4. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over debetrekkingen tussen de EU en Turkije.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het voorzitterschap zou in de eerste plaats het Europees Parlement, en met name mevrouw Oomen-Ruijten, willen bedanken voor de ontwerpresolutie inzake de betrekkingen tussen de EU en Turkije.
Het voorzitterschap erkent en is verheugd over de actieve betrokkenheid van het Parlement bij het uitbreidingsproces, dat zo een constructieve bijdrage levert aan de algemene discussie over uitbreiding en in het bijzonder de toetreding van Turkije. Zonder twijfel biedt elk debat een bruikbare gelegenheid om het toetredingsproces van Turkije onder de aandacht te brengen, door de burgers van de lidstaten en Turkije bij dit proces te betrekken en de Turkse regering te steunen op weg naar de toetreding.
Ik kan u verzekeren dat we speciale aandacht besteden aan de opvattingen van het Europees Parlement. Over enkele dagen zal de Commissie haar periodieke voortgangsverslag inzake het toetredingsproces van Turkije presenteren. De Raad zal dit verslag zeer nauwgezet onderzoeken en beoordelen.
Tot het zover is, wil ik graag een aantal aspecten van deze fase van de toetredingsonderhandelingen met Turkije kort bespreken. Wij zijn van mening dat de recente verkiezingen in Turkije hebben aangetoond dat de Turkse bevolking behoefte heeft aan democratie, politieke en economische stabiliteit en vooruitgang.
We zijn ook verheugd over de wijze waarop de verkiezingen zijn uitgevoerd, over de grote kiezersopkomst en over de verhoogde representativiteit van het nieuwe Turkse parlement. Het voorzitterschap deelt de opvattingen en zorgen van dit Huis inzake het hervormingsproces van Turkije. Wij denken dat de nieuwe regering een grotere legitimiteit heeft, alsmede een duidelijk mandaat dat cruciale passen mogelijk zou moeten maken bij het voortzetten en verbreden van het hervormingsproces in Turkije.
Het is van het grootste belang dat de nieuwe regering een nieuwe impuls geeft aan de hervormingen – en de implementatie hiervan – door zich te richten op de belangrijkste zaken. Met het oog hierop is de implementatie van het toetredingspartnerschap – met name de prioriteiten op de korte termijn die hierin gesteld zijn – zeer belangrijk. Ik herinner u eraan dat het toetredingspartnerschap in de komende maanden geëvalueerd moet worden. In dit kader wil ik tevens de nadruk leggen op de noodzaak van een brede raadpleging en nationale consensus inzake de nieuwe grondwet van Turkije.
Wij zijn het eens met uw opvattingen over het belang van hervormingen op het cruciale gebied van fundamentele vrijheden en mensenrechten. Verdere tastbare vooruitgang is essentieel, met name waar het gaat om de vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, culturele rechten en vrouwenrechten, evenals een intensivering van de strijd tegen marteling en mishandeling. In het toetredingspartnerschap zijn de meeste van deze kwesties opgenomen als prioriteiten waaraan Turkije op korte termijn moet voldoen.
Op het gebied van de vrijheid van meningsuiting zijn wij met name teleurgesteld door het gebrek aan vooruitgang, ondanks een brede openbare discussie over deze kwestie, en maken wij ons zorgen over het toenemende nationalisme dat tot zelfcensuur kan leiden. Wij zijn nog altijd stellig van mening dat artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht, alsmede andere onduidelijk gedefinieerde artikelen, geschrapt of ingrijpend gewijzigd moeten worden om de vrijheid van meningsuiting te garanderen. Vooruitgang op dit gebied is van levensbelang voor de algehele vordering van de toetredingsonderhandelingen.
Wat godsdienstvrijheid betreft, is tastbare vooruitgang dringend nodig, met name na de tragische gebeurtenissen eerder dit jaar. Er wordt al geruime tijd uitgekeken naar de aanneming van wetgeving die een godsdienstig pluralisme op Europees niveau kan garanderen, door alle problemen op te lossen waar niet-moslimgemeenschappen mee te maken hebben, zoals wettelijke status, eigendomsregistratie en opleiding van geestelijken.
De wetgeving op stichtingen zou in dit opzicht een positieve eerste stap kunnen zijn en zal nauwgezet beoordeeld worden zodra zij aangenomen en uitgevoerd is. De recente uitspraak van het hooggerechtshof inzake het oecumenisch patriarchaat is tevens een punt van zorg.
Wij zijn het eens met uw opvattingen inzake de burgerlijk-militaire relaties. Recente ontwikkelingen – met name vóór en gedurende de verkiezingscampagne – tonen aan dat verdere stappen op dit gebied nodig zijn zodat strijdkrachten geen politieke invloed kunnen uitoefenen.
De civiele controle over het militaire apparaat op het niveau van de EU-lidstaten zal nog tot stand moeten worden gebracht.
Met betrekking tot het zuidoosten hebben wij de recente terroristische aanslag in de provincie Sirnak scherp veroordeeld. Tevens hebben we andere terreurdaden in Turkije veroordeeld en dit zullen we blijven doen. Terroristische acties zijn nooit te rechtvaardigen. In dit opzicht benadrukken wij onze solidariteit met de mensen in Turkije. Tegelijkertijd moet we ons door terrorisme niet laten afleiden van de dringende behoefte aan de spoedige opstelling en implementatie van een algemene strategie die de culturele, sociale en culturele ontwikkeling in het zuidoosten garandeert. Het gaat hier om een complexe streek die wij in het kader van het lopende hervormingsproces nauwlettend in het oog houden.
Naast de mate waarin het land voldoet aan de politieke criteria van Kopenhagen, zal de vooruitgang van Turkije bij het voorbereiden van de toetreding beoordeeld worden aan de hand van de eisen die duidelijk zijn uiteengezet in het onderhandelingskader. Zoals de Raad in december verleden jaar is overeengekomen, zal in dit opzicht de vooruitgang inzake de in de verklaring van 21 september 2005 besproken kwesties worden gecontroleerd en geëvalueerd, met name de volledige en niet-discriminatoire implementatie van het Aanvullend Protocol bij de Overeenkomst van Ankara. Helaas is er op dit gebied nog geen vooruitgang geboekt.
Ik zou ook willen benadrukken dat erkenning door alle lidstaten een onmisbaar onderdeel van het toetredingsproces is en het daarom essentieel is dat de Europese Unie de betrekkingen tussen Turkije en alle lidstaten zo snel mogelijk normaliseert.
Het is een zware taak om te voldoen aan de normen van de Unie en de verplichtingen behorende bij het lidmaatschap. Hiervoor zijn onaflatende inspanningen en vastbeslotenheid nodig. Wij hechten een speciaal belang aan het toetredingsproces van Turkije en ik kan u verzekeren dat het Portugese voorzitterschap eveneens zijn uiterste best zal doen om deze onderhandelingen verder te helpen.
Aan verbintenissen die zijn aangegaan, moet worden voldaan. De voortzetting van het hervormingsproces en de tegemoetkoming aan bestaande verplichtingen zal het toetredingsproces van Turkije verder helpen, waarvan in de eerste plaats alle Turkse burgers zullen profiteren. Desalniettemin hangt de vooruitgang in het toetredingsproces wezenlijk en met name af van de prestaties van Turkije.
Olli Rehn,lid van de Commissie. −(EN) Voorzitter, laat me allereerst mevrouw Oomen-Ruijten feliciteren met haar gedegen verslag. Haar voorstel is streng én rechtvaardig.
Turkije heeft eerder dit jaar een uiterst moeilijke periode doorgemaakt, met een ernstige constitutionele crisis en grote politieke spanningen. Ondanks deze spanningen zijn er in Turkije verkiezingen gehouden voor een nieuw parlement en een nieuwe president. Daarbij zijn de democratische principes volledig gerespecteerd en was er sprake van een zeer hoge participatiegraad.
Het resultaat was, dat de democratie het laatste woord heeft gekregen. Het nieuwe Turkse parlement vormt een goede afspiegeling van de Turkse politieke diversiteit en – zoals de heer Lobo Antunes al zei – de nieuwe regering kan nu rekenen op de steun van een stabiele meerderheid en een breed gedragen mandaat van de bevolking. De weg naar de toekomst is daardoor in dat opzicht vrijgemaakt. Nu wordt het tijd het hervormingsproces een nieuwe impuls te geven.
De Commissie onderschrijft daarom het uitgangspunt van de ontwerpresolutie, dat erop neerkomt dat vastgesteld dient te worden welke uitdagingen er zijn en dat Turkije aangespoord dient te worden om deze beleidsmatige uitdagingen het hoofd te bieden. Dat betekent dat het voornemen van de nieuwe Turkse regering om de inspanningen ten aanzien van de hervormingen op te voeren, gesteund dient te worden en dat de regering aangespoord dient te worden om dit voornemen met spoed in actie om te zetten. We doelen dan zowel op het hervormingsproces als op het Ankara Protocol.
De Commissie is verheugd, dat de regering de hervorming van de Grondwet bovenaan de agenda heeft gezet, met als doel het versterken van de democratie en het verruimen van de fundamentele vrijheden. Dit mag echter niet leiden tot een uitstel van hervormingen die al vandaag dringend nodig zijn, zoals de herziening van het beruchte Artikel 301 van het Turkse Wetboek van Strafrecht en andere artikelen betreffende de vrijheid van meningsuiting of het aannemen van de wet betreffende stichtingen, om de vrijheid van religie te waarborgen.
Ook zijn verdere inspanningen nodig in het kader van de totstandkoming van een democratische controle over de civiel-militaire betrekkingen, de bescherming van de rechten van vrouwen, kinderen en vakbonden, de verbetering van het rechtssysteem en het opvoeren van de strijd tegen corruptie.
Laat me nog kort ingaan op de recente gebeurtenissen en de huidige situatie, waarover we nauw afstemmen met het voorzitterschapen de heer Solana en we hebben goede kennis genomen van de opvattingen van het parlement. Turkije wordt voortdurend geconfronteerd met grensoverschrijdende terroristische aanslagen door de PKK, die op de EU-lijst van terroristische organisaties staat. De Europese Unie veroordeelt elke terroristische aanslag en heeft begrip voor de noodzaak van Turkije om haar burgers te beschermen.
De EU en Turkije erkennen beide de onafhankelijkheid, soevereiniteit, eenheid en territoriale integriteit van Irak. We blijven Turkije en Irak aansporen om dit probleem aan te pakken door middel van samenwerking tussen de desbetreffende autoriteiten en conform het internationaal recht. De recent afgesloten bilaterale overeenkomt tussen Turkije en Irak betreffende de bestrijding van terrorisme biedt hiervoor een basis.
Het valt te begrijpen dat de Turkse autoriteiten proberen de Verenigde Staten en de Iraakse en Iraaks-Koerdische autoriteiten bij hun inspanningen te betrekken. Recente tekenen wijzen erop dat hierin vooruitgang wordt geboekt. De resolutie die vorige week in het parlement is aangenomen dient gezien te worden als onderdeel van die bredere politieke strategie.
Het Europese perspectief voor Turkije is een van de centrale motiverende factoren gebleken voor de hervormingen in het land. Overeenkomstig ons kernprincipe van conditionaliteit in het uitbreidingsbeleid, wordt de voortgang in de toetredingsonderhandelingen bepaald door de mate waarin de hervormingen in de praktijk worden geïmplementeerd.
Als we dit principe echter echt effectief willen gebruiken als serieus politiek drukmiddel om hervormingen te laten plaatsvinden, dient de Europese Unie zich aan haar eigen toezeggingen te houden. We moeten woord houden - pacta sunt servanda.
Alle lidstaten staan nog steeds achter de toetredingsonderhandelingen met Turkije. Het is voor de geloofwaardigheid van de Unie van essentieel belang dat dit proces doorgaat in overeenstemming met het Onderhandelingskader van 3 oktober 2005 en het Raadsbesluit van 11 december 2006. Dit waren unanieme besluiten van alle 27 lidstaten.
We dienen daarom nieuwe hoofdstukken te openen op het moment dat deze technisch gereed zijn. Minstens twee hoofdstukken – consumentenbescherming en bescherming van de volksgezondheid en trans-Europese netwerken – zouden de komende weken geopend kunnen worden. We sporen Turkije ook aan, te zorgen dat ze voldoen aan de benchmarks die als uitgangspunt reeds voor 13 hoofdstukken gedefinieerd zijn.
Om af te sluiten, maar niet in de laatste plaats, wil ik u verzekeren dat van uw bijdrage goede nota zal worden genomen bij het opstellen van de eerstvolgende voortgangsrapportage over Turkije, die de Commissie op 6 november zal aannemen.
Ria Oomen-Ruijten, namens de PPE-DE-Fractie. – (NL)Voorzitter, dank, zowel aan Raad alsook aan Commissie, voor de aardige woorden die men gesproken heeft. Het debat van vandaag en de resolutie die we straks aannemen, is inderdaad op de eerste plaats gericht aan de Europese Commissie, omdat wij de bedoeling hebben om een input te geven aan het voortgangsverslag.
Maar het is ook gericht aan de Raad, die in december naar aanleiding van het voortgangsverslag weer met elkaar gaat spreken. Wat doen we in de resolutie? Wat doen we in de tekst? We beschrijven de voortgang die er is en de afspraken die we gemaakt hebben. We beschrijven ook wat er terecht is gekomen van het committment dat door Turkije is aangegaan.
De resolutie is dus een compilatie van wat er gerealiseerd is, maar er staat ook van alles in wat niet gerealiseerd is. Voorzitter, wat er óók in staat, is wat wij van de Turkse regering verwachten, omdat men nu de mogelijkheid heeft het hervormingsproces een nieuw elan te geven.
Als derde punt zou ik willen zeggen: we hebben geprobeerd om het debat met Turkije te verdiepen en te verbreden. En dat betekent dus dat ik aandacht vraag voor sociale cohesie, logistiek, transport en energie.
Vrijheid van meningsuiting en religieuze vrijheid krijgen terecht een grote plaats in onze tekst. De constitutie, de nieuwe grondwet mag geen enkel excuus zijn om er niet onmiddellijk met alle mogelijke middelen voor te zorgen dat alle noodzakelijke hervormingen, en met name die in verband met artikel 301, gerealiseerd worden.
Een ander punt dat ik zou willen aanhalen is de relatie met de buren. Goede betrekkingen met de buren zijn een absolute noodzaak. Dat betekent dat, wanneer ik Turkije en Armenië bekijk, de grenzen moeten worden opgeheven. Elke economische blokkade moet gestopt worden. Maar bovendien - een laatste zin - als een volk zijn verleden niet erkent, heeft het geen toekomst. Dus ik vraag aan de Europese Commissie om ook op dat punt Turkije en Armenië te ondersteunen.
Voorzitter, ik kan niets meer zeggen over de PKK, want door de procedures in dit Huis heb ik te weinig spreektijd.
Hannes Swoboda,namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik mevrouw Oomen-Ruijten feliciteren met dit zeer goede verslag en haar hartelijk bedanken voor de uitstekende samenwerking.
Dit verslag bevat een aantal boodschappen en toen ik Turkije bezocht met Martin Schultz heb ik de volgende over weten te brengen aan de Turkse overheid. Ten eerste moeten de hervormingen niet alleen worden voortgezet maar ook worden geïntensiveerd. De commissaris heeft artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht reeds genoemd, evenals andere hervormingen ter garantie van een volledige en echte vrijheid van meningsuiting en pluraliteit van meningen in Turkije. Hetzelfde geldt vanzelfsprekend voor godsdienstvrijheid en vele andere kwesties die later tijdens dit debat door collega’s zullen worden besproken. Het hervormingsproces moet in een stroomversnelling terecht komen.
Ten tweede de Koerdische kwestie. Ik wil mijn standpunt hieromtrent erg duidelijk maken. Al vele jaren, om niet te zeggen decennia, probeer ik een aandeel te hebben in de oplossing van het Koerdische probleem, maar nu is het eindelijk mogelijk om een politieke en parlementaire oplossing te vinden voor dit probleem en het geweld te staken. Daarom is het voor mij onbegrijpelijk dat de PKK doorgaat met terrorisme. Tegelijkertijd snap ik het wel, want de PKK wil geen vreedzame oplossing en het is goed mogelijk dat er in het leger ook mensen zijn die dat niet willen.
Desalniettemin moeten we een duidelijk signaal afgeven dat wij een vreedzame oplossing willen en dat Irak dat ook wil. We hebben een woordvoerder van president Talabani ontmoet in Ankara en ook hij maakte ons zeer duidelijk dat zij een politieke oplossing willen in plaats van nog meer PKK-terrorisme. Ik hoop dat vertegenwoordigers van de Koerdische regionale regering acht slaan op de boodschap dat de voortzetting van PKK-terrorisme niet alleen Turkije maar ook Irak schaadt.
Dat is waarom ikzelf en de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement het alleen maar eens kunnen zijn met de volgende oproep: Turkije en Irak moeten nader tot elkaar komen om op basis van vreedzame samenwerking, waaraan ook deelgenomen moet worden door de Koerdische regionale regering, een einde te maken aan het terrorisme. Tegelijkertijd moet Turkije zich ook inschikkelijk tonen ten opzichte van de Koerdische bevolking, zodat deze zich daar op hun gemak kan voelen en Turkije ook als haar thuis kan beschouwen.
Alexander Lambsdorff, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou ook graag beginnen met het bedanken van rapporteur Ria Oomen-Ruijten, maar ook Jos Lagendijk en Hannes Swoboda, voor de zeer goede samenwerking tijdens het opstellen van deze resolutie. Ik vind dat we een goede tekst hebben afgeleverd met een verrassend hoge mate van consensus, wat in mijn optiek zeer positief is.
Voor mijn fractie wil ik de belangrijkste punten nogmaals aangeven en benadrukken. Allereerst is deze resolutie een positief en constructief signaal naar Turkije. We zijn verheugd dat de constitutionele crisis van afgelopen zomer is overwonnen en dat de nieuwe regering een sterk en duidelijk mandaat heeft voor verdere hervormingen. We doen echter een ondubbelzinnig beroep op de regering om dit mandaat te gebruiken om de hervormingen daadwerkelijk door te zetten.
Zoals aangegeven in de resolutie is het in dit kader belangrijk dat deze hervormingen van levensgrote betekenis zijn voor Turkije zelf, voor de Turkse bevolking, de Turkse maatschappij en de Turkse economie. Turkije moet zich gestaag en op eigen kracht verbeteren en ik ben blij dat er in Turkije een groeiende consensus op dit punt is, zoals verwoord in het programma van april. Het is goed dat dit nog steeds het geval is.
Het is belangrijk voor ons dat de criteria van Kopenhagen de belangrijkste maatstaf blijven voor de onderhandelingen, zoals ook de opnamecapaciteit van de Europese Unie zelf een belangrijk en onmisbaar criterium blijft.
Hervormingen zijn dringend nodig, met name op de volgende gebieden, waarvan sommige al genoemd zijn. Wat betreft het wetboek van strafrecht is artikel 301 reeds genoemd en hierover is iedereen het eens. In mijn optiek zouden we ook artikel 252 in de discussie moeten betrekken. Hierbij gaat het om de belediging van de herinnering aan Mustafa Kemal Atatürk en tegelijkertijd een problematische inperking van de vrijheid van meningsuiting.
Een tweede belangrijke punt is het verbeteren van de situatie van vrouwen. Het aantal eremoorden blijft een zeer zorgwekkende kwestie. De grondwettelijke hervorming moet voortgezet worden. Fundamentele mensenrechten en persoonlijke vrijheden moeten worden beschermd. En ik wil graag toevoegen dat vanuit ons oogpunt de verkiezingswetgeving ook een probleem is. In de rest van de OVSE is een kiesdrempel van tien procent ondenkbaar.
Ik wil graag afsluiten door te zeggen dat we enig begrip moeten tonen voor de moeilijke situatie in Turkije, met name gezien de tragische gebeurtenissen in het zuidoosten, op de grens tussen Turkije en Irak. Wij veroordelen de terroristische acties van de PKK in de laatste weken onvoorwaardelijk en ik zou de condoleances van mijn fractie willen overbrengen aan de families van de soldaten die zijn omgekomen.
Wij dringen er bij de Turkse regering op aan om behoedzaam te reageren op deze situatie. Tot op dit moment is er geen teken dat dit niet zal gebeuren. Desalniettemin moeten de maatregelen die genomen worden om tegemoet te komen aan de terroristische dreiging voor Turks grondgebied aan de volgende voorwaarden voldoen. Ze moeten gepast, proportioneel en voor bepaalde tijd zijn. De Europese Unie begrijpt de moeilijke situatie in Turkije. Het is belangrijk voor Turkije om dit begrip te behouden. Een vreedzame oplossing is vanzelfsprekend ons hoofddoel.
De resolutie van vandaag is een daadwerkelijk constructief signaal voor een positieve dialoog met Turkije. Turkije zal een zeer belangrijke partner voor de Europese Unie blijven en moet nu in zijn eigen belang de hervorming krachtig doorzetten.
Sebastiano (Nello) Musumeci, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, een jaar na de laatste resolutie inzake de betrekkingen tussen de EU en Turkije die dit Huis heeft aangenomen, moet ik jammer genoeg constateren dat enkele fundamentele problemen nog steeds aan de orde zijn. Turkije erkent Cyprus niet, een land dat in elke zin van het woord een lidstaat van de Europese Unie is, persvrijheid wordt nog steeds onderdrukt, aangezien artikel 301 van het wetboek van strafrecht nog niet gewijzigd is, en Turkije blijft weigeren de genocide op de Armeense bevolking in 1915 te erkennen.
De recente afschuwelijke terroristische aanval door de PKK, de daaropvolgende onstuimige reactie van het Turkse leger en de dreiging om in het noorden van Irak in te grijpen als de PKK zijn terroristische acties niet voor eens en altijd staakt; deze factoren liggen ten grondslag aan de gevaarlijke en gevoelige geopolitieke positie waarin Turkije zich bevindt.
Er is natuurlijk wel enige vooruitgang geboekt. Hierbij denk ik met name aan de grotere vertegenwoordiging van vrouwen in het pas verkozen Turkse parlement, in economische kringen en in de academische wereld, maar meer dan ooit moeten we ons afvragen of het Europa van morgen een groot politiek orgaan wil zijn of een sterke culturele identiteit wil hebben, want onzekerheden hieromtrent spelen Turkije, dat niet van zins is te veranderen, in de kaart.
Joost Lagendijk, namens de Verts/ALE-Fractie. – (NL)Voorzitter, collega’s, dit debat staat helaas in de schaduw van de terroristische aanslagen in Turkije. Veel liever had ik gesproken over de wenselijkheid om de draad van de hervormingen weer op te pakken; helaas kom ik tot de constatering dat daar ondanks vele mooie woorden in de praktijk nog veel te weinig van terechtkomt. Maar ik denk dat nu de vraag centraal moet staan: wat vinden wij dat Turkije moet doen?
Laten we uit dat debat alle hypocrisie weglaten, collega’s. Eenieder van ons weet, of zou moeten weten, dat er geen makkelijke antwoorden zijn op dit duivelse dilemma. Aan de ene kant het besef, de wetenschap dat elk land waar de laatste maand vijftig doden zijn gevallen, iets moet doen om te reageren en tegelijkertijd het besef bij velen van ons - ik denk ook bij de Turkse regering - dat grootschalige militaire operaties daarbij geen oplossing zijn. Ze schakelen de PKK niet uit, ze brengen grote diplomatieke en politieke schade met zich mee en ze maken - uiteindelijk het belangrijkste - een oplossing van het Koerdische probleem in Turkije nog veel moeilijker.
Laten we daarom hopen dat alle pogingen die nu worden ondernomen om een diplomatieke en politieke oplossing te vinden, succesvol zijn. Want het probleem ligt uiteindelijk niet in de Iraakse bergen, het probleem ligt in Turkije. Maar bij de oplossing van dat probleem - het Koerdische probleem - is het niet: Turken tegenover Koerden. In mijn ogen is het aan de ene kant degenen in Turkije, de Turken en de Koerden, die weten dat er alleen een politieke oplossing is voor dat probleem - de AKP en de DTP - en aan de andere kant de radicalen, aan de Turkse kant en aan de Koerdische kant, die helemaal geen belang hebben bij een politieke oplossing en die denken dat militair geweld kan helpen: aan de Turkse kant het leger en een deel van de oppositie en aan de Koerdische kant de PKK.
Want laat het heel helder zijn: de huidige aanvallen van de PKK zijn natuurlijk gericht op de Turkse staat, maar zijn ook een aanval op de Koerdische partij DTP in het parlement, die zoekt naar een politieke oplossing voor het probleem. Daarom is het zo belangrijk dat dit Parlement weliswaar sterk veroordelend is over de PKK en zijn terroristische aanslagen en tegelijkertijd zijn steun blijft uitspreken voor al diegenen aan de Koerdische kant en aan de Turkse kant die een vreedzame politieke oplossing voor dit probleem zoeken.
Kyriakos Triantaphyllides, namens de GUE/NGL-Fractie. –(EL) Mijnheer de Voorzitter, met het vooruitzicht van toetreding van Turkije tot de EU stevig in het achterhoofd moet de Commissie, en daarmee de gehele Unie, in de komende paar dagen de beoordeling afronden van de vooruitgang van Turkije (of het gebrek hieraan) in de verschillende sectoren die het land in lijn moet brengen met het communautaire acquis.
Wij hebben verklaard dat Turkije zou moeten kunnen toetreden tot de EU, op voorwaarde dat het land voldoet aan alle criteria van Kopenhagen en andere verplichtingen die zijn opgenomen in het onderhandelingskader en het aanvullend protocol. Wij denken niet dat compromisoplossingen de resultaten zullen opleveren waarop Turkije of de Unie hoopt. Graag willen we erop wijzen dat Turkije enige vooruitgang heeft geboekt, maar we herhalen dat de toetreding alleen soepel kan verlopen als Turkije doet wat voorgaande kandidaat-lidstaten hebben gedaan: jegens de gehele EU voldoen aan de verplichtingen zoals opgenomen in de overeenkomst. Turkije moet derhalve voldoen aan zijn verplichtingen jegens Cyprus; het land moet zijn zee en vliegvelden openstellen voor schepen en vliegtuigen van de Republiek Cyprus en zijn veto tegen deelname van Cyprus aan internationale organisaties en multilaterale verdragen intrekken.
Als een linkse fractie, en in het bijzonder als AKEL (de progressieve arbeiderspartij van Cyprus), hebben wij er vertrouwen in dat het vooruitzicht van toetreding van Turkije tot de EU zal zorgen dat het land aan zijn verplichtingen zal voldoen, met name het beëindigen van de bezetting van Cyprus door Turkse soldaten.
Wij geloven ook dat door Turkije aan te moedigen op zijn weg naar Europa, ervan uitgaande dat Turkije tegelijkertijd aan zijn verplichtingen jegens de EU voldoet, wij druk op het land kunnen uitoefenen. Turkije moet dus aan de volgende verplichtingen voldoen: het verdedigen en eerbiedigen van de mensenrechten van alle inwoners, met inbegrip van Koerden en andere minderheden, het erkennen van de genocide op de Armeniërs en het openstellen van zijn grens met Armenië, met alle sociaal-economische gevolgen van dien.
Indien Turkije hoopt zijn weg naar toetreding voort te zetten en af te ronden, dan is het volkomen duidelijk dat de maatregelen en beleidslijnen die het land aanneemt, zullen moeten leiden tot volledige nakoming van het communautaire acquis en absolute eerbiediging van de internationale wetgeving, die uiteindelijk bepalend is voor de wijze waarop de EU functioneert.
Georgios Georgiou, namens de IND/DEM-Fractie. –(EL) Mijnheer de Voorzitter, wat we hebben gehoord is verbijsterend en afkomstig van niemand minder dan de bevoegde commissaris, die vrijheidsstrijders wel erg makkelijk afschrijft als terroristen. Ik vraag me af of we er niet te happig op zijn om Turkije te beschrijven als een land dat van alle kanten wordt aangevallen. Het gaat hier om een land dat troepen heeft in een EU-lidstaat, en het is niet het eerste en enige land dat zich aanpast aan de eisen van de EU.
Ik zal afsluiten door mij te richten op een kwestie van meer technische aard. Kort voor het voorval aan de oostgrens van Turkije, was de Turkse olieprijs in Europa 76 dollar per vat; inmiddels is de prijs dankzij de Turkse wapens, waarop het land altijd aanspraak kan maken bij het oplossen van zijn problemen, gestegen naar meer dan 90 dollar per vat.
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Philip Claeys, namens de ITS-Fractie. – (NL)Voorzitter, tijdens de bespreking van deze resolutie in de commissie leek het alsof het Parlement collectief in slaap was gedommeld. Zuiver pro forma wordt er wat vage kritiek geformuleerd, maar voor het overige lijkt het alsof we de toetreding van Turkije moeten aanvaarden als een voldongen feit.
Nochtans heeft Turkije nauwelijks vooruitgang geboekt sinds het begin van de onderhandelingen. Ik verwijs bijvoorbeeld naar een recent verslag van Amnesty International over de situatie van de mensenrechten en de behandeling van minderheden. Over de houding van Turkije tegenover Cyprus wordt nauwelijks nog gepraat. Bovendien is de kans groot dat Turkije binnenkort een grootschalige militaire inval doet in Irak. We zullen dan moeten meemaken dat een kandidaat-lidstaat niet alleen een deel van het grondgebied van een bestaande lidstaat militair bezet houdt, maar bovendien ook nog een soort lokale oorlog gaat voeren in een ander buurland, in Irak deze keer.
Voorzitter, de meerderheid van de bevolking in Europa is tegen de mogelijke toetreding van Turkije gekant. Dat komt omdat Turkije geen Europees land is, en dus niet in de Europese Unie thuishoort. In plaats van de geloofwaardigheid van Europa verder te grabbel te gooien, zouden we dus beter in alle openheid en alle duidelijkheid streven naar een bevoorrecht partnerschap met Turkije, in plaats van naar volwaardig EU-lidmaatschap.
Jim Allister (NI).-(EN)Voorzitter, ik bespeur, met name bij de Commissie, de neiging om het niet-Europese Turkije in een zo goed mogelijk daglicht te stellen. Dat is wellicht niet verrassend, gezien de miljoenen die we er als pre-toetredingshulpinpompen, maar er zijn onaangename feiten die we onder ogen moeten zien. Hiervan vormen gevallen van eerwraak, grove schendingen van de mensenrechten, gebrek aan bescherming van niet-moslim minderheden, het ontbeken van religieuze vrijheid en aanvallen op en propaganda gericht tegen christenen mijn grootste zorg.
Dodelijke aanslagen op christenen hebben ook dit jaar plaatsgevonden, zoals de moord op drie mannen in Malataya in april. Daadwerkelijke vrijheid van religie is vaak de beste graadmeter voor de mate waarin een land de mensenrechten daadwerkelijk respecteert. In Turkije moet daar nog veel aan gedaan worden, denk onder andere aan de wettelijke status van religieuze groeperingen en het eigendomsrecht, maar fundamenteel dient het recht op vrije godsdienstuitoefening en het recht om te bekeren gerespecteerd te worden.
Werner Langen (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Oomen-Ruijten bedanken voor het opstellen van een verslag dat zal worden voorgelegd aan de Commissie en namens het Parlement zal bijdragen aan het komende voortgangsverslag.
Turkije heeft binnenlandse problemen overwonnen, de regering heeft een duidelijk mandaat, de volksraadpleging van zondag over constitutionele amendementen betreffende de verkiezing van de president kende het gewenste resultaat en er is nu geen reden om hervormingen nog langer uit te stellen. Ik zou daarom willen beginnen met een oproep aan de Turkse regering: als zij de toetreding tot de EU serieus neemt, moet zij de hervormingen intensiveren. Zoals wij allen weten is er vorig jaar relatief weinig gebeurd.
Ten tweede zijn de hervormingen in de eerste plaats bedoeld voor de Turkse bevolking. Ze zijn niet een doel op zichzelf of een kunstgreep van Europa; ze zijn bedoeld om de tekortkomingen aan te pakken die niet aanwezig zouden moeten zijn in een democratie, betreffende de vrijheid van meningsuiting, godsdienstvrijheid, vrouwenrechten, minderheidsrechten, verkiezingswetgeving, enzovoort. Turkije moet deze problemen op eigen kracht oplossen en deze tekortkomingen teniet doen.
Ik zou graag willen ingaan op een ander onderwerp, namelijk de Armeense kwestie. Als Duitser ben ik van mening dat we van Turkije een duidelijke erkenning van zijn historische verantwoordelijkheid mogen verwachten. Zijn weigering om zich over deze kwestie uit te spreken en de blokkades jegens Armenië te verwijderen, is een thema dat moet worden blijven besproken. Zoals de heer Swoboda zojuist al zei, bestaat er op dit moment de zorg dat het militaire conflict in de Koerdische regio zich zal uitbreiden naar Irak. Op dit punt zijn wij duidelijk voorstander van een diplomatieke oplossing, een oplossing die voortkomt uit onderhandelingen, niet uit militair optreden. In dezen ben ik het volledig eens met het standpunt van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement.
Uiteindelijk moet Turkije zelf bepalen of en hoe het land zijn weg naar Europa wil vervolgen. Wij zijn van mening dat volledige toetreding tot de EU niet de enige optie is; de onderhandelingen zijn met opzet open gelaten en uiteindelijk is het aan Turkije om te beslissen of het deze route proactief wenst te volgen. Het gaat er niet alleen om of Europa zelf over de capaciteit voor toetreding van Turkije beschikt.
Jan Marinus Wiersma (PSE). – (NL)Voorzitter, ook van mijn kant de complimenten aan de rapporteur, mevrouw Oomen-Ruijten. Meteen een reactie op de opmerking van de heer Langen: bij mijn fractie gaat het er juist wel om dat de onderhandelingen gericht zijn op lidmaatschap van de Europese Unie!
De resolutie die we vandaag bespreken, is een aanmoediging aan de Turkse regering om vooral op die weg door te gaan. Premier Erdoğan heeft een sterk mandaat van de Turkse kiezers gekregen om dat te doen. Dat stelt hem inderdaad in staat om een impuls te geven aan de hervormingen. We verwachten dat er nu snel resultaten zullen komen en we verwachten dan ook dat de Commissie binnenkort met een voortgangsverslag in die zin zal komen.
Urgente issues mogen natuurlijk niet ondergesneeuwd raken. Ik denk dat het symbolisch een enorm belangrijke stap zou zijn, maar ook een enorme uitstraling zou hebben, wanneer de Turkse regering iets zou doen aan artikel 301, dit zou intrekken of op een andere wijze zou formuleren. Dat zou in Turkije de noodzakelijke openheid scheppen voor het debat, ook over kwesties uit het verleden, en dat brengt mij op de Armeense kwestie. Wij vinden het van groot belang dat er in Turkije een intern debat daarover plaatsvindt, maar het is vooral aan Turkije zélf om dat te organiseren en niet zozeer aan het Europees Parlement of het Amerikaanse Huis van Afgevaardigden om dat af te willen dwingen. Het is vooral een interne zaak, waarbij wij kunnen helpen, maar het is niet erg zinvol dat wij daar van buitenaf daar voortdurend op aandringen.
De nieuwe grondwet is aangekondigd. Dat geeft ook mogelijkheden, volgens ons, om eindelijk eens te zoeken naar een politieke oplossing voor het Koerdische vraagstuk. Ik deel de opvatting van diegenen die zeggen dat we alles moeten doen om te voorkomen dat er een militaire escalatie plaatsvindt in Noord-Irak, maar dat kunnen we alleen maar als we in de eerste plaats ook zelf afstand nemen van de terroristische aanslagen van de PKK en van de PKK eisen dat ze daarmee stoppen.
In de tweede plaats moeten we Turkije ook ondersteunen in de dialoog met Irak en de Irakese autoriteiten, maar ook in de dialoog met de regionale autoriteiten in Koerdisch Irak om in de praktijk samen te werken om die aanvallen te stoppen. We verwelkomen nieuwe diplomatieke initiatieven, maar het gaat ons vooral om praktische samenwerking in de regio zelf om het geweld te stoppen en terug te dringen.
Marco Cappato (ALDE). – (IT)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het voorzitterschap van de Raad heeft gezegd dat het allemaal van Turkije afhangt en vele collega’s hebben dit idee herhaald, met inbegrip van de heer Langen die heeft gezegd dat het aan hen is om te beslissen. Welnu, ik geloof niet dat dat zo is. In mijn optiek moet Europa haar verantwoordelijkheid nemen.
Het gaat hier niet alleen om een probleem omtrent Turkije en zijn naleving van de formele toetredingscriteria. De waarheid is dat Europa en Europese regeringen – met voorop, maar niet als enige, het Franse voorzitterschap – de laatste maanden het signaal hebben afgegeven dat Turkije niet zal toetreden tot de Europese Unie. Het verslag Oomen-Ruijten gaat hier eveneens van uit en de tekst is waarschijnlijk de beste die in dit Huis zou kunnen worden opgesteld, maar we moeten de moed hebben om de algehele sfeer te veranderen: de Europese Unie is gedeeltelijk verantwoordelijk voor huidige politieke en militaire crisis aan de grens tussen Turkije en Irak omdat wij in politieke zin de deur in het gezicht van Turkije hebben gesmeten, ondanks het feit dat de onderhandelingen nog steeds lopen.
Er is een grote stap voorwaarts nodig, waarbij de Europese Unie en de regeringen nadrukkelijk verzoeken om een politiek verslag over het individuele recht op democratie en rechtsstatelijkheid van burgers die in Turkije wonen, gericht op het toetreden tot Europa. Dit zou kunnen helpen om Turkije dichter bij Europa, in plaats van het Midden-Oosten, te brengen.
Feleknas Uca (GUE/NGL). – (DE)Mijnheer de Voorzitter, helaas wordt de stemming van vandaag over de resolutie van het Parlement over Turkije overschaduwd door zeer bedroevende en zorgwekkende gebeurtenissen.
Verleden woensdag stemde het Turkse parlement met een enorme meerderheid in met een inval van het Turkse leger in Noord-Irak. Sindsdien hebben we het bedroevende nieuws gehoord van doden en gewonden aan de grens tussen Turkije en Irak, van een bloedige strijd. Ook hebben we gehoord dat het Turkse leger dorpen in Noord-Irak beschiet. We hebben gehoord over aanvallen op Koerdische instituten en kantoren van de DTP en over ziedende nationalisten die proberen hun Koerdische medeburgers op te hangen. En dat terwijl de signalen die Turkije afgaf na het einde van de constitutionele crisis eind augustus zo veelbelovend waren. Er werd gesproken over een nieuwe burgerlijke grondwet, verdere hervormingen en intensievere hervormingsinspanningen om de nog niet opgeloste problemen aan te pakken. Mevrouw Oomen-Ruijten en vele van mijn collega’s wilden rekening houden met deze positieve signalen en ontwikkelingen in Turkije nadat de hervormingsinspanningen daar vorig jaar stokten.
De ontwerpresolutie bevat een evenwichtige en eerlijke beoordeling en evaluatie. Gezien de recente beslissing van Turkije en de onmiskenbare dreiging van een militaire inval die de territoriale integriteit van Irak zou schenden, vraag ik me echter wel af welke doelen Turkije eigenlijk voor ogen heeft. Gaat het echt om de PKK? Het is een feit dat het Turkse leger de laatste jaren 24 grensoverschrijdende operaties heeft uitgevoerd, waarvan geen enkele een blijvend effect heeft gehad. Waarom zou het ditmaal anders uitpakken? Of zou het te maken kunnen hebben met de oliereserves in de regio rond Kirkuk en de intentie van Turkije om de autonome status van de Koerden in Noord-Irak ongedaan te maken?
Het is in ieder geval duidelijk dat de Koerdische kwestie niet kan worden opgelost door een inval in Noord-Irak. Naar mijn mening is het echter ook duidelijk dat het niet mag gebeuren dat Turkije voor de ogen van de Europese Unie en de internationale gemeenschap de internationale wetgeving met voeten treedt en de soevereiniteit van Irak schendt. Europa moet nu haar verantwoordelijkheid nemen en actief deelnemen aan de ontwikkeling van een strategie voor de oplossing van de Koerdische kwestie, want dit is de sleutel tot daadwerkelijke vrede en democratie in Turkije.
Bastiaan Belder (IND/DEM). – (NL)Voorzitter, Eurocommissaris Rehn heeft in een recent interview met de Nederlandse pers ondubbelzinnig aangegeven welke hervormingen in Turkije voor de EU het meest urgent zijn, en ik citeer: “die liggen op het vlak van de vrijheid van meningsuiting én religie, kernbeginselen van de democratie”.
Ik ben de commissaris erkentelijk voor deze heldere stellingname. Ze geeft mij ook aanleiding een document onder zijn aandacht te brengen van de Alliantie van Protestantse Kerken in Turkije. Het document is gedateerd op 1 september 2007 en geeft de ernstige noden en zorgen weer van Turkse protestanten inzake het ontbreken van vrijheid van godsdienst. Commissaris, ik vertrouw erop dat u uw Turkse gesprekspartners krachtig aanspreekt op de kwetsbare maatschappelijke positie van de Turkse protestanten, c.q. de Turkse christenen.
Symptoombestrijding, Voorzitter, schiet echter tekort. Media en politici scheppen een zeer intolerant gevaarvol klimaat voor niet-moslimminderheden in Turkije. Ook hier is snelle actie van Brussel richting Ankara geboden. Ik zal daarvoor een tweede document aan de commissaris overleggen. Graag wacht ik een spoedige schriftelijke reactie van hem af.
Andreas Mölzer (ITS). – (DE)Mijnheer de Voorzitter, een aantal dagen geleden was ik in het deel van Cyprus dat door de Turken bezet is en daar heb ik zelf een indruk kunnen opdoen van de systematische vernieling van ongeveer vijfhonderd Grieks-katholieke kerken en de vernieling van Europees cultureel erfgoed dat nooit meer hersteld kan worden. Naar mijn mening botst dit evenzeer met het wezen van Europa als het voortdurende gebrek aan verdraagzaamheid jegens christenen en andere minderheden of het zogenaamde vergrijp van “het beledigen van de Turkse identiteit” dat wordt gebruikt ter onderdrukking van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid, om nog maar niet te spreken van de voortdurende mensenrechtenschendingen, het voorbijgaan aan de genocide op de Armeniërs en de aanhoudende islamisering.
Het is volkomen onaanvaardbaar dat een kandidaat-lidstaat een gedeelte van een EU-lidstaat, namelijk het noorden van Cyprus, bezet houdt, en dan heb ik het nog niet eens over de plannen voor een militaire aanval op een ander land, namelijk Irak.
Brussel is nooit te beroerd om te benadrukken dat de eerbiediging van grondrechten, met name godsdienstvrijheid en vrijheid van meningsuiting, de hoogste prioriteiten zijn voor toetreding tot de EU. In het geval van het streven naar lidmaatschap van Turkije zijn dit blijkbaar slechts holle frasen.
Ioannis Kasoulides (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag beginnen met mevrouw Oomen-Ruijten te feliciteren met haar verslag.
En nu iets wat hoognodig besproken moet worden: mijnheer de Voorzitter, wat zal er gebeuren als Turkije, een kandidaat-lidstaat, de waarschuwingen van de EU naast zich neerlegt en Noord-Irak binnenvalt? Welke bedoelingen heeft Turkije? Zijn zij wellicht van plan om een situatie zoals met Cyprus te creëren of om grondgebied in Koerdisch-sprekend Irak te bezetten, en zo veel landen, waaronder Europese, verder te dwarsbomen bij hun pogingen om Irak te stabiliseren? Hoe kunnen wij toestaan dat lidstaten of kandidaat-lidstaten als destabiliserende factoren optreden in een gebied waar Europese soldaten het leven laten bij hun pogingen om stabiliteit te bewerkstelligen?
Mag ik u eraan herinneren dat Turkse soldaten veertig procent van Cyprus bezet houden? Dit is geen belemmering geweest voor het land om toetredingsbesprekingen te starten. Mag ik u eraan herinneren dat Turkije nog steeds niet heeft voldaan aan het verzoek van de EU om het Ankara Protocol te verlengen? Ik vraag me af wat hierover zal worden gezegd in het verslag van de Europese Commissie, dat op 6 november verwacht wordt. Als de boodschap er een van verdraagzaamheid is, waarom is die verdraagzaamheid er dan niet wanneer het gaat om zoveel andere principes en waarden die de kern van de EU raken?
De vraag waar het uiteindelijk op neerkomt is: willen we de waarden van de EU verspreiden of hun invloed juist inperken?
Béatrice Patrie (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou in de eerste plaats mevrouw Oomen-Ruijten willen bedanken voor de constructieve boodschap die we op het punt staan te verzenden naar de Raad en de Commissie, maar ook naar de Turkse regering en het Turkse parlement.
Ik vind het echter jammer dat ons Parlement zich niet duidelijker heeft uitgedrukt over een kwestie die gevoelig ligt maar daarom niet minder belangrijk is: de Armeense genocide. Sinds 1987 heeft dit Parlement het woord “genocide” gebruikt voor de afslachting van 1,2 miljoen Armeniërs, oftewel tweederde van de Armeense bevolking die op dat moment in het Ottomaanse Rijk woonde, tussen 1915 en 1917. De Senaat en het Huis van Afgevaardigden van de VS hebben dit onlangs ook gezegd en het is betreurenswaardig dat het Parlement in deze kwestie achterloopt bij de Amerikanen.
Zoals onlangs benadrukt in een persbericht van de Internationale Federatie voor de Mensenrechten worden op basis van artikel 301 van het wetboek van strafrecht veel Turkse burgers beschuldigd van het beledigen van de Turkse identiteit. Een goede omgang met deze historische periode houdt mijn inziens in dat dit artikel zo snel mogelijk geschrapt wordt. We doen onze Turkse vrienden geenszins een plezier door hen toe te staan hun verleden te vergeten. Deze herinneringsplicht is ook een plicht jegens de nakomelingen van de mensen die de genocide hebben overleefd en jegens de internationale gemeenschap zelf. Derhalve roep ik het Parlement op om de amendementen te steunen die oproepen tot erkenning van de Armeense genocide en die de noodzaak van volledige eerbiediging van godsdienstvrijheid en minderheidsrechten benadrukken.
Marios Matsakis (ALDE).-(EN) Voorzitter, Turkije is om politieke, economische, militaire en culturele redenen een belangrijk land en het isdaarom belangrijk voor de EU. De EU was zich hiervan bewust en is daarom toetredingsonderhandelingen begonnen. De weg naar toetreding is tot dusverre niet zonder hobbels geweest, maar het heeft een bijdrage geleverd aan het op gang komen van een democratisch hervormingsprogramma dat in Turkije hard nodig was.
Deze hervormingen worden toegejuicht door zowel de EU als de burgers van Turkije. Die hervormingen moeten doorgaan en alleen al om die reden moeten we de Turkse toetreding onverminderd steunen. Niemand ontkent dat er problemen zijn. Mijn land, Cyprus, bevindt zich in het centrum van een van die problemen, maar net als de meeste mensen in deze Kamerrealiseer ik me dat problemen niet kunnen worden opgelost door middel van conflict, maar enkel door vreedzame onderhandelingen.
Met een meer Europees Turkije valt veel beter te discussiëren en kunnen problemen worden aangepakt en daarom sta ik volledig achter de Turkse toetreding tot de EU. Ik steun derhalve het compromis dat is bereikt door de wijze aanpak van mevrouw Oomen-Ruijten, met de eerlijke en vruchtbare medewerking van al die geïnteresseerde collega’s die er wellicht andere meningen op nahouden als het specifieke onderwerpen betreft, maar die allemaal het principe onderschrijven dat de EU meer kan bereiken door constructieve samenwerking met Turkije dan door hen tegen ons in het harnas te jagen.
Turkije maakt momenteel een moeilijke periode door en het lijkt me op het moment aangewezen dat de EU met stroop werkt in plaats van met azijn. Laten we door een overweldigende steun aan dit verslag de bevolking van Turkije tonen dat we hen echt bij de EU willen hebben en een bijdrage leveren aan nog verdergaande en snellere hervormingen in Turkije en aan oplossingenvoor het Cypriotische probleem dat al veel te lang bestaat.
Mario Borghezio (UEN). – (IT)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, velen van ons hebben geopolitieke redenen aangedragen ter afwijzing van de toetreding van Turkije tot Europa. De feiten ter plaatse stellen ons nu in het gelijk, aangezien Ankara als een olifant de Iraakse porseleinkast is binnengestormd, waarin onze soldaten elke dag hun leven riskeren en voor de vrijheid van de bevolking vechten.
Ik ben van mening dat we hierover moeten nadenken omdat, waarde collega’s, jullie geliefde democratische Turkije, dat mensenrechtenparadijs op aarde, op dit moment op de deur van Europa klopt terwijl er zich tegelijkertijd een afschuwelijk, onvoorspelbaar en tragisch oorlogsscenario ontvouwt op het Iraakse front.
Zodra u weer in Brussel bent, doet u dan wat ik van plan ben: bezoek het Armeense restaurant. Horen de Armeniërs niet bij uw EU-vrienden? Maar toch is hun domein binnengedrongen door vandalen, door Turkse criminelen, die een restaurant in de hoofdstad van Europa hebben platgebrand alleen omdat het Armeens is. Dat is de democratische inslag van de Turkse nationalisten! Waarom zouden we hen dus verwelkomen als zij de Armeense genocide nog steeds niet erkennen? Ik nodig u uit om voor mijn amendement te stemmen.
Gerard Batten (IND/DEM).-(EN) Voorzitter, de resolutie benadrukt dat Turkije, om te kunnen toetreden tot de EU, volledig moet voldoen aan de criteria van Kopenhagen.Het verslag spoort de Turkse regering ook aan de implementatie van de vrijheid van religie volledig conform deze uitgangspunten, zoals gedefinieerd door het Europese Hof van Justitie, uit te voeren.
Sinds de tijd van Kemal Atatürk is Turkije een seculiere staat, die het hoofd heeft weten te bieden aan de groeiende macht van een fundamentalistische en literalistische Islam. Ik vraag me af of de Turken zich realiseren dat toetreding tot de EU hun vermogen om het hoofd te bieden aan een militante Islam zal ondermijnen. Als Turkije toetreedt tot de EU, zullen Islamisten de wetgeving ten aanzien van de mensenrechten gebruiken als een schild, van waarachter ze hun jihad in Turkije en Europa kunnen opvoeren.
De Britse bevolking begint zich te realiseren dat als Turkije lid wordt van de EU, nog eens 70 miljoen mensen het recht zullen krijgen naar Groot-Brittannië te komen. De Turkse toetreding wordt een ramp voor de Turken en een ramp voor Groot-Brittannië.
Koenraad Dillen (ITS). –(NL)Voorzitter, collega’s, in het debat over de ontwerpresolutie-Florenz werd gisteren terecht opgemerkt dat een grote meerderheid van de bevolking voorstander is van strenge maatregelen om het roken op de werkvloer en in de horeca te verbieden.
Ik had gehoopt dat ook deze resolutie rekening zou houden met de meerderheid van een overgrote meerderheid van de bevolking, namelijk dat Turkije geen lid kan worden van de Europese Unie. Maar ik koester mij blijkbaar teveel illusies. Als het om cruciale zaken, zoals de grondwet of de toetreding van Turkije tot de Europese Unie gaat, dan telt de opinie van de bevolking plots niet meer.
Turkije, een bevriende natie, is geen Europees land. Punt, amen en uit. Daarmee zou de discussie gesloten moeten zijn. Maar niet alleen weigert dit Parlement eens te meer zijn verantwoordelijkheid te nemen, het blijft andermaal blind voor bepaalde recente ontwikkelingen die weer overduidelijk aantonen dat Turkije niet thuishoort in de Europese Unie, en dat de beslissing om toetredingsonderhandelingen op te starten een fout was.
Waarom wordt in deze resolutie met geen woord gerept over het verzet van de AKP tegen een grondwettelijke bepaling die de bekering tot een andere godsdienst niet meer strafbaar stelt? Waarom blijft men zo vaag over de Armeense kwestie en over Cyprus? Hier wordt weer een staaltje van Europese Realpolitik gegeven, waar wij voor passen.
Charles Tannock (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, volgens The Times in Londen was de resolutie van het Congres van de VS over de Armeense genocide abominabel slecht getimed. Wat is dan wel een goed moment om over genocide te praten?
De reden dat de Armeense lobby in dit Parlement zo fel is, is juist de sfeer van een kennelijke samenzwering om erover te zwijgen, die al bijna een eeuw lang om deze genocide hangt. De moord op de Turks-Armeense journalist Hrant Dink zou tot een periode van nationale reflectie hebben moeten leiden, maar dat is helaas niet gebeurd.
Desondanks is de verzoening tussen Turkije en Armenië, waaronder het weer openstellen van de grenzen die gesloten zijn, een belangrijk element in de Turkse inspanningen voor toetreding tot de EU. Maar ik ben van mening dat geen enkele ware democratie zijn verleden mag ontkennen, zelfs zijn diepste en meest duistere geheimen.
Evenzeer van belang is een blijvende oplossing voor het conflict op Cyprus, dat nog steeds in een impasse verkeert, door de aanwezigheid van een bezettingsmacht in een lidstaat van de EU en door het niet implementeren van het Ankara Protocol.
Een andere zorg vormen de rechten van religieuze minderheden, met name de christenen. Het Grieks-Orthodoxe seminarie van Halki is bijvoorbeeld al sinds 1971 gesloten; de Assyrische christenen die tijdens de oorlog naar Duitsland en Zweden gevlucht zijn, zijn hun Turks staatsburgerschap kwijtgeraakt, waardoor ze hun huizen niet meer kunnen terugeisen die ze tijdens het conflict verloren hebben. En Turkije erkent de Alevieten niet als een groepering die zich onderscheidt van de Soennietenmeerderheid en erkent daarom hun eigen specifieke religieuze behoeften niet.
Artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht, betreffende het beledigen van de Turkse identiteit,heeft tot vele veroordelingen geleid en in maart heeft een rechtbank in Istanbul – heel bizar, vind ik – een uitspraak gedaan die toegang tot YouTube verbood, toen er daar toespelingen werden gemaakt op de seksualiteit van de grondlegger van het moderne Turkije, Kemal Atatürk.
Geheel op persoonlijke titel, en niet namens mijn partij of fractie, zeg ik: het is duidelijk dat er nog veel moet gebeuren.
Maria Eleni Koppa (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het debat van vandaag geeft ons de kans om onze tevredenheid uit te spreken over de verkiezingsresultaten in Turkije en onze blijdschap over de nadrukkelijke wens van de Turkse bevolking om de hervormingen voort te zetten.
Het vooruitzicht van Turkse toetreding tot de EU, waarnaar nog altijd gestreefd wordt, heeft de weg vrijgemaakt voor pogingen tot hervorming. Helaas hebben deze inspanningen een plateau bereikt en zijn ze gestagneerd. De nieuwe regering, met haar nieuwe en sterke mandaat, moet nu erg snel actie ondernemen om alle bepalingen in de associatieovereenkomst en het aanvullend protocol uit te voeren.
Het hervormingsproces gaat vooral over democratisering, fundamentele mensenrechten en godsdienstvrijheid. Met het oog hierop is het essentieel om artikel 301 van het wetboek van strafrecht in te trekken en de verzoeken van het oecumenisch patriarchaat krachtig te beantwoorden. Helaas heeft de houding van de Turkse regering inzake deze kwestie tot nu toe de mogelijkheid open gelaten voor extremistische activiteiten. Hier moeten we ook de onverklaarbare volharding in het gesloten houden van de theologische faculteit in Chalki door de Turkse regering noemen.
Een andere kwestie die ons zorgen baart, is de gespannen situatie in Zuidoost-Turkije. Ik ben van mening dat de gewoonte om meningsverschillen op een gewelddadige manier te beslechten, niet mag overwinnen, omdat dat tot instabiliteit in de gehele omliggende regio zal leiden. De huidige regering heeft de verantwoordelijkheid om actie te ondernemen zodat er een vreedzame oplossing van de Koerdische kwestie kan worden bereikt. Hiervoor is een dialoog tussen de twee partijen nodig. De internationale gemeenschap moet in deze potentiële crisis de rol van vredestichter op zich nemen.
Mijnheer de Voorzitter, ter afsluiting wil ik zeggen dat wij van Turkije verwachten dat het al zijn verplichtingen nakomt zodat het land geleidelijk aansluiting kan zoeken bij Europa.
Giorgos Dimitrakopoulos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mevrouw Oomen-Ruijten graag feliciteren met haar uitmuntende werk.
Mijnheer de Voorzitter, het mandaat dat door het volk verstrekt is aan de regering Erdoğan en in het bijzonder de heer Erdoğan biedt de mogelijkheid op een voortzetting van de hervormingskoers die is ingeslagen vanaf het moment dat de aanspraak van Turkije op een plek in Europa een reële mogelijkheid werd. Tegelijkertijd vormt het mandaat een inspiratie voor de hernieuwde wens een eerlijke en duurzame oplossing voor de kwestie Cyprus te vinden, met de terugtrekking van de Turkse soldaten uit Cyprus als een eerste vereiste.
Er is nieuwe hoop op betrekkingen van goed nabuurschap, zowel in het algemeen als met Griekenland in het bijzonder.
Dankzij het mandaat wordt de eerbiediging van mensenrechten gegarandeerd door nieuwe wetgeving, zoals de wetgeving inzake kerkelijke stichtingen en de wetgeving die rechten en vrijheden beschermt. Dit is een historische aanvaarding van het verleden en de genocides op de Armeniërs, Pontische Grieken en Assyriërs worden nu erkend.
Dankzij het mandaat wordt er nu anders tegen de Koerdische kwestie aangekeken. De potentiële inval in Noord-Irak is een kwestie die de EU zeer serieus moet nemen. Een dergelijke daad mag niet worden toegestaan, omdat we het er allen over eens zijn dat de noodzaak om terrorisme te bestrijden nooit mag worden gebruikt als een excuus om ons voor een voldongen feit te stellen door grondgebied in het noorden van Irak te bezetten, zoals op Cyprus is gebeurd.
Richard Howitt (PSE).-(EN) Voorzitter, ik weet niet wat dit debat vanochtend kan toevoegen aan de kwestie van de Turkse toetreding. Hooguit is het een gelegenheid voor een klein aantal felle tegenstanders van de Turkse toetreding om hun argumenten nog eens in deze Kamer te kunnen herhalen. Natuurlijk dienen we Turkije ertoe aan te sporen terughoudendheid te betrachten en gepast te reageren op de terroristische dreiging vanuit Noord-Irak, maar het valt me op dat de kritiek die deze ochtend geuit wordt van dezelfde mensen afkomstig is die in eerdere debatten tegen een bijdrage van de Europese Unie aan de wederopbouw in Irak waren.
Ik juich het strategisch partnerschap tussen Groot-Brittannië en Turkije toe, dat gisteren in Londen werd aangekondigd door premier Brown en premier Erdogan, inclusief de positieve samenwerking bij de bestrijding van de georganiseerde misdaad en terrorisme. Ik roep de andere lidstaten op, dat ook te doen.
Ik heet het jongste vrouwelijke Turkse parlementslid Ayla Akat welkom, die afgelopen week in Brussel was als een van de Koerdische parlementsleden die voor het eerst sinds veertien jaar in het Turkse parlement zijn teruggekeerd. Zij geven ons de hoop, dat het probleem van de Koerdische culturele en politieke rechten opgelost kan worden door middel van democratie in plaats van door geweld.
Josef Zieleniec (PPE-DE). – (CS) Mevrouw Ria Oomen-Ruijten heeft uitstekend werk verricht door een compromisformulering te vinden bij een onderwerp dat dit Huis verdeelt.
Ik ben er echter van overtuigd dat het aannemen van zulke resoluties en verslagen, die ernaar streven om compromissen te vinden die ten koste gaan van het uitdrukken van de opvattingen van het Parlement over omstreden kwesties van belang, in de toekomst achterwege gelaten moet worden. Onze inspanningen om unanimiteit te bewerkstelligen, resulteren in een boodschap aan Turkije die niet voldoende laat zien dat er binnen dit Parlement en onder de Europese bevolking verschillende meningen over het Turkse lidmaatschap bestaan.
Ik zal niet onder stoelen of banken steken dat ik de opening van toetredingsonderhandelingen met Turkije op zichzelf als een fundamentele vergissing beschouw. Tegelijkertijd ben ik er mij van bewust dat niet iedereen in dit Huis deze mening deelt, en dit respecteer ik.
De Europese bevolking is zelf sterk verdeeld als het gaat om deze kwestie, die van levensbelang is voor de toekomst van de Europese integratie. Het is onze plicht om deze diversiteit uit te dragen. Ik spreek daarom de hoop uit dat toekomstige resoluties en verslagen een duidelijke afspiegeling zijn van deze verdeeldheid in het Parlement als het gaat om het mogelijke Turkse lidmaatschap van de EU. Hoewel compromissen welkom zijn op vele andere gebieden waarover door het Parlement gesproken wordt, horen het Turkse lidmaatschap en de betrekkingen tussen Turkije en de EU daar niet bij.
Laten we het anders aanpakken. Laten we niet doorgaan met het maken van verslagen en resoluties die een indruk van overeenstemming en unanimiteit proberen te wekken. Laten we in plaats daarvan laten zien dat er onder ons verdeeldheid bestaat over de kwestie van het Turkse lidmaatschap, door al of niet in te stemmen met duidelijk geformuleerde standpunten.
Het gaat hier om onze verantwoordelijkheid jegens de burgers van zowel de EU als Turkije, die geen halve waarheden verdienen. Ik weet zeker dat de Turkse bevolking veel blijer zal zijn met een bericht van verdeeldheid dan met een verdoezeling van de echte situatie, waaraan zowel het Parlement als Europa zich al geruime tijd schuldig maken.
Vural Öger (PSE). – (DE)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, met de resolutie van mevrouw Oomen-Ruijten over Turkije geeft het Europees parlement een positief signaal af en heeft het zodoende een nieuw stadium van constructieve dialogen in zijn betrekkingen met Turkije geïnitieerd. In Turkije wordt er op dit moment heftig gediscussieerd over interne hervormingen.
In Turkije is er nu een regering aan de macht gekomen die van het volk een duidelijk mandaat heeft gekregen en dus aan de slag kan. Dit is een kans om een nieuwe impuls te geven aan verschillende belangrijke onderdelen van het toetredingsproces. Oproepen om aan bijkomende verplichtingen te voldoen die geen deel uitmaken van de toetredingsonderhandelingen, hebben een averechts effect. De hoogste prioriteit in Turkije is nu de uitwerking van een nieuwe grondwet. Deze grondwet begint al vorm aan te nemen.
Over de oproep tot herziening van artikel 301 van het Turkse wetboek van strafrecht wordt aan Turkse zijde beraadslaagd. Turkije heeft nu meer positieve signalen nodig van de EU. We moeten Turkije aansporen om dit hervormingsproces met al zijn ziel en zaligheid door te zetten.
Het voortgangsverslag van de Commissie wordt verwacht op 7 november en ik denk dat het zeer belangrijk is dat de huidige positieve ontwikkelingen in Turkije in dat verslag aan bod komen.
Yiannakis Matsis (PPE-DE). – (EL)Mijnheer de Voorzitter, Turkije is een kandidaat voor toetreding tot een verenigd Europa. Het heeft rechten en plichten. De rapporteur heeft een evenwichtig interimverslag afgeleverd. Dit geeft Turkije nog een kans om de hervormingen voort te zetten en aan zijn plichten te voldoen, die vooral te maken hebben met economische veranderingen, eerbiediging van de criteria van Kopenhagen en mensen-, godsdienst- en minderheidsrechten.
Wij willen dat Turkije verandert omdat Turkije zelf verandering nodig heeft en ook omdat deze tijden erom vragen. Verandering in Turkije betekent dat het moet voldoen aan zijn verplichtingen jegens Cyprus door de Republiek van Cyprus te erkennen en de bezetting van Cyprus te beëindigen. In het verslag wordt terecht gezegd dat de terugtrekking van het Turkse leger zal helpen bij het komen tot een oplossing en dat het Turkse leger kan worden vervangen door een kleine Europese macht onder bevel van de Veiligheidsraad. Turkije moet aan de volgende verplichtingen voldoen: beëindiging van de kolonisatie van Cyprus en wijziging van het demografische karakter van het eiland; repatriëring van de Turkse inwoners, die de overgrote meerderheid vormen in de bezette gebieden en er op uit zijn om elke mogelijke oplossing te saboteren; beëindiging van de overname van Grieks-Cypriotische bezittingen in het bezette deel van Cyprus; en beëindiging van de vernieling van ons cultureel erfgoed. Als eerste stap moet Turkije de beslissingen van de VN eerbiedigen en de stad Famagusta teruggeven aan de rechtmatige inwoners.
Ankara beschouwt de Turks-Cyprioten als afgezonderd vanwege de aanwezigheid van 45 000 Turkse soldaten, die de Grieks-Cyprioten weghouden bij hun huizen en bezittingen. Turkije bezit de sleutel tot zowel zijn toetreding tot Europa als de oplossing van de kwestie Cyprus. Het Turkse beleid om Cyprus in twee staten te verdelen is geen oplossing. We leven in een tijd van eenwording, niet van opdeling. Wij zeggen ja tegen een Europees Turkije en ja tegen een Europese oplossing, zaken die niet voort zullen komen uit scheidslijnen en zones maar, zoals de rapporteur terecht aangeeft, zich moeten baseren op de beginselen van een verenigd Europa. Dit zal leiden tot een levensvatbare staat die als model dient voor heel Europa, waar Grieks- en Turks-Cyprioten, en christenen en moslims, op vreedzame en productieve wijze hun levens kunnen leiden op basis van wederzijds respect voor de beginselen en waarden van een verenigd Europa.
Carlos Carnero González (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet, is de uitbreiding van de Europese Unie met een nieuw land altijd een dialogisch proces waarbij de inspanningen van de kandidaat-lidstaat moeten worden beoordeeld maar waarbij het ook duidelijk moet zijn dat de Unie zich inspant.
Naar mijn mening is het zo dat wanneer de Europese Unie een nieuw hervormingsverdrag heeft dat zorgt voor meer democratie en doeltreffendheid, zij tevens in een betere positie verkeert om haar uitbreiding voort te zetten.
Dit is ook het geval na het Verdrag van Lissabon. Turkije boekt duidelijk vooruitgang. We staan allen achter de regering in Ankara en achter de Turkse bevolking in de strijd tegen terrorisme. Desalniettemin moeten we, om de vooruitgang die ik noemde door te zetten, oproepen tot terughoudendheid, gematigdheid en naleving van de internationale wetgeving. Een militaire operatie op grote schaal in Noord-Irak zou alleen maar olie op het vuur gooien en ook ernstige problemen in Turkije kunnen veroorzaken.
Ten slotte wil ik mevrouw Oomen-Ruijten feliciteren met haar resolutie, ook al ontbreekt er één onderwerp: waarom vergeten we vaak dat Turkije niet alleen een kandidaat-lidstaat is maar ook een cruciale Euro-mediterrane partner in het proces van Barcelona? Dit punt blijft onbesproken in het verslag. Turkije is in dat proces van cruciaal belang, net zoals wij voor Turkije cruciaal zijn in het Euromediterraanse proces.
Emine Bozkurt (PSE). – (NL)Voorzitter, ik dank mevrouw Oomen-Ruijten voor haar gebalanceerde resolutie. Anderhalve week geleden was ik in Turkije en heb daar met leden van de nieuwe Turkse regering en het nieuwe parlement gesproken. Ik heb de nadruk gelegd op de noodzaak de hervormingen voort te zetten, met speciale aandacht voor de vrijheid van meningsuiting.
De minister van Justitie en andere kabinetsleden verzekerden mij dat artikel 301 zal worden herzien. Verder beloofde de nieuwe regering hervormingen op weg naar EU-lidmaatschap. De resolutie noemt dat lidmaatschap ook als einddoel. De resolutie zal daardoor direct bijdragen aan de hervormingen in Turkije, ook als het gaat om vrouwenrechten, vakbondsrechten en sociale wetgeving.
Maar voor hervorming is rust nodig, en op het moment heerst er in Turkije angst en woede. Angst voor aanslagen van de PKK, woede die kan leiden tot escalatie. Om dat te voorkomen moeten Turkije en de EU de handen ineenslaan om op diplomatieke en politieke wijze terrorisme te voorkomen en te straffen.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit levendige debat is erg nuttig geweest voor het voorzitterschap. Het heeft duidelijk aangetoond, voor wie daar nog aan twijfelde, hoezeer de meningen en standpunten van de Parlementsleden uiteenlopen als het gaat om de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Ondanks de vele verschillende meningen over deze kwestie denk ik echter dat dit debat duidelijk heeft aangetoond dat Turkije reeds een cruciale strategische partner van de Europese Unie is als het gaat om politiek, economie en veiligheid.
Ik denk ook dat dit debat duidelijk heeft gemaakt dat het vooruitzicht van Turkse toetreding tot de Europese Unie de drijvende kracht is geweest achter fundamentele politieke en sociale hervormingen in Turkije. Het is duidelijk dat sommige mensen betreuren het dat deze hervormingen niet zo snel zijn verlopen of zo uitgebreid zijn geweest als misschien werd gehoopt, maar feit blijft dat de bevolking en de regering van Turkije gestaag vooruitgang boeken langs de route die door ons is uitgestippeld, op weg naar een steeds democratischer en pluralistischer maatschappij waarin meer eerbied is voor de rechtsstaat.
De criteria van Kopenhagen, dienend als gids of referentiekader voor dit hele onderhandelingsproces, zijn buitengewoon duidelijk voor Turkije en andere kandidaat-lidstaten: alleen de landen die onze economische beginselen en, in het bijzonder en wellicht zelfs wel belangrijker nog, onze politieke beginselen duidelijk eerbiedigen, kunnen lid worden van de Europese Unie. Als Turkije volledig aan deze criteria voldoet, kan het natuurlijk toetreden tot de Europese Unie. Dit is zonneklaar en kan derhalve geen onderwerp van twijfel zijn (of zou dat tenminste niet moeten zijn).
Met betrekking tot de terroristische aanvallen van de PKK aan de grens tussen Turkije en Irak zou ik uw aandacht willen vestigen op de verklaring van het voorzitterschap inzake deze kwestie van 22 oktober. In deze verklaring veroordeelde het voorzitterschap het terroristische geweld van de PKK volledig en spraken wij onze actieve solidariteit uit met de families van de slachtoffers. Ook gaven wij aan dat het voor de internationale gemeenschap van levensbelang is om de inspanningen van Turkije in de strijd tegen terrorisme te steunen, waarbij de rechtsstaat geëerbiedigd moet worden, de internationale vrede en stabiliteit alsmede de regionale stabiliteit gehandhaafd moeten worden en Turkije moet worden opgeroepen om niet over te gaan tot ongepaste militaire acties. We roepen ook de Turkse en Iraakse regering op tot doeltreffende samenwerking om dit probleem aan te pakken en in het bijzonder om te voorkomen dat het Iraakse grondgebied wordt gebruikt voor terroristische acties tegen Turkije.
Olli Rehn,lid van de Commissie. − Voorzitter, geachte leden, ik wil u bedanken voor dit uitgebreide en goedgetimede debat, net voordat we op 6 november – dat wil zeggen: over twee weken - onze voortgangsrapportage over Turkije uitbrengen. Als Commissie stellen we ons ten doel een verslag uit te brengen dat net zo objectief en rechtvaardig is als het verslag dat mevrouw Oomen-Ruijten heeft gepresenteerd.
Dit Huis geeft met het debat van vandaag en de resolutie die u naar aanleiding daarvan heeft opgesteld een heel duidelijk signaal af aan Turkije. In de eerste plaats denk ik dat we het er allemaal over eens zijn dat dit het moment is om de hervormingsinspanningen in het land verder op te voeren, in het belang van de Turkse burgers, uiteraard, maar ook om serieuze voortgang te kunnen boeken in de onderhandelingen over de toetreding tot de EU. Met name ligt de nadruk heel sterk op hervormingen die niet langer hoeven te worden uitgesteld, zoals ten aanzien van de vrijheid van meningsuiting, het veelbesproken Artikel 301 en andere equivalente artikelen, en de religieuze vrijheden. Eveneens willen we vooruitgang zien op het gebied van de rechten van vrouwen en vakbonden, de culturele en religieuze rechten en de internationale verplichtingen van Turkije.
Bovendien, we veroordelen de terroristische aanslagen en we hebben er begrip voor dat Turkije haar burgers dient te beschermen, maar we dringen er ook bij Turkije op aan dat er een politieke oplossing gezocht wordt in samenwerking met de Iraakse autoriteiten en de internationale gemeenschap en dat de reactie op het PKK-terrorisme proportioneel is.
Wat betreft de Armeense kwestie steunt de Commissie de oproep van het Parlement, tot uitdrukking komend in uw ontwerpresolutie, om een proces van verzoening op gang te brengen tussen Turkije en Armenië. Dat is de beste en meest effectieve manier om op termijn daadwerkelijke resultaten te boeken wat betreft verzoening en recht.
We zijn ook van mening dat alle kwesties in Turkije, inclusief de Armeense kwestie, open en vreedzaam in de Turkse samenleving besproken dienen te worden, in naam van de vrijheid van meningsuiting. De hervorming van Artikel 301 is dan ook van essentieel belang voor een serieus en effectief debat over de Armeense kwestie, dat tot een daadwerkelijke verzoening kan leiden.
De huidige inperking van de vrijheid van meningsuiting heeft een remmend effect en draagt zelfs bij aan een atmosfeer van intolerantie en haat, zoals helaas tot uiting kwam bij de moord op Hrant Dink, eerder dit jaar.
Tot slot dienen we één ding niet te vergeten. Ik stel, net zoals u hebt gedaan, strenge eisen aan Turkije als het gaat om het hervormingsproces, en met reden. Tegelijkertijd moeten we niet vergeten dat de beoogde uitkomsten uitsluitend tot stand kunnen komen als beide partijen doen wat ze moeten doen. Dat betekent, dat we niet alleen streng maar ook rechtvaardig moeten zijn. We moeten woord houden en achter de toekomstige toetreding van Turkije, zoals neergelegd in het onderhandelingsmandaat, blijven staan.
(Applaus)
Anders kunnen we zo hard schreeuwen als we willen, maar dan is het tegen dovemansoren gericht. Dan komt er geen reactie, maar slechts een lange stilte.
De Voorzitter. − Er zijn twee ontwerpresoluties(1) tot besluit van het debat ingediend.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Richard Corbett (PSE),schriftelijk.–(EN) Turkije heeft nog een lange weg te gaan om te kunnen voldoen aan de voorwaarden voor het lidmaatschap van de EU. Ondanks het feit dat er de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt, is een aantal belangrijke kwesties nog niet opgelost op het gebied van de vrijheid van meningsuiting (met name Artikel 301 van het Wetboek van Strafrecht), de mensenrechten en Armenië.
Ik wijs echter de argumenten af van degenen die zeggen dat Turkije nooit toegelaten dient te worden, omdat het geen Europees land zou zijn. We accepteren Turkije al sinds ruim een halve eeuw als volwaardig lid van de Europese Raad. We hebben toetredingsonderhandelingen gestart en daarmee erkend dat Turkije in principe in aanmerking komt voor toetreding tot de EU. Degenen die beweren dat Turkije niet Europees is, bedoelen in feite dat het niet christelijk is. Maar waarom zou dat een criterium moeten zijn? Het motto van de Europese Unie luidt “in verscheidenheid verenigd”. We willen culturen niet standaardiseren, maar manieren van samenwerking vinden, met behoud van onze verschillende talen, religies, enzovoorts. Het toelaten van een staat met een hoofdzakelijk islamitische bevolking zou dat principe alleen maar onderstrepen.
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de Top EU/Rusland.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals u weet zal de twintigste Top EU/Rusland komende vrijdag plaatsvinden in de Portugese stad Mafra. In onze optiek is deze top voor de leiders van zowel Rusland als de Europese Unie een uitstekende gelegenheid om onze betrekkingen te inventariseren.
Wij zijn van mening dat de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland in het algemeen goed zijn en zeker veel beter dan de internationale media ons soms willen doen geloven. Rusland is een belangrijke partner voor de EU en we nemen onze verhouding zeer serieus. Tijdens de top zal ingegaan worden op de situatie in de EU en in Rusland. We zullen verslag doen over de ontwikkelingen in de Europese Unie, met name over de vooruitgang bij het opstellen van het nieuwe hervormingsverdrag dat pasgeleden in Lissabon werd aangenomen, en over het pakket inzake energieliberaliseringdat door de Commissie is voorgesteld en op 9 september is goedgekeurd.
Wat de gemeenschappelijke ruimten betreft, zullen we de vooruitgang bij de implementatie van de routekaarten evalueren. Dit proces kent nog altijd een volledig positief verloop, hoewel sommige gebieden zich sneller moeten ontwikkelen. In sommige belangrijke sectoren heeft de Permanente Samenwerkingsraad (PSR) geholpen deze doelstelling te verwezenlijken. De PSR inzake cultuur, die een dag voor de top gehouden zal worden, zal helpen onze culturele samenwerking te intensiveren.
Wat betreft de prioriteiten voor de top is het onze bedoeling om tot een overeenkomst te komen over de start van het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing in de energiesector, waarover een principeakkoordis bereikt tijdens de vorige top, in Samara. Aangezien de Europese Unie en Rusland van elkaar afhankelijk zijn op het gebied van energie, moet het vertrouwen worden vergroot en de wederzijdse samenwerking worden versterkt. Wij zullen daarom aangeven welke doelstellingen en beginselen de EU moet hanteren bij ons energiepartnerschap, waarbij het met name gaat om wederkerigheid, transparantie, openheid en het vaststellen van een doeltreffend wettelijk en regelgevend kader. Naar onze mening moeten de beginselen van het Verdrag inzake het Energiehandvesten de tekst inzake wereldwijde energieveiligheid die door de G8 in Sint Petersburg is goedgekeurd, worden opgenomen in de nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland die wettelijk bindend zal zijn en de huidige Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst (PSO) zal vervangen.
Op het gebied van investeringen zijn we verheugd over de formele dialoog die gepland staat in de routekaart voor de gemeenschappelijke economische ruimte. Het is van levensbelang dat er transparante, niet-discriminatoire en voorspelbare voorwaarden in het leven worden geroepen voor ondernemingen uit de EU die in Rusland investeren, met het oog op de wetgeving inzake strategische investeringen die de Doema op dit moment in behandeling heeft. We zullen ook bij Rusland aandringen op het vermijden van selectieve benutting van beleidsdomeinen, zoals milieu of fiscale zaken, teneinde bestaande investeringen te hinderen of verborgen obstakels voor nieuwe investeringen op te werpen. Wij zijn van mening dat de toetreding van Rusland tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) prioriteit heeft en daarom zullen wij ook proberen deze kwestie ter sprake te brengen tijdens de top. Wellicht heeft de Commissie hier nog meer over te zeggen.
Ik moet erop wijzen dat de top ook zal worden benut om druk uit te oefenen om vooruitgang af te dwingen indien er nog geen oplossing is gevonden voor de belangrijkste lopende kwesties, zoals de uitvoerrechten ophout of discriminatoire treintarieven.
We zijn ons ervan bewust dat deze top vlak voor de presidentiële en Doemaverkiezingen in Rusland vallen. Tijdens het verkiezingsproces zal de vrijheid van meningsuiting, met inbegrip van persvrijheid en vrijheid van vergadering, van cruciaal belang zijn en zal de democratische legitimiteit van Rusland flink op de proef worden gesteld. Het Bureau voor Democratische Instellingen en Mensenrechten (ODIHR) mag geen strobreed in de weg worden gelegd bij het observeren van de Doemaverkiezingen. Als lid van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en de Raad van Europa heeft Rusland de bijzondere plicht om onze gedeelde waarden te beschermen. Het is betreurenswaardig dat bepaalde kwesties de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland hebben overschaduwd, aangezien onze wederzijdse afhankelijkheid niet kleiner maar steeds groter wordt.
Rusland en de EU moeten samenwerken om hun twistpunten bij te leggen omdat er werkelijk geen alternatief is voor onze samenwerking. Helaas bevindt de start van de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland zich nog altijd in een impasse. Het Russische invoerverbod voor Pools vlees en groenten vormt nog steeds een belangrijk obstakel voor de start van de onderhandelingen. De Commissie heeft aangegeven bereid te zijn om contacten te blijven onderhouden om zo een oplossing te vinden die beide partijen stemt. Helaas is de situatie eind vorige maand verder bemoeilijkt door de beslissing van de Russische veterinaire autoriteiten om de invoer van vlees afkomstig van 36 ondernemingen uit de EU te verbieden.
De onderbreking van de olietoevoer naar Litouwen door de Druzhba-leiding is ook een struikelblok bij het op gang komen van de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst tussen de EU en Rusland. Al meer dan een jaar is er door Rusland geen officiële informatie meer gegeven over het lek in de pijpleiding of over de vooruitzichten om de toevoer te hervatten. Het is daarom van levensbelang dat er een bevredigende oplossing wordt gevonden, die het benodigde vertrouwen zal wekken om verder te gaan met het ontwikkelen van een partnerschap tussen de EU en Rusland op het gebied van energie.
Ondanks de huidige impasse in de onderhandelingen moet de situatie niet erger worden voorgesteld dan hij is. We hebben namelijk in 2006 met Rusland afgesproken dat de PSO van kracht zou blijven om zo een wettelijk vacuüm in onze betrekkingen met het land te vermijden.
Ten slotte zullen we de belangrijkste kwesties op de huidige internationale agenda zeker ter sprake brengen, met name Kosovo en Irak. We zullen ook het cruciale belang benadrukken van positieve samenwerking met Rusland in onze gemeenschappelijke buurlanden, zodat we iets kunnen doen aan kwesties van gezamenlijk belang of aan gedeelde punten van zorg, met name de “bevroren” conflicten.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie. −(EN) Voorzitter, Rusland is niet enkel een belangrijke nabuur, het is voor ons een strategische partner. We zien dat het er uitstekend gaat met de handel en de investeringen en we zien ook, zoals onze President al zei, dat er in toenemende mate sprake is van wederzijdse afhankelijkheid. Maar we weten ook dat Rusland een belangrijke partner is bij het oplossen van regionale conflicten en problemen op wereldniveau – die hier eveneens zijn genoemd – en dat er nog heel wat gedaan moet worden om het potentieel van onze betrekkingen volledig te kunnen benutten.
De top van komende vrijdag is de eerstvolgende gelegenheid om de status van die betrekkingen weer eens te evalueren. Een aantal van de lopende kwesties niet zal worden opgelost, maar we zullen op een aantal andere punten vooruitgang boeken en we zullen daarmee ook de basis leggen voor toekomstige voortgang, op dit moment van transitie.
We weten dat dit voor Rusland een uiterst belangrijke periode is, een aantal maanden vóór de cruciale verkiezingen van een nieuw parlement en een nieuwe president. We weten ook, dat de Europese Unie herhaaldelijk haar zorg heeft laten blijken over de implementatie van de democratische principes en het respecteren van de mensenrechten in Rusland. Wij, de Europese Unie, volgen de ontwikkelingen op de voet. De komende verkiezingen zijn in dat opzicht een belangrijke test en we verwachten dat Rusland een verstandige keuze zal maken en waarnemers van de OSCE zal uitnodigen om toezicht te houden op de verkiezingen.
We zullen die gelegenheid ook aangrijpen om onze zorg uit te spreken over mensenrechtenkwesties, zoals de beperking van de persvrijheid, de aanvallen op journalisten, de druk die op NGO’s wordt uitgeoefend en de situatie in de noordelijke Kaukasus.
Toen ik op 11 en 12 oktober in Kaliningrad was, ben ik ook in de gelegenheid geweest, de komende top te bespreken met de belangrijkste adviseur van de president, speciaal afgezant de heer Yastrzhembsky. Laat me beginnen met een paar goede voorbeelden, maar dan aangeven waar we geen voortgang zullen boeken.
Ik denk dat Rusland op het punt staat een belangrijke financiële contributie aan te kondigen voor verschillende grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s die door de EU worden geleid. Dat zal zeer welkom zijn, aangezien samenwerking over onze grenzen in ontwikkeling een belangrijk aspect is sinds de uitbreiding van 2004. En Kaliningrad is uiteraard een heel speciaal geval, vanwege zijn unieke geografische ligging.
Dit vereist, zo is steeds gebleken, speciale voorzieningen die het proces van grensoverschrijdende samenwerking en plaatselijk grensverkeer vergemakkelijken. De financiële bijdrage van Rusland zou echter ook op een gunstig moment komen, gezien de ernstige verkeersopstoppingen die zich in Kaliningrad voordoen tussen de lidstaten en Rusland, evenals elders bij andere grensposten met verschillende lidstaten.
Files van vrachtwagens van soms wel 50 kilometer langaan de EU-kant van de grens zijn echt niet acceptabel. We dienen de maatregelen te implementeren en zijn derhalve met Rusland overeengekomen om de knelpunten terug te dringen. We hebben zojuist in de Commissie een pilotproject gestart, waarin douane-informatie wordt uitgewisseld en de modernisering van de infrastructuur aan de grens wordt gefinancierd. Rusland dient van haar kant de grensprocedures te stroomlijnen. Rusland is in principe bereid dit te doen, maar het vergt enige tijd.
Onze President heeft het al over energie gehad. Ik wil hier alleen aan toevoegen, dat we binnenkort tot een overeenkomst moeten kunnen komen over het mechanisme voor vroegtijdige waarschuwing, dat bedoeld is om problemen met de voorraden tijdig te signaleren, voordat de situatie kritiek wordt. Onze President heeft het gehad over energiecultuur en over investeringen, dus daar hoef ik hier niets aan toe te voegen. Ik wil er alleen even op aansluiten, door te zeggen dat investeringen en zakelijke betrekkingen ook besproken zullen worden op een ronde tafelconferentie van industriëlen, waaraan Günter Verheugen en Andris Piebalgs zullen deelnemen en die morgen, donderdag, van start gaat. De conclusies van deze ronde tafelconferentie zullen vervolgens aanstaande vrijdag aan de top worden gerapporteerd Ik ben van mening dat dit een goede bijdrage is aan een daadwerkelijk groeiende zakelijke relatie.
Rusland is een economische partner van belang en ik wil hieraan toevoegen dat we de Russische inspanningen voor toetreding tot de WTO zullen ondersteunen. U weet dat we altijd voorstander zijn geweest van de toetreding van Rusland tot de WTO. We zijn ook van mening dat het belangrijk is dat het speelveld duidelijk is. Daarom zullen wij de wens sterk naar voren brengen dat de toetreding van Rusland tot de WTO afgerond dient te worden. De top zal een nieuwe impuls geven aan dit complexe proces, dat zich in een kritieke fase bevindt.
In de marges van de top zullen we een nieuwe staalovereenkomst ondertekenen, waarmee de toegestane hoeveelheden die Rusland naar de Europese Unie mag exporteren worden verhoogd. Een ander positief teken wat de samenwerking tussen de EU en Rusland betreft, is dat in de marges van de top ook de gezamenlijke intentieverklaringvan hetEuropees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslavingendeRussische Federale Dienst voor Drugscontrole zal worden ondertekend.
Minder positief is dat ik u moet informeren dat, ondanks het feit dat Rusland in mei in Samara serieus bereid was onze overeenkomst betreffende de vluchten over Siberië nog op tijd vóór de volgende top in Mafra te ondertekenen, de kans dat dit daadwerkelijk gaat gebeuren uiterst gering is. We willen dit hoofdstuk over dit langdurige conflict kunnen afsluiten. Een positief gebaar van Rusland zou ons in staat stellen door te gaan met de luchtvaarttop, die gepland isin november in Moskou, waar het enorme potentieel voor samenwerking binnen deze sector in kaart gebracht zal worden.
Van de internationale kwesties zal Kosovo zeker een van de belangrijkste zijn en we dienen gezamenlijk met Rusland te onderzoeken hoe deze kwestie tot een oplossing gebracht kan worden, op basis van de voortdurende inspanningen van de Troika. We moeten een nieuw conflict in de Balkan zien te voorkomen.
We zullen ook andere belangrijke internationale kwesties bespreken, zoals het Midden-Oosten, voorafgaand aan de Conferentie van Annapolis; Iran, naar aanleiding van het recente bezoek van president Putin aan Teheran en Afghanistan; Birma/Myanmar; en de situatie betreffende de bevroren conflicten, met name in Georgië en Moldavië.
We zouden graag op een constructieve manier met Rusland willen samenwerken bij het zoeken naar oplossingen voor deze omstreden vraagstukken. We moeten dan ook doorgaan met waar we mee bezig waren en onze langetermijndoelstellingen nooit uit het oog verliezen.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft de top in Samara hopen wij, in de woorden van de media, dat de Portugese herfst warmer zal zijn dan de Russische lente.
Ik ben het eens met de commissaris dat we moeten blijven werken aan het bouwen van een strategische verhouding met Rusland, maar het klimaat zal meer van de Russische temperatuur afhangen dan van die van de Europese Unie: tot op zekere hoogte gezien hetgeen de commissaris al aangegeven heeft maar bovenal gezien de nieuwe rol die Rusland op het internationale toneel wil spelen, met name waar het gaat om de continuïteit van de energievoorziening.
Deze verhouding moet echter worden gestut door een aantal peilers, mijnheer de Voorzitter. De eerste peiler bestaat eruit dat elke beslissing of actie tegen een lidstaat moet worden gezien als een beslissing of actie tegen de gehele Europese Unie.
Ten tweede, mijnheer de Voorzitter, is de Europese Unie onherroepelijk en onvoorwaardelijk toegewijd aan mensenrechten en moet zij zich ferm opstellen bij de verdediging van deze waarden. In dit kader vind ik dat we verheugd moeten zijn over de beslissing van de Russische regering om visa goed te keuren en uiteindelijk ook af te geven aan de Fractie van de Groenen/Vrije Europese Alliantie zodat deze een vergadering in Moskou kan houden.
Een punt van zorg is de verklaring, in het kader van recente topvan landen die aan de Kaspische Zee liggen, over het formeren van een soort breed front om tot op zekere hoogte te strijden tegen de regionale en internationale dreigingen en sommige standpunten van de Verenigde Naties.
Ik ben aan het afronden, mijnheer de Voorzitter. Commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter, verdedig de belangen van de Europese Unie met pragmatisme, schep deze band, maar vergeet niet dat de cijfers in de pas moeten lopen met de idealen. Ik herinner mij iets dat ik onlangs heb gelezen in een – vanzelfsprekend uitstekend – artikel in The Economist: blijkbaar heeft de heer Putin de bondskanselier, mevrouw Merkel, tijdens de top in Wiesbaden verteld dat dat de reden was dat Dostojevski verloor aan de roulettetafel.
Ik hoop dat de Europese Unie meer geluk heeft in Portugal dan de Russische schrijver had in Wiesbaden.
Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. – (NL)Voorzitter, in de aanloop naar de komende top blijft ook voor mijn fractie het centrale uitgangspunt dat Rusland en de Europese Unie een aantal grote gezamenlijke belangen delen. En ondanks de vele meningsverschillen moet de Europese Unie daarvan tijdens de komende top blijven uitgaan. Rusland en Europa hebben elkaar nodig voor de aanpak van problemen in Europa, maar vooral ook voor grote internationale vraagstukken. Een duurzame veiligheid in Europa is alleen mogelijk in samenwerking met Rusland.
Wij, mijn fractie en ik, hebben daarom altijd het strategisch partnerschap met Rusland gesteund. De top wacht een zware agenda, en de commissaris en de vertegenwoordiger van het voorzitterschap hebben daar al over gesproken. We hopen dat toch op een gegeven moment weer beweging komt in de kwestie van het onderhandelingsmandaat voor het nieuwe partnerschaps- en samenwerkingsakkoord. We hopen dat een nieuwe Poolse regering beter zal kunnen samenwerken met Moskou en daardoor wellicht ruimte kan scheppen voor voortgang.
De energierelatie is van groot belang en ook wij vinden dat wederkerigheid het uitgangspunt moet zijn, maar we moeten wel beseffen dat we hier ook te maken hebben met een vorm van onderlinge onafhankelijkheid die we samen beter moeten proberen te managen. Wij willen ook meer samenwerking in het Zwarte-Zeegebied. We hopen ook dat op de top kwesties als Transnistrië en Georgië aan de orde komen.
Er is al iets gezegd over de staat van de democratie in Rusland, en die mag natuurlijk niet onbesproken blijven. Ook wij maken ons zorgen over de aanloop naar de Doemaverkiezingen. Ook wij willen dat die campagnes vrij en eerlijk zijn, dat alle partijen gelijke kansen hebben. Vandaar dat het ook zo belangrijk is dat in Moskou wordt aangedrongen op de kwestie van de waarnemers. Niet alleen waarnemers op de verkiezingsdag zelf, maar ook waarnemers tijdens de campagne in de aanloop naar de verkiezingen. We weten allemaal hoe belangrijk het is om een goed oordeel over de verkiezingen te kunnen vormen; een land dat streeft naar het voorzitterschap van de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa moet toch ook in staat en bereid zijn samen te werken met de OVSE, als het gaat om de waarneming van de verkiezingen.
Ten slotte, en ik herhaal eigenlijk wat ik in het begin gezegd heb, moeten we kritisch blijven als het om Rusland gaat; kritisch als het gaat om mensenrechten en democratie, maar we moeten niet onnodig polariseren, want het uitgangspunt moet blijven: nabuurschap, samenwerking en samen proberen de zaken in Europa aan te pakken en niet zaken voortdurend op de spits drijven.
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie.–(EN) Voorzitter, de top van mei in Samara heeft de barsten aan het licht gebracht in ons strategisch partnerschap met Rusland, op het gebied van energie, Kosovo en de mensenrechten. Deze barsten zijn uitgegroeid tot een kloof, die inmiddels zo diep en zo groot is dat het ons moeilijk valt, aan te geven hoe we nog tot een “partnership” van betekenis kunnen komen, op basis van gezamenlijke waarden.
In de woorden van meneer Putin zelf: “Rusland zal niet op korte termijn, of wellicht zelfs nooit, een land worden met sterk historisch gewortelde liberale waarden.”
Hoe lang kunnen we het groeiende bewijs nog blijven negeren? Niet dat de Russen de culturele uitingen van het Westen afwijzen, want president Putin heeft het herhaaldelijke malen gehad over de plaats van zijn land in het culturele hart van Europa. Nee, deze felheid, deze afwijzing is hoofdzakelijk gericht tegen wat president Barroso de “heilige waarden” van Europa noemt; waarden als vrijheid, democratie en rechtsorde, die in Rusland vandaag de dag overduidelijk ontbreken.
De heer Salafranca Sánchez-Neyra had gelijk. We hebben teveel Realpolitik te horen gekregen vanuit de Raad en de Commissie en niet genoeg Moralpolitik. Onze betrekkingen met Rusland zijn inderdaad strategisch, maar ze kunnen niet aangeduid worden als partnership.
Wat we nodig hebben, is een pragmatische aanpak: samenwerken waar we kunnen op kwesties die voor beide partijen van belang zijn, zoals grensoverschrijdingen, energiebevoorrading en toetreding tot de WTO; hoewel de gisteren aangekondigde prijsregulering voor voedingswarenerop duidt dat men terugkeert naar het economische beleid van vroeger.
Er kan zeker enige vooruitgang geboekt worden met Rusland, maar dan wel zonder de fanfare, en de daaropvolgende frustraties, waardoor een EU-Rusland top te vaak gekenmerkt wordt.
Wat meer eerlijkheid is ook geboden omdat er in Rusland twee belangrijke verkiezingen voor de deur staan. Als de technologie voor het klonen van mensen wat verder ontwikkeld was, zou president Putin zich waarschijnlijk kandidaat stellen voor zowel het presidentschap als voor de functie van premier, in navolging van het voorbeeld van de gebroeders Kaczyński in Polen. Voor een land dat nog in 1917 een oligarchie verdreef, is het werkelijk ongelofelijk dat een nieuwe autocratie nu terrein aan het winnen is en we moeten onze kritiek niet inhouden uit angst om een partnerschap in gevaar te brengen dat uitsluitend op papier bestaat.
Pas als een onafhankelijke rechterlijke macht, vrijheid van meningsuiting en democratie niet alleen met de mond beleden worden en als journalisten, oppositiepartijen en NGO’s kunnen opereren zonder angst voor vergelding, kan Europa solidair achter Rusland gaan staan.
Om die reden heeft mijn Groep een resolutie gezocht om dit debat mee af te sluiten en ruim 300 parlementsleden hebben ons gesteund. We moeten bereid zijn, op papier te zetten wat we in het openbaar zeggen en bewijzen dat degenen die zeggen dat dit Huis niets anders is dan een veredeld “Praathuis” het bij het verkeerde eind hebben.
Het Hervormingsverdrag kent het Parlement voor het eerst echte zeggenschap toe ten aanzien van externe acties. Laten we dus hoog inzetten om aan deze uitdaging het hoofd te bieden en op de top een signaal afgeven dat president Putin niet kan negeren.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie.–(PL) De beslissing om voorafgaand aan de Top EU/Rusland geen resolutie aan te nemen, die gisteren genomen is door de leiders van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten, toont aan dat we nog steeds een probleem hebben met Rusland. Deze beslissing is een ernstige fout. In ons deel van Europa zouden we een dergelijke Frans-Duitse motorniet verwachten.
Onze resolutie van 2 mei die voorafging aan de top in Samara was erg nuttig. Ik vertrouw erop dat ons stilzwijgen van vandaag geen teken is van een poging om af te wijken van een vastomlijnd en veeleisend beleid inzake Rusland. Als de aanpak die in Samara is vastgesteld wordt ondermijnd, zal Rusland er steeds meer van overtuigd raken dat Europese integratie en met name de uitbreiding van 2004 ontwikkelingen zijn die kunnen worden genegeerd of gebanaliseerd. De politici die op dit moment onder het mom van pseudo-realisme hun best doen de ruk richting dictatuur van Rusland te negeren, maken zo een herhaling van de Finse zaak mogelijk. Zij staan toe dat Centraal-Europa gediscrimineerd wordt en dat de positie van de Europese Unie als mondiale partner daardoor wordt verzwakt.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (NL)Voorzitter, collega’s, commissaris, minister. Minister, u zei in uw inleiding dat de betrekkingen met Rusland goed zijn, in elk geval beter dan wat de internationale pers daarover schrijft. Minister, leeft u op Mars? Leeft u op Venus? Durft u de Russen te zeggen waar het op aankomt, of is voor u de Europese Unie finaal? Geld en platte commercie, is dat voor u belangrijker dan democratie en mensenrechten?
Laat ons zeggen zoals het is: Rusland glijdt af naar een regelrechte dictatuur met een sterke leider. Een sterke leider die geen tegenspraak duldt en, daar waar hij dat nodig acht, zijn geheime politietroepen van de FSB inzet. Een leider die onder geen beding macht wil afstaan en allerlei kunstgrepen gebruikt om na de parlementsverkiezingen van december en de presidentsverkiezingen van maart toch de touwtjes in handen te houden. Rusland, minister, evolueert naar een gesloten samenleving waar het heersende regime het liefst geen pottenkijkers duldt.
Ik wil me niet beperken tot theoretische beschouwingen. De realiteit is dat de mensenrechten in Rusland onder blijvende druk staan en dat de toestand van de democratie er lamentabel is. De realiteit is dat de vrije meningsuiting en de persvrijheid afglijden naar een strikte zelfcontrole. De recent aangenomen wet op het extremisme kan makkelijk gebruikt worden om onafhankelijke journalisten en politieke opponenten de mond te snoeren.
De realiteit is dat een sterke en onafhankelijke civiele samenleving door het Russische regime ongewenst is en dat de positie van NGO’s zwaar onder druk ligt door een zeer restrictieve wetgeving. De realiteit is, minister, dat vrije verkiezingen er utopie zijn. Alleen wie geduld wordt door het regime mag meedoen. Zo wordt de coalitie “Een ander Rusland”, verenigd rond Gary Kasparov, verhinderd straks deel te nemen aan de parlementsverkiezingen.
Ten slotte, minister, de toestand in Tsjetsjenië staat misschien niet meer in de politieke actualiteit, maar de realiteit is er nog altijd zeer verontrustend. Er wordt blijvend gemoord, mensen worden er illegaal opgepakt en afgeperst, er zijn nog steeds dagelijks kidnappingen, en martelpraktijken zijn een courante praktijk. Dat is de realiteit in Rusland, minister, en ik hoop dat u daarmee rekening zult houden als u eind deze week met de heer Poetin spreekt.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, stabiliteit en ontwikkeling in Europa en de wereld zijn onmogelijk zonder verstandige samenwerking tussen de Europese Unie en Rusland. Wat zou ik willen zien, anders dan na Samara? Ik zou willen dat u straks terugkeert en ons vertelt dat u een gemeenschappelijke strategie hebt voor de oplossing van het probleem Kosovo en een gemeenschappelijke strategie voor het vredesproces in het Midden-Oosten, en dat u een gemeenschappelijk standpunt hebt inzake het nucleaire probleem in Iran en een gemeenschappelijke strategie om het Transnistria-probleem op te lossen.
Het gaat niet alleen om energievoorziening. Laten we Galileo vergeten. De energiesector loopt daar niet warm voor en de belastingbetalers moeten voor de rekening opdraaien. Laten we samen met Rusland werken aan een verstandig energiebeleid met gebruikmaking van nieuwe technologieën. Laten we het probleem van visumvrij reizen in Rusland oplossen. Waarom hebben wij op deze specifieke gebieden nog steeds niet veel vooruitgang geboekt? Naar mijn mening is er zeer veel dat gedaan zou kunnen worden.
Wat zal het standpunt van de Europese Unie over het antiraketschild zijn? Gaan we achter Rusland staan en zeggen we dat we geen verdedigingsschild van de VS willen? Ik denk dat het geweldig zou zijn als we dat voor elkaar zouden kunnen krijgen. Natuurlijk moeten we ook kritisch zijn op Rusland en het land vertellen dat als ik mij kant tegen de antiterrorismeplannen van de heer Schäuble en de heer Jung in Duitsland, ik dan ook tegen Rusland moet zeggen dat ik tegen deze antidiscriminatiewetgeving ben. Dat lijkt me duidelijk.
Als wij van mening zijn dat de situatie in Tsjetsjenië volledig indruist tegen de mensenrechten, moeten wij dat de Russen zeer duidelijk maken, maar er vervolgen ook op blijven hameren. Ik denk dat als we een verstandige partnerschapsovereenkomst hebben, dit iets is dat goede partners tegen elkaar kunnen en moeten zeggen. We hebben Rusland nodig en Rusland heeft ons nodig, en we zullen samen vooruitgang boeken als we alle kwesties bespreken en, bovenal, tot manieren komen om ze op te lossen.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, als wij op mondiale schaal ons mannetje willen staan, is het noodzakelijk dat de EU als sterke groepering en Rusland als supermacht hun economieën integreren.
Alleen op deze manier zullen zij in staat zijn om weerstand te bieden aan onvermijdelijke politieke onderstromen, die dit rationele partnerschap anders uit elkaar zouden kunnen trekken. Op dit moment komt de Russische uitvoer naar de EU, energiegerelateerde handel niet meegerekend, ongeveer overeen met die naar Marokko of Argentinië. Dit is waarom ik de oproep steun van de commissaris voor handel, de heer Mandelson, die de EU en Rusland heeft verzocht op te houden zich te gedragen als twee steden die alleen verbonden zijn door een zandweggetje en een gaspijpleiding.
Ik ben ervan overtuigd dat beide partners zich zouden moeten concentreren op het creëren van wederzijds lucratieve economische en handelsbetrekkingen op de lange termijn zonder toe te staan dat kortzichtige politieke tactieken de overhand krijgen. Ik ben van mening dat het in het belang van EU-burgers is dat de EU zich consequent gedraagt tegenover Rusland, hetgeen op het moment niet gebeurt. We zouden ons moeten inzetten voor de totstandkoming van een stabieler politiek en ondernemingsklimaat in Rusland, hetgeen minder obstakels voor de invoer en een beter platform voor investeerders uit de EU zou betekenen.
Reino Paasilinna (PSE).-(FI) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er zijn twee manieren om de betrekkingen van de EU met Rusland te bekijken. De één ziet problemen, de ander kansen. Zoals we weten zijn beide gezichtspunten op het moment ruimschoots vertegenwoordigd.
Verleden week in Lissabon zetten de leiders van de Unie een stap naar een samenhangender buitenlands beleid. Zou beleid inzake Rusland niet de eerste halte voor beide partijen kunnen zijn, dus ook voor Rusland? De Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst is aan herziening toe, dat weten we allemaal. Op het gebied van de Noordelijke Dimensie is iets bereikt betreffende de Baltische Zee, maar we moeten nu verdergaan naar nieuwe gebieden. Er is een routekaart, maar er zijn maar weinig reizigers die hem volgen.
We hebben het Russische lidmaatschap van de WTO gesteund. We moeten de overeenkomst afronden. Dan zouden de rechten op hout en de door commissaris Ferrero-Waldner genoemde illegale toeslagen die aan de grens worden opgelegd, binnen de perken kunnen worden gehouden. We zijn volledig afhankelijk van elkaar op het gebied van energie, maar die afhankelijkheid moet wel beide kanten op werken. Uitvoer veronderstelt net zo veel afhankelijkheid als invoer.
We moeten daarop ophouden stommetje te spelen met Rusland. Helaas is de situatie al geruime tijd zoals hij is, maar ik feliciteer de nieuwe leider van Polen die de betrekkingen met Rusland, en ook Duitsland, wilde verbeteren. Het probleem ligt duidelijk meer bij Rusland.
Besprekingen moeten ook resultaat opleveren op het gebied van burgerrechten, en niet alleen als het om goederen gaat. Ik wil de Raad graag vragen of de rechten op hout tijdens de top ter sprake zullen worden gebracht. En de nieuwe wetgeving in Rusland inzake het niet uitleveren van een verdachte voor ondervraging aan het land waar het misdrijf heeft plaatsgevonden? Dat is een vreemde procedure. In andere woorden: een crimineel die een misdrijf pleegt, kan zijn toevlucht zoeken in Rusland. Zal de Raad tijdens de top ingaan op deze kwestie?
Annemie Neyts-Uyttebroeck (ALDE). – (NL)Commissaris, Voorzitter, collega’s, uit dit ganse debat en ook uit de verklaringen van de Raad en de Commissie blijkt overvloedig hoe moeilijk het is om ten aanzien van Rusland het nodige respect voor dat grote en belangrijke land en dat grote en belangrijke volk te combineren met het uitdragen van onze fundamentele beginselen voor wat betreft de rechtsstaat, een functionerende democratie, vrije media en eerbiediging van de mensenrechten. Het vinden van een juiste balans is moeilijk, temeer daar president Poetin als geen ander de kunst verstaat om op elk meningsverschil en zelfs elk nuanceverschil tussen de lidstaten handig in te spelen.
Er is gezegd dat er binnenkort - en we weten dat over enkele weken - verkiezingen zijn in Rusland. In dit verband wil ik onderstrepen dat de voorwaarden die opgelegd worden aan partijen die niet in de Doema vertegenwoordigd zijn, een democratie absoluut onwaardig zijn. Of het nu gaat over de hoogte van de deposit, het aantal vereiste handtekeningen, de controle daarop - denk wat er enkele maanden geleden in St. Petersburg is gebeurd - op geen enkel punt komt dat tegemoet aan onze en overigens overal ter wereld geldende voor eerlijke en vrije verkiezingen. Met andere woorden, dat ziet er dus absoluut niet goed uit.
Daarenboven komen er onrustwekkende berichten tot ons over pogingen om de contacten van studenten of deelnemers aan bezoekerprogramma’s, angstvallig te controleren. Met andere woorden - en ik besluit Voorzitter - er is meer dan ooit eensgezindheid en waakzaamheid tussen de lidstaten geboden om alsnog een samenwerking mogelijk te maken.
Inese Vaidere (UEN).-(LV) Dames en heren, Rusland is een belangrijke partner maar het beleid van het land is zorgwekkend. Er zijn nog geen standbeelden voor de heer Putin opgericht in de straten van Rusland, maar er zijn wel tekenen van een persoonlijkheidscultus. Het is in een democratisch land nog nooit gebeurd dat de president van het land zich verkiesbaar stelde bij de parlementaire verkiezingen, zoals het ook ongehoord is dat de leider van de radicale beweging “Nashi” voorgedragen is als minister van jeugdzaken en dat er is geweigerd om een afvaardiging te ontvangen van de Subcommissie mensenrechten van het Europees Parlement. De manipulatie van andere landen door Rusland is gevaarlijk. Onderzoek in Letland heeft uitgewezen dat de ondersteuning van bevolkingen door Rusland haaks staat op maatschappelijke integratie. Ik ben ook bang dat het politieke verleden van degenen die pasgeleden het Russische forum bij het Europees Parlement organiseerden, aanleiding geeft te denken dat er wellicht sprake is van gewelddadige plannen in andere Europese landen. Het is onze plicht om deze manipulaties te bestrijden want Rusland stelt de grenzen van ons geduld op de proef. Met betrekking tot de energiedialoog is het noodzakelijk dat de beginselen en de bekrachtiging van het Energiehandvest een integraal onderdeel vormen van de nieuwe overeenkomst, ondanks de ontevredenheid van Moskou over de wederkerigheidsclausule. Dank u.
Hélène Flautre (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zal duidelijk zijn! De beslissing die we gisteren hebben genomen zal door de Russische overheid als een groot succes worden geïnterpreteerd: geen resolutie, geen boodschap. Sterker nog, Rusland heeft die gevolgtrekking al gemaakt. Dat is een echte bonus na de weigering van een officiële mensenrechtenafvaardiging van het Europees Parlement. De Russische maatschappij is meer dan ooit een gijzelaar van de propagandistische media en trekt zich terug in gevaarlijk nationalisme.
Geweld dat voortkomt uit angst viert in Rusland heden ten dage de boventoon en racisme en vreemdelingenhaat krijgen er steeds meer voet aan de grond. “Onafhankelijke” mensenrechtenactivisten, journalisten of politieke tegenstanders worden automatisch aangemerkt als “vijanden van het regime”. In 2007 werd wetgeving goedgekeurd die zich officieel met hen bezighoudt. Onder het mom van bestrijding van extremisme geeft deze wetgeving de overheid volledig de vrije hand in deze ongelijke strijd. Zoals Marie Mendras ons gisteren vertelde, stimuleert dit klimaat van voortdurende schending van mensenrechten de mensen daar niet om er iets aan te doen. De gok van de heer Putin heeft dus goed uitgepakt: het is hem gelukt zijn medeburgers ervan te overtuigen dat Rusland zijn eigen spelregels heeft op het gebied van democratie en mensenrechten.
Met een dergelijke overtuiging is het helemaal niet verwonderlijk dat Rusland nog steeds het enige lid van de Raad van Europa is dat protocol 14 niet bekrachtigd heeft. Voor Putin is dit een godsgeschenk, een zegen. Het betekent dat hij de bepalingen niet hoeft na te komen en kan voorkomen dat er vooruitgang is in zaken, met name die omtrent gemartelde Tsjetsjenen. Gezien deze situatie zou het naïef zijn te denken dat er op 2 december vrije en transparante verkiezingen zullen plaatsvinden in Rusland. Zijn zij gezien de omstandigheden eigenlijk niet gewoon een volksmandaat voor of tegen Vladimir Putin? Zonder enige aanpassing van de grondwet zal hij macht blijven houden over alle politieke, economische, financiële, bestuurlijke, gerechtelijke en veiligheidskwesties.
Aan de vooravond van de Top EU/Rusland doe ik een beroep op de Raad en de Commissie om mensenrechten op het hoogste politieke niveau aan te kaarten. Het is van levensbelang dat deze een belangrijke rol krijgen toebedeeld, zowel bij besprekingen over de toekomstige overeenkomst als over Kosovo of energie. Dat is wat Russische democraten ons vragen. Zij zeggen eenvoudigweg: “Blijf erover praten, blijf de waarheid vertellen.” Wij kunnen dat in ieder geval doen zonder onze levens in de waagschaal te stellen.
VOORZITTER: MECHTILD ROTHE Ondervoorzitter
Vladimír Remek (GUE/NGL). – (CS) Dames en heren, de betrekkingen tussen de EU en Rusland zijn een van de meest voorkomende gespreksonderwerpen in dit Huis.
Dezelfde clichés worden regelmatig uitgesproken, zowel moedwillig als voortkomend uit misverstanden of gebrek aan kennis van zaken. Desondanks moeten we met Rusland omgaan als een partner, of we dat nu willen of niet. Als we geen gemeenschappelijke taal kunnen vinden en er niet naar streven de betrekkingen gestaag te verbeteren, zal de EU hier meer onder lijden dan Rusland. Dit betekent niet dat we onze ogen moeten sluiten voor moeilijkheden, maar dat we de realiteit onder ogen moeten zien en iedereen naar dezelfde maatstaven moeten beoordelen.
Het is een feit dat het huidige Rusland in economische zin sterker is en daardoor meer zelfvertrouwen heeft. Het beschermt zijn eigen belangen zoals de VS dat doet, en de EU trouwens ook. We hebben een eenvoudige aanpak nodig. Dat is waarom ik blij ben dat door de resolutie uit te stellen, we onze vertegenwoordigers bij de top in Portugal meer de vrije hand hebben gegeven.
Het Rusland van nu is niet de voormalige Sovjet-Unie. Ik zeg dit niet alleen vanuit mijn eigen lange ervaring met werken in dit land, maar ook op basis van een uitspraak van het hoofd van de Amerikaanse diplomatieke dienst.
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – (NL)Voorzitter, dank aan het Raadsvoorzitterschap, dank aan de Commissievoorzitter. Ik zal het succes van de top straks niet afmeten aan de lengte van de gemeenschappelijke slotverklaring. Waar het mij om gaat - en ik hoop dat daarover ook de discussie plaatsvindt - is dat we exact invulling geven aan die thema’s waarvan we weten dat we met elkaar oplossingen moeten vinden.
De betrekkingen EU-Rusland zijn ongelooflijk complex. Dat zal ook in deze verkiezingstijd niet veranderen. Maar we moeten wel erkennen dat er voor Rusland en de EU geen ander economisch en politiek alternatief is dan partnerschap. Voorzitter, voor dat partnerschap hebben we een mooie overeenkomst. Die bestaat nu tien jaar; hoe gaan we daar in de komende tijd creatief mee om? De top is ook van belang om uitleg te vragen over het begrip democratie en ik dank de Commissie voor wat zij op dat punt gaat doen.
Wat mij steeds opvalt, is dat in Rusland stabiliteit en democratie als tegenpolen gezien worden; in onze visie is dat natuurlijk niet zo en kan dat ook niet zo zijn. Toetreding van Rusland tot de WTO is van eminent belang voor ons allen.
Hannes Swoboda (PSE). –(DE)Mevrouw de Voorzitter, het heeft weinig nut om Realpolitik en Moralpolitik met elkaar te vergelijken, zoals de heer Watson dat deed. De waarheid is dat we ze beide nodig hebben: in onze omgang met Rusland moeten we realistisch zijn en tegelijkertijd ons ethische en morele standpunt op heldere en krachtige wijze verdedigen.
Velen van ons dachten dat Rusland na de ineenstorting van het communisme simpelweg van het wereldtoneel zou verdwijnen, en dat is wat veel mensen ook wilden. Dat gebeurde echter niet. Het gebeurde met name niet omdat Rusland dankzij de stijgende energieprijzen zijn inkomsten heeft weten te verhogen en dus opnieuw macht kon vergaren in de internationale arena. Dat moeten we erkennen; als we dat niet doen, gaan we voorbij aan de werkelijkheid.
Er is echter iets dat we niet willen aanvaarden en dat zijn natuurlijk de negatieve ontwikkelingen, zoals duidelijk gemaakt door het voorzitterschap van de Raad en de commissaris. We zijn niet bereid om simpelweg te aanvaarden dat er steeds meer stappen worden gezet richting een ontmanteling van de democratie in Rusland. Dat zijn stappen die we niet kunnen aanvaarden en die niets te maken hebben met het opbouwen van democratie, en alles met haar erosie. Wij willen niet aanvaarden dat Rusland helaas niet bereid is om zijn buurlanden – onze gemeenschappelijke buurlanden – een open partnerschap te bieden. Een dergelijk partnerschap zou in ons belang zijn en we moeten Rusland zeer duidelijk maken dat we samen willen werken om dit op te bouwen, maar dan wel samenwerken met een Rusland dat de onafhankelijkheid en soevereiniteit van al zijn buurlanden erkent.
Wat we niet kunnen aanvaarden, is een situatie waarin Rusland op rechtmatige wijze, bijvoorbeeld via zijn lidmaatschap van de Raad van Europa of de OVSE, poogt om andere landen te beïnvloeden, terwijl het land tegelijkertijd geen verantwoordelijkheid wil nemen en daarom bijvoorbeeld verkiezingswaarneming van de hand wijst. We zouden de verkiezingen niet uit principe moeten wantrouwen, maar als een land als Rusland denkt dat zijn democratie volledig ontwikkeld is, moet het ook enkele controlemaatregelen toestaan. Als Rusland een belangrijke rol in de Raad van Europa en de OVSE wil spelen, moeten wij het land oproepen om dit aan te tonen door verkiezingswaarnemers toe te laten zodat deze kunnen vaststellen of Ruslands eigen verkiezingen transparant en eerlijk zijn. Dat is de duidelijke boodschap die de Europese Unie Rusland zou moeten sturen.
Bronisław Geremek (ALDE). – (PL) Fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, ik denk dat we ons bij de discussie over de betrekkingen tussen Rusland en de Europese Unie moeten afvragen wat Rusland wil van de Europese Unie en wat de Europese Unie verwacht van Rusland. Een zekere Russische politicus heeft verklaard dat Rusland er nu voor zou moeten kiezen zichzelf af te sluiten. Als Rusland dat inderdaad doet, betekent dat in zekere zin een terugkeer naar de tijd van de Koude Oorlog. We zouden erover moeten nadenken waarvan Rusland zich dan wel zou willen afsluiten. Wellicht van de geuren van vrijheid die overwaaien uit de Europese Unie? Dit is een groot probleem. Tegelijkertijd beweert de Europese Unie op een strategisch partnerschap met Rusland uit te zijn.
We staan hier zeker voor een zware uitdaging en het zou goed voor ons zijn om te onthouden dat de beginselen van de rechtsstaat een cruciale rol spelen bij de ontwikkeling van een goed partnerschap met Rusland. Bij een rechtsstaat hoort de onafhankelijkheid van de gerechtshoven. Er is persvrijheid, vrijheid van meningsuiting en economische vrijheid. Ondernemers worden er niet in de gevangenis gegooid. Daarnaast worden de beginselen van de rechtsstaat er ook op het gebied van de internationale betrekkingen toegepast, hetgeen het ontdooien van de conflicten in de Kaukasus en Moldavië inhoudt, alsmede het aandringen bij de internationale gemeenschap tot inmenging in de kwestie Kosovo.
Hanna Foltyn-Kubicka (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Top EU/Rusland valt samen met een cruciaal moment in de geschiedenis van Rusland, namelijk het einde van het tijdperk van de heer Putin. Zal er echter werkelijk een einde aan dit tijdperk komen?
De presidentsverkiezingen in de Russische Federatie zullen niet tot verandering leiden. De macht blijft in handen van dezelfde persoon, dit ditmaal de titel van premier zal dragen. Andrei Lugovio, de vermeende moordenaar van Alexander Litvinenko, zal parlementslid worden en dus onschendbaar worden. Op die manier beschermt de Russische overheid openlijk een persoon die een ernstige misdaad op het grondgebied van de Europese Unie lijkt te hebben gepleegd. Hiermee geeft zij duidelijk het signaal af dat de belangen van het Kremlin boven alle wetgeving gaan, alsmede boven eerbied voor de lidstaten van de Europese Unie.
Na de verkiezingen zal er niets veranderen. De bevolking van Tsjetsjenië zal blijven worden uitgeroeid, de media zal het zwijgen blijven worden opgelegd en door zijn enorme voorraad natuurlijke hulpbronnen zal het Kremlin door kunnen gaan met het uitvoeren van een meedogenloos buitenlands beleid. Ik hoop heel erg dat de vertegenwoordigers van de Europese Unie dit in hun achterhoofd houden tijdens hun besprekingen met de Russische delegatie. Onze vertegenwoordigers moeten ook onthouden dat de besprekingen zelf niet van belang zijn. Dat worden ze alleen als ze tot daadwerkelijke veranderingen in de Russische Federatie leiden.
Christopher Beazley (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, ik wil de fungerend Voorzitter van de Raaden de commissaris vragen dit Huis de garantie te geven, zoals gisteren is gevraagd, dat de opvattingen die hier naar voren worden gebracht aanstaande vrijdag in Mafra direct zullen worden overgebracht aan president Putin en zijn adviseurs.
We hebben gehoord over de drie grondbeginselen, door president Barroso beschreven als heilige principes, van solidariteit, wederkerigheid en rechtsstaat. De voorzitter zal als Portugees bekend zijn met het feit dat mijn eigen land, Engeland, een van de oudste bondgenoten van zijn land is. We kennen derhalve de betekenis van solidariteit en wederzijdse steun. Mochten we dit vergeten, dan worden we daaraan herinnerd door onze gezamenlijke beschermheilige, São Jorge.
Een aanval op een van de lidstaten of op de diplomaten van een van de lidstaten, of een cyberaanval op een van de lidstaten, is een aanval op de EU als geheel. Het is zonder meer gepast dat president Putin eraan herinnerd wordt dat deze solidariteit en wederkerigheid voor ons essentieel zijn. We kunnen het concept van soevereine democratie niet accepteren, indien dat betekent, dat Rusland enerzijds lid kan worden van internationale organisaties – u had het over de WTO, commissaris –, met de belofte verplichtingen na te komen, en zich dan niet aan die verplichtingen houdt. Dit dient sterk benadrukt te worden.
De gevangenisstraf van Mikhail Khodorkovsky in Siberië loop morgen na vier jaar af. Conform de Russische wet had hij die straf in Moskou moeten uitzitten. Het zou gepast zijn president Putin erop te wijzen dat de rechtsstaat tweerichtingsverkeer is, wat onze betrekkingen betreft. De heer Khodorkovsky zal niet worden vrijgelaten, omdat nieuwe beschuldigingen tegen hem zijn geuit.
U vraagt zich misschien af wat de EU hiermee te maken heeft. Het antwoord daarop is dat veel aandeelhouders in de EU zich er zorgen over maken dat commerciële en wettelijke verplichtingen niet zullen worden nagekomen.
Voorzitter, tot slot: we zijn niet tot samenwerking veroordeeld en er is geen partnership mogelijk zonder wederzijds respect en begrip. Van onze kant doen we ons uiterste best deze tot stand te brengen. We hebben van president Putin de garantie nodig dat hij onze grondbeginselen begrijpt.
Libor Rouček (PSE). – (CS) Dames en heren, ik ben het volkomen eens met minister Antunes als hij zegt dat de verhouding tussen de EU en Rusland sterker en steviger is dan hij op het eerste gezicht lijkt.
De EU en Rusland hebben beide belang bij een strategisch partnerschap. Ze liggen namelijk beide op hetzelfde continent. Er is een onderlinge economische afhankelijkheid. Zonder wederzijdse samenwerking kunnen we geen enkele ernstige internationale kwestie oplossen, of het nu gaat om de klimaatopwarming, de non-proliferatie van massavernietigingswapens, conflicten in het Midden-Oosten of in Kosovo, enzovoort. Met andere woorden: sterke, veelzijdige en evenwichtige betrekkingen van goed nabuurschap tussen de EU en Rusland zijn van wezenlijk belang voor de stabiliteit, veiligheid en welvarendheid van heel Europa.
Terwijl we deze verhouding opbouwen en versterken, moeten we de fundamentele waarden die ten grondslag liggen aan de EU echter niet vergeten, zoals mensenrechten en burgerlijke vrijheden, democratie en de rechtsstaat. Ik ben ervan overtuigd dat we onze Russische collega’s nu aan deze waarden moeten blijven herinneren in het kader van de naderende verkiezingen in Rusland.
Tijdens de aanstaande top in Mafra moet de EU onze Russische partners ook wijzen op de beginselen van transparantie en wederkerigheid in economische betrekkingen. Europese markten moeten feitelijk open blijven voor Russische bedrijven. Russische markten moeten echter net zo goed open blijven voor Europese bedrijven, met inbegrip van energiemarkten en aanverwante bedrijven.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de overgang naar een nieuw strategisch partnerschap tussen de EU en Rusland is geen eenvoudig proces. Het wordt bemoeilijkt door elkaar opvolgende onenigheden, die soms aanleiding zijn voor aanzienlijke spanning. Dramatisering van deze onenigheden maakt het mogelijk dat beperkende patronen uit het verleden weer de kop opsteken, het heden onzeker wordt en constructieve vooruitgang wordt belemmerd.
Een aantal redelijke vragen kunnen worden gesteld bij het partnerschap van de EU en Rusland. Heeft Rusland de realiteit van de uitgebreide Unie aanvaard? Heeft de Unie haar aanloopproblemen bij de uitbreiding naar het oosten overwonnen? Hebben de nieuwe lidstaten het gevoel dat zij deelnemen aan een doeltreffend Europees veiligheidsstelsel? Hoe reageert de Unie op de poging van Rusland om zijn nieuwe rol in de internationale machtsbalans te herdefiniëren en versterken? Zullen de twee partijen berusten in een klimaat van wantrouwen en “stille diplomatie” of zullen zij proberen om tot gemeenschappelijke actieplannen te komen?
Dames en heren, ik ben van mening dat louter sectorale benaderingen niet de beste optie zijn. De uitgesproken doelstelling om vier gemeenschappelijke ruimten in te stellen, moet politiek bindend blijven, evenals de doelstelling van toetreding van Rusland tot de WTO. Brede en stevige partnerschapsstructuren zijn derhalve nodig voor samenwerking op de volgende gebieden: economische zaken; vrijheid, veiligheid en recht; buitenlandse veiligheid; en onderzoek, onderwijs en cultuur. Rusland-fobie is ongepast in een EU gebouwd op democratie, de rechtsstaat en fundamentele vrijheden. Ik begrijp de gevoelens die leven onder sommige burgers van de nieuwe lidstaten, maar een te grote nadruk op ervaringen uit het verleden kan leiden tot twijfel over de mogelijkheid van transparante politieke samenwerking en nauwe institutionele verbondenheid.
Fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, de Unie en Rusland hebben beide belang bij het stellen van politieke en economische doelen met het oog op democratische principes, vrede, stabiliteit en veiligheid.
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil beginnen door het belang van een strategisch partnerschap tussen de Europese Unie en Rusland te benadrukken en door mijn genegenheid voor de bevolking van de Russische Federatie, en voor alle Russische landen, kenbaar te maken. Daarnaast wil ik mijn waardering uitspreken voor de prestaties van Rusland op het gebied van economische ontwikkeling en het oplossen van de sociale crisis. Een daadwerkelijke strategisch partnerschap vereist echter een serieuze en eerlijke benadering van de wederzijdse betrekkingen. De Europese Unie heeft met zorg kennis genomen van de opkomst van een nieuw overheidsstelsel rond president Putin. Dit stelsel dreigt de liberale democratie in Rusland zelf ernstig te verzwakken. Daarnaast wakkert het de vlammen aan van het neo-imperalisme in Ruslands buitenlands beleid. In de documenten die het voor de Top EU/Rusland heeft voorbereid, vestigt Amnesty International de aandacht op schending van mensenrechten in Rusland. De informatie van Amnesty heeft betrekking op inperking van mensenrechten door regeringsautoriteiten in de noordelijke Kaukasus, met name in Tsjetsjenië en Ingoesjetië, op de verslechterende staat van vrijheid van meningsuiting en vergadering, op de moord op journalisten en de toename van geweld op grond van ras.
Het Portugese voorzitterschap moet de kwesties waarnaar Amnesty International verwijst, ter sprake brengen tijdens de top die op 26 oktober 2007 in Mafra plaats zal vinden. Maatschappelijke organisaties, journalisten en mensenrechtenactivisten in Rusland moeten de Europese Unie kunnen beschouwen als een beschermheer van grondrechten en als partner van een Rusland dat democratisch en liberaal is en de wereld met open vizier tegemoet treedt.
Elmar Brok (PPE-DE) . −(DE)Mevrouw de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik hoop dat de Top EU/Rusland ons zal aanzetten om even stil te blijven staan en eindelijk onze gemeenschappelijke belangen te bepalen, want die gemeenschappelijke belangen zijn er ongetwijfeld. Hierbij horen economische belangen en belangen op het gebied van veiligheidsbeleid, waaronder kwesties vallen als het Midden-Oosten, Iran en de bestrijding van terrorisme. We moeten erkennen dat we zonder Rusland aan boord onze doelstellingen in deze kwesties niet kunnen verwezenlijken. Rusland moet echter ook begrijpen dat als het niet aan boord komt, het zijn eigen belangen ondermijnt.
Als ik de demografische ontwikkeling van Rusland en de enorme uitgestrektheid van Siberië in ogenschouw neem en dat afzet tegen landen met veel inwoners in de EU, zou ik als ik aan Russische zijde stond niet bang zijn voor een dreiging vanuit Europa. Op de lange termijn zou ik die dreiging vanuit een andere hoek verwachten. Ik denk dat op dit punt er een hoge mate van consensus is over waar we actie moeten ondernemen.
Aan de zogenaamde westerse zijde namen wij – en hiermee bedoel ik ook de Amerikanen – Rusland niet echt serieus toen het slecht ging met dat land, met als resultaat dat het nu terugvalt op een gedrag van een meer imperialistische aard. Dit is ook van toepassing op ontwikkelingen in Rusland zelf, met name waar het mensenrechten en persvrijheid betreft, alsmede de steeds frequentere en onaanvaardbare uitspraken die Rusland doet over de onafhankelijkheid van zijn buurlanden. Het is onaanvaardbaar dat buurlanden van Rusland wordt opgedragen om zich op een bepaalde manier te gedragen tegenover een specifiek land. Elk land heeft het recht zijn beslissingen op vrije en onafhankelijke basis te nemen en te bepalen welke koers het inslaat. Rusland moet dat aanvaarden en mag niet terugvallen op achterhaalde denkbeelden en het gebruik van energie als wapen, wat zelfs nog scherper te veroordelen zou zijn.
We kunnen alleen vooruitgang boeken als we onze belangen eens te meer nauwkeurig bepalen. Ik denk dat dit weer mogelijk zal zijn zodra de verkiezingen in Rusland achter de rug zijn en ik hoop ook dat het Rusland zal beletten om een verkeerde economische koers in te slaan. De hoge inkomsten die het land geniet door zijn olie- en gasoperaties worden gebruikt om de zwaar-industriële concerns in de ruimtevaart, scheepsbouw en gelijksoortige sectoren nieuw leven in te blazen. Als de situatie ineens omslaat, doemt hetzelfde rampscenario als in het verleden op, want Rusland heeft geen gedegen en brede economische structuur met kleine en middelgrote ondernemingen opgebouwd en de gevolgen van die tekortkoming zijn duidelijk. Het is ook in ons belang om te zorgen dat er geen nieuwe vacuüms in Rusland ontstaan als de olieprijzen zakken.
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT)De top zal wellicht nuttig blijken door het uit de wereld helpen van de onduidelijkheden die de betrekkingen tussen de Europese Unie en Moskou blijven beïnvloeden. Minister Amado heeft echter al zijn best gedaan om de lat lager te leggen door te verklaren dat het voorzitterschap geen ambitieuze agenda heeft voor de top in Mafra.
In een recent gesprek met het Portugese persbureau Lusa klaagde zijn tegenhanger, de heer Lavrov, over de zich uitbreidende ziekte in de Europese Unie, verwijzend naar de onconstructieve houding van bepaalde lidstaten. Maar wat onze betrekkingen eigenlijk vergiftigd, zijn de langzame dood van de democratie, mensenrechten, persvrijheid en de rechtsstaat in Rusland en het feit dat voormalige leden van de veiligheidstroepen de agenda van de Russische Federatie ongestraft kunnen bepalen. Dit beïnvloedt de Europese publieke opinie negatief en komt tot uiting in onze betrekkingen. De zich uitbreidende ziekte in de Europese Unie, namelijk onenigheid, wordt behandeld en het hervormingsverdrag is een krachtig medicijn. Helaas is er geen zicht op een medicijn tegen het afglijden van het Rusland van Putin naar een autoritaire staat en, als de Raad van de Europese Unie blijft weigeren de ernst van de situatie te onderkennen, zal het nog langer duren voordat er een medicijn gevonden wordt.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE).-(RO)De top in Mafra op 26 oktober 2007 zal plaatsvinden aan de vooravond van gebeurtenissen die van groot belang zijn voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland. Hiervan zal ik er slechts enkele noemen: het aflopen van de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst tussen de Europese Unie en Rusland, de parlementaire verkiezingen in december 2007 en de presidentsverkiezingen in Rusland in maart 2008. Deze omstandigheden bieden ons niet alleen de mogelijkheid om Rusland richting een open een eerlijke dialoog met de Europese Unie te bewegen, maar ook om een grondige beoordeling van de samenwerking in de laatste tien jaar te maken.
Aansluitend bij de voorgaande redevoeringen van mijn collega’s, zou ik mij willen richten op de belangrijke rol die Rusland zou moeten spelen in de gemeenschappelijke buurlanden en in de regio rond de Zwarte Zee. De beoordeling van de laatste tien jaar toont aan dat deze regio voortdurend bevroren conflicten heeft gekend en dat Ruslands economische en politieke betrekkingen met zowel de landen in deze regio als zijn buurlanden, die inmiddels lidstaten van de Europese Unie zijn, niet altijd gebaseerd zijn op wederkerigheid, vertrouwen en het beginsel van goede betrekkingen. Een goed en welbekend voorbeeld van bevroren conflicten uit het recente verleden zijn de omstandigheden rond de vrijlating van de politieke gevangen Andrei Ivanţoc en Tudor Popa. Zij zijn het levende bewijs van de instabiliteit in het gebied en van het feit dat dit onveilige gebied de hele regio beïnvloedt. Tijdens de top in Mafra moet er derhalve ook over deze thema’s gesproken worden, om de fundamentele doelstelling in herinnering te roepen die de Europese Unie zich gesteld heeft: het creëren van echt democratisch, stabiel en welvarend gebied in de regio rond de Zwarte Zee en de gemeenschappelijke buurlanden.
In dit kader zouden het standpunt van Rusland en zijn constructieve deelname in dezen, in navolging van de internationale normen en verplichtingen, een permanent thema moeten zijn in de dialoog van de Europese Unie met dit land. Een echt strategisch partnerschap en een sterke en lucratieve verhouding vraagt van partijen meer verantwoordelijkheid en een grote inzet.
Katrin Saks (PSE).-(ET)Gisteren is er in het Parlement een Hongaarse poppenvoorstelling in première gegaan. Ik moest denken aan hoe wij hier soms stemmen, door onverschillig onze hand op te steken. Zijn wij ook poppen geworden?
Er gaan geruchten over onderhandse afspraken over een voorstel van het voorzitterschap om de resolutie inzake Rusland te laten schieten, ogenschijnlijk om de sfeer rond de Top Europese Unie/Rusland niet te bederven. Het is schandalig dat we onze eigen principes van vrije meningsuiting zo makkelijk laten varen.
Dit is het beste voorbeeld van het feit dat Europa niet heeft onderkend dat het probleem bij de betrekkingen met Rusland hem niet in de details zit maar in hoe wij ons gedragen. In het verleden heeft het Europese Parlement bezwaar gemaakt tegen situaties als deze, maar nu lijkt het wel alsof de angst die de Russische maatschappij in haar greep heeft naar ons is overgeslagen.
Waarom maken we steeds uitzonderingen voor Rusland? Blijven we zoals eerder in onze eigen beginselen geloven of laten we ons overmeesteren door de gedachte dat Rusland zo anders is dat niet alleen onze pannenkoeken maar ook onze partnerschapsbetrekkingen op Russische leest geschoeid moeten worden? Dergelijk gedrag is rampzalig voor beide partijen, zowel voor de Europese Unie als voor Rusland zelf.
Tunne Kelam (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, ik denk dat het tijd wordt dat we de realiteit onder ogen zien. De heer Watson zei, dat het huidige samenwerkingsmechanisme barsten begint te vertonen die aan het uitgroeien zijn tot een kloof.In de Partnerschaps- en Samenwerkingsovereenkomst wordt verklaard dat we dezelfde waarden delen. Enkele jaren geleden schreef Chris Patten echter dat hij niet gelooft dat we op dit punten echt dezelfde waarden delen. De Russische staatspolitiek wordt van oudsher gekenmerkt door doen alsof – Potemkindorpen bouwen – en de heer Putin doet nog steeds alsof hij een democratie leidt, terwijl hij ondertussen bijna de autoritaire, uiterst nationalistische staat heeft voltooid.
We doen ook alsof de komende verkiezingen van doorslaggevende betekenis zijn. Ik betwijfel dat, omdat alles in stelling is gebracht om deze verkiezingen te manipuleren en de resultaten te verkrijgen die de heer Putin wenst, inclusief nepoppositiepartijen en de oprichting van nep-NGO’s. Als we nu besluiten mee te doen aan dit spelletje en doen alsof we in dit soort democratie geloven, maken we onszelf medeverantwoordelijk voor wat er in Rusland gaat gebeuren en voor het lot van de gewone Russen, die beter verdienen dan deze nepdemocratie.
Ik ben het dan ook volslagen oneens met de uitspraak van de Raad dat samenwerking het enige alternatief is. Democratie is gebaseerd op het creëren en hebben van alternatieven en we moeten ons ook heel erg sterk maken voor de mensenrechten. We moeten evenwichtige betrekkingen tot stand brengen en een signaal afgeven dat we bereid zijn de samenwerking te beëindigen als Rusland niet reageert met wederkerigheid en openheid.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik heb zeer aandachtig geluisterd naar alle redevoeringen die hier vandaag zijn gehouden over de aankomende top tussen de Europese Unie en Rusland en over de betrekkingen tussen de EU en Rusland in het algemeen, alsmede over de binnenlandse situatie in Rusland zoals u die ziet. Ik moet zeggen dat ik, zoals dat ook mijn taak is, nota heb genomen van uw opvattingen en er rekening mee zal houden.
In mijn optiek is er een rode draad die alle commentaren en analyses van vandaag met elkaar verbindt: Rusland is een strategische partner voor de Europese Unie. De EU heeft Rusland nodig op dezelfde wijze waarop Rusland de EU nodig heeft. Deze absoluut onontkoombare conclusie moet als basis dienen voor de opbouw van een verhouding die natuurlijk voor beide partijen gunstig is, maar die ook solide en stevig is en gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en beginselen.
Solidariteit, mensenrechten en wederkerigheid zijn reeds genoemd. Nu meer dan ooit moet de Europese Unie zich tegenover Rusland krachtig opstellen waar het gaat om haar solidariteit. Zoals ik altijd al heb gezegd, is een probleem van één lidstaat een probleem van alle lidstaten. Deze solidariteit kan onder geen beding in twijfel worden getrokken.
Met betrekking tot mensenrechten weten we allemaal dat onze Unie gestoeld is op eerbiediging van de rechtsstaat, democratie en mensenrechten. Dit zijn onze onafscheidelijke waarden en beginselen die altijd onze betrekkingen met derde landen moeten bepalen.
Vanaf onze kant moeten wij natuurlijk zorgen voor wederkerigheid. Maar dan mogen we ook wederkerigheid van anderen verwachten. Als er op dit moment sprake is van barsten, zoals het geachte Parlementslid aangaf, ben ik van mening dat de Europese Unie en Rusland louter wat te winnen hebben door al het mogelijke te doen binnen het referentiekader dat ik heb genoemd, oftewel een kader van solidariteit, wederkerigheid en eerbiediging van mensenrechten.
Het is zeker van groot belang voor de Europese Unie dat deze barsten worden gelijmd en dit is dan ook waar we aan gaan werken. Tijdens ons werk zullen we ons natuurlijk bewust zijn van moeilijkheden en verschillende intenties, maar we zullen ook vastberaden zijn omdat we ons er ook van bewust zijn dat de huidige situatie niet de beste is voor de EU. Het is natuurlijk onze plicht om ons in te zetten voor de belangen van de Europese Unie en dit zullen we op een open en transparante wijze doen, door op gelijk niveau met onze partner te praten, zoals we dat altijd moeten doen met partners die we als strategisch beschouwen.
Het zal zeker een intense en belangrijke dialoog worden. We zullen spreken over economie, handel, mensenrechten en natuurlijk over de internationale politieke situatie en de regionale politieke situatie. We hopen – en dit is waar we naartoe werken – dat ondanks de moeilijkheden, problemen en meningsverschillen, ondanks alles, we vrijdag aan het eind van deze top kunnen zeggen dat we vooruitgang hebben geboekt in onze betrekkingen en we ondanks de moeilijkheden onze doelstellingen hebben verwezenlijkt.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie. −(DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik zou graag willen inhaken op enkele punten die gemaakt zijn. Het debat heeft één ding zeer duidelijk gemaakt: de zeer wijdverbreide gespannenheid die hier vandaag heerst.
Ik ben nog steeds van mening dat Rusland een strategische partner is. Ik heb echter ook gezegd dat het natuurlijk een buurland is en daarom is het bijzonder belangrijk om kwesties zoals aangekaart door Graham Watson, Christopher Beazly en anderen zeer serieus te nemen. En we nemen ze dan ook serieus.
Laten we even terugkijken naar de vorige top, in Samara. Bij die gelegenheid legde Angela Merkel, als voorzitter van de Raad, haar kaarten op tafel, niet alleen in de vergadering maar ook tegenover de media. Denkt u dus alstublieft niet dat deze waarden niet belangrijk zijn voor ons. We weten dat er enkele zeer zorgwekkende ontwikkelingen zijn met betrekking tot persvrijheid, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de kwestie van eerlijkheid, ook als het gaat om verkiezingen.
Alle kwesties die hier vandaag zijn besproken, zijn natuurlijk de moeite waard. Ik zou echter willen zeggen dat de commentaren van Elmar Brok gedeeltelijk mijn eigen opvatting verwoorden, in zoverre dat we onze belangen duidelijk moeten bepalen. Enerzijds staan hier natuurlijk zeer belangrijke veiligheidskwesties op het spel en anderzijds ook mensenrechten en democratische belangen.
Het is vanzelfsprekend ook belangrijk om de drie belangrijkste beginselen te noemen waarnaar de heer Beazly heeft verwezen: solidariteit, wederkerigheid en de rechtsstaat. Natuurlijk komen deze in verschillende vormen voor en daarover valt niet te twisten. U hebt volstrekt gelijkt, mijnheer Beazly, maar ik kan u verzekeren dat hierover ook gesproken zal worden.
Ik weet dat voorzitter Barroso erg duidelijk zal zijn over deze kwesties, met name in het kader van energie, bijvoorbeeld. Zoals u weet heeft de Commissie hieromtrent pasgeleden een maatregelenpakket aangenomen. Op dit gebied willen we duidelijke regels waaraan iedereen zich houdt, in het belang van daadwerkelijke wederkerigheid.
Dat gezegd hebbende, wil ik u aan één ding herinneren: hoe meer we bereid zijn om daadwerkelijk met één stem te spreken in de Europese Unie, des te sterkeer we zullen zijn. Zoals we allen weten lukt ons dat niet altijd. Maar hoe sterker Rusland wordt, des te meer moeten wij met één stem spreken. Wij hebben een energieafhankelijkheid, maar we kunnen onze belangen alleen doeltreffend verdedigen als we een sterk en duidelijk signaal afgeven.
Wellicht hebben we hier in het verleden te weinig aandacht aan besteed en toen Rusland zich zogezegd in een zwakkere economische positie bevond, hebben we het land waarschijnlijk te weinig steun geboden. Nu moeten we echter streven naar een toestand die gebaseerd is op wederkerigheid en een benadering gericht op daadwerkelijk partnerschap betrachten, maar dit betekent ook dat Rusland moet inzien wat voor ons belangrijk is.
De Voorzitter. − Er zijn zes ontwerpresoluties(1) tot besluit van het debat ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt tijdens de volgende vergaderperiode plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
András Gyürk (PPE-DE), schriftelijk.–(HU) In het kader van de Top EU/Rusland zou ik de aandacht willen vestigen op enkele factoren omtrent energiebeleid. Ik overdrijf niet als ik zeg dat de regels van een markteconomie op dit moment niet worden gehanteerd in de Russische energie-industrie. Rusland herkent zich niet in de beginselen van bescherming van buitenlandse investeringen en niet-discriminatoire handel. Het wil worden toegelaten tot de Europese energiesector maar stelt zijn eigen markt tegelijkertijd niet open voor buitenlandse bedrijven. De laatste jaren hebben we bij kwesties omtrent energie dikwijls gezien hoe Moskou gebruik maakte van zijn energie-uitvoer om politieke druk uit te oefenen. Dit is vergezeld gegaan van pogingen om verdeeldheid te zaaien onder lidstaten van de Europese Unie.
Als we een gemeenschappelijk Europees energiebeleid opstellen, moeten we er rekening mee houden dat Rusland al niet meer in staat is om met zijn eigen gasvoorraden te voorzien in zijn eigen gebruik van aardgas en uitvoerverplichtingen. Een niet gering gedeelte van zijn gasbehoefte wordt dan ook ingevoerd uit Centraal-Azië. Als de bevoorrading terugloopt, zou dat ertoe kunnen leiden dat Moskou de politiek nog meer gaat inzetten als basis voor het voorzien in zijn energiebehoefte.
Wij zijn van mening dat het belangrijk is om het beginsel van de vrije mededinging ook toe te passen in de buitenlandse betrekkingen van de EU. We moeten duidelijk maken dat we pogingen een monopolie op energievoorraden te creëren, onaanvaardbaar vinden. Het zorgen voor een stabiele energievoorziening is een wezenlijk aandachtspunt van de Europese Unie. We zijn ervan overtuigd dat de toenemende druk die op de lidstaten wordt uitgeoefend alleen op succesvolle wijze kan worden bestreden door een eensgezinde Europese Unie die handelt vanuit het beginsel van de communautaire solidariteit.
Op het moment is Ruslands rol bij de Europese energievoorziening niet weg te denken. Tegelijkertijd moet deze speciale verhouding echter gebaseerd zijn op wederkerigheid.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) De EU en Rusland zijn altijd al verbonden geweest door hun gemeenschappelijke verleden, sterke economische en politieke banden en gedeelde tradities. Hun nauwe samenwerking is verder verdiept door de voortschrijdende globalisatie en de groeiende vraag naar fossiele brandstoffen van Europese landen. Om de energievoorziening in de toekomst veilig te stellen, vertrouwen de EU-lidstaten sinds de jaren negentig op een intensieve samenwerking.
In dit kader is het Energiehandvest een zeer belangrijk instrument. Dit verdrag dient om de ontwikkeling van het energiepotentieel van de Oost-Europese te bevorderen en tegelijkertijd de continuïteit van de energievoorziening van de EU-lidstaten veilig te stellen. Nu de grenzen tussen buitenlands beleid/kwesties inzake buitenlandse handel enerzijds en energievoorziening anderzijds steeds meer vervagen, is de weigering van Rusland om het Energiehandvest te bekrachtigen zorgwekkend. In dit opzicht mogen de rechten vastgelegd in het Handvest van de grondrechten nooit in de waagschaal worden gesteld, ook niet in de buitenlandse betrekkingen van de EU.
Gezien de sterke onderlinge economische afhankelijkheid tussen de EU en Rusland kan het dreigen met economische maatregelen nooit een middel zijn om doelstellingen van het buitenlands beleid te verwezenlijken en is dat dan ook af te keuren. Ik roep de Commissie en de Raad op om te voorkomen dat Rusland unilaterale voordelen op de Europese energiemarkten verwerft. De volledige wederkerigheid bij de marktliberalisering en de bescherming van investeringen moet worden veiliggesteld.
(De vergadering wordt om 11.40 uur onderbroken voor de uitreiking van de LUX-prijs en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een verzoek aan de Voorzitter van het Parlement, oftewel niet aan u, mijnheer de Ondervoorzitter, maar aan de Voorzitter van het Huis.
Ik heb een verzoek namens mijn fractie maar ik weet zeker dat ik namens alle democratische fracties in het Huis spreek. Ik ben evenals mijn collega’s van mening dat de kwestie die ik ter sprake wil brengen zo ernstig is dat ik Voorzitter Pöttering moet vragen om actie te ondernemen tegen de personen die ik zo meteen zal noemen.
De afgelopen twee dagen hebben er omvangrijke protestacties plaatsgevonden in Boedapest. Daar is niets ongewoons aan: demonstraties komen regelmatig voor in de Europese hoofdsteden en soms ontaarden ze in geweld. Dat valt zeker te af te keuren, maar ze kunnen niet voorkomen worden. De gebeurtenissen die de afgelopen dagen in Boedapest hebben plaatsgevonden, hebben echter een nieuwe dimensie. Ik zou u graag willen vertellen waarom.
U kunt vinden wat u wilt van premier Gyurcsány. U kunt voor hem zijn of tegen hem. Het is echter onaanvaardbaar, dames en heren …
(Tumult)
U kunt voor of tegen premier Gyurcsány zijn. Het is echter onaanvaardbaar, dames en heren – en ik stel voor dat u goed om u heen kijkt om te zien wie mij reeds proberen te overstemmen – het is onaanvaardbaar dat een premier in de Europese Unie tijdens demonstraties wordt uitgemaakt voor “smerige jood”. Dit voegt een nieuwe dimensie toe, en het is een dimensie van de fascisten, aan deze zijde van het Huis.
(Langdurig applaus)
Ik zou u erkentelijk zijn, Mijnheer de Voorzitter, als u de heer Pöttering zou willen vragen om de overweldigende steun van het Huis uit te drukken voor de uitvaardiging van een berisping aan deze mensen.
(De leden geven de spreker een staande ovatie)
De Voorzitter. - Hartelijk dank.
Ik denk dat de boodschap volkomen duidelijk is maar ik zal hem natuurlijk doorgeven.
Graham Watson (ALDE).-(EN) Voorzitter, ik wil iets zeggen over een heel ander onderwerp. Ik wil u alleen maar, namens veel mensen uit mijn Fractie en vast ook vele anderen, bedanken voor het organiseren van deze presentatie van de LUX-prijs. Zoiets hebben we als Parlement niet eerder gedaan. Zoiets moeten we juist doen en, zoals een voormalige Zweedse premier ooit zei: “Politici zouden vaker naar de film moeten gaan.”
(Applaus)
De Voorzitter. - Dank u, ik ben u dankbaar voor uw opmerkingen.
Dames en heren, ik heb het genoegen om u eraan te herinneren dat we vandaag de 62e verjaardag van de Verenigde Naties vieren. Ergens in de laatste dagen zou u een exemplaar van de boodschap van de secretaris-generaal van de VN ontvangen moeten hebben ter opluistering van deze gelegenheid.
Ik wil u ook op de hoogte brengen van het officiële startschot dat vandaag in het Europees Parlement in Straatsburg gegeven wordt voor het jaarlijkse verslag over de samenwerking tussen de Europese Unie en de VN inzake crisisbeheersing, ontwikkeling en bevordering van democratie en grondrechten. Dit getuigt van het belang van de verhouding tussen onze instellingen, ons gemeenschappelijk streven naar multilateralisme en het belang van onze samenwerking voor de vrede en welvarendheid van onze medeburgers.
De Voorzitter. – Ik heb het genoegen u mede te delen dat het Europees Parlement in het kader van de interparlementaire bijeenkomsten op dit moment bezoek heeft van een delegatie uit Mauritanië, onder leiding van de heer Ould Tolba. Ik wil onze gasten van harte welkom heten en het belang benadrukken dat wij hechten aan dit bezoek, het eerste aan Europa in bijna tien jaar.
Middels haar verkiezingwaarnemingsmissies heeft de Europese Unie de recente politieke transitie in Mauritanië, die als voorbeeld zou kunnen dienen voor de regio, nauwlettend in het oog gehouden. We feliciteren u met de democratische verkiezing van uw staatshoofd en parlementsvoorzitter en ik spreek namens dit Parlement de wens uit dat uw bijeenkomsten hier productief zullen zijn en dat uw bezoek aan Straatsburg actief zal bijdragen aan het nader tot elkaar brengen van onze instellingen. Nogmaals bedankt voor uw bezoek.
8. Stemmingen
De Voorzitter. - Aan de orde is de stemming.
(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)
8.1. Betekening en kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken in burgerlijke of in handelszaken (stemming)
- Aanbeveling voor de tweede lezing: Gauzès (A6-0366/2007)
8.2. Overnameovereenkomst EG/Bosnië en Herzegovina (stemming)
Bruno Gollnisch, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat het volgende verslag dat van mevrouw Wallis is. Namens mijn fractie, de Fractie Identiteit, Traditie en Soevereiniteit, wil ik een beroep doen op artikel 68 en een motie indienen om dit verslag terug te verwijzen naar de commissie.
Mijnheer de Voorzitter, deze motie is gebaseerd op artikel 168 van ons reglement van orde. Bij het lezen van het verslag van mevrouw Wallis wordt het erg duidelijk dat er bij de rapporteur, en wellicht ook bij de commissie, verwarring bestaat over de artikelen 9 en 10 van het Protocol inzake voorrechten en immuniteiten.
In het verslag staat dat het gedrag van de heer Gobbo niet overeenkomt met artikel 9, maar artikel 9 handelt over de woorden en daden van het Parlementslid tijdens de uitoefening van zijn functie, met name in dit Huis. Niet artikel 9 van het Protocol had derhalve onderzocht moeten worden, maar artikel 10, dat handelt over andere daden van een Parlementslid. Onderzocht had moeten worden of de daden van de heer Gobbo, waar ik het overigens op politiek niveau niet mee eens ben, al dan niet tot het politieke domein behoren.
Natuurlijk behoren deze daden tot het politieke domein. De heer Gobbo heeft een aantal daden verricht uit naam van de regio Padanië. Het is duidelijk dat het hier om politieke daden gaat en er bestaat gezien de traditionele jurisprudentie inzake immuniteit geen enkele twijfel dat een Parlementslid van welke politieke kleur dan ook zijn immuniteit bevestigd zou hebben gezien, zoals gebeurd is in het Italiaanse parlement met de nationale parlementsleden die dezelfde daden hebben verricht als de heer Gobbo.
Als het verslag van mevrouw Wallis ongewijzigd wordt aangenomen, lopen we dus het gevaar een onderscheid te scheppen, een soort discriminatie tussen nationale immuniteit en Europese immuniteit die niet strookt met het Protocol, dat juist handelt over nationale immuniteit. En daarom vind ik dat het verslag moet worden terugverwezen naar de commissie.
Francesco Enrico Speroni (UEN).-(IT)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik ben van mening dat de kwestie moet worden terugverwezen naar de commissie, zij het om ietwat afwijkende redenen.
Feitelijk is het Parlement, op basis van de artikelen 5, 6 en 7 van het reglement van orde en de artikelen 9 en 10 van het Protocol, duidelijk niet bevoegd om zijn mening te geven over de feiten die de heer Gobbo ten laste worden gelegd, simpelweg omdat toen die feiten plaatsvonden, Gian Paolo Gobbo geen lid van het Europees Parlement was.
Artikel 9 van het Protocol, waarin de vrijheid van meningsuiting van leden van het Europees Parlement is vastgelegd, handelt over mensen die lid van dit Huis waren toen zij bepaalde uitspraken deden of daden verrichtten die op hen terug te voeren waren. Aangezien de heer Gobbo geen lid van het Europees Parlement was ten tijde van feiten in kwestie, ben ik van mening dat de beste oplossing zou zijn als het Parlement geen standpunt zou innemen, aangezien hij indertijd geen collega van ons was.
Diana Wallis (ALDE), rapporteur. – (EN) Voorzitter, als auteur van dit verslag namens de Commissie juridische zaken kan ik de Kamer bevestigen dat er een volledig debat heeft plaatsgevonden in de commissie voordat het verslag plenair gepresenteerd werd. De commissie heeft ook de heer Gobbo gehoord en er was een duidelijke meerderheid vóór het verslag.
Het is jammer dat de heer Gollnisch de kwesties die hij hier aan de orde heeft gesteld niet daar heeft ingebracht, maar ik ben er volstrekt zeker en overtuigd van, dat de commissie haar standpunt heeft ingenomen op grond van volledige kennis van alle feiten en alle regelgeving. Ik zie geen reden om dit verslag weer terug te sturen naar die commissie.
(Het Parlement verwerpt het verzoek om terugverwijzingvan het verslag naar de commissie)
8.12. Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds (stemming)
Benita Ferrero-Waldner,lid van deCommissie.−(EN)Voorzitter, ik wil een verklaring afleggen namens de Commissie. De Commissie heeft in haar voorontwerp van gewijzigde begroting 6/2007voorgesteld een nieuwe begrotingspost op te nemen: “Schadevergoedingsclaims als gevolg van gerechtelijke procedures tegen besluiten van de Commissie in concurrentiezaken”, en de hiermee gemoeide uitgaven onder te brengen onder rubriek 1avan het meerjarig financieel kader, aangezien het een operationele activiteit op het gebied van het concurrentiebeleid betreft.
De Commissie wil op deze begrotingspost eventuele budgettaire lasten laten drukken die kunnen voortkomen uit arresten van het Gerechtshof of van het Gerecht van eerste aanleg op het terrein van concurrentie. De noodzaak van deze begrotingspost hangt samen met recente arresten van het Gerecht van eerste aanleg en de structuur van de begroting. Boetes op het gebied van concurrentiebeleid worden opgevoerd als algemene inkomsten op de begroting, maar vergt de hoogte van de te betalen bedragen vereist de opneming van een begrotingspost aan de uitgavenkant van de begroting, die momenteel niet bestaat.
De Commissie neemt er nota van dat de begrotingsautoriteit niet voornemens is opneming van deze begrotingspost goed te keuren voor het jaar 2007. Ondanks dit besluit kan het zijn dat de Commissie, om te voldoen aan wettelijke verplichtingen die mogelijk voortkomen uit besluiten van het Gerecht in 2007, zal moeten overgaan tot betalingen binnen de grenzen van de huidige begroting en met toepassing van de betreffende regelgeving.
Dit is niet van invloed op het uiteindelijke besluit over het opnemen van de speciale kostenpost op de begroting en over het onderbrengen van de daaraan gerelateerde uitgaven in het meerjarig financieel kader.
8.14. Protocol tot wijziging van de TRIPS-Overeenkomst (stemming)
Carl Schlyter (Verts/ALE).-(EN) Voorzitter, de basis voor een akkoord met de Raad over dit verslag was een verklaring van de Commissie die gisteren tijdens het debat zou worden voorgelezen. Die verklaring is echter niet voorgelezen. Indien de Raad ermee akkoord gaat, deze verklaring bij de notulen te voegen of er een of andere legale status en transparantie aan te geven, zou dat de voortgang ten aanzien van dit onderwerp ten goede komen.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(EN) Voorzitter, dat arme ontwikkelingslanden en minst ontwikkelde landen (MOL’s) kunnen beschikken over betaalbare geneesmiddelen is van cruciaal belang voor het behalen van de door de EU gestelde ontwikkelingsdoelen en het zou een bijdrage leveren aan het terugdringen van de armoede, het verhogen van de veiligheid van mensen en het verbeteren van de mensenrechten en duurzame ontwikkeling. Ik denk dat we allebei het belang onderschrijven van het garanderen van de samenhang binnen het EU-beleid en dat ontwikkelingen in de externe activiteiten van de EU, te weten het handels- en het ontwikkelingsbeleid, hand in hand zouden moeten gaan.
We erkennen dat het mechanisme dat in het leven is geroepen door het besluit van de WTO en het protocol tot wijziging van de TRIPS-overeenkomst slechts een deel van de oplossing vormen bij het toegankelijk maken van medicijnen en openbare gezondheidszorg en dat andere maatregelen om de gezondheidszorg en de infrastructuur daarvan te verbeteren eveneens onontbeerlijk zijn. Maar ook al is het TRIPS-amendement niet de volledige oplossing, toch zijn wij ervan overtuigd dat de goedkeuring van het amendement een belangrijke stap vormt.
In dit verband is het goed dat we niet vergeten dat de lidstaten van de Europese Unie onder de WTO-regels de vrijheid behouden, een beroep te doen op de verschillende uitzonderingen die onder de TRIPS-overeenkomst bestaan ten aanzien van de lokale patentwetgeving, inclusief de uitzonderingen zoals voorzien onder Artikel 30 van de TRIPS-overeenkomst.
Daarnaast hebben de Raad, het Europees Parlement en de Commissie, om de toegang tot medicijnen in landen met onvoldoende of geen productiecapaciteit in de farmaceutische sector te verbeteren, zich allemaal erg ingezet om Verordening (EC) nr. 816/2006 aanvaard te krijgen, betreffende de verlening van dwanglicenties voor octrooien inzake de vervaardiging van farmaceutische producten voor uitvoer naar landen met volksgezondheidsproblemen.
Laat me daaraan toevoegen dat we achter het gebruik staan van de “versoepelingen” die zijn ingebouwd in de TRIPS-overeenkomst en die erkend worden in de paragrafen 4, 5 en 6 van de verklaring van Doha, alsmede achter de aanvullende versoepelingen waar minder ontwikkelde landen gebruik van kunnen maken, ingevolge paragraaf 7 van de verklaring van Doha, waardoor onder hun lokale gezondsheidszorgprogramma’s belangrijke medicijnen beschikbaar gesteld kunnen worden tegen betaalbare prijzen.
In het licht van de verklaring van Doha in het kader van de EPO-onderhandelingen met de ACP-landen en andere toekomstige bilaterale en regionale overeenkomsten met arme ontwikkelingslanden en Mol’s, vraagt de Europese Unie niet – en is ook niet voornemens dat in de toekomst te doen – om onderhandelingen over geneesmiddelenbepalingen, ook wel TRIPS-plus-bepalingen genoemd, over volksgezondheid en toegang tot geneesmiddelen.
Tot slot staan wij positief tegenover initiatieven die de overdracht bevorderen van technologie, onderzoek, capaciteitsvergroting, regionale leverantiesystemen en de registratie bevorderen, waardoor de productie van geneesmiddelen door de ontwikkelingslanden zelf kan worden gefaciliteerd en vergroot. We zullen met lidstaten samenwerken om dat te bewerkstelligen.
Wat betreft de overeenkomstige maatregelen en de budgettaire procedures zijn wij ervan overtuigd dat de inzet van het Europees Parlement op dit gebied, die ervoor gezorgd heeft dat de problematiek van de toegankelijkheid van medicijnen nu beter in beeld is, zal bijdragen aan de verbetering van de efficiëntie daarvan.
8.15. Volledig verslag (wijziging artikel 173 van het Reglement) (stemming)
Anna Záborská (PPE-DE). – (FR) Neemt u me niet kwalijk, mijnheer de Voorzitter, maar ik heb iets zeer belangrijks te zeggen. Met de stemming over het verslag Corbett kunnen we nu weer terugkeren tot de normaliteit. Alle plenaire vergaderingen zullen in alle talen worden vertaald. Nu zijn we gebaat bij doeltreffende implementatie en aangezien we morgen over de begroting stemmen, stel ik voor dat we amendementen op de begroting voorbereiden zodat …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. - Op de eerste dag van de volgende vergaderperiode, oftewel 12 november, treden er nieuwe uitvoeringsbepalingen in werking.
8.16. Europese Adviescommissie voor statistische governance (stemming)
- Na de stemming over het voorstel van de Commissie:
Gerard Batten (IND/DEM).-(EN) Voorzitter, een punt van orde: u gaat weer zo snel dat het onmogelijk is te stemmen. Gisteren heeft de Voorzitter van het Parlement ons gezegd dat het acceptabel is een aantal fouten te maken en verkeerd te stemmen, omdat dat statistisch gezien toch wel gebeurt. Dit is in uw geval niet van toepassing, omdat we zo snel stemmen dat het sowieso onmogelijk is te zien hoe mensen stemmen. Kunt u alstublieft wat langzamer gaan?
(Applaus)
De Voorzitter. - Dames en heren, ik zal u even laten zien hoeveel werk we vandaag nog moeten doen. U kunt zich indenken dat als we nog langzamer gaan, we het nooit af zullen krijgen.
(Applaus)
8.19. Batterijen en accu’s en afgedankte batterijen en accu’s (aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden) (stemming)
Martin Schulz (PSE). – (DE)Mijnheer de Voorzitter, ik heb een verzoek. Overeenkomstig artikel 155, lid 2, zou ik willen verzoeken om een wijziging van de volgorde van stemming over de amendementen. Uit de stemlijst blijkt duidelijk dat amendement 51 veel ingrijpender is dan de amendementen 42 en 52, dus ik stel voor dat we eerst over amendement 51 stemmen en vervolgens over de amendementen 42 en 52.
De Voorzitter. - De zittingsdienst gaat daar niet mee akkoord, maar ik zal de heer Davies vragen dit kort toe te lichten.
Chris Davies (ALDE), rapporteur.–(EN) Voorzitter, ik ben het heel eenvoudig eens met de stemlijst zoals gepresenteerd aan het Huis.
De Voorzitter. - In dat geval moeten we zoals te doen gebruikelijk het advies van onze rapporteur volgen.
8.25. Bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie (stemming)
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, de wijziging die we zouden willen voorstellen, is dat het Parlement in deze fase “kennis neemt van” het feit dat de Commissie een mededeling over verliescompensatie heeft doorgestuurd, in plaats van “verwelkomt”, aangezien er in de Commissie economische en monetaire zaken momenteel aan een verslag over dit onderwerp wordt gewerkt.
(Het mondeling amendement wordt door het Parlement in aanmerking genomen)
- Vóór de eindstemming:
Sahra Wagenknecht,rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik vind het erg betreurenswaardig dat het Huis niet de moed heeft gehad om daadwerkelijke en ernstige kritiek te uiten op een volkomen verkeerde tendens in het fiscaal beleid binnen de Europese Unie, waarvan multinationale ondernemingen en welgestelde mensen ontstellend veel profiteren terwijl de belastingdruk voor consumenten, werknemers en met name laagbetaalden alleen nog maar toeneemt.
In mijn optiek is het verslag zoals het nu is onaanvaardbaar. Ik wil mijn naam uit dit verslag laten schrappen en een oproep doen aan iedereen in dit Huis die daadwerkelijk een fiscaal beleid voor de Europese Unie wil dat niet alleen tegemoetkomt aan de belangen van de top tienduizend maar dat echt de meerderheid van de Europese burgers ten goede komt: stem alstublieft tegen dit verdrag.
De Voorzitter. – Wij nemen nota van uw verklaring, mevrouw Wagenknecht.
8.26. Groenboek: Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau (stemming)
Marios Matsakis (ALDE).-(EN) Voorzitter, ik zou graag zien dat het woord “dringend” wordt toegevoegd achter “Commissie”, om redenen die voor zich spreken.
(Het mondeling amendement wordt door het Parlement in aanmerking genomen)
8.27. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije (stemming)
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, ik heb een mondeling amendement, maar het is op de tekst. Mijn mondelinge amendement luidt: ”…en de toepassing van EU-milieunormen op grootschalige mijnbouw- en stuwdamprojecten te bevorderen.”
(Het mondeling amendement wordt door het Parlement in aanmerking genomen)
Daniel Strož (GUE/NGL),schriftelijk. −(CS) Redelijkerwijs kan aangenomen worden dat de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de betekening en de kennisgeving in de lidstaten van gerechtelijke en buitengerechtelijke documenten in burgerlijke of in handelszaken, zoals aanbevolen voor de tweede lezing (gemeenschappelijk standpunt van de Raad), zal bijdragen aan de versterking van de rechtszekerheid van zowel natuurlijke personen als juridische lichamen in de lidstaten. Het is gevoeglijk bekend dat de betekening en kennisgeving van bovengenoemde documenten een ernstige zaak is, met grote gevolgen voor zowel de rechtspleging als sociale en commerciële betrekkingen. Ik ben van mening dat de aanbeveling van het Europees Parlement overeenstemt met het streven naar de totstandbrenging van kwalitatief hoogstaande wetgeving op communautair niveau.
Daniel Strož (GUE/NGL),schriftelijk.−(CS) Wat betreft de overnameovereenkomst tussen de EG en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de overeenkomst inzake de versoepeling van de afgifte van visa voor kort verblijf, ben ik van mening dat voor zover deze overeenkomsten – en gelijksoortige overeenkomsten met de landen van de westelijke Balkan – van belang zijn voor de algemene versterking van de rechtsstaat en misdaadbestrijding, kwesties die te maken hebben met illegale migratie in eerste instantie moet worden opgelost met economische en politieke middelen. Daarnaast zou ik een ander belangrijk aspect willen benadrukken dat in de ter zake doende verslagen wordt genoemd, namelijk dat de ondertekening van deze overeenkomsten een aanzienlijke financiële last voor Macedonië en andere landen van de westelijke Balkan zal betekenen. Gezien de economische situatie in deze landen is het essentieel dat de Gemeenschap gepaste en doeltreffende ondersteuning biedt, vooral financieel.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. – (NL)Ik herinner me dat aan het begin van de jaren zestig wederzijds visumverplichtingen bestonden voor inwoners van de landen van de toenmalige Europese Gemeenschappen en van de Socialistische Federale Republiek Joegoslavië. Kort daarna werden die visa afgeschaft.
Dit betekende dat inwoners van de zeven landen die toen nog samen Joegoslavië vormden vrij mochten reizen in een groot deel van Europa. Alleen voor EU-lidstaat Slovenië en kandidaat-lidstaat Kroatië is dat niet veranderd. De inwoners van alle andere gebieden, inclusief die van kandidaat-lidstaat Macedonië, zijn sinds 1992 van de EU-lidstaten afgesneden. De sindsdien opgegroeide jonge generatie heeft het eigen land nauwelijks meer kunnen verlaten. Zo tref je tegenwoordig bij de ambassades van EU-landen in de Macedonische hoofdstad Skopje grote borden aan waarop een groot aantal strenge verplichtingen staat. Alleen criminelen kunnen daaraan gemakkelijk voldoen, maar studenten, onderzoekers en journalisten niet.
Ik steun de verbeterde toelating voor die groepen met ingang van 2008 en de verlaging van de visumprijs naar 35 euro. Anders dan voor een aantal leden van mijn fractie, is invoering van biometrische registratie voor mij geen reden om deze verbetering af te wijzen. Ik betreur de koppelverkoop met het terugnamebeleid, waarin de veiligheid van de betrokken vluchtelingen onvoldoende wordt gegarandeerd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) De beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds voor hulp aan de bevolkingen van Duitsland en Frankrijk (La Réunion), die respectievelijk in januari en februari getroffen werden door natuurrampen, toont ondanks de vertraging aan hoe relevant en belangrijk dit fonds is bij het ondersteunen van lidstaten.
Met in het achterhoofd de impasse waarin de Raad zich bevindt als het gaat om een besluit inzake het voorstel van de Commissie om dit fonds te verbeteren, willen wij benadrukken dat de regionale rampen onder het toepassingsgebied van dit fonds moeten blijven vallen. Het Europees Parlement heeft reeds bevestigd “dat het toekomstige SFEU de mogelijkheid moet blijven bieden om op te treden in geval van rampen die weliswaar ernstig zijn maar niet het vereiste minimumniveau bereiken, en om hulp te bieden in buitengewone omstandigheden, wanneer een groot deel van de bevolking van een specifiek gebied getroffen wordt door een ramp met ernstige en langdurige gevolgen voor de levensomstandigheden”.
De erkenning van de bijzondere kenmerken van mediterrane natuurrampen, zoals droogtes en branden, is ook van levensbelang, met name op het gebied van termijnen en in aanmerking komende acties, evenals de mogelijkheid voor verhoogde steun aan cohesielanden en convergentieregio’s als daar een ramp plaatsvindt. Ook moet de noodzaak van een landbouwrampenfonds van de EU worden onderzocht.
Françoise Castex (PSE),schriftelijk. – (FR) Mevrouw Castex heeft voor het verslag Susta over het protocol tot wijziging van de Overeenkomst inzake de handelsaspecten van de intellectuele eigendom (TRIPS-overeenkomst) gestemd.
Franse leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement beschouwen deze overeenkomst, die het voor landen mogelijk maakt om generieke geneesmiddelen te produceren en deze uit te voeren naar arme ontwikkelingslanden die zelf niet in staat zijn om deze medicijnen te produceren, als een belangrijke stap in de goede richting.
Volgens Franse leden van de Sociaal-democratische Fractie levert dit verslag een positieve bijdrage aan het oplossen van een zorgwekkend probleem op het gebied van de volksgezondheid.
Proinsias De Rossa (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor het protocol tot wijziging van de overeenkomst betreffende TRIPS en de beschikbaarheid van medicijnen gestemd, omdat ik sterk de mening ben toegedaan dat de EU een centrale rol moet spelen bij het bevorderen van de volksgezondheid en de beschikbaarheid van medicijnen voor iedereen in de derde wereld. Dit protocol is een stap in de goede richting.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) De kosten die verbonden zijn aan de invoering van normen voor de bescherming van de “intellectuele eigendom” in de farmaceutische sector in “ontwikkelingslanden” zijn al lange tijd bekend.
Al lange tijd wordt er aandacht gevraagd en gewaarschuwd voor de dramatische en onaanvaardbare situatie die de hantering van “intellectuele-eigendomsrechten” teweeg heeft gebracht op het gebied van de gezondheid, met name in de strijd tegen ziekten als malaria, HIV/AIDS en tuberculose.
Wij vinden derhalve dat dit verslag staat voor de gemiste kans van de meerderheid van dit Huis om, binnen de grenzen van zijn bevoegdheden, een menselijk standpunt in te nemen en duidelijk te vechten voor een beleid dat het einde had kunnen betekenen van intellectuele-eigendomsrechten in de farmaceutische sector.
Zich verschuilend achter het idee dat het erg moeilijk lijkt om over het protocol te onderhandelen, heeft de meerderheid van dit Huis een vrijbrief gegeven aan de Raad, want dergelijke vage aanbevelingen kunnen alleen maar tot een voortzetting van de huidige situatie leiden, waarbij er financiële en wettelijke obstakels worden opgeworpen die zullen verhinderen dat landen met weinig middelen gebruik kunnen maken van de wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen op dit gebied.
Wij verafschuwen het feit dat het met name de farmaceutische multinationals zijn die baat zullen hebben bij dit onmenselijke beleid, dat hen in staat stelt om hun enorme winsten te handhaven ten koste van vele levens.
Richard Corbett (PSE).-(EN) Voorzitter, het Parlement heeft naar aanleiding van de stemming besloten om de zittingen zowel schriftelijk verbatim als audiovisueel vast te leggen. Het moge duidelijk zijn, dat dit consequenties heeft voor de begroting en ik wil het Bureau dan ook dringend verzoeken de situatie nader te bestuderen en de benodigde wijzigingen door te voeren in de begroting, dan wel een nieuw voorstel te doen, indien het wil dat de commissie deze kwestie opnieuw bestudeert.
Gezien het feit dat er over deze kwestie een overgrote meerderheid bestaat in dit Huis, denk ik dat het tamelijk duidelijk is wat het Parlement wil. Ik denk daarom dat men de eerste optie zou moeten kiezen.
Graham Booth (IND/DEM),schriftelijk.−(EN) Alle debatten vastleggen en de registraties voor het publiek toegankelijk maken kan een goed middel zijn tegen Euroscepticisme. Anderzijds kan de EU zich daarmee ook op de borst kloppen, omdat ze zo transparant zou zijn, terwijl de democratie daarmee in werkelijkheid niet versterkt wordt: het Europees Parlement kan geen wetsvoorstellen initiëren en kan genegeerd worden door de Europese Commissie.Binnen de EU kan de niet gekozen Commissie EU-wetgeving initiëren en van transparantie is absoluut geen sprake.
De mogelijkheid om gedurende een week speeches te kunnen corrigeren (amendement 4) was goed bedoeld en zou europarlementariërs beschermen tegen fouten maken, maar dan zou actueel EU-nieuws in principe een week lang onder de pet gehouden kunnen worden, hetgeen de vrije pers zou belemmeren bij het informeren van het publiek. Daarom heb ik tegen het verslag gestemd.
Derek Roland Clark (IND/DEM),schriftelijk.−(EN) Alle debatten vastleggen en de registraties voor het publiek toegankelijk maken kan een goed middel zijn tegen Euroscepticisme. Anderzijds kan de EU zich daarmee ook op de borst kloppen, omdat ze zo transparant zou zijn, terwijl de democratie daarmee in werkelijkheid niet versterkt wordt: het Europees Parlement kan geen wetsvoorstellen initiëren en kan genegeerd worden door de Europese Commissie. Binnen de EU kan de niet gekozen Commissie EU-wetgeving initiëren en van transparantie is absoluut geen sprake.
Ik ben tegen de mogelijkheid om speeches te corrigeren (amendement 4). Het verbatim verslag dient een letterlijke weergave te zijn van wat gezegd wordt. Ik maak net zoveel vergissingen als iedereen. Actueel EU-nieuws zou dan in principe een week lang onder de pet gehouden kunnen worden, hetgeen de vrije pers zou belemmeren bij het informeren van het publiek. Wat eventueel wel acceptabel zou kunnen zijn, is een apart toegevoegde notitie ter toelichting. Daarom heb ik tegen het verslag gestemd.
Bruno Gollnisch (ITS),schriftelijk. – (FR) In het verdrag Corbett wordt aanbevolen om de verbatim verslagen van wat er in dit Parlement gebeurt, niet meer in alle officiële talen te vertalen, teneinde ongeveer tien miljoen euro per jaar te besparen. Toegang tot de debatten in alle talen kan dan alleen gekregen worden via audiovisuele opnamen die beschikbaar zijn via het internet, hoewel individuele Parlementsleden vertalingen van bepaalde gedeelten kunnen aanvragen.
Niet iedereen in Europa heeft echter breedbandinternettoegang en bovendien is er geopperd dat Parlementsleden niet meer dan dertig pagina’s aan vertalingen per jaar zouden moeten kunnen aanvragen. Wat de heer Corbett voorstelt, is dus een beperking van de toegang van Europese burgers tot het werk van degenen die zij hebben gekozen om hen te vertegenwoordigen en hun belangen binnen de Europese Unie te verdedigen. Dit is onaanvaardbaar. Des te meer omdat dezelfde instelling tegelijkertijd honderd miljoen euro per jaar uitgeeft aan haar eigen propaganda. En dan heb ik het nog niet eens over de Commissie, die meer dan tweehonderd miljoen euro per jaar uitgeeft aan belangrijke activiteiten zoals het op grote schaal uitzenden van pornografische internetvideo’s, zogezegd ter promotie van de Europese film.
Gelukkig heeft het gezonde verstand – of beter gezegd de enorme angst voor de kiezer – gezegevierd onder de meeste van onze collega’s en is de meertaligheid bewaard gebleven.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk.−(SV) Wij zijn fel tegen het voorstel in het verslag om mondelinge bijdragen alleen in de oorspronkelijke taal op te nemen in het verbatim verslag.
Het Europees Parlement staat zich voor op het feit dat sprekers ten overstaan van heel Europa spreken als woordvoerders van hun Europese fracties, maar tegelijkertijd gaan we vervolgens de toegang tot hun verklaringen wegnemen en de beschikbaarheid beperken door te bezuinigen op vertalingen in verschillende talen.
Als we een EU willen zijn die op democratische wijze functioneert, moeten we bereid zijn daarvoor te betalen. Een organisatie die meer dan 360 miljard Zweedse kronen pompt in een protectionistisch landbouwbeleid moet in staat zijn om negentig miljoen kronen te betalen uit eerbied voor de burgers van de EU.
Als de vertalingskosten in de toekomst desalniettemin onverdedigbaar worden geacht, moet het toch ten minste zo zijn dat het verbatim verslag de oorspronkelijke taal van de spreker en een Engelse vertaling bevat.
Patrick Louis (IND/DEM),schriftelijk. – (FR) De Franse leden van de Fractie Onafhankelijkheid en Democratie hebben nee gezegd tegen het verslag Corbett inzake het amendement op artikel 173 van het reglement van orde van het Europees Parlement, dat de afschaffing van de volledige en systematische vertaling van parlementaire debatten inhoudt.
Het idee achter de openbaarmaking van de debatten, dat van toepassing is op zowel gerechtelijke procedures als politieke vergaderingen, is een van de grondbeginselen van de democratie.
Openbaarmaking helpt bij het inperken van politieke vooroordelen, willekeur, vriendjespolitiek en vuile trucjes. Hierbij ga ik er natuurlijk van uit dat iedereen in zijn eigen taal toegang heeft tot de volledig openbaargemaakte zittingen zodat dezelfde woorden inderdaad voor iedereen hetzelfde betekenen.
Welke bevolkingen in Europa zouden in staat zijn om een debat na te vertellen en te begrijpen als dit hen wordt gepresenteerd als een mengelmoesje van twintig talen?
Dat zou waarschijnlijk hetzelfde zijn als wanneer iemand zou proberen om het zogenaamd “vereenvoudigde” verdrag te begrijpen en een poging zou doen de vierhonderd nieuwe clausules in de bestaande verdragen te vervangen, omdat hier blijkbaar ook geen geconsolideerde versie van het verdrag voorhanden was tijdens de bekrachtigingsprocedure.
Nu zij te maken heeft met verhoogde weerstand van de inwoners van haar lidstaten, lijkt de Europese Unie niet in staat om iets anders aan de dag te leggen dan vertroebeling, vervalsing en verdoezeling.
Jules Maaten (ALDE), schriftelijk.– (NL)De beslissing van het Bureau van het Parlement om niet meer in elke taal verslag te doen van de plenaire debatten is in 2006 ongemerkt voorbij gegaan. Het Parlement heeft deze beslissing nu teruggedraaid. Ik ga ermee akkoord dat er te veel geld en tijd naar vertalingen van debatten en documenten in de 23 officiële talen van onze Unie gaat. Het is jammer dat er geen tussenoplossing op tafel lag, waarbij men de debatten zou kunnen vertalen in het Engels en het Frans, zodat er, naast de audiovisuele data, toch nog geschreven handelingen beschikbaar zouden zijn.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. −(PT) Meertaligheid is veel meer dan een uitdrukking van de culturele verscheidenheid van de Europese Unie. In een organisatie van soevereine en onafhankelijke staten die zich verenigd hebben om door samenwerking te zorgen dat hun burgers het zo goed mogelijk hebben, zonder dat hun status als vrije en soevereine staten ooit in het geding komt, is meertaligheid de bevestiging van de gelijke verhoudingen tussen alle lidstaten.
Deze reden zou voor ons genoeg zijn om de instandhouding van deze meertaligheid bij het functioneren van de communautaire instellingen te verdedigen. Er zijn echter nog andere argumenten. Het afschaffen van meertalige interne communicatie zou kunnen betekenen dat leden van het Europees Parlement, die het volste recht hebben om zich in hun moedertaal uit te drukken, minder mogelijkheden voor politieke actie hebben. Daarnaast is het zo dat als we meertaligheid in onze externe communicaties minimaliseren, we wellicht zorgen dat een instelling die uit alle macht probeert om de EU dichterbij haar burgers te brengen, zich uiteindelijk van die burgers vervreemdt.
Ten slotte is er een economisch tegenargument voor het aangevoerde economisch argument: de talendiversiteit van de Europese bevolking en de beheersing van talloze talen zou een concurrentievoordeel moeten zijn, niet een kostenpost.
Frédérique Ries (ALDE),schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag Corbett inzake het amendement op artikel 73 betreffende het verbatim verslag van zittingen gestemd, al betreur ik de aanneming van een hele reeks amendementen betreffende de verbatim vertaling van de verslagen in alle officiële talen.
Tegen de compromisloze voorstanders van meertaligheid zou ik willen zeggen dat het onzin is om te beweren dat het Europees Parlement zonder deze uitbreiding van de vertaalprocedures de enige parlementaire bijeenkomst ter wereld zou zijn waarvan alle zittingen en debatten niet daadwerkelijk in alle ter zake doende talen zouden worden vertaald. Dit is onzin in zoverre dat is overeengekomen dat de meertalige versie niet alleen behouden zal blijven maar dat de simultaanvertolking in alle officiële talen op verzoek ook beschikbaar zou moeten zijn, voor zowel alle Parlementsleden als het grote publiek. Hier draait het volgens mij werkelijk om.
Ten slotte betreur ik het dat het Parlement zich niet tot een meer eigentijdse benadering bereid heeft getoond waar het de toegang tot de documenten betreft. Ik zeg ja, duizendmaal ja tegen meertaligheid maar ik zal tegenstander blijven van de zogenaamde verdediging van talendiversiteit als dit als voorwendsel wordt gebruikt door degenen die openlijk voor de status quo en tegen verandering zijn.
Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. – (NL)Ik heb tegen het voorstel in het verslag-Corbett gestemd en wel om dezelfde redenen waarom ik mij ook al vroeger verzet heb tegen het schrappen van het budget voor de vertaling van het verbatim verslag van onze plenaire vergaderingen.
In een Parlement is het gesproken woord heilig. Hetgeen wij zeggen, is niet alleen met wat geluk een stukje van het nieuws van de dag, het is deel van een democratisch wetgevingsproces. Dit naar behoren toegankelijk maken in de Europese officiële talen is geen luxe. Vertaling is politiek nodig voor een behoorlijke archivering die toch dient voor ontsluiting van informatie.
Wij moeten de consequenties dragen van onze fundamentele keuze voor veeltaligheid en deze niet tersluiks laten afkalven. Een Parlement dat zelfrespect heeft, laat zijn klassieke archivering niet vallen. Als bezuinigd moet worden, kiezen we betere andere budgetposten. Overigens blijf ik erbij dat een doorgedreven veeltaligheid een verplichte vorm van respect is aan de diverse culturen en talen in de EU en een zegen voor de democratie.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, waarin wordt gepleit voor de instelling van een Europese Adviescommissie voor statistische governance, in antwoord op een voorstel van de Commissie om de productie van EU-brede statistieken te verbeteren.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor dit oncontroversiële verslag gestemd, waarin wordt voorgesteld een Europees Raadgevend Comité voor statistische informatie in te stellen. De amendementen die het Parlement ook heeft aangenomen zullen ertoe bijdragen dat het Comité efficiënt tewerk kan gaan en zijn van invloed op de naam en de samenstelling ervan.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE).-(RO)De stemming van vandaag over het verslag van de heer Mantovani is belangrijk vanwege de stimulans die het geeft aan het Europees beleid op het gebied van levenslang leren.
Middels onderzoek naar de huidige situatie op dit gebied en het verband met de arbeidsmarkt toont het verslag Mantovani eens te meer aan dat er een werkelijkheid bestaat waarin wij al vele jaren leven, maar die nog niet heeft geleid tot een resoluut en samenhangend beleid dat tegen de uitdagingen van deze werkelijkheid opgewassen is. Ik ben derhalve van mening dat het belangrijk is om de nieuwe voorstellen zo snel mogelijk uit te voeren. Sterker nog, ik wil benadrukken hoe belangrijk het is voor de tolerantie op het gehele grondgebied van de Europese Unie dat onderwijs erkend en aangemoedigd wordt. Dit is de enige manier waarop voorkomen kan worden dat de mobiliteit op de arbeidsmarkt sociaal uitgesloten groepen creëert, die vroeger of later afwijkend gedrag zullen vertonen.
Françoise Castex (PSE),schriftelijk. – (FR) Mevrouw Castex heeft voor het verslag Mantovani inzake een Europees Kwalificatiekader gestemd.
Dit Franse lid van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is verheugd over de toekomstige invoering van een Europees Kwalificatiekader (EQF), dat de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers en lerenden zal bevorderen en tegelijkertijd zal voldoen aan de eisen van de arbeidsmarkt, door als gemeenschappelijk referentiepunt voor de omzetting van kwalificatieniveaus te fungeren.
Volgens het voorstel moeten alle kwalificaties, vanaf het einde van het verplichte onderwijs tot de hoogste niveaus van universitair onderwijs en professionele opleidingen (het oorspronkelijke document van de Commissie handelde slechts over diploma’s in het algemeen) worden gerangschikt op basis van acht referentieniveaus die uitgaan van kennis, kunde en verworven vaardigheden.
Mevrouw Castex is van mening dat het EQF, als een instrument om de kwalificaties in een lidstaat te vergelijken met en te vertalen en om te zetten naar die van een ander lidstaat, de diversiteit van de certificeringssystemen en de rijkdom aan kwalificaties in de Europese Unie zal eerbiedigen. Het is een instrument dat tevens zal zorgen voor een grotere mobiliteit van de Europese burgers.
Nu is het aan de lidstaten om de enorme taak van het rangschikken van de referentieniveaus voor het EQF op te pakken, anders is het Europees Kwalificatiekader gedoemd om een lege huls te blijven.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) Dit verslag spreekt zichzelf op een aantal punten tegen en we zijn kritisch op het compromis inzake de vaststelling van een Europees Kwalificatiekader, waarmee de meerderheid van het Europees Parlement heeft ingestemd. Er zitten echter ook positieve kanten, die onze steun verdienen, aan de erkenning van kwalificaties in de verschillende lidstaten.
De uiteindelijke tekst die is aangenomen, benadrukt echter de federalistische aard van het voorstel van het Europees Parlement door specifieke data te stellen voor de aanpassing en onderlinge afstemming van de verschillende onderwijs- en opleidingssystemen die in de lidstaten worden gebruikt, ondanks de kanttekening dat het voorstel de komende paar jaar niet bindend is.
Wij benadrukken dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor hun onderwijsbeleid en wij vinden dat de voorgestelde “aanpassing” niet strookt met dit beginsel.
Kwalijk vinden wij het verband met het proces van Bologna en de tendens van commercialisering van het onderwijs, waarbij de nadruk wordt gelegd op “inzetbaarheid” en op het leggen van een verband tussen de vooruitzichten op de arbeidsmarkt en de Lissabon-agenda.
Carl Lang (ITS),schriftelijk. – (FR) Dit verslag handelt over de certificering van kwalificaties voor een leven lang leren op communautair niveau. Dit is een volstrekt wenselijke maatregel die aanmoediging verdiend. Ik keur de internationalistische rechtvaardiging die in dit document wordt opgevoerd echter af, vooral gezien de totale teloorgang van de strategie van Lissabon.
Er zit een vleugje Pro-Europees ideologie aan deze tekst. Er wordt gesuggereerd dat het heilige streven naar globalisering onze enige hoop op redding is en dat globalisering zowel de economie als de maatschappij ten goede komt. In mijn optiek is ultraliberale globalisering een instrument om de economische, sociale en culturele samenhang binnen een land te ontrafelen.
Bovendien gaat het in het verslag alleen maar over potentiële vooruitgang, iets wat in de toekomst zal plaatsvinden. Zouden we ons niet bezig moeten houden met het heden bij onze analyse van de tekortkomingen en de schade die de globalisering onze maatschappij al berokkend heeft?
Vanwege dergelijke blindheid, onverantwoordelijkheid en onkunde ben ik van plan tegen het verslag te stemmen.
Bogusław Liberadzki (PSE),schriftelijk.−(PL) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor aanneming van het verslag over de aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren gestemd.
De toekomstige ontwikkeling van de Europese maatschappij zal steeds meer gaan afhangen van onderwijs, wetenschappelijk onderzoek, vernieuwing en technologie. Dat is waarom het zo belangrijk is om ondersteuning te bieden voor de bevordering van mobiliteit op de gehele Europese arbeidsmarkt. Ik ben ervan overtuigd dat de vaststelling van het Europees Kwalificatiekader de toegang tot de Europese arbeidsmarkt zal vergemakkelijken.
De rapporteur, de heer Mantovani, wijst er in het zijn verslag terecht op dat vanaf 2012 alle kwalificatiecertificaten, diploma’s en Europass-documenten moeten verwijzen naar het bijbehorende niveau binnen het EQF. Het Europees Kwalificatiekader moet worden gebruikt om de vergelijking van kwalificatieniveaus te vergemakkelijken. Het is erg belangrijk dat de lidstaten steun krijgen voor de implementatie van het Europees Kwalificatiekader, met name door uitwisseling van de beste praktijken. De adviesgroep voor het Europees kwalificatiekader die genoemd wordt in dit verdrag, verkeert in een positie om de samenhang en het goede verloop van de samenwerking te bewaken.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN)Ik heb voor dit verslag gestemd, waarin wordt gepleit voor het instellen van een Europees Kwalificatiekader, die een bijdrage moet leveren aan een EU-brede erkenning van de kwalificaties die mensen krijgen. Hiermee zou de mobiliteit verbeterd moeten worden van mensen die in andere lidstaten willen werken, door een neutraal en betrouwbaar referentiekader te bieden voor het vergelijken van verschillende kwalificaties.
Andreas Mölzer (ITS),schriftelijk.−(DE) In principe zou het nu zo moeten zijn dat professionele kwalificaties in elke willekeurige lidstaat erkend worden, onder dezelfde voorwaarden als voor de binnenlandse beroepsbevolking. In de praktijk zijn er nog steeds enkele problemen die moeten worden opgelost. Als een ervaren leraar uit Oostenrijk bijvoorbeeld een praktische opleiding van twee jaar moet doorlopen om dezelfde functie in Duitsland te vervullen, is er natuurlijk iets mis. In sommige lidstaten worden stages niet alleen misbruikt als een manier om zo goedkoop mogelijk aan goed gekwalificeerd en academisch geschoold te komen, maar ook om hindernissen voor sommige beroepen op te werpen.
Dubieuze arbeidsvoorwaarden, waar in eerste instantie alleen de lagelonensector mee te maken had, zijn al geruime tijd ook van toepassing op geschoolde werknemers. De EU moet deze tendens niet nog verder stimuleren met de “Europese blauwe kaart”. We zouden genoeg gekwalificeerde werknemers hebben als we ze maar behoorlijk zouden betalen.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL),schriftelijk. –(EL) De aanneming van het Europees Kwalificatiekader versterkt de invloed van de EU op de onderwijssystemen van de lidstaten, evenals de homogenisering en aanpassing aan vooraf vastgesteld kwaliteits- en prestatie-indicatoren. Het is wederom een manier om onderwijs te vervangen door flexibel “leren”, buiten de maatschappelijk ingeburgerde onderwijsprocessen om. Echte kennis wordt vervangen door vluchtige en oppervlakkige doorlopende opleidingen die de werknemers voorzien van de vaardigheden die op dat moment door het kapitaal gevraagd worden.
Deze kwalificaties zullen niet worden erkend op basis van certificaten die worden toegekend door het formele onderwijsstelsel van elk land, maar van certificiceringsexamens die worden afgenomen door organisaties die worden beheerst door werkgevers. Dit drijft het behalen van diploma’s enerzijds en de mogelijkheid om een loopbaan op te bouwen anderzijds alleen nog maar verder uit elkaar.
Het leggen van een verband tussen verschillende niveaus van onderwijs en leervormen, met als doel om leren door ervaring gelijk te schakelen met systematisch onderwijs, is een poging om werknemersrechten naar beneden bij te stellen en het inkomen van alle werknemers zo laag mogelijk te maken.
Middels een stelsel van een leven lang leren en certificering van professionele kwalificaties, beoogt de EU eigenlijk om al het onderwijs ondergeschikt te maken aan de prioriteiten van de markt en de winsten uit kapitaal te verhogen. Dit druist volledig in tegen de onderwijsbehoeften van werknemers en jongeren.
Om deze redenen stemmen wij tegen het verslag en het voorstel van de Commissie.
Zita Pleštinská (PPE-DE),schriftelijk. −(SK) Transnationale arbeidsmobiliteit in de EU is onvermijdelijk geworden: het is de alledaagse realiteit in de EU-27 van na de uitbreiding. Deze veranderingen resulteren in een vraag naar meer vernieuwend en flexibel onderwijs om de Europeanen voor te bereiden om hun integratie in de moderne arbeidsmarkt, waar een opleiding een basisvoorwaarde is voor alle leeftijdsgroepen en maatschappelijke lagen.
Ik heb ja gezegd tegen het verslag van de heer Mario Mantovani over het voorstel voor een aanbeveling van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren, omdat ik ervan overtuigd ben dat dit de enige manier is om de doelstellingen van de strategie van Lissabon te verwezenlijken.
De structuur van het Europees Kwalificatiekader is gebaseerd op acht verticale niveaus, die “referentieniveaus” worden genoemd, die met behulp van drie horizontale criteria – kennis, vaardigheden en competentie – worden omschreven. Op deze manier kunnen mensen na het doorlopen van een leerproces beter integreren in de arbeidsmarkt.
Voor een succesvolle werking van het Europees Kwalificatiekader is het absoluut onontbeerlijk dat de lidstaten en sociale partners hun samenwerking tijdens de implementatiefase op wederzijds vertrouwen baseren.
De structuur van de arbeidsmarkt in Europa is aan het veranderen en er ontstaat steeds meer behoefte aan een flexibele benadering van onderwijs. De lidstaten moeten daarom gebruik maken van het Europees Kwalificatiekader om de programma’s voor een leven lang leren te verbeteren. Zowel werkgevers als Europese burgers hebben daarnaast de behoefte om de praktische waarde van kwalificaties te begrijpen. Dit zal leiden tot grotere en vooral onbelemmerde arbeidsmobiliteit in de hele EU.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE),schriftelijk. −(PT) De globalisering van de economie is een vraagstuk waarop Europa tot op heden nog geen duidelijk en overtuigend antwoord heeft gevonden.
Een meer geglobaliseerde economie houdt een bereidheid tot verandering in, hetgeen grotere mobiliteit betekent.
De vaststelling van een gemeenschappelijk referentiekader voor de erkenning, vergelijking en omzetting van kwalificaties afkomstig uit verschillende systemen is essentieel voor de ontwikkeling van een doorslaggevend aspect van het Europese project: de mobiliteit van werknemers, die in dit geval wordt vergemakkelijkt door de overdraagbaarheid van kwalificaties.
Betere opleidingen voor onze werknemers, in combinatie met een geharmoniseerd stelsel voor de erkenning van hun kennis, vaardigheden en competenties, zullen hun mobiliteit en de ontwikkeling van de interne markt bevorderen.
Als Europese werkers over meer en betere vaardigheden zouden beschikken, zou dat voor onze ondernemingen kunnen resulteren in een betere organisatie, meer vernieuwing en een toenemend concurrentievermogen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT)Het is jammer dat de inwerkingtreding van SIS II telkens wordt uitgesteld. Vandaag hebben we een resolutie aangenomen over deze belangrijke kwestie. We lopen zo ver achter op schema dat het onontbeerlijk is om een oplossing te vinden voor deze situatie die ons in staat stelt om het netwerk van SIS 1+ ook na 13 november 2008 nog kunnen gebruiken.
Het is nu duidelijk dat de menselijke en financiële middelen die waren toegewezen aan de implementatie van SIS II gedeeld zullen moeten worden door drie projecten die tegelijkertijd in ontwikkeling zijn: SIS II, SISone4all en de installatie, de werking en het beheer van een communicatie-infrastructuur.
Daarom is naar mijn mening de correcte verdeling van de middelen van de EU en de lidstaten van groot belang. Het is echter duidelijk dat SIS II de hoogste prioriteit is, gezien het belang van dit project voor de veiligheid van de EU. We moeten fondsen vrijmaken voor de veiligheid van de EU en de ontwikkeling van communicatie-infrastructuur.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) Om een lacune op te vullen tijdens de uitbreiding van het Schengen-informatiesysteem (SIS), waartoe ook het Visa-informatiesysteem (VIS) behoort, beoogt het huidige voorstel een tijdelijke oplossing te bieden ter voorkoming van hiaten en mogelijke onderbrekingen veroorzaakt door de vertraging bij de installatie van de “infrastructuren” van het “nieuwe” systeem. De kosten zullen worden verdeeld over de communautaire begroting en de lidstaten.
Wij wijzen erop dat dit een uitbreiding van de mogelijkheden van het SIS vereist, door deze verder te ontwikkelen, ze met elkaar te verbinden en meer autoriteiten toegang te geven. Ook moeten er nieuwe gegevenscategorieën (zoals het gegevensregistratiemandaat en biometrische gegevens) worden toegevoegd.
De uitbreiding van het vorige systeem vormt een ernstige bedreiging van de rechten, vrijheden en zekerheden van burgers door nieuwe elementen toe te voegen aan een gegevensbank die ook nog eens wordt gedeeld door talrijke lichamen. De vertrouwelijkheid van deze gegevens kan niet volledig worden gegarandeerd omdat dossiers “langere tijd” kunnen worden bewaard en met derde landen kunnen worden gedeeld.
In de grond is dit een poging om het SIS aan te passen aan de gevaarlijke en onaanvaardbare doelstellingen van het huidige veiligheidsoffensief en aan de uitbreiding en de toenemende communautarisering van binnenlandse zaken in de EU, waar wij fel op tegen zijn.
Bairbre de Brún, Jens Holm, Mary Lou McDonald en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL),schriftelijk.−(EN) We zijn niet tegen de voorgestelde tijdelijke oplossing om te zorgen dat er in de periode van 13 november tot 17 december 2008 een netwerk is voor SIS 1+. We kunnen echter niet instemmen met het gebruik van de passerelle in Artikel 67(2), gedachtestreepje 2, van het EG-Verdrag, zoals voorgesteld door de heer Coelho. Daarom hebben wij besloten tegen het verslag te stemmen.
Andreas Mölzer (ITS),schriftelijk.−(DE)We hebben reeds een groot probleem met criminele organisaties en illegale immigranten die zich concentreren rond de grensgebieden, waar ze ook makkelijker gearresteerd kunnen worden dan in de stad. Deze beide groepen staan al in de startblokken en zijn van plan om andere landen binnen te gaan zodra de grenzen worden geopend, om vervolgens spoorloos te verdwijnen. We moeten deze situatie aanpakken via verhoogde grensoverschrijdende samenwerking en intensieve controles in grensgebieden. De uitbreiding van Schengen is immers een grote verantwoordelijkheid voor alle betrokken landen.
Toetreding tot Schengen zou daarom niet louter afhankelijk moeten worden gemaakt van het goed functioneren van het Schengen-informatiesysteem, iets dat Polen bijvoorbeeld nog niet verwezenlijkt lijkt te hebben. In plaats daarvan moeten we zorgen dat toekomstige leden van Schengen in staat zijn om doeltreffende controle aan de buitengrenzen van de EU uit te voeren, dat de overgangsperiodes voor de bescherming van de arbeidsmarkten niet worden versoepeld en dat de bedelarij niet nog verder toeneemt. Totdat deze garanties verkregen zijn, mogen er geen overhaaste en ondoordachte uitbreidingen plaatsvinden.
Volgens het jaarverslag van FRONTEX voor 2006 zijn de arrestatiecijfers aan de huidige buitengrenzen van Schengen (voornamelijk die van Oostenrijk en Duitsland) nog steeds veel hoger dan aan de buitengrenzen van de EU, dus het is zeer twijfelachtig of de uitbreiding goedgekeurd zou moeten worden. De vraag is zelfs of Schengen niet gedeeltelijk zou moeten worden afgeschaft, met name omdat het verslag van het Oostenrijkse ministerie van binnenlandse zaken inzake mensensmokkel aangeeft dat bijna vijftig procent van de illegalen in Oostenrijk het land binnen zijn gekomen via de Schengen-grens met Italië.
Søren Bo Søndergaard (GUE/NGL),schriftelijk.−(EN) Ik ben niet tegen de voorgestelde tijdelijke oplossing om te zorgen dat er in de periode van 13 november tot 17 december 2008 een netwerk is voor SIS 1+. Ik kan echter niet instemmen met het gebruik van de passerelle in Artikel 67(2), gedachtestreepje 2, van het EG-Verdrag, zoals voorgesteld door de heer Coelho. Daarom heb ik besloten tegen het verslag te stemmen.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK)Ik ben voor een redelijk compromis dat een evenwicht instelt tussen gezondheid en milieubescherming enerzijds en landbouwproductie anderzijds. Dit is waarom ik voor het verslag heb gestemd van mijn Slowaakse collega, mevrouw Irena Belohorská, die een erkend deskundige is op het gebied van de voorkoming en behandeling van kankers. Ik feliciteer haar met haar verslag, dat gebaseerd is op haar enorme ervaring als arts en waarin een evenwichtige strategie voor duurzaam gebruik van pesticiden wordt voorgesteld. Ik ben van mening dat dit verslag zal bijdragen aan de aanneming van meer doeltreffende maatregelen voor betere informering van het grote publiek en zal leiden tot de invoering van goede toepassingsmethoden en een gestage vermindering van het gebruik van pesticiden in de landbouw.
Een mogelijke oplossing is om boeren te ondersteunen op manieren die hen zouden aanmoedigen tot vermindering van het gebruik van kunstmest bij hun strijd tegen ziekten, ongedierte en onkruid op hun boerderijen, en zobij te dragen aan een gestage overstap naar bioproducten. Het verslag kan consumenten inspireren om op de markt of in de supermarkt niet te kiezen voor de producten die er het beste uitzien, maar om uit gezondheidsoverwegingen prioriteit te geven aan visueel minder aantrekkelijke maar gezondere bioproducten.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) We willen allemaal schone lucht inademen en het smelten van de gletsjers stoppen. Tegelijkertijd neemt onze energiebehoefte exponentieel toe, ondanks programma’s voor energiebesparing. Europa’s afhankelijkheid van gas- en olie-invoer staat ook op het spel.
We moeten derhalve investeren in de ontwikkeling van hernieuwbare energiebronnen en problemen omtrent de veiligheid van kerncentrales oplossen, met name de definitieve verwijdering van radioactief afval. Op deze manier zouden we tot veertien procent van onze energie uit schone bronnen kunnen winnen. We kunnen er echter niet aan voorbijgaan dat 32 procent van onze energie afkomstig is van fossiele brandstoffen, die werkgelegenheid bied voor 300 000 mensen en die zeer schadelijk zijn voor het milieu. Dit is waarom ik blij ben met het verslag van de heer Reul over traditionele energiebronnen en dit gesteund heb. Ik ben het met de rapporteur eens dat we de investeringen moeten evalueren en ook die technologieën moeten ontwikkelen die ons in staat stellen de energieproductie uit fossiele brandstoffen efficiënter te maken en emissies te verminderen. Er is nog veel te doen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT)Vandaag hebben we een belangrijke beslissing genomen inzake de strategie voor het gebruik van pesticiden. Ik heb voor de resolutie gestemd. We beseffen terdege dat de lucht die we inademen vervuild is en daarom gezondheidsrisico’s inhoudt en dat het voedsel dat wij consumeren, geproduceerd is met chemicaliën die gevaarlijk zijn voor de volksgezondheid. Onze kinderen, de generatie van de toekomst, groeien onder deze omstandigheden op.
Ik ben er volkomen van overtuigd dat de risico’s van pesticiden voor de volksgezondheid moeten worden verminderd. We moeten daarom beslissende maatregelen nemen en ons best doen om de hiervoor noodzakelijke fondsen te vinden. Ik ben verheugd over de plannen om lidstaten te verplichten actieplannen op te stellen waarin ze aangeven in welke gebieden het gebruik van pesticiden verboden zal worden en hoe ze het algehele gebruik van pesticiden in de komende tien jaar drastisch denken te verminderen.
Irena Belohorská (NI),schriftelijk. −(PT) Het is iedereen bekend dat de Commissie in juli 2006 een thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden heeft gepresenteerd, samen met een voorstel voor een richtlijn tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden en een voorstel voor een richtlijn betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen, met als doel om de algemene risico’s en negatieve gevolgen van het gebruik van pesticiden voor de volksgezondheid en het milieu te verminderen.
De risico’s die verbonden zijn aan het gebruik van pesticiden zijn reeds verminderd, maar in sommige gebieden, met name in landen waar lange tijd intensieve landbouw heeft plaatsgevonden, kunnen pesticiden nog steeds in onwenselijke hoeveelheden worden aangetroffen in de bodem en het water. Dit betekent ook dat landen als Portugal, met een meer traditionele landbouw, meer steun moeten ontvangen om een minder intensieve landbouwproductie te kunnen handhaven.
Wij denken echter niet dat de vervanging van pesticiden door GGO’s de oplossing is. De negatieve effecten van chemische pesticiden op de volksgezondheid zijn namelijk al bekend, terwijl voor de effecten van GGO’s op de volksgezondheid het voorzorgsbeginsel moet worden gehanteerd omdat deze nog niet onderzocht zijn.
Deze thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden handelt alleen over gewasbeschermingsmiddelen, oftewel slechts over één soort pesticiden.
Genowefa Grabowska (PSE),schriftelijk.−(PL) Ik ben verheugd over het feit dat het Europees Parlement een nieuwe richtlijn inzake de productie en het gebruik van pesticiden heeft aangenomen. De richtlijn verscherpt de voorwaarden voor de handel in chemische substanties die worden gebruikt bij de productie van gewasbeschermingsmiddelen. Dit zal gunstige gevolgen hebben voor de burgers van de Europese Unie, met name voor hun leven en gezondheid. Daarnaast is in de richtlijn vastgelegd wanneer er vanuit de lucht besproeid mag worden. Tevens is er een aanbeveling in opgenomen voor het verlagen van de hoeveelheid gebruikte pesticiden en het geven van prioriteit aan niet-chemische alternatieven.
Het verslag van mevrouw Belohorská is onze steun waard, al was het alleen maar om de zeer grote maar ook actuele reikwijdte van de bepalingen. Er is geen twijfel mogelijk dat burgers van de Europese Unie niet langer dagelijks in contact willen komen met toxines en geen vervuilde producten willen consumeren. Onze burgers willen evenmin gevolgen ondervinden van kankerverwekkende of giftige substanties, of substanties met hormoonontregelende eigenschappen. Om te voldoen aan deze duidelijke verwachtingen die door de Europese maatschappij zijn uitgesproken, zou het ook gepast zijn geweest om een verbod op het gebruik van pesticiden in openbare ruimten, op het platteland en in de stad te steunen. Het gebruik van pesticiden nabij verpleeghuizen, sanatoria, rehabilitatiecentra klinieken, en ziekenhuizen moet worden verboden. Een dergelijk verbod moet ook gelden voor parken, openbare tuinen, terreinen voor sport en vrijetijdsbesteding, schoolpleinen, kinderspeelplaatsen en gelijksoortige plekken.
Karin Scheele (PSE),schriftelijk.−(DE)De thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden is een belangrijke toevoeging aan het voorstel voor de twee richtlijnen waarover vandaag in eerste lezing gestemd is.
De thematische strategie is nodig omdat het gebruik van pesticiden in de Europese Unie zich nog altijd op een hoog niveau bevindt en niet is afgenomen, ondanks de succesvolle maatregelen die enkele van de lidstaten tussen 1993 en 2003 vrijwillig hebben genomen. Het verslag Belohorská benadrukt wederom de noodzaak van toepassing van het voorzorgsbeginsel bij het gebruik van pesticiden.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT)In mijn optiek is het verslag over traditionele energiebronnen en energietechnologie van onschatbare waarde. De lidstaten zijn gedwongen de realiteit onder ogen te zien en hun benadering van energie aan te passen, zowel binnen de EU als op de wereldmarkten. Het gaat hierbij om bronnen, de energiemix en de continuïteit van de voorziening.
Ik wil het belang van kernenergie benadrukken, omdat het een veilige, betrouwbare en milieuvriendelijke bron is. Het feit dat Duitsland met zijn zeventien kerncentrales zes keer zoveel CO2 uitstoot als Frankrijk, dat in het bezit is van 59 kerncentrales, spreekt voor zichzelf.
Kernenergie is met name belangrijk voor landen die niet rijk zijn aan hernieuwbare energiebronnen als wind, zonne-energie, water en biomassa, die bijzonder duur is om te gebruiken. Elektriciteit is van levensbelang en moet voor iedereen toegankelijk zijn.
Ik heb voor het verslag gestemd en wil benadrukken hoe belangrijk het is dat de EU de bouw van kerncentrales of andere milieuvriendelijke energiecentrales ondersteunt.
Romano Maria La Russa (UEN). – (IT)Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik voel mij geroepen om een paar punten omtrent de nieuwe generatie kerntechnologie op te helderen. Het is belangrijk om ons te herinneren dat de kerncentrales in Italië in 1987 gesloten werden na een herroepingsreferendum. Dit was mogelijk terecht, maar het heeft ons wel langzamerhand afhankelijk gemaakt van buitenlandse energiebronnen.
Ongetwijfeld is de nieuwe generatie kerntechnologie, die schoon en veilig en milieuvriendelijk is, echter nodig om het probleem van de energievoorziening en klimaatverandering op te lossen. De energiemix moet worden geactualiseerd en naast hernieuwbare bronnen, schone steenkool en gas, zal kernenergie Europa in staat stellen in de toekomst minder afhankelijk te zijn van anderen.
Hierom heb ik voor de bouw van kerncentrales van de vierde generatie gestemd, waar energie zal worden opgewekt op een veiligere en milieuvriendelijkere manier. Ik heb echter nog wel mijn twijfels, ernstige twijfels en zorgen, over de opslag van kernafval. Het verslag mag dan het probleem van afvalopslag wel als opgelost beschouwen, maar eerlijk gezegd ben ik het daar niet mee eens: het afvalprobleem is cruciaal en een spoedige oplossing ervan vereist een enorme investering in onderzoek.
Ten slotte ben ik van mening dat de keuze van de energiemix – nog drie seconden alstublieft – om de continuïteit van de energievoorziening van de Unie veilig te stellen, de komende jaren moet worden bijgesteld op basis van onderzoeksresultaten en in het bijzonder de ontwikkeling van nieuwe technologieën.
Karin Scheele (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijn collega’s van mijn delegatie en ikzelf hebben tegen het verslag Reul gestemd omdat we niet geloven dat kernenergie veilig en schoon is, en evenmin hebben we vertrouwen in de nieuwe generatie kerncentrales en de nieuwe generatie kernenergie.
Om onze CO2-uitstoot daadwerkelijk – en hier zijn verslagen en statistieken over – fors te verminderen door het gebruik van kernenergie, zouden we het aantal kerncentrales aanzienlijk moeten vergroten. Dit is noch reëel, noch haalbaar. Daarom – en ik zal meer over dit onderwerp komen te spreken wanneer het volgende verslag zich aandient – zouden doeltreffende maatregelen om de energie-efficiëntie te verbeteren en de CO2-uitstoot door auto’s te verminderen een betere manier zijn om van Europa een gezonde plek te maken en andere landen en continenten te bewegen ons voorbeeld te volgen.
Jan Andersson, Göran Färm en Inger Segelström (PSE),schriftelijk.−(SV) Wij hebben ervoor gekozen om tegen het verslag te stemmen omdat we het niet evenwichtig vinden en het onder andere voorbij gaat aan belangrijke problemen omtrent kernenergie.
Evenmin vinden wij dat de middelen voor energieonderzoek van de Unie zouden moeten worden gebruikt voor de ontwikkeling van nieuwe generaties kernfusiereactoren.
Wij betwijfelen de waarde voor het milieu van synthetische brandstoffen uit fossiele bronnen, of waterstofgas dat met behulp van energie van dezelfde herkomst gewonnen wordt, of kernenergie, omdat geen van deze energiebronnen op de lange termijn duurzaam is in milieu- en voorraadopzicht.
Wij zijn ook van mening dat fossiele brandstoffen op de lange termijn geleidelijk moeten worden uitgebannen, hetgeen niet wordt genoemd in het verslag.
Wij denken dat CO2-afvang een belangrijke rol kan spelen bij het verminderen van de CO2-uitstoot, maar dat andere energiebesparende en efficiëntieverhogende maatregelen en de ontwikkeling van hernieuwbare energie op de lange termijn duurzamer zijn en we hier uiteindelijk naar zouden moeten streven.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) Dit verslag bevat een aantal positieve aspecten, zoals de erkenning van de rol van traditionele energiebronnen en de noodzaak deze te gebruiken om energie te produceren, het openen van perspectieven voor de doorstart van kernfusie-energie en de oproep tot de opheffing van de beperkingen op nieuwe steenkoolcentrales.
Het opent tevens perspectieven voor de doorstart en winning van steenkool en roept op tot internationale samenwerking, ook met landen buiten de EU zoals China en India. Daarnaast benadrukt het de waarde van endogene energiebronnen en plaatst het de bijdrage van hernieuwbare energiesoorten in een reëler daglicht. Het bevat zekere kritiek op de productie en het gebruik van vloeibare biobrandstoffen en wijst erop dat landen meer O&O op het gebied van energie moeten stimuleren, met name als manier om milieuproblemen en problemen omtrent de veiligheid van kernenergie te overwinnen.
Het bevat echter ook verscheidene negatieve aspecten, zoals de opvoering van louter tijdelijke en achtergrondkwesties ter verklaring van de toenemende problemen op de oliemarkt, het voorbijgaan aan de strategische kwestie van de uitputting van hulpbronnen en het wederom negeren van het enorme potentieel van biomethaan uit afval, iets dat verscheidene andere Europese landen al bezig zijn te implementeren.
Dat is de reden van onze onthouding.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor dit initiatiefverslag over energievraagstukken gestemd, dat veel aspecten bestrijkt van energie-efficiëntie, -voorziening en -besparing. Ik heb mijn steun niet gegeven aan amendementen die voor het gebruik van kernenergie zijn: ik ben van mening dat duurzame, hernieuwbare energiebronnen verder ontwikkeld moeten worden en dat inspanningen op het gebied van onderzoek en ontwikkeling zich allereerst daarop moeten richten.
Andreas Mölzer (ITS),schriftelijk. −(DE) In principe zijn we het er allemaal over eens dat we betere energie-efficiëntie en meer doordacht energievervoer nodig hebben en dat het belangrijk is de rol van de hernieuwbare bronnen uit te breiden. Desalniettemin moet de aanmoediging van hernieuwbare bronnen niet als een voorwendsel worden gebruikt om nog meer soevereine rechten van de lidstaten via een achterdeurtje ondergeschikt te maken aan de EU-grondwet. Aangezien dit punt niet duidelijk genoeg wordt gemaakt in het huidige verslag, moet het worden verworpen.
Ondanks het feit dat de rol van de hernieuwbare bronnen groter wordt, zullen we nog gedurende vele decennia afhankelijk blijven van traditionele energieopwekking en daarom moeten we zorgen dat dit proces milieuvriendelijker wordt. In de EU lijkt er echter nog steeds een obsessie met kernenergie te zijn, hetgeen niet alleen blijkt uit het feit dat deze beschreven wordt als een “milieuvriendelijke energiebron”, hetgeen op zichzelf al belachelijk is, maar ook in de royale begroting voor kernonderzoek. In mijn optiek wordt hiermee verzuimd om onze benadering op wat voor manier dan ook te heroverwegen, hetgeen voor mij nog een reden is om dit verslag te verwerpen.
Tobias Pflüger (GUE/NGL),schriftelijk. −(DE) Het verslag Reul is een verdediging van de kernindustrie. Tegen alle gezond verstand in wordt kernenergie afgeschilderd als de technologie van de toekomst, met nog meer onderzoeksfinancieringen en begrotingsmiddelen die door de EU in de ontwikkeling van deze zeer risicovolle en sterk verouderde technologie moeten worden gepompt.
Sterker nog, ondanks de recente “gebeurtenissen” in de kerncentrales van Vattenfall wordt er gestreefd naar de uitbereiding van kernenergie in Europa. Gezien deze gebeurtenissen getuigt het van extreem cynisme om te beweren dat de opwekking van kernenergie “steeds veiliger” wordt. In plaats van te blijven investeren in deze zorgwekkende vorm van energie, waarbij opzettelijk voorbij wordt gegaan aan de kwestie van definitieve opslag, zouden we nu eindelijk eens moeten streven naar een sociale en ecologische revolutie.
Dit vereist de doorbreking van de particuliere monopolies die er in de kernindustrie bestaan, een enorme financiële stimulering van hernieuwbare energiebronnen en de lokalisering van de energieproductie. Aangezien het met name de firma’s op kernenergiegebied zijn die een nieuwe fase van enorme prijsstijgingen hebben ingeluid, is het dringend noodzakelijk snel actie te ondernemen. Het verslag dient louter de winstbelangen van Europa’s kernindustrie. De oproep tot de bouw van nieuwe kerncentrales in Europa is onaanvaardbaar.
De wettelijke basis voor financiering voor onbepaalde tijd moet worden vastgelegd in het hervormingsverdrag. Dit is nog een reden om het verdrag te verwerpen. Elke cent extra die naar de financiering van kernenergie in de EU gaat, is er één te veel. Het stimuleren van energieproductie uit hernieuwbare bronnen en zonne-, wind- en waterkracht is het enige duurzame energiebeleid.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk. −(PT) Toen zij begin dit jaar het energiepakket lanceerde, benadrukte de Europese Commissie de noodzaak van een technologisch actieplan voor fossiele brandstoffen en onderstreepte zij de fundamentele behoefte aan een pragmatische benadering van kernenergie.
De realiteit is hard: er zijn geen even goedkope en efficiënte alternatieven voor fossiele brandstoffen. Dit betekent dat deze brandstoffen tot na 2020 een centrale en cruciale rol zullen blijven spelen in het energiebeleid van de EU.
Daarom moeten we nieuwe oplossingen vinden voor het vraagstuk van energievoorziening in de EU, met in ons achterhoofd de noodzaak van concurrentievermogen, duurzaamheid en continuïteit van de voorziening. Het gevolg is dat alle investeringen in de ontwikkeling van nieuwe energietechnologieën, ten eerste om de gevolgen voor het milieu te verminderen en de veiligheid van bestaande centrales te verhogen en ten tweede om nieuwe energiebronnen te ontwikkelen en efficiënter en schoner gebruik van fossiele brandstoffen veilig te stellen, van bijzonder belang zijn.
Omdat het essentieel is dat lidstaten en de EU hun inspanningen concentreren op energieonderzoek, bijvoorbeeld naar efficiënter gebruik van energiebronnen, nieuwe technologieën en schoner gebruik van bestaande energiebronnen, heb ik voor dit verslag gestemd.
Andrzej Jan Szejna (PSE),schriftelijk.−(PL) Ik heb voor het verslag van de heer Reul over traditionele energiebronnen en energietechnologie gestemd.
In het verslag wordt een zeer belangrijke en actuele kwestie aangekaart, die een brede discussie binnen de Europese Unie verdient. We hebben een uniforme strategie nodig en zouden een gemeenschappelijk energiebeleid moeten ontwikkelen. De veiligstelling van de continuïteit van Europa’s energievoorziening is een prioriteitskwestie en het voorstel van de Commissie om een Europees strategisch plan voor energietechnologie voor te leggen aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2008, is daarom zeer verheugend.
Als wereldleider zal de Europese Unie ook de leiding moeten nemen bij de ontwikkeling van moderne energietechnologieën en tegelijkertijd alle desbetreffende economische en milieunormen moeten handhaven.
Lars Wohlin (PPE-DE),schriftelijk.−(SV) Ik heb ervoor gekozen het verslag te steunen omdat de EU de noodzaak van opname van kernenergie in Europa’s toekomstige energiemix op een zeldzaam evenwichtige manier heeft besproken. In het verslag wordt onder andere gezegd dat “kernenergie voor de waarborging van de basisvoorziening op de middellange termijn in Europa onmisbaar is” en “dat kernenergie thans de grootste koolstofarme energiebron van de EU is”. Ook wordt “de potentiële rol van kernenergie voor de klimaatbescherming” onderstreept. Op dit moment bestaat een derde van de energievoorziening van de EU uit kernenergie en deze energiesoort zal in veel EU-lidstaten altijd een van de belangrijkste energiebronnen blijven.
Ik betreur het dat wanneer de kwestie van CO2-uitstoot ter sprake wordt gebracht, er niet meer aandacht wordt besteed aan kernenergie. Als we in de toekomst aan de vraag naar energie willen voldoen zonder nog meer afhankelijk te worden van fossiele brandstoffen en de CO2-uitstoot te verhogen, zal de ontwikkeling van veilige en nieuwe kernenergie steeds belangrijker worden. Helaas maakt kernenergie geen deel uit van de maatregelen die als reëel worden beschouwd in het kader van de verwezenlijking van de doelstelling van een vermindering van twintig tot dertig procent tegen 2020.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Vandaag hebben we de auto-industrie opdracht gegeven motoren te ontwikkelen die minder dan120g/km CO2 uitstoten. Ik wil degenen die achter dit voorstel staan echter waarschuwen dat het verminderen van emissies ernstig wordt belemmerd door het toenemende aantal autobestuurders in het algemeen en het grote aantal bestuurders van oude voertuigen in het bijzonder.
Een dubbele reclameregulering zal dit probleem niet oplossen. Iedereen weet dat de meeste mensen bij het kopen van een auto letten op de kosten en niet op de schade die het voertuig toebrengt aan het milieu. De kosten, maar ook de emissies, nemen toe vanwege de verplichtingen inzake grotere voertuigveiligheid.
Dames en heren, totdat voertuigen met minder schadelijke gevolgen voor het milieu en lagere gebruikskosten betaalbaarder worden, zal het aandeel van het wegvervoer in de emissies niet aanzienlijk dalen. Dit is waarom ik niet deel in het enthousiasme over het verslag van vandaag. Het verslag van de commissie en de strategie van de Commissie zijn beide niet grondig genoeg. Daarom heb ik andere voorstellen gesteund, voor boetes bij overschrijding van de emissiegrenswaarden en in het bijzonder belastingmaatregelen en steun voor de vernieuwing van het wagenpark.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK)Het zojuist aangenomen verslag over de toekomstige CO2-strategie voor auto’s draagt ongetwijfeld bij aan een van de meest gepolariseerde discussies die op het moment in het Europees Parlement worden gevoerd. Op het spel staat niet alleen het milieu, en daarmee de gezondheid van EU-burgers, maar ook het concurrentievermogen van een belangrijke industrietak. Ik heb voor het amendement gestemd omdat het een compromis tussen deze twee aspecten vertegenwoordigt. Het besteedt aandacht aan milieubescherming en stelt de Europese auto-industrie tegelijkertijd passende en reële termijnen.
Autoreclame vertegenwoordigt tot twintig procent van de totale reclameomzet van uitgevers van gedrukte media. Het stellen van verplichte eisen aan reclame, zoals wordt voorgesteld in het oorspronkelijke verslag van de heer Chris Davies, zou het grondbeginsel van vrijheid van meningsuiting schenden. Daarom heb ik voor de amendementen tot schrapping van de controversiële paragrafen 36 tot en met 41 gestemd. Ik heb mijn steun uitgesproken voor de motie van de PPE-DE-Fractie, waarin autofabrikanten worden uitgenodigd tot ondertekening van een vrijwillige gedragscode voor autoreclame. Na aanneming van de meeste amendementen heb ik in de eindstemming voor het verslag van de heer Chris Davies gestemd. Het resultaat van de stemming is een duidelijk politiek signaal dat oproept tot de opstelling van Europese wetgeving inzake de vermindering van de CO2-uitstoot.
Karin Scheele (PSE). – (DE)Mevrouw de Voorzitter, we hebben nog steeds geen wetgeving die aantoont dat het Parlement de klimaatbescherming in Europa serieus neemt en we moeten onze krachten bundelen om alles waarover we vandaag gestemd hebben, daadwerkelijk te bereiken via die wetgeving.
Ik betreur het dat we onszelf niet een plafond van 120g/km vanaf 2012 ten doel gesteld hebben. Het is meer dan tien jaar geleden dat onze auto-industrie beloofde om dit te verwezenlijken via de zelfregulering die werd voorgesteld, omdat een dergelijke benadering beter en efficiënter zou zijn, en ik had graag gezien dat het Huis vandaag een duidelijke boodschap inzake het klimaatbeleid had afgegeven. Dat hebben we niet gedaan.
Daarom heb ik ook tegen het verslag gestemd en ik hoop dat we bij het opstellen van de wetgeving meer durf en vastberadenheid zullen tonen en duidelijk zullen maken dat we klimaatkwesties in Europa echt serieus nemen.
Jan Březina (PPE-DE). – (CS)Ik heb nee gezegd tegen het voorstel inzake een communautaire strategie om de CO2-uitstoot van personenauto’s te verminderen dat in het verslag is opgenomen, maar om andere reden dan de reeds genoemde.
Ik heb tegen het voorstel gestemd omdat het afstand doet van een geïntegreerde benadering, waar de voorgaande strategiedocumenten wel van uitgingen, en in plaats daarvan de hele last van vermindering van de CO2-uitstoot bij de Europese auto-industrie legt. Ook ben ik het niet eens met de oproep tot een verplichte besteding van twintig procent van reclameruimte aan toelichting. Dit vertoont een gevaarlijke gelijkenis met de informatiecampagne over de schadelijke effecten van roken.
Een dergelijke algemene benadering maakt van de vermindering van de CO2-uitstoot een dogma dat, indien uitgedrukt in toekomstige bindende wetgeving, zal resulteren in een afname van ons concurrentievermogen.
Christoph Konrad (PPE-DE). – (DE)Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen het verslag Davies gestemd omdat we naar mijn mening met het concept van CO2-zuinigheidsklasssen voor auto’s een beslissing hebben genomen die in wezen onaanvaardbaar en ideëel is.
Er zou een glijdende schaal gebaseerd op grootte en gewicht moeten komen, met name om gelijke concurrentievoorwaarden voor fabrikanten in de Europese Unie tot stand te brengen. Ik zal u een voorbeeld geven: het maakt verschil of ik een heel huis verwarm of alleen één kamer. Daarom maakt het ook verschil of ik in een grote of kleine auto rijd. En daarom moet er een classificatie komen en een glijdende schaal gebaseerd op gewicht. Deze kans hebben we aan ons voorbij laten gaan, wat ik betreur, en deze beslissing – waar ik niet achter sta – is ook een gemiste kans om evenwicht te bewerkstelligen tussen de belangen van het milieu en die van de auto-industrie.
Kurt Joachim Lauk (PPE-DE). –(DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen het verslag Davies gestemd omdat we door de aangenomen amendementen nog steeds ver verwijderd zijn van de optimale situatie waarin enerzijds het milieu wordt beschermd en anderzijds de werkgelegenheid in Europa wordt bevorderd en de consument niet wordt opgescheept met buitensporige hoge prijzen. In wezen gaan de beslissingen die we hebben genomen ten koste van de werkgelegenheid en de consument.
In technische zin hebben we afstand gedaan van de geïntegreerde benadering die cruciaal zou zijn geweest voor de verwezenlijking van een situatie waarin iedereen bijdraagt aan het verminderen van de CO2-uitstoot, niet alleen de autofabrikanten, maar ook de fabrikanten van andere voertuigonderdelen. We zijn een andere koers ingeslagen. Bovendien zijn we voorbij gegaan aan gewicht en hebben we de gewichtsclassificatie niet voltooid, zaken die van belang zijn voor het Europese concurrentievermogen omdat de zware voertuigen voorop lopen bij vernieuwing, de vernieuwing die Europa nodig heeft.
We hebben termijnen gesteld die moeilijk of duur zijn om te verwezenlijken en we hebben de absurde beslissing genomen om de roep om CO2-uitstoot gerelateerde belastingen in de lidstaten te negeren, hetgeen betekent dat oude voertuigen die veel CO2 uitstoten zich nog steeds op de markt en op de weg bevinden. Daarom heb ik tegen het verslag gestemd.
Linda McAvan (PSE).-(EN) Voorzitter, ik wil twee dingen zeggen: ten eerste over de procedure en ten tweede over de stemlijst.
Wat de stemlijst betreft: om te beginnen was paragraaf 3 niet vermeld; verder vind ik dat we nog eens zouden moeten kijken naar wat er met de Amendementen 52 en 51 is gebeurd. Als je er goed naar kijkt, komt 51 duidelijk het meeste overeen met de originele tekst en daarom hadden we hierover eerst moeten stemmen. 52 wijkt meer af van de originele tekst en daarom zouden we daarover pas daarna hebben moeten stemmen.
Ik wil het voorzitterschap vragen hiernaar te kijken, omdat het duidelijk is dat het zo had moeten gebeuren. Ik zou dus graag een antwoord hebben op deze procedurele vragen.
Ten tweede, op het politieke vlak, was dit de eerste echte stemming over klimaatverandering. Het was geen wetsvoorstel - dat komt nog - maar ik ben van mening dat de ALDE-fractie en de PPE-DE-fractie in dit Huis de eerste test op het gebied van klimaatverandering niet goed hebben doorstaan, door niet in te stemmen met de datum van 2012, die de Europese Commissie voorstaat. De mensen zullen kijken naar wat er hier vandaag gebeurd is en zich afvragen of we het eigenlijk wel serieus menen met de voornemens die we afgelopen maart hebben uitgesproken met betrekking tot het terugdringen van de CO2-uitstoot.
We zeggen dat Europa een Europa van het milieu is. Als we dat echt willen, moet we daar wetgeving over maken.
Françoise Castex (PSE),schriftelijk. – (FR) Mevrouw Castex heeft voor het verslag Davies over de vermindering van de CO2-uitstoot van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen gestemd.
Terwijl Frankrijk nog altijd in de greep is van het milieuforum Grenelle, heeft de Europese Unie op haar beurt nog een belangrijke bouwsteen toegevoegd aan de kwaliteit van ons milieu door de aanneming van een strategie om de CO2-uitstoot van privévoertuigen te verminderen.
Mevrouw Castex is erg verheugd dat het Parlement de Europese auto-industrie heeft opgeroepen om te zorgen dat nieuwe voertuigen tegen 2012 niet meer dan 120g/km aan CO2 uitstoten.
Dit Franse lid van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is verheugd over CARS, het mechanisme voor de vermindering van de toegestane koolstofuitstoot, omdat met dit mechanisme financiële sancties zullen worden opgelegd aan fabrikanten die niet aan hun quota’s voldoen, terwijl er tegelijkertijd premies worden uitgedeeld aan de fabrikanten die het initiatief hebben genomen om hun uitstoot onder de grenswaardencurve te brengen.
Charlotte Cederschiöld en Christofer Fjellner (PPE-DE),schriftelijk.−(SV) In essentie hebben wij voor het verslag van de heer Davies over een strategie om de CO2-uitstoot te verminderen (A6-0343/07) gestemd.
Om de CO2-uitstoot te verminderen, moet er prioriteit worden gegeven aan de verkleining van het aandeel van het autoverkeer. Het is belangrijk dat er milieuvriendelijkere alternatieven voor het gebruik van de auto gevonden worden. In onze optiek moeten autofabrikanten echter de kans krijgen om zelf te bepalen hoe zij aan de milieudoelstellingen voldoen die wij als politici geformuleerd hebben. Dit hoeft niet precies bij wetgeving geregeld te worden.
Wij zijn ook tegen de regels inzake reclame van de rapporteur omdat deze niet rechtvaardig zijn en de vrijheid van meningsuiting beperken.
Françoise Grossetête (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag gestemd.
Ongeveer negentien procent van alle CO2- uitstoot in de Gemeenschap is nu afkomstig van personenauto’s en lichte bedrijfsvoertuigen. De Europese Unie moet zich ambitieuze en reële doelen stellen voor de vermindering van de gemiddelde uitstoot van alle voertuigen die op de EU-markt worden gebracht.
De gevolgen van wegtransport op de luchtkwaliteit moeten worden verkleind door de gestage vernieuwing van het wagenpark.
Ik ben verheugd over de termijnen die het Parlement gesteld heeft. Als de auto-industrie na 2011 controleerbare en meetbare maatregelen moet nemen, lijkt het me volkomen redelijk om 2015 aan te wijzen als datum waarop het plafond van 125 g/km verwezenlijkt moet zijn. Dit valt zelfs samen met de inwerkingtreding van de Euro 4-emissienormen.
Wetgeving is met name doeltreffend als deze reëel is en de auto-industrie heeft in haar beleid reeds lange tijd een centrale plaats voor milieukwesties ingeruimd. Wanneer het om klimaatverandering gaat, moet de prioriteit zijn om de CO2- uitstoot in absolute zin te verminderen.
Jules Maaten (ALDE), schriftelijk.– (NL)Het verslag-Davies verdient steun vanwege het politieke signaal dat het verslag geeft. Alle sectoren zullen hun steentje moeten bijdragen om de klimaatproblematiek te verhelpen, ook de Europese automobielindustrie. Vandaar dat ik het compromis van harte steun om tot maximaal 125g CO2/km te komen in 2015.
Voor Nederland heeft het verslag-Davies nog een extra dimensie die onmiskenbaar is. Vanwege de fijnstofproblematiek in Nederland is het noodzakelijk dat er op Europees niveau effectieve bronmaatregelen worden genomen. Gebeurt dit niet, dan zal het voor transportintensieve gebieden als de Rotterdamse haven en de luchthaven Schiphol onmogelijk blijken om te voldoen aan de huidige en/of aangescherpte fijnstofnormen.
Ik ben voor betere informatie aan consumenten over de milieuvriendelijkheid van een auto, zoals nu ook gebeurt met bijvoorbeeld koelkasten en wasmachines, maar heb tegen het voorstel gestemd om “sigaretachtige” waarschuwingsteksten te verplichten bij alle reclame en marketinguitingen van de automobielindustrie. Op het gebied van reclame en marketing zie ik meer heil in zelfregulering dan in allerlei Europese wettelijke verplichtingen.
Erika Mann (PSE),schriftelijk. −(DE) Ik heb nee gezegd tegen het verslag van de heer Davies over de communautaire strategie om de CO2- uitstoot van personenauto’s en lichte bedrijfswagens te verminderen. In eerste instantie had ik bij de rechtstreekse stemming tijdens de plenaire vergadering voor het verslag gestemd, maar later heb ik mijn stem schriftelijk ingetrokken, zoals is vastgelegd in de parlementaire archieven van 25 oktober 2007.
In mijn optiek is het verslag volstrekt willekeurig en besteedt het te weinig aandacht aan de behoeften van de Duitse auto-industrie en aan milieukwesties.
In het verslag wordt bijvoorbeeld geen onderscheid gemaakt tussen de verschillende gewichtsklassen van voertuigen en daardoor worden er buitensporige eisen aan autofabrikanten gesteld.
Wat reclame betreft, wordt de vergelijking tussen etiketteringeisen voor tabakproducten en voertuigen steeds verder doorgetrokken.
De rapporteur (de heer Davies, een Engelse groene liberaal) was slechts op één punt, helemaal aan het eind van de beraadslaging over zijn verslag, bereid tot een compromis. Dit was veel te laat om een doordachte aanbeveling van het Parlement te formuleren die garant stond voor de steun van alle fracties.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor de originele versie van het verslag gestemd, waarin voor 2012 strenge beperkingen op emissies werden voorgesteld van 120 gr/km kooldioxide. Dat voorstel is helaas afgezwakt door europarlementariërs van de Tory’s en Liberalen, zodat hogere uitstoot van kooldioxide wordt toegestaan en een langere overgangstijd wordt ingelast. De strategie is op zichzelf goed, maar het is jammer dat het onnodig afgezwakt is.
Tokia Saïfi (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Ik ben erg verheugd dat het Parlement een communautaire strategie heeft aangenomen om de CO2- uitstoot van personenauto’s en lichte bedrijfswagens te verminderen.
Dit initiatief zal ons in staat stellen om de kooldioxide-uitstoot te verminderen en tegelijkertijd bij te dragen aan de verwezenlijking van de meer algemene milieudoelstellingen en doelstellingen inzake de continuïteit van de energievoorziening van de EU. Desalniettemin ben ik van mening dat het signaal dat deze stemmingsuitslag heeft afgegeven aan de Commissie en de gehele internationale gemeenschap ambitieuzer had kunnen zijn.
Het CO2-plafond van 120 g/km is in 1995 voor het eerst gesuggereerd als haalbare doelstelling voor de auto-industrie. Twaalf jaar verder is er nog steeds verzet tegen de implementatie hiervan, ook al is het door technologische vorderingen inmiddels mogelijk om de CO2- uitstoot sterker te verminderen dan twaalf jaar geleden.
Door zich tevreden te stellen met een maximaal toegestane CO2-limiet van 125 g/km gaat het Parlement niet ver genoeg. Daarom heb ik tegen de amendementen 42 en 55 gestemd. De hierin opgenomen doelstellingen zijn onder het mom van behoedzaamheid en realiteitszin simpelweg veel te bescheiden geformuleerd.
In een tijd waarin de consument steeds gevoeliger wordt voor vervuiling door motorvoertuigen, zal elke maatregel met als doel de vermindering van de CO2-uitstoot uit deze bron de auto-industrie, de consument en natuurlijk de gehele planeet ten goede komen.
Renate Sommer (PPE-DE),schriftelijk. −(DE) Ik heb voor de voorstellen voor de invoering van een bindend plafond voor de gemiddelde uitstoot gestemd, al heb ik wel enkele zorgen. Ik ben van mening dat een glijdende schaal gebaseerd op de grootte en het gewicht van het voertuig beter was geweest.
Hoewel ik normaliter een voorkeur heb voor vrijwillige verbintenissen van industrietakken, ben ik van mening dat bindende wettelijke verplichtingen onontbeerlijk zijn voor de auto-industrie: de ervaring leert dat vrijwillige verbintenissen in deze sector gedoemd zijn te falen.
Zoals we weten zijn de broeikasgasemissies door de EU-25 met ongeveer vijf procent teruggebracht tussen 1990 en 2004. Dit geldt echter niet voor wegverkeer: deze sector steekt hier schril bij af met een stijging van 26 procent. Het is duidelijk dat hier maatregelen nodig zijn en dat de auto-industrie moet bijdragen aan de vermindering van de uitstoot.
Er is kritiek geweest op het jaar 2012 als invoerdatum van het plafond omdat de aanloopperiode dan te kort zou zijn. Over deze datum is echter al jaren gesproken en de auto-industrie wist al heel lang wat ze kon verwachten.
We moeten echter altijd oog blijven houden voor het evenwicht tussen milieubelangen en de belangen van de auto-industrie, omdat dit ook in het belang is van de werkgelegenheid en het concurrentievermogen in de Europese Unie. Het gaat hier om een bloeiende industrietak, die belangrijk is voor de EU. Zonder krachtige industrieën zouden we geen geld hebben voor milieuprogramma’s!
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT)Tot op heden zijn de lidstaten er alleen in geslaagd een overeenkomst te bereiken over de consolidatie van de indirecte belastingen – accijns en BTW, bepaling van het minimumtarief, de toepassing van talrijke BTW-vrijstellingen. Ik betwijfel of de invoering van een minimumaccijns – bijvoorbeeld op brandstof – het economische concurrentievermogen zou vergroten. Dit zou eerder leiden tot prijsverhogingen en een afname van de consumptie, met name gezien de wereldwijde prijsstijgingen. De voorgestelde coördinatie van accijnzen zou een ondraaglijke last voor de nieuwe lidstaten betekenen.
De voorgestelde consolidatie van belastinggrondslagen op EU-niveau was geschikter geweest voor de economieën van de vijftien oude lidstaten, omdat die qua ontwikkelingsniveau vergelijkbaar zijn. Dit voorstel is een stap in de richting van de consolidatie van winstbelastingen. De zwaarste last zou op de nieuwe lidstaten met de zwakste economieën komen te liggen. Dit zou betekenen dat zij minder kans maken om te profiteren van belastingconcurrentie en hun economische groei te versnellen. Hen zou de kans worden ontnomen om hun levensstandaard op te trekken naar het niveau van de oude lidstaten.
Ik heb tegen het verslag gestemd omdat het ongelegen komt, ondanks de amendementen.
Jan Andersson, Göran Färm en Inger Segelström (PSE),schriftelijk. – (SV)Wij, Zweedse sociaal-democraten, vinden dat belastingbeleid allereerst een nationale aangelegenheid zou moeten zijn.
Dit verslag benadrukt de fiscale soevereiniteit van de lidstaten.
Wij hebben besloten voor dit verslag te stemmen omdat het in meerdere opzichten de rol van het belastingbeleid in de lidstaten benadrukt, op het gebied van werkgelegenheid, welvaart en het milieu, alsmede een goed functionerende interne markt.
Gérard Deprez (ALDE),schriftelijk. – (FR) Ik heb mijn steun gegeven aan amendement 20, zoals ingediend door Fractie van de Groenen / Vrije Europese Alliantie, waarin paragraaf 17 van het verslag Wagenknecht over de bijdrage van het belastingbeleid tot de Lissabon-strategie wordt geschrapt.
Met het oog op een goed functionerende interne markt ben ik namelijk voor elke maatregel die bijdraagt aan fiscale harmonisatie van de EU.
Hoewel belastingen in de grond nog steeds een zaak van nationale soevereiniteit zijn, is het zeer snel duidelijk geworden dat we moeten zorgen voor een zekere mate van fiscale samenwerking tussen de lidstaten. Dat is waarom de Commissie op het gebied van indirecte belastingen gaandeweg een minimumaccijns heeft ingevoerd, teneinde competitieverstoring tegen te gaan.
Maar paragraaf 17 van het verslag waarover we vandaag stemmen, bevat een herziening van dit stelsel en een voorstel om het te vervangen door een gedragscode.
Ik geloof niet dat het voldoende is om lidstaten louter “aan te sporen” als het gaat om de coördinatie van indirecte belastingen. Bovendien geloof ik al helemaal niet in de doeltreffendheid van een gedragscode op het gebied van accijns: zoiets zou er waarschijnlijk voor zorgen dat het nog aanlokkelijker wordt om de regels en praktijken van de EU uit te buiten, wat op zijn beurt weer zou resulteren in een betreurenswaardige toestand van oneerlijke concurrentie op dit gebied.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL),schriftelijk. −(PT) Wij hebben tegen de uiteindelijke tekst gestemd, onder andere omdat hierin de belangen van economische en financiële groepen worden verdedigd, zoals aangegeven door de rapporteur die haar naam vóór de eindstemming uit het verslag heeft verwijderd en heeft opgeroepen om het te verwerpen. De resolutie heeft als doel om de regels en procedures te versoepelen zodat grote ondernemingen zich op eenvoudige wijze toegang kunnen verschaffen tot de verschillende markten en zo in elke lidstaat de grootste winsten kunnen maken terwijl ze met de minste belemmeringen te maken krijgen.
Daarnaast zijn wij van mening dat de fiscale soevereiniteit van lidstaten op het gebied van de invulling van hun eigen fiscale beleid in alle beraadslagingen over dit onderwerp geëerbiedigd moet worden. Dat is hier niet gebeurd. Een zogenaamd gemeenschappelijk Europees fiscaal beleid dat belastingconcurrentie bevordert, zou alleen de belangen van het grote Europese en internationale kapitaal ten goede komen.
Uit beschikbare gegevens blijkt dat de gemiddelde belastingheffing op bedrijfswinsten de laatste tien jaar aanmerkelijk is gedaald, terwijl de inkomstenbelasting vrijwel hetzelfde is gebleven.
Wij betreuren het dat de voorstellen van de rapporteur, die de herverdelingsmogelijkheden van belastingen benadrukte en wees op de verplaatsing van de belastingdruk van hoge inkomsten naar lagere inkomens, niet in de uiteindelijke tekst zijn opgenomen.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM),schriftelijk.−(SV) De Junilijst is fel tegen dit verslag, dat een gemeenschappelijk belasting- en douanebeleid voor de EU beoogt.
Het is verbazingwekkend dat het Europees Parlement vandaag beslissingen neemt over kwesties waar geen gemeenschappelijk beleid voor bestaat. Het is niet aan de EU om te beslissen over belastingkwesties en de lidstaten daarbij op te roepen om hun nationale belastingen te harmoniseren. Daarnaast is het volkomen onredelijk om te proberen een stap richting de oplegging van een communautaire belasting te zetten.
Uit het verslag kan ook worden opgemaakt hoe de Lissabon-strategie de weg vrijmaakt voor de EU om zich op nieuwe beleidsterreinen te begeven, op de voet gevolgd door supranationaliteit, nieuwe projecten en verhoogde kosten.
De Junilijst stemt tegen dit verslag, omdat de lidstaten soeverein en op nationaal niveau moeten beslissen over belastingen.
Astrid Lulling (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Het verslag over de bijdrage van het belasting- en douanebeleid tot de Lissabon-strategie, zoals goedgekeurd door de Commissie economische en monetaire zaken, is een aanvaardbaar compromis tussen enerzijds de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten en anderzijds de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, en ik steun het. Ik ben ook verheugd dat we erin zijn geslaagd om dit evenwicht te handhaven gedurende de plenaire stemming.
Het belangrijkste punt van het verslag is mijns inziens paragraaf 4, waarin de voordelen van een gezonde belastingconcurrentie in de Europese Unie worden benadrukt. Als we inderdaad de doelstellingen van economische groei en werkgelegenheid willen verwezenlijken zoals die uit de Lissabon-strategie naar voren komen, moeten we zorgen dat we ondernemingen niet met een al te grote belastingdruk opzadelen, omdat zij degenen zijn die banen scheppen. Bovendien moeten we werknemers en consumenten nooit te veel belasten, zij het direct of indirect, omdat zij aanzienlijk bijdragen aan groei.
Belastingconcurrentie verplicht EU-lidstaten om hun fiscale verplichtingen te matigen en publieke uitgaven doeltreffender te beheren, en dit kan de belastingbetaler alleen maar ten goede komen.
De gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting, een ander omstreden thema in dit verslag, zou in mijn optiek een element van coördinatie toevoegen aan het fiscaal beleid, waardoor de Europese vennootschapsbelastingen minder bureaucratisch en meer doeltreffend zou worden.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL),schriftelijk. –(EL) Belastingbeleid wordt gebruikt om inkomen te herverdelen ten gunste van het kapitaal. Het wordt door alle centrum-rechtse en centrum-linkse regeringen gebruikt en regelt het kapitaal in de EU.
Er bestaat geen gemeenschappelijk belastingbeleid vanwege imperialistische conflicten. Zelfs als een dergelijk beleid zou bestaan, zou het kapitaal echter zijn eigen winstgevendheid bevorderen ten koste van het inkomen en de behoeften van de gewone man.
Te midden van onaflatende concurrentie beweegt kapitaal zich nu makkelijk en snel van landen met hoge belastingen naar landen met lage belastingen. Het is zelfs zo dat in alle lidstaten de vennootschapsbelastingen dalen, hetgeen ten koste gaat van de individuele inkomens.
Dit is echter niet het geval bij de loonbelasting, die constant blijft, terwijl indirecte belastingen en de BTW zijn gestegen, waardoor de ongelijkheid en het verschil tussen rijk en arm groter worden. Dit blijkt ook uit OESO-cijfers, die uitwijzen dat indirecte belasting in de vorm van BTW gestegen is tot 6,9 procent van het BBP in 2006. Op deze manier wordt het kapitaal stelselmatig vrijgesteld van belasting en worden de heffingen voor werknemers steeds hoger door indirecte belastingen.
Dit gebeurt eveneens in Griekenland: de vennootschapsbelasting is met tien procent teruggebracht en de BTW is met één procent verhoogd, met nog eens een verhoging van twee procent in het vooruitzicht.
Hier zien we meedogenloosheid van het kapitalisme, dat ongelijkheid creëert en de meeste mensen er armer op maakt; dit moeten we ongedaan maken.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL),schriftelijk.−(EN) Hoewel het verslag een aantal positieve elementen bevat als het gaat om een eerlijkere verdeling van de belastingdruk, kan ik geen enkele steun geven aan enige uitbreiding van de rol van de Europese Unie op het gebied van belastingen, aangezien de economische soevereiniteit van de lidstaten hierdoor verder aangetast zou worden.
Gay Mitchell (PPE-DE),schriftelijk.−(EN) De delegatie van Fine Gael in het Europees Parlement heeft besloten tegen het verslag te stemmen, vanwege de veelvuldige verwijzingen naar de CCCTB (gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting) en aanverwante kwesties.
We staan achter de Lissabon-strategie en we zijn voor het verslag, bijvoorbeeld op de positieve aspecten van lagere belastingen en de voordelen van fiscale concurrentie, maar we verwerpen het recht van EU-instellingen om in te grijpen in de rechten van lidstaten, zoals Ierland, die ook onder de Eurozone vallen. Rentepercentages worden vastgesteld door de ECB en de vereisten aan leningen en inflatie zijn vastgelegd in het Groei- en Stabiliteitspact. Het belastingbeleid is dan ook een van de instrumenten die de lidstaten onder het Verdrag nog ter beschikking staan en dit moet zo blijven.
Peter Skinner (PSE),schriftelijk.−(EN) De verschillende fiscale opvattingen binnen de EU kunnen op veel manieren bijdragen aan betere conclusies voor de Lissabon-strategie. Om het simpel te stellen: het stimuleren van kleine ondernemers en het creëren van werk wordt positief geacht, evenals milieuvraagstukken. Het is aan de lidstaten om hier actie op te ondernemen en vervolg aan te geven; dat behoort tot hun competentie.
Het op Europees niveau consolideren van belastinggrondslagen zou niet het verschil uitmaken dat door de rapporteur wordt gesuggereerd. De EPLP blijft van mening dat er wat de Lissabon-strategie betreft veel goeds bereikt kan worden door actie van de lidstaten en niet van de EU.
Sahra Wagenknecht (GUE/NGL),schriftelijk. −(DE) Door de stemming van vandaag heeft het Europees Parlement laten zien dat de meerderheid van haar leden een belastingbeleid steunen dat de belangen van de top tienduizend dient en de grote meerderheid van de mensen in de EU schade toebrengt. Hoewel sommige van mijn voorstellen zijn aanvaard – niemand wil immers graag te boek staan als openlijke voorvechter van verhoogde BTW-tarieven, hogere inkomstenbelastingen of betere mogelijkheden voor fiscale dumping in de gehele EU – zijn onze voorstellen inzake de verhoging van de belastingen op vermogen en financiële transacties en de beperking van fiscale dumping middels de invoering van een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting door de meerderheid van de leden verworpen.
Aangezien mijn oorspronkelijke ontwerp na de individuele stemming nauwelijks meer te herkennen was in het uiteindelijke verslag, en bepaalde inhoudelijke aspecten nog verder toegetakeld werden in de versie van het verslag zoals goedgekeurd door de Commissie economische en monetaire zaken, zag ik mij gedwongen om mijn naam uit het verslag te schrappen en de leden op te roepen er tegen te stemmen bij de eindstemming. Ik ben verheugd over het feit dat een aanzienlijk deel van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement evenmin bereid was goedkeuring te verlenen aan de uiteindelijke versie van het verslag, getuige het stemmingsresultaat.
Vandaag heeft het Huis de kans gemist om tegemoet te komen aan de behoefte aan een onpartijdiger en maatschappelijk relevanter belastingbeleid en dit als het duidelijke standpunt van het Europees Parlement aan te nemen. In plaats daarvan heeft de meerderheid van het Europees Parlement eens te meer blindelings ingestemd met het wanbeleid van de EU.
Lars Wohlin (PPE-DE),schriftelijk.−(SV) Vandaag heb ik het verslag over de bijdrage van het belastingbeleid tot het Lissabon-proces gesteund. Ik ben een voorstander van gezonde belastingconcurrentie en een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting van internationale ondernemingen, zonder harmonisatie van belastingniveaus en met de mogelijkheid voor lidstaten om niet deel te nemen, als zij dat verkiezen. Het is ook belangrijk om de soevereiniteit van de lidstaten op belastinggebied te erkennen. Ik zal eveneens bezwaar maken tegen elke poging om tot een EU-belasting te komen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK)Ik bewonder en respecteer de vastberadenheid waarmee sommige landen niet alleen een rookverbod hebben ingevoerd in kantoren en op alle werkplekken, maar ook in restaurants, cafés, bars en clubs. We beschikken over studies ter beoordeling van de economische gevolgen die de zorgen van restauranteigenaren over een inkomstenverlies weerleggen. We weten ook dat de behandeling van luchtwegkanker en andere ziekten ons ongeveer 50 miljoen euro kost.
In Schotland is het aantal mensen dat met myocarditis in het ziekenhuis wordt opgenomen sinds de invoering van het rookverbod met bijna twintig procent teruggelopen. Vrouwen die roken of die tijdens hun zwangerschap zijn blootgesteld aan passief roken, bevallen vroegtijdig. Hun kinderen hebben een lager geboortewicht dan normaal. Ik doe een beroep op de lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van mijn eigen lidstaat, om zo snel mogelijk doeltreffende wetgeving in te voeren voor een rookverbod op werkplekken en in restaurants en voor doeltreffende maatregelen voor het terugdringen van het algehele tabaksgebruik.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE).-(RO)Bij de stemming over dit verslag zou ik graag willen benadrukken hoe belangrijk het is voor de toekomst van de Europese burgers en de gehele Europese Unie. Ik ben verheugd over de strategische benadering van het rookprobleem, met inbegrip van passief roken, en ook over het voorstel voor concrete en verrijkende maatregelen om dit probleem en de negatieve gevolgen ervan op Europees niveau te bestrijden. Ik ben er eveneens van overtuigd dat een beleid ter ontmoediging van roken een essentieel onderdeel van een strategische benadering van dit probleem zou moeten zijn, middels de ontwikkeling van een daadwerkelijk voorlichtingsstelsel op dit gebied. De realiteit van vandaag de dag is onmiskenbaar; in de gehele Europese maatschappij bestaat er een duidelijke en toenemende behoefte aan bewustwording van de gevolgen van roken. Het is belangrijk om dit ontmoedigingsbeleid uit te drukken in voorlichting voor zowel kinderen en jongeren als hun ouders, om zo een rookvrij Europa voor toekomstige generaties veilig te stellen.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mijn standpunt inzake het verslag van de heer Florenz over het verontrustende verschijnsel van nicotineverslaving graag toelichten. Ik wil benadrukken dat ik voor het verslag heb gestemd, ondanks dat ik een voorvechter ben van de vrijheid van rokers en natuurlijk van pluralisme. Desalniettemin is het probleem van de schadelijke gevolgen van het zogenoemde passieve roken, dat wil zeggen de gevolgen die niet-rokers ondervinden van het gezelschap van rokers, zeer verontrustend. Het zal volstaan om het Huis eraan te herinneren dat er elk jaar 650 000 mensen ontkomen als gevolg van roken. Hierbij inbegrepen zijn 80 000 passieve rokers, waaronder kinderen. Dat is de reden waarom we de vrijheid van sommige mensen moeten beperken, teneinde sterfgevallen te voorkomen.
Hannu Takkula (ALDE).-(FI)Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik mijn tevredenheid over dit verslag uitspreken. Het is formidabel dat we een duidelijk standpunt over passief roken aannemen.
Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het de hoogste tijd is dat we op Europees niveau maatregelen nemen om mensen te beschermen tegen de gevaren van tabaksrook. Zojuist is al gezegd dat er elk jaar 650 000 mensen omkomen door de gevolgen van roken. Het is tijd voor actie.
Ondanks mijn steun voor het voorstel besef ik dat het moeilijk zal zijn om het op alle punten in de praktijk te brengen en te implementeren. In artikel 11 wordt geopperd om in de gehele EU roken in de auto te verbieden in het bijzijn van minderjarigen. Dat is een mooi streven, maar hoe zouden we dat kunnen controleren? Een rookvrije omgeving is een doelstelling die we moeten nastreven, maar in de toekomst zullen we meer oog moeten hebben voor de redelijkheid van onze maatregelen en de mogelijkheden van toezicht op de naleving van onze wetgeving.
Christoph Konrad (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, natuurlijk weten we allemaal dat roken slecht is voor de gezondheid. Desalniettemin heb ik uit principe tegen het verslag over een rookvrij Europa gestemd, omdat met recht gezegd kan worden dat de staat zich op geen enkel gebied zo succesvol heeft opgedrongen als in de strijd tegen roken in het openbaar. Landen in de EU – en daar horen wij ook bij – grijpen via hun rookverboden op ongekende schaal in de privélevens van burgers.
We zijn getuige van een algeheel, door de staat gefinancierd verbodsbeleid, dat ontworpen is om mensen te trainen hun gedrag te veranderen. Dat wordt in het verslag zelf duidelijk gemaakt. Unanimiteit of, zoals vandaag, virtuele unanimiteit, is geen garantie op vrijheid, integendeel. In de grond – en dit is iets wat we onder ogen moeten zien – bestaat vrijheid bij de gratie van de mogelijkheid om van de norm af te wijken. Ongeruste burgers gaan de straat op, wij hebben de betuttelingsstaat, en iedereen die hier iets mee te maken heeft en het steunt, denk dat het allemaal niets van doen heeft met vrijheid. Dat is een grote misvatting!
Renate Sommer (PPE-DE). – (DE)Ja, mevrouw de Voorzitter, ook ik heb tegen het verslag over een rookvrij Europa gestemd, hoewel ik mij daarmee heb blootgesteld aan een soort heksenjacht, die zelfs in het Huis plaatsvindt. Dat is waarom het veel van onze collega’s simpelweg aan de moed ontbrak om tegen dit verslag te stemmen, ook al zijn zij evenmin voorstander van dit betuttelingsbeleid.
Natuurlijk ben ik voorstander van bescherming van niet-rokers, kinderen en jongeren, maar het gaat hier om een principekwestie. Ten eerste hebben wij geen beleidsbevoegdheid op gezondheidsgebied. Deze berust bij de lidstaten. Al het andere is per definitie een inbreuk op de subsidiariteit en berust op bevoegdheden die de EU zelf verzonnen heeft. Ten tweede, en meer in het bijzonder, hebben we er genoeg van! We hebben er genoeg van, dames en heren! Jarenlang heeft de EU strijd gevoerd tegen roken, alcohol en overgewicht in Europa, blijkbaar in de veronderstelling dat onze burgers achterlijk zijn en behoefte hebben aan betuttelende wetgeving. Dat is nu precies waar ik tegen ben.
De burgers die ik vertegenwoordig, zijn niet achterlijk. Een verbodsbeleid werkt altijd averechts en mijn taak is om mensen te vertegenwoordigen, niet betuttelen.
Daniel Hannan (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, als er ooit een onderwerp was dat om subsidiariteit roept, dan is het wel roken.We hebben het maar niet over de hypocrisie van het subsidiëren van het verbouwen van tabak in de Europese Unie, terwijl de consumptie ervan strafbaar wordt gesteld. Laat staan de dubbele standaard van het ontmoedigen van roken binnen de EU, maar het stimuleren ervan erbuiten. Laten we ons maar concentreren op de meer fundamentele vraag, wat dit Brussel eigenlijk allemaal aangaat.
De wettelijke en fiscale status van tabak is toch zeker een nationale aangelegenheid en de vraag waar en wanneer we tabak mogen gebruiken zou op een nog veel lager plaatselijk niveau beantwoord moeten worden: in een ruimte die particulier eigendom is door de eigenaar van die ruimte en in een openbare ruimte door de plaatselijke autoriteiten. Het zou helemaal niets van doen moeten hebben met nationale overheden en al helemaal niets met de Europese Unie. Subsidiariteit, collega’s: weet u nog?
Marcin Libicki (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, tijdens deze vergadering hebben we gedebatteerd over het verslag vande heer Florenz over de inperking van het recht om sigaretten te roken. Ik heb tegen dit verslag gestemd omdat ik vind dat beperkingen alleen moeten worden opgelegd in situaties waar roken andere mensen schaadt. We kunnen mensen echter niet verbieden om zichzelf schade toe te brengen. Dat zou neerkomen op een inbreuk op de rechten van het individu waar geen enkele werkgever het recht toe heeft. Het probleem van de behandelingskosten is natuurlijk wel van belang, maar dat is simpelweg de zorg van de verzekeraars. Als een dergelijke maatregel gepast wordt geacht, zouden de premies voor rokers kunnen worden verhoogd om de behandelingskosten te dekken. Er is iets anders dat genoemd moet worden, namelijk subsidiariteit. Voorgaande sprekers hebben hier al naar verwezen en natuurlijk ben ik het er volmondig mee eens dat deze kwestie, waar toch al elementaire gebreken aan zitten, tot de bevoegdheid van de nationale overheden behoort, niet tot die van de Europese Unie.
Daniel Caspary (PPE-DE),schriftelijk. −(DE) Ik ben verheugd over elke maatregel die lidstaten nemen om burgers voor te lichten over de risico’s van roken. Naar mijn mening behoren al die maatregelen tot de bevoegdheidssfeer van de lidstaten, niet van de Europese Unie.
Ik heb het verslag Florenz in de eindstemming dan ook verworpen.
Edite Estrela (PSE),schriftelijk. −(PT) Ik heb ja gezegd tegen het verslag van de heer Florenz over het Groenboek “Op weg naar een rookvrij Europa: beleidsopties op EU-niveau” omdat ik het van levensbelang vind dat er gepaste maatregelen worden genomen om het aantal sterfgevallen en ernstig zieken door tabaksrook terug te dringen.
In dat kader steun ik de oproep aan de Commissie om Richtlijn 2001/37/EG betreffende tabaksproducten te wijzigen en, met het oog op nieuwe wetenschappelijke vorderingen, de hierin opgenomen regels voor het gebruik van additieven en andere stoffen in deze producten te herzien, met name als het gaat om kankerverwekkende, mutagene of vergiftige additieven.
Robert Goebbels (PSE),schriftelijk. – (FR) Straatsburg is geen Qom en het Europees Parlement is niet de “hoogste leider” die door de hemel is gezonden om nederigheid en rechtvaardigheid in de Unie te verbreiden. Iedereen weet dat roken slecht voor de gezondheid is. Maar het leven zelf is gevaarlijk, omdat het altijd eindigt met de dood. Ik heb zelf nog nooit gerookt.
Hoewel het geen schok voor me is dat sommige volwassenen bereid zijn het risico te nemen, blijf ik me altijd verbazen over de bekeringsdrift van de ayatollahs van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid die door het ene initiatiefverslag na het andere uit te brengen, proberen ten koste van mensen en hun zwakheden de “planeet te redden”. Ik zeg “nee” tegen deze fanatiekelingen.
Genowefa Grabowska (PSE),schriftelijk.−(PL) Als lid van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en tevens een niet-roker die zich bewust is van de vele negatieve gevolgen die het roken van sigaretten voor de directe omgeving met zich meebrengt, ben ik verheugd over het verslag van de heer Florenz getiteld “Op weg naar een rookvrij Europa”.
Ik ben van mening dat het volkomen gepast is dat het Europees Parlement zelf het krachtige en ondubbelzinnige signaal afgeeft aan alle EU-burgers en lidstaten dat wij niet willen dat mensen roken in openbare gelegenheden, met name in restaurants, bars en in het openbaar vervoer. Waar we ook vooral niet willen dat mensen roken, is op de werkplek.
We roepen eveneens op tot strengere maatregelen tegen de verkoop van sigaretten aan minderjarigen. Daarnaast denk ik dat de invoering van beperkingen vergezeld zou moeten gaan van een brede informatiecampagne die niet alleen zou moeten ingaan op de schadelijke gevolgen van roken. Deze zijn algemeen bekend, maar daarnaast moet duidelijk worden gemaakt dat de rechten van niet-rokers om in een rookvrije omgeving te wonen niet af mogen hangen van of worden beperkt door rokers die hun recht om te roken willen uitoefenen ten koste van niet-rokers.
Als we willen dat onze oproep tot een Europa zonder tabaksrook succes heeft, moeten wij als Europees Parlementsleden het goede voorbeeld geven en het roken op onze werkplek opgeven. Dat houdt in dat er niet meer gerookt zou mogen worden in de Parlementsgebouwen.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR)Ik heb voor dit verslag gestemd, dat niet alleen beoogt de lidstaten te steunen bij de strenge maatregelen die zij hebben genomen om tabaksverslaving te bestrijden, maar ook de volksgezondheid te bevorderen.
Tabaksrook is niet alleen een belangrijke bron van luchtvervuiling, de chemische stoffen in sigaretten stellen zowel rokers als niet-rokers bloot aan ernstige risico’s. Dit is met name het geval in afgesloten ruimten, zoals werkplekken, bars en restaurants. Het lijkt mij derhalve van levensbelang om roken op dergelijke plekken stellig en ondubbelzinnig te verbieden.
De doeltreffende invoering van strenge wetgeving die ontworpen is om de gezondheid van onze burgers optimale bescherming te bieden, moet gepaard gaan met daadwerkelijke inspanningen om het publiek te waarschuwen voor en te informeren over de risico’s van tabaksgebruik. Ik ben ook verheugd over de getoonde bereidheid om informatiecampagnes te richten op bepaalde doelgroepen, met name jongeren, zwangere vrouwen en ouders.
Ten slotte betreur ik de aanneming van een amendement waarin de Commissie wordt opgeroepen om de gezondheidsrisico’s van pruimtabak en de gevolgen hiervan voor de sigarettenconsumptie te onderzoeken. Ik vind dat dit verzoekt niet thuis hoort in een dergelijk verslag, omdat de gezondheidsrisico’s van pruimtabak, namelijk tongkanker en dergelijke, reeds algemeen erkend worden.
David Martin (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, waarin de opties uiteengezet worden voor het in de hele Europese Unie terugdringen van de schadelijke effecten van tabaksrook. Er wordt geen oproep in gedaan voor Europese wetgeving, maar het doet een beroep op de lidstaten om binnen twee jaar een algemeen geldend rookverbod in te stellen. In Groot-Brittannië bestaat een dergelijk verbod al, maar gezien de schadelijke effecten van tabaksrook ondersteun ik de aanbeveling om deze verstandige aanpak in de hele EU in te voeren.
Andreas Mölzer (ITS),schriftelijk. −(DE) Rookverboden zijn natuurlijk in het belang van de volksgezondheid en moeten daarom worden ingevoerd in openbare gelegenheden. Het is ook zinnig om kinderen en jongeren te beschermen. Voor deze specifieke groepen zou het echter nuttiger zijn als mensen het goede voorbeeld zouden geven en de bestaande antirookcampagnes zouden handhaven. De Europese Unie stelt zich echter hypocriet op wanneer zij probeert om alle lidstaten een rookverbod voor te schrijven terwijl zij zelf niet eens in staat is om tot een regeling voor dit Huis te komen.
Ons democratische stelsel en onze moderne levensopvattingen zijn gebaseerd op keuzevrijheid en logischerwijs moet dit ook voor roken gelden. Als een meerderheid van de bevolking voorstander is van een rookverbod in restaurants, zal dit vroeger of later worden ingevoerd. Steeds meer mensen worden niet-roker en overeenkomstig het soevereiniteitsbeginsel moet elk land zelf bepalen of er een rookverbod moeten worden ingevoerd, bijvoorbeeld in restaurants, en hoe een dergelijk verbod er precies uit moet zien.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL),schriftelijk. –(EL) Ik heb het verslag Florenz over het Groenboek “Op weg naar een rookvrij Europa” gesteund. Ik denk dat het zal bijdragen aan de bescherming van de volksgezondheid en aanzienlijk zal helpen bij het verminderen van de schadelijke gevolgen van roken, bij zowel jongeren als chronische rokers. Dit zal het doen door aan te dringen op een onmiddellijk verbod op alle verslavingwekkende additieven en preventieve maatregelen op Europees en lidstaatniveau te bevorderen.
Catherine Stihler (PSE),schriftelijk.−(EN) Ik ben een groot voorstander van een rookverbod in openbare ruimten, om de openbare gezondheid te beschermen en de gevaren van passief roken in te dammen.
In Schotland is nu sinds 19 maanden een rookverbod van kracht in openbare ruimten en cijfers wijzen uit, dat er sinds de invoering van het rookverbod 20 procent minder ziekenhuisopnamen in verband met hartaanvallen zijn geweest.
Dankzij het rookverbod zijn er dus levens gered en tevens is de gezondheid van de Schotten erdoor verbeterd. Ik zie ernaar uit dat deze aanpak ook in de rest van Europa wordt ingevoerd.
Andrzej Jan Szejna (PSE),schriftelijk. −(PL) Ik heb voor het verslag van de heer Florenz met de titel “Op weg naar een rookvrij Europa” gestemd.
Tabaksrook is zeer schadelijk. Het bevat duizenden chemische stoffen, waaronder meer dan 250 kankerverwekkende en vergiftige elementen. Zelfs de geringste blootstelling aan deze stoffen kan bijdragen aan de ontwikkeling van tumoren. Tabaksrookdeeltjes worden voortdurend verspreid in afgesloten ruimten, waardoor er luchtvervuiling ontstaat waar zelfs de beste ventilatiesystemen niet tegenop kunnen.
In de Europese Unie sterven er elk jaar duizenden mensen aan de gevolgen van passief roken. Deze sterfgevallen kunnen worden voorkomen. Het moet voor elke burger van de Europese Unie mogelijk zijn om in een rookvrije omgeving te wonen en werken. Dit moet met name worden benadrukt als het gaat om openbare instellingen en gebouwen. Zeventig procent van de bevolking in de Europese Unie rookt niet. Dit moeten we onthouden en we moeten zorgen dat deze mensen in een schone en veilige omgeving kunnen leven.
- Ontwerpresolutie RC-B6-0376/2007
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK)Ik heb tegen dit verslag gestemd omdat het geen goede afspiegeling is van het standpunt van de Europese Unie ten opzichte van Turkije. Het is noodzakelijk om de toetredingsgesprekken met Turkije volledig te bevriezen. Hiervoor zijn talrijke redenen. Op dit moment is Turkije een onbetrouwbare partner. Door Turkije de toegang tot de EU te ontzeggen, oftewel door de Turken de waarheid te vertellen over hun toekomstig EU-lidmaatschap, zouden we het land helpen zijn maatschappij eindelijk te democratiseren.
Turkije bezet nog steeds een lidstaat van de Europese Unie: veertig procent van het Cypriotische grondgebied wordt door Turkse militairen bezet. Er is geen godsdienstvrijheid in Turkije. Niet-moslims, christenen, leden van de orthodox-katholieke kerk en protestanten hebben allemaal met vervolging te maken aangezien zij geen kerken mogen bouwen. Er zijn vijfhonderd orthodoxe kerken vernield terwijl moslims overal in de Europese Unie moskeeën bouwen. Er is geen vrijheid van meningsuiting in Turkije. Turkije ontkent in het verleden een derde van de Armeense bevolking te hebben afgeslacht. Het land maakt zich op voor een nieuwe militaire ingreep in Irak. Het lost de kwesties inzake de Koerdische minderheden op zijn grondgebied niet op. Turkije ligt niet in Europa en behoort niet tot de EU. Een bevoorrecht partnerschap met Turkije, in plaats van een volledig lidmaatschap, is meer dan genoeg.
Christoph Konrad (PPE-DE). – (DE)Mevrouw de Voorzitter, ik heb niet voor de resolutie inzake Turkije gestemd omdat ik me ernstige zorgen maak over het besluit van het Turkse parlement tot een militaire aanval op Irak. Dit kon niet worden meegenomen in het verslag, maar het is wel een zeer actuele kwestie.
Het nemen van maatregelen tegen een terroristische groep is nogal wat anders dan besluiten om een buurland binnen te vallen. Een destabilisering van Irak is niet in het belang van de EU. We zouden Turkije eraan moeten herinneren dat het als kandidaat-lidstaat de belangen van de EU binnen het kader van gemeenschappelijke belangen in het oog moet houden. Dit alles toont aan dat een volledig lidmaatschap voor Turkije – waar ik overigens geen voorstander van ben – dat grenst aan Iran en Irak, de politieke kaart van de EU een totaal ander aanzicht zou geven. In mijn optiek moeten we ons de bijbehorende risico’s besparen.
Philip Claeys (ITS). –(NL)Voorzitter, ik heb tegen de resolutie Oomen-Ruijten gestemd, omdat ik van mening ben dat het Europees Parlement een meer actieve en meer ambitieuze rol moet spelen in het volgen van het onderhandelingsproces met Turkije.
Nu lijkt het erop dat we zeker niet op de zere tenen van de heren Erdoğan en Gül mogen trappen. Meer en meer wordt duidelijk dat Turkije geen kandidaat-lidstaat als een andere is. Turkije hoeft het blijkbaar niet zo te nauw nemen met de criteria van Kopenhagen, ondanks alle beloftes van Raad, Commissie en Parlement dat dit wel het geval had moeten zijn.
Op die manier moet men natuurlijk niet verbaasd zijn dat meer en meer burgers in de Europese Unie zich afkeren van de Europese Unie.
Frank Vanhecke (ITS). –(NL)Voorzitter, met deze nieuwe stemming in het Turkse toetredingsdossier wordt eens te meer geïllustreerd dat het niet alleen zo is dat Europa voor de meeste van onze burgers een “ver-van-mijn-bed-show” is, maar dat ook de Europese instellingen zelf zich meer en meer gaan vervreemden van de Europese burgers.
Voor de eurocratie is Europa eigenlijk Europa niet meer, vermits lustig wordt verdergegaan met de voorbereiding van de toetreding van een land dat helemaal niet Europees is, niet historisch Europees, niet euro-Europees, niet cultureel Europees, niet godsdienstig Europees, en zelfs niet eens geografisch Europees. Bovendien wordt heel die zaak ons fundamenteel ondemocratisch door de strot geduwd, want de enorme meerderheid van de Europese burgers is wel degelijk tégen die Turkse toetreding, maar zij mogen niet meespreken.
In het Turkse dossier, net zoals in het dossier van de nieuwe grondwet die geen nieuwe grondwet mag worden genoemd, mogen de burgers niet meespreken. Is de eurocratie eigenlijk bang van de democratie, bang van volksraadplegingen? Dit Europa functioneert alleen nog maar ondemocratisch en antidemocratisch, en dat zal allemaal zeer slecht aflopen.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE).-(FI) Mevrouw de Voorzitter, twee weken geleden werden de zoon van Hrant Dink, Arat Dink genaamd, en de uitgever Serkis Seropyan tot een jaar gevangenisstraf veroordeeld op grond van artikel 301, oftewel het beledigen van het Turkendom. Welke misdaad hadden zij begaan? Een jaar geleden, dus vóór de moord op Hrant Dink, publiceerde hun krant Argos een verhaal waarin werd verklaard dat Hrant Dink in een gesprek met Reuters had gezegd dat hij de moorden van 1915 als genocide beschouwde. De krant meldde dit, verder niets.
Ik ben derhalve van mening dat het van levensbelang is om te stemmen voor onze resolutie die Turkije oproept de Armeense genocide te erkennen. Ik zeg dit als een vriend van Turkije. Het zou goed zijn als Turkije zou begrijpen dat dit niet als een anti-Turks standpunt bedoeld is. Het gaat hier om de gewoonte van de EU om te proberen een betere maatschappij te scheppen waarin herhaling van de gruwelen uit het verleden kan worden vermeden. Een mentaliteit waarbij de nationale identiteit beschermd wordt door een wetboek van strafrecht waarin artikel 301 als voortdurend referentiekader dient, en waarbij de misstappen van een land worden ontkend, is volkomen in strijd met deze gewoonte.
Een van de grondslagen van de Europese identiteit is dat het verleden recht in de ogen wordt gekeken en hiervan rekenschap wordt afgelegd. De Armeense genocide is een historische waarheid. Het Parlement zal van Turkije eisen deze waarheid te erkennen in de resolutie over de start van de onderhandelingen.
Gérard Deprez (ALDE),schriftelijk. – (FR) Ik wil mijn steun uitspreken voor de amendementen op de tekst over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije die vandaag ter stemming is gebracht, en hierbij herinneren aan de conclusies van de Europese Raad die in december 2006 in Brussel gehouden werd. Destijds werd het beginsel vastgesteld dat als het ging om uitbreiding, de Europese Unie van elke kandidaat-lidstaat volledige naleving van alle criteria van Kopenhagen zou eisen, maar dat elke uitbreiding nog steeds onderhevig zou zijn aan de resterende integratiecapaciteit van de Unie.
Een flink aantal van u is al enige tijd op de hoogte van mijn twijfels, of beter gezegd mijn zorgen, over het vermogen van de Europese Unie om goed te blijven functioneren als Turkije een van haar lidstaten zou worden.
Natuurlijk is Turkije een “bevriend” land en is het in geostrategisch opzicht een erg belangrijke partner voor de Europese Unie. Ik ben derhalve een groot voorstander van een bevoorrecht partnerschap tussen de EU en Turkije. Ik ben er echter fel op tegen dat dit specifieke land deel gaat uitmaken van de Gemeenschap.
Bovendien verwacht ik dat de problemen bij de integratie van Turkije als potentiële lidstaat zich steeds duidelijker zullen aftekenen naarmate het toetredingsproces vordert.
Patrick Gaubert (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Ik feliciteer de rapporteur met de indiening van de resolutie over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Turkije. De ontwerpresolutie van mevrouw Oomen-Ruijten is een consensueel en evenwichtig document, waarin zij heeft geprobeerd om alle kwesties behorend bij dit bijzondere probleem te bespreken.
Enerzijds wordt Turkije in de resolutie gefeliciteerd met de recente vrije en eerlijke verkiezingen, wordt de Turkse regering opgeroepen om het hervormingsproces te versnellen en worden haar intenties voor een nieuwe burgerlijke grondwet geprezen. De ontwerpresolutie dringt daarnaast aan op het starten van een nieuw politiek initiatief voor een duurzame oplossing van de Koerdische kwestie. Ook wordt er verwezen naar pogingen om binnen het VN-kader tot een oplossing voor de kwestie Cyprus te komen.
Anderzijds, en dit komt overeen met het standpunt dat Frankrijk inneemt, ben ik verheugd over het feit dat er in de resolutie aan herinnerd wordt dat de toetreding van Turkije afhankelijk blijft van de volledige naleving van de criteria van Kopenhagen en de resterende integratiecapaciteit van de EU.
Om al deze redenen heb ik besloten om de aanneming van deze resolutie bij de plenaire eindstemming te steunen. Verder kan ik alleen maar herhalen dat ik het ten zeerste betreur dat het Parlement er bij Turkije niet formeel op heeft aangedrongen om de Armeense genocide van 1915 officieel te erkennen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk.−(PT) Zoals we al eerder hebben aangegeven, roepen de onderhandelingen over toetreding van Turkije veel vragen op. Dit proces wordt aangemoedigd door de grootmachten, die, ondanks alle tegenstrijdigheden van dien, dit grote land in de “gemeenschappelijke markt” van de EU willen integreren om zo de macht over zijn economie over te nemen en zijn geostrategische positie te gebruiken voor hun eigen plannen in het Midden-Oosten, de Kaukasus en Centraal-Azië.
De resolutie is in dit opzicht dan ook verhelderend omdat hierin nadrukkelijk wordt gewezen op de “belangrijke rol die Turkije als doorvoercentrum speelt bij de diversifiëring van de gasvoorziening in de EU”, de “energieprojecten waarbij Turkije betrokken is in het zuiden van de Kaukasus” en “de geostrategische positie in de regio” van Turkije, wiens rol “op het gebied van vervoer en logistiek de komende jaren belangrijker zal worden”.
Ook de volgende belangrijke aspecten moeten worden benadrukt:
- Turkije heeft geen enkele stap richting de erkenning van Cyprus – een EU-lidstaat – gezet, blijft het noorden van dit eiland militair bezetten en negeert VN-resoluties over deze kwestie.
- de Turkse overheid houdt zich nog steeds bezig met het onderdrukken van de Koerdische bevolking en weigert nog steeds haar rechtmatige culturele, politieke, economische en sociale rechten te erkennen.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL),schriftelijk. –(EL) Het verslag over de vorderingen van Turkije op weg naar toetreding bevat volledig gekunstelde felicitaties aan de Turkse regering en de nieuwe president. Het verslag is een hypocriete en ineffectieve uitdrukking van wishful thinking over mensenrechten in vage en algemene termen, waarin terrorisme wordt veroordeeld en wordt verwezen naar de gezamenlijke strijd ertegen van de EU en Turkije.
Anderzijds wordt er helemaal niet ingegaan op de aanhoudende bezetting van het noorden van Cyprus door Turkse strijdkrachten. Dat Turkije blijft weigeren de Republiek Cyprus te erkennen, wordt zelfs niet voor de vorm veroordeeld, en er wordt geen druk gezet op deze kwestie. Er is geen veroordeling van het beleid van het Turkse bewind om de soevereine rechten van Griekenland te betwisten of van zijn dreigementen om geweld te gebruiken tegen buurlanden. Er is geen gemeende veroordeling van de onmenselijke vervolging en misdaden jegens de Koerdische bevolking van de Turkse overheid. Er is nog niet de geringste verwijzing naar de politieke vervolging van communisten en andere progressief denkende personen door de Turkse middenklasse in al haar gedaantes, zowel pro-boerka als seculier. Ondanks dit alles wordt er bij Turkije op aangedrongen geen ongepast geweld te gebruiken tijdens de aanstaande aanval op Noord-Irak. Tegen de achtergrond van de EU is het verslag een afspiegeling van de doelstellingen van de machtige imperialistische landen die voortkomen uit hun geopolitieke belangen in de gehele regio.
Het is in het belang van de Turkse bevolking en andere volkeren in de regio om zich te verzetten tegen de integratie van Turkije in de EU, met haar imperialistische plannen.
Pierre Pribetich (PSE),schriftelijk. – (FR) Deze resolutie heeft aan kracht ingeboet doordat de meerderheid van de leden de belangrijke amendementen over de erkenning van de Armeense genocide verworpen heeft.
Ik ben en blijf voorstander van de toetreding van Turkije tot de Europese Unie. Tijdens dit toetredingsproces moeten echter enkele historische feiten worden erkend.
Bovendien ben ik fel tegen het feit dat het Parlement zichzelf nu tegenspreekt. In punt 5 van de resolutie van 28 september 2005 roept het Turkije namelijk op om de Armeense genocide te erkennen en wordt deze erkenning als een voorwaarde voor toetreding tot de Europese Unie beschouwd. De beslissing om de Armeense genocide niet in de nieuwe resolutie op te nemen, is een stap achterwaarts die ik niet kan steunen.
Luís Queiró (PPE-DE),schriftelijk.−(PT) Het eindresultaat daargelaten, moeten de huidige onderhandelingen met Turkije leiden tot de hervormingen die het land zo dringend nodig heeft en die op zichzelf ook het belangrijkste aspect zijn van de potentiële toetreding van een land tot de EU.
In dat kader moeten we de overwinning van de AKP dan ook meer als een streven naar economische hervormingen zien dan als een steunbetuiging aan de islam.
Gezien recente ontwikkelingen moet de Koerdische kwestie in samenwerking met de Verenigde Staten aangepakt worden, met in het achterhoofd de kwestie Irak, waar in het Koerdische noorden vrede heerst. Anderzijds kunnen we ons niet onthouden van kritiek op de Koerdische terroristische aanvallen op Turkije of het gebrek aan integratie en acceptatie waar de Koerden in Turkije mee te kampen hebben.
Ten slotte kunnen we nooit voldoende nadruk leggen op het geostrategische belang van Turkije voor de veiligheid van de grenzen van Europa, voor de energievoorziening, met name als een alternatief voor de afhankelijkheid van Russisch gas, en als partner in de dialoog met islamitische landen en de kwestie Irak.
Om al deze redenen moet de EU een strategie van serieuze en ferme onderhandeling hanteren.
Frédérique Ries (ALDE),schriftelijk. – (FR) Ik heb voor de resolutie gestemd die er bij Turkije op aandringt om het hervormingsproces te versnellen.
We moeten Turkije oproepen meer te doen: voor civiele controle over het leger zorgen, een zero-tolerancebeleid ten aanzien van marteling hanteren, bescherming aan vrouwen en minderheden bieden, en de Armeense genocide erkennen.
De aanpak van de Koerdische kwestie moet ook worden gebruikt als criterium voor de beoordeling van het hervormingsproces. Het verslag waarover we gestemd hebben, dringt er bij de Turkse regering op aan om een politiek initiatief te starten voor de duurzame oplossing van het Koerdische probleem. Ook drukt het ons afgrijzen over de schending van het grondgebied van Irak uit, terwijl tegelijkertijd natuurlijk het geweld van de PKK veroordeeld wordt.
Het is niet onze bedoeling om Turkije aan te vallen; we willen alleen benadrukken dat we geen dubbele normen kunnen hanteren en we niet zomaar afstand kunnen doen van waarden die ons na aan het hart liggen.
Het zou eveneens rampzalig zijn om de publieke opinie te blijven negeren, die nogmaals tot uitdrukking kwam in een enquête die door Notre Europe werd uitgevoerd vóór de Top van Lissabon. De Europese bevolking maakt zich zorgen over ondoordachte beslissingen over toekomstige uitbreidingen en de capaciteit van de EU om nog meer landen op te nemen na de stortvloed van toetredingen tussen 2004 en 2007.
Renate Sommer (PPE-DE),schriftelijk. −(DE) Ik steun de resolutie over Turkije. De Turkse regering zal nu eindelijk echt eens energie moeten gaan steken in het doorvoeren van hervormingen.
Als het gaat om de Armeense genocide, maakt de erkenning hiervan door Turkije dan wel geen deel uit van de criteria van Kopenhagen, maar van een land dat wil toetreden tot de EU mag wel verwacht worden dat het eerlijk uitkomt voor de zwarte bladzijden van zijn geschiedenis.
In het algemeen heeft Turkije nog een lange weg te gaan om te voldoen aan de criteria van Kopenhagen. Er zijn nog steeds ernstige gebreken met betrekking tot mensen- en minderheidsrechten, burgerlijke en politieke rechten en de algehele weerloosheid van Turkijes democratie tegen haar leger.
Er zit nog steeds geen vooruitgang in de kwestie Cyprus. Daarom moeten we ernaar streven dat het Ankara Protocol dit jaar nog bekrachtigd wordt. Zonder deze bekrachtiging en de terugtrekking van Turkse troepen van het eiland kan er geen sprake zijn van een oplossing. Turkije weigert blijkbaar te begrijpen dat de Europese Unie 27 lidstaten heeft en dat een daarvan de Republiek Cyprus is!
Met betrekking tot het conflict in het zuidoosten van Turkije bestaat het plan om Noord-Irak binnen te vallen op zijn minst al sinds de lente van 2006. Op het moment valt te vrezen dat de inval daadwerkelijk plaats zal vinden. Een land dat – ondanks internationale ondersteuning bij de veiligstelling van zijn grenzen – denkt het recht te hebben de internationale wetgeving te schenden, sluit zichzelf echter voor eens en altijd uit van toetreding tot de Europese Unie.
Konrad Szymański (UEN),schriftelijk. −(PL) Ik heb mij onthouden van eindstemming over het verslag over de betrekkingen tussen de EU en Turkije, omdat de resolutie ondanks maandenlange onderhandelingen niet verwijst naar de Turkse verantwoordelijkheid voor de afslachting van Armeniërs in 1915.
Turkije probeert de internationale gemeenschap in deze kwestie te censureren. Het meest recente bewijs hiervan is de druk die werd uitgeoefend op het Amerikaanse Congres. Dit heeft zich echter niet van de wijs laten brengen en heeft een gepast standpunt ingenomen. Het zou verkeerd zijn om te bezwijken onder de onrechtvaardige druk van Turkije in deze kwestie.
Ik zou echter willen toevoegen dat ik zeer verheugd ben dat voornoemde resolutie verklaringen bevat over de rechten van christelijke minderheden in Turkije, zoals het recht op opleiding van geestelijken en de rechten van kerkelijke instellingen op rechtspersoonlijkheid.
Dominique Vlasto (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Ik heb besloten mij te onthouden van stemming over de resolutie over de betrekkingen tussen de EU en Turkije om mijn weerstand tegen de huidige toetredingsonderhandelingen te laten blijken. Door twee recente gebeurtenissen zouden we ons bewust moeten zijn van de risico’s van deze mogelijke toetreding. Allereerst is daar de politieke crisis die het land heeft doorgemaakt voordat de nieuwe president van de republiek werd ingezworen: dit illustreert de spanningen die er binnen de Turkse maatschappij bestaan en de instabiliteit van de overheid in het land. Ik denk ook aan de spanningen die zich aan de grens met Irak hebben ontwikkeld en het risico dat deze spanningen een van de weinige gebieden in dit land waar het geweld in de hand is gehouden, zouden kunnen destabiliseren. Het is onaanvaardbaar dat het Turkse parlement heeft besloten het leger toestemming te geven tot militaire invallen in Irak. Turkije is in deze regio bezig met een gevaarlijk spelletje en de EU zou deze populistische en agressieve acties op geen enkele wijze moeten steunen.
Dit alles sterkt mij alleen maar in mijn overtuiging: als we de Unie uitbreiden tot aan de grenzen met Irak, houden we mijns inziens niets Europees meer over. Ik ben van mening dat Turkije nog steeds niet klaar is om toe te treden tot de EU. Het is aan ons een alternatieve optie aan te dragen: de “Mediterrane Unie” zoals voorgesteld door Nicolas Sarkozy biedt in dit opzicht zeker een kans die de EU en Turkije met beide handen moeten aangrijpen.
Anna Záborská (PPE-DE),schriftelijk. −(SK) Ik heb niet gestemd voor de resolutie van het Europees Parlement over de betrekkingen tussen de EU en Turkije, omdat de uitbreiding van de Europese Unie en de toetreding van Turkije tot de Gemeenschap zeer ernstige kwesties zijn die meer gedetailleerde kennis en meer intensief debat behoeven. In mijn optiek moeten tijdens het toetredingproces dezelfde regels voor alle landen gelden.
De voorgestelde amendementen waarin wordt opgeroepen tot de erkenning van de Armeense genocide en een verontschuldiging aan Armenië en de Armeense bevolking, is niet aangenomen door de plenaire vergadering. Alleen deze erkenning en verontschuldiging kunnen een verzoening van Turkije en Armenië teweegbrengen. Daarnaast blijft Turkije dwarsliggen bij de pogingen een oplossing te vinden voor het Cyprus-probleem. De grensoverschrijdende militaire operatie tegen Koerden die aan de grens met Irak wonen, waarvoor middels een verklaring van het Turkse parlement toestemming werd gegeven, zal niet resulteren in een constructieve oplossing voor het terrorismeprobleem in het land. Het zal simpelweg resulteren in een destabilisering van de gehele regio.
Ook de godsdienstvrijheid op het grondgebied van Republiek Turkije vertoont geen zichtbare vooruitgang. De christenen die in Turkije wonen zijn niet verzekerd van hun veiligheid en de eerbiediging van hun rechten. Onlangs zijn er gewelddadige aanvallen geweest op christelijke paters, missionarissen, uitgevers en bekeerlingen. Turkije heeft evenmin het seminarie van de orthodoxe kerk heropend, waardoor het voortbestaan van deze eeuwenoude religie zelfs gevaar loopt.
(De vergadering wordt om 14.00 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
12. Betrekkingen tussen de Europese Unie en Servië (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0325/2007) van de heer Kacin, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de betrekkingen tussen de EU en Servië, met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Servië [2007/2126(INI)].
Jelko Kacin (ALDE), rapporteur.–(SL) Vandaag spreek ik als rapporteur, maar tegelijkertijd ook als liberaal-democraat, als Sloveen, als voormalig Joegoslaaf en als Europeaan. Slechts vijftien jaar geleden viel mijn geboorteland uiteen door een aantal bloedige oorlogen die bijna een decennium lang duurden.
Vandaag ondervinden veel landen in die regio, waaronder Servië, nog steeds de vernietigende gevolgen van dat conflict. Voor deze broze en jonge democratieën is het lidmaatschap van de Europese Unie een krachtige stimulans voor verdere democratisering. De Europese Unie, waar deze landen zo snel mogelijk tot willen gaan behoren, is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden en normen, waarvan de rechtsstaat een van de belangrijkste is.
In het geval van de Balkanlanden is echter niet alleen de hervorming van het rechtsstelsel van belang, maar ook volledige medewerking met het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag.
(EN) Servië heeft tot dusverre niet voldaan aan haar nationale en internationale verplichting om de vier nog voortvluchtige van oorlogsmisdaden beschuldigde personen te arresteren, waaronder Mladić en Karadžić, die verantwoordelijk worden geacht voor de moord op bijna 8000 burgers in Srebrenica. Iedereen die een mens doodt, pleegt een misdaad, maar mensen die genocide plegen vormen een internationaal en politiek probleem.
Ik heb, alvorens dit verslag voor te bereiden, Srebrenica bezocht. Ik geloof in zelfrespect voor Servië. Daarom dring ik erop aan, dat de Servische staat moet aantonen dat men samenwerkt met het ICTY. In mei is een nieuwe pro-Europese regering aangetreden, die samenwerking met het ICTY hoog in het vaandel heeft staan. Dat is een ontwikkeling die ik van harte toejuich. Ik juich ook het feit toe dat de regering actie heeft ondernomen tegen twee van de zes meest gezochte vluchtelingen, Tolimir en Djordjevic, en beide heeft gearresteerd en uitgeleverd.
Deze arrestaties laten zien dat Servië in staat is de overige nog voortvluchtige oorlogsmisdadigers te traceren en te arresteren. Zoals hoofdaanklager Del Ponte verklaard heeft, is het belangrijkste obstakel niet gelegen in de vraag of men het kán, maar in hoe dit te vertalen in tastbare resultaten. Daarom kan de EU het zich op dit cruciale moment niet permitteren af te zien van de door haar gestelde voorwaarden.
Nu de spanningen rondom de toekomstige status van Kosovo toenemen, zou het verkeerd zijn te denken dat het afzwakken van de voorwaarden van de EU en zich in allerlei bochten wringen om concessies te doen aan Belgrado op de lange termijn in het belang zou zijn van de EU of van Servië. De ogen sluiten voor oorlogsmisdadigers kan wellicht aansluiten op de huidige Realpolitik, maar het zal op geen enkele manier bijdragen aan duurzame vrede of stabiliteit in de regio.
Herhaaldelijk wordt gezegd dat Servië een centrale rol speelt in de stabiliteit in de regio, maar als politici in Belgrado denken dat dat betekent dat Servië een voorkeursbehandeling krijgt, vergissen ze zich. Servië zou er verstandig aan doen, zijn overvloedige talenten en potentieel in te zetten om een voorbeeldfunctie te hebben voor zijn buurlanden in de regio, in plaats van deze onbenut te laten uit een soort Servische recalcitrantie.
Het klopt dat de EU niet compleet is zolang de Balkanlanden geen lid van de Unie zijn, maar dit kan niet tegen elke prijs nagestreefd worden, en zeker niet als de prijs die we moeten betalen de ondermijning van het internationaal recht en het negeren van de fundamentele Europese waarden is.
De burgers van Servië hebben er recht op, dat de waarheid aan het licht komt over de recente oorlogspolitiek die in hun naam gevoerd is. Dat is ook de reden dat ik het recente initiatief van de Speciale Aanklagerondersteun, om de politieke motieven te achterhalen achter de moord op premier Djindjić. Om diezelfde reden betreur ik het, dat het Servische gerechtshof voor oorlogsmisdaden zulke lichte straffen heeft opgelegd aan vier leden van de “Schorpioenen”, voor de executie van zes moslims uit Srebrenica.
Servië heeft een enorm economisch en cultureel potentieel en een enorm aantal getalenteerde mensen op alle terreinen. De nieuwe regering heeft laten zien, dat er een aantal dynamische en ambitieuze ministers in zit. Er bestaat geen twijfel over dat Servië over de administratieve en institutionele capaciteit beschikt om op een professionele manier om te gaan met de onderhandelingen over een toekomstig lidmaatschap van de EU.
In de afgelopen maanden is op een aantal terreinen vooruitgang geboekt, onder andere als het gaat om de afronding van de technische besprekingen over de SAO-onderhandelingen, de ratificatie van het Protocol van Kyoto, CEFTA en de verkiezing van een Ombudsman, een gouverneur van de Servische centrale bank, een commissaris voor publieksvoorlichting en de leden van de Controle-instantie van de Raad van de State.
Het is echter teleurstellend, dat er weinig tastbaar resultaat geboekt is als het gaat om de benoeming van de rechters van het Constitutionele Hof. Daarnaast duurt het publiekelijk kleineren voort van mensen uit de civiele samenleving die de regering bekritiseren of de aandacht vragen voor gevoelige kwesties, zoals oorlogsmisdaden. Ik veroordeel in dat opzicht de recente gebeurtenissen in Novi Sad, waarbij een organisatie van neo-nazi’s een vreedzame bijenkomst aanviel van mensen die waren samengekomen voor een antifascistische demonstratie. De betreffende autoriteiten dienen zonder mankeren de daders op te sporen en deze misdaad grondig te onderzoeken.
Tegelijkertijd onderken ik dat het strenge visumbeleid van de EU, dat tot effect heeft dat gewone Serviërs hun medeburgers binnen de Europese Unie niet kunnen ontmoeten, een remmende werking heeft op de ontwikkeling van de democratie in Servië en bijdraagt aan vreemdelingenhaat en nationalisme.
Ik ben blij met de overeenkomsten die tot stand gekomen zijn door onderhandeling. Hoewel hiermee een belangrijke eerste stap gezet is, moet het uiteindelijke doel het vrije verkeer van alle burgers in de regio zijn. Weet u dat slechts een tiende deel van de Serviërs een paspoort heeft? We moeten de rest van de bevolking iets concreets geven. Ik dring er bij de Raad op aan, dat de overeenkomsten aan het begin van het komende jaar van kracht worden en ik vraag de Raas ook een concrete routekaart op te stellen voor de liberalisatie van visa.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om mijn dank uit te spreken aan mijn assistenten, mijn medeleden, het secretariaat van de Commissie buitenlandse zaken, de politieke groeperingen, de Commissie, de Servische missie in de EU en het Servische Office for European Integration (bureau voor Europese integratie).
Ter afronding van mijn betoog wil ik graag een korte persoonlijke opmerking toevoegen. Als een van de weinige EP-leden die in de westelijke Balkan geboren zijn, ben ik er erg trots op als rapporteur te hebben opgetreden. Mijn land, Slovenië, is niet lid van de EU geworden omdat dat makkelijk was, maar omdat het moeilijk was. Het is ons gelukt, en het zal Servische politici, intellectuelen en zakenmensen ook lukken, als ze daartoe besluiten. Ik roep Servië en het Servische volk op, nu wakker te worden en te beginnen zichzelf te helpen, hun buren te helpen en de hele regio te helpen door zich bij ons aan te sluiten. Doe het. U bent sterk genoeg. Samen lukt het ons.
De Voorzitter. − Ik bedank het Huis voor het getoonde geduld. Ik verontschuldig mij aan het Huis namens de rapporteur. Dank u.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, Servië heeft een natuurlijke plaats in de Europese ruimte en we zijn het er allemaal over eens dat het land in de laatste jaren voor grote uitdagingen heeft gestaan. Sterker nog, het land heeft voor buitengewoon zware uitdagingen gestaan vanwege de belangrijke rol die het speelt voor de stabiliteit en ontwikkeling van de westelijke Balkanlanden. De Europese Unie heeft geprobeerd Servië te helpen deze uitdagingen tot een goed einde te brengen door de voordelen van het Europees perspectief te versterken en tastbaar en zichtbaar te maken.
Derhalve hebben we de Servische bevolking en overheid geprobeerd te bewijzen dat we ernaar streven Servië dichterbij de Europese Unie te brengen. We hebben ook geprobeerd om te laten zien dat er een alternatief is, door ondersteuning te bieden aan de pro-Europese politieke en maatschappelijke krachten die strijden voor de doorvoering van de noodzakelijke hervormingen om de democratie en ontwikkeling van het land te bestendigen.
De stabilisatie- en associatieovereenkomsten zijn een wezenlijk onderdeel van de toenadering van de westelijke Balkanlanden tot de Unie. Ook vormen zij een essentieel instrument voor het verhelderen van het Europese perspectief. In dit kader zijn we zeer verheugd dat de Commissie de onderhandelingen met Servië over de sluiting van een stabilisatie- en associatieovereenkomst heeft afgerond. We hopen van harte dat er snel aan de voorwaarden voor ondertekening door de Commissie zal worden voldaan.
In de Raad is er stevige politieke steun voor de ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomst, zodra er aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan. Voordat de Raad de overeenkomst echter kan implementeren, moet Servië zijn volledige medewerking verlenen aan het Joegoslaviëtribunaal.
De mogelijkheid voor de bevolking van Servië om makkelijker naar de Europese Unie te reizen, zou onze banden eveneens verstevigen en ongetwijfeld bijdragen aan het democratiseringsproces en het draagvlak van de Europese Unie in de Servische maatschappij.
De overeenkomsten betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures en de overname van personen die in september zijn ondertekend en in januari 2008 in werking treden, zijn naar onze mening van levensbelang.
De Commissie is met Servië overeengekomen na de inwerkingtreding van deze overeenkomsten een dialoog te starten over de liberalisering van het visumbeleid. De EU heeft Servië eveneens duidelijk gemaakt dat zijn integratieproces niets van doen heeft met de bepaling van de toekomstige status van Kosovo. Bij het streven naar toetreding tot de EU wordt elk land namelijk op basis van zijn eigen verdiensten beoordeeld en op basis van de voorwaarden van het stabilisatie- en associatieproces en de criteria van Kopenhagen.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ter afsluiting moet ik nogmaals de nadruk leggen op de waarde die het voorzitterschap van de Europese Unie hecht aan de mogelijkheid om met het Europees Parlement te spreken over het belang, zowel voor Servië zelf als de gehele regio, van veiligstelling van een Europese toekomst voor Servië. Er kan geen twijfel over bestaan dat de westelijke Balkan nog steeds een van de prioriteiten van de Europese Unie is en dat onze uiteindelijke doelstelling is om in deze regio een toestand van vrede, stabiliteit, democratie en welvaart te bewerkstelligen.
Dat is waarom we graag willen dat deze landen in de EU worden opgenomen, waarbij het stabilisatie- en associatieproces als kader voor de voorbereiding van deze potentiële toetreding blijft dienen. Servië is een land met een groot geostrategisch belang voor de stabiliteit van de gehele regio en daarom is vooruitgang in dit proces essentieel bij de verwezenlijking van de uiteindelijke doelstelling van de EU met betrekking tot de westelijke Balkan, die luidt dat dit een regio van stabiliteit, vrede en vooruitgang moet worden.
Olli Rehn,lid van de Commissie. −(EN)Voorzitter, ik wil graag de heer Kacin complimenteren met zijn gedegen verslag, waarin de belangrijkste aspecten van de huidige stand van zaken in de EU-Servische betrekkingen goed zijn weergegeven.Ik heb mijn diensten gevraagd de aanbevelingen uit het verslag op te volgen, hetgeen zijn nut al heeft bewezen bij de voorbereiding van het jaarlijkse voortgangsverslag van de Commissie, dat op 6 november aangenomen zal worden.
In uw verslag wordt een aantal terreinen belicht, waarop zowel de Europese Unie als Servië hun inspanningen dienen te versterken en ik ondersteun dit volledig. Ik ben het in het bijzonder eens met het belang dat u hecht aan het vereenvoudigen van visumaanvragen en met de roep om voortgang die nu ten aanzien van de liberalisatie van visa gemaakt moet worden.
Dat is ook precies de reden, dat de Commissie heeft aangegeven dat ze voornemens is, begin volgend jaar een dialoog te starten met elk van de westelijke Balkanstaten over een routekaart voor de liberalisering van visa, door het vaststellen van de vereisten en de voorwaarden daarvoor. Dit is een uiterst belangrijke kwestie, niet in de laatste plaats omdat dit aan de jonge generatie uit de regio een concreet bewijs geeft van wat Europa echt betekent.
We staan in onze relaties met Servië op een uiterst belangrijk kruispunt. Ik heb de afgelopen twee weken intensief overleg gevoerd met het voorzitterschap van de Raad, lidstaten en de Servische autoriteiten over de stand van zaken. Het zal geen verrassing zijn, dat het proces van de status van Kosovo en de stabilisatie- en associatieovereenkomst, inclusief devoorwaarde om mee te werken met het ICTY (Joegoslaviëtribunaal), de belangrijkste discussiepunten waren.
De deadline voor het Kosovo-overleg van 10 december nadert snel en het werk van de internationale troika is een belangrijke fase ingegaan. We staan volledig achter het werk van de vertegenwoordiger van de EU, ambassadeur Wolfgang Ischinger, en we zullen niets nalaten om tot een onderhandelingsresultaat te komen.
Het is nu van groot belang dat beide partijen - Belgrado en Priština – hun verantwoordelijkheid nemen en daadwerkelijk met serieuze en creatieve voorstellen komen, die kunnen leiden tot een duurzaam onderhandelingsresultaat. Ik heb ook intensief overleg gevoerd met de lidstaten en de Servische autoriteiten over de stabilisatie- en associatieovereenkomst. Die overeenkomst zal een politieke mijlpaal zijn in onze betrekkingen met Servië. Het zal de deur openzetten naar de status van kandidaatlid van de Europese Unie.
De Commissie heeft eerst onderhandeld over de technische uitwerking van de concepttekst van deze overeenkomst en deze vervolgens afgerond. De concepttekst wordt momenteel door de lidstaten bestudeerd in de werkgroep van de Raad.
Deze werkt intensief met het voorzitterschapen de lidstaten aan een juridisch-linguïstische revisie van de tekst zodat we, als Europese Unie, technisch klaar zijn om de overeenkomst op korte termijn te ondertekenen, mits aan de politieke voorwaarden is voldaan – namelijk volledige samenwerking met het ICTY – hetgeen zou moeten leiden tot de arrestatie van de nog voortvluchtige beklaagden. Dit komt volgens mij overeen met de aanbeveling die u in uw verslag aan de Raad doet.
Wat het ICTY betreft zie ik, zoals ik al eerder zei, Servië’s glas momenteel als halfvol en niet als halfleeg. Ik heb de Servische regering duidelijk gemaakt dat ondertekening van de SAO (stabilisatie- en associatieovereenkomst) binnen handbereik is. Het hangt nu af van de politieke wil en van het vermogen om mogelijkheid in resultaat te vertalen. Wij zijn er klaar voor, op het moment dat Servië er klaar voor is om aan de voorwaarden te voldoen. Servië aan nu duidelijk aan zet.
Tegelijkertijd moeten we ook waardering opbrengen voor de inspanningen die Servië tot dusverre geleverd heeft. Maar al te vaak neigen deze vergeten te worden tijdens onze debatten. Servië heeft sinds 2004 meegewerkt aan het opsporen en uitleveren van ruim 20 van de 24 personen die door het ICTY in staat van beschuldiging zijn gesteld. Dat toont aan dat ons beleid van conditionaliteit werkt.
Samenwerking met het ICTY kan echter geen proces van hollen en stilstaan zijn en er dient nog meer gedaan te worden om tot volledige medewerking te komen, waaronder geïntensiveerde zoekacties en het toegang verschaffen tot archieven en documenten.
De Hoofdaanklager gaat morgen weer twee dagen naar Belgrado en de Commissie zal haar bevindingen sterk laten meewegen wanneer we de evaluatie maken ten behoeve van het tekenen van de SAO-overeenkomst.
Die ondertekening zal dan afhangen van de volledige samenwerking met het ICTY en we zullen die evaluatie samen met de Raad maken. Servië dient dan ook alles te doen wat in zijn vermogen ligt om de voortvluchtigen op te sporen en te arresteren en het ICTY alle informatie ter beschikking te stellen die kan leiden tot hun arrestatie en overdracht aan het tribunaal in Den Haag.
Ter afsluiting, Servië beschikt onderdaad over een enorm economisch, cultureel en intellectueel potentieel dat er gewoon op ligt te wachten ingezet te worden om de Europese toekomst van het land zeker te stellen.
De Commissie staat volledig achter het Europese perspectief voor Servië. Ik ben ervan overtuigd dat het land relatief snel vooruitgang kan boeken op de weg naar Europa als het eenmaal voldoet aan de essentiële voorwaarden.
Dat is van cruciaal belang, niet alleen voor Servië’s Europese aspiraties, maar voor de stabiliteit en vooruitgang in de hele westelijkeBalkan. Het wordt daarom hoog tijd, dat Servië dit pijnlijke hoofdstuk van zijn verleden afsluit en zich volledig richt op zijn Europese toekomst.
György Schöpflin, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Voorzitter, iedereen in dit Huis is het er waarschijnlijk over eens dat Servië een Europese toekomst heeft en dat die Europese toekomst hoogst wenselijk is voor zowel Servië als Europa. De vraag is dan hoe van hier naar daar te komen.
De kern van het probleem is dat Servië, ondanks het feit dat het wel enige kenmerken van een democratie heeft, nog geen stabiele, democratische infrastructuur heeft. De erfenis van het communisme en van de oorlogen die volgden op het uiteenvallen van Joegoslavië, hebben diepe wonden geslagen in de Servische samenleving, waardoor het des te moeilijker is betrouwbare, neutrale instellingen in standte houden. De zwakke rechtsstaat, de corruptie en de vriendjespolitiek, en het zorgwekkend hoge geweldscijfer zijn allemaal indicatoren van een samenleving die een grondige verandering moet ondergaan voordat ze een democratie is die voldoet aan de criteria van Kopenhagen.
Het meest giftige deel van de erfenis is misschien wel de wijze waarop het nationalisme aantrekkingskracht blijft uitoefenen op een politiek belangrijk deel van de samenleving, waaronder een deel van de elite. Voorstanders van een Servisch etnisch nationalisme zien het staatsburgerschap van Servië als samenvallend met de Servische natie. Dit drukt zwaar op het niet-Servische deel van de Servische samenleving. De politieke elite van het land heeft nog veel werk te doen op dat terrein. Alleen Servië – de politieke elites van het land en de Servische samenleving – kunnen de benodigde ommezwaai mogelijk maken naar democratie, mensenrechten en staatsburgerschap.
De conclusies van dit weloverwogen verslag bieden anderzijds krachtige aanwijzingen voor hoe die transformatie kan plaatsvinden en hoe Servië zijn plaats in Europa weer kan gaan innemen.
Justas Vincas Paleckis, namens de PSE-Fractie.–(EN) Voorzitter, met de winter voor de deur raakt de politieke sfeer in Servië meer en meer verhit. Daarom probeert de PSE-fractie, door haar deelname aan de voorbereiding van dit verslag, met name de situatie in beeld te krijgen van een natie die een bevoorrechte positie in het voormalige Joegoslavische Federatie is kwijtgeraakt, een natie waar uitbarstingen van nationalisme zijn opgelaaid die de hele regio hebben beschadigd, vele levens hebben ontwricht en verschillende slachtoffers geëist en die in antwoord hierop bommen en raketten kreeg.
Ondanks alles wil de meerderheid van de bevolking niets anders dan de weg naar Europavolgen en daarmee de eigen wonden en de wonden van de buren helen. Dit verslag wil een bijdrage leveren - op een vriendelijk manier, maar wel eisen stellend - aan het aanbrengen van de bewegwijzering op deze belangrijke weg. Ik wil met name onze collega de heer Kacin bedanken, die niet alleen veel werk in dit verslag heeft gestoken, maar ook veel gezond verstand en veel gevoel.
Ik wil wijzen op het succesvolle werk van de pro-Europese Servische regering in deze niet zo gemakkelijke situatie. Dankzij haar activiteiten heeft het Europees Parlement kunnen voorstellen de stabilisatie- en associatieovereenkomst wellicht nog eind van dit jaar te ondertekenen. De vraag of het land een nieuwe bladzijde kan omslaan in zijn betrekkingen met de EU hangt echter hoofdzakelijk af van de Serviërs zelf. Van onze kant blijven we achter onze mening staan dat de overeenkomst alleen getekend kan worden als Servië resultaten laat zien bij het oppakken van de nog voortvluchtige oorlogsmisdadigers.
De PSE-Fractie heeft enkele amendementen op het verslag voorgesteld, met de bedoeling de formulering van enkele voor de Serviërs gevoelig liggende zaken wat te verzachten. Onder andere wordt voorgesteld de formulering van Overweging M te wijzigen, om te onderstrepen dat interetnische verzoening van het allergrootste belang is voor de stabiliteit in de regio.
Wij zijn van mening dat Kosovo een probleem op zich is en daarom wordt hier in dit verslag nauwelijks op ingegaan. De oplossing van dat probleem moet Servië niet afleiden van de weg naar Europa, waarop het op een gegeven moment Kosovo en voormalige Joegoslavische republieken zal tegenkomen, evenals de rest van Europa.
István Szent-Iványi, namens de ALDE-Fractie.–(HU) Mijnheer de voorzitter, minister, commissaris, allereerst wil ik de rapporteur, de heer Kacin, feliciteren met zijn constructieve en evenwichtige verslag. In 2003 ging de Europese Unie een verbintenis aan om Servië in de EU te integreren, vanuit haar overtuiging dat Servië een belangrijke rol speelt voor de regionale stabiliteit en dat de toekomst van Servië in Europa ligt. Vanaf dit moment hangt de snelheid van de integratie volledig van Servië af.
Volledige medewerking met het Joegoslaviëtribunaal in Den Haag is een belangrijke vereiste. Er is vooruitgang geboekt; twee van de zes meest gezochte oorlogsmisdadigers zijn uitgeleverd, maar de ergste oorlogsmisdadigers, Mladić en Karadžić, zijn nog steeds op vrije voeten. Er zijn meer inspanningen nodig. De grootste krachtproef voor zowel Servië als Europa is de bepaling van de status van Kosovo. De huidige situatie is de ernstigste hinderpaal voor zowel de regionale stabiliteit als de integratie van Servië in de EU. We verwachten van Servië dat zij op een constructieve manier te werk gaat om deze situatie zo snel en goed mogelijk op te lossen.
Op het gebied van mensenrechten zijn vorderingen gemaakt: het aantal geweldplegingen is terug gelopen en minderheden hebben nieuwe rechten verworven dankzij de grondwet. Er is echter nog niet genoeg vooruitgang geboekt: er is nog geen regelgeving voor de Nationale raden van kracht en het ontbreekt aan wetgeving die de zelfbeschikking van minderheden garandeert. Daarnaast zijn er Europese taken die Servië op zich moet nemen, aangezien het constitutioneel hof in de praktijk niet functioneert, het rechtsstelsel traag en politiek beïnvloedbaar is, en corruptie en georganiseerde misdaad tot in alle economische en sociale lagen doorgedrongen zijn. Als Servië daadwerkelijk wil integreren, is het van levensbelang dat het zijn inspanningen op dit gebied verhoogt. Europa zal Servië alle mogelijke ondersteuning bieden om deze taken succesvol uit te voeren, maar het is aan Servië om ze op zich te nemen. We moeten benadrukken dat onze Servische vrienden zelf de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om alles wat in hun macht ligt te doen om de succesvolle integratie van Servië in de EU te verzekeren. Dank u, mijnheer de Voorzitter.
Brian Crowley,namens de UEN-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie zal spoedig een beslissing nemen over de stabilisatie- en associatieovereenkomst die door de EU en Servië gesloten zal worden. Ik steun deze overeenkomst. Het zal een duidelijk signaal afgeven op internationaal niveau dat Servisch lidmaatschap van de EU deel uitmaakt van de huidige politieke agenda. Dit is de eerste echte stap van het land op weg naar EU-lidmaatschap.
(EN) Veel collega’s hebben het gehad over de moeilijkheden die Servië in het verleden gekend heeft en over de problemen die nog steeds bestaan met de Servische toetreding en de stabilisatieovereenkomst. We moeten echter ook waardering hebben voor het enorme parcours dat is afgelegd, ondanks de problemen die zich hebben voorgedaan.
Zoals geldt voor alle betrekkingen tussen naburige landen zullen er ook in de toekomst problemen zijn, wat betreft de vraag hoe Servië zal omgaan met de kwestie Kosovo en hun blijvende samenwerking met het Joegoslaviëtribunaal en vooral wat betreft de betrekkingen van Servië met andere buurlanden die deel uitmaakten van voormalig Joegoslavië.
De boodschap die echter duidelijk wordt afgegeven door de Servische autoriteiten is die van een voortdurende wil van hun kant om voortgang te boeken. Ze zijn bereid te luisteren naar de modellen van best practices die we hen adviseren te volgen. En kijk eens naar wat de Europese Unie in het verleden geleverd heeft: meer dan 165 miljoen euro aan wederopbouwmiddelen. Wat we allemaal goed voor ogen moeten houden, is dat de Balkanoorlog nog steeds een groot psychologisch lidteken vormt op de ontwikkeling van Servië én van andere landen. Als we naar het recente verleden van onze eigen landen kijken, zien we vergelijkbare psychologische breuken die we niet een twee drie te boven zijn gekomen.
We moeten Servië enige tijd en ruimte geven om die transitie te maken en die voortgang te boeken. Onze rol en onze plicht is, ervoor te zorgen dat we ons gedragen als een goede nabuur en als een gedreven leraar, die laat zien hoe dingen het beste gedaan kunnen worden, maar ook de goede dingen die al gebeurd zijn te belonen.
Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de rapporteur hartelijk willen bedanken voor zijn goede en veelomvattende werk. Wij zijn erg verheugd dat het Europees Parlement regelmatige en heldere bijdragen levert aan de politieke discussie over de situatie in Zuidoost- Europa. Servië speelde en speelt nog steeds een prominente rol in deze regio.
Dat is waarom het cruciaal is om, steeds weer, te benadrukken dat de toekomst van Servië binnen de EU ligt en dat we goede en betrouwbare partners zijn. Er zijn echter wel minstens twee partijen nodig om een partnerschap op te bouwen en daarom doe ik een beroep op Servië om de koers richting toetreding tot de EU te blijven varen en een constructieve rol te spelen in de oplossing van de kwestie Kosovo.
We verwachten dat er nu eindelijk onvoorwaardelijke medewerking zal worden verleend aan het Joegoslaviëtribunaal – iets wat al meerdere malen is aangegeven – en dat de Europese normen zullen worden nageleefd. Ik hoop van harte dat de verbeterde reismogelijkheden hier ook aan bij zullen dragen en tot verbeteringen in de toekomst zullen leiden.
Waar ik echter niet achter kan staan, zijn de voorstellen die af en toe gedaan zijn om verschillende normen te hanteren voor toetreding tot de EU. Ik ben blij dat de rapporteur, de commissaris en de vertegenwoordiger van de Raad het met mij eens zijn, vooral omdat we hier kortgeleden nog onze handen aan hebben gebrand.
Ik het volste begrip voor de moeilijke en pijnlijke positie waarin Servië zich bevindt, maar ik herhaal: er zijn ten minste twee partijen nodig om een partnerschap op te bouwen.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie.– (NL)Voorzitter, zoals in elk land dat recent oorlogen heeft verloren en daarmee grondgebied en invloed, bestaat ook in Servië een sterke aanhang voor een nationalistisch superioriteitsgevoel. In plaats van Servië te isoleren of te straffen voor de onvindbaarheid van oorlogsmisdadiger Ratko Mladic, moet er een toekomstperspectief worden geboden waarbij ook garanties worden geschapen voor de etnische minderheden in Vojvodina, Sandjak en Presevo.
Mijn fractie steunt het streven van het verslag-Kacin naar toenadering, met het perspectief van een Servisch lidmaatschap van de Europese Unie. Helaas loopt de in de Commissie AFET daaraan toegevoegde paragraaf 8 vooruit op de besluitvorming over Kosovo. Waarschijnlijk wordt Kosovo na 10 december eenzijdig door Amerika en een aantal lidstaten van de Europese Unie erkend als staat, en neemt vervolgens Servië eveneens eenzijdig het noordelijk deel van Kosovo terug. Daarom delen wij allerminst de zekerheid dat de toekomstige status van Kosovo alleen maar kan bijdragen tot stabiliteit en integratie.
Bij handhaving van dit ongefundeerde optimisme in paragraaf 8, trekt mijn fractie haar steun voor dit verslag in.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Voorzitter, in de openingszin van dit verslag staat dat de toekomst van Servië in de Europese Unie is gelegen. Het vervolgt met te zeggen dat de toekomst van alle landen in de regio in de EU is gelegen. De landen uit de regio zijn uiteraard Kroatië, Kosovo, Bosnië-Herzegovina, Macedonië, Montenegro en Albanië. Tussen sommige van deze landen bestaat een historisch gegroeide vijandschap, die in de afgelopen jaren tot uiting gekomen zijn in tragische oorlogen.
De EU denkt natuurlijk dat, als ze lid zouden worden, alles vanzelf opgelost zou worden in pais en vree. Maar laten we eens even doorredeneren over een van de gevolgen die hun toetreding echt zou hebben. Deze staten hebben samen een bevolking van ruim 24 miljoen mensen. Veel van deze mensen zouden gebruik maken van hun recht om naar andere delen van de EU te verhuizen. De ervaring uit het verleden leert dat vele van hen naar Groot-Brittannië zouden komen. Groot-Brittannië wordt al overspoeld door immigranten en asielzoekers uit de EU en daarbuiten. Het officieuze beleid van het Britse ministerie van binnenlandse zaken is om verschillende etnische en religieuze groepen asielzoekers in verschillende delen van het VK te plaatsen, uit angst voor het geweld en de conflicten die tussen hen zouden kunnen oplaaien. Als Servië en andere Balkanlanden op een gegeven moment inderdaad lid van de EU worden, zou Groot-Brittannië nog meer van hun historische haat en vetes naar Brits grondgebied importeren.
De weg vooruit voor Servië en zijn buurlanden is die van democratische, onafhankelijke staten, die hun problemen op vreedzame manier oplossen, en niet het lidmaatschap van de Europese Unie.
Carl Lang, namens de ITS-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Europese autoriteiten, en het verslag Kacin in het bijzonder, lijken Servië over het algemeen te behandelen als een ondeugende leerling, een nietsnut, iemand aan wie de Europese Unie hoge en lage cijfers mag uitdelen.
Servië krijgt hoge cijfers wanneer het een regering krijgt die als pro-Europees wordt omschreven. Dit pro-Europese element betekent natuurlijk vatbaarheid voor en onderworpenheid aan het heersende dogma in Brussel. Het land krijgt lage cijfers als de Serviërs zich niet bepaald enthousiast tonen over medewerking met het Joegoslaviëtribunaal. Het is nuttig om ons op dit punt even te herinneren dat dit tribunaal twee beginselen heeft genegeerd die in feite de kern van ons rechtsstelsel raken: de rechtsmacht van de staat en de vrijheid van meningsuiting. Dientengevolge is Vojislav Seselj, de leider van de Servische radicale partij die 28 procent van de kiesgerechtigden vertegenwoordigt, sinds februari 2003 al in hechtenis in Den Haag en wacht hij nog altijd op een uitspraak, ook al heeft hij zichzelf vrijwillig aangegeven. Dit tribunaal pleegt dus een openlijke schending van de beginselen waar de Europese Unie zich nu juist op voorstaat, namelijk eerbiediging van fundamentele vrijheden en mensenrechten. De waarheid is dat de enige misdaad van de heer Seselj is dat hij een Servische patriot is.
De heersers van de Europese Unie, die de Europese naties willen opsplitsen, kunnen de Serviërs eigenlijk niet vergeven voor hun verzet tegen de vernietiging van hun staat, en met name tegen de afscheiding van Kosovo, het historische hart van Servië. De behandeling van de Serviërs in Kosovo is een waarschuwing aan het adres van alle Europese bevolkingen. De huidige roep van de Albanezen om een Kosovaarse staat komt voort uit het feit dat zij door immigratie vanuit Albanië en een dalend geboortecijfer onder de Serviërs nu in de meerderheid zijn in een provincie waar ze ongeveer vijftig jaar geleden nog een minderheid waren. Het voorbeeld van Kosovo zou ons meer dan ooit moeten aanzetten tot een herbevestiging van het recht van de bevolkingen van Europa om zichzelf te zijn en hun eigen beslissingen te nemen, oftewel hun identiteit en soevereiniteit te behouden, en in een uitgebreid Europees Europa van naties en thuislanden zou er een rechtmatige plek voor de Servische bevolking moeten zijn.
Doris Pack (PPE-DE). – (DE)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de heer Kacin heeft een verslag uitgebracht dat zeer brede steun heeft gevonden in het Huis. Een aantal van ons hebben aan die inspanning bijgedragen. Ik zou daarom niet op de kleinste bijzonderheden willen ingaan, maar simpelweg op persoonlijke titel een aantal opmerkingen willen plaatsen.
De democratische krachten in Servië hebben te lang, veel te lang, gewacht met het radicaal breken met het tijdperk Milošević. Hierdoor is er geen serieuze en geloofwaardige medewerking verleend aan het Joegoslaviëtribunaal, wat weer heeft gezorgd dat de samenwerking binnen het kader van de stabilisatie- en associatieovereenkomst eerst werd uitgesteld, toen weer werd opgepakt en we nu weer moeten wachten. Met andere woorden, de koers van Servië richting de EU is al uitgestippeld en Servië heeft de potentie maar weigert zelf inspanningen te doen.
De slepende kwestie Kosovo hangt als een donkere wolk over de Servische politiek en heeft een verlammend effect. En wie leidt hieronder? Dat lijdt geen twijfel: de jonge generatie. Na het embargo en de NAVO-bombardementen – die de Serviërs beide aan de heer Milošević te danken hebben en niet aan de democratische krachten die nu aan de macht zijn – worden jongeren nu geconfronteerd met een ander onoplosbaar probleem, namelijk Kosovo. Dit staat doeltreffend politiek werk ook in de weg, hetgeen de radicalen en hun vriendjes aan de top in de kaart speelt.
Gelukkig zal de vereenvoudiging van visumprocedures eindelijk voor wat lucht zorgen en dit is iets waar we ons in het Parlement lang voor hebben ingezet. We willen dat Servische jongeren snel deel gaan nemen aan onze onderwijs- en jongerenprogramma’s, die we vanaf 2007 hebben opengesteld. Ik wil ook mijn waardering uitspreken voor het zeer positieve werk dat het regionale parlement van Vojvodina doet op het gebied van tolerantie en samenwerking met jongere en dat veel effect sorteert. Een groot aantal jongeren zijn dit jaar in de Donau-regio samengekomen en dit is een magnifiek voorbeeld van het streven naar tolerantie en vreedzame sociale verhoudingen.
In Servië bestaat er een groot verlangen naar normaliteit. Politici zouden zich meer voor het heden en de toekomst moeten inspannen en het verleden achter zich laten. Ze moeten ook veel meer doen aan de verbetering van de dagelijkse levens van normale mensen, om te zorgen dat ze de steun van de bevolking niet kwijtraken.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in mijn optiek ontbraken er twee dingen aan de redevoering van onze gewaardeerde collega Kacin. Ten eerste een dankwoord aan het adres van onze milde Voorzitter en ten tweede en belangrijker, het evenwicht dat wel aanwezig is in het verslag.
We hebben goed samengewerkt en ik wil hem daarvoor hartelijk bedanken. Ik denk dat het een zeer goed ontwerpverslag is geworden. Ik ben het dus eens met de woorden van commissaris Rehn. Er is aanzienlijke vooruitgang geboekt, maar bij de beoordeling van een land moeten zowel de positieve als negatieve punten worden genoemd. Er is ook aanzienlijke vooruitgang geboekt op het gebied van medewerking met het ICTY. We zijn het er echter over eens dat deze vooruitgang niet voldoende is. Ik hoop dat er in de komende dagen een overeenkomst zal worden bereikt met Carla del Ponte en ik heb bij mijn bespreking met minister Ljajić namens mijn fractie duidelijk gemaakt dat al deze kwesties moeten worden opgelost. We kunnen niet halverwege ophouden en ook niet op driekwart. Er moet volledige medewerking komen. Dat is het gemeenschappelijke standpunt van het Parlement en de gehele Europese Unie.
Naar mijn mening is het cruciale probleem van dit land – en hier haak ik aan bij Doris Pack – dat de nationalisten vaak nog de agenda bepalen. Je kunt zelfs de rechts-extremistische nationalisten nog meer aan de rechterkant van het spectrum niet buitensluiten, wat sommige mensen proberen. Dit leidt simpelweg tot chaos. Het feit dat de heer Nikolić de functie van voorzitter van het parlement heeft bekleed, zelfs al was dat maar gedurende vier dagen, is schandalig. Hoe kan er, gezien de moeilijkheden en sentimenten die zoiets met zich meebrengt, zelfs maar overwogen worden om de leider van extreemrechts als parlementsvoorzitter aan te stellen? Het is schandalig. Dit is niet hoe politiek bedreven moet worden om Servië vooruit te helpen. Zo wordt juist eens te meer aangetoond dat Servië zich actief voor een nationalistische koers inzet. Ik hoop dat alle krachten in het centrum een moment zullen nemen om na te denken en zullen beseffen dat er een duidelijk onderscheid moet zijn tussen enerzijds de nationalisten en anderzijds de rest, of dat nu conservatieven of socialisten zijn. Het centrum is de enige kracht die het land vooruit kan helpen, op voorwaarde dat het niet in de verleiding komt om zich met de nationalisten in te laten.
Ja, we moeten meer doen aan visumvrij reizen. Er is een stap gezet richting vereenvoudiging van visumprocedures en nu zouden we richting visumvrij reizen moeten gaan zodat jongeren naar Europa kunnen komen en zien hoe het hier is. Dat is wat jonge Serviërs nodig hebben en dat is ook wat Servië nodig heeft.
Samuli Pohjamo (ALDE).-(FI) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ten eerste wil ik de rapporteur, de heer Kacin, bedanken voor een uitstekend en grondig verslag. Het verslag gaat in op de moeilijke problemen waar de betrekkingen tussen de EU en Servië onder te lijden hebben, maar geeft ook aan op welke punten Servië zich positief ontwikkeld heeft.
Ik zou ook het belang van de natuurlijke betrekkingen voor de ontwikkeling van de samenwerking tussen de EU en Servië willen benadrukken. Het is belangrijk dat jonge Servische burgers meer mogelijkheden krijgen om naar het buitenland te gaan voor studie-uitwisselingen of culturele programma’s. Bij veel landen heeft dit positieve resultaten opgeleverd, bijvoorbeeld via de Erasmus Mundus- en Leonardo da Vinci-programma’s.
De natuurlijke betrekkingen met Servië zullen ook een impuls krijgen door de sluiting van de visumovereenkomst. We moeten zorgen dat deze overeenkomst voor het eind van het jaar van kracht wordt en tegelijkertijd de behandeling van de visumaanvragen versnellen en ondersteunende maatregelen nemen om de reismogelijkheden voor met name jongeren en beroepsbeoefenaren te vergroten.
Ten slotte wil ik zeggen dat het Europees Bureau voor wederopbouw ook zijn aandeel heeft gehad in Servië. Het werk van het Bureau loopt nu op zijn eind en zijn taken kunnen worden overgedragen aan de eenheden van de Commissie, met bijzondere aandacht voor de ondersteuning van de bestuurlijke en administratieve ontwikkeling. Op deze manier kunnen we Servië en andere landen in de regio aansporen om nauwere betrekkingen met de Europese Unie te onderhouden.
Hanna Foltyn-Kubicka (UEN). – (PL) Het verslag verwijst naar recente veranderingen in Servië. Er is echter nog veel te doen, met name op het gebied van samenwerking tussen de regering en het Joegoslaviëtribunaal. Ondanks gedane toezeggingen is Radko Mladić niet gearresteerd en uitgeleverd aan Den Haag. Het gebrek van vooruitgang op dit samenwerkingsgebied is zorgwekkend en heeft negatieve gevolgen voor de beeldvorming over de maatregelen die de Servische overheid neemt om de rechtsstaat te versterken.
De nieuwe grondwet en de bepalingen inzake de bescherming van de mensenrechten en de rechten van nationale minderheden, de veiligheidsdiensten, justitie en het leger en ook de inspanningen om corruptie uit te roeien vertegenwoordigen wel stappen in de goede richting. De hervormingen vertonen echter ook bepaalde tekortkomingen, zoals het uitblijven van de benoeming van een constitutioneel hof dat als waakhond van de democratie kan dienen. Het is essentieel dat er toezicht wordt gehouden op de maatregelen die Servië neemt en de verbintenissen die het aangaat. Ondanks de geboekte vooruitgang is er in Servië nog veel te bereiken.
Joost Lagendijk (Verts/ALE). –(NL)Voorzitter, Parlement, collega’s, wij doen vandaag een poging om de positieve ontwikkelingen in Servië te onderstrepen. En laat er geen misverstand over bestaan, daar is niets mis mee.
Het is belangrijk voor de Europese Unie dat Servië zich ontwikkelt in een democratische richting en het is het belangrijk dat wij, de Europese Unie, dat proces erkennen en, waar mogelijk, ondersteunen. Het is dezelfde poging die op dit moment ondernomen wordt in andere EU-instellingen, met name in de Raad.
Maar, collega’s, we moeten niet overdrijven. Ook al doet Servië alles wat in dit verslag gevraagd wordt, maar speelt het tegelijkertijd een destructieve en negatieve rol bij de onderhandelingen over de toekomst van Kosovo, dan zal dat zonder meer negatieve consequenties hebben voor het tempo van Servië richting Europese Unie. En dat is, collega’s, terecht. Daarom vind ik het onbegrijpelijk en ook niet goed dat tot nu toe de link - die volgens mij echt bestaat, dat weet iedereen - tussen de Servische opstelling in de onderhandelingen over Kosovo én Servië’s weg richting Europa niet is gelegd.
Ik doe dan ook een beroep op de collega’s om het amendement waarin die link wél gelegd wordt, te ondersteunen. Er is een verband tussen de Servische opstelling over Kosovo én de snelheid én de inhoud van de verhoudingen tussen Servië en de Europese Unie. De weigering om dat tot nu toe te doen, wordt gemotiveerd met het argument dat wij - de Europese Unie - het de democraten in Servië, president Tadic, niet nog moeilijker moeten maken. Dus we moeten zwijgen over de lastige punten.
Collega’s, ik ben het met die inschatting fundamenteel oneens. Ik ben het eens met de voorganger van de huidige commissaris, Chris Patten, die pas geschreven heeft dat het een foute inschatting is dat we door soft te zijn, door niet eerlijk en oprecht te zijn tegenover Servië, de democraten in de kaart spelen. Door niet open en eerlijk te zijn, versterken wij Kostunica die dan kan zeggen: door hard optreden kunnen wij dingen afdwingen bij de Europese Unie. Dat is niet de weg voorwaarts. Nogmaals, wees positief, maar wees ook eerlijk en duidelijk. Daar hebben de EU-burgers en Servië recht op.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de EU is deels verantwoordelijk voor de onrechtvaardige en vuile oorlog die de NAVO tegen Joegoslavië heeft gevoerd. Zij deelt in de verantwoordelijkheid voor de moord op duizenden Joegoslaven, voor de grootschalige vernietiging van de infrastructuur, de fabrieken en het land in het algemeen, en voor het gebruik van verrijkt uranium. Degenen die moeten worden gearresteerd, berecht en veroordeeld voor oorlogsmisdaden zijn Bill Clinton, Tony Blair en Javier Solana (de voormalige secretaris-generaal van de NAVO) en de andere leiders van de landen die Joegoslavië aangevallen hebben. Niets van dit alles. Joegoslavië is ontmanteld, u hebt protectoraten gecreëerd en nu probeert u Servië annexeren. U vraagt een spijtbetuiging van een bevolking die deed wat van haar verwacht mag worden: de onafhankelijkheid van haar land verdedigen. Een dergelijke verklaring zult u wellicht wel loskrijgen van de regering, maar de jongeren zullen de misdaden van de NAVO en de EU niet vergeten noch vergeven.
Met de onafhankelijkheid van Kosovo en de creatie van een nieuw protectoraat zet u nu hetzelfde beleid voort. Onder andere kan gezegd worden dat de maatregelen die worden voorgesteld in het verslag een poging zijn om afslachting en vernietiging goed te maken middels het geld van de Europese werknemers. De maatregelen zijn bedoeld om de moordenaars van de Joegoslavische volkeren als bevrijders te bestempelen om zo gunstige omstandigheden te scheppen om Servië aan de imperialistische zegekar te binden en het Europees kapitaal toe te staan het land over te nemen.
De Communistische Partij van Griekenland veroordeelt dit verslag en is van mening dat het in het belang van de Balkanvolkeren is als we de EU en de door u bevorderde onmenselijkheid niet vergeten maar bestrijden.
Bastiaan Belder (IND/DEM). –(NL)Voorzitter, het solide brede verslag van collega Kacin staat op evenwichtige wijze stil bij de sociaal-economische ontwikkeling van Servië. Licht- en schaduwzijde komen naar voren: fraaie groeicijfers tegenover een hoog werkloosheidspercentage bijvoorbeeld, ofwel in concreto 7,2 procent gedurende de laatste drie jaren versus boven de 20 procent.
Voor de Servische ontwikkeling zijn directe buitenlandse investeringen onmisbaar en daar schort het juist aan op dit moment. De oorzaken zijn evident. Zij zijn vooral terug te voeren op imagoproblemen van Belgrado. Wat buitenlandse investeerders bovenal afschrikt, zijn aanhoudende politieke onzekerheden - steekwoord Kosovo -, alsmede sterk afgenomen markteconomische hervormingsdynamiek aan de kant van Belgrado.
Dat brengt me bij een cruciale vraag. Staat Servië zichzelf in de weg? Het verslag-Kacin opent met de stelling dat de toekomst van Servië in de Europese Unie ligt; de Europese condities op die weg zijn Belgrado genoegzaam bekend. Zo ook Europese betrokken medewerking op die weg. Uiteindelijk dienen de Servische autoriteiten zelf de prangende vraag te beantwoorden: staat Servië zichzelf in de weg?
Zsolt László Becsey (PPE-DE).-(HU)Dank u, mijnheer de Voorzitter. Het verslag vande heer Kacin is uitstekend en getuigt van professionaliteit. Het is duidelijk dat hij in de regio geboren is en deze goed kent. Ik heb de volgende opmerkingen:
1. Fundamentele waarden. Het is van levensbelang dat niemand tot de Europese Unie mag toetreden die het soort gedachtegoed huldigt waarbij collectieve misdrijven en massamoorden niet alleen niet worden onderzocht, maar waarbij het niet eens toegestaan is om ze te herdenken, om de doden te herdenken. Sinds Antigonus is dit al een elementair mensenrecht, het recht op menselijke waardigheid. Het zou geen verbazing moeten wekken dat er op een plek waar dit recht nog niet geldt en hiertoe niet eens opgeroepen wordt, radicale groepen de straten onveilig maken en aan kracht winnen en dat er neo-fascisten in Vojvodina demonstreren. Dit moeten we oplossen want als we dat nalaten, moeten we ons niet alleen zorgen maken over Servië maar ook over Europa.
2. Ik vind dat we op zijn minst aan de slag moeten gaan met wat we ons in dit verslag ten doel hebben gesteld. Met andere woorden, laten we het niet verzwakken met amendementen en laten we onze resoluties en de hierin opgenomen punten niet censureren, maar ze integraal overnemen. Hetzelfde geldt voor territoriale afspraken, die in het verslag van de heer Kacin terecht van de Commissie zijn overgenomen, omdat niemand zal begrijpen wat we willen als we dat nodeloos verdunnen.
3. We moeten Servië echt helpen, niet alleen zeggen dat we dat zullen doen. Na de versoepeling van de visumeisen moeten we ze geheel afschaffen zodat gewone Serviërs Europa binnen kunnen gaan wanneer ze willen. Tot het zover is, heeft het geen nut om ons op de toetredingsperspectieven van Servië blind te staren, aangezien we de derde stap niet kunnen zetten voor we de eerste hebben gezet. Hetzelfde geldt voor het CEFTA-lidmaatschap van Servië, implementatie van het associatieproces en de toekomst van het land in de WHO.
Ten slotte wil ik opmerken dat we een bottom-upmaatschappij nodig hebben waarin evenredigheid een vereiste is, zowel voor de vertegenwoordiging van etnische minderheden in het openbaar bestuur, hetgeen van levensbelang is, als voor het garanderen van een gepaste mate van zelfbestuur. Een gebrek aan evenredigheid betekent een gebrek aan vertrouwen en als er geen vertrouwen is, zullen we geen daadwerkelijke vooruitgang kunnen boeken op weg naar nieuwe en langverwachte samenwerking in de Balkan. Dank u.
Véronique De Keyser (PSE). – (FR)Mijnheer de Voorzitter, in het verslag Kacin wordt ingegaan op Servië, niet op Kosovo en niet op wat er na december zal gebeuren. Het is ook een feit dat het verslag de eventuele toetreding tot de Europese Unie niet laat afhangen van de reactie van Servië op de kwestie Kosovo. De heer Lagendijk is hier kwaad over, terwijl mijn fractie hier juist verheugd over is en van mening is dat het Parlement zo politiek handjeklap en dubbele diplomatie kan voorkomen.
Het is een feit dat één kwestie telkens weer wordt opgeworpen, namelijk de medewerking van Servië met het Joegoslaviëtribunaal. Nu heeft mevrouw Del Ponte zojuist alarm geslagen, of iets wat daar op zijn minst sterk op lijkt, door te wijzen op de tentoongespreide onverzoenlijkheid en het gebruiken van de Europese Unie als lapmiddel voor alles wat van doen heeft met mensenrechten, oftewel voorwaardelijkheid, en ik denk dat ze gelijk heeft.
Ik ben het niet met de heer Lang eens dat het hier simpelweg gaat om het uitdelen van hoge en lage cijfers. Ik ben van mening dat dit nationalisme, deze cultuur van straffeloosheid, waarbij vier gezochte criminelen – en bepaald niet de minsten – nog steeds vrij rondlopen in Servië, onaanvaardbaar is. Daarnaast wil ik zeggen dat de ervaring ons leert dat een land veel profijt kan trekken uit het erkennen van zijn verleden en het toegeven van zijn misdaden. We hebben Kroatië opgeroepen om gigantische inspanningen te doen en van Bosnië hebben we hetzelfde gevraagd; en dit is precies het soort inspanningen dat ons in staat heeft gesteld om Europa na de Tweede Wereldoorlog opnieuw op te bouwen.
Dit alles raakt de kern van onze waarden. Het gaat niet om het uitdelen van cijfers, het gaat om onze belangrijkste waarden en de sleutel tot verzoening in de Balkan. Ondanks dat we Kosovo nu niet bespreken, zou ik willen afsluiten door mede te delen dat de Servische vice-premier Bozidar Djelic, die het Europees Parlement enkele weken geleden bezocht, ons nogmaals heeft bevestigd dat wat er ook zou gebeuren met betrekking tot Kosovo, zijn land niet van plan was de wapens op te pakken. Ik herinner mij die woorden en zonder dit in verband te brengen met het verslag Kacin, hoop ik dat deze oproep tot zijn eigen bevolking is doorgedrongen.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb opgemerkt dat bepaalde Europese landen de laatste jaren negatief tegenover Servië staan. Servië wordt gezien als het land dat het beleid van Rusland inzake de Balkan in de praktijk brengt. Er is echter nauwelijks oog voor een ander aspect. Servië heeft een strategische ligging voor de uitbreiding van de islam in Europa. Persoonlijk ben ik voorstander van het onderhouden van zo goed mogelijke betrekkingen met Turkije en andere moslimlanden, maar het is niet in het belang van Europa om de voortdurende vernedering van een christelijk land toe te staan en tegelijkertijd moslimlanden een voorkeursbehandeling te geven. In de toekomst kan dit verreikende gevolgen hebben voor ons continent. Wat de regio in kwestie nodig heeft, is stabilisering, niet de aanwakkering van raciale en religieuze spanningen. Iedereen zal ongetwijfeld blij zijn met de huidige democratisering van het politieke leven in Servië.
Onze betrekkingen met Servië moeten de trots en traditie van het land eerbiedigen. Alleen dan zal Servië zich wenden tot de Unie en niet tot andere machten, en de regio zodoende stabiliseren.
Michael Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de toekomst van de Voormalige Joegoslavische Republiek Servië ligt in Europa. Dat geldt voor alle republieken van voormalig Joegoslavië. Zoals voor elke kandidaat-lidstaat gelden er voorwaarden voor de toetreding tot deze gemeenschap van waarden en ik zou de rapporteur derhalve willen bedanken, niet alleen voor zijn verslag maar ook voor het duidelijk maken van deze voorwaarden in zijn redevoering. Volledige medewerking met het Joegoslaviëtribunaal is inderdaad een vereiste voor de ondertekening van de stabilisatie- en associatieovereenkomst. Ik vind het moeilijk te aanvaarden dat oorlogsmisdadigers als Mladić en Karadžić nog zo veel sympathisanten hebben, niet alleen onder het grote publiek maar ook onder de politie, het leger en bekleders van openbare ambten: met andere woorden, precies die mensen waarmee we spoedig in onderhandeling zullen gaan over het aantrekken van de betrekkingen tussen Servië en de EU.
Het erkennen van het verleden is geen formele voorwaarde voor nauwere betrekkingen met de EU, maar het zou de Serviërs, hun naaste buren en de gehele EU wel ten goede komen.
Ook de kwestie Kosovo staat officieel los van dit alles, maar ik vind deze nationalistische oogkleppen erg storend. Ik vind het evenmin juist om een Russisch veto in de Veiligheidsraad te ruilen voor de verkoop van een aantal belangrijke ondernemingen aan Rusland tegen een vriendenprijsje. Aan het eind van het proces – volgens de berekeningen van Belgrado – zal van de EU, via de stabilisatie- en associatieovereenkomst, volledige compensatie worden verwacht voor de zogenaamde inschikkelijkheid in de kwestie Kosovo. Dat zal na 10 december duidelijk worden.
Ik ben het daarom helemaal eens met het standpunt van de heer Lagendijk. De mate van medewerking in de kwestie Kosovo zal dus een van de factoren worden die de nauwere betrekkingen tussen Servië en de EU zullen vergemakkelijken dan wel belemmeren, en Belgrado zal daar rekening mee moeten houden.
Libor Rouček (PSE). – (CS) Dames en heren, vorig jaar heeft Servië enkele belangrijke veranderingen ondergaan, die naar mijn overtuiging ook het resultaat waren van succesvolle onderhandelingen.
Het moeizame en pijnlijke proces van ontbinding van de statenunie van Servië en Montenegro werd succesvol afgerond. Er werden eerlijke en vrije democratische parlementaire verkiezingen gehouden en een nieuwe pro-Europese regering aangesteld. Hierop volgde een aanzienlijke en broodnodige economische groei.
Na een onderbreking van dertien maanden zijn de onderhandelingen tussen de Servische regering en de EU over de stabilisatie- en associatieovereenkomst (SAO) weer opgepakt. Er bestaat een reële verwachting dat de SAO binnen afzienbare tijd ondertekend zal worden. Dit zou een belangrijke stap op weg naar Servisch lidmaatschap van de EU betekenen. Zoals vandaag al meermaals gezegd is, is een voorwaarde hiervoor dat Servië meewerkt met het ICTY. Ik vertrouw erop dat op zijn minst een aantal van de obstakels zullen worden overwonnen tijdens het bezoek van Carla del Ponte aan Belgrado dat morgen en overmorgen plaatsvindt, zoals volledige toegang tot archiefdocumenten in ministeriële departementen.
Tijdens mijn korte bijdrage van vandaag zal ik niets zeggen over Kosovo omdat we het verslag over Servië bespreken. Wat ik echter wel wil doen, is Servië prijzen vanwege zijn verantwoordelijke en proactieve opstelling en zijn medewerking in het kader van regionale initiatieven zoals het Stabiliteitspact en CEFTA (Midden-Europese Vrijhandelsovereenkomst). Deze medewerking getuigt van de belangstelling van Servië voor het ontwikkelen en onderhouden van goede betrekkingen met zijn regionale buurlanden.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, Servië is een Europees land dat de laatste jaren aanzienlijke vooruitgang heeft geboekt richting integratie in de Europese Unie. Natuurlijk kunnen er een aantal problemen worden genoemd die in Servië wellicht niet groter zijn dan in Albanië of Bosnië-Herzegovina, hoewel het erop lijkt dat we voor die laatste twee de problemen wel door de vingers willen zien.
Ik ben van mening dat we een beloningsstelsel voor Servië moeten instellen om het land aan te moedigen nog beter zijn best te doen om aan de Europese normen te voldoen. Desalniettemin moet het doel, namelijk toetreding tot de Europese Unie, helder blijven. Er zit zeker iets in de woorden van de heer Gahler over de betrekkingen tussen Rusland en Servië. We moeten Servië echter onomstotelijk duidelijk maken dat zij binnen de Europee Unie hoort en dat wij makkelijker met Servië kunnen samenwerken wanneer het tot de Unie behoort dan wanneer het erbuiten blijft. Zoveel lijkt mij duidelijk.
Marcello Vernola (PPE-DE).-(IT)Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben van mening dat de Servische overheid zich meer moet inzetten voor de samenwerking met de aanklager, Carla del Ponte, om te zorgen dat de oorlogsmisdadigers worden gepakt. We zijn het allemaal eens dat dit een vereiste is voor de veiligheid van het gehele Balkangebied en de gehele Europese Unie, alsmede een juridische en morele verplichting.
We moeten er ook op toezien dat de Servische regering weer gaat streven naar een klimaat van vreedzame coëxistentie van alle etnische groepen in het land. De minister van Binnenlandse Zaken heeft sinds 2004 al initiatieven ontplooid om interetnische incidenten in Vojvodina te voorkomen en in de hand te houden, maar de deelname van minderheden aan het sociale leven en hun eigen institutionele vertegenwoordiging moeten worden bevorderd.
We zijn er allemaal voor om de status van Kosovo in december onmiddellijk vast te stellen. Desalniettemin zullen veel problemen onopgelost blijven, om te beginnen de noodzaak om de Albanese georganiseerde misdaad aan te pakken, die de hele geografische regio destabiliseert, met inbegrip van de gebieden die grenzen aan Macedonië en Albanië, en daarmee de algehele veiligheid van de Balkan in gevaar brengt.
Kosovo moet niet aan zijn lot overgelaten worden. We moeten eisen dat de veiligheid in het gehele Balkangebied wordt gegarandeerd door de onafgebroken aanwezigheid van de Europese Unie. In dit opzicht zou een versnelde toetreding van Servië tot de EU de regio stabiliseren, niet op de laatste plaats met betrekking tot de illegale handel op alle mogelijke en denkbare gebieden: de illegale handel floreert in de gehele Balkan, met name in de milieusector.
We moeten bij Servië aandringen op de snelle invoering van een echt milieubeleid inzake energie, alsmede waterbehandeling en een geïntegreerde afvalcyclus, om te voorkomen dat de georganiseerde misdaad ook in deze sector voet aan de grond krijgt.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE).-(HU)Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Kacin staat voor een kentering in de houding van het Europees Parlement. Lange tijd heeft het Europees Parlement niets anders gedaan dan in elke verklaring over Kosovo de Albaniërs te belonen en de Serviërs af te straffen. Nu hebben we eindelijk een geloofwaardige, objectieve beschrijving van Servië en dit is van cruciaal belang omdat we moeten zorgen dat Servië niet langer de rol van boksbal of zondebok krijgt toebedeeld. Dit betekent echter niet dat de Serviërs niet op een bepaald moment de misdaden van het tijdperk Milošević onder ogen zullen moeten zien, zoals de Kosovaarse Albanezen, en ieder volk, hun misdaden uit het verleden onder ogen moeten zien.
Het is goed en gepast dat we Servië dichterbij de Europese Unie brengen en ik ben het ermee eens dat de vereenvoudiging van visumprocedures niet voldoende is; we moeten een visumvrij stelsel voor alle Servische burgers invoeren en het is minstens net zo belangrijk om de toekenning van de kandidaat-lidstaatstatus aan Servië te bespoedigen. We zitten met Kosovo, dat een enorm risico vertegenwoordigt: volgens schattingen van de inlichtingendiensten van de Raad van Europa zullen ongeveer 100 000 vluchtelingen, Servische vluchtelingen, Kosovo verlaten en met name Vojvodina zal deze situatie moeten opvangen.
We moeten de heer Kacin bedanken dat zijn voorgestelde amendementen een objectief beeld geven van de interetnische processen in Vojvodina, van de wreedheden die nog altijd plaatsvinden en van de noodzaak van regelgeving met betrekking tot de wettelijke status van de nationale raden, de noodzaak voor evenredige vertegenwoordiging van minderheden in het politieapparaat en het rechtsstelsel en de noodzaak om de radio-uitzendingen door minderheden te handhaven en te financieren. Al met al feliciteer ik de heer Kacin: Servië dichterbij de Europese Unie brengen, is een belangrijke stap. Dank u voor uw aandacht.
Kinga Gál (PPE-DE).-(HU)Dank u voor deze gelegenheid, mevrouw de Voorzitter. Dames en heren, ik ben verheugd over dit verslag en denk dat de door de Commissie goedgekeurde versie bijzonder goed en evenwichtig is. De vooruitzichten van Servië op lidmaatschap van de Europese Unie zijn bijzonder belangrijk voor Hongarije. Wij hebben er wezenlijk belang bij dat ons buurland zo spoedig mogelijk tot deze Gemeenschap wordt toegelaten. Dit is de enige weg die naar verzoening leidt in plaats van naar interetnische strijd, oorlog en discriminatie of vernedering van mensen omdat hun moedertaal toevallig een andere is.
Natuurlijk houdt het lot van de Hongaarse etnische minderheid in Servië ons bezig en we hebben ons dan ook ingezet voor de handhaving van de kwestie Vojvodina op de Europese agenda. Het is zeer belangrijk, en ik ben blij om dat in het verslag terug te zien, dat er aandacht wordt besteed aan de noodzaak van behoud van het multi-etnische karakter van Vojvodina dat zich gedurende vele eeuwen ontwikkeld heeft. De basis voor deze multi-etniciteit is de coëxistentie van verschillende etnische groepen, het soort coëxistentie dat niet stoelt op stilzwijgen en vernedering, maar op daadwerkelijke gelijkheid voor de wet en gelijke kansen. Helaas maakt dit alles op dit moment geen deel uit van de realiteit aldaar.
Ik ben van mening dat het bijzonder belangrijk is om het etnische evenwicht van de regio en haar speciale kenmerken te handhaven en ik denk dat de terugkeer van Servische vluchtelingen naar deze regio dit wankele evenwicht in gevaar zou brengen en het interetnische conflict zou kunnen aanwakkeren. In het verleden hebben we al flink wat akelige voorbeelden van dergelijke conflicten gezien. In dit opzicht wil ik uw aandacht vragen voor een overduidelijk voorbeeld van etnische discriminatie in Temerin waar tot op heden nog niets aan gedaan is: het lot van de etnisch-Hongaarse jongeren die een onevenredig zware straf kregen opgelegd. Al met al heeft de Balkan de Europese Unie dus nodig, omdat de geest, de beginselen en het institutionele stelsel van de Europese Unie, en haar consistentie – waar ik met name de nadruk op wil leggen – in staat zullen zijn om een leefbaar bestaan teweeg te brengen. Dank u zeer.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, vanzelfsprekend heb ik dit debat met grote interesse gevolgd en heb ik nota genomen van de suggesties en zorgen die veel van de leden hebben uitgesproken.
De uitkomst van dit debat lijkt mij overigens duidelijk: het wijst erop dat er alleen vrede, stabiliteit en vooruitgang kan worden verwezenlijkt in Servië, en de gehele westelijke Balkanregio, door het land een echt Europees perspectief te geven. Deze uitkomst is volkomen aanvaardbaar aangezien de Raad herhaaldelijk heeft aangegeven dat de natuurlijke toekomst van Servië in zijn toekomstige lidmaatschap van de Europese Unie ligt.
We weten allemaal dat hierbij voorwaarden moeten worden gesteld. Er moet natuurlijk sprake zijn van voorwaarden die een effect hebben op het binnenlandse politieke proces in Servië zelf en de eerbiediging van de waarden die horen bij de rechtsstaat. Anderzijds hebben deze voorwaarden natuurlijk te maken met de cruciale medewerking van Servië met het Joegoslaviëtribunaal. Servië heeft in dit opzicht al veel gedaan. We weten allemaal dat er nog meer maatregelen en stappen nodig zijn. Staat u mij echter toe om de Servische overheid aan te moedigen en mijn vertrouwen uit te spreken dat zij tegen het eind van dit proces de noodzakelijke stappen zal kunnen zetten om van deze medewerking volledige medewerking te maken.
Wij binnen de Europese Unie moeten Servië helpen. Wij zijn van mening dat het een strategische fout zou zijn om Servië en zijn bevolking tussen wal en schip te laten vallen zonder aanwijzingen, perspectieven of plannen. Dat is een strategische fout die we niet mogen maken en die we dus koste wat kost moeten vermijden.
Ik ben natuurlijk ook verheugd over de geboekte vooruitgang op het gebied van het vrije verkeer van Servische burgers binnen de Europese ruimte. We moeten verder gaan op de ingeslagen weg. Er is een inspanning geleverd en deze en andere initiatieven die worden ondernomen, moeten we toejuichen.
Tevens moeten we de Servische jeugd toekomstperspectieven bieden, aangezien door en met hen een democratisch Servië kan worden gebouwd, dat onze waarden en beginselen volledig deelt en dat een integraal onderdeel van de Europese Unie wenst te zijn.
Olli Rehn,commissaris.−(FI) Mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil iedereen bedanken voor een objectief en verantwoordelijk debat en de rapporteur voor een zeer nauwkeurig verslag. Uit deze bespreking blijkt het bestaan van een brede consensus in het Parlement en de Unie in het algemeen dat de toekomst van Servië in de Europese Unie ligt, dat de deur van de Europese Unie open zal gaan voor Servië als het land aan de voorwaarden voldoet en dat zijn regering beschikt over de mogelijkheden om Servië Europa binnen te loodsen. De meerderheid van de Servische bevolking verleent haar steun en goedkeuring aan deze ontwikkeling.
De rol van de Servische regering lijkt nu sterk op die van een poortwachter: zij heeft de sleutel in handen. Ik hoop dat de Servische regering haar sleutels nu zal gebruiken en gevolg zal geven aan de wens van de Servische bevolking – de wens van de Serviërs om toenadering te zoeken tot de Europese Unie. U kunt erop rekenen dat wij nota zullen nemen van de opvattingen die worden weergegeven in het verslag en dat we deze ook zullen opnemen in ons voortgangsverslag.
De Voorzitter. - (EL) Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, donderdag 25 oktober 2007,plaats.
13. Betrekkingen EU-Afrika (debat)
De Voorzitter. – (EL) Aan de orde is het verslag [2007/2002(ΙΝΙ)] (Α6-0375/2007) van mevrouw Martens, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika.
Maria Martens, rapporteur. – (NL)Voorzitter, commissaris, gewaardeerde collega’s, aan de orde is het verslag over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika. Daarbij gaat het om een gezamenlijke visie van Afrika en Europa op de toekomstige samenwerking ten einde de ontwikkeling in Afrika te bevorderen en de armoede te bestrijden. De strategie moet meer zijn dan alleen het goedpraten van het huidige beleid. Het gaat om een visie, gebaseerd op gedeelde waarden en principes, op wederzijds respect, die gericht is op het welzijn van mensen.
Afrika en Europa hebben een lange gezamenlijke geschiedenis. De verhoudingen zijn echter veranderd: het kan geen eenrichtingsverkeer meer zijn. Het gaat nu om een gelijkwaardig partnerschap om problemen die beide continenten raken, gezamenlijk aan te pakken, zoals veiligheid, handel, migratie en klimaatverandering bijvoorbeeld.
In 2005 heeft de Europese Unie een Europese strategie voor Afrika geschreven. Ik was toen ook rapporteur. In onze ogen schoot deze strategie tekort op twee belangrijke punten. Het was een strategie te veel voor Afrika, maar zonder Afrika, en het Europees Parlement en de civil society waren te weinig betrokken bij de totstandkoming van deze strategie. Ik ben blij dat we nu spreken over een joint EU-Afrika-strategie en dat de betrokkenheid van het Europees Parlement en van de civil society groter is geworden. De samenwerking is veelbelovend voor de toekomst.
Voorzitter, deze strategie moet ons de structuur en de richting geven voor een gezamenlijk optreden in de toekomst. Armoedebestrijding en de millenniumontwikkelingsdoelstellingen moeten daarbij centraal blijven staan. En hoewel de meest recente MOD-cijfers een mate van optimisme toestaan, blijft in sub-Sahara Afrika 41,1 procent van de mensen op 1 dollar per dag leven. Deze situatie kan niet alleen door ontwikkelingshulp verbeterd worden. Ook de economische groei moet bevorderd worden.
De economische partnerschapsovereenkomsten waarover momenteel wordt onderhandeld, kunnen daarvoor een goed instrument zijn, mits - en dat zeg ik er nadrukkelijk bij - duurzame ontwikkeling centraal staat en mits het meer is dan een Europees handelsakkoord. Graag hoor ik van de commissaris de stand van zaken met betrekking tot mogelijk uitstel van de deadline van 1 januari 2008.
Voorzitter, de Afrikaanse regeringen zijn natuurlijk allereerst zelf verantwoordelijk voor de ontwikkeling in hun land. Ze zijn onafhankelijker geworden op politiek en economisch vlak. Afrika is volop in ontwikkeling, niet in het minst door het ontstaan van nieuwe instituties, zoals NEPAD en het African Peer Review Mechanism. Voor financiële en politieke steun is Europa al lang niet meer de enige en exclusieve partner. Andere landen beginnen hun invloed in en op Afrika zeer nadrukkelijk te manifesteren - denk bijvoorbeeld aan China. We kunnen onze relatie met Afrika niet meer voor lief nemen.
Voorzitter, het verslag accentueert drie prioritaire beleidsterreinen: vrede en veiligheid, goed bestuur, economische groei en investeren in mensen. Wat betreft de Europese beleidsterreinen signaleert het verslag het belang van meer coherentie tussen enerzijds ontwikkelingsactiviteiten en anderzijds andere beleidsvelden, zoals handel, landbouw en migratie. Alleen als Europa zijn steun coherenter kan inzetten, beter coördineert en een betere financiële verantwoording heeft, zal het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie beter en efficiënter kunnen zijn.
Vrede en veiligheid zijn een groot probleem in Afrika. Het verslag benadrukt het belang van een geïntegreerde aanpak van conflictsituaties. Daarbij moet onze verantwoordelijkheid om mensen te beschermen en bij te dragen aan preventie en oplossing van conflicten, alsook aan de wederopbouw centraal staan. Vanzelfsprekend zijn goed bestuur, een functionerende rechtsstaat en duurzame democratie voorwaarden voor stabiliteit en ontwikkeling. Capacity building op deze terreinen is van cruciaal belang. Wij steunen de ambities van de Commissie in dezen.
Voorzitter, in december vindt in Lissabon na zeven jaar de tweede EU-Afrika-top plaats. Daar zullen de gemeenschappelijke EU-Afrika-strategie en het actieplan worden vastgesteld. Er staat veel op het spel, en het is in ons aller belang dat deze top een succes wordt. En hoewel de situatie in Zimbabwe buitengewoon zorgelijk is, moeten we wel bedenken dat het gaat om een EU-Afrika-top en niet om een EU-Zimbabwe-top; dat het gaat om een people-centred approach en niet om een president-centred partnership.
Het is goed dat het Europees Parlement en het pan-Afrikaans parlement op de top de gelegenheid krijgen om de parlementaire visie op de gezamenlijke strategie te verwoorden. Afgelopen week zijn de delegaties van het pan-Afrikaans parlement en van ons Parlement bijeengekomen om een gezamenlijke verklaring voor te bereiden. Ik hoop dat onze voorzitters deze op de top kunnen aanbieden aan de regeringsleiders.
Voorzitter, er valt natuurlijk meer over te zeggen, maar mijn tijd is om, zie ik, en daarom laat ik het hierbij, maar niet zonder mijn collega’s en de Europese Commissie te bedanken voor de goede samenwerking.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, rapporteur, Europa, Afrika en de wereld zijn de laatste tien jaar veel veranderd. Europa is nu een blok van 27 lidstaten, waarin af en toe buitengewoon uiteenlopende prioriteiten en benaderingen op het gebied van buitenlands beleid samenkomen. Hoewel het oneerlijk zou zijn om te beweren dat het Afrikaanse continent is verwaarloosd, kunnen we gezien de hoeveelheid openbare ontwikkelingshulp die Europa aan dit continent ter beschikking stelt, wel spreken van een strategisch vacuüm in de verhouding tussen Europa en Afrika. De laatste jaren zijn de negatieve gevolgen van dit vacuüm meer aan de oppervlakte gekomen. De Europese Unie en haar lidstaten zien nu in dat het nodig is om de betrekkingen met Afrika op niveau te brengen, waarbij de tweede Euro-Afrikaanse topconferentie het juiste moment is om deze wens duidelijk uit te spreken.
Er zijn verschillende redenen voor deze nieuwe erkenning van het belang van de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika: het wijdverbreide besef dat alle mondiale uitdagingen, zoals vrede en veiligheid of internationale handel, vragen om onderling afgestemde maatregelen van de internationale gemeenschap, wat de opkomst van nieuwe vormen van samenwerking rechtvaardigt; de zoektocht naar oplossingen voor problemen die zowel Europa als Afrika raken, met name de gevolgen van klimaatverandering; het beheer van energiebronnen of migratiestromen; de wens van Afrika om gezamenlijk de gemeenschappelijke problemen aan te pakken en de noodzaak van aanpassing aan specifieke geopolitieke veranderingen in internationaal verband.
Deze nieuwe verhouding tussen de EU en Afrika wordt uiteengezet in de documenten die hopelijk tijdens de top in december zullen worden goedgekeurd: de gezamenlijke EU-Afrika-strategie, het eerste actieplan daarvan en, naar wij hopen, de Verklaring van Lissabon. Deze documenten zijn een afspiegeling van de speciale aard van de verhouding tussen Europa en Afrika. Ze schrijven een benadering voor die enerzijds uitgaat van multilaterale kanalen en anderzijds beoogt om op een meer geïntegreerde wijze om te gaan met de verschillende aspecten van onze verhouding. Deze benadering is wat de EU in dezen uniek maakt in vergelijking met andere internationale partijen. De erkenning van Afrika als een strategische partner op wereldniveau drukt zich ook uit in de wijze waarop zowel de top als de documenten die ter goedkeuring zullen worden voorgelegd, worden voorbereid. Terwijl de in 2005 aangenomen EU-Afrika-strategie een EU-document is dat alleen voor de Unie bindend is, zijn de nieuwe strategie – voor het eerst een gezamenlijke strategie – en het actieplan het resultaat van samenwerking met onze Afrikaanse partners.
De documenten voor de topconferentie zijn van begin tot eind voorbereid door een gezamenlijke groep deskundigen en we hopen dat ze zullen worden goedgekeurd tijdens de vergadering van de ministeriëleTrojka van Afrika en de EU die op 31 oktober zal worden gehouden, als onderdeel van een proces waarbij ook niet-gouvernementele partijen en maatschappelijke organisaties, zowel Afrikaanse als Europese, bij betrokken zijn geweest. De gezamenlijke strategie en het eerste actieplan zijn dus het resultaat van samenwerking. De formulering van deze documenten is dan ook een afspiegeling van en een antwoord op veel van de zorgen en suggesties die zijn opgenomen in het verslag van mevrouw Martens, een verslag dat onmiskenbaar zeer compleet en veelomvattend is.
De partnerschappen tussen de Europese Unie en Afrika die zowel in de gezamenlijke strategie als het ontwerp-actieplan aangeduid worden, moeten thema’s van gemeenschappelijk belang beslaan. De fundamentele criteria moeten zijn dat ze van toegevoegde waarde zijn voor de huidige samenwerking en politieke dialoog en, in onze optiek, dat ze positieve gevolgen hebben voor de alledaagse levens van Europese en Afrikaanse burgers. Daarnaast zullen de partnerschappen die wij opzetten ernaar streven om een evenwicht te bewerkstelligen tussen de verbintenissen die beide partijen zijn aangegaan, hetgeen de unilaterale en op hulp gebaseerde aard van de verhouding tussen de EU en de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) zal veranderen.
De ervaring leert ons ook dat politieke verbintenissen gepaard moeten gaan met uitvoerings- en toezichtsmechanismen om te zorgen dat het niet alleen bij goede bedoelingen blijft. Nu is er de mogelijkheid om tussen de topconferenties door en gelijktijdig met de reguliere vergaderingen tussen de twee commissies en de ministeriële Trojka aanvullende sectorale ministeriële bijeenkomsten te beleggen als dat nodig is. De verhouding tussen de EU en Afrika kan echter alleen daadwerkelijk worden veranderd als het proces ook door verschillende andere partijen op doeltreffende wijze wordt ondersteund.
Met het oog hierop willen we gezamenlijke groepen deskundigen formeren die op informele basis bijdragen aan de implementatie van elk van de partnerschappen. Deze groepen zullen toegankelijk zijn voor een groot aantal belanghebbenden: Europese en Afrikaanse parlementen, lokale overheden, Europese en Afrikaanse maatschappelijke organisaties, Afrikaanse subregionale organisaties, onderzoeksinstituten, gespecialiseerde internationale organisaties en instituten en de particuliere sector. Tegelijkertijd zal de samenwerking en dialoog tussen het pan-Afrikaanse parlement en dit Huis worden uitgebreid en zullen deze instellingen ook functioneren als kanalen voor de implementatie van de gezamenlijke strategie en het actieplan.
Hoewel dergelijke ingrijpende veranderingen niet van het ene op het andere moment kunnen plaatsvinden, is nu de tijd gekomen voor verandering in de betrekkingen tussen de twee continenten. We staan voor de uitdaging om deze kans zo goed mogelijk te benutten, middels de implementatie van deze nieuwe strategische visie op de dialoog tussen de EU en Afrika. Met deze doelstelling in het achterhoofd en het vertrouwen en besef dat we doen wat gedaan moet worden, gaan we in december de volgende Euro-Afrikaanse topconferentie in Lissabon in.
Louis Michel,lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik mevrouw Martens feliciteren en bedanken voor haar uitmuntende verslag, waarin verscheidene kwesties worden aangekaart en een aantal bruikbare aanknopingspunten worden aangedragen. Dit verslag is zonder meer een inspirerende bijdrage van het Parlement aan een buitengewoon belangrijk thema en roept op tot een nieuwe benadering van de betrekkingen tussen de EU en Afrika.
Zoals u allen weet, is 2007 een bijzonder jaar voor de toekomst van de betrekkingen tussen Europa en Afrika. Vijf jaar na het verslag over de Top van Lissabon en maar liefst zeven jaar na de eerste Topconferentie Afrika-Europa in Caïro in 2000, lijkt het mij dat het de hoogste tijd is om onze verhouding in een ander daglicht te plaatsen. Afrika is de laatste jaren ingrijpend veranderd en heeft een continentale institutionele architectuur gekregen die in veel opzichten op de onze lijkt. De Afrikaanse Unie moet, als nieuwe instelling, nu worden versterkt en geconsolideerd. Deze instelling heeft ambitieus continentaal beleid ontwikkeld op belangrijke gebieden als sociaal-economische ontwikkeling, vrede en veiligheid en zelfs goed bestuur, en al deze bouwstenen verdienen natuurlijk onze steun en erkenning.
Afrika heeft nu onmiskenbaar een internationale dimensie gekregen. Ik denk hierbij aan de verscheidenheid van zijn betrekkingen met de internationale gemeenschap, zoals ook genoemd door mevrouw Martens, en ook denk ik bijvoorbeeld aan de nieuwe rol die China vervult en de invloed van dat land op investeringsprojecten in Afrika. Natuurlijk denk ik ook aan de mondiale uitdagingen waarmee Afrika, zoals alle spelers in de wereld, te maken heeft, namelijk klimaatverandering, energievoorziening, hervorming van multilaterale instellingen, het risico op pandemieën, emigratie, enzovoort. Het is duidelijk dat Afrika zijn stem moet laten horen, zijn invloed moet laten voelen en, boven alles, zijn rechten moet doen gelden. Want wij hebben immers ook te maken met de mondiale uitdagingen die ik zojuist heb opgenoemd. Allebei staan we voor dezelfde uitdagingen en kwesties en hieruit blijkt eens te meer dat Europa en Afrika van elkaar afhankelijk zijn. We hebben dezelfde bestemming.
Een gezamenlijke strategie van een meer politieke aard kan niet alleen een verschil maken voor Afrika maar ook voor Europa en zelfs voor de hele wereld. De twee continenten moeten daarom dringend een nieuw kader instellen en een nieuwe instrumenten bemachtigen om de dialoog tussen de EU en AU op een veel hoger niveau te brengen. De gezamenlijke Euro-Afrikaanse strategie die we de laatste maanden met onze Afrikaanse partners hebben ontwikkeld, moet voor dit kader zorgen. Dit betekent echter niet dat we ons moeten afwenden van de traditionele solidariteitsverhouding. In plaats daarvan moeten we een kwalitatieve sprong maken die een nieuw tijdperk inluidt voor de betrekkingen tussen de EU en Afrika, een tijdperk dat twee partners met gelijke rechten en gelijke verantwoordelijkheden samenbrengt.
Dit zijn de onderwerpen die zeer goed in het verslag zijn vastgelegd en ik kan alleen maar mijn steun uitspreken voor de belangrijke nieuwe ideeën van het Parlement voor het controleren en ondersteunen van de implementatie van deze strategie en de actieplannen die daaruit zullen voortvloeien. In dat kader beschouw ik de oprichting van een gezamenlijke delegatie van het EP en PAP (pan-Afrikaanse parlement) als onontbeerlijk voor de institutionele architectuur die moet worden gecreëerd. Hieraan zou ik nog de vergaderingen willen toevoegen die regelmatig zullen moeten worden gehouden tussen de voorzitters van beide instellingen, evenals de gezamenlijke organisatie van hoorzittingen en de voorbereiding, ook op gezamenlijke basis, van politieke voortgangsverslagen. Dit alles zal essentieel zijn om de huidige dynamiek van het proces te behouden en het de politieke kracht te geven die het nodig heeft om uit te groeien tot een succes.
We beseffen dat deze benadering ook de oprichting van stevige en stabiele instellingen door de Afrikaanse Unie vereist, lichamen die in staat zijn om met die van ons samen te werken en te communiceren. Natuurlijk houden we dit in ons achterhoofd bij het voortzetten van onze ondersteuning van de Afrikaanse Unie bij het transformeren en verstevigen van haar instellingen. Als vroegtijdige bevestiging van deze verbintenis heb ik het genoegen om aan te kondigen dat voor het eerste actieplan van het pan-Afrikaanse parlement275 000 euro beschikbaar zal worden gesteld uit het institutionele ondersteuningsprogramma, dat op dit moment gefinancierd wordt door het negende Europees Ontwikkelingsfonds. Dit is een van de concrete zaken die mij door Voorzitter Borrell is medegedeeld.
Ik hoop dat deze eerste financiering het pan-Afrikaanse parlement in staat zal stellen om volledig deel te nemen aan het initiatief dat u hebt ondernomen om voorafgaand aan de Top van Lissabon van december een gezamenlijke parlementaire bijeenkomst te organiseren, zodat u de resultaten van uw werk vervolgens tijdens de top aan de staatshoofden kunt voorleggen.
Ik zou willen afronden met iets dat ik al vaker heb gezegd: de betrokkenheid en inzet van de burgerbevolkingen van onze twee continenten en van de gekozen volksvertegenwoordigingen zijn van essentieel belang voor het succes van het proces van dialoog en samenwerking tussen Europa en Afrika. Misschien vergeten we dit soms, maar we hebben het hier over het gemeenschappelijke lot van 1,5 miljoen mensen en zij zijn de belangrijkste partij in het partnerschap dat wij nu oprichten.
Mevrouw Martens, ik ben het volkomen met u eens dat het noodzakelijk is om samen te werken; dit is waarom wij de gedragscode hebben voorgesteld, die moet zorgen voor een betere werkverdeling tussen de verschillende donoren, en daarmee een grotere harmonie. Ik denk dat dit van consistentie getuigt omdat we, zoals u weet, in het tiende Europees Ontwikkelingsfonds een speciaal financieel potje hebben opgenomen voor bestuur, dat duidelijk een zeer belangrijk aspect is van de politieke dialoog die we met onze Afrikaanse partners willen opzetten. Wat betreft de EPO’s (economische partnerschapsovereenkomsten) twijfel ik er niet aan dat ik na uw interventies vragen zal moeten beantwoorden over dit onderwerp. Ik zal mijn antwoord daarom tot dan bewaren, om te voorkomen dat ik nu te veel zeg en daarmee te veel van uw tijd in beslag neem.
Mijn laatste opmerking gaat over iets dat de fungerend voorzitter van de Raad ook al heeft aangegeven: het belang van de Euro-Afrikaanse topconferentie valt niet te ontkennen. Het is nu de juiste tijd om een dergelijk evenement te organiseren want de dynamiek is er, een dynamiek die gunstig is voor de aanpassing van de doelstellingen en in sommige opzichten gunstig voor de aanpassing van de aard van de betrekkingen tussen onze twee continenten. We moeten de traditionele – om niet te zeggen banale – verhouding, dit nogal verouderde partnerschap van ontvanger en donor, of donor en ontvanger, achter ons laten en koers zetten richting een meer politieke associatie van twee partners met gelijke rechten en verantwoordelijkheden. In mijn optiek is dit duidelijk veel belangrijker. Hier laat ik het nu bij en ik ben er zeker van dat ik bij sommige van deze punten zal terugkeren wanneer u de gelegenheid hebt gehad om mij specifiekere vragen te stellen.
Michel Rocard, rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter, commissaris, dames en heren, de Commissie buitenlandse zaken, die ik als rapporteur voor advies vertegenwoordig, staat achter al deze inspanningen. Zij heeft aandacht voor Afrika en steun alles wat er gezegd is. Zij wil alleen weten of we werkelijk tegen de taak opgewassen zijn.
Wat we niet kunnen opschrijven, ook al wordt het gesuggereerd in ons verslag en kan ik het wel zeggen, is dat er rond Afrika veel politiek correcte en verstikkende bekrompenheid bestaat, die eerst uit de weg moet worden geruimd voordat we onze doelstellingen daadwerkelijk kunnen verwezenlijken. Als het gaat om de bevordering van de ontwikkeling van Afrika door het openstellen van onze markten voor zijn producten, moeten we wel onthouden dat ongeveer veertig Afrikaanse landen helemaal niets hebben om uit te voeren. Dit is simpelweg een loze kreet. Geen enkel Afrikaans land is zelfvoorzienend qua voedsel. Ze moeten invoeren om te eten, terwijl de uitvoer vanuit hier en Brazilië de plaatselijke zelfvoorzienende landbouw om zeep helpt. We moeten Afrika helpen zichzelf te beschermen. Dit is de boodschap die we in dit verslag herhalen.
Natuurlijk is corruptie een vernietigende plaag voor Afrika. Dit probleem is echter inherent aan bijzonder arme landen. We moeten daarom met de grote jongens beginnen en ons op hen concentreren. Dat betekent dus de gebruikelijke en welbekende verdachten, zelfs als dat ministers zijn, en degenen aan onze kant die zich schuldig maken aan omkoping. Kleinschalige corruptie zal alleen verdwijnen als de economie zich ontwikkelt. Laten we hen niet beginnen te beschuldigen van precies dezelfde dingen die wij een paar eeuwen geleden deden, want onze uitbreiding en ontwikkeling waren eveneens gebaseerd op corruptie.
Ten slotte kan een dictatuur zelfs met de hulp van handel en buitenlandse hulp geen democratie worden. Zij kan wel overgaan in verlicht despotisme. Het stoppen van martelingen en ontvoeringen, het garanderen van de vrijheid van meningsuiting en het veiligstellen van de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en haar greep op de politie moeten allemaal als belangrijker worden ingeschaald dan pluralistische verkiezingen die alleen maar worden georganiseerd om het westen te behagen, terwijl er voortdurend mensen worden ontvoerd en journalisten en verkiezingskandidaten worden vermoord. De voorwaarden die wij opleggen, moeten rekening houden met deze factoren. Over dit onderwerp moet nog veel gesproken worden.
Filip Kaczmarek, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, mevrouw Martens heeft een uitstekend verslag opgesteld dat door de Commissie ontwikkelingssamenwerking unaniem goedgekeurd is. Het is voor het eerst dat Afrika en Europa langzamerhand als partnerschap beginnen te functioneren en een gezamenlijke benadering vaststellen voor de ontplooiing van democratie, ontwikkelingshulp en bevordering van vrede en veiligheid op het gehele Afrikaanse continent. Ik deel de door vertegenwoordigers van de Raad en Commissie uitgesproken hoop dat dit verslag een goede inspiratiebron zal blijken in de aanloop naar de Euro-Afrikaanse topconferentie in Lissabon. Veel van de bepalingen in dit verslag, en meer in het bijzonder de implementatie hiervan, zullen van cruciaal belang zijn voor de ontwikkeling van de betrekkingen tussen Europa en Afrika. Het zal moeilijk zijn om vooruitgang te boeken in onze wederzijdse betrekkingen zonder de consistentie van verschillende beleidssectoren van de Unie te verbeteren, zoals het beleid inzake handel, ontwikkeling, milieubescherming, landbouw en migratie.
Het is ook belangrijk om de besluiten en verbintenissen uit het verleden na te komen. In 2005 bepaalde de Raad van de Europese Unie dat er ten minste vijftig procent meer middelen voor ontwikkelingshulp aan Afrikaanse landen zou worden toegewezen. In mijn eigen land, Polen, is de ontwikkelingshulp de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Het probleem is dat vorig jaar slechts 1,4 procent van alle Poolse ontwikkelingshulp aan sub-Sahara Afrika is toegewezen. Het feit dat bepaalde lidstaten hebben getreuzeld bij het bekrachtigen van de herziene Overeenkomst van Cotonou en de interne overeenkomst inzake het tiende Europees Ontwikkelingsfonds, is eveneens zorgwekkend. Zoals het er nu voorstaat, heeft slechts de helft van de lidstaten van de Unie de Partnerschapsovereenkomst met de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) die op 1 januari 2008 in werking moet treden, bekrachtigd.
Als volledige bekrachtiging uitblijft, zal het erg moeilijk zijn om de Afrikaanse programma’s voort te zetten en zullen de plannen voor ondersteuning van Afrika op de tekentafel blijven liggen. Ik doe daarom een beroep op de Parlementsleden om bij hun nationale parlementen en regeringen aan te dringen op bekrachtiging van de herziene Cotonou-Overeenkomst.
Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter, commissaris, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft altijd het beginsel gehuldigd dat mensen die te maken krijgen met de directe gevolgen van ontwikkelingsstrategieën, recht hebben op inspraak op dit gebied, om ervoor te zorgen dat er echt rekening wordt gehouden met hun prioriteiten.
In dit verslag hebben we derhalve vanzelfsprekend benadrukt dat nationale parlementen en maatschappelijke organisaties betrokken moeten worden bij de nieuwe Euro-Afrikaanse strategie. Deze betrokkenheid ontbreekt grotendeels in de voorbereidingen die op dit moment worden getroffen voor deze nieuwe strategie, die de invoering van een nieuwe vorm van strategisch partnerschap beoogt. Dit moet dringend rechtgezet worden. In dit opzicht zijn wij erg verheugd over het initiatief van het Portugese voorzitterschap om delegatie van de Europese en pan-Afrikaanse parlementen uit te nodigen voor de topconferentie in Lissabon in december. Laten we hopen dat dit niet alleen een symbolisch gebaar is.
We hebben er ook herhaaldelijk op gewezen – en mevrouw Martens heeft dit zojuist ook genoemd – dat de verschillende Europese beleidssectoren daadwerkelijke samenhang moeten vertonen. Dit houdt in dat wanneer wij maatregelen nemen als onderdeel van ons beleid inzake handel, landbouw, visserij of immigratie, wij bijzondere aandacht moeten besteden aan de mogelijke gevolgen voor de ontwikkeling van landen van het zuiden en van Afrika in het bijzonder.
We hebben ook in herinnering geroepen dat de Europese Unie heeft beloofd al het mogelijke te doen om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken en armoede uit te roeien. Met dit in ons achterhoofd staan wij erop dat de nieuwe Euro-Afrikaanse strategie een duidelijke verbintenisverklaring bevat, alsmede een uiteenzetting van de concrete maatregelen die nodig zijn om te zorgen dat de verbintenissen jegens Afrika worden nagekomen.
Ons standpunt inzake de economische partnerschapsovereenkomsten is zeer helder: wij zijn geenszins, dat wil zeggen noch ideologisch nog op andere gronden, tegen de ondertekening van overeenkomsten waarin de voorwaarden worden vastgelegd voor een partnerschap dat zowel de Europeanen als de bevolking van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) ten goede zou komen. Wij zullen ons echter wel met hand en tand verzetten tegen overeenkomsten die, eenmaal ondertekend, de bevolking van met name Afrika in een positie brengt die nadeliger is dan die waarin zij zich nu bevindt. Dat is het doel van de amendementen die wij hebben ingediend.
Ten slotte zou ik erop willen wijzen dat we nog steeds niet op de hoogte zijn van de precieze tekst die tijdens de volgende Top van Lissabon ter tafel zal komen. U hebt ons verteld dat het document in kwestie op dit moment opgesteld wordt. Wij zullen derhalve scherp in het oog houden hoe de aanbevelingen die wij in dit verslag hebben gedaan, worden meegenomen bij de opstelling van dit document en behouden ons natuurlijk het recht voor om op gepaste wijze te reageren zodra wij de tekst onder ogen krijgen.
Johan Van Hecke, namens de ALDE-Fractie. – (NL)Voorzitter, collega’s, het verslag van Maria Martens bevat een aantal interessante aanbevelingen, ook al moet ik bekennen dat mijn fractie het enigszins moeilijk heeft met de ietwat negatieve ondertoon en het gebrek aan een coherente duidelijke toekomstvisie in het verslag.
Zeven jaar na de eerste top in Cairo probeert het Portugese voorzitterschap samen met de Commissie een nieuwe EU-Afrika-strategie uit te tekenen in een - denk ik toch - eerlijke poging om zich te ontdoen van het oude model van geven en nemen. Het is van het grootste belang dat die top er komt. Niet alleen vanuit een negatieve motivatie, niet alleen vanuit een verkrampte reactie op de groeiende invloed van China.
Integendeel, het groeiende besef aan beide kanten dat Europa en Afrika niet langer elkaars exclusieve preferentiële partners zijn, houdt een unieke mogelijkheid in om een totaal nieuwe, veel evenwichtiger relatie uit te werken. Op het eerste gezicht lijkt het water tussen Europa en Afrika niet al te diep. Alhoewel, voor Afrika moet elk nieuw partnerschap essentieel weg van de traditionele hulpafhankelijkheid en de cultuur van liefdadigheid en conditionaliteit. Er wordt steeds luider gepleit voor meer industrialisatie, voor meer ontwikkeling van de privé-sector en voor meer investeringen in de kenniseconomie.
Verder groeit het bewustzijn gelukkig in Afrika dat men in eerste instantie zelf verantwoordelijk is voor het oplossen van de eigen problemen. Europa moet nu duidelijk maken hoe het deze beloftevolle ontwikkelingen wil ondersteunen zonder in de val te lopen van paternalisme, bemoeizucht en inmenging. Ieder toekomstig partnerschap tussen de EU en Afrika zal onvermijdelijk gebaseerd moeten zijn op het principe van wederzijdse aansprakelijkheid. In die zin zou een onvoorwaardelijke opheffing van de landbouwexportsubsidies meer dan welke geste ook de geloofwaardigheid van de EU bij de Afrikaanse vrienden enorm kunnen versterken.
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (EN) Voorzitter, ik wil de fungerend Voorzitter en de commissaris bedanken voor hun bijdrage, maar ook in het bijzonder onze rapporteur, mevrouw Martens, voor haar werk ten aanzien van dit onderwerp, want in werkelijkheid hebben we te maken met een nieuw partnerschap, een nieuwe samenwerking tussen de Europese Unie en Afrika. Ik complimenteer de Raad met de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de EU-Afrikatop in december en ik spreek de hoop uit dat de top niet zal afhangen van de vraag of één bepaalde persoon al dan niet deelneemt aan die top.
In de betrekkingen tussen Europa en Afrika staat te veel op het spel en dat mag niet afhangen van de aanwezigheid dan wel afwezigheid van Robert Mugabe. De acties van Robert Mugabe zijn ons allen welbekend en we hebben er allemaal kritiek op. We steunen allemaal de rechten van de democratische instellingen en de democratische bewegingen in Zimbabwe en we doen allemaal een oproep deze rechten te verdedigen, maar dat mag de ontwikkeling en het werk dat nodig is en doorgang moet hebben tussen de Europese Unie en Afrika als geheel niet in de weg staan.
De kwesties die spelen ten aanzien van goed bestuur, ontwikkelingshulp en in het bijzonder de vrije handel zijn van vitaal belang voor de toekomstige ontwikkelingen in Afrika. Wat ontwikkelingshulp betreft is de Europese Unie de grootste hulpgever ter wereld. Ierland, mijn eigen land, staat op de zesde plaats in de wereld als het gaat om het bedrag aan ontwikkelingshulp per hoofd van de bevolking. Maar het moet niet een vorm van geven zijn waar we iets voor terug verwachten. Waar het om moet gaan, is dat we mensen de vrijheid geven om zichzelf te bevrijden, problemen aan te pakken, en aan onderwijs, gezondheidszorg en infrastructuur te werken, zodat ze in de toekomst niet langer afhankelijk zullen zijn van hulp.
Er leven vragen ten aanzien van de betrokkenheid van China, omdat China niet hetzelfde belang hecht aan goed bestuur, corruptiebestrijding, openheid en transparantie als Europa. We moeten de invloed die China in die ontwikkelingslanden heeft, goed in de gaten houden. Voorzitter, bedankt voor deze spreektijd.
Marie-Hélène Aubert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ondanks uitgesproken intenties kunnen we niet echt zeggen dat er nieuwe elementen zijn toegevoegd aan de discussies van de laatste maanden over het partnerschap tussen de Europese Unie en Afrika. Natuurlijk moeten vrede en de rechtsstaat absolute prioriteiten zijn; de EU speelt in dit opzicht een steeds grotere rol en dat kunnen we alleen maar toejuichen. We moeten bijvoorbeeld ook zorgen dat de ondersteuning bij de organisatie van verkiezingen echt nauwkeurig en goed gecontroleerd verloopt zodat de betrokken gemeenschappen de praktische voordelen van de democratie voor hun alledaagse levens gaan inzien.
Wat de andere maatregelen betreft, zou ik zeggen dat de voorstellen van de Europese Unie al met al redelijk typisch zijn, ergens tussen de bevordering van goed bestuur en de bevordering van vrije handel in, en met de nadruk op economische ontwikkeling en de verlening van gezondheidszorg. Maar terwijl er kwesties zijn die om oplossing schreeuwen, gaan de Euro-Afrikaanse strategieën naar onze mening echter voorbij aan twee belangrijke problemen. In de eerste plaats is daar voedselveiligheid, die in het licht moet worden gezien van de stijgende prijzen van basisvoedingsmiddelen, met name granen, en de toename van biobrandstoffen, alsmede de noodzaak om de landbouw te beschermen en te ontwikkelen, ook al heeft het volgende Europees Ontwikkelingsfonds – zoals de meeste Afrikaanse regeringen – slechts een klein percentage van zijn begroting toegewezen aan deze doelstelling. Zelfs de Wereldbank heeft onlangs benadrukt dat het een en ander op dit gebied moet worden heroverwogen, en dat betekent wel iets. De kwestie van voedselvoorziening is nu absoluut cruciaal geworden, evenals de toekomst van kleine boeren die maar al te vaak worden genegeerd door het ontwikkelingshulpbeleid.
Het tweede belangrijke aspect is dat Afrika, zoals u weet, een enorme voorraad natuurlijke hulpbronnen herbergt waarvan de Afrikaanse bevolking jammer genoeg niet kan profiteren, ook al is de prijs van deze basisproducten enorm gestegen. Alle economische grootmachten, naast opkomende landen zoals China, proberen de hand te leggen op deze bronnen die steeds schaarser worden. Deze moderne goudkoorts, deze honger naar grondstoffen, heeft nu buitengewoon schadelijke gevolgen voor maatschappij en milieu en blijft oorlogen en corruptie aanwakkeren.
In de tussentijd spreekt de Europese Unie op theoretische en zelfs verheven toon, terwijl zij zich net zo goed schuldig maakt aan het uitbuiten van Afrika’s natuurlijke hulpbronnen. Hoe kunnen we de toegang tot deze bronnen nu rationaliseren, beheren en delen zodat de betrokken gemeenschappen er echt profijt van kunnen trekken zonder dat hun omgeving wordt verwoest? Dit is een vraag van groot belang die door de Euro-Afrikaanse strategie serieuzer moet worden genomen, omdat wij er sowieso mee geconfronteerd zullen worden gezien de snelheid waarmee de gebeurtenissen in deze sector zich voltrekken.
Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik ben mevrouw Martens dankbaar, met name voor de samenwerking in de commissie, haar opmerkzaamheid en ook voor de uiteenlopende meningen die naar voren kwamen, oftewel onze meningsverschillen; maar ik denk dat het resultaat, op een paar punten na, zeer veelbetekenend is.
De betrekkingen tussen de EU en Afrika hebben een lange weg afgelegd sinds de verklaring van Caïro van 2000. Er is veel veranderd in Afrika, een continent dat gekenmerkt wordt door verscheidenheid en dat verwoest is door oorlogen. Er is vooruitgang geboekt door de oprichting van de Afrikaanse Unie, het beleid van eenheid in verscheidenheid.
Het pan-Afrikaanse parlement heeft de lijfspreuk “one Africa, one voice” aangenomen. Maatschappelijke bewegingen zijn actief en roepen op tot wat de heer Öger zojuist beschreef. Ze zijn actief en organiseren zich in netwerken, en ze waren zeer opvallend aanwezig bij het World Social Forum in Nairobi. Ook de opstelling van een gezamenlijk Afrikaans en Europees partnerschapsbeleid in plaats van een Europees beleid inzake Afrika betekent een echte vooruitgang.
De vergaderingen tussen het pan-Afrikaanse parlement en het Europees Parlement, en hun aanwezigheid bij de Top van Lissabon, brengen in de praktijk wat we in het document aangaven nog te missen, namelijk de rol van dit Huis. We eisen niet alleen een rol maar ook een praktische invulling hiervan en ik denk dat de hulp van Louis Michel uitermate belangrijk is geweest, naast natuurlijk de hulp van het Portugese voorzitterschap. Desalniettemin is het duidelijk op welke punten onze meningen uiteenlopen.
De verschillende onderdelen van de strategie zijn belangrijk, maar nu moeten we ze uitdrukken in samenhangend beleid, en dan heb ik het over wapenverkoop en -handel. We moeten daarom verder gaan op de ingeslagen weg, in de wetenschap dat deze met hindernissen bezaaid is.
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Voorzitter, onderwijs is de brug van armoede naar hoop. Het is een instrument voor het dagelijks leven in onze moderne samenleving. Het is een bolwerk tegen armoede en een bouwsteen voor ontwikkeling. Zo beschreef Kofi Annan de strategie in de Millenniumdoelstellingen, die overeenkomen met de doelstellingen van de EU-strategie voor Afrika. Hierin worden onderwijs en handel naast elkaar gezet, als sleutels tot de ontwikkeling van het continent.
Desondanks gaat de EU zich aansluiten bij rijke naties als de VS, Australië, Canada en Nieuw-Zeeland om geschoolde mensen systematisch uit Afrika en Azië te exporteren.
Commissaris Frattini heeft vorige maand aangekondigd dat Europa de komende 20 jaar 20 miljoen geschoolde arbeiders uit deze continenten gaat importeren, om te zorgen dat Europa “de migranten krijgt die de economie nodig heeft”, middels het blauwe kaart systeem, vergelijkbaar met de Amerikaanse Green Card. Een constante aanvoer van geschoolde arbeiders om de gaten op te vullen die ontstaan door de vergrijzing zal zeker voordelen hebben voor ons, maar een dergelijke braindrain zal een desastreus effect hebben op de arme en onderontwikkelde landen van Afrika.
Europa ontdoet de armen van Afrika ook van hun meest waardevolle bezit. Kinderen zijn de toekomst van ons land, maar de ontwikkelingsgelden van de EU worden gewoonlijk verbonden aan programma’s voor bevolkingspolitiek, die erop gericht zijn toekomstige Afrikanen te elimineren.
In het EU-Groenboek over demografie staat duidelijk dat er, zonder bevolkingsgroei, geen economische groei mogelijk is. Afrika is momenteel het enige continent ter wereld waar het geboortecijfer hoger is dan het sterftecijfer. Als we ons aan onze Millenniumdoelstellingen houden en onze beloftes nakomen, wordt Afrika in deze eeuw een wereldleider.
Koenraad Dillen, namens de ITS-Fractie. – (NL)Voorzitter, niemand ontkent dat dit verslag op een omstandige manier de vele problemen van het Afrikaanse continent, alsook de verschillende uitdagingen voor het partnerschap tussen de Europese Unie en Afrika beschrijft. Maar hoewel ik de expertise van de verslaggeefster op het vlak van ontwikkelingsbeleid ten zeerste waardeer, vind ik toch dat dit verslag de fundamentele oorzaak van Afrika’s problemen niet voldoende benoemt en ook geen antwoord geeft op sommige zeer fundamentele uitdagingen.
Zo mag het dan wel niet politiek correct zijn om het te zeggen, toch is het zo. In tegenstelling tot wat dit verslag beweert, delen Afrika en de Europese Unie vandaag de dag níet dezelfde zienswijze op meer democratie, goed bestuur en rechten van de mens. De grote oorzaak van de armoede, van de honger, van de onveiligheid en van de sociaal-economische problemen die het continent plagen - en die terecht in dit verslag worden opgesomd - zijn juist de zeer slechte en corrupte regimes die geen moeite doen om goed bestuur, democratie en mensenrechten te eerbiedigen.
Niemand betwist bijvoorbeeld nog dat Mugabe een crimineel is die zijn land ten gronde richt en zijn eigen bevolking terroriseert. Maar wat zeggen de landen van de ontwikkelingsgemeenschap van zuidelijk Afrika? Dat de verkiezingen correct zijn verlopen en dat de westerse landen zich maar moeten bemoeien met hun eigen zaken. Sta mij toe te twijfelen aan de beloften van diezelfde leiders aangaande goed bestuur.
In dit verslag wordt tevens terecht ingegaan op vrede en veiligheid. In Afrika met zijn talloze ondemocratische regimes belopen de uitgaven voor wapens nog altijd veel meer dan de massale ontwikkelingshulp die er naartoe gaat, stelt Oxfam. Alle problemen komen dus vaak terug tot eenzelfde oorzaak.
Ten slotte moet ik zeggen dat ik niet akkoord kan gaan met de paragraaf over immigratie. Want wie denkt dat het concept van circulaire migratie de brain drain uit Afrika en de immigratiedruk op Europa een halt kan toeroepen maakt zich, vrees ik, grote illusies wat dit betreft.
Michael Gahler (PPE-DE). – (DE)Mevrouw de Voorzitter, ik wil onze rapporteur bedanken voor haar goede en veelomvattende verslag. Over de algemene beginselen bestaat er hier in het Huis een brede consensus. De Euro-Afrikaanse topconferentie in Lissabon van december kan niet snel genoeg beginnen. Ik ben verheugd over het feit dat we een gezamenlijke strategie zullen overeenkomen.
Het standpunt van het Europees Parlement over de speciale kwestie van de heer Mugabe is al jarenlang bekend. Dit heerschap moet echter geen struikelblok worden voor een nieuw hoofdstuk in de betrekkingen tussen Europa en Afrika. Ik denk dat er genoeg Europese regeringsleiders zijn die een duidelijke en ondubbelzinnige boodschap hebben voor dit heerschap. Hij moet daarom aanwezig zijn om deze boodschap te ontvangen.
Als voorzitter van de delegatie voor de betrekkingen met het pan-Afrikaanse parlement wil ik enkele specifieke parlementaire wensen uitspreken voor de toekomstige samenwerking die we vorige week in Midrand overeen zijn gekomen. De Afrikaanse parlementen zijn over het algemeen verwaarloosd. Op papier spelen ze een belangrijke constitutionele rol maar ze worden over het algemeen niet erg serieus genomen door hun regeringen en evenmin door donoren. Met de juiste middelen en middels effectieve en uitgebreide capaciteitsopbouw voor leden en medewerkers van de parlementaire administratie, commissies en fracties, zullen deze parlementen echter de potentie hebben om hun daadwerkelijke rol als politieke controleur van de uitvoerende macht te vervullen. De onweerstaanbaarheid van dit scenario is er ook in gelegen dat er op deze manier controlelichamen met democratische legitimiteit op plaatselijk niveau ontstaan, wier kritiek bij problemen eerder zal worden aanvaard dan die van buitenlandse donoren.
Ik dring er daarom bij de Commissie op aan om gerichte parlementaire capaciteitsopbouw in haar landenprogramma’s op te nemen, zodat de Afrikaanse politiek over een paar jaar veel beter zal beantwoorden aan de behoeften van het publiek, mede dankzij de betrokkenheid van de nationale parlementen.
Alessandro Battilocchio (PSE). – (IT)Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil mevrouw Martens complimenteren met haar werk en mijn erkentelijkheid uitspreken voor de politieke bereidheid van de EU en de Afrikaanse Unie om een gezamenlijke strategie op te stellen waarin talrijke onderwerpen worden verenigd die voor beide gemeenschappen van belang zijn: van veiligheid tot het milieu, van migratie tot ontwikkeling en de bevordering van mensenrechten en democratie.
Om te zorgen dat deze strategie werkelijk doeltreffend is, moet de EU nu beginnen met het bouwen aan dit partnerschap, met de gepaste betrokkenheid van maatschappelijke organisaties en plaatselijke parlementen. De EU moet tastbare en effectieve maatregelen bevorderen voor de veiligstelling van mensenrechten, de vrijheid van meningsuiting en vergadering en het democratisch beginsel, zodat de economische en maatschappelijke ontwikkeling op het Afrikaanse continent echt duurzaam kan zijn en kan doordringen tot alle lagen van de Afrikaanse maatschappij.
Daarnaast ben ik het met mijn collega’s eens dat de EU zich uit alle macht moet inzetten voor de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, de bestrijding van AIDS – die de beroepsbevolking uitroeit – en de ontwikkeling van Europees beleid dat daadwerkelijk overeenkomt met de geest van ontwikkelingssamenwerking, met name op het gebied van internationale handel.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT)Ik wil mevrouw Martens feliciteren met haar verslag over de stand van zaken in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika en met de voorgestelde maatregelen om deze betrekkingen te verbeteren.
Het is betreurenswaardig dat Afrika nog steeds het armste continent ter wereld is. Ondanks de internationale steun van de EU en andere landen is het armoedeniveau niet gedaald; het is zelfs gestegen. De millenniumdoelstellingen moeten nog steeds verwezenlijkt worden.
Dit gebeurt in Afrika, het continent met de meeste natuurlijke hulpbronnen ter wereld. De belangrijkste reden hiervoor is dat grondstoffen tegen de laagste prijzen worden uitgevoerd, terwijl er een hoge prijs wordt betaald voor eindproducten. Deze situatie kan worden omgekeerd door de ontplooiing van de verwerkende industrie en kleine en middelgrote ondernemingen, de invoering van nieuwe werkplekken en de bevordering van regionale samenwerking.
Het lijdt geen twijfel dat onderwijs een van de belangrijkste factoren voor de ontwikkeling van de onafhankelijke economie van Afrika is, zoals aangegeven in het verslag en voortdurend onderstreept door het Europees Parlement.
Met betrekking tot de toekomst van Afrika zou ik de militaire conflicten willen noemen die al jaren woeden in bepaalde gebieden, zoals Sudan. Enerzijds brengt deze situatie onzekerheid met zich mee voor zowel plaatselijke als buitenlandse investeerders, anderzijds maken sommige landen misbruik van de conflicten om de productie van grondstoffen tegen gunstige voorwaarden te verhogen.
De EU en de internationale gemeenschap zouden meer moeten doen aan de oplossing van militaire conflicten in Afrika. Dit zou de doeltreffendheid van de implementatie van het ontwikkelingssamenwerkingsprogramma vergroten.
Helmuth Markov (GUE/NGL). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, een zeer belangrijk onderdeel van Afrikaans ontwikkelingsbeleid is handel, en handel kan, mits correct gebruikt, helpen om armoede terug te dringen en de gezondheidszorg in Afrika te verbeteren. Handel kan helpen het onderwijs te verbeteren en analfabetisme uit te roeien. Alleen het soort handel dat de Commissie voor ogen heeft, kan dat niet.
Ik ben erg verheugd dat de Commissie – hetzij door een overwinning van het gezond verstand, hetzij door de inmiddels zware druk van de Afrikaanse landen – sinds afgelopen maandag een andere benadering van de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) heeft aangenomen. Hierdoor zijn er geen onzinnige eisen voor wederkerigheid op het gebied van marktliberalisering meer en wordt er niet meer aangedrongen op de opneming van de Singapore-kwesties. Nu is er overeengekomen dat afzonderlijke thema’s weggelaten zullen worden zodat de besprekingen zich kunnen concentreren op goederen en andere kwesties later aan bod kunnen komen.
Als we de Doha-ontwikkelingsronde op dezelfde manier benaderen, kunnen we daar misschien ook enige vorderingen maken, want dit is waarop het herhaaldelijk is stukgelopen. De WHO en de Doha-ontwikkelingsronde zijn immers gestrand omdat de Commissie altijd vasthoudt aan dezelfde boodschap. Zij zegt: “Je moet begrijpen dat we alleen willen wat het beste voor jou is en als je dat niet inziet, kunnen we geen overeenkomst sluiten.”
Uit het verslag van het Parlement – dat in dit geval veel slimmer was dan de Commissie – dat in 2006 door mijn collega de heer Sturdy is opgesteld, blijkt gelukkig dat commissaris Mandelson allang de eisen had kunnen inwilligen waarvoor hij nu alsnog het hoofd moet buigen, en dan hadden we het misschien allemaal niet zo ver laten komen.
U bent zelf tijdens een commissievergadering voor ons verschenen en toen hebben we u er zeer nadrukkelijk naar gevraagd. En wat was uw antwoord? U zei dat commissaris Mandelson het geweldig deed! Feit is dat de Raad hier ook een verantwoordelijkheid heeft, aangezien deze aan het eind van het proces zijn steun moet verlenen aan de partnerschapsovereenkomsten. De Raad zou zich ook af en toe eens in de onderhandelingen kunnen mengen in plaats van simpelweg te zeggen: “We laten de commissaris zijn gang gaan tot hij eindelijk eens met iets komt.” Nee, u hebt een verantwoordelijkheid en als het om de EPO’s gaat, hebt u deze verantwoordelijkheid naar mijn mening niet genomen, tenminste niet als ik afga op uw verklaringen aan onze commissie.
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter
Robert Sturdy (PPE-DE).-(EN) Voorzitter, tot mijn verrassing ben ik het volledig eens met een collega van de andere kant van het Huis.
Ik wil mevrouw Martens complimenteren met haar verslag. Er zijn vanmiddag veel uitstekende dingen gezegd in deze Kamer, maar als het om Afrika gaat zijn we in gebreke gebleven. We zijn in het verleden in gebreke gebleven ten opzichte van Afrika en ik hoop, net als de rapporteur over EPO’s (economische partnerschapsovereenkomsten), dat deze Europese Unie Afrika niet opnieuw in de steek zal laten.
Gisteren heeft de Commissie een bericht gepubliceerd over EPO’s, waarin eindelijk werd toegegeven dat het onmogelijk is de onderhandelingen voor het eind van 2007 af te ronden, zoals eerder gepland was en zoals ik in mijn verslag gemeld heb. Maar de Commissie blijft erop aandringen dat de landen in Afrika, de Caraïben en de Stille Zuidzee (ACS-landen) toezeggen dat ze in 2008 de EPO’s zullen ondertekenen en dat sommige landen in de regio EPO’s moeten ondertekenen en andere niet. Is dat niet een ongelofelijke farce?
Er zijn nog te veel onduidelijkheden en onzekerheden in deze besprekingen en de tijd dringt. Het bericht is bewust vaag gehouden en hoewel ik begrijp waarom, baart me dit ook zorgen: ik onderteken nooit iets dat ik niet begrijp, maar dat is nou precies wat we Afrika vragen te doen.
Bovendien zouden deze nieuwe voorstellen, om binnen regio’s subregionale overeenkomsten af te sluiten met Afrikaanse landen die bereid zijn te tekenen, er een spaghetti-achtig rommeltje van maken, met verschillende overeenkomsten in landen die elkaars nabuur zijn.
Het idee dat andere landen en ACS-regio’s zich later zullen aansluiten, zou betekenen dat ze een overeenkomst ondertekenen waarover ze niet mee onderhandeld hebben. Hoe kan dat een goed idee zijn? Ging het bij de EPO’s niet om regionale integratie?
Dus wie richt zich nou op implementatie, het monitoren van systemen en het doen van effectstudies, terwijl de onderhandelende partijen nog worstelen om tot een overeenkomst over deze kleinere pakketten te komen? ACS-landen zouden niet de keuze opgelegd moeten krijgen tussen handelsovereenkomsten die schadelijk kunnen zijn voor hun lokale/regionale markten of barrières die hun exportmarkten aantasten. Er moet toch een keuze gemaakt worden en beleidswijzigingen van de Commissie op het allerlaatste moment dragen er niet aan bij, het vertrouwen van degenen die zijn afgehaakt te herstellen.
Josep Borrell Fontelles (PSE).-(ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, minister, dit debat moet ons verder helpen op weg naar Lissabon en de top, en we moeten het Portugese voorzitterschap bedanken dat het aandacht heeft geschonken aan de betrekkingen tussen Europa en Afrika. We hopen dat dit alles de Europeanen eindelijk zal helpen om in te zien dat hun lot onherroepelijk verbonden is aan dat van Afrika, dat de ontwikkeling van Afrika een voorwaarde is voor onze eigen welvaart en dat we de migratiestromen niet kunnen beheersen of de continuïteit van onze energievoorziening niet kunnen veiligstellen zonder een sterk partnerschap met Afrika.
Het moet duidelijk zijn dat het er niet om gaat arme mensen te helpen, maar onszelf. Ook moeten we goed beseffen dat de Afrikanen soms met maar weinig vertrouwen naar onze verklaringen luisteren en ze als retorisch beschouwen, omdat we het koloniale verleden niet achter ons kunnen laten voordat dit door iedereen gewenste partnerschap tussen gelijken, dat we al wel hebben aangekondigd maar dat nog lang geen werkelijkheid is, daadwerkelijk een feit is.
Het moderniseren van Afrika is een enorme klus. De Afrikanen hebben in dit opzicht een grote verantwoordelijkheid, maar wij ook. Zonder ons – zonder onze hulp, zonder onze samenwerking – zullen zij de situatie zoals beschreven in het verslag Martens nooit te boven kom, want naast handel hebben ze ook steun en gelijke verhoudingen nodig om hun verleden, waarvoor wij natuurlijk medeverantwoordelijk zijn, achter zich te laten.
Olle Schmidt (ALDE).-(SV) Dank u, mevrouw de Voorzitter. In december zal voor het eerst in jaren een topconferentie plaatsvinden tussen de Afrikaanse Unie en de EU. Het is een belangrijke bijeenkomst voor de EU, die een grote verantwoordelijkheid heeft voor ondersteuning van de economische en democratische ontwikkeling van Afrika. Het Portugese voorzitterschap valt te prijzen voor dit initiatief. De EU moet actiever worden op het Afrikaanse continent.
Waar ik mij, in tegenstelling to Brian Cowley, zorgen over maak, is dat de dictator van Zimbabwe, Robert Mugabe, waarschijnlijk bij de top aanwezig zal zijn. Het is de Europese Unie onwaardig aan dezelfde onderhandelingstafel te zitten als Mugabe. Zijn wanbestuur en corruptie leggen het hele land lam. Politieke tegenstanders worden geïntimideerd en in de gevangenis gegooid, er is geen vrijheid van meningsuiting, er zijn voedseltekorten in een land dat ooit de graanschuur van Afrika was en honderdduizenden mensen zijn dakloos. De economie valt uiteen, de inflatie is meer dan 7000 procent, de gemiddelde leeftijd is de laagste ter wereld en 25 procent van de bevolking is besmet met HIV. Mevrouw de Voorzitter, commissaris, Manuel Lobo Antunes, een van de manieren om onze afkeer van het dictatoriale regime te tonen is door zijn aanwezigheid bij de top niet te aanvaarden. Er moet een einde komen aan de gruwelijke heerschappij van Mugabe. Dictators verstaan alleen duidelijke taal. Dank u.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE).-(FI) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik wil de rapporteur, mevrouw Martens, bedanken voor dit belangrijke verslag. Enerzijds wijst het de Commissie er duidelijk op dat de parlementaire dimensie dit keer een rol moet spelen bij de opstelling van de gezamenlijke Euro-Afrikaanse strategie. Het feit dat de Commissie bij het opstellen van de EU-strategie voor Afrika in 2005 niet alleen haar tegenhanger maar ook het Parlement negeerde, was helaas geen uitzondering. Anderzijds valt het verslag te prijzen voor het opwerpen van een aantal belangrijke inhoudelijke vragen en voor het aankaarten van de kwestie van de te kiezen strategie.
Ten eerste blijkt duidelijk uit het verleden dat de uitoefening van universele mensenrechten vraagt om universele bescherming. Het is derhalve onontbeerlijk dat er bij het stellen van de prioriteiten van vrede en veiligheid in de EU-strategie voor Afrika wordt uitgegaan van een zienswijze waarin de beschermingsverantwoordelijkheid wordt erkend en gestimuleerd. Wij hebben een beschermingsverantwoordelijkheid en daar moet binnen de EU ook over gesproken worden.
Ten tweede moet klimaatverandering, zoals op prima wijze benadrukt in het verslag, een topprioriteit zijn in de strategie. Samen met energie zal water, dat wil zeggen de kwaliteit en hoeveelheid ervan, een ernstig politiek probleem worden, met Afrika als zijn allereerste slachtoffer. Desalniettemin wil ik iedereen eraan herinneren dat de ernstigste milieuproblemen van Afrika op dit moment erosie en overbegrazing zijn. De klimaatverandering maakt alles natuurlijk nog erger. Er zijn aanpassings- en ondersteuningsmaatregelen nodig. Daarnaast is Afrika voor de EU op internationaal gebied een natuurlijke partner in de strijd tegen klimaatverandering.
Ten derde wil ik het belang benadrukken van kleine bedrijven en plaatselijk ondernemerschap als voorwaarde voor duurzame en daadwerkelijke economische ontwikkeling in Afrika. We moeten zorgen dat de maatregelen die we nemen dit ondersteunen. Alleen de plaatselijke bevolking zelf kan Afrika uit het slop halen.
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT)Ik moet mevrouw Martens feliciteren met dit belangrijke verslag, dat komt op het moment dat de EU haar betrekkingen met Afrika aan het herbepalen is, wat vooral veroorzaakt wordt door de opkomst van China als speler op dat continent. De verhouding tussen de EU en Afrika kan echter alleen maar beter worden als de tweeledige benadering uitgaande van ontwikkeling en veiligheid samenhangend is, met name met betrekking tot mensenrechten, democratie en goed bestuur.
Gezien het belang van de gezamenlijke strategie en het bijbehorende actieplan dat tijdens de Euro-Afrikaanse topconferentie moet worden goedgekeurd, wil ik het Portugees voorzitterschap vragen om het Europees Parlement goed op de hoogte te houden van de vorderingen van de onderhandelingen over deze documenten en hun inhoud. Zo kan erop worden toegezien dat de maatregelen die door de gezamenlijke strategie en het actieplan worden voorgeschreven vervolgens ook echt werkelijkheid worden, met de ondersteuning van het Europees Parlement en gecontroleerd door de verschillende toepasselijke financiële instrumenten.
Hier in dit Huis hopen we dat de gezamenlijke strategie en het actieplan een afspiegeling zullen zijn van de verbintenissen van de Europese Unie, met toekenning van gepaste prioriteit aan armoedebestrijding en de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name de toegang tot basisgezondheidszorg en primair onderwijs. We willen dat er gezamenlijke maatregelen in worden opgenomen voor toezicht op de handel in lichte en handwapens, de werkelijke massavernietigingswapens in Afrika, evenals maatregelen voor de versterking van de positie van vrouwen en maatschappelijke organisaties, die het in zich hebben om Afrika de verandering, vrede en ontwikkeling te brengen waar het zo naar smacht.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Europa hield er door haar koloniaal beleid uit het verleden altijd een slecht geweten over Afrika op na. Vandaag de dag proberen we de ontwikkelingslanden te helpen toegang te krijgen tot de geglobaliseerde wereld. Daarom is de aandacht met betrekking tot deze landen verschoven naar mondiale uitdagingen. Naast ziekte, uithongering en drinkwatertekorten gaat het derhalve om veiligheid, handel, migratie, de uittocht van gestudeerden en klimaatverandering.
Naast liefdadigheid is het onze taak om erop toe te zien dat de Afrikaanse instellingen verantwoordelijke beslissingen nemen die gebaseerd zijn op democratische beginselen. Met het oog hierop beschouw ik de ontwikkelingsstrategie van commissaris Mandelson als gevaarlijk omdat deze zich uitsluitend concentreert op de handelsbetrekkingen in het Stille Oceaangebied.
Dames en heren, we moeten erop aandringen dat de Commissie de capaciteitsopbouw op het gebied van de mensenrechtenagenda opschroeft. Als dat niet gebeurt, heeft de democratie in Afrika, of waar ter wereld dan ook, geen schijn van kans. Het baart mij zorgen dat de ideologie van het voormalig communistisch blok zo diep geworteld is in Afrika. Eveneens zorgwekkend is de toenemende invloed van het totalitaire Chinese marktmodel, dat Afrikaanse grondstoffen binnenhaalt en de Afrikaanse bevolking werk afhandig maakt.
Ik wil de rapporteur, mevrouw Martens, feliciteren met de uitgebreide en evenwichtige omschrijving van de nieuwe strategie in haar uitstekende verslag. We moeten echter oog hebben voor het bijbehorende financiële kader en de resultaten van de toepasselijke indicatoren leren lezen.
Het lijkt mij daarnaast dat de Commissie het belang van samenwerking van de EU met haar naaste buur, Afrika, niet voldoende duidelijk maakt aan de Europese burgers. Ik hoop dat er, mede op basis van dit verslag, tijdens de Top van Lissabon in december een nieuw concept van betrekkingen verankerd in de mensenrechtenagenda zal worden aangenomen.
Ik zou willen afsluiten door te zeggen dat de top van wezenlijk belang zal zijn voor een verschuiving in de betrekkingen tussen de EU en Afrika en dat ik de intentie van Tsjechië en het VK om deze pan-Afrikaanse top te verhinderen vanwege de aanwezigheid van de dictator van Zimbabwe daarom afkeur. Dit gezegd zijnde, moet zijn aanwezigheid onvoorwaardelijk worden tegengewerkt en veroordeeld.
Thijs Berman (PSE). – (NL)Voorzitter, de verhouding tussen de Europese Unie en de Afrikaanse landen staat onder onaanvaardbaar zware spanning door de onderhandelingen met de ACS-landen over de economische partnerschapsovereenkomsten. Als die onderhandelingen mislukken, dan eindigt Cotonou voor een aantal landen vanaf 1 januari in een zwart gat, omdat onze handelsrelatie dan het veel minder gunstige general system of preferences zijn.
Het zou echter een schande zijn als de arme landen op die manier gestraft zouden worden, omdat ze vinden dat de EU en de ACS-landen geen gelijkwaardige partners zijn op dit moment. Geef arme landen het recht op marktbescherming van sectoren die zwak zijn en zouden omvallen in de storm van de open handel. Deze onderhandelingen staan in schril contrast met de goede principes en doelstellingen in het verslag van Maria Martens. Die doelstellingen deel ik.
We hebben als socialisten er wel aan willen toevoegen dat de handel en het landbouwbeleid van de EU het ontwikkelingsbeleid niet in de weg mogen staan. Coherentie, en het beleid moet zich vanzelfsprekend ook nog steeds richten op emancipatie en op vrouwenrechten. Het is aan de Europese Commissie om er concreet beleid van te maken. Daarop zal de Commissie ontwikkelingssamenwerking scherp toezien.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Ondanks de miljarden euro’s die aan Afrika zijn toegewezen, wordt de armoede op dat continent steeds erger, zoals aangegeven in het gedegen verslag van mevrouw Martens. Ik heb niet gesproken met de heer Antunes, de vertegenwoordiger van het Portugese voorzitterschap, of met de heer Van Hecke, maar ik wil benadrukken dat samenwerking met plaatselijke Afrikaanse entiteiten een absolute voorwaarde is voor de doeltreffendheid van financiële steun.
De economie moet geholpen worden bij het invoeren van technologie, het aanwakkeren van de ondernemingsgeest, het aanmoedigen van de betrokkenheid van burgers en de ondersteuning van particulier initiatief. Missionarissen houden zich bijvoorbeeld met dergelijke activiteiten bezig hoewel zij niet over fondsen beschikken, terwijl de Unie hier ondanks haar aanzienlijke financiële middelen niet bij betrokken is. Een van de belangrijkste uitdagingen is onderwijs, oftewel investering in menselijk kapitaal, dat grote voordelen met zich meebrengt. Afrika is echter ook bepaalde verbintenissen aangegaan, zoals het beëindigen van de wapeninvoer en het invoeren van bepaalde wettelijke voorschriften, met name op het gebied van het eigendomsrecht, wat essentieel is voor de ontwikkeling van de economie. Ik zou willen afsluiten door te zeggen dat de rol van regeringen is om hun burgers te dienen, niet om te zelf te profiteren van onze steun zoals gesymboliseerd door de luxueuze auto’s waarin vertegenwoordigers van Afrikaanse overheden rijden.
Marie-Arlette Carlotti (PSE) . – (FR)Mevrouw de Voorzitter, het huidige Afrika heeft twee gezichten: enerzijds dat van extreme armoede en menselijke tragedie, zoals in Darfur en Somalië, en dan is er nog dat andere gezicht dat te vaak genegeerd wordt, dat van een continent dat ondanks alles vernieuwingen doorvoert, dat steeds democratischer wordt, ook al gaat dat nog te langzaam, en dat beetje bij beetje weer op weg gaat naar groei.
De nieuwe Euro-Afrikaanse strategie moet dan ook rekening houden met deze tweeledige realiteit en dit nog broze proces ondersteunen middels een echt politiek partnerschap dat gebaseerd is op eenheid, want het is met heel Afrika, met de Afrikaanse Unie als woordvoerder, dat we contacten onderhouden, op gelijkheid, met een agenda die samen is opgesteld en niet is opgelegd door het noorden, en op nederigheid, want Europa is niet de enige partner van Afrika. De EU moet het proces ook ondersteunen door de ontwikkelingsdoelstellingen voor ontwikkeling als een routekaart te gebruiken, door zich aan haar beloften te houden, de financiële verbintenissen van de EU en de lidstaten na te komen en, ten slotte, de rol van de Afrikaanse parlementen te erkennen. Het verslag Martens is feitelijk de boodschap die we vandaag naar de Commissie en de Raad sturen, en in december zullen we in Lissabon zijn om te zien of deze boodschap daadwerkelijk is aangekomen.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT)Mevrouw de Voorzitter, zoals aangegeven in het verslag van mevrouw Martens waar ik het grotendeels mee eens ben, is de potentie van de huidige EU-strategie voor Afrika beperkt doordat deze niet tot stand is gekomen in partnerschap met de Afrikaanse bevolking. Deze vergissing moet en zal worden rechtgezet in de volgende EU-strategie, die de rol van de Afrikaanse Unie moet versterken en gebaseerd moet zijn op partnerschap en gelijkheid. De kwesties waar aandacht aan moet worden besteed, zijn onder andere vrede, het probleem van ontheemde personen en de bestrijding van ernstige zieken als AIDS en malaria.
Ontwikkeling moet ons doel zijn en handel een van de middelen. Daarom moeten we kleine en middelgrote ondernemingen ondersteunen en eerlijke internationale handel bevorderen. Onze strategie zal echter alleen succesvol zijn als we op het hele continent de democratie en de mensenrechten kunnen helpen versterken.
Bij de herziening en hernieuwing van de EU-strategie voor Afrika moet er rekening worden gehouden met de nieuwe plaatselijke en mondiale omstandigheden. Het feit dat we vandaag de dag in bespreking zijn met de Afrikaanse Unie is op zichzelf al van betekenis. Aan de andere kant houdt de algehele toename in het verbruik van zowel olie als voedsel de noodzaak in om de mondiale productiecapaciteit te verhogen en in dat opzicht is Afrika een continent dat rijk is aan olie en gas, maar dat ook een enorm onbenut landbouwpotentieel heeft.
Ten slotte is er nog de kwestie van de topconferentie. Het is niet nodig een topconferentie te houden om een strategie voor Afrika te bepalen. Aangezien het Portugese voorzitterschap echter gekozen heeft voor deze koers, zou het een vergissing zijn om deze niet tot het eind te volgen, omdat we dan de kans missen om het leven van Afrikanen positief te beïnvloeden. Mevrouw de Voorzitter, er mag niet louter worden gesproken over de kwijtschelding van schulden, omdat grotere rijkdom in de wereld kan en moet leiden tot grotere rijkdom in Afrika. De gehele bevolking moet van deze rijkdom profiteren, niet alleen de elite.
Zoals al is gezegd, mag internationale samenwerking geen probleem blijven voor Afrika. Daarom moeten we deze samenwerking verbeteren om te zorgen voor onderwijs, bevordering van de gezondheid, democratisering en ontwikkeling.
Luis Yañez-Barnuevo García (PSE). – (ES)Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur feliciteren en zeggen dat ik het eens ben met de heer Michel als het gaat om de opzet van een nieuw soort partnerschap en de betrekkingen tussen Europa en Afrika. Ik wil ook de heer Lobo Antunes feliciteren met de organisatie van de Euro-Afrikaanse topconferentie door het Portugese voorzitterschap.
Terwijl deze nieuwe verhouding wordt opgebouwd, blijft officiële ontwikkelingshulp ook de komende jaren echter een zeer bruikbaar instrument in de betrekkingen tussen Europa en Afrika, waarbij het niet alleen gaat om Europa als geheel maar ook om de afzonderlijke lidstaten.
We zouden gezonde concurrentie tussen de lidstaten op het gebied van verbetering van de kwantiteit en kwaliteit van ontwikkelingshulp moeten bevorderen. Mijn land, Spanje, heeft zijn steun gedurende deze parlementaire termijn verdriedubbeld en zijn bijdragen in vergelijking met de vorige regering verhoogd van 200 miljoen euro in 2004 tot een verwachte 850 miljoen euro in 2008. Spanje is nu de op een na grootste donor van ter wereld en heeft van alle landen die lid zijn van de Commissie ontwikkelingshulp zijn bijdrage in die periode het meest verhoogd.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst moet ik u bedanken voor uw commentaren, suggesties en zelfs voor uw kritiek op de voorstellen van het voorzitterschap inzake de betrekkingen tussen de EU en Afrika. Ik heb vanzelfsprekend nota genomen van al deze suggesties, opmerkingen en kritiek.
Ik wil zeer duidelijk stellen dat onze voorstellen inzake een nieuwe verhouding met Afrika in mijn optiek op twee punten vernieuwend zijn, of twee punten bevatten waarvan we tenminste hopen dat ze vernieuwend zijn of zullen blijken. Ten eerste willen we een oprecht partnerschap met onze Afrikaanse partners opzetten; deze oprechtheid moet ook tot uitdrukking komen in het eigenaarschap.
Zoals ik al gezegd heb, is de strategie die wij ontwikkelen voor Afrika geen unilaterale strategie. Het is een gezamenlijke strategie, oftewel een strategie die gezamenlijk wordt opgesteld, geanalyseerd en besproken, zodat het uiteindelijke voorgestelde resultaat echt voldoet aan wat onze Afrikaanse vrienden hopen en van ons verwachten en natuurlijk ook aan wat wij, in positieve zin, van onze Afrikaanse partners hopen terug te krijgen.
Anderzijds willen wij het aantal betrokkenen bij deze strategie vergroten, zodat het niet zoals altijd alleen regeringen zijn die erbij betrokken zijn. Naast regeringen willen we andere openbare instellingen, de reeds genoemde parlementen en ook een groot aantal maatschappelijke organisaties en hun vertegenwoordigers en uitvoerders erbij betrekken. Het tweede aspect dat naar mijn mening zeer belangrijk is, is dat we de gezamenlijke agenda van de Europese Unie en Afrika willen actualiseren. We willen dat deze aan de nieuwe mondiale uitdagingen beantwoordt, rekening houdt met de ingrijpende veranderingen die in de wereld plaatsvinden en, met name, Afrika de kans biedt om zich volledig te integreren in de nieuwe wereldorde.
Dat is waarom we met Afrika in bespreking en debat zullen gaan over nieuwe en actuele kwesties als de energiekwestie, de klimaatveranderingskwestie en kwesties omtrent migratie, mobiliteit en werkgelegenheid, natuurlijk zonder de kwesties uit het oog te verliezen die van wezenlijk belang blijven voor ons traditionele partnerschap, zoals vrede, veiligheid, democratisch bestuur en mensenrechten, evenals kwesties inzake de wetenschap en de informatiemaatschappij.
Ik denk dat deze agenda veelomvattend, ambitieus en, zoals ik al heb aangegeven, zeer actueel is. We moeten onze gezamenlijke agenda met Afrika actualiseren omdat deze aan de huidige behoeften moet voldoen. Ik wil ook zeggen dat het Portugese voorzitterschap en Portugal nooit hebben geschroomd om dictators in Afrika of waar ook ter wereld bij naam te noemen en ze te veroordelen en dat we dit waar nodig zullen blijven doen.
Ten slotte moet ik ook mijn dank uitspreken voor de samenwerking met de Commissie bij alle voorbereidingen voor de tweede Euro-Afrikaanse topconferentie. De Commissie en de commissarissen die bevoegd zijn voor handel, buitenlands beleid en humanitaire steun, hebben zich uit alle macht ingezet om ons van kwalitatief hoogstaande ondersteuning te voorzien en we zijn er zeker van dat we met zijn allen streven naar het gemeenschappelijke doel om een verschil te maken in Afrika en voor Afrika.
Louis Michel,lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik zou willen beginnen met de Raad te bedanken voor de uitgebreide beantwoording van de vragen die uit de interventies naar voren kwamen, en daarnaast mijn steun uit te spreken voor de punten die gemaakt zijn.
Veel van de kwesties die zijn besproken, houden mij ook bezig. De Commissie zet zich in voor meer samenhang in haar beleid voor overzeese gebieden en in dezen zal de dialoog tussen Europa en Afrika ons in staat te stellen om gaandeweg enkele van de tegenstrijdigheden weg te werken, met inbegrip van die waar de heer Rocard al op wees. Het is duidelijk dat we af en toe tegenstrijdig beleid hanteren; denkt u bijvoorbeeld aan de subsidies voor landbouw. Dit is een tegenstrijdigheid. Helaas moet hier een keuze worden gemaakt uit uiteenlopende belangen en zit er soms niets anders op dan dat te aanvaarden. Ik zie wel dat Europa waarschijnlijk de enige internationale partij is die zichzelf voortdurend corrigeert en in ieder geval onmiskenbaar probeert de goede kant op te gaan.
Een tweede kwestie die is besproken, is die van Zimbabwe. Ik wil deze kwestie niet opnieuw bespreken. Mevrouw Martens heeft beter geantwoord dan ik ooit had gekund. Het gaat hier om een Euro-Afrikaanse topconferentie, niet een Euro-Zimbabwaanse. Dat is één. Ten tweede ben ik mij zeer bewust van de oproepen om de heer Mugabe uit te sluiten van deelname. Ik zou ook een dergelijke oproep kunnen doen, maar dat zou niets uithalen. De beslissing om de heer Mugabe uit te nodigen, hangt niet van ons af. Het spijt me, maar wij kunnen niet instaan voor onze Afrikaanse partners. Als commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp, met een bijzondere verantwoordelijkheid voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen) en voor de politieke betrekkingen en de dialoog met Afrika, moet ik u tot mijn spijt vertellen dat wij niet het gezag hebben om tegen onze Afrikaanse partners te zeggen: “Jullie mogen iedereen uitnodigen behalve hem.” Hopelijk ga ik niet te ver als ik zeg dat als we iedereen zouden toetsen aan dictators, of aan degenen die we als zodanig zouden kunnen beschouwen, we met meer mensen problemen zouden hebben dan alleen de heer Mugabe. En sta mij toe om hier nog iets anders over te zeggen: dit is de realiteit.
Wat van belang is, is dat deze topconferentie gehouden wordt en dat we tijdens deze topconferentie over zaken kunnen spreken en de kwestie van mensenrechten in Zimbabwe kunnen aankaarten. Dat is wat mij nuttig en belangrijk lijkt, en ik heb er geen moeite mee dat te zeggen. De top moet dus doorgaan. We hebben lang genoeg gewacht. Er is al een top Afrika-China geweest. Sterker nog, er wordt een top Afrika-Japan voorbereid en wij zullen erbij zijn als deze plaatsvindt, al weet ik niet precies wanneer dat is.
Ik wil ook mededelen dat we de hulp van Zuid-Afrika hebben ingeroepen. Als er één Afrikaans land is dat zich sterk heeft ingezet voor het naar ieders tevredenheid oplossen van deze kwestie is het Zuid-Afrika. Bovendien is dit land op dit moment hoogstwaarschijnlijk bezig met het tot stand brengen, aanmoedigen en opstelling van een belangrijke overeenkomst tussen de meerderheid en de oppositie in Zimbabwe, die in maart 2008 zou moeten uitmonden in open en eerlijke verkiezingen. Deze besprekingen zijn nog aan de gang, maar het laatste gesprek dat ik had met president Mbeki heeft mij in ieder geval echte hoop op een succesvolle afloop gegeven. Laten we Zuid-Afrika dus niet bekritiseren, want het doet wat het kan en dat doet het niet verkeerd.
Met betrekking tot het gedeelte van de begroting dat word toegewezen aan landbouw wil ik er eenvoudigweg op wijzen dat tussen het negende en het tiende Europees Ontwikkelingsfonds het bedrag voor deze sector van 663 miljoen euro naar 1,1 miljard euro is verhoogd. Het is een feit dat ondanks de toename van de middelen tussen het negende en het tiende EOF het reële percentage is gedaald, maar als het om de werkelijke bedragen gaat, is de toename niet onaanzienlijk. Daarnaast moet ik melden dat ik zeer opgetogen was toen ik de voorzitter van de Wereldbank een aantal dagen geleden tijdens een bijeenkomst in Washington waar ik aanwezig was, hoorde aankondigen dat er veel meer aandacht zal worden besteed aan de ontwikkeling van de landbouw, en de kwesties die zojuist werden aangekaart houden mij derhalve eveneens bezig.
Als het gaat om de rol van maatschappelijke organisaties en de parlementen, met inbegrip van het pan-Afrikaanse parlement, kan ik de benadering van dit verslag alleen maar van harte toejuichen.
Zoals beloofd wil ik nog even terugkomen op de economische partnerschapsovereenkomsten of EPO’s. Ik zal het kort houden want de mij toegewezen tijd is erg beperkt. U zult op de hoogte zijn van mijn standpunt inzake deze overeenkomsten. Ze zijn een cruciale voorwaarde voor de integratie van Afrika in de wereldgemeenschap. Zoals Azië heeft aangetoond, is steun niet het doorslaggevende factor voor vooruitgang, maar economische ontwikkeling en integratie in de wereldmarkt. Ik ben er persoonlijk van overtuigd dat de EPO’s de ACS-landen de gelegenheid bieden om geleidelijk in de internationale handelsgemeenschap te integreren door eerst hun regionale markten op te bouwen. Tegelijkertijd wil ik erop wijzen dat 1 januari 2008 niet een plotselinge en drastische marktliberalisering zal inluiden. Dus wat betekent deze datum dan wel? In feite zullen vanaf deze datum de markten geleidelijk geopend worden, waarbij de overgangsperioden per markt afhankelijk zullen zijn van het product in kwestie, met de ondersteuning van regionale fondsen die financiële steun zullen bieden en ook zullen helpen om het probleem van netto fiscale verliezen door de liberalisering te verzachten. Natuurlijk is er op dit terrein geen tekort aan interessante voorstellen.
Bovendien zullen we ook in staat zijn op een hele reeks terreinen zeer aanzienlijke middelen in te zetten, zodat er optimale voorwaarden kunnen worden geschapen voor het stapsgewijs doorvoeren van dit liberaliseringsproces en het nuttig, positief en productief maken van deze geleidelijke opening van de markten. Ik kan de zorgen die sommigen van u hebben uitgesproken goed begrijpen. Wat betreft de oproep om de termijn voor de sluiting van de economische partnerovereenkomsten te verlengen, moet ik u echter zeggen dat ik hier het nut niet van inzie. De WHO zal ons geen uitzondering verlenen voor de ACS-landen – ook al doet iedereen alsof ze dat misschien wel zullen doen – omdat ons huidige stelstel nadelig is voor andere ontwikkelingslanden die om eenzelfde behandeling als de voormalige koloniën vragen.
Het enige alternatief is derhalve het gebruik van het stelsel van algemene preferenties. De minst ontwikkelde landen (MOL) zullen toegang hebben tot alles behalve wapens, maar voor de niet-MOL – en ik wil er gewoon even op wijzen dit er 36 zijn – zou dit een verlaging van hun huidige toegangsniveau betekenen. Met de EPO’s kunnen we onze traditionele partners de preferentiële toegang blijven garanderen, maar wat nog belangrijker is, is dat de EPO’s ons zullen helpen het proces van regionale economische integratie te ondersteunen. Ik ben van mening dat hier het werkelijke potentieel van handel om bij te dragen aan economische ontwikkeling in schuilt.
We zijn ons natuurlijk bewust van de problemen die dit zal opleveren voor onze partners, we merken op dat ze zich terughoudend opstellen en, het moet gezegd worden, we begrijpen hun gegronde angsten. Juist daarom hebben we eerst voorgesteld om stappenplannen overeen te komen die in de eerste plaats het handelsprobleem zullen oplossen middels de opening van markten op een wederkerige basis die overeenkomt met de WHO-regels. Zoals ik altijd al heb gezegd, zal elk aanbod inzake markttoegang van onze ACS-partners altijd gebaseerd zijn op de beginselen van asymmetrie. Onthoudt u dat wij onze markten volledig openen, we ons zo flexibel mogelijk willen opstellen en alle beschikbare speelruimte zullen gebruiken om de ontwikkelingskwesties te incorporeren, met name de noodzaak van bescherming van de algehele landbouwproductie en opkomende industrieën.
Op dit moment werken we aan deze kwestie. De echte uitdaging is om te voorkomen dat niet-MOL op 1 januari in een rampzalige handelssituatie belanden. Het is duidelijk dat er voor deze landen enorme commerciële belangen op het spel staan. Als we het markttoegangsvraagstuk op 1 januari nog altijd niet hebben opgelost, zullen deze landen natuurlijk weer in het stelsel van algemene preferenties terechtkomen, wat betekent dat ze weer aan de zijlijn zouden staan en dan zouden ze zich echt in een rampzalige positie bevinden. Zelfs voor de sluiting van tijdelijke overeenkomsten moeten we dus al opschieten. Dat is eigenlijk alles voor wat betreft de EPO’s.
Ten slotte wil ik nog zeggen dat ik het volkomen eens ben met de opvattingen die de heer Borrell zo duidelijk heeft verwoord. De komende topconferentie en de Euro-Afrikaanse strategie staan helemaal in het teken van het doorvoeren van een fundamentele wijziging van de aard van de betrekkingen tussen Europa en Afrika. Laten we daarom proberen – en hier leen ik zijn omschrijving – om een sterk partnerschap op te zetten tussen twee partijen die elkaar respecteren en rechten en verantwoordelijkheden jegens elkaar hebben, en wat we nu hebben – ik zou het niet banaal willen noemen, het is ernstiger dan dat – deze gedateerde, verouderde en contraproductieve verhouding, deze vaak vernederende relatie van donor en ontvanger, achter ons te laten.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Pedro Guerreiro (GUE/NGL),schriftelijk. – (PT) De Euro-Afrikaanse topconferentie moet een kentering betekenen in het beleid van de EU inzake de eerbiediging van de soevereiniteit en het recht op ontwikkeling van de Afrikaanse landen en bevolking, door de aanmoediging van een eerlijkere, vreedzamere en menselijkere wereld met een hoger niveau van solidariteit.
Dit vereist onder andere:
- onmiddellijke solidariteitsmaatregelen om aan de absolute basisbehoeften van miljoenen mensen te voldoen;
- eerbieding van de nationale soevereiniteit en onafhankelijkheid, niet-inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van de landen en een vreedzame oplossing voor internationale conflicten;
- demilitarisering van internationale betrekkingen en een geleidelijke vermindering van bewapening en militaire uitgaven;
- eerlijke internationale economische betrekkingen en verwerping van de opgelegde besluiten van het Internationaal Monetair Fonds, de Wereldbank en de Wereldhandelsorganisatie en de “economische partnerschapsovereenkomsten” inzake de handelsliberalisering;
- kwijtschelding van buitenlandse schulden, die al ruimschoots zijn afbetaald;
- gepast samenwerkingsbeleid en actieve en wederzijdse ondersteuning van ontwikkeling;
- garantie van de rechten van immigranten.
Deze verhouding moet niet langer gebaseerd zijn op neokoloniale ambities of paternalistische opvattingen die gericht zijn op het goed maken van het terrein dat verloren ging toen de Afrikaanse volkeren hun nationale onafhankelijkheid bemachtigden – na in de tweede helft van de twintigste eeuw veroverd te zijn – en de aanmoediging van inmenging, de militaire aanwezigheid van de grootmachten van de EU en de controle over en exploitatie van natuurlijke hulpbronnen door multinationals.
Tokia Saïfi (PPE-DE),schriftelijk. – (FR) Als we het belang van het verslag van het Parlement over de betrekkingen tussen de Europese Unie en Afrika in het kader van naderende Euro-Afrikaanse topconferentie in december willen aangeven, moeten we dat met name zoeken in zijn reële benadering.
Het verslag roept op tot een echt partnerschap tussen de EU en Afrika, een democratisch en reëel partnerschap dat gebaseerd is op doeltreffende en gecoördineerde steun, maar ook op handel.
Ik wil met name mijn steun uitspreken voor de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) omdat, zoals in het verslag wordt benadrukt, internationale handel als een instrument voor ontwikkeling moet worden beschouwd. Armoede kan alleen blijvend worden teruggedrongen middels eerlijke en duurzame economische groei die goed gecontroleerd wordt, groei die het resultaat is van commerciële activiteiten die worden gestimuleerd door markttoegang.
Vrije handel is geen doel op zich, maar moet in dienst staan van de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS-landen); dat is waarom de betrokkenheid van de ACS-landengroep geleidelijk en asymmetrisch tot stand moet komen, zodat er rekening kan worden gehouden met de plaatselijke kernmerken.
We kunnen onszelf niet tevreden stellen door alleen maar selectieve steun te bieden, want dan lossen we geen problemen op maar schuiven we ze eenvoudigweg tot het einde der dagen voor ons uit.
Afrika is niet alleen een podium voor humanitaire hulp, het moet ook een rol toebedeeld krijgen in zijn eigen ontwikkeling, met de Europese Unie als partner.
14. Internationaal verdrag tot uitbanning van clustermunitie (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over:
- de mondelinge vraag aan de Raad over een internationaal verdrag tot uitbanning van clustermunitie, follow-up van de verklaring van Oslo van Josep Borrell Fontelles, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking (O-0048/2007 - B6-0319/2007);
- de mondelinge vraag aan de Commissie over een internationaal verdrag inzake een verbod op clustermunitie, vervolg op Verklaring van Oslo van Josep Borrell Fontelles, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking (O-0052/2007 - B6-0320/2007).
Josep Borrell Fontelles, auteur. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, minister, de roep om een verbod op clusterbommen wordt sterker en sterker. Door het gebruik van deze bommen in de zomer van 2006, tijdens de oorlog in Libanon, werd duidelijk welke menselijke rampen ze kunnen aanrichten.
Het gaat hier om wapens die een gevaar zijn voor zowel burgers als militairen, maar die in de praktijk negentig procent van hun slachtoffers onder burgers maken. Daarnaast ontploft tien procent van deze dodelijke bommen niet. Deze onontplofte munitie blijft onder de grond liggen, met hetzelfde effect als landmijnen.
Het opruimen van deze munitie is dan ook zeer gevaarlijk, zowel voor de bevolking als de internationale vredesmachten. Deze bommen worden niet alleen ingezet voor oorlogsdoeleinden; ze functioneren tevens als een langdurig obstakel voor vervoer en landbouw en werpen handelsbelemmeringen en hindernissen voor humanitaire hulp op.
Zo vormt deze munitie een van de belangrijkste problemen bij de ontwikkeling van arme landen: de armste landen hebben er het meest van te lijden en de grootste slachtoffers in deze landen zijn de armste en laagst geschoolde inwoners.
We kunnen niet langer volhouden dat het bombarderen van de vijand vanaf een hoogte van 10 000 meter en hem met bommen bestoken die onder de grond blijven liggen, een doeltreffende vorm van vredesbewaking of militaire actie is.
De inzet van vredesmachten en humanitaire hulp zijn nu van levensbelang voor de stabilisering en wederopbouw van de gebieden die te kampen hebben met de gevolgen van conflicten. Deze bommen kunnen nu geenszins meer gerechtvaardigd worden, ook niet vanuit militair oogpunt.
Vandaag gaan we met de Commissie en de Raad spreken over de initiatieven die zijn ondernomen als gevolg van deze in de internationale gemeenschap wijdverbreide verandering van mening over clusterbommen.
Het Europees Parlement heeft herhaaldelijk een zeer duidelijk standpunt aangenomen: wij willen internationale regelgeving op mondiale schaal die het gebruik, de productie, de overdracht, de financiering en de aanleg van voorraden van clusterbommen uitbant. In afwachting hiervan zouden de EU-lidstaten unilaterale maatregelen moeten nemen voor een verbod op het gebruik en de overdracht van deze bommen, zoals vele landen al gedaan hebben en andere op het punt staan te doen.
Commissaris, minister, het Europees Parlement wil het voorzitterschap van de Raad, de Commissie en de lidstaten bedanken voor hun inzet bij de onderhandelingen over een nieuw protocol betreffende alle humanitaire problemen als gevolg van het gebruik van clusterbommen bij het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het gebruik van bepaalde conventionele wapens. Helaas moeten we echter onderkennen dat er tot op heden zeer weinig vooruitgang is geboekt.
We hebben derhalve een degelijk proces van Oslo nodig, op basis waarvan de landen, de NGO’s, het Rode Kruis en de internationale organisaties een ambitieuze agenda kunnen opstellen en uitvoeren. Op dit moment wordt Oslo gesteund door tachtig landen, waaronder veel ontwikkelingslanden, maar het is nog helemaal niet duidelijk of dit proces uiteindelijk zal resulteren in een volledig verbod op clusterbommen.
Het is duidelijk dat we behoefte hebben aan een geïntegreerde en allesomvattende benadering met een humanitaire insteek, die zich niet alleen richt op ontwapening maar juist vooral op het beschermen van burgers en die hen helpt om te gaan met de nasleep van een oorlog. Tegelijkertijd moeten de bestaande voorraden van deze bommen worden vernietigd en de verontreinigde gebieden worden schoongemaakt.
Nu er een aantal belangrijke evenementen aankomen, zoals de bijeenkomst in Wenen in december en de bijeenkomst in Brussel de week daarna, evenals 5 november, de wereldwijde actiedag tegen clustermunitie, die in de hele wereld gepaard gaat met allerlei activiteiten, vraag ik me af wat we gaan doen.
In dit kader wil ik de vertegenwoordigers van de Commissie en de Raad vragen wat we gaan doen, wat ons standpunt zal zijn. Wat is het standpunt van de Europese Unie over de stand van zaken in de besprekingen in het kader van het Verdrag inzake het gebruik van bepaalde conventionele wapens?
Zal er een gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake deze kwestie komen? Welke initiatieven ondernemen we om lidstaten aan te moedigen nationale maatregelen tegen clusterbommen te nemen? Wat doen we om derde landen te ondersteunen bij het opruimen van deze munitie, het geven van voorlichting over de risico’s en het vernietigen van voorraden reeds verboden munitie?
Ten slotte, is de Commissie bereid na te denken over het organiseren van een internationale conferentie over de rol van de EU bij het omgaan met de sociaal-economische, humanitaire en ontwikkelingsgevolgen van conflicten waarin deze wapens zijn gebruikt?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, mijnheer Borrell, ik zou u allereerst willen bedanken voor uw drie vragen over deze specifieke kwestie van het verbod op clusterbommen. Ik zal proberen om alle drie de vragen aan de Raad zo beknopt en objectief mogelijk te beantwoorden.
Op uw eerste vraag moet ik zeggen dat het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie zoals u weet namens de Europese Unie zijn bezorgdheid over de humanitaire consequenties van clustermunitie heeft uitgesproken, in het kader van het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens, waarnaar ik om mijn redevoering kort te houden vanaf nu zal verwijzen als het “Verdrag”. Meer in het bijzonder heeft de Europese Unie tijdens de derde Herzieningsconferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag uitgedragen dat clustermunitie een zeer belangrijk onderdeel zal zijn van de verdere werkzaamheden in het kader van het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens.
De EU heeft een voorstel ingediend voor de opzet van een Open Groep regeringsdeskundigen die aanbevelingen zou moeten doen voor verdere maatregelen in het kader van het Verdrag. Dit voorstel werd niet goedgekeurd tijdens de Herzieningsconferentie van de Staten die partij zijn bij het Verdrag. Er werd echter wel overeengekomen om zo snel mogelijk een intersessionele bijeenkomst van de Groep regeringsdeskundigen inzake ontplofbare oorlogsresten te beleggen, waarbij met name over clustermunitie gesproken zou worden.
Deze bijeenkomst werd van 19 tot 22 juni 2007 in Genève gehouden. Bij deze bijeenkomst diende de EU een ontwerponderhandelingsmandaat in voor een wettelijk bindend instrument dat alle humanitaire zorgen omtrent clustermunitie behelst. Dit instrument zou uiterlijk eind 2008 goedgekeurd moeten zijn.
De EU-trojka heeft uitvoerig overleg gepleegd met derde landen om steun te vergaren voor de aanpak van de EU. De Groep regeringsdeskundigen heeft echter besloten om de besluitvorming over een wettelijk bindend instrument uit te stellen tot de jaarlijkse bijeenkomst van de hoge verdragssluitende partijen bij het Verdrag, die volgende maand plaats zal vinden.
Tegelijkertijd met deze inspanningen om de zorgen omtrent clustermunitie weg te nemen, hebben een aantal EU-lidstaten zoals u weet de verklaring van Oslo ondertekend en deelgenomen aan een reeks bijeenkomsten die gehouden zijn in het kader van het zogenaamde “proces van Oslo”, dat een totaal verbod op clustermunitie ten doel heeft.
EU-lidstaten hebben in hun nationale hoedanigheid deelgenomen. Er is tot op heden nog geen overeenstemming bereikt over een EU-standpunt inzake het proces van Oslo. De meerderheid van de lidstaten beschouwt deze twee processen als complementaire, gelijktijdige inspanningen met een gemeenschappelijke doelstelling, namelijk een wettelijk bindend instrument inzake clustermunitie.
Op uw tweede vraag moet ik herhalen dat EU-lidstaten, waaronder het voorzitterschap, desgewenst in hun nationale hoedanigheid deel zullen nemen aan de komende bijeenkomsten in Brussel en Wenen. Er is geen sprake van een gemeenschappelijk standpunt van de EU.
Ten slotte kan ik op uw derde vraag antwoorden dat de recente beslissingen van Oostenrijk en België over het verbod op clustermunitie, waarnaar de heer Borrell in zijn vraag verwijst, zoals u weet op zuiver nationale basis genomen zijn. De Raad heeft op dit gebied geen bijzondere maatregelen genomen.
De Voorzitter. − Laten we hopen dat de Raad zijn mening snel kenbaar zal maken.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie. −(EN) Voorzitter, ik wil de heer Borrell Fontelles bedanken dat hij ons deze mondelinge vraag heeft voorgelegd. Ik ben daar blij mee, omdat dit ons de gelegenheid biedt uitgebreid in te gaan op iets dat werkelijk vreselijke gevolgen heeft. Iets dat zeer negatieve gevolgen heeft voor mensen, met name burgers. De vraag ligt me dan ook zeer na aan het hart, omdat vraagstukken van menselijke veiligheid mij altijd zeer na aan het hart liggen. Ik ben het volledig eens met het standpunt dat naar voren gebracht is door de Voorzitter van onze Raad, maar ik zou daar graag nog een paar andere dingen aan toe willen voegen.
In de loop van het afgelopen jaar heb ik dit voor verschillende formele en informele fora kunnen bespreken, onder andere tijdens de bijeenkomsten – eerst in Parijs en daarna in Alexandrië – die georganiseerd zijn door het Instituut voor Vredesvraagstukken, onder voorzitterschap van mevrouw Mubarak. Ze heeft zich erg ingezet voor deze kwestie en ik denk dat ze geprobeerd heeft schot in de zaak te krijgen. Evenals het geval is bij anti-personeelsmijnen, vormen explosieve resten van oorlogen een grote bedreiging voor de levens en de veiligheid van de burgerbevolking en ik zou graag uitgebreid ingaan op de vragen die de heer Borrell Fontelles hier heeft gesteld.
De effecten hiervan zijn zowel onmiddellijk als langdurig. Doordat explosieven over grote gebieden verspreid worden, kunnen - zoals we allemaal weten - grote aantallen burgers, vaak kinderen, gedood of gewond raken. Bovendien imploderen en exploderen veel van de bommetjes of submunities niet op het moment van inslag, waardoor hun dodelijk effect nog lang nadat het conflict beëindigd is doorgaat, waardoor clustermunitie ook nog eens een ernstige belemmering vormt voor internationale humanitaire hulp. Dit hebben we bijvoorbeeld gezien tijdens de oorlog in Libanon.
Wat betreft het crisismanagement en post-conflict wederopbouwprogramma’s tijdens en in de nasleep van conflicten, zijn we met de Commissie de afgelopen jaren uiterst actief geweest bij het bestrijden van de problemen die door landmijnen en andere explosieve resten van oorlogen, waaronder clustermunitie, teweeg gebracht worden
In het kader van de twee mijnactiestrategieën van de Europese Commissie, die de periode 2002-2007 bestrijken, is over de hele wereld 300 miljoen euro gestoken in projecten die activiteiten omvatten zoals ontmijnen, vernietigen van voorraden, voorlichting geven over risico’s van mijnen, hulpverlening aan slachtoffers van mijnen, rehabilitatie en sociaal-economische integratie. Projecten op het gebied van clustermunitie zijn ook uitgevoerd in landen die sterk getroffen zijn door deze wapens, zoals Afghanistan, Laos en Cambodja, om er een paar te noemen.
In de toekomst zullen we deze lijn blijven volgen, door acties tegen antipersoneelsmijnen en explosieve oorlogsresten te integreren in de externe hulpstrategieën en –programma’s van de Gemeenschap; overal dus.
De Commissie maakt ook gebruik van het humanitaire hulpinstrument dat door ECHO wordt aangestuurd om humanitaire initiatieven op het gebied van ontmijnen te financieren. Het meest recente geval van humanitaire steun op het gebied van ontmijning was in Libanon, dat na het conflict van december 2006, waar ik eerder naar verwees, omvangrijke humanitaire steun heeft ontvangen.
Wat de rol van de Commissie bij de onderhandelingen over ontwapeningsverdragen of –conventies betreft, wil ik erop wijzen dat dergelijke onderhandelingen niet altijd tot onze competentie behoren. Als de Gemeenschap geen partij is in de ontwapeningsverdragen of –conventies, kan het juridisch niet méér doen dan partnerlanden stimuleren om zich te engageren voor multilateralisme, met name door deelname in verdragenen conventies. Ik vind dat onze President hier al veel over gezegd heeft.
We hebben deelgenomen in de activiteiten van de EU-Troika in sleutellanden zoals de Verenigde Staten van Amerika, Japan, Brazilië, Zuid-Korea, Canada, Pakistan en de Oekraïne, om de multilaterale initiatieven over clustermunitie te stimuleren binnen het kader van de Conventie inzake Bepaalde Conventionele Wapens, en in het bijzonder een onderhandeling over een wettelijk bindend instrument gericht op humanitaire zorg over clustermunitie. Het plan is deze onderhandelingen tegen het einde van volgend jaar af te ronden.
Tegelijkertijd volgt de Commissie het Osloproces op de voet en is zij voornemens als waarnemer deel te nemen aan de bijeenkomsten die in die context gepland zijn in Brussel en Wenen.
Ter afsluiting wil ik u ervan verzekeren, meneer Borrell Fontelles en ook het Europees Parlement, dat de Commissie haar uiterste best zal blijven doen om alle multilaterale initiatieven te ondersteunen die gericht zijn op een breed en effectief verbod op clustermijnen.
Tunne Kelam, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Voorzitter, ik wil de commissaris zeggen dat ik het bemoedigend vind dat we dezelfde zorgen en doelen hebben en ik bedank haar voor haar presentatie en beschrijving van de ontwikkelingen. Ik ben ook blij met de goede samenwerking tussen de Europarlementariërs bij de voorbereiding van een relevante ontwerpresolutie.
Op de allereerste plaats is het een zeer dringende kwestie. Dit is urgent, zowel op menselijk als op politiek vlak, omdat clusterbommen, ondanks waarschuwingssignalen vanuit de hele wereld, nog steeds actief gebruikt worden. Er zijn dus twee problemen die om onze aandacht vragen.
Ten eerste zit er aan het gebruik van clusterbommen een bij uitstek onmenselijke kant. Degenen die deze bommen lanceren zijn meestal niet in staat ze erg precies te richten. Het percentage missers is veel hoger dan wellicht gedacht wordt. Het tragische gevolg is een extreem hoog aantal burgerslachtoffers: meer dan 90 procent, is al eens gezegd.
Het andere probleem is het grote aantal niet geëxplodeerde clusterbommen in voormalige conflictgebieden. Dit feit vormt een grote handicap voor landen die hun economie weer willen opbouwen na een conflict. Tegen deze achtergrond ben ik van mening dat de EU het voortouw moet nemen bij pogingen een verbod te bewerkstelligen op alle vormen van productie, gebruik en verkoop van clustermunitie.
De eerste stap dient de onmiddellijke invoering van een moratorium op het gebruik van dit soort wapens te zijn. Daarnaast dringt onze resolutie erop aan, dat EU-troepen onder geen enkele omstandigheden gebruik mogen maken van clustermunitie in welke vorm dan ook, totdat de betreffende internationale overeenkomsten tot stand gekomen zijn. We vragen het Parlement en de Commissie dringend, de financiële steun op te voeren aan groepen en individuen die getroffen zijn door geëxplodeerde en niet-geëxplodeerde clustermunitie, en alle beschikbare instrumenten hiervoor in te zetten.
Ana Maria Gomes, namens de PSE-Fractie. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik spreek namens de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement. Deze vragen illustreren de voortrekkersrol van dit Huis op het gebied van conventionele ontwapening, controle op het munitieverkeer en versterking van het internationale humanitaire recht.
We hebben gestreden voor de uitbreiding van Verdrag van Ottawa tot alle soorten mijnen. Wij waren de Europese Raad ruim voor bij het pleiten voor een wereldwijd verdrag inzake wapenhandel. En ook heeft dit Parlement herhaaldelijk benadrukt dat het absoluut noodzakelijk is om de EU-gedragscode betreffende wapenuitvoer in een wettelijk bindend instrument om te zetten.
Deze vragen over clusterbommen gaan over de toekomst en over wat Europa moet doen om deze wapens, die geen onderscheid maken tussen burgers en militairen en zoveel mensenlevens verwoesten, uit te bannen. Wij roepen op tot een onmiddellijk moratorium op het gebruik, de productie, de aanleg van voorraden en de uitvoer van deze wapens. Op den duur moet het moratorium worden omgezet in een wettelijk instrument dat deze afgrijselijke munitie op de lange termijn kan weren uit wapenmagazijnen en slagvelden, zoals inmiddels ook gebeurt voor antipersoneelsmijnen.
Niet alleen roepen we de Europese Unie op om een diplomatiek offensief voor dit nieuwe instrument te starten, ook vragen we de lidstaten om het goede voorbeeld te geven door het gebruik van deze wapens door hun strijdmachten te verbieden. Bovendien moeten ze de uitvoer, productie en aanleg van voorraden onmiddellijk staken. In Libanon, Tsjetsjenië, Afghanistan en tientallen andere landen waar al geen oorlog meer woedt, betalen mensen elke dag weer met hun leven voor het misdadige en immorele gebrek aan verantwoordelijkheid van strijdmachten die elk besef van de ethische en wettelijke grenzen van beschaafd gedrag verloren zijn.
Europa zal het voortouw moeten nemen in een wereldwijde samenwerking om deze grenzen opnieuw in te stellen, te herbevestigen en te versterken. We hebben dringend een gemeenschappelijk standpunt nodig om clusterbommen en andere clustermunitie te verdelgen.
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Voorzitter, burgers, waaronder veel kinderen, worden zonder enige vorm van onderscheid gedood of gewond door clusterbommen. Dromen vallen in duigen en levens worden verwoest. Neem het geval van de Iraakse jongen Ahmed Kamel. Nieuwsgierig naar een glimmend voorwerp, pakte Ahmed een bommetje op, dat explodeerde. Hij raakte beide handen kwijt en werd blind. Hoe kan een kind van 12 zoiets begrijpen?
Maar het schokkende feit is dat er in meer dan 15 EU-lidstaten clustermunitie opgeslagen ligt. Het is verschrikkelijk: minstens 10 EU-lidstaten produceren deze wapens: Frankrijk, Spanje, Griekenland, Italië, Nederland, Polen, Roemenië, Slowakije, Zweden en Bulgarije. Ik ben van mening dat deze landen en landen die deze wapens gebruikt hebben, waaronder Groot-Brittannië, bloed aan hun handen hebben.
Ik juich weliswaar het initiatief toe van landen als België om tot nationale wetgeving te komen die clustermunitie verbiedt, maar ik vind dat alle ander EU-lidstaten dit voorbeeld moeten volgen. Ik dring er bij de Raad en de Commissie op aan, achter het Oslo-proces te gaan staan, zoals we al eerder gevraagd hebben.
Er moet korte metten gemaakt worden met diplomatieke manoeuvres van de Britse regering en anderen om te beweren dat er “domme” en “slimme” clustermunitie bestaat: ze doden en verwonden allemaal. Er is in dit verband geen meer misleidend of minder gepast woord denkbaar dan “slim”.
Wat we nodig hebben is een onmiddellijk moratorium op het gebruik van, de investering in, de opslag van en het produceren, transporteren en exporteren van clustermunitie in welke vorm dan ook, door alle EU-lidstaten. Alle staten die deze wapens hebben gebruikt moeten hun volledige verantwoordelijkheid nemen voor het opruimen ervan en de Commissie moet dringend de financiële hulp opvoeren aan groepen die te maken hebben en krijgen met niet-geëxplodeerde bommetjes.Ik roep u allen dringend op deze resolutie te steunen.
Frithjof Schmidt, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het proces van Oslo is een historische gelegenheid om een internationale overeenkomst – niet slechts een verklaring, maar een internationale overeenkomst – tot uitbanning van clusterbommen te sluiten. Twee decennia lang zijn er campagnes en internationale initiatieven geweest, maar deze zijn herhaaldelijk vastgelopen in de diplomatische modder van militaire en economische belangen. Nu hebben we de gelegenheid om in 2008 tot een overeenkomst te komen.
Dit vereist niet alleen de steun van het Parlement, dat een duidelijk standpunt heeft waar alle parlementaire groepen achter staan. Met interesse en genoegen vernam ik, mevrouw Ferrero-Waldner, dat de Commissie dit standpunt ook steunt, hetgeen zeer verheugend is. De Raad moet zich nu ook scharen achter de heldere opvatting van het Parlement en de Commissie; dat is zeer belangrijk. Het gaat niet alleen om het verbieden van het gebruik en de aanleg van voorraden van clusterbommen en de handel in deze wapens; het gaat ook om de productie. Er moet een verbod komen op de productie van deze bommen en de Europese Unie is nog steeds een van de belangrijkste producenten van deze wapens. Ze worden nog altijd vervaardigd in Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk, Spanje en België. In België en Oostenrijk is er nu wetgeving aangenomen om de productie uit te bannen, maar ik weet dat de productie in België nog steeds niet volledig gestaakt is. Ook in deze wetgeving zitten mazen.
We moeten het verbod op deze wapens erdoor drukken. De lidstaten moeten richting een verbod gaan en de Raad moet zijn steun verlenen aan het duidelijke standpunt dat hier is verkondigd. Dat is de enige manier waarop we in 2008 daadwerkelijk een overeenkomst kunnen sluiten.
Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de eerste keer dat ik persoonlijk kennis heb gemaakt met deze kwestie was tijdens de aanvalsoorlog van de NAVO tegen Joegoslavië, een van de oorlogen waar ik tegen was en die zoals zoveel oorlogen werd gevoerd door westerse landen.
Ongeveer 98 procent van de slachtoffers van clusterbommen zijn burgers. Tussen vijf procent en veertig procent van de submunitie van clusterbommen komt niet tot ontploffing. Laat ik duidelijk zijn: het zijn met name de grote westerse industrielanden die fragmentatiebommen produceren, hun legers ermee uitrusten en ze tijdens oorlogen inzetten. Er zijn 34 landen die clusterbommen produceren, waaronder dertien lidstaten. Clusterbommen spelen een rol bij oorlogen die EU-landen voeren, bijvoorbeeld in voormalig Joegoslavië, Afghanistan en Irak, dus laten we hierover alsjeblieft geen krokodillentranen huilen.
De EU moet door de zure appel heen bijten, hetgeen in concrete zin betekent dat de Europese Unie een gemeenschappelijk standpunt moet innemen dat deze moordwapens veroordeelt. Dat houdt stopzetting van de productie van clusterbommen in, evenals natuurlijk het niet langer gebruiken van deze bommen, zoals dat wel gebeurde in de Golfoorlog, Joegoslavië, Afghanistan, Irak en Libanon. We moeten dit een halt toeroepen.
Alain Hutchinson (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter, commissaris, er is al veel gezegd over dit onderwerp en natuurlijk verafschuwen – dit woord is nauwelijks sterk genoeg – wij het gebruik van clustermunitie, dat zoveel ernstige schade heeft veroorzaakt in een aantal landen, en ik wil de heer Borrel bedanken voor het aankaarten van deze zorgwekkende kwestie.
Als we echter willen dat dit verbod doel treft en het in de resolutie uitgesproken voornemen succes heeft, moeten we natuurlijk veel verder gaan dan het uitbannen van het gebruik van dergelijke wapens. We moeten ook hun productie en verkoop aanpakken, want we kunnen niet aan de ene kant een humanitair debat voeren – en het is een feit dat deze bommen die niet ontploffen maar overal onder de grond verborgen blijven en daarmee gemeenschappen en vluchtelingen beletten om naar hun thuisland terug te keren, ook de distributie van humanitaire hulp beletten – we kunnen niet een dergelijk debat voeren waarin we proberen de humanitaire kant van het probleem te belichten zonder tegelijkertijd doeltreffende maatregelen te nemen tegen de industrieën bij ons om de hoek die deze wapens helaas nog steeds produceren en verkopen.
Ik zou willen afsluiten door te zeggen dat deze resolutie ons wellicht ook in de gelegenheid stelt een beroep te doen op de lidstaten. In dit opzicht heeft mijn eigen land, België, de noodzakelijke wetgeving reeds aangenomen –ik meen als eerste – en ik denk dat we ons door deze in België aangenomen wetgeving kunnen laten inspireren om de andere 26 lidstaten op te roepen het goede voorbeeld te volgen.
Annemie Neyts-Uyttebroeck (ALDE). –(NL)Voorzitter, commissaris, minister, Raadsvoorzitter, ik neem hier het woord om op mijn beurt steun te betuigen aan zowel de vraag en de manier waarop ze geformuleerd is door collega Borrell, als aan onze desbetreffende gezamenlijke ontwerpresolutie.
Ik besef maar al te goed dat alle inspanningen die men inzake wapenbeheersing levert, altijd erg moeilijk zijn en soms meer weg hebben van een processie van Echternach, waarbij je twee stappen naar voren en dan weer eentje naar achteren zet. Ik vind dat we die inspanningen moeten intensiveren, want het komt mij de jongste jaren voor alsof mensen die ijveren voor ontwapening, voor wapenbeheersing, voor wapencontrole, ouderwetse exemplaren zijn van een voorbije periode, want nu is het allemaal herbewapening wat de klok slaat. Ik vind dat bijzonder beangstigend.
Als men dan bedenkt dat een staatshoofd van dé enige overblijvende supermacht ter wereld onlangs heeft gedreigd met een mogelijke derde wereldoorlog, dan slaat mij de schrik natuurlijk helemaal om het hart. In deze context, die veel minder bevorderlijk is voor gezamenlijke inspanningen, denk ik dat het meer dan ooit belangrijk is dat zowel namens de Raad als namens de Commissie onafgebroken onderstreept wordt dat de lidstaten hier gezamenlijk moeten optreden, hetgeen jammer genoeg tot nog toe niet het geval is.
Carl Schlyter (Verts/ALE).-(SV) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Ik spreek mede namens mijn collega Raül Romeva. Hij komt uit Spanje, ik kom uit Zweden, en beide landen produceren deze afgrijselijke wapens en beide landen hebben beloofd ze te verbieden. Maar wat doet mijn eigen land? Bij de besprekingen in Oslo pleitte Zweden voor een beperking van het gebruik in plaats van een verbod. Dat is een schandelijk standpunt. Er is geen enkel beschaafd land dat het gebruik van deze wapens kan rechtvaardigen en ik ben verrukt over de grote eensgezindheid waarmee de Raad, de Commissie en het Parlement zich vandaag hebben uitgesproken voor een totaal verbod.
Als deze wapens toeslaan, vormen zij een wapen tegen onschuldige kinderen. Ze zijn een doeltreffend wapen tegen mensenrechten en economische ontwikkeling. We moeten daarom hoogst doeltreffend optreden in onze strijd om ze uit te bannen. Dit is het begin – laten we het proces zo snel mogelijk afronden, want elke minuut sterft er weer een kind. Dank u.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Luis Yañez-Barnuevo García (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met degenen die reeds hebben gesproken over een verbod om de productie, uitvoer en aanleg van voorraden van deze wapens – clusterbommen – die zo schadelijk zijn voor burgers en wil mijn steun uitspreken voor het proces van Oslo, ondanks dat mijn land, zoals de vorige spreker al aangaf, dit type wapens vervaardigt, opslaat en uitvoert.
Ik moet echter wel één kanttekening plaatsen: op 21 september – een maand geleden – heeft de regering, in de hoedanigheid van de partij die haar ondersteunt, de Socialistische Partij, een amendement ingediend op de wetgeving inzake de controle op buitenlandse handel in defensiemateriaal en goederen voor tweeërlei gebruik. Dit amendement richt zich gedeeltelijk op het beperken – en, waar toepasselijk, het verbieden – van clusterbommen, die bijzonder gevaarlijk zijn voor burgers.
Met andere woorden, er waait een frisse wind door mijn land: de vervaardiging, aanleg van voorraden en uitvoer van deze wapens werden door voorgaande regeringen nog goedgekeurd. De huidige regering zet zich volledig in voor het proces van Oslo en wil deze munitie geleidelijk uitbannen, met als einddoel een compleet verbod op de productie, opslag en uitvoer. Dit belangrijke punt wilde ik nog maken.
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil twee cruciale punten maken, maar aangezien we al uitlopen, zal ik het zeer kort houden. Ten eerste heeft dit debat mij het idee en de overtuiging gegeven dat deze kwestie zeer nauwlettend gevolgd zal worden door het Europees Parlement en veel leden aan het hart gaat. Natuurlijk zal ik dit dan ook op gepaste wijze mee laten wegen.
Ten tweede wil ik erop wijzen dat de Europese Unie in deze kwestie ook een voortrekkersrol vervult, ook al toont zij zich daarbij wellicht niet zo energiek als veel leden graag zouden zien en heeft zij zeker met problemen te kampen. Desondanks straalt zij een zeker optimisme uit.
Op de gepaste plaats, oftewel in het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens, hebben wij de zorgen van de Europese Unie over de humanitaire consequenties van dit type wapen reeds uitgesproken. Ook hebben we al voorgesteld om onderhandelingen te starten over een wettelijk bindend instrument dat uiterlijk eind 2008 goedgekeurd zou moeten worden, ook al is dit wellicht minder ambitieus dan velen van u graag zouden zien. Feit blijft echter dat we hier zijn om doorslaggevende maatregelen te nemen. Ik hoop dat dit proces nog meer politieke steun, geestdrift en inzet zal vergaren zodat we uiteindelijk de gestelde doelen kunnen verwezenlijken.
Benita Ferrero-Waldner,lid van de Commissie.−(EN)Voorzitter, ik wil graag nog één ding toevoegen aan wat ik eerder gezegd heb. Ik kan uiteraard alleen spreken over terreinen die tot de competentie van de Commissie behoren en u weet dat dit een gebied is dat bij uitstek tot de competentie van de lidstaten behoort. Ik kan het echter wel hebben over de financiële steun aan de getroffenen.
Ik kan opnieuw onderstrepen wat ik al eerder zei, namelijk dat we al ons best hebben gedaan de problemen die veroorzaakt worden door explosieve oorlogsresten, waaronder clustermunitie, te verlichten, met name door middel van onze mijnactiestrategieën en de daaraan gerelateerde horizontale begrotingslijn, die goed is voor ongeveer eenderde van de uitgaven op dit terrein.
Ik kan u verzekeren dat de acties tegen mijnen en explosieve oorlogsresten zullen worden voortgezet door middel van de nieuwe geografische instrumenten en dat ze nu zelfs volledig zullen worden geïntegreerd – en dat is nieuw – in onze externe hulpstrategieën en –programma’s.
Sommige acties kunnen ook gefinancierd worden onder het nieuwe stabiliteitsinstrument, dus we beschikken nu over meer instrumenten om dit enorme probleem aan te pakken en we zullen absoluut rekening houden met desterke wens die het Parlement heeft uitgesproken om deze zo effectief mogelijk te gebruiken, waar nodig, omdat ik het volledig eens ben met de doelstelling die u hebt verwoord.
De Voorzitter. − Tot besluit van het debat is er een ontwerpresolutie ingediend, overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement.(1)
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
(In afwachting van het vragenuur wordt de vergadering enkele ogenblikken onderbroken)
De Voorzitter. − Dames en heren, aan de orde is het vragenuur. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad. Zoals gisteren bij de vragen aan de Commissie zullen we enkele nieuwe regels uitproberen die zijn voorgesteld in het kader van de hervorming van het Parlement. Een speciale groep houdt zich bezig met deze regels, die in wezen twee aanpassingen inhouden. Ten eerste wil ik leden uitnodigen zich te verplaatsen naar de voorste banken zodat iedereen zich bij de vergadering betrokken voelt en ten tweede zal de fungerend voorzitter van de Raad in één keer antwoord geven op alle bijkomende vragen. Aangezien we normaal gesproken twee bijkomende vragen hebben, betekent dat dus dat de Raad deze beide aan het eind in een keer zal beantwoorden, in plaats van ze onmiddellijk na stelling afzonderlijk te beantwoorden.
Aan de orde is het vragenuur. Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad (B6-0318/2007).
De volgende vragen aan de Raad zijn ingediend.
Vraag nr. 1 van Manuel Medina Ortega (H-0678/07)
Betreft: Solidariteitsfonds voor rampenbestrijding
Is de Raad van plan, gezien de omvang van de bosbranden die deze zomer in sommige EU-lidstaten, zoals Griekenland en Spanje, hebben gewoed, en omdat is gebleken dat de Unie niet snel en doeltreffend kan reageren op dergelijke situaties, de regels van het Solidariteitsfonds te herzien, zodat wij in de toekomst kunnen beschikken over mechanismen die ons in staat stellen het hoofd te bieden aan dit soort rampen en de gevolgen ervan te milderen?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou deze vraag willen beantwoorden door te zeggen dat het huidige Solidariteitsfonds van de EU, zoals u weet, in het leven is geroepen na de overstromingen in Midden-Europa in de zomer van 2002 om te reageren op rampen van grote en buitengewone omvang.
Aan de hand van een voorstel van de Europese Commissie stelde de Raad in 2002 een verordening tot oprichting van het Solidariteitsfonds van de Europese Unie vast. In artikel 14 van die verordening betreffende het Solidariteitsfonds was vastgesteld dat de Raad deze verordening uiterlijk 31 december 2006 op voorstel van de Commissie moest evalueren.
In 2005 stelde de Commissie voor om Verordening (EG) nr. 2012/2002 te vervangen door een nieuwe verordening betreffende het Solidariteitsfonds. Dit voorstel had met name als doel om het bereik van het instrument te vergroten zodat het ook industriële en technologische rampen, noodsituaties op het gebied van de volksgezondheid en terreurdaden zou behelzen, en om de drempelwaarde om een ramp als groot te classificeren, te verlagen.
Het voorstel luidde om de uitzonderingscriteria voor regionale hulp uit de geldende verordening te schrappen, maar om de Commissie wel de mogelijkheid te geven om in uitzonderlijke omstandigheden een ramp als groot te bestempelen.
Hierover bracht het Europees Parlement in mei 2006 een advies uit en vervolgens, maar nog altijd in 2006, vergaderde de Raad op de gepaste niveaus over het voorstel van de Commissie en het advies van het Parlement, zonder overeenstemming te bereiken.
Bijgevolg is Verordening (EG) nr. 2012/2002 nog steeds van kracht en heeft de Commissie gedurende 2007 voorstellen gedaan voor de beschikbaarstelling van de middelen. Zoals ik u vorige maand ook al kon melden als antwoord op een gelijksoortige vraag, is voor zover de Raad weet de toepassing van de verordening doeltreffend geweest bij rampen waar deze voor bedoeld is. De Europese Commissie brengt regelmatig verslagen uit waarin het gebruik van het Solidariteitsfonds tot in detail wordt beschreven.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Het voorstel van de Raad was volkomen duidelijk. Deze nieuwe verordening blijft veel te lang uit. De aanvullende en concrete vraag die ik aan de Raad wil stellen is de volgende: deze zomer is de wieg van de westerse beschaving, oud Griekenland, bijna afgebrand samen met de Olympische stadions. Wacht de Raad tot het Vaticaan afbrandt, tot het Prado afbrandt, tot het paleis van Belém afbrandt, of mogen we erop hopen dat we vóór de volgende zomer een verordening hebben die dit soort rampen aankan?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Medina Ortega, natuurlijk wachten wij niet tot Rome, Lissabon, Londen of Parijs door natuurrampen worden getroffen voor we deze kwestie nader beschouwen. We hopen echt dat het eeuwenoude paleis van Belém en zijn toren nog vele eeuwen zullen blijven staan.
Ik kan nu natuurlijk niet namens de Raad een specifieke termijn voor de aanpassing van de huidige regelgeving toezeggen.
Elizabeth Lynne (ALDE).-(EN) Ik dank u voor uw antwoord, maar ik ben het eens met de vervolgvraag. We moeten echt weten wanneer dit veranderen gaat.
Ik heb het met name over overstromingen in Groot-Brittannië. Dit gaat uiteraard over branden, maar overstromingen vallen ook onder het solidariteitsfonds. Mijn regio in de West Midlands is zwaar getroffen. Mijn eigen dorp in Worcestershire is eveneens getroffen, net als de rest van Worcestershire en de omringende gebieden in Hereford en Shropshire.
De Britse regering heeft uiteraard om geld uit het solidariteitsfonds gevraagd. Ik hoop dat de Commissie hier positief over zal besluiten en dat de Raad echt gaat proberen veranderingen door te voeren in het functioneren van het solidariteitsfonds, zodat we in de toekomst sneller over de middelen kunnen beschikken.
Tevens wil ik vragen of de vertegenwoordiger van de Raad ons kan vertellen wat hij vindt van de snelle reactiemacht en of hier vorderingen mee gemaakt kunnen worden, zodat noodwaterkeringen naar getroffen gebieden kunnen worden gebracht?
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat ik het zeer waardeer dat we dit nu met zijn allen kunnen bespreken. Ik vind dat een zeer goede zaak.
Wat de kwestie zelf betreft, zou ik iets willen zeggen over de branden, minister, die in sommige gevallen een natuurlijke oorzaak hebben maar ook wel eens met opzet worden aangestoken. Deze brandstichting wordt in de hand gewerkt door de rechtssituatie in sommige landen, omdat bepaalde mensen hierdoor bevoordeeld worden.
Is er gedacht aan de mogelijkheid om druk uit te oefenen op deze landen om hun rechtssituatie aan te passen zodat deze drijfveer straks niet meer bestaat?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Welnu. Ik geloof dat ik ten minste een aantal van de vragen die u zojuist gesteld hebt, al heb beantwoord. Ik heb ook al gezegd dat we het functioneren van het Solidariteitsfonds in het verleden positief hebben beoordeeld, in de zin dat het goed functioneerde.
Over de snelle interventiemacht wordt nagedacht. Er is nog geen beslissing gevallen omdat de Raad nog bezig is met de kwestie te beoordelen en te bespreken. Er is evenmin een beslissing genomen over brandpreventie, hoewel er op dit punt al wel veel gedaan is. Er is nog veel te doen en ik veronderstel dat op dit gebied de uitwisseling van ervaringen, de zogenaamde “beste praktijken”, en de samenwerking tussen lidstaten op EU-niveau van pas kunnen komen.
Op dit gebied moeten er nog inspanningen geleverd worden. Ik moet zeggen dat mijn eigen land voortdurend, jaar na jaar, zwaar wordt getroffen door branden, brandstichting en alles dat met brand te maken heeft, met name bosbranden. Op nationaal niveau hebben we een aantal maatregelen en initiatieven genomen die erg succesvol zijn gebleken bij het voorkomen van branden en brandstichting en natuurlijk delen wij onze ervaringen graag met alle lidstaten.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 2 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0680/07)
Betreft: Alomvattend Europees beleid voor personen met een handicap
Is de Raad bereid na te denken over een gemeenschappelijk besluit voor een alomvattend Europees beleid voor de ondersteuning, de beroepsopleiding en de integratie van personen met een handicap?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Dank u voor uw vraag, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou. Zoals u weet, kan de Raad alleen optreden in zijn hoedanigheid van wetgever op basis van een voorstel van de Commissie.
Tot op heden heeft de Raad nog geen wetgevingsvoorstel ontvangen voor een besluit van de Raad inzake een alomvattend beleid voor de ondersteuning, de beroepsopleiding en de integratie van personen met een handicap.
Zoals u zult weten, heeft de Raad in 2000 Richtlijn 2000/78/EG tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep vastgesteld. Deze behelst een verbod op discriminatie op een aantal gronden, waaronder handicap. Daarnaast is dit jaar (2007) omgedoopt tot “Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen” door een gezamenlijk besluit van de Raad en het Parlement volgens de medebeslissingsprocedure.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter van de Raad bedanken. Het uitbannen van discriminatie in werkgelegenheid is geen doeltreffende aanpak van het gehandicaptenprobleem. Gisteren is het gezondheidsprogramma met gebruikmaking van nieuwe technologieën bekendgemaakt. Kan dit voorstel niet worden gebruikt om een groot gedeelte van de Europese burgers, dat in deze tijd van bevolkingsafname actief en nuttig voor de gehele samenleving zou kunnen zijn, in staat te stellen zijn potentieel te verwezenlijken en deel uit te maken van de maatschappij?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, deze redevoering was mijns inziens meer een algemeen commentaar dan een directe vraag. Ik denk echter dat de lidstaten en ook de EU zich, ondanks alles, langzamerhand steeds bewuster zijn geworden van de noodzaak tot samenwerking om de problemen op dit gebied op te lossen.
Daarnaast moet ik nog zeggen dat het Portugese voorzitterschap, in het kader van het Europees Jaar van gelijke kansen voor iedereen, op 19 en 20 november in Lissabon een grote conferentie zal beleggen over deze kwestie, waarbij we vanzelfsprekend zullen proberen om de huidige situatie in al haar facetten te evalueren. Tevens zullen we ons natuurlijk inzetten voor politieke toezeggingen op dit gebied.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Welke maatregelen heeft de Raad op het oog om het openbaar vervoer toegankelijker te maken voor gehandicapten? Ziet u een rol weggelegd voor het gebruik van beste praktijken en benchmarking bij het verbeteren van deze situatie?
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de functionerend voorzitter, we hebben de rechten van gehandicapten uitdrukkelijk vastgelegd in het Handvest voor de Grondrechten, dat deel zal uitmaken van het Verdrag van Lissabon en dus volledig en wettelijk bindend zal zijn. Denkt u dat de Raad in de gelegenheid zal zijn om de lidstaten op te roepen de nieuwe mogelijkheden zeer pragmatisch tegemoet te treden en gepaste maatregelen te nemen om de vooruitzichten van gehandicapten te vergroten en te verbeteren?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Ik wil twee opmerkingen plaatsen. Het Handvest voor de Grondrechten is nog niet volledig van kracht en nog niet openbaar gemaakt. Dit geldt eveneens voor het Verdrag van Lissabon en daarom moeten we voorlopig afwachten. Ik kan natuurlijk niet voorspellen welke initiatieven of besluiten de Raad op dit gebied in oktober zal vaststellen. Daarnaast vormt het Handvest voor de Grondrechten zoals u weet op zichzelf geen rechtsgrondslag voor wetgevende initiatieven.
Openbaar vervoer valt nog altijd onder de bevoegdheid van de lidstaten, aangezien de Commissie op dit gebied de Raad geen initiatieven voorlegt. Het is duidelijk de taak van de lidstaten om op nationaal niveau de benodigde maatregelen voor te stellen, zoals hen dat goeddunkt en afhankelijk van de specifieke omstandigheden.
De Voorzitter. − Dames en heren, de volgende drie vragen, van Marian Harkin, Avril Doyle en Esko Seppänen, zijn tijdens het debat van gisteren gesteld. Volgens bijlage II A 2 van het Reglement zijn deze vragen niet toelaatbaar en gaan we dus verder met de volgende vraag.
De vragen nr. 3, 4 en 5 worden niet behandeld omdat deze een onderwerp betreffen dat reeds op de agenda van deze vergaderperiode staat.
Vraag nr. 6 van Sarah Ludford (H-0687/07)
Betreft: Plegers van seksuele misdrijven
Is het Portugese voorzitterschap ervan overtuigd dat de EU en de lidstaten alle mogelijke maatregelen nemen om plegers van seksuele misdrijven jegens kinderen te identificeren, te berechten en na veroordeling toezicht op hen te houden, informatie over seksuele misdrijven jegens kinderen uit te wisselen en kinderen die vermist of ontvoerd worden of gevaar lopen, te beschermen en te redden?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ludford, de Europese Unie hecht bijzonder veel waarde aan de bescherming van kinderen tegen seksuele uitbuiting en de bestrijding van mensenhandel. In dit opzicht wil ik verwijzen naar de resolutie van de Raad van 27 september 2001 betreffende de bijdrage van het maatschappelijk middenveld bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen, waarin de Raad verklaart dat de bestrijding van de verdwijning en seksuele uitbuiting van kinderen een prioriteit voor de Europese Unie vormt.
Met het oog hierop heeft de Raad verscheidene rechtsinstrumenten goedgekeurd voor het aanpakken van specifieke aspecten van deze kwestie, zoals het gemeenschappelijk optreden van 24 februari 1997 ter bestrijding van mensenhandel en seksuele uitbuiting van kinderen, voornoemde resolutie van de Raad van 27 september 2001 betreffende de bijdrage van het maatschappelijk middenveld bij het opsporen van verdwenen of seksueel uitgebuite kinderen en het kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
Het recente voorstel van het Koninkrijk België voor een kaderbesluit betreffende de erkenning en handhaving in de Europese Unie van verbodsbepalingen die voortvloeien uit veroordelingen voor seksueel misbruik van kinderen, is door de Raad beoordeeld samen met andere voorstellen, zoals het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de wijze waarop bij een nieuwe strafrechtelijke procedure rekening wordt gehouden met veroordelingen in andere lidstaten van de Europese Unie en het voorstel voor een kaderbesluit van de Raad betreffende de organisatie en de inhoud van uitwisselingen van gegevens uit het strafregister tussen de lidstaten.
Na het onderhandelingsproces heeft de Raad besloten om de bepalingen van het initiatief van het Koninkrijk België samen te voegen met het instrument voor de uitwisseling van gegevens uit het strafregister. Hierdoor zouden de bevoegde autoriteiten van lidstaten de beschikking moeten krijgen over informatie over veroordelingen voor seksuele geweldpleging tegen kinderen.
Het kaderbesluit van de Raad van 22 december 2003 ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie bevat een definitie van strafbare feiten op het gebied van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie en roept lidstaten op maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat deze feiten strafbaar worden gesteld met een vrijheidstraf van één tot drie jaar en, in sommige gevallen, het maximum van vijf tot tien jaar. In dit kaderbesluit wordt 20 januari 2006 als uiterste uitvoeringsdatum gesteld. Op basis van de kennisgevingen die de Raad en de Commissie hebben ontvangen over de uitvoeringsmaatregelen en het verslag dat de Commissie heeft opgesteld, moet de Raad vóór 20 januari 2008 beoordelen in hoeverre de lidstaten hebben voldaan aan de verplichtingen die uit dit kaderbesluit voortvloeien.
Sarah Ludford (ALDE).-(EN) Ik wil het voorzitterschap hartelijk bedanken voor dit antwoord.
Het geval van Madeleine McCann heeft veel belangstelling en ook controverse opgeroepen. Ik wil hier niet ingaan op de details van dat geval, maar wat me hier bezighoudt is welke lessen we in het algemeen kunnen leren over de adequaatheid van Europese acties in gevallen van vermissing van kinderen. Ik wil vragen stellen over drie kwesties.
De eerste betreft een meldpunt vermiste kinderen. Gisteren heeft commissaris Frattini ons laten weten, dat hij helemaal niet te spreken was over de actie van lidstaten om het Raadsbesluit van februari te implementeren, betreffende het instellen van één 116 telefoonnummer voor vermiste kinderen, hetgeen uiterlijk augustus had moeten gebeuren. Slechts vier lidstaten hebben een telefoonaanbieder gekozen en drie lidstaten hebben hoegenaamd niet gereageerd op een verzoek om informatie. Dat is niet erg indrukwekkend. Gaat u achter de andere 23 lidstaten aanzitten?
Ten tweede hebben de ministers van justitie en binnenlandse zaken twee weken geleden gevraagd om de oprichting van een EU-databank vermiste kinderen. Ik geloof dat er enkele pogingen door privépersonen zijn gedaan in samenwerking met YouTube en de ouders van Madeleine McCann. Steunt de EU de oprichting van een goede database?
Ten derde had u het erover dat er gewerkt wordt aan de uitwisseling van informatie over plegers van seksueel geweld, maar wanneer kunnen we beschikken over een elektronische database?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Ludford, als antwoord op de gestelde vragen zou ik het volgende willen zeggen.
Ten eerste zijn veel van deze maatregelen betrekkelijk recent of zeer recent en hun uitwerking moet dus nog beoordeeld worden. Dat gebeurt op dit moment en natuurlijk zullen we bekijken wat er goed en fout is gegaan en of we op dit gebied goede vorderingen maken. Dit is wat ons te doen staat, en dat is dus niet lidstaten opjagen, schuldigen proberen aan te wijzen of verantwoordelijkheid afschuiven.
Dit is een samenwerkingsproces dat een dialoog tussen de lidstaten vereist die gebaseerd is op ervaringsuitwisseling. Ondanks alles ben ik van mening dat we goede vorderingen hebben gemaakt op dit gebied, als reactie op situaties die werkelijk mensonterend zijn.
Ten slotte vind ik dat het hervormingsverdrag in dit opzicht ook goed nieuws betekent, omdat het bredere en betere samenwerking tussen de lidstaten bij de bestrijding van dit soort strafbare feiten op doeltreffende wijze aanmoedigt en mogelijk maakt.
Mairead McGuinness (PPE-DE).-(EN) Fungerend voorzitter van de Raad, u had het over “mensenhandel” en ik was blij dat u dat woord gebruikte, omdat ik denk dat er, terwijl er veel publiciteit over kinderen is, zoals in het geval van de McCanns, veel kinderen en jong volwassenen verhandeld worden naar lidstaten van de Unie. Ik wil u vragen of u vindt dat er op dit gebied voldoende gedaan wordt. En ik zou hulp willen bieden aan personen die we in een lidstaat vinden: hen rehabiliteren en vervolgens laten terugkeren naar hun eigen land, ofwel ervoor zorgen dat ze geen misdadigers worden in de lidstaat waarheen ze verhandeld zijn. Ik vind dit echt een ernstig probleem in de Unie.
Jörg Leichtfried (PSE). –(DE) Minister, ik heb geprobeerd erg goed te luisteren naar uw antwoord aan mevrouw Ludford. Zij heeft u een zeer concrete vraag gesteld die u niet hebt beantwoord, namelijk hoe u lidstaten die het meldpunt nog niet hebben ingesteld, achter de broek gaat zitten. Misschien kunt u dit nog nader toelichten?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Ik ben geen deskundige op het gebied van strafbeleid en evenmin een minister van Justitie. Ik ben hier als vertegenwoordiger van de Raad en ik kan u alleen vertellen wat op dit moment de algemene stemming in de Raad is. Het zal altijd mogelijk zijn om nog meer te doen en het nog beter te doen, maar zoals ik al heb aangegeven, bestaan er nu een aantal rechtsinstrumenten die tegemoet komen aan deze wens om dit soort strafbare feiten doeltreffend te bestrijden. Zoals ik heb gezegd, zijn veel van deze maatregelen recent en zullen ze allemaal op gepaste wijze moeten worden beoordeeld.
Er is één nieuwe kwestie aangekaart: het verhogen van het bewustzijn van lidstaten en hun burgers over een fenomeen dat, in de zin van bewustwording van zijn omvang en ernst, in feite nieuw is. Zoals altijd bij een fenomeen dat moet worden bekeken en beoordeeld, is er natuurlijk een procedure die we moeten volgen. Waar nodig zullen we er bij lidstaten die nog niet hebben voldaan aan hun verplichtingen inzake de uitvoering van initiatieven of wetgeving, op aan blijven dringen om dit zo snel mogelijk te doen. Als er een belofte is gedaan, moet deze op dit gebied en alle andere gebieden ook waargemaakt en uitgevoerd worden.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 7 van Lambert van Nistelrooij (H-0689/07)
Betreft: Fusie Suez en Gaz de Franc
Op 3 september werd aangekondigd dat de Raden van bestuur van het Franse energiebedrijf Suez en het staatsbedrijf Gaz de France besloten hebben de geplande fusie uit te voeren. Hiermee zou het op drie na grootste energiebedrijf ontstaan, na Gazprom, Electricité de France en EON. De Commissie heeft het fusiebedrijf al verplicht om een aantal Belgische en Franse activiteiten af te stoten.
Vindt de Raad dat deze fusieplannen nog steeds overeenstemmen met de huidige principes die zij aanhoudt met betrekking tot de liberalisering van de energiemarkt in de Europese Unie?
In welke mate hebben het nieuwe fusiebedrijf en de Franse staat de eigendoms-afsplitsing van de hoofdnetwerken, zoals de Europese Commissie dit vraagt te doen, toegezegd uit te voeren?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst moet ik zeggen dat er in de conclusies van de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad van 2007 al uitgebreid werd ingegaan op het energiebeleid van de EU, met inbegrip van de interne markt voor gas en elektriciteit.
De Raad kan geen uitspraak doen over het al of niet overeenstemmen van de huidige fusieplannen met dat gedeelte van de conclusies. De Raad wil erop wijzen dat deze conclusies van de Europese Raad hebben bijgedragen aan het derde energiepakket van de Europese Commissie, dat in september 2007 is gepresenteerd en als doel heeft om de interne markt voor gas en elektriciteit te openen. Pas als er overeenstemming is bereikt over de voorgestelde verordeningen en richtlijnen en deze van kracht zijn geworden, zal het mogelijk zijn om te beoordelen of het fusiebedrijf GDF Suez voldoet aan de wettelijke bepalingen ter zake. Daarnaast moet de Raad erop wijzen dat volgens de in het Verdrag neergelegde regels betreffende mededinging, de Europese Commissie verantwoordelijk is voor het vaststellen of onderlinge afspraken tussen bedrijven overeenstemmen met de communautaire voorschriften.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). –(NL)Ik denk dat het heel correct is dat beleid en concrete stappen door de Commissie worden beoordeeld. Ik heb een aanvullende vraag met betrekking tot de Europese markt, de eenwording van de markt.
Splitsing van bedrijven is er nadrukkelijk op gericht dat investeringen in de netwerken daadwerkelijk tot stand komen. En daar zien we, ook tussen landen, dat we achterblijven bij de afspraken zoals gemaakt. Er moest 10 procent aan elkaar kunnen worden uitgewisseld, interoperationaliteit werd dat genoemd, en daarin blijven we achter.
Mijn vraag is deze: welke activiteiten onderneemt de Raad om daadwerkelijk de investeringen op gang te brengen om bijvoorbeeld tussen Frankrijk en Spanje de aansluiting te verbeteren? Men kan goedkoper inkopen bij de buren, maar er is geen leiding, er is geen mogelijkheid. Wat doet u daaraan?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer van Nistelrooij, tijdens de vorige Europese Raad in maart heeft de Raad een aantal maatregelen inzake energiekwesties vastgesteld. Deze moeten nu natuurlijk worden uitgevoerd, aan de hand van voorstellen van de Commissie. Elk lichaam en elke instelling moet zijn eigen verantwoordelijkheid nemen: de Commissie moet voorstellen indienen, de Raad moet deze goedkeuren, verwerpen of aanpassen en het Hof moet nagaan of de wetgeving en de straffen die lidstaten opgelegd krijgen, overeenstemmen met de geldende wetgeving. Dat is alles wat ik op dit moment kan zeggen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 8 is ingetrokken. Bij ontstentenis van de vraagsteller komt vraag nr. 9 te vervallen.
Vraag nr. 10 van Roberta Alma Anastase (H-0702/07)
Betreft: Soepeler visumregeling voor Moldavische en Georgische staatsburgers
Moldavische en Georgische staasburgers ondervinden aanzienlijke moeilijkheden als zij een visum voor de lidstaten van de EU aanvragen. Daar komt nog bij dat de inwerkingtreding van de overeenkomst tussen de EU en de Russische Federatie inzake de versoepeling van de afgifte van visa tot de paradoxale situatie heeft geleid dat personen uit separatistische gebieden als Abchazië, Zuid-Ossetië en Transnistrië, waar de meeste mensen een Russisch paspoort hebben, gemakkelijker aan een visum kunnen komen. Hoe denkt de Raad bij te dragen tot een spoedige versoepeling van de visumregeling voor Moldavische en Georgische staatsburgers en tenuitvoerlegging van de desbetreffende overeenkomsten? Evenzo is het dringend gewenst dat zoveel mogelijk EU-lidstaten zich bij het gemeenschappelijk visumaanvraagcentrum in Chişinău aansluiten om de visumversoepeling in praktijk te brengen. Hoe is het te verklaren dat tot dusver nog maar enkele lidstaten zich bij het aanvraagscentrum aangesloten hebben? Hoe denkt de Raad te bereiken dat ook de andere lidstaten zich spoedig aansluiten?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mevrouw Anastase, middels een besluit van 19 december 2006 gaf de Raad de Commissie een mandaat voor onderhandelingen over een overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië. Deze overeenkomst werd op 25 april 2007 in Chişinău geparafeerd en op 10 oktober 2007 in Brussel ondertekend, onder andere door mijzelf.
Gezien de snelle totstandkoming van deze overeenkomst zal het Europees Parlement worden geraadpleegd over het voorstel voor een besluit betreffende de sluiting van deze overeenkomst. Op 17 oktober heeft de regering van Moldavië twee wetsontwerpen aangenomen die de overeenkomsten met de Europese Unie betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures en de overname van personen bekrachtigen.
Namens de Raad kan ik u vertellen dat de Commissie op dit moment niet beschikt over een mandaat om onderhandelingen over een gelijksoortige overeenkomst met Georgië te starten. Met betrekking tot het gemeenschappelijk visumaanvraagcentrum in Chişinău kan ik nog zeggen dat samenwerking tussen de lidstaten iets is waar zij zelf over moeten beslissen.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE).-(RO) Gefeliciteerd met de ondertekening van de overeenkomsten met de Republiek Moldavië. Ik wil daar graag twee opmerkingen bij maken: ten eerste is het naar mijn mening noodzakelijk om tijdens de bespreking van de betrekkingen tussen de Raad en de Republiek Moldavië aandacht te schenken aan een situatie die zich onmiddellijk na de ondertekening van deze overeenkomsten voordeed: op 12 oktober werd een aantal Roemeense delegaties aan de grens met de Republiek Moldavië de toegang tot het grondgebied van dit land geweigerd. Vanuit mijn overtuiging dat een versoepeling van de visumprocedures voor een derde land inhoudt dat dit land zich, na verloop van tijd, eveneens welwillend moet opstellen, vraag ik me af of de Raad van plan is deze kwestie aan te pakken. Ten tweede wordt in de overeenkomsten die u hebt ondertekend, verwezen naar de Moldavische taal, een taal die niet erkend wordt. Ik zou willen dat wij hier de aandacht op vestigen, vooral omdat er in Moldavië maar één taal wordt gesproken die door de Europese Unie erkend wordt, namelijk de Roemeense taal. Wat Georgië betreft, ben ik van mening dat het beter is om te streven naar de situatie waarin de inwoners van Zuid-Ossetië zich bevinden dan naar de huidige positie van Georgische burgers.
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd, heb ik deze overeenkomst betreffende de vereenvoudiging van visumprocedures zelf ondertekend en ik kan u vertellen dat deze maatregel, dit initiatief, deze overeenkomst door de regering van Moldavië op de juiste waarde werd geschat.
Dit instrument is van uitzonderlijk belang voor zowel onze betrekkingen met Moldavië als al onze betrekkingen met onze buurlanden. Ik hoop echt dat deze overeenkomst haar doel zal vervullen door te helpen de betrekkingen tussen de EU en Moldavië te versterken en de “menselijke dimensie” van het Europees Nabuurschapsbeleid te vergroten, oftewel mensen dichter tot elkaar te brengen zodat we elkaar meer en beter kunnen leren kennen, want dit is ongetwijfeld goed voor de Europese geest en verdraagzaamheid.
Natuurlijk moeten de moeilijkheden bij de toepassing van deze overeenkomst worden beoordeeld. Dergelijke moeilijkheden hebben zich zeer recentelijk voorgedaan, maar ik kan zeggen dat wanneer overeenkomsten die de Europese Unie sluit met derde landen op problemen of moeilijkheden uitlopen, wanneer ze niet de gewenste resultaten of de verkeerde resultaten opleveren, de Commissie, mogelijk in samenwerking met de Raad, moet bekijken wat er fout gaat en waar nodig de noodzakelijke aanpassingen moet doorvoeren.
Ik heb nota genomen van uw opmerking over Georgië, mevrouw Anastase.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT)Bestaan er plannen voor een overeenkomst inzake de vereenvoudiging van de visumprocedures voor Wit-Rusland? Na de uitbreiding van Schengen zal Litouwen, dat lange grenzen met Wit-Rusland heeft, moeilijkheden ondervinden bij het uitnodigen van mensen uit dat land en daarnaast zullen Wit-Russen hun familie over de grens niet kunnen bezoeken. Bestaan hier plannen voor?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Budreikatė, zoals u weet, worden beslissingen over de sluiting van overeenkomsten inzake de vereenvoudiging van visumprocedures van geval tot geval genomen. Er wordt natuurlijk rekening gehouden met het land in kwestie, de verhouding die we met dat land hebben, technische veiligheidskwesties, enzovoort. Voor Wit-Rusland of elk ander land houdt dat in dat als de tijd daar rijp voor is, de Commissie een voorstel zal doen aan de Raad, die hier vervolgens een besluit over moet nemen. Zoals ik echter al heb gezegd, kan een besluit om een dergelijke overeenkomst te sluiten of onderhandelingen te starten niet genomen worden zonder dat er voldaan is aan bepaalde technische en politieke voorwaarden.
Desalniettemin dragen overeenkomsten inzake de vereenvoudiging van visumprocedures, wanneer de sluiting daarvan in technische en politieke zin haalbaar is, zoals gezegd wel bij aan de “menselijke dimensie” of de “humanitaire dimensie” van het Nabuurschapsbeleid. We mogen geen vreemden voor elkaar blijven; we moeten en kunnen elkaar juist meer en beter leren kennen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 11 van Dimitrios Papadimoulis (H-0703/07)
Betreft: Oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht
Op 4.9.2007 heeft het Europees Parlement een resolutie over natuurrampen aangenomen (P6_TA(2007)0362), waarin de nadruk werd gelegd op de moordende bosbranden die Griekenland deze zomer hebben getroffen. In de resolutie en ook in het verslag (A6-286/2006 van 18.9.2006) over de oprichting van een communautair mechanisme voor civiele bescherming wordt onder meer het belang van het communautair mechanisme voor civiele bescherming erkend en wordt aangedrongen op de oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht die onmiddellijk kan optreden in noodsituaties, wat overigens een van de voorstellen was in het verslag van voormalig commissaris Barnier.
Wat denkt de Raad over de oprichting van deze civiele beschermingsmacht, welke met name zal optreden als aanvullende hulp voor de nationale autoriteiten van de lidstaten die de last van de civiele bescherming op zich nemen?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer Papadimoulis, de Raad wil erop wijzen dat de Europese Raad op 15 en 16 juni 2006, alsmede op 14 en 15 december 2006, zijn steun heeft verleend aan of kennis heeft genomen van verslagen van het voorzitterschap over het vergroten van het reactievermogen van de Unie in nood- en crisissituaties met het oog op de verbetering van de coördinatie en de levering van de beschikbare middelen.
De Europese Raad van juni 2006 leverde tevens nog meer richtsnoeren op voor de verbetering van het reactievermogen van de Unie in nood-, crisis- en rampsituaties, zowel binnen als buiten de Europese Unie. Er werd opgeroepen tot het schenken van bijzondere aandacht aan de verdere ontwikkeling van de snellereactiecapaciteit van de Europese Unie op basis van de middelen die door de lidstaten ter beschikking worden gesteld, zoals modules voor civiele bescherming, en tot het werken aan de voorstellen van de Commissie voor de versterking van het civiele-beschermingsvermogen van de Gemeenschap.
Wat het verslag betreft dat in mei 2006 werd ingediend door Michel Barnier, wil de Raad er tevens op wijzen dat dit document tijdens de Europese Raad van 15 en 16 juni 2006 werd geprezen als een belangrijke bijdrage aan de discussie. Hoewel bepaalde ideeën uit het verslag Barnier in de communautaire regelgeving en praktijken zijn opgenomen, heeft de Raad tot op heden geen voorstel ontvangen voor de oprichting van een Europese civiele beschermingsmacht.
In zijn conclusies van 15 en 16 oktober 2007 heeft de Raad, rekening houdend met de recente verwoestingen in sommige lidstaten en erkennend dat de Europese Unie in staat moet zijn om doeltreffend en op tijd te reageren op crisis- en noodsituaties die het gevolg zijn van natuurrampen, de Commissie uitgenodigd om de kwestie blijven te bestuderen en pertinente voorstellen in te dienen vóór de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen op 10 december 2007.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de fungerend voorzitter bedanken, maar hij heeft zojuist achttien maanden van stilstand en vertraging opgesomd in de gebruikelijk bewoordingen van de Raad. De tekst die u ons hebt voorgelezen, slaagt erin om het gehele voorstel van Barnier te ondermijnen. Ik vraag u: om hoeveel slachtoffers van branden en overstromingen moeten we nog treuren? Hoeveel eigendommen moeten er verloren gaan? Hoe lang moeten de lidstaten hun geld nog verspillen voordat u eindelijk tijdens een Raadsvergadering het onderzoek voorstelt waar het Europees Parlement al zo lang om vraagt? Ik vraag u: zult u, als fungerend voorzitter, op 10 december de Raad voorstellen om te onderzoeken wat het Parlement aanbeveelt, namelijk dat deze extra civiele beschermingsmacht wordt opgericht, of zal uw opvolger ons over achttien maanden weer hetzelfde verhaal over vertragingen vertellen?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer Papadimoulis, natuurlijk wacht de Raad met grote belangstelling op het voorstel van de Commissie inzake deze kwestie, oftewel de mogelijke oprichting van een civiele beschermingsmacht. Het is te hopen dat de Commissie deze suggesties of voorstellen zal doen vóór de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken op 10 december 2008, wat al over minder dan twee maanden is. We hopen de voorstellen van de Commissie te bekijken en te beoordelen en zullen vervolgens gepaste actie ondernemen.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Ook ik wil op het belang van deze kwestie wijzen, dus ik ben blij dat de Raad de Commissie heeft aangesproken en in afwachting is van een antwoord. Desalniettemin zou ik willen vragen: hoe ziet de Commissie de beschermingsmacht als het gaat om buitengewone situaties en, gezien al deze overstromingen en branden, de klimaatverandering en de gebeurtenissen die zich hier ver vandaan in Amerika afspelen, welke concrete rol denkt de Commissie dat een dergelijke macht in buitengewone situaties kan spelen?
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de fungerend voorzitter, u hebt het verslag Barnier verschillende malen genoemd. Dit verslag heeft angst gezaaid onder de hulporganisaties omdat het quasi-militaire leiderschapsstructuren of initiële besluitvorming op militair niveau in de hand lijkt te werken. Is de Raad op de hoogte van deze angst voor de “militarisering” van deze civiele beschermingsmacht en hoe kan en zal de Raad deze zorgen wegnemen?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al gezegd heb, luidde het voorstel en de conclusie van de Raad over het verslag van de heer Barnier dat het als een uitgangspunt voor toekomstige beslissingen zou kunnen dienen. Er was geen sprake van volledige overeenstemming, niet eens van gedeeltelijke overeenstemming, dat het als uitgangspunt móést dienen. Zo heeft de Raad dat destijds simpelweg afgesproken. Zoals ik zojuist heb gezegd, kan ik niet vooruitlopen op de reactie van de Raad op voorstellen, modellen en methoden die nog niet bestaan, omdat dat gelijk zou staan aan in de toekomst kijken.
We moeten de voorstellen en beoordeling van de Commissie afwachten. Vervolgens zullen we deze in de Raad bespreken en conclusies trekken. We zullen dan ook de koers bepalen die we in deze kwestie willen varen, hetgeen mij op een belangrijk punt brengt. Door de Commissie te vragen voorstellen inzake deze kwestie in te dienen, heeft de Raad zijn interesse in het onderwerp ondubbelzinnig aangetoond, alsmede zijn wens om op dit gebied vooruitgang te boeken. In mijn optiek is dat een ondubbelzinnig en positief signaal.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 12 van Bernd Posselt (H-0708/07)
Betreft: Lot van professor Ukshin Hoti
De internationaal erkende wetenschapper en vredesactivist prof. Ukshin Hoti, in de jaren negentig minister van Buitenlandse Zaken in de door president Rugova geleide democratische ondergrondse republiek Kosovo, werd door het regime Milosevic gearresteerd en is al jaren spoorloos.
Kan de Raad bij de regering van het huidige democratische Servië navraag doen wat er met prof. Hoti is gebeurd en of de autoriteiten in Belgrado bereid zijn een onderzoek te starten?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer Posselt, professor Ukshin Hoti staat op een lijst van het Internationale Comité van het Rode Kruis (ICRK) van meer dan tweeduizend mensen die door hun familie tijdens het Kosovo-conflict als vermist zijn opgegeven.
Het ICRK verzamelt sinds januari 1998 informatie over mensen die in Kosovo zijn verdwenen. Deze informatie is naar de autoriteiten in Belgrado en Pristina gestuurd, samen met het verzoek hun uiterste best te doen om deze personen op te sporen.
De ICRK in Kosovo werkt in dezen ook nauw samen met de VN-missies in Kosovo. Als onderdeel van de dialoog tussen Pristina en Belgrado over kwesties van wederzijds belang is de werkgroep vermiste personen, die in beide regeringen vertegenwoordigd is, sinds 2004 regelmatig bijeengekomen onder de auspiciën van het Rode Kruis.
Aan beide zijden wordt gewerkt aan de opsporing van de vermiste personen, maar er wordt slechts langzaam vooruitgang geboekt. Het recht om te weten waar vermiste dierbaren zich bevinden, is een fundamentele kwestie van humanitair recht en mensenrechten.
Bijgevolg steunt de Raad van de Europese Unie de internationale en plaatselijke autoriteiten in Servië en Kosovo die hieraan werken en moedigt hen aan om hun inspanningen te verhogen.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk is elk slachtoffer even belangrijk en ik ben dan ook blij met dit onderzoek. Maar professor Hoti was echt heel bekend. Ik sta in nauw contact met zijn familie. Hij was de rechterhand van Ibrahim Rugova, winnaar van onze Sacharov-prijs, en hij is officieel in hechtenis genomen door de Serviërs. Dan moeten zij toch wel weten waar hij is! Dit is een kwestie die formeel moet worden opgehelderd met de regering in Belgrado, met ondersteuning van de Raad. Wat kan de Servische regering ons vertellen over de verblijfplaats van haar gevangene, die onder haar verantwoordelijkheid valt, aangezien zij hem in hechtenis heeft?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd, steunt de Raad vanzelfsprekend alle autoriteiten met directe verantwoordelijkheid op dit gebied die professor Ukshin Hoti proberen op te sporen. Zoals gezegd, begrijpen wij ook dat dit een kwestie van mensenrechten en de bescherming van mensenrechten is. In dat opzicht moet dit deel uitmaken van onze politieke dialoog met de regeringen die hiervoor verantwoordelijk zijn.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 13 van Robert Evans (H-0710/07)
Betreft: Klimaatverandering
Is de Raad nog altijd van mening dat de doelstelling van de Europese Unie om de wereldwijde temperatuur niet meer dan 2°C te laten stijgen, gehaald zal worden?
Heeft de Raad van gedachten gewisseld over de eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen op EU-niveau om in te spelen op de bezorgdheid die in het verslag van 2007 van het Intergouvernementeel Panel over klimaatverandering (IPCC) naar voren is gebracht?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet hebben de Europese leiders besloten de internationale gemeenschap duidelijk te laten blijken dat ze vastberaden zijn om de klimaatverandering te bestrijden door de volgende verbintenissen aan te gaan, die mede bedoeld zijn ter aanmoediging van onderhandelingen over een mondiale overeenkomst voor na 2012.
In afwachting van die overeenkomst is de Europese Unie een ferme en onafhankelijke verbintenis aangegaan om de broeikasemissies tegen 2020 met ten minste twintig procent van het niveau van 1990 terug te dringen. Daarnaast is de Europese Unie bereid om een reductie van dertig procent toe te zeggen als andere ontwikkelde landen eveneens bereid zijn tot gelijksoortige reducties en de ontwikkelingslanden met de sterkste economieën ook een passende bijdrage leveren.
De Europese Unie gelooft dat zij het voortouw moet nemen op het gebied van ambitieuze emissiereducties zodat de ontwikkelde landen de ontwikkelingslanden kunnen overtuigen bij te dragen aan de wereldwijde inspanningen.
Natuurlijk zal een ambitieuze doelstelling tevens de mondiale koolstofmarkt versterken, die goed moet blijven werken met het oog op beperking van de kosten van emissiereducties. Er zijn reeds verschillende maatregelen genomen als onderdeel van het Europees Programma inzake klimaatverandering en in het kader van de strategische analyse van het energiebeleid in de Europese Unie worden er nog andere voorbereid om de reductiedoelstelling voor broeikasgas voor een aanzienlijk deel te verwezenlijken.
De EU-regeling voor de handel in emissierechten zal een belangrijke rol spelen bij de verwezenlijking van de langetermijndoelstellingen van de EU voor het terugdringen van broeikasgasemissies en de bijbehorende analyse zal van levensbelang zijn voor het verwezenlijken van de algemene doelen die de Europese Unie zichzelf gesteld heeft.
Robert Evans (PSE).-(EN) Ik dank de fungerend Voorzittervan de Raadvoor dat positieve antwoord. U zei dat u een sterk signaal wilt afgeven en dat we tot een wereldwijde overeenkomst moeten komen. Ik vond het interessant om te horen over een doelstelling van 30 procent. Ik ben het met u eens dat we ambitieus moeten zijn. Dit is uiteraard niet alleen een onderwerp dat de meeste Europese burgers raakt, maar ook één waarover veel mensen zich zorgen maken.
Ik vroeg me af of u wellicht nog wat meer kunt aangeven, welke stappen we naar uw mening kunnen nemen om landen die meer zouden moeten kunnen doen – zoals de Verenigde Staten - te stimuleren dat te doen en landen die het op dit moment wellicht wat moeilijker hebben – of dat nou China, India of Rusland is – hulp te bieden. Wat kunnen we concreet doen om dit proces te stimuleren, in plaats van praten? Ik wil daarmee niet zeggen dat u alleen maar praat, maar wat kunnen we behalve praten ook concreet iets dóen om het voor elkaar te krijgen?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) De instrumenten die de Europese Unie ter beschikking staan, zijn diplomatieke instrumenten, alsmede onze overtuiging en, laten we zeggen, onze politieke volharding. Ik denk dat we anderen het beste kunnen overtuigen ons te volgen door het tempo te bepalen en het goede voorbeeld te geven, hetgeen precies is wat we doen.
Door onszelf ambitieuze doelen te stellen die overeenkomen met de verwachtingen van onze burgers, geven wij natuurlijk het goede voorbeeld, niet alleen binnen de Unie maar ook wereldwijd. Dit vormt een inspiratie voor de publieke opinie in andere landen, waardoor hun regeringen zich op hun beurt gedwongen zien om maatregelen te nemen met net zulke ambitieuze doelen.
De uitwerking van ons leiderschap zien we mijns inziens erg sterk terug in de Verenigde Staten. De voorbeeldfunctie die de EU in dit opzicht op wereldniveau vervult, heeft ertoe geleid dat de Amerikaanse maatschappij druk uitoefent op de verantwoordelijke autoriteiten om zich ook ambitieuzer op te stellen. Persoonlijk ben ik van mening dat de toekenning van de Nobelprijs voor de vrede aan de heer Al Gore hier voor een groot deel aan te danken is: aan ons ambitieus beleid, aan ons streven naar verandering, aan onze wens om anderen zover te krijgen zich te verbinden aan onze doelstellingen, en dit alles vanzelfsprekend tegen een achtergrond van multilaterale diplomatie via de Verenigde Naties.
Mairead McGuinness (PPE-DE).-(EN) Mag ik er bij het Parlement op aandringen leiderschap te tonen en de airconditioning uit te zetten, want ik heb het ontzettend koud en we zouden zo ook een bijdrage kunnen leveren om de klimaatsverandering tegen te gaan?
Fungerend voorzitter van de Raad, u hebt een van de vragen beantwoord die ik wilde stellen, maar ik denk dat er meer nodig is dan Al Gore om mensen zich er echt bij betrokken te laten voelen. Daarom wil ik de Raad vragen aan te geven hoe hij de ongerustheid van mensen in de Europese Unie in actie wil vertalen en daarbij mee te nemen dat we de vooruitgang van de zich ontwikkelende wereld niet in de weg willen staan, omdat wij er zelfs bij gebaat zijn dat zij zich ontwikkelen.
De Voorzitter. − We zullen proberen om het temperatuursprobleem in dit Huis op te lossen.
Manuel Lobo Antunes. −(PT) Mevrouw McGuinness, dank u voor uw vraag. Wat we moeten doen, is een constante campagne van bewustzijnsverhoging en voorlichting voeren. We moeten ook het goede voorbeeld geven. Dat doen we al.
Het is duidelijk dat er nog veel te doen is, maar ik heb het idee dat de bewustwording van de klimaatveranderingskwesties steeds meer terrein wint omdat de gevolgen elke dag kunnen worden waargenomen, omdat ze echt zijn en mensen ze kunnen voelen. Misschien voegt het iets toe als ik iets over mijn eigen ervaringen vertel. Toen ik zes of zeven jaar oud was, was het klimaat in Portugal anders dan nu ik vijftig ben. Ik, en anderen met mij, constateer dus dat de dingen veranderd zijn. Als gevolg hiervan vragen mensen nu waarom de dingen veranderd zijn en wat de gevolgen zijn van deze veranderingen.
Anderzijds moeten de lidstaten de benodigde wetgeving aannemen om de oorzaken van klimaatverandering op te vangen of ze een halt toe te roepen dan wel verminderen. De lidstaten zijn politieke verbintenissen op EU-niveau aangegaan en moeten zich nu verbinden aan het aannemen van de benodigde wetgeving en de daadwerkelijke naleving ervan. Eens te meer moeten wij op wereldniveau het goede voorbeeld geven.
Ik wil de campagne van voormalig vice-president Al Gore niet onderschatten omdat ik geloof dat deze de wereldwijde publieke opinie in grote mate heeft beïnvloed.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 14 van Mairead McGuinness (H-0713/07)
Betreft: Beroering op de financiële markten van de wereld
Tijdens een informele bijeenkomst van de ministers van Financiën van de EU (Porto, 14-15 september) is gesproken over de crisis die in Europa is ontstaan door het gebrek aan stabiliteit op de financiële markten in de VS. Kan de Raad een indruk geven van de aard van deze gedachtewisselingen? Heeft hij zich specifiek bezig gehouden met Northern Rock dat momenteel in financiële moeilijkheden verkeert als rechtstreeks gevolg van de instabiliteit in de VS?
Is de Raad van mening dat deze zaak bredere gevolgen heeft voor de financiële markten in Europa?
Is de Raad er, ten slotte, van overtuigd dat de huidige waarborgen in de sector financiële-dienstverlening de consument voldoende bescherming bieden, met name als deze financiële producten heeft gekocht buiten zijn “eigen” lidstaat?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het volgende over deze kwestie zeggen. Tijdens de informele bijeenkomst van ministers van Financiën van de EU en presidenten van de centrale banken die op 14 en 15 september in de Portugese stad Porto gehouden werd, zijn verschillende kwesties besproken, waaronder ontwikkelingen op economisch en financieel gebied.
Zoals aangegeven op de website van het Portugese voorzitterschap, bestaat onze beoordeling uit twee delen. Enerzijds denken wij dat we een periode van instabiliteit en de herwaardering van risico’s op de mondiale financiële markten doormaken, die veroorzaakt wordt door moeilijkheden op de markt voor door subprime verstrekte hypotheekleningen in de Verenigde Staten, die via gecompliceerde financiële instrumenten in het mondiale financiële stelsel terecht zijn gekomen.
Het functioneren van de geldmarkten is hier ook door aangetast en dit heeft tot snelle en ferme maatregelen van de belangrijkste centrale banken geleid, waaronder de Europese Centrale Bank. Anderzijds is het een feit dat, hoewel niet te ontkennen valt dat de financiële turbulentie de onzekerheid over de economische vooruitzichten heeft vergroot, de macro-economische fundamenten van de Europese Unie sterk zijn en er nog steeds sprake is van een forse mondiale groei, ondanks de hapering in de VS.
Europese financiële instellingen lijken sterk en door hun goede winstgevendheid in de afgelopen jaren zullen zij in staat zijn om deze periode van verhoogde instabiliteit op de financiële markten te doorstaan.
Ik zou er echter wel op willen wijzen dat we geen specifieke gevallen in lidstaten hebben besproken. Gedurende deze evaluatie hebben we ook gesproken over de lering die wij kunnen trekken uit de recente instabiliteit op de financiële markten. Er werd benadrukt dat we, vooral met het oog op de snelle en vernieuwende ontwikkelingen op het gebied van financiële producten, alert moeten blijven, ook al beschikken we over een regelgevings- en toezichtskader in de financiële sector dat versterkt is door recente wetgeving, zoals de implementatie van de Richtlijn Kapitaalvereisten en de lopende werkzaamheden aan de Solvency II-richtlijn.
Door de recente periode van financiële turbulentie zijn bepaalde kwesties op de agenda van de Raad nog dringender geworden en bestaat er een grotere noodzaak voor de Europese Unie om, samen met haar internationale partners, manieren te vinden om de transparantie te vergroten, waardeschattingen te optimaliseren, het risicobeheer te blijven versterken en de marktwerking te verbeteren, met name als het gaat om complexe financiële producten.
Op 9 oktober is de Ecofin-Raad een gedetailleerd werkprogramma overeengekomen, dat door lichamen op EU-niveau tot eind 2008 moet worden uitgevoerd, in nauwe samenwerking met de belangrijkste internationale partners.
Tijdens dezelfde bijeenkomst van de Ecofin-Raad van oktober zijn er conclusies aangenomen voor de versterking van de financiële-stabiliteitsmechanismen in de Europese Unie. Deze conclusies staan op de website van de Raad en zijn het tastbare resultaat van meer dan een jaar werk. In het bijzonder heeft de Raad een reeks gemeenschappelijke beginstelen vastgesteld om de samenwerking tussen de nationale autoriteiten op het gebied van financiële stabiliteit te sturen.
Daarnaast is besloten tot uitbreiding van het Memorandum van overeenstemming inzake samenwerking en de uitwisseling van informatie, dat in 2005 werd ondertekend door de toezichthoudende bankautoriteiten van de EU, de centrale banken en de ministeries van Financiën. Drie nieuwe elementen moeten worden toegevoegd: de gemeenschappelijke beginselen die tijdens de bijeenkomst zijn vastgesteld, een gemeenschappelijk analytisch kader voor de beoordeling van de structurele gevolgen van een eventuele crisis en gemeenschappelijke richtsnoeren voor de te volgen procedures in eventuele grensoverschrijdende crisissituaties.
Er is daarom een werkprogramma opgesteld met een tijdschema voor de uitvoering van deze en andere maatregelen om de financiële-stabiliteitsmechanismen in de Europese Unie doeltreffender te maken. Natuurlijk zijn al deze inspanningen bedoeld voor de bescherming van consumenten en investeerders die afhankelijk zijn van de goede werking van de financiële markten.
Staat u mij toe af te sluiten door te onderstrepen dat, in mijn optiek, de Raad, samen met het Europees Parlement en de Commissie, streeft naar de verwezenlijking van doeltreffend prudentieel toezicht en prudentiële regelgeving voor de veiligstelling van financiële stabiliteit, wereldwijd concurrentievermogen en consumentenbescherming.
Mairead McGuinness (PPE-DE).-(EN) Fungerend Voorzitter van de Raad, ik dank u wel. Ik zal uw zeer gedetailleerde antwoord bestuderen. Ik waardeer uw antwoord, omdat dit een zeer ernstige kwestie is.
Het vertrouwen van spaarders in Northern Rock is ernstig beschadigd en dat er is sprake van een domino-effect. Vertrouwen is het centrale element voor een stabiel banksysteem en voor grensoverschrijdende diensten en zaken in de sector financiële dienstverlening.
Denkt u dat de maatregelen die u hebt geschetst voldoende zijn om dat vertrouwen te herstellen?
Manuel Lobo Antunes. −(PT) De Raad kan de Parlementsleden altijd verrassen. Zoals ik reeds gezegd heb, heeft de Ecofin-Raad een werkgroep verzocht om de situatie, en de mogelijke nieuwe instrumenten of maatregelen die in de toekomst kunnen voorkomen dat dergelijke situaties gevolgen hebben voor de Europese financiële markten, zeer grondig en uitvoerig te analyseren. De Raad schat het probleem dus op waarde door de bevoegde lichamen te vragen om gedetailleerd te werk te gaan. De werkgroep is verzocht om maatregelen voor te stellen die wellicht moeten worden genomen om situaties zoals we die onlangs hebben meegemaakt, te voorkomen. We zullen moeten afwachten of deze maatregelen in de praktijk doeltreffend zijn. De Raad zal echter in ieder geval in kennis worden gesteld van de maatregelen die wellicht moeten worden genomen om onze economie in de toekomst te beschermen tegen verdere financiële beroering.
Ik moet zeggen dat deze kwestie ook is besproken tijdens de informele bijeenkomst van de staatshoofden en regeringsleiders die vorige week in Lissabon is gehouden. Onze staatshoofden en regeringsleiders hebben op deze bijeenkomst de volgende boodschap met klem benadrukt: in de eerste plaats rust de Europese Unie op “goede fundamenten”, zoals dat in economenkringen wordt genoemd, en in de tweede plaats steunen zij de maatregelen die Ecofin heeft genomen en die op dit gebied worden voorgesteld.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 15 van Johan Van Hecke (H-0717/07)
Betreft: Stijgend aantal Europese agentschappen
Op dit moment bestaan er 23 Europese agentschappen, verspreid over diverse EU-landen en -steden. Er bestaat nagenoeg geen controle op hun activiteiten of hun werking. Het laatst opgerichte betreft het “Agency for Fundamental Rights”, gevestigd in Wenen, dat nu 100 mensen tewerk stelt. Het heeft de bedoeling de bescherming van de mensenrechten na te gaan in de Europese Unie terwijl deze taak al perfect wordt ingevuld door het Europese Hof van de Rechten van de Mens en eigenlijk ook de Raad van Europa, beide gevestigd in Straatsburg. Al deze agentschappen spenderen ongeveer 1 miljard euro jaarlijks aan belastinggeld. Sommige waarnemers menen dat er nauwelijks nog een Europese Raad plaats heeft of er wordt een nieuw agentschap opgericht...
Is de Raad voornemens nog nieuwe agentschappen op te richten? Wordt de noodzaak hiervan telkens wel overwogen? Is de Raad bewust van de financiële impact hiervan op de Europese begroting? Is de Raad bereid sommige agentschappen weer af te schaffen als hun bestaansreden niet gefundeerd is?
Manuel Lobo Antunes,fungerend voorzitter van de Raad. −(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Van Hecke, ik wil erop wijzen dat vragen over de oprichting en opheffing van communautaire agentschappen aan de Commissie moeten worden gesteld, omdat zij op dit gebied over het exclusieve initiatiefrecht beschikt. De wetgevende organen, het Parlement en de Raad, handelen uitsluitend aan de hand van voorstellen van de Commissie. Met betrekking tot de Raad kan het geachte Parlementslid er zeker van zijn dat de noodzaak van oprichting van een nieuw agentschap telkens goed wordt overwogen.
Wat betreft het budgettaire aspect van agentschappen, verwijs ik het geachte Parlementslid naar de gemeenschappelijke verklaring van 18 april 2007, waarin de drie instellingen hun goedkeuring verlenen aan een gemeenschappelijke reeks beginselen voor het beheer van bestaande of toekomstige communautaire agentschappen.