Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. – (PL) Ik heb voor het verslag van de heer Costa over de wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten gestemd. Het heeft betrekking op een voorstel voor een besluit van de Raad inzake de sluiting van een protocol tot wijziging van de overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Koninkrijk Marokko inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten, teneinde rekening te houden met de toetreding van de Republiek Bulgarije en Roemenië tot de Europese Unie.
Het protocol voorziet in essentiële wijzigingen van de bestaande bilaterale overeenkomsten inzake luchtdiensten tussen het Koninkrijk Marokko en de Republiek Bulgarije en de Republiek Roemenië op grond van de toetreding van deze beide staten tot de Europese Unie.
Zowel Bulgarije als Roemenië had daarvoor met Marokko overeenkomsten over luchtdiensten gesloten, respectievelijk in 1966 en in 1971. De Europese Gemeenschap heeft echter in december een horizontale overeenkomst ondertekend, zodat het nodig is de overeenkomsten aan de communautaire wetgeving aan te passen en de beide nieuwe lidstaten in staat te stellen tot de horizontale overeenkomst toe te treden.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. − (RO) De Roemeense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben zich onthouden van stemming over het verslag inzake de overeenkomsten tussen de EG en Georgië, Libanon, de Malediven, Moldavië, Singapore en Uruguay betreffende bepaalde aspecten van luchtdiensten, en wel vanwege het feit dat in de tekst van de overeenkomst met de Republiek Moldavië wordt verwezen naar de Moldavische taal in de formulering: “Deze overeenkomst werd te Luxemburg opgesteld in tweevoud in de Bulgaarse, de Deense, de Duitse, de Engelse, de Estse, de Finse, de Franse, de Griekse, de Hongaarse, de Italiaanse, de Letse, de Litouwse, de Maltese, de Nederlandse, de Poolse, de Portugese, de Roemeense, de Sloveense, de Slowaakse, de Spaanse, de Tsjechische en de Zweedse taal en in de Moldavische taal.”
De delegatie van de Roemeense sociaal-democraten benadrukt dat het feit dat Roemenië partij is bij deze overeenkomst niet betekent dat het de benaming de “Moldavische taal” erkent. De Roemeense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement wijzen er nogmaals op dat op grond van de feiten en volgens wetenschappelijk onderzoek, met inbegrip van een analyse van de Academie van Wetenschappen van de Republiek Moldavië (van september 1994), de juiste benaming de “Roemeense taal” luidt.
Er moet rekening worden gehouden met het feit dat de Commissie in tal van andere overeenkomsten gebruik heeft gemaakt van de neutrale formulering: “Deze overeenkomst werd te ...... op ........ opgesteld in tweevoud in elk van de officiële talen van de overeenkomstsluitende partijen, zijnde alle teksten gelijkelijk authentiek.”
Wij betreuren dat deze formulering niet is gebruikt in de overeenkomsten met de Republiek Moldavië, en wij bevelen aan deze neutrale formulering te gebruiken in de officiële documenten betreffende de betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Moldavië.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) Door middel van mijn steun voor dit verslag wil ik kort wijzen op de problemen die luchtvaartmaatschappijen uit de EU nog steeds ervaren met betrekking tot de rechten om over Rusland te vliegen.
Deze rechten worden niet alleen beperkt afgegeven door de Russische autoriteiten, maar ze zijn ook duur en bij het verlenen van deze rechten vindt discriminatie plaats, waarbij luchtvaartmaatschappijen uit de EU, met name de luchtvaartmaatschappijen die op een aantal routes naar het Verre Oosten vliegen, duidelijk worden benadeeld.
Dit probleem is al sinds geruime tijd bekend, maar het gebrek aan bereidheid bij de Russische autoriteiten om de onderhandelingen over dit punt te heropenen kost veel geld en is niet behulpzaam.
De Commissie en de Russische autoriteiten moeten nu hun inspanningen opvoeren om een oplossing te vinden voor dit zeer ernstige probleem.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Ook al is sinds bepaalde ongelukken met kerncentrales weer vele jaren verstreken, betalen we nog steeds de prijs voor onze fouten uit het verleden. Onmiddellijk na zo’n ongeluk worden bijvoorbeeld wild, bessen, paddenstoelen tijdelijk van de menukaart gehaald, om kort daarna weer terug te keren. Het is belangrijk om restrictieve maximaal toelaatbare niveaus vast te stellen, maar er bestaat een gebrek aan studies over het effect van straling voor de mens, net zoals het nieuwe terrein van de gentechnologie tot dusver onvoldoende onderzocht is.
De EU moet zich onverwijld gaan bezighouden met deze belangrijke en dringend noodzakelijke effectbeoordelingen, voorbereidingen treffen voor het afstappen van kernenergie en het aan de lidstaten overlaten om besluiten te nemen over de toepassing van de gentechnologie. Daar in het verslag niet naar behoren rekening is gehouden met bovengenoemde punten heb ik mij van stemming onthouden.
- Verslag: Francesco Enrico Speroni (A6-0476/2007)
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) De gemeenschappelijke ordening van de markt voor visproducten is bedoeld om stabiliteit in de markt en inkomenszekerheid voor de mensen die in de sector werkzaam zijn te waarborgen. Deze doelen, en ook de doelen die in het EG-Verdrag worden genoemd, zijn waardevol en hadden tot welvaart in de Europese visserijgemeenschappen moeten leiden.
Helaas is 25 jaar gecentraliseerde controle vanuit Brussel in de vorm van het gemeenschappelijk visserijbeleid desastreus geweest voor deze gemeenschappen. Een bloeiende markt met baanzekerheid is niet bereikbaar in het kader van het gemeenschappelijke visserijbeleid en de controle over het visserijbeheer moet worden teruggegeven aan de landen die afhankelijk zijn van de visserij.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Ik heb tegen het verslag gestemd aangezien het bepalingen bevat voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat wij willen afschaffen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet radicaal worden hervormd. We pleiten er al sinds jaren voor om hierover eindelijk een debat te voeren. Wij zijn van mening dat de EU al in 2010 moet beginnen met de vermindering van de landbouwsteun, na de zogenaamde gezondheidscontrole van de langetermijnbegroting voor de periode 2007-2013.
Om deze reden kunnen de leden van de Junilijst gewoonlijk niet voor de verschillende verslagen inzake het landbouwbeleid stemmen die aan het Europees Parlement worden voorgelegd.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Fytosanitaire bescherming en certificering van teeltmateriaal voor fruitdragende gewassen en fruitbomen is van het hoogste belang voor de producent, omdat een goede opzet van een boomgaard een garantie biedt voor een goede opbrengst. Ongetwijfeld moet de wetgeving worden aangepast aan de ontwikkelingen in de sector.
Hoewel wij akkoord gaan met de meeste amendementen van het verslag van de heer Gklavakis hebben wij bedenkingen tegen de amendementen waarin genetisch gemodificeerd teeltmateriaal, zelfs als entstam, wordt toegelaten, aangezien dit risico’s inhoudt voor de gezondheid van de mens en het milieu. Tot op heden zijn er geen wetenschappelijke studies die garanderen dat er geen schadelijke effecten te verwachten zijn. Wij zijn het ermee eens dat voor de import uit derde landen geen afwijkingen mogen worden toegestaan, omdat anders het gevaar zou bestaan dat zich in de Europese Unie ziekten verspreiden, met nadelige gevolgen voor de productie, de productkwaliteit en het landbouwinkomen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij zijn voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel. Bijgevolg zijn wij het ermee eens dat de Gemeenschap geen inbreuk mag maken op de bevoegdheden van de lidstaten. Dit geldt bijvoorbeeld voor lokale diensten waarbij geen grensoverschrijdende activiteiten worden ontplooid en die derhalve in principe niet van invloed zijn op het functioneren van de interne markt. Daarom moet elke lidstaat de vrije hand krijgen op het gebied van indirecte belastingen en met betrekking tot de vaststelling van BTW-tarieven.
Zelfs al zou de Raad besluiten een definitieve regeling voor de belasting van intracommunautaire transacties in te voeren, dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben om verlaagde tarieven of eventueel zelfs een nultarief toe te passen op goederen en diensten die in basisbehoeften voorzien, zoals voedingsmiddelen en medicijnen, evenals op lokale diensten, met inbegrip van diensten en de levering van goederen op het gebied van onderwijs, welzijnszorg, sociale zekerheid en cultuur.
Zelfs als voor eind 2010 wordt besloten een definitieve regeling voor de belasting op intracommunautaire transacties in te voeren, dienen de lidstaten de mogelijkheid te hebben verlaagde BTW-tarieven aan te vragen om lokale diensten te en hun rol in de formele economie te versterken of hun behoud te waarborgen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Voor deze ene keer kwamen we bijna in de verleiding om voor een verslag van dit Parlement inzake BTW te stemmen. Het verslag pleit ervoor de doelstelling op te geven om definitieve regelingen in te voeren die zijn gebaseerd op belasting in het land van consumptie, wat de enige rechtvaardiging was voor een toenemende harmonisatie van de BTW-tarieven. Het verslag pleit tevens voor de toepassing van het subsidiariteitsbeginsel, waardoor de lidstaten de mogelijkheid zouden hebben een nultarief toe te passen op lokale diensten, bijvoorbeeld voor catering en dergelijke, ter bevordering van sociale, educatieve of culturele doelstellingen enzovoorts. Tevens pleit het ervoor tal van vrijstellingen, die in 2007 zouden komen te vervallen, te handhaven tot 2010. Met al deze punten gaan wij akkoord.
Wij gaan evenwel niet akkoord met de wens om aan de Europese BTW-wetgeving vast te houden en koste wat het kost voor identieke tarieven te zorgen, zogenaamd om de handel en de douaneformaliteiten voor het intracommunautaire handelsverkeer te vereenvoudigen. Het heffen van belastingen behoort tot de soevereine bevoegdheden van de afzonderlijke landen, en de verschillen met betrekking tot de ene soort belasting worden vaak weer goedgemaakt door de ongelijkheden met betrekking tot een andere. Zulke verschillen zijn daarom niet per se illegitiem.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) In de context van het lopende debat over transnationale BTW-tarieven werd het Europees Parlement om advies gevraagd over de uitbreiding van de tijdelijke regeling met betrekking tot deze tarieven. Vandaag stemmen we over dit advies. Het komt een beetje laat, gezien het feit dat de Europese Unie heeft besloten om preferentiële BTW-tarieven ook na 1 januari 2008 te blijven toepassen. Desalniettemin ben ik van mening dat het een zeer belangrijk advies is.
Dit besluit is goed voor de landen die in 2004 tot de Unie zijn toegetreden, en wij staan er volledig achter. Het advies van het Parlement over dit onderwerp laat niets aan duidelijkheid te wensen over en pleit voor de handhaving van bepaalde tijdelijke regelingen met betrekking tot BTW-tarieven. Dit besluit verdient brede steun.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor het verslag-Van den Burg over de BTW gestemd. In het verslag wordt gewezen op het belang van het subsidiariteitsbeginsel op het gebied van de belastingheffing en wordt naar mijn mening terecht gesteld dat dit beginsel moet worden toegepast wanneer diensten geen grensoverschrijdend element hebben en derhalve geen gevolgen hebben voor de werking van de interne markt..
Jean-Claude Martinez (NI), schriftelijk. – (FR) De Commissie zit er altijd naast als het om BTW gaat. In de jaren tachtig beval het verslag-Cockfield een spreiding van de BTW-tarieven aan. In plaats daarvan was er alleen een normaal tarief van minimaal 15 procent en een verlaagd tarief van 5 procent.
Vervolgens was de Europese Commissie voor een heffing van BTW volgens de tarieven van het land van oorsprong. In de praktijk werd BTW geheven volgens de tarieven van het land van bestemming. Het was een tijdelijke regeling die uiteindelijk een definitieve regeling werd: de zogenaamde “BTW van Bolkenstein” werd nooit ingevoerd. Inmiddels bestonden er lagere BTW-tarieven voor Franse catering-entiteiten, centra voor ontwikkeling en werkgelegenheidsscheppende activiteiten.
In 1977 is de Commissie, tenminste tijdelijk, gezwicht in haar lijst van bijlage H bij de Zesde richtlijn, omdat zij besefte dat de Duitsers moeilijk voor een grensoverschrijdende lunch in hun Mercedes kunnen komen voorrijden bij het restaurant met verlaagd BTW-tarief.
Beschamend dat zij in 1993 niet heeft beseft dat de BTW door het wegvallen van de binnengrenzen een onuitputtelijke bron van grootschalige fraude zou worden. De logica van de BTW, een intelligente vorm van belasting, die economisch neutraal is, ontgaat de overgrote meerderheid van de Commissie-ambtenaren volledig. Daarom faalt hun beleid op dit gebied al sinds twintig jaar.
Joseph Muscat (PSE), schriftelijk. − (MT) Ik wil de aandacht vestigen op de twee amendementen die ik heb voorgesteld en die in het definitieve verslag zijn opgenomen.
Het eerste voorstel luidt dat elk land het recht dient te hebben om verlaagde BTW-tarieven of, in bepaalde uitzonderingssituaties, zelfs een nultarief op basisgoederen en –diensten, zoals voedingsmiddelen en medicijnen, toe te passen of dit om sociale dan wel milieuredenen of ten behoeve van de consument te doen.
Het tweede voorstel luidt dat het mogelijk moet zijn om verlaagde BTW-tarieven of zelfs een nultarief toe te passen op goederen die verband houden met onderwijs, sociale zekerheid en cultuur.
Thans kunnen reeds verlaagde BTW-tarieven worden toegepast op goederen voor het onderwijs. Het amendement versterkt deze regeling.
Ik doe een beroep op de Raad van Ministers om zich bij dit beleid van het Parlement aan te sluiten.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij hebben ons van stemming over dit verslag onthouden vanwege de twijfels rond de oprichting van ARTEMIS en de werking en het beheer daarvan. Bij het opzetten van een gemeenschappelijke onderneming in de context van publiek-private partnerschappen, zoals dat het geval is met de oprichting van ARTEMIS voor de tenuitvoerlegging van een gezamenlijk technologie-initiatief, is het, zoals in dit verslag wordt beschreven, de bedoeling om overheidsmiddelen voor particuliere doelstellingen en belangen te gebruiken, terwijl samenwerking in de omgekeerde richting, zij het van financiële aard of in de vorm van kennisoverdracht, schijnt te ontbreken.
Wat dit betreft schijnen de doelstellingen tegenstrijdig te zijn, aangezien de particuliere pijler op winstbejag berust, terwijl de overheidspijler erop is gericht het algemeen belang te dienen en in de behoeften van de bevolking te voorzien.
Investeringen in onderzoek, met name op het gebied van geïntegreerde IT-systemen, leveren ons inziens echter een essentiële bijdrage tot de ontwikkeling van de technologie in Europa.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ARTEMIS is het eerste van vier voorgestelde gemeenschappelijke ondernemingen met een gemeenschappelijke doelstelling en rechtvaardiging. De andere zijn Clean Sky, ENIAC en het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen. Al deze vier ondernemingen hebben een gezamenlijk hoofdkwartier in Brussel, de stad die de hoofdstad van de Vlamingen en de Walen blijft.
De Begrotingscommissie van het Parlement heeft haar steun uitgesproken voor de vier nieuwe organen die in het kader van het zevende kaderprogramma zijn opgericht. Zij deed dit in de hoop dat het daarvoor ontwikkelde publiek-private partnerschapsmodel realistischer zal blijken dan dat van het Galileo-programma. Er moet evenwel op worden gewezen dat het tijdskader en de budgettaire constructies voor ARTEMIS en de andere gemeenschappelijke ondernemingen (2008-2013) niet in lijn zijn met de algemene financiële regelingen zoals die zijn vastgelegd in het zevenjarige financiële kader 2007-2013. Dit zou in de toekomst tot bepaalde problemen kunnen leiden.
Wij hebben ook gewezen op het relatief lage bedrag dat in de uitsplitsing van de uitgaven voor de vier gemeenschappelijke ondernemingen is uitgetrokken voor administratieve kosten, namelijk 84 miljoen euro voor de periode 2008-2017. Dit komt overeen met ongeveer 3,5 procent van de totale kosten en geeft aanleiding tot zorg. Het toenemende aantal organen in het kader van de Europese Unie blijft echter een probleem dat niet alleen de institutionele opbouw van het zevende kaderprogramma betreft.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). - (SK) Het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen is een uniek initiatief waartoe de Europese Commissie en de Europese Federatie van Verenigingen van farmaceutische bedrijven (EFPIA) de aanzet hebben gegeven en dat in de periode tot 2013 over een begroting van 2 miljard euro beschikt. Daarom heb ik ook voor dit verslag gestemd.
Ik ben ervan overtuigd dat dit partnerschap tussen de particuliere en de openbare sector ertoe zal bijdragen de beschikbaarstelling van betere en veiligere geneesmiddelen te bespoedigen.
Ik ben blij dat het Initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen de voorwaarden voor onderzoek zal verbeteren, en daarmee ook de mogelijkheden om betere medicijnen voor de behandeling van veronachtzaamde ziekten te ontwikkelen.
Ten tweede ben ik als lid van de Vereniging van kleine en middelgrote ondernemingen ben ik zeer gelukkig met dit eerste publiek-private partnerschap, in het kader waarvan middelen zijn uitgetrokken voor samenwerking tussen kleine en middelgrote ondernemingen, universiteiten, onderzoekscentra en genootschappen en verenigingen die deel uitmaken van de EFPIA.
Deze financieringsmethode biedt eindelijk toegang tot de nodige middelen en schept zodoende een gunstig klimaat voor onderzoek in de Europese Unie, waardoor haar concurrentievermogen toeneemt. Onze lidstaten kunnen resultaten verwachten ....
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik behoor tot diegenen die het gebrek aan samenwerking tussen grote ondernemingen en universiteiten hebben bekritiseerd, en ik beklaag mij tevens over het lage financieringspeil voor onderzoek in de EU, dat te wijten is aan het feit dat hier, anders dan in de VS, slechts een derde van de middelen afkomstig is uit de particuliere sector. Met de goedkeuring van een zevenjarenplan voor innovatieve geneesmiddelen met een begroting van 2 miljard euro sturen we vanuit Straatsburg eindelijk goed nieuws naar de Europese onderzoekssector. De constructie van deze onderneming is op zichzelf al innovatief, aangezien het in een partnerschap tussen de particuliere en de openbare sector bestaat. Hierdoor kunnen de beschikbare middelen worden verdubbeld en onderzoeksdoelen worden gebundeld. Ik ga ervan uit dat de onderneming een nieuwe impuls zal geven voor kennisbeheer, onderwijs en beroepsopleidingen. Ik ben ervan overtuigd dat we het proces van dalende efficiency in de Europese farmaceutische industrie kunnen omkeren een voor een gemakkelijker toegankelijke behandeling van hoge kwaliteit kunnen zorgen, met name in het geval van kanker en Alzheimer. Ik wil de rapporteur bedanken voor het feit dat hij dit verslag tot een succesvolle tweede lezing heeft weten te brengen.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) In mijn hoedanigheid van rapporteur ben ik zeer ingenomen met de goedkeuring van dit verslag over de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming voor het initiatief inzake innovatieve geneesmiddelen (IMI).
De tenuitvoerlegging van dit publiek-private partnerschap tussen de Europese Federatie van Verenigingen van farmaceutische bedrijven (EFPIA) en de Europese Commissie betekent een belangrijke en veelbelovende stap vooruit voor grootschalige onderzoeksprogramma’s. De Europese Commissie heeft de plicht de Europese behoeften vanuit een andere invalshoek bekijken.
Het IMI heeft een totale begroting van 2 miljard euro voor de periode 2008-2013. De bijdrage van de Europese Commissie ter hoogte van 1 miljard euro zal worden verdeeld onder KMO’s en universiteiten. Als tegenprestatie leggen de grote ondernemingen hier nog eens hetzelfde bedrag bij. Zij zullen KMO’s en universiteiten betrekken bij het onderzoek door hen de nodige instrumenten en methoden aan de hand te doen voor betere voorspellingen met betrekking tot de onschadelijkheid en effectiviteit van geneesmiddelen, alsmede voor intelligente infrastructuren en kennisbeheer.
Deze samenwerking tussen vooraanstaande bedrijven, kleinschalige onderzoekscentra, KMO’s en universiteiten zal bijdragen tot de opzet van hun onderzoeksprojecten. Het IMI zal ook de technologieoverdracht aan universiteiten en in ondernemingen verbeteren en een sterkere betrokkenheid van kleine bedrijven bij het Europese onderzoek bewerkstelligen.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Het thema innovatieve geneesmiddelen ligt mij na aan het hart omdat ik in Polen actief ben op het gebied van hulp aan kinderen met zeldzame erfelijke aandoeningen. Deze kinderen hebben dure geneesmiddelen nodig die helaas niet door de ziektekostenverzekeringen worden betaald. In de meeste Europese landen worden de kosten voor dergelijke medicijnen die de kinderen in leven houden en hun in staat stellen een min of meer normaal leven te leiden, wel vergoed.
Als lid van het Europees Parlement besef ik hoe belangrijk een Europese aanpak op het gebied van geneesmiddelen is, die zich onder meer moet uitstrekken tot innovatie, communautaire steun voor onderzoek en wetenschappers en het stimuleren van de ontwikkeling van nieuwe medicijnen door de farmaceutische concerns. Mijns inziens is dit verslag van mevrouw Grossetête uiterst belangrijk.
Ik ben het ermee eens dat de Unie moet overstappen op nieuwe en effectievere methoden voor het beheer van kennis en innovatie die erop zijn gericht de economische ontwikkeling van ons continent te bevorderen en zo het lijden van tal van burgers te verlichten en in sommige gevallen zelfs hun leven te redden. Het voorstel van de Europese Commissie om gemeenschappelijke technologie-initiatieven in het leven te roepen zal voor een harmonisatie en vereenvoudiging van de projectfinanciering zorgen.
Het is belangrijk om KMO’s, universiteiten, patiënten, ziekenhuizen en de farmaceutische industrie bij programma’s voor onderzoek naar innovatieve geneesmiddelen te betrekken, teneinde ervoor te zorgen dat medicijnen veiliger, goedkoper en gemakkelijker verkrijgbaar worden. De door de Commissie voorgestelde publiek-private partnerschappen zijn daarom een uitstekende oplossing. Zij vormen een nieuwe optie voor de sector farmaceutisch onderzoek.
Teresa Riera Madurell (PSE), schriftelijk. − (ES) De Spaanse delegatie in de socialistische fractie heeft voor het verslag-Ek over de oprichting van de gemeenschappelijke onderneming Clean Sky gestemd, maar wil daarbij heel duidelijk aantekenen dat de fundamentele beginselen van openheid en transparantie strikt moeten worden gerespecteerd bij alle gezamenlijke technologie-initiatieven. Met betrekking tot Clean Sky heeft de Spaanse delegatie altijd op het standpunt gestaan dat de uitnodigingen tot het indienen van voorstellen open en gebaseerd op concurrentie moeten zijn, om een gelijkwaardige toegang van deelnemers uit alle lidstaten te waarborgen, op basis van excellentie.
Vanwege dit alles wil de Spaanse socialistische delegatie opmerken dat Clean Sky geen precedent moet worden voor toekomstige gezamenlijke technologie-initiatieven of voor andere instrumenten van het zevende kaderprogramma, en dat wij van mening zijn dat het absoluut noodzakelijk is om de deelname van alle lidstaten te waarborgen, op voet van gelijkheid.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Als Europese burgers genieten wij een reeks rechten, waartoe ook het recht op diplomatieke en consulaire bescherming behoort. EU-burgers kunnen door de diplomatieke en consulaire autoriteiten van elke andere lidstaat worden beschermd in landen waar geen ambassade of consulaat van hun lidstaat is gevestigd.
Deze kwestie is des te belangrijker wanneer men bedenkt dat er slechts drie landen zijn – China, Rusland en de VS – waar alle lidstaten van de EU over diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen beschikken.
Afgezien van het feit dat de vertegenwoordiging van lidstaten in derde landen zeer verschillend kan uitvallen, zijn er ook gevallen waarin er helemaal geen sprake is van een dergelijke vertegenwoordiging (bijvoorbeeld op de Malediven).
Ik steun dit initiatief dat erop is gericht de effectieve toepassing van de bepalingen van artikel 20 van het EG-Verdrag en artikel 46 van het Handvest van de grondrechten te garanderen door het fundament te leggen voor een daadwerkelijk geharmoniseerd grondrecht op diplomatieke en consulaire bescherming voor alle EU-burgers ongeacht hun nationaliteit.
De oprichting van een Europese dienst voor extern optreden krachtens het Verdrag van Lissabon is eveneens een positieve ontwikkeling.
Voorlichting van de burgers is van essentieel belang, zodat ik mijn steun uitspreek voor de instelling van een uniform Europees alarmnummer waaronder EU-burgers de nodige informatie kunnen krijgen, met name in kritieke omstandigheden en noodsituaties.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor het verslag-Varvitsiotis gestemd, dat gericht is op de verbetering van de diplomatieke en consulaire bescherming van EU-burgers die in landen wonen of reizen waar hun eigen lidstaat geen vertegenwoordiging heeft. Mijn eigen land, Schotland, heeft op dit moment nergens ter wereld een eigen, onafhankelijke vertegenwoordiging. Ik denk dat de kans groot is dat deze situatie in de komende jaren zal veranderen en ik zie uit naar het moment waarop de vertegenwoordigers van Schotland in andere landen er voor alle EU-burgers zullen zijn in tijden van nood.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Het geval van teddybeer Mohammed heeft ons allen de ogen geopend voor het feit dat men in het buitenland al snel in de problemen kan komen. Daarvoor is niet altijd een natuurramp, een ongeluk of het verlies van het paspoort nodig: een cultureel misverstand kan al genoeg zijn. Op dit gebied hebben we nog veel werk voor de boeg. In Turkije, een kandidaat-lidstaat, kan het voor reizigers uit het Westen gevaarlijk worden omdat – zoals in een zeer recente studie is aangetoond – de vaak aangekondigde verbetering van de bescherming van minderheden alleen op papier bestaat, terwijl de situatie in de praktijk juist slechter is geworden.
Er moeten daarom twee dingen gebeuren. Ten eerste moet een solide netwerk van diplomatieke vertegenwoordigingen worden opgebouwd waar onze burgers toevlucht kunnen vinden, en ten tweede moet ervoor worden gezorgd dat reizigers niet alleen op de hoogte zijn van de taken van ambassadeurs, maar dat zij ook weten dat op de ambassade van elke willekeurige EU-lidstaat terecht kunnen voor hulp. Op grond van deze overwegingen heb ik voor het voorgenomen actieplan gestemd.
Bogusław Rogalski (UEN), schriftelijk. – (PL) Er zijn slechts drie landen ter wereld waar alle lidstaten van de Europese Unie diplomatieke en consulaire vertegenwoordigingen hebben, namelijk China, de VS en Rusland. Op bepaalde populaire toeristische bestemmingen is er helemaal geen vertegenwoordiging.
Volgens het voorstel van de Commissie kan iedere Europese burger aanspraak maken op diplomatieke en consulaire bescherming van elke andere lidstaat die in het derde land in kwestie een vertegenwoordiging heeft, en wel onder dezelfde voorwaarden die voor onderdanen van deze lidstaat gelden. Dit geldt echter alleen wanneer de lidstaat van herkomst geen ambassade of diplomatieke vertegenwoordiging in dat derde land heeft. Ik ben voor deze oplossing.
Helaas heb ik met het oog op het tweede deel van deze ontwerpresolutie tegen moeten stemmen. Wederzijdse praktische diplomatieke en consulaire ondersteuning in de meest brede zin betekent niet dat de bevoegdheden van andere lidstaten moeten worden overgenomen. Jammer genoeg ligt dit echter in de bedoeling van de ontwerpresolutie.
Ewa Tomaszewska (UEN), schriftelijk. – (PL) Ik heb mij onthouden van stemming over de diplomatieke en consulaire bescherming van burgers van de EU-lidstaten. Natuurlijk ben ik wel voor een dergelijke bescherming.
Op 11 september 2007 heeft de Belgische politie de heer Borghezio, een lid van het Europees Parlement, op de stoep voor het gebouw van het Europees Parlement in elkaar geslagen en gearresteerd, ondanks het feit dat hij zich als lid van het Europees Parlement te kennen gaf en de politie over zijn parlementaire immuniteit informeerde. Dit incident toont aan dat we niet met de vinger naar derde landen hoeven te wijzen om te begrijpen dat de geboden bescherming te wensen overlaat, zelf in het geval van parlementsleden. Ik ben van mening dat we eerst de problemen in onze eigen achtertuin moeten aanpakken.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Deze zevende gewijzigde begroting voor 2007 omvat 4 324,8 miljoen euro aan bijkomende ontvangsten en een vermindering van de uitgaven met 1 651,4 miljoen, zodat de lidstaten hun bijdragen tot de communautaire begroting met 5 976,2 miljoen kunnen reduceren.
Terwijl de verhoging van de inkomsten voornamelijk voor rekening komt van het BTW- en het BNI-saldo is de significante daling van de uitgaven voornamelijk het gevolg van onderbesteding van toewijzingen, hoofdzakelijk binnen de rubrieken cohesie, visserij, milieu en landbouw.
Als verklaring voor de niet-besteding van de voor 2007 geraamde kredieten noemen de Commissie en de Raad de late goedkeuring van (onder andere) vele operationele programma’s van de structuurfondsen voor de periode 2007-2013. Deze bedragen worden echter niet overgedragen naar de begroting 2008 om de kredieten voor deze beleidstakken te verhogen. Er wordt op gewezen dat de in de begroting 2008 voor deze rubrieken geraamde bedragen de in het financiële meerjarenkader 2007-2013 overeengekomen sommen niet overschrijden.
De niet-besteding van deze bedragen van de Gemeenschapsbegroting is zeer zorgwekkend en moet nauwlettend worden gevolgd met het oog op het feit dat 2007 het eerste jaar is van het nieuwe financiële kader 2007-2013 en dat de n+2-regel nog steeds wordt toegepast op het vorige financiële kader waarbinnen de kredieten uiterlijk in 2008 moeten worden besteed.
- Verslag: Christopher Heaton-Harris (A6-0466/2007)
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) We leven in de 21e eeuw en er blijft ons niets anders over dan ons aan de nieuwe en snel veranderende omstandigheden aan te passen.
Daarom ben ik zeer ingenomen met het verslag van mijnheer Heaton Harris over de invoering van een papierloze omgeving voor douane en bedrijfsleven.
De bepalingen van dit document zijn van groot belang voor het Europa van vandaag de dag en moeten dringend worden ingevoerd. Zij hebben betrekking op instrumenten met behulp waarvan bij de douane en in het bedrijfsleven een werkomgeving van de nieuwe generatie kan worden gecreëerd. Ik heb het over de totstandbrenging van een papierloze omgeving, die vooral belangrijk is voor onze ambtenaren die gebukt gaan onder de lasten die de onnodige archivering van administratieve papieren met zich meebrengt. We moeten ook rekening houden met kwesties van milieubescherming en met het feit dat talloze bomen worden geveld om te kunnen voorzien in al het papier dat alleen al voor dit doeleinde nodig is.
Mijns inziens is de invoering van elektronische douanesystemen een belangrijke en dringende zaak. Ik pleit er ook voor de concepten “één loket” en “one-stop-shop” in de praktijk te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat Europa meer moet investeren in dit soort oplossingen, om ervoor te zorgen dat de verklaringen in de strategie van Lissabon meer zijn dan loze kreten.
Zuzana Roithová (PPE-DE), schriftelijk. – (CS) Inmiddels levert de controle van de gigantische hoeveelheid goederen die, vooral uit Azië, worden geïmporteerd ernstige problemen op. Om deze problemen te kunnen oplossen zijn elektronisch, onderling gekoppelde douanestelsels nodig. Elektronische afwikkeling van handel en douane was al sinds geruime tijd noodzakelijk voor een efficiënte werking van de Europese markt – ook al vóór de invoering van het gemoderniseerde douanewetboek. Ik wil erop wijzen dat we ook een systeem nodig hebben waarmee we goederen kunnen onderscheppen die niet aan de Europese veiligheidsnormen voldoen en kunnen voorkomen dat deze goederen de EU binnenkomen. De tekst die we vandaag hebben aangenomen zorgt voor een veel doeltreffender controle van importen. Bovendien worden hiermee “één loket” en een “one-stop-shop” ingevoerd die toegang tot informatie bieden over internationale transacties, niet alleen voor de douane-autoriteiten, maar ook voor leveranciers, kopers en vervoerders. Ongetwijfeld zal dit systeem ook worden toegepast door de nationale toezichtsorganen die verantwoordelijk zijn voor de veiligheid van goederen op de markt. De Commissie heeft het tempo van de tenuitvoerlegging van het systeem verlaagd; het wordt nu in drie fasen ingevoerd na drie, vijf en zes jaar. Ik ben echter bang dat snellere maatregelen vereist zijn en ik hoop dat spoedig druk op de Commissie wordt uitgeoefend opdat zij deze beslissing terugdraait.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ik ben blij dat de Oostzee, de meest vervuilde zee in Europa, is aangewezen als proefgebied voor de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie.
De richtlijn van het Europees Parlement en de Raad laat de tenuitvoerlegging van de kaderrichtlijn mariene strategie aan de lidstaten over. Daarvoor wordt een geïntegreerd kader voor het mariene beleid in de Oostzee vastgesteld.
Negen landen in het Oostzeegebied zijn lidstaten van de EU, en er is slechts één derde land, Rusland. Ik heb ernstige twijfels met betrekking tot het kader voor de verbetering van de milieutoestand van het Oostzeegebied 2010. Deze twijfels worden ingegeven door de plannen om een Russisch-Duitse gaspijpleiding door de Oostzee aan te leggen. We zullen allemaal onder de gevolgen van de aanleg en de exploitatie van deze gaspijpleiding te lijden hebben. Er zal zeewater worden gebruikt om de druk in de pijpleiding te testen; daarna wordt het weer in zee teruggepompt.
Bovendien gaan gevaren uit van de chemische wapens uit de Tweede Wereldoorlog die op de zeebodem liggen.
Ik steun dit document, maar toch kan ik mij het geïntegreerde EU-kader ter verbetering van de milieutoestand van de Oostzee niet goed voorstellen. Bovendien moeten we naar mijn mening Rusland bij de ontwikkeling en tenuitvoerlegging van dit kader betrekken.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb mijn stem uitgebracht voor mevrouw Lienemanns aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0389/2007) betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu (Kaderrichtlijn mariene strategie).
Het compromis dat tussen het Europees Parlement en de Raad is bereikt, maakt het mogelijk om een kader vast te stellen voor de bescherming en instandhouding van het mariene milieu, de voorkoming van de verslechtering ervan, en het herstel van dat milieu in de gebieden waar het schade heeft geleden.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Vandaag hebben we onze goedkeuring gehecht aan de aanbeveling voor de tweede lezing betreffende het gemeenschappelijk standpunt tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het beleid ten aanzien van het mariene milieu.
Met het oog op de economische, sociale en ecologische aspecten lijkt het belangrijk dat een beleid voor het mariene milieu wordt geformuleerd dat in de noodzakelijke samenwerking en coördinatie tussen de verschillende landen voorziet en waarbij zij tegelijkertijd volledige soevereiniteit over hun grondgebied en hun hulpbronnen behouden. Het respect voor de soevereiniteit van de lidstaten moet echter centraal staan, met name waar het gaat om hun exclusieve economische zones (EEZ’s) en hun vermogen om onafhankelijke maatregelen te treffen ter bescherming van hun hulpbronnen.
Daarom mogen we niet vergeten dat het zogenaamde “hervormings”-verdrag een bepaling bevat die erop is gericht de Europese Unie exclusieve bevoegdheden toe te kennen inzake het beheer van mariene hulpbronnen in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Daarnaast moet ook rekening worden gehouden met het feit dat vervuiling van de zee en intensief zeevervoer gevolgen hebben voor visserijactiviteiten en de bescherming van mariene hulpbronnen. Vissers zijn daarom degenen die het grootste belang hebben bij de bescherming en het herstel van de mariene hulpbronnen. Bijgevolg moeten maatregelen ten behoeve van het herstel van de bestanden ook adequate financieringsmaatregelen omvatten om economische en sociale compensatie te bieden aan de sector en de werknemers.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb tegen dit verslag gestemd dat de lidstaten ertoe oproept de nodige maatregelen te treffen om tegen 2020 een goede toestand van het mariene milieu te bereiken.
Het mariene milieu levert vitale hulpbronnen op en zijn ecosysteem bewijst ons onontbeerlijke diensten zoals de regeling van het klimaat en zuurstofproductie.
De verschillende beleidslijnen op het gebied van zeevervoer, visserij, energie of zelfs toerisme worden onafhankelijk van elkaar ontwikkeld, wat nu en dan tot mislukkingen, inconsistenties of tegenstrijdige belangen leidt.
Daarom was een meer globale aanpak nodig, waarbij rekening wordt gehouden met alle aspecten van een duurzaam ontwikkelingsbeleid voor het mariene milieu in Europa.
De lidstaten moeten in verschillende stappen strategieën voor het mariene milieu ontwerpen voor de wateren die onder hun soevereiniteit vallen. Tegen 2015 behoren deze strategieën een maatregelenpakket op te leveren dat erop is gericht een goede milieutoestand te bewerkstelligen. Lidstaten die aan dezelfde mariene regio of subregio grenzen zullen moeten samenwerken om de verschillende onderdelen van de strategie voor het mariene milieu te coördineren.
De inspanningen dienen te worden voortgezet met de oprichting van mariene natuurparken, zoals het milieuforum Grenelle de l’Environnement heeft onderstreept. Het verslag voorziet weliswaar in de creatie van beschermde gebieden, maar de aanpak had restrictiever mogen uitvallen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik kan mijn steun geven aan het compromispakket dat in dit Huis is bereikt over het verslag-Lienemann over het mariene milieu. Het is essentieel dat er bij het toekomstige beleid op dit gebied een holistische en evenwichtige benadering wordt gekozen. Het gemeenschappelijk visserijbeleid kan misschien als voorbeeld dienen van hoe het mariene milieu niet moet worden gekoesterd. Centrale controle vanuit Brussel is geen goede manier om de zeeën en oceanen in en rond Europa en verder weg in de wereld te beheren. Ik erken dat de EU een nuttige rol kan spelen in het beleid ten aanzien van het mariene milieu, maar ook ben ik van mening dat de behoeften en de opvattingen van de individuele mariene gemeenschappen bij dat beleid betrokken moeten worden.
Ryszard Czarnecki (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, als vertegenwoordigster van een van de acht meest getroffen landen, die zich er terdege van bewust zijn wat er op het spel staat, heb ik voor dit verslag gestemd. Ik heb dit gedaan omdat er in Polen sprake is van een hoge concentratie van zwevende deeltjes die hoger ligt dan de toegestane dagelijkse en jaarlijkse niveaus. In Silezië, de meest geïndustrialiseerde regio van het land, is de situatie het ergst. Ik beschouw dit verslag als een stap in de goede richting met betrekking tot de bescherming van het milieu in mijn land in het algemeen en in Silezië in het bijzonder.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) (Het begin van de toespraak is onverstaanbaar) ... en schonere lucht voor Europa is een goed voorbeeld voor de manier waarop de Unie functioneert. De gemeenschappelijke onderneming is gebaseerd op artikel 251 van het EG-Verdrag. Door deze richtlijn wordt de wetgeving vereenvoudigd, worden verscheidene andere richtlijnen vervangen en worden grenswaarden vastgelegd voor zwevende deeltjes. De richtlijn is het resultaat van een consensus tussen de verschillende politieke fracties én tussen de verschillende landen en is bovendien een voorbeeld voor een zinvolle benadering met het oog op de afbakening van bevoegdheden op dit gebied tussen de Unie en de lidstaten. Ik heb waardering voor het werk van de rapporteur en ben blij dat we deze moderne richtlijn hebben aangenomen, die de verwezenlijking van onze ambitieuze doelstellingen op dit terrein faciliteert en ondersteunt.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb gestemd vóór de aanbeveling van mijnheer Krahmer voor de tweede lezing (A6-0398/2007) betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa, omdat ik van mening ben dat de door het Parlement en de Raad overeengekomen tekst over het algemeen positief is, zowel wat betreft de bescherming van de volksgezondheid als wat betreft de bescherming van het milieu.
In Europa sterven ieder jaar 360 000 mensen tien jaar te vroeg als gevolg van luchtvervuiling. Uit studies blijkt dat de luchtvervuiling met name een effect heeft op de gezondheid van kinderen. Om deze reden moeten luchtkwaliteitsplannen maatregelen omvatten voor een gerichte bescherming van kwetsbare bevolkingsgroepen zoals kinderen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) De natuurlijke hulpbron “lucht” wordt meer en meer vervuild, vooral in stedelijke gebieden en in de dichtstbevolkte regio’s van de lidstaten van de EU. Luchtvervuiling vormt een gevaar voor de menselijke gezondheid, in de vorm van aandoeningen van de ademhalingswegen en hart- en vaatziekten, en ook voor ecosystemen. We weten dat kinderen, ouderen, bewoners van dichtbevolkte stedelijke centra met druk verkeer en ook mensen die in de buurt van grote verkeerswegen wonen, bijzonder kwetsbaar zijn.
Het Europees Parlement heeft vandaag in tweede lezing zijn standpunt kenbaar gemaakt ten aanzien van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa. De tekst van dit gemeenschappelijk standpunt bevat een aantal voorstellen die het Parlement in eerste lezing heeft ingediend. Op een aantal punten is de Raad echter niet van zijn standpunt geweken. Zo heeft hij geen wijzigingen aanvaard in de bepalingen over dagelijkse en jaarlijkse grenswaarden.
Op zijn beurt is het Parlement voornemens drie belangrijke punten van zijn standpunt te verdedigen: de vaststelling van ambitieuzere doelstellingen en grenswaarden, grotere flexibiliteit bij de invoering van strengere maatregelen aan de bron en de opstelling van langetermijndoelen.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor dit verslag gestemd.
Van alle soorten vervuiling baart de luchtvervuiling 54 procent van de Franse bevolking de meeste zorgen. Daarom is het belangrijk om het publiek, met name mensen met allergieën, dagelijks informatie te verstrekken over zwevende deeltjes in de buitenlucht.
Als voorzitster van het Netwerk luchtkwaliteit in het departement Loire, een functie die ik sinds 1991 vervul, ben ik enorm blij dat nu voorschriften worden ingevoerd voor fijnere deeltjes, die vaak en het schadelijkst zijn, maar nog niet onder de bestaande regelingen vielen. Hierdoor kunnen we meer aandacht besteden aan de toename van het aantal gevallen van aandoeningen van de ademhalingswegen zoals astma, bronchitis en emfysemen.
Naast de bescherming van de kwaliteit van de buitenlucht moeten we echter ook op de lucht in gesloten ruimtes letten, waar we meer dan 80 procent van onze tijd doorbrengen. Er wordt weinig aandacht besteed aan studies over de kwaliteit van de lucht in gebouwen., hoewel die een minstens even groot effect op onze gezondheid heeft als de buitenlucht.
Deze nieuwe richtlijn betekent dat de lidstaten ook in stedelijke gebieden meetpunten voor zwevende deeltjes moeten gaan opzetten. Deze maatregel berust op dezelfde beginselen als ons werk in Frankrijk met het milieuforum Grenelle de l’Environnement.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb het door de verschillende fracties bereikte compromis met betrekking tot het verslag-Krahmer over luchtkwaliteit gesteund. Luchtvervuiling veroorzaakt ernstige schade aan de gezondheid in de hele EU, wat tot duizenden vroegtijdige sterfgevallen leidt. Het pakket waarover een compromis is gesloten leidt tot de invoering van de verplichting om de concentratie van bepaalde fijne deeltjes te controleren en betekent hopelijk een stap in de goede richting bij het verbeteren van de kwaliteit van de lucht en daarmee de kwaliteit van het leven van de Europese burgers.
Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, niet omdat ik denk dat het de belangrijke stap voorwaarts is die we nodig hebben bij de verbetering van de luchtkwaliteit, maar omdat het in elk geval een stap vooruit is, ondanks de pogingen van sommigen in het Parlement om deze bescherming af te zwakken.
We erkennen hiermee dat het belangrijk is om maatregelen te nemen tegen fijnstof, dat zo schadelijk is voor de gezondheid van mensen, en hebben weten te voorkomen dat de implementatietijd is verlengd.
Plaatselijke autoriteiten hebben een essentiële rol te spelen bij de tenuitvoerlegging van de richtlijnen betreffende luchtkwaliteit en schonere lucht, en deze richtlijnen moeten in aanmerking worden genomen bij het ontwikkelen van nieuwe projecten – zoals de uitbreiding van een luchthaven of het aanleggen van nieuwe wegen in de nabijheid van scholen of ziekenhuizen.
Jules Maaten (ALDE), schriftelijk. – (NL) De VVD-eurofractie heeft vandaag vóór het akkoord gestemd over luchtkwaliteit. In het akkoord zijn strenge normen afgesproken voor fijnstof. In 2015 mag de lucht maximaal 25 microgram PM2,5 bevatten. Bovendien is afgesproken dat bepaalde gebieden met hoge concentraties uitstel kunnen krijgen, wanneer zij kunnen aantonen dat zij er alles aan hebben gedaan om de luchtkwaliteit te verbeteren en is gezorgd voor een effectief bronbeleid. Dat is voor Nederland zeer van belang, aangezien hierdoor bouwprojecten niet stil komen te liggen. De bescherming van de volksgezondheid en het milieu gaat hiermee hand in hand met economische ontwikkeling.
Desondanks acht de VVD de streefwaarde van 20 microgram PM2,5 voor 2020 uit het compromis onwerkbaar. Het is verstandiger om eerst het evaluatiemoment van 2013 af te wachten, alvorens latere streefwaarden te formuleren.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Dit verslag heeft ten doel de interoperabiliteit van het spoorwegstelsel van de Gemeenschap te verbeteren, of anders gezegd: om de kans te vergroten dat een vergunning wordt verleend voor de indienststelling van een trein uit de ene lidstaat in een andere lidstaat.
Afgezien van de andere belangrijke aspecten, ook bepaalde technische aspecten, die in dit verband aan bod komen, bestaat de fundamentele doelstelling van deze richtlijn in het wegnemen van alle belemmeringen voor het verkeer van “Gemeenschapstreinen”.
Er zij aan herinnerd dat dit verslag goed aansluit bij de strategie van de liberalisering (en privatisering) van het spoorwegvervoer in de EU. Net als in andere communautaire wetgevingsinitiatieven op vervoersgebied heeft ook dit initiatief ten doel alle hinderpalen voor de liberalisering van het internationale spoorwegvervoer uit de weg te ruimen, in dit geval door verschillen in de nationale regels en vereisten voor rollend materieel uit te vlakken, d.w.z. door deze regels en vereisten te harmoniseren.
Ten slotte moet erop worden gewezen dat de harmonisatie en vereenvoudiging van de nationale vergunningsprocedures en het beginsel van wederzijdse erkenning in geen geval een belemmering mag vormen voor de toepassing of invoering van passendere regels op het niveau van de lidstaten.
Robert Navarro (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag van mijnheer Ortuondo Larrea over de herschikking van de interoperabiliteitsrichtlijn gestemd, omdat interoperabiliteit de sleutel vormt tot een modernisering van ons Europees spoorwegsysteem. Het vervoer over het spoor kan pas weer concurrerend worden – met name ten opzichte van het wegvervoer – wanneer het een continentale schaal bereikt, en hiervoor is het grensoverschrijdend verkeer van treinen een eerste vereiste. Ook al zijn de administratieve belemmeringen goeddeels uit de weg geruimd, hebben we nog steeds te maken met een aantal zeer reële technische obstakels. Ik ben dus heel blij dat deze tekst in eerste lezing is aangenomen, aangezien we op dit gebied dringend vooruitgang moeten boeken. Deze tekst, waarin de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem tot prioriteit wordt verheven, betekent een grote sprong voorwaarts voor de Europese spoorwegen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Het verslag over de interoperabiliteit van het communautaire spoorwegsysteem waarover wij vandaag hebben gestemd, vormt een belangrijke impuls voor investeringen in het spoorwegvervoer en is van cruciaal belang voor de totstandbrenging van een echte vrijheid van verkeer op het Europese grondgebied.
De voorgestelde maatregelen, die de interoperabiliteit van locomotieven in de Gemeenschap in de hand dienen te werken, zijn maatregelen waar we allemaal al sinds geruime tijd op hebben zitten wachten. Om een Europese vervoersruimte zonder grenzen te creëren die het vrij verkeer van personen en goederen werkelijk bevordert, moeten we de nodige voorwaarden scheppen, zodat een reis van Lissabon naar Helsinki met elk vervoersmiddel een haalbare kaart is.
De doelstellingen van het gemeenschappelijk vervoersbeleid kunnen alleen worden verwezenlijkt indien het spoorwegvervoer zich als gelijkwaardige partner kan ontwikkelen. Men mag niet vergeten dat het een milieuvriendelijk vervoersmiddel is, dat geschikt is voor het vervoer van grote hoeveelheden goederen en passagiers. Als geen ander transportmiddel draagt het bij tot de bestrijding van de negatieve gevolgen van luchtvervuiling, gevaarlijke verkeerssituaties en verkeersopstoppingen. Daarom heb ik voor het verslag van mijn collega Ortuondo gestemd.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Ik verwelkom initiatieven die een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de verbetering van spoorwegsystemen in heel Europa. Het oosten van Engeland schreeuwt om vergroting van de capaciteit, zowel voor passagiers als voor vracht, en er moet meer gebruik worden gemaakt van de mogelijkheden voor financiering uit TEN-T bij de lijnen die de havens aan de oostkust bedienen. Er is echter nog een ander aspect aan deze zaak en dat zijn de treinen die vanuit het vasteland arriveren en de mogelijkheden voor illegale migratie die dit biedt. Het verslag heeft tot doel het vrije verkeer van treinen te bevorderen door administratieve en technische belemmeringen weg te nemen. Veiligheidsaspecten komen niet aan bod. Er waren grote problemen bij de vrachtterminal van Frethun in Noord-Frankrijk, die gevolgen hadden voor het beheer van de kanaaltunnel, totdat in 2002 extra veiligheidsmaatregelen werden genomen. Gezien het feit dat er geen enkele aandacht aan dit probleem wordt besteed, heb ik mij onthouden van stemming.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh en Inger Segelström (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben voor het voorstel van de Commissie voor een richtlijn gestemd. Wij zijn de mening toegedaan dat er gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening nodig zijn en dat het een goed plan is om een systeem waarbij steun aan de productie is gekoppeld, te vervangen door een systeem waarbij bijvoorbeeld plattelandsontwikkeling, open landschappen en kwaliteit centraal staan.
Wij steunen de door de Commissie voorgestelde vereenvoudigingen. Een vereenvoudigde procedure is een stap vooruit een indien we de boeren zelf van de voordelen kunnen overtuigen. Anders dan de Landbouwcommissie zijn wij van mening dat controles ook belangrijk zijn om het systeem tegenover de Europese belastingbetaler te rechtvaardigen. De controles moeten wel evenredig zijn aan de beoogde doelen. De regelgevingsstelsels dienen dusdanig te worden georganiseerd dat zij niet tot misverstanden leiden.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij gaan niet akkoord met het standpunt van het verslag met betrekking tot de afschaffing van productiesteun ten gunste van een systeem van eenmalige betalingen voor producenten op basis hun vroegere productie, waarbij zij gedwongen worden aan de doelstellingen van het stelsel van randvoorwaarden te voldoen. Dit stelsel heeft ertoe geleid dat vele kleine en middelgrote boerderijen de productie hebben stopgezet, dat de biodiversiteit afneemt en dat de doelstelling van een onafhankelijke voedselvoorziening in bepaalde lidstaten, met name in Portugal, moeilijker te bereiken is.
We zijn het er echter me eens dat de agrarische sector beter moet worden voorgelicht, opdat deze in staat is aan de randvoorwaarden te voldoen. Tevens zijn wij van mening dat een gedegen scholing van de controleurs van kapitaal belang is. Daarnaast zouden controleurs moeten beschikken over de bevoegdheid om rekening te houden met niet seizoenseigen en onverwachte factoren die de volledige naleving van de randvoorwaarden buiten de schuld van de landbouwer onmogelijk maken.
Er dient rekening te worden gehouden met het feit dat landbouwactiviteiten een rol van grote betekenis spelen, aangezien de boeren een dienst van algemeen belang verrichten ten behoeve van de samenleving.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ingediende amendementen op het voorstel van de Commissie zijn ten dele goed en ten dele zeer slecht. De Junilijst is ook van mening dat het voor de individuele landbouwondernemingen inmiddels te gecompliceerd is geworden om de inhoud van de diverse Europese richtlijnen en verordeningen op het gebied van landbouw te begrijpen. Vereenvoudiging is absoluut essentieel.
Ik maak echter bezwaar tegen de door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voorgestelde tekst, voor zover hierin wordt gesteld dat onaangekondigde controles niet echt in het stelsel zouden passen “aangezien deze de boeren een onevenredig grote maar wel terechte angst inboezemen voor het stelsel van randvoorwaarden als geheel”. Er moeten doeltreffende controles worden uitgeoefend wanneer overheidsmiddelen aan particulieren worden betaald. Wat dit betreft kunnen we geen compromissen sluiten, ook al is de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling dat om de een of andere reden van plan.
Daarom heb ik besloten tegen deze ontwerpresolutie van het Europees Parlement te stemmen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Vereenvoudiging en vermindering van de bureaucratie zijn weliswaar wenselijk maar dienen hier als voorwendsel om de boeren nog meer op de vingers te kunnen kijken.
Het stelsel van “randvoorwaarden” is uiterst hypocriet, omdat het willens en wetens voorbijgaat aan belangrijke vraagstukken op het gebied van milieu en gezondheid, zoals GMO’s, en bijzondere nadruk legt op onbenullige aspecten. De bepalingen inzake dierenwelzijn dienen slechts als excuus om er specifieke belangen, met name die van vervoersondernemingen, ten koste van de fokkers en de consumenten door te drukken, aangezien de kosten worden opgedreven zonder dat de gemeenschap hier echt baat bij heeft.
Het stelsel van randvoorwaarden vormt een zware financiële belasting voor onze boeren en fokkers, zonder dat het veel oplevert voor het milieu, de volksgezondheid of het dierenwelzijn, hoewel het juist daarvoor, zogenaamd, was ingevoerd. In ons land zijn de lasten voor de naleving van de aan veehouderijsystemen gestelde randvoorwaarden voor geiten- en schapenhouders niet meer op te brengen, terwijl zij nauwelijks bijdragen tot de verbetering van het milieu, de volksgezondheid of het dierenwelzijn, hoewel dit gebieden zijn waar de problemen effectief kunnen worden opgelost wanneer de productiemethoden worden aangepast aan de fysiologie van planten en dieren. Indien bijvoorbeeld genetisch gemanipuleerde gewassen, vleesmeel, minerale oliën en hormonen zouden worden verboden en landbouwproducten systematisch op residuen van bestrijdingsmiddelen zouden worden gecontroleerd, zouden de volksgezondheid en het milieu er veel meer op vooruitgaan.