19. Erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en voorwaardelijke veroordelingen - Wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het gezamenlijke debat over de volgende verslagen over strafrecht en veroordelingen:
- A6-0356/2007 van mevrouw Esteves, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het initiatief van de Bondsrepubliek Duitsland en de Franse Republiek met het oog op de aanneming van een kaderbesluit van de Raad inzake de erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en voorwaardelijke veroordelingen [06480/2007 - C6-0129/2007 - 2007/0807 (CNS)];
- A6-0362/2007 van de heer Varvitsiotis, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het ontwerpkaderbesluit van de Raad inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie [09688/2007 - C6-0209/2007 - 2005/0805(CNS)].
Franco Frattini,vicevoorzitter van de Commissie. −(EN)Voorzitter, ik steun beide initiatieven, die elkaar naar mijn mening aanvullen en beide bijdragen aan een betere sociale reïntegratie van mensen die in een andere lidstaat dan die van hun gewone, wettelijke verblijfplaats veroordeeld worden tot een vrijheidsstraf of een alternatief voor een vrijheidsstraf.
We steunen ook initiatieven zoals deze, die het principe van wederzijdse erkenning implementeren. De ontwerpteksten van beide initiatieven hebben zich in de loop van de discussies in de Werkgroep samenwerking in strafzaken sterk ontwikkeld. Veel van de door mevrouw Esteves en de heer Varvitsiotis tijdens de eerste parlementaire consultatie voorgestelde amendementen zijn al meegenomen in de loop van de daarop volgende discussies. Ik wil beide rapporteurs bedanken voor hun interessante verslagen en mevrouw Esteves heeft, met name wat het eerste initiatief betreft, een zeer gedegen juridische analyse gemaakt van de Duits/Franse tekst. De hoofdproblemen die ze daarbij naar voren heeft gebracht zijn de verschillen in sancties die de lidstaten ter beschikking staan en de vraag hoe wederzijdse erkenning moet functioneren als er geen exact equivalent is van iemands eigen systeem.
Het andere probleem dat zij als rapporteur naar voren heeft gebracht is de vraag hoe om te gaan met een overtreding van de verplichtingen en instructies waaruit de alternatieve straf bestaat en de vraag welke lidstaat – de lidstaat die de straf heeft opgelegd of de lidstaat die de straf uitvoert – verantwoordelijk dient te zijn voor het opleggen van de sanctie voor die overtreding.
Nog enkele opmerkingen over enkele van de belangrijkste amendementen. Ik heb een opmerking bij Amendement 1 bij het eerste verslag. De titel moet bij aanname veranderd worden, omdat voorwaardelijke straffen niet meer onder de reikwijdte van de resolutie vallen. Dit geldt ook voor een aantal andere amendementen waarin voorwaardelijke straffen genoemd worden.
Amendement 12 gaat over de definitie van “wettelijke verblijfplaats”. Dit is momenteel onderwerp van discussie in de Raad, evenals de mogelijkheid om naar een andere lidstaat te gaan voor werk of opleiding. Ik verwijs met name ook naar Amendement 16. Ik kan u informeren dat de discussies over de tekst in de Raad heel goed verlopen en dat het Portugese voorzitterschap hoopt – met de volledige steun van de Commissie – eind december 2007 een politieke overeenkomst te hebben bereikt, dus nog vóór het eind van het Portugese voorzitterschap.
Wat het tweede initiatief betreft, het initiatief over het Europees tenuitvoerleggingsbevel en overbrenging van gevonniste personen: ik ben blij met het tweede verslag van de heer Varvitsiotis, waarin gesteld wordt dat de vragen die het Europese Parlement in het eerste verslag te berde heeft gebracht grotendeels zijn meegenomen. Dat is juist: we hebben de amendementen en de voorstellen van het Parlement meegenomen.
Wat betreft het enige amendement dat is voorgesteld door de rapporteur, betreffende de nieuwe Overweging 2a: ik sta volledig achter de inhoud van de uitspraak dat procedurele rechten in strafprocedures van wezenlijk belang zijn om wederzijds vertrouwen tussen de lidstaten te waarborgen en ik ben het er ook mee eens dat het hoogst betreurenswaardig is dat dit instrument over procedurele rechten niet is aangenomen, ondanks de steun uit het Parlement en ondanks onze inspanningen om tot een overeenkomst over procedurele rechten te komen. Dit was helaas niet mogelijk.
Maria da Assunção Esteves, rapporteur. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik moet allereerst de Parlementsleden bedanken waarmee ik in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken nauw heb samengewerkt en die me met hun kritische bijdragen hebben geholpen, met name de heer Guardans, de heer Demetriou en niet te vergeten de heer Correia. We missen de heer Correia, die lid van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement en een Portugese collega was, allemaal heel erg. Hij stierf na mij geholpen te hebben met dit verslag. Ik denk dat ik zijn nagedachtenis het beste kan eren door een soort openbare belofte te doen dat ik mij via mijn aanwezigheid in het Europees Parlement zal inzetten voor de verwezenlijking van zijn visie op Europa als een ambitieus en visionair project en als een reus die in staat is om zijn rechtencultuur door de wereld te verspreiden. Deze laatste eer wil ik onze vriend en collega, de heer Fausto Correia, vandaag bewijzen.
Ik zou de kwesties die in dit verslag worden aangekaart, graag kort willen bespreken. In de eerste plaats moet ik benadrukken dat dit verslag, zoals alle andere verslagen, een open verslag is: het staat open voor het zoeken en vinden van de beste oplossingen. Zoals de commissaris al onderstreepte, houdt dit initiatief van Frankrijk en Duitsland twee wezenlijke voordelen in. De eerste is dat door de erkenning en tenuitvoerlegging van alternatieven voor vrijheidsstraffen te stimuleren, we een politieke cultuur bevorderen waarin rechtbanken meer genegen zijn dergelijke alternatieve straffen op te leggen. We bevorderen zo de humanisering van het strafrecht in de lidstaten en de kwaliteit van het Europese strafrecht. Het tweede voordeel is dat dit initiatief zal helpen om het strafrecht steeds Europeser te maken, oftewel meer in harmonie en met een minder feudaal karakter binnen de Europese ruimte.
In feite bevindt de Europese integratie, die een grote sprong voorwaarts heeft gemaakt door het Verdrag waarover afgelopen weekend in Lissabon overeenstemming is bereikt, zich op een niveau waar het strafrecht in de Europese ruimte nog niet aan kan tippen. Het is essentieel dat we steeds meer toewerken naar een cultuur van niet alleen wederzijdse erkenning, maar ook van harmonisatie van het strafrecht op het gebied van veroordelingen, de tenuitvoerlegging hiervan, de band tussen overtreders en de maatschappij en een grotere mate van overeenstemming tussen de materiële en procedurele strafwetten van lidstaten.
Door te verwijzen naar een reeks van fundamentele beginselen die samen de gemeenschappelijke beginselen van de Europese Unie vormen, toont artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie duidelijk aan dat dit alleen zin heeft als ons strafrecht steeds Europeser wordt. De meeste van deze beginselen worden beschermd door strafwetgeving. Specifiek in verband met dit verslag wil ik alleen even twee of drie belangrijke opmerkingen plaatsen. Ten eerste heeft de bijdrage van het Parlement met name gewezen op de noodzaak van verdeling van de bevoegdheden tussen de staat van het vonnis en de tenuitvoerleggingsstaat. Het is eigenlijk vanzelfsprekend dat een staat die een bepaalde bevoegdheid uitoefent, hierbij zijn nationale recht ten grondslag legt. Ten tweede is er het beginsel dat weigering als uitzondering wordt gezien, zodat het toekomstige kaderbesluit zo doeltreffend mogelijk kan zijn. Ten derde is er de redenering dat het niet mogelijk zou moeten zijn om de aard van de maatregelen aan te passen, omdat anders het strikte legaliteitsbeginsel in twijfel wordt getrokken. Ten slotte is er ook een noodzaak tot veiligstelling van het beginsel dat de gevonniste persoon gehoord moet worden in het geval van een voorwaardelijke veroordeling of wanneer over de intrekking van de strafopschorting wordt beslist.
Mevrouw de Voorzitter, ik zal afsluiten door te zeggen dat al deze vorderingen op het gebied van het Europees strafrecht ons, ondanks alles, spoedig zeer beperkt zullen lijken. Het project Europa kan alleen verwezenlijkt worden als we op mensen gerichte en kosmopolitische wetgeving kunnen invoeren, met inbegrip van strafwetten die harmonieuzer zijn en minder worden bepaald door grenzen.
Ioannis Varvitsiotis (PPE-DE),rapporteur. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen door onze overleden collega, de heer Correia, op eerbiedige wijze te gedenken. Hij heeft een aanzienlijke bijdrage geleverd aan de samenstelling van het goede en veelomvattende verslag waarnaar de vicevoorzitter van de Commissie verwees.
Ik wil erop wijzen dat het gespreksonderwerp van vandaag een zeer lange geschiedenis kent. Deze begint in 1983 met een verdrag van de Raad van Europa, dat door alle lidstaten aanvaard werd. In dit verdrag was echter bepaald dat een gevangene alleen van het ene naar het andere land mocht worden overgebracht als hij hier zelf mee instemde. Het verdrag was derhalve niet doeltreffend. Er werd een tweede verdrag opgesteld, waarin was bepaald dat de instemming van de gevangene niet nodig was, maar dit verdrag werd niet door alle lidstaten van de Raad van Europa ondertekend en dus liep deze poging op niets uit.
Op initiatief van drie EU-lidstaten – Oostenrijk, Finland en Zweden – werd er een ontwerp ingediend, dat door de Raad op gepaste wijze werd behandeld en resulteerde in een kaderverdrag. Wat schrijft dit kaderbesluit voor? Het schrijft voor dat een gevonniste burger van een EU-lidstaat naar de lidstaat van zijn nationaliteit moet worden overgebracht of naar die waar hij zijn permanente verblijfplaats of al zijn belangen heeft. Dat is zeer redelijk omdat we inzien dat in dit geval zijn rehabilitatie veel beter zal verlopen nadat hij vrij is gekomen: iemand die naar de lidstaat van zijn nationaliteit is overgebracht, zal veel eenvoudiger toegang hebben tot de taal en tot zijn vrienden en familie, en zal in een vertrouwde omgeving vertoeven.
Zoals u zich zult herinneren, mevrouw de Voorzitter, is dit verslag in juni 2006 door de grote meerderheid van het Parlement aangenomen. Helaas stuitte het op een bureaucratische reactie van Polen, dat via verschillende procedurele handigheidjes de implementatie van dit kaderbesluit wist te vertragen. Vandaar dat we nu weer overleg voeren. Gelukkig is door tegemoetkoming aan de eisen van Polen dit probleem eindelijk naar ieders tevredenheid opgelost.
Ik wil er echter wel op wijzen, mevrouw de Voorzitter, dat met deze mentaliteit een verenigd Europa een luchtkasteel zal blijven. We kunnen niet van een Europese consensus spreken als elke lidstaat kan besluiten om vanwege zijn eigen pietluttige redenen een dergelijke goede regeling te ondermijnen. Over wat voor verenigd Europa hebben we het dan eigenlijk?
Ik zou willen benadrukken dat het Grondwettelijk Verdrag dat twee dagen geleden werd gepresenteerd door de premier van Portugal, gelukkig ook voorziet in een grotere meerderheid op dit gebied en dat het veto dus snel zal worden ingetrokken.
Ten slotte wil ik de vicevoorzitter van de Commissie, de heer Frattini, bedanken voor zijn bijdrage en de wens uitspreken dat dit doordachte initiatief na 25 jaar eindelijk zo snel mogelijk werkelijkheid zal worden.
Panayotis Dimitriou, namens de PPE-DE-Fractie. –(EL) Mevrouw de Voorzitter, vrijheid, veiligheid en recht zijn drie woorden die blijven rondzingen in de EU. Dit zijn de drie onderdelen van het Programma van Den Haag die, samen en afzonderlijk, alle lidstaten van de Unie moesten gaan dienen.
Er zit geen schot in het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen, dat in 1999, oftewel acht jaar geleden, door de Europese Raad in Tampere werd omschreven als de hoeksteen van justitiële samenwerking. De weinige stappen die nodig zijn om dit beginsel te implementeren, worden erg traag gezet. De heer Varvitsiotis heeft de oorzaak van dit probleem, de afzonderlijke en nationalistische standpunten van verscheidene lidstaten, op correcte wijze geïdentificeerd en opgelost. Het onderwerp van het verslag van de heer Varvitsiotis is het kaderbesluit van de Raad inzake de grensoverschrijdende erkenning en tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen waarbij tot vrijheidsbelemmering strekkende maatregelen worden genomen. Het besluit toont aan hoe traag en sporadisch er actie is ondernomen om een ruimte van vrijheid, veiligheid en recht in te stellen, omdat dit besluit slechts een van de vele maatregelen is die al lang genomen hadden moeten worden, en omdat er zo lang aan gewerkt is.
In ieder geval zijn wij verheugd over de afronding van het overleg en de vaststelling van een gemeenschappelijk standpunt inzake de erkenning van strafrechtelijke beslissingen.
De heer Varvitsiotis verdient alle lof voor zijn bijdrage aan het succes van het voorstel, dat wij hebben goedgekeurd en dat we zullen steunen bij de stemming.
De erkenning en tenuitvoerlegging van voorwaardelijke straffen, alternatieve straffen en voorwaardelijke veroordelingen, oftewel het onderwerp van het verslag van mevrouw Estevez, behoort zeer zeker ook tot de stappen die moeten worden genomen op weg naar de implementatie van het beginsel van wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging van rechterlijke beslissingen.
Het voorstel van Frankrijk en Duitsland is bedoeld om de resocialisatie van gevonniste personen te verbeteren. Zij zouden een voorwaardelijke straf, alternatieve straf of voorwaardelijke veroordeling die hen door de rechtbank van een andere lidstaat is opgelegd, in hun lidstaat van verblijf mogen uitzitten.
De rapporteur heeft uitstekend werk gedaan en ik feliciteer haar daarmee. Ik vind de definitie van “gewone, wettelijke verblijfplaats” niet juist. Daarnaast is de toevoeging van het woord “ontoelaatbare” als het gaat om de schending van de mensenrechten niet noodzakelijk, omdat er geen toelaatbare schendingen bestaan. Ik begrijp echter dat de vertaling van deze twee termen problemen oplevert en ik roep mevrouw Esteves dan ook op om de mondelinge amendementen aan te brengen die nodig zijn om deze tekst in alle talen juist weer te geven.
Andrzej Jan Szejna, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de Europese Unie is niet alleen een gemeenschappelijke economische ruimte. De Europese dimensie moet nu ook bezien worden in termen van intensieve politieke en wettelijke integratie binnen de Unie.
De Unie is een voorbeeld van een politieke organisatie die de belangen van afzonderlijke lidstaten verenigt in het kader van de ontwikkeling van een kosmopolitisch rechtsstelsel. Een aantal van de strafrechtelijke bepalingen van lidstaten bevinden zich nog in het beginstadium van harmonisatie. Desalniettemin moeten we blij zijn dat de betrekkingen tussen lidstaten zich kenmerken door vertrouwen in elkaars rechtsstelsel. Dit vereenvoudigt de samenwerking en geeft de tenuitvoerleggingsstaat de mogelijkheid om een beslissing van de autoriteiten van de staat van het vonnis te erkennen.
Het moge duidelijk zijn dat de humanisering van het strafrecht ook het Europese rechtsstelsel beïnvloedt. Dit stelsel is natuurlijk gebaseerd op de waarde van de essentie, van de mens. Als het aankomt op het doorgeven en uitvoeren van veroordelingen en de algemene banden tussen gevonniste personen en de maatschappij, moet het Europese beleid op alle punten consistent zijn. Als het makkelijker wordt om alternatieve straffen op te leggen, zal dit helpen bij de bevordering van een humanitaire benadering van stafrecht en strafoplegging, en dus van het Europese recht. Met name moet aandacht worden besteed aan het recht en de gelegenheid van een gevonnist persoon om te resocialiseren. Er moet worden gekeken naar meer soorten alternatieve straffen ter vervanging van vrijheidsstraffen. Het is belangrijk om in het achterhoofd te houden dat de status van een gevonniste persoon volgens internationale normen als basis dient voor de beoordeling van de mate waarin het rechtsstelsel van een politieke gemeenschap van beschaving getuigt.
Derhalve zijn de vandaag gepresenteerde kaderbesluiten over verbeterde samenwerking op het gebied van strafrecht onze steun waard. De voortdurende harmonisatie van de strafrechtelijke bepalingen van de lidstaten is immers een absolute voorwaarde voor de instelling van een Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht.
John Attard-Montalto (PSE).-(EN) Voorzitter, ik wil graag ingaan op één aspect van wat is voorgesteld. Het is duidelijk dat de raison d’être van deze wetgeving een humanitaire basis is. Als we kijken naar de reden waarom een veroordeling die in het ene land is uitgesproken in een ander land ten uitvoer kan worden gelegd als het gaat om strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd, zijn we in feite bezig het leven van de veroordeelde aangenamer te maken: bijvoorbeeld doordat deze dichter bij zijn familie kan zijn of dichter bij de plaats waar hij vandaan komt.
Ik ben dan ook verbaasd over het feit dat, hoewel we weliswaar vanuit een humanitair perspectief naar deze wetgeving kijken, een van de criteria die ontbreken als het erom gaat iemand die een straf uitzit in een bepaald land naar een ander land over te brengen, volgens mij nu juist dat humanitaire aspect is. We baseren de criteria in feite op nationaliteit, staatsburgerschap of wettelijke permanente verblijfplaats. Aan de andere kant hebben we het, als voorstel en tegenvoorstel, wel over “nauwe banden”, maar het humanitaire aspect ontbreekt als een criterium op zich.
Laten we als voorbeeld één bepaald geval nemen: iemand die geen EU-burger is en zijn gevangenisstraf in een EU-land uitzit, zou dit niet dichter bij zijn land van herkomst mogen doen, omdat dit aspect – het humanitaire criterium – buiten beschouwing is gelaten.