Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 24 oktober 2007 - Straatsburg Uitgave PB

15. Vragenuur (vragen aan de Raad)
PV
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Dames en heren, aan de orde is het vragenuur. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad. Zoals gisteren bij de vragen aan de Commissie zullen we enkele nieuwe regels uitproberen die zijn voorgesteld in het kader van de hervorming van het Parlement. Een speciale groep houdt zich bezig met deze regels, die in wezen twee aanpassingen inhouden. Ten eerste wil ik leden uitnodigen zich te verplaatsen naar de voorste banken zodat iedereen zich bij de vergadering betrokken voelt en ten tweede zal de fungerend voorzitter van de Raad in één keer antwoord geven op alle bijkomende vragen. Aangezien we normaal gesproken twee bijkomende vragen hebben, betekent dat dus dat de Raad deze beide aan het eind in een keer zal beantwoorden, in plaats van ze onmiddellijk na stelling afzonderlijk te beantwoorden.

Aan de orde is het vragenuur. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad (B6-0318/2007).

De volgende vragen aan de Raad zijn ingediend.

Vraag nr. 1 van Manuel Medina Ortega (H-0678/07)

Betreft: Solidariteitsfonds voor rampenbestrijding

Is de Raad van plan, gezien de omvang van de bosbranden die deze zomer in sommige EU-lidstaten, zoals Griekenland en Spanje, hebben gewoed, en omdat is gebleken dat de Unie niet snel en doeltreffend kan reageren op dergelijke situaties, de regels van het Solidariteitsfonds te herzien, zodat wij in de toekomst kunnen beschikken over mechanismen die ons in staat stellen het hoofd te bieden aan dit soort rampen en de gevolgen ervan te milderen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou deze vraag willen beantwoorden door te zeggen dat het huidige Solidariteitsfonds van de EU, zoals u weet, in het leven is geroepen na de overstromingen in Midden-Europa in de zomer van 2002 om te reageren op rampen van grote en buitengewone omvang.

Aan de hand van een voorstel van de Europese Commissie stelde de Raad in 2002 een verordening tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie vast. In artikel 14 van die verordening betreffende het Solidariteitsfonds was vastgesteld dat de Raad deze verordening uiterlijk 31 december 2006 op voorstel van de Commissie moest evalueren.

In 2005 stelde de Commissie voor om Verordening (EG) nr. 2012/2002 te vervangen door een nieuwe verordening betreffende het Solidariteitsfonds. Dit voorstel had met name als doel om het bereik van het instrument te vergroten zodat het ook industriële en technologische rampen, noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en terreurdaden zou behelzen, en om de drempelwaarde om een ramp als groot te classificeren, te verlagen.

Het voorstel luidde om de uitzonderingscriteria voor regionale hulp uit de geldende verordening te schrappen, maar om de Commissie wel de mogelijkheid te geven om in uitzonderlijke omstandigheden een ramp als groot te bestempelen.

Hierover bracht het Europees Parlement in mei 2006 een advies uit en vervolgens, maar nog altijd in 2006, vergaderde de Raad op de gepaste niveaus over het voorstel van de Commissie en het advies van het Parlement, zonder overeenstemming te bereiken.

Bijgevolg is Verordening (EG) nr. 2012/2002 nog steeds van kracht en heeft de Commissie gedurende 2007 voorstellen gedaan voor de beschikbaarstelling van de middelen. Zoals ik u vorige maand ook al kon melden als antwoord op een gelijksoortige vraag, is voor zover de Raad weet de toepassing van de verordening doeltreffend geweest bij rampen waar deze voor bedoeld is. De Europese Commissie brengt regelmatig verslagen uit waarin het gebruik van het Solidariteitsfonds tot in detail wordt beschreven.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE).(ES) Het voorstel van de Raad was volkomen duidelijk. Deze nieuwe verordening blijft veel te lang uit. De aanvullende en concrete vraag die ik aan de Raad wil stellen is de volgende: deze zomer is de wieg van de westerse beschaving, oud Griekenland, bijna afgebrand samen met de Olympische stadions. Wacht de Raad tot het Vaticaan afbrandt, tot het Prado afbrandt, tot het paleis van Belém afbrandt, of mogen we erop hopen dat we vóór de volgende zomer een verordening hebben die dit soort rampen aankan?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Medina Ortega, natuurlijk wachten wij niet tot Rome, Lissabon, Londen of Parijs door natuurrampen worden getroffen voor we deze kwestie nader beschouwen. We hopen echt dat het eeuwenoude paleis van Belém en zijn toren nog vele eeuwen zullen blijven staan.

Ik kan nu natuurlijk niet namens de Raad een specifieke termijn voor de aanpassing van de huidige regelgeving toezeggen.

 
  
MPphoto
 
 

  Elizabeth Lynne (ALDE).- (EN) Ik dank u voor uw antwoord, maar ik ben het eens met de vervolgvraag. We moeten echt weten wanneer dit veranderen gaat.

Ik heb het met name over overstromingen in Groot-Brittannië. Dit gaat uiteraard over branden, maar overstromingen vallen ook onder het solidariteitsfonds. Mijn regio in de West Midlands is zwaar getroffen. Mijn eigen dorp in Worcestershire is eveneens getroffen, net als de rest van Worcestershire en de omringende gebieden in Hereford en Shropshire.

De Britse regering heeft uiteraard om geld uit het solidariteitsfonds gevraagd. Ik hoop dat de Commissie hier positief over zal besluiten en dat de Raad echt gaat proberen veranderingen door te voeren in het functioneren van het solidariteitsfonds, zodat we in de toekomst sneller over de middelen kunnen beschikken.

Tevens wil ik vragen of de vertegenwoordiger van de Raad ons kan vertellen wat hij vindt van de snelle reactiemacht en of hier vorderingen mee gemaakt kunnen worden, zodat noodwaterkeringen naar getroffen gebieden kunnen worden gebracht?

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat ik het zeer waardeer dat we dit nu met zijn allen kunnen bespreken. Ik vind dat een zeer goede zaak.

Wat de kwestie zelf betreft, zou ik iets willen zeggen over de branden, minister, die in sommige gevallen een natuurlijke oorzaak hebben maar ook wel eens met opzet worden aangestoken. Deze brandstichting wordt in de hand gewerkt door de rechtssituatie in sommige landen, omdat bepaalde mensen hierdoor bevoordeeld worden.

Is er gedacht aan de mogelijkheid om druk uit te oefenen op deze landen om hun rechtssituatie aan te passen zodat deze drijfveer straks niet meer bestaat?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Welnu. Ik geloof dat ik ten minste een aantal van de vragen die u zojuist gesteld hebt, al heb beantwoord. Ik heb ook al gezegd dat we het functioneren van het Solidariteitsfonds in het verleden positief hebben beoordeeld, in de zin dat het goed functioneerde.

Over de snelle interventiemacht wordt nagedacht. Er is nog geen beslissing gevallen omdat de Raad nog bezig is met de kwestie te beoordelen en te bespreken. Er is evenmin een beslissing genomen over brandpreventie, hoewel er op dit punt al wel veel gedaan is. Er is nog veel te doen en ik veronderstel dat op dit gebied de uitwisseling van ervaringen, de zogenaamde “beste praktijken”, en de samenwerking tussen lidstaten op EU-niveau van pas kunnen komen.

Op dit gebied moeten er nog inspanningen geleverd worden. Ik moet zeggen dat mijn eigen land voortdurend, jaar na jaar, zwaar wordt getroffen door branden, brandstichting en alles dat met brand te maken heeft, met name bosbranden. Op nationaal niveau hebben we een aantal maatregelen en initiatieven genomen die erg succesvol zijn gebleken bij het voorkomen van branden en brandstichting en natuurlijk delen wij onze ervaringen graag met alle lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 2 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0680/07)

Betreft: Alomvattend Europees beleid voor personen met een handicap

Is de Raad bereid na te denken over een gemeenschappelijk besluit voor een alomvattend Europees beleid voor de ondersteuning, de beroepsopleiding en de integratie van personen met een handicap?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Dank u voor uw vraag, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou. Zoals u weet, kan de Raad alleen optreden in zijn hoedanigheid van wetgever op basis van een voorstel van de Commissie.

Tot op heden heeft de Raad nog geen wetgevingsvoorstel ontvangen voor een besluit van de Raad inzake een alomvattend beleid voor de ondersteuning, de beroepsopleiding en de integratie van personen met een handicap.

Zoals u zult weten, heeft de Raad in 2000 Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep vastgesteld. Deze behelst een verbod op discriminatie op een aantal gronden, waaronder handicap. Daarnaast is dit jaar (2007) omgedoopt tot “Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen” door een gezamenlijk besluit van de Raad en het Parlement volgens de medebeslissingsprocedure.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter van de Raad bedanken. Het uitbannen van discriminatie in werkgelegenheid is geen doeltreffende aanpak van het gehandicaptenprobleem. Gisteren is het gezondheidsprogramma met gebruikmaking van nieuwe technologieën bekendgemaakt. Kan dit voorstel niet worden gebruikt om een groot gedeelte van de Europese burgers, dat in deze tijd van bevolkingsafname actief en nuttig voor de gehele samenleving zou kunnen zijn, in staat te stellen zijn potentieel te verwezenlijken en deel uit te maken van de maatschappij?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, deze redevoering was mijns inziens meer een algemeen commentaar dan een directe vraag. Ik denk echter dat de lidstaten en ook de EU zich, ondanks alles, langzamerhand steeds bewuster zijn geworden van de noodzaak tot samenwerking om de problemen op dit gebied op te lossen.

Daarnaast moet ik nog zeggen dat het Portugese voorzitterschap, in het kader van het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, op 19 en 20 november in Lissabon een grote conferentie zal beleggen over deze kwestie, waarbij we vanzelfsprekend zullen proberen om de huidige situatie in al haar facetten te evalueren. Tevens zullen we ons natuurlijk inzetten voor politieke toezeggingen op dit gebied.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE).(DE) Welke maatregelen heeft de Raad op het oog om het openbaar vervoer toegankelijker te maken voor gehandicapten? Ziet u een rol weggelegd voor het gebruik van beste praktijken en benchmarking bij het verbeteren van deze situatie?

 
  
MPphoto
 
 

  Reinhard Rack (PPE-DE).(DE) Mijnheer de functionerend voorzitter, we hebben de rechten van gehandicapten uitdrukkelijk vastgelegd in het Handvest voor de Grondrechten, dat deel zal uitmaken van het Verdrag van Lissabon en dus volledig en wettelijk bindend zal zijn. Denkt u dat de Raad in de gelegenheid zal zijn om de lidstaten op te roepen de nieuwe mogelijkheden zeer pragmatisch tegemoet te treden en gepaste maatregelen te nemen om de vooruitzichten van gehandicapten te vergroten en te verbeteren?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Ik wil twee opmerkingen plaatsen. Het Handvest voor de Grondrechten is nog niet volledig van kracht en nog niet openbaar gemaakt. Dit geldt eveneens voor het Verdrag van Lissabon en daarom moeten we voorlopig afwachten. Ik kan natuurlijk niet voorspellen welke initiatieven of besluiten de Raad op dit gebied in oktober zal vaststellen. Daarnaast vormt het Handvest voor de Grondrechten zoals u weet op zichzelf geen rechtsgrondslag voor wetgevende initiatieven.

Openbaar vervoer valt nog altijd onder de bevoegdheid van de lidstaten, aangezien de Commissie op dit gebied de Raad geen initiatieven voorlegt. Het is duidelijk de taak van de lidstaten om op nationaal niveau de benodigde maatregelen voor te stellen, zoals hen dat goeddunkt en afhankelijk van de specifieke omstandigheden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Dames en heren, de volgende drie vragen, van Marian Harkin, Avril Doyle en Esko Seppänen, zijn tijdens het debat van gisteren gesteld. Volgens bijlage II A 2 van het Reglement zijn deze vragen niet toelaatbaar en gaan we dus verder met de volgende vraag.

De vragen nr. 3, 4 en 5 worden niet behandeld omdat deze een onderwerp betreffen dat reeds op de agenda van deze vergaderperiode staat.

Vraag nr. 6 van Sarah Ludford (H-0687/07)

Betreft: Plegers van seksuele misdrijven

Is het Portugese voorzitterschap ervan overtuigd dat de EU en de lidstaten alle mogelijke maatregelen nemen om plegers van seksuele misdrijven jegens kinderen te identificeren, te berechten en na veroordeling toezicht op hen te houden, informatie over seksuele misdrijven jegens kinderen uit te wisselen en kinderen die vermist of ontvoerd worden of gevaar lopen, te beschermen en te redden?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ludford, de Europese Unie hecht bijzonder veel waarde aan de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en de bestrijding van mensenhandel. In dit opzicht wil ik verwijzen naar de resolutie van de Raad van 27 september 2001 betreffende de bijdrage van het maatschappelijk middenveld bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen, waarin de Raad verklaart dat de bestrijding van de verdwijning en seksuele uitbuiting van kinderen een prioriteit voor de Europese Unie vormt.

Met het oog hierop heeft de Raad verscheidene rechtsinstrumenten goedgekeurd voor het aanpakken van specifieke aspecten van deze kwestie, zoals het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, voornoemde resolutie van de Raad van 27 september 2001 betreffende de bijdrage van het maatschappelijk middenveld bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen en het kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.

Het recente voorstel van het Koninkrijk België voor een kaderbesluit betreffende de erkenning en handhaving in de Europese Unie van verbodsbepalingen die voortvloeien uit veroordelingen voor seksueel misbruik van kinderen, is door de Raad beoordeeld samen met andere voorstellen, zoals het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie en het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten.

Na het onderhandelingsproces heeft de Raad besloten om de bepalingen van het initiatief van het Koninkrijk België samen te voegen met het instrument voor de uitwisseling van gegevens uit het strafregister. Hierdoor zouden de bevoegde autoriteiten van lidstaten de beschikking moeten krijgen over informatie over veroordelingen voor seksuele geweldpleging tegen kinderen.

Het kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie bevat een definitie van strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie en roept lidstaten op maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze feiten strafbaar worden gesteld met een vrijheidstraf van één tot drie jaar en, in sommige gevallen, het maximum van vijf tot tien jaar. In dit kaderbesluit wordt 20 januari 2006 als uiterste uitvoeringsdatum gesteld. Op basis van de kennisgevingen die de Raad en de Commissie hebben ontvangen over de uitvoeringsmaatregelen en het verslag dat de Commissie heeft opgesteld, moet de Raad vóór 20 januari 2008 beoordelen in hoeverre de lidstaten hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dit kaderbesluit voortvloeien.

 
  
MPphoto
 
 

  Sarah Ludford (ALDE).- (EN) Ik wil het voorzitterschap hartelijk bedanken voor dit antwoord.

Het geval van Madeleine McCann heeft veel belangstelling en ook controverse opgeroepen. Ik wil hier niet ingaan op de details van dat geval, maar wat me hier bezighoudt is welke lessen we in het algemeen kunnen leren over de adequaatheid van Europese acties in gevallen van vermissing van kinderen. Ik wil vragen stellen over drie kwesties.

De eerste betreft een meldpunt vermiste kinderen. Gisteren heeft commissaris Frattini ons laten weten, dat hij helemaal niet te spreken was over de actie van lidstaten om het Raadsbesluit van februari te implementeren, betreffende het instellen van één 116 telefoonnummer voor vermiste kinderen, hetgeen uiterlijk augustus had moeten gebeuren. Slechts vier lidstaten hebben een telefoonaanbieder gekozen en drie lidstaten hebben hoegenaamd niet gereageerd op een verzoek om informatie. Dat is niet erg indrukwekkend. Gaat u achter de andere 23 lidstaten aanzitten?

Ten tweede hebben de ministers van justitie en binnenlandse zaken twee weken geleden gevraagd om de oprichting van een EU-databank vermiste kinderen. Ik geloof dat er enkele pogingen door privépersonen zijn gedaan in samenwerking met YouTube en de ouders van Madeleine McCann. Steunt de EU de oprichting van een goede database?

Ten derde had u het erover dat er gewerkt wordt aan de uitwisseling van informatie over plegers van seksueel geweld, maar wanneer kunnen we beschikken over een elektronische database?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ludford, als antwoord op de gestelde vragen zou ik het volgende willen zeggen.

Ten eerste zijn veel van deze maatregelen betrekkelijk recent of zeer recent en hun uitwerking moet dus nog beoordeeld worden. Dat gebeurt op dit moment en natuurlijk zullen we bekijken wat er goed en fout is gegaan en of we op dit gebied goede vorderingen maken. Dit is wat ons te doen staat, en dat is dus niet lidstaten opjagen, schuldigen proberen aan te wijzen of verantwoordelijkheid afschuiven.

Dit is een samenwerkingsproces dat een dialoog tussen de lidstaten vereist die gebaseerd is op ervaringsuitwisseling. Ondanks alles ben ik van mening dat we goede vorderingen hebben gemaakt op dit gebied, als reactie op situaties die werkelijk mensonterend zijn.

Ten slotte vind ik dat het hervormingsverdrag in dit opzicht ook goed nieuws betekent, omdat het bredere en betere samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van dit soort strafbare feiten op doeltreffende wijze aanmoedigt en mogelijk maakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE).- (EN) Fungerend voorzitter van de Raad, u had het over “mensenhandel” en ik was blij dat u dat woord gebruikte, omdat ik denk dat er, terwijl er veel publiciteit over kinderen is, zoals in het geval van de McCanns, veel kinderen en jong volwassenen verhandeld worden naar lidstaten van de Unie. Ik wil u vragen of u vindt dat er op dit gebied voldoende gedaan wordt. En ik zou hulp willen bieden aan personen die we in een lidstaat vinden: hen rehabiliteren en vervolgens laten terugkeren naar hun eigen land, ofwel ervoor zorgen dat ze geen misdadigers worden in de lidstaat waarheen ze verhandeld zijn. Ik vind dit echt een ernstig probleem in de Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE).(DE) Minister, ik heb geprobeerd erg goed te luisteren naar uw antwoord aan mevrouw Ludford. Zij heeft u een zeer concrete vraag gesteld die u niet hebt beantwoord, namelijk hoe u lidstaten die het meldpunt nog niet hebben ingesteld, achter de broek gaat zitten. Misschien kunt u dit nog nader toelichten?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Ik ben geen deskundige op het gebied van strafbeleid en evenmin een minister van Justitie. Ik ben hier als vertegenwoordiger van de Raad en ik kan u alleen vertellen wat op dit moment de algemene stemming in de Raad is. Het zal altijd mogelijk zijn om nog meer te doen en het nog beter te doen, maar zoals ik al heb aangegeven, bestaan er nu een aantal rechtsinstrumenten die tegemoet komen aan deze wens om dit soort strafbare feiten doeltreffend te bestrijden. Zoals ik heb gezegd, zijn veel van deze maatregelen recent en zullen ze allemaal op gepaste wijze moeten worden beoordeeld.

Er is één nieuwe kwestie aangekaart: het verhogen van het bewustzijn van lidstaten en hun burgers over een fenomeen dat, in de zin van bewustwording van zijn omvang en ernst, in feite nieuw is. Zoals altijd bij een fenomeen dat moet worden bekeken en beoordeeld, is er natuurlijk een procedure die we moeten volgen. Waar nodig zullen we er bij lidstaten die nog niet hebben voldaan aan hun verplichtingen inzake de uitvoering van initiatieven of wetgeving, op aan blijven dringen om dit zo snel mogelijk te doen. Als er een belofte is gedaan, moet deze op dit gebied en alle andere gebieden ook waargemaakt en uitgevoerd worden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 7 van Lambert van Nistelrooij (H-0689/07)

Betreft: Fusie Suez en Gaz de Franc

Op 3 september werd aangekondigd dat de Raden van bestuur van het Franse energiebedrijf Suez en het staatsbedrijf Gaz de France besloten hebben de geplande fusie uit te voeren. Hiermee zou het op drie na grootste energiebedrijf ontstaan, na Gazprom, Electricité de France en EON. De Commissie heeft het fusiebedrijf al verplicht om een aantal Belgische en Franse activiteiten af te stoten.

Vindt de Raad dat deze fusieplannen nog steeds overeenstemmen met de huidige principes die zij aanhoudt met betrekking tot de liberalisering van de energiemarkt in de Europese Unie?

In welke mate hebben het nieuwe fusiebedrijf en de Franse staat de eigendoms-afsplitsing van de hoofdnetwerken, zoals de Europese Commissie dit vraagt te doen, toegezegd uit te voeren?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst moet ik zeggen dat er in de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2007 al uitgebreid werd ingegaan op het energiebeleid van de EU, met inbegrip van de interne markt voor gas en elektriciteit.

De Raad kan geen uitspraak doen over het al of niet overeenstemmen van de huidige fusieplannen met dat gedeelte van de conclusies. De Raad wil erop wijzen dat deze conclusies van de Europese Raad hebben bijgedragen aan het derde energiepakket van de Europese Commissie, dat in september 2007 is gepresenteerd en als doel heeft om de interne markt voor gas en elektriciteit te openen. Pas als er overeenstemming is bereikt over de voorgestelde verordeningen en richtlijnen en deze van kracht zijn geworden, zal het mogelijk zijn om te beoordelen of het fusiebedrijf GDF Suez voldoet aan de wettelijke bepalingen ter zake. Daarnaast moet de Raad erop wijzen dat volgens de in het Verdrag neergelegde regels betreffende mededinging, de Europese Commissie verantwoordelijk is voor het vaststellen of onderlinge afspraken tussen bedrijven overeenstemmen met de communautaire voorschriften.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambert van Nistelrooij (PPE-DE).(NL)Ik denk dat het heel correct is dat beleid en concrete stappen door de Commissie worden beoordeeld. Ik heb een aanvullende vraag met betrekking tot de Europese markt, de eenwording van de markt.

Splitsing van bedrijven is er nadrukkelijk op gericht dat investeringen in de netwerken daadwerkelijk tot stand komen. En daar zien we, ook tussen landen, dat we achterblijven bij de afspraken zoals gemaakt. Er moest 10 procent aan elkaar kunnen worden uitgewisseld, interoperationaliteit werd dat genoemd, en daarin blijven we achter.

Mijn vraag is deze: welke activiteiten onderneemt de Raad om daadwerkelijk de investeringen op gang te brengen om bijvoorbeeld tussen Frankrijk en Spanje de aansluiting te verbeteren? Men kan goedkoper inkopen bij de buren, maar er is geen leiding, er is geen mogelijkheid. Wat doet u daaraan?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer van Nistelrooij, tijdens de vorige Europese Raad in maart heeft de Raad een aantal maatregelen inzake energiekwesties vastgesteld. Deze moeten nu natuurlijk worden uitgevoerd, aan de hand van voorstellen van de Commissie. Elk lichaam en elke instelling moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen: de Commissie moet voorstellen indienen, de Raad moet deze goedkeuren, verwerpen of aanpassen en het Hof moet nagaan of de wetgeving en de straffen die lidstaten opgelegd krijgen, overeenstemmen met de geldende wetgeving. Dat is alles wat ik op dit moment kan zeggen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 8 is ingetrokken. Bij ontstentenis van de vraagsteller komt vraag nr. 9 te vervallen.

Vraag nr. 10 van Roberta Alma Anastase (H-0702/07)

Betreft: Soepeler visumregeling voor Moldavische en Georgische staatsburgers

Moldavische en Georgische staasburgers ondervinden aanzienlijke moeilijkheden als zij een visum voor de lidstaten van de EU aanvragen. Daar komt nog bij dat de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de EU en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa tot de paradoxale situatie heeft geleid dat personen uit separatistische gebieden als Abchazië, Zuid-Ossetië en Transnistrië, waar de meeste mensen een Russisch paspoort hebben, gemakkelijker aan een visum kunnen komen. Hoe denkt de Raad bij te dragen tot een spoedige versoepeling van de visumregeling voor Moldavische en Georgische staatsburgers en tenuitvoerlegging van de desbetreffende overeenkomsten? Evenzo is het dringend gewenst dat zoveel mogelijk EU-lidstaten zich bij het gemeenschappelijk visumaanvraagcentrum in Chişinău aansluiten om de visumversoepeling in praktijk te brengen. Hoe is het te verklaren dat tot dusver nog maar enkele lidstaten zich bij het aanvraagscentrum aangesloten hebben? Hoe denkt de Raad te bereiken dat ook de andere lidstaten zich spoedig aansluiten?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw Anastase, middels een besluit van 19 december 2006 gaf de Raad de Commissie een mandaat voor onderhandelingen over een overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië. Deze overeenkomst werd op 25 april 2007 in Chişinău geparafeerd en op 10 oktober 2007 in Brussel ondertekend, onder andere door mijzelf.

Gezien de snelle totstandkoming van deze overeenkomst zal het Europees Parlement worden geraadpleegd over het voorstel voor een besluit betreffende de sluiting van deze overeenkomst. Op 17 oktober heeft de regering van Moldavië twee wetsontwerpen aangenomen die de overeenkomsten met de Europese Unie betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures en de overname van personen bekrachtigen.

Namens de Raad kan ik u vertellen dat de Commissie op dit moment niet beschikt over een mandaat om onderhandelingen over een gelijksoortige overeenkomst met Georgië te starten. Met betrekking tot het gemeenschappelijk visumaanvraagcentrum in Chişinău kan ik nog zeggen dat samenwerking tussen de lidstaten iets is waar zij zelf over moeten beslissen.

 
  
MPphoto
 
 

  Roberta Alma Anastase (PPE-DE).- (RO) Gefeliciteerd met de ondertekening van de overeenkomsten met de Republiek Moldavië. Ik wil daar graag twee opmerkingen bij maken: ten eerste is het naar mijn mening noodzakelijk om tijdens de bespreking van de betrekkingen tussen de Raad en de Republiek Moldavië aandacht te schenken aan een situatie die zich onmiddellijk na de ondertekening van deze overeenkomsten voordeed: op 12 oktober werd een aantal Roemeense delegaties aan de grens met de Republiek Moldavië de toegang tot het grondgebied van dit land geweigerd. Vanuit mijn overtuiging dat een versoepeling van de visumprocedures voor een derde land inhoudt dat dit land zich, na verloop van tijd, eveneens welwillend moet opstellen, vraag ik me af of de Raad van plan is deze kwestie aan te pakken. Ten tweede wordt in de overeenkomsten die u hebt ondertekend, verwezen naar de Moldavische taal, een taal die niet erkend wordt. Ik zou willen dat wij hier de aandacht op vestigen, vooral omdat er in Moldavië maar één taal wordt gesproken die door de Europese Unie erkend wordt, namelijk de Roemeense taal. Wat Georgië betreft, ben ik van mening dat het beter is om te streven naar de situatie waarin de inwoners van Zuid-Ossetië zich bevinden dan naar de huidige positie van Georgische burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd, heb ik deze overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures zelf ondertekend en ik kan u vertellen dat deze maatregel, dit initiatief, deze overeenkomst door de regering van Moldavië op de juiste waarde werd geschat.

Dit instrument is van uitzonderlijk belang voor zowel onze betrekkingen met Moldavië als al onze betrekkingen met onze buurlanden. Ik hoop echt dat deze overeenkomst haar doel zal vervullen door te helpen de betrekkingen tussen de EU en Moldavië te versterken en de “menselijke dimensie” van het Europees Nabuurschapsbeleid te vergroten, oftewel mensen dichter tot elkaar te brengen zodat we elkaar meer en beter kunnen leren kennen, want dit is ongetwijfeld goed voor de Europese geest en verdraagzaamheid.

Natuurlijk moeten de moeilijkheden bij de toepassing van deze overeenkomst worden beoordeeld. Dergelijke moeilijkheden hebben zich zeer recentelijk voorgedaan, maar ik kan zeggen dat wanneer overeenkomsten die de Europese Unie sluit met derde landen op problemen of moeilijkheden uitlopen, wanneer ze niet de gewenste resultaten of de verkeerde resultaten opleveren, de Commissie, mogelijk in samenwerking met de Raad, moet bekijken wat er fout gaat en waar nodig de noodzakelijke aanpassingen moet doorvoeren.

Ik heb nota genomen van uw opmerking over Georgië, mevrouw Anastase.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT)Bestaan er plannen voor een overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de visumprocedures voor Wit-Rusland? Na de uitbreiding van Schengen zal Litouwen, dat lange grenzen met Wit-Rusland heeft, moeilijkheden ondervinden bij het uitnodigen van mensen uit dat land en daarnaast zullen Wit-Russen hun familie over de grens niet kunnen bezoeken. Bestaan hier plannen voor?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Budreikatė, zoals u weet, worden beslissingen over de sluiting van overeenkomsten inzake de vereenvoudiging van visumprocedures van geval tot geval genomen. Er wordt natuurlijk rekening gehouden met het land in kwestie, de verhouding die we met dat land hebben, technische veiligheidskwesties, enzovoort. Voor Wit-Rusland of elk ander land houdt dat in dat als de tijd daar rijp voor is, de Commissie een voorstel zal doen aan de Raad, die hier vervolgens een besluit over moet nemen. Zoals ik echter al heb gezegd, kan een besluit om een dergelijke overeenkomst te sluiten of onderhandelingen te starten niet genomen worden zonder dat er voldaan is aan bepaalde technische en politieke voorwaarden.

Desalniettemin dragen overeenkomsten inzake de vereenvoudiging van visumprocedures, wanneer de sluiting daarvan in technische en politieke zin haalbaar is, zoals gezegd wel bij aan de “menselijke dimensie” of de “humanitaire dimensie” van het Nabuurschapsbeleid. We mogen geen vreemden voor elkaar blijven; we moeten en kunnen elkaar juist meer en beter leren kennen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 11 van Dimitrios Papadimoulis (H-0703/07)

Betreft: Oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht

Op 4.9.2007 heeft het Europees Parlement een resolutie over natuurrampen aangenomen (P6_TA(2007)0362), waarin de nadruk werd gelegd op de moordende bosbranden die Griekenland deze zomer hebben getroffen. In de resolutie en ook in het verslag (A6-286/2006 van 18.9.2006) over de oprichting van een communautair mechanisme voor civiele bescherming wordt onder meer het belang van het communautair mechanisme voor civiele bescherming erkend en wordt aangedrongen op de oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht die onmiddellijk kan optreden in noodsituaties, wat overigens een van de voorstellen was in het verslag van voormalig commissaris Barnier.

Wat denkt de Raad over de oprichting van deze civiele beschermingsmacht, welke met name zal optreden als aanvullende hulp voor de nationale autoriteiten van de lidstaten die de last van de civiele bescherming op zich nemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer Papadimoulis, de Raad wil erop wijzen dat de Europese Raad op 15 en 16 juni 2006, alsmede op 14 en 15 december 2006, zijn steun heeft verleend aan of kennis heeft genomen van verslagen van het voorzitterschap over het vergroten van het reactievermogen van de Unie in nood- en crisissituaties met het oog op de verbetering van de coördinatie en de levering van de beschikbare middelen.

De Europese Raad van juni 2006 leverde tevens nog meer richtsnoeren op voor de verbetering van het reactievermogen van de Unie in nood-, crisis- en rampsituaties, zowel binnen als buiten de Europese Unie. Er werd opgeroepen tot het schenken van bijzondere aandacht aan de verdere ontwikkeling van de snellereactiecapaciteit van de Europese Unie op basis van de middelen die door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, zoals modules voor civiele bescherming, en tot het werken aan de voorstellen van de Commissie voor de versterking van het civiele-beschermingsvermogen van de Gemeenschap.

Wat het verslag betreft dat in mei 2006 werd ingediend door Michel Barnier, wil de Raad er tevens op wijzen dat dit document tijdens de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 werd geprezen als een belangrijke bijdrage aan de discussie. Hoewel bepaalde ideeën uit het verslag Barnier in de communautaire regelgeving en praktijken zijn opgenomen, heeft de Raad tot op heden geen voorstel ontvangen voor de oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht.

In zijn conclusies van 15 en 16 oktober 2007 heeft de Raad, rekening houdend met de recente verwoestingen in sommige lidstaten en erkennend dat de Europese Unie in staat moet zijn om doeltreffend en op tijd te reageren op crisis- en noodsituaties die het gevolg zijn van natuurrampen, de Commissie uitgenodigd om de kwestie blijven te bestuderen en pertinente voorstellen in te dienen vóór de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen op 10 december 2007.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL).(EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter bedanken, maar hij heeft zojuist achttien maanden van stilstand en vertraging opgesomd in de gebruikelijk bewoordingen van de Raad. De tekst die u ons hebt voorgelezen, slaagt erin om het gehele voorstel van Barnier te ondermijnen. Ik vraag u: om hoeveel slachtoffers van branden en overstromingen moeten we nog treuren? Hoeveel eigendommen moeten er verloren gaan? Hoe lang moeten de lidstaten hun geld nog verspillen voordat u eindelijk tijdens een Raadsvergadering het onderzoek voorstelt waar het Europees Parlement al zo lang om vraagt? Ik vraag u: zult u, als fungerend voorzitter, op 10 december de Raad voorstellen om te onderzoeken wat het Parlement aanbeveelt, namelijk dat deze extra civiele beschermingsmacht wordt opgericht, of zal uw opvolger ons over achttien maanden weer hetzelfde verhaal over vertragingen vertellen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer Papadimoulis, natuurlijk wacht de Raad met grote belangstelling op het voorstel van de Commissie inzake deze kwestie, oftewel de mogelijke oprichting van een civiele beschermingsmacht. Het is te hopen dat de Commissie deze suggesties of voorstellen zal doen vóór de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken op 10 december 2008, wat al over minder dan twee maanden is. We hopen de voorstellen van de Commissie te bekijken en te beoordelen en zullen vervolgens gepaste actie ondernemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE).(LT) Ook ik wil op het belang van deze kwestie wijzen, dus ik ben blij dat de Raad de Commissie heeft aangesproken en in afwachting is van een antwoord. Desalniettemin zou ik willen vragen: hoe ziet de Commissie de beschermingsmacht als het gaat om buitengewone situaties en, gezien al deze overstromingen en branden, de klimaatverandering en de gebeurtenissen die zich hier ver vandaan in Amerika afspelen, welke concrete rol denkt de Commissie dat een dergelijke macht in buitengewone situaties kan spelen?

 
  
MPphoto
 
 

  Reinhard Rack (PPE-DE).(DE) Mijnheer de fungerend voorzitter, u hebt het verslag Barnier verschillende malen genoemd. Dit verslag heeft angst gezaaid onder de hulporganisaties omdat het quasi-militaire leiderschapsstructuren of initiële besluitvorming op militair niveau in de hand lijkt te werken. Is de Raad op de hoogte van deze angst voor de “militarisering” van deze civiele beschermingsmacht en hoe kan en zal de Raad deze zorgen wegnemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al gezegd heb, luidde het voorstel en de conclusie van de Raad over het verslag van de heer Barnier dat het als een uitgangspunt voor toekomstige beslissingen zou kunnen dienen. Er was geen sprake van volledige overeenstemming, niet eens van gedeeltelijke overeenstemming, dat het als uitgangspunt móést dienen. Zo heeft de Raad dat destijds simpelweg afgesproken. Zoals ik zojuist heb gezegd, kan ik niet vooruitlopen op de reactie van de Raad op voorstellen, modellen en methoden die nog niet bestaan, omdat dat gelijk zou staan aan in de toekomst kijken.

We moeten de voorstellen en beoordeling van de Commissie afwachten. Vervolgens zullen we deze in de Raad bespreken en conclusies trekken. We zullen dan ook de koers bepalen die we in deze kwestie willen varen, hetgeen mij op een belangrijk punt brengt. Door de Commissie te vragen voorstellen inzake deze kwestie in te dienen, heeft de Raad zijn interesse in het onderwerp ondubbelzinnig aangetoond, alsmede zijn wens om op dit gebied vooruitgang te boeken. In mijn optiek is dat een ondubbelzinnig en positief signaal.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 12 van Bernd Posselt (H-0708/07)

Betreft: Lot van professor Ukshin Hoti

De internationaal erkende wetenschapper en vredesactivist prof. Ukshin Hoti, in de jaren negentig minister van Buitenlandse Zaken in de door president Rugova geleide democratische ondergrondse republiek Kosovo, werd door het regime Milosevic gearresteerd en is al jaren spoorloos.

Kan de Raad bij de regering van het huidige democratische Servië navraag doen wat er met prof. Hoti is gebeurd en of de autoriteiten in Belgrado bereid zijn een onderzoek te starten?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer Posselt, professor Ukshin Hoti staat op een lijst van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRK) van meer dan tweeduizend mensen die door hun familie tijdens het Kosovo-conflict als vermist zijn opgegeven.

Het ICRK verzamelt sinds januari 1998 informatie over mensen die in Kosovo zijn verdwenen. Deze informatie is naar de autoriteiten in Belgrado en Pristina gestuurd, samen met het verzoek hun uiterste best te doen om deze personen op te sporen.

De ICRK in Kosovo werkt in dezen ook nauw samen met de VN-missies in Kosovo. Als onderdeel van de dialoog tussen Pristina en Belgrado over kwesties van wederzijds belang is de werkgroep vermiste personen, die in beide regeringen vertegenwoordigd is, sinds 2004 regelmatig bijeengekomen onder de auspiciën van het Rode Kruis.

Aan beide zijden wordt gewerkt aan de opsporing van de vermiste personen, maar er wordt slechts langzaam vooruitgang geboekt. Het recht om te weten waar vermiste dierbaren zich bevinden, is een fundamentele kwestie van humanitair recht en mensenrechten.

Bijgevolg steunt de Raad van de Europese Unie de internationale en plaatselijke autoriteiten in Servië en Kosovo die hieraan werken en moedigt hen aan om hun inspanningen te verhogen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk is elk slachtoffer even belangrijk en ik ben dan ook blij met dit onderzoek. Maar professor Hoti was echt heel bekend. Ik sta in nauw contact met zijn familie. Hij was de rechterhand van Ibrahim Rugova, winnaar van onze Sacharov-prijs, en hij is officieel in hechtenis genomen door de Serviërs. Dan moeten zij toch wel weten waar hij is! Dit is een kwestie die formeel moet worden opgehelderd met de regering in Belgrado, met ondersteuning van de Raad. Wat kan de Servische regering ons vertellen over de verblijfplaats van haar gevangene, die onder haar verantwoordelijkheid valt, aangezien zij hem in hechtenis heeft?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd, steunt de Raad vanzelfsprekend alle autoriteiten met directe verantwoordelijkheid op dit gebied die professor Ukshin Hoti proberen op te sporen. Zoals gezegd, begrijpen wij ook dat dit een kwestie van mensenrechten en de bescherming van mensenrechten is. In dat opzicht moet dit deel uitmaken van onze politieke dialoog met de regeringen die hiervoor verantwoordelijk zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 13 van Robert Evans (H-0710/07)

Betreft: Klimaatverandering

Is de Raad nog altijd van mening dat de doelstelling van de Europese Unie om de wereldwijde temperatuur niet meer dan 2°C te laten stijgen, gehaald zal worden?

Heeft de Raad van gedachten gewisseld over de eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen op EU-niveau om in te spelen op de bezorgdheid die in het verslag van 2007 van het Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering (IPCC) naar voren is gebracht?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet hebben de Europese leiders besloten de internationale gemeenschap duidelijk te laten blijken dat ze vastberaden zijn om de klimaatverandering te bestrijden door de volgende verbintenissen aan te gaan, die mede bedoeld zijn ter aanmoediging van onderhandelingen over een mondiale overeenkomst voor na 2012.

In afwachting van die overeenkomst is de Europese Unie een ferme en onafhankelijke verbintenis aangegaan om de broeikasemissies tegen 2020 met ten minste twintig procent van het niveau van 1990 terug te dringen. Daarnaast is de Europese Unie bereid om een reductie van dertig procent toe te zeggen als andere ontwikkelde landen eveneens bereid zijn tot gelijksoortige reducties en de ontwikkelingslanden met de sterkste economieën ook een passende bijdrage leveren.

De Europese Unie gelooft dat zij het voortouw moet nemen op het gebied van ambitieuze emissiereducties zodat de ontwikkelde landen de ontwikkelingslanden kunnen overtuigen bij te dragen aan de wereldwijde inspanningen.

Natuurlijk zal een ambitieuze doelstelling tevens de mondiale koolstofmarkt versterken, die goed moet blijven werken met het oog op beperking van de kosten van emissiereducties. Er zijn reeds verschillende maatregelen genomen als onderdeel van het Europees Programma inzake klimaatverandering en in het kader van de strategische analyse van het energiebeleid in de Europese Unie worden er nog andere voorbereid om de reductiedoelstelling voor broeikasgas voor een aanzienlijk deel te verwezenlijken.

De EU-regeling voor de handel in emissierechten zal een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de EU voor het terugdringen van broeikasgasemissies en de bijbehorende analyse zal van levensbelang zijn voor het verwezenlijken van de algemene doelen die de Europese Unie zichzelf gesteld heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Evans (PSE).- (EN) Ik dank de fungerend Voorzittervan de Raadvoor dat positieve antwoord. U zei dat u een sterk signaal wilt afgeven en dat we tot een wereldwijde overeenkomst moeten komen. Ik vond het interessant om te horen over een doelstelling van 30 procent. Ik ben het met u eens dat we ambitieus moeten zijn. Dit is uiteraard niet alleen een onderwerp dat de meeste Europese burgers raakt, maar ook één waarover veel mensen zich zorgen maken.

Ik vroeg me af of u wellicht nog wat meer kunt aangeven, welke stappen we naar uw mening kunnen nemen om landen die meer zouden moeten kunnen doen – zoals de Verenigde Staten - te stimuleren dat te doen en landen die het op dit moment wellicht wat moeilijker hebben – of dat nou China, India of Rusland is – hulp te bieden. Wat kunnen we concreet doen om dit proces te stimuleren, in plaats van praten? Ik wil daarmee niet zeggen dat u alleen maar praat, maar wat kunnen we behalve praten ook concreet iets dóen om het voor elkaar te krijgen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) De instrumenten die de Europese Unie ter beschikking staan, zijn diplomatieke instrumenten, alsmede onze overtuiging en, laten we zeggen, onze politieke volharding. Ik denk dat we anderen het beste kunnen overtuigen ons te volgen door het tempo te bepalen en het goede voorbeeld te geven, hetgeen precies is wat we doen.

Door onszelf ambitieuze doelen te stellen die overeenkomen met de verwachtingen van onze burgers, geven wij natuurlijk het goede voorbeeld, niet alleen binnen de Unie maar ook wereldwijd. Dit vormt een inspiratie voor de publieke opinie in andere landen, waardoor hun regeringen zich op hun beurt gedwongen zien om maatregelen te nemen met net zulke ambitieuze doelen.

De uitwerking van ons leiderschap zien we mijns inziens erg sterk terug in de Verenigde Staten. De voorbeeldfunctie die de EU in dit opzicht op wereldniveau vervult, heeft ertoe geleid dat de Amerikaanse maatschappij druk uitoefent op de verantwoordelijke autoriteiten om zich ook ambitieuzer op te stellen. Persoonlijk ben ik van mening dat de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan de heer Al Gore hier voor een groot deel aan te danken is: aan ons ambitieus beleid, aan ons streven naar verandering, aan onze wens om anderen zover te krijgen zich te verbinden aan onze doelstellingen, en dit alles vanzelfsprekend tegen een achtergrond van multilaterale diplomatie via de Verenigde Naties.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE).- (EN) Mag ik er bij het Parlement op aandringen leiderschap te tonen en de airconditioning uit te zetten, want ik heb het ontzettend koud en we zouden zo ook een bijdrage kunnen leveren om de klimaatsverandering tegen te gaan?

Fungerend voorzitter van de Raad, u hebt een van de vragen beantwoord die ik wilde stellen, maar ik denk dat er meer nodig is dan Al Gore om mensen zich er echt bij betrokken te laten voelen. Daarom wil ik de Raad vragen aan te geven hoe hij de ongerustheid van mensen in de Europese Unie in actie wil vertalen en daarbij mee te nemen dat we de vooruitgang van de zich ontwikkelende wereld niet in de weg willen staan, omdat wij er zelfs bij gebaat zijn dat zij zich ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − We zullen proberen om het temperatuursprobleem in dit Huis op te lossen.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mevrouw McGuinness, dank u voor uw vraag. Wat we moeten doen, is een constante campagne van bewustzijnsverhoging en voorlichting voeren. We moeten ook het goede voorbeeld geven. Dat doen we al.

Het is duidelijk dat er nog veel te doen is, maar ik heb het idee dat de bewustwording van de klimaatveranderingskwesties steeds meer terrein wint omdat de gevolgen elke dag kunnen worden waargenomen, omdat ze echt zijn en mensen ze kunnen voelen. Misschien voegt het iets toe als ik iets over mijn eigen ervaringen vertel. Toen ik zes of zeven jaar oud was, was het klimaat in Portugal anders dan nu ik vijftig ben. Ik, en anderen met mij, constateer dus dat de dingen veranderd zijn. Als gevolg hiervan vragen mensen nu waarom de dingen veranderd zijn en wat de gevolgen zijn van deze veranderingen.

Anderzijds moeten de lidstaten de benodigde wetgeving aannemen om de oorzaken van klimaatverandering op te vangen of ze een halt toe te roepen dan wel verminderen. De lidstaten zijn politieke verbintenissen op EU-niveau aangegaan en moeten zich nu verbinden aan het aannemen van de benodigde wetgeving en de daadwerkelijke naleving ervan. Eens te meer moeten wij op wereldniveau het goede voorbeeld geven.

Ik wil de campagne van voormalig vice-president Al Gore niet onderschatten omdat ik geloof dat deze de wereldwijde publieke opinie in grote mate heeft beïnvloed.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 14 van Mairead McGuinness (H-0713/07)

Betreft: Beroering op de financiële markten van de wereld

Tijdens een informele bijeenkomst van de ministers van Financiën van de EU (Porto, 14-15 september) is gesproken over de crisis die in Europa is ontstaan door het gebrek aan stabiliteit op de financiële markten in de VS. Kan de Raad een indruk geven van de aard van deze gedachtewisselingen? Heeft hij zich specifiek bezig gehouden met Northern Rock dat momenteel in financiële moeilijkheden verkeert als rechtstreeks gevolg van de instabiliteit in de VS?

Is de Raad van mening dat deze zaak bredere gevolgen heeft voor de financiële markten in Europa?

Is de Raad er, ten slotte, van overtuigd dat de huidige waarborgen in de sector financiële-dienstverlening de consument voldoende bescherming bieden, met name als deze financiële producten heeft gekocht buiten zijn “eigen” lidstaat?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het volgende over deze kwestie zeggen. Tijdens de informele bijeenkomst van ministers van Financiën van de EU en presidenten van de centrale banken die op 14 en 15 september in de Portugese stad Porto gehouden werd, zijn verschillende kwesties besproken, waaronder ontwikkelingen op economisch en financieel gebied.

Zoals aangegeven op de website van het Portugese voorzitterschap, bestaat onze beoordeling uit twee delen. Enerzijds denken wij dat we een periode van instabiliteit en de herwaardering van risico’s op de mondiale financiële markten doormaken, die veroorzaakt wordt door moeilijkheden op de markt voor door subprime verstrekte hypotheekleningen in de Verenigde Staten, die via gecompliceerde financiële instrumenten in het mondiale financiële stelsel terecht zijn gekomen.

Het functioneren van de geldmarkten is hier ook door aangetast en dit heeft tot snelle en ferme maatregelen van de belangrijkste centrale banken geleid, waaronder de Europese Centrale Bank. Anderzijds is het een feit dat, hoewel niet te ontkennen valt dat de financiële turbulentie de onzekerheid over de economische vooruitzichten heeft vergroot, de macro-economische fundamenten van de Europese Unie sterk zijn en er nog steeds sprake is van een forse mondiale groei, ondanks de hapering in de VS.

Europese financiële instellingen lijken sterk en door hun goede winstgevendheid in de afgelopen jaren zullen zij in staat zijn om deze periode van verhoogde instabiliteit op de financiële markten te doorstaan.

Ik zou er echter wel op willen wijzen dat we geen specifieke gevallen in lidstaten hebben besproken. Gedurende deze evaluatie hebben we ook gesproken over de lering die wij kunnen trekken uit de recente instabiliteit op de financiële markten. Er werd benadrukt dat we, vooral met het oog op de snelle en vernieuwende ontwikkelingen op het gebied van financiële producten, alert moeten blijven, ook al beschikken we over een regelgevings- en toezichtskader in de financiële sector dat versterkt is door recente wetgeving, zoals de implementatie van de Richtlijn Kapitaalvereisten en de lopende werkzaamheden aan de Solvency II-richtlijn.

Door de recente periode van financiële turbulentie zijn bepaalde kwesties op de agenda van de Raad nog dringender geworden en bestaat er een grotere noodzaak voor de Europese Unie om, samen met haar internationale partners, manieren te vinden om de transparantie te vergroten, waardeschattingen te optimaliseren, het risicobeheer te blijven versterken en de marktwerking te verbeteren, met name als het gaat om complexe financiële producten.

Op 9 oktober is de Ecofin-Raad een gedetailleerd werkprogramma overeengekomen, dat door lichamen op EU-niveau tot eind 2008 moet worden uitgevoerd, in nauwe samenwerking met de belangrijkste internationale partners.

Tijdens dezelfde bijeenkomst van de Ecofin-Raad van oktober zijn er conclusies aangenomen voor de versterking van de financiële-stabiliteitsmechanismen in de Europese Unie. Deze conclusies staan op de website van de Raad en zijn het tastbare resultaat van meer dan een jaar werk. In het bijzonder heeft de Raad een reeks gemeenschappelijke beginstelen vastgesteld om de samenwerking tussen de nationale autoriteiten op het gebied van financiële stabiliteit te sturen.

Daarnaast is besloten tot uitbreiding van het Memorandum van overeenstemming inzake samenwerking en de uitwisseling van informatie, dat in 2005 werd ondertekend door de toezichthoudende bankautoriteiten van de EU, de centrale banken en de ministeries van Financiën. Drie nieuwe elementen moeten worden toegevoegd: de gemeenschappelijke beginselen die tijdens de bijeenkomst zijn vastgesteld, een gemeenschappelijk analytisch kader voor de beoordeling van de structurele gevolgen van een eventuele crisis en gemeenschappelijke richtsnoeren voor de te volgen procedures in eventuele grensoverschrijdende crisissituaties.

Er is daarom een werkprogramma opgesteld met een tijdschema voor de uitvoering van deze en andere maatregelen om de financiële-stabiliteitsmechanismen in de Europese Unie doeltreffender te maken. Natuurlijk zijn al deze inspanningen bedoeld voor de bescherming van consumenten en investeerders die afhankelijk zijn van de goede werking van de financiële markten.

Staat u mij toe af te sluiten door te onderstrepen dat, in mijn optiek, de Raad, samen met het Europees Parlement en de Commissie, streeft naar de verwezenlijking van doeltreffend prudentieel toezicht en prudentiële regelgeving voor de veiligstelling van financiële stabiliteit, wereldwijd concurrentievermogen en consumentenbescherming.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE).- (EN) Fungerend Voorzitter van de Raad, ik dank u wel. Ik zal uw zeer gedetailleerde antwoord bestuderen. Ik waardeer uw antwoord, omdat dit een zeer ernstige kwestie is.

Het vertrouwen van spaarders in Northern Rock is ernstig beschadigd en dat er is sprake van een domino-effect. Vertrouwen is het centrale element voor een stabiel banksysteem en voor grensoverschrijdende diensten en zaken in de sector financiële dienstverlening.

Denkt u dat de maatregelen die u hebt geschetst voldoende zijn om dat vertrouwen te herstellen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) De Raad kan de Parlementsleden altijd verrassen. Zoals ik reeds gezegd heb, heeft de Ecofin-Raad een werkgroep verzocht om de situatie, en de mogelijke nieuwe instrumenten of maatregelen die in de toekomst kunnen voorkomen dat dergelijke situaties gevolgen hebben voor de Europese financiële markten, zeer grondig en uitvoerig te analyseren. De Raad schat het probleem dus op waarde door de bevoegde lichamen te vragen om gedetailleerd te werk te gaan. De werkgroep is verzocht om maatregelen voor te stellen die wellicht moeten worden genomen om situaties zoals we die onlangs hebben meegemaakt, te voorkomen. We zullen moeten afwachten of deze maatregelen in de praktijk doeltreffend zijn. De Raad zal echter in ieder geval in kennis worden gesteld van de maatregelen die wellicht moeten worden genomen om onze economie in de toekomst te beschermen tegen verdere financiële beroering.

Ik moet zeggen dat deze kwestie ook is besproken tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders die vorige week in Lissabon is gehouden. Onze staatshoofden en regeringsleiders hebben op deze bijeenkomst de volgende boodschap met klem benadrukt: in de eerste plaats rust de Europese Unie op “goede fundamenten”, zoals dat in economenkringen wordt genoemd, en in de tweede plaats steunen zij de maatregelen die Ecofin heeft genomen en die op dit gebied worden voorgesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 15 van Johan Van Hecke (H-0717/07)

Betreft: Stijgend aantal Europese agentschappen

Op dit moment bestaan er 23 Europese agentschappen, verspreid over diverse EU-landen en -steden. Er bestaat nagenoeg geen controle op hun activiteiten of hun werking. Het laatst opgerichte betreft het “Agency for Fundamental Rights”, gevestigd in Wenen, dat nu 100 mensen tewerk stelt. Het heeft de bedoeling de bescherming van de mensenrechten na te gaan in de Europese Unie terwijl deze taak al perfect wordt ingevuld door het Europese Hof van de Rechten van de Mens en eigenlijk ook de Raad van Europa, beide gevestigd in Straatsburg. Al deze agentschappen spenderen ongeveer 1 miljard euro jaarlijks aan belastinggeld. Sommige waarnemers menen dat er nauwelijks nog een Europese Raad plaats heeft of er wordt een nieuw agentschap opgericht...

Is de Raad voornemens nog nieuwe agentschappen op te richten? Wordt de noodzaak hiervan telkens wel overwogen? Is de Raad bewust van de financiële impact hiervan op de Europese begroting? Is de Raad bereid sommige agentschappen weer af te schaffen als hun bestaansreden niet gefundeerd is?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Van Hecke, ik wil erop wijzen dat vragen over de oprichting en opheffing van communautaire agentschappen aan de Commissie moeten worden gesteld, omdat zij op dit gebied over het exclusieve initiatiefrecht beschikt. De wetgevende organen, het Parlement en de Raad, handelen uitsluitend aan de hand van voorstellen van de Commissie. Met betrekking tot de Raad kan het geachte Parlementslid er zeker van zijn dat de noodzaak van oprichting van een nieuw agentschap telkens goed wordt overwogen.

Wat betreft het budgettaire aspect van agentschappen, verwijs ik het geachte Parlementslid naar de gemeenschappelijke verklaring van 18 april 2007, waarin de drie instellingen hun goedkeuring verlenen aan een gemeenschappelijke reeks beginselen voor het beheer van bestaande of toekomstige communautaire agentschappen.

 
  
MPphoto
 
 

  Johan Van Hecke (ALDE). (NL)Voorzitter, ik dank de minister voor zijn antwoord. Mijn bekommernis in mijn vraag was tweeërlei: ten eerste de explosie van het aantal agentschappen die telkens na een Raadszitting worden ingevoerd; 12 nieuwe agentschappen in vijf jaar, een stijging van het aantal personeelsleden van 166 naar 3.700. Een dubbele vraag: evalueert de Raad regelmatig de noodzaak om die agentschappen als dusdanig te behouden, ook al is hun bestaansreden misschien niet meer evident? En ten tweede: hoe organiseert de Raad zelf intern de controle op de uitgaven van al die agentschappen, en hoe ziet hij daarbinnen de rol van het Parlement?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer van Hecke, zoals ik al gezegd heb, wordt een voorstel tot oprichting van een agentschap ingediend door de Europese Commissie en beoordeelt de Raad vervolgens in samenspraak met de Commissie of dit voorstel gerechtvaardigd is. Daarna worden er beslissingen genomen die overeenkomen met de Verdragsbepalingen. Ik moet zeggen dat er in Portugal één agentschap is, het Europees Agentschap voor maritieme veiligheid, dat zetelt in Lissabon, en dat wij dit Europees agentschap als zeer nuttig beschouwen.

Wat het beheer van de afzonderlijke agentschappen betreft, weet u al dat deze allemaal hun eigen toezichtsmechanismen hebben, die naar mijn mening behoorlijk grondig zijn. Zoals ik al heb gezegd, zijn de instellingen daarnaast een reeks gemeenschappelijke beginselen overeengekomen die zeer direct betrekking hebben op het budgettaire beheer van deze communautaire agentschappen.

Mijn eigen ervaring leert me dat er nauwkeurig wordt toegezien op gedegen beheer en correct gebruik van de fondsen die deze agentschappen toegewezen krijgen. Dat is mijn persoonlijke ervaring, voor wat het waard is.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 16 van Bill Newton Dunn (H-0719/07)

Betreft: 24/7-netwerk voor noodcontacten over computercriminaliteit

Mij heeft het bericht bereikt - vanuit de VS - dat tien lidstaten van de EU niet deelnemen aan het 24/7-netwerk voor noodcontacten over computercriminaliteit, namelijk België, Cyprus, Estland, Griekenland, Ierland, Letland, Polen, Slowakije en Slovenië alsmede Portugal, dat momenteel het Raadsvoorzitterschap bekleedt.

Hoeveel belang hecht de Raad aan de bestrijding van de internationale computercriminaliteit?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Newton Dunn, de Raad is niet in kennis gesteld van de deelname van lidstaten aan dit netwerk, dat hoofdzakelijk een initiatief is van de G8 en de lidstaten van de Raad van Europa. De Raad kan daarom hierover geen uitspraken doen. De Raad beschouwt de bestrijding van computercriminaliteit echter wel als buitengewoon belangrijk, zoals blijkt uit de vaststelling van Kaderbesluit 2005/222/JBZ van 24 februari 2005 over aanvallen op informatiesystemen en de steun van de Raad voor de snelle bekrachtiging van het Verdrag van de Raad van Europa inzake computercriminaliteit van 23 november 2001.

Daarnaast zullen de conclusies van de Raad over een algemeen beleid voor de bestrijding van computercriminaliteit gepresenteerd en besproken worden tijdens de volgende Raad Justitie en Binnenlandse zaken, die voor november op het programma staat.

Tevens heeft Portugal een Nationaal Centraal Referentiepunt dat altijd bereikbaar is en dat verantwoordelijk is voor de bestrijding van dit type criminaliteit via Interpol en een wereldwijd operationeel netwerk.

 
  
MPphoto
 
 

  Bill Newton Dunn (ALDE).- (EN) Fungerend Voorzitter van de Raad, ik dank u voor dat openhartige, eerlijke en feitelijke antwoord. Zou u op de eerstvolgende Raadsvergadering justitie en binnenlandse zaken, waar u het over had, het interessante punt willen inbrengen dat de Raad hiervan kennelijk niet op de hoogte is en dat 10 van de lidstaten niet hierbij betrokken zijn, wat ik enigszins eigenaardig vind? Zou u dit alstublieft in de Raad aan de orde willen stellen?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Ik heb nota genomen van uw vraag en uw zorgen. Of deze kwestie deel zal uitmaken van de agenda en besproken zal worden, zal natuurlijk op een later tijdstip besloten worden, maar ik zal uw bezorgdheid over deze kwestie overbrengen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter.

Vraag nr. 17 van Ilda Figueiredo (H-0723/07)

Betreft: Verbod om Cubaanse gedetineerden in Verenigde Staten op te zoeken

In de loop van het afgelopen jaar heb ik de regering van de VS om toestemming verzocht om de Cubaanse onderdanen René González, Gerardo Hernández, Antonio Guerrero, Ramon Labañino en Fernando González, die in dat land illegaal gevangen gehouden worden, op te zoeken. Dit werd mij echter geweigerd met het argument dat ik de betrokkenen voor hun gevangenneming niet kende.

Nu heb ik vernomen dat de echtgenotes van twee van deze gedetineerden in september dit jaar opnieuw een bezoekersvisum is geweigerd. Zij hebben hun echtgenoten op grond van de herhaalde weigeringen al negen jaar niet kunnen opzoeken.

Hoe staat de Raad tegenover deze situatie, waarin de mensenrechten van deze burgers worden geschonden? Is hij bereid de autoriteiten van de VS op de hoogte te stellen van zijn bezwaren?

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes, fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Figueiredo, zoals het geachte Parlementslid ongetwijfeld weet, behoort de beslissing van een land om al of niet toegang te verlenen tot zijn grondgebied tot zijn nationale bevoegdheid. Het specifieke geval van de behandeling van Cubaanse gevangenen en hun familieleden is een bilaterale kwestie tussen de Verenigde Staten en Cuba, aangezien in de Weense Conventie voor consulaire betrekkingen is bepaald dat een land zelf verantwoordelijk is voor de bescherming van de rechten en belangen van zijn burgers in het buitenland.

De Raad is derhalve niet bevoegd om zijn mening te geven over deze kwestie.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL).(PT) Dat is waar, maar het voorzitterschap moet rekening houden met het volgende: er zijn vijf Cubaanse burgers die al negen jaar in Amerikaanse gevangenissen hebben doorgebracht en die niet mogen worden bezocht door hun familieleden, en twee van hen zelfs niet door hun echtgenotes. Deze hebben het Europees Parlement al eerder bezocht en zijn vandaag weer hier. Het is ook een feit dat ik een lid van dit Parlement ben en dat ik toestemming heb gevraagd om deze burgers te bezoeken, hetgeen mij geweigerd werd. Nu ben ik een lid van dit Huis; ik heb dit verzoek niet alleen als burger gedaan, maar ook als vertegenwoordiger van dit Parlement. Ik vind dat het Europees Parlement, zijn Voorzitter en natuurlijk het Portugese voorzitterschap een standpunt over deze kwestie moeten innemen, met in het achterhoofd dat het weigeren van een bezoek van een van de leden van dit Huis, in dit geval van mijzelf, een schending van de mensenrechten is en ook van een gebrek aan eerbied voor dit Huis getuigt. Er zijn echter ook andere leden van dit Huis bij deze zaak betrokken en daarom vraag ik u, mijnheer de Voorzitter, om onze bezorgdheid over te brengen.

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Lobo Antunes.(PT) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk heb ik nota genomen van de opmerkingen en commentaren van mevrouw Figueiredo, maar ik heb niets toe te voegen aan mijn vorige antwoord. U moet ook begrijpen dat ik over deze kwestie geen persoonlijke mening kan geven.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).

Het vragenuur is gesloten.

(De vergadering wordt om 19.30 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER : MARTINE ROURE
Ondervoorzitter

 
Juridische mededeling - Privacybeleid