7. Een Europese strategie voor de Roma (ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
8. Verklaring van de Voorzitter
De Voorzitter. − Beste collega’s! Na Hongarije hebben gisteren ook Slovenië en Malta het Verdrag van Lissabon geratificeerd.
(Applaus)
Het Sloveens parlement heeft met een zeer grote meerderheid voor het Verdrag gestemd. Het Maltese parlement heeft zich zelfs unaniem voor het Verdrag uitgesproken. Dit is een belangrijk politiek signaal. De lidstaten maken daarmee duidelijk dat ze met de ratificering van het Verdrag snel vorderingen willen maken, zodat het Verdrag, als gepland, op 1 januari 2009 van kracht kan worden.
Ik feliciteer Slovenië en Malta met dit toekomstgerichte besluit.
(Applaus)
Het Slowaakse parlement heeft, zoals u weet, uit overwegingen van binnenlandspolitieke aard de stemming gisteren verschoven naar een later tijdstip. Ik doe een beroep op alle politiek verantwoordelijken in Slowakije recht te doen aan de grote politieke verantwoordelijkheid die zij dragen.
9. Goedkeuring van de notulen
(De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd.)
⁂
Nigel Farage (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de notulen van de vorige vergaderperiode vermelden uw toespraak waarin u sprak over gebeurtenissen die in december in Straatsburg hadden plaatsgevonden. Sinds dat moment hebt u op grond van artikel 147 van ons hooggeachte Reglement dertien leden van dit Parlement bij u op het matje geroepen.
Ik heb de indruk dat dit op nogal willekeurige basis is gebeurd. Ik betwijfel of één van diegenen die u bij zich heeft geroepen – mevrouw Sinnott van onze fractie – ooit in haar leven tegen ook maar iemand heeft geschreeuwd. Nog een lid dat zich bij u in de directeurskamer moest melden – een Oostenrijks lid – was op die dag in werkelijkheid in Frankfurt, dus die moet wel een enorm harde stem hebben, of niet?
Waarom slechts dertien? Wij waren met ongeveer tachtig personen betrokken bij deze zogenaamde ongeregeldheden. Bij de vergadering van de Conferentie van voorzitters noemde uzelf mij in feite als één van de oorzaken van de moeilijkheden, dus waarom word ik niet gestraft? Ik ben Spartacus!
(Kreten van “Ik ben Spartacus!” van leden van de IND/DEM-Fractie)
De Voorzitter. − Ik had gevraagd om opmerkingen over de notulen. Ik had van de fractievoorzitter van de IND/DEM-Fractie eigenlijk verwacht dat hij de opmerkingen van de Voorzitter had begrepen en zich ook over de notulen uit zou laten. Dat heeft hij uitdrukkelijk niet gedaan, dus gaan we nu door.
10. Bezwaar omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid: zie notulen
11. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
12. Interpretatie van het Reglement: zie notulen
13. Regeling van de werkzaamheden
De Voorzitter. − Het definitieve ontwerp van de agenda van deze vergaderperiode, zoals deze in de Conferentie van voorzitters in hun vergadering van donderdag 17 januari 2007, overeenkomstig Artikel 130 en 131 van het Reglement werd vastgesteld, is verspreid. Voor dit ontwerp werden de volgende wijzigingen voorgesteld:
Vergaderperiode in Brussel:
Op verzoek van de GUE/NGL-Fractie en met instemming van alle fracties stel ik u voor een verklaring van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en van de Commissie omtrent de situatie in Gaza als tweede punt op de huidige agenda te zetten, en wel na de verklaringen omtrent de situatie in Iran. De Hoge Vertegenwoordiger is reeds aanwezig en ik wil hem zeer hartelijk verwelkomen: welcome, Javier Solana.
(Het Parlement gaat akkoord met het verzoek.)
Tevens werd gevraagd het debat af te sluiten met het indienen van ontwerpresoluties en daarover tijdens de vergaderperiode van februari te stemmen.
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn fractie heeft voorgesteld een debat over deze kwestie te houden, om dezelfde redenen als waarom wij hebben voorgesteld dat er in februari een ontwerpresolutie zou moeten komen, namelijk om de mogelijkheid te hebben naar de heer Solana te luisteren en, vervolgens, om het Parlement de mogelijkheid te bieden zijn eigen standpunt uiteen te zetten, en wel om drie redenen.
De eerste reden is - uiteraard - de kwestie van de blokkade van Gaza. Wij zien deze blokkade als een collectieve straf, die absoluut onaanvaardbaar is vanuit humanitair oogpunt, die politiek gezien contraproductief is en die ondoeltreffend is vanuit het oogpunt van de veiligheid van Israël. De tweede reden is de nieuwe situatie, sinds de grens door toedoen van de bevolking van Gaza geopend is. De derde reden - bovenal - is het Europese antwoord op de vraag wat wij nu kunnen doen om deze openstelling op een gecontroleerde en stabiele manier te laten voortduren, en om deze stap voorwaarts te integreren in het algehele vredesproces.
Ik denk dat het nuttig is om vandaag naar de heer Solana te luisteren en hierover te debatteren, en om dit debat in februari af te sluiten met een ontwerpresolutie.
(De Regeling van de werkzaamheden is daarmee aangenomen.)
⁂
Daniel Hannan (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met betrekking tot een motie van orde, op grond van artikel 173, 19(1), 161 en 171 van het Reglement, moet ik helaas zeggen dat het besluit van de Commissie constitutionele zaken dat u een ogenblik geleden noemde, het moment is waarop dit Parlement afstand doet van zelfs maar enige aanspraak op wettigheid of de rechtsstaat.
Vorige week vroeg u en kreeg u van de Commissie constitutionele zaken, discretionaire bevoegdheden om naar willekeur het Reglement van dit Huis naar eigen inzicht niet toe te passen. Het Reglement staat deze vrijheid van handelen niet toe. U citeerde artikel 19, lid 1. Ik lees voor wat daar staat: “De Voorzitter geeft overeenkomstig de bepalingen van het Reglement leiding aan alle werkzaamheden van het Parlement en zijn organen.” Dat geeft u geen discretionaire bevoegdheid om het aan de kant te zetten omdat u eenvoudigweg een andere mening heeft dan de personen die amendementen opstellen of verzoeken doen waarvan u in uw brief erkende dat ze “formeel gebaseerd waren op en voldeden aan de eisen van … het Reglement.”
Wat heeft u hiertoe gebracht, Mijnheer de Voorzitter? Wat heeft u tot deze extreme daad gedreven om uw eigen reglement in stukken te scheuren in plaats van de letter van de wet te volgen? Was het een of andere filibuster waardoor zaken niet konden doorgaan? Ik denk het niet! Degenen onder ons die om een referendum vragen, vertegenwoordigen misschien veertig of vijftig personen van de 785. We zijn een kleine minderheid. Het ergste wat we konden doen, was uw lunch een beetje vertragen door het maken van opmerkingen van één minuut, maar zelfs dit is voor u onverdraaglijk!
Zou de reden voor deze willekeurige manier van optreden, het verscheuren van het Reglement, kunnen zijn dat u op ons de plaatsvervangende minachting afreageert die u voelt voor de nationale kiezers die “nee” blijven stemmen met betrekking tot het Verdrag van Lissabon, wanneer ze maar de kans krijgen?
Als ik ongelijk heb, bewijs dan dat ik ongelijk heb door de referenda te houden die u vroeger steunde toen u dacht dat u ze kon winnen. Leg het Verdrag van Lissabon aan de mensen voor. Pactio Olisipiensis censenda est!
De Voorzitter. − Mijnheer de Afgevaardigde Hannan! Als u citeert, zou het uw geloofwaardigheid ten goede komen als u alles citeert. Want in Artikel 19 staat ook: “Hij” – de Voorzitter dus – “beschikt over alle bevoegdheden om de beraadslagingen van het Parlement te leiden en voor het goede verloop ervan zorg te dragen.” Voor het inwinnen van juridische informatie én om niet geheel alleen naar eigen goeddunken te handelen, heb ik de democratische weg bewandeld en heb ik diegenen geraadpleegd die het best op de hoogte zijn wat betreft het Reglement, namelijk de Commissie constitutionele zaken. En de Commissie constitutionele zaken heeft mij, de Voorzitter, resp. mijn vertegenwoordigers de constructie aan de hand gedaan op basis waarvan wij kunnen handelen. Dit als ondemocratisch bestempelen, daar heb ik totaal geen begrip voor, want het is een democratische en eerlijke parlementaire procedure, waar we ons hier aan houden.
Verdere wijzigingen ten aanzien van de Regeling der werkzaamheden (zie notulen).
14. Situatie in Iran (debat)
De Voorzitter. − In het volgende punt zijn aan de orde de verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Commissie omtrent de situatie in Iran.
Ik verwelkom zeer hartelijk de Hoge Vertegenwoordiger, Javier Solana, in het Europees Parlement. Mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, U hebt het woord.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me niet mengen in het debat dat nu plaats vindt, maar ik voer het woord op uw uitnodiging. Ik wil beginnen met u te danken voor de uitnodiging vandaag. Het is de eerste keer dat ik in het jaar 2008 het Parlement toespreek. We zijn er allemaal zeker van dat 2008, op zijn zachtst uitgedrukt, heel spannend gaat worden. Ik wil verder gaan met een nauwere samenwerking met het Parlement, met uzelf en met de eminente leden van deze Kamer.
We hebben vandaag een zeer belangrijk debat – een debat over een kwestie die één van de belangrijkste kwesties is op de agenda van de internationale gemeenschap. Ik wil er graag een korte verklaring over afleggen en de tijd eraan besteden die nodig is om te zien of wij samen deze zeer gecompliceerde kwestie kunnen begrijpen, en niet alleen begrijpen maar ook vooruitgang kunnen boeken met betrekking tot de oplossing ervan. Deze kwestie staat op het ogenblik bovenaan de internationale agenda.
Laat ik eerst een paar opmerkingen maken. Iran is een land met een sleutelpositie in het Midden-Oosten. Het is belangrijk in strategische termen en ook belangrijk als regionale speler. Daarom willen wij graag constructieve betrekkingen met Iran; maar, zoals u weet, zitten hier heel wat problemen aan vast.
Iran kent een bruisende maatschappij, vol getalenteerde mensen. Het heeft in verhouding een uitzonderlijk hoog aantal vrouwelijke academici. Perzisch is een van de belangrijkste talen op Internet, vooral voor blogs, omdat jonge mensen een middel voor zelfexpressie zoeken.
Zoals u welbekend, is de politieke situatie in Iran op het ogenblik heel interessant. Er zijn elementen van democratie die je niet ziet in andere landen van het Midden-Oosten, ofschoon het verkiezingsproces nog heel wat te wensen overlaat. Om u een voorbeeld te geven, voor de Majles verkiezingen in maart werd dertig procent van de kandidaten gediskwalificeerd, waarbij de hervormingsgezinden het meest te lijden hadden. Sommigen zullen de kans krijgen in beroep te gaan maar anderen niet. Niettemin, een onvolmaakte democratie is beter dan geen democratie, en het is goed dat wij in contact treden met Iranese parlementariërs. Ik ben het Europees Parlement heel dankbaar dat het een delegatie naar Iran heeft gestuurd om hun collega’s in het Iranese Parlement te ontmoeten.
Leden van dit Parlement zijn ook terecht bezorgd over de rechtsstaat en de mensenrechten in Iran. Iran staat bijna onderaan op de wereldranglijst van persvrijheid. Het aantal executies is toegenomen. Er zijn helaas talloze berichten over martelingen. Zulke zaken zijn onaanvaardbaar en zijn slechts schadelijk voor het imago van Iran als beschaafd land.
Al degenen die campagne voeren voor de mensenrechten in Iran, bijvoorbeeld in de campagne “een miljoen handtekeningen” voor vrouwenrechten, verdienen onze steun en bewondering. Vanmorgen had ik de gelukkige gelegenheid daarover iets te zeggen bij mevrouw Souhayr Belhassen, die, zoals u weet, een van de belangrijkste figuren is in de Internationale Federatie voor Mensenrechten. Met grotere vrijheid, grotere verantwoordelijkheid en een eerlijker rechtssysteem zou Iran een van de meest creatieve en meest dynamische samenlevingen kunnen zijn in het Midden-Oosten. In het verleden bestond er een dialoog tussen de Europese Unie en Iran met betrekking tot de mensenrechten, maar sinds 2004 zijn de Iraniërs niet meer bereid daaraan mee te doen.
Er zijn echter veel gebieden waarop we gemeenschappelijke belangen met Iran hebben, die nog niet ten volle zijn benut, waarvan de meest voor de hand liggende die van de energiesector zijn – maar er is ook meer dat we samen zouden kunnen doen aan de drugshandel en tegen terrorisme.
Het zou goed zijn als we beter konden werken met Iran in de regio. Maar voorlopig, zoals u weet, is dit moeilijk omdat het moeilijk is Iran te zien als constructieve partner. Het lijkt alsof we op bijna elk gebied een ander, soms tegenstrijdig beleid nastreven. Wij willen een tweestaten-oplossing in Palestina. Wij willen dat de Annapolis-conferentie slaagt. Iran is nog steeds het enige land in het Midden-Oosten dat het idee van een tweestaten-oplossing niet accepteert. Het is een van de voornaamste leveranciers van wapens aan Hamas. De opmerkingen van president Ahmadinejad ten aanzien van Israël en zijn steun voor de ontkenning van de Holocaust zijn voor ons allen totaal onaanvaardbaar. Iran is, zoals u weet, een destabiliserende factor in Libanon. Het is de belangrijkste leverancier van wapens aan Hezbollah. Het heeft ook samengewerkt met groepen die geweld nastreven in Irak.
Vanuit ons gezichtspunt maken al deze activiteiten Iran een lastige en moeilijke speler in het Midden-Oosten. Maar het blijft er een die we beter moeten begrijpen en waarmee we beter in contact moeten komen. Er zijn periodes geweest waarin we hebben samengewerkt met Iran, bijvoorbeeld in Afghanistan, die vruchtbaar zijn geweest, en ik geloof dat we zulke gelegenheden moeten blijven zoeken.
Maar, zoals u weet, een van de belangrijkste punten van zorg is het Iranese nucleaire programma. Zou Iran een wapen ontwikkelen, dan zou dit de oorzaak kunnen worden van verregaande instabiliteit en gevaar in het Midden-Oosten. Het zou ook heel schadelijk kunnen zijn voor het hele non-proliferatiesysteem. Alleen al het vermoeden dat Iran het bezit van kernwapens nastreeft, kan het Midden-Oosten destabiliseren.
Ons doel is die vermoedens weg te halen. Uiteindelijk kan dit alleen tot stand worden gebracht via een door onderhandelingen bereikte oplossing.
We verwelkomen het feit dat Iran samenwerkt met het Internationaal Atoomenergie Agentschap om een aantal zogenaamde “Uitstaande Kwesties” aan te pakken. In de huidige fase met dr. ElBaradei, moet Iran, zoals u weet, vragen beantwoorden over belangrijke kwesties zoals bewapening en, in het bijzonder, andere zaken die te maken hebben met besmetting, die heel belangrijk zijn.
Maar ook al worden deze vragen over het verleden beantwoord, dan verschaft dit niet de transparantie die wij vragen met betrekking tot de huidige activiteiten van Iran of haar intenties voor de toekomst. Zoals we al vaak hebben gezegd, voor de transparantie van dit moment is het nodig dat Iran het Additioneel Protocol ratificeert en ten uitvoer legt.
Vertrouwen inzake de toekomstige intenties van Iran ligt moeilijker. Aangenomen dat Iran in het verleden een bewapeningsprogramma had, hoe kunnen we er dan nu zeker van zijn dat de huidige verrijkingsactiviteit uitsluitend civiele toepassing betreft? Het is vooral moeilijk wanneer we geen tekenen zien, althans op dit moment, dat Iran een contract tekent voor de bouw van een kerncentrale behalve wat ze met de Russen hebben gedaan in Bushehr, waarvoor de Russen de brandstof hebben geleverd. Het enige waar we iets over horen is verrijking. Wanneer ik vertegenwoordigers van de Iranese regering vraag – en u hebt het onlangs ook gevraagd – wat ze van plan zijn te doen met verrijkt uranium, krijg ik nooit een antwoord. U hebt daarvan een paar dagen geleden het bewijs gezien.
Het is een feit dat Iran een civiel programma alleen kan ontwikkelen met de hulp van de landen die horen bij de groep van zes landen die met hen onderhandelen – of met hen proberen te onderhandelen – met uitzondering van Japan. Geen ander land in de wereld kan leveren aan een land dat een civiel kernprogramma wil gebruiken of ontwikkelen zonder de samenwerking van landen, of bedrijven uit landen, die horen tot de groep van zes landen plus Japan. Niemand van ons heeft een probleem met een civiel programma in Iran; sterker nog, wij bieden aan te helpen. Maar wij zullen dat geen van allen doen tenzij we zeker weten dat de intenties van Iran uitsluitend vreedzaam zijn.
Daarom proberen wij voortdurend een oplossing tot stand te brengen via onderhandelen. Tot nu toe, helaas – zoals u weet – zijn we daar niet in geslaagd. Ook is het, helaas, onmogelijk niets te doen zo lang Iran de resoluties van het Agentschap of van de Veiligheidsraad blijft negeren. Daarom wordt er op dit moment in New York gewerkt aan een verdere resolutie. Het doel van deze resoluties is niet Iran te straffen maar het te bewegen naar de onderhandelingstafel te komen: wat mij betreft, hoe eerder hoe beter. De Europese Unie en de permanente leden van de Veiligheidsraad hebben hierin een volledig eensgezind standpunt. Daarover hebben we afgelopen donderdag een belangrijke vergadering gehad.
Misschien kan ik er nog één opmerking aan toe voegen die wat betreft deze zaak verder gaat dan Iran zelf. In een wereld waarin er een groeiende belangstelling is voor kernenergie, moeten we manieren zien te vinden om landen ervan te overtuigen dat ze kernbrandstof kunnen krijgen zonder dat ze hun eigen verrijking hoeven te doen – wat duur voor hen is en wat aanleiding geeft tot proliferatiezorgen. Ikzelf steun sterk het idee van de schepping van internationale garanties met betrekking tot levering van brandstof, wellicht in de vorm van een nucleaire brandstofbank. Veel van onze partners en veel belangrijke figuren in de internationale gemeenschap hebben al met dit idee gespeeld. Er zijn veel goede ideeën op dit gebied. Ik geloof dat de tijd gekomen is om deze ideeën om te zetten in actie, om ze te verwezenlijken.
Zoals ik in het begin al zei, Iran is een land met een sleutelpositie. Ik werk nu al jaren aan de normalisering van onze wederzijdse betrekkingen. Wij zullen er allemaal bij winnen – Iraniërs en Europeanen. Ik geloof hierin, en ik zal gestaag blijven werken naar dit doel, dat naar mijn mening ten goede zal komen aan de mensen van Iran en van de Europese Unie.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het huidige klimaat is het onvermijdelijk dat discussies over Iran zich concentreren op het nucleaire programma. De internationale gemeenschap is eensgezind in de zoektocht naar een bevredigende oplossing. Dat betekent werken via de geëigende kanalen met het IAEA en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het betekent ook de aanhoudende pogingen van Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana namens de drie plus drie steunen, met de volledige steun van de Europese Unie, omdat internationale eenheid van hoofdbelang blijft, zoals bleek tijdens de laatste vergadering in Berlijn.
Toen ik vorige week dr. Saeed Jalili, de Iranese hoofdonderhandelaar, ontving, herinnerde ik hem aan onze principiële stellingname. Niemand heeft ooit het recht van Iran ontkend op het gebruik van vreedzame kernenergie, maar er was een ernstige behoefte om nieuw vertrouwen te kweken en oprechte politieke wil te tonen om een oplossing te zoeken.
Terwijl de Europese Unie haar uiterste best deed, kon ik helaas zulke politieke wil aan Iranese zijde nog niet bespeuren. Zo lang we die politieke wil niet zien, zal er helaas geen mogelijkheid zijn om onze betrekking te verbeteren, inclusief het starten en herstarten van de onderhandelingen met betrekking tot handels- en samenwerkingsovereenkomsten en de onderhandelingen over energie. Dit heb ik dr. Jalili tijdens onze bijeenkomst expliciet gezegd.
Ik ben ervan overtuigd dat het Parlement deze zienswijze deelt en dat het mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger en de drie plus drie krachtig blijft steunen om een duurzame oplossing tot stand te brengen – en een diplomatieke oplossing die, terwijl het onvervreemdbare recht van Iran op de ontwikkeling van kernenergie voor vreedzame doeleinden gehandhaafd blijft, ook objectieve garanties verschaft dat deze activiteiten uitsluitend vreedzaam van aard zijn.
Ofschoon de ontwikkeling van de betrekking van de EU met Iran in grote mate wordt bepaald door vooruitgang op dat punt, moet naar de mening van de Commissie met Iran meer dan één spoor worden gevolgd.
In dit opzicht wil ik graag mijn waardering uitspreken voor het werk dat gedaan is door de delegatie voor betrekkingen met Iran onder het dynamische voorzitterschap van mevrouw Angelika Beer. Mevrouw Beer, ik wens in het bijzonder de missie afgelopen maand onder uw leiding naar Teheran te prijzen. EP-contacten, bijvoorbeeld met het Iranese Majlis (parlement), zijn een belangrijk communicatiekanaal tussen de Europese Unie en de Islamitische Republiek Iran.
Uw ontmoetingen met hoge functionarissen zoals de minister van Buitenlandse zaken, de heer Mottaki, evenals met een breed gamma van de Iranese maatschappij, zijn en waren zeer waardevol. Ontmoetingen met vrouwenactivisten, families van gevangengezette studenten, vakbondsleden en minderheidsgroepen vormen een belangrijke getuigenis van het belang dat de Europese Unie hecht aan een volledig vrij, democratisch en pluralistisch Iran overeenkomstig de internationale conventies waarmee de Islamitische Republiek Iran zich vrijwillig heeft verbonden.
Mens tot mens contacten vormen een uitstekend middel om vooroordelen en negatieve stereotypen te overwinnen en wederzijds begrip te bevorderen. Het is bijvoorbeeld zeer belangrijk de verdere ontwikkeling te steunen van academische, culturele en artistieke uitwisselingen tussen Europa en Iran: twee oude bakens van beschaving die elkaar heel wat te bieden hebben.
Daarom meld ik met bijzonder veel genoegen de succesvolle lancering dit academisch jaar van het Erasmus Mundus Externe Samenwerkingsvenster, dat Europeanen verbindt met studenten en professoren uit Irak, Jemen en Iran. Van Teheran naar Shiraz, naar Mashhad naar Alzahra, het web van Iraanse universiteiten dat deelneemt aan dit consortium ziet er bijzonder veelbelovend uit. De eerste academische groep van meer dan vijftig studenten en professoren heeft al de mogelijkheid gekregen in Europa te gaan studeren. Ik hoop zeer dat deze opzet in beide richtingen zal werken en dat er ook Europese studenten en professoren naar Iran zullen gaan.
Daarnaast vervolgen we onze samenwerking met Iran in een reeks sectoren zoals de steun aan Afghaanse vluchtelingen of de strijd tegen verdovende middelen. In dit opzicht wil ik graag uw aandacht vestigen op een onlangs gestarte oproep tot voorstellen voor subsidies aan niet-overheidsactoren en locale overheden in Iran.
Het programma – tussen haakjes, een primeur met Iran – is gericht op het bevorderen en versterken van een inclusieve en mondige samenleving. Het omvat onderwijskundige activiteiten en ontwikkelingsactiviteiten met speciale aandacht voor acties tegen armoede.
Tenslotte steunt het programma samenwerking tussen de burgermaatschappij en locale overheden en activiteiten om hun kwaliteit te versterken. Deze oproep loopt nu en duurt tot 11 februari.
Verder verwelkom ik de beslissing zoals genomen door het Parlement in een plenaire zitting op 13 december vorig jaar om een envelop met drie miljoen euro toe te wijzen voor een televisienieuwsdienst in Farsi. Het bevorderen van de productie en uitzending van informatie vanuit een sterk Europees perspectief kan een belangrijke rol spelen in het bevorderen van beter wederzijds begrip bij het Iraanse publiek.
Ik wil eindigen met een belangrijk punt: de kwestie van democratie en mensenrechten. Ten overstaan van dit Parlement hamerde dr. Jalili vorige week op het belang van de menselijke waardigheid. Natuurlijk kan ik het slechts met hem eens zijn, maar helaas, toen ik hem zelf ontmoette, kon ik hem slechts vertellen over mijn diepe bezorgdheid over de verslechtering van de mensenrechten en de mensenrechtensituatie in Iran.
Vorig jaar heeft Iran minstens 297 executies uitgevoerd, volgens een AFD-verslag samengesteld op basis van persberichten. Het totaal was een scherpe toename ten opzichte van 2006 toen, volgens Amnesty International, 177 executies werden uitgevoerd. Ik spreek niet over andere wrede manieren om mensen te doden. Dus ik moest mijn hoop uitdrukken dat de EU-Iran dialoog over mensenrechten hervat zou kunnen worden.
Ik sprak ook de hoop uit dat er voor de aanstaande parlementaire verkiezingen een breder spectrum van kandidaten zou zijn dan in het verleden. De Europese Unie blijft zich op dit front sterk maken. De laatste verklaring over de doodvonnissen in Iran, uitgegeven op 25 januari, bevestigt dit maar weer.
We zitten geheel op dezelfde lijn als het Parlement wanneer we zeggen dat zonder een systematische verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran, onze betrekkingen met Iran zich niet goed kunnen ontwikkelen.
Michael Gahler, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij houden ons in onze ontwerpresolutie bezig met de mensenrechtensituatie en het atoomconflict met Iran. Over het thema mensenrechten heeft dit Huis zich jaar na jaar steeds weer duidelijk uitgelaten. Ook vandaag weer wees de Hoge Vertegenwoordiger op executies en martelingen. De recente gebeurtenissen brengen mij ertoe de namen te noemen van de politieke activisten van de Ahwasi. Zij zijn ter dood veroordeeld, en ik wil de Iraanse regering verzoeken de straffen niet te voltrekken. Hun namen zijn Zamal Bawi, Faleh al-Mansouri, Said Saki en Rasoul Mazrea; hetzelfde geldt voor twee Koerdische journalisten, Abdolwahed ‘Hiwa’ Butimar en Adnan Hassanpour. Moge deze Europese publiciteit hen bescherming garanderen!
Wat het atoomconflict betreft, heeft de heer Jalili, de Iraanse hoofdonderhandelaar, de Commissie buitenlandse zaken de afgelopen week geen duidelijkheid gegeven over de feitelijke bedoelingen van Iran. Vragen van 24 collega’s werden en bloc en slechts zeer vluchtig beantwoord. Zo komt er geen eind aan het grote wantrouwen dat tussen de internationale gemeenschap en Iran heerst. Eensgezindheid van de internationale gemeenschap is het beste antwoord op dergelijk ontwijkend gedrag, en daarom juichen we het in onze ontwerpresolutie toe dat men op 2 januari in Berlijn overeenkwam een ontwerp voor een nieuwe resolutie van de Veiligheidsraad op te stellen. Daar doen dan ook Rusland en China aan mee. Dat is het belangrijke signaal jegens Iran. In deze resolutie zijn verdere maatregelen voorzien, en wel als gemeenschappelijk uitgangspunt van de internationale gemeenschap.
Ik vind het terecht dat we waar mogelijk de dialoog zoeken, maar dat we in dit kader ook steeds weer duidelijk maken waar we staan: aan de ene kant voor mensenrechten, aan de andere kant echter ook voor coöperatie, maar natuurlijk pas dan wanneer Iran haar vertrouwen in onze gemeenschap heeft teruggekregen.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw de commissaris! Het gaat om drie dingen: om de mensenrechten, om het probleem van de atomaire bewapening en om vrije democratische verkiezingen in Iran. Waar het nu niet om gaat, is de vraag of de Mujahedin op de zwarte lijst moeten komen te staan; dat zullen we apart bespreken.
Wat de mensenrechten betreft, is vooral de veelvuldige, vaak zeer gruwelijke oplegging van de doodstraf in Iran ons een doorn in het oog. Ik sluit me hier bij de woorden van collega Gahler aan, en hoop dat onze publieke opinie iets teweeg kan brengen.
Ten tweede, wat de atomaire bewapening betreft: wij staan vierkant achter de woorden van de Hoge Vertegenwoordiger. Wij willen in Iran geen atoomwapens, we willen in de hele regio geen atoomwapens. Het was al erg genoeg dat onder andere de Verenigde Staten van Amerika toekeken hoe de bom in Pakistan werd ontwikkeld, en toekeken hoe onder andere de technologie voor het bouwen van een bom werd doorgegeven naar Iran, omdat men in Pakistan alleen maar de gemeenschappelijke strijd tegen de Sovjet-Unie en dus ook de strijd tegen Afghanistan voor ogen had.
Wat we echter nodig hebben, is controle — daarvoor verzoek ik u, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, u bijzonder in te zetten — , dat vooral ook de verrijking en de afvalverwijdering op het terrein van de atoomindustrie beter wordt verankerd in multilaterale kaders en beter wordt gecontroleerd. Daar moeten we ons meer voor inspannen, omdat het hier niet alleen om Iran gaat, maar ook om andere landen.
Wat we ook nodig hebben — op dat punt moeten de Amerikanen nog meer concessies doen —, is de erkenning dat niet alleen een regering, maar ook het land Iran terechte veiligheidsbehoeften heeft. Als deze veiligheid wordt gewaarborgd, dan zouden we zeker ook in onze dialoog met Iran vorderingen maken. Ook ik schaar me achter de VN-resolutie, omdat het een belangrijke stap vooruit is.
Ook wat de verkiezingen betreft, kan ik me slechts bij u aansluiten, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger. Verkiezingen en democratie hebben alleen dan zin, als het echt vrije verkiezingen zijn, en als president Ahmadinejad denkt dat hij zo'n brede steun geniet in Iran, dan kan ik hem vanaf deze plek slechts toeroepen: Mijnheer Ahmadinejad, maak echt vrije verkiezingen mogelijk, zonder interventie van buiten, dan zult u zien of u wel zo’n brede steun geniet! Vrije verkiezingen in Iran zijn een belangrijk aspect van de democratisering in de totale regio.
(Applaus)
Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie – (NL) Voorzitter, Hoge Vertegenwoordiger, commissaris, het blijft een paradox vast te moeten stellen dat een land, zoals Javier Solana al zei, met zo’n rijke geschiedenis, met zo’n gevarieerde cultuur en met zulk een dynamische bevolking als Iran, niettemin op het vlak van de mensenrechten overgaat tot de meest gruwelijke daden. Het aantal terdoodveroordelingen verleden jaar - hetgeen door de commissaris overigens in herinnering is gebracht - is daarvan een tragische illustratie.
Ik vind dan ook - samen met mijn fractie - dat Iran eigenlijk de eigen geschiedenis tekort doet, wanneer het huidige regime zijn bevolking behandelt zoals dat helaas al heel wat jaren gebeurt. Niettemin denk ik dat de oplossing inderdaad bestaat in het voortzetten van de dialoog, zeker op het niveau van de bevolking en van de civiele maatschappij, maar ook op het niveau van de politieke autoriteiten, hoe moeilijk dat ook is.
In dat verband was het debat met de heer Jalili van verleden week nu niet bepaald een vrolijke oefening, maar toch wel bijzonder belangrijk. Want hij zal toch wel begrepen hebben dat van alle fracties in dit Parlement niemand, maar dan ook niemand, ermee kon instemmen of zelfs maar kon overwegen dat Iran opnieuw de weg van de militarisering van zijn nucleair onderzoek zou inslaan, zonder enige reactie.
Namens mijn fractie wil ik zeer in het bijzonder de suggestie begroeten van Javier Solana om werk te maken van een soort multilaterale en multinationale bank met nucleaire brandstof, want dat is waarschijnlijk een manier om onze bekommernis voor non-proliferatie in verband te brengen met de mogelijkheid voor landen om op civiel vlak nucleaire activiteiten te blijven ontwikkelen.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, de belangrijkste en dringendste kwestie in verband met onze betrekkingen met Iran is dat we de garantie krijgen dat het land in de toekomst niet over kernwapens zal beschikken. Ondanks informatie uit verschillende bronnen, waaronder het verslag van de National Intelligence Estimate, kunnen we er vandaag niet zeker van zijn dat Iran geen nucleaire wapens zal ontwikkelen.
Het is naïef te geloven dat de verrijking van uranium in Iran sinds 2003 uitsluitend voor civiele toepassingen was bedoeld. Sindsdien is de hervormingsgezinde president Khatami vervangen door een vertegenwoordiger van een veel radicalere politieke koers. We mogen evenmin uit het oog verliezen dat elk kernprogramma in zijn aanvangsfase onder de dekmantel van civiele projecten werd uitgevoerd. Dat was in Rusland, India, China en Israël het geval. Naar alle waarschijnlijkheid is het bestaande civiele programma slechts een stap in de richting van de eventuele verrijking van uranium voor militaire doeleinden. Om die redenen moet de Europese Unie zoveel mogelijk druk uitoefenen op Iran en mag ze een militaire oplossing niet uitsluiten.
Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil aan het begin van mijn betoog graag zowel mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger als ook mevrouw Ferrero-Waldner bedanken voor de goede voorbereiding voor het bezoek, en voor hun betrokkenheid bij de beraadslagingen en de dialoog, zowel voor als na het bezoek.
Ik zou er ook op willen wijzen, en laten we dat goed beseffen, dat dit debat ook in Iran wordt gehoord. Het is een energieke, en pluralistische maatschappij, die probeert de nodige informatie te vergaren, en dat ondersteunen wij met de programma’s van de Farsi-zender. We weten dat ook de verantwoordelijken onder Ahmadinejad dit debat volgen, en daarom is het goed president Ahmadinejad en allen die hem steunen nog één keer duidelijk te zeggen: We weten dat het grote aantal kandidaten voor de 296 plaatsen in het parlement – het zijn er meer dan 7000, waarvan er 2000 van deelname schijnen te worden uitgesloten – aangeeft dat Ahmadinejad binnenlandspolitiek gezien met de rug tegen de muur staat. Onze solidariteit geldt de burgermaatschappij, de vrouwen, de vakbonden en al degenen die worden bedreigd en wier namen ons net werden voorgelezen.
(Applaus)
Er is nog een tweede reden waarom we dit debat, waarvoor ik echt dankbaar ben, vandaag wilden voeren. We zitten in een impasse. Iran is met het hoofd tegen de muur gelopen en weet niet meer hoe het verder moet, is niet meer in staat voorstellen te doen. Maar ik vraag me ook af of wij als Europeanen wel echt alle speelruimte benut hebben. De slotsom van onze partijoverstijgende reis is: We moeten een eigen weg vinden om te onderhandelen, en dat kan alleen zonder voorwaarden gebeuren, en niet door de ander het wapen op de borst te zetten.
Een ding heb ik heel goed begrepen van alle mensen die we konden ontmoeten en die onze steun nodig hebben: sancties verzwakken de burgermaatschappij en versterken president Ahmadinejad. Daarom is het blijven bewandelen van dezelfde weg geen politieke oplossing, we blijven zo steken in de impasse.
Daarom zou ik er tot slot op willen wijzen: We willen geen atoomwapens – waar dan ook! Ik zeg, ik wil geen atoomenergie. Maar als het de politiek van president Sarkozy wordt om wereldwijd atoomverdragen af te sluiten zonder enige zekerheid als bijvoorbeeld NPT-verdragen, dan zal de Europese buitenlandse politiek een proliferatierisico worden en draagt ze niet bij aan het indammen ervan.
(Applaus)
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mevrouw Beer, en beterschap met uw gebroken arm.
Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, naar het oordeel van de Amerikaanse geheime dienst hebben we te maken met een nieuwe situatie. Wat nu nodig is, is een moratorium in het nucleaire vraagstuk. Het probleem moet terug naar het Internationaal Atoomagentschap en weg bij de VN-Veiligheidsraad. Er bestaat een zeer energieke burgermaatschappij in Iran, ondanks alle repressies zoals tegen de vakbonden. Onduldbaar is bijvoorbeeld de afwijzing van kandidaten voor de parlementsverkiezingen. Ik wil me duidelijk uitspreken tegen verscherping van de sancties. Dat is contraproductief, vooral ook voor de democratische oppositie. Nog steeds is er sprake van oorlogsdreigingen tegen Iran, vooral vanuit de Verenigde Staten. Mijn fractie is heel duidelijk tegen elke oorlogsdreiging en tegen elk plan voor zo’n oorlog.
Mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, uw medewerker Robert Cooper wordt in de Britse Guardian betreffende het nieuwe NATO-atoomwapendocument als volgt geciteerd: „Misschien zullen we eerder dan ieder ander atoomwapens gebruiken. Maar ik zou ervoor waken dat hardop te zeggen.” Mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, houdt deze uitspraak verband met Iran en wanneer distantieert u zich van deze uitspraak?
Nogmaals: onderhandelingen met Iran, geen escalatie en oorlog!
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie – (NL) Voorzitter, goed en slecht nieuws uit de Islamitische Republiek Iran. Goed nieuws kwam er vorige maand, medio december, van de Iraanse oppositie in Teheran. Zij keerden zich duidelijk heel helder tegen de loochening van de holocaust door president Ahmadinejad met de verklaring dat de holocaust een historische gebeurtenis is die wij niet in twijfel trekken. Waarvan akte.
Slecht nieuws vormt het recente openlijke dreigement van minister van Buitenlandse zaken Mottaki richting de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Wanneer die, aldus Mottaki, een nieuwe sanctieresolutie tegen Iran zou aannemen vóór het volgende IAEA-rapport over 's lands nucleaire programma in maart, dan dreigt Teheran met een ernstige en consequente reactie.
Hoge Vertegenwoordiger, graag verneem ik uw stellingname tegenover dit openlijke dreigement. En wat vindt u verder van de optie om het IAEA de rug te sterken door de instelling van een onafhankelijke commissie van technische deskundigen inzake het Iraanse atoomdossier? Per slot van rekening kent zo’n commissie haar precedenten in UNSCOM en UNMOVIC. Het rapport van deze commissie zou de leidraad moeten zijn voor consideratie door de Veiligheidsraad.
Philip Claeys (NI). – (NL) Voorzitter, het regime in Iran is en blijft een gevaar voor de stabiliteit in het hele Midden-Oosten en ver daarbuiten. Iran geeft steun aan islamitische en terroristische groepen in Libanon, in de Palestijnse gebieden, Afghanistan, Irak, enz. De strategie van de Europese Unie zou erop gericht moeten zijn om Iran zoveel mogelijk te isoleren in de regio. Het is ook belangrijk dat Rusland wordt aangemoedigd om de samenwerking met Iran af te bouwen op nucleair vlak. De nucleaire plannen van Iran zijn een bedreiging voor de wereldvrede.
De Amerikaanse National Intelligence Estimate verraste enkele maanden geleden de hele wereld door te beweren dat Iran in 2003 gestopt zou zijn met de pogingen om kernwapens te produceren. In de Verenigde Staten gaan nu wel stemmen op om de bevindingen van de NIE verder te onderzoeken. Hoe dan ook, het zou verkeerd zijn om er nu plotseling van uit te gaan dat de nucleaire dreiging van het Iraanse regime niet meer aan de orde zou zijn. De vraag blijft bijvoorbeeld waarom Iran het toezicht door het Internationaal Atoomagentschap zo moeilijk maakt.
We weten allemaal waartoe het regime in Teheran in staat is. Er is een situatie inzake de mensenrechten. De betrokkenheid van Iran in het internationaal islamitisch terrorisme is in het verleden duidelijk aangetoond. Wanneer president Ahmadinejad openlijk zegt dat het zijn ambitie is om Israël van de kaart te vegen, dan is het onze plicht om zoiets ernstig te nemen. In de huidige omstandigheden zou het dus verkeerd zijn om de druk op Ahmadinejad te verminderen. Dialoog moet er zijn, maar de Europese Unie moet vastberaden zijn in haar pogingen, haar ambitie om vrijheid en stabiliteit verder te promoten.
15. Welkomstwoord
De Voorzitter. − Ik verwelkom op de eretribune een delegatie van de Commissie Europese zaken van het Poolse parlement onder leiding van haar voorzitter, de heer Andrzej Grzyb. De delegatie is voor een driedaags studiebezoek in het Europees Parlement. Ik had gisteren het genoegen u te ontmoeten. Hartelijk welkom!
(Applaus)
16. Situatie in Iran (voortzetting van het debat)
De Voorzitter. − We keren terug naar de verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Commissie omtrent de situatie in Iran.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met grote aandacht geluisterd naar de vertegenwoordigers van de fracties van het Europees Parlement.
Ik ben het eens met het meeste van wat er vandaag is gezegd. Daarom heb ik daar niet veel over te zeggen. Ik wil echter een paar opmerkingen maken over de drie belangrijkste kwesties die wij naar mijn mening vandaag moeten bespreken met betrekking tot Iran.
Ik zou nogmaals willen zeggen dat het geen contradictie is om te zeggen dat Iran een zeer belangrijk land is met – in potentie – een bruisende samenleving en dat we moeten streven naar betrekkingen met dit land. Het is een feit dat dit momenteel erg moeilijk te doen is. We moeten blijven proberen betrekkingen met zo’n belangrijk land als Iran te verbeteren. Nogmaals, we moeten erop blijven hameren dat het niet genoeg doet om de betrekkingen met ons te verbeteren. Met betrekking tot de drie hoofdpunten waarover ik heb gesproken – de mensenrechten, regionale kwesties en de nucleaire kwestie – is het moeilijk vooruitgang te boeken in de onderhandelingen. Op één gebied is het onmogelijk vooruitgang te boeken, omdat Iran zich in 2006 volledig uit de onderhandelingen heeft teruggetrokken. De mensenrechtendialoog werd beëindigd – die werd niet beëindigd door ons maar door Iran.
Laat mij daar nog iets over zeggen. Zoals ik eerder zei, ben ik het eens met de meeste opmerkingen die vandaag gemaakt zijn over de kwestie van de mensenrechten, die, zoals veel leden hebben gezegd, te maken heeft met de verkiezingen die zeer spoedig in maart zullen plaatsvinden. Het zal heel belangrijk zijn om te zien hoe het publiek – de burgers van Iran – zich bij deze verkiezing zal gedragen.
Maar het is zeer belangrijk dat de kandidaten die zijn voorgedragen, zich kandidaat mogen stellen bij de verkiezingen. Zoals u weet, heeft dertig procent van die kandidaten zich zelfs niet kandidaat mogen stellen. Veel van hen, zou ik zeggen, zijn de “moderne krachten”, als ik die term kan gebruiken, in Iran.
De tweede grote kwestie is regionaal. Er zijn hier niet veel opmerkingen gemaakt over dit punt, maar het is zeer belangrijk dat Iran een constructieve speler wordt en geen “lastpost” in het leven van de mensen van het Midden-Oosten en bij het tot stand brengen van vrede in het Midden-Oosten, zoals wij de ontwikkeling van het vredesproces in het Midden-Oosten zien. Er staan twee hoofdpunten op de agenda. Op de eerste plaats, het vredesproces van het Midden-Oosten, waarover wij fundamenteel van mening verschillen. Wij geloven in een tweestaten-oplossing en zij niet. We moeten bekijken hoe wij Iran zover kunnen krijgen dat het instemt met dat proces, waarmee is ingestemd door alle Arabische landen in de regio, en, zoals onlangs is aangetoond, niet door Iran.
Het tweede punt is Libanon. We hebben Libanon vandaag niet op de agenda staan, maar Libanon staat altijd op de agenda – zelfs als het formeel niet zo is. De problemen in Libanon hebben onze volle aandacht. We weten dat het een probleem is waarbij Iran zich veel constructiever zou moeten opstellen.
Het derde punt dat ik zou willen noemen en dat we bij andere gelegenheden besproken hebben, is de nucleaire kwestie. Op de eerste plaats zou ik mevrouw Beer willen bedanken, omdat ik met haar heb gesproken voordat de commissie naar Iran ging en wij hadden een heel goede uitwisseling van standpunten, die heel goed gecoördineerd was. Samenwerking met het Agentschap is essentieel. We hebben ons daar voortdurend voor ingespannen en we zouden zeer graag willen zien dat die samenwerking z’n vruchten afwerpt. Dat is echter niet genoeg. We zouden de “uitstaande kwesties” moeten oplossen.
Zoals u weet, horen deze kwesties bij het verleden. Waarom zijn ze nog onopgelost? Omdat ze nooit uitgelegd zijn en dat is het verschil met enkele van de andere landen die genoemd zijn. Iran is ondertekenaar van het non-proliferatieverdrag; het heeft verplichtingen en het heeft zich niet gehouden aan die verplichtingen. Op het ogenblik is er een discussie met dr. El Baradei en de personen die belast zijn met het nucleair dossier om te kijken of deze “uitstaande kwesties” kunnen worden opgelost. We zitten nu in het jaar 2008 en sommige van die kwesties gaan terug tot 2003, 2004 en 2005.
Dat was het eerste wat ik wilde zeggen en het tweede, wat zeer belangrijk is, is dat wij de tweesporenbenadering blijven steunen. We willen onderhandelingen en we willen ook de route naar New York volgen – samen, naast elkaar. We willen graag zien hoe dit zich kan ontwikkelen. We willen het volk van Iran niet straffen. We willen dat ze terugkomen naar de onderhandelingstafel met een moreel doel.
Om u een voorbeeld te geven: zoals u weet, hebben we afgelopen dinsdag in Berlijn een ontmoeting gehad. Woensdag zat ik hier in Brussel aan het diner met dr. Jalili, de dag nadat we hadden gesproken over New York en over hoe we het proces vooruit konden helpen in New York. Ik wilde niet de indruk geven dat we met iets bezig waren wat we niet direct zouden communiceren. Om aan te tonen dat we de dialoog zouden voortzetten, had ik een ontmoeting met hem, had ik een diner met hem en legde ik hem dat uit. In die zin kunt u er gerust op zijn dat wij alle moeite doen om het kanaal van de dialoog open te houden en niet alleen open maar productief open.
Ik hoef u niet te vertellen dat u soms niet het antwoord op de vraag krijgt. U voert hier debatten en u weet dat u soms, misschien vanwege een vertaalprobleem, niet het antwoord op de vraag krijgt – u krijgt antwoorden op andere dingen, maar niet op de vraag. U weet dat – u hebt dat meegemaakt – maar we moeten blijven proberen, blijven proberen en blijven proberen – en dat zullen we ook!
Wat betreft het inlichtingenverslag dat genoemd is: dat is niet onze verantwoordelijkheid maar de verantwoordelijkheid van de Verenigde Naties. Maar, hoe dan ook, als u het leest – wanneer het openbaar wordt – de belangrijkste dingen zijn openbaar, er staat duidelijk in dat zij in 2003 zijn gestopt met een deel van de kernbewapening. Nu bestaat kernbewapening uit drie elementen. Ten eerste, en het meest belangrijke, is het nodig verrijkt uranium te hebben – als je geen verrijkt uranium hebt, zul je nooit de mogelijkheid hebben van een militair nucleair programma. Ten tweede, heb je een raket nodig voor de lancering, en ten derde, heb je het eigenlijke ontstekingsmechanisme van de bom nodig. Bij het tweede stadium zijn ze gestopt en dat gebeurde in 2003. Dat is één onderdeel.
Het tweede onderdeel is de raket en u weet dat de technologie met betrekking tot raketten snel gaat. We zijn bezorgd. Dit is niet een van de sleutelpunten, maar het is een punt. Op het ogenblik hebben we een bereik van 1 300 km, wat geen kleinigheid is. Het derde onderdeel is verrijkt materiaal, wat een schending is en waarvan de productie maar doorgaat. Dat is de kern van het probleem: we moeten zien hoe we hier overeenstemming over kunnen bereiken.
Ik herhaal: voor een kerncentrale voor de productie van energie – u kunt het leuk vinden of niet, maar over dat punt gaat het debat hier vandaag niet – is, zoals u weet, minstens zeven of acht jaar nodig vanaf het moment dat het contract wordt getekend tot het moment waarop de centrale operationeel wordt. Er is geen enkel contract tussen Iran en iemand die een kerncentrale kan bouwen voor de productie van energie – kilowatts – geen enkel behalve het contract met Rusland. Zoals u weet, bevat het Russische contract een clausule die zegt, op de eerste plaats, dat verrijkt uranium door Rusland zal worden geleverd en, op de tweede plaats, dat het opgewerkte materiaal – dat wil zeggen verrijkt plutonium of wat er ook aan het einde van het proces overblijft – naar Rusland zal worden gebracht, zodat zij geen verrijkt uranium hoeven te hebben omdat het geleverd wordt.
Ten tweede, als ze doorgaan met verrijken, dan is de vraag waarom? – omdat ze het nergens kunnen opbergen, geen andere krachtcentrale hebben. Dus het is redelijk deze vraag te stellen maar moeilijk om een antwoord te krijgen. Dit is het enige antwoord dat ik u op deze vraag kan geven, omdat het valt binnen uw zeggenschap en die van de leiders en burgers van de Europese Unie.
Ik heb geprobeerd u een eerlijke uiteenzetting te geven van onze interpretatie van de situatie, de problemen en de drie hoofdpunten waarover wij ons als Europeanen zorgen moeten maken. Ik zeg nogmaals dat wij veel respect hebben voor het land – we hebben diep respect voor Iran – en we zouden er heel graag betrekkingen mee aangaan en graag zien dat ook zij die kant opgaan.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, morgen neemt het Europees Parlement een resolutie aan met betrekking tot Iran die zal worden gesteund door onze fractie.
Het is geen toeval dat het eerste deel van die resolutie over de mensenrechtensituatie gaat.
Vorige week heeft onze Commissie buitenlandse zaken een geheel onbevredigende vergadering gehad met de heer Jalili, die niet één van de vragen beantwoordde die hem gesteld werden met betrekking tot de mensenrechten, martelingen, openbare executies, de aankoop van Noord-Koreaanse raketten en Russische torpedo’s die kunnen worden uitgerust met kernkoppen.
Mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, we hebben duidelijk gehoord dat u zit te wachten op antwoorden op de vragen die u de heer Jalili hebt gesteld; Commissaris Ferrero heeft ons hierover geïnformeerd en ook wij zitten nog steeds te wachten op antwoorden op de vragen die wij hem hebben gesteld.
Daarom is het niet voldoende dat wij het spijtig vinden dat zij hun kernprogramma niet hebben opgeschort en zich niets aantrekken van de oproepen van de internationale gemeenschap en drie resoluties van de Verenigde Naties. Zoals de heer Solana zojuist heeft gezegd, is de internationale gemeenschap ervan overtuigd dat zij bezig zijn met de verrijking van uranium voor een programma waarvan de doeleinden niet vreedzaam zijn.
Met het oog hierop is het eenvoudigweg niet voldoende, Mijnheer de Voorzitter, dat wij in de ontwerpresolutie zeggen dat wij pas het pad opgaan van een samenwerkings- of associatieovereenkomst met Iran als er wezenlijk vooruitgang is geboekt met betrekking tot de mensenrechten en er zodanige objectieve waarborgen zijn dat ze ons duidelijke garanties geven dat er geen vaart wordt gemaakt bij de uraniumverrijking voor vreedzame doeleinden.
Daarom, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, is de vraag die ik zou willen stellen of u gelooft dat de vierde resolutie die de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties gaat maken, op basis van de vergadering in Wenen van de permanente leden van de Veiligheidsraad plus Duitsland, voldoende zal zijn voor Iran om te luisteren naar oproepen van de internationale gemeenschap? Wat, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, moet de inhoud van de resolutie van de Verenigde Naties zijn, wil zij deze uitdaging aannemen en de dreiging verzachten voor de vrede en de internationale veiligheid, die wordt gevormd door het uraniumverrijkingsprogramma van Iran?
Lilli Gruber (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Iraanse president Ahmadinejad heeft vandaag in Busher, in het zuiden van Iran, gezegd dat Israël een smerige zionistische entiteit is die vroeg of laat zal sneuvelen. Dit is een bewering die uiteraard onaanvaardbaar is en duidelijk als propaganda is bedoeld.
Op 14 maart zullen er in Iran verkiezingen worden gehouden, waarbij zijn gebroken beloftes zwaarder zullen wegen dan zijn proclamaties. Daarnaast woedt er ook in Amerika een electorale strijd en is het dus van belang om de feiten in overweging te nemen. Vandaag de dag is Iran de sterkste mogendheid die in het Golfgebied in opkomst is en met deze partij is Washington van plan een overeenkomst te sluiten. In december heeft de Amerikaanse geheime dienst vastgesteld dat Iran geen directe bedreiging vormt. 12 januari jl. heeft de directeur van het IAEA, de heer El Baradei, van de Iraniërs garanties gekregen voor alle vraagstukken die nog op tafel lagen.
De druk op Iran zal worden gehandhaafd maar het zou handig zijn een overeenkomst te bereiken die voor iedereen uitvoerbaar is en die voor stabiliteit in de regio zorgt, en om radicale en vaak ineffectieve maatregelen te vermijden. We hoeven alleen maar te denken aan Irak en de ondoeltreffendheid van de sancties die tegen dit land zijn genomen. De rol die Iran inneemt bij het vinden van het nieuwe machtsevenwicht moet worden erkend en er zullen geloofwaardige veiligheidsgaranties aan Iran moeten worden geboden in een zeer woelige, regionale context. De directe tussenkomst van Amerika is essentieel voor het succes van de onderhandelingen die op dit punt allesomvattend moeten zijn, net zoals eigenlijk de rest van de Europese Unie doet.
Anderzijds is het overduidelijk dat Iran bepaalde verplichtingen op zich moet nemen: het moet alle nucleaire en militaire ambities laten varen, inclusief strikte controles, het moet een vormende rol spelen bij het vinden van een oplossing voor lopende conflicten, het moet de mensenrechten en de rechten van de vrouw respecteren, alsmede de democratische regels in het algemeen.
Onlangs ontving ik van de winnares van de Nobelprijs voor de Vrede, Shirin Ebadi, een e-mail waarin ze wees op de ernstige en steeds frequentere schendingen van de mensenrechten. Ze schreef dat dit vandaag de dag in Iran een veel dramatischer kwestie is dan de nucleaire problemen. Laten we proberen om naar haar luisteren.
Barones Nicholson of Winterbourne (ALDE). –(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Solana en commissaris Ferrero-Waldner voor de enorme hoeveelheid werk met betrekking tot de kwestie van de Islamitische Republiek Iran, die zoveel problemen en zorgen veroorzaakt voor zoveel mensen internationaal en bij de Veiligheidsraad van de VN.
Het was mij een genoegen om mijn fractie te vertegenwoordigen bij de recente delegatie naar de Islamitische Republiek Iran net voor Kerstmis, waarbij we een uitzonderlijk goede reeks bijeenkomsten hebben gehad, waaraan de heer Solana al heeft gerefereerd evenals mevrouw Ferrero-Waldner.
Natuurlijk komt onze oproep tot dialoog in de Islamitische Republiek Iran heel gelegen, omdat, zoals u goed weet, de vorige president van Iran in 2000 aan de Verenigde Naties het idee voorlegde van het jaar van de interculturele dialoog, wat u juist dit jaar zelf hebt opgepakt hier in de Europese Unie.
Ik geloof dat er enorme mogelijkheden voor dialoog zijn, maar niet alleen maar over mensenrechten en niet alleen maar over de van het allergrootste belang zijnde nucleaire kwestie. Ik geloof dat we een dialoog zouden moeten houden over culturele zaken – muziek, kunst, archeologie, schilderkunst, kalligrafie – waarin we zoveel historische referentie delen en zoveel potentieel voor toekomstig profijt.
Ik geloof ook dat een cruciaal item dat we zouden moeten bespreken, deze zogenaamde barrière is tussen de Islam en de democratie. Misschien is niet opgemerkt dat de Islamitische Republiek Iran gelooft dat zij die moeilijkheid heeft opgelost en dat haar vorm van democratie volledig te rijmen is met de versie van de Islam van de Islamitische Republiek Iran, de zeer belangrijke Sharia en de Shiitische islamitische traditie. Ik denk dat dit ook iets is wat we zouden moeten verwelkomen en juist dit jaar zouden moeten bespreken, misschien met de voormalige president Khatami of met andere invloedrijke personen uit godsdienstige en traditionele Iraanse kringen.
Romano Maria La Russa (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben nog steeds van mening dat, ook in het licht van hetgeen ik tijdens dit debat heb gehoord, de enige juiste weg nog altijd de weg is van de dialoog, ook al is het moeilijk om te begrijpen op welke basis deze dialoog zich verder kan ontwikkelen.
Hoe kun je een dialoog voeren met een land dat de Rechten van het Kind niet respecteert en de doodstraf uitspreekt over minderjarigen? Met een land, of misschien kun je beter zeggen met een regime, waar mensen in het openbaar worden opgehangen, een regime dat dreigt de staat Israël van de kaart te zullen vegen? En voor wat betreft de nucleaire kwestie, moeten we misschien de mogelijkheid uitsluiten en zelfs niet twijfelen aan de vreedzame toepassing van kernenergie? Tot op welke hoogte moeten wij de militaire plannen voor nationale defensie geloven? En nogmaals, kunnen wij een regime vertrouwen dat de guerrilla in de aangrenzende landen financiert?
Met betrekking tot het verslag van de CIA, zou ik u willen verzoeken zich niet te veel illusies te maken over de geloofwaardigheid ervan. Het zou niet de eerste keer zijn dat een dergelijk verslag later in het openbaar wordt verworpen. Wij kunnen niemand de mogelijkheid ontnemen om niet voor militaire maar civiele doeleinden met kernenergie te experimenteren, maar president Ahmadinejad geeft niet alleen geen garanties, hij geeft zelfs geen enkele garantie en doet het ergste vrezen.
Door de mogelijkheid van een militaire interventie uit te sluiten - wat volgens mij een standpunt is dat door alle vertegenwoordigers en EU-parlementariërs breed wordt gedragen: het vermijden van militaire interventie is essentieel en fundamenteel –, ben ik van mening dat de mogelijkheid tot sancties een ramp zou zijn voor iedereen en dat dit schade zou berokkenen aan de economie en aan de bevolking die weerloos, onwetend en onschuldig is. Ik wil u nogmaals verzoeken om diplomatie te gebruiken want, ik herhaal, sancties hebben nog nooit iets goeds opgeleverd, ze dienen alleen om de haat tegen het Westen en de Verenigde Staten in het bijzonder nog verder aan te wakkeren.
Gerard Batten (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, misleiding is een oorlogswapen dat in de Koran wordt goedgekeurd onder de doctrine van taqiyya. Iran beweert geen plannen te hebben voor de ontwikkeling van kernwapens. Het bewijs van het tegendeel is overweldigend. Ze hadden al 3 000 uranium centrifuges. Niet één kan er gebruikt worden om kernenergie op te wekken voor vreedzame doeleinden. Samen zullen ze voldoende uranium produceren dat voldoende is om één kernbom per jaar te maken.
Op het ogenblik is Iran voornemens 5 000 centrifuges erbij te bouwen. Intussen arriveren illegale geheime invoerpartijen ruw uranium vanuit Kongo, een land dat door de EU met humanitaire hulp wordt gesteund. Groot-Brittannië staat nog steeds toe dat Iraanse studenten kernfysica studeren aan onze universiteiten. Bovendien werken Iran, Syrië en Noord-Korea samen om raketten en chemische springkoppen te bouwen. Vorig jaar kwamen er technici uit alle drie de landen om toen er iets mis ging in Syrië. Later werden er sporen van saringas ontdekt in de atmosfeer.
Of deze landen nu wel of niet met succes kernkoppen ontwikkelen, chemische springkoppen zouden zeker gebruikt kunnen worden in de nabije toekomst.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, ik waardeer de onderhandelingspogingen van de Europese Unie inzake het staven van het zelfbeschikkingsrecht der volkeren, en ik steun de synergie van het actieplan IAEA-Iran. Het is prijzenswaardig en zinvol om zorgen weg te nemen, en ook om politieke en strategische speculaties te ontkrachten die zijn gebaseerd op een theoretische vredesbedreiging.
Bovendien wordt er ook bij punt 5 van de resolutie toegegeven dat er behoefte is om af te zien van retorische politieke speculaties over Iran. Het gehele eerste deel van de resolutie en het voorstel om een nieuw multilateraal kader voor het gebruik van kernenergie te vormen, maken beiden deel uit van dezelfde benadering.
Het tweede deel lijkt echter demagogisch. De schendingen van de mensenrechten in veel andere delen van de wereld hebben nooit geleid tot een dergelijke scherpe veroordeling. De recente resoluties over Pakistan en China zijn hier een voorbeeld van. Deze waren niet zo scherp van toon en ontvingen geen duidelijke steun in de interne oppositie. Dit verplicht mij ertoe mijn bezwaar tegen de resolutie te uiten, want mensenrechten en vrijheden zijn absolute waarden die niet anders kunnen worden toegepast, en zich niet lenen voor onevenredigheid tussen verzoek en veroordeling.
Jacek Saryusz-Wolski (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het nucleaire programma van Iran blijft de bron van onze grootste zorg. We hopen dat het proces om via onderhandelingen tot een oplossing te komen zal worden voortgezet.
De Europese Unie zou een eensgezind standpunt moeten innemen met betrekking tot deze zeer moeilijke kwestie en wij zouden de inspanningen moeten steunen van de Hoge Vertegenwoordiger, van de Commissie, de lidstaten en de internationale gemeenschap, inclusief de recent voorgestelde resolutie van de Veiligheidsraad van de VN.
De inspanningen zouden erop gericht moeten zijn Iran aan te moedigen de onderhandelingen te hervatten over langetermijnafspraken om de nucleaire kwestie op te lossen.
Wij van de commissie Buitenlandse zaken van dit Huis besloten de heer Jalili uit te nodigen om te spreken en om een dialoog te houden. Onze commissie was ontevreden over de gegeven antwoorden en we weten hoe moeilijk dialoog is. De ontmoeting met de commissie Buitenlandse zaken heeft echter onze eensgezinde positie getoond over de Iraanse kwestie en heeft ook een sterk politiek signaal gestuurd naar de Iraanse regering.
Als we willen doorgaan met enige zinvolle dialoog, moeten we de geloofwaardigheid van onze betrekkingen herstellen. Onze Iraanse partners moeten absolute transparantie bieden voor hun nucleair programma door volledig samen te werken met de IAEA. Ze moeten de bepalingen van Comprehensive Safeguard Agreement volledig ten uitvoer leggen en wij moeten de druk op de Iraanse regering handhaven om zich te houden aan haar beloften en haar duidelijk maken dat dit de enige manier is om internationale erkenning te verkrijgen, en om met succes economische ontwikkeling ten behoeve van haar burgers na te streven.
De mensenrechtensituatie in Iran is de laatste tijd ernstig verslechterd en wij moeten de systematische schending van de mensenrechten en fundamentele vrijheden blijven veroordelen, in het bijzonder die welke worden gepleegd ten opzichte van jeugdige overtreders en vrouwen.
Als gemeenschap die is gebaseerd op waarden, waarbij we de mensenrechten en de democratie als de kern van onze waarden zien en stabiliteit en veiligheid als onze grootste zorg beschouwen, moeten en kunnen we de verslechterende mensenrechtensituatie daar niet negeren, en moeten we ons uiterste best doen onze partners ervan te overtuigen dat het de moeite waard is de rechtsstaat, de mensenrechten en de fundamentele vrijheden te respecteren.
Libor Rouček (PSE). – (CS) Dames en heren, sta mij toe in mijn bijdrage aan het debat mij te concentreren op twee aspecten van betrekkingen met Iran.
Een civiele maatschappij is het eerste aspect. Zoals ik zelf tijdens mijn recente bezoek aan Teheran heb ervaren, bestaat er in Iran een zeer sterke en actieve civiele maatschappij. Vrouwen, journalisten, nationale en godsdienstige minderheden streven naar hun rechten. De wereld van de studenten is behoorlijk levendig. Buschauffeurs, bakkers en veel andere beroepen organiseren hun eigen onafhankelijke vakbonden. Economen en ondernemers spannen zich in voor privatisering en liberalisering van de Iraanse economie.
Al deze groepen en elementen die de Iraanse maatschappij vormen, wenden zich tot Europa, tot de Europese Unie, en zoeken dialoog en hulp. Daarom zou ik een beroep willen doen op de Commissie en op Hoge Vertegenwoordiger Javier Solana om het nieuwe instrument voor democratie en mensenrechten dat wij ter beschikking hebben, efficiënt te gebruiken als onderdeel van deze dialoog.
Ik ben ook van mening dat de Europese Unie een diplomatieke vertegenwoordiging in Iran zou moeten hebben. Niet alleen zou dit discussie en dialoog met de civiele maatschappij stimuleren; het zou ook samenwerking met lokale instellingen en overheden stimuleren op het gebied van gemeenschappelijk belang. We delen daadwerkelijk veel gemeenschappelijke belangen met Iran, ondanks onze verschillen in opvatting inzake het nucleaire programma of de mensenrechten.
Ik noem maar één buurland van Iran en dat is Afghanistan. Ik ben ervan overtuigd dat het noch ons noch Iran goed doet, als, bijvoorbeeld, tonnen illegale Afghaanse drugs Europa overspoelen. We hebben soortgelijke gemeenschappelijke belangen wat betreft de kwestie van de Afghaanse vluchtelingen en wat betreft de kwestie van een totale vreedzame oplossing van de situatie in Afghanistan.
Dat is maar een van de vele redenen waarom de Europese Unie haar eigen diplomatieke vertegenwoordiging in Teheran moet hebben.
Struan Stevenson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zowel mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger als mevrouw Ferrero-Waldner hebben in hun presentaties vandaag herhaaldelijk de noodzaak van dialoog, onderhandeling en overtuiging benadrukt. Mevrouw Ferrero-Waldner wees op de noodzaak van mens tot mens contact. Ze vertelde ons over het succes van onze Erasmus Mundus en armoedebestrijdingsprogramma’s.
Dus, leiden wij hun kernfysici op aan onze universiteiten? Betalen wij, op kosten van onze belastingbetalers, armoedeverlichting in een van de rijkste olieproducerende landen in de wereld omdat zij ervoor gekozen hebben miljarden te spenderen aan een kernwapenprogramma? Wat heeft onze verzoeningspolitiek opgeleverd?
Volgens de heer Solana, tot nu toe, geen succes. Hij zei dat het regime in Iran ons blijft negeren. Mevrouw Ferrero-Waldner zei dat er meer executies zijn dan ooit tevoren. Welnu, laat ik u zeggen, Mijnheer de Voorzitter, er zijn in de eerste twee weken van dit jaar 23 personen geëxecuteerd, waaronder verscheidene vrouwen. Bij vijf personen werden handen of voeten geamputeerd. Het stenigen van mannen en vrouwen tot de dood erop volgt door dit jihadistische, vrouwenhatende, homofobische, genocidale, brute regime dat wereldwijd terreur sponsort, gaat maar door.
Als we de Iraanse studenten echt willen steunen, dan zouden we de dappere studenten van de universiteit van Teheran moeten steunen, die de afgelopen vijf dagen gedemonstreerd hebben en verandering van regime eisen. In plaats van verzoening te steunen, zouden we de wettige Iraanse oppositie moeten steunen. In plaats van de PMOI (Volksmojahedin) op onze terreurlijst te laten staan, zouden we de revolutionaire garde van Iran op de terreurlijst van de EU moeten zetten.
Helmut Kuhne (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter! Zoals we net hebben gehoord, zijn er ook bij ons in het Parlement vertegenwoordigers, voor wie een veranderende houding van het Iraanse regime geen prioriteit is, maar de vernietiging van dit regime prioriteit heeft. Ik denk dat we één ding heel duidelijk moeten stellen, en dat is de dwingende politieke logica: Wie het regime wil vernietigen en zijn politiek daarop richt, zal de houding van het regime niet veranderen. En dat is wel waar we ons op moeten richten, als we het over het atoomprobleem hebben.
De voorstanders van een diplomatieke oplossing zouden zich zeer gesterkt weten, wanneer de Verenigde Staten rechtstreeks aan de gesprekken zouden deelnemen, want ze kunnen iets bieden dat de Europese Unie niet in die mate kan bieden, namelijk veiligheidsgaranties. Zoals de heer Solana al zei kan men op basis van de slotsom van de Amerikaanse geheime diensten niet concluderen dat het Iraanse programma geen potentiële bedreiging vormt. Daar zit inderdaad een probleem. En dit probleem kan men niet oplossen door de druk weg te nemen. Men kan het thema niet wegnemen uit de Veiligheidsraad, omdat dan ooit het gevaar bestaat dat het Iraanse regime zegt: OK bedankt, we hebben genoeg hoogverrijkt uranium, we stappen nu uit het Verdrag tegen verspreiding van kernwapens en bouwen onze atoomwapens. Als dat het geval wordt, rest ons niks anders dan terugkeren tot de strategie van nucleaire afschrikking, zoals we die uit de jaren 60 en 70 van de vorige eeuw kennen.
Wat we in dit debat in ieder geval moeten uitsluiten — en ook dat moet even helder zijn —, is de zogenaamde militaire oplossing. Wat er ook onder het begrip “het Westen” wordt verstaan, of dat nu betrekking heeft op Noord-Amerika of ook op Europa, het teruggrijpen op de zogenaamde militaire oplossing zou een politieke ramp betekenen die decennia aanhoudt, niet alleen in de islamitische wereld, maar ook tegenover staten als India, die hebben meegeholpen dit thema op de agenda van de Veiligheidsraad te krijgen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Laat ik zeggen hoe ernstig ik me zorgen maak over de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran: het gebruik van de doodstraf, foltering, onmenselijke behandeling van gevangenen en onderdrukking van politieke tegenstanders. We moeten zulke onmiskenbare schendingen van de mensenrechten en fundamentele vrijheden die de basis vormen van onze democratische maatschappijen, categorisch veroordelen.
Persoonlijk, als lid van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering, ben ik nogal bezorgd over de kwestie van de veiligheid en over het feit dat Iran, ondanks protesten van de Europese Unie en de internationale gemeenschap, doorgaat met de ontwikkeling van zijn nucleaire programma. Ondanks verzekeringen dat het deze activiteiten geheel voor vreedzame doeleinden doet, is het heel moeilijk niet verontrust te zijn over de richting waarin deze situatie zich beweegt.
Tenslotte zou ik willen wijzen op het feit dat Rusland kortgeleden nucleair materiaal aan Iran heeft geleverd. Er zijn verdere aanwijzingen die ons zeggen dat Iran een onbetrouwbare partner is en we zouden dienovereenkomstig moeten handelen.
Ana Maria Gomes (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zijn alle lidstaten van de EU consistent geweest in de politieke boodschap die aan Iran is overgebracht om de inspanningen te steunen van de “EU-drie” (Groot-Brittannië, Frankrijk en Duitsland) en de heer Solana met betrekking tot het nucleair dossier door zich te houden aan de opgelegde economische sancties?
En hebben de lidstaten van de EU en u, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, druk uitgeoefend op de regering van Bush om rechtstreeks te spreken met Iran, niet alleen maar over Irak, maar ook over het nucleair dossier in het bijzonder? Of bent u van mening dat het geen zin heeft, dat het kan wachten op de volgende regering van de VS?
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou nader willen ingaan op een kwestie die reeds door de heer Solana aan de orde is gesteld, namelijk de correcte interpretatie van het CIA-verslag over het kernprogramma van Iran.
Ik herhaal wat de heer Solana daarnet zei: er is slechts één onderdeel stopgezet en het is zeer de vraag of dat definitief is gebeurd. Volgens de Iraanse oppositie is het programma eenvoudigweg naar andere sites verplaatst en wordt het daar voortgezet. Ik denk dat we deze informatie moeten geloven, aangezien het net de Iraanse oppositie was die als eerste op de militaire aspecten van het kernprogramma in Iran heeft gewezen. Deze beweringen bleken achteraf volkomen terecht te zijn.
Dat brengt me meteen bij mijn volgende punt. Naar mijn mening is het de hoogste tijd om de Volksmujahedeen van de lijst met terroristische organisaties te schrappen. Meerdere rechtbanken, de Parlementaire Vergadering van de Raad van Europa en het Italiaanse parlement hebben hierover al een uitspraak gedaan. Het is hoog tijd dat wij dat ook doen.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, net als de heer Solana en mevrouw Ferrero-Waldner zie ik geen verschil tussen kernenergie voor civiele doeleinden en kernenergie voor militaire doeleinden. U hebt ons uitgelegd, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, dat je om een bom te maken alleen maar over uranium hoeft te beschikken. Ik denk dat je een beetje naïef moet zijn om te geloven dat een land met zulke indrukwekkende natuurlijke rijkdommen als Iran kernenergie nodig heeft om zich te ontwikkelen. Aan de andere kant weten wij heel goed dat Iran kernenergie nodig heeft om een bom te maken.
U hebt ook gezegd dat kernenergie een factor voor instabiliteit vormt en dat wij geen vat meer hebben op Iran. U hebt volkomen gelijk. Als u een verbod voorstelt op het verrijken van uranium, dan zijn wij het daar helemaal mee eens. Ik ga zelfs nog een stapje verder: ik denk dat er zonder meer een verbod op kernenergie moet komen. Momenteel is slechts vier procent van de energie wereldwijd van nucleaire oorsprong.
De vraag die ik u stel, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger en mevrouw Ferrero-Waldner, is deze: vindt u niet dat Frankrijk, en de Franse president Sarkozy, met vuur spelen en de stabiliteit in de wereld op het spel zetten door nucleaire overeenkomsten te sluiten met landen als Libië, China en Georgië? Zouden wij de ongelukkige ervaring met Iran niet kunnen aangrijpen om de nucleaire proliferatie wereldwijd een halt toe te roepen?
Erik Meijer (GUE/NGL). – (NL) Voorzitter, het debat over Iran gaat over meer dan kernenergie, oorlogsdreiging en schending van mensenrechten. In zijn inleiding heeft de heer Solana al beschreven waarom Iran, ondanks enkele kenmerken van democratie en een hoog niveau van onderwijs, voor zeer veel mensen geen aangenaam land is om in te leven.
Veel mensen die door de Iraanse regering worden vervolgd of die onder het huidige bewind niet in vrijheid kunnen leven, hebben hun toevlucht gezocht in Europa. De Europese Unie en haar lidstaten moeten die mensen niet hinderen. De vreedzame oppositie in ballingschap moet hier alle vrijheid hebben.
Daarom is het belangrijk dat het Europees Hof van Justitie heeft vastgesteld dat het onjuist is dat zo’n organisatie op de lijst van terroristische organisaties is geplaatst. Het is belangrijk dat dit Parlement de Raad eraan herinnert dat die plaatsing onterecht en onaanvaardbaar is. Juist over díe lijst is geen compromis met het Iraanse regime mogelijk.
Vytautas Landsbergis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag weten of iemand mij een antwoord kan geven. Zijn de parlementsleden tijdens hun bezoek aan Teheran aanwezig geweest bij openbare executies? In het bijzonder waarbij kranen van Europese makelij werden gebruikt.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). – (CS) Ik zou willen vermelden dat, paradoxaal genoeg, het Iraanse nucleaire programma van start ging tijdens de periode dat Iran een bondgenoot van de Verenigde Staten was. Amerikanen adviseerden de sjah om twintig kerncentrales te bouwen. Het ziet er naar uit dat de tijden veranderd zijn: bondgenoot is vijand geworden en het imago van Iran zit vol tegenstrijdigheden.
Ofschoon ik op de hoogte ben van het lijden van onze vrienden in de Tudeh-partij, moet ik er ook op wijzen dat geen ander Arabisch land zo’n mate van pluralisme en zo’n ontwikkelde civiele maatschappij heeft als Iran.
De situatie met betrekking tot de vakbond die door de heer Rouček is genoemd, verdient absoluut aandacht, evenals de vrouwenbeweging. Naar mijn mening moeten de voorstellen van de heer Rouček om een vertegenwoordiging van de Europese Unie in Teheran te vestigen worden onderzocht en gesteund.
Het is van wezenlijk belang deze betrekkingen te ontwikkelen. Iran is een groot land met een grootse cultuur die meer overeenkomsten met ons vertoont dan wij ons kunnen voorstellen.
Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Iran blijft een gevaar voor de stabiliteit van de wereld en het Midden-Oosten. Iraanse jihadis vechten zij aan zij met terroristen in Irak en doden Britse soldaten. Rechters in Iran spreken stelselmatig doodvonnissen uit over homosexuelen en teenagers.
Waarom gaat Iran onverwijld door met uraniumverrijking wanneer het geen operationele kerncentrales heeft of zelfs maar plannen om die in de toekomst te bouwen? Waarom ontwikkelt Iran Shahab III raketten met het vermogen kernkoppen te dragen en Europese steden te bereiken?
Onze boodschap moet duidelijk zijn en vastberaden. De internationale gemeenschap zal niet toelaten dat Iran zich bewapent met kernwapens.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit was natuurlijk een heel belangrijke discussie. Waarom? Omdat er in Iran een heel grote burgermaatschappij is die zeker een andere manier van leven zou willen hebben, maar er is nog steeds een zeer moeilijk regime.
Ik denk dat we allemaal weten dat de nucleaire kwestie op het ogenblik het grote struikelblok is. Het bederft alle mogelijkheden voor ontwikkeling en ook voor bilaterale betrekkingen, die zeer grote potentie zouden hebben. Dit heb ik de heer Jalili herhaaldelijk gezegd: “Waarom pakt u dit niet op? Waarom is er geen mogelijkheid om met u tot een dialoog te komen? Waarom toont u hierin geen politieke wil?” Ik denk dat we het volgende moeten doen – proberen ook een beroep te doen op de bevolking, om te kijken of er misschien een kans is om dingen te veranderen bij de volgende verkiezingen – in de wetenschap dat het heel moeilijk zal zijn.
Maar ik vind het interessant om te zien dat de oppositie het op zijn minst weer eens aan het worden is, na de verdeeldheid die er is geweest. De oppositie heeft een tijd een berustende houding aangenomen. Nu is er tenminste een nieuwe wil om aan de verkiezingen mee te doen en misschien de situatie te veranderen, tenminste die van de regering. Maar nu vindt natuurlijk, zoals ik eerder heb gezegd, de screening van de kandidaten door de Raad van Wachters plaats en die is van cruciaal belang. Zoals mevrouw Beer al heeft gezegd, als er 7 000 kandidaten zijn voor 290 zetels, dan zijn er al teveel kandidaten afgewezen. Er zullen er tweeduizend afgewezen zijn. Daarom hoop ik ten zeerste dat een beroepsprocedure de situatie weer zal rechtzetten. Het Iraanse electoraat verdient het om zijn vertegenwoordigers te kunnen kiezen uit een breed spectrum van partijen en opvattingen. Natuurlijk is het duidelijk dat wij geen enkele specifieke partij steunen, maar het is belangrijk dat er een echt pluralistisch bestel is.
Daarnaast ben ik het volledig eens met al degenen – en ik ben niet in detail getreden – die zeiden dat ons heel wat te doen staat op het gebied van de mensenrechten, zelfs als we niet vooruit kunnen komen met de nucleaire kwestie. We hebben natuurlijk alle VN-resoluties gesteund; Canada heeft zo’n resolutie ingediend. Die is aangenomen en die toont duidelijk waar Iran – helaas – op dit moment staat. Ik wil graag zeggen tot enkele leden van het Parlement die gezegd hebben dat wij het EIDHR-instrument (European Initiative for Democracy and Human Rights - Europees initiatief voor democratie en mensenrechten) zouden moeten gebruiken, dat we dit al gebruiken door middel van implementatie via de VN, UNICEF en UNODC (United Nations Office on Drugs and Crime - Bureau voor Drugs en Criminaliteit van de Verenigde Naties): bijvoorbeeld op het gebied van jeugdrechtspraak en jonge drugsverslaafden, en met betrekking tot justitie. Maar het wordt steeds ingewikkelder in deze zeer starre sfeer. Ik heb geprobeerd om één diplomaat te krijgen in één ambassade in Teheran, om te zorgen voor een meer soepele coördinatie van gezamenlijke projecten. Dit is natuurlijk maar een kleine stap maar hopelijk een betekenisvolle, die de weg zou kunnen bereiden, tenminste een beetje, voor de ontwikkeling van onze samenwerking. Helaas blijft Iran zich echter ontwijkend opstellen. Toen ik dit vorige week persoonlijk opmerkte, kreeg ik geen antwoord.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. − (EN) − Mijnheer de Voorzitter, heel kort, omdat ik de gelegenheid had eerder al te antwoorden. Er zijn niet veel nieuwe vragen en, zoals ik al heb gezegd, in wezen delen we de meningen die onder woorden zijn gebracht.
Wat betreft een vraag gesteld door de heer Salafranca Sánchez-Neyra, er vindt nu een debat plaats in de Veiligheidsraad, dus ik vind niet dat ik daarover moet uitweiden. U vroeg mij wat ik graag zou zien. Ik zou graag een resolutie zien die niet nodig is omdat de dialoog waarom wij vragen al realiteit is. U weet welke elementen aanwezig moeten zijn om een zinvolle dialoog te hebben.
Wat betreft andere overwegingen over het vergroten van samenwerking, er zijn nog veel andere gebieden waarin we kunnen en zouden moeten samenwerken. Afghanistan en drugs zijn genoemd. Dit is een belangrijk punt waarop we heel graag zouden samenwerken.
Andere vragen zijn gesteld over de groep van zes in de Verenigde Naties. Ik kan namens niemand spreken. Ik kan alleen spreken namens de zes waarmee ik aan het onderhandelen ben. Ik heb steun ontvangen van iedereen, van alle leden van de groep, waaronder de Europese Unie – daarover bestaat geen twijfel – maar ook de andere leden van de Veiligheidsraad die geen lid zijn van de Europese Unie.
Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. - (FR) Als reactie op de vraag van mevrouw Béguin over kernenergie: ik wil vandaag niet ingaan op het debat over kernenergie in het algemeen. Daar krijgen wij nog tijd voor, als wij het onderwerp “energie” behandelen. Ik wil u wel uitleggen wat het duidelijke verschil is tussen kernenergie voor de productie van elektriciteit en kernenergie voor andere doeleinden, waar u een duidelijk onderscheid tussen hebt gemaakt. Het fundamentele verschil is dat kernenergie op een bepaalde manier moet worden verrijkt om elektriciteit op te wekken, en dat er voor de productie van massavernietigingswapens een verrijking nodig is die heel wat verder gaat.
De tweede vraag betreft het afval. Het is heel belangrijk om te weten wat daarmee gedaan wordt. U weet dat kernafval plutonium en andere stoffen bevat, die bruikbaar zijn. De ondernemingen die over de technologie beschikken, hebben tevens de verantwoordelijkheid om al het afval in te nemen. De situatie is dus heel anders dan de situatie die wij voor ogen hebben als we het over Iran en het autonome verrijkingsproces hebben.
In mijn eerste betoog heb ik Iran beschreven zoals ik het graag zou zien. Ik denk dat dit Iran zowel haalbaar als wenselijk is, en dat Iran een land is waarvoor wij ons moeten inzetten. Het is een dynamisch land, een land met veel diepgang, zowel in intellectueel en cultureel opzicht als in andere opzichten, en wij zouden graag zien dat het zich ertoe verbindt om met ons samen te werken op verschillende gebieden, zoals energie, mensenrechten, het Midden-Oosten, kernenergie, enz. Hiervoor is het nodig dat wij daadwerkelijk een serieuze dialoog met elkaar aangaan over al deze kwesties.
Ik wil u graag bedanken voor de aandacht die u aan dit belangrijke debat hebt besteed. Ik ben graag bereid om naar het Parlement te komen en met u over Iran of over andere zaken te praten, als u mij daarvoor uitnodigt.
De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger.
Ter afsluiting van het debat werden overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement zes ontwerpresoluties(1)ingediend.
De Voorzitter. − In het volgende punt zijn aan de orde de verklaringen van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid en de Commissie omtrent de situatie in Gaza.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. − (ES) Dank u, Mijnheer de Voorzitter, dat u mij het woord geeft in dit belangrijke debat dat op het punt staat te beginnen.
Mijnheer de Voorzitter, we beginnen aan een debat met betrekking tot tragische gebeurtenissen die zich de laatste weken en dagen hebben ontvouwd: de kwestie van Gaza, de kwestie van de grenzen tussen Gaza en Egypte en de grensovergangen tussen Gaza en Israël.
Het resultaat waarvan wij de afgelopen dagen getuige zijn geweest is tragisch: de humanitaire situatie is in sterke mate verslechterd en zelfs de veiligheidssituatie is aanzienlijk slechter geworden.
Ik geloof dat het debat van vandaag een debat moet zijn over hoe wij kunnen bijdragen aan het oplossen van problemen.
We hebben in deze Kamer vele debatten gevoerd over de problemen van het verleden en ik geloof dat we vandaag moeten kijken of wij in de Europese Unie in staat zijn bij te dragen aan de oplossing van deze belangrijke kwestie (omdat het ook invloed zal hebben op de Annapolis-conferentie en het vredesproces).
Ik wil er nogmaals op wijzen dat wij, de Europese Unie, consequent gevraagd hebben om de grensovergangen open te stellen en te zorgen voor vrijheid van verkeer en goederen, onderworpen aan veiligheidsgaranties, niet alleen goederen voor humanitaire hulpdoeleinden, maar ook goederen die kunnen helpen bij de economische ontwikkeling van de regio, meer specifiek, de Westoever en Gaza.
Als die drie basiselementen – politieke ontwikkeling, economische ontwikkeling en veranderingen in de situatie ter plaatse – ontbreken, zal het zeer moeilijk zijn voor ons om vooruit te komen. Er moet vooruitgang op deze drie gebieden worden geboekt en die vooruitgang moet tegelijkertijd in alle drie worden geboekt.
Wat kunnen wij Europeanen doen?
Sinds het ontstaan van deze nieuw situatie staan wij voortdurend in contact met de belangrijkste spelers.
Zoals u weet, is er zondag een belangrijke vergadering geweest van de Arabische Liga waar alle kwesties ter tafel werden gebracht en pogingen werden gedaan een formule voor een oplossing op te stellen: een formule die niet te ver afstaat van de formule die minister Fayad een aantal weken geleden aan de Europese Raad heeft voorgelegd en die hij zondag herhaalde tijdens de top van de Arabische Liga of ministeriële bijeenkomst van de Arabische Liga: er moet een manier worden gezocht om de controle over de grenzen terug te krijgen zodat de Palestijnse Autoriteit de verantwoordelijkheid ervoor kan dragen.
Zou dit gebeuren, dan zou naar mijn mening de Europese Unie de kwestie van Rafah opnieuw aan de orde moeten stellen precies zoals we dat in 2005 hebben gedaan.
Zoals u weet, hebben we daar nu geen fysieke aanwezigheid; we zijn beschikbaar om ingezet te worden zodra een beroep op ons wordt gedaan maar op dit moment hebben we daar geen aanwezigheid; die hebben we al niet meer aan de grens sinds Gaza onder de controle van Hamas kwam, omdat we geen toestemming kregen daar te zijn.
Ik geloof dat we zouden moeten handelen overeenkomstig het debat in de Europese Raad van maandag en overeenkomstig de resoluties van de Raad, omdat ik geloof dat de resoluties van maandag zeer goed zijn en een richtingsgevoel hebben gegeven dat door alle partijen is verwelkomd: Egypte, de Palestijnen en Israël.
Daarom geloof ik dat we op de goede weg zijn. Wat we moeten doen is uitwerken hoe we ervoor kunnen zorgen dat de weg die we nu inslaan overeenkomstig de resoluties van de Raad, snel werkelijkheid kan worden.
Het lijden dat de mensen meemaken is verschrikkelijk: en ook het lijden van de mensen in het zuiden van Israël dat ook onder vuur komt te liggen van de raketten die worden gelanceerd vanuit noordelijk Gaza, naar hun eigen mensen, een factor die in feite stabiliteit onmogelijk maakt.
Als we een pakket zouden opstellen dat al deze zaken omvat, inclusief de bevrijding van Al-Haram ash-Sharif, dat er mede in moet worden opgenomen als ons doel is de situatie te stabiliseren, dan zouden we misschien samen kunnen werken, en dit is iets wat ik heel graag weer zou willen doen, om de situatie op te lossen.
Zoals ik heb gezegd, ik sta voortdurend in contact met de meest belangrijke spellers. Ik reis naar Egypte zodra de werksessies tussen de Palestijnen en Egyptenaren, die vandaag zijn begonnen, zijn afgerond. Morgen of overmorgen ben ik daar, zodat ik ook kan deelnemen en in grote trekken onze bijdrage kan weergeven die wij in de Europese Unie zouden kunnen leveren.
Ik geloof eerlijk dat de beste oplossing zou zijn een terugkeer naar een meer globale situatie waarin de Palestijnse Autoriteit de controle over de grenzen zou hebben en er vrijheid van verkeer van goederen en mensen zou zijn; niet alleen voor humanitaire hulp maar ook voor economische ontwikkeling en handel, die nodig zijn om echt vooruitgang te boeken.
Dames en heren, ik geloof dat we te maken hebben met een zeer moeilijke situatie omdat, zoals ik aan het begin al zei, in het Midden-Oosten alles onderling met elkaar verbonden is.
Als we geen vooruitgang kunnen boeken met het oplossen van de kwestie van Gaza, dan zullen we met het vredesproces ook in moeilijkheden komen. Daarom rust er een grote verantwoordelijkheid op onze schouders; besef alstublieft wat er voor ons ligt, en besef dat wij, de commissaris en ik, al het mogelijke zullen gaan doen om de tijd die ons in deze paar weken nog rest te besteden om te kijken of we namens de Europese Unie kunnen helpen met het zoeken naar een oplossing.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb er verder niet veel meer aan toe te voegen behalve uitdrukking te geven aan mijn wens te helpen dat doel te bereiken en de steun te krijgen van de leden van dit Huis bij het bereiken van dat doel.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat er een moment van hoop was toen wij in Annapolis waren. Ik heb altijd gesproken van voorzichtig optimisme, omdat ik wist hoe moeilijk het zou zijn de bilaterale onderhandelingen tussen premier Olmert en president Abbas op gang te brengen, en toen hadden we wat ik zou noemen een zeer succesvolle verbintenisconferentie in Parijs, waar we zoveel steun zagen dat we dachten dat er nu een echt nieuw momentum was. Maar tegelijkertijd wisten we altijd dat dit nieuwe momentum ieder moment kon ontsporen. Ik denk dat de situatie in Gaza en de grote hoeveelheid geweld die we in januari hebben gezien een van die zeer moeilijke situaties is, onder veel andere – waaronder de raket- en mortieraanvallen die hebben geleid tot gewonden onder de Israëlische burgerbevolking – die het hele proces zouden kunnen doen ontsporen. Natuurlijk begrijpen wij de plicht van de staat Israël om zijn burgers te verdedigen. De Israëlische militaire reactie heeft geleid tot veel doden en gewonden onder de Palestijnen van Gaza. We hebben altijd gezegd dat maatregelen om burgers achter omheiningen op te sluiten niet acceptabel zijn en ons altijd uitgesproken voor vrijheid van toegang en beweging. Deze blokkade heeft een zware tol geëist van de burgerbevolking van Gaza. Het is dan ook geen wonder dat de zaak uitermate ver uit de hand liep toen de mensen door de diverse omheiningen en muren braken tussen Egypte en Gaza.
De vraag nu – en hierin steun ik Javier Solana volledig – is: wat kunnen wij doen om echt iets wezenlijks bij te dragen? Lange tijd hebben we daar de EU BAM Rafah (European Union Border Assistance Mission for the Rafah Crossing Point - missie van de EU voor bijstandsverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah) gehad, maar die heeft helaas in de laatste maanden niets kunnen doen, dus misschien is er een kans voor ons Europeanen om dit weer op te pakken en te proberen te komen tot een soort oplossing. Ik denk dat het goed is dat Javier Solana naar Egypte gaat en begint met te vragen wat we kunnen doen en wellicht alle verschillende partijen bij elkaar te brengen, wat heel gecompliceerd is. Maar ik denk dat het goed is om te zien dat Salem Fayed al een tijd bereid is de Palestijnse Autoriteit erbij te halen om de grenzen te controleren, omdat dit ook belangrijk is. Tenslotte is het hun verantwoordelijkheid. Om dat mogelijk te maken, denk ik dat de Europese Unie weer een faciliterende factor zou kunnen zijn. Misschien zullen we daar zelfs geen bemiddelaars zijn maar facilitatoren. We hebben zeer recent in Parijs de eerste vervolgvergadering gehad, waar ook Bernard Kouchner, de Noorse minister van Buitenlandse zaken en Tony Blair elkaar ontmoetten. Ik ben ook een van de medevoorzitters van deze Conferentie. We probeerden te zien wat er in de praktijk gedaan kon worden om te situatie vooruit te helpen, om niet alleen negatieve ervaringen te hebben. Wij allen besloten ons te richten op de zogenaamde snelstartprojecten – op de veiligheidsinfrastructuur, aan de ene kant, en aan de andere kant, op scholen in het bijzonder, omdat dit een gebied is waar iedereen kan zien, voelen en misschien zelfs ruiken dat er hoop is, dat wij de mensen hoop willen bijbrengen, en dat vrijheid van toegang en beweging inderdaad een van de noodzakelijke voorwaarden is, omdat anders economische ontwikkeling niet van de grond zal kunnen komen. Daarom steunen wij dit volledig en proberen wij nu deze strategie voort te zetten.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, als ik in één woord zou moeten beschrijven wat we de laatste paar dagen hebben gezien aan de zuidgrens van de Gazastrook, zou ik het woord “wanhoop” gebruiken.
Twee jaar geleden zijn er in Palestina verkiezingen gehouden. Verscheidene collega’s van dit Parlement – mevrouw De Keyser, de heer McMillan-Scott en anderen — waren tijdens dat verkiezingsproces aanwezig en vandaag, twee jaar later, ligt de Palestijnse zaak in stukken uiteen en is de situatie er een van ellende, vertwijfeling en wanhoop, wat bewijst dat het consolideren van een democratie meer betekent dan alleen het recht uitoefenen om te stemmen maar dat er vertegenwoordigende instellingen moeten zijn, een wettige verdeling van de machten en respect voor de mensenrechten, te beginnen met het recht op leven.
De internationale gemeenschap verzocht Hamas dringend af te zien van geweld. Dat weigerden ze en daarom blijven ze staan op de lijst van terroristische organisaties van de Europese Unie.
Het is duidelijk dat de zaken ook niet goed zijn uitgevoerd aan de andere kant: Israël heeft de verdeeldheid in de Palestijnse zaak verwelkomd, heeft zijn nederzettingbeleid voortgezet, niet-onderscheidende onderdrukking uitgeoefend en heeft ook een wrede blokkade ingesteld die niets heeft opgeleverd behalve dat die de Hamas-organisatie heeft versterkt.
Wat kunnen wij doen? Ik geloof dat de heer Solana de zaak perfect heeft beschreven: steun de inspanningen van de Hoge Vertegenwoordiger, steun de aanpak die is gekozen is door de Conferentie van Napels via het kwartet en de gematigde Arabische landen, steun bovenal een beleid waarvan ik geloof dat wij onze waardering zouden moeten uitspreken aan de Commissie en aan commissaris Ferrero-Waldner, namelijk een beleid dat mensen tot middelpunt maakt van de actie van de Europese Unie, mensen die geleden hebben, pijn lijden, verdriet hebben en sterven en die, naar mijn mening, dit helaas al lange tijd onnodig doen in het Midden-Oosten.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
Véronique De Keyser, namens de PSE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, alle muren storten uiteindelijk een keer in: de muur van Jericho, de muur rond het getto van Warschau, de muur van Berlijn, de Atlantic Wall en ook de muur van onverschilligheid. De muur van Rafah, met zijn symbolische betekenis, maakt deel uit van deze blinde drang van mensen om vrij te zijn.
Wat hebben de inwoners van Gaza echter met hun herwonnen vrijheid gedaan? Zijn ze naar Egypte gevlucht? Hebben ze zich bewapend met kalasjnikovs? Dat was niet het geval, want wapens komen helaas toch wel op hun bestemming terecht, met of zonder muur. De inwoners van Gaza zijn eerste levensbehoeften gaan inslaan. Ze zijn boodschappen gaan doen, op zoek naar medicijnen en melk voor baby’s, die in Gaza niet verkrijgbaar is. Bromfietsen, geiten en koeien werden door kranen opgetild en naar Rafah overgezet, onder luid gejuich van de menigte. Het was een surrealistisch gezicht. En daarna is iedereen gewoon naar huis gegaan. Deze beelden zeggen alles: wat voorheen onmogelijk was, was opeens binnen handbereik, en vervolgens hernam het leven zijn alledaagse gang.
Wij hebben op dit moment een historische verantwoordelijkheid. Het is niet langer de vraag wie de poorten van deze openluchtgevangenis zal openzetten, maar wie ze durft te sluiten, wie de inwoners van Gaza durft terug te sturen naar de plek waar ze langzaam verstikt raken. Sinds de vredesconferentie in Annapolis begon, raakte de Europese Unie haar grip kwijt. De Unie, die aan de basis stond van de roadmap, gaf de controle over het vredesproces over aan de Verenigde Staten. Het was al een hele toer om medevoorzitter te worden van de Donorconferentie in Parijs. Bravo! De Europeanen hebben echter sinds 2005 een mandaat voor toegang tot de Gazastrook gehad. Zullen wij er - samen met de Egyptenaren, de Palestijnse Autoriteit, Hamas en Israël - in slagen de dialoog weer op gang te brengen en de Palestijnen toegang tot de buitenwereld te verschaffen? Of gaan wij daarentegen als waarnemers toekijken hoe de onderdrukking onvermijdelijk weer de kop opsteekt? Dat is de hele kwestie. Los van de EU BAM missie is deze kwestie bepalend voor de toekomst van de Palestijnse eenheid en het vredesproces, voor de eerbiediging van het internationale recht en voor het imago van de Europese Unie. De boodschap die ik namens mijn fractie tot u richt, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, is overduidelijk: gaat u alstublieft door!
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als lid van de parlementaire delegatie naar de Palestijnse Wetgevende Raad, heb ik proberen uit te zoeken waarom, wanneer wij vragen om stopzetting van de bouw van nederzettingen, de Israëli’s ons negeren en wij niets doen. Waarom, wanneer wij vragen om de verwijdering van controleposten, de Israëli’s ons negeren en wij niets doen. Waarom, wanneer wij vragen om een einde aan de collectieve bestraffing van de mensen in Gaza, de Israëli’s ons negeren en wij niets doen.
Echt dankbaar ben ik dus Marc Otte, de speciale vertegenwoordiger van de EU voor het Midden-Oosten, die gisteren naar een vergadering van de delegatie kwam en zei dat ons beleid – Europa’s beleid – is de leiding te volgen die wordt gegeven door Amerika.
Welnu, nog maar een paar weken geleden zei de premier van Israël over president Bush: “Hij doet helemaal niets waar ik het niet mee eens ben. Hij steunt niets waar ik tegen ben. Hij zegt niets dat naar zijn mening het leven voor Israël moeilijker zal maken.”
Dus, Amerikaans beleid is Israëlisch beleid en wij Europeanen spelen “volg de leider”. Dus geen wonder dat onze veroordeling van de Israëlische acties zo hol klinkt voor de Palestijnen. En geen wonder dat die zo weinig succes heeft. Deze Europese benadering bracht ons er twee jaar geleden toe de verkiezingen in Palestina te sponsoren, maar vervolgens te weigeren aandacht te schenken aan het resultaat – wat onze steun voor de democratie in heel het Midden-Oosten ondermijnde.
Deze benadering heeft ons ertoe geleid te vragen om de vorming van een Palestijnse eenheidsregering – en toen een eenheidsregering werd gevormd, weigerden wij te spreken met de premier en het halve kabinet en de regering viel.
Deze benadering heeft betekend dat wij weigeren te spreken met vertegenwoordigers van Hamas in Gaza, ofschoon zij de werkelijke macht in dat gebied zijn. Welke lessen hebben wij geleerd uit onze geschiedenis? Is het niet tijd dat Europa de koorden door snijdt die ons blind maken en ons binden aan deze eenzijdige politiek van Amerika en Israël? Is het niet tijd dat wij spreken met onafhankelijkheid en handelen met visie?
Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw de commissaris, het in gijzeling houden van een heel volk is op een mislukking uitgelopen. Uit een ander tijdperk hadden wij geleerd dat deze methode niet kon werken, maar het ergste is wel dat de situatie - in politiek en humanitair opzicht - verslechterd is. Daarom moeten wij bij onszelf te rade gaan. Het beleid om Hamas, en daarmee Gaza, te isoleren, is mislukt. Hamas is nog nooit zo populair geweest als op dit moment. Het is heel vreemd: mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger en de commissaris hebben gezegd dat de Palestijnen de controle over de grenzen moeten overnemen, maar hoe kan de Palestijnse Autoriteit de macht in Gaza terugkrijgen? De grenzen, dat is niet de Westelijke Jordaanoever. Dat is een probleem. Het andere probleem, dat zijn de grenzen van Gaza. Bovendien is er een akkoord tussen Egypte en Israël, waarin wordt bepaald dat de Egyptenaren in de Sinaï niet het recht hebben om wapens te dragen. Dat is het akkoord van twintig jaar geleden, uit het vredesverdrag. Dus zelfs al zouden de Egyptenaren terroristen in de Sinaï willen tegenhouden, dan kunnen ze dat niet, want ze hebben het recht niet. We bevinden ons dus in een volkomen krankzinnige situatie, en in deze krankzinnige situatie moeten wij desondanks onze verantwoordelijkheid nemen. De eerste verantwoordelijkheid is dat de bevolking van Gaza de mogelijkheid moet krijgen om te leven, en daarvoor moeten wij onderhandelen met degenen die, bestuurlijk gezien, in Gaza aan de macht zijn. We kunnen niet zeggen: “We willen ze wel eten en drinken geven, en we willen ze wel medicijnen geven, maar we willen niet praten met degenen die ervoor kunnen zorgen dat die medicijnen bij hen terechtkomen.”
Ten tweede moet worden opgemerkt dat de Palestijnse bevolking pas in vrede zal geloven, als deze vrede haar iets oplevert. Op de Westelijke Jordaanoever valt er momenteel geen verbetering te bespeuren wat de grenzen en het vrij verkeer betreft. Vrede is niet iets abstracts. Vrede is concreet. In de huidige situatie zal er geen einde komen aan de raketaanvallen, en omwille van de veiligheid van Israël moeten wij daarom tegen dit land zeggen: “De blokkade maakt het leven voor de Palestijnen onmogelijk en dat brengt dus gevaren voor de veiligheid van Israël met zich mee.” Dat is de waarheid. En tegen de heer Bush moeten wij zeggen: “U bent hoe dan ook over een paar maanden niet meer aan de macht. Houd u daarom gedeisd en laat de politiek over aan anderen, die de situatie beter begrijpen.” Of het Israëlische beleid nu het Amerikaanse beleid volgt of omgekeerd: het is een mislukking, en wij kunnen dit beleid niet steunen. De Europese Unie moet dus niet alleen zeggen: “Ga door”, maar: “Ga door in de juiste richting, praat met degenen die verantwoordelijk zijn en praat met de Israëlische leiders.” De Unie moet zeggen dat onze solidariteit met Israël niet betekent dat wij dit land blijven steunen in een beleid dat absoluut suïcidaal is.
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, mevrouw de commissaris, de helden van Gaza hebben eens te meer bewezen dat de vrije geest van de mensheid zich niet achter versterkte muren laat opsluiten en dat het leven zich niet door geweld laat onderwerpen. Deze woorden zijn van mevrouw Nurit Peled, een Israëlische vredesactiviste die de Sacharov-prijs heeft gekregen. Ze heeft ze afgelopen zaterdag aan de rand van Gaza uitgesproken, temidden van andere demonstranten, zowel van Palestijnse als van Israëlische zijde.
Het kan niet anders of je moet de gevoelens van deze Moeder Courage wel delen, als je ziet hoe dit volk, dat op ondraaglijke wijze onderdrukt en vernederd is, de door Israël opgelegde blokkade doorbreekt en eindelijk vrij kan ademen, lang genoeg om melk voor de kinderen en eten voor de familie te vinden, en iets van een geluksgevoel te ervaren om de moed er in te houden.
En wat gebeurt er nu? Iedereen ziet de twee gevaren die van de zijde van de Israëlische leiders opdoemen. Het eerste is dat men deze beperkte bewegingsruimte met geweld wil afsluiten of laten afsluiten. Het tweede, meer in het algemeen, is dat Israël af wil van de verantwoordelijkheid van bezettende macht in Gaza en deze wil afschuiven op Egypte.
Als wij willen dat de - terechte - woorden uit de verklaring van de Raad van 28 januari een concrete betekenis krijgen, dan moet de Europese Unie accepteren dat zij - rechtstreeks en in het kader van het Kwartet - meer druk op de Israëlische autoriteiten moet uitoefenen dan de gebruikelijke gekunstelde praatjes, opdat zij instemmen met het principe om de grensposten permanent open te stellen, onder de verantwoordelijkheid van de Palestijnse Autoriteit en met de steun van de Europese Unie en de Arabische Liga. Als de Palestijnse Autoriteit verstoken zou blijven van iedere mogelijkheid om haar volk ook maar de minste hoop voor de toekomst te bieden en om naar de nationale Palestijnse verzoening toe te werken die nodig is, dan zou dat erop neerkomen dat wij het slechtst mogelijke scenario accepteren. Ik ben bang dat wij hier op dit moment met rasse schreden op af stevenen.
We begrijpen allemaal dat er nu een impuls moet komen van de internationale gemeenschap, als het gaat om Gaza en de Westelijke Jordaanoever, inclusief Oost-Jeruzalem. Deze impuls valt niet te verwachten van een Amerikaanse president die uitgerangeerd is en in diskrediet is geraakt. Europa is nu aan zet!
Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Gaza blijft een menselijke tragedie, en in dit Huis kunnen wij het geen van allen haar Palestijnse burgers, die al zo lang te lijden hebben, kwalijk nemen dat ze door het gat in de muur van de grensovergang bij Rafah stormen om spullen te kopen in Egypte.
Niettemin blijft de door de EU verboden, terroristische organisatie Hamas op gewelddadige wijze de macht behouden over het gebied en de burgers van Gaza, en Hamas is doorgegaan met wat ik als een oorlogsmisdaad beschouw, namelijk dat ze in het wilde weg Qassam raketten afvuren op Israëlische burgers, waaronder de laatste tijd hun langere-afstandversie op Ashkelon. Dit betekent dat je het Israël niet kunt kwalijk nemen dat ze een economische blokkade handhaven, waarbij alleen essentiële humanitaire hulp wordt toegelaten.
Het spijt me, mijnheer Davies; het spijt me, mijnheer Cohn-Bendit: als Hamas stopt met de raketten, zal Israël de blokkade opheffen – zo simpel is het.
Ioan Mircea Paşcu (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, door de feitelijke scheiding van Gaza van de Westoever, aan de ene kant, wordt een beeld, dat al complex is, nog ingewikkelder. Maar, aan de andere kant, wordt het erdoor vereenvoudigd.
Ik zal uitleggen wat ik met dat laatste bedoel. Op de eerste plaats maakte dat de dialoog mogelijk tussen Israël en de Palestijnse Autoriteit van de Westoever. Op de tweede plaats zat daar een Islamitische radicale beweging bij die een duidelijke benadering daarvan mogelijk maakte, omdat wij, aan de ene kant, de radicale leiders van Hamas hebben, en de rest van de bevolking, en in dat opzicht is het geen geheim wie we moeten steunen.
Op de derde plaats, daaruit volgend, hebben we nu in plaats van twee factoren in de vergelijking (één heel duidelijke – Israël – de andere, de Palestijnen, een beetje vaag), drie duidelijk omschreven factoren – waaronder Gaza – in een vergelijking met een vermenigvuldigingsteken tussen de factoren, wat betekent dat als één ervan nul is, het product nul is.
David Hammerstein (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, slechts een paar heel specifieke vragen: hoe kunnen wij teruggaan naar de missie van de Europese Unie voor bijstandverlening inzake grensbeheer aan de grensovergang bij Rafah, gegeven de onveiligheid van de vorige situatie? Dit is een ongewapend Europees korps! Als er ook maar één schot wordt afgevuurd, als er een situatie ontstaat waarbij ook maar het kleinste gaatje in de veiligheid dreigt, gaan dan alle politieagenten terug naar hun hotel in Ashkelon?
Hoe kunnen wij onderhandelen over een akkoord met de Palestijnen, Egypte en Israël om deze situatie te veranderen? Als we niet in staat zijn dat te doen, zal teruggaan naar de vorige situatie weinig zin hebben, zoals mevrouw Ferrero-Waldner heeft gezegd. We moeten een situatie hebben waarbij de veiligheid gegarandeerd is.
Vervolgens, hoe kunnen we nu nader tot vrede komen zonder de situatie in Gaza aan te pakken? Het proces in Napels verbloemde de situatie in Gaza en ik geloof dat we deze houding onmogelijk kunnen handhaven: er kan geen Palestijns gezag bestaan dat de onveiligheid in Gaza accepteert terwijl er geen vrede is.
Tenslotte zou ik een vraag willen stellen over oplossingen op de middellange termijn voor de water- en energievoorziening in Gaza. Zou het niet mogelijk zijn oplossingen voor te stellen in de grensstreek tussen Gaza en Egypte in de trant van het voorstel inzake het bouwen van ontziltingsfabrieken en krachtcentrales?
Luisa Morgantini (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, gisteren stierf een kind in het Shifa ziekenhuis van Gaza, en er vielen tachtig doden in het Gaza ziekenhuis omdat ze niet in Israël konden worden behandeld. Vandaag heeft het Israëlische Hof van Justitie de regering, dat wil zeggen Barak, in het gelijk gesteld om de levering van brandstof stop te zetten en te reduceren. Dat is de huidige situatie!
Solana vraagt zich af wat wij als Europeanen kunnen doen. De commissaris heeft gezegd dat wij het verschil moeten maken. Het verschil is de waarheid. Het verschil is de moed om niet alleen te zeggen: ik weet dat het een enorme taak is, dat jullie altijd je best doen, dat jullie samen met ons lijden onder het leed van de Palestijnen en de Israëliërs, maar om ook te handelen! Er moet aan de Israëlische regering duidelijk worden gemaakt dat, als zij Salam Faiad en Mahmoud Abbas wil helpen, zij niet alleen een einde moet maken aan de sluiting van Gaza, maar ook moet stoppen met het vermoorden van jonge jongens, zoals gisteren weer in Bethlehem, en moet stoppen met het in getto’s opsluiten van de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever.
Het is niet alleen Gaza. Gaza is alleen maar een sterk beeld geworden, maar de bezetting duurt elke dag voort. De vrede is noodzakelijk voor iedereen, zowel voor de Palestijnen als voor de Israëliërs. We moeten stoppen …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is goed dat we nu al zo direct na de dramatische gebeurtenissen in de Gaza-strook dit debat kunnen houden. Het is ook goed dat het Parlement haar positie hier tegenover mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger en de commissaris kenbaar kan maken. Maar het is ook belangrijk dat we deze gelegenheid benutten om ons beter te informeren. Daniel Cohn-Bendit heeft gezegd dat het niet voldoende is eten te geven, maar dat we ook moeten praten. Nu hebben we nieuwe mechanismen, zoals het Pegasus-programma om hier tot een betere dialoog en een betere samenwerking te komen. Misschien dat mevrouw de commissaris ons hierover verder kan informeren.
Frieda Brepoels (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, Hoge Vertegenwoordiger, commissaris, ik zou mij heel graag willen aansluiten bij de collega’s die gezegd hebben dat de tijd om zich alleen maar bezorgd te tonen over de dramatische gebeurtenissen en de humanitaire situatie in Gaza, voorbij is, en dat enkel geldschieter zijn niet genoeg is.
Integendeel, ik denk dat de situatie in Gaza en de blokkade ook niet los gezien kunnen worden van het totale conflict tussen Israël en Palestina. Het is duidelijk dat de Palestijnen alle hoop gesteld hebben in de EU om eindelijk ook resultaten te boeken. Er zijn in het verleden ook heel veel beloften gedaan, maar wij stellen vast dat de Europese Unie in de opvolging van de implementatie van de onderhandelingen in de Annapolis-conferentie, maar ook in de Verenigde Naties, eigenlijk nalaat om een actieve bemiddelaarsrol op zich te nemen. Ik denk dat dit onaanvaardbaar is en dat de EU niet langer kan aanvaarden dat ze buiten spel wordt gezet door de Verenigde Staten, maar een onafhankelijke houding moet aannemen.
Bairbre de Brún (GUE/NGL). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik heb goed naar commissaris Ferrero-Waldner geluisterd, maar ik denk niet dat kan worden volstaan met praten over facilitering of aanmoediging als de Israëlische regering het beleid voert dat we nu zien op de grens tussen Gaza en Egypte.
De Europese instellingen moet in actie komen; ze moeten zich verzetten tegen de Israëlische regering en luid en duidelijk laten horen dat ze tegen de onmenselijke blokkade zijn die de Gazastrook verstikt.
Dit beleid is extreem wreed en vijandig jegens de gehele bevolking die onder Israëlische bezetting leeft. Voor dit soort optreden is geen rechtvaardiging in de 21e eeuw. En het is belachelijk dat Israël claimt dat het niet meer doet dan zich verdedigen, terwijl gewone Palestijnen alleen maar een leven willen zonder het leed dat hun nu wordt aangedaan.
We moeten handelend optreden in plaats van dagen, weken en maanden lang niets anders doen dan praten.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de gebeurtenissen in Gaza zijn tragisch en al mijn collega’s in dit Huis hebben uitdrukking gegeven aan hun geschoktheid. Deze gebeurtenissen zijn ook betreurenswaardig voor de Europese Unie. Niet alleen lijden wij aan politieke zwakheid, maar ik weet ook niet hoe wij onze toezeggingen kunnen nakomen van het geven van effectieve, financiële hulp en humanitaire hulp waar we ons verplicht hebben. TIM (Tijdelijke Internationale Mechanisme) ontwikkelt zich tot PEGASE (Palestijns-Europese mechanisme voor beheer van Socio-economische hulp, een nieuw financieringsmechanisme) en wij investeren in personeel, mechanismen en Gemeenschapsmiddelen.
De vraag is, hoe kunnen we op dit punt slagen.
Hebt u nog nieuws, commissaris? Komt er humanitaire hulp in Gaza aan? Is er sprake van samenwerking met Israël, ook al is het maar alleen op dit punt? Kan de Palestijnse Autoriteit op enige wijze een bijdrage leveren aan het effenen van het pad en de humanitaire hulp mogelijk maken? Logischerwijze zou PEGASE morgen ten uitvoer moeten worden gelegd. Uw diensten hebben geïnvesteerd in de details, in de planning en in het personeel. Hoe kunnen wij deze visie en deze middelen waarmaken, commissaris?
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Gaza vraagt de onmiddellijke opheffing van de Israëlische blokkade. De mensen van Gaza moeten hulp krijgen om hun onmiddellijke noden aan te pakken. De Arabische Liga, de Europese Unie en zelfs Israël moeten contact tussen Fatah en Hamas mogelijk maken om eenheid tot stand te brengen onder het Palestijnse volk, zoals dat het geval was toen de regering van nationale eenheid aan de macht was. Om dit mogelijk te maken moeten alle Palestijnse gekozen vertegenwoordigers die lid zijn van Hamas, worden vrijgelaten uit Israëlische gevangenissen. De juiste voorwaarden moeten worden geschapen om algemene verkiezingen te houden. Zowel de Europese Unie als de Verenigde Staten moeten duidelijk toezeggen dat zij zich volledig zullen houden aan de verkiezingsuitslag, wat die ook mag zijn.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (DE) Mag ik nog één keer heel kort ons standpunt bepalen tegenover deze echt moeilijke problematiek. We hebben ook in de Raad van Ministers van Buitenlandse Zaken daarover weer uitvoerig gediscussieerd. Ik kan u vertellen dat we vanzelfsprekend niet alleen discussiëren, maar we hebben samen met de Verenigde Staten, de Palestijnen, de Israëli’s, met de Europese Unie, en binnen het Kwartet natuurlijk ook met de Verenigde Naties en met Rusland een strategie bedacht. Zoals ik voorheen al even heb aangesneden, toen ik het over Annapolis had, bestond deze strategie uit een bilateraal onderhandelingsproces tussen president Abbas en premier Olmert, enerzijds en anderzijds, dat is meer mijn werk binnen de Commissie, uit het proberen de mensen te doordringen van een nieuwe ontwikkeling, namelijk dat er vorderingen worden gemaakt, ook al weet ik dat dat enorm moeilijk is. Ik ben me daar altijd heel erg van bewust geweest, maar we wilden en willen alles doen om te helpen. Daarom is onze politiek erop gericht president Abbas erin te steunen om met zijn gesprekken een vrede te realiseren, zodat hij deze dan kan gebruiken voor een verzoeningsproces met Hamas. Dat was het eigenlijke idee achter deze strategie.
Nog steeds willen we verdere ontmoetingen steunen. De laatste dagen is er een ontmoeting geweest tussen Olmert en Abbas, waarvan we weten dat ze niet erg substantieel was, maar dat is ook begrijpelijk omdat alle ontmoetingen momenteel worden overschaduwd door een zeer moeilijke situatie. Desalniettemin moeten we voortgaan op deze weg. Tot de volgende ontmoeting in Moskou kunnen we nog het een en ander voor elkaar krijgen als we beide kanten steunen.
Dat is de ene kant. De andere kant is de humanitaire en economische kant. Daarover wil ik tegen degenen die mijn verklaring niet gelezen hebben het volgende zeggen: Op 21 januari heb ik zeer helder mijn standpunt ten aanzien van de situatie in Gaza gegeven, omdat ook ik zag dat het daar gewoon te ver was gegaan. Dat heeft er samen met andere standpunten van ministers van Buitenlandse Zaken en internationale organisaties voor gezorgd, dat de situatie is verbeterd. Natuurlijk is de blokkade niet helemaal opgeheven, maar de situatie is aanmerkelijk beter geworden. Dat betekent – dit ook als antwoord op uw vraag, mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou –, dat veel leveranties ook echt Gaza bereiken, om het hier nu alleen maar even over het humanitaire gedeelte te hebben.
Toch weten we dat dat niet genoeg is. En ikzelf ben me er heel erg van bewust, hoe moeilijk dat is, meneer Cohn-Bendit. Natuurlijk hebt u gelijk dat het een uiterst moeilijke situatie is, daarvan is ook de Hoge Vertegenwoordiger voortdurend doordrongen, en misschien zal hij ook daarover zijn standpunt bepalen. Toch blijft het op dit moment bij deze gemeenschappelijke strategie, die we samen hebben gedefinieerd en willen implementeren. En we kunnen eigenlijk alleen nog maar ons best doen de grensovergang te realiseren die Salam Fayyad zelf, zoals u weet, als essentieel heeft betiteld.
Ik wil het nog even hebben over het mechanisme dat we hebben uitgewerkt en dat daadwerkelijk vanaf 1 februari, vanaf overmorgen dus, in werking zal treden. Het is een duurzaam mechanisme, niet zoals het eerdere TIM, dat slechts een voorlopig karakter had en dat we steeds weer hebben verlengd. Dit mechanisme werd ook zeer bewust in partnerschap met de Palestijnse Autoriteit in het leven geroepen. We hebben hier zeer nauw samengewerkt met Salam Fayyad, zodat het tegemoet komt aan wat hij wilde, namelijk een ontwikkelings- en voortgangsplan, niet alleen voor de economie, maar natuurlijk ook voor de infrastructuur.
Het moest een gemeenschappelijke Europese inspanning zijn, d.w.z. dat zowel wij als de andere lidstaten op dit mechanisme, een financieel mechanisme, een beroep kunnen doen. Men zou zich zelfs kunnen voorstellen dat in principe talrijke internationale organisaties of buiten-Europese staten gebruik maken van dit mechanisme. Het is, net als het TIM, een mechanisme dat complete controle- en monitorings-mogelijkheden heeft, omdat wij natuurlijk willen voldoen aan alle criteria ten aanzien van transparantie, en het is zo geconstrueerd dat het directe budgettaire hulp kan geven of dat de steun bijv. naar de UNWRA of naar andere organisaties gaat of naar onze projecten stroomt. Maar ik weet dat dit vraagstuk momenteel moet wijken voor het grote politieke vraagstuk: Hoe kunnen we de situatie oplossen? Ik ben me natuurlijk van het probleem bewust, maar op het moment kan ik u slechts dit antwoord geven.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met grote aandacht geluisterd naar wat er is gezegd. Ik zou hetzelfde kunnen zeggen en het zeggen met dezelfde emotie en met hetzelfde gevoel, omdat we onze gevoelens delen.
Maar u zegt dat wij moeten handelen en niet praten. Denkt u dat handelen ons beleid op dit moment 180 graden zal veranderen? Om u de waarheid te zeggen, ik weet niet echt of dit een verstandige benadering is.
Wat is er in de afgelopen paar dagen gebeurd, afgezien van het humanitaire drama? We kunnen urenlang praten en echt onze gevoelens uitdrukken, omdat wij dezelfde gevoelens hebben als u – ik tenminste wel – en ik weet zeker, de commissaris ook.
Eerder deze week, maar een paar uur nadat de spanning tot een uitbarsting kwam, kwam de Arabische Liga bijeen. Ze namen een besluit, een besluit dat maandag werd gesteund door de Raad van Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, een besluit dat wij gaan proberen uit te voeren in de komende uren na een vergadering die vanmorgen plaats had tussen de Palestijnse Autoriteit en Egypte – die op dit moment dat wij hier spreken nog voortduurt en vannacht en waarschijnlijk morgen of overmorgen nog zal doorgaan – wanneer ze het punt bereikt hebben waarop wij werkelijk een bijdrage kunnen leveren.
Maar ik denk dat een maand na de Parijse Conferentie, anderhalve maand sinds de Annapolis-conferentie, nu alle Arabische landen bezig zijn, nu andere landen voor de eerste keer een constructieve rol spelen, denk ik dat we ons in die richting moeten aanpassen. Nu zou het van onze kant niet verstandig zijn alleen een rol te spelen. We moeten een rol spelen samen met alle partners die er zijn. We steunen – en de conclusies van de Raad zijn daar zeer duidelijk over – de resolutie van de Arabische Liga van zondag voor zover het de grenzen betreft en dat bleek maandag. We volgen nu de discussies op woensdag en donderdag.
Ik vind dit handelen, maar ik weet niet wat ik kan doen. Het is heel wat anders, als u mij vraagt om
(FR) “door te gaan in de juiste richting”. Dat betekent dat wij op dit moment in de verkeerde richting gaan.
(Interruptie van de heer Cohn-Bendit: “... onbekende richting ...”)
Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat als de heer Cohn-Bendit,
(EN) een eminent lid van het Parlement noemt de strategie van de Europese Unie op dit moment “inconnue, je ne comprends rien”. U kunt zeggen wat u maar wilt. U kunt zeggen dat de strategie van de Europese Unie op dit moment na Annapolis, na de Parijse Conferentie te hebben voorgezeten, na de Arabische Liga te hebben gesteund, “inconnue” is, u kunt nog andere dingen zeggen, maar ik vind niet dat “inconnue” kan worden volgehouden. U vindt het misschien niet leuk –
(Protest)
U bent het er misschien niet mee eens, maar u kunt heel moeilijk zeggen dat het niet bekend is. Ik deel veel van de gevoelens die u zeer welsprekend hebt vertolkt. En ik zou kunnen zeggen dat u, dat wij, in de komende dagen en uren verantwoordelijkheden hebben die we gaan aanpakken. Zijn wij in staat de situatie op te lossen? Ik weet het niet. U weet het niet. Maar u kunt er zeker van zijn dat wij het gaan proberen, en wij gaan proberen de heer Fayyad te steunen, omdat hij deze hele periode onze gesprekspartner is geweest. Hij is een man van goede wil en daarom kan ik hem niet teleurstellen. Ik ga hem niet teleurstellen.
Daarom moeten we blijven werken in deze richting. Er zullen frustraties zijn. Het zal frustrerend zijn. Gaan we alle problemen oplossen? Ik weet het niet. Maar we gaan het proberen met al onze energie en grootst mogelijke vastberadenheid.
Ik deel alle gevoelens waaraan uitdrukking is gegeven. Ik zou niet zeggen dieper maar minstens even diep als u, al onze vrienden hier, omdat we aan dezelfde kant staan, we zijn nu al zo lang samen in deze strijd verwikkeld. Daarom is er geen verschil in gevoel en we moeten blijven doen waar we al zo lang mee bezig zijn.
Ik denk dat wij die kant op moeten gaan. Ik beloof u dat ik die kant op zal gaan. Ik zal proberen een ontmoeting te hebben met de Egyptenaren, de Saudi’s en iedereen – de Amerikanen, de Russen, iedereen – om te zien of we iets kunnen vinden wat niet hetzelfde kan zijn. Het moet iets zijn dat collectief anders is. Anders denk ik dat we geen resultaten kunnen boeken.
U zegt misschien dat u al verscheidene jaren geen successen hebt gezien. Sinds 1967 hebben we collectief, als internationale gemeenschap, geen resultaat behaald. Dat is waar. Dat is onze verantwoordelijkheid. Maar ik denk niet dat we het probleem morgen kunnen oplossen door nu een besluit te nemen dat anders is dan we maandag in de Raad hebben genomen.
We hebben nu een structuur van de Europese Raad op maandag en we moeten proberen die te implementeren. Graag kom ik terug om met u te spreken en om openhartig, zoals we dat hier nu doen, de consequenties van onze daden duidelijk te maken.
Maar denk alstublieft niet dat wij niet dezelfde gevoelens hebben. Die hebben we wel. We hebben ervaring met de situatie daar en meer kunnen we niet zeggen. Wat betreft actie, wees gerust dat wij al het mogelijke gaan doen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt tijdens de vergaderperiode van februari plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Dank u Mijnheer de Voorzitter. Te vaak is er in deze vergaderzaal, tijdens lange debatten, over de kwestie Israel-Palestina gesproken. Niettemin moeten we objectief gezien vaststellen dat de rol die de Europese Unie tot nu toe in deze kwestie gespeeld heeft, slechts marginaal is: veel proclamaties, intentieverklaringen, moties en documenten, maar vervolgens in feite slechts weinig consistente acties. Kort geleden heb ik een bezoek gebracht aan Palestina en wat ik aantrof was een klimaat van moedeloosheid, teleurstelling en berusting onder de mensen, die moe zijn van jarenlange loze beloftes: de situatie begint uit de hand te lopen en er bestaat een serieuze kans dat de Palestijnse grondgebieden worden overgeleverd aan de Hamas-extremisten. De lucht die wordt ingeademd is zwaar en het gebruik van geweld is bijna onvermijdelijk. Nu begint de tijd echt te dringen: óf Europa moet de kracht en het vermogen hebben om het tij te keren, of we moeten met zijn allen de verantwoordelijkheid nemen en zeggen dat we niet genoeg hebben gedaan om het ergste te voorkomen.
Tunne Kelam (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Zoals mijn collega Michael Gahler heeft gezegd, de huidige resolutie volgt de lijn van de zes mogendheden om de druk op Iran te handhaven.
Zoals ik het zie, is het praktische probleem hoe deze resolutie zal worden opgevat door het regime van Iran. In een situatie waarin de grote spelers in de internationale politiek niet bereid of in staat zijn het eens te worden over het toepassen van zware sancties op Iran, is er nauwelijks kans dat deze resolutie iets uit zal maken.
Er is echter nog één manier – tot nu toe onbeproefd – om invloed uit te oefenen.
Dit is om de Iraanse oppositiebeweging een kans te geven door een einde te maken aan de politieke onderdrukking ervan door regeringen van de EU. Het Europese Hof van Eerste Aanleg bepaalde in december 2006, en de Britse gerechtshoven afgelopen november, dat er absoluut geen gronden zijn om de Iranese oppositie zo te isoleren. De handen van de Iraanse oppositie vrijmaken voor vredesactiviteiten zal de EU niet alleen een efficiënt werktuig verschaffen om invloed uit te oefenen op het regime van de mullahs maar zal ook een derde en meer realistische optie openen tussen naïeve diplomatie, aan de ene kant, en USA-stijl militaire interventie aan de andere kant.
Als het onze oprechte bedoeling is een positieve verandering tot stand te brengen in Iran, laten we dan deze derde optie een kans geven.
18. Raketafweersysteem van de Verenigde Staten (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Raad en van de Commissie inzake het raketafweersysteem in de Verenigde Staten.
Janez Lenarčič, voorzitter van de Raad. − (SL) De Raad heeft niet gesproken over de oprichting van het Amerikaanse antirakettenschild en over de plaatsing ervan op het grondgebied van de Europese Unie. Daarom kan ik u vandaag het standpunt van de Raad niet geven, het spijt me. Ik wil er u echter op wijzen dat de beslissing over een eventuele plaatsing van gewapende krachten of van legermateriaal tot de nationale bevoegdheid van elke lidstaat behoort. Om die reden nemen de lidstaten zelfstandig een beslissing over dergelijke aangelegenheden.
Sta me nog toe te verklaren dat er tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika tot nog toe geen discussies over de oprichting van een antirakettenschild hebben plaatsgevonden. Beide zijden hebben ook nog geen plannen voor een eventuele samenwerking op dat vlak. Daarom heeft de Raad van de Europese Unie de behandeling van deze kwestie niet gepland, noch met de Verenigde Staten van Amerika, noch met de NAVO. Zoals u weet is de antiraketafweer een punt waarop zowel binnen de NAVO als binnen de NAVO-Rusland Raad wordt samengewerkt.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het vandaag heel kort houden, omdat de Commissie in deze zaak weinig bevoegdheid heeft.
Maar ik wil zeggen dat interactie tussen de Verenigde Staten van Amerika, Rusland en de lidstaten van de EU op het gebied van veiligheid en defensie wijdere implicaties heeft voor deze belangrijke partnerschappen. Dat is duidelijk. Daarom, ofschoon wij, zoals ik heb gezegd, geen bevoegdheid of verantwoordelijkheid hebben in deze kwestie, hopen wij dat er een evenwichtige oplossing kan worden gevonden die uiteindelijk voor iedereen bevredigend is.
Vanaf het allereerste begin hebben wij de toponderhandelingen verwelkomd die afgelopen oktober in Moskou van start gingen en die gevolgd werden door vergaderingen van deskundigen. En wij zien in de recente rechtstreekse dialoog tussen Moskou en Warschau een gelegenheid de repectievelijke posities duidelijk te maken met betrekking tot nationale soevereiniteit.
Tot besluit, in welk forum deze kwesties ook worden besproken, of het nu de NAVO is of de OVSE (Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa), ik denk dat het belangrijk zou zijn dat de Europese Unie wordt betrokken bij beslissingen over de toekomst van de Europese veiligheidsstructuur.
Karl von Wogau, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren! Als we het in Europa hebben over raketafweer, dan gaat het in die discussie meestal om de door de Verenigde Staten geplande installatie in Polen en Tsjechië. Velen zijn zich niet bewust van het feit dat het hier slechts gaat om de uitbreiding van een al bestaand systeem, dat tot taak heeft de Verenigde Staten van Amerika te beschermen. Voor ons in het Europees Parlement moet het echter in eerste instantie om de vraag gaan wat dit betekent voor de veiligheid van het Europese continent. De Verenigde Staten hebben voor hun raketafweersysteem al meer dan honderd miljard dollar uitgegeven, en per jaar investeren ze nog eens tien miljard in het verder uitbouwen van het systeem. En dan te bedenken dat de afstand tussen de Verenigde Staten en potentiële bronnen van gevaar duidelijk vele malen groter is dan tussen Europa en deze. De feitelijke situatie is ongeveer zo als zou Luxemburg geld uitgeven om dijken te bouwen, terwijl Nederland dat niet nodig acht.
We moeten ons de vraag stellen of er überhaupt een bedreiging bestaat en of het nodig is daarop te reageren. Het debat met Javier Solana, dat we zonet hebben gehoord, laat zien dat de situatie in Iran nog steeds zorgwekkend is. Ook weten we welke dreiging er uit kan gaan van de instabiele situatie in Pakistan.
Wij in de subcommissie Veiligheid en defensie hebben intensieve gesprekken met vertegenwoordigers van de Verenigde Staten gevoerd, onder andere ook met generaal Obering, verantwoordelijk voor de raketafweer. Daarbij werd ons duidelijk dat het Amerikaanse systeem theoretisch in staat is een deel van Europa te beschermen, maar niet heel Europa. Vooral Cyprus, Malta, delen van Griekenland, Roemenië, Bulgarije en Zuid-Italië kunnen door dit systeem niet worden beschermd. Uit Europees gezichtspunt mogen wij echter niet toestaan dat ons continent in verschillende zones met verschillende niveaus van beveiliging uit elkaar valt. Daarom moeten we onze gemeenschappelijke Europese veiligheidseisen in dit verband ook gemeenschappelijk definiëren.
Op hetzelfde moment zijn we ons er van bewust dat er op dit moment geen forum bestaat, waarin zo’n debat plaatsvindt en waarin deze gemeenschappelijke Europese veiligheidsinteresses worden gedefinieerd. Het is duidelijk dat ook hier een zeer intensieve afstemming met Rusland nodig is.
Wij verwachten dat de NAVO-top in Boekarest in april voorstellen zal doen voor een gemeenschappelijk systeem, en we verwachten dat daarbij op gepaste wijze rekening zal worden gehouden met onze specifieke Europese veiligheidsinteresses.
Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. – (NL) Voorzitter, het is niet de eerste keer dat we deze discussie voeren; het is ook niet de eerste keer dat we dezelfde antwoorden krijgen van de Raad, die zich incompetent verklaart, en de Commissie die dat eigenlijk ook doet, maar nog wel - en daar prijs ik de commissaris voor - aan het eind zegt dat het anders geregeld zou moeten zijn in de Europese Unie.
Als er iets gebeurt wat de veiligheid van alle Europeanen aangaat, wat eigenlijk binnen de veiligheidsafspraken valt, binnen de veiligheidsstrategie die Javier Solana voor ons ontwikkeld heeft, dan zou je er ook onderling over moeten kunnen praten. Ons Parlement heeft gelukkig wel de mogelijkheid erover te praten. Dit is een zaak die de burgers, en ook de lidstaten van de Europese Unie bezighoudt. Dus in die zin vinden we dat we het wel degelijk aan de orde moeten stellen.
Ik zal niet alle bezwaren herhalen die wij als fractie in het verleden geuit hebben bij dit plan dat van de Amerikanen komt. Wat wij fout vinden, is dat er bilaterale onderhandelingen zijn met twee lidstaten van de NAVO die - toevallig of niet toevallig - ook lid zijn van de Europese Unie en dat dat effecten heeft voor de relatie met Rusland. Ook effecten dus voor de relatie van de Europese Unie met Rusland; dat het systeem ook binnen de NAVO op een eenzijdige manier verder wordt ontwikkeld; dat niet helder is uitgelegd waarvoor dat systeem nu precies nodig is, of het zal werken, of het niet te duur wordt.
Interessant is de discussie die op dit moment in Polen plaatsvindt, waar de nieuwe regering heeft gezegd dat ze misschien wel willen meewerken aan dat systeem, maar dat dat dan is, omdat de Amerikanen dat willen en omdat het over de veiligheid van Amerika gaat en niet zozeer over de veiligheid van Polen. Want eigenlijk wordt de veiligheid van Polen eerder bedreigd door dat systeem dan verbeterd. Daarom vragen de Polen ook om extra steun bij de ontwikkeling van bijvoorbeeld luchtafweer voor de Poolse krijgsmacht, hetgeen een soort wedloopeffect in zich heeft.
Dus op zich is het interessant dat in Polen opnieuw het debat is begonnen over het nut en de noodzaak van het systeem en dat de nieuwe Poolse premier en in ieder geval de Poolse minister van Buitenlandse Zaken het lef hebben om ook met de Russen hierover een discussie aan te gaan. Wij ondersteunen dat van harte.
In Tsjechië ligt dat anders. Daar hebben we het gevoel dat het systeem en de Tsjechische bijdrage er doorheen gedrukt worden tegen de zin van de bevolking in. Ik geloof dat zeventig procent van de Tsjechen tegen de ontwikkeling van dat systeem is. Dat brengt me een beetje tot de conclusie dat ik bang ben dat er een soort spel gaande is om nog dit jaar beslissingen door te drukken, verdragen af te sluiten met Polen en Tsjechië, voordat een andere regering het - hopelijk in de Verenigde Staten - overneemt. We weten dat de democraten tamelijk sceptisch staan tegenover de ontwikkeling van het Air Missile System.
Wij hopen in ieder geval dat er een discussie gevoerd gaat worden binnen de Raad; we vragen nog eens om niet dommetje te spelen. Als dit doorgaat, heeft dit gewoon gevolgen voor de toch al moeilijke relatie met Rusland. Het leidt tot angst onder de bevolking. Er is hier sprake van een nieuwe wedloop en er zijn een aantal andere zaken waarvan wij vinden dat het Europees Parlement zich er in ieder geval over moet uitspreken. Dat hebben we in het verleden gedaan en dat zullen we ook blijven doen.
Ik denk dat het vooral onze rol is om te kijken of dit nodig is, of er een nieuwe wapenwedloop ontstaat, of het echt een bijdrage is aan de veiligheid, of het echt een bijdrage is aan de bestrijding van de zogenaamde rogue states. Ik ben er nog steeds niet van overtuigd dat de Iranezen zo snel de capaciteit zullen hebben om raketten af te schieten als de Amerikanen beweren. Ook daarover is ons tegenstrijdige informatie toegekomen. Dus hopelijk kunnen we in dit debat, in dit Parlement de discussie voortzetten en ook volgen wat er gebeurt in Tsjechië en in Polen. Mijn fractie blijft vooralsnog tegen.
Anneli Jäätteenmäki, namens de ALDE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, de grootste bedreiging voor de mensheid is niet de verspreiding van kernwapens naar andere landen. Het echte probleem is het bestaan van kernwapens in het algemeen. De enige ethische en permanente optie in onze benadering van raketafweersystemen en andere kernwapensystemen is om het gebruik ervan op te geven. Ook de EU zou zich moeten binden aan nieuwe overeenkomsten om wapentuig te beheersen en proactief moeten zijn in haar poging het ontwapeningsproces in gang te zetten.
Het raketafweersysteem van Amerika zou het risico van een kernoorlog vergroten. Het nucleaire schild dat gepland staat voor Polen en de Tsjechische Republiek is gebaseerd op de aanname dat een kernoorlog kan worden gewonnen. Het type raketafweer dat door de Verenigde Staten wordt gebezigd is fundamenteel anders dan zijn vroegere afschrikkingsbeleid, omdat het doel daarvan was te voorkomen dat het ene land wraak zou nemen op het andere. Het vroegere afschrikkend effect van kernwapens is zodoende verdwenen. Het evenwicht van angst verdwijnt daarom. Daarom is een raketafweersysteem van de VS in Polen of de Tsjechische Republiek een cruciaal punt van zorg voor heel Europa en al haar lidstaten. Omdat dit zo is, is het belangrijk dat de EU de zaak bespreekt en bekendheid geeft aan de zorgen van haar burgers. We moeten hier ook echt overwegen of dit de veiligheid in Europa en de verdediging van Europa zal verbeteren of dat het de andere kant op zal gaan, namelijk dat het nieuwe systeem in werkelijkheid de veiligheid in Europa zal verzwakken.
Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dames en heren, af en toe herinnert de retoriek van president Poetin ons aan de mogelijkheid dat Rusland zijn raketten op Europa richt. Dit bewijst dat er een zekere strategische balans is tussen de Verenigde Staten en Rusland. Zo’n balans bestaat er echter niet tussen Europa en Rusland. Evenmin kan dit gegarandeerd worden door de “atoomparaplu’s” van Frankrijk en Groot-Brittannië. Ik geloof daarom dat het juist is de vraag te stellen hoe de raketafweer van Europa in plaats van de gezamenlijke raketafweer van de Verenigde Staten kan worden gegarandeerd. Bespreken wij deze kwesties alleen omdat de Verenigde Staten voor zijn eigen verdediging zorgt? Mevrouw Ferrero-Waldner, leden van de Commissie en de Europese Unie maken zich zelfs geen zorgen over deze vorm van verdediging. Vindt u niet dat het alleen maar vanzelfsprekend is dat de Verenigde Staten, de NAVO en ook bepaalde lidstaten hier samen over beslissen? Ik geloof dat de Europese Unie een ondubbelzinnig standpunt moet formuleren dat vervolgens samen met de NAVO en de Verenigde Staten moet worden uitgevoerd. Anders moeten we onze tijd hier niet verspillen omdat alles zal worden besloten door de NAVO.
Daniel Cohn-Bendit, namens de Verts/ALE-Fractie. - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw de commissaris, ik moet toegeven dat dit waarschijnlijk het nieuwe Europese beleid is. Het doet me denken aan mijn zoontje, toen hij vier was. Als je hem vroeg: “Waar ben je?”, dan deed hij zijn handen voor zijn ogen en zei: “Ik ben er niet.” Dat is wat de Commissie tegen ons zegt: “We zijn er niet! Dit heeft niets met ons of met Europa te maken.”
namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Neem me niet kwalijk, maar dat is toch klinkklare onzin. Of besluiten we nu dat we een gemeenschappelijke Europese buitenland- en veiligheidpolitiek willen? We hebben zelfs een nieuw verdrag, waarin staat dat we een eigen minister van Buitenlandse zaken hebben voor een gemeenschappelijke buitenlandse politiek en veiligheidpolitiek. En als we een minister van Buitenlandse zaken hebben, dan moeten we toch op Europees niveau discussiëren, en niet als afzonderlijke staten met andere afzonderlijke staten, die over hun veiligheid discussiëren, of zoals de heer von Wogau, die zegt dat heel Europa door Iran of door weet ik veel wordt bedreigd. Ik geloof daar helemaal niks van, en wij moeten in ieder geval op Europees niveau discussiëren. We kunnen toch niet zomaar zeggen dat de Amerikanen een of ander dwaas idee hebben. Misschien is de heer Bush er over zes maanden wel niet meer, en dan hebben ze dit dwaze idee ook niet meer. Maar wij Europeanen hebben daar niks mee te maken.
Wij staan zeer sceptisch tegenover deze hele verdedigingsstrategie met raketten, maar we zijn er absoluut van overtuigd dat dit iets is dat we in Europa moeten bespreken, als Europeanen. Het is geen besluit van de Poolse of Tsjechische lidstaten of van welke lidstaten dan ook — morgen Roemenië, Bulgarije, overmorgen Sicilië —, maar we hebben er allemaal belang bij dat we over onze veiligheid beslissingen nemen. Dat is eigenlijk vastgelegd in het verdrag, dat u hebt geratificeerd, en dat wij willen ratificeren: een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. En daarom dient dit thema een thema van de Europese unie te zijn. Het besluit mag niet bilateraal — tussen Polen en de Verenigde Staten of tussen Tsjechië en de Verenigde Staten — worden getroffen. Het is een Europees besluit, het is een Europees probleem en dat moeten we Europees oplossen.
Vladimír Remek, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Dames en heren, ik ben blij dat de kwestie van de plaatsing van Amerikaanse raketafweermiddelen in de Tsjechische Republiek en Polen, dat wil zeggen op het grondgebied van de Europese Unie, nu wordt behandeld door het Europees Parlement, dat de meest democratische instelling is, aangezien het direct wordt gekozen door de burgers van de Unie, op wie deze kwestie invloed heeft.
In deze context zou ik willen benadrukken dat ik word gesteund door mijn collega’s in de GUE/NGL-Fractie en ik put ook uit mijn eigen ervaring als militair deskundige; maar het meest belangrijk, ik word gesteund door de meerderheid van de burgers in mijn land, waar zeventig procent van de bevolking tegen de installatie van het Amerikaanse radarsysteem is.
Het Amerikaanse raketafweersysteem wordt ons gepresenteerd als een verdedigingsschild, dus waarom mocht de Tsjechische Republiek, bijvoorbeeld, het Tamara passief radardetectiesysteem zonder actieve militaire componenten niet aan China verkopen? De reden die gegeven werd, was dat China een onjuist voordeel zou krijgen in zijn betrekkingen met andere landen. Is dit geen gemanipuleer met woorden? Gaat de werkelijke kwestie van het stationeren van de radar in de Tsjechische Republiek ook niet over het krijgen van voordeel? Zelfs een leek kan begrijpen wat krijgers al lang vóór Hannibal wisten: een schild in de hand van een soldaat is een middel tot een beter en efficiënter gebruik van zijn zwaard.
Er wordt gesproken over grotere veiligheid, maar gaat de kwestie in werkelijkheid niet over grotere veiligheidsrisico’s? Het is alleen maar logisch dat wij onmiddellijk doelwit nummer één zullen worden voor potentiële tegenstanders. Ons wordt gezegd dat we de VS ter wille moeten zijn om te bewijzen dat we goede bondgenoten zijn. Canada is de VS ook niet ter wille geweest: maakt dat het land een slechte bondgenoot van de VS? Is het niet zo dat Canada misschien een les heeft geleerd uit de special voor dat doel in elkaar gezette rechtvaardiging voor militaire actie in Irak?
We zijn verbaasd over de reactie van Rusland. Gegeven echter het feit dat de VS zich eenzijdig terugtrok uit het ABM-Verdrag (Verdrag tot beperking van raketafweersystemen) en handelt in zijn eigen belang, is deze reactie niet onlogisch. Was de Verenigde Staten jaren geleden blij met de dichte nabijheid van de Sovjetraketten in Cuba?
De VS is ongetwijfeld een supermogendheid en zijn meningen, voorstellen en verzoeken kunnen niet zo maar van tafel worden geveegd. Als we echter werkelijk bezorgd zijn over grotere veiligheid, vooral in Europa, dan volgt de weg daarheen een meer ingewikkeld pad via onderhandelingen en akkoorden, niet via eenzijdige stappen. Dit is de verantwoordelijkheid niet alleen van de belangrijkste spelers – de VS en Rusland – maar ook van de Europese Unie.
Jana Hybášková (PPE-DE). – (CS) Aan het begin van de 21ste eeuw is er een enorme proliferatie van raketten van de middellange en lange afstand. Bij afwezigheid van een internationaal veiligheidsregime is helaas effectieve verdediging de enige manier om dit te stoppen.
Effectieve verdediging is het hoogste recht van de lidstaten van de EU. De SOFA-onderhandelingen (Status of Forces Agreement – overeenkomst inzake de status van de strijdkrachten) die momenteel plaats vinden in Praag, zijn een wettig recht van de Tsjechische Republiek. Omdat de radar die zich op het grondgebied van de Tsjechische Republiek bevindt, de veiligheid van veel Europese landen zal garanderen en omdat dit de eerste gelegenheid zal zijn voor de Tsjechische Republiek, een land dat vele jaren bezet is geweest, om actief bij te dragen aan de Europese veiligheid, moet de Tsjechische regering uitermate verantwoordelijk zijn in haar daden.
Het raketafweersysteem moet betrouwbaar en defensief zijn en moet de ondeelbaarheid van veiligheid respecteren. We verwelkomen zodoende informatie over de top van Boekarest, waar een beslissing moet worden genomen met betrekking tot de bouw van een aanvullend LTBMD-systeem. De onderhandelingen naar de NATO brengen garandeert tenuitvoerlegging van de ondeelbaarheid. Duidelijk maken dat dit een puur defensief systeem is, is het onderwerp van de Amerikaans-Pools-Tsjechisch-Russische onderhandelingen.
Mijn laatste punt betreft effectiviteit. Wanneer we rekening houden met wat we weten over de proeven van Iran in november, moeten we beseffen dat we een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid hebben. We moeten niet de effectiviteit van onze gemeenschappelijke verdediging bederven met ruzies over of we ons überhaupt moeten verdedigen.
Libor Rouček (PSE). – (CS) Sta mij toe deze opmerking van één minuut te gebruiken om de Raad van de Europese Unie en de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op te roepen het Amerikaanse raketafweersysteem op Europees niveau te bespreken.
De plaatsing van het Amerikaanse raketafweersysteem in Europa is een pan-Europese kwestie. Het is niet alleen maar een zaak voor de Tsjechen, Polen of Amerikanen. Betrekkingen binnen de Europese Unie, EU-NAVO betrekkingen, EU-VS betrekkingen en EU-Rusland betrekkingen staan hier allemaal op het spel. Ik zou daarom willen verzoeken dat deze kwestie wordt opgenomen in de agenda van de Raad.
Wat betreft de Tsjechische Republiek, zou ik één feit willen noemen: zeventig procent van de burgers van de Tsjechische Republiek is tegen dit systeem. Driekwart van de burgers van de Tsjechische Republiek wil een referendum over dit onderwerp. De Tsjechische regering communiceert niet met het publiek; de Tsjechische regering informeert de leden van het Tsjechische Parlement niet, de Tsjechische regering doet alles achter de rug van het Tsjechische volk. Het is belangrijk dit te weten en het moet in de Raad van de Europese Unie met nadruk worden gezegd.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, eerst en vooral zou ik iedereen eraan willen herinneren dat de kwestie van het antiraketschild niet alleen Polen en de Tsjechische Republiek aanbelangt, maar ook het Verenigd Koninkrijk en Denemarken. De installaties in deze laatste landen zullen immers opgenomen worden in het systeem. Laten we dus niet alleen over Polen en de Tsjechische Republiek praten.
Mijn tweede opmerking luidt als volgt: het antiraketschild en de installaties die er deel van uitmaken zijn geen magneet die terroristen aantrekt. Terroristen kiezen gemakkelijke doelwitten uit, geen sterk beveiligde militaire bases.
Ten derde – dit is mijn laatste punt – is de Europese Unie geen militaire alliantie. Dat is misschien jammer, maar zo is het nu eenmaal. Het nieuwe verdrag, het Verdrag van Lissabon, zal hier geen verandering in brengen. Concreet betekent dit dat defensiekwesties onder de verantwoordelijkheid van de NAVO vallen, of onder de verantwoordelijkheid van de landen die ervoor gekozen hebben om niet tot een alliantie toe te treden en zelf in te staan voor hun verdediging. Het spreekt voor zich dat er in de NAVO een discussie moet worden gevoerd over hoe dit systeem kan worden ingepast in de andere systemen die de NAVO wil ontwikkelen. Dit is zonder enige twijfel van fundamenteel belang. Laten we niet vergeten dat 21 landen van de Europese Unie lid zijn van de NAVO.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, een van de geweldigste anti-oorlogsromans gaat over “de brave soldaat Schwejk” van Jaroslav Hašek! Wat het standpunt van de Raad en de Commissie oplevert, overtreft echter Schwejk, het overtreft Franz Kafka, het overtreft zelfs de struisvogel. We kunnen ons toch niet overgeven aan zo’n struisvogelpolitiek! We moeten dat tot op de bodem met het Europees Parlement bediscussiëren, niet alleen onder elkaar, maar ook met de NAVO-staten. We moeten dat bespreken met de Tsjechen, de Polen en de Russen. Dat is een procedure die voor heel Europa moet gelden.
Tobias Pflüger (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter! Het geplande raketsysteem is er om het onmogelijk te maken een tegenaanval uit te voeren, dat is technisch duidelijk. Dat betekent dat het ook een aanvalssysteem is. Daar moet bij het debat rekening mee worden gehouden. Of het raketsysteem nu door de VS, of door de NATO samen met de VS of op welke manier dan ook wordt opgebouwd – het blijft een bewapeningsprogramma! Wat ik zo typisch vind, is dat de Europese Unie daarover geen gemeenschappelijk standpunt weet te formuleren. Die gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidspolitiek van de Europese Unie maakt zich zo op dit punt volslagen belachelijk! Wat dat betreft kan Daniel Cohn-Bendit het Hervormingsverdrag citeren tot Sint-juttemis. Zolang het gaat als het nu gaat, dat men namelijk helemaal geen positie inneemt, maakt men zich gewoon alleen maar belachelijk.
Wat we moeten doen, is duidelijk zeggen dat we dit raketsysteem niet willen. Hier in het Europees Parlement is er namelijk een heel duidelijke meerderheid die nee zegt tegen dit raketsysteem. Bovendien is ook in de landen, bijv. in Tsjechië, de bevolking zeer duidelijk tegen dit raketsysteem en de Poolse regering neemt intussen een absoluut genuanceerdere positie in dan vroeger. Daarom zou ik het prima vinden als we hier eens een ontwerpresolutie indienen waarin duidelijk nee wordt gezegd tegen dit raketsysteem.
Jan Zahradil (PPE-DE). – (CS) Sta mij toe mijn dank uit te spreken aan de Raad, vertegenwoordigd door het Sloveens voorzitterschap en de Commissie, vertegenwoordigd door commissaris Ferrero-Waldner, voor het feit dat zij zich vrij strikt hebben gehouden aan de geest van de Europese verdragen. Volgens de verdragen zijn deze kwesties geheel de verantwoordelijkheid van de natiestaten. Ik moet vermelden dat zelfs het nieuwe Verdrag van Lissabon expliciet verklaart dat kwesties van nationale veiligheid uitsluitend binnen de competentie vallen van de individuele lidstaten van de EU.
Ik ben ervan overtuigd dat de Europese veiligheid ondeelbaar is verbonden met de veiligheid van de hele Euro-Atlantische regio, en dat in een situatie waarin de Europese Unie niet in staat is haar leden te beschermen tegen nieuwe risico’s, of die nu financieel zijn of technologisch, deze verbinding van levensbelang wordt.
Wat betreft de publieke opinie, die hier verschillende malen genoemd is, kan ik slechts toevoegen dat degenen die verwijzen naar de opiniepeilingen en vragen om een referendum, vaak dezelfde mensen zijn die tegen een referendum waren met betrekking tot een andere zeer belangrijke kwestie, namelijk het nieuw Europees Verdrag.
Oldřich Vlasák (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, sta mij toe alle argumenten samen te vatten.
In wezen gaat deze kwestie niet alleen over het vergroten van de veiligheid van de Tsjechische Republiek en Polen, maar in feite over het vergroten van de veiligheid van heel Europa. De onderhandelingen over de plaatsing van zo’n systeem zijn de verantwoordelijkheid van de natiestaat als zodanig. Soortgelijke systemen bestaan in andere landen, in lidstaten van de Europese Unie.
De sprekers van vandaag hebben duidelijk benadrukt dat er een echt gevaar bestaat. We moeten beseffen dat wanneer het gaat over de kwestie van veiligheid, er zeer snel beslissingen moeten worden genomen. Zulke beslissingen kunnen ook een preventief element bevatten. Alleen als we voorbereid en sterk zijn, kunnen wij aanvallers dwingen te onderhandelen en zich te houden aan veiligheidseisen.
Tot besluit zou ik willen zeggen dat ik volledig de opvatting verwerp dat de Tsjechische regering niet met haar burgers heeft gecommuniceerd over dit systeem. Er loopt al verscheidene maanden een informatiecampagne.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). – (CS) Ik zou vier punten willen aanstippen over dit onderwerp.
Het eerste heeft te maken met de Stichtingsakte tussen de NAVO en de Russische Federatie van mei 1997. In deze akte verbonden beide zijden zich gezamenlijk het gebruik van geweld uit te bannen, en zelfs de dreiging van geweld, op het Europese continent. Als deze akte geldigheid heeft, dan sluit zij in feite de mogelijkheid uit dat een situatie zoals wij die hier hebben besproken, op ons continent kan ontstaan.
Het tweede punt betreft het Proces van Helsinki. De ondertekenaars van de Akkoorden, van de Verklaring, verbonden zich de aanwezigheid van militaire systemen in Europa te verminderen. Deze actie zou de trend doen keren. Naar mijn mening moet de vermindering van het aantal militaire systemen op het Europese continent doorgaan.
Het derde punt betreft het aantal bases. Er zijn Amerikaanse bases in achttien Europese landen. Als we de nieuwe erbij tellen, zou het totale aantal stijgen tot twintig. Zo zouden we dus de woorden van Zbigniew Brzeziński bevestigen dat de Europese Unie de facto een Amerikaans protectoraat is.
Het vierde punt betreft het doel van het hele systeem. Ik denk dat het voldoende duidelijk is: ervoor te zorgen dat de inlichtingendienst het hele continent van Europa beslaat en controleert.
Urszula Gacek (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Poolse premier, Donald Tusk, hecht veel belang aan de argumenten van zijn Europese buren. De mogelijke deelname van Polen aan dit Amerikaanse project mag geen aanleiding zijn voor onenigheid binnen de Europese Unie. De nieuwe Poolse regering heeft goede betrekkingen met de Verenigde Staten hoog in het vaandel, maar weet dat Polen in de eerste plaats deel uitmaakt van de Europese familie.
Polen houdt bovendien rekening met de bezwaren van Rusland en reageert koelbloedig ondanks de scherpe uitspraken van enkele vertegenwoordigers van de Russische strijdkrachten. Aangezien de Europese Unie op dit moment niet over een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid beschikt, zal de definitieve beslissing van Polen over de plaatsing van elementen van het antiraketsysteem op zijn grondgebied een soeverein besluit zijn. Polen heeft begrip voor de uiteenlopende standpunten en neemt geen aanstoot aan kritische opmerkingen.
Dames en heren, wij vragen u om ons standpunt te respecteren, dat er in de eerste plaats op gericht is om de veiligheid van onze eigen burgers te garanderen.
(Applaus)
Janez Lenarčič, voorzitter van de Raad. − (SL) Ik zou graag het Parlementslid, de heer Cohn-Bendit, willen bedanken omdat hij ons in herinnering heeft gebracht dat Slovenië gisteren als tweede lidstaat het nieuwe Verdrag van Lissabon heeft geratificeerd. Dat verdrag geldt echter nog niet. Zoals u weet, hebben we nog 24 ratificaties nodig en het Sloveense voorzitterschap hoopt dat die tijdig zullen plaatsvinden en dat het nieuwe Verdrag van Lissabon in werking zal treden binnen de termijn die we hebben voorzien.
Daarbij zou ik willen beklemtonen dat het niet zal leiden tot wezenlijke veranderingen of vernieuwingen voor de fundamentele voorwaarden waarop het Europese veiligheids- en defensiebeleid rust. Dat beleid is namelijk vooral op de nationale bevoegdheid gebaseerd, die de lidstaten betreffende nationale veiligheid en defensie behouden.
Nu beschikt de Europese Unie reeds over een Europees veiligheids- en defensiebeleid en dat vormt al het kader waarbinnen dergelijke besprekingen ook binnen de Raad kunnen plaatsvinden. Of het ook tot zulke besprekingen in de Raad zal komen, is niet zozeer van het voorzitterschap afhankelijk, maar wel van de wil en de interesse van de lidstaten. Ik verzeker u dat de Raad gedetailleerd op de hoogte zal worden gebracht van het huidige debat en van de standpunten die hier naar voren werden gebracht.
. − Het debat is gesloten.
19. Volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing van de commissie vervoer en toerisme over de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap (13593/6/2007 – C6-0410/2007 – 2006/0196(COD)) (Rapporteur: Markus Ferber) (A6-0505/2007).
Markus Ferber, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren! We staan aan het eind van een lang debat, dat we hier in het Europees Parlement meer dan vier regeerperioden hebben gevoerd, te beginnen in 1992 met de publicatie van een witboek van de Europese Commissie via de ontwikkeling van de posterijen, via de aanvaarding van een eerste richtlijn in 1997, de verdere ontwikkeling van deze richtlijn in 2002, en nu, aan het begin van 2008, na meer dan vijftien jaar, zijn we er hopelijk in geslaagd samen een verstandige regeling aan te nemen. Ik hoop dat we dankzij die regeling alle belangen met elkaar kunnen verenigen, of het nu gaat om de belangen van de gebruikers, de belangen van de bedrijven die tot nu toe het monopolie van de postbezorging hadden, de belangen van de concurrenten die zich in deze interessante markt willen begeven, of de belangen van degenen die in deze sector werkzaam zijn. We hebben hier als Europees Parlement de laatste maanden zeer hard aan gewerkt.
Mevrouw de Voorzitter, ik wil er slechts op wijzen, dat de klok voorloopt, ik heb nog geen drieëneenhalve minuut gesproken.
Ik denk dat het ons hier in het Europees Parlement is gelukt een goed compromis tussen al deze belangen te bereiken. Ik wil iedereen bedanken die heeft meegewerkt dit compromis tot stand te brengen, en natuurlijk ook de collega’s in het Europees Parlement, met name Brian Simpson, met wie ik voor wat de posterijen betreft al meer dan veertien jaar vriendschappelijke banden onderhoud. We zijn hier al sinds 1994 met dit belangrijke thema bezig geweest. Ik wil ook de Commissie bedanken die een zeer constructieve rol heeft gespeeld, niet alleen in haar voorstellen maar ook bij de concrete onderhandelingen.
Op deze plaats moet ik, het spijt me, niet het Sloveens raadsvoorzitterschap bedanken, maar het Portugese raadsvoorzitterschap, dat het gelukt is op 1 oktober van het vorig jaar een gemeenschappelijk standpunt te formuleren.
Waarop ik nou trots ben, waarop wij als Europees Parlement samen trots kunnen zijn, is het feit dat de Raad in haar gezamenlijk standpunt datgene wat wij als Parlement tussen de Fracties hebben bewerkstelligd, heeft overgenomen en voor meer dan 95 procent als basis voor het gemeenschappelijk standpunt heeft genomen. Dat is een groot succes voor het Europees Parlement, en het laat zien dat het Parlement op een verantwoorde wijze zulke moeilijke thema’s als het opengooien van de postmarkt kan oplossen, waardoor het ook gerechtvaardigd is haar verdere bevoegdheden te verstrekken bij het Hervormingsverdrag.
Daarom hebben we bij de beraadslagingen in de Commissie in tweede lezing ook gekeken of er nog punten zijn in het gezamenlijke standpunt, waarin we verbeteringen kunnen aanbrengen. We hebben het ons niet makkelijk gemaakt, omdat elk compromis natuurlijk wel ergens punten heeft die voor verbetering vatbaar zijn. Maar we hebben tijdens een groot votum in het Vervoerscomité in december aan het eind unaniem vastgesteld, dat de Raad eigenlijk met alle punten waaraan we als Parlement waarde hebben gehecht rekening heeft gehouden en dat we niets kunnen verbeteren. We kunnen de dingen alleen maar slechter maken.
Daarom mag ik als rapporteur nu zeggen, dat de Commissie in grote meerderheid adviseert het gemeenschappelijk standpunt ongewijzigd aan te nemen, en ik zou blij zijn als dat morgen zou lukken. Daardoor zouden we ook een voorbeeld hebben gegeven, dat we dit moeilijke onderwerp van de liberalisering van de posterijen dat ons in dit Huis al vijftien jaar lang heeft bezig gehouden, zonder één enkele bemiddelingsprocedure hebben weten te realiseren. Ik wil u er slechts aan herinneren, dat het ons in tweede termijn steeds gelukt is het eens te worden. Dat zou de kroon op het werk zijn van dit lange wetgevingsproces. Daarom vraag ik uw steun en wil ik allen nog eens bedanken die in deze zeer constructief hebben samengewerkt.
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter
Andrej Vizjak, voorzitter van de Raad. − (SL) Ik ben erg vereerd hier vandaag op uw plenaire vergadering aanwezig te zijn.
Het voorstel van richtlijn van de Commissie met betrekking tot de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten in de Gemeenschap was in de afgelopen vijftien maanden een van de meest veeleisende wetgevingsvoorstellen voor de medewetgevers. Toen de Commissie het in oktober 2006 heeft voorgesteld, verwachtte iedereen onophoudelijke onenigheid en levendige debatten binnen onze instellingen over de toekomst van een van de oudste en meest traditionele openbare diensten in Europa.
De behandeling van deze kwestie was een immense taak voor het voorzitterschap van de Raad, met name voor Duitsland, maar vooral voor Portugal in 2007. Van meet af aan werd bij de besprekingen in onze instellingen als gemeenschappelijk doel vastgesteld dat we populisme en demagogie zouden uitsluiten en dat we ons zouden concentreren op de belangrijkste parameters van deze kwestie, inclusief het sociale standpunt voor de postbeambten en de duurzaamheid van de financiering van een algemene dienstverlening.
Zoals we weten, wordt de postsector met structurele veranderingen bedreigd en moet hij zich aan de nieuwe economische en maatschappelijke omstandigheden aanpassen. De slotfase van de volledige uitwerking van de interne markt voor postdiensten biedt alle betrokkenen een unieke kans tot groei. De burgers verwachten tenslotte dat we de kwaliteit en de efficiëntie van de postdiensten zullen behouden en nog zullen verbeteren ten voordele van alle gebruikers, ongeacht waar ze wonen.
De opening van de markt voor postdiensten is tot nog toe een succesvol verhaal. Er zijn nieuwe spelers op de markt gekomen, en niet enkel zij hebben de nieuwe commerciële mogelijkheden benut, maar ook de voormalige betrokkenen. Er werden nieuwe diensten voor de consumenten ontwikkeld. Het spreekt vanzelf dat een volledige liberalisering van de postdiensten een noodzakelijke voorwaarde is om de sector nieuw leven in te blazen en opdat hij met nieuwe vormen van concurrentie en alternatieve aanbiedingen kan voortbestaan.
De aanpak van onze beide instellingen heeft opnieuw het fundamentele beginsel van bescherming van kwalitatief hoogstaande, betrouwbare en financieel toegankelijke diensten voor alle consumenten bevestigd, evenals een verbod van discriminerende belemmeringen voor nieuwe spelers op de markt. Tegelijk erkennen zowel het Europees Parlement als de Raad in principe afwijkende voorwaarden voor bepaalde markten van postdiensten in de Europese Unie. Daarom heeft de Raad in zijn gemeenschappelijke standpunt het besluit over een gezamenlijke einddatum voor de liberalisering tegen 2010 goedgekeurd, waarbij voor bepaalde lidstaten een bijkomende overgangsperiode tot 2012 voor de uitvoering van de nieuwe regelgeving geldt. Overeenkomstig het basisprincipe uit alle vorige richtlijnen betreffende postdiensten kunnen de lidstaten volgens het subsidiariteitsbeginsel de gemeenschappelijke regelgeving aan speciale nationale omstandigheden aanpassen. Datzelfde beginsel verzekert dat een onafhankelijke regelgevende postinstantie de markt van postdiensten controleert.
Geachte Parlementsleden, laat me aan het einde van deze korte toespraak de heer Markus Ferber en de rapporteurs van alle betrokken fracties bedanken, de schaduwrapporteurs dus, voor hun bijdragen aan onze vruchtbare en constructieve gesprekken. Hoewel we het soms niet volledig eens waren met enkele van hun specifieke opmerkingen, zou ik erop willen wijzen dat de Raad in zijn gemeenschappelijke standpunt van november 2007 een groot aantal gepaste wijzigingen heeft opgenomen en op die wijze zijn politieke vastberadenheid, openheid en constructieve soepelheid heeft getoond.
Ik zou vooral het goede werk van de Commissie tijdens de hele medebeslissingsprocedure willen beklemtonen, evenals haar toezegging tot efficiënte hulp en leiding aan de lidstaten bij alle vragen in verband met de uitvoering van de nieuwe richtlijn. Geachte Parlementsleden, morgen zult u een definitieve beslissing nemen en opnieuw onze gemeenschappelijke principeovereenkomst bevestigen, zoals dat is vastgelegd in het gemeenschappelijke standpunt van de Raad en in de aanbeveling van de commissie vervoer en toerisme van 19 december van vorig jaar. We zijn ervan overtuigd dat we het juiste evenwicht tussen de uiteenlopende doelstellingen hebben gevonden en dat we op een open en tactvolle wijze de politieke uitdagingen hebben aangepakt, zonder daarbij de juridische zekerheid van de exploitanten van postdiensten en van consumenten in gevaar te brengen.
Geachte Parlementsleden, nogmaals hartelijk bedankt voor uw goede samenwerking en voor de tekst die – daarvan ben ik overtuigd – ook zal worden goedgekeurd. Dank u voor uw aandacht.
Leonard Orban, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, morgen moet het Europees Parlement een historische beslissing nemen die het einde betekent van een proces dat meer dan vijftien jaar geleden in gang is gezet. De Derde Postrichtlijn brengt tot een goed einde het goed voorbereide, geleidelijke proces van volledige liberalisatie van de markt.
Wat nu een duidelijke en voor de hand liggende oplossing blijkt te zijn, was verre van onbetwist toen de discussie begon. Op 18 oktober 2006 presenteerde de Commissie haar voorstellen. Intensieve en constructieve onderhandelingen volgden in de instellingen. Het was tenslotte het Europees Parlement dat, via zijn verslag bij de eerste lezing van 11 juli 2007, de weg bereidde voor het compromis dat vandaag voor u ligt.
Velen in dit Huis hebben actief aan dit belangrijke resultaat bijgedragen, en – namens mijn medecommissaris McCreevy – wil ik in het bijzonder hulde brengen aan de rapporteur, de heer Ferber, en zijn medeschaduwrapporteurs van de andere politieke fracties die dit compromis hebben vormgegeven. Hetzelfde geldt voor het Finse, Duitse, Portugese en – als laatste, maar niet minder belangrijke – het Sloveense voorzitterschap.
Enkele opmerkingen over de essentie: de tekst die nu op tafel ligt is evenwichtig. Die houdt rekening met de belangen van verschillende politieke fracties en lidstaten. De Commissie had met haar voorstel een eerdere liberaliseringsdatum voorzien, die overeenstemde met de streefdatum gesteld door de bestaande Postrichtlijn. Twee extra jaren is een aanzienlijke periode. Het zal alle exploitanten tijd geven hun voorbereidingen te voltooien. Het moet echter niet leiden zelfgenoegzaamheid.
Wat belangrijk is voor de postsector, zijn klanten, zijn exploitanten en zijn werknemers is dat er een definitieve en onvoorwaardelijke datum voor volledige liberalisering is. Deze gemeenschappelijke positie zorgt voor eerlijke voorwaarden en vereist dat wij de belemmeringen voor markttoegang wegnemen.
Er is een beperkt aantal amendementen ingediend voor de stemming van morgen. Dit zijn grotendeels amendementen die al in december door de Commissie vervoer en toerisme zijn verworpen. Zoals mijn collega, de heer McCreevy, indertijd opmerkte, leveren deze amendementen geen toegevoegde waarde op voor de interne markt, voor postgebruikers of voor postbodes. Er is een momentum om het proces van hervorming in de postsector af te ronden.
Samenvattend, de tekst die voor u ligt is, per saldo, in essentie goed, en, als u kijkt naar de belangrijkste bepalingen, zult u het met mij eens zijn dat het trouw is aan onze doelstelling: echte liberalisering niet als een doel in zichzelf maar als het middel waarmee we het breder doel nastreven van een hoogwaardige, hoogst efficiënte en duurzame postsector, aangepast aan de behoeften van de 21ste eeuw.
Reinhard Rack, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Wij allen, ook ik, hebben in de afgelopen jaren steeds weer geklaagd, dat ook bij belangrijke initiatiefwetsontwerpen de raadsbank in hoge mate leeg bleef. We moeten daarom vandaag des te blijer zijn dat het Sloveense voorzitterschap op hoog niveau aan dit belangrijke wetgevingsdebat deelneemt en zo gezien tot op bepaalde hoogte vooruitloopt op de toekomst van het verdrag van Lissabon, dat het net heeft geratificeerd.
De interne markt voor posterijen kent een lange voorgeschiedenis. We zijn blij dat we met de onderhavige tekst nu hopelijk zullen bijdragen aan een goede afloop. Het toenmalige commissievoorstel was principe logisch en acceptabel, maar voor ons in het Parlement was het basisprincipe in veel gevallen vaak te globaal, en van ons uit gezien zijn belangrijke detailvragen onbeantwoord gebleven.
Zo gezien was het goed dat wij onder leiding van onze rapporteur, Markus Ferber, die ik namens de Fractie van de Europese Volkspartij en de Europese democratie van harte feliciteer, in de eerste termijn met een zeer grote meerderheid een reeks belangrijke aspecten hebben toegevoegd aan het voorstel van de Commissie, en dat we die respectievelijk hebben geïnterpreteerd en geconcretiseerd.
Vooral als het gaat om het vraagstuk der financiering hebben we nog een andere mogelijkheid geopperd — belangrijk, opdat dit zeer centrale thema hier niet buiten beschouwing blijft. We hebben de sociale bepalingen, en dan vooral de arbeidsvoorwaarden, de werktijden, de vakanties en dergelijke nog versterkt, en we hebben met name ook een tijdelijke wederkerigheidsclausule ingevoerd, om er zeker van te zijn dat de richtlijn er niet toe zal leiden dat een paar overgebleven monopolisten hun activiteiten naar gedereguleerde markten kunnen uitbreiden en onverhoopte meevallers hebben.
Als tegenprestatie hebben we hier de inwerkingtreding van de Richtlijn met twee jaar verschoven. We denken dat het alles bij elkaar een evenwichtig voorstel is en we zien ons daarin bevestigd door de reactie van de Raad, die in zeer grote meerderheid heeft ingestemd met de positie van het Europees Parlement. We zouden deze positie morgen moeten accepteren en ons met de Raad, de Commissie en de Rapporteur verheugen over het resultaat.
Brian Simpson, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, namens de PSE-Fractie wil ik graag Markus Ferber bedanken voor zijn verslag en voor zijn harde werk gedurende vele jaren.
De PSE-Fractie accepteert dat heel wat van het standpunt in de eerste lezing van het Parlement door de Raad is aangenomen en dat dit een garantie zal zijn voor de universele dienst; dat het een garantie zal zijn voor de financiering van de dienst; dat het ook erkent dat de sociale bescherming goed geregeld moet zijn en dat het de invoering met twee jaar tot eind 2010 uitstelt voor alle oude lidstaten en tot 2012 voor de nieuwe.
Naar mijn mening is dit een goed akkoord. Er zijn er die nog verwikkeld zijn in het gevecht tegen liberalisering. Maar die slag is meer dan vijftien jaar geleden verloren toen het Parlement het voorstel aannam – op dat moment tegen mijn advies – om de postdienstsector te liberaliseren.
Enkelen van ons in dit Parlement hebben de volledige implementatie gedurende die lange vijftien jaren opgehouden, maar uiteindelijk komt er een tijd, dat we de werkelijkheid onder ogen moeten zien.
Ofschoon ik persoonlijk nog een tweede lezing zou willen zien zonder amendementen, gelooft mijn fractie dat het goed is de financiering van de universele dienst duidelijk te maken en die diensten te beschermen die op het ogenblik worden geboden voor de visueel gehandicapten en de blinden. Dus wij zullen amendementen 1, 2, 6, 18 en 19 steunen.
We moeten ervoor zorgen dat de postdiensten in staat zijn concurreren, niet noodzakelijkerwijs met elkaar, maar met andere technologieën. Maar er moet wel concurrentie onder gelijke omstandigheden zijn en ik hoop, met de voorbehouden die ik heb uiteengezet, dat we ons werk aan dit dossier kunnen afsluiten gebaseerd op ons standpunt van de eerste lezing en kunnen terugkeren naar de belangrijkste zaak, namelijk zorgen voor een betrouwbare, regelmatige en betaalbare postdienst voor onze burgers, en naar het erkennen van de belangrijkheid van het werk dat gedaan wordt door al die postbodes in de hele Europese Unie.
Tenslotte, toen Markus Ferber en ik aan dit dossier begonnen te werken, hadden wij geen van beiden grijze haren. Moet je ons nu zien!
Luigi Cocilovo, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, collega’s, ook ik wil, net als mijn andere collega’s, allereerst de rapporteur, de heer Ferber, feliciteren met het werk dat hij geleverd heeft. Deze taak is lang geleden begonnen en tijdens het verloop ervan hebben we belangrijke momenten van convergentie gekend en momenten van opbouwende discussie. Voor wat betreft mijn persoonlijke standpunt en dat van mijn fractie, is er nooit sprake geweest van een principestrijd of een ideologische strijd tegen de eventuele liberalisering die wij met plezier en consensus tegemoet zien, terwijl we uiteraard nog op zoek zijn naar bevestiging van de garanties die onmisbaar zijn voor deze universele dienst.
Bij het huidige voorstel van de richtlijn, zoals die door het Parlement in eerste lezing is goedgekeurd en die daarna door de Raad opnieuw in overweging is genomen, zijn we van mening dat deze garantie in hoofdzaak aanwezig is, hoewel sommige voorwaarden nog wat duidelijker, specifieker en meer gedetailleerd zouden kunnen zijn. Wij willen niet de partij zijn van de domkoppen die door de bomen het bos niet meer zien, maar anderzijds willen we ook niet ontkennen dat soms het venijn juist in de details zit. Juist daarom zouden wij liever hebben gezien dat sommige kwesties inzake autorisaties, eerlijke concurrentiemogelijkheden, het storttarief tussen de marktdeelnemer aan de universele dienst en de overige afzonderlijke diensten, en kwesties inzake de rechten en plichten tot de netwerktoegang, verder in details zouden zijn uitgewerkt. Dit zouden wij liever hebben gezien, maar de meerderheid van de standpunten in het Parlement en ook in de Commissie, vonden deze precisering van hogere garanties blijkbaar overbodig, en wilden liever geen kans lopen op een ingewikkelde bemiddelingsprocedure.
Kortom, zoals de zaken er nu voor staan, willen wij aan dit standpunt vasthouden en voor wat betreft de amendementen die betrekking hebben op de voorwaarden voor blinden en slechtzienden, willen wij heel duidelijk aangeven dat, indien deze amendementen en deze amendementen alleen moeten leiden tot een regeling, wij niet akkoord zullen gaan. Indien er echter eventueel andere amendementen zullen worden goedgekeurd, zullen wij voor stemmen. Is dat niet het geval, dan zullen wij tegen alle voorgestelde amendementen stemmen.
Roberts Zīle, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dank u, mevrouw de Voorzitter, commissaris, leden van de Raad. Ik zou eerst de heer Ferber willen bedanken voor zijn werk bij het zoeken naar een compromis tussen het Parlement en de Raad op zo’n politiek gevoelig gebied als de postdiensten. Ik zou willen benadrukken dat de objectieve moeilijkheden bij het liberaliseren van de toegang tot de universele diensten, hoofdzakelijk voor de nieuwe lidstaten, werden uitgedrukt in de richtlijn als een gepaste extra tijdslimiet van twee jaar om deze diensten op te schorten. Tegelijkertijd is er gezorgd voor een degelijk juridisch kader om de universele diensten te garanderen. Ik geloof daarom dat nu de overheden van de lidstaten aan zet zijn. Ondanks de moeilijkheden waarmee postondernemingen in sommige lidstaten, waaronder mijn land, Letland, werden geconfronteerd, geloof ik dat de liberalisering van de markt de schijnbaar hopeloze situatie van ouderwetse postdienstverleners zal oplossen. Wat betreft de stemming van morgen, ik verzoek u de eerder genoemde voorstellen niet te steunen, omdat de lidstaten gebruik moeten maken van hun bevoegdheid ook met betrekking tot de visueel gehandicapten. Dank u.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Vanuit mijn positie kan ik, gelet op de feiten, helaas niet instemmen met het gejubel. Feit een: Wie profiteert? Het zijn die consumenten die van reclamezendingen houden en in een stad wonen. Die zullen profiteren. Het zijn ook die bedrijven die gespecialiseerd zijn in massa- en reclamezendingen, die zullen profiteren.
Degenen die niet zullen profiteren daarentegen zijn de blinden en slechtzienden. Ik verzoek u daarom dringend ons wijzigingsvoorstel aangaande dit vraagstuk te steunen. Niet profiteren zullen ook de werknemers van de posterijen met lage lonen en enorme stress, die onder de gegeven omstandigheden nog zal toenemen. En niet profiteren zullen de mensen die op het land of in moeilijk toegankelijke gebieden wonen en op privépost zijn aangewezen, want hier zullen de prestaties stiekem worden afgebouwd tot aan de grenzen van wat nog mogelijk en toegestaan is. En de belastingbetalers zullen al helemaal niet profiteren, want die moeten nu weer de universele diensten financieren die vroeger intern werd gefinancierd door, bij wijze van spreken, de opbrengsten van massazendingen en privépost.
Dus: mijn balans is negatief. Ik beschouw het als de verkeerde manier. Concurrentie is goed, maar men dient erop te letten dat ze op eerlijke voorwaarden geschiedt. En dat is hier niet het geval!
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (NL) Voorzitter, postdiensten zijn een arbeidsintensieve publieke voorziening. In de tweede helft van de negentiende eeuw hebben de Europese staten besloten dat zij zelf een monopolie moesten krijgen op de postdiensten omdat het particuliere bedrijfsleven tekortschoot.
Er zijn altijd privé-bedrijven geweest die deze maatregel probeerden te ontduiken. Zij boden goedkopere diensten aan, maar wel selectief, in de drukste delen van de postbezorging en met slechtere arbeidsomstandigheden en slechtere arbeidsvoorwaarden. Sinds de jaren negentig heeft een politieke meerderheid hier steeds meer ruimte willen scheppen voor zulke bedrijven. Met het nu voorgestelde besluit krijgen zij vrijwel volledig vrij spel. Mijn fractie verwacht daarvan slechtere postbezorging voor de consumenten, achteruitgang voor de werknemers en extra kosten voor de lidstaten om hun universele postbezorging te handhaven en te herstellen.
Ook nu de drie grootste fracties elkaar hebben gevonden in een compromis over termijnen en begeleidende maatregelen, beschouwt mijn fractie die keuze als achteruitgang. Naast maatregelen voor verbetering op details, zoals hardere garanties voor blinde klanten en voor het personeel, stellen wij daarom verwerping van deze liberalisering voor. Dat sluit ook aan bij de recente verwerping van de verkoop van overheidsbedrijven door de kiezers in de Duitse stad Leipzig.
Michael Henry Nattrass, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zie de zinsnede “een vaste en onherroepelijke datum”. Eén ding dat Jean Monnet, vormgever van de EU, haatte aan de democratie, was dat niets onherroepelijk is. Geen democratische regering kan haar opvolger binden met het onherroepelijke.
Er zit een democratisch gebrek in de EU omdat de steeds hechtere Unie werd ontworpen als onherroepelijk. Geen kansen voor democratie. De mensen mogen alleen stemmen om te steunen wat de EU-elite wil. Het is eenrichtingsverkeer. De Fransen en de Nederlanders stemden tegen deze onherroepelijke unie. Hen negeren en dezelfde mislukte grondwet voorstellen bewijst mijn gelijk.
U verzuimt van het verleden te leren. De Sovjet-Unie verdween. Hitlers Tausendjähriges Reich duurde twaalf jaar. De reactie die u creëert door de mensen een referendum te onthouden, zal dit intolerante EU-rijk ten val brengen zo zeker als de dag volgt op de nacht.
Etelka Barsi-Pataky (PPE-DE). – (HU) Mevrouw de Voorzitter, eind 2012 zullen de postdiensten volledig zijn geliberaliseerd en zal de gemeenschappelijke markt ook op dit gebied zijn gerealiseerd. Aangezien het openstellen van de markt een verschillende uitwerking zal hebben op de markten in de individuele lidstaten, is wat we via wetgeving hebben bereikt dat de markt stap voor stap zal worden opengesteld. We hebben ook een situatie tot stand gebracht waarbij de desbetreffende postkantoren de inkomsten die ze ter beschikking hebben, kunnen houden tot het einde van de overgangsperiode en dit beschouw ik persoonlijk als een resultaat. Na lange tijd is Europese regulering geboren, dus dat plaatst iedereen in een situatie van concurrentie. Een bijzonder woord van dank hiervoor aan de rapporteur. Met andere woorden, deze verordening zal voor concurrerende ondernemingen na de openstelling van de markt niet betekenen nadelen, maar nieuwe mogelijkheden.
Mevrouw de Voorzitter, dit alles is slechts een halve overwinning als de volgende stappen niet worden genomen. Welke zijn dat? Ten eerste, de postkantoren die profiteren van de overgangsperiode, moeten in de komende jaren ernaar streven dat ze kunnen voldoen aan de eisen die worden gesteund door de Europese concurrentie, dat wil zeggen, dat ze echt de tijdsvoordelen gebruiken die ze nu krijgen.
Ten tweede, staatsregulering en –beleid moeten ervoor zorgen dat, terwijl het postkantoor wordt afgeslankt met de slogan van concurrerend worden, de universele dienst echt op een overeenkomstig niveau wordt gegarandeerd. We moeten niet vergeten dat de verantwoordelijkheid voor de dienst nog steeds de verplichting van de staat is. In feite is regulering ontstaan zodat de Europese burgers, waar ze ook wonen, zelfs in de kleinste plaatsen, toegang hebben tot de postdiensten, tegen een passende prijs en van passende kwaliteit. Dank u voor uw aandacht.
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat wij morgen over een historische kwestie gaan stemmen, aangezien de posterijen sinds onheuglijke tijden, en met name sinds de monarchieën, een openbare dienst zijn geweest. Dit was het geval omdat de postbezorging strategisch is, en daarnaast om een universele en snelle dienstverlening te waarborgen.
Wij hebben zojuist een einde gemaakt - of wij zullen dit morgen doen - aan de overheidscontrole op de posterijen, waar een aanzienlijk gedereguleerde postmarkt voor in de plaats komt. Wat in deze richtlijn wordt voorgesteld, zal om te beginnen een prachtige markt opleveren voor advocaten en juristen, aangezien het niet om harmonisatie gaat: iedere lidstaat kan zijn eigen wijze van financiering kiezen, en er zijn er maar liefst vier verschillende! In deze richtlijn wordt ook iets heel paradoxaals voorgesteld, namelijk om de financiering van de universele dienstverlening te compenseren door staatssteun, terwijl kruissubsidiëring er in sommige landen al voor zorgde dat een verliesgevende activiteit door een winstgevende werd gefinancierd.
Ik denk dat wij een vergissing begaan. De toekomst zal het uitwijzen, maar wij hebben daar nu al een aantal aanwijzingen voor. Er is meer dan 880 miljoen euro in de Britse posterijen gestoken. De Spaanse posterijen hebben, onder druk van de concurrentie, onlangs afgekondigd dat in de landelijke gebieden geen rechtstreekse postbezorging meer zal plaatsvinden. De Duitsers hebben er problemen mee om het minimumloon op één lijn met de postmarkt te brengen. Mijn gevoel hierover is dat wij momenteel de bedrijven een dienst bewijzen - doordat wij hen het beste deel van de markt laten afromen -, maar het algemeen belang inzake de postdiensten en het externe concurrentievermogen van de Europese Unie zijn hier niet bij gebaat.
Dirk Sterckx (ALDE). – (NL) Voorzitter, ik steun het compromis dat Markus Ferber heeft bereikt en dat door de Raad is overgenomen, want ik ben voor een open postmarkt. Ik denk dat deze richtlijn aan de lidstaten voldoende ruimte geeft om ervoor te zorgen dat hun markt ook op een ordelijke manier opengaat, dat er verschillende dienstverleners komen die met een garantie voor kwaliteit concurreren voor hun klanten.
Het is zeker niet de bedoeling dat de lidstaten die ruimte gaan gebruiken om ervoor te zorgen dat hun markt niet opengaat. Want dat risico is er ook. Het is namelijk gemakkelijk om deze richtlijn ook zó toe te passen dat je de lat voor nieuwe bedrijven zo hoog legt, dat er niemand van een nieuw bedrijf zich nog gaat bezighouden met de brievenpost. Als dat de manier is waarop lidstaten de richtlijn toepassen, dan hebben we wel een mooie tekst goedgekeurd, maar dan hebben we in de praktijk voor de klanten van de post niets veranderd.
Ik denk dat we de tekst zeker moeten goedkeuren, maar ik zou aan de Commissie willen vragen om er goed op toe te zien dat de bedoeling, namelijk het creëren van een open postmarkt, niet wordt omzeild door maatregelen van lidstaten. Ik stel vast dat er, bijvoorbeeld in het land van de rapporteur, recent maatregelen zijn genomen die in feite de postmarkt in Duitsland opnieuw hebben dichtgedaan.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, er is een centrale rol weggelegd voor de postale dienstverlening in het leven in Ierse plattelandsgemeenten, met name voor mensen in landelijke en afgelegen gebieden die geen buren hebben. Daarom ben ik verheugd over de universele dienstverlening – een voorziening die van vitaal belang is voor mensen in Ierland en ongetwijfeld ook voor mensen in alle andere lidstaten.
Ik wil bovenal de rapporteur, de heer Ferber, gelukwensen met het feit dat hij vastberaden aan dat beginsel heeft vastgehouden. Het dient in het belang van de consument te worden vastgelegd in onze ontwerpdocumenten. In dit verband ben ik ook blij met de nieuwe financiële dienst die in Ierland wordt gestart door de Ierse posterijen. Hieruit blijkt dat leveranciers van postdiensten zich kunnen aanpassen aan nieuwe eisen vanuit de markt en evengoed hun universele postdienst kunnen blijven leveren.
Daarnaast ben ik verheugd over de recente uitspraak van het Hof van Justitie dat een leverancier van postdiensten gerechtigd is om een overeenkomst aan te gaan inzake de uitbetaling van sociale uitkeringen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) De Raad heeft besloten om met ingang van 31 december 2010 tijdens het Portugese Voorzitterschap de markt van de postdiensten op Europees niveau volledig open te stellen met toepassing van de communautaire mededingingsregels op wat sommigen zeggen dat dit een openbare dienst moet zijn met het oog op het creëren van een interne markt van postdiensten. "Dat is fantastisch", zou de Portugese premier zeggen. Dat besluit betekent echter een zware klap voor de openbare postdiensten, met name met de afschaffing van de voorbehouden diensten, waarbij een proces in gang wordt gezet om deze diensten te ontmantelen en vervolgens over te dragen aan multinationals met winstoogmerk en waarbij de rechten van de bevolking en de werknemers in deze sector op kosten van de staat in gevaar worden gebracht.
Als er al enige twijfel bestond over de daadwerkelijke betekenis van de opname van het “Protocol betreffende de diensten van algemeen belang” in het ontwerpverdrag, dan zou deze richtlijn deze twijfel wegnemen: de voorzetting van de ontmanteling en vernietiging van publieke diensten en de bedreiging van hun eigendom en voorziening door democratisch beheerde en gestuurde naamloze vennootschappen. Vandaar ons voorstel om deze richtlijn te verwerpen.
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de post is een van de meest gewaardeerde openbare diensten bij de burgers, zowel jong als oud. Dit maakt de formulering van onze beslissing zo belangrijk. Tijdens eerdere debatten over deze richtlijn heb ik de vrees geuit dat de behoeften van dun bevolkte gebieden in de vergetelheid geraken. Het was niet duidelijk dat we iedereen dezelfde service zouden kunnen garanderen. Tijdens het vragenuur met commissaris McCreevy kreeg ik de belofte dat aan de verplichte openbare dienstverlening niet getornd wordt. In het compromis dat vandaag op tafel ligt, krijgen we de garantie dat de post in dun bevolkte gebieden vijf dagen per week opgehaald en gebracht wordt, net zoals overal. Morgen krijgt dit compromis van de postrichtlijn dus mijn steun. Hopelijk heeft dit als gevolg dat de dienstverlening voor iedereen beter wordt, dat de prijzen dalen en het postsysteem aan efficiëntie wint nadat wij de interne markt ook op dit nieuwe gebied gedereguleerd zullen hebben.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, graag wil ik onze rapporteur, Markus Ferber, van harte danken voor het werk dat hij als rapporteur heeft gedaan. Op dit moeilijke dossier heeft hij het Parlement in eerste lezing bij elkaar weten te brengen, al vonden hij en ik persoonlijk dat we nog best een stap verder hadden kunnen doen. Maar die gezamenlijk positie is uiteindelijk leidend geweest voor de Raad, en daarom kan ook ik van harte instemmen met het gemeenschappelijk standpunt.
Voorzitter, collega’s van de Socialistische en de Groene Fractie hebben helaas koudwatervrees en geen oog voor de enorme kansen van nieuwe bedrijvigheid en werkgelegenheid die deze richtlijn gaat bieden. Daar ben ik van overtuigd, en de voorbeelden in een aantal lidstaten tonen dat aan. Maar het gaat er nu op aankomen dat de Europese Commissie ook echt vasthoudt aan deze richtlijn, dat het geen dode letter blijft.
Als de richtlijn wordt ingevoerd, moet ook het doel, de opening van markten, worden bereikt. Betere diensten voor de consument, en niet zoals Duitsland doet onder het motto van sociale bescherming, namelijk nieuwe toetreders, maar niet alleen nieuwe toetreders, ook nieuwe bedrijvigheid, nieuwe dienstverlening, nieuwe werkgelegenheid uit de markt drukken.
Ik ben dan ook blij met het antwoord van de Europese Commissie dat ik gisteren heb gekregen. Ik begrijp dat de Europese Commissie onderzoek gaat doen naar de situatie in Duitsland. Ik wil u daartoe aanmoedigen, doet u dat alstublieft snel, want het water stijgt de nieuwe toetreders op de Duitse markt tot aan de lippen en het zou toch echt een heel slechte zaak zijn als dat niet goed afloopt; dat zou precies de verkeerde precedentwerking zijn.
Ik voorspel u dat Frankrijk en andere landen zullen volgen en dan bereiken we uiteindelijk helemaal niets. Er ligt nu dus een enorme opgave bij de Europese Commissie. Ik hoop dat u alle juridische mogelijkheden, maar ook de politieke druk zult gebruiken om deze richtlijn ook werkelijk van toepassing te maken op de Europese postmarkt.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, postdiensten zijn van groot belang voor het economische en sociale leven van gemeenschappen. Daarom moeten wij de toegankelijkheid van postdiensten garanderen en bovenal moeten we de kwaliteit van die diensten garanderen.
Volledige liberalisering van de postdienstmarkt, inclusief bestellingen die minder dan vijftig gram wegen, kan zorgen voor grotere concurrentie, voor de komst van nieuwe exploitanten en het scheppen van nieuwe banen.
Ik zou echter even stil willen staan bij een aantal belangrijke punten. Ten eerste, het is van wezenlijk belang dat de universele dienst wordt gegarandeerd en dat alle burgers post kunnen ontvangen, ongeacht of zij nu bovenop een berg of op een eiland wonen. Ten tweede, we moeten zorgen voor fatsoenlijke arbeidsomstandigheden voor mensen die dit soort werk doen; in het bijzonder moeten we zorgen voor sociale garanties met betrekking tot banen en inkomens. Ten derde, willen de lidstaten een universele dienst garanderen, dan is het van wezenlijk belang dat zij zo snel mogelijk de middelen bepalen om die universele dienst te financieren. De richtlijn staat de lidstaten in dit opzicht flexibiliteit toe. Ten vierde, omdat wij in een steeds meer gedigitaliseerde wereld leven, is het van wezenlijk belang dat de postexploitanten diversificatie aanbrengen in hun activiteit zodat ze ook elektronische diensten kunnen leveren.
Enkele lidstaten krijgen twee jaar extra voordat hun postdiensten volledig worden geliberaliseerd. Wanneer liberalisering ook maar plaats vindt, postexploitanten moeten een effectief beheer voeren dat de hoge kwaliteit van die diensten moet garanderen.
Dariusz Maciej Grabowski (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het is een erg controversiële beslissing om private exploitanten de toelating te geven om postdiensten te verstrekken. De tijd zal uitwijzen of dit besluit in het voordeel is van de consument.
We mogen niet vergeten dat de instellingen die het belang van concurrentie en van de consumenten verdedigen, in sommige nieuwe lidstaten met een lager ontwikkelingsniveau minder sterk verankerd zijn in het publieke bewustzijn. Hierdoor dreigt het evenwicht tussen de belangen van het kapitaal en die van de consument verstoord te worden. De keuze voor 2012 als datum moet daarom worden toegejuicht.
Ik zou tevens willen voorstellen dat we voor 2012 een analyse laten uitvoeren naar de werking van de markt voor postdiensten in de landen die de nieuwe regels al hebben ingevoerd, teneinde eventuele onregelmatigheden op te sporen en te voorkomen in de overige lidstaten. Voorts ben ik van mening dat een exploitant die de universele dienstverlening verzorgt daarvoor door de autoriteiten moet worden beloond en niet alleen vergoed, zoals de auteurs van het verslag suggereren.
De heer Ferber heeft aan het jarenlange werk aan deze wetgeving grijze haren overgehouden. Ik hoop dat de invoering van deze nieuwe regels hem niet opnieuw in een lastig parket zal plaatsen en hem haaruitval zal besparen.
Gabriele Zimmer (GUE/NGL). – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Het moge toch duidelijk zijn dat tussen de posities van de heer Ferber en die van mevrouw Wortmann-Kool en andere afgevaardigden zeer grote verschillen bestaan. Ik vind het verkeerd privatisering, liberalisering van publieke dienstverlening in te zetten als het geschikte antwoord op globalisering. Ik heb ook redenen om aan te nemen dat steeds meer mensen het met die benadering oneens zijn. In het weekend hebben zich bij een referendum in Leipzig tachtig procent van de stemgerechtigden, respectievelijk van de stemmers tegen de privatisering uitgesproken en er zo voor gezorgd dat de stad in de komende drie jaar geen privatisering meer mag uitvoeren.
Ik zeg u ook dat in deze richtlijn waar we het vandaag over hebben, in feite geen beschermende bepalingen zijn opgenomen om mensen – werkenden – te beschermen tegen sociale dumping. Het is gebleken dat bij de invoering van minimumlonen op het gebied van de postbezorging in Duitsland het verzet juist van die bedrijven is gekomen die op dumplonen hun bedrijf hebben gebouwd. Ik heb er ook problemen mee wanneer publieke instanties hun opdrachten aan zulke bedrijven blijven geven.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de werkzaamheden met het oog op de liberalisering van de postsector, die in de hele Unie meer dan negentig miljard euro per jaar vertegenwoordigt, zijn al meer dan vijftien jaar aan de gang. Vandaag staan we aan de vooravond van de stemming over deze wetgeving, een belangrijke stap in de geschiedenis van de Europese Unie. Ik zou de rapporteur bijgevolg van harte willen feliciteren met dit uitstekende werk.
De huidige versie van het ontwerp is een breed compromis dat de voornaamste doelstellingen in aanmerking lijkt te nemen: de volledige tenuitvoerlegging van de interne markt voor postdiensten, voornamelijk door een einde te maken aan het postmonopolie en door de gewaarborgde voortzetting van een universele dienstverlening van hoge kwaliteit en tegen een lage prijs.
De huidige versie van de richtlijn is echter veel minder ambitieus dan het oorspronkelijke Commissievoorstel. Tijdens de debatten zijn we steeds verder afgeweken van het aanvankelijke idee van liberalisering, ten voordele van een geleidelijke en eerder voorzichtige openstelling van de markt voor poststukken van minder dan vijftig gram. Dat blijkt eveneens uit de compromisdatum voor de inwerkingtreding van de richtlijn, met name voor de nieuwe lidstaten, voor landen met een beperkte bevolking en een kleine oppervlakte en de voorschriften betreffende de universele dienstverlening.
De datum van 31 december 2012, die van toepassing is voor de lidstaten die sinds 2004 lid zijn van de Unie, lijkt me onnodig veraf. Hoewel ik me ervan bewust ben dat dit deel uitmaakt van het onderhandelde compromis – dat we uiteraard aanvaarden – denk ik dat deze beslissing een rem zal zetten op de voorgestelde veranderingen. Ik vrees dat deze lange periode voor de inwerkingtreding van de richtlijn – langer dan vier jaar – er eenvoudigweg toe zal lijden dat de veranderingen in een trager tempo worden doorgevoerd, terwijl de effecten zich in het geval van bijvoorbeeld een tweejarige periode vrijwel onmiddellijk zouden laten voelen.
Ten slotte zou ik me willen aansluiten bij de oproep van mevrouw Pleštinská om de bepalingen in verband met blinden en visueel gehandicapten opnieuw op te nemen in de voorgestelde richtlijn, aangezien zij in de huidige versie ontbreken.
Saïd El Khadraoui (PSE). – (NL) Voorzitter, dank aan de rapporteur en aan de collega’s die hebben bijgedragen tot een resultaat dat aanmerkelijk beter is dan het oorspronkelijke Commissievoorstel. Ik begrijp dat velen het hierbij willen laten, maar achter de positieve elementen die werden toegevoegd aan de richtlijn, schuilen ook een aantal gevaren. Alles moet namelijk nog beginnen, omdat veel verantwoordelijkheid wordt doorgeschoven naar de lidstaten, en wel op twee cruciale punten.
Ten eerste, inzake financiering van de universele dienstverlening blijven vele vraagtekens overeind. De lidstaten beschikken over een aantal opties, maar het is niet altijd duidelijk of deze wel werken. We zullen in veel gevallen zien dat dit zal leiden tot allerlei, ook juridische betwistingen. Bijgevolg lijkt het mij nuttig om een aantal dingen te verduidelijken. Ten eerste dat de lidstaten de verplichting krijgen om in alle omstandigheden de universele dienst en ook de financiering ervan te garanderen. Ten tweede, dat de lidstaten verplicht moeten zijn om tijdig en grondig hun huiswerk te maken en zich voor te bereiden op dit nieuwe feit.
Een tweede groot thema is natuurlijk het sociale thema. Op sociaal vlak is het belangrijk vast te stellen dat deze richtlijn de lidstaten de mogelijkheid geeft om via een vergunningensysteem alle postoperatoren op te leggen om te voldoen aan bijvoorbeeld dezelfde collectieve arbeidsovereenkomsten of andere minimumnormen. Dat is positief, maar het blijft facultatief en de toepassing ervan zal verschillen van land tot land.
Kortom, de richtlijn kan mijns inziens aangescherpt worden en dat heeft niets te maken met koudwatervrees, maar wel met het feit dat een vrije markt moet worden gereguleerd en de vrijmaking ervan alleszins goed moet worden voorbereid.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, wij zijn ontevreden over de Europese Commissie, de Raad en onze rapporteur, omdat zij niet hebben gewezen op de schommelingen in het aantal werknemers in de sector, de arbeidsomstandigheden, de arbeidsuren of het loon.
Evenmin is er gezorgd voor een effectieve controle van het tariefbeleid voor bedrijven noch voor de particuliere monopoliesituaties bij het pakketvervoer en bij de expresse post.
Verder benadrukt het verslag de stabiele werkgelegenheid in de lidstaten, ondanks lokale schommelingen, maar er zijn geen gegevens getoond om dit te bewijzen.
In deze omstandigheden is het dan niet mogelijk een juiste evaluatie te maken in het belang van de werknemers.
Tenslotte moet worden benadrukt dat de Raad in zekere zin de amendementen van het Parlement heeft geratificeerd en tegelijkertijd veel ruimte heeft gelaten voor discussie over de sociale consequenties zowel voor de werknemers in de diensten als voor de consumenten.
Astrid Lulling (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Ter voltooiing van de interne markt voor posterijen kan men met recht zeggen: Wat lang duurt, wordt uiteindelijk goed! Wat na vijftien jaar moeizame onderhandelingen hier op tafel ligt, daar kan zelfs ik het mee eens zijn. Ik hoor immers tot diegenen die het liefst het postmonopolie voor brieven onder vijftig gram zou hebben gehandhaafd. Nu treedt deze laatste fase van de gecontroleerde deregulering van de postmarkt op 1 januari 2011 in werking.
Gezien de structurering van de posterijen in Luxemburg, de verplichtingen vrijwillige militairen in de publieke dienstverlening te werk te stellen en de daaruit voortvloeiende kosten, had ik een snelle en onvoldoende gecontroleerde openstelling van de postmarkt niet kunnen steunen, omdat dit wellicht tot ondraaglijke gevolgen voor het personeel en klanten zou hebben geleid.
Voor de eerste termijn had ik daarom de rapporteur Markus Ferber voorgesteld kleine landen met een kleine bevolking twee jaar uitstel van executie toe te staan, zodat ze bepaalde diensten voortaan kunnen reserveren voor de leverancier van universele diensten. Ik dank hem hartelijk voor zijn begrip. Wat ik discreet had omschreven, zodat de uitzondering voor Luxemburg gold, dat wilden de ministers ondubbelzinnig vastleggen door de landen te noemen. Dan weten we het tenminste zeker.
Belangrijk is dat de universele dienst het afhalen en snel bezorgen op het woonadres of bij kantoren op elke werkdag, zelfs in afgelegen of dunbevolkte gebieden, garandeert. Ook de externe financiering die misschien nodig is ter dekking van de nettokosten van de universele dienst — zoals het vraagstuk van de te betalen tarieven — is tot tevredenheid geregeld. Per slot van rekening zijn het behoud van vaste, gekwalificeerde arbeidsplaatsen bij de aanbieders van universele diensten alsmede het in acht nemen van werkgelegenheidsvoorwaarden, de systemen van de sociale zekerheid op grond van bestaande juridische voorschriften of CAO’s prima vastgelegd, in tegenstelling tot wat links hier wil beweren. U moet de teksten eens lezen! En er is ook uitdrukkelijk vastgelegd, dat bij de voorbereiding van de deregulering van de postmarkt naar behoren rekening dient te worden gehouden met sociale factoren.
Wat betreft het verzoek van de missionaire wereldverbeteraars betreffende kostenloze postbezorging voor visueel gehandicapten, zie ik persoonlijk niet in, waarom rijke slechtzienden op kosten van de belastingbetaler gratis post moeten versturen. Overigens trappen de indieners van dit verzoek open deuren in. omdat de lidstaten dat toch al garanderen. Subsidiarité oblige !
Zita Gurmai (PSE). – (HU) Dank u, Mevrouw de Voorzitter. Dames en heren, de geleidelijke openstelling van de postdienstmarkt is een belangrijke mijlpaal in het tot stand brengen van de interne markt. Ze zal een bijdrage leveren aan de beëindiging van de speciale rechten binnen de postsectoren en zal een specifieke en onherroepelijke datum stellen voor het openstellen van de markt en zorgen voor een duurzaam, hoog niveau van de universele dienst. Het openstellen van de markt zal de concurrentie doen toenemen en dus kan het niveau van de dienst worden verbeterd met betrekking tot kwaliteit, prijs en keuzemogelijkheden. Deze maatregel zal de harmonisatie bevorderen van de fundamentele principes met betrekking tot de regulering van de postdiensten en zal waarschijnlijk zorgen voor lagere tarieven en ook voor betere en meer innovatieve diensten, en er worden ook nog betere voorwaarden voor groei en werkgelegenheid geschapen.
Het amendement van de richtlijn is het resultaat van een voorbeeldig compromis, een compromis dat rekening hield met de verschillen die voortkwamen uit de historische en economische eigenschappen van de lidstaten. Het houdt rekening met het feit dat de voorbereiding van de liberalisering in sommige lidstaten meer tijd vergt, voornamelijk die in Centraal Oost-Europa. Tegelijkertijd, rekening houdend met de belangen van anderen en om concurrentievervalsing te voorkomen in de markt van landen waar de postsector al geheel geliberaliseerd is, kan het zijn dat de postdiensten van landen die hun markt nog niet openstellen, pas diensten kunnen leveren na de deadline van de overgangsperiode eind december 2012. Ik zou de heer Ferber willen bedanken voor zijn werk, maar natuurlijk zijn we ook dank verschuldigd aan de heer Simpson, de schaduwrapporteur.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE). – (PT) Ik feliciteer de heer Ferber en de heer Simpson met de kwaliteit van hun verslag en alle betrokken leden en partijen met hun openheid tijdens de onderhandelingsprocedure. Deze liberalisering van de markt voor postdiensten is nog verre van een markt met mededinging waarin consumenten en bedrijven de grootste winnaars zijn. Daarom stel ik dat de aanpak van de Commissie de universele dienst misschien niet voldoende kan waarborgen. Wij hebben overeenkomstig het standpunt van schaduwrapporteur Simpson gesteund met betrekking tot de noodzaak om de universele dienst te waarborgen en een compensatiefonds in te stellen en tot de toezegging om bij de postdiensten tot vijftig gram in 2010 meer concurrentie toe te laten, of in speciale gevallen zoals de nieuwe lidstaten met ultraperifere regio’s vóór 31 december 2012. Ik ben tevens verheugd over de speciale voorzieningen voor deze lidstaten, hoewel ik erop wijs dat dit misschien niet voldoende is en er in dat geval aanvullende maatregelen worden vereist.
In termen van werkgelegenheid, ben ik blij met de toevoeging die eerder werd geïntroduceerd, waarin wordt bepaald dat een verslag over de algehele ontwikkeling van de werkgelegenheid in een sector, de werkomstandigheden die door alle ondernemingen binnen een lidstaat worden toegepast en eventuele toekomstige maatregelen verplicht moet worden ingediend. Ik ben erg verheugd over het bereikte gemeenschappelijk standpunt, maar ik steun de amendementen die onder andere door mijn collega’s de heren Savary en El Khadraoui en mevrouw Ayala Sender en mijn fractie zijn ingediend, aangezien zij de behoefte versterken aan een overwogen liberaliseringsproces om gelijke universele toegang, ontwikkeling en werkgelegenheid te bevorderen. Om al deze redenen verzoek ik de voltallige vergadering om dit rapport en de Raad te steunen en om het standpunt van het Parlement te steunen.
Richard Howitt (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het Parlement moet onze amendementen goedkeuren om de verplichte gratis postdiensten voor blinden terug te brengen in deze richtlijn.
Mijnheer Vizjak, u zegt dat u open en flexibel was en toch hebt u de amendementen van het Parlement met betrekking tot verplichte gratis diensten voor de blinden volledig afgewezen. We hebben de heer Orban vanavond, namens commissaris McCreevy, horen zeggen dat onze amendementen geen toegevoegde waarde voor de postgebruikers met zich mee brengen.
Mijnheer Orban, zijn blinden geen postgebruikers? En is niet de werkelijke toegevoegde waarde waarover u het heeft, de werkelijke toegevoegde kosten die blinde mensen gedwongen gaan worden te betalen?
Mijnheer Ferber, het spijt me te zeggen dat ik geloof dat u er verkeerd aan heeft gedaan tot een akkoord te komen waarbij u deze eis die het Parlement bij de eerste lezing had aangenomen, hebt geschrapt. Ook hebt u gisteren verzuimd mijn vraag te beantwoorden: is er een bedreiging voor diensten van de blinden? Ik hoop dat u dat vandaag wel doet. Omdat, als er geen bedreiging is, wat voor bezwaar kunt u dan hebben om dit in uw richtlijn te zetten? Als dat wel het geval is, toont dat aan waarom we het erin moeten zetten. In Italië, Duitsland, Finland, Nederland, Griekenland en Portugal levert het postkantoor, niet de regering, deze gratis dienst. Nieuwe en bestaande dienstverleners in een geliberaliseerde markt zullen onvermijdelijk proberen op kosten te bezuinigen; blinde mensen mogen daarvan niet het slachtoffer worden. Na de liberalisering in Nieuw-Zeeland werden de diensten voor blinde mensen stopgezet. Dat moeten we hier niet laten gebeuren.
Tenslotte, voor degenen die ons zeggen dat ze sympathiek staan ten opzichte van de gehandicapten maar dat dit niet de juiste plaats of manier is om het te doen, u vertelde ons over de Liftrichtlijn en de Richtlijn inzake bussen en toerbussen, andere wetgeving van de gemeenschappelijke markt. Maar het Parlement zei nee en wij drongen aan op verplichte toegang voor gehandicapten. Vandaag moeten we opnieuw aandringen op verplichte rechten voor Europa’s blinde en slechtziende mensen.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, dank u dat u mij het woord geeft.
Het gemeenschappelijke standpunt dat de Raad heeft ingenomen, omvat niet de amendementen betreffende de gratis postdiensten voor de blinden ondanks het feit dat bij de eerste lezing het Europees Parlement stemde voor het handhaven van de gratis postdiensten voor de blinden na de liberalisering van de Europese postmarkt.
Ik was van plan te stemmen voor Amendement 3, ingediend door Eva Lichtenberger, waarin het standpunt van het Parlement bij de eerste lezing wordt herhaald. Naar aanleiding van de discussie van vandaag met de rapporteur, Marcus Ferber, kreeg ik te horen dat goedkeuring van welk van de amendementen dan ook een eerder overeengekomen compromis in gevaar zou brengen over het aannemen van de Richtlijn inzake de volledige voltooiing van de interne markt van postdiensten in de Gemeenschap bij de tweede lezing, wat zou kunnen betekenen dat er een conciliatie moet komen.
Ik ben me bewust van het belang van het aannemen van deze richtlijn. Wanneer die is omgezet in nationaal recht, zullen de lidstaten deze kwestie kunnen oplossen overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel. Ik zou daarom alle lidstaten dringend verzoeken om overeenkomstig het subsidiariteitsbeginsel en de verplichtingen van een universele dienst te zorgen voor gratis postdiensten voor blinde en slechtziende personen.
Ewa Tomaszewska (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ook ik zou mijn steun willen verlenen aan de amendementen met betrekking tot visueel gehandicapten. Als de Europese Unie overal verkondigt dat ze geen enkele vorm van discriminatie tolereert, moet ook de toegang tot postdiensten voor iedereen gelijk zijn. In het geval van visueel gehandicapten komt dit neer op ondersteunde toegang.
Gerard Batten (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, deze richtlijn is er het zoveelste voorbeeld van hoe ongenuanceerde, ondeskundige EU-wetgeving het leven van de Britten nadelig beïnvloedt. Deze richtlijn is de reden waarom op het ogenblik postkantoren sluiten en werknemers bij de post hun baan zullen verliezen. Postkantoren spelen een essentiële rol in de gemeenschap, vooral voor de ouderen, de armen, de niet-mobielen en de gehandicapten. Dit is maar één van een veelheid aan EU-wetten die mijn land schade hebben berokkend en blijven berokkenen. De Britten weten dit en dit is een van de redenen waarom hun een referendum over de Europese Grondwet onthouden wordt. Als die wordt geratificeerd, kunnen ze nog veel van hetzelfde verwachten.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik geloof dat de rapporteur in het algemeen – hoewel niet helemaal – een redelijk evenwicht heeft weten te bereiken. De universele dienstverlening zal ervoor zorgen dat de consumenten volledig toegang hebben tot de postdiensten en dat de lidstaten nog de flexibiliteit hebben het meest effectieve en efficiënte mechanisme te bepalen om de UDV (universele dienstverleningsplicht) te garanderen.
De UDV zal er ook voor zorgen dat er voldoende toegangspunten worden gevestigd om ten volle rekening te houden met de behoeften van de gebruikers in plattelandsgebieden en dunbevolkte gebieden, en ik weet dat dit welkom zal zijn, in het bijzonder in mijn eigen land, Ierland.
Aanvankelijk, moet ik zeggen, had ik wat reserves over de gevolgen voor de werknemers bij de post, maar de lidstaten hebben nog steeds de volmacht arbeidsvoorwaarden en collectieve arbeidsonderhandelingen in de sector te regelen, waar dit niet leidt tot oneerlijke concurrentie.
Tenslotte wil ik zeggen dat ik het amendement steun dat er een verplichting moet zijn om gratis diensten te leveren voor blinde en slechtziende personen. Ik ben het niet eens met commissaris Orban – of is het commissaris McCreevy? – ik geloof wel dat dit toegevoegde waarde levert, omdat, in een volledig geliberaliseerde markt, gratis diensten voor blinde en slechtziende personen zullen verdwijnen, en het zal toegevoegde waarde betekenen als wij hun kunnen garanderen dat deze diensten zullen blijven.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Dank u dat u mij het woord geeft, Mevrouw de Voorzitter. Op de eerste plaats zou ik de heer Ferber willen bedanken voor een uitstekend verslag en dankzij dit verslag zal de langverwachte richtlijn spoedig van kracht worden. Deze richtlijn zal betekenen dat vanaf 1 januari 2009 de interne markt van de postdiensten in de Gemeenschap volledig voltooid zal zijn.
Ik ben bijzonder blij dat het subsidiariteitsbeginsel is gehandhaafd en dat concrete tenuitvoerlegging is overgelaten aan de lidstaten, die wetgeving zullen opstellen die specifiek past bij hun eigen situatie. Ik zou echter ook het sociale aspect van deze wetgeving willen benadrukken wat betreft de rechten van de gehandicapten, vooral blinde of slechtziende personen, en hun recht om gebruik te kunnen maken van gratis postdiensten.
Ik doe een beroep op mijn collega’s de desbetreffende amendementen te steunen die deze week in de vergadering ter tafel zijn gebracht en die door het Parlement bij de eerste lezing zijn aangenomen. Deze diensten zijn passend en cruciaal voor dit gedeelte van de bevolking: mensen met een uitzonderlijk laag inkomen, gebieden met zeer hoge werkeloosheidsniveaus en mensen in moeilijke situaties, om nog maar niet te spreken van degenen die zijn getroffen door sociale uitsluiting.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dank u dat u mij de gelegenheid geeft een bijdrage te leveren aan dit debat. Ik feliciteer de rapporteur voor het verrichte werk. Ik denk dat de mensen geloven dat dit al bezig is omdat er in veel lidstaten geen gelijkwaardig postdienst tussen de regio’s bestaat. Ik ben blij te zien dat er sprake zal zijn van subsidiariteit in deze zaak en dat de lidstaten zullen beslissen wat de beste manier is om het principe van een vrijgemaakte markt ten uitvoer te leggen.
Ik moet de voorzitter van mijn interfractiewerkgroep, Richard Howitt, steunen met betrekking tot het punt van lichamelijke beperking. Helaas werd het punt ter sprake gebracht dat rijke blinde mensen zullen profiteren. Helaas zijn er te weinig rijke blinde mensen in Europa en in de wereld. Konden we maar verkondigen dat ze allemaal rijk waren en zelfs beroemd, maar dat is niet het geval.
Ik vind dat we ons hier heel sterk voor moeten maken, juist om te laten zien dat, terwijl Europa gaat over vrij kapitaal- en dienstenverkeer, het ook bezorgd is om degenen die geen stem hebben en degenen die geen gezichtsvermogen hebben.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
Andrej Vizjak, voorzitter van de Raad. − (SL) Het levendige debat van vandaag heeft aangetoond en bewezen dat er heel wat uiteenlopende standpunten bestaan in verband met de regeling van de oudste en meest traditionele openbare dienst, en zo hoort het ook. Het past eveneens dat er verschillende gezichtspunten en ook bekommernis werden uitgedrukt.
We moeten echter benadrukken dat de voorgestelde tekst een evenwichtig compromis is tussen enerzijds de opening van de interne markt voor postdiensten en het waarborgen van concurrentie, van toegevoegde waarde die concurrentie met zich meebrengt, en anderzijds de bescherming van consumenten, van hun rechten en de bescherming van de rechten van kwetsbare consumentengroepen en van hen die in afgelegen gebieden wonen. Kortom, volgens de Raad gaat het om een goede compromistekst en ik zou ook mijn steun aan dat standpunt willen uitspreken.
We hebben begrip voor sommige amendementen, tijdens het debat in vorige behandelingen kwamen ze aan bod en er werden compromisoplossingen gevonden. Daarom zijn we van mening dat deze tekst goed is. Ik wens u morgen dan ook veel politieke wijsheid bij de definitieve steun voor deze tekst.
Leonard Orban, lid van de Commissie. − (RO) Op de eerste plaats zou ik mijn dank willen uitspreken aan alle deelnemers aan het debat en benadrukken dat dit debat het bewijs is geweest van de grote belangstelling van de leden van het Europees Parlement voor dit dossier. Deze belangstelling is nauw verbonden met de cruciale rol die de postdiensten in de Europese economie en in het alledaagse leven van de Europese burgers spelen.
Ik zou willen beklemtonen dat de voltooiing van dit proces zal zorgen voor een constant hoge kwaliteit van een universele dienst voor alle Europese burgers en het bedrijfsleven.
Het hoofddoel van de posthervorming is dat alle consumenten en postdienstgebruikers ervan kunnen profiteren, inclusief groepen met speciale behoeften. In deze context heb ik bijzonder gelet op de bijdragen van verscheidene leden die spraken over de voortzetting van de gratis postdienstvoorziening voor de blinden en slechtzienden.
De Europese Commissie heeft bijzonder veel begrip voor deze zorgen. Wij geloven dat de liberalisering van de markt dit niet zal veranderen en dat aan internationale verplichtingen volledig zal worden tegemoetgekomen. Ik zou willen onderstrepen dat het gemeenschappelijke standpunt specifiek vermeldt dat liberalisering van de markt het verlenen van gratis diensten aan de blinden en slechtzienden niet in de weg staat.
Op grond van artikel 23 van de richtlijn moet de Europese Commissie een verslag maken met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn, waarin ook informatie staat over bovengenoemde groepen. De Commissie gelooft dat de richtlijn zoals die er nu uitziet, in de huidige vorm waaraan het Europees Parlement een belangrijke bijdrage heeft geleverd, het beste juridische kader is dat zal leiden tot hoge kwaliteit en duurzaamheid in de Europese postdiensten, waarbij tegelijkertijd internationale verplichtingen worden nageleefd.
Tenslotte, dames en heren, wij geloven dat het verslag, zoals samengesteld door de heer Markus Ferber en met grote meerderheid aangenomen door de Vervoerscommissie, zou moeten worden gesteund.
Markus Ferber, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de Raadsvoorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren! Nog enkele opmerkingen.
Ten eerste: Ik zou het prettig vinden als de collega’s die hier geweldige redes houden en uitleggen hoe de wereld in elkaar zit, dan ook tenminste tot het eind van het debat bleven. Dat heeft me toch wat teleurgesteld. Ik doel daarmee bijvoorbeeld heel concreet op mevrouw collega Lichtenberger.
Ten tweede: Ik zou er graag op willen wijzen dat we het hier over liberalisering hebben en niet over een privatisering. Het vraagstuk van de eigendomsrechtelijke organisatie interesseert de Europese Unie niet en wordt in deze richtlijn ook niet besproken.
Ten derde zou ik op het volgende willen wijzen: Toen 500 jaar geleden de posterijen werden opgericht, waren het particuliere bedrijven, die voor de postale dienstverlening zorgden. En pas toen heeft de staat gezegd dat ze het beter konden. Dus, laten we de geschiedenis hier nou niet vervalsen.
Ten vierde zou ik erop willen wijzen dat er ook misbruik wordt gemaakt van staatsmonopolies. Ik ben blij dat collega mevrouw Zimmer op dit probleem gewezen heeft. Ze komt immers zelf uit een regio waar tot 1990 de staat zijn postmonopolie volledig misbruikt heeft ten aanzien van onschuldige mensen. Ook dat moet dan op deze plek maar eens duidelijk worden gezegd.
Laat me nog een ding heel duidelijk stellen: We hebben bij de wetgeving de blinden niet vergeten! Ze staan erin, maar ze staan erin conform de geest van deze richtlijn. Wij zeggen als Europese Unie: Geachte medelidstaten, u bent verantwoordelijk voor de universele dienst, u bent verantwoordelijk voor de financiering van de verplichtingen der universele dienst en u bent er ook via de licenserings- en autoriseringsprocedure verantwoordelijk voor dat bepaalde diensten zoals de blindenpost ook blijvend in stand kunnen worden gehouden. Ik ben de commissaris zeer erkentelijk dat hij heeft aangekondigd dat de Commissie in het kader van het rapport, krachtens artikel 23 van deze richtlijn, ook dit thema in acht zal nemen. We zijn niets vergeten, we zijn de blinden niet vergeten. Maar ik vraag me wel af waarom blinden kosteloos toegang moeten krijgen, gegarandeerd door Europese wetgeving, en mensen in een rolstoel niet. Ook daarover zou men eens moeten nadenken.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats, 31 januari 2008.
Schriftelijke verklaingen (artikel 142)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. - (FR) Ik ben blij met de aanneming, in tweede lezing, van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad, tot wijziging van de Postrichtlijn uit 1997 en met het oog op de volledige voltooiing van de interne markt voor postdiensten, en ik wil mijn geachte Duitse collega, de heer Ferber, graag feliciteren met de enorme klus die hij heeft geklaard.
Het verheugt mij dat de Raad met alle belangrijke onderdelen van het standpunt van het Europees Parlement heeft ingestemd, zoals met name uitstel van de algemene termijn voor de openstelling van de markt tot 31 december 2010, met een verlenging van twee jaar voor lidstaten die in 2004 of later tot de Unie zijn toegetreden; het principe van een universele dienstverlening, waarbij de post voor elke EU-burger vijf dagen per week ten minste een keer per dag wordt bezorgd en opgehaald, met voldoende toegang tot postdiensten in landelijke, afgelegen of dunbevolkte gebieden; en eerbiediging van de subsidiariteit op het sociale vlak, waarbij ik hoop dat de sociale partners op Europees niveau zullen werken. Ik betreur het dat er geen bepaling is opgenomen om een Europees reguleringsmechanisme voor deze sector in te stellen. Tot slot formuleer ik de wens dat de operatoren op korte termijn overeenstemming zullen bereiken over de introductie van een Europese postzegel voor een brief van vijftig gram, en ik ben van plan om hiertoe binnenkort een beleidsinitiatief te nemen.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het gemeenschappelijke standpunt voldoet aan de eisen die door het Parlement zijn gesteld bij de stemming voor de eerste lezing en eveneens aan de amendementen die zijn voorgesteld door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. De Commissie moet echter nog zorgen voor helder onderzoek naar de gevolgen die de liberalisering waarschijnlijk zal hebben op de werkgelegenheid.
In haar advies vroeg de Commissie naar een beoordeling van de gevolgen voor de vijf miljoen of meer banen die te maken hebben met of afhankelijk zijn van de postdiensten. Deze studie wordt mogelijk gemaakt door het feit dat de postdiensten al geliberaliseerd zijn in diverse lidstaten van de EU, zoals in het Verenigd Koninkrijk, Zweden en Nederland. Tot nu toe geven ervaringen in die landen niet aan dat liberalisering heeft geleid tot een toename van het aantal banen in deze sector, of tot een toename van de kwaliteit ervan.
Ik geloof dat bepaalde protectiemechanismen zouden moeten worden toegestaan voor situaties waarin de komst van nieuwe postdienstverleners op de markt zal leiden tot massaontslagen. Eén van de mechanismen die ter beschikking staan van de bedrijven en lidstaten die daardoor zouden worden getroffen, zou het Europees fonds voor aanpassing en globalisering kunnen zijn.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de weg naar de liberalisering van de postdiensten wordt steeds langer. Dat is gedeeltelijk de schuld van het Europees Parlement, dat de door de Commissie voorgestelde termijn met twee jaar heeft verlengd. De standpunten van de nationale delegaties tonen aan hoe verschillend de situatie op de markten in de 27 lidstaten is. Niet alleen Zweden, het Verenigd Koninkrijk en Finland, de koplopers op het vlak van de open markt, maar ook Duitsland en Nederland, die in dit proces al een lange weg hebben afgelegd, beschouwen de definitieve termijn als een overwinning van het protectionisme. Voor de nieuwe lidstaten, die het model van een door de staat geleide economie als uitgangspunt nemen, vormt niet alleen het oorspronkelijke voorstel van 2009, maar ook de compromisdatum van 2011 een bedreiging voor de arbeidsplaatsen in de postsector. Zo werken er in Polen ongeveer 100 000 werknemers bij de Poczta Polska, dat op middellange termijn zeker niet in staat is om open concurrentie het hoofd te bieden. Met de hulp van bondgenoten uit de overheidssector in West-Europa, met het Franse La Poste op kop, zijn de nieuwe landen erin geslaagd om specifieke voorwaarden vast te stellen waardoor de vrije markt in de praktijk pas eind 2012 een feit wordt.
Alles bij elkaar genomen heeft het bedrijfsbelang van de werknemers in de postsector het gehaald van het belang van de consumenten die tijdens de drukke kerstperiode van december 2007 zwaar op de proef zijn gesteld. Het onvermogen van het postmonopolie kwam toen overduidelijk aan het licht. Het langzame liberaliseringsproces van deze sector van de Europese markt, dat reeds in 1989 met een eerste ontwerprichtlijn van start ging, is een bewijs van de kracht van de bedrijfsbelangen, die hoe dan ook een status quo vertegenwoordigen, ten koste van een uitbreiding van het algemeen belang.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Opnieuw krijgen we te maken met een ideologisch gedreven voorstel, ditmaal met betrekking tot de postdiensten. Er is geen beoordeling geweest van de sociale gevolgen die het zal hebben, en geen serieus overleg met de directie van de post, met werknemers of met consumenten.
Er is geen vraag naar, geen logica in en geen rechtvaardiging voor de liberalisering van de postdiensten. De mensen willen niet worden geconfronteerd met een hele reeks postkantoren die hun producten op de markt brengen. Ze willen hun lokale postkantoren niet gesloten zien worden omdat de markt onvoldoende winst biedt voor de particuliere postbedrijven die de markt zullen overspoelen en die openbare exploitanten zoals An Post in het nauw zullen drijven.
De mensen willen een betrouwbare postdienst die hun post bezorgt met zo weinig mogelijk omhaal en die lokale postkantoren in het hart houdt van de gemeenschappen die zij bedienen.
Hoe kunnen mensen het idee serieus nemen dat de EU een sociaal Europa propageert als dit voorstel weer een nieuwe nagel aan zijn doodskist is?
Het is tijd een halt toe te roepen aan de ideologisch gedreven, gedwongen mars naar liberalisering en privatisering.
De mensen in Ierland hebben de kans dit tegen te houden door tegen het Verdrag van Lissabon te stemmen.
Katrin Saks (PSE), schriftelijk. – (ET) Ik ben ervoor dat de markt zo snel mogelijk wordt geliberaliseerd en ik verwelkom de richtlijn die het tot stand brengen van de interne markt van de postdiensten voltooit.
De sluiting van kleine postkantoren in Estland heeft woede opgewekt onder de mensen, maar het is duidelijk dat met de toepassing van nieuwe technologieën zoals het Internet de vraag naar een traditionele postdienst is gedaald.
Waar concurrentie is, kan nieuwe handelsactiviteit in op het Internetgebaseerde diensten ontstaan en dit moet verwelkomd worden. Ik begrijp ook de noodzaak voor een bekende deadline in de lidstaten.
Het is daarom belangrijk dat het reciprociteitsbeginsel van toepassing is wanneer lidstaten wordt toegestaan te weigeren hun markt open te stellen voor postdienstverleners uit buurlidstaten waarvan de dienstverleners bij wet worden beschermd.
Het is belangrijk dat de universele postdienst ook wordt gegarandeerd voor iedereen, inclusief mensen in afgelegen gebieden en op eilanden. De postdienst moet betaalbaar, van hoge kwaliteit en toegankelijk zijn voor iedereen.
Het is nodig plannen op te stellen voor een op kosten afgestemde universele postdienst, aangezien het concept in verschillende lidstaten verschillend wordt bekeken. Ik geloof dat er redenen zijn om te eisen dat kostenoverwegingen van alle diensten zouden moeten worden uitgesloten van de universele postdienstindicator.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) De EU-brede liberalisering van de post komt er. Maar niet, zoals oorspronkelijk gepland al in 2009, maar pas in 2011. De postsector is economisch gezien van grote betekenis en heeft ook invloed op andere sectoren. Net als op andere terreinen heeft meer concurrentie ook bij de postbezorging nut. Daarvan gaan natuurlijk niet alleen de economie, maar ook de consumenten enorm profiteren. Maar natuurlijk pas dan, wanneer ook de randvoorwaarden kloppen. Dat betekent garanties dat de postbezorging dezelfde kwaliteit blijft houden en tegen redelijke prijs plaats blijft vinden. Er moet voor gezorgd worden dat de postale dienstverlening tot in alle uithoeken blijvend wordt gegarandeerd. En wel overal. Dus ook voor degenen die in afgelegen regio’s wonen.
Bijzonder belangrijk zijn goede en vooral veilige arbeidsvoorwaarden voor al degenen die bij de post werkzaam zijn. Het is natuurlijk ook belangrijk dat alle postaanbieders onder dezelfde voorwaarden werken. Het was van meet af aan duidelijk dat hier geen “botte-bijl”-liberalisering plaats moest vinden.
We moeten voor iedereen - voor de postbedrijven, hun werknemers en natuurlijk ook voor de klanten – een goede en duurzame regeling in het leven roepen.
Esko Seppänen (GUE/NGL), schriftelijk. – (FI) Het openstellen van de postdiensten voor vrije concurrentie zal onvermijdelijk een verslechtering van de diensten betekenen, vooral in dunbevolkte landen zoals Finland. Het postkantoor moet een publieke dienst zijn en wij moeten garanderen dat zij voldoende financiële middelen heeft door gebruik te maken van het geld dat verdiend wordt uit diensten die “gemakkelijk” te runnen zijn om bij te springen in gebieden die “moeilijker” zijn. Een land dat zijn eenheid wil behouden en zijn gevoel van gemeenschap, zal niet zijn publieke postdiensten privatiseren. We vertrouwen er ook op dat een publieke dienst de bescherming van privacy waarborgt en zorgt voor het soort veiligheid dat wij van het postkantoor vragen. Privatisering zou kunnen leiden tot een ondeugdelijk personeelsbeleid, wat het vertrouwen in het postkantoor zal beschadigen. Daarom stemt onze fractie tegen het standpunt met betrekking tot privatisering dat door de Raad wordt ingenomen.
Alexander Stubb (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De liberalisering van de postdiensten is een belangrijk gebied van de Europese interne markt.
Tijdens de hele discussie hebben we veel zorgen gehad over de universele postdiensten. Ik denk dat we kunnen verder bouwen op de ervaring van enkele Europese postmarkten, die al geliberaliseerd zijn. De postdiensten zijn in deze landen gewaarborgd tegelijk met de verbetering van kwaliteit en service door middel van een meer zakelijke aanpak van de werkzaamheden. Tegelijkertijd zie ik, als ik zo rond reis in Europa, slechte en trage service in veel landen die proberen zoveel mogelijk uitzonderingen op de liberaliseringsplannen te krijgen.
Verder laat dit verslag veel ruimte voor de lidstaten om de liberalisering ten uitvoer te leggen. Veel zorgen die naar voren zijn gebracht, blijven zodoende zorgen waarvoor de nationale overheden een oplossing moeten zoeken.
Ik wil graag de heer Ferber bedanken voor zijn vasthoudendheid bij de behandeling van dit zeer lastige proces.
Iuliu Winkler (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De volledige liberalisering van de postdiensten in de lidstaten zal een positieve invloed hebben niet alleen op gebruikers van de postdiensten en op de consumenten die zullen profiteren van nieuwe en innovatieve diensten en lagere posttarieven, maar ook op de economie van de lidstaten als geheel.
Het voorstel voor de richtlijn die nu in behandeling is, is in zijn huidige vorm compleet, waardoor uitstel van de deadline voor volledige liberalisering van de postdienstmarkt in het geval van bepaalde lidstaten mogelijk is.
Roemenië is een van de begunstigden van de nieuwe bepalingen die door het Europees Parlement zijn aangenomen. De Roemeense universele dienstverlener wordt op het ogenblik geherstructureerd volgens een programma dat door de Roemeense regering is ingesteld voor 2007-2010, en voorbereidingen voor de liberalisering zullen pas daarna beginnen.
De Roemeense consumenten hebben voordeel van dit tijdpad, omdat het vooruitzicht van liberalisering van de markt na 1 januari 2013 diensten betekent van verbeterde kwaliteit tegen een betaalbare prijs.
20. Resultaten van de Klimaat-conferentie (Bali) (debat)
De Voorzitter. − (EN) Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de resultaten van de Klimaatconferentie in Bali.
Janez Podobnik, voorzitter van de Raad. − (SL) Ik ben vereerd hier vandaag nogmaals bij u te zijn en als voorzitter van de Raad de evaluatie van de resultaten van de conferentie over klimaatverandering in Bali aan u voor te stellen. Ik waardeer ten zeerste dat het Europees Parlement erg actief en betrokken was bij de debatten over klimaatveranderingen. Evenzeer was er een sterke delegatie vanuit het Europees Parlement met voortreffelijke vertegenwoordigers van het Parlement en onder leiding van de ondervoorzitter van het Parlement, de heer Vidal-Quadras, op Bali aanwezig.
Ik zou evenzeer mijn steun willen uitspreken voor het eerste tussentijdse verslag over klimaatveranderingen dat maandag in uw commissie voor klimaatveranderingen werd voorgesteld. Als Parlementsleden weet u goed dat vooral de laatste dagen van de conferentie in een heel – hoe zou ik het zeggen – gespannen en onzekere sfeer zijn verlopen. Toen het erop leek dat de onderhandelingen bijna zouden mislukken en dat er geen overeenkomst zou worden bereikt, is de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, Ban Ki Mun, in de onderhandelingen tussengekomen en dat was van groot belang.
Een bewijs dat de onderhandelingen moeilijk verliepen, is ook het feit dat ze met een dag werden verlengd en dat ze de volledige laatste twee nachten werden voortgezet. De slotovereenkomst bevat een besluit over samenwerking op lange termijn in het kader van de conventie, het zogenaamde “Actieplan van Bali”. Op basis daarvan zullen in maart of april van dit jaar onderhandelingen worden opgestart die tegen eind volgend jaar tot een globale en alomvattende overeenkomst over de aanpak van klimaatveranderingen na 2012 zouden moeten leiden.
Laat me toe om enkele elementaire punten van die overeenkomst te vermelden. Een eerste deel houdt verband met internationale maatregelen voor de vermindering van uitstoot. Daarin wordt beklemtoond dat de inspanningen van alle ontwikkelde landen om de uitstoot te verminderen onderling vergelijkbaar moeten zijn. Dat betekent dat hierbij ook de Verenigde Staten van Amerika zullen worden betrokken. Daarbij moet worden benadrukt dat het plan nog geen gekwantificeerde verplichtingen inhoudt zoals dat het geval was bij het Kyoto-protocol voor de periode 2008-2012
Een tweede element: ontwikkelingslanden zouden bijdragen tot een verminderde uitstoot in het kader van een duurzame ontwikkeling. Hier kunnen ontwikkelde landen belangrijke hulp bieden door overdracht van technologieën en een gepaste financiering. Tot de vermindering behoren ook maatregelen en positieve voorstellen voor de verhindering van ontbossing in ontwikkelingslanden, wat een aanzienlijk aandeel vormt van de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen.
Een derde element bevat versterkte aanpassingsmaatregelen, die ook internationale samenwerking inhouden. Een vierde omvat versterkte maatregelen voor de ontwikkeling en overdracht van technologieën, die een aanpassing en vermindering tegelijk met economische ontwikkeling moeten mogelijk maken. Voor een efficiëntere vermindering van klimaatveranderingen en de aanpassing eraan moeten de ontwikkelingslanden eenvoudiger toegang tot milieuvriendelijke technologieën krijgen. En er is nog een vijfde punt, namelijk een versterkte financiering en investering om de klimaatveranderingen te verminderen. In dat kader worden suggesties voor ontwikkelingslanden voorzien om nationale maatregelen voor vermindering en aanpassing uit te voeren.
Volgende onderhandelingen zullen plaatsvinden onder leiding van een nieuw opgerichte ad-hocwerkgroep voor samenwerking op lange termijn in het kader van de conventie. Reeds dit jaar zal die groep viermaal samenkomen. Het onderhandelingsproces wordt intensief en zal de volgende drie jaar grote inspanningen van de onderhandelaars vergen. De al begonnen onderhandelingen over de verplichtingen na 2012 van ontwikkelde landen die het Kyoto-protocol hebben ondertekend zullen eveneens worden voortgezet. Ook die zouden eind volgend jaar moeten worden afgesloten. Ze zullen parallel met de onderhandelingen in het kader van het actieplan van Bali verlopen.
We zijn van mening dat de genomen besluiten van de conferentie op Bali adequaat zijn. Ze bevatten cruciale elementen die we in de Europese Unie verdedigen. Het feit dat alle landen, zowel ontwikkelde landen als ontwikkelingslanden, betrokken worden bij de vermindering van de uitstoot, beschouwen we als het belangrijkste resultaat. We zijn ook tevreden met het feit dat de gelijkwaardige aanpassing is opgenomen. We verwachten dat het actieplan van Bali de overdracht van milieuvriendelijke technologieën naar ontwikkelingslanden weer zal doen opleven.
Geachten, tijdens de conferentie hebben we een ruim kader voor de voortzetting van de onderhandelingen gekregen. Dat compromis is in zekere zin het maximum wat bereikt kon worden gezien het huidige niveau van wereldwijde consensus. De onderhandelingen waarvoor we staan, zullen technisch en politiek erg veeleisend zijn. We gaan ervan uit dat het eindresultaat een succes zal zijn als we erin slagen de trend van het voorbije jaar – dat klimaatveranderingen steeds hoger op de politieke agenda komen te staan – te behouden.
Om een doeltreffende internationale overeenkomst te bereiken, is er doorzettingsvermogen en geduld nodig, evenals heel wat politieke wil. Net op de meest dringende maatregelen moet namelijk soms het langst worden gewacht.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, sta mij toe te beginnen met u te bedanken voor deze gelegenheid om te discussiëren over zowel de resultaten van de klimaatveranderingsconferentie die eind vorig jaar in Bali is gehouden als over plannen voor wat er gaat gebeuren nadat er een akkoord is bereikt over het begin van onderhandelingen.
Op de eerste plaats zou ik mijn bewondering willen uitdrukken voor de actieve rol die is gespeeld door het Europees Parlement en de steun die het heeft gegeven vóór en tijdens de conferentie. De contacten en vergaderingen die we met uw delegatie hebben gehad tijdens de hele loop van de conferentie, bleken uitzonderlijk nuttig. Ik zou vooral de zeer belangrijke rol van het Europees Parlement willen benadrukken bij het verschaffen van informatie aan ambtenaren uit andere landen. We hebben zeker wederzijds steun nodig om te communiceren en het standpunt van de EU breed uit te dragen, wat een beslissend element is in het behouden van onze leidende rol. Dit was bijzonder nuttig in Bali en dat zal des te meer blijken in de komende twee jaar.
Wat betreft de resultaten van Bali zelf, zou ik eerst willen zeggen dat de conferentie een volledig succes is geweest, aangezien bij het begin van de onderhandelingen alle belangrijke landen tot een akkoord kwamen met betrekking tot klimaatverandering voor de periode na 2012. Het akkoord zal in 2009 worden afgerond en zal alle fundamentele elementen omvatten waarnaar de EU vastberaden heeft gestreefd.
Zo hebben we een basis en een broodnodige stimulans om onderhandelingen te beginnen zodat een akkoord kan worden bereikt met betrekking tot klimaatverandering. We mikken op een akkoord dat zal leiden tot drastische vermindering van mondiale emissies, in een eerste fase in 2020, en naar nog grotere vermindering daarna. We zijn daarom tevreden met het algehele resultaat, dat geheel overeenstemt met onze gemeenschappelijke doelstellingen voor Bali.
De deelname van de Verenigde Staten aan de discussies in the Bali is een duidelijk teken dat het de intentie heeft een actieve rol te spelen in de onderhandelingen. Echter even belangrijk als het besluit van Bali is de nadruk die voor de eerste keer is gelegd op de noodzaak dat ontwikkelingslanden actieve maatregelen nemen.
De leidende, om niet te zeggen bemiddelende, rol gespeeld door de EU, samen met de verstandige en constructieve bijdrage van bepaalde ontwikkelingslanden zoals Brazilië en Zuid-Afrika, waren van cruciaal belang bij het tot stand brengen van dit resultaat. Vanaf nu is ons doel overeenstemming bereiken voor een toekomstig kader met betrekking tot klimaatverandering op de Conferentie van de Partijen in Kopenhagen in 2009. Natuurlijk willen wij onze ambities waarmaken op basis van wetenschappelijke bevindingen.
Laten we geen fout maken: de weg naar Kopenhagen zal lang en moeilijk zijn. Bovenal moet de EU een leidende rol blijven spelen, zoals zij dat ook met succes heeft gedaan bij de voorbereidingen voor de Conferentie van Bali; zij legde haar kaarten op tafel in de aanloop naar de conferentie, toonde ons welke richting we moeten inslaan en overtuigde anderen van haar opvattingen voordat de hoofdconferentie was begonnen. De EU had een belangrijke invloed op het positieve resultaat van de conferentie. Dit moeten we in gedachten houden wanneer we vooruit kijken naar Kopenhagen.
De voorstellen van de Commissie die vorig week zijn aangenomen met betrekking tot het pakket maatregelen inzake klimaat en duurzame energiebronnen, doen dit precies; ze bewijzen dat de EU vastbesloten is vooruitgang te boeken. Ik vertrouw op uw steun en vastberadenheid binnen het kader van de wetgevende procedure die net begonnen is, om het pakket maatregelen goed te keuren vóór het eind van de huidige zittingsperiode en ruim vóór Kopenhagen. In de komende twee jaar moeten we echt de grote politieke druk handhaven die nu op de kwestie wordt uitgeoefend, want dat bleek uitzonderlijk nuttig in 2007. Er moet goed gebruik worden gemaakt van alle gelegenheden om ervoor te zorgen dat de aandacht voor de kwestie niet afneemt, zowel op Europees niveau als, nog belangrijker, op internationaal niveau.
Willen wij vóór eind 2009 een akkoord bereiken, dan zullen we duidelijk nauwer en zelfs strategischer moeten samenwerken met onze primaire partners. Dit geldt het meest voor onze partners uit de ontwikkelde landen, omdat wij ervoor moeten zorgen dat zij een grotere bereidheid aan de dag leggen om met grotere vastbeslotenheid vooruitgang te boeken naar het drastisch verminderen van de emissies. Zonder zulke inspanningen weten we dat het duidelijk moeilijk zal zijn om de ontwikkelingslanden te overtuigen zich tot verdere actie te verbinden. We moeten daarom alle beschikbare internationale fora gebruiken, waaronder G8-topconferenties, vergaderingen van de belangrijkste economieën en bilaterale dialogen, om hun instemming te garanderen en veilig te stellen en hen vastberaden in deze richting te leiden.
We weten allen dat het moeilijk zal zijn sommigen van onze partners te overtuigen. Er bestaat nog steeds een grote weerstand aan de kant van de Verenigde Staten. Aan de andere kant weten we ook dat er vooruitgang wordt gemaakt per land, in het bedrijfsleven en, meer algemeen, in de manier waarop de publieke opinie deze kwestie ziet. Klimaatverandering is al een centraal punt in het politieke debat, zoals we kunnen zien bij de huidige presidentiële voorverkiezingen in de VS.
Dit jaar zullen klimaat en energie horen bij de prioriteitspunten op de agenda voor de G8-top die wordt voorgezeten door Japan. Verwacht wordt dat dit niet alleen zal helpen bij de bekendmaking van een omvangrijk en belangrijk beleid, maar ook dat het waardevolle kansen zal geven die goed moeten worden benut in de uitwisseling van opvattingen met onze partners uit de geïndustrialiseerde landen. Op het ogenblik is er in Japan een levendig debat gaande over klimaatverandering. Laten we deze gelegenheid gebruiken om onze partners dichterbij te brengen en te laten zien dat ambitie niet onverenigbaar is met economische ontwikkeling of concurrentievermogen.
Sta mij toe wat opmerkingen te maken over het tweesporenbeleid. De VN zal duidelijk het belangrijkste onderhandelingsforum blijven voor een post-2012 akkoord met betrekking tot klimaatverandering, wanneer het definitieve akkoord moet worden bereikt. Meer in het bijzonder, wanneer we in gedachten houden de beperkte hulpbronnen en middelen die ons ter beschikking staan, en ook de zeer korte tijd die ons rest, dan moeten we ervoor zorgen dat al deze internationale fora en actieplannen strategisch worden gebruikt om het actieplan van de VN te steunen en aan te vullen zonder het op welke wijze dan ook te ondermijnen. We kunnen het ons eenvoudigweg niet veroorloven inspanningen over te doen of tijd te verspillen wanneer het actieplan van de VN zich al in zekere mate ontvouwd heeft.
We moeten ook nauwer samenwerken met onze partners uit de ontwikkelingslanden om zorgvuldig hun deelname en bijdrage aan een toekomstig akkoord te plannen. Zoals zelfs in Bali duidelijk was, zal de kwestie van ontwikkeling centraal staan in de onderhandelingen: daarom zal onze belangrijkste uitdaging zijn te bouwen op wederzijds vertrouwen. De ontwikkelingslanden, althans de meest geavanceerde, zijn bereid actie te ondernemen. Dat zullen ze alleen doen als de ontwikkelde landen hun bestaande en nieuwe verplichtingen om emissies te verminderen zullen vervullen. De ontwikkelde landen moeten ook de ontwikkelingslanden toegang geven of tot technologie of, meer algemeen, tot financiële middelen.
Met het oog hierop moeten we nauw samenwerken met de opkomende economieën om de beste combinatie van methoden en prikkels te vinden om ervoor te zorgen dat deze economieën redelijk ambitieuze bijdragen leveren, die zullen leiden tot nog grotere inspanningen van hun kant na 2020. Bilaterale samenwerking en dialoog met belangrijke landen zoals China en India zullen van cruciaal belang zijn.
Tenslotte zou ik willen zeggen dat het pakket maatregelen met betrekking tot klimaat en energie bewijst dat wij vastbesloten zijn om nu woorden in daden om te zetten; het toont ook dat dit kan worden gedaan op een billijke en economisch doelmatige wijze, die het mogelijk maakt dat er alleen winnaars zijn. Dit is, geloof ik, de beste manier om onze partners positief te beïnvloeden.
Karl-Heinz Florenz, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris! U had een uitstekend team op Bali. Ze hebben gewerkt tot ze erbij neervielen, en ik wil u vragen onze hartelijke dank ook aan uw medewerkers over te brengen. Als Europese patriot denk ik dat het echte succes van Bali daarin was gelegen, dat de Europese Unie in maart van het afgelopen jaar zeer cruciale beslissingen heeft genomen, namelijk drie keer twintig procent reductie en dat vormt de basis waarop we de komende jaren op dit continent ons leven zullen leven.
Ik wil nu niet op de afzonderlijke resultaten van Bali ingaan, omdat mijn collega’s dat ongetwijfeld nog wel zullen doen. Ik ben blij dat wij niet alleen voortgang boeken met de Amerikanen, maar ook in staat bleken ervoor te zorgen dat behalve de 38 landen die Kyoto hebben onderschreven, ook de naaste G77-landen zich er nu toe hebben verplicht iets te doen en niet steeds te zeggen: als de ene niets doet, doet de andere ook niets. Dit kat-en-muisspel is voorbij! Dat is trouwens alleen met hulp van de Amerikanen gelukt.
Staat u mij toe, geachte mijnheer de commissaris en geachte mijnheer de Raadsvoorzitter, een paar woorden te wijden aan de dingen die in dit debat tot ons zullen komen. In Bali hebben we geleerd dat we te kort schieten als we steeds alleen maar over CO2 praten. Ik denk dat we veel meer bewustzijn voor een debat over duurzaamheid moeten ontwikkelen, vooral nu gebleken is dat het niet alleen maar gaat om een klimaatcrisis, maar ook om een grondstoffencrisis. Maar zelfs dat kan men ten voordele transformeren.
Ik denk dat we het concept van duurzaamheid veel meer dan tot nu toe moeten koppelen aan onze doelstellingen in dat opzicht, om zo dat bewustzijn te scherpen. Maar dat, mijnheer de Raadsvoorzitter, brengt me direct op uw pad. We zien reeds dat onze lidstaten bij de doelstellingen 20/20/20 al beginnen te steigeren en hemel en aarde bewegen deze doelstellingen niet te hoeven realiseren. Ik denk dat daar voor u een zeer uitzonderlijke uitdaging ligt, wanneer u probeert samen met ons deze doelstellingen te bereiken, want als we verdergaan in Potsdam en later ook weer in een ander noordelijk land, dan zullen we voet bij stuk moeten houden. Ik hoop dat de Commissie samen met het Parlement er garant voor staat dat we verder komen met deze problematiek.
Guido Sacconi, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, ik zal direct zeggen dat ik het volledig eens ben met de uitspraken van minister Podobnik en commissaris Dimas van zo-even. Wij zien hen steeds vaker en binnenkort hebben wij voor de communicatie zelfs aan een half woord genoeg. We hebben geen woorden en tolken meer nodig, want naar mijn mening begrijpen wij elkaar heel erg goed.
Ik ben het ook eens met wat ze zeiden over het feit dat de grotere verantwoordelijkheid die de Europese Unie tijdens de conferentie op Bali op zich heeft genomen, ons ertoe verplicht om onze rol te spelen met een nog grotere samenhang dan voorheen. Maar we hebben het nu over Bali en hier moeten wij even bij stilstaan, omdat wij misschien morgen al een resolutie zullen aannemen die volgen mij zorgvuldig is afgewogen.
De meest treffende opinie die ik over Bali heb gehoord, is die van de heer de Boer die, zoals jullie weten, de uitvoerder is van de kaderovereenkomst en die sprak over de val van de "klimaatmuur van Berlijn". Deze uitspraak lijkt mij zeer juist aangezien op Bali, zoals gezegd, de road map naar Kopenhagen is gevormd, met etappes en kaders die duidelijk genoeg zijn. Er is – en dit wil ik echt benadrukken – concreet een begin gemaakt, zelfs voor 2012, met het onderwerp aanpassing, alsmede met hogere financieringen. Er is concreet gesproken over een technologieoverdracht, het onderwerp ontbossing is aangesneden maar vooral – en voor mij is dit het belangrijkste en meest veelbelovende – is daadwerkelijk de hindernis genomen – de "Berlijnse muur" – uit Bijlage I, die bestaat tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden in een veranderde wereld, waarin een groot deel van de ontwikkelingslanden nu een onstuimige groei meemaken.
Kortom, het naar elkaar wijzen van de VS, India en China, om maar niets te hoeven doen, is blootgelegd en derhalve is er een situatie ontstaan waarin moeizame, zeer moeizame, onderhandelingen uitzicht bieden op een echt groot succes.
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat de Minister terecht zegt dat we tevreden kunnen zijn met het akkoord, en dat we degenen die betrokken zijn geweest bij de totstandkoming ervan, kunnen feliciteren.
Ik onderschat de moeilijkheden niet die we nog krijgen tussen nu en Kopenhagen 2009; naast andere zaken – de kwestie van het tropisch regenwoud en de technologische transfer – liggen er nog allerlei obstakels in de weg.
We moeten ons ook realiseren dat klimaatverandering in elk geval gaat gebeuren, wat ook de uitkomst van deze onderhandelingen is. Zondag was ik aanwezig bij de dienst ter gelegenheid van de herdenkingsdag van de Holocaust in Liverpool en ik dacht hoe gaat Europa, hoe gaan onze mensen, hoe gaan onze politici reageren nu miljarden mensen in de hele wereld worden geconfronteerd met acuut watertekort, met steeds meer verplaatsing, steeds meer migratie over de planeet? Wat voor een soort reactie gaat er komen? Hoe veel onverdraagzaamheid zal er worden veroorzaakt door dit onvermijdelijke gevolg?
We moeten doen wat we kunnen. Ik heb hoge verwachtingen van de handel in emissierechten. Ik denk dat het steeds beter gaat en ik denk dat de handel onder een absoluut emissieplafond ons echt in staat stelt een zeer groot deel van de gassen aan te pakken. De technologie wordt ook beter en wordt gestimuleerd. Vanmiddag had ik een fantastische vergadering over de vermindering van CO2 afkomstig van auto’s, waar de duw die de introductie van de wetgeving heeft gegeven, nu al houdingen lijkt te veranderen en mogelijkheden lijkt te openen. Misschien kunnen we werkelijk die doelen bereiken zonder dat we biobrandstoffen nodig hebben. Die kunnen we in krachtcentrales stoppen.
En het afvangen en opslaan van kooldioxide (CO-opslag): ik denk echt dat we wat ambitieuzer zouden kunnen zijn in onze doelen. Ik denk dat we dat misschien wel drie of vier jaar naar voren zouden kunnen halen en proberen te zorgen dat ruim voor 2020 realistische programma’s op volle kracht draaien.
Van de Europese top dit voorjaar moeten we van de regeringen een aantal stevige toezeggingen krijgen. Maar wat betreft de Europese top zou ik ook zeggen: duurzame energie en energiebesparing – ik denk dat er een grote kans bestaat dat regeringen daar uitglijden, niet doen wat ze beloven, het politiek moeilijk vinden om de nodige institutionele veranderingen tot stand te brengen, en ik vind dat de Commissie zoveel mogelijk druk moet uitoefenen om overtreders bij naam te noemen, om nieuwe methodes te vinden, om te zorgen dat de lidstaten de doelen verwezenlijken waarmee ze hebben ingestemd.
Mirosław Mariusz Piotrowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Hoewel de klimaatverandering een constante is in de geschiedenis van de mensheid, zijn veel vooraanstaande wetenschappers de mening toegedaan dat de invloed van de mens op dit fenomeen slechts beperkt is. Dat staat onder meer te lezen in de open brief van honderd wetenschappers uit de hele wereld aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties. De Europese Commissie lijkt met dit aspect van de kwestie echter absoluut geen rekening te houden en, in plaats van maatregelen te nemen om de gevolgen van de opwarming van de aarde tegen te gaan, wil ze de strijd aanbinden met de oorzaken van dit fenomeen, die niets met de mens te maken hebben.
De Commissie probeert de Europese burgers met torenhoge kosten op te zadelen voor haar zelfverzonnen actie uit de wereld van de sciencefiction – met zowaar meer fiction dan science. Op basis van voorlopige berekeningen zal elk gezin gemiddeld meer dan vijftig euro per maand moeten uitgeven voor een project waarvan de resultaten wellicht pas over honderd jaar – of meer – zichtbaar zullen zijn. Het echte gevolg van dit plan is evenwel dat de economieën van de nieuwe lidstaten er in de loop van de volgende twee tot drie jaar zienderogen op achteruit zullen gaan. De Poolse economie zal bijvoorbeeld zwaar lijden onder een zo ingrijpende daling van de CO2-emissie, aangezien mijn land zijn energie voornamelijk uit steenkool haalt.
Als de Europese instellingen de vermindering van de CO2-uitstoot op een praktische manier willen benaderen, zouden ze bij zichzelf moeten beginnen. Ik zou u eraan willen herinneren dat er, alleen door het zinloze heen-en-weer gereis naar aanleiding van de zittingen in Straatsburg, jaarlijks ongeveer 20 000 ton kooldioxide in de atmosfeer terechtkomt.
Satu Hassi, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Conferentie van Bali was een succes en we kunnen trots zijn op de rol van de EU daar. Er werd een officieel begin gemaakt met de onderhandelingen over de toekomst van Kyoto en alle wezenlijke kwesties liggen op tafel. Niet één ervan is er over het hoofd gezien. De Verenigde Staten is er zodoende niet in geslaagd de toekomstige onderhandelingen te beperken, die zeker moeilijk zullen zijn, zoals hier gezegd is.
De belangrijkste boodschap echter die Europa naar de wereld kan sturen heeft te maken met ons eigen klimaatbeleid. De beste manier om het moeilijke internationale proces te versnellen is dat wij ambitieuze wetten aannemen met betrekking tot de handel in emissierechten, duurzame energie en energie-efficiëntie.
Ik ben blij dat de Commissie vorige week klimaatbescherming als een positieve economische optie zag – de nieuwe industriële revolutie. Hoe wij voorop kunnen blijven bij de ontwikkeling in schone nieuwe energietechnologie is van cruciaal belang voor onze economische toekomst.
We moeten ook begrijpen dat de echte Gordiaanse knoop wat betreft internationale onderhandelingen met betrekking tot het klimaat billijkheid is. De planeet kan niet worden gered tenzij de grote ontwikkelingslanden, zoals China en India, ook hun emissies beperken. Opdat zij dit kunnen accepteren, moeten zij voelen dat elke via onderhandelingen bereikte oplossing billijk is. We moeten op een of andere manier bereid zijn ontwikkelingslanden te compenseren voor het feit dat onze emissies per hoofd van de bevolking vele malen groter zijn dan die in de ontwikkelingslanden.
Dimitrios Papadimoulis, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het compromis van Bali dat op het allerlaatste moment nog bereikt werd, heeft het ons mogelijk gemaakt onze blik te richten op Kopenhagen in 2009; het heeft ook de oppositionele krachten laten zien die het akkoord dat we nodig hebben zullen ondermijnen. Tot die tijd moet de EU voorop blijven en werken voor een breder akkoord op grond van specifieke, ambitieuze verplichtingen en een tijdschema. De voordelen die uit zo’n akkoord zullen voortkomen wegen veel zwaarder dan de kosten.
Mijn fractie, evenals de resolutie van het Europees Parlement van november 2007, stelt meer ambitieuze en bindende doelen dan de Commissie een paar dagen geleden presenteerde, zowel voor de EU als voor de lidstaten; mijn fractie streeft naar royalere hulp voor de ontwikkelingslanden. Maar voorzichtigheid is geboden, commissaris: de traditionele industrielobby is al begonnen stukjes af te halen van het voorstel van de Commissie en, tegelijkertijd, probeert de nucleaire lobby, als een wolf in ecologische kleren, duurzame energiebronnen te vervangen door nucleaire. Wees alstublieft op uw hoede voor deze pogingen.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Voorzitter, de Europese Unie is met veel ambities naar Bali gegaan om een zo goed mogelijk resultaat te behalen. Niet op alle terreinen heeft de EU haar ambities kunnen waarmaken. Toch ben ik positief.
Allereerst natuurlijk over het feit dat alle participerende landen hun handtekening hebben kunnen zetten onder het Bali-actieplan, en dat er een start gemaakt kan worden met onderhandelingen. Inhoudelijk is het jammer dat concrete uitstootnormen geen plaats hebben gekregen in de definitieve tekst van het actieplan. Echter, op andere terreinen is vooruitgang geboekt, zoals de opzet van een werkprogramma om het ernstige probleem van de ontbossing aan te pakken. Juist vorige week kwamen weer alarmerende berichten naar buiten over ontbossing in Brazilië. Ook is het goed dat westerse landen ontwikkelingslanden verder ondersteunen in het gebruik van duurzame technologie.
Tot slot, een nog niet opgelost probleem is de broeikasgasemissie door de zeescheepvaart. Gezien het complexe karakter van deze zeer vervuilende sector, is een wereldwijde aanpak noodzakelijk. Er zal druk uitgeoefend moeten worden op de IMO om zo spoedig mogelijk een effectief beleid op te kunnen starten. Commissaris, u kunt ervan overtuigd zijn dat wij u in uw beleid zullen steunen.
Roger Helmer (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik begrijp dat, op de dag dat de klimaatconferentie in Bali begon, er zoveel privéjets waren dat de luchthaven van Bali te weinig parkeerruimte had. Zo schieten onze daden tekort ten opzichte van onze aspiraties.
De conferentie van Bali zou de weg bereiden voor een post-Kyoto consensus, maar Kyoto zelf heeft gefaald. Niet alleen slaagden wij er niet in enkele van 's werelds grootste uitstoters voor onze zaak te winnen, ook hier in Europa zal slechts een handvol lidstaten feitelijk hun Kyoto-verplichtingen nakomen. In feite doet de Verenigde Staten, waarover wij schande spreken omdat ze Kyoto niet geratificeerd hebben, het eigenlijk beter dan de EU in termen van emissietrend. Toch hebben we in Bali weinig meer afgesproken dan dat we zullen blijven praten in onze pogingen om het ene mislukte klimaatverdrag te vervangen door een ander.
Ik zou graag zien dat we ons minder druk maken over klimaatverandering en meer over energiezekerheid. Laat ons minder horen over windmolenparken en auto-emissies en meer over investeringen in nucleair vermogen en energie uit vuilverbranding.
Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). – (SL) Ik ben van mening dat de resolutie die we in de commissie voor klimaatveranderingen hebben voorbereid, de belangrijkste conclusies van de gesprekken in Bali en van de mening van het Europees Parlement weergeeft. Als uiterst positief ervaar ik vooral de afspraak over het tijdkader van Bali, over de termijn om te komen tot een overeenkomst die na 2012 zal gelden. Enkel een duidelijk werkplan garandeert namelijk continuïteit, ook na afloop van het Kyoto-protocol, waarvoor net dit Parlement voortdurend heeft geijverd.
Ik ben verheugd over het feit dat ook ontwikkelingslanden een deel van de verantwoordelijkheid voor een vermindering van de CO2-uitstoot hebben opgenomen en zich tot een duurzame ontwikkeling hebben verbonden. Dat vereist vanzelfsprekend versterkte internationale samenwerking, zowel wat betreft financiële als humanitaire middelen. Ik hoop van harte dat we er op efficiënte wijze in zullen slagen de reeds bestaande en geldende mechanismen in Europa, zoals bijvoorbeeld de koolstofmarkt, op internationaal niveau te brengen. Tegelijkertijd moeten we die vereenvoudigen en voorkomen dat ze een onevenredige bureaucratische belasting vormen in verhouding tot hun potentiële voordelen. Enkel op die manier kunnen we verwachten de gestelde doelstellingen succesvol te bereiken.
De huidige situatie zie ik vooral als een kans. Een geslaagde duurzame ontwikkeling is volgens mij vooral van meer onderzoeksmogelijkheden afhankelijk. Als voorbeeld zou ik willen vermelden dat de wereldwijde investeringen in onderzoek inzake energie vanaf 1980 met veertig procent zijn verminderd. De situatie in de Europese Unie is niet rooskleuriger. We hebben dus behoefte aan meer geld en meer opgeleide en productieve mensen. Ik feliciteer de onderhandelaars van de Europese Unie en ik wens onszelf toe dat we in de toekomst altijd door zulke vastberaden, scherpzinnige en succesvolle onderhandelaars zullen worden vertegenwoordigd. Tot slot wil ik zeggen dat bij klimaatveranderingen alle ogen gewoonlijk op de politiek zijn gericht, terwijl het handelen op het vlak van klimaatveranderingen niet enkel een zaak van de politiek is. Het is ook aan de industrie, aan ondernemers en onderzoekers om efficiënt te reageren.
Elisa Ferreira (PSE). – (PT) In de resolutie waarover morgen zal worden gestemd, erkent het Parlement het politieke belang van de conferentie van Bali. Wetenschappelijke kennis heeft geleid tot de politieke wil om actie te ondernemen en vóór 2009 zullen alle landen, ongeacht of zij ontwikkelde, opkomende of ontwikkelingslanden zijn, zich ertoe verbinden om de klimaatverandering met verschillende, maar specifieke doelstellingen tegen te gaan.
In tegenstelling tot sommige collega’s, had ik in Bali net zoals in Kyoto graag een grotere betrokkenheid van sommige partners willen zien, voornamelijk van de Verenigde Staten. Een positief aspect is dat Bali de tekortkomingen van Kyoto heeft opgevangen met betrekking tot bijvoorbeeld bosbeheer, de noodzaak om met name de armste landen bij de aanpassing te ondersteunen, de rol van technologie en de uitbreiding van klimaatverantwoordelijkheden naar economieën die gewoonlijk niet voor ontwikkeling in aanmerking worden genomen.
De leidende rol van Europa was duidelijk en deze resolutie laat zien dat het Parlement voornemens is voorwaarden te creëren waarmee Europa nog ambitieuzere doelstellingen kan vaststellen. Het werkprogramma is veeleisend en het Parlement is bereid om het tot een goed einde te brengen.
Om deze en om persoonlijke reden, feliciteer ik de Commissie voor de reeks beslissingen die zij op 23 januari heeft genomen. Het vertalen van politieke wil in beleidsmiddelen maakt de Europese Unie geloofwaardig. Er zal een grote hoeveelheid gedetailleerde analyses worden vereist, maar de kwantificering van de streefcijfers voor hernieuwbare energie, verduidelijking van duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen en herziening van financiële instrumenten op klimaatgebied worden bijvoorbeeld toegejuicht. Persoonlijk ben ik verheugd over de verandering van een nationale naar een sectorale benadering van de EU-regeling inzake de handel in emissierechten, hoewel het mij lijkt dat de verenigbaarheid hiervan met het Europese concurrentievermogen onverwijld voor 2009 moet worden verbeterd. De ontwikkeling van de EU-regeling inzake de handel in emissierechten op internationaal niveau, op basis van overeenkomsten voor de belangrijkste sectoren tussen de belangrijkste producenten van de wereld, zou nadere aandacht kunnen verdienen.
Holger Krahmer (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Als we kijken naar de conferentie van Bali moeten we vaststellen: dat het de grootste, duurste en meest luxueuze klimaatconferentie aller tijden was, en dat die eigenlijk slechts één resultaat heeft opgeleverd, namelijk dat we verder gaan onderhandelen. Iets anders is er eigenlijk niet uit gekomen.
Een eerlijke inventarisatie na Bali dwingt ons tot de volgende analyse. Ten eerste: Het Intergovernmental panel on Climate Change heeft een groot deel van de wereldopinie overtuigd van haar klimaatscenario’s, maar geenszins van de daaruit te trekken conclusies. Ten tweede: Terwijl Europa alleen doorgaat, bestaat er internationaal amper bereidheid zich vast te leggen op CO2-reductieovereenkomsten. Dat geldt niet alleen voor de VS, maar dat geldt ook voor Japan, Canada, Australië en vele andere landen. Een blik op de vier overgebleven serieuze kandidaten voor het Amerikaans presidentschap laat tamelijk duidelijk zien dat er zo goed als nergens een commitment bestaat voor een VN-proces in de klimaatpolitiek.
Wij, en daarmee bedoel ik de EU, moeten nog eens goed nadenken over onze strategie. Wat gebeurt er als Kopenhagen 2009 mislukt? Er zijn kostenefficiënte alternatieven voor een internationaal verdrag: technologietransfer, de bescherming van de tropische bossen door een verstandig stimuleringssysteem, carbon capture and storage en ook de ontwikkeling van kernenergie. Uiteindelijk zal de wet van de schaarste zelfs de VS en China ertoe brengen energie te besparen en CO2-emissie te vermijden.
De nieuwe industriële revolutie zal komen als de olieprijs verder stijgt. Dat hoeven we niet af te dwingen met de wet in de hand.
Madeleine Jouye de Grandmaison (GUE/NGL). –(FR) Mevrouw de Voorzitter, de klimaatconferentie op Bali heeft ons eraan herinnerd dat de opwarming van de aarde een uitdaging is voor ontwikkeling. Het gevaar bestaat dat de opwarming van de aarde de kloof tussen de ontwikkelde landen en de landen met een ontwikkelingsachterstand vergroot: het lijdt geen twijfel dat zij het meest zullen worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering. Dit geldt in het bijzonder voor de eilanden, die in meer dan een opzicht kwetsbaar zijn, met name als het om cyclonen en de stijging van de zeespiegel gaat. Mijns inziens moeten hulp voor de aanpassing van deze landen en de overdracht van adequate technologieën dan ook een prioriteit vormen.
De strijd tegen klimaatverandering kan niet meer los worden gezien van het terugdringen van de armoede en het verwezenlijken van de millenniumdoelstellingen. Dat is volgens mij de beste manier om de steun van de G77-groep van ontwikkelingslanden te krijgen. Als wij willen dat het proces in de aanloop naar de klimaatconferentie van Kopenhagen in 2009 succes heeft en dat de bescheiden routekaart van Bali wordt uitgebreid, dan is het absoluut noodzakelijk dat er vooruitgang wordt geboekt met de ontwikkelingslanden. Ik heb gemerkt dat de Unie hier aandacht aan heeft besteed en daar ben ik blij om, maar ik zou in het bijzonder de aandacht op de kwestie van de eilanden willen vestigen.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Dank u zeer, Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren. De routekaart van Bali waarover een akkoord werd bereikt op de internationale conferentie en het nieuw opgerichte aanpassingsfonds verplichten beide dat de Europese Unie een leidende rol op zich neemt.
De Europese Unie moet echter op realistische wijze het niveau van vermindering dat redelijk is onderzoeken en beoordelen. Het voorstel de emissies met 25 procent tot 40 procent te verminderen in 2020 vergeleken met 1990, of zelfs met vijftig procent in 2050, schijnt mij toe als willekeurige getallen zonder enige echte kennis van de mate waarin de emissies kunnen worden verminderd. Dit lijkt op een loterijspel van percentages: een onvoorbereid en onrealistisch spel van nummers uit een hoed trekken. Bovendien, als de VS, China en India niet deelnemen, zal geen van de inspanningen van de EU het gewenste effect hebben, aangezien wij een mondiaal probleem niet alleen kunnen oplossen.
Als we te hoog inzetten, dan zal één land de doelstelling niet halen, dan zal nog een land de doelstelling niet halen en uiteindelijk zullen we beseffen dat we allemaal hebben gefaald. Gegeven deze situatie zou ik zeggen dat, als we minder ambitieus zijn maar toch realistisch over emissievermindering, dan zullen we een rationele oplossing tot stand brengen. Het zou voldoende zijn te kijken naar hoe de Europese Unie de doelstellingen kan halen die neergelegd zijn door het Verdrag van Lissabon.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, mediacritici hebben de COP in Bali gekwalificeerd als “onderhandelingen met een kleurtje”. Ik heb echter de laatste vijf COP-sessies bijgewoond en voor mij was Bali effectief. Er werd een gedetailleerde uitwerking gemaakt voor een tweejarige routekaart, die onderhandelingspaden verschafte voor alle landen om te reageren op klimaatverandering.
Natuurlijk is het jammer dat we moeten toegeven dat er nog geen mondiaal bindende doelstelling is en dat we nog steeds eenzame ruiters zijn. Maar er bestaat tenminste een theoretische mogelijkheid dat we binnen twee jaar een breder front hebben dan slechts één kwart van de uitstoters.
Niet lang na de resultaten van Bali wierpen enkele optimisten al de vraag op of dit nu automatisch betekent dat het front breed genoeg is voor dertig procent vermindering, zoals afgesproken was op de top van maart op voorwaarde dat de EU niet alleen handelt.
Het antwoord echter is: nog niet helemaal. Dit is niet alleen om economische maar ook om milieuredenen. Voor de EU is het politiek van belang om het voortouw te nemen in de hoop dat de anderen zullen volgen, maar onze eenzijdige inspanning – en dat is het nog steeds – vermindert onze concurrentiepositie op de mondiale markten en daarvan profiteert de vervuiler .
Dit heet het koolstoflek, zoals ik al vaak heb benadrukt. Het mondiaal kapitaal zal zich simpel verplaatsen naar plekken waar CO2-emissie niets kost. Een verschuiving van vervuiling is geen reductie van vervuiling.
Een eenzijdig klimaatbeleid treft de energie- en werkgelegenheidsintensieve industrieën het hardst, dus het vervuiler-betaalt-principe wordt een vervuiler-wint of vervuiler-verhuist-beleid. Gelukkig heeft de Commissie dit risico begrepen, zoals u, commissaris Dimas, zo juist heel duidelijk hebt aangegeven en daar dank ik u voor. Zoals commissaris Verheugen kortgeleden zei, toen hij de gevaren beschreef van eenzijdige reducties: “We exporteren vervuiling en importeren werkeloosheid. Is dat niet stom?”
Hij heeft gelijk. Daarom moeten we een mechanisme ontwerpen dat echt gebaseerd is op de mondiale markt en ik geloof dat het in evenwicht brengen van dit driehoekig dilemma van energievoorziening, milieugevoeligheid en het behoud van mondiaal concurrerende industrieën om onze beroepsbevolking aan het werk te houden de voornaamste prioriteit is voor een kortgeleden gepubliceerd klimaatpakket.
Riitta Myller (PSE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, het beste resultaat van de onderhandelingen van Bali was het feit dat internationale onderhandelingen met betrekking tot een post-Kyoto akkoord werden begonnen. Het was ook belangrijk dat we een deadline overeenkwamen, namelijk Kopenhagen 2009.
Er is hier verbazing uitgedrukt over de percentages die de Europese Unie heeft voorgesteld in het akkoord van Bali. Het zijn dezelfde cijfers die het IPCC panel (integrated pollution prevention and control - geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) heeft gepresenteerd in zijn beoordelingen en zij geven het soort emissievermindering aan dat wij in Europa – en mondiaal – moeten realiseren om klimaatverandering te beheersen zonder dat enorme offers moeten worden gebracht. In een beetje minder dan twee jaar moeten wij een akkoord tot stand brengen waarin wij ons verbinden ervoor te zorgen dat de temperatuur van de aarde niet meer dan twee graden stijgt. Hier hebben wij iedereen voor nodig: we hebben de Europese Unie nodig om ons de weg te wijzen, we hebben de ontwikkelde landen nodig en we moeten een gemeenschappelijke inspanning verrichten om de ontwikkelingslanden erbij in te sluiten.
Voorlopig hebben we nog ons eigen werk te doen. We moeten ervoor zorgen dat de wetten die de Commissie vorige week heeft voorgesteld, hier in het Parlement zo ambitieus mogelijk worden doorgevoerd en in de lidstaten ten uitvoer gelegd.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter! Men kan Bali vervangen door Kyoto of door Rio 1992, en een groot deel van de hier gehouden redevoeringen zouden daar niet hebben misstaan. Waaraan ligt dat, geachte mijnheer de Raadsvoorzitter? U komt uit een klein land en kunt misschien beoordelen waarom we niet tot oplossingen komen. Is het de macht van de economie en de economische belangen, is het het niet-functioneren van het internationale systeem, of heeft het publiek het niet in de gaten? Ik denk, dat het, zeker als het om beslissers gaat, geen kwestie meer is van gebrek aan bewustzijn.
Alles komt neer op de economie en de politiek, en ik denk dat we op dat gebied heel veel fouten maken. We kunnen alleen dan geloofwaardig aan het proces beginnen en daadwerkelijk constructieve oplossingen vinden als we bij onszelf beginnen. Concreet zou dit gewoon de reductie betekenen van de CO2-uitstoot die het resultaat is van politiek bedrijven.
(DE) Een heel concreet voorbeeld waar de Slovenen zich over kunnen buigen: Als we Straatsburg op zouden geven en alleen nog maar hier in Brussel vergaderen, dan zou dat, ook wat CO2 betreft, een klein signaal betekenen. Dat zou voor uw Raadsvoorzitterschap absoluut realiseerbaar zijn, meer dan die hele grote dingen, die sowieso over zes maanden aan iemand anders worden doorgegeven.
VOORZITTER: MARTINE ROURE Ondervoorzitter
Janez Podobnik, voorzitter van de Raad. − (SL) Sta me toe kort te reageren op enkele standpunten die u tijdens dit enorm interessant debat heeft geuit. Op het einde werd gezegd dat we geen resultaten bereiken. De opvatting van het voorzitterschap en van de voorzitter van de Raad is anders. Er gebeurt iets, we komen tot resultaten. Uiteindelijk is net de conferentie van Bali en de overeenkomst, waarbij zowel niet-ontwikkelde als ook de meest ontwikkelde landen zich hebben aangesloten, in feite een groot succes. Dat succes zal echter pas in Kopenhagen volkomen zijn. Daarom staat ons de komende twee jaar een heel belangrijke periode te wachten.
Ik zou ook graag mijn steun willen uitspreken voor de resolutie die het Europees Parlement morgen zal aannemen. We beschouwen die als ambitieus en degelijk en als een bijkomende ondersteuning om een overeenkomst na 2012 te bereiken. Het voorzitterschap is het eens met uw inschatting, zoals we reeds hebben gezegd, dat de delegatie van de Europese Unie op Bali erg succesvol was. Ze was bekwaam, eensgezind en heel dynamisch. Ten slotte was ze ook geloofwaardig, wat voor de Europese Unie van uitermate groot belang is. We mogen terecht trots zijn op de Europese Unie en op haar rol die ze op Bali heeft gespeeld, vooral echter op haar consequente houding.
Er werd gezegd dat de Europese Unie een pionier is bij de ontwikkeling van nieuwe technologieën. Hierin ligt het antwoord op enkele terechte bekommernissen en bedenkingen die ook door lidstaten van de Europese Unie worden geuit inzake het nieuwe energie- en klimaatpakket dat de Europese Commissie vorige week zo goed heeft voorgesteld. Ons antwoord luidt dat het ook kansen inhoudt voor nieuwe arbeidsplaatsen, voor nieuwe eco-innovatie en niet synoniem staat met angsten voor de economische ontwikkeling.
We gaan akkoord met de beoordeling dat het niet enkel zaak is van de politiek, maar ook van de economie. We kunnen nog ambitieuzer zijn. De confrontatie met klimaatveranderingen wordt de facto en is reeds een belangrijk hoofdstuk in het Europese beleid. Het is een aanzienlijke uitdaging voor het Europese beleid, voor de economie evenals voor de burgers. Ik ben het ook eens met het standpunt van de commissaris, namelijk dat ook de houding van de media tegenover deze kwestie doorslaggevend is. Zij kunnen hier een fundamentele rol spelen. Het pakket dat de Europese Commissie vorige week heeft goedgekeurd, is het resultaat van een deskundige benadering. Het omvat de beginselen van rechtvaardigheid en van solidariteit en we verwachten dat ook het Europees Parlement, voor wie bij de aanvaarding van dit pakket een zeer belangrijke rol is weggelegd, die rol op heel dynamische wijze zal spelen.
Iemand stelde de vraag waarom het nodig was naar Bali te gaan, waarom het nodig was niet-duurzame transportmiddelen te gebruiken. Bali bereik je nu eenmaal niet anders dan met verschillende transportmiddelen. Ons antwoord is dat de bestemming goed gekozen was. Waarom? Indonesië is een ontwikkelingsland. Een van de sleutelmomenten voor de overeenkomst op Bali was dat ook ontwikkelingslanden zich achter de globale overeenkomst hebben geschaard. En op Bali, in Indonesië, lag het gemakkelijker een dergelijke overeenkomst te bereiken dan dat het geval zou zijn op een andere plaats op onze wereldbol.
Ik sluit af met de vraag in verband met 20/20/20, zoals werd gezegd. Zullen die doelstellingen worden gerealiseerd? De geloofwaardigheid van de Europese Unie staat of valt met het behalen van die doelstellingen. Niet in het minst ook omdat de staats- en regeringsleiders van de Europese Unie vorig jaar op de voorjaarstop zich ertoe hebben verbonden om de weg van 20/20/20 in te slaan. Het voorzitterschap is ervan overtuigd en zal er alles aan doen om die doelstellingen te verwezenlijken.
Pilar del Castillo Vera (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het spreekt vanzelf dat ik de vertegenwoordigers van de Commissie en het Parlement feliciteer met het werk dat ze in Bali hebben gedaan.
Ik zal een meer Eurocentrische, meer Euro-centristische zienswijze aannemen bij de behandeling van deze en hiermee verbonden kwesties, en wel als volgt:
Ik zou willen beginnen met te zeggen, zoals al is gezegd, hoewel enigszins anders, dat behoefte kansen biedt. Hoe groter de behoefte, des te groter de kans. Waarmee worden we geconfronteerd? We worden geconfronteerd met twee behoeften: een is het bestrijden van de gevolgen die worden teweeg gebracht door klimaatverandering, hoofdzakelijk als gevolg van de groei van de ontwikkeling en van de bevolking; de tweede is kwesties op te lossen betreffende de voorziening van traditionele energiebronnen waarvan het gebruik in onzekerheid is gehuld hetzij omdat ze schaarser worden hetzij omdat ze zich bevinden in gebieden waar sprake is van een complexe geopolitieke situatie.
Waarvoor is er een kans? Er is een kans om efficiënte vormen van energie te ontwikkelen die het ons mogelijk maken concurrerend te blijven en die schoon en niet-vervuilend zijn; en ook de voorziening garanderen omdat dit nieuwe vormen van energie zijn.
Waarin ligt het probleem? Naar mijn mening is er een gebrek aan leiderschap in de Europese instellingen wanneer het er op aan komt deze kwesties aan te pakken, een gebrek in de Commissie en in het Parlement. Er is hiervoor één simpele reden, namelijk dat wij niet in staat zijn uit te leggen dat schone energie bestaat uit zowel duurzame energie als uit kernenergie.
Dit wordt niet gedaan, dit wordt niet uitgelegd en het is de taak van leiders om oplossingen naar voren te brengen, ook al zijn die op een bepaald moment moeilijk te bespreken.
Bevinden wij ons straks in de paradoxale situatie waarin China, India en andere opkomende economieën schonere energie hebben omdat ze nucleaire bronnen hebben ontwikkeld en, bovendien, kunnen concurreren met lagere salarissen? Dit is een zaak die eenvoudig moet worden aangepakt, commissaris.
Ik hoop daarom dat in het Parlement en in de Commissie de kwestie van de kernenergie kalm maar afdoende kan worden besproken daar wij er voortdurend omheen sluipen met de rug er naar toe gekeerd.
Dorette Corbey (PSE). – (NL) Voorzitter, Bali was slechts het begin; het is een goede eerste stap op weg naar een internationaal klimaatakkoord in 2009. Bali was op het nippertje een succes dankzij Europees leiderschap, en mijn welgemeende complimenten aan commissaris Dimas en zijn team.
In december komt de wereld in Poznan bijeen. Het is de volgende test voor het Europees leiderschap. Europa moet duidelijk met één stem spreken, en met een krachtige stem voor ferme stappen. We moeten heel duidelijk zijn naar de rest van de wereld. Europa wil in 2020 de broeikasgassen met dertig procent omlaag brengen. Dat blijft de inzet van onderhandelingen. De heftige lobby van sommige regeringen en captains of industry tegen het energie- en klimaatpakket was ook een verkeerd signaal.
Europees leiderschap betekent ook dat we de emissiereducties die we van andere landen vragen zelf in de 27 lidstaten al gaan doorvoeren. Dat is belangrijk. In Poznan moeten we ook laten zien dat Europa verder kan en wil gaan dan twintig procent reductie. Als we de Bali-consensus serieus nemen, dan moeten we uitgaan van ten minste 25 procent. We moeten laten zien dat dit kan zonder dat dit ten koste gaat van de werkgelegenheid en ik heb er alle vertrouwen in dat er in 2009 een historisch klimaatakkoord kan worden getekend. Een goed Europees klimaatbeleid is hiervoor echter een noodzakelijke voorwaarde.
Bogusław Sonik (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de klimaatconferentie in Bali was een test om na te gaan of wereldwijde samenwerking in de strijd tegen de klimaatverandering wel een reële mogelijkheid is. De opwarming van het klimaat is ontegenzeggelijk een kwestie die voor de hele wereld van buitengewoon belang is. Aangezien de politieke context waarin we ons bevinden zeer verscheiden is, moeten we onze argumenten echter voortdurend aanpassen aan een sterk uiteenlopende geopolitieke realiteit. Ondanks het gebrek aan spectaculaire successen, hebben we in Bali toch meer bereikt dan tot nu toe het geval was. We hebben belangrijke partners gevonden.
Het probleem van de klimaatverandering is een prioriteit voor de Europese Unie. Laat ik er geen doekjes om winden: niemand wil dat zijn kinderen zonder licht komen te zitten. We moeten echter in het achterhoofd houden dat niet alle Europese landen even ver staan op technologisch vlak. Dit gegeven vormt een extra uitdaging voor de Europese Unie. In Polen wordt 96 procent van de elektriciteit geproduceerd door steenkool te verbranden. Om die reden is het een onmogelijke opdracht om onze energie-industrie tegen 2020 aan te passen. Aangezien wij hier in Brussel verantwoordelijk zijn voor het welzijn van alle Europese burgers, zouden we meer rekening moeten houden met de mogelijkheden van de afzonderlijke landen. We mogen de lat dus niet te hoog leggen, zodat slechts enkele lidstaten aan de vooropgestelde normen kunnen voldoen.
Wat de reductie van de uitstoot van broeikasgassen betreft, is de diversificatie van de grondstoffen niet de enige mogelijke aanpak. Ook schonesteenkooltechnologieën zonder CO2-uitstoot zijn het onderzoeken waard. Nog een andere mogelijkheid is kernenergie. Als er bij de plannen voor de bouw van nieuwe kerncentrales specifieke strategieën worden aangenomen voor alle kwesties met betrekking tot de latere exploitatie, is kernenergie één van de schoonste energiebronnen.
Kortom, ik denk dat het van cruciaal belang is voor onze toekomst dat we specifieke druk uitoefenen op de onderzoekswereld om nieuwe technologieën te ontwikkelen, die opmerkelijk voordeliger en efficiënter zijn voor onze planeet dan de oplossingen waarover we op dit moment beschikken.
Adam Gierek (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, het voorgestelde energie- en klimaatveranderingspakket voor de Europese Unie is een uitgebreide mix van organisatorische en wetgevende maatregelen, die tot een aanzienlijke vermindering van de CO2-uitstoot moeten lijden. De ambitieuze plannen van de Commissie gaan uit van de veronderstelling dat de wereldwijde klimaatverandering – die een onweerlegbaar feit is – het resultaat is van de uitstoot van CO2, hoewel deze theorie niet bewezen is en in Bali niet op bijval kon rekenen. Alle voorspellingen op dit gebied zijn uitsluitend gebaseerd op computersimulaties en vormen dus geen sluitend bewijs.
Mijnheer de commissaris, we hebben dus in de eerste plaats geloofwaardigere gegevens nodig over de invloed van de uitstoot van CO2 op het klimaat. CO2 is een onontbeerlijk substraat voor fotosynthese. Heeft het daarom een vernietigende werking? Ik wil hierbij verwijzen naar de eerder genoemde brief die honderd gerenommeerde wetenschappers in december van vorig jaar aan de secretaris-generaal van de Verenigde Naties hebben gericht.
Ten tweede zal de invoering van de door de Commissie voorgestelde beperkingen voor de emissie van CO2 in de Europese Unie, zonder afspraken over hoe het probleem op internationaal niveau moet worden aangepakt, tot een vertraging van de economische groei leiden, met ernstige sociale problemen tot gevolg.
energie- en klimaatveranderingspakket van de Commissie met geen woord gerept van de
Ivo Strejček (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, bij het debat over de zogenaamde klimaatverandering nemen wij een aantal betwistbare voorwaarden als vanzelfsprekend aan. Ten eerste, klimaatveranderingen zijn echt en worden overwegend veroorzaakt door mensen. Ten tweede, de conclusies die worden getrokken door het IPCC panel (integrated pollution prevention and control - geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) zijn de enige geldige resultaten. Er zijn geen andere groepen wetenschappers met andere meningen over mondiale klimaatverandering. Ten derde, mensen zijn in het algemeen bereid met minder genoegen te nemen in de toekomst en hun huidige levensstandaard op te offeren. Ten vierde, Europese bedrijven en ondernemingen zullen in de mondiale concurrentie overleven, zelfs bij hogere prijzen. Ten vijfde, we zullen erin slagen de rest van de wereld te overreden onze verplichtingen te volgen. Als ik zo luister naar het debat, besef ik dat ik een minderheid vorm in dit Huis, maar sta mij toe mijn standpunt te kracht bij te zetten.
Ten eerste, de resultaten van het IPCC panel worden overdreven. Er zijn andere groepen wetenschappers die andere standpunten bieden over klimaatverandering en de oorzaken daarvan. Ten tweede, er is geen bewijs dat het overwegend de mensheid is die klimaatveranderingen te weeg brengt. Ten derde, klimaatverandering is een modern politiek instrument geworden om mensen te manipuleren. Ten vierde, de conferentie in Bali toonde aan dat er geen wijdverspreide steun is voor excessieve en extreem dure maatregelen om klimaatverandering aan te pakken. Ten vijfde, de Europese producenten zullen politieke beslissingen in hun prijzen moeten verdisconteren, wat vervolgens zal leiden tot hogere prijzen and verder verlies aan Europees concurrentievermogen op mondiaal niveau. Ten zesde, ambitieuze plannen voor de reductie van broeikasgassen zal schade toebrengen aan ontwikkelingslanden, wat zal leiden tot grotere verschillen tussen rijk en arm.
Wat moet er dus gedaan worden? We kunnen beter de legendarische Europese bureaucratie verminderen, de productie van wetgeving op supranationaal niveau beperken en mensen laten werken en uitvinden.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) We beginnen allemaal de klimaatverandering te voelen, in welk continent of land we ook wonen. We worden geconfronteerd met overstromingen, woestijnvorming, watertekorten, bosbranden, smelten van het ijs en veranderingen in de flora. De VN heeft 2008 uitgeroepen tot het Internationale Jaar van de Planeet Aarde. De Conferentie van Bali is uitermate belangrijk voor een post-Kyoto akkoord met betrekking tot de strijd tegen klimaatverandering.
De Europese Unie moet in de voorste linie blijven opereren bij de actie om klimaatverandering te verminderen en zich aan te passen aan de gevolgen. Bestaande Europese wetgeving en het nieuwe pakket dat kortgeleden door de Commissie is gepresenteerd voor de bevordering van duurzame energiebronnen, bevestigen dit.
Ik ben blij dat we dit debat hebben tijdens de Europese Week van de duurzame energie. Vervoer neemt dertig procent van het mondiale energieverbruik voor zijn rekening en stedelijk vervoer neemt zeventig procent van de emissies voor zijn rekening. Het luchtvervoer opnemen in het systeem voor de uitwisseling van emissiequota is een belangrijke stap. Andere doelstellingen van de Gemeenschap zouden moeten zijn effectiever stedelijk vervoer en het bevorderen van het vervoer via het spoor en over water, omdat die minder vervuiling veroorzaken.
We vragen de Commissie en de Raad klimaatverandering op te nemen in hun prioriteitenlijst, zowel in EU-aangelegenheden als in internationale betrekkingen.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte dames en heren! De conferentie op Bali was een stap in de juiste richting, en ik zou hier alle collega’s alsmede de Commissie hartelijk willen danken voor dit in mijn ogen positief resultaat.
De stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde laat in vele streken van de wereld al sporen na. De doelstelling de opwarming van de aarde op een waarde van maximaal 2°C boven het voorindustrieel peil te houden, moet daarom absoluut worden gerealiseerd. Dit doel dient door nieuwe innovaties, door investeringen in onderzoek en ontwikkeling, maar vooral in vorming en scholing krachtig te worden nagestreefd en gestimuleerd. De landbouw wordt door de klimaatsverandering op drie manieren getroffen. Na verkeer en industrie is ze enerzijds de sterkste veroorzaker ervan, anderzijds ook de zwaarst getroffen sector, omdat onze productie plaatsvindt in de openlucht, zodat ze ook het meest direct door de gevolgen ervan wordt getroffen.
Op de derde plaats kan de landbouw de klimaatverandering echter ook als kans zien en deze benutten. Als producent van duurzame grondstoffen en, vooral in de tweede en derde generatie, als producent van vervangingsmiddelen voor de petrochemische producten, en niet te vergeten door de nieuwe mogelijkheden van grondbewerking, liggen hier kansen. Juist op dit terrein wil ik nog een keer het belang van onderzoek en ontwikkeling, en van onderwijs benadrukken. De productie van duurzame grondstoffen vereist echter absoluut de ontwikkeling en toepassing van criteria voor duurzaamheid.
Mijnheer de commissaris, de klimaatverandering is een mondiaal probleem van de hele maatschappij en geenszins een probleem van een bepaalde sector. Het is daarom dan ook alleen deze EU-brede en inderdaad, wereldwijde, benadering die tot een oplossing kan leiden. Hier dient de Europese unie een leidende en bemiddelende rol te spelen.
Margaritis Schinas (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de weg van Bali naar Kopenhagen ligt nu open en ik vind dat die ons niet zo nadrukkelijk moet bezighouden. We moeten ons nu dringend concentreren op het pakket doelstellingen dat u hebt voorgelegd: de driemaal twintig voor 2020, zoals ik het noem, of waar anderen naar verwijzen als het “Dimas pakket”. Zoals de zaken er nu voorstaan, geloof ik dat in het komende half jaar tot aan het eind van deze zittingsperiode dit pakket initiatieven Gemeenschapswetgeving moet worden. Dat is onze absolute prioriteit. Velen hebben u bekritiseerd omdat u dit pakket te ambitieus gemaakt hebt en anderen wegens het volledig ontbreken van enige ambitie. Dit, denk ik, is het beste bewijs dat u op de goede weg bent.
Sta mij toe nog kort één punt aan te stippen. Niet alleen regeringen en het Europees Parlement, maar ook individuele burgers moeten hun rol spelen. In dit opzicht kunnen we het allemaal beter doen. Alles van verkeersopstoppingen tot hoe wij gebouwen ontwerpen en daarin wonen, gaat burgers aan, en niet alleen regeringen. Ik vertrouw erop dat uw werk in Brussel zal helpen het algemeen besef hiervan te vergroten.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb met verbazing vastgesteld dat het begrip “duurzame ontwikkeling” in het debat van vandaag niet één keer is gevallen, hoewel dit aan het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw nog een bijzonder populair en misschien zelfs iets te vaak gebruikt concept was. Dat blijkt uit het akkoord dat op de klimaatconferentie in 1992 in Rio de Janeiro door de aanwezige landen werd gesloten om het milieu bij de exploitatie ervan op een verstandige manier te beschermen.
Dames en heren, duurzame ontwikkeling is geen achterhaald concept, noch een voorbijgaande bevlieging van politici en milieuactivisten. Dit concept tracht de belangen van de enorme ecologische lobby met die van de industriële lobby te verzoenen. Laten we de in Bali geboekte resultaten daarom in het licht van dit oude beginsel van duurzame ontwikkeling bekijken, een principe waaraan niet alleen in Europa, maar ook op internationaal niveau veel waarde wordt gehecht. We moeten onze planeet uiteraard tegen de klimaatverandering beschermen, maar niet ten koste van onze industrie. Laat ons al het mogelijke doen om een verstandig compromis te sluiten.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de commissaris, ik heb de klimaatconferentie in Bali bijgewoond als lid van de Poolse delegatie. Ze was slechts een gematigd succes. De Europese landen zijn nu verantwoordelijk voor COP14 en COP15. Wat is het grootste struikelblok voor een overdonderend succes?
Naar mijn mening is dat het gebrek aan doeltreffende, toegankelijke en betaalbare technologieën. De Europese Unie zou zich hierop moeten concentreren. Zo bewijzen we niet alleen onszelf en onze economie een dienst, maar kunnen we ook anderen helpen door de beste technologieën door te geven en uit te wisselen. Deze aanpak zal opmerkelijk goedkoper zijn dan de beslissing om de industrie steeds strengere emissiebeperkingen op te leggen. Hiervoor is een herziening van de EU-begroting en een overdracht van middelen nodig. Laat ons beslissen om daar werk van te maken.
In het kader van COP14 zal de Poolse regering dit jaar in Poznań een wereldwijd overzicht van de beste technologieën voorstellen. Toonaangevende bedrijven en de meest geavanceerde landen zullen er hun beste technologische oplossingen presenteren. Als we in 2009 in Kopenhagen willen slagen, moeten we in 2008 eerst van Poznań een succes maken.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, nadat ik mijn vijfde COP en MOP van de VN over klimaatverandering had bijgewoond, keerde ik uit Bali terug met een gevoel dat we voor de eerste keer iets bereikt hadden met betrekking tot deze belangrijkste mondiale kwestie.
Een van de duidelijkste boodschappen uit Bali was de dringende noodzaak een mechanisme te vinden om ervoor te zorgen dat vermeden ontbossing en aantasting van onze bossen onderdeel is van elk internationaal akkoord na 2012.
Ik zou graag hebben dat wij in een positie verkeerden dat we nog eens twintig procent konden toevoegen aan de “20/20/20 in 2020”-formule. Als we een afgesproken kredietsysteem hadden om inheemse gemeenschappen te belonen of te compenseren, en daarmee het huidige tempo van de ontbossing af te remmen, in het bijzonder van onze tropische wouden – ondanks de reusachtige moeilijkheid om een soort basisgetal in kaart te brengen voor de bestaande bebossing – zouden we de mondiale koolstofemissies met nog eens twintig procent kunnen verminderen, zodat “20/20/20/20 in 2020” onze doelstelling moet zijn.
Bali leverde de routekaart voor mondiale overeenstemming door COP15 in 2009 in Kopenhagen, en werd zeer kundig door u voor de EU geleid en graag wil ik u, commissaris, feliciteren met uw persoonlijke bijdrage.
Anni Podimata (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de EU loopt voorop in de strijd tegen klimaatverandering en in deze strijd speelt u duidelijk een speciale rol. Als de EU echter voorop wil blijven in deze strijd, is het niet genoeg eenvoudigweg wetgevende initiatieven te creëren of bindende doelstellingen op te stellen. De EU moet ook een leidende rol spelen in de tenuitvoerlegging van de bindende doelstellingen die zij heeft gesteld, met een zo eendrachtig mogelijk front. We kunnen zien dat er veel belangrijke verschillen zijn onder de lidstaten van de EU bij de tenuitvoerlegging van de doelstellingen ter bestrijding van klimaatverandering. Daarom zijn we nu in afwachting van maatregelen, prikkels en initiatieven om de kloof te verkleinen en om de reacties op deze doelstelling van de lidstaten van de EU als geheel meer samenhang te geven.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Als plaatsvervangend lid van de Tijdelijke Commissie klimaatverandering, zou ik het enorme succes willen belichten dat door het Europees Parlement behaald is op de wereldconferentie in Bali.
Het Europees Parlement moet een ziener worden die aandringt op permanente duurzame ontwikkeling. Wat moeten we vervolgens doen? Op de eerste plaats mogen onze inspanningen niet verslappen. De Europese Unie moet investeringen stimuleren in onderzoek en ontwikkeling gericht op het ontwikkelen van efficiënte technologieën die minder energie vragen.
We kunnen niet alleen praten over CO2. Steeds striktere ecologische voorwaarden stellen is niet de juiste oplossing: door dat te doen lopen wij het gevaar onze kleine en middelgrote ondernemingen in Europa in een nadelige positie te brengen. We moeten ons niet verzetten tegen nieuwe ideeën zoals de strategie om het klimaat te helpen zich te herstellen via het medium water.
Een team van Slowaakse en Tsjechische wetenschappers, onder leiding van Michal Kravčík, een voortreffelijke deskundige in het gebruik van water om droge stedelijke ruimtes te herstellen, heeft een nieuw watermodel opgesteld. Het verzamelen van regenwater in waterbakken is een eenvoudige, snelle en zeer effectieve oplossing. Ik geloof dat de opslag van regenwater voor toekomstig gebruik in plaats van het te laten weglopen in het riool een goede strategische oplossing is niet alleen in de VS maar ook in Europa. Ik vertrouw erop dat de Commissie en de Raad de ideeën van de vernieuwers zullen steunen en dat ook in Europa het gebruik van het nieuwe watermodel de steun zal krijgen die het verdient.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is fantastisch te luisteren naar een debat en dan te kunnen reageren en te horen van degenen die in Bali zijn geweest omdat we niet genoeg horen over wat daar gebeurt.
Mag ik slechts één bepaald punt naar voren brengen? Het is modern te praten over klimaatverandering, en, terwijl het publiek dat allemaal wel gelooft op het ogenblik, denk ik dat wij het risico lopen ze suf te maken. We moeten heel goed uitkijken dat wat wij suggereren en voorstellen uitvoerbaar is en dat we praktische resultaten hebben die dat aantonen.
Wat betreft de landbouw, naar voren gebracht door mevrouw Schierhuber in het bijzonder: in Ierland, bijvoorbeeld, komt 28 procent van onze emissies uit de landbouw. Ik geloof dat de landbouw al in belangrijke mate heeft bijgedragen. We moeten opnieuw uitkijken niet teveel van de landbouw te vragen en onze voedselveiligheid op het spel zetten. Dus dit is geen gemakkelijk probleem om op te lossen. Dan was er de kwestie van de bossen. Ik denk dat we ernaar moeten kijken hoe we die continenten met uitgestrekte bossen kunnen aanmoedigen ze niet weg te vagen, net zoals wij proberen onze boeren aan te moedigen niet blijvende graslandgebieden om te ploegen omdat het zulke belangrijke koolstofputten zijn.
Dus laten we doen wat we kunnen op het wereldtoneel en laten we hopen dat de mensen met betrekking tot deze zaak in het Europese leiderschap geloven, omdat we zonder dat echt geen kans hebben om onze doelstellingen te verwezenlijken.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou eerst de leden van het Europees Parlement willen danken voor hun zeer positieve bijdragen.
Eén ding is duidelijk: we hebben vanavond opvattingen gehoord die de argumenten weergeven van landen zoals de Verenigde Staten en Australië die geen stappen wilden zetten in de richting van het ratificeren van het Protocol van Kyoto. Deze opvattingen zijn sindsdien verlaten, daar Australië Kyoto heeft geratificeerd en in de Verenigde Staten worden deze opvattingen, noch op federaal noch op staatsniveau, langer geaccepteerd.
Ik hoorde ook een onjuiste bewering, waarvan ik zeker ben dat het geachte Parlementslid die in goed vertrouwen deed, namelijk dat de Verenigde Staten betere resultaten heeft dan de EU. Zoals echter de gegevens voor 2005 laten zien, zijn de broeikasgasemissies in de Verenigde Staten met 16,4 procent gestegen, terwijl de EU de doelstelling van Kyoto haalt en in 2005 in totaal 7,9 procent minder uitstoot had dan de niveaus van 1990. Er is dus een brede kloof tussen de prestaties van de EU en wat de Verenigde Staten niet haalt, en we moeten vaststellen dat de Verenigde Staten verplicht was zijn emissies te verminderen met zeven procent op grond van het Protocol van Kyoto, dat het heeft ondertekend maar niet heeft geratificeerd. In plaats van de -7 procent doelstelling waren de emissies +16,4 procent in 2005, terwijl de EU op weg is haar doelstelling van -8 procent te halen. Dit is al onder de niveaus van 1990.
Ik zou er ook op willen wijzen dat het grootste probleem van Ierland de belangrijke toename is van zijn koolzuurgasemissies van het vervoer. In de afgelopen jaren hebben we een toename gezien van 160 procent van de broeikasgasemissies. Ongetwijfeld speelt de landbouwproductie een belangrijke rol en er zijn veel oplossingen op dat gebied. Nieuw-Zeeland, bijvoorbeeld, heeft speciaal veevoeder ontwikkeld, dat in grote mate bijdraagt aan het beperken van koolzuurgasemissies.
Dames en heren, het actieplan van Bali, waarover afgelopen december een akkoord is bereikt, is een belangrijk element in de debatten over het toekomstige internationale regime van de klimaatverandering. Ons fundamenteel resultaat was dat we al een begin hebben gemaakt met formele onderhandelingen; er zijn nu duidelijk aanwijzingen dat de vereiste doelstelling in de strijd tegen klimaatverandering wordt gehaald, met betrekking tot het klimaatakkoord voor de periode na 2012. In het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering is de vorming van een nieuwe ad hoc Groep goedgekeurd om te onderhandelen over samenwerking voor de lange termijn, samen met een ad hoc Groep die al opereert op grond van het Protocol van Kyoto. Alle partijen die zich verbonden hebben aan het Raamverdrag van de Verenigde Naties, waaronder de Verenigde Staten, zullen aan deze onderhandelingen deelnemen. Een belangrijk punt zal zijn de financiering van de strijd tegen klimaatverandering. We moeten manieren zien te vinden om financiering te versnellen, investeringen kanaliseren en deze manieren nog milieuvriendelijker maken: dit zal schone technologie en inspanningen stimuleren om ons aan te passen aan de onvermijdelijke gevolgen van klimaatverandering, en zodoende investeringen aantrekken zowel van de publieke sector als ook in grote mate van de particuliere sector. Dit is het centrale element van de onderhandelingen; sta mij echter toe te benadrukken hoe belangrijk het is dat wij in de EU onverwijld actie ondernemen. Zoals uw resolutie op juiste wijze benadrukt, moeten wij onder andere onze inspanningen verhogen om klimaatparameters te integreren in ons ontwikkelingsbeleid.
Ik ben ervan overtuigd dat we ook meer succes kunnen boeken op gebieden zoals handel en investeringen op bilateraal en regionaal niveau. Verdere mobilisering van de particuliere sector is ook van vitaal belang en moet nog meer worden benut.
Ontbossing voorkomen is ongetwijfeld zeer belangrijk. Zoals u correct heeft aangegeven, kunnen relatief kleine investeringen ons helpen winst te maken zowel in de strijd tegen klimaatverandering als ook bij het voorkomen van het verlies aan biodiversiteit. We zullen deze kant opgaan omdat het voorkomen van ontbossing kan worden tot stand gebracht zelfs voordat een akkoord wordt gesloten of het nieuwe akkoord van kracht wordt. Het is dus van vitaal belang dat wij dit gebied aanpakken.
De Commissie is vastbesloten de EU te helpen haar leidende rol te behouden bij deze nieuwe discussies over de toekomstige afspraken met betrekking tot klimaatverandering; ik vertrouw in sterke mate op uw steun in deze aangelegenheid. We staan nog maar aan het begin van onderhandelingen over klimaatveranderingsbeleid voor de periode na 2012. De leidende rol van de EU in de kwestie van klimaatverandering zal van cruciaal belang zijn om ervoor te zorgen dat deze dialoog doorgaat en positieve resultaten oplevert. We moeten echter altijd in gedachten houden dat onze leidende rol afhangt van en wordt beïnvloed door het beleid en de maatregelen die wij binnen de EU aannemen. De tenuitvoerlegging binnen de EU van klimaatbeleid en de snelle goedkeuring van het ontwerp van klimaat- en energiemaatregelen zal blijvend van cruciaal belang zijn, als we onze leidende rol willen behouden en internationale inspanningen bij het bestrijden van klimaatverandering tot een succesvol einde willen brengen.
Laat mij nogmaals benadrukken dat wij uitzien naar blijvende en nauwe samenwerking met het Parlement in dit proces.
De Voorzitter. – Tot besluit van het debat is een ontwerpresolutie ingediend overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement(1).
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, 31 januari 2008, plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Sebastian Valentin Bodu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Onlangs hebben wij een document ontvangen over de klimaatverandering die wij allen kunnen waarnemen. Het document met de titel “Don’t fight, adapt - We should give up futile attempts to combat climate change” (Niet bestrijden, maar aanpassen - wij moeten onze vruchteloze pogingen om de klimaatverandering tegen te gaan, opgeven) is als open brief aan de secretaris-generaal van de VN gestuurd.
Zoals de titel al aangeeft, dringen honderd vakspecialisten er bij ons op aan om de klimaatverandering niet berustend, maar met enthousiasme te accepteren, met als argument dat CO2 onontbeerlijk is voor de fotosynthese.
Ik ben geen chemicus of bioloog, maar ik kan mijn ogen niet sluiten voor de dramatische veranderingen in het klimaat die zich de afgelopen paar jaar voordoen. Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat wij tegenwoordig geen vier, maar nog maar twee seizoenen hebben. Ik wil mij niet neerleggen bij de gedachte dat ik over tien jaar alleen nog maar binnen zal skiën, op een helling van nog geen honderd meter hoog. Ik wil niet accepteren dat ik alleen nog maar kan zonnebaden tussen 5 en 7 uur 's morgens, uit angst om huidkanker te krijgen. Dus ik zeg tegen mijzelf, die fotosynthese van hen kan me gestolen worden, ik wil gewoon skiën, zonnebaden en een normaal leven leiden.
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. – (HU) De door de VN georganiseerde klimaattop in Bali heeft geen duidelijke resultaten opgeleverd, maar heeft wel de weg vrijgemaakt voor een nieuwe, mondiale klimaatovereenkomst voor de periode na 2012. Helaas willen de landen met de meeste CO2-uitstoot, zoals de Verenigde Staten en China, nog steeds niet meedoen aan dit belangrijke proces om de toekomst van de aarde veilig te stellen. Gezien het verloop van de Amerikaanse presidentsverkiezingen tot nu toe, mogen wij echter hopen dat deze verkiezingen zullen worden gewonnen door een kandidaat die zich, in tegenstelling tot de huidige regering, verantwoordelijk zal voelen voor de toekomst van onze planeet. Als de Verenigde Staten de klimaatovereenkomst ondertekenen, zal het hopelijk ook gemakkelijker zijn om China te overtuigen. Natuurlijk mogen we ook niet vergeten dat Europa de grootste afnemer is van Chinese producten, en dat wij dus, als kopers, ook medeverantwoordelijk zijn voor de Chinese uitstoot van broeikasgassen.
De vertegenwoordigers van de Europese Unie in Bali spraken in hun verklaringen over een reductie van de uitstoot van broeikasgassen met 25-40 procent. Vorig jaar stemde het Europees Parlement voor een reductie van de uitstoot met dertig procent. In het jongste rapport van de Commissie is nog slechts sprake van een emissiereductie van twintig procent in 2020. Het zou raadzaam zijn om deze doelstellingen op elkaar af te stemmen, zodat zowel binnen de EU als naar buiten toe dezelfde doelen worden nagestreefd. Wat mijzelf betreft, ik ben uiteraard voorstander van de meer ambitieuze reductie van dertig procent.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Het hoogtepunt van de Bali-conferentie was de aanneming van een routekaart voor een veilige toekomst van het klimaat, die voorziet in een nieuw onderhandelingsproces dat in 2009 afgerond moet zijn en dat de weg opent voor de hervatting van de onderhandelingen over de opwarming van de aarde na 2012, wanneer de eerste fase van het Kyotoprotocol afloopt.
De conferentie resulteerde in een aantal belangrijke besluiten ter ondersteuning van de routekaart: het Adaptatiefonds, de overdracht van groene technologieën van de rijke naar de arme landen, en maatregelen om de uitstoot als gevolg van ontbossing en bosdegradatie in de ontwikkelingslanden terug te dringen. De terugdringing van de ontbossing is binnen het Europese milieubeleid een belangrijke prioriteit, en een gezamenlijke inspanning van de lidstaten zal helpen bij onze de strijd tegen de opwarming van de aarde.
Het is een veelbelovend teken dat het Actieplan van Bali voorziet in strategieën om milieurampen het hoofd te bieden en middelen om de verliezen en schade als gevolg van de klimaatverandering in de ontwikkelingslanden op te vangen. De Europese Unie heeft een belangrijke rol gespeeld bij de succesvolle afronding van deze conferentie, door ervoor te zorgen dat terdege rekening werd gehouden met de jongste wetenschappelijke aanbevelingen van het Intergouvernementele Panel voor Klimaatverandering.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE), schriftelijk. – (HU) Ik ben ingenomen met het compromis dat op de klimaattop in Bali is bereikt en met het besluit hierover door de Commissie klimaatverandering van het Europees Parlement.
Naar mijn mening is het in Bali bereikte compromis een doorbraak, omdat de partijen hebben ingestemd met een mandaat voor onderhandelingen over een nieuw klimaatverdrag ter vervanging van het Protocol van Kyoto, dat in 2012 afloopt. Tegelijkertijd hebben voor het eerst ook de ontwikkelingslanden en de Verenigde Staten zich ertoe verplicht om de gevolgen van de klimaatverandering terug te dringen.
Het standpunt van Hongarije is hetzelfde als dat van de andere lidstaten van de EU. In maart 2007 besloot de Europese Raad om de uitstoot van broeikasgassen in 2020 te verminderen met twintig procent ten opzichte van het niveau van 1990. Om deze ambitieuze doelstelling te realiseren, heeft de Europese Commissie haar plan voor maatregelen inzake klimaatbescherming en hernieuwbare energie opgesteld. Daarmee heeft zij andere geïndustrialiseerde landen het goede voorbeeld gegeven.
Ik hoop dat ook het verslag over duurzame landbouw en biogas, dat gisteren door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement is aangenomen, zal bijdragen aan de strijd tegen de klimaatverandering.
Ik wil uw aandacht vragen voor het feit dat in Hongarije de klimaatverandering nu al een reëel probleem is, gezien de dreigende verwoestijning van het gebied tussen de Donau en de Tisza. De aantasting van de sociale structuur en het milieu in het Homokhátság-gebied moet een halt worden toegeroepen, omdat die het bestaan van zo’n 800 000 mensen nog meer in gevaar zal brengen.
Wij moeten de verwoestijning van het Homokhátság-gebied een halt toeroepen!
(De vergadering wordt om 20.40 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
21. Opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. – Aan de orde is de spreektijd van één minuut.
Iuliu Winkler (PPE-DE). – (RO) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds zijn van groot belang voor de nieuwe lidstaten, omdat bij hen de verschillen tussen de regio’s groot zijn. Mijn land, Roemenië, kan in 2013 aanspraak maken op meer dan twintig miljard euro voor regionale ontwikkeling. Een jaar na onze toetreding leert de ervaring dat de voor regionale ontwikkeling bestemde fondsen steeds beter worden benut, maar wij zijn nog lang niet zover als we zouden willen zijn. Het is voor de regio’s in Roemenië van cruciaal belang dat zij beter gebruik leren maken van de fondsen, door ze op een doeltreffende manier te gebruiken en daar structureel verantwoording over af te leggen.
Roemenië heeft hiervoor instrumenten nodig, zoals bijvoorbeeld een doeltreffend en steeds meer gedecentraliseerd systeem van overheidsinstanties, en een nieuwe indeling in economische ontwikkelingsgebieden, aangezien de huidige regio’s hiervoor niet geschikt zijn, en zij zijn ook niet doeltreffend. Daarom moeten er nieuwe regio’s worden gecreëerd, van onderop en volgens passende sociale afspraken, en die worden bestuurd door gekozen regionale overheden. De nieuwe indeling van Roemenië in economische ontwikkelingsgebieden duldt geen uitstel. Ik dank u wel.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). – (BG) Ik wil uw aandacht vestigen op een aantal problemen die verband houden met rampen en ongevallen op zee. Deze worden meestal besproken op het moment dat zij zich voordoen, en vervolgens worden zulke tragedies weer snel vergeten. Ongevallen op zee vallen echter onder het gemeenschappelijk maritiem beleid. Wij moeten ons daarop terdege voorbereiden.
Onlangs is het Bulgaarse schip Vanessa vergaan in de Zee van Azov. In de afgelopen maanden hebben zich in de Straat van Kerch verscheidene ongevallen voorgedaan bij slecht weer. Daarbij kwam een aantal zeevarenden om, anderen worden vermist, en de schade liep in de miljoenen euro’s. De Zee van Azov en de Zwarte Zee raakten verontreinigd met olie. In het kader van het gemeenschappelijk maritiem beleid moeten risicobeperkende maatregelen worden getroffen en scheepvaartafspraken worden gemaakt die ertoe zullen leiden dat het aantal ongevallen afneemt. Er moeten alomvattende regels komen voor snelle hulpacties en gedragsregels bij reddingsoperaties. Wij hebben materieel nodig dat ook in zware weersomstandigheden kan opereren, zodat het bij ongevallen snel kan worden ingezet.
Magor Imre Csibi (ALDE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren: in de meeste lidstaten lijdt meer dan de helft van de bevolking aan overgewicht. Nog verontrustender is het dat ieder jaar meer dan 400 000 Europese kinderen overgewicht ontwikkelen. Een van de problemen die in de strijd tegen overgewicht moeten worden aangepakt, is een doeltreffende etikettering van levensmiddelen. Helaas verschaffen de Europese levensmiddelenetiketten nog niet de informatie die de consumenten nodig hebben om gezonde en veilige keuzen te kunnen maken.
Daarom ben ik ingenomen met het voorstel van de Europese Commissie tot herziening van de richtlijn inzake de etikettering van levensmiddelen, met inbegrip van de instelling van een vereenvoudigd etiketteringsysteem, dat op de voorkant van de verpakking van levensmiddelen moet worden afgedrukt. Ik betreur het echter dat het Commissievoorstel niet voorziet in een op kleurcodes gebaseerd etiketteringsysteem om de voedingswaarde van het product (laag, gemiddeld, hoog) duidelijk aan te geven. Etiketten moeten nuttig zijn voor zowel fabrikanten als consumenten, en een goed-geïnformeerde consument zal verstandige voedingskeuzen maken.
Brian Crowley (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wat betreft het komend referendum in Ierland met betrekking tot het Hervormingsverdrag, wil ik graag het belang hiervan duidelijk maken vanuit een economisch gezichtspunt, omdat het Hervormingsverdrag er in ieder geval over gaat de Europese Unie efficiënter te maken qua besluitvormingscapaciteit, wat in zichzelf zal leiden tot groter economisch succes en grotere groei. Vanuit een Iers perspectief, vorig jaar was er een investering groot 2,6 miljard euro in de Ierse industrie en Ierse handel; er werden 9 000 nieuwe banen gecreëerd; de export bedroeg meer dan tachtig miljard euro; meer dan tachtig procent van alle in Ierland gemaakte producten werd uitgevoerd, hoofdzakelijk naar de markten van de Europese Unie. Het gemiddelde salaris in Ierland bedraagt 44 000 euro per jaar en de regering ontvangt meer dan drie miljard euro vennootschapsbelasting. Deze punten – om te zorgen voor blijvende groei in termen van economie, in termen van werkgelegenheid, in economische groei en in vermogensbeheer – zijn zo van belang. Daarom streven wij allen naar een ja-stem voor het referendum in Ierland.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Wanneer de werkloosheid in Portugal is toegenomen tot één van de hoogste niveaus in twintig jaar, die in het bijzonder vrouwen en jongeren treft, is er een andere multinational die druk uitoefent op haar werknemers om hun arbeidscontracten te annuleren. Het bedrijf in kwestie is Yasaki Saltano, dat voornemens is af te zien van de kabelproductie in Serzedo, Gaia. Het bedrijf beoogt door te gaan met het overbrengen van de productie naar andere landen in voornamelijk Azië en Afrika, nadat hij het aantal arbeidskrachten al drastisch heeft verlaagd. Deze multinational had in de vestigingen in Ovar en Serzeda 6.000 werknemers in dienst, waarvoor het bedrijf miljoenen euro’s aan communautaire hulp kreeg. Deze banen zijn nu echter met meer dan twee derde verminderd.
Wij benadrukken daarom nogmaals het belang van effectieve maatregelen om dergelijke productieverplaatsingen te voorkomen, in plaats van louter palliatieven zoals het huidige globaliseringsfonds voor werknemers die het slachtoffer zijn van verplaatsingen van multinationals in met name de auto- en auto-onderdelensector. Enkele voorbeelden zijn Opel Portugal, Johnson Controls en Alcoa Fujikura, die inmiddels gesloten zijn.
Urszula Krupa (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik tijdens de vorige zitting niet aan het woord ben gelaten, zou ik vandaag in het Europees Parlement willen protesteren tegen een geval van schending van de mensenrechten en de menselijke waardigheid.
Tijdens onze vlucht naar Buenos Aires, waar ik op uitnodiging van de Poolse gemeenschap in de Verenigde Staten de universele Europese waarden toelichtte en verdedigde, samen met de directeur van een katholieke radiozender die door miljoenen luisteraars wordt gerespecteerd, werden we voortdurend lastiggevallen door journalisten van de private, commerciële televisiemaatschappij TVN. Ze hebben niet alleen geprobeerd om ons tot interviews te dwingen, maar hebben de priester en mijzelf, een lid van het Europees Parlement, ook persoonlijk beledigd. Dit psychologische geweld, dat onze mentale en lichamelijke gezondheid tijdens deze veertien uur durende vlucht in gevaar bracht, werd gelukkig enkele keren onderbroken dankzij de tussenkomst van de bemanningsleden van Lufthansa, maar ging ook na de landing door.
Ik zou tevens willen wijzen op het gevaar om informatie over vluchten, stoelnummers en hotelreserveringen aan derden te verstrekken, tegen de bestaande wetgeving in, aangezien deze gegevens door terroristen van allerlei slag kunnen worden misbruikt.
Peter Baco (NI). – (SK) Dames en heren, onze Hongaarse collega’s halen in hun toespraken in het Europees Parlement regelmatig uit naar Slowakije zonder dat daar gefundeerde redenen voor zijn. De jongste aanval bestond uit leugens over de afschaffing van het nationale netwerk van radiozenders in Slowakije en pesterijen over de manier waarop Slowakije moet samenwerken met Hongarije bij de bescherming van het watergebied van het Kleine Graaneiland in de Donau.
Er bestaat immers al lang overeenstemming over het waterregiem in de hele Donauregio. Het jongste akkoord bestaat uit een verdrag dat in 1998 door vertegenwoordigers van de regeringen van Hongarije en Slowakije is gesloten. Ik had zelf de leiding over de Slowaakse delegatie, en ik herinner mij nog heel goed dat dit verdrag ook tegemoetkwam aan de Hongaarse eisen betreffende dit gebied. De Slowaakse regering heeft dit verdrag geratificeerd en houdt zich eraan, en nu moet ook de Hongaarse regering het eindelijk eens ratificeren en zich eraan houden.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur voor de regionale samenwerking in het Zwarte-Zeegebied wil ik mijn verontrusting kenbaar maken over het akkoord dat Bulgarije op 18 januari 2008 met Rusland heeft gesloten over deelname aan en steun voor het Russische energieproject South Stream.
Dit project vormt in twee opzichten een probleem voor de energieveiligheid van de Europese Unie. Allereerst druist de steun van een lidstaat voor dit project in tegen de primaire doelstelling van de Unie om haar energiebronnen te diversificeren. Het South-Streamproject zou de afhankelijkheid van de EU van één enkele bron slechts vergroten. In de tweede plaats betekent het South-Streamproject als zodanig al een ondermijning van het Nabucco-project, dat algemeen wordt gezien als een project dat van strategisch belang is voor het succes van het energieveiligheidsbeleid van de EU.
Ik wil u eraan herinneren dat dit akkoord tussen Bulgarije en Rusland tot stand kwam in een periode dat een meerderheid in het Europees Parlement het verslag inzake de samenwerking in het Zwarte-Zeegebied goedkeurde.
Cătălin-Ioan Nechifor (PSE). – (RO) Ik had in mijn eerste opmerking van één minuut liever een wat positiever onderwerp aan de orde gesteld, maar wat er vorige week aan de oostelijke grens van de Europese Unie is gebeurd, moet als waarschuwing dienen voor ons allen.
Op 21 en 22 januari versperden groepen Oekraïense burgers bij de grenspost Siret-Porubnoe, tussen Roemenië en Oekraïne, auto’s de toegang. Daarmee wilden zij hun ongenoegen kenbaar maken over het feit dat zij moeten betalen voor een visum om het Roemeense grondgebied te mogen betreden, terwijl Roemeense onderdanen sinds 1 januari 2008 geen visum meer nodig hebben om naar Oekraïne te gaan.
Als lidstaat moet Roemenië zich houden aan de Europese regels inzake visa voor onderdanen van niet-EU-landen en heeft het geen enkele mogelijkheid om een voorkeursbehandeling voor Oekraïne toe te passen. Daarom ben ik van mening dat het Parlement en de Commissie bij Oekraïne moeten aandringen op duidelijker maatregelen, als teken dat het zijn Europese roeping ...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op een recent verslag van het milieubeschermingsagentschap met betrekking tot de waterkwaliteit in Ierland. Terwijl we flink hebben geïnvesteerd in het verbeteren van afvalwatersystemen op grond van de waterkaderrichtlijn, moeten we nog steeds bepaalde doelstellingen realiseren met betrekking tot de waterkwaliteit.
In dit verband wil ik een kwestie noemen die we in Ierland hebben genegeerd en blijven negeren: de kwestie om substantiële financiële middelen te steken in het verbeteren en opknappen van septische putten in Ierland, in het bijzonder op het platteland van Ierland. Er is een veel te grote tendens om septische putten de schuld te geven van de dreigende vervuiling van het Ierse drinkwater. Maar, voor zover er een probleem is, is het absoluut noodzakelijk dat de Ierse regering zorgt voor een met subsidie gesteund programma om bestaande septische putten te onderzoeken en, waar nodig, te verbeteren.
Maar misschien bestaat hier een agenda om niet te investeren in het verbeteren van septische putten en dit dan te gebruiken als stok om de plattelandsbevolking te slaan. Als dat het geval is, dan is dat kortzichtig en geheel in strijd met de Europese wetgeving.
Francesco Enrico Speroni (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, collega’s, de Napolitaanse politici hebben de gewoonte om hun vuilnis over heel Europa te verspreiden. Nu komt het afval zelfs tot in het Quirinaal, waar de gemene Napolitaanse bolsjewiek heeft aangezet tot vleierij om de agonie van zijn disgenoten voort te zetten, waarbij hij de democratie verspeelt en de wens van het volk om een nieuw parlement te kiezen. Maar van iemand die de Sovjet-Russische inval in Hongarije goedkeurt, kun je ook niets anders verwachten.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Graag maak ik van deze gelegenheid gebruik om het woord te voeren in de plenaire vergadering om te verklaren dat de situatie van Kader Şahin, een jonge activist van de Turkse communistische partij die sinds januari 2007 door de Turkse autoriteiten gevangen is genomen zonder dat de reden van de beschuldigingen tegen haar of de reden van het voorarrest bekend is gemaakt, onaanvaardbaar is.
Kader Şahin werd gearresteerd toen een persconferentie over de onderdrukking van Turkse politieke gevangenen in december 2000 door de Turkse politie met geweld werd onderbroken. Ermee rekening houdend dat een nieuwe hoorzitting plaats zal vinden op 5 februari, betreuren wij deze situatie en doen wij een oproep aan de Turkse autoriteiten om haar onmiddelijk vij te laten en de ongegronde beschuldigingen tegen haar in te trekken.
Gerard Batten (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Alexander Litvinenko getuigde voor de Mitrokhin-commissie in Italië en beweerde tegen mij persoonlijk dat Romano Prodi op een of andere manier een agent van de KGB was. Mario Scaramella van de Mitrokhin-commissie kwam later naar Londen om de heer Litvinenko te waarschuwen over moorddreigingen. De heer Litvinenko werd korte tijd daarna vermoord.
De heer Scaramella keerde terug naar Italië, waar hij onmiddellijk werd gearresteerd. Hij is de afgelopen dertien maanden vastgehouden op basis van verzonnen beschuldigingen, zonder proces en wordt toegang tot de buitenwereld onthouden. De heer Scaramella is zijn inkomen kwijtgeraakt, zijn huis, het contact met zijn kinderen is afgesneden en zijn gezondheid loopt gevaar. Mario Scaramella is politieke gevangene. Zijn voortdurende opsluiting is een schandaal in het hart van de Europese Unie. Zijn enige overtreding, als dat zo kan worden genoemd, was een licht te laten schijnen in de verdorven uithoeken van de Europese politiek. Alle democraten zouden on zijn onmiddellijke, onvoorwaardelijke vrijlating moeten vragen.
László Tőkés (NI). – (HU) In dit Europese Jaar van de interculturele dialoog wil ik uw aandacht vragen voor een buitengewoon discriminerende ontwerpwet van de Roemeense Conservatieve Partij, die, indien hij wordt aangenomen, ervoor zal zorgen dat mensen die tot etnische minderheden behoren en die de officiële taal van Roemenië niet spreken, hun nationaliteit wordt ontnomen. Deze taalwet is primair gericht tegen de Hongaarse gemeenschap in hun oude thuisland Transsylvanië. Tot nu toe heeft nog geen enkele partij in het Roemeense parlement zich tegen deze wet verzet, en de Nationale Raad voor de bestrijding van discriminatie heeft er zelfs het groene licht voor gegeven. Tegelijkertijd zal het Roemeense parlement binnenkort ook een andere discriminerende wet aannemen, namelijk de Onderwijswet. Wij zullen op zeer korte termijn over deze beide kwesties contact opnemen met Leonard Orban, de Roemeense commissaris voor meertaligheid in de Europese Commissie, omdat wij stellig van mening zijn dat Roemenië zich met betrekking tot zijn taalwetten moet aansluiten bij de democratische praktijk van het Europees Parlement.
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een punt ter sprake brengen met betrekking tot de Europese Overeenkomst inzake de adoptie van kinderen. Die is door de Raad van Europa in 1967 aangenomen. Vier decennia later is zij verouderd en moet zij vervangen worden.
In 2002 besloot de Raad van Europa dat de overeenkomst veranderd moest worden. In 2004 werd overeenstemming bereikt over voorstellen. In 2007 werden de juridische deskundigen het eens over de tekst van de nieuwe overeenkomst. Nu blijkt echter dat één land een wegversperring heeft opgeworpen en daarmee voorkomt dat de overeenkomst wordt voorgelegd aan het Comité van Ministers.
Ik vind dat een duidelijke boodschap moet worden gestuurd van het Parlement naar de Raad van Europa dat deze zaak zo snel mogelijk moet worden geamendeerd en dat er voor een nieuwe overeenkomst moet worden gezorgd om haar up-to-date te brengen met wat er in de afzonderlijke landen is gebeurd, en waarbij ook rekening wordt gehouden met de beslissingen van het Hof voor de Rechten van de Mens. Ik zou willen vragen dat een duidelijke boodschap naar de Raad van Europa wordt gestuurd.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds de uitbreiding van de Schengen-zone zijn de prijzen van visa voor niet-EU-burgers sterk gestegen. Zo moeten Wit-Russen vandaag twaalf keer meer voor een visum betalen dan voordien het geval was – zestig euro in plaats van vijf euro. Zoveel verdient een beginnende arts in Wit-Rusland. Zestig euro, dat is een derde van het gemiddelde maandloon in dit land. Voor vele Wit-Russen vormt deze hoge prijs een belemmering die hen ervan weerhoudt om een visum aan te vragen en hun EU-buren te bezoeken.
De Europese Unie staat direct contact tussen de burgers in de weg, net op een moment waarop ze een beleid van goed nabuurschap in het Verdrag van Lissabon heeft opgenomen. Het verhogen van de prijzen van visa is dus niet alleen een pijnlijke paradox, maar ook een schitterend geschenk voor president Lukashenko, die blijft verkondigen dat de Wit-Russen niets van Europa te verwachten hebben.
Dames en heren, hier moet dringend verandering in komen. Laten we de nodige stappen nemen om de prijs van visa voor burgers uit Wit-Rusland te verlagen.
Toomas Savi (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, gisteren publiceerde de Russische staatsgefinancierde jeugdorganisatie Nashi de lijst van Estlanders die zij voorstellen in Rusland personae non gratae te verklaren. Onder hen bevindt zich, naast de president van de Republiek Estland, Toomas-Hendrik Ilves, voormalig lid van het Europees Parlement, mijn vriend en collega, Tunne Kelam, lid van de delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Rusland.
Nashi, die het niet-democratische regime van president Poetin steunt, beschrijft de heer Kelam als consequente Russofoob, die bekend heeft gestaan om zijn nervositeit en ongezonde, alledaagse nationalisme.
Al degenen onder ons die de heer Kelam goed kennen, weten heel goed dat die harteloze woorden compleet leugens zijn. Naar mijn mening zou het Europees Parlement op deze belediging moeten reageren. Maar, van de andere kant, is het feit dat hij een vijand is van de vijanden van de democratie in Rusland, een heel groot compliment voor de heer Kelam en zijn inspanningen.
Ewa Tomaszewska (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, één van de belangrijkste en algemeen erkende beginselen in de Europese Unie is dat van non-discriminatie. In tal van documenten wordt verwezen naar de noodzaak om de rechten van personen met een handicap extra te beschermen. We zijn ons tevens bewust van de belangrijke sociale rol die sport heeft, ook op het vlak van maatschappelijke integratie. In bepaalde EU-lidstaten wordt er op dit moment wetgeving goedgekeurd in verband met sociale bijstand voor sporters en ex-sporters, vooral sportlui die in het verleden aan de Olympische Spelen hebben deelgenomen en zich in moeilijke materiële omstandigheden bevinden. Dat is uiteraard een goede zaak. Ik kan echter moeilijk aanvaarden dat sporters met een handicap in deze context over het hoofd worden gezien.
Desislav Chukolov (NI). – (BG) In de afgelopen twintig jaar had Bulgarije een rechtsstaat moeten zijn, maar dat is het niet. De neocommunisten in ons land deinzen nergens voor terug. Georgi Pirinski, de voorzitter van het Bulgaarse parlement, beperkt de vrijheid van meningsuiting door journalisten verbodsbepalingen op te leggen waardoor ze worden belemmerd bij de uitoefening van hun beroep. Tegelijkertijd blijkt dat de heer Pirinski een Amerikaans burger is, en volgens de Bulgaarse wet helemaal geen Bulgaars burger. Daarentegen heeft een van de beruchtste drugshandelaren in Europa, Budimir Kujovic, het Bulgaarse burgerschap omdat hij van de topambtenaren van het Ministerie van Binnenlandse Zaken een paspoort heeft uitgereikt gekregen, zodat hij nu ongehinderd door de hele Unie kan reizen om zijn zaken te regelen. Het openbaar ministerie heeft de zaak onderzocht, niemand heeft schuld, maar het paspoort blijft geldig.
Tegelijkertijd staat de partij die in ons land het meest uitgesproken oppositie voert, Ataka, dagelijks bloot aan aanvallen van degenen die het er voor het zeggen hebben. De vrouw van onze leider, Kapka Siderova, kreeg een miskraam doordat de pesterijen tegen haar zover gingen dat zij werd aangeklaagd in een politiek schijnproces. Tot slot stel ik voor dat de heer Pöttering eens iets meer gaat doen dan onverschillig blijven toekijken en de neocommunisten in Bulgarije steunen.
Jaroslav Zvěřina (PPE-DE). – (CS) Reeds in 2000 heeft de Raad van Europa de wens uitgesproken om van de Europese Unie binnen tien jaar de meest dynamische concurrerende economie ter wereld te maken. Sinds die tijd is al vaak gezegd dat we daar op de een of andere manier niet in slagen.
Er is niets substantieels gedaan op het gebied van de octrooiwetgeving, en onze hele innovatieomgeving mist dynamiek.
De gewijzigde Lissabon-strategie levert heel weinig nieuws op. Misschien zijn de doelstellingen die erin zijn geformuleerd iets bescheidener. Dat is reden te meer om te proberen doelstellingen te formuleren die gemakkelijker kunnen worden gerealiseerd. Naar mijn mening hoort daarbij ook de vereenvoudiging van de wetgeving en de afschaffing van overbodige regelgeving op alle gebieden waar dat maar mogelijk is.
Minder Europese wetgeving is een veelbelovende methode. De invoering van het beginsel van de “discontinuïteit” in de werkwijze van het Europees Parlement zou in dit verband zeker zinvol zijn. Het zou een positieve stap zijn om de wetgevingsvoorstellen die niet zijn ingediend, in te trekken zodra de parlementaire termijn is verstreken.
Pierre Pribetich (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de afgelopen week is het wetgevingspakket inzake klimaatverandering en energie gepresenteerd. Wij kunnen de strekking van de voorstellen van de Commissie alleen maar toejuichen. Deze problematiek raakt veel sectoren, waaronder met name huisvesting en, meer in het bijzonder, sociale huisvesting. Wij zijn ons ervan bewust dat een groot deel van het sociale woningpark op het grondgebied van de Unie met deze noodzakelijke aanpassingen te maken krijgt. De kosten voor bijvoorbeeld verwarming vormen een belangrijke uitgave voor huurders, en moeten gereguleerd en zelfs verlaagd worden. De aanpassingen aan de sociale woningen passen dus in het kader van dit beleid inzake duurzame ontwikkeling en vergen speciale financieringen om aan deze nieuwe eisen te voldoen. Tot nu toe heeft de Commissie de financieringen gericht op de nieuwe lidstaten, die op die manier omvangrijke steun ontvingen. Dit is niet het geval voor de oude lidstaten. Voor het huisvestingsbeleid op nationaal niveau is echter substantiële financiële steun nodig om de veranderingen in de sociale woningbouw te bespoedigen. Om ervoor te zorgen dat het beschreven beleid geloofwaardig is, moet de daad dan wel bij het woord worden gevoegd. De Commissie dient hieruit alle conclusies te trekken en de aanpassingen aan de sociale woningen op het gehele grondgebied van de Unie te financieren.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag in de notulen opgenomen willen zien wat er vanmiddag in de plenaire vergadering heeft plaatsgevonden. Onder voorzitterschap van de heer Pöttering heeft de voorzitter van de sociaaldemocratische Fractie, Martin Schulz, mij vanaf de eerste rij, zo luid en zo duidelijk dat het hier te verstaan was, toegeroepen: “Hou je waffel, idioot dat je bent”. Dat gedrag is echt onacceptabel, dat is beledigend en bovendien ook lasterlijk. Ik verwacht dat er passende maatregelen worden genomen, vooral omdat het hier gaat om iemand die de positie wil innemen die de heer Pöttering op dit moment heeft. Zo mag het in het Parlement niet gaan. Temeer niet, omdat er tegelijkertijd enkele willekeurig gekozen afgevaardigden met absurde sancties werden bedreigd, omdat ze de moed hadden een referendum te eisen.
Petya Stavreva (PPE-DE). – (BG) Het tweede jaar van Bulgarije’s lidmaatschap van de Europese Unie dreigt veel Bulgaarse melkveehouders fataal te worden. De hoge prijzen van veevoeders, de lage prijzen die de landbouwers voor hun melk krijgen en een gebrek aan middelen om de dieren gedurende in de wintermaanden te voederen, alsmede het ontbreken van een gericht overheidsbeleid voor de veehouderij zijn factoren die kunnen leiden tot de vernietiging van vee en tot het faillissement van veel Bulgaarse boeren. Nu de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een buitengewoon belangrijk onderwerp is voor de Europese Unie, moeten wij ook rekening houden met de huidige situatie van de agrarische sector in de nieuwe lidstaten. Wij mogen onze ogen niet sluiten voor de moeilijkheden waar de landbouwers in de recent toegetreden landen mee te maken hebben als gevolg van de aanpassingen die nodig zijn om aan de Europese normen te voldoen. De Bulgaarse landbouwers verwachten, net als hun Europese collega’s, dat wij verstandige besluiten zullen nemen voor de toekomst van het agrarisch bedrijf in de Gemeenschap.
Marianne Mikko (PSE). – (ET) Dames en heren, het feit dat de directeur van de vestiging van de British Council in Sint-Petersburg, de heer Kinnock, en zijn collega’s zijn geïntimideerd — tot ondervraging door de Russische autoriteiten aan toe — vereist onze volledige aandacht. De beschuldigingen aan het adres van de British Council vormen een schakel in de keten waartoe ook de virtuele aanvallen op Estland, de blokkade van Poolse etenswaren en de radioactieve aanslag in Londen behoren. In elk van deze gevallen beweerde het Kremlin quasi-onschuldig dat het om een op zichzelf staand incident ging.
Dames en heren, zo’n groot aantal op zichzelf staande incidenten wijst op een systeem. De Russische minister van Buitenlandse zaken, de heer Lavrov, heeft afgelopen donderdag expliciet gezegd dat de hervorming van het Europese veiligheidssysteem een prioriteit is in de Russische buitenlandse politiek voor 2008. Rusland wil de Europese Unie hervormen door onze buitenlandse politiek te verlammen en ons op energiegebied klem te zetten tussen de Noordstroom en de Zuidstroom.
Omdat wij geen weerloos slachtoffer willen worden van een sterke Russische buitenlandse politiek, moeten we samen sterk staan in solidariteit. Wij in het Europees Parlement moeten de intimidatie van de British Council veroordelen.
Marian Zlotea (PPE-DE). – (RO) Vrij verkeer van goederen is een van de hoekstenen van de Europese Unie. Ik zou graag de aandacht van het Parlement vestigen op de situatie van dit fundamentele principe in Roemenië. Bij haar aantreden besloot de Roemeense regering een taks voor de eerste inschrijving van motorrijtuigen in te voeren. Vervolgens kondigde de regering aan dat zij deze taks, die door de Commissie als strijdig met het acquis communautaire wordt beschouwd, weer wilde afschaffen om voortzetting te voorkomen van de niet-nalevingsprocedure die tegen Roemenië in gang was gezet. De Roemeense autoriteiten weigeren echter burgers de taks terug te betalen die ze al betaald hebben, hoewel deze verplichting verankerd is in jurisprudentie van het EHvJ.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het concept van Europees burgerschap en gelijke rechten voor alle Europese onderdanen zal alleen geheel worden gerealiseerd als alle lidstaten de in het Verdrag vastgelegde rechten overnemen en zich eraan houden. Ik zou u graag willen zeggen dat ik met een schriftelijke verklaring begonnen ben en ik zou u willen verzoeken deze te ondertekenen, om te voorkomen dat zulke situaties zich in de toekomst weer voordoen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) De Lissabonstrategie brengt tot uitdrukking dat de EU zich eraan verbindt de meest competitieve kenniseconomie te worden. De doelstellingen van de Lissabonstrategie zijn onder andere de toename van investering in onderzoek, de ontwikkeling van de informatiemaatschappij en het scheppen van banen die een hoge opleiding vereisen.
Helaas hebben betreurenswaardig weinig lidstaten drie procent van hun BBP in onderzoek geïnvesteerd. Tweederde van deze gelden zou uit de particuliere sector moeten komen. Nu we het tegenwoordig hebben over het terugdringen van de klimaatverandering, duurzame energiebronnen, groenere voertuigen, het vergroten van de energie-efficiëntie van verschillende bedrijfstakken, overstappen op digitale technologie enzovoorts, zou het investeren in onderzoek een van onze prioriteiten moeten zijn. Helaas is, ondanks de toewijzing van nationale of Europese gelden aan onderzoek, het verband tussen fundamenteel onderzoek en de industriële toepassing van de resultaten nog zeer zwak.
Ik roep de Europese Commissie op een strategie en een actieplan op te stellen om alle Europese burgers in staat te stellen van de resultaten van onderzoek te profiteren. Ik ben ervan overtuigd dat de ontwikkeling van toegepast onderzoek zal leiden tot het creëren van banen die een hoge opleiding vereisen en tot de ontwikkeling van een kenniseconomie.
Oldřich Vlasák (PPE-DE). – (CS) Dames en heren, staat u mij toe te spreken over een onderwerp dat zeer belangrijk is als het gaat om het handhaven van een variëteit aan streekproducten en het beschermen van traditionele producten, namelijk České pivo (Tsjechisch bier).
Het was deze naam, České pivo, die midden januari van dit jaar in het publicatieblad van de Europese Unie is gepubliceerd, samen met een voorstel om hem als beschermde geografische benaming te registreren.
České pivo is uniek, niet alleen volgens zijn consumenten maar ook volgens experts uit de bierbrouwindustrie en functionarissen van de Commissie. Door de manier waarop de Tsjechische bierbrouwindustrie zich in het verleden heeft ontwikkeld, hebben de gebruikte typen mout en hop en de gebruikte brouwprocessen samen České pivo een smaak gegeven die anders is dan Europese bieren als Heineken of Stella Artois.
Tsjechië heeft meer dan drie jaar op registratie aangedrongen. Langdurige en uitputtende onderhandelingen zijn geculmineerd in publicatie in het publicatieblad.
Ik zou zowel de functionarissen van de Europese Commissie als de Tsjechische experts graag willen danken voor hun verantwoordelijke aanpak van deze zaak. Ik geloof dat van nu af aan niets zal verhinderen dat České pivo deel van het culturele erfgoed van Europa wordt.
Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het punt aan de orde stellen van de chronisch obstructieve longziekte (COPD), een ziekte die tegen 2020 de op twee na grootste doodsoorzaak zal zijn in de wereld. In 2000 zijn 2,7 miljoen mensen overleden aan de gevolgen van COPD. Wel driekwart van de mensen met COPD heeft moeite met simpele taken zoals traplopen. COPD wordt geassocieerd met veel andere gezondheidsproblemen en roken is niet de enige risicofactor: omgevingstabaksrook en milieuvervuiling worden ook in verband gebracht met COPD. Naarmate de bevolking ouder wordt, zal COPD een steeds groter probleem worden. Ik verzoek de collega´s dringend Schriftelijke Verklaring 0102/2007 te ondertekenen.
Csaba Sógor (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek in mijn moedertaal, het Hongaars. Thuis kan ik dat niet doen. Ik ben zeer verheugd dat het hier wel mogelijk is. Inzake het Romavraagstuk is het ons aller plicht de spanningen te doen verminderen die zich recentelijk tussen de bevolkingsgroepen hebben opgebouwd en een halt toe te roepen aan de wijd verbreide anti-Romagevoelens. We moeten dringend een oplossing vinden voor de economische migratie.
De Romastrategie van de EU vormt echter wel een basis voor het uitwerken van een beleid voor nieuwe en traditionele nationale minderheden binnen de EU. Kosovo herinnert ons er weer aan dat de kwestie van mensen- en minderhedenrechten een internationale, Europese zaak is geworden. Wij zijn verantwoordelijk voor wat er binnen en buiten de EU gebeurt. Vandaag de dag, in een van onze lidstaten, zijn het geen Gemeenschapsrechten maar Gemeenschapsmisdaden die worden opgerakeld. In Roemenië zou de taalwet enige honderdduizenden mensen van hun nationaliteit beroven. We noemen dit nu omdat wij allemaal verantwoordelijk zijn voor onze landen, voor onze buren en voor heel Europa. Deze verantwoordelijkheid is er niet alleen bij verkiezingen, maar is voortdurend aanwezig in ons dagelijkse werk en ook in het vinden van een afdoende oplossing voor het Romavraagstuk. Dank u.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (SK) De situatie in het Slowaakse parlement is gespannen en ongewoon. Er zal een besluit genomen worden over het Verdrag van Lissabon, maar de parlementsleden van de oppositie zijn van plan geen deel te nemen aan de stemming als protest tegen een antidemocratische perswet. Dit is verrassend nieuws, maar wat zit erachter?
De regering van Robert Fico blijft maatregelen nemen die in tegenspraak zijn met de basisprincipes van democratie en rechtsstaat. De premier negeert de oppositie en, zoals hij zelf meer dan eens heeft gezegd, de media zijn volgens hem de voornaamste oppositie. De perswet is beperkend en de manier waarop hij de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid beknot is onacceptabel. Dit is niet alleen door de Slowaakse Bond van Journalisten benadrukt, maar ook door de OVSE; deze laatste deed zelfs een krachtig beroep op het parlement om het controversiële voorstel te verwerpen.
Namens een zeer grote meerderheid van de oppositie in het parlement kan ik zeggen dat wij het Verdrag van Lissabon steunen; wij betreuren het dat de middelen van de Slowaakse oppositie om tegen zo’n schandelijke perswet te protesteren beperkt zijn.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Het Europees Parlement heeft de strijd voor mensenrechten op Cuba erkend door de Sacharovprijs in 2002 aan de Cubaanse dissident Oswald Payá Sardiñas toe te kennen en in 2005 aan de Dames in het Wit; maar, dames en heren, bij solidariteit komt veel meer kijken.
Het volk van Cuba, dat alleen maar van vrijheid kan dromen terwijl het wordt bedreigd door onderdrukking en gevangenschap, heeft meer nodig dan solidariteit. De Damas de Blanco hebben vandaag concrete hulp van het Europees Parlement nodig om hun echtgenoten vrij te krijgen, opponenten van het dictatoriale regime wier gezondheid verslechterd is door de onmenselijke omstandigheden in de gevangenis en die het risico lopen in gevangenschap te sterven.
Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u te helpen de vrijlating te verkrijgen van de 45-jarige Antonio Ramón Díaz Sánchez, die in 2003 tot een gevangenisstraf van 27 jaar is veroordeeld. Antonio, wiens gezin wij al een tijd steunen en die ik samen met mijn mede-Parlementsleden Peter Šťastný en Milan Gaľa symbolisch heb geadopteerd, is ernstig ziek en heeft dringend hulp nodig; zonder hulp zal hij in de gevangenis aan zijn ziekte overlijden.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter. Vorige week heeft voorzitter Barroso hier in het Parlement het stappenplan gepresenteerd waarmee de Commissie de ambitieuze Europese reductie van kooldioxide tot stand wil brengen. De volgende dag verwierp de gemeenteraad van Trebišov in Slowakije unaniem een plan om een energiecentrale te bouwen die vier miljoen ton kooldioxide per jaar zou uitstoten en waartegen anderhalf jaar lang wijdverbreide protesten zijn geweest, met petities en boetes aan beide zijden van de grens. We zouden nu kunnen zeggen: “Hoera! Democratie, subsidiariteit en burgerlijke moed werken.” Er is echter nog een vraag. Hoe kan het zelfs maar bij het Slowaakse ministerie van Milieuzaken opkomen een dergelijke centrale te steunen en aan te bevelen? Dit is voor mij een aanwijzing dat sommige landen nog heel veel gratis kooldioxidequota van de Commissie hebben. Daarom doe ik een beroep op de Commissie de grondslagen voor de aan Slowakije toegewezen kooldioxidequota te herzien, want als de Slowaakse regering zich in 2008 het hoofd breekt over een reusachtige kolengestookte energiecentrale met ouderwetse technologie, dan betekent dat dat het stimuleringssysteem van de Unie niet werkt. Ik dank u.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) In haar op 17 januari 2008 gepubliceerde rapport stelt de Europese Groep van regelgevende instanties dat sinds het Europees Parlement en de Raad de Richtlijn betreffende roaming op openbare mobiele telefoonnetwerken binnen de Gemeenschap hebben aangenomen, de roaming-gesprekstarieven gedaald zijn en exploitanten niet geprobeerd hebben hun verlies te compenseren door de tarieven voor andersoortige gesprekken te verhogen.
Een andere uitkomst was dat de mobieletelefoonnetwerken in de EU waar het roaminggesprekken betreft tot maar liefst twintig procent te veel berekenen dankzij de gesprekstarieven: roaminggesprekken worden per minuut in rekening gebracht. Ik waardeer de inzet van commissaris Reding, die heeft aangekondigd dat de Commissie binnenkort iets aan deze situatie zal doen.
Naar mijn mening is het essentieel dat exploitanten van mobieletelefoonnetwerken de consument roaminggesprekken aanbieden die per seconde in rekening worden gebracht, zoals ze dat ook op landelijk niveau doen. Verder zou ik willen aanbevelen dat het stuk dat nu wordt voorbereid, ook ingaat op de kosten van SMS- en roaming-gegevensdiensten.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een wijs besluit in december van de Commissie om de invoer van Braziliaans rundvlees van alleen goedgekeurde veebedrijven toe te staan voorzag op 1 februari een positieve lijst van ongeveer 300 boerenbedrijven, die gebaseerd was op eerdere inspecties door het Voedsel- en Veterinair Bureau.
Verwarring alom naar aanleiding van een verklaring vandaag van commissaris Kyprianou dat er met ingang van aanstaande vrijdag een invoerverbod zou zijn, omdat de Braziliaanse autoriteiten een lijst van 2 600 bedrijven hadden gepresenteerd, waardoor ernstige twijfel werd opgeroepen, dus zal er al meer tijd nodig zijn om die te controleren. Maar de commissaris vervolgde – en ik citeer – “Er is voorlopig geen positieve lijst ... maar natuurlijk kan dit in de komende paar dagen veranderen”.
Dus, komt er een of komt er geen verbod? Zullen de 300 of zo door de VVB geïnspecteerde bedrijven de facto een positieve lijst vormen, hangende de inspectie van de andere bedrijven? Waarom is er vandaag geen persbericht gekomen van een zegsman van Kyprianou? Onze consumenten en boeren verdienen opheldering.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mag ik een zeer belangrijk verslag onder de aandacht van het Huis brengen, dat gisteren door de Commissie is gepubliceerd over het leven van meer dan een miljoen Europese mensen die in instellingen leven? Dit zijn mensen met een handicap en de conclusies zijn niet aangenaam om te lezen. De levenskwaliteit in deze instellingen varieert enorm en de waardigheid van de mensen die er leven is niet altijd gegarandeerd.
Institutionele zorg is vaak van onaanvaardbaar slechte kwaliteit. Mag ik de mensen in het Huis vragen om het verslag van hun eigen land te lezen, omdat het misschien ons allemaal wel eens wakker zou kunnen schudden? Ik weet hoe de situatie in Bulgarije onlangs nog aandacht heeft gekregen in de media en velen van ons zijn daar bezorgd over, maar zelfs in mijn eigen land zouden we op dit gebied ook nog verbeteringen kunnen bewerkstelligen.
Het gaat niet alleen om geld. Diensten in de gemeenschap zijn niet duurder dan institutionele zorg als we rekening houden met de behoeften van de bewoners en de kwaliteit van hun leven.
Tenslotte noem ik nog het Delta Centrum, dat ik vorige week nog in Carlow in Ierland heb bezocht. Het is een uitstekend praktijkvoorbeeld voor volwassenen met een handicap die in de gemeenschap kunnen leven en dit centrum kunnen bezoeken.
Mihaela Popa (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, het Romavraagstuk gaat de hele Europese Unie aan, niet alleen Roemenië. De Unie heeft significante bedragen ter beschikking gesteld om de bevordering van gelijke kansen veilig te stellen. Er zijn gelden geoormerkt voor de desegregatie van Roma; er zijn echter nog steeds problemen. Ik ben ervan overtuigd dat de besteding van deze Europese gelden moet worden gecontroleerd; met name de duurzaamheid van door de EU betaalde projecten moet worden gecontroleerd.
Een mentaliteit is moeilijk te veranderen. Maar onderwijs speelt een belangrijke rol bij het veranderen van een mentaliteit. Daarom ben ik ervan overtuigd dat er extra geld nodig is voor intercultureel onderwijs, culturele en artistieke activiteiten, sportevenementen, “tweede kans”-onderwijs, voorlichting op het gebied van gezondheidszorg, etc., met als doel de integratie van Roma in alle Europese maatschappijen. Ik zou graag willen herhalen dat deze programma’s moeten worden gecontroleerd, vooral wat betreft hun duurzaamheid.
De Voorzitter. – Hiermee zijn wij aan het einde gekomen van de spreektijd van één minuut, die iets langer duurde dan gebruikelijk. Ik denk dat het de langste spreektijd van één minuut was uit de geschiedenis van het Parlement. Dat moest er natuurlijk een keer van komen.
22. Actieplan voor energie-efficiëntie – Het potentieel realiseren (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0003/2008) van Fiona Hall, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het actieplan voor energie-efficiëntie: Het potentieel realiseren (2007/2106(INI)).
Fiona Hall, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag eerst de schaduwrapporteurs heel erg bedanken voor hun goede samenwerking met betrekking tot dit verslag.
Energie-efficiëntie is van cruciaal belang voor het verminderen van koolstofemissies, voor het verbeteren van energievoorzieningszekerheid en het opvoeren van economische efficiëntie. In oktober 2006 produceerde de Commissie een actieplan voor energie-efficiëntie, waarin zij een verbetering van de energie-efficiëntie van twintig procent in 2020 voorstelde en tien prioriteitsgebieden voor actie bekend maakte. Die varieerden van huishoudelijke apparaten to gebouwen en transport en omvatten financiële stimuleringsmaatregelen, energie-efficiëntiebewustzijn en nog veel meer. Afgelopen maart keurden de EU-staatshoofden het actieplan van de Commissie goed en energie-efficiëntie haalde de krantenkoppen omdat kanselier Merkel verklaarde dat inefficiënte gloeilampen zouden moeten worden verboden.
Nu is het Parlement aan de beurt om het actieplan te beoordelen. Ik hoop dat ons verslag een sterk signaal uitzendt over wat leden van het Europees Parlement willen zien gebeuren met betrekking tot energie-efficiëntie. Het eerste signaal dat dit verslag uitzendt is dat enkele van de voorstellen van de Commissie niet helemaal ver genoeg gaan. Ik wil graag drie voorbeelden geven. Ten eerste, het voorstel om de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen te herzien: de Commissie stelt minimum energieprestatie-eisen voor gebouwen en onderdelen van gebouwen voor, wat goed is. Gebouwen zijn van het grootste belang voor het verminderen van de vraag naar energie. Meer dan veertig procent van de energie die wij gebruiken wordt verbruikt in gebouwen en 75 procent van de gebouwen die er vandaag staan, staan er in 2050 nog steeds, dus we moeten energie-efficiëntie zowel in de bestaande gebouwen aanpakken als in de nieuwe voorraad. Maar we moeten niet alleen de 1 000 m2 grote drempel in de richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen verlagen – we moeten er helemaal vanaf en de richtlijn toepassen op alle gebouwen die verwarming en koeling vereisen, ongeacht de grootte. We moeten ook de deadline naar voren halen voor een passiefhuisstandaard voor woongebouwen en utiliteitsgebouwen in heel Europa. Het is niet goed genoeg dit alleen maar als doel voor de middellange termijn te hebben.
Ten tweede, wat betreft huishoudelijke apparaten, het verslag van het Parlement verwelkomt het voorstel te zorgen voor minimum energieprestatie-eisen, gekoppeld aan een dynamisch energie-etiketteringssysteem, om de ontwikkelingen in de technologie bij te blijven. Maar ons verslag verzoekt de Commissie om te komen met een prestatie-eis van één watt voor standby, en een analyse uit te voeren van de potentiële energiebesparingen die gehaald kunnen worden uit de algehele eliminatie van standby. Ons verslag verzoekt de Commissie dringend een tijdpad uit te zetten voor het geheel uit de markt nemen van een aantal zeer energie-inefficiënte apparaten zoals terraskachels.
Ten derde, het verslag vraagt om meer hulp voor kleine bedrijven, die in het bijzonder worden getroffen door de stijgende brandstofprijzen en die energie-efficiëntie nodig hebben. Helaas zijn vaak de financieringsplannen van zowel de EU als die van de individuele landen nogal complex. Het is prima als je een groot bedrijf bent, maar als je een microbedrijf bent met een handvol werknemers, heb je niet de capaciteit om toegang te krijgen tot complexe programma’s. Kleine bedrijven moeten behandeld worden als huishoudens en eenvoudige regelingen en geld vooraf kunnen krijgen.
Dus dat is de eerste boodschap van het verslag: dat we iets verder moeten gaan. De tweede grote boodschap is dat zowel de Commissie als de nationale regeringen hebben nagelaten bestaande energie-efficiëntiewetgeving ten uitvoer te leggen. Het actieplan van de Commissie om twintig procent te besparen in 2020 is geen op zichzelf staand plan. Het steunt in sterke mate op eerdere wetgeving en de tenuitvoerlegging van deze wetgeving is een schande geweest. De richtlijn inzake gebouwen is slechts door een handvol lidstaten op de juiste wijze omgezet. Zes maanden na de deadline van 30 juni heeft een derde van de lidstaten nog steeds hun nationale energie-efficiëntie-actieplan niet ingediend. De Commissie heeft nog niet gezorgd voor al de twintig extra personeelsleden die naar haar zeggen nodig waren om de energie-efficiëntieverplichtingen na te komen en, om die reden, is het met het tijdschema van het actieplan misgegaan.
Ik wil de Commissie echter bedanken voor haar zeer positieve en constructieve manier van reageren op de punten van kritiek die worden geuit in dit verslag en, in het bijzonder, de briefwisseling tussen commissaris Piebalgs en mevrouw Niebler, die ervoor gezorgd heeft dat het Parlement nu op de hoogte is van de laatste stand van zaken.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Hall heel graag bedanken voor een zeer tijdig en belangrijk verslag.
Onze inspanningen zijn absoluut niet alleen gericht op de tenuitvoerlegging van de huidige wetgeving maar ook op de werkelijke uitvoering van onze agenda van energie-efficiëntie-actieplannen. Ik wil vermelden dat we ook duurzame successen hebben behaald. Deze week hebben we het Convenant van burgemeesters gelanceerd, waaraan meer dan honderd steden nu deelnemen. In het College hebben we nu een richtlijn inzake duurzame energie aangenomen die indirect energie-efficiëntie versterkt. We hebben het voorstel voor CO2-reductie in de niet-ETS (emissions trading system – emissiehandelssysteem) sector aangenomen. We hebben een voorstel met betrekking tot auto-emissies aangenomen. Ik zou nog meer zeer ingrijpende maatregelen kunnen noemen, waarbij de Commissie haar beloften heeft waargemaakt. We hebben die niet alleen waargemaakt met betrekking tot wetgevingszaken. De Week van duurzame energie is een goed voorbeeld van hoe het Commissiebeleid voor het bevorderen van energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen vrucht draagt.
Ik geloof dat we de tenuitvoerlegging moeten versterken. De Commissie is begonnen met het aanspannen van 59 inbreukprocedures voor niet-tijdige tenuitvoerlegging. Op dit moment lopen er al 42 inbreukprocedures. De Commissie zal hieraan blijven werken en zal ook alle wetgeving op naleving controleren. De Europese Commissie let hier scherp op. Ik geloof dat het huidige wetgevingsvoorstel met betrekking tot ETS, niet-ETS en duurzame energiebronnen er absoluut voor zal zorgen dat de lidstaten meer nadruk zullen leggen op energie-efficiëntie.
Wat betreft de energie-efficiëntie-actieplannen hadden we een tamelijk lauwe start. Ik heb de ministers geschreven en hen herinnerd aan hun plicht om te rapporteren en kwalitatieve plannen te maken en nu hebben 21 van de 27 lidstaten dat gedaan. We hebben een voorlopige analyse gemaakt van energie-efficiëntie-actieplannen, die onderdeel zijn van het pakket en soms enigszins worden overschaduwd door de wetgevende inspanningen. Ik geloof dat het juist is dat we dit blijven doen.
Wat betreft de kwesties die mevrouw Hall noemde, een herziening van de gebouwenrichtlijn staat in het werkplan van dit jaar. We bevinden ons nu in de laatste fases van het definiëren van de energieprestatie in huishoudelijke apparaten. We zullen ook de etiketteringsrichtlijn veranderen. We geven in feite gevolg aan alle verzoeken die het Europees Parlement ons heeft gedaan.
Maar ik geloof dat deze richtlijn voor de Commissie ook heel goede richtsnoeren biedt om te volgen, omdat zij heel concreet is. Ik zou kunnen zeggen dat het in sommige zaken beter gaan en in andere slechter. Ik geloof echt dat we aandacht aan de zaak schenken maar we zouden er meer aandacht aan kunnen schenken. We zullen absoluut doen wat we hebben toegezegd. Dit verslag blijft niet op het schap liggen maar we zullen het gebruiken als werkdocument. Ik zal het Parlement voortdurend op de hoogte houden over onze voortgang op het gebied van energie-efficiëntie.
Evangelia Tzampazi (PSE), rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het rapport is volledig en coherent. Naar de mening van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid hebben we de belangrijke zaken benadrukt. Het wordt algemeen erkend dat verbetering van energie-efficiëntie de snelste, duurzaamste en meest economische manier is om de uitstoot van broeikasgas te verminderen en energie-efficiëntie te verbeteren. We zouden onderzoek en eco-vernieuwing door middel van het ontwikkelen van energie-efficiënte technologie moeten aanmoedigen, zonder daarbij uit het oog te verliezen dat een verschuiving in onze consumptiegewoonten noodzakelijk is. Wij hebben benadrukt dat de publieke sector een rol kan spelen in het bereiken van de Europese doelen door voor energie-efficiënte producten en diensten te kiezen.
Ik wijs erop dat wij als Europese burgers allemaal kunnen een bijdrage kunnen leveren, zowel wat betreft het uitstippelen van beleid als wat betreft het uitvoeren van bestaande wetgeving, door middel van de keuzes die we in ons dagelijks leven maken.
Avril Doyle, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met mevrouw Hall eens wanneer zij in haar verslag aangeeft dat energie-efficiëntie het meest rendabele en direct beschikbare instrument is in de strijd om broeikasgasemissies te beperken.
Toch heeft de Commissie gelijk wanneer zij in haar actieplan met betrekking tot energie-efficiëntie zegt dat, meer dan wat dan ook, politieke wil en betrokkenheid op nationaal, regionaal en lokaal niveau nodig zijn, willen de doelstellingen hier worden gehaald.
Het hele verslag is terecht kritisch geweest op zowel de Commissie als de lidstaten omdat ze niet meer gedaan hebben om de bestaande energie-efficiëntiewetgeving te ten uitvoer te leggen. Deze druk heeft ertoe geleid dat de commissaris zijn staf op het gebied van energie-efficiëntie heeft uitgebreid en, begrijp ik, een speciale eenheid heeft opgezet om verder vervolg te geven aan het energie-efficiëntieplan, en daarom onderstreept hij de prioriteit die de Commissie eindelijk geeft aan energie-efficiëntie om bij te dragen aan een reductie van onze CO2-emissies en te helpen het cruciale punt van klimaatverandering aan te pakken.
Het verslag van het Parlement laat echter zien dat het tempo waarin de lidstaten hun nationale energie-efficiëntieplannen indienen nog steeds bedroevend langzaam is en ik zou de Commissie willen vragen druk op hen te blijven uitoefenen.
Zelfs in Bali kreeg Europa kritiek omdat het niet voldoende nadruk legde op het gebied van energie-efficiëntie en onze inspanningen om onze CO2-emissies te verminderen. We hebben een combinatie nodig van wetgevende en op de markt gebaseerde antwoorden. Bijvoorbeeld, als alle verlichting in de EU zou overschakelen op nieuwe technologieën, zou dat geweldige energiebesparingen opleveren. Vijftig miljoen vaten olie zou worden bespaard en CO2-emissies zouden met 28 miljoen ton per jaar worden verminderd.
We wachten de herziening van de richtlijn inzake energie-efficiëntie-etikettering van de Commissie dit jaar af, omdat het huidige A tot G plan voor huishoudelijke apparaten geen verdere ruimte laat voor meer energie-efficiëntie en het nu, terwijl het zeer duidelijk en consumentvriendelijk is, marketingproblemen creëert voor producten die werkelijk efficiënter zijn, omdat het zijn grens bereikt heeft. Veel apparaten staan nu geclassificeerd als A+ of A++, categorieën die niet eens bestaan. Aan de andere kant zijn er op het ogenblik 188 miljoen huishoudelijke apparaten in de EU die meer dan tien jaar oud zijn en schrikbarend inefficiënt zijn.
Ik dank mevrouw Hall voor haar breed opgezet verslag en beveel het aan bij de collega’s.
Adam Gierek, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het verslag van mevrouw Hall, die ik met haar complexe benadering zou willen feliciteren, vestigt de aandacht op de aanzienlijke vertraging die de lidstaten en de Europese Commissie hebben opgelopen bij de tenuitvoerlegging van de bestaande wetgeving op dit gebied.
Het efficiënt gebruik van primaire energie is afhankelijk van een verbeterde efficiëntie bij de omzetting van primaire energie in elektriciteit, van de invoering van normen voor een minimaal eindgebruik van energie, van een breed gebruik van het thermo-moderniseringspotentieel van gebouwen en van de algemene invoering van warmtekrachtkoppeling door het wegwerken van administratieve barrières, alsook van het beperken van de verliezen bij de overdracht van energie en ten gevolge van frictie.
In het verslag wordt ook nader ingegaan op de globale dimensie van het probleem en op de noodzaak om de uitstoot van broeikasgassen te beperken. Onze huisvesting neemt ongeveer veertig procent van het totale energieverbruik voor haar rekening. Dit aandeel zou met behulp van thermo-modernisering met minstens de helft kunnen worden verminderd, of met twintig procent van de totale hoeveelheid verbruikte energie. Bovendien kan met behulp van warmtekrachtkoppeling, in combinatie met het terugdringen van de verliezen bij de overdracht van energie, de energie-efficiëntie worden verdubbeld. Kortom, enkel door gebruik te maken van de bestaande technologieën, met name thermo-modernisering en warmtekrachtkoppeling, kunnen de potentiële besparingen van primaire energie op 25 tot 30 procent worden geschat. De uitstoot van CO2 zal in dezelfde mate dalen.
Het is echter paradoxaal dat de tenuitvoerlegging van deze plannen kan worden verhinderd door latere regelgeving van de Europese Commissie, in de eerste plaats de beperkende emissienormen voor CO2. Die zullen in het geval van oudere kracht- en warmtekrachtcentrales die gemoderniseerd moeten worden tot een verhoging van de productiekosten leiden en de mogelijkheden voor moderniseringsinvesteringen beperken.
Nog een ander aspect van de globale reikwijdte van dit probleem is het belang om gemeenschappelijke normen inzake ecologische haalbaarheid uit te werken, die zowel in de Europese Unie als in haar partnerlanden zouden gelden. Dit is een absoluut noodzakelijke voorwaarde voor een geslaagde samenwerking en eerlijke concurrentie op de wereldmarkten.
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren! Allereerst mijn dank en mijn gelukwensen voor mijn collega Fiona Hall. Zij geeft hiermee het juiste antwoord op een zeer belangrijk en correct principieel initiatief van de Commissie. Ik moet commissaris Piebalgs lof toezwaaien dat hij zich aan het hoofd heeft gesteld van degenen die zich inzetten voor energie-efficiency. Want energie-efficiency is daadwerkelijk een van de grootste bronnen van onafhankelijkheid als het om energievoorziening gaat. Ze vormt ook een bron van innovatie, want als we alles doen wat we in het rapport eisen, dan zullen we ook op mondiale schaal een zeer vooraanstaande positie in gaan nemen voor wat betreft innovatie en het Lissabon-proces.
Desondanks valt me de overdreven lifestyle-kritiek op, die op vele plaatsen is geuit. Ik zou een voorbeeld willen noemen uit dit rapport. In paragraaf 16 wordt zeer kernachtig gezegd dat de Commissie enkele toepassingen uit de markt zou moeten nemen. Met name openluchtverwarming wordt hier genoemd, of, in de volksmond, hittestralers, “hittepaddestoelen”. De klimaathysterie krijgt af en toe toch wat totalitaire trekjes.
We zijn er net in geslaagd de rokers de cafés uit te krijgen. Ik vind dat goed, ik vind dat prima, ik heb er geen probleem mee. Veel kroegbazen hebben het nu slim aangepakt en deze hittestralers buiten neergezet. Er is een nieuwe cultuur ontstaan. De mensen hebben gezellige avondjes gecreëerd, roken buiten, en nu komt de Europese politiek, die paar mensen van ons hier, en vertellen 490 miljoen mensen wat ze in hun vrije tijd moeten doen en laten. Nu willen we de lifestyle weer veranderen. Ik denk dat onze burgers dat niet lang meer pikken.
Het is goed om bij klimaatdoelstellingen de lat hoog te leggen, maar om de lifestyle overal tot in detail te regelen…dan moeten we ons toch echt af gaan vragen of we dat wel willen. Of willen we de kerstmarkten, die we uit Duitsland en ook uit Luxemburg – beste Claude –, uit België en uit Oostenrijk kennen, willen we die nu ook voorschrijven dat er op de kerstmarkten geen openluchtverwarming meer mag zijn? Ik raad ons allen aan de medeburgers niet uit het oog te verliezen en niet daar in te grijpen waar de maatschappij zo sympathiek is, namelijk in het privéleven.
Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de homo sapiens heeft het leefmilieu waarvan hij zelf het belangrijkste onderdeel is tot op heden ernstige schade toegebracht. Dit is in belangrijke mate te wijten aan het gebruik van energie. Daarom is het verslag van mevrouw Hall over rationeel energiegebruik een uitstekende zaak.
Ik stel het bijzonder op prijs dat er in het verslag ook aandacht wordt besteed aan de eisen inzake energieprestaties voor gebouwen. De hoogst mogelijke normen voor energie-efficiëntie en warmte-isolatie moeten niet alleen op nieuwe, maar ook op gerenoveerde gebouwen van toepassing zijn.
Mijn volgende punt betreft het gebruik van verlichting op basis van LED’s, die energiebesparend en duurzaam zijn. Een heleboel elektrische huishoudapparaten zouden tijdens het gebruik ook veel minder energie kunnen verbruiken. Energieverspilling door toestellen in stand-by te laten staan moet eveneens vermeden worden.
Ik ben voorstander van de invoering van fiscale stimulansen om een rationeel energieverbruik te bevorderen. Het is verder van cruciaal belang om de Europese burgers te informeren over energievraagstukken, reeds op jonge leeftijd. Dat is wat ons te doen staat als we de toekomst van onze planeet willen vrijwaren.
Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het Hall verslag luidt de alarmklok. We zitten midden in de Week van de duurzame energie en, hoe positief dit evenement ook is, het moet niet de aandacht afleiden van het feit dat wat in het bijzonder regeringen de afgelopen twee of drie jaar bereikt hebben met betrekking tot energie-efficiëntie, uiterst teleurstellend is. Wetgeving niet implementeren, energie-efficiëntie-actieplannen insturen die geen actieplannen zijn maar alleen maar wat dingen bij elkaar gegooid – dat is belachelijk!
Ik doe een beroep op de trots van de premiers. Kom op, premiers! U komt in maart naar Brussel één jaar na de historische top waar u premiers een groot aantal toespraken hebt gehouden over het feit dat de prioriteit aller prioriteiten energie-efficiëntie is, en dan komt u één jaar later en dan hebt u als regeringen bijna niets tot stand gebracht!
Ik vind dat we alle krachten moeten bundelen om de regeringen aan te zetten tot actie. De Commissie moet ook nieuwe initiatieven goedkeuren en nemen met betrekking tot het bouwen met wkk en de etikettering van elektriciteitsbesparingen.
Tenslotte, wat betreft mijn goede vriend Schatzi:
namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) De enige sufkop hier ben jij, want er waren al kerstmarkten toen er nog geen hittestralers waren, en ik denk dat het Parlement het volste recht heeft om tenminste de vraag te stellen om welke inconsequentie het op dit gebied gaat. Dat is geen inbreuk op de levensgewoonten, maar dat is de vinger op de wond leggen, en dat moet dit Huis doen als we deze willen helen.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, iedereen is het erover eens dat de uitstoot van broeikasgassen naar beneden moet om de klimaatwijziging tegen te gaan, maar dit mag niet leiden tot een bureaucratische samenleving zonder vrijheid en dynamisme.
Daarbij zijn er twee basisprincipes. We moeten normen opstellen voor de uitstoot van elke lidstaat en het verder aan de lidstaten en aan de vrije markt overlaten om deze normen te halen. Ten tweede moeten we de emissierechten duur genoeg maken om de kosten voor de uitstoot te compenseren. Dit zal tot gevolg hebben dat automatisch rekening wordt gehouden met de emissies bij de vele miljarden economische beslissingen die dagelijks door gezinnen en ondernemingen worden genomen. Gezinnen zullen vrijwillig voor spaarlampen kiezen, autoproducenten zullen wagens met een laag brandstofverbruik produceren, vastgoedmakelaars zullen passieve huizen bouwen en energieproducenten zullen energie met lage uitstoot voortbrengen. Onderzoek en ontwikkeling op dit gebied zullen de moeite waard zijn.
Het is echter niet de taak van de EU om allerlei dingen te verbieden en details te regelen. Daarom zijn wij tegen het verbod op terrasverwarmers, tegen de belastingvoordelen voor het slopen van huizen en tegen de financiering van energiebesparingen door de overheid.
Anni Podimata (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, in de eerste plaats wil ik de rapporteur, mevrouw Hall, gelukwensen met haar stoutmoedige, holistische benadering van het vraagstuk van energie-efficiëntie, die verder gaat dan de voorstellen van de Europese Commissie.
Gegeven de huidige energiesituatie is energie-efficiëntie het effectiefste middel om klimaatverandering te bestrijden, aangezien het systeem van handel in broeikasgasemissies nog niet tot de gewenste resultaten heeft geleid.
Wat energie-efficiëntie betreft, moet er nadruk komen te liggen op de bouwsector, die verantwoordelijk is voor het verbruik van meer dan veertig procent van onze energie. In Griekenland verbruikt de bouwsector ongeveer eenderde van de totale energievoorraad en zorgt hij voor veertig procent van de kooldioxide-uitstoot. Niettemin heeft Griekenland de Richtlijn betreffende de energieprestatie van gebouwen nog steeds niet in zijn nationale wetgeving opgenomen; het is hier recent voor op de vingers getikt door het Europese Hof van Justitie en staat ook op de lijst van tien landen die nog geen nationaal actieplan voor energie-efficiëntie hebben. Maar hoewel de harmonisering van nationale wetgeving met die van de Gemeenschap essentieel is, is dat niet genoeg als we de door ons gestelde doelen willen bereiken. Het doet mij plezier dat de commissaris benadrukte dat de EU zo veel mogelijk moet aandringen op een coherentere realisering van de energiedoelstellingen door alle lidstaten.
De maatregelen en stimulansen die in het rapport worden voorgesteld, zoals toegang tot energie-efficiëntiegelden van de structuurfondsen, een verhoging van het minimumpercentage dat is toegewezen onder de structuurfondsen en het Cohesiefonds, belastingprikkels en het allerbelangrijkste, BTW-reductie op energie-efficiënte woningen en middelgrote en kleine bedrijven, kunnen hier bijzonder veel aan bijdragen.
De doelstelling met betrekking tot de klimaatverandering kan niet afzonderlijk gehaald worden, maar alleen door samenwerking van alle lidstaten. Als we willen dat de EU in de voorhoede van de strijd blijft en krachtig met andere staten onderhandelt, moeten we prioriteit geven aan het verkleinen van de afstand tussen de landen die een leidende rol spelen en de landen die achterblijven.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de commissaris, ik zou u van harte willen feliciteren met de genomen maatregelen. Het belangrijkste probleem waarmee Europa vandaag wordt geconfronteerd, is het gebruik van energie en de impact daarvan op het klimaat. Dit thema is op dit moment belangrijker voor Europa dan de voedselproductie – daar kunnen we in elk geval zeker van zijn. Ik heb het zorgvuldig gecontroleerd: de vorige acht Raadsvoorzitterschappen hebben van deze kwestie allemaal een prioriteit gemaakt. Voor sommige landen was het zelfs de voornaamste prioriteit. Als energievraagstukken zo belangrijk zijn, moet hiervoor echter een passende financiering worden voorzien. Anders blijft het bij holle woorden.
We weten welke meerwaarde er kan ontstaan wanneer heel de Europese Unie zich achter dezelfde doelstelling schaart. Als we onze ervaringen delen en de beste oplossingen uitkiezen en met elkaar combineren, zullen we daardoor ongetwijfeld flinke vooruitgang boeken. De vraag is dus of we bereid zijn om gemeenschappelijke Europese middelen te besteden aan onderzoek, technologie, innovatie en ontwikkeling in de energiesector.
De energie-efficiëntie waarover we vandaag debatteren – haalbaarheid en besparingen – is zelfs belangrijker dan hernieuwbare energie of schone steenkool. Toch worden er uit onze totale begroting van duizend miljard euro over een periode van zeven jaar slechts enkele honderden miljoenen euro uitgetrokken voor gezamenlijke Europese onderzoeks- en ontwikkelingsprogramma’s.
Ik roep de commissaris, de Europese Commissie en de Europese Raad op om zich opnieuw over deze kwestie te buigen en daarbij een snelle technologische ontwikkeling boven het opleggen van uiterst strenge emissienormen te verkiezen.
Vladimir Urutchev (PPE-DE). – (BG) Vandaag discussiëren we in dit Huis opnieuw over belangrijke energievraagstukken, hetgeen aantoont dat het aanpakken van energieproblemen in hun wisselwerking met klimaatverandering een van de hoogste prioriteiten van Europese instellingen is. Het uitstekende en veelomvattende rapport van mevrouw Fiona Hall is daar ook een bewijs van.
Energie-efficiëntie zal zeker voor lange tijd een van de pijlers van ons energiebeleid zijn. Europese burgers zijn zich bewust van hun rol en de rol van energie-efficiëntie waar het gaat om het realiseren van klimaatstabilisering en een toekomst met meer energiezekerheid. Daarom wil ik, nu er steun van het publiek is en een gunstige politieke situatie, de Commissie aanmoedigen nog meer initiatief te tonen en alle mechanismen te gebruiken om gedrag te beïnvloeden teneinde ervoor te zorgen dat de ambitieuze twintig procent-doelen worden gehaald en dat elke Europeaan kan profiteren van de voordelen van energie-efficiëntie.
Tegelijkertijd moet er, als het ons uiteindelijke doel is de planeet te redden van catastrofale klimaatverandering en tegelijk een van energie verzekerd en competitief Europa op de wereldmarkt te hebben, voldoende aandacht zijn voor de resterende tachtig procent energie. Onder deze tachtig procent valt ook kernenergie, die op het moment wordt onderschat en de laatste twintig jaar nog altijd wordt overschaduwd door zorgen en dogma. Het is nodig dat wij al onze wijsheid en gezond verstand bundelen om dit te overwinnen en een open en duidelijke discussie over kernenergie te beginnen als iets zakelijks en een kans die de mensheid en Europa niet mogen missen. Wij allen in de Kamer hebben de politieke verantwoordelijkheid ervoor te zorgen dat dit gebeurt.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Het is me een groot genoegen om hier volgens de catch the eye -procedure te mogen spreken; in het debat hier over het verslag van mevrouw Hall komt heel nadrukkelijk naar voren dat we moeten versnellen. Er zijn zoveel kansen bij de energie-efficiency. We drukken het in het Nederlands wel een uit als "laaghangend fruit"; als je die kansen pakt, dan is er inderdaad heel snel bij te dragen aan de doelstellingen die we gezamenlijk hebben gesteld, die we in Bali nóg eens hebben uitgesproken, en met het pakket van de Commissie van 23 januari nog eens hebben bevestigd. De heer Piebalgs heeft daar een uitdrukkelijke rol in gespeeld.
In de Commissie regionaal beleid hebben we kunnen constateren - en de heer Buzek sprak daar ook al over - dat het in de periode tot 2006 mogelijk was in de doelstellingen van de structuurfondsen prioriteit te geven aan energie en energie-efficiency. Slechts 1,16 procent is eraan besteed. Welnu, mevrouw Hübner heeft in het overleg met de Commissie regionaal beleid vorige week aangekondigd de verordening te zullen herzien en in de programma’s 2007-2013 meer prioriteit te zullen geven aan deze zaken. Dus, mijn conclusie wat dit betreft is: versnellen en beter gebruik maken van de bestaande instrumenten op Europees niveau.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de leden van het Parlement graag bedanken voor een zeer wezenlijk debat. Zoals ik gezegd heb, het is de ambitie van de Commissie zich te houden aan het energie-efficiëntie-actieplan. Ik weet dat u soms wenste dat wij sneller gingen, maar er zijn wat stappen die we ook zouden moeten nemen – betere regulering, openbare raadpleging en beoordeling van de gevolgen. Alles heeft tijd nodig. Ik geloof dat we een debat nodig hebben over regulering en ook over stimuleringsmaatregelen. Ik denk dat beide in evenwicht moeten zijn maar dat beide instrumenten moeten worden gebruikt.
Vandaag heb ik een minister uit Montenegro ontmoet. Zij hebben tot 2025 een uitstekende energiestrategie ontwikkeld, maar ik spoorde hem aan zich sterk te richten op regulering, omdat dit een land is dat te maken zal krijgen met een geweldige toename van gebouwen. Zij zullen geen investeerders afschrikken als ze een uiterst strenge eis stellen voor de onmiddellijke reïntegratie van duurzame energieën. Alle normen en het land zullen er baat bij hebben. Anders zullen de belastingbetalers de extra energievoorziening betalen.
Dus ik geloof dat we ambitie nodig hebben. We hebben nieuwe richtsnoeren vastgesteld met betrekking tot de begrotingskwestie. We moeten ons veel meer inspannen om vast te stellen wanneer staatssteun voor nieuwe technologieën, energie-efficiëntie en duurzame energiebronnen moet worden toegepast. We werken ook aan een internationaal platform voor energie-efficiëntie dat synergieën zou kunnen scheppen op internationaal niveau. De begrotingsautoriteit ligt echter niet alleen bij de Commissie maar ook bij het Parlement.
Ik ben heel dankbaar voor het werk dat de heer Buzek heeft gedaan voor het zevende kaderprogramma. Ik vind dat we nog substantiële middelen hebben. Het is ook voor een deel uw goede werk en het werk van dit Huis. Een toename van de begroting of een herverdeling is een veel complexere zaak, een die ik niet kan beantwoorden. Ik zou geen problemen hebben met extra geld in de begroting van mijn collega’s – in die van de heer Potočnik of die van externe betrekkingen – maar het moet in samenhang worden bekeken in het begrotingsdebat.
Ik vond dit dus een uitstekend verslag. Het is niet altijd erg aardig voor de Commissie maar het gaat niet over aardigheid. Het gaat hier over energie-efficiëntie en de ambities zullen ook van de kant van de Commissie absoluut hoog zijn.
Fiona Hall, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de collega’s graag bedanken voor hun positieve en aanmoedigende opmerkingen en ook zeggen dat ik het waardeer dat de Commissie zich heel constructief opstelt in haar reactie op de kritiek uit het Parlement.
Ik wil nog graag op slechts twee punten ingaan. Ten eerste, ik vind dat het inderdaad jammer dat er niet meer aandacht besteed is aan de beoordeling van de Commissie van de energie-efficiëntie-actieplannen die vorige week naar buiten kwam met het energiepakket omdat het een zeer verontrustend sombere beoordeling was. Het is duidelijk dat de nationale regeringen nog steeds niet voldoende ambitie aan de dag leggen in hun actieplannen. Ze kijken niet vooruit naar de doelstelling van twintig procent en, om de Commissie te citeren, er bestaat een “aanzienlijke kloof” in bepaalde lidstaten “tussen de politieke wil tot energie-efficiëntie … en de maatregelen die genomen worden”. Ik vind dat verontrustend.
Ten tweede, het feit dat we nu de richtlijn inzake duurzame energiebronnen hebben en de doelstellingen daarbij betekent dat energie-efficiëntie nog nooit zo belangrijk is geweest. Als we de bindende doelstelling in de hele EU van twintig procent gaan halen, moeten we de vraag naar energie onder controle houden. We kunnen die twintig procent alleen verwezenlijken als de honderd procent van het totale energieverbruik iets is wat wordt verminderd eerder dan dat we het laten stijgen.
Dus ik hoop dat dit verslag inderdaad een nieuw begin betekent en het begin betekent van het dichten van de kloof tussen de politieke retoriek en de werkelijke tenuitvoerlegging daarvan.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats, donderdag 31 januari 2008.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Roberta Alma Anastase (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik verwelkom het opstellen van dit rapport en de wereldwijde aanpak die het voorstelt voor energie-efficiëntie in de Europese Unie, als het gaat om de onderwerpen en de geografie. Het is belangrijk dat wij het vandaag over een actieplan en zijn details hebben; dit toont aan dat we concrete stappen in deze richting ondernemen.
Als rapporteur voor regionale samenwerking in de Zwarte Zeeregio zou ik graag willen benadrukken hoe belangrijk energie-efficiëntie in deze regio is om het doel van energiezekerheid te bereiken en de afhankelijkheid van energiebronnen te doen verminderen.
Ik heb ook waardering voor de internationale benadering van het onderwerp en voor het onderzoeken van wereldwijde uitdagingen. Als zodanig doet het mij deugd dat het Europees Parlement zich het feit realiseert dat Rusland in de toekomst niet in staat zal zijn aan de binnenlandse en contractuele vraag naar gas te voldoen en dat het hierover zijn zorg uitspreekt.
Dit spoort ons aan de Europese instellingen opnieuw te wijzen op het belang van twee grote doelstellingen: het steeds meer vervangen van de energie-import van de EU door andere bronnen, effectieve methodes om de aanvoer veilig te stellen en de noodzaak van het bevorderen van hervormingen op energiegebied in de Zwarte Zeeregio en in aan de EU grenzende landen met het oog op het creëren van een transparante, duurzame energiesector.
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) De doelstelling van het actieplan van twintig procent efficiëntie in 2020 is een ambitieus plan maar een dat nodig is. Van de andere kant is het zinloos doelen te stellen als niet de wil bestaat om ze te halen. Bijvoorbeeld, van een totaal aantal van 21 acties die gepland stonden voor afronding in 2007, werden er maar drie volledig tot een einde gebracht. Dit is een treurig record. Het is waar dat veel andere nog lopen maar niettemin is een percentage van minder dan vijftien procent afgeronde projecten niet iets om trots op te zijn.
Ik schaam me te moeten zeggen dat in mijn land, Malta, deze zaak niet serieus is aangepakt. Op een eiland waar zon en wind in overvloed aanwezig zijn, zou men hebben verwacht dat ten volle gebruik zou worden gemaakt van deze twee elementen.
Wat betreft zonne-energie maken zeer weinig particuliere, commerciële en openbare gebouwen gebruik van deze alternatieve energie.
In het verleden was windenergie wat meer verbreid in landbouwgebieden. De regering is vastbesloten windmolenparken voor de kust aan te leggen ondanks het feit dat de technologie voor de diepe Maltese wateren niet beschikbaar is. Bovendien heeft zij een belangrijke ontwikkelaar, die wachtte op de aanleg van vier windmolens om energie op te wekken, te kennen gegeven dat de toestemming om esthetische redenen niet zou worden gegeven.
András Gyürk (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Het verbeteren van de energie-efficiëntie is de meest voor de hand liggende oplossing voor het terugdringen van de uitstoot van schadelijke stoffen. Gezamenlijk optreden op dit terrein kan ook een reële bijdrage leveren aan het opheffen van de Europese afhankelijkheid van energievoorziening.
De grootste kans om energie te besparen ligt misschien wel in de efficiëntie van industriële bedrijfsgebouwen en woningen. Dit geldt in toenemende mate voor de nieuwe lidstaten van de Unie. De socialistische faciliteiten voor zware industrie en de flatblokken waar honderdduizenden mensen wonen en die zo karakteristiek zijn voor de regio, zijn symbolen van energieverspilling geworden. Het is een welkome ontwikkeling dat de Europese Commissie de specifieke situatie van de vroegere socialistische landen in haar actieplan heeft erkend en dat zij de bevordering van energie-efficiëntie met name noemt als een doelstelling die prioriteit heeft in de nieuwe lidstaten.
Wij betreuren het dat verscheidene lidstaten zich bij het invoeren van de energie-efficiëntiewetgeving niet aan hun beloften houden. De Hongaarse regering bijvoorbeeld bewijst lippendienst aan maatregelen ter bescherming van het klimaat, maar heeft het aannemen van het nationale plan inzake energie-efficiëntie maanden uitgesteld.
Tegelijkertijd verheugen wij ons erover dat sommige gemeenschappen desondanks hun voordeel doen met de mogelijkheden. Een goed voorbeeld hiervan is het programma dat is gestart in Óbuda, een van de grootste districten van Boedapest, waarin veel flatblokken de komende jaren zullen worden opgeknapt met hulp van de Gemeenschap.
Wij zijn ervan overtuigd dat Europa in staat is een leidende rol te spelen in het energie-efficiëntievraagstuk. Het is ook zijn primaire belang. Het efficiëntste gebruik van energie betekent ook een efficiëntere economie, nieuwe banen, een betere concurrentiepositie en, niet in de laatste plaats, een leefbaarder milieu.
Gábor Harangozó (PSE), schriftelijk. – (EN) Op de eerste plaats wil ik graag het initiatiefverslag van mevrouw Hall verwelkomen. Eigenlijk komt dit verslag op een moment dat alle initiatieven gericht op het versterken van concrete acties voor grotere energie-efficiëntie een warm onthaal zouden moeten krijgen. Energie-efficiëntie is inderdaad de meest effectieve doelstelling die al beschikbare technologische instrumenten biedt om echt en snel de uitdagingen van mondiale opwarming en beperkte fossiele bronnen aan te pakken. We zijn nu begonnen met een plan om te bezuinigen op energieverbruik en het is van essentieel belang dat we onze doelen op tijd bereiken. Maar natuurlijk zal zo’n plan enorme kosten en economische offers vragen. Deze kosten en offers zullen vooral heel uitdagend zijn voor de landen met de laagste begrotingen en de minder ontwikkelde economieën. Het is van essentieel belang dat de energie-efficiëntiedoelen niet simpelweg de situatie van de zwakste economieën en industrieën in de armste lidstaten zullen verslechteren. Daarom zijn ad-hocovergangsmaatregelen nodig om de meest kwetsbare sectoren en landen te steunen tijdens de tenuitvoerlegging om marktfalen te vermijden. Natuurlijk is er op lange termijn inderdaad een enorm, rendabel potentieel aan energiebehoud en een krachtiger energie-efficiëntiebeleid zou heel waarschijnlijk bevorderlijk zijn voor de banenmarkt in de Unie.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Er zijn waarschijnlijk maar weinig beslissingen die zulke verregaande consequenties hebben en zo intern tegenstrijdig zijn als het driepuntenplan voor klimaatbeleid van de Raad zoals dat openbaar is gemaakt in het voorjaar van 2007: een uitstootvermindering van twintig procent, een energiebesparing van twintig procent en een deel hernieuwbare energiebronnen van twintig procent, allemaal voor het jaar 2020. Helaas dreigt het als derde genoemde doel waartoe de Raad zich heeft verplicht, de klimaatverandering te versnellen. Totdat we dit begrijpen, kan er alleen met de eerste twee doelen klimaatvoordeel worden behaald.
Het besparen van energie met het specifieke doel de energie-efficiëntie te verhogen is natuurlijk een van de effectiefste wapens in de strijd tegen klimaatverandering. Hierover en over de inhoud van het rapport bestaat een brede consensus in het Parlement en ik zou mevrouw Hall graag willen bedanken voor het feit dat zij dit mogelijk heeft gemaakt.
De verdienste van dit rapport ligt erin dat het blijk geeft van begrip van de reikwijdte van het probleem en de keuzen die het biedt: het aandringen op energie-efficiëntie moet gevolgen hebben die in de gehele maatschappij doordringen. Het moet betrekking hebben op alle plannen en activiteiten op alle niveaus. De doelstellingen van energie-efficiëntie en de regels die van toepassing zijn, moeten zich evenzeer uitstrekken tot uitrusting, gebouwen, productie en transport van energie, vervoer en consumentengewoonten.
We moeten direct in actie komen. Daarom is het betreurenswaardig dat het Parlement de Commissie eraan moet herinneren dat er op dit gebied al wetgeving bestaat. Tot zover is de staat van implementatie bij de lidstaten niet bevredigend — iets waar de Commissie haar aandacht op zou moeten richten.
Het verbeteren van energie-efficiëntie draait erom dat mensen hun best doen, waarbij het beste resultaat voor wat betreft het klimaat, wordt behaald aan de hand van de marktomstandigheden. Een voorbeeld hiervan zijn de verschillende systemen voor standaardisering. We moeten op onze hoede zijn voor rigide wetgeving: als de best beschikbare technologie onder het juk zit van een wortel-en-stokregime, dan doet men voldoende zijn best. Pietluttige tussenkomst van de wetgever in de manier waarop het gebeurt, mat de organisaties in kwestie alleen maar af.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN), schriftelijk. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in het kader van dit debat over rationeel energiegebruik ben ik het eens met de voornaamste argumenten van de rapporteur, mevrouw Hall. Toch zou ik de aandacht willen vestigen op enkele kwesties die voor de nieuwe lidstaten van buitengewoon belang zijn.
1. Om de kloof tussen de nieuwe lidstaten en de meest ontwikkelde landen in de Europese Unie te dichten, moeten de nieuwe lidstaten zich twee tot drie keer sneller ontwikkelen dan de andere landen, wat neerkomt op een jaarlijkse toename van het BNP met minstens zes procent. Een dergelijk groeipercentage zal tot een belangrijke toename van de CO2-uitstoot leiden, wat echter niet in overweging is genomen in de voorstellen die de Europese Commissie onlangs in het kader van haar energie- en klimaatveranderingspakket heeft voorgesteld.
2. De voorstellen van de Europese Commissie zijn duidelijk gericht op het aan banden leggen van het gebruik van steenkool. Dergelijke maatregelen zijn vooral in het nadeel van economieën als die van Polen, aangezien hun energieproductie hoofdzakelijk gebaseerd is op de verbranding van verschillende soorten steenkool.
Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Dit energie-efficiëntieverslag komt op het juiste moment – gegeven onze zorgen over klimaatverandering en de noodzaak de eindige energiebron van fossiele brandstoffen onder ogen te zien.
Maar energieverspilling bestrijden is positief op zichzelf en vanuit een puur egoïstisch gezichtspunt; energie-efficiëntie verbeteren moet kosten besparen voor huishoudens en bedrijven.
Veel individuen beseffen de noodzaak zich meer bewust te zijn van het energiegebruik. Velen weten al dat een tv op standby 45 procent gebruikt van de elektriciteit die wordt gebruikt door een tv die aan staat, dat elektrische apparatuur op standby tien procent van de huishoudelijke energie in de EU gebruikt en dat telefoonopladers in het stopcontact laten zitten energie gebruikt – waarvan 95 procent wordt verspild.
En terwijl wij allen actie kunnen ondernemen om de stroom van onze elektrische apparaten uit te schakelen, zou het niet effectiever zijn als de fabrikanten de apparatuur zouden ontwerpen met het oog op de bestrijding van energieverspilling?
Een combinatie van nieuwe ontwikkeling bij de productie en groter bewustzijn bij de consumenten zal resultaten opleveren, maar de industrie heeft stimuleringsmaatregelen nodig om nieuwe producten te ontwikkelen met energie-efficiëntie voor ogen en het publiek heeft positieve boodschappen nodig om hen kennis bij te brengen over de omvang van de energiebesparingen die thuis en op kantoor kunnen worden bereikt.
Péter Olajos (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Als rapporteur van de PPE-DE in de Commissie milieubeheer voor het Groenboek inzake energie-efficiëntie (“Meer doen met minder”) ben ik verheugd over de herhaalde en toenemende inspanningen van de Gemeenschap op dit gebied.
Tegelijkertijd moet ik mijn teleurstelling uitspreken over het feit dat, terwijl de Europese Commissie en het Parlement serieus proberen regels te creëren waar overeenstemming over is en uitvoerbare plannen voor te bereiden, de houding van de lidstaten ten opzichte van de realisering ervan in veel gevallen te wensen overlaat.
Sommige lidstaten hebben de deadline voor het voorbereiden van actieplannen gemist met een marge van maanden of langer; er zijn bijvoorbeeld zeven landen die ze tot op heden niet hebben ingeleverd, ook al zijn ze al zeven maanden te laat.
Dit is echter niet het enige probleem. Het ontbreekt aan sociale overeenstemming over de plannen en de plannen die zijn voorbereid, zijn vaak erg futloos en weerspiegelen in veel gevallen niet het realistische tijdschema en systeem van instrumenten om de gemeenschappelijke doelen te bereiken.
Derhalve kunnen we heel bot stellen dat veel lidstaten van de Unie alleen lippendienst hebben bewezen aan energie-efficiëntie, spaarzaamheid en het uiteindelijke doel van een low-carbon society, dus wat voor toekomst is er eigenlijk voor een economie, huishoudens en vervoer met een kooldioxide-uitstoot gelijk aan nul?
Het zou goed zijn als de hoeder van de wetgeving van de Unie, de Commissie, van tijd tot tijd korte analyses en evaluaties maakte met betrekking tot de kwaliteit van de ingeleverde nationale plannen en de mate waarin de lidstaten er invulling aan geven.
Bogusław Rogalski (UEN), schriftelijk. – (EN) Op de eerste plaats wil ik graag het initiatiefverslag van mevrouw Hall verwelkomen. Eigenlijk komt dit verslag op een moment dat alle initiatieven gericht op het versterken van concrete acties voor grotere energie-efficiëntie een warm onthaal zouden moeten krijgen. Energie-efficiëntie is inderdaad de meest effectieve doelstelling die al beschikbare technologische instrumenten biedt om echt en snel de uitdagingen van mondiale opwarming en beperkte fossiele bronnen aan te pakken. We zijn nu begonnen met een plan om te bezuinigen op energieverbruik en het is van essentieel belang dat we onze doelen op tijd bereiken. Maar natuurlijk zal zo’n plan enorme kosten en economische offers vragen. Deze kosten en offers zullen vooral heel uitdagend zijn voor de landen met de laagste begrotingen en de minder ontwikkelde economieën. Het is van essentieel belang dat de energie-efficiëntiedoelen niet simpelweg de situatie van de zwakste economieën en industrieën in de armste lidstaten zullen verslechteren. Daarom zijn ad-hocovergangsmaatregelen nodig om de meest kwetsbare sectoren en landen te steunen tijdens de tenuitvoerlegging om marktfalen te vermijden. Natuurlijk is er op lange termijn inderdaad een enorm, rendabel potentieel aan energiebehoud en een krachtiger energie-efficiëntiebeleid zou heel waarschijnlijk bevorderlijk zijn voor de banenmarkt in de Unie.
Toomas Savi (ALDE), schriftelijk. – (EN) Op de eerste plaats wil ik mevrouw Hall graag feliciteren met een waarlijk allesomvattend verslag, dat gewijd is aan de verbetering van energie-efficiëntie en dat de lidstaten die ver achter liggen met de implementatie van de bestaande wetgeving oproept alle noodzakelijke maatregelen te nemen.
Op de tweede plaats geef ik met genoegen toe dat het verslag niet alleen manieren heeft aangegeven voor industriële consumenten om energie te besparen maar ook voor kleine consumenten – vooral door consumenten meer bewust te maken en door het geven van betrouwbare informatie over de meest milieuvriendelijke opties. We moeten beseffen dat het huishoudelijk verbruik veertig procent van het totale energieverbruik uitmaakt. Het is dus ons aller individuele verantwoordelijkheid een bijdrage te leveren om energie-efficiëntie zo groot mogelijk te maken.
Op de derde plaats neemt het energieverbruik progressief toe en de uitgaven aan energie ook. Het is gewoon gezond verstand om maatregelen voor energie-efficiëntie op te leggen om het optimaal gebruik van de productiemiddelen te verkrijgen.
Alyn Smith (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw Hall met dit verslag, dat een aantal degelijke, verstandige, uitvoerbare suggesties bevat om energie-efficiëntie te stimuleren. Temidden van de huidige drukte om opwekking van energie en leveringszekerheid lopen wij het risico het feit uit het oog te verliezen dat veranderingen in normen voor gebouwen en apparatuur, alsook hoe we energie gebruiken, in zichzelf een grote hoeveelheid energiecapaciteit mogelijk zullen maken. Ik steun dit verslag met genoegen en hoop dat het het begin zal zijn van meer maatregelen in deze richting.
23. Een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag van Carl Schlyter, namens de Commissie visserij, inzake een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen (2007/2112(ΙΝΙ)) (Α6-0495/2007).
Carl Schlyter, rapporteur. − (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de schaduwrapporteurs voor hun bijdrage om tot een goed verslag te komen. Ik dank tevens commissaris Borg omdat hij eindelijk – eindelijk! – krachtige middelen voorstelt om het teruggooien van vis en ongewenste bijvangsten tegen te gaan.
Met het huidige visserijbeleid worden de wereldzeeën leeggevist, de zeebodems verstoord, ecosystemen overhoop gehaald en zeeën zonder vis achtergelaten. Zelfs zeevogels sterven door het huidig visserijbeleid. Indien we deze ravage op het land hadden aangericht – indien we onze bossen op dezelfde manier hadden aangepakt als we de zee aanpakken – dan zouden de mensen op straat gekomen zijn om te protesteren, maar nu gebeurt de vernietiging van de zee in alle stilte, in het verborgene. Het boek ”Stille lente” van Rachel Carson was een begrip in 1962 en een oproep voor velen om zich voor milieu- en natuurzorg te engageren. Nu gaan we de tijd van de ”stille zee” tegemoet. Vorig jaar publiceerde de journaliste Isabella Lövin een boek met deze titel. Laat ons de strijd nu aangaan om de komende generaties van vissers en vissen te redden.
Het voorstel van de Commissie komt er op neer dat wij korte metten maken met de quota- en detailregelingen die de vissers in feite aanmoedigen om de zee leeg te vissen en daarna ondermaatse vis dood terug te gooien, waarvoor gereedschap was ontwikkeld dat voornamelijk als doel had steeds meer uit de zee te halen. Door de dreiging die de vissers boven het hoofd hangt om hun boot met ondermaatse vis te moeten vullen, worden zij aangemoedigd om selectiever te vissen.
Een succesvol beleid kan echter niet zonder positieve prikkels. Wij kunnen bijvoorbeeld meer vangstdagen toekennen aan vaartuigen die uitgerust zijn om selectief te vissen of we kunnen deze vaartuigen toegang geven tot gebieden die voor vaartuigen zonder selectief vistuig niet toegankelijk zijn.
Het is belangrijk dat wij voor elk soort vis jaarlijkse doelstellingen voor vermindering van de bijvangsten en terruggooi vaststellen en dat wij dit doen in overleg met alle betrokken partijen voor het beste resultaat. In de Golf van Biskaje, het Kattegat en Skagerrak kwamen we zo al tot positieve resultaten. Daar hebben Franse en Zweedse vissers met succes sorteerroosters gebruikt bij het vissen van zeekreeften (Nephrop in het Engels). Hierdoor zijn de bijvangsten in de praktijk volledig verdwenen.
Door de visserijvloot wat meer vrijheid en verantwoordelijkheid te geven kan misschien een intensere samenwerking tussen onderzoekers en vissers ontstaan, wat een positieve ontwikkeling kan bewerkstelligen. Dit moet gecombineerd worden met een betere registratie van de soorten vis die gevangen worden. Wij moeten uitkijken naar systemen met elektronische logboeken en eventueel naar videobewaking mits we een goede methode vinden om de privésfeer niet te schenden.
Een ander belangrijk aspect is de vraag wat er in het geval van een teruggooiverbod moet gebeuren met de vis die als bijvangst naar de havens komt. Deze vis moet op de een of andere manier gebruikt worden, maar het niveau van vergoeding moet zo laag zijn dat er geen stimulans voor bijvangsten ontstaat.
Ik hoop en ben ervan overtuigd dat de Commissie snel werk zal maken van een uitvoerbaar voorstel. Het kan een belangrijk instrument worden in de strijd tegen de overbevissing en het streven naar duurzame visserij. Dit is echter onvoldoende. Er moeten ook algemene beperkingen komen voor de vangst van bedreigde vissoorten, maar over dat thema moeten we het misschien een andere keer hebben.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, eerst wil ik graag de rapporteur en alle leden van de Commissie visserij bedanken voor het uitstekende werk.
We delen allen de opvatting dat teruggooien, op zijn minst gezegd, een onnodige verspilling is van goede, natuurlijke en economische bronnen, waar een eind aan moet komen. Iedere visserijtak is anders en vraagt om maatoplossingen. We hebben daarom gekozen voor een op resultaten gebaseerde benadering, wat inhoudt dat we doelen stellen om de overboord gezette hoeveelheid binnen een bepaald tijdsbestek te verminderen en het vervolgens aan de betreffende vissers over te laten te kiezen hoe zij de doelen – zulke maatregelen zouden onder andere kunnen zijn een grotere maaswijdte, het gebruik van selectiviteitsvoorzieningen, onmiddellijke sluiting van gebieden, veranderingen van visgebieden of andere mogelijke maatregelen of combinaties daarvan.
Nu dan specifiek met betrekking tot het verslag. Wat betreft de actieplannen van de gemeenschap met betrekking tot zeevogels en haaien, kan ik u mededelen dat het actieplan met betrekking tot de laatstgenoemde eraan komt en dat mijn diensten op het ogenblik nog informatie en wetenschappelijk advies aan het verzamelen zijn voor het actieplan met betrekking tot de eerstgenoemde, met het doel het plan eind 2009 te voltooien.
Ik ben het er in het bijzonder mee eens dat het teruggooibeleid niet moet worden gezien als een op zichzelf staande actie maar als onderdeel van de algemene aanpak om te komen tot de MSY-doelstelling (maximum sustainable yield - maximale duurzame opbrengst). We zijn het ook eens over een geval per geval-benadering en het belang van deelname van en overleg met de sector op alle niveaus. Hier merk ik met belangstelling uw voorstel op om nieuwe methodes te testen om teruggooipraktijken te controleren zoals in enkele derde landen is gedaan.
Daarnaast moeten we ervoor zorgen dat stimuleringsmaatregelen echte reductie van teruggooi belonen. Die moeten daarom zorgvuldig worden beoordeeld zodat ze niet tot nadelige gevolgen leiden. In feite hebben lidstaten al de mogelijkheden om schonere visserijtakken te begunstigen via de toewijzing van quota. Verder ben ik ook van mening dat stimuleringsmaatregelen zouden moeten samengaan met de diverse invoeringsfasen om een gedragsverandering te stimuleren totdat het uiteindelijke doel wordt bereikt.
Wat betreft de tenuitvoerlegging van het beleid ben ik het in het algemeen eens met uw suggesties, echter met een ander accent. We moeten vanaf het begin het doel stellen van een teruggooiverbod in elke visserijtak waar dit ook maar mogelijk is en niet als laatste toevluchtsmaatregel, zoals u lijkt te suggereren. Ik moet hier echter duidelijk maken dat in bepaalde gevallen het gestelde doel kan zijn teruggooi te reduceren tot het absolute mogelijke minimum.
Dus waar bevinden we ons nu in het proces? Op basis van het wetenschappelijk advies dat wij op korte termijn verwachten, zullen we in de loop van dit jaar visserijtakken kiezen voor speciale wetgeving en tegelijkertijd een routekaart plannen met een bepaald tijdsbestek voor de verdere voorstellen die – met de tijd – alle Europese visserijtakken zullen beslaan.
Tegelijkertijd zullen de lidstaten, zoals besloten door de Raad in december, teruggooireducties testen in de visserijtak voor witvis in de Noordzee om de teruggooi van witvis met dertig procent te verminderen. Wat betreft kabeljauw, de afspraak met Noorwegen is teruggooi te verminderen tot minder dan tien procent. Andere activiteiten zijn onder andere het voorstel inzake technische maatregelen op de Atlantische Oceaan, het voorstel inzake een herzien kabeljauwherstelplan, de herziening van de controleverordening en verscheidene studies en beoordelingen van de gevolgen voor de wetgevende voorstellen.
Tenslotte, ik kan het eens zijn met amendementen 1, 3, 5, 6, 8 en 10 tot 12. Amendementen 2 en 7 hebben met elkaar te maken en met een geringe verandering kan ik het daarmee eens zijn. Wat betreft amendement 9 moet nog zorgvuldig worden nagedacht aangezien deze technieken nader onderzoek behoeven. Er zijn problemen met hoge kosten en met betrouwbaarheid.
Tenslotte, amendement 4 kan ik als zodanig niet steunen. Met betrekking tot amendementen 13, 14 en 15 moet ik verder nadenken, aangezien de hele kwestie betreffende passende stimuleringsmaatregelen voor vissers om hen te stimuleren een effectief teruggooibeleid toe te passen, nader moet worden bestudeerd en beoordeeld voordat een definitief standpunt wordt ingenomen.
Laat ik eindigen met het herhalen van de dringende behoefte voor wetgevende actie op dit dossier en ik zie uit naar uw voortdurende samenwerking bij het ontwikkelen van dit beleid.
Avril Doyle, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het teruggooien of dumpen van vis in Europese wateren vernietigt meer dan een miljoen ton vis per jaar, in het bijzonder bij de multispeciesvisserij. Volgens de FAO (Food and Agriculture Organization of the United Nations – Voedsel- en Landbouworgansatie van de Verenigde Naties) worden elk jaar mondiaal miljoenen tonnen ongewenste visbijvangsten in zee teruggegooid. Dit heeft een zeer negatief effect op de economie van de visserij in de toekomst en op de gezondheid van de mariene ecosystemen. Deze praktijk is amoreel, onethisch en geheel onverdedigbaar en is een direct gevolg van het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat vissers criminaliseert voor het aanlanden van bijvangst en hen daarmee dwingt tot teruggooien – vissers die wanhopig proberen de kost te verdienen terwijl ze worden geconfronteerd met steeds verder teruglopende visbestanden.
Ons uiteindelijke doel moet zijn de vermindering van deze ongewenste bijvangsten en de feitelijke uitbanning van teruggooi via een teruggooiverbod, met stimuleringsmaatregelen om ervoor te zorgen dat alle ongewenste bijvangst moet worden aangeland. Maar hoe en wanneer we dit punt van een verbod bereiken moet een zaak zijn voor alle betrokken belanghebbenden, waaronder de Commissie, de regionale adviesraden (RACs), de vissers, de wetenschappelijke experts, de nationale regeringen en de NGO’s, en zo nodig per visserijtak. De negatieve spiraal van microbeheer moet worden vermeden en het gemeenschappelijk visserijbeleid moet fundamenteel worden veranderd, omdat de kwestie van de terugggooi het ernstig in opspraak brengt. Het oplossen van het teruggooiprobleem is heilzaam voor alle betrokken actoren, in het bijzonder de vissers. Het is mogelijk verboden ten uitvoer te leggen zoals de voorbeelden van Noorwegen en IJsland ons laten zien.
Ik ben blij dat het verslag benadrukt dat vissers en andere belanghebbenden de verantwoordelijkheid moeten nemen voor en bezit moeten nemen van ieder beleid tot het uitbannen van de teruggooi. Er zouden nieuwe manieren om vissersvaartuigen te controleren kunnen worden gebruikt, zoals elektronische logboeken en het gebruik van gesloten televisie-circuits op de rand van de vissersvaartuigen, wat al met enig succes in Canada en Nieuw-Zeeland is beproefd. De enige succesvolle manier om uiteindelijk een teruggooiverbod tot stand te brengen zal zijn via het betrekken van de vissers bij het monitoren en controleren en, bovenal, door middel van groepsdruk om te zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden. Ik dank de rapporteur voor al zijn samenwerking en zijn evenwichtig verslag, dat ik bij het Huis aanbeveel.
Catherine Stihler, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, teruggooi is een verschrikkelijke verkwisting. Er worden elk jaar enorme hoeveelheden vis weggegooid bij de Europese visserij over de hele wereld: wel zeven tot acht miljoen ton. Niets doen om de teruggooi te verminderen is geen optie en we hebben nu het verslag Schlyter als initiatiefreactie op de communicatie van de Commissie in 2007.
De communicatie van de Commissie is welkom, ondanks de vertraging, en de Commissie is nu van plan snel te handelen, waarbij bepaalde aspecten worden opgenomen in een nieuwe verordening inzake technische maatregelen in 2008.
In een ideale wereld zouden we recht afgaan op een totaal en onmiddellijk teruggooiverbod. Maar de werkelijkheid is gecompliceerder. Het verslag van de heer Schlyter erkent de complexiteit van de aanpak van het probleem van de visteruggooi en ik verwelkom zijn veelomvattende benadering echt.
Het legt de nadruk op praktische aspecten waaronder de kosten van het aanpakken van de teruggooi en wat te doen met aangelande teruggooi, de kosten van het overstappen op nieuw, selectiever vistuig, de implicaties voor de totaal toegestane vangsten en het quota regime als teruggooi wordt verboden, en de noodzaak vissers stimuleringsmaatregelen te bieden om op duurzamere wijze te vissen. Het erkent dat, aangezien zowel de oorzaken van de teruggooi en de maatregelen die nodig zijn ze te verminderen, van visserijtak tot visserijtak variëren, geen enkelvoudige oplossing zal werken in de hele Gemeenschap.
Een amnestie met betrekking tot de teruggooi is niet de oplossing omdat die een teruggooimarkt kan creëren in plaats van vissers te stimuleren op duurzame wijze te vissen. Gegeven de niveaus van overbevissing en de zorgen over visbestanden waaronder kabeljauw en gewone tonijn, hebben we nog steeds behoefte aan een goed beheer van de bestaande visbestanden.
Het verslag plaatst de teruggooi ook in de bredere context van het probleem van bijvangsten van zeevogels en haaien en het vraagt om een substantieel scala aan geografisch-gespreide teruggooiproefprojecten.
Ik doe een beroep op de collega’s dit verslag te steunen, dat een belangrijke bijdrage levert aan het aanpakken van de schandelijke teruggooi.
Elspeth Attwooll, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de ALDE-Fractie verwelkomt de inhoud van het verslag van de heer Schlyter hartelijk. Het verdient aanbeveling vanwege de delicate, en toch hoogst praktische benadering.
Voor gewone mensen is het bijna onmogelijk te begrijpen hoe het kan dat wij toelaten dat vis wordt gevangen en vervolgens dood in zee wordt teruggegooid. Ook vissers hebben grote zorgen over het feit dat dit soort handelwijze hun in zekere mate wordt opgedrongen, want de huidige combinatie van regels en technische mogelijkheden betekent dat sommige vissoorten eenvoudig ongewenst zijn aan boord. Soms komt dit omdat ze economisch onvoldoende waard zijn. We moeten spoedig een gezamenlijke poging doen om het soort teruggooi te voorkomen dat het gevolg is van pogingen tot zogenaamde “high-grading”. Ik vermoed dat er al minder verleiding tot deze praktijk is in die visserijtakken waar het aantal dagen op zee beperkt is.
Soms echter is teruggooi het resultaat van omstandigheden die we zelf opleggen, bijvoorbeeld minimum aanlandingsmaten en quotabeperkingen. Natuurlijk, als we instandhouding ernstig nemen, hebben we totaal toegestane vangsten nodig. Maar we moeten naar mijn mening ernstig kijken naar de methodes die we gebruiken om het vissen binnen de grenzen te houden die zijn gesteld door die TAC’s, om onder andere te bepalen in hoeverre er nu precies een onderling verband is tussen de vaststelling van quota en het probleem van de teruggooi, in het bijzonder waar het gemengde visserijtakken betreft.
Dit zowel als het aannemen van de maatregelen die worden voorgesteld in het verslag moet natuurlijk ter hand genomen worden met de volledige betrokkenheid van de belanghebbenden. Zonder die betrokkenheid kunnen we geen hoop hebben op succes. De sector loopt al voorop. Ik ben in het bijzonder trots op de Schotten vanwege hun vrijwillige systeem van onmiddellijke sluiting van gebieden. We hebben goede stimuleringsmaatregelen voor dit soort positieve acties nodig want er moet nog heel wat gedaan worden. Ik vertrouw erop dat het Parlement zijn volledige steun zal verlenen aan het verslag en dat de Commissie en de Raad werk zullen maken van deze zaken op de manier die het verslag aanbeveelt.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag zeggen dat ik achter dit verslag sta; volgens mij heeft de rapporteur een praktische, brede aanpak voor het probleem van de teruggooi van vis uitgewerkt. Maar zo gemakkelijk is het allemaal niet en iedereen denkt na over de nieuwe methoden die moeten worden toegepast.
Het is tijd om de eindeloze discussies hierover te beëindigen en in actie te komen. Het verslag bevat genoeg praktische aanbevelingen en die kunnen worden uitgevoerd. Wat we zeker niet mogen doen is stilzitten. We moeten iets doen zolang de teruggooi van vis voor problemen zorgt.
Ik wil ook graag de Commissie verzoeken om ervoor te zorgen dat kleine vissers niet op extra kosten worden gejaagd omdat zij maatregelen moeten nemen om het probleem van teruggooi op te lossen.
Ian Hudghton, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het gemeenschappelijke visserijbeleid (CFP – common fisheries policy) is een trieste mislukking geweest. Het is er niet in geslaagd visbestanden in stand te houden, het is er niet in geslaagd onze van de visserij afhankelijke gemeenschappen te steunen en het is er niet in geslaagd publieke steun of geloofwaardigheid te verwerven.
Een van de belangrijkste redenen daarvoor is het schandaal van de teruggooi. Het CFP-quotasysteem zelf is een directe oorzaak van de teruggooi. Het meet niet de hoeveelheid gevangen vis; het meet slechts de hoeveelheid aangelande vis.
Afgezien daarvan verwelkom ik dit verslag van de heer Schlyter in grote lijnen. Ik ben het in het bijzonder zeer eens met het principe van positieve stimuleringsmaatregelen die enige beloning geven aan die vissers die stappen nemen om de teruggooi te verminderen of uit te bannen.
Ik ben het er ook mee eens dat maatregelen moeten worden afgestemd op de verschillende visserijsoorten. Het is lange tijd een belangrijke tekortkoming van het CFP dat het overgecentraliseerd en star is geweest. Ik vestig de aandacht op paragraaf 15, die het plan van de vrijwillige onmiddellijke sluiting van gebieden verwelkomt dat is geïntroduceerd door Schotland, een uitstekend voorbeeld van het soort initiatief dat moet worden aangemoedigd en met maatregelen gestimuleerd door het CFP voor ten minste zo lang als wij daar als beheersmaatregel mee opgescheept zitten.
Thomas Wise, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, teruggooi is maar één aspect van de nachtmerrie die het CFP is. Door haar slecht doordacht beleid is de EU bezig met de vernietiging van de middelen van bestaan in ontwikkelingslanden in de hele wereld. De export van vis is beduidend belangrijker voor de ontwikkelingslanden in termen van handel dan andere producten zoals rijst, koffie en thee.
Mauritanië, bijvoorbeeld, is voor de helft van zijn export afhankelijk van zijn visserijsector, die vijftien procent van zijn BBP vertegenwoordigt. Maar nu de Commissie de Mauritaanse wateren heeft vernietigd, wil ze haar overeenkomst dumpen. Zij vindt niet dat deze nu steriele wateren 86 miljoen euro per jaar waard zijn. Men veronderstelt dat deze opzegging van een visserij-akkoord geheim is; welnu, dat was het tot nu. Ik vind dat de mensen in Afrika op de hoogte moeten zijn van de lage en oneerlijke plannen van de EU. Het is kolonialisme op zijn wreedst en ik beschuldig deze instellingen van racisme en uitbuiting van kwetsbare gemeenschappen. Het niet-keizerlijke imperium van voorzitter Barroso is niet zo minzaam als hij ons zou willen doen geloven, dus, als u vooruit wilt, zet dan Giscard aan de kant en dump zowel het Verdrag van Lissabon als het CFP.
Jim Allister (NI). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het schandaal van de teruggooi heeft de EU aan zichzelf te wijten. Onmogelijke quota en beperkingen worden opgelegd in gemengde visserijtakken, verboden visbestanden worden onvermijdelijk gevangen en dientengevolge – dood – terug in zee gegooid. En dit alles terwijl er honger heerst in veel delen van de wereld.
Jarenlang heeft de EU zich de handen gewrongen over deze zaak maar heeft, eerlijk gezegd, niets gedaan om er een eind aan te maken. Zulke vis, geloof ik, moet aangeland worden; die moet verkocht worden tegen een vastgestelde prijs, laag genoeg om bewust vangen te ontmoedigen en hoog genoeg om aanlanden de moeite waard te maken.
Ook is het verstandig en juist dat we het gebruik van selectiever vistuig belonen. Maar ik wijs ten stelligste ieder algemeen teruggooiverbod af omdat het het zoveelste middel betekent om meer van onze vissers werkeloos te maken.
We hebben jarenlang over deze kwestie nagedacht. Nu is het eindelijk tijd er iets aan te doen.
Carmen Fraga Estévez (PPE-DE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, in algemene termen ben ik het eens met het verslag van de rapporteur als uiting van de reeds lang bestaande bezorgdheid over de rigiditeit van het gemeenschappelijk visserijbeleid wanneer het aankomt op het aanpakken van problemen die verankerd zijn in ons systeem van visserijbeheer; teruggooi is daar simpelweg weer een voorbeeld van.
In het bijzonder ben ik het eens met de paragrafen die pleiten voor een invoering per visserijtak van vermindering van ongewenste vangsten en teruggooi en hun geleidelijke uitbanning en voor het invoeren van enig verbod slechts op voorwaarde dat is vastgesteld dat er geen alternatief is, zoals de Raad en alle regionale raadgevende comités hebben gezegd.
We zouden geen andere aanpak kunnen kiezen en we zouden niet kunnen overgaan tot een compleet verbod op teruggooi binnen een beheersysteem dat teruggooi aanmoedigt, zowel door het rigide TAC-systeem en de geldende quota als door de afwezigheid van adequate technische maatregelen die een fundamentele factor vormen in het voorkomen van bijvangsten, op de herziening waarvan we al jaren wachten zodat ze kunnen worden aangepast voor de Atlantische Oceaan.
Wat ik niet kan accepteren, mevrouw de Voorzitter, is amendement 10, dat het creëren van een parallelle visserijmarkt zou toestaan gebaseerd op teruggegooide vis, die derhalve onwettig zou zijn. Ik denk dat we een stevig standpunt moeten blijven innemen in onze verdediging van het principe van non-commercialisering van teruggooi zoals uiteengezet in paragraaf 32 van het verslag, net als landen hebben gedaan die in deze kwestie een langere geschiedenis hebben, zoals Noorwegen.
Prikkels om teruggooi te voorkomen moeten van een andere aard zijn, bijvoorbeeld prikkels die als doel hebben teruggooi te minimaliseren door het gebruik van selectievere uitrusting. Het is veel beter als een jonge vis in zee blijft leven en groot wordt om mensen of andere vissen van voedsel te voorzien in plaats van teruggegooid te worden en het onderwerp te worden van onderhandelingen over vismeelproductie.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, allereerst zou ik mijn tevredenheid willen uitspreken met het ontwerpverslag over visteruggooi en willen benadrukken dat dit een van de belangrijkste problemen is in de Europese en internationale visserij.
Staat u mij toe een paar punten over het verslag naar voren te brengen. Ik ben ervan overtuigd dat, afgezien van de voorgestelde punten, een gemeenschappelijk beleid voor de definitieve uitbanning van teruggooi moet worden ingevoerd. Dit beleid zou moeten voortkomen uit een studie van het probleem in alle visserijlanden van de EU en alle nationale studies en wereldwijd onderzoek zouden erin verwerkt moeten worden.
Teneinde het probleem bij de wortel aan te pakken moet de EU onmiddellijk een studie financieren naar alle visserijuitrusting, typen visserij en soorten vangst. De EU moet deze studie door gespecialiseerde onderzoeksinstituten laten uitvoeren. Dit zal de EU in staat stellen de beste en efficiëntste oplossingen centraal aan lidstaten op te leggen door middel van verordeningen. Als dit niet gebeurt, vrees ik dat het probleem bekeken en daarna opgeborgen zal worden, terwijl intussen alle visbestanden worden geruïneerd.
Philippe Morillon (ALDE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil op mijn beurt graag mijn instemming betuigen met de door onze rapporteur voorgestelde aanpak om een oplossing te vinden voor deze verspilling van de visbestanden, die terecht aan de kaak wordt gesteld vanwege de huidige teruggooipraktijken.
De heer Schlyter is zich tijdens de opstelling van zijn verslag voortdurend bewust geweest van de gevolgen die een onmiddellijke toepassing van een volledig teruggooiverbod zou kunnen hebben voor, enerzijds, het kwetsbare financiële evenwicht van de bedrijven in de sector en, anderzijds, de controle op de toepassing van dit verbod door de lidstaten en door de Commissie zelf. Deze controle zou intensievere toezichtmethoden van hun kant noodzakelijk maken, hetgeen niet strookt met de strikte begrotingsdiscipline waaraan zij zich dienen te houden.
Daarom vond hij het passender om de geleidelijke invoering voor te stellen van een reeks maatregelen die de vissers zelf moeten aanmoedigen hun vistuig en vangstmethoden aan te passen, een aanpak die hem de algemene goedkeuring van de Commissie heeft opgeleverd.
Struan Stevenson (PPE-DE). – (EN) (onhoorbaar) … vanaf het begin, vind ik zeer ambitieus. Mag ik ook de heer Schlyter en mevrouw Doyle feliciteren voor de grote hoeveelheid werk die zij beiden aan dit verslag besteed hebben?
Met groot genoegen steun ik het alles-aanlandenbeleid van mevrouw Doyle, waarbij vissers zullen worden gedwongen alles wat ze vangen aan te landen. Dat heeft veel voordelen. Wetenschappers zullen een veel duidelijker beeld krijgen van wat voor soorten vis worden gevangen en waar, wat het mogelijk zal maken preciezere instandhoudings- en herstelplannen te ontwerpen. Ook, wanneer jonge, ondermaatse vis wordt aangeland, zouden visserij-inspecteurs onmiddellijk om tijdelijke sluiting van specifieke visgebieden kunnen vragen om verdere druk op onvolgroeide visbestanden te vermijden.
Bij dit beleid zouden ondermaatse vis en andere soorten die voorheen zouden zijn teruggegooid, kunnen worden verkocht aan de verwerkingssector, die vreselijke behoefte heeft aan grondstoffen voor levering aan de vismeel- en visolie-industrie. Zij zouden dan een symbolisch bedrag betaald krijgen – via een regionaal compensatiefonds – laten we zeggen ongeveer vijftig euro per ton, wat niet genoeg zou zijn om vissers aan te moedigen zich op deze vis te concentreren en de zwarte markt te creëren waar mevrouw Fraga Estévez bang voor is, maar te veel zou zijn om ze, dood, terug in het water te gooien.
De hele operatie zou kunnen worden gecontroleerd door het aanbrengen van weersbestendige bewakingscamera’s op elk vaartuig. In een sector die al gebonden wordt door beperkingen van het aantal dagen dat op zee kan worden doorgebracht, wordt tijd besteed aan het vangen en sorteren van vis, die geen commerciële waarde heeft, door vissers als verloren waardevolle tijd beschouwd. Dus ik denk dat de vissers dit voorstel zullen steunen.
Rosa Miguélez Ramos (PSE). – (ES) Dames en heren, ik zou de heer Schlyter willen danken voor zijn werk en ik ben in het bijzonder verheugd dat verschillende van de amendementen die ik naar voren heb gebracht, zijn verwerkt in de tekst van het verslag waar we vandaag over debatteren.
Ik doel in het bijzonder op de amendementen die stellen dat teruggooi niet alleen te maken heeft met het gebruik van een bepaald soort uitrusting, maar ook wordt beïnvloed door de aard van de betreffende visserijtak; bijvoorbeeld in het geval van de Europese visserijtakken, die bijna allemaal op meer vissoorten gericht zijn en waar het risico op teruggooi hoger is. Daarom moet elke maatregel die wordt aangenomen, aan het betreffende geval zijn aangepast.
Het is ook aan mijn amendementen te danken dat we aan het verslag kunnen zien dat teruggooi wordt veroorzaakt door een scala aan factoren, inclusief overbevissing en de huidige TAC-aanpak, die vereist dat vis waarvoor geen quotum is, wordt teruggegooid. Er moeten dus maatregelen worden genomen om te voorkomen dat soorten met een legale grootte die nu eenmaal onvermijdelijk worden gevangen, verplicht worden teruggegooid omdat er geen quota voor zijn.
Dit gezegd hebbende zou ik de heer Schlyter willen waarschuwen voorzichtig te zijn, want na de kritiek die hij in zijn toespraak leverde op vissers en de onzelfzuchtige, eeuwenoude traditie van het vissen, weet ik niet zeker wat wij hier eigenlijk doen en of de heer Schlyter soms de Comissaris, de leden van de Commissie visserij en de vissers werkloos wil maken. (Dat was een grapje, mevrouw de Voorzitter.)
Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de heer Schlyter zeer voor zijn verslag. Ik vind het uitstekend. Mag ik ook de commissaris bedanken voor zijn punten aan het begin, waar hij in de richting van een teruggooiverbod beweegt, omdat hij heel goed beseft dat ik hem vele malen heb benaderd, zoals veel leden van dit Huis, over het indienen van een teruggooiverbod, en ik vind het hoog tijd dat we het doen.
Als we de visbestanden kunnen beschermen, denk ik ook dat het uiteindelijk op lange termijn in feite beter voor de vissers is, omdat we wel duurzame visserij moeten hebben. Natuurlijk kan het wetenschappelijk advies dat we gebruiken, heel vaak tekortkomingen vertonen. Daarom zal het aanlanden van alle vangsten en bijvangsten zodanig dat die grondig kunnen worden onderzocht, ons in feite een veel beter idee geven van wat er zich in de zee bevindt. Ik denk ook dat sommige van de praktijken, zoals spanvisserij en andere, die verschrikkelijk veel bijvangst met zich meebrengen, opnieuw zullen benadrukken wat er aan de hand is. Natuurlijk zal er gewezen worden op de vele problemen bij het vangen van dolfijnen, haaien en schildpadden en veel andere zaken in de bijvangst die wordt aangeland. Dus, als we de juiste hoeveelheid lokmiddelen kunnen bieden om de bijvangst aan te landen en niet te veel om bijvangst aan te moedigen, dan denk ik dat dit de weg vooruit is. Dus ik verwelkom de steun van de commissaris voor dit verslag, ik verwelkom het verslag zelf en wij zouden het allemaal moeten steunen.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, op de eerste plaats wil ik de leden bedanken voor hun interessante opmerkingen, die opnieuw laten zien dat wij de gemeenschappelijke doelstelling delen om deze verschrikkelijke praktijk uit te bannen.
Zoals ik al eerder verklaarde, zal ons voorstel geleidelijke maar effectieve invoering betekenen. Realistisch gesproken, kunnen we een teruggooiverbod eenvoudigweg niet van de ene op de andere dag tot stand brengen. Zoals één spreker echter zei, niets doen is geen optie. En ongetwijfeld zullen we in de loop van dit jaar met hopelijk drie wetgevingsvoorstellen komen met betrekking tot het verminderen van de teruggooi voor specifieke visserijtakken, afgezien van het stimuleren en aanmoedigen van de lidstaten om te komen met proefprojecten, op grond waarvan we de invoering van een teruggooivermindering of zelfs, mogelijkerwijs, teruggooiverboden tot stand zouden kunnen brengen.
Het voorbeeld van Schotland, dat in december door de Raad is aangenomen, was zeer prijzenswaardig.
Wat betreft het punt dat gemaakt werd met betrekking tot positieve stimuleringsmaatregelen, ben ik het ermee eens dat deze heel belangrijk zijn, maar we moeten de juiste mix en de juiste niveaus zien te vinden, omdat ze anders contraproductief kunnen werken en we in een situatie terecht zouden kunnen komen waarbij we meer vangsten zouden aanmoedigen wanneer we, om duurzaamheidsredenen, die zouden willen verminderen om te komen tot MSY-niveaus (MSY maximum sustainable yield - maximale duurzame opbrengst).
Ik zou er ook op willen wijzen dat ik het er absoluut mee eens ben dat onze voorstellen op maat moeten worden gemaakt voor de specifieke visserijtakken en ingebouwde stimuleringsmaatregelen moeten bevatten, zoals ik heb gezegd, en steun voor de veranderingen in het gedrag dat de vissers zich eigen zullen moeten maken.
Sterker nog, al in onze TAC en Quotaverordening (TAC total allowable catch – totaal toegestane vangst) hebben we stimuleringsmaatregelen aangenomen voor vissers om selectievere methoden toe te passen en zo teruggooi te vermijden.
Bij de allereerste interventie en bij andere die volgden, werd het punt gemaakt dat teruggooi wordt veroorzaakt door het gemeenschappelijk visserijbeleid. Ik zou willen zeggen dat dit niet echt juist is, omdat de oorzaken van de teruggooi het gevolg kunnen zijn van de “high-grading” van vis door vissers met het doel een betere kwaliteit vis te krijgen, wat onafhankelijk van quota wordt gedaan, en het vangen van jonge vis, wat ook onafhankelijk is van quota. Het geldt alleen als vangstquota worden overschreden, en nogmaals dan hangt het er nog vanaf, omdat als het een schone visserijtak is en het quotum wordt overschreden, dan wordt het quotum ingesteld om duurzaamheidsdoeleinden.
Wanneer je in de praktijk te maken hebt met een gemengde vangst en je hebt een van de vangsttypes die om duurzaamheidsredenen een laag quotum heeft en de andere vangsten zijn doelvangsten, dat je teruggooi ziet als gevolg van de TAC en Quotaverordeningen.
Dit zijn aspecten die we zouden willen aanpakken om selectiever vistuig in te voeren, zodat de vangsten nog schoner kunnen worden – wat een van de methoden is waarmee teruggooi effectief zou kunnen worden verminderd.
Ik zou er ook op willen wijzen dat, volgens schattingen van de FAO, de teruggooi binnen de wateren van de Gemeenschap rond één miljoen ton bedraagt. Wereldwijd bedraagt die rond acht miljoen ton. Dit zijn zeer conservatieve schattingen. Wanneer men bedenkt dat het systeem dat wij gebruiken minder dan een tiende van alle teruggooi produceert – rekening houdend met de TACs en de quota – dan denk ik dat er diverse andere factoren zijn die bijdragen aan de teruggooi naast het systeem dat gebruikt wordt door het gemeenschappelijke visserijbeleid.
Daarnaast zijn wij actief op zoek naar manieren en middelen waarmee we het beheer kunnen verbeteren zodat de TAC’s en quota werken op een manier waarmee de teruggooi wordt verminderd tot een absoluut minimum of volledig wordt verboden.
Tenslotte, wat betreft het punt dat ter sprake is gebracht met betrekking tot Mauritanië, zou ik willen zeggen dat we net een nieuw Memorandum van Overeenstemming met Mauritanië getekend hebben en dat dit zal leiden tot een nieuw protocol dat voor Mauritanië dezelfde hoeveelheid zal garanderen die ze hebben op grond van het bestaande protocol maar dat een meer realistische weergave zal zijn van de werkelijke vismogelijkheden.
Dus we zullen Mauritanië via ontwikkelingsgelden betalen om het te helpen zijn visserij-infrastructuur en zijn economie in het algemeen te versterken, zodat Mauritanië op deze manier de volledige hoeveelheid wordt gegarandeerd. Maar wat we betalen voor de vis zou ten minste de werkelijke hoeveelheid vis weergeven die kan worden gevangen in Mauritaanse wateren.
Carl Schlyter, rapporteur. − (SV) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Ja, mijnheer de commissaris, er zijn inderdaad vele redenen waarom men vis overboord gooit, maar ik ben nog steeds van mening dat bepaalde elementen in ons visserijbeleid de situatie verergerd hebben.
Ik wil u één ding vragen: ik begrijp niet goed waarom u tegen amendement 4 bent, want het gaat in dezelfde richting als wat u zelf beoogt. In het huidig verslag staat dat een teruggooiverbod slechts overwogen mag worden als alle andere maatregelen vruchteloos zijn gebleken. Het amendement houdt in dat een teruggooiverbod slechts een optie is nadat andere negatieve prikkels zijn uitgeprobeerd. Wij gaan altijd uit van dezelfde logica als amendement 4 wordt goedgekeurd, namelijk dat er een beleid inzake het teruggooiverbod bestaat, maar dat de toepassing ervan afhankelijk is van de specifieke situatie van elke soort vis. Ik begrijp niet waarom u hebt gezegd dat u tegen amendement 4 bent, maar we kunnen er later misschien nog eens over praten.
Het stemt mij optimistisch dat wij ondanks alles een zekere consensus hebben bereikt. Ik heb zowel met wetenschappers als met vissers gepraat. Hun meningen over wat er moet gebeuren lopen quasi gelijk. De Commissie en het Parlement denken in dezelfde zin en zelfs de vissers en milieuorganisaties volgen dezelfde redenering. Dat stemt mij toch een beetje optimistisch. Als alle partijen samenwerken, komen we beslist tot resultaten.
Er werd gevraagd om over amendement 10 in delen te stemmen. Ik verwijs hiervoor naar de mogelijkheid die mevrouw Fraga Estévez opperde om voor het eerste deel en tegen het tweede deel te stemmen.
Dank u en dank aan allen die aan dit debat en aan de werkzaamheden hebben deelgenomen. Het was leuk aan dit verslag te werken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats, donderdag 31 januari 2008.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Bogdan Golik (PSE), schriftelijk. – (PL) Dames en heren, volgens de rapporteur wordt naar schatting mogelijk een kwart van de totale visvangst teruggegooid. Dit vormt een ernstig economisch en milieuprobleem dat ons niet onverschillig mag laten. De omvang van het fenomeen wijst op een enorme verspilling van visbestanden en een ernstige verstoring van de biodiversiteit ten gevolge van een onverantwoordelijk ingrijpen van de mens.
We zullen niet het gewenste resultaat bereiken door voortdurend aan de regels te sleutelen. In deze context is een veel omvangrijker optreden vereist – een compleet andere aanpak en denkwijze dan tot nu toe het geval is. We moeten onze doelstellingen duidelijk vastleggen, coherente instrumenten voor het gemeenschappelijk visserijbeleid aannemen en de nodige financiële middelen vrijmaken. Situaties als de huidige stand van zaken, waarbij de neveneffecten van sommige juridische instrumenten gewoonweg niet gekend zijn, moeten absoluut vermeden worden. Het opleggen van maximaal toegelaten hoeveelheden of minimale afmetingen bij aanlanding (vooral in het geval van gemengde visserijvormen) is hiervan een treffend voorbeeld, aangezien deze maatregel tot teruggooi leidt.
Ik ben het volledig eens met de rapporteur dat onze aanpak om teruggooi te beperken in de eerste plaats gebaseerd zou moeten zijn op positieve prikkels die vissers aanmoedigen om op zoek te gaan naar nieuwe en innoverende oplossingen voor vangstmethoden en -gereedschappen. We zouden ook meer gebruik moeten maken van hun ervaring en van de kennis van de wetenschappelijke gemeenschap.
Ik zou willen onderstrepen dat een doeltreffende informatiecampagne cruciaal zal zijn voor het slagen van deze strategie. Zonder dat de visserijsector begrijpt waarom het zo belangrijk is om overmatige teruggooi te beperken en zonder de algemene steun van de vissers is deze strategie gedoemd te mislukken.
24. Europese Groepering voor territoriale samenwerking (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag van Gerardo Galeote, namens de Commissie regionale ontwikkeling aan de Commissie, betreffende de Europese Groepering voor territoriale samenwerking (Ο-0076/2007/rev.1 – Β6-0008/2008).
Gerardo Galeote, auteur. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, een essentieel aspect van de herziening van de regels voor de structuurfondsen, die de Commissie regionale ontwikkeling met succes heeft uitgevoerd, lag in het feit dat het bevorderen van territoriale samenwerking tot voornaamste doelstelling van ons cohesiebeleid werd gemaakt; ik merk op dat het budget voor dit beleid door het Europees Parlement is verhoogd als onderdeel van de onderhandelingen over het financiële perspectief. Om deze reden kan het aanvragen van dit debat voor niemand een verrassing zijn: het is unaniem door de fracties aangevraagd en ik open het nu namens de Commissie regionale ontwikkeling. Ik dank de commissaris voor haar aanwezigheid en betreur het dat de Raad niet in de gelegenheid is zich bij ons te voegen voor een debat dat directe gevolgen voor de Raad heeft.
Afgaand op de ervaring die we hebben opgedaan tijdens de jaren van de INTERREG-programma’s, kunnen we concluderen dat de afwezigheid van een initiatieven nemende structuur met een eigen rechtspersoonlijkheid de effectiviteit ervan gehinderd heeft en we verwelkomen het voorstel van de Commissie om Europese groeperingen voor territoriale samenwerking in te stellen als instrumenten met hun eigen rechtspersoonlijkheid.
In een verenigd Europa van staten en burgers vinden regio’s, zoals het Verdrag van Lissabon zegt, hun hoogste uitdrukkingsvorm in deze lichamen.
Toegegeven, zelfs bij ondervraging door de Raad sprak een aantal lidstaten twijfels uit over het nut van Europese groeperingen voor territoriale samenwerking.
Er moet gedebatteerd worden over de vraag of de aard en inhoud van de verordening zoals die is aangenomen, te vaag zijn en of er een zekere wettelijke onzekerheid door is ontstaan doordat de toepassing ervan in te veel gevallen onder de nationale wetgeving valt.
Men zou kunnen zeggen dat de manier waarop sommige lidstaten met een complexe situatie omgaan, afhangt van hun mate van decentralisering, waardoor ze op zoek moeten gaan naar strategieën op het terrein van territoriale samenwerking.
Het moet echter worden opgemerkt dat Verordening 1082/2006 is aangenomen in juli 2006, een jaar nadat ze unaniem door het Europees Parlement was aangenomen op voorstel van onze collega Jan Olbrycht, en dat ze in alle lidstaten bindend is sinds 1 augustus 2007.
De lidstaten hebben dus zes maanden gehad om de nodige wetgevingsmaatregelen te treffen.
Volgens de beschikbare informatie echter — en de commissaris zal mij corrigeren als ik het verkeerd heb — hebben nog geen tien lidstaten de noodzakelijke maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat de verordening nu geheel van kracht is.
Het is algemeen bekend dat het de plicht en verantwoordelijkheid van de Europese Commissie is, zorg te dragen voor de effectieve invoering van Europees recht en in te grijpen om obstakels te verwijderen die invoering in de weg kunnen staan.
Informeel gegeven verklaringen dat het subsidiariteitsprincipe voorkomt dat er maatregelen worden genomen tegen lidstaten die hun plicht verzaken, zullen geen gehoor vinden: als dat zo was, konden de lidstaten de invoering van alle Gemeenschapswetgeving uitstellen of weigeren waar ze het niet mee eens zouden zijn.
Daarom, mevrouw Hübner, eisen wij door middel van onze vraag aan de Europese Commissie dat het Parlement duidelijk wordt geïnformeerd over de problemen die de lidstaten tegenkomen bij het invoeren van deze verordening.
Welke lidstaten zijn niet bezig met het nemen van de maatregelen die nodig zijn om deze verordening op gepaste wijze in te voeren, en welke maatregelen heeft de Europese Commissie genomen of overweegt zij te nemen, in het bijzonder het in gang zetten van inbreukprocedures bij het Europese Hof van Justitie, om ervoor te zorgen dat alle lidstaten zich aan de verordening houden en om te voorkomen dat de toegewezen budgetten in gevaar komen doordat sommige lidstaten niet in staat zijn zich aan de vastgestelde regels te houden?
VOORZITTER: ADAM BIELAN Ondervoorzitter
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag beginnen met te zeggen dat de deadline van één jaar voor het ten uitvoer leggen van nationale regelingen in feite heel ambitieus was. Als we naar andere verordeningen kijken die wetspersonen instellen, kunnen we zien dat de deadlines die voorzien worden, gewoonlijk tussen de drie en vier jaar liggen. Dus dit is iets waar we ook rekening mee moeten houden.
Om de hele procedure te versnellen, heeft het Directoraat-generaal Regionaal Beleid een enquête samengesteld die de elementen beslaat van de regelingen waarmee rekening moet worden gehouden bij de nationale verordeningen. Deze enquête is in maart 2007 naar alle lidstaten gestuurd via de netwerken van de leden van het Coördinatiecomité voor de Fondsen (COCOF). De enquête was vorig jaar ook twee keer onderwerp van discussies met de lidstaten tijdens de COCOF-vergaderingen: een keer in april en daarna midden juli.
Dus waar staan we op dit moment met de aanneming? We hebben zes lidstaten die de juiste nationale regelingen hebben aangenomen: Hongarije, het Verenigd Koninkrijk, Bulgarije, Portugal, Roemenië en Spanje. In nog eens vier lidstaten moet de afronding van het proces van aanneming van nationale regelingen zeer spoedig plaats vinden: Frankrijk, Luxemburg, Duitsland en België. Van de resterende zeventien lidstaten hebben er al vijftien de aannemingsprocedure door of het parlement of de regering opgestart. We hebben echter twee lidstaten – Denemarken en Estland – waar we geen enkele informatie over het proces hebben. Van hen wordt verwacht dat zij de deadline van midden februari respecteren zoals vastgelegd in de brief van de Directeur-generaal, die naar alle lidstaten is gestuurd, waarin wij verzoeken om informatie met betrekking tot de communicatie over de aanneming van de procedures van de regelingen voor de deadline van 14 februari. In dezelfde brief, waarin wij deze deadline van midden februari aan de lidstaten hebben gegeven die ons nog steeds moeten informeren of ze regelingen hebben aangenomen of wat het tijdpad van aanneming is, informeren we de lidstaten over het voorbereidingsproces voor het interinstitutioneel EGTS (Europese Groepering voor territoriale samenwerking)seminar, dat, samen met het Parlement en het Comité van de Regio’s, op 19 juni in Brussel onder Sloveens voorzitterschap wordt gehouden. We hebben hen ook aangemoedigd deel te nemen aan de EGTS-deskundigengroep, die is opgezet door het Comité van de Regio’s.
Wat betreft de mogelijke inbreukprocedure, laat ik eerst zeggen dat dit een zeer specifieke verordening is: het is geen richtlijn. Dit is een verordening van directe inwerkingtreding in alle 27 lidstaten, wat enige extra actie vraagt van de lidstaten en niet louter de aanneming van de uitvoeringsvoorschriften. Na 14 februari, wanneer we de reacties van de individuele lidstaten hebben ontvangen – vooral van degenen wier agenda voor het aannemen van de noodzakelijke verordeningen we niet kennen – waarop elk besluit van de Commissie om inbreukprocedures te starten zal afhangen, zullen wij onze positie opnieuw bekijken en zien waar de inbreukprocedure zal starten. In elk geval zullen we natuurlijk ook zorgvuldig toezicht houden op de toepassing van de verordeningen wanneer ze zijn ingevoerd. Maar laat ik zeggen – en ik denk dat dit een heel belangrijk deel van dit hele proces is – dat intussen de eerste EGTS afgelopen maandag tussen Frankrijk en België is opgericht, ofschoon de nationale regelingen nog niet zijn aangenomen, omdat deze verordening direct toepasbaar is en regionale en lokale overheden het recht hebben de groeperingen op te zetten. Nationale regelingen moeten de ex ante controleprocedure vaststellen, waaronder de aanwijzing van een bevoegde autoriteit die het verzoek zou ontvangen van de regionale of lokale autoriteit om deel te nemen aan een EGTS. Op dit moment hebben we ongeveer dertig voorbeelden van programma’s van projecten in heel Europa waar de optie voor EGTS al wordt voorzien. Er zijn ook regio’s die de intentieverklaring al hebben getekend. Heel wat voorbereidend werk is nu bezig, dus wij verwachten dat het proces meer momentum zal krijgen wanneer eenmaal de afronding van de nationale invoeringsvoorschriften wordt voltooid.
Jan Olbrycht, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mevrouw de commissaris, ik had de eer de rapporteur te zijn van de verordening inzake de invoering van de Europese Groepering voor territoriale samenwerking in het Europese rechtsysteem. In die hoedanigheid was ik aanwezig en betrokken bij een groot aantal debatten over de nieuwe mogelijkheden die de territoriale samenwerking op basis van dit nieuwe juridische instrument met zich meebrengt.
Daarin was niet alleen ruimte voor argumenten die de nieuwe mogelijkheden onder de aandacht brachten, maar werd ook bezorgdheid te kennen gegeven over aspecten van organisatorische en politieke aard, vooral door de vertegenwoordigers van de lidstaten. Uiteindelijk is het ons gelukt om een verordening op te stellen waarin zowel de voorstanders als de sceptici zich konden vinden. De lidstaten, die zich ervan bewust waren dat de invoering van deze nieuwe soort rechtspersoon in de nationale systemen moeilijkheden kon opleveren, gingen akkoord met een termijn waarbinnen de werkzaamheden aan de overeenkomstige nationale wetgeving dienden te worden afgerond. De overeengekomen termijn werd echter niet nageleefd. Tot dusver hebben slechts enkele lidstaten deze opdracht tot een goed einde gebracht, waaronder Bulgarije en Roemenië, die verplicht waren om de verordening als een onderdeel van het acquis communautaire te aanvaarden.
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het INTERREG-initiatief was vanaf het begin de kiem van een waarlijk polycentrische idee van de Europese ruimte door grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking.
De instelling van dit nieuwe wettelijke instrument, de EGTS, is voortgekomen uit moeilijkheden die dit soort actie tegenkwam ten gevolge van de verschillende systemen en verschillende procedures die van kracht zijn.
De oplossing die het Europees Parlement na bijna twee jaar wetgevingswerk heeft bereikt, maakt het overheden en publiekrechtelijke lichamen mogelijk zich te registreren als lichamen met een rechtspersoonlijkheid die in de hele Unie worden erkend.
Zoals is opgemerkt, werd van de lidstaten geëist dat zij voor 1 augustus 2007 een aantal maatregelen namen. Gezien de zeer evidente vertraging heeft het Comité van de regio’s vorig jaar juli een seminar georganiseerd om de situatie te bestuderen, waar ik als rapporteur was uitgenodigd; tijdens het seminar heb ik, als teken van de bereidheid van het Europees Parlement om samen te werken bij het zoeken naar een oplossing, een vraag ter tafel gebracht die mevrouw Krehl met mij ondertekende en die de kiem legde voor het debat dat we vandaag voeren.
Commissaris, ik kan vandaag met trots zeggen dat mijn land, Spanje, en mijn regio, Galicië, samen met de noordelijke regio van Portugal hierin pioniers zijn en een blauwdruk vormen die andere Europese regio’s kunnen volgen.
Om die reden zou ik u willen vragen hoe het Europees Parlement met de Commissie kan samenwerken om landen die dit nog niet hebben gedaan, aan te moedigen hun nationale wetgevingssystemen aan te passen en zich aan te sluiten bij territoriale groeperingen van deze soort en die te vormen.
Mojca Drčar Murko, namens de ALDE-Fractie. – (SL) Tijdens het debat over deze verordening hebben we gehoord dat het belangrijkste punt de kwestie van de rechtskeuze is, die zal worden aangewend voor aktes die in het kader van territoriale samenwerking zijn goedgekeurd. Het doel van de verordening was dat de deelnemende partners kunnen gebruik maken van dat recht dat in alle landen dezelfde gevolgen heeft, aangezien de wijze waarop tot nog toe tegelijkertijd twee rechtssystemen werden gebruikt, geen succes kende. In dat opzicht is de verordening duidelijker dan alle voorgaande documenten. Er wordt bepaald dat het recht toegepast wordt waar de geregistreerde zetel van de groepering met als taak grensoverschrijdende samenwerking – indien die werd opgericht – zich bevindt.
We weten nu dat de verordening niet als nieuw rechtsinstrument is bedoeld, maar als middel dat samen met andere, reeds bestaande structuren zal worden aangewend. Nu is het duidelijk dat de verordening niet dezelfde gevolgen zal hebben in de hele Europese Unie en dat er omwille van de verschillende voorwaarden, die door de lidstaten zullen worden gesteld, heel waarschijnlijk uiteenlopende vormen van groeperingen voor territoriale samenwerking zullen ontstaan. Opdat met de verordening efficiënt wordt omgegaan, dient de nationale wetgeving passend te worden bijgewerkt zoals in artikel 16 van de lidstaten wordt verlangd. Enkel in dat geval kunnen we in de praktijk op langere termijn de gevolgen van geharmoniseerde praktijken verwachten.
De lidstaten worden dus opgeroepen om hun goedkeuring te geven aan de rechtsakten, groeperingen
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, waar gaat het hier eigenlijk om vanavond? Het gaat erom dat we de balans willen opmaken in heel duidelijke besluitvorming van het Europees Parlement en tussen de drie instellingen. We hebben daarin aangegeven dat er met betrekking tot de territoriale samenwerking nieuwe instrumenten zijn om de grensoverschrijdende samenwerking te verbeteren.
Nog steeds zijn de nationale grenzen littekens van het verleden. Ze lopen soms dwars door leefgemeenschappen heen, dwars door nieuwe ontwikkelingsgebieden; samenwerking tussen universiteiten, ziekenhuizen, enz. in Europa is geboden. We hebben behoefte aan nieuwe instrumenten en als we de regelgeving analyseren die tot stand gekomen is, dan zijn de vrijheidgraden voor de nationale lidstaten bijzonder groot, en daarom is het ook - gezien de noodzaak om grensoverschrijdende territoriale samenwerking te versnellen - zo teleurstellend dat maar zo weinig lidstaten - die toch al zoveel vrijheden hebben bedongen - die nu toepassen.
Het beroep nu vanuit het Parlement is dan ook terecht. Wij zeggen nu: Commissie en vooral Raad, die hier vanavond ontbreekt, neem uw verantwoordelijkheid om snel met invulling te komen. Het doet me goed dat er juist van onderuit - het Comité van de regio’s werd zojuist genoemd - goede voorbeelden zijn van de wijze waarop versnelling kan worden gebracht in het proces van integratie zonder dat rechtssystemen van de nationale overheden ter discussie worden gesteld. Ik heb er stellig vertrouwen in dat het in die richting ook verder moet gaan.
Er is sprake van koudwatervrees. Het blijkt te moeilijk te zijn. We hebben net vanavond hier gediscussieerd in deze zaal over de energie-efficiency in de bebouwde omgeving. Dat heeft vijf jaar geduurd voordat de nationale staten met de implementatie kwamen. Ik zeg op dit punt is het noodzakelijk dat we een gemeenschappelijk initiatief nemen en bijvoorbeeld over een jaar de zeven staten die nu tot implementatie zijn overgegaan tot 25 of 27 weten op te plussen. Dat moet kunnen. Daarom wil ik een antwoord van de Raad en de Raad ontbreekt vanavond en dat vind ik een buitengemeen gemis.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Dank u zeer, mijnheer de Voorzitter. Commissaris, dames en heren, vanwege de bijzondere situatie van Hongarije is het voor ons bijzonder belangrijk de praktische toepassing van grensoverschrijdende samenwerking te bevorderen. Juist om deze reden was Hongarije een van de eerste landen die een nationale verordening formuleerden en invoerden die correspondeert met de Gemeenschapsverordening waarin de EGTS wordt geschapen. De toepassing van het nieuwe instrument in de praktijk stuit echter op moeilijkheden, dus we zouden graag een werkgroep oprichten om een handboek te schrijven, in samenwerking met onze partners in het programma.
Ik zou de commissaris willen vragen of zij een EGTS-werkgroep zou steunen binnen het kader van technische assistentie van INTERACT en zo ja, hoe dit kan worden gerealiseerd. Bovendien zijn niet alleen interne grensoverschrijdende programma’s, maar ook externe IPA- en ENPI-programma’s van belang voor EGTS-samenwerking. Onze interne grensoverschrijdende programma’s zijn al goedgekeurd door de Europese Commissie en de door het IPA ondersteunde programma’s zullen waarschijnlijk in februari worden goedgekeurd. We moeten echter wachten op de indexcijfers, op te stellen door de Commissie, voordat we de planning kunnen voltooien van het grensoverschrijdende programma tussen Hongarije, Roemenië, Slowakije en Oekraïne, gefinancierd door ENPA.
Ik zou ook willen vragen wanneer we de publicatie kunnen verwachten van de indexcijfers van de Commissie met betrekking tot de nabuurschapsprogramma’s. Ik dank u zeer.
Jean Marie Beaupuy (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil u zeggen dat het mij een groot genoegen is om vanavond over dit onderwerp te spreken, want toen wij deze door de heer Olbrycht voorgelegde aanvulling hebben bestudeerd, heb ik mijn vertrouwen in het verslag uitgesproken.
Dit onderwerp is toevallig gisteren in het Franse parlement besproken, en alle fracties waren eensgezind - hetgeen wel eens mag worden onderstreept, want dat gebeurt niet zo vaak - in hun bijval voor de oprichting van deze EGTS. Er werden tal van voorbeelden genoemd om uit te leggen waarom er - in het noorden en in het zuiden van Frankrijk, in de Alpen en in Lorraine - aanleiding was om deze EGTS op zeer korte termijn in te stellen. Zoals de commissaris al zei, was dit met name gebaseerd op het voorbeeld van Lille, dat afgelopen maandag een EGTS-samenwerkingsovereenkomst ondertekende voor twee miljoen inwoners in België en Frankrijk.
Waarom heeft dit zulke grote verwachtingen gewekt? Dat is omdat onze collega’s gedurende drie à vier jaar tevergeefs naar juridische mogelijkheden hebben gezocht. Met de EGTS hebben zij de oplossing gevonden. Nu verwachten wij dat de 70 000 Fransen die dagelijks in Luxemburg werken, de 30 000 Fransen die in Monaco en Italië werken, net als in Spanje, enz., dankzij de EGTS daadwerkelijk nieuwe vormen van samenwerking kunnen bevorderen.
Mevrouw de commissaris, mijn collega’s en ik zouden graag zien dat u de lidstaten die achterstand hebben opgelopen bij de omzetting, gaat aansporen. Afgezien van het feit dat zij zich aan de voorschriften van de verordening dienen te houden, kunt u hun zeggen dat sommige landen dit systeem al tot volle tevredenheid ten uitvoer leggen.
Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s! De Europese Groepering voor territoriale samenwerking moet grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerkingsmaatregelen doorvoeren en toepassen. Ja, de groepering moet de kwaliteit van het dagelijkse leven van onze burgers verbeteren, het concurrentievermogen van onze bedrijven doen toenemen, de reikwijdte van onze onderzoeks- en opleidingscentra vergroten en last but not least ook het milieu sparen.
Voor steun aan deze maatregelen is financiële deelname van de EU niet dwingend nodig. De regionale en lokale autoriteiten kunnen met dit instrument een grensoverschrijdend verbond met een eigen rechtspersoonlijkheid oprichten – een aanzienlijke innovatie als het gaat om de mogelijkheid territoriale samenwerking van de grond te krijgen. De EGTS biedt een eenmalige gelegenheid synergetische effecten te genereren die uitstijgen boven het institutionele kader en om betere, gecoördineerde investeringen en uniform en efficiënt gebruik van resources te garanderen.
Op 5 juli 2006 werd, zoals u weet, dit instrument door een besluit van het Europees Parlement en de Raad in het leven geroepen. Per 1 augustus 2007 moeten in alle lidstaten aanvullende juridische, resp. administratieve regelingen van kracht zijn geworden. Het feit dat slechts vijf of zes lidstaten nationale regels hebben uitgevaardigd, geeft ons reden tot bezorgdheid. De verliezers zijn de potentieel betrokken deelnemers die met goede ideeën en innovatieve projecten grensoverschrijdende samenwerking nastreven. In zoverre is de vraag terecht, en wij wachten hier gespannen op informatie van de kant van de Raad.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, territoriale samenwerking is de derde doelstelling van het cohesiebeleid voor de nieuwe programmeringsperiode. Volgens deze doelstelling is samenwerking van vitaal belang bij het bevorderen van evenwichtige, harmonieuze ontwikkeling binnen Europese regio’s.
De Europese Groepering voor territoriale samenwerking is een nieuw middel om teams voor de samenwerking tussen regionale en lokale overheden van verschillende EU-lidstaten toe te rusten met een rechtspersoonlijkheid. Het besluit dit middel te creëren is niet lichtzinnig genomen; het was het antwoord op technische en wetgevingsproblemen waar samenwerkingsprogramma’s op stuitten. Nu, zes maanden na de deadline, zijn lokale en regionale lichamen er helaas niet in geslaagd een groepering voor territoriale samenwerking op te zetten, doordat lidstaten op niet te rechtvaardigen wijze het nemen van de gepaste maatregelen om de verordening in te voeren hebben nagelaten of uitgesteld. We moeten nu een kristalheldere boodschap naar de lidstaten doen uitgaan over het belang dat de instellingen hechten aan de correcte invoering van de verordening in de nieuwe programmeringsperiode en aan samenwerking als een middel om economische, sociale en territoriale cohesie tot stand te brengen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Vijftig jaar zijn verstreken sinds de eerste Euroregio ontstond langs de Duits-Nederlandse grens. Sindsdien zijn veel meer regio’s met een wederzijdse samenwerking begonnen. Ze helpen elkaar bij het oplossen van op elkaar lijkende of identieke problemen die vaak in grensstreken voorkomen. Ze creëren nieuwe werkgelegenheid en delen hun cultuur.
De Verordening waarin een Europese groepering voor territoriale samenwerking wordt ingesteld, die in juli 2006 is goedgekeurd, lijkt een heel goed instrument voor regionale samenwerking en een stap in de goede richting. Ze biedt de regio’s flexibiliteit in samenwerking en heeft een gunstige invloed op de bevolking van de lidstaten, de economie en de zakelijke omgeving. Het is dus des te spijtiger dat de lidstaten deze nuttige verordening niet hebben overgenomen in hun wetgeving, ondanks het feit dat dit voor 1 augustus 2007 had moeten gebeuren.
Veel regio’s hebben grote belangstelling voor de Europese groepering voor territoriale samenwerking omdat deze hun de gelegenheid geeft met andere regio’s samen te werken en tegelijkertijd een significante mate van autonomie biedt in hun relatie tot regeringen en centrale overheden. Ze heeft ook een gunstig effect op de levens van de bevolking in individuele regio’s: een van de doelen van regionale samenwerking is het vergemakkelijken van een efficiëntere ontwikkeling van human resources en daarmee het creëren van evenwicht in de ontwikkeling van vraag en aanbod op de regionale arbeidsmarkten.
We moeten ook niet vergeten dat de EGTS ook gunstig zal zijn voor de zakenwereld, namelijk door de ontwikkeling van de economie te ondersteunen met als doel het verbeteren van haar productiviteit en structuur, door nieuwe werkgelegenheid te creëren en banen die op de tocht staan, veilig te stellen. Individuele groeperingen voor territoriale samenwerking zullen in staat zijn een stijging van de werkgelegenheid en sociale integratie actief te bevorderen.
De Verordening vereenvoudigt en ondersteunt regionale samenwerking in de lidstaten van de Unie en vergemakkelijkt zo de economische en sociale cohesie. Dit is een goede zaak en daarom dring ik er bij de Raad en de Commissie op aan de nodige maatregelen te nemen om invoering van deze Verordening in de individuele lidstaten veilig te stellen.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de Europese Groepering voor territoriale samenwerking is een nieuw instrument om de economische en sociale cohesie in de Unie te verstevigen.
Het is een instrument voor geavanceerde, gestructureerde samenwerking met een eigen rechtspersoonlijkheid die toegang zal hebben tot Gemeenschapsgelden en hulpmiddelen uit andere bronnen.
De climax van de 23e Portugees-Spaanse Top in Braga, tien dagen geleden, was een beslissende mijlpaal. Beide landen horen bij de zes die reeds de voorzieningen hebben getroffen die nodig zijn om de Europese Verordening van juli 2006 effectief in te voeren.
De Raad van Galicië en de autoriteiten in de noordelijke regio van Portugal, die in november 2006 klaar waren met het opstellen van de ontwerpovereenkomst en –statuten, zullen binnenkort een groepering vormen die 6.400.000 inwoners zal omvatten en gevestigd zal zijn in Vigo.
Zij zullen het voortouw nemen bij het instellen van een Euro-regio met regeringslichamen die ambitieuze Europese samenwerking zal bevorderen door te dienen als voorbeeld van verjonging.
Hun inspanningen verdienen erkenning van het Europees Parlement.
Ivo Belet (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, de EGTS - het is hier al verschillende keren gezegd - is een uitermate interessant instrument, met name voor de grensregio’s. Het doet me veel genoegen, commissaris, dat u verwezen hebt naar het Eurodistrict-project aan de grens van Frankrijk en België. Meneer Beaupuy heeft er ook al naar verwezen. De steden Kortrijk, Doornik en ook Lille - hebben namelijk uitgerekend deze week een samenwerkingsovereenkomst gesloten met de bedoeling concreet te gaan samenwerken rond projecten waar de mensen mee bezig zijn. En dan heb ik het over grensarbeid, openbaar vervoer, samenwerking tussen ziekenhuizen, misdaadbestrijding. Dat zijn de dingen waarvan de mensen verwachten dat wij er concreet werk van maken.
Ook in een andere grensregio - aan de grens van België en Nederland - zijn verschillende concrete initiatieven genomen om op het vlak van de universitaire samenwerking heel concreet samen te werken aan de hand van een EGTS. Het gaat hier over Belgisch Limburg, Nederlands Limburg en ook de regio Aken. De bedoeling is zelfs om op termijn met behulp van de EGTS één grensoverschrijdende gefuseerde universiteit uit de grond te stampen. De bedoeling is om heel veel thans nog bestaande administratieve hinderpalen als het ware te overstijgen, te omzeilen, aan de hand van dit instrument.
Commissaris, Voorzitter, EGTS lost natuurlijk niet alle problemen op en ik besef heel goed - dat hebben we nu gehoord - dat heel wat lidstaten er nog aan moeten beginnen. Toch zouden we nu al, op basis van de eerste ervaringen met dit instrument, verder moeten kijken en als het ware op basis van de eerste prille evaluatie oog moeten hebben voor bepaalde verbeteringen. En bepaalde bestaande lacunes zouden we uit de wereld moeten helpen. Ik heb het dan bijvoorbeeld over de verschillende sociale statuten waar de werknemers mee worden geconfronteerd die in het kader van een dergelijke EGTS samenwerken.
Commissaris, ik kan alleen maar zeggen dat het van het allergrootste belang is dat u als Commissie de regeringen op de huid zit die tot dusverre hebben nagelaten om hiervan een operationeel instrument te maken.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Commissaris, het aantal projecten in grensregio’s, zowel succesvol afgeronde projecten als nieuwe projecten die nu in ontwikkeling zijn onder auspiciën van Euroregionale groeperingen, bewijst dat er veel ontwikkelingsactiviteiten met een groot potentieel zijn en dat deze activiteiten niet zouden kunnen worden gerealiseerd zonder Europese hulp.
Er moeten echter duidelijke regels zijn, want anders wordt het geld niet uitgegeven. Ik vertrouw erop dat dit debat belangstellende partijen in grensgebieden zal aanmoedigen deel te nemen aan de EGTS.
Alle partijen die hun verplichtingen niet zijn nagekomen, moeten aangewezen worden in de lidstaten. De Commissie moet haar inspanningen verdubbelen om ervoor te zorgen dat de grensoverschrijdende samenwerking geen schade oploopt. De Euroregio’s zijn grensoverschrijdende structuren die al lang bestaan en onder INTERREG taken vervuld hebben in de vorige programmeringsperiode, met name in het geval van kleine “van mensen voor mensen”-projecten.
Ik geloof niet dat de Euroregio’s hebben gefaald. Ik ben ervan overtuigd dat zij, met de actieve steun van de Commissie, de lidstaten, de regionale en lokale overheden, de kamers van koophandel en alle mensen die in grensstreken wonen, hun ervaring zullen gebruiken om dit nieuwe EGTS-instrument te benutten.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de leden zeer voor hun opmerkingen en ook voor al hun steun voor dit instrument en voor hun betrokkenheid.
Ik wil u er nog maar even aan herinneren dat niet één lidstaat heeft geweigerd dit instrument te implementeren en dit is, denk ik, heel belangrijk. Het is absoluut duidelijk dat ze alle moeten implementeren. Zoals ik probeerde te zeggen bij mijn inleidende opmerkingen, hebben wij geprobeerd te komen tot voltooiing en het hele proces te versnellen door middel van zeer verschillende instrumenten. Ongetwijfeld kunnen wij op dit moment nog steeds direct aanmoediging geven via uw actieve aanwezigheid in uw lidstaten en regio’s, wat we het afgelopen jaar steeds gedaan hebben. Tijdens al mijn bezoeken, al mijn vergaderingen, alle conferenties – niet alleen met betrekking tot territoriale samenwerking maar ook met betrekking tot de kern van het beleid – hebben wij aanmoedigingen gegeven, hebben wij gesproken en aanwijzingen gegeven. We hebben veel met de regio’s gewerkt om hen te helpen bij de implementatie van dit nieuwe instrument voor samenwerking.
Maar op dit moment denk ik dat het proces loopt. Ik denk dat de bewustheid onder de lidstaten sterk is gegroeid. Ik hoop dat we, met de recente impuls van de acties van de Directeur-generaal, de meeste van de nationale aanpassingen voor de implementatieregelingen in juni op orde hebben.
We moeten echter niet vergeten dat elk programma op elk moment van zijn bestaan zijn beheer kan overdragen aan de EGTS, zodat er geen potentiële schade aan het beleid voortkomt uit het feit dat de lidstaten nog niet de vereiste aanpassingen ten uitvoer hebben gelegd. Ook kan elk project dit instrument gebruiken voor de implementatie van het project en, zoals we weten, kunnen we nieuwe projecten krijgen tot eind 2013. Dus hier bestaat ook geen dreiging.
Dit is geen troost, maar ik wil graag dat u ziet dat het feit dat we nog niet alle implementatieprocedures hebben voltooid, in deze zin geen schade veroorzaakt.
Wat we vandaag zien is de grote belangstelling van andere directoraat-generaals in de Commissie die heel graag dit instrument willen gebruiken binnen het zevende Kaderprogramma, maar ook binnen het CIT-programma en eveneens bij ander beleid.
Het is belangrijk dat u bij uw vergaderingen op regionaal en lokaal niveau de regio’s eraan herinnert dat, ook al is er nog niet gezorgd voor uitvoeringsvoorschriften, het recente voorbeeld van Frankrijk en België duidelijk aantoont dat de EGTS tot stand kan worden gebracht en dat een lidstaat kan implementeren en een ad hoc-autoriteit kan aanwijzen om de rol te spelen van de autoriteit waartoe de regionale en lokale lichamen zich zouden wenden voor informatie over het tot standbrengen van de EGTS.
Wat betreft het handboek over EGTS, INTERACT werkt op het ogenblik aan het handboek. In maart is er een conferentie in Brussel en iedereen wordt voor dit seminar over de voorbereiding van het handboek uitgenodigd.
Wat betreft de Conventie van Madrid, we moeten niet vergeten dat het tot nu toe twintig jaar heeft geduurd om dit verdrag te ratificeren en dat, als ik het me juist herinner, niet al onze lidstaten de Conventie al geratificeerd hebben. Over deze verordening is minder dan twee jaar geleden opnieuw onderhandeld en we bevinden ons nu in het eerste jaar van haar tenuitvoerlegging.
Dat, denk ik, zou het antwoord zijn op wat u gezegd hebt. Ik wil u graag ervan verzekeren dat wij ons zeer sterk voor deze zaak inzetten, omdat wij de toegevoegde waarde zien en met de regio’s werken. Daarom zijn zoveel ervan ook zo goed voorbereid. We zien allemaal de toegevoegde waarde die u genoemd hebt van dit instrument.
Natuurlijk moeten we echter niet vergeten dat het geen garantie is voor het geld. Het is geen project, het is een instrument dat we willen gebruiken voor de samenwerking. Maar natuurlijk kan de EGTS een financiële bijdrage van de Gemeenschap krijgen volgens de normale regels van het Europese cohesiebeleid. Het is ook belangrijk dit in gedachten te houden.
Nogmaals, dank voor uw belangstelling. We zetten ons er volledig voor in dit proces zo snel mogelijk te voltooien.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Bairbre de Brún (GUE/NGL), schriftelijk. – (GA) Ik stel voor dat de Commissie regionale ontwikkeling initiatieven neemt en druk uitoefent voor concrete actie om de krachten te bundelen in een Europese Groepering voor territoriale samenwerking, zodat er beleidsmaatregelen tot stand komen.
De nieuwe EGTS’en zullen helpen om wetgeving in de lidstaten te bevorderen, een nieuwe dynamiek in grensoverschrijdende samenwerking te creëren en ervoor te zorgen dat er meer vertrouwen ontstaat en meer wordt samengewerkt over grenzen heen.
In mijn verdeelde land zou er een sleutelrol kunnen zijn weggelegd voor dit soort initiatieven en andere EU-maatregelen die erop zijn gericht om de kwalijke gevolgen van de verdeeldheid voor Ierland af te zwakken. Ik sta volledig achter de gezonde gedachtegang die schuilgaat achter grensoverschrijdende samenwerking, aangezien dit een Europees ideaal is.
Het is erg belangrijk dat Ierland alle mogelijkheden voor grensoverschrijdende samenwerking verkent, aangezien onze grensgebieden zich in arme graafschappen bevinden en het ontwikkelingsniveau laag is. We hebben veel tijd verspild met getreuzel en excuses. De lidstaten hebben de plicht om grensgebieden zo snel mogelijk te helpen met de tenuitvoerlegging van de EGTS-wetgeving.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het probleem van de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten van de Europese Unie is niet nieuw. Ik vermoed dat deze kwestie op het merendeel van de communautaire beleidsterreinen van toepassing is.
Het uitwerken van een gemeenschappelijk standpunt met 27 landen op Europees niveau is eigenlijk pas de eerste stap in het moeilijke proces van de harmonisatie en de tenuitvoerlegging van de aangenomen bepalingen. Het is de hoogste tijd dat de lidstaten zelf de verantwoordelijkheid voor dit proces op zich nemen. De doeltreffendheid van onze gezamenlijke inspanningen op Europees niveau hangt immers in aanzienlijke mate af van de inzet en van de tenuitvoerlegging van de aanbevelingen door de nationale overheidsdiensten van de lidstaten.
We hebben dringend nood aan samenwerking tussen de verschillende niveaus van onze overheidsinstellingen. Ik zou zelfs durven zeggen dat wij, als leden van het Europees Parlement die rechtstreeks door de burgers van de afzonderlijke lidstaten zijn verkozen, bereid zijn tot en open staan voor elke vorm van samenwerking met onze nationale en regionale overheidsdiensten, teneinde de tenuitvoerlegging van het Gemeenschapsrecht te bevorderen en te versnellen.
We mogen niet toelaten dat kwesties als de versterking van de economische en sociale cohesie – één van de basisbeginselen van de Verdragen – stiefmoederlijk worden behandeld. Dat is wel het geval voor het probleem dat we vandaag behandelen. Er bestaat al sinds juli 2006 goede EU-regelgeving aangaande de Groeperingen voor territoriale samenwerking. Helaas kan deze door het ontbreken van overeenkomstige wetgeving in de lidstaten tot dusver niet worden gebruikt.
25. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen