V-middelen voor de periode 2007-2013 zullen worden toegewezen.

In dit stadium kan de Commissie nog niet aangeven of aan dit prioritaire project communautaire subsidies zullen worden toegekend.

Evenmin kan zij garanties geven met betrekking tot de financiering van de Brennerbasistunnel na 2013. De Commissie kan geen verplichtingen aangaan met betrekking tot toekomstige begrotingen van de Europese Unie.

De Commissie volgt de vorderingen van het Berlijn-Palermo-project in het algemeen en de Brennerbasistunnel in het bijzonder op de voet. In juli 2005 heeft zij een Europese coördinator voor deze spoorwegas benoemd, Karel van Miert, die op 19 juli 2007 zijn tweede activiteitenverslag heeft ingediend. Dit verslag is op 10 september 2007 doorgestuurd naar de Commissie TRAN(1). De heer Van Miert zet zich naar beste krachten in voor dit prioritaire project.

 
 

(1) Commissie vervoer en toerisme.

 

Vraag nr. 51 van Gay Mitchell (H-0645/07)
 Betreft: Luchtvervoer naar op eilanden gelegen lidstaten
 

Wat stelt de Commissie voor om te zorgen voor voldoende luchtvervoer tussen op eilanden gelegen lidstaten en de rest van de EU?

 
  
 

De Commissie is zich volledig bewust van het belang om de bereikbaarheid van eilandregio's te waarborgen, en zij beschouwt adequaat vervoer als voorwaarde voor sociale en economische cohesie. Ook de op eilanden gelegen lidstaten hechten hier groot belang aan.

Luchtvervoer is duidelijk de snelste manier om voor deze bereikbaarheid te zorgen. De Europese interne markt voor luchtvervoer is met succes tot stand gebracht, die de instelling van talrijke nieuwe luchtverbindingen en de marktdeelname van meer exploitanten bevordert en voordelen oplevert voor de consumenten.

De lidstaten kunnen onder bepaalde voorwaarden aanloopsteun verlenen om de instelling van nieuwe luchtverbindingen te stimuleren. De Commissie moet van dergelijke steunmaatregelen in kennis worden gesteld overeenkomstig artikel 88 van het EU-Verdrag. Zij beoordeelt de steunmaatregelen in het licht van de artikelen 86 en 87 van het Verdrag en de communautaire richtsnoeren voor financiering van luchthavens en aanloopsteun van de overheid voor luchtvaartmaatschappijen met een regionale luchthaven als thuishaven.(1)

De huidige Europese wetgeving voorziet erin dat de luchtvaartsector openbare-dienstverplichtingen worden opgelegd indien de markt niet voldoet aan de feitelijke behoeften van staten en regio's.

Voor openbare-dienstverplichtingen kunnen voorwaarden gelden met betrekking tot exclusieve rechten voor een periode van drie jaar, waarna een nieuwe aanbestedingsprocedure volgt.

Om openbare-dienstverplichtingen aantrekkelijker te maken voor exploitanten, heeft de Commissie voorgesteld deze periode tot vier jaar te verlengen.

Ten slotte zijn steunmaatregelen van sociale aard, die erop zijn gericht de luchtvaarttarieven voor eilandbewoners te verminderen, in beginsel verenigbaar met de gemeenschappelijke markt, vooropgesteld dat zij niet tot ongerechtvaardigde discriminatie leiden tussen begunstigden van die maatregelen of tussen luchtvaartmaatschappijen.

 
 

(1) PB C 312 van 09.12.2005.

 

Vraag nr. 52 van Jörg Leichtfried (H-0647/07)
 Betreft: Veiligheid van het Slowaakse luchtruim/situatie van Slowaakse luchtverkeersleiders
 

Door middel van een staking hebben Slowaakse luchtverkeersleiders ernstige veiligheidsgebreken in de Slowaakse luchtverkeersbeveiliging onder de aandacht gebracht. Vervolgens werd door Eurocontrol een audit uitgevoerd, die ernstige gebreken, risico's en vooral de niet-naleving van Europese veiligheidsnormen (ESARR) aan het licht bracht. De Slowaakse luchtverkeersbeveiliging bagatelliseert de resultaten en ondanks de toezegging van de Slowaakse autoriteit voor burgerluchtvaart om het verslag van Eurocontrol te evalueren en de aanbevolen maatregelen voor 30 april 2007 ten uitvoer te leggen, is tot op heden niets gebeurd. De destijds stakende medewerkers werden geconfronteerd met disciplinaire consequenties en er werd een deel van hun inkomen ingehouden. Voorts is er een inofficiële zwarte lijst met de namen van de stakende medewerkers aangelegd.

Is de Commissie op de hoogte van deze misstanden in Slowakije?

Wat denkt de Commissie hieraan te doen?

 
  
 

De Commissie kan bevestigen dat Eurocontrol begin 2007 op verzoek van de Slowaakse burgerluchtvaartautoriteit een veiligheidsaudit heeft uitgevoerd. Deze audit bracht een aantal gevallen van niet-naleving van de veiligheidsregels van Eurocontrol en van Verordening (EG) nr. 2096/2005 van de Commissie van 20 december tot vaststelling van gemeenschappelijke eisen voor de verlening van luchtvaartnavigatiediensten aan het licht. De Slowaakse luchtvaartnavigatiedienst LPS heeft daarop correctieve maatregelen voorgesteld, waarvan sommige onmiddellijk in werking zijn getreden, terwijl andere vóór einde 2007 ten uitvoer moeten worden gelegd. De Commissie heeft geen informatie die erop duidt dat deze procedure, die in dit soort gevallen gebruikelijk is, niet zal worden gevolgd.

Er moet tevens op worden gewezen dat de vastgestelde gevallen van niet-naleving geen aanwijzingen hebben opgeleverd voor ernstige veiligheidsproblemen in het Slowaakse luchtruim.

 

Vraag nr. 53 van Manuel Medina Ortega (H-0593/07)
 Betreft: Strategisch plan voor de ultraperifere regio’s
 

Kan de Commissie gezien de vertraging bij de indiening van het strategisch plan voor de ultraperifere regio’s en de moeilijkheden waarvoor deze regio’s zich gesteld zien in verband met nieuwe problemen zoals de gestegen kosten voor luchtvervoer, dalende aantallen toeristen en de migratiedruk, garanderen dat dit strategisch plan er binnen een redelijke termijn komt en dat de Commissie de middelen heeft het plan ten uitvoer te leggen?

 
  
 

Op 12 september 2007 heeft de Commissie haar goedkeuring gehecht aan een mededeling onder de titel “De strategie voor de ultraperifere regio's: verwezenlijkingen en toekomstperspectieven”.(1)De mededeling evalueert de uitvoering van de strategie voor deze regio's sinds 2004 en is gericht op een versterking van de drie hoofdelementen daarvan – concurrentievermogen, toegankelijkheid en regionale integratie – via specifieke complementaire maatregelen die op korte termijn dienen te worden genomen.

De mededeling is er tevens op gericht een debat te openen over de uitdagingen op de lange termijn, die betrekking hebben op de door het geachte Parlementslid in zijn vraag genoemde thematische gebieden die voor de ultraperifere regio's (UPR's) van bijzonder belang zijn: klimaatverandering, demografische ontwikkelingen en de beheersing van migratiestromen, landbouw en het maritieme beleid.

Daarnaast blijft de toegankelijkheid een centraal element van de strategie van de Commissie voor UPR's. Deze regio's zijn volledig afhankelijk van luchtvervoer, zowel wat betreft reizen van de inwoners van de UPR's van en naar de rest van de EU en voor toeristen en actoren van de sociaaleconomische ontwikkeling van de UPR's die van en naar de UPR's reizen. Om deze reden verzoekt de Commissie haar partners in verband met de bestrijding van klimaatverandering een dialoog aan te gaan over de vraag welke maatregelen moeten worden genomen om te vermijden dat de voorgenomen vermindering van de emissies negatieve gevolgen heeft voor de toegankelijkheid, de economie en de burgers van de UPR's.

De mededeling is gericht aan het Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's en zal in discussies met alle vier de instellingen, te beginnen met het Parlement, aan de orde worden gesteld. Ook voor de lopende en de toekomstige uitvoering van de strategie voor UPR's wordt een partnerschapsbenadering gevolgd.

De Commissie zal er zorg voor dragen dat op de relevante gebieden in de periode 2007-2013 geschikte specifieke maatregelen zullen worden goedgekeurd en dat de voor deze maatregelen nodige middelen ter beschikking worden gesteld, en zij zal na afronding van de raadplegingsfase een strategie voor de toekomst uitwerken.

 
 

(1) COM (2007) 507 def.

 

Vraag nr. 54 van Lambert van Nistelrooij (H-0596/07)
 Betreft: Versterking van het Europese nabuurschapsbeleid
 

In 2005 werd het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) aangenomen. Tot dusver lijkt de tenuitvoerlegging van dit instrument in de betrokken lidstaten traag te verlopen. Er bestaat derhalve bezorgdheid over de voortgang ervan.

Om het Europees nabuurschapsbeleid te versterken zal de Commissie het ENPI jaarlijks - voor de eerste maal eind 2007 - evalueren ten aanzien van grensoverschrijdende samenwerking. Hoogstwaarschijnlijk zal het hierbij onder meer gaan om informatie over de lokale en regionale uitvoering per betrokken land, de gezamenlijke operationele programma's en de daarmee samenhangende gedecentraliseerde capaciteitsopbouw.

Welke maatregelen - naast deze evaluatie - stelt de Commissie voor om het uitvoeringspeil van de grensoverschrijdende initiatieven op lokaal en regionaal niveau te verhogen?

 
  
 

Aangezien het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument (ENPI) later werd aangenomen dan verwacht en pas op 29 november 2006 van kracht werd, is het te vroeg om te kunnen stellen dat de tenuitvoerlegging van de grensoverschrijdende initiatieven traag verloopt of om hierover bezorgdheid uit te spreken. Integendeel, de Commissie verwacht dat dit nieuwe financieringsinstrument zal leiden tot een betere en flexibelere samenwerking inzake diverse aspecten van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB), met name met betrekking tot grensoverschrijdende samenwerking (GOS).

De GOS-programma’s worden gezamenlijk door de deelnemende landen uitgewerkt. De Commissie verwacht dat het merendeel van de programma’s in 2007 zal worden ingediend en dus rond de jaarwisseling kan worden aangenomen. Dat is nog steeds overeenkomstig de bepalingen van artikel 9, lid 6, van het ENPI waarin staat dat programma’s één jaar na de aanneming van het strategiedocument inzake GOS (bijvoorbeeld in maart 2008) dienen te worden ingediend. Dat er betrekkelijk lange tijd nodig was om de programma’s voor te bereiden, heeft te maken met het feit dat de aanpak nieuw is: het is voor het eerst dat lidstaten en partnerlanden samen (en in samenwerking met lokale partners) hun prioriteiten formuleren en bepalen welke maatregelen de komende zeven jaar moeten worden gefinancierd.

Op grond van punt 48 van het “Interinstitutioneel akkoord” over begrotingsdiscipline en goed financieel beheer hebben de twee armen van de begrotingsautoriteit in ieder geval besloten de overdracht van toewijzingen die in 2007 niet zijn gebruikt, naar de volgende jaren, goed te keuren. Dit geldt ook voor de bijdrage uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) aan het ENPI.

De Commissie volgt de voorbereiding en tenuitvoerlegging van de grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s nauwlettend en houdt daarbij ook rekening met elementen zoals de geachte afgevaardigde die noemt (lokale/regionale uitvoering van de programma’s). Op basis daarvan kan de Commissie haar strategie inzake GOS tijdens haar tussentijdse evaluatie mogelijk herzien en aanpassen.

 

Vraag nr. 55 van Justas Vincas Paleckis (H-0603/07)
 Betreft: Aanpassing van de openbare infrastructuur voor gehandicapten
 

In de landen van de Europese Unie wordt passende wetgeving vastgesteld om te garanderen dat gehandicapten dezelfde kansen genieten als anderen. Toch zien wij in de praktijk vaak dat aan de behoeften van gehandicapten op discriminerende wijze voorbij wordt gegaan en dat de openbare infrastructuur onvoldoende op deze behoeften is toegesneden. In veel EU-landen kunnen mensen met een beperkte mobiliteit, een visuele of auditieve handicap of een andere handicap als gevolg van het feit dat hun leefomgeving niet voor gehandicapten is aangepast, bepaalde instellingen niet bezoeken, niet op hun werkplek komen en geen gebruik maken van de informatiemiddelen en culturele of andere diensten waartoe de rest van de samenleving toegang heeft.

Momenteel wordt gesproken over de opstelling van een speciale richtlijn die de lidstaten ertoe zou verplichten de leefomgeving zodanig aan te passen dat deze kwalitatief aansluit bij de behoeften van gehandicapten. Wat is het standpunt van de Commissie terzake en zijn er passende maatregelen gepland om de lidstaten er in sterkere mate toe te verplichten dezelfde mogelijkheden te creëren om in te spelen op de behoeften van gehandicapten?

 
  
 

Richtlijn 2000/78/EG voorziet in een algemeen kader voor gelijke behandeling in werk en beroep en verbiedt discriminatie op grond van handicap, leeftijd, godsdienst en overtuiging en seksuele geaardheid in werk en opleiding. Artikel 5 van deze richtlijn verplicht werkgevers te voorzien in “redelijke aanpassingen” voor gehandicapte werknemers. Deze richtlijn is door alle lidstaten omgezet en als een persoon met een handicap op het werk wordt gediscrimineerd, beschikt hij over een rechtsmiddel op nationaal niveau. Deze richtlijn is echter niet van toepassing buiten het terrein van werk, beroep en opleiding.

Zoals zij in haar jaarlijkse beleidsstrategie voor 2008(1) aankondigt en voortbouwend op een onderzoek naar bestaande antidiscriminatiewetgeving in de lidstaten(2), is de Commissie van plan maatregelen voor te stellen die zijn bedoeld om discriminatie buiten de arbeidsmarkt, onder andere op basis van handicap (alsook op andere gronden), te voorkomen en te bestrijden. De voorbereiding van de effectbeoordeling in verband met de voorbereiding van deze maatregelen omvat een publieke onlineraadpleging(3) die eindigt op 15 oktober 2007. De Commissie zal de resultaten van de raadpleging en de effectbeoordeling gebruiken bij het opstellen van haar voorstellen en haar achtereenvolgende contacten met Europese instellingen, lidstaten en andere belanghebbenden.

Met betrekking tot de kwestie toegang tot informatie door personen met een handicap zoals die in de vraag aan de orde wordt gesteld, is de Commissie meer in het bijzonder voornemens tegen eind 2007 de geboekte voortgang op het gebied van toegang tot informatie- en communicatietechnologieën te beoordelen, zoals aangekondigd in de mededeling over e-toegankelijkheid(4).

 
 

(1) COM (2007)65
(2) http://ec.europa.eu/employment_social/fundamental_rights/pdf/pubst/stud/mapstrand1_en.pdf
(3) http://ec.europa.eu/employment_social/emplweb/news/news_en.cfm?id=270
(4) COM(2005)425

 

Vraag nr. 56 van Panayiotis Demetriou (H-0608/07)
 Betreft: Oecumenisch patriarchaat en Turkije
 

In een recente uitspraak bepaalde het Hooggerechtshof van Turkije dat de verkiezing van de oecumenische patriarch dient te geschieden overeenkomstig een decreet uit 1923, volgens hetwelk uitsluitend Turkse burgers die in Turkije hun beroepsbezigheid verrichten, actief en passief kiesrecht hebben. Zonder rekening te houden met het communautair acquis en met name het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens, intervenieert de Turkse staat aldus in de interne organisatie van een religieuze gemeenschap door verregaande beperkingen op te leggen voor wat betreft het recht van niet-Turkse onderdanen op uitoefening van hun recht op godsdienstvrijheid via deelname aan de activiteiten van de religieuze gemeenschappen waarbij zij behoren. Dit probleem is herhaaldelijk naar voren gebracht in de verslagen van de Europese Commissie over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding.

Welke stappen overweegt de Commissie om ervoor te zorgen dat Turkije de verplichtingen die het in het kader van het pretoetredingsproces ten opzichte van niet-moslimgemeenschappen en het oecumenisch patriarchaat is aangegaan, nakomt met het oog op de eerbiediging van hun vrijheid van godsdienst, verplichtingen die zijn vastgelegd in de partnerschapsovereenkomst en in het onderhandelingskader dienaangaande?

 
  
 

De Commissie zal kwesties inzake vrijheid van godsdienst nauwlettend blijven volgen met als doel tot oplossingen te komen waarbij de rechten en vrijheden op grond van het Europees Verdrag betreffende de rechten van de mens en de jurisprudentie van het Europees Hof voor de rechten van de mens zijn gewaarborgd.

Ontwikkelingen op het gebied van godsdienstvrijheid worden beschreven in het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie en worden als onderdeel van de toetredingsonderhandelingen geëvalueerd in het kader van hoofdstuk 23 inzake Rechterlijke macht en fundamentele rechten.

Bij gelegenheid stelt de Commissie in het kader van de gewone politieke dialoog ook individuele kwesties aan de orde bij de Turkse autoriteiten.

 

Vraag nr. 57 van Hans-Peter Mayer (H-0609/07)
 Betreft: Procedure voor het plaatsen van een overheidsopdracht met een budget onder de drempelwaarde, waarop uitsluitend biedingen met een budget boven de drempelwaarde binnenkomen
 

Volgens Richtlijn 2004/18/EG(1) van het Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten moeten openbare opdrachten boven de drempel in het Publicatieblad van de Europese Gemeenschappen worden bekendgemaakt.

Moet bij een openbare aanbesteding met een budget onder de drempelwaarde, waarop uitsluitend aanbiedingen binnenkomen die boven de drempelwaarde liggen, de aanbesteding worden ingetrokken en moet dan een nieuwe, voor de gehele EU geldende aanbesteding worden geplaatst, of kan deze niettemin worden gegund?

 
  
 

Artikel 9 van Richtlijn 2004/18/EG voorziet in de methoden voor de berekening van de geraamde waarde van overheidsopdrachten. Volgens deze bepaling moet de berekening van de geraamde waarde van een overheidsopdracht gebaseerd zijn op het totale bedrag exclusief BTW, zoals geraamd door de aanbestedende dienst. Deze raming moet gelden op het tijdstip van verzending van de aankondiging van de opdracht of, wanneer deze aankondiging niet vereist is, op het tijdstip waarop de procedure voor de gunning van de opdracht door de aanbestedende dienst wordt ingeleid.

Als op het tijdstip waarop de opdracht wordt gegund blijkt dat uitsluitend biedingen met een budget boven de drempelwaarde zijn ingediend, hoeft de gekozen gunningsprocedure dus niet per se ter discussie te worden gesteld. Het is met name niet noodzakelijk de procedure in te trekken en een nieuwe, voor de gehele EU geldende aanbesteding te plaatsen, als de aanbestedende dienst kan aantonen dat hij op het tijdstip van de raming van de waarde te goeder trouw en overeenkomstig de bovengenoemde regels handelde.

Aanbestedende diensten moeten zich in ieder geval bewust zijn van het feit dat opdrachten onder de drempel die geldt voor de toepassing van de EU-richtlijnen betreffende de plaatsing van overheidsopdrachten, toch moeten worden gegund overeenkomstig de algemene regels en beginselen van het Gemeenschapsrecht. Dit betekent met name dat voldoende bekendheid is gegeven aan te gunnen opdrachten die relevant kunnen zijn voor de interne markt. De Commissie heeft een interpretatieve mededeling(2) gepubliceerd waarin zij haar standpunten over de praktische betekenis van deze beginselen van het Gemeenschapsrecht uiteenzet.

Als de geachte afgevaardigde een advies wenst over een specifiek geval, is de Commissie natuurlijk bereid de feiten die haar worden aangeboden, te bestuderen om te kunnen beoordelen of is voldaan aan de bovengenoemde voorwaarden voor de wettigheid van de bieding.

 
 

(1) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
(2) Interpretatieve mededeling van de Commissie over de Gemeenschapswetgeving die van toepassing is op het plaatsen van opdrachten die niet of slechts gedeeltelijk onder de richtlijnen inzake overheidsopdrachten vallen, PB C 179, 1.8.2006.

 

Vraag nr. 58 van Frank Vanhecke (H-0610/07)
 Betreft: Vaderschapsverlof
 

In Duitsland heeft de bevoegde minister Ursula von der Leyen in het kader van de invoering van het ouderschapsgeld zogenaamde 'vaderschapsmaanden' (Vätermonate) ingevoerd: het ouderschapsgeld wordt in plaats van 12 maanden 14 maanden uitbetaald wanneer ook de vader een tijdje zijn beroepswerkzaamheden onderbreekt om voor de kinderen te zorgen.

Naar verluidt zou Europees commissaris Vladimir Spidla de invoering van een verplichtend vaderschapsverlof overwegen en zou hij na toekomstige gesprekken met vakbonden en werkgeversorganisaties daartoe een wetgevend voorstel indienen (Barbara Schäder, 'EU-Kommissar will Väter zur Auszeit verpflichten', Der Spiegelonline, 18 juli 2007).

Kan de Commissie mij bevestigen of Europees commissaris Spidla inderdaad overweegt om een wetgevend voorstel dienaangaande in te dienen? Op welke specifieke rechtsgrondslag berust een dergelijk voorstel? Vinden enkel gesprekken met vakbonden en werkgeversorganisaties plaats of ook met andere actoren? Druist een dergelijk voorstel niet in tegen de bevoegdheden van de lidstaten en het subsidiariteitsbeginsel?

 
  
 

In de routekaart voor gelijkheid van vrouwen en mannen(1) wordt de combinatie van werk, privé- en gezinsleven genoemd als een van de prioriteiten voor maatregelen voor de periode 2006–2010. In oktober 2006 lanceerde de Commissie de eerste fase van de raadpleging van de sociale partners op Europees niveau over het combineren van werk, privéleven en gezin(2) overeenkomstig de procedures vervat in artikel 138 van het EG-Verdrag. Na bestudering van de reacties op de eerste fase van de raadpleging lanceerde de Commissie op 30 mei 2007 de tweede fase van het raadplegingsproces(3). In het document over de tweede fase beschrijft de Commissie een aantal opties voor mogelijke wetgevende en niet-wetgevende maatregelen, waaronder de optie om een wetgevingsvoorstel betreffende vaderschapsverlof in te dienen. De Commissie vraagt de sociale partners ook de bepalingen van haar kaderovereenkomst over ouderschapsverlof, dat door middel van Richtlijn 96/34/EG(4) rechtskracht kreeg, te beoordelen. De Commissie geeft ook aan dat zij afhankelijk van de uitkomst van de tweede fase van de raadpleging, van onderhandelingen tussen de sociale partners en van een uitgebreide effectbeoordeling zal overwegen voorstellen in te dienen ter aanvulling van de bestaande wetgeving op het gebied van de combinatie van werk, privé- en gezinsleven.

Naar aanleiding van de tweede fase van de raadpleging hebben het EVV(5), BUSINESSEUROPE(6), UEAPME(7) en CEEP(8) besloten in het kader van de Europese sociale dialoog een gemeenschappelijke werkgroep op te zetten om de kaderovereenkomst inzake ouderschapsverlof te evalueren. Ze hebben ook aangegeven dat de Europese sociale partners van plan zijn van deze gelegenheid gebruik te maken voor een evaluatie van regelingen voor ouderschapsverlof afgezet tegen andere regelingen ter ondersteuning van ouders en ter verbetering van het evenwicht tussen werk en leven om te kunnen beoordelen of er maatregelen moeten worden genomen. In maart 2008 zullen ze verslag doen van hun vorderingen. De bovengenoemde organisaties hebben evenals andere Europese sociale partners ook individuele reacties op de tweede fase van de raadpleging gegeven.

De Commissie bestudeert de reacties van de sociale partners momenteel. Het is dus nog te vroeg om te kunnen zeggen of de Commissie een wetgevingsvoorstel betreffende vaderschapsverlof zal indienen (d.w.z. een korte verlofperiode voor vaders rond de geboorte of adoptie van een kind).

Mocht de Commissie besluiten een wetgevingsvoorstel inzake deze kwestie in te dienen, dan zullen de lidstaten en het Parlement in de gelegenheid worden gesteld het voorstel te bespreken en amendementen in te dienen, aangezien een eventueel wetgevingsvoorstel over vaderschapsverlof overeenkomstig de procedure vervat in artikel 251 van het EG-Verdrag zal worden aangenomen.

Kwesties inzake verlof, waaronder vaderschapsverlof, vallen onder de werkingssfeer van artikel 137, lid 1, onder a, van het Verdrag, d.w.z. arbeidsomstandigheden. Communautaire maatregelen ter ondersteuning en aanvulling van de activiteiten van de lidstaten op dit gebied zijn dus mogelijk.

 
 

(1) COM (2006)92
(2) SEC(2006) 1245, 12.10.2006
(3) SEC(2007) 571, 30.05.2007
(4) PB L 145, 19.6.1996.
(5) Europees Verbond van Vakverenigingen.
(6) Europese ondernemingsorganisatie.
(7) Europese Unie van ambachten en het midden- en kleinbedrijf.
(8) Europees Centrum van gemeenschapsbedrijven en bedrijven van algemeen economisch belang.

 

Vraag nr. 59 van Jim Higgins (H-0612/07)
 Betreft: Import van Braziliaans rundvlees
 

De Ierse Landbouwersvereniging (Irish Farmers Association) heeft op een op 16 juli 2007 gehouden bijeenkomst met de Commissie duidelijk aangetoond dat het in Brazilië geproduceerde rundvlees niet aan de normen voldoet. Is de Commissie in het licht daarvan voornemens de export van Braziliaans rundvlees naar Europa volledig te verbieden?

 
  
 

Het sanitaire importbeleid van de EU is gebaseerd op wetenschap, op sanitaire en fytosanitaire regels en op geldende internationale normen. Dit beleid wordt bevestigd door de ervaringen met de toepassing ervan.

Het Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB) heeft de beweringen in het verslag van de Ierse boerenbond stuk voor stuk overwogen.

Over het geheel genomen is de Commissie van mening dat de beweringen in dit verslag voor een groot deel zijn gebaseerd op een onjuiste interpretatie van de Europese regels voor de import van rundvlees.

De Commissie is zich ervan bewust dat er een paar problemen zijn waarover de Braziliaanse autoriteiten zich nog moeten buigen en de Commissie verlangt tegen het einde van 2007 controleerbaar bewijs dat de resterende tekortkomingen zijn weggenomen.

Het VVB heeft voor 2007 verdere missies naar Brazilië gepland om erop toe te zien dat deze tekortkomingen naar behoren worden aangepakt.

De Commissie is bereid gepaste maatregelen te nemen als deze tekortkomingen niet worden weggenomen.

 

Vraag nr. 60 van Mairead McGuinness (H-0619/07)
 Betreft: Controles en normen in de Braziliaanse rundvleessector
 

Kan de Commissie haar standpunt uiteenzetten met betrekking tot de huidige situatie bij de invoer van Braziliaans rundvlees?

Begin juli zou commissaris Fischer Boel in een schrijven aan haar collega Kyprianou de kwestie van de reis van de Ierse boerenbond aan Brazilië en het verslag naar aanleiding van die reis aan de orde hebben gesteld. Zij merkte op dat de bevindingen zo ernstig waren dat een en ander onmogelijk zonder gevolgen kon blijven, en deelde mede dat een en ander harer inziens op overtuigende en efficiënte wijze diende te worden nagetrokken. Is dat gebeurd?

Is de Commissie werkelijk van oordeel dat de kwaliteits- en veiligheidsnormen die voor de productie van rundvlees in Brazilië gelden, toereikend zijn?

Welke stappen heeft de Commissie ondernomen om op internationaal vlak te komen tot rundvleesproductienormen die vergelijkbaar zijn met die in de EU?

 
  
 

Op basis van een controle op de tenuitvoerlegging van de geldende Europese voorschriften voor de gezondheid van mens en dier in maart 2007 is de Commissie van oordeel dat de huidige situatie in Brazilië geen aanleiding is voor onmiddellijke wijziging van de huidige regels voor de invoer van rundvlees.

Na deze controle is de Commissie de Braziliaanse autoriteiten echter onder druk blijven zetten om hun veterinaire controlemaatregelen verder te verbeteren.

Vóór eind 2007 volgt een volgende controle in Brazilië en de Commissie is bereid, indien gewenst, verdere maatregelen te nemen.

De EU kan een derde land niet verplichten veterinaire maatregelen die binnen de EU worden toegepast, zoals de maatregelen inzake traceerbaarheid, ten uitvoer te leggen, aangezien dat duidelijk indruist tegen de beginselen en regels van de SPS-overeenkomst van de WTO(1).

De Europese regels voor de invoer van rundvlees zijn evenwel gebaseerd op wetenschap, zijn proportioneel en niet-discriminerend, zijn soms strenger dan de normen van de OIE(2) en zijn toereikend om de gezondheid van consumenten in de EU te beschermen. De Commissie wil er samen met de lidstaten voor zorgen dat geïmporteerde producten voldoen aan deze voorwaarden voor invoer.

De Commissie is op de hoogte van het bezoek dat de Ierse boerenbond (IFA) aan Brazilië heeft gebracht, op basis waarvan een verslag is opgesteld. Het IFA-verslag bevat geen precieze informatie over de EU-regels die gelden voor de import van rundvlees uit Brazilië.

 
 

(1) Sanitaire en fytosanitaire maatregelen/Wereldhandelsorganisatie.
(2) Wereldorganisatie voor diergezondheid.

 

Vraag nr. 61 van Jim Allister (H-0614/07)
 Betreft: Goedkeuringsprocedures voor genetisch gemodificeerde gewassen
 

Kan de Commissie zeggen waarom het dertig tot zesendertig maanden duurt om in de Europese Unie genetisch gemodificeerde gewassen goed te keuren, terwijl dergelijke goedkeuringsprocedures in de Verenigde Staten slechts negen tot achttien maanden in beslag nemen?

Zal de Europese Unie overgaan tot een gesynchroniseerde goedkeuring van genetisch gemodificeerde variëteiten, zodat de EU-producenten niet benadeeld worden wegens een inflatie van de voederkosten voor hun vee als gevolg van de vertraging bij de goedkeuring?

 
  
 

De redenen waarom het in de EU gemiddeld langer duurt om genetisch gemodificeerde gewassen goed te keuren dan in derde landen zijn complex en verdienen een specifieke analyse. De Commissie noemt verschillende factoren:

Ten eerste is het huidige systeem voor de goedkeuring van genetisch gemodificeerde voeding en voeder nog maar sinds april 2004 van kracht en, zoals altijd bij een nieuw mechanisme, duurde het enige tijd voordat de werking ervan optimaal was. Dit geldt ook voor de biotechbedrijven die zichzelf vertrouwd moesten maken met de nieuwe voorschriften.

Ten tweede is op basis van het nieuwe regelgevingskader een evaluatiesysteem ingevoerd dat veel veeleisender is dan welk ander systeem ter wereld ook, als reactie op de bezorgdheid van de EU-burgers over de veiligheid van genetisch gemodificeerde gewassen. Hierdoor zijn bedrijven verplicht specifieke dossiers samen te stellen en te reageren op een reeks wetenschappelijke vragen die de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) tijdens de risicobeoordelingsprocedure tenslotte stelde.

Een derde element is het gebrek aan steun van de lidstaten voor de conclusies van de wetenschappelijke evaluatie en dus ook voor de Commissievoorstellen voor de goedkeuring van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Doordat de Commissie moeite heeft de steun van een gekwalificeerde meerderheid van de lidstaten te verkrijgen, is ze genoodzaakt het pad van de comitologieprocedure in haar geheel te volgen, d.w.z. de Raad erbij te betrekken.

Het standpunt van de Commissie is tegen deze achtergrond altijd duidelijk geweest. De Commissie is vastbesloten het wetgevingskader volledig ten uitvoer te leggen en daarbij een impasse in de goedkeuringsprocedure te voorkomen zonder het beginsel van een zeer strenge risicobeoordeling in gevaar te brengen.

In deze lijn en op basis van de ervaringen van de afgelopen drie jaar zijn er reeds relevante verbeteringen doorgevoerd.

De tijd die de EFSA bijvoorbeeld nodig heeft om een nieuw dossier op volledigheid te controleren, is teruggebracht en de EFSA heeft onlangs toegezegd dit onderdeel van de risicobeoordeling binnen zes weken na indiening van een aanvraag te zullen afronden.

Een dergelijke positieve trend doet zich voor bij de validatie van de detectiemethoden, een ander cruciaal onderdeel van het proces.

Verder heeft de Commissie verschillende initiatieven genomen om meer steun van lidstaten te krijgen. Na het debat in het college van commissarissen over GGO’s in april 2006 is er een specifiek actieplan opgesteld met als doel de wetenschappelijke samenhang en transparantie van de besluiten over GGO’s te vergroten. Het GGO-panel van de EFSA verschaft nu bijvoorbeeld stelselmatig toelichtingen over de wijze waarop ze bij haar adviezen rekening houdt met het commentaar van lidstaten. Uit recente stemmingen blijkt dat de steun van de lidstaten voor goedkeuringsvoorstellen toeneemt.

 

Vraag nr. 62 van Philip Bushill-Matthews (H-0615/07)
 Betreft: Solidariteitsfonds
 

Kan de Commissie bevestigen dat de Britse regering een aanvraag tot steun uit het EU-solidariteitsfonds ingediend heeft na de aanzienlijke schade die het Verenigd Koninkrijk door overstromingen geleden heeft, en zo ja, aangeven op welke datum ze de aanvraag ontvangen heeft?

Kan ze in grote lijnen een aanwijzing voor het minimum en maximum beschikbaar bedrag geven, en ook laten weten hoe vlug de gelden overgemaakt kunnen worden, gezien de dringende noodzaak om de afweervoorzieningen tegen overstromingen zo spoedig mogelijk te verbeteren voordat er zich in de toekomst opnieuw stortregens voordoen?

 
  
 

De Commissie kan bevestigen dat ze op 20 augustus 2007 een aanvraag tot steun uit het EU-solidariteitsfonds (EUSF) heeft ontvangen van de Britse regering. Er is de Commissie medegedeeld dat er tegen eind september 2007 uitgebreidere informatie beschikbaar komt, met name geactualiseerde ramingen van de schade.

Als wordt vastgesteld dat de aanvraag van het Verenigd Koninkrijk voldoet aan de criteria voor de mobilisatie van het solidariteitsfonds, zal de Commissie een voorstel voor een bedrag aan steun doen aan de begrotingsautoriteit, die de nodige betalingen moet goedkeuren door middel van een procedure voor een gewijzigde begroting.

Het bedrag aan steun wordt berekend volgens een standaardmethode op basis van de totale directe schade en rekening houdend met de schadedrempel voor mobilisatie van het fonds die geldt voor het land in kwestie. Voor het Verenigd Koninkrijk bedraagt de drempel in 2007 € 3,267 miljard: voor het deel van de schade onder de drempel wordt een lager percentage van 2,5 procent aan steun toegekend en voor het deel van de schade dat de drempel overschrijdt geldt een hoger percentage van 6 procent. Aangezien het definitieve bedrag afhankelijk is van de uitgebreide analyse van het dossier, kan in dit stadium geen precies bedrag worden genoemd.

Het is niet mogelijk in dit stadium te voorspellen hoeveel tijd de verschillende stappen van de procedure in beslag zullen nemen. Er moet worden vermeld dat EUSF-steun alleen mag worden aangewend voor bepaalde soorten noodhulpoperaties in verband met schade veroorzaakt door overstromingen (waaronder het aanleggen van preventieve infrastructuren). Financiering van preventieve maatregelen op basis van EUSF is niet mogelijk; de operationele programma’s van de betreffende regio’s in het kader van het cohesiebeleid kunnen mogelijk wel voorzien in dergelijke maatregelen.

 

Vraag nr. 63 van Ryszard Czarnecki (H-0621/07)
 Betreft: Steun van de EU bij de aanleg van de weginfrastructuur
 

Welke mogelijkheden ziet de Commissie voor steun van de kant van de EU bij de aanleg van wegen, autosnelwegen en spoorwegprojecten in Polen in het kader van de Europese Voetbalkampioenschappen in 2012?

 
  
 

Investeringen in vervoer in Polen zullen voornamelijk worden gefinancierd uit het operationele programma infrastructuur en milieu, waarin een EU-financiering van €17,8 miljard wordt voorzien voor projecten op het gebied van vervoer voor de periode 2007-2013. Dit programma is nog niet afgerond en er wordt momenteel met de Poolse autoriteiten over onderhandeld.

Er zal prioriteit worden gegeven aan investeringen in het kader van het trans-Europees vervoersnet (TEN-V), met name investeringen die zijn opgenomen in de lijst van dertig projecten van Europees belang. De Raad en het Parlement hebben in 2004(1) de prioriteiten voor de trans-Europese vervoersnetten vastgesteld. Deze richtsnoeren bevatten een lijst van dertig prioriteitsprojecten of belangrijke assen van Europees belang gericht op de verbinding tussen de lidstaten en de duurzame, veilige en betrouwbare integratie van de netten van de nieuwe lidstaten. Polen is betrokken bij vier TEN-prioriteitsprojecten. Deze zullen van groot belang zijn voor de voetbalkampioenschappen doordat ze moderne, veilige en betrouwbare verbindingen tussen de grote steden in Polen bieden.

De Commissie kan de geachte afgevaardigde mededelen dat er ook EU-fondsen kunnen worden aangewend ter ondersteuning van de wegeninfrastructuur die de terreinen en steden waar de kampioenschappen worden gehouden, moet ontsluiten, en ter ondersteuning van investeringen in openbaar vervoer, met als doel de toegang tot de stadia en de gaststeden te verbeteren.

 
 

(1) Beschikking 884/2004/EG betreffende richtsnoeren voor de ontwikkeling van een trans-Europees vervoersnet (TEN).

 

Vraag nr. 64 van Cristina Gutiérrez-Cortines (H-0622/07)
 Betreft: Richtlijn voor gezondheidsdiensten: gevolgen voor de apotheken
 

De Europese Commissie en DG interne markt hebben een inbreukprocedure ingesteld met het oog op de liberalisering van de markt op het terrein van de farmacie. Hierdoor wordt een structuur en een systeem verstoord dat perfect ten dienste staat van de burger, en dat bijdraagt tot de kwaliteit van de farmaceutische dienst.

Wil de Commissie van dit gebied een volledig vrije markt maken, gereguleerd door de wet van vraag en aanbod, waar de gezondheid van de burgers en de waarden en beginselen die de Raad van de EU voorstaat slechts een marginale rol spelen?

Meent de Europese Commissie dat het mogelijk is het Verdrag (artikel 152) te wijzigen op grond van een inbreukprocedure, zonder raadpleging van de regelgevende organen, te weten de Raad, het Europees Parlement en de nationale parlementen?

 
  
 

Om te beginnen kan de Commissie de geachte afgevaardigde verzekeren dat ze volledig doordrongen is van het grote belang van gezondheidsdiensten en met name de farmaceutische diensten voor Europese burgers.

Maar de Commissie benadrukt dat haar inbreukbeleid op dit terrein geen aanleiding is voor “liberalisering” van de farmaceutische diensten.

De inbreukprocedures hebben als doelstelling de verenigbaarheid van de nationale wetgevingen inzake de vestiging van apotheken met de fundamentele vrijheden die in het Verdrag zijn vastgelegd, te garanderen. De Commissie heeft de laatste tijd een aantal klachten ontvangen van Europese burgers die stellen dat de voorwaarden voor de vestiging van apotheken in sommige lidstaten discriminerend, niet transparant of onnodig beperkend zijn en dus voorbij gaan aan hun fundamentele vrijheden. Het is de plicht van de Commissie, als hoedster van het EG-Verdrag, er, zo nodig door middel van inbreukprocedures, voor te zorgen dat de fundamentele vrijheden die reeds aan de burgers zijn toegekend, worden nageleefd, ongeacht het bestaan van een secundaire wet over dit onderwerp.

De Commissie vindt echter dat evenredige maatregelen op het gebied van gezondheid evengoed voor deze frontlijngezondheidsdienst kunnen gelden om zo toegankelijkheid en meer in het algemeen het hoogste niveau van farmaceutische dienstverlening in de breedste zin van dat begrip te kunnen garanderen voor alle burgers.

Dit standpunt wil ook niet zeggen dat andere artikelen van het Verdrag op enigerlei wijze moeten worden gewijzigd of dat er sprake is van strijdigheid met de prerogatieven van andere instellingen. Juist ten aanzien van artikel 152 van het EG-Verdrag dat de geachte afgevaardigde aanhaalt, is het vermeldenswaard dat het Hof van Justitie er in een recente uitspraak van 16 mei 2006(1) aan herinnerde dat het bepaalde in artikel 152, lid 5, namelijk dat bij het optreden van de Gemeenschap op het gebied van de volksgezondheid de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en verstrekking van gezondheidsdiensten en geneeskundige verzorging volledig worden geëerbiedigd, niet uitsluit dat de lidstaten op grond van andere bepalingen van het Verdrag verplicht zijn hun nationale socialezekerheidsstelsel aan te passen.

 
 

(1) Zaak C-372/04, punt 146 en punt 147.

 

Vraag nr. 65 van Olle Schmidt (H-0623/07)
 Betreft: De Baltische gaspijpleiding van Rusland naar Duitsland
 

In het voorjaar stelde de Commissie in haar antwoord op vraag H-0231/07(1) dat het voor de indeling als TEN-E-project niet uitmaakt of de gaspijpleiding van Rusland naar Duitsland over land of onder water wordt aangelegd. Hoe de pijpleiding komt te lopen kunnen de investeerders volgens de Commissie op grond van hun eigen commerciële belangen en beoordelingen besluiten.

Uit uitspraken van de Russische regering over de Oostzee blijkt dat met de energieleveranties aan andere Europese landen doelen worden nagestreefd die niet louter commercieel zijn. De EU moet dan ook aandacht schenken aan de ongerustheid bij overheid en burgers in onder meer Polen, Finland, de Baltische staten en Zweden. Met name de autoriteiten in Zuid-Zweden hebben uiting gegeven aan hun verontrusting over de gevolgen voor de veiligheid in de Oostzee, gekoppeld aan de steeds sterkere afhankelijkheid van de EU van energie uit Rusland. Bij trans-Europese projecten zoals dit moet, niet in de laatste plaats in verband met de politieke ontwikkelingen in Rusland, evenzeer met de veiligheidsaspecten als met energie- en milieuoverwegingen rekening worden gehouden.

Meent de Commissie werkelijk dat deze aspecten bij Nord Stream met elkaar in evenwicht zijn?

 
  
 

Een project van de orde van grootte van Nord Stream moet noodzakelijkerwijs rekening houden met veiligheidskwesties en energieproblemen en natuurlijk ook met milieuoverwegingen.

Dit prioritaire project, dat als project van Europees belang is aangemerkt, doet, net als alle gaspijpleidingen van een dergelijke lengte, vragen rijzen met betrekking tot de veiligheid. Zowel aan de constructie als de exploitatie van een industrieel project van deze orde van grootte zijn bepaalde risico's verbonden, en de betrokken exploitanten hebben dan ook de plicht om alle geldende voorschriften (op nationaal, Europees en internationaal niveau) in acht te nemen en alle nodige maatregelen te treffen om het risico zover mogelijk te reduceren. Algemeen gesproken zijn gaspijpleidingen echter de veiligste manier om aardgas te transporteren. Het feit dat Nord Stream als onderzeese pijpleiding is gepland (in de versie van het project dat is opgenomen in de richtsnoeren voor trans-Europese energienetwerken, zoals goedgekeurd door de Raad en het Parlement) doet hier niets aan af: de tientallen offshore-pijpleidingen die heden in Europa worden gebruikt, en die reeds sinds tientallen jaren in bedrijf zijn, zijn in al die jaren betrouwbaar gebleken als het om de veiligheid gaat.

Energieoverwegingen zijn eveneens van groot belang, met name in een tijd waarin de vraag naar aardgas sterk toeneemt en onze eigen voorraden slinken. Naar verwachting zal de EU rond 2015 per jaar minstens 100 miljard m³ aardgas meer importeren dan nu. Daarom bevordert de Commissie sinds meer dan tien jaar de trans-Europese energienetwerken (TEN-E) en heeft zij zojuist een plan voor prioritaire interconnecties (PPI) goedgekeurd dat betrekking heeft op rond tien gaspijpleidingen, met inbegrip van Nord Stream, die van strategisch belang worden geacht voor de gasvoorziening van de EU.

Er moet volledig rekening worden gehouden met milieuoverwegingen, in naleving van de geldende wettelijke voorschriften. In overeenstemming met het Verdrag van Espoo van de UNECE(2) (dat is ondertekend door de negen Baltische staten en de Russische Federatie) voert de onderneming Nord Stream een milieueffectbeoordeling uit, waarover naar verwachting vóór einde 2007 een eindverslag zal worden gepubliceerd. In het kader van deze procedure hebben in de betrokken landen in totaal rond 20 openbare vergaderingen en 100 bijeenkomsten met de bevoegde autoriteiten plaatsgevonden. Als vertegenwoordigster van de Europese Gemeenschap – die partij is bij het Verdrag van Espoo – is de Commissie uitgenodigd voor drie vergaderingen. Zij heeft Nord Stream bij die gelegenheden reeds laten weten dat zij nauwlettend zal toezien op de naleving van de Europese en internationale milieuvoorschriften.

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 24.4.2007.
(2) De Economische Commissie voor Europa van de Verenigde Naties (United Nations Economic Commission for Europe).

 

Vraag nr. 66 van David Martin (H-0624/07)
 Betreft: Discriminatie van Italiaanse docenten
 

De afgelopen 25 jaar zijn docenten vreemde talen door Italiaanse universiteiten stelselmatig gediscrimineerd. Het arrest van het Europees Hof van Justitie van 18 juli 2006 heeft hier weinig aan veranderd. De situatie is via de daartoe aangewezen kanalen dus niet echt opgelost. Welke stappen gaat de Commissie nu zetten om te bewerkstelligen dat Italië aan deze discriminatie een eind maakt en hoe gaat de Commissie er daarnaast voor zorgen dat docenten vreemde talen in Italië behoorlijk worden betaald?

 
  
 

De Commissie zou het geachte Parlementslid willen verwijzen naar haar antwoord op schriftelijke vraag E-2691/07 over de erkenning van verworven rechten van voormalige docenten vreemde talen (“lettori”) aan verschillende Italiaanse universiteiten.

De Commissie herinnert eraan dat het Europees Hof van Justitie in zijn arrest van 18 juli 2006(1) heeft vastgesteld dat de door de Italiaanse autoriteiten ingevoerde wetgeving niet in strijd was met het Gemeenschapsrecht voor zover zij erop was gericht de loopbaan van de 'lettori' te herstellen. Na de uitspraak van het Hof hebben de Italiaanse autoriteiten de Commissie bovendien verzekerd dat de desbetreffende wetgeving doeltreffend ten uitvoer werd gelegd.

In deze context dienen eventuele problemen met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de desbetreffende wetgeving op nationaal niveau te worden behandeld door de bevoegde autoriteiten, met inbegrip van rechtbanken. Alleen nationale rechtbanken kunnen eventueel schadevergoeding toekennen.

 
 

(1) Zaak C-119/04, Jurispr. 2006, blz. I-6885.

 

Vraag nr. 67 van Eoin Ryan (H-0626/07)
 Betreft: Rol EU in VN-vredesmacht voor Soedan
 

Kan de Commissie een voorlopige schatting maken van het aantal leden van het uit 20.000 personen bestaande VN-vredescontingent voor Soedan dat uit lidstaten van de EU afkomstig zal zijn?

 
  
 

De inzet van EU-vredessoldaten valt onder de bevoegdheden van de lidstaten; de Commissie heeft in dit stadium geen uitgebreide informatie over de toezeggingen van afzonderlijke lidstaten.

De Commissie weet dat president Bashir van Sudan er bij verschillende gelegenheden op heeft aangedrongen dat UNAMID(1) een overwegend Afrikaans karakter moet hebben. De Verenigde Naties hebben op hun beurt aangegeven dat volgens hen niet aan de vraag naar goed toegeruste speciale troepen – met name transport en genie-eenheden die zichzelf kunnen verdedigen – kan worden voldaan zonder een beroep te doen op landen van buiten het Afrikaanse continent.

 
 

(1) Hybride vredesmacht van de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie in Darfur.

 

Vraag nr. 68 van Liam Aylward (H-0632/07)
 Betreft: Eisen inzake traceerbaarheid en etikettering voor landen die levensmiddelen naar de EU exporteren
 

Wat doet de Commissie om ervoor te zorgen dat in landen buiten de EU die levensmiddelen naar de EU exporteren, even strenge regelgeving inzake traceerbaarheid en etikettering wordt vastgesteld als nu al in Europa geldt voor levensmiddelen uit de EU?

 
  
 

Op grond van het Gemeenschapsrecht wordt onder traceerbaarheid verstaan de mogelijkheid tot het traceren van voeder, voedsel, voedselproducerende dieren of stoffen die bestemd zijn voor consumptie in alle stadia van productie, verwerking en distributie.

Traceerbaarheid op zich maakt voedsel niet veiliger. Het is een risicobeheersinstrument dat moet worden gehanteerd om een voedselveiligheidsprobleem onder controle te houden.

Traceerbaarheid is verplicht voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in alle stadia van de voedselketen, d.w.z. van de importeur tot de winkelier.

Exporteurs in handelspartnerlanden vallen niet onder de werkingssfeer van het Gemeenschapsrecht, dat geen extraterritoriale gevolgen heeft. Er moet echter worden vermeld dat het onder sommige exploitanten van levensmiddelenbedrijven in de EU algemeen gebruikelijk is van handelspartners te verlangen dat ze aan een aantal eisen inzake traceerbaarheid voldoen.

De eisen inzake etikettering van levensmiddelen gelden voor alle levensmiddelen die in de EU in de handel worden gebracht, ook voor geïmporteerde levensmiddelen.

 

Vraag nr. 69 van Philip Claeys (H-0633/07)
 Betreft: Verbod op een politieke partij in Duitsland
 

Eind augustus 2007 sprak de Europees Commissaris voor burgerlijke vrijheden zich uit voor een verbod op de Nationale Partei Deutschlands (NPD). Hij stelde dat ook andere EU-lidstaten met 'grote problemen in verband met rechtsextremisme' te maken hebben en noemde daarbij expliciet Frankrijk, België, Denemarken en Italië. Volgens hem moet in deze landen de strijd tegen racisme en xenofobie worden opgevoerd en moeten er zowel inzake preventie als inzake repressie maatregelen worden genomen.

Wat bedoelt de Commissie in kwestie met 'grote problemen in verband met rechtsextremisme'? Over welke politieke partijen gaat het volgens de Commissie? Is de Commissie van mening dat ook de partijen in kwestie verboden moeten worden? Zo ja, op basis van welke bevindingen?

 
  
 

De Commissie vindt het belangrijk dat de herinnering aan nazimisdaden levend gehouden wordt als eerbetoon aan de slachtoffers ervan en om toekomstige generaties op te voeden. Iedere houding die erop gericht is een positief of banaal beeld van deze ideologie te creëren, waaronder deelname aan het politieke leven van partijen die deze ideologie opeisen en verdedigen, is in strijd met de waarden van de Europese Unie.

Wat betreft extremisme: de Commissie herhaalt dat racisme en xenofobie onverenigbaar zijn met de beginselen waarop de Europese Unie is gestoeld en die de lidstaten delen.

Een inventarisatie van politieke partijen op basis van hun ideologie of het verbieden ervan in de lidstaten valt als zodanig niet onder de bevoegdheid van de Commissie op grond van het EG-Verdrag.

Een belangrijke stap in de strijd tegen racisme en xenofobie is dat de Raad van ministers van Justitie en Binnenlandse Zaken op 19 april 2007 politieke overeenstemming hebben bereikt over een kaderbesluit betreffende de bestrijding van bepaalde vormen en uitingen van racisme en vreemdelingenhaat door middel van het strafrecht. Dit kaderbesluit heeft tot doel de bepalingen van het strafrecht inzake strafbare feiten op het gebied van racisme en vreemdelingenhaat onderling aan te passen.

In de toekomst kunnen, onder bepaalde omstandigheden, specifieke acties waaronder die van politieke partijen op grond van deze nieuwe wetgeving worden beoordeeld.

 

Vraag nr. 70 van Maria Badia i Cutchet (H-0634/07)
 Betreft: Vernieuwing van het wetenschapsonderwijs in de scholen
 

Tijdens de voorbije jaren hebben talrijke studies gewezen op een zorgwekkende daling van het aantal studenten wetenschappen en wiskunde, een daling die in hoofdzaak wordt toegeschreven aan de manier waarop wetenschappen in de scholen worden onderwezen. In het rapport dat Michel Rocard in opdracht van de Commissie over een vernieuwde pedagogiek voor de toekomst van Europa heeft opgesteld, wordt aanbevolen doeltreffender onderwijsmethoden, gebaseerd op eigen vraagstelling, toe te passen, en levenslang leren bij leerkrachten, alsmede de oprichting van netwerken van docenten actief te bevorderen. In het rapport wordt ook gesteld dat meer aandacht moet worden besteed aan de participatie van meisjes in wetenschappelijke vakken op school, om hun belangstelling voor wetenschappen aan te moedigen.

Alleen een verbetering van de wetenschappelijke cultuur kan uiteindelijk leiden tot een echte kennismaatschappij en -economie in de Europese Unie, en het wetenschapsonderwijs lijkt de eerste stap in die richting te zijn. Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om de vernieuwing van de onderwijsmethoden voor wetenschappen in de scholen van de Unie te bevorderen?

 
  
 

De Commissie deelt de zorg van de geachte afgevaardigde over de relatieve daling van het aantal jongeren met belangstelling voor wiskunde en wetenschappen, met name bij meisjes. Dit doet zich voor terwijl Europa wordt geconfronteerd met een toenemende vraag naar goed opgeleid menselijk kapitaal in wetenschap en technologie en tekorten aan vakkennis op deze terreinen. De situatie is nog zorgwekkender als we kijken naar het belang van wiskunde, wetenschap en technologie voor het Europese concurrentievermogen en voor de kennismaatschappij. Bovendien is een wetenschappelijke cultuur van hoog niveau niet alleen van groot belang omdat burgers hierdoor in staat worden gesteld effectief aan maatschappelijke debatten deel te nemen, maar ook omdat de toegang tot betere banen erdoor wordt vergroot.

Om al deze redenen is het bestrijden van de dalende belangstelling en het werven van studenten voor wetenschappelijke en technologische studies en het aanpakken van de ongelijke verdeling tussen jongens en meisjes op dit gebied een prioritaire doelstelling van het werkprogramma “Onderwijs en opleiding 2010”(1), dat lidstaten ondersteunt bij het naleven van hun verantwoordelijkheden inzake hun onderwijssystemen. Het is ook een van de vijf Europese benchmarks voor onderwijs en opleiding die de Raad in 2003 heeft vastgesteld(2). “Wiskunde, wetenschap en technologie” is ook een van de acht kerncompetenties voor levenslang leren in een aanbeveling van het Parlement en de Raad uit 2006(3). In de nieuwe mededeling van de Commissie “De kwaliteit van de lerarenopleiding verbeteren” (aangenomen op 3 augustus 2007)(4) wordt onderstreept dat leerkrachten zich vertrouwd moeten kunnen maken met de nodige vakkennis, attitudes en pedagogische vaardigheden om jongeren voor te bereiden op de samenleving en de arbeidsmarkt, namelijk door ze te helpen de kerncompetenties te verwerven die in de aanbeveling worden genoemd.

In het kader van de open coördinatiemethode werkt de Commissie op dit gebied sinds 2001 nauw samen met de lidstaten. Er zijn twee voortgangsverslagen gepubliceerd waarin wordt aanbevolen effectievere en aantrekkelijkere leermethoden in te voeren, met name door wetenschappelijk en technologisch onderwijs op meer systematische wijze te koppelen aan context en ervaringen uit het echte leven, en leerkrachten in de gelegenheid te stellen hun kennis op het gebied van vakkennis en didactiek te actualiseren(5). Daarnaast is in kaart gebracht welke relevante initiatieven er in heel Europa worden genomen om zo de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te bevorderen(6).

Eurydice, het informatienetwerk voor onderwijs in Europa, heeft in dertig landen een onderzoek uitgevoerd naar wetenschapsonderwijs op scholen in Europa(7). Het onderzoek benadrukt de rol van leerkrachten bij het koppelen van theorie aan praktijk en het belang van praktijkopdrachten bij wetenschapsonderwijs. Ook wordt de cruciale rol van genderbewustzijn tijdens de lerarenopleiding onderstreept.

Het deskundigenverslag “Science Education NOW: A renewed pedagogy for the future of Europe” (werkgroep onder voorzitterschap van de heer Rocard), waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, is een gezamenlijk initiatief van de commissaris verantwoordelijk voor wetenschap en onderzoek en de commissaris verantwoordelijk voor onderwijs, opleiding, cultuur en jeugd. In het verslag wordt gekeken naar bestaande Europese initiatieven gericht op doeltreffender wetenschapsonderwijs en wordt gevraagd om de invoering van een nieuwe benadering van wetenschapsonderwijs, voornamelijk door middel van vraaggestuurde methoden.

De Commissie is onder het huidige voorzitterschap een debat begonnen om samen met de lidstaten te bepalen wat de mogelijkheden zijn voor de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen van dit verslag. De Commissie zal initiatieven van lidstaten en hun inspanningen om hun onderwijssystemen te moderniseren, met name op het gebied van wetenschapsonderwijs, steunen. De instrumenten van het nieuwe programma Een leven lang leren bieden hiervoor een breed scala aan mogelijkheden.

Door middel van haar zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling steunt de Commissie ook maatregelen gericht op verbetering van formeel en informeel wetenschapsonderwijs. In het onderdeel Wetenschap in de samenleving van het zevende kaderprogramma wordt gevraagd om het “creëren van een open omgeving die kinderen en jongeren nieuwsgierig maakt naar wetenschap door versterking van het wetenschapsonderwijs op alle niveaus, ook in scholen, en door bevordering van de belangstelling voor en de volledige deelname aan wetenschap onder jongeren uit allerlei milieus”.

 
 

(1) Gedetailleerd werkprogramma voor de follow-up inzake de doelstellingen voor de onderwijs- en opleidingsstelsels in Europa (februari 2002)
http://europa.eu/eur-lex/pri/nl/oj/dat/2002/c_142/c_14220020614nl00010022.pdf
(2) http://ec.europa.eu/education/policies/2010/doc/after-council-meeting_nl.pdf (PB C 134, 7.6.2003)
(3) PB L 394, 30.12.2006, blz. 10.
(4) http://ec.europa.eu/education/com392_en.pdf
(5) http://ec.europa.eu/education/policies/2010/doc/math2004.pdf
(6) ibidem
(7) http://www.eurydice.org/portal/page/portal/Eurydice/showPresentation?pubid=081EN

 

Vraag nr. 71 van Nikolaos Vakalis (H-0635/07)
 Betreft: Toepassing van artikel 100, lid 2 van het EG-Verdrag voor Griekenland
 

Is de Commissie voornemens de Raad voor te stellen Griekenland uit hoofde van artikel 100, lid 2 van het EG-Verdrag communautaire financiële bijstand te verlenen naar aanleiding van de verwoestende en dodelijke bosbranden in augustus jl.? Wat is het maximumbedrag van deze bijstand en in welke vorm kan deze worden verleend? Welke in het Verdrag bedoelde “voorwaarden” kan de Raad stellen voor de verlening van deze bijstand?

 
  
 

De Griekse autoriteiten hebben de volledige en uitgebreide raming van de schade die de bosbranden in het zuiden van Griekenland en het eiland Evia in augustus 2007 hebben aangericht, nog niet afgerond. Branden hebben een rechtstreeks negatief effect op de middelen (gebouwen, bouwland, veestapel) waardoor de groei vertraagt. Daar staat tegenover dat de wederopbouw en de fondsen afkomstig van publieke en particuliere bronnen die in de door de branden getroffen gebieden terechtkomen, de komende jaren een positief effect op de investeringsactiviteiten zullen hebben. Daardoor zullen de gevolgen voor de economische groei van Griekenland waarschijnlijk beperkt zijn.

Wat betreft de mogelijke toepassing van artikel 100, lid 2: de Commissie zal de situatie bestuderen zodra er een volledige en uitgebreide raming van de schade beschikbaar is.

Er worden evenwel andere communautaire solidariteitsinstrumenten overwogen. De voorzitter van de Commissie en de commissaris verantwoordelijk voor het regionaal beleid benadrukten in een bezoek aan de getroffen gebieden dat de Commissie het solidariteitsfonds zal aanspreken en al het overige zal doen dat nodig is om Griekenland te helpen, zodra er een raming is van de schade voor de economie en het milieu. Daarnaast heet de Europese Investeringsbank aangeboden snel een kaderlening van honderd miljoen euro aan Griekenland te verstrekken, als voorschot op een grotere lening op basis van de definitieve behoeften van Griekenland.

 

Vraag nr. 72 van Bill Newton Dunn (H-0646/07)
 Betreft: Milieu-effectrapportages
 

Kan de Commissie bevestigen dat volgens artikel 5, lid 3 van de MER-richtlijn matigingvoorstellen in verband met projectaanvragen in, of van invloed op Naturagebieden voor publieke raadpleging beschikbaar moeten zijn alvorens enig besluit over toepassing wordt genomen, en dat praktijken in het Verenigd Koninkrijk zoals het verlenen van een eerste toestemming alvorens het publiek wordt geïnformeerd en vervolgens verlening van de tweede toestemming, wettelijk gezien van nul en generlei waarde zijn?

 
  
 

Op grond van artikel 5, lid 3, tweede streepje, van de richtlijn betreffende de milieu-effectbeoordeling (MEB) zoals gewijzigd(1),(2),(3), zal de door een ontwikkelaar te verstrekken informatie onder andere ten minste een beschrijving bevatten van “de beoogde maatregelen om aanzienlijke nadelige effecten te vermijden, te beperken en zo mogelijk te verhelpen”. In artikel 3, eerste streepje, wordt gesteld dat bij een MEB de directe en indirecte effecten op “mens, dier en plant” geïdentificeerd, beschreven en beoordeeld moeten worden. Dit geldt natuurlijk ook voor Natura 2000-gebieden, als deze nadelig worden beïnvloed door de betreffende ontwikkeling.

Volgens artikel 6, lid 1, van dezelfde richtlijn moeten “instanties die op grond van hun specifieke verantwoordelijkheid inzake het milieu met het project te maken kunnen krijgen, de mogelijkheid hebben advies uit te brengen” over de krachtens artikel 5 verstrekte informatie. Deze informatie wordt ook beschikbaar gesteld voor het betrokken publiek dat het recht heeft “wanneer alle opties open zijn, opmerkingen en meningen kenbaar te maken aan de bevoegde instantie(s) voordat het besluit over de vergunningsaanvraag wordt genomen” (artikel 6, lid 4).

Het is dus duidelijk dat het publiek en de bevoegde milieu-instanties in een vroeg stadium en op doeltreffende wijze in de gelegenheid moeten worden gesteld deel te nemen aan de milieubesluitvormingsprocedures voordat een ontwikkeling wordt goedgekeurd.

Dit werd door het Europese Hof van Justitie bevestigd in zaak C-201/02 op verzoek van Delena Wells in zijn arrest van 7 januari 2004(4) onder punt 52, waarin het Hof als volgt oordeelt: “wanneer het nationale recht bepaalt dat de vergunningprocedure verloopt in verschillende fasen, te weten door het treffen van een basisbesluit en voorts een uitvoeringsbesluit dat niet mag afwijken van de in het basisbesluit vastgelegde parameters, moet het milieu-effect dat het project kan hebben, als zodanig worden onderscheiden en beoordeeld in de procedure met betrekking tot het hoofdbesluit. Enkel indien deze effecten pas in de procedure met betrekking tot het uitvoeringsbesluit kunnen worden onderscheiden, moet de beoordeling tijdens die procedure plaatsvinden”.

 
 

(1) Richtlijn 85/337/EEG van de Raad, PB L 175 05.07.85.
(2) Zoals gewijzigd bij Richtlijn 97/11/EG van de Raad, PB L 73, 14.03.97.
(3) Zoals gewijzigd bij Richtlijn 2003/35/EG van het Europees Parlement en de Raad, PB L 156, 25.06.03.
(4) PB C 47 van 21.02.2004.

 

Vraag nr. 73 van Anna Hedh (H-0648/07)
 Betreft: Alcohol
 

Volgens de Commissie bestaat er een duidelijk verband tussen de consumptie van alcohol en de volksgezondheid. Volgens de woorden van Commissielid Kyprianou in de plenaire vergadering van 5 september jl. leidt de consumptie van alcoholhoudende dranken ertoe dat elk jaar in Europa 100.000 personen sterven aan aandoeningen en ziektes die met alcohol te maken hebben. De met de consumptie van alcohol samenhangende gezondheidskosten bedragen 125 miljard euro per jaar en de kosten voor de samenleving in de EU zijn daarmee in grote lijnen dezelfde als die in verband met de consumptie van tabak. Het referentieniveau dat in Zweden wordt gehanteerd om vast te stellen of een transport over de landsgrens van particuliere dan wel commerciële aard is, bedraagt thans 230 liter alcoholhoudende drank per invoer. Het Zweedse beleid ten aanzien van alcohol kent een aantal onderdelen, waarvan er één bestaat uit hoge accijnzen en daarmee een hoge prijs voor alcoholhoudende dranken. De betekenis van dit beleidsonderdeel is nu flink afgenomen omdat de thans geldende EU-regels de invoer van grote hoeveelheden alcohol toelaten uit andere lidstaten die niet hetzelfde beleid voeren. Is de Commissie met het oog op het duidelijke verband tussen alcoholconsumptie en volksgezondheid van mening dat Zweden om volksgezondheidsredenen het Zweedse referentieniveau naar beneden kan bijstellen zonder in conflict te komen met de regelgeving van de EU? Kan Zweden met de steun van artikel 30 of een andere bepaling van het Verdrag in het kader van zijn restrictieve alcoholbeleid andere maximale invoerhoeveelheden voor alcoholhoudende dranken vaststellen?

 
  
 

De Commissie deelt de zorg van de geachte afgevaardigde ten aanzien van alcoholmisbruik en om deze reden heeft de Commissie op 24 oktober 2006 een mededeling over de beperking van alcoholgerelateerde schade in Europa aangenomen. De overgrote meerderheid van de lidstaten vindt het echter niet gepast de consumptie van alcohol terug te dringen door middel van hoge accijnzen, onder andere omdat een matige, verantwoorde consumptie van alcohol door volwassenen in het algemeen niet als schadelijk voor de gezondheid of als een oorzaak van sociale problemen wordt gezien. Zweden volgt in dezen een ander beleid, wat mogelijk is op grond van de bevoegdheid van de afzonderlijke lidstaten.

Overeenkomstig het voor de interne markt geldende beginsel wordt in artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG vastgelegd dat particulieren alcohol in een andere lidstaat mogen kopen, mits de goederen voor eigen gebruik worden verkregen en door hen zelf worden vervoerd. Het indicatieve niveau van 230 liter van diverse categorieën alcoholhoudende dranken (waarvan maximaal 10 liter gedistilleerde dranken), waarnaar de geachte afgevaardigde verwijst, is vastgelegd in artikel 9 van deze richtlijn. De indicatieve niveaus die overeenkomstig deze bepaling zijn vastgesteld, zijn uitsluitend bedoeld ter oriëntatie als moet worden vastgesteld of de producten werkelijk voor eigen gebruik bedoeld zijn en in de lidstaat van bestemming dus niet aan accijns moeten worden onderworpen, of dat ze voor handelsdoeleinden bestemd zijn, in welk geval accijns verschuldigd is. De getallen die in artikel 9 worden genoemd, moeten dus niet als ontheffing worden beschouwd. De lidstaten mogen echter geen indicatieve niveaus vaststellen die lager zijn dan is bepaald in artikel 9.

Wat betreft artikel 30 van het Verdrag wijst de Commissie erop dat in artikel 8 van Richtlijn 92/12/EEG, in combinatie met artikel 9 van dezelfde richtlijn, uitputtend wordt ingegaan op de desbetreffende kwestie, namelijk invoer van producten van de ene lidstaat naar de andere zonder dat hierbij belasting verschuldigd is in de lidstaat van bestemming. In deze bepaling wordt uitgegaan van het belang van de lidstaten om hun eigen belastingen te kunnen heffen op producten die vanuit andere lidstaten naar hun grondgebied worden overgebracht. Hierbij kunnen belastinginkomsten of andere beleidsredenen in verband met belasting op alcohol, zoals gezondheidsbescherming, een rol spelen. In dit opzicht moet ten eerste niet worden vergeten dat het harmonisatiesysteem waaronder deze bepalingen vallen, niet voorziet in maximumtarieven, wat betekent dat lidstaten nationale tarieven mogen vaststellen op een niveau gelijk aan of hoger dan het minimumtarief, ondermeer met het oog op gezondheidsbescherming. Ten tweede moet niet worden vergeten dat aan sommige lidstaten, waaronder Zweden, in dit kader een overgangsregeling is toegekend. Deze regelingen wijken af van artikel 8 en artikel 9, inzake de specifieke situatie in deze landen(1), met name in termen van volksgezondheidbeleid.(2) Deze regelingen zijn op 31 december 2003 vervallen (voor Zweden, vgl. artikel 26, lid 3, van Richtlijn 92/12/EEG).

Samenvattend: de wijze waarop importerende lidstaten hun eigen belastingregels mogen toepassen op de import uit andere lidstaten door particulieren, wordt op communautair niveau geharmoniseerd, onder andere met het oog op het mogelijke gezondheidsbeleid in de importerende lidstaten. Derhalve mogen lidstaten in dezen geen beroep doen op artikel 30 van het EG-Verdrag, om unilateraal strengere regels vast te stellen en toe te passen.

 
 

(1) In het geval van Zweden voorzag het toetredingsverdrag in een overgangsperiode die eindigde op 31 december 1996. Deze periode is verlengd door middel van Richtlijn 96/99/EG (PB L 8 van 11.1.1997) en Richtlijn 2000/44/EG (PB L 161 van 1.7.2000), beide tot wijziging van artikel 26 van Richtlijn 92/12/EEG.
(2) De vijfde overweging van Richtlijn 96/99/EG en de tweede overweging van Richtlijn 2000/44/EG verwijzen naar het feit dat Zweden "van oudsher de betrokken producten als belangrijke bron van inkomsten en met het oog op de volksgezondheid en maatschappelijke aspecten met hoge accijnzen" belast.

 

Vraag nr. 74 van Paulo Casaca (H-0649/07)
 Betreft: Uitbraak van cholera in Irakees Koerdistan
 

In verband met de zeer ernstige uitbraak van cholera in Irakees Koerdistan hebben de regionale autoriteiten om internationale hulp verzocht. Is de Europese Commissie voornemens gehoor te geven aan deze oproep?

 
  
 

De Commissie is verontrust door de uitbraak van cholera in Irakees Koerdistan en volgt de situatie nauwlettend. Zoals de Wereldgezondheidsorganisatie meldde, is een comité van hoog niveau onder voorzitterschap van de minister van Gezondheid ingesteld en zijn de noodzakelijke maatregelen genomen. Het gemelde sterftecijfer is lager dan 1 procent, wat erop wijst dat de behandeling van de patiënten onder controle is.

De Wereldgezondheidsorganisatie coördineert de reactie op de uitbraak van de ziekte. In het kader van deze reactie heeft het Internationale Comité van het Rode Kruis, met de financiële steun van het Directoraat-generaal Humanitaire hulp (DG ECHO), de noodzakelijke donaties gedaan aan de plaatselijke autoriteiten van het ministerie van Gezondheid.

Verder biedt de Commissie sinds 2004 stelselmatig steun aan de gezondheidssector in Irak via de faciliteit inzake een internationaal wederopbouwfonds voor Irak, het trustfonds voor Irak van de ontwikkelingsgroep van de Verenigde Naties (UNDG - ITF), cluster D gewijd aan gezondheid en voeding. In juni 2007 is een nieuwe bijdrage van twaalf miljoen euro aan dit cluster toegewezen om de nationale gezondheidsautoriteiten in staat te stellen zich voor te bereiden op deze en andere bedreigingen op het gebied van de volksgezondheid.

 

Vraag nr. 75 van Bogusław Sonik (H-0650/07)
 Betreft: Situatie van christelijke minderheden in het Midden-Oosten en de Maghreb
 

Ik zou de aandacht willen vestigen op de situatie van de christenen in het Midden-Oosten en de Maghreb. De huidige situatie in de regio zorgt ervoor dat de christenen zich steeds onveiliger voelen. Een van de redenen hiervoor is het toenemende islamradicalisme. Dit heeft tot gevolg dat veel christenen emigreren. De situatie is het ergst voor de christenen die al eeuwen in Irak wonen en vaak het slachtoffer zijn van de steeds grotere terreur die in Irak heerst. Hetzelfde geldt voor Libanon, waar tijdens de oorlog veel christenen die niets met Hezbollah te maken hadden, zwaar hebben geleden. In Egypte zijn de christenen het slachtoffer van het conflict tussen de regering en radicale moslims. In augustus zijn twee christelijke activisten van de Middle East Christian Association gearresteerd op beschuldiging van vijandige uitspraken jegens de islam. In Algerije heeft de regering voor niet-moslims de vrijheid van geloofsuiting beperkt, wat de christenen in dit land rechtstreeks heeft getroffen.

Welke stappen heeft de Commissie ondernomen om de veiligheid van de christenen in de regio te vergroten?

Is zij van plan stappen te ondernemen bij de regeringsleiders van de landen waar er sprake is van vervolging?

Is zij van plan in het kader van het Euro-mediterraan partnerschap programma's op te stellen om de situatie van de christelijke minderheden in de regio te verbeteren?

 
  
 

De Commissie dankt de geachte afgevaardigde voor zijn vraag inzake de situatie van christelijke minderheden in het Midden-Oosten en de Maghreb.

De Commissie is op de hoogte van de gemelde beperkingen waarmee christenen, maar ook andere religieuze minderheden in veel landen in de regio worden geconfronteerd. Samen met de lidstaten houdt de Commissie de mensenrechtensituatie en de democratische situatie in de regio, waaronder respect voor de vrijheid van godsdienst en de bescherming van religieuze minderheden, nauwlettend in de gaten.

De EU is actief betrokken bij discussies over vrijheid van gedachte, geweten en godsdienst met een breed scala aan landen in de regio en stelt deze en andere mensenrechtenkwesties in politieke dialogen met de betrokken landen aan de orde. De EU spreekt ook haar bezorgdheid uit over de vrijheid van godsdienst en de hiermee in verband staande intolerantie en discriminatie via demarches en publieke verklaringen, waarin partnerlanden worden herinnerd aan hun verplichtingen op grond van internationaal recht dat discriminatie op welke gronden dan ook verbiedt.

De EU probeert ook actief de bescherming van de mensenrechten te bevorderen door middel van het Europees nabuurschapsbeleid (ENB). Het met Egypte overeengekomen ENB-actieplan bevat doelstellingen gericht op het bevorderen van de bescherming van alle aspecten van de mensenrechten, het verbeteren van de dialoog tussen culturen en godsdiensten, samenwerking op het gebied van de strijd tegen intolerantie, discriminatie, racisme en xenofobie en het bevorderen van respect voor godsdiensten en cultuur. Ook in het ENB-actieplan met Libanon wordt belang gehecht aan de bescherming van de rechten van minderheden en de strijd tegen discriminatie, racisme, xenofobie en de dialoog over rassenhaat. Helaas is er nog geen ENB-actieplan met Algerije.

Wat betreft de steunprogramma’s van de Commissie: de Commissie heeft in het kader van het EIDHR (Europees instrument voor democratie en mensenrechten) ruime financiële middelen beschikbaar gesteld voor projecten op het gebied van de mensenrechten en democratie waarmee kwesties worden aangepakt op het gebied van discriminatie en minderheden, en zij zal dat in de toekomst blijven doen. Daarnaast biedt het MEDA-programma(1) steun aan de vorming van nationale mensenrechtenstrategieën en nationale instellingen op het gebied van mensenrechten.

 
 

(1) Instrument van de economische en financiële samenwerking van het Europees-mediterrane partnerschap.

 

Vraag nr. 76 van Marian Harkin (H-0652/07)
 Betreft: Levensmiddelenadditieven
 

De Britse Food Safety Authority heeft een onderzoek laten uitvoeren naar levensmiddelenadditieven, waaronder de additieven E110, E102, E122, E124, E211, E104 en E129. Uit de onlangs in het medische tijdschrift the Lancet gepubliceerde resultaten van dit onderzoek blijkt dat er mogelijkerwijs een verband bestaat tussen deze additieven en hyperactief gedrag en dat zij het gedrag van kinderen negatief kunnen beïnvloeden.

Kan de Commissie aangeven wat zij gedaan heeft of (gezien de alarmerende resultaten van het onderzoek) van plan is te gaan doen met het oog op de veiligheid van alle in de EU toegestane levensmiddelenadditieven?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van de recente publicatie in het wetenschappelijk tijdschrift 'The Lancet' waarin wordt gesteld dat de consumptie van bepaalde levensmiddelenadditieven mogelijk van invloed is op hyperactief gedrag bij kinderen.

De Commissie heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA), het Europees risicobeoordelingsorgaan, gevraagd de resultaten van dit onderzoek en andere informatie over dit onderwerp in het publieke domein te bestuderen en zo snel mogelijk een advies uit te brengen.

Op basis van het advies van de EFSA zal de Commissie overwegen of verdere maatregelen nodig zijn.

Voordat levensmiddelenadditieven voor gebruik binnen de Europese Unie worden goedgekeurd, moeten ze eerst op veiligheid worden beoordeeld. Alle levensmiddelenadditieven die binnen de Europese Unie worden goedgekeurd, zijn daarvoor dus reeds beoordeeld door de EFSA of het Wetenschappelijk Comité voor de menselijke voeding (SCF). Bovendien staan alle additieven onder voortdurende controle van de Commissie en verzoekt de Commissie de EFSA nieuwe resultaten die de uitkomst van eerdere beoordelingen in een nieuw daglicht kunnen stellen, te onderzoeken.

In verband met het voorstel inzake levensmiddelenadditieven dat onderdeel is van het pakket voorstellen inzake voedselverbeteraars van de Commissie, heeft de Commissie de EFSA bovendien gevraagd een herbeoordeling van alle momenteel toegestane levensmiddelenadditieven uit te voeren. Er wordt aan deze herbeoordeling gewerkt en de EFSA is bezig de toegestane kleurstoffen opnieuw te beoordelen.

 

Vraag nr. 78 van Colm Burke (H-0658/07)
 Betreft: EU-onderzoek naar zelfmoordpreventie
 

Op 10 september was de Werelddag Zelfmoordpreventie om ons eraan te herinneren dat dringend iets moet worden gedaan aan vroegtijdige sterfgevallen door zelfmoord.

Elk jaar plegen 58.000 mensen in Europa zelfmoord. In mijn eigen land, Ierland, is het zelfmoordcijfer verdubbeld sinds het begin van de jaren '80 en is het gemiddelde thans 495 per jaar.

Zelfmoord is een van de belangrijkste doodsoorzaken onder jongeren. Circa 14 procent van alle zelfmoorden wordt gepleegd in de leeftijdsgroep 15-24 jaar door met name jonge mannen.

Hoe steunt de Commissie het onderzoek naar de oorzaken van zelfmoord en de evaluatie van strategieën voor zelfmoordpreventie in Europa?

 
  
 

Met de laatste uitbreidingsronde is het aantal sterfgevallen door zelfmoord in de EU op ongeveer 60 000 per jaar uitgekomen. Het aantal zelfmoordpogingen ligt naar schatting tienmaal zo hoog. Het zelfmoordcijfer in sommige lidstaten behoort tot de hoogste ter wereld. Tevens is aangetoond dat preventieve maatregelen het zelfmoordcijfer kunnen terugdringen. Het bestrijden van zelfmoordgedrag moet dus een prioriteit voor de volksgezondheid zijn.

De Commissie is actief op dit terrein. In het kader van haar volksgezondheidsprogramma cofinanciert ze de Europese alliantie tegen depressie (EAAD). Depressie is een belangrijke oorzaak van zelfmoord en er zijn in Europa al diverse regionale netwerken tegen depressie opgericht.

Ten tweede is onlangs de termijn gesloten voor relevante oproepen voor voorstellen inzake “Evaluatie van strategieën voor zelfmoordpreventie in Europa” en “Van stemmingsstoornissen naar experimentele modellen” in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. De ontvangen voorstellen worden nu aan het gebruikelijke beoordelingsproces onderworpen.

 

Vraag nr. 79 van Alain Hutchinson (H-0660/07)
 Betreft: Structuurfondsen voor het opknappen van sociale woningbouw
 

Op grond van de nieuwe EFRO-verordening EG 1080/2006(1) kunnen de middelen van dit fonds alleen worden aangewend voor huisvesting in de lidstaten die na mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden. Het is verbazingwekkend dat het criterium om voor EFRO-steun op dit gebied in aanmerking te komen gebaseerd is op de toetredingsdatum en niet op de sociaal-economische situatie in een land of regio. Daarnaast is dit criterium aanvechtbaar omdat huisvestingsproblemen in veel Europese steden en regio's voorkomen en niet per se in de nieuwe lidstaten. Het is met het oog op de verwezenlijking van de cohesie in Europa dan ook van groot belang dat kan worden opgetreden daar waar dit echt nodig is. Het Europees Parlement heeft in het licht hiervan op 10 mei jl. een resolutie aangenomen P6_TA(2007)0183 over huisvesting en het regionaal beleid (2006/2108(INI)) waarin het verzoekt om de toegang tot de communautaire fondsen voor het opknappen van sociale woningen tot alle lidstaten uit te breiden. Dit zou bij de volgende herziening van de cohesiebeleidverordeningen moeten gebeuren. Kan de Commissie het Parlement mededelen welke maatregelen zij denkt voor te stellen om aan dit verzoek van het Parlement tegemoet te komen?

 
  
 

De Commissie bevestigt de informatie die zij reeds aan het Parlement heeft verstrekt in het kader van de follow-up van de resolutie van het Europees Parlement van 10 mei 2007 over huisvesting en regionaal beleid (P6_TA(2007)0183)(2).

De Commissie is niet van plan de regels inzake het cohesiebeleid, die van kracht zijn tot eind 2013, voor die tijd te herzien. De vraag of de steun op het gebied van huisvesting dient te worden uitgebreid tot alle lidstaten zal te gelegener tijd worden behandeld in het kader van de discussie over de hervorming van het cohesiebeleid na 2013.

 
 

(1) PB L 210 van 31.7.2006, blz. 1.
(2) 2006/2108(INI)

 

Vraag nr. 80 van Athanasios Pafilis (H-0663/07)
 Betreft: Verontreiniging van de rivier de Asopós - Gevaar voor de volksgezondheid
 

De gezondheid van tienduizenden inwoners van Attica en Boeotië loopt gevaar doordat de ondergrondse waterlagen en de rivier de Asopós waar zijn hun drinkwater uit betrekken, verontreinigd zijn met kleine hoeveelheden chroom, nitraten, chloor en lood. Er rust een zware verantwoordelijkheid op de Griekse regeringen die het land sinds 1996 hebben bestuurd omdat zij, ondanks waarschuwingen van de bevoegde diensten betreffende de almaar toenemende verontreiniging van de waterlagen ten gevolg van de ongecontroleerde lozing van afvalstoffen door de industrie, niets hebben gedaan om de volksgezondheid te beschermen.

Is de Commissie bereid te kijken naar maatregelen en financiering ter beschikking te stellen voor acties gericht op het beschermen van de volksgezondheid en het waarborgen van de toelevering aan de genoemde gebieden van gezond water, het saneren van de ondergrondse waterlagen, het beschermen van deze lagen tegen industrie-afval, alsmede het verrichten van onderzoek naar de gevolgen voor de gezondheid van de inwoners van Attica en Boeotië en naar het gevaar van méér verontreiniging?

 
  
 

De kaderrichtlijn water(1) (WFD) verplicht lidstaten ertoe uiterlijk 2004 een analyse van de effecten van menselijke activiteiten op de toestand van water uit te voeren. Griekenland heeft tot op vandaag geen behoorlijke milieubeoordeling uitgevoerd zoals de WFD die voorschrijft en dientengevolge heeft de Commissie een inbreukprocedure ingeleid in verband met artikel 5, lid 1, en artikel 15, lid 2, van de WFD, welke op 21 maart 2007 door de rechter is behandeld.

In de beperkte informatie die de Griekse autoriteiten in het kader van de WFD-rapportering hebben verstrekt, wordt erkend dat ten gevolge van de lozing van industrieel water en afvalwater en landbouwactiviteiten hoge concentraties organische verontreinigende stoffen en voedingsstoffen (fosfor en nitraten) in de rivier de Asopós voorkomen.

De Commissie zal deze zaak verder onderzoeken en bij de Griekse autoriteiten aanvullende informatie vragen over de situatie in het stroomgebied van de rivier de Asopós, met name aangaande de kwaliteit van het drinkwater.

EU-financieringsinstrumenten zoals het Cohesiefonds(2), het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling(3) en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling(4) voorzien in de subsidiabiliteit van een reeks maatregelen ter bescherming en verbetering van de kwaliteit van onze wateren - van planning en beoordeling tot operationele maatregelen. Het is echter de verantwoordelijkheid van de lidstaten om in het kader van deze subsidiabele maatregelen prioriteiten en projecten te kiezen.

 
 

(1) Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327 van 22.12.2000, zoals gewijzigd.
(2) Verordening (EG) nr. 1084/2006 van de Raad van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1164/94, PB L 210 van 31.7.2006.
(3) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO), PB L 277 van 21.10.2005.
(4) Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1783/1999, PB L 210 van 31.7.2006.

 

Vraag nr. 81 van Bastiaan Belder (H-0665/07)
 Betreft: Onregelmatigheden in de besluitvorming voor internationale standaardisatie in het ISO
 

Heeft de Commissie kennisgenomen van de recente onregelmatigheden in de besluitvorming voor internationale standaardisatie in het ISO, waaronder het chanteren en kopen van stemmen en het op andere manieren oneigenlijk beïnvloeden van nationale stemcommissies?

Is de Commissie van mening dat de ISO-procedures aanzienlijke aanpassing behoeven om beter toegesneden te zijn op controversiële standaarden als OOXML?

Zo ja, welke aanpassingen wil de Commissie voorstellen in overleg met de lidstaten en andere deelnemende landen, alsmede de nationale commissies?

Overweegt de Commissie sancties jegens de ondernemingen die hun marktpositie gebruiken om Europese bedrijven tegen hun wil bij dit soort praktijken te betrekken c.q. om andere leveranciers en open source-toepassingen op concurrentieachterstand te zetten?

Zie onder meer: http://ec.europa.eu/idabc/en/document/7183/469

 
  
 

In de vraag wordt verwezen naar een lopend besluitvormingsproces bij de Internationale Organisatie voor Normalisatie (ISO) dat zeer controversieel is door de uitgesproken standpunten van verschillende belanghebbenden.

De Commissie is op de hoogte van de berichten in de media over onregelmatigheden in de besluitvorming op nationaal en internationaal niveau. De Commissie is echter niet rechtstreeks bij het proces en het bestuur van ISO betrokken en verkeert dus niet in de positie dat ze de beweringen over ontoelaatbaar gedrag kan verifiëren.

ISO is een onafhankelijke internationale organisatie voor normalisatie. De verantwoordelijkheid voor het behoorlijk functioneren van ISO ligt primair bij haar leden, de nationale normalisatieorganen, en het is aan hen de vermeende onregelmatigheden te verifiëren en mogelijke vervolgstappen te overwegen.

In het algemeen is het behoorlijk functioneren van internationale normalisatie belangrijk voor het normalisatiebeleid van de EU. Daarom moedigt de Commissie ISO en de andere erkende normalisatieorganen aan te handelen volgens de internationale normalisatiebeginselen van de Wereldhandelsorganisatie, dat wil zeggen transparantie, openheid, inclusiviteit, onpartijdigheid en consensus, doelmatigheid, relevantie en samenhang.

De Commissie verwacht van ISO en haar leden dat ze deze beginselen bij haar besluitvormingsprocessen volledig ten uitvoer legt. In het kader van de samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese normalisatieorganisaties en de Commissie wordt van de Europese nationale normalisatieorganen verwacht dat ze dezelfde beginselen hanteren.

De Commissie streeft naar concurrentie op basis van merites. Het is in dit opzicht van belang dat bij normalisatieprocessen sprake is van open en transparante procedures, zoals omschreven in alinea’s 159-178 van de richtsnoeren van de Commissie inzake de toepasselijkheid van artikel 81 van het EG-Verdrag op horizontale samenwerkingsovereenkomsten(1).

 
 

(1) Zie http://eur-ex.europa.eu/LexUriServ/site/en/oj/2001/c_003/c_00320010106en00020030.pdf

 

Vraag nr. 82 van Diamanto Manolakou (H-0667/07)
 Betreft: Onverzekerde arbeid door artsen van een verzekeringsinstelling
 

900 geneesheren van het Griekse Instituut voor sociale zekerheid (IKA) en ook tienduizenden anderen die in de openbare sector werken, worden gegijzeld door arbeidscontracten zonder vaste arbeidsplaats en zonder verzekering, ook al bekleden zij vaste en permanente posten. Daarnaast zijn 5500 geneesheren in tegenstelling tot hun andere collega's niet door het IKA verzekerd, ook al hebben ze jarenlang voor dit verzekeringsinstituuut gewerkt en is hun contract omgezet in een contract van onbepaalde duur.

Is de Commissie van plan de nodige stappen te ondernemen om een eind te maken aan deze gijzelingssituatie, die weliswaar niet officieel is maar wel blijft aanslepen, en ervoor te zorgen dat de artsen die voor het IKA werken hun volledig arbeids-, verzekerings- en pensioenrechten krijgen en dat allen die een vaste en permanente arbeidsplaats bekleden ook een contract van onbepaalde duur krijgen?

 
  
 

In de vraag die de geachte afgevaardigde heeft ingediend, worden twee kwesties aan de orde gesteld.

De eerste kwestie betreft de maatregelen die de Commissie wil nemen om ervoor te zorgen dat arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd van werknemers die permanente posten bekleden, worden omgezet in contracten van onbepaalde duur. In dit verband verwijst de Commissie de geachte afgevaardigde naar haar antwoord op mondelinge vraag H-0532/07 van de heer Papadimoulis(1).

De tweede kwestie betreft de bewering dat artsen van wie het contract voor bepaalde tijd door het IKA is omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, niet verzekerd zijn. Op basis van de door de geachte afgevaardigde verstrekte informatie kan de Commissie hierover niet meer bijzonderheden verschaffen.

 
 

(1) Mondeling antwoord van 4 september 2007.

 

Vraag nr. 83 van Anne Van Lancker (H-0669/07)
 Betreft: Rapport over racisme en xenofobie in de lidstaten van de EU
 

In een rapport van het EU Agency for Fundamental Rights over racisme in de EU blijkt dat er nog vaak gediscrimineerd wordt op basis van afkomst, hoewel 2 richtlijnen (2000/78/EG(1) en 2000/43/EG(2)) dat verbieden. In België gaat discriminatie vooral over werkgelegenheid. De richtlijnen zorgden vooral voor een aantal goedwerkende nationale organen om klachten te verwerken, maar die resulteren vaak niet in sancties. In een aantal landen zijn er zelfs nog geen organen voorhanden die klachten mbt. racisme verwerken, hoewel 2000/43/EG dat voorschrijft. Is de Commissie op de hoogte van het rapport? Acht de Commissie geen snellere maatregelen mogelijk die de lidstaten kunnen aansporen discriminatie op basis van afkomst te verminderen? Heeft de Commissie voorstellen die kunnen leiden tot een betere naleving van de door haar opgestelde richtlijnen mbt. discriminatie?

 
  
 

De Commissie heeft kennisgenomen van het rapport over racisme en xenofobie in de lidstaten van de EU dat het Bureau voor de grondrechten onlangs heeft gepubliceerd.

De Commissie hecht veel belang aan de correcte omzetting van Richtlijn 2000/43/EG, de richtlijn inzake rassengelijkheid, door de lidstaten. Ze heeft de wetgeving van de lidstaten uitvoerig bestudeerd en heeft op 27 juni 2007 besloten veertien lidstaten een met redenen omkleed advies te doen toekomen. Wat betreft de “gelijkheidsorganen” die de lidstaten krachtens de richtlijn dienen te hebben: slechts twee lidstaten hebben nog steeds niet zo’n orgaan om slachtoffers van discriminatie te helpen. De Commissie heeft hierover contact gehad met de nationale autoriteiten.

De Commissie wordt bij haar contacten met de nationale autoriteiten aangemoedigd door de toenemende mate van overeenstemming tussen het nationale recht en de antidiscriminatierichtlijnen van de EU.

De Commissie neemt een aantal maatregelen om lidstaten te stimuleren discriminatie te bestrijden. Ze financiert bijvoorbeeld een groot aantal initiatieven die erop gericht zijn discriminatie te voorkomen of terug te dringen, zoals bewustmaking, het bestrijden van stereotypen, cursussen voor NGO’s, vakbonden en de advocatuur en de uitwisseling van goede praktijken tussen gelijkheidsorganen. Dit zijn essentiële aanvullingen op de EU-wetgeving.

 
 

(1) PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16.
(2) PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22.

 

Vraag nr. 84 van Pedro Guerreiro (H-0672/07)
 Betreft: Het aflopen van het zogeheten “Memorandum van overeenstemming” tussen de EU en China over de invoer van bepaalde textiel- en kledingproducten
 

Zoals wij al reeds enkele malen in het afgelopen jaar hebben benadrukt, loopt het “Memorandum van overeenstemming” op 31 december 2007 af. Dit memorandum, dat betrekking heeft op de uitvoer van bepaalde kleding- en textielproducten van China naar de EU-landen, werd op 10 juni 2005 beklonken en omvat ongeveer 10 van de circa 35 categorieën van producten die uit dit land worden ingevoerd.

Dankzij deze overeenkomst werden specifieke, zij het beperkte beschermingsmaatregelen m.b.t. de uitvoer van Chinese producten in werking gesteld. Met de uitvoer uit andere derde landen naar de EU werd daarbij geen rekening gehouden.

Steeds meer textielorganisaties roepen thans om maatregelen om de exponentiële toename van de invoer van kleding en textiel naar Europa aan banden te leggen. Zij willen de problemen van 2005 voorkomen en pleiten voor een verlenging van de vigerende restricties. Ook wensen zij dat deze restricties op andere categorieën worden toegepast, in navolging van de overeenkomsten tussen China en de VS.

Welke maatregelen denkt de Commissie - o.a. in het kader van de invoerbeperkingen - te treffen om de productiecapaciteit en arbeidsplaatsen in de kleding- en textielsector te beschermen, vooral omdat deze sector voor de EU van groot sociaal-economisch belang is, en met name voor de kansarme regio's waar deze industrie sterk vertegenwoordigd is?

 
  
 

Textiel en meer specifiek de textielhandel met China is een belangrijk punt op de agenda van de Commissie voor eind 2007. De Commissie heeft op consequente wijze aandacht aan dit punt besteed en de belangen van de Europese textielsector behartigd.

Tegen een achtergrond van nagenoeg vrije toegang tot de Europese markt wordt de Europese textiel- en kledingsector geconfronteerd met hoge tarieven en non-tarifaire belemmeringen die de toegang tot belangrijke markten in de weg staan en zo de mogelijkheden van de sector om zijn concurrentievermogen te vergroten, beperken. Het werk dat de Groep op hoog niveau (GHN) heeft verricht, d.w.z. het actieplan voor markttoegang (MAAP), is bijzonder waardevol. De Commissie streeft in haar bilaterale ontmoetingen en ook op multilateraal niveau naar de tenuitvoerlegging van het MAAP om zo een betere markttoegang te verkrijgen. De inspanningen zullen gericht blijven op het verlagen of elimineren van de tarieven en/of non-tarifaire belemmeringen (NTB) in het kader van bilaterale onderhandelingen of instrumenten of door middel van andere instrumenten van de Wereldhandelsorganisatie.

Wat betreft de specifieke kwestie Chinees textiel, herhaalt de Commissie dat de overeengekomen invoerbeperkingen voor de tien textiel- en kledingcategorieën volgens het Memorandum van overeenstemming tussen de EU en China dat in juni 2005 in Sjanghai is getekend, op 31 december 2007 wordt opgeheven. De Commissie is volledig doordrongen van het belang van de textielsector voor de Europese economie en van de belangen van bepaalde lidstaten en regio’s in deze sector. De Commissie is echter niet van plan voor te stellen de quota op de invoer van bepaalde textiel- en kledingcategorieën tot na 2007 te verlengen.

Het Memorandum van overeenstemming geldt ook voor 2008. Om een soepele overgang in 2008 te garanderen zal de Commissie de invoer van textiel uit China nauwlettend volgen. Om deze reden overweegt de Commissie momenteel de invoering van een controlemechanisme zonder enige kwantitatieve beperkingen in de vorm van een enkelvoudig systeem (alleen aan de EU-zijde) of een dubbel systeem (zowel aan de EU-zijde als aan de Chinese zijde). Hierover worden momenteel besprekingen gevoerd met alle belanghebbenden.

De Commissie zal te zijner tijd een formeel voorstel formuleren met als doel tegen eind oktober 2007 een formeel besluit te publiceren.

 

Vraag nr. 85 van Hans-Peter Martin (H-0674/07)
 Betreft: Bevoegdheid en uitgaven voor gedecentraliseerde agentschappen
 

Zelfs deskundigen die zich al jaren bezighouden met de agentschappen van de EU, weten als gevolg van het gebrek aan transparantie op principiële vragen geen antwoord. Kan de Commissie meedelen:

welk directoraat-generaal van de Commissie thans voor welk gedecentraliseerd agentschap verantwoordelijk is;

hoeveel medewerkers in de desbetreffende directoraten-generaal van de Commissie in dienst waren, uitgesplitst per jaar van 2000 t/m 2006, dan wel hoeveel personen thans bevoegd zijn voor de gedecentraliseerde agentschappen?

Hoe hoog waren de kosten voor de gedecentraliseerde agentschappen, uitgesplitst naar administratieve, operationele en personele activiteiten, binnen de afzonderlijke directoraten-generaal van de Commissie in de jaren 2000 t/m 2006?

 
  
 

In antwoord op zijn eerste vraag vindt het geachte Parlementslid hieronder een lijst van geografisch gedecentraliseerde organen, met daarbij de directoraten-generaal die verantwoordelijk zijn voor de betrekkingen met deze organen.

Voor een antwoord op de andere vragen van het Parlementslid is omvangrijk onderzoek nodig. De Commissie zal de gewenste informatie op zo kort mogelijke termijn verstrekken.

Benaming agentschap

Directoraat-generaal

Europees Centrum voor de ontwikkeling van de beroepsopleiding (Cedefop)

European Centre for the Development of Vocational Training

Centre européen pour le développement de la formation professionnelle

(CEDEFOP)

Thessaloniki (EL)

Onderwijs en cultuur

Education and Culture

Education et Culture

Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden

European Foundation for the Improvement of Living and Working Conditions

Fondation européenne pour l’amélioration des conditions de vie et de travail

(EUROFOUND)

Dublin (IE)

Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen

Employment, Social Affairs and Equal Opportunities

Emploi, affaires sociales et égalité des chances

Europees Milieuagentschap

European Environment Agency

Agence européenne pour l’environnement

(EEA)

Kopenhagen (DK)

Milieu

Environment

Environnement

Europese Stichting voor opleiding

European Training Foundation

Fondation européenne pour la formation

(ETF)

Turijn (IT)

Onderwijs en cultuur

Education and Culture

Education et Culture

Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving

European Monitoring Centre for Drugs and Drug Addiction

Observatoire européen des drogues et des toxicomanies

(EWDD – EMCDDA – OEDT)

Lissabon (PT)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

Europees Geneesmiddelenbureau

European Medicines Agency

Agence europeénne des médicaments

(EMEA)

Londen (UK)

Ondernemingen

Enterprises

Entreprises

Harmonisatiebureau voor de interne markt

Office for Harmonisation in the Internal Market

Office de l’harmonisation dans le marché intérieur

(OHIM)

Alicante (ES)

Interne markt

Internal Market

Marché intérieur

Europees Agentschap voor veiligheid en gezondheid op het werk

European Agency for Safety and Health at Work

Agence européenne pour la sécurité et la santé au travail

(EU-OSHA)

Bilbao (ES)

Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen

Employment, Social Affairs and Equal Opportunities

Emploi, affaires sociales et égalité des chances

Benaming agentschap

Directoraat-generaal

Communautair Bureau voor plantenrassen

Community Plant Variety Office

Office communautaire des variétés végétales

(CPVO)

Angers (FR)

Gezondheid en consumentenbescherming

Health and Consumer Protection

Santé et protection des consommateurs

Vertaalbureau voor de organen van de Europese Unie

Translation Centre for bodies of the European Union

Centre de traduction des organes de l’Union européenne

(CdT)

Luxemburg (LU)

Vertaling

Translation

Traduction

Europees Agentschap voor de wederopbouw

European Agency for Reconstruction

Agence européenne pour la réconstruction

(EAR)

Thessaloniki (EL)

Uitbreiding

Enlargement

Elargissement

Europese Autoriteit voor voedselveiligheid

European Food Safety Authority

Autorité de sécurité alimentaire européenne (EFSA)

Parma (IT)

Gezondheid en consumentenbescherming

Health and Consumer Protection

Santé et protection des consommateurs

Europees Agentschap voor maritieme veiligheid

European Maritime Safety Agency

Agence europeénne de la sécurité maritime

(EMSA)

Lissabon (PT)

Energie en vervoer

Energy and Transport

Energie et transports

Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart

European Aviation Safety Agency

Agence européenne pour la sécurité aérienne

(EASA)

Keulen (DE)

Energie en vervoer

Energy and Transport

Energie et transports

Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging

European Agency for Networks and Information Security

Agence européenne pour la sécurité des réseaux et de l’information

(ENISA)

Heraklion (EL)

Informatiemaatschappij

Information Society

Société de l’information

Europees Centrum voor ziektepreventie en -bestrijding

European Centre for Disease Prevention and Control

Centre européen pour la prévention et le contrôle des maladies

(ECDC)

Stockholm (SE)

Gezondheid en consumentenbescherming

Health and Consumer Protection

Santé et protection des consommateurs

Europees Spoorwegbureau

European Railway Agency

Agence ferroviaire européenne

(ERA)

Lille/Valenciennes (FR)

Energie en vervoer

Energy and Transport

Energie et transports

Toezichtautoriteit voor het Europees GNSS

European GNSS Supervisory Authority

Autorité de Surveillance européenne GNSS

(GSA)

Vervoer

Transport

Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen

European Agency for the Management of Operational Co-operation at the External Borders

Agence européenne pour la gestion de la coopération opérationnelle aux frontières extérieures

(FRONTEX)

Warschau (PL)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

Communautair Bureau voor visserijcontrole

Community Fisheries Control Agency (CFCA)

Agence communautaire de contrôle des pêches

Nog in Brussel,

wordt gevestigd in Vigo (ES)

Visserij en maritieme zaken

Fisheries and maritime affairs

Pêche et affaires maritimes

Benaming agentschap

Directoraat-generaal

REACH

Europees Agentschap voor chemische stoffen

European Chemicals Agency

Agence européenne des produits chimiques

(ECHA)

Helsinki (FI)

Ondernemingen en industrie

Enterprise and Industry

Entreprises & Industrie

Milieu

Environment

Environnement

Europees Instituut voor gendergelijkheid

European Institute for Gender Equality

Institut européen pour l'égalité entre les hommes et les femmes

Vilnius (LT)

Werkgelegenheid, sociale zaken en gelijke kansen

Employment, Social Affairs and Equal Opportunities

Emploi, affaires sociales et égalité des chances

Europees Bureau voor de grondrechten

Fundamental Rights Agency

Agence des droits fondamentaux de l'Union européenne

(FRA)

Wenen (AT)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

Instituut voor veiligheidsstudies van de Europese Unie

European Institute for Security Studies

Institut d’études de sécurité de l’Union européenne

(ISS)

Parijs (FR)

rapporteert aan de Raad

Satellietcentrum van de Europese Unie

European Union Satellite Centre

Centre satellitaire de l’Union européenne

(EUSC)

Torrejon de Ardoz (ES)

rapporteert aan de Raad

Europees Defensieagentschap

European Defence Agency

Agence européenne de défense

(EDA)

Brussel (BE)

rapporteert aan de Raad

Europese Politiedienst

European Police Office

Office européen de police

(EUROPOL)

Den Haag (NL)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

EU-agentschap voor justitiële samenwerking

European Judicial Co-operation Unit

Unité européenne de coopération judiciaire

(EUROJUST)

Den Haag (NL)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

Europese Politieacademie

European Police College

Collège européen de police

(CEPOL)

Bramshill (UK)

Justitie, vrijheid en veiligheid

Justice, Freedom and Security

Justice, Liberté et Sécurité

 

Vraag nr. 86 van Georgios Toussas (H-0675/07)
 Betreft: Roofbeheer van pensioenfondsreserves
 

De terugkoop door de bank JP Morgan van gestructureerde obligaties van de Griekse regering tot een waarde van 280 miljoen euro van de pensioenfondsen TEADY, TSEYP, TEAYFE en TEAPOKA en de terugbetaling met rente van de bedragen die over het eerste kwartaal door haarzelf waren betaald en over het tweede kwartaal met geld van de belastingbetaler, onthult welke zware aansprakelijkheid bij deze Amerikaanse bank berust voor het beheer van de pensioenfondsreserves. De erkenning dat door geldmarktinstellingen een roofbeleid is gevoerd over de pensioenfondsreserves laat zien welke risico's worden gelopen wanneer die reserves voor winstdoeleinden aan particulieren worden overgedragen.

Hoe luidt het oordeel van de Commissie over de transacties van de Griekse staat met gestructureerde obligaties die via manifest illegale procedures allemaal bij de pensioenfondsen zijn terechtgekomen? Welke verantwoordelijkheden schrijft zij toe aan de Amerikaanse bank en hoe kan zij waarborgen dat de pensioenfondsreserves niet ten prooi vallen aan de winstjacht van de monopolistische geldmarktinstellingen, maar ten bate van de werknemers worden belegd.

 
  
 

De Commissie heeft geen algemene toezichthoudende rol ten aanzien van het functioneren van de pensioenfondsen in de lidstaten. Aangezien de verstrekte informatie duidelijk betrekking heeft op pensioenfondsen die verantwoordelijk zijn voor de administratie van wettelijke pensioenregelingen (in tegenstelling tot bedrijfspensioenregelingen), wordt niet aangegeven of er sprake is van inbreuk op bepalingen van het Gemeenschapsrecht zoals Richtlijn 2003/41 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening. De zaak in kwestie valt dus niet onder de bevoegdheid van de Commissie.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid