De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op donderdag 31 januari 2008 werd onderbroken, te zijn hervat.
2. Verklaring van het voorzitterschap
De Voorzitter. − Dames en heren, het Parlement van Kosovo heeft gisteren de onafhankelijkheid van Kosovo uitgeroepen. Dit besluit was verwacht en weerspiegelt de wil van de burgers van Kosovo om hun politieke lot en de institutionele vormgeving van hun onafhankelijkheid vreedzaam in eigen hand te nemen.
Een jaar geleden ongeveer heeft het Europees Parlement naar aanleiding van het verslag-Ahtisaari ingestemd met de soevereiniteit onder toezicht van Kosovo. De onderhandelingen tussen Belgrado en Priština zijn uiterst moeizaam verlopen en hebben helaas niet tot een oplossing geleid die voor alle deelnemers politiek aanvaardbaar was. Zoals zo vaak gebeurt in de politiek, was er geen toverformule. De zware last van de recente geschiedenis heeft aan deze situatie bijgedragen. Het geval Kosovo is echter geen precedent. De situatie van Kosovo als VN-protectoraat is uniek en vormt een geval apart dat niet met andere kan worden vergeleken.
Ik zou een oproep willen doen aan alle betrokkenen en hen willen manen tot rede en kalmte. Ik ben er zeker van dat iedereen in Kosovo – Serviërs en Kosovaren – streeft naar stabiliteit en welvaart in de eigen regio. Dat is immers de primaire doelstelling van de Europese Unie en het Europees Parlement. Het is onze taak en onze plicht om de politieke leiders in Kosovo aan te moedigen hun verantwoordelijkheden te nemen en democratische politieke instellingen te creëren die de rechten en de vrijheden van alle burgers respecteren tegen de achtergrond van een multi-etnisch Kosovo dat in goed buurschap met zijn buren leeft.
In dat verband ben ik ook blij met het besluit van de Raad om de EULEX-missie naar Kosovo te sturen onder leiding van Yves de Kermabon. De missie zal tot taak hebben de Kosovaren bijstand te verlenen op het gebied van politie en rechtsorde en zo een soepele overgang te waarborgen.
Ik was ook blij met de benoeming van Pieter Feith als speciale vertegenwoordiger van de EU in Kosovo. Dit is een teken van het duidelijke en vastbesloten engagement van de Europese Unie en onze wil om iets in de praktijk te ondernemen om te komen tot blijvende stabiliteit in Kosovo.
Ik heb vertrouwen in de wijsheid van de beslissing die de Raad Algemene Zaken vanmiddag in zijn vergadering zal nemen. De landen op de Westelijke Balkan hebben Europese perspectieven. Van toetreding zal in de nabije toekomst geen sprake zijn, maar voor elk van deze landen ligt dit wel in het verschiet. In dit licht zouden we de mensen in Servië en Kosovo moeten helpen om hun onderlinge verschillen uit het oogpunt van Europese integratie te overwinnen, zoals dit ook gebeurd is in andere delen van Europa. Het voor woensdag geplande debat is daarvoor een eerste gelegenheid.
3. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
4. Bezwaar omtrent de geldigheid van het mandaat van een lid: zie notulen
5. Verzoek om verdediging van de immuniteit: zie notulen
6. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
7. Tijdelijke commissie klimaatverandering (verlenging van het mandaat): zie notulen
8. Rectificaties op aangenomen teksten: zie notulen
9. Ondertekening van volgens de medebeslissingsprocedure aangenomen besluiten: zie notulen
10. Mogelijk misbruik van machtspositie door grote, in de Europese Unie werkzame supermarkten (schriftelijke verklaring): zie notulen
11. Van de Raad ontvangen verdragsteksten: zie notulen
14. Mondelinge vragen en schriftelijke verklaringen (indiening): zie notulen
15. Verzoekschriften: zie notulen
16. Kredietoverschrijvingen: zie notulen
17. Aan de resoluties van het Parlement gegeven gevolg: zie notulen
18. Regeling van de werkzaamheden
De Voorzitter. − De definitieve ontwerpagenda voor de lopende plenaire vergaderingen die door de Conferentie van voorzitters is opgesteld overeenkomstig artikel 130 en 131 van het Reglement tijdens haar vergadering van 14 februari 2008, is rondgedeeld. Daarop worden de volgende wijzigingen voorgesteld:
Maandag/Dinsdag:
Geen wijzigingen.
Woensdag:
De IND/DEM-Fractie heeft verzocht om opschorting van de stemming over het rapport van de heer Corbett en de heer Méndez de Vigo over het Verdrag van Lissabon (A6-0013/2008) tot een volgende vergaderperiode.
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is uw taak om dit Parlement een goed imago te geven als een serieuze toetser van Europese zaken. Ik zou u daarom willen verzoeken de stemming over het Verdrag te verplaatsen.
De termijn voor amendementen op het rapport was vastgesteld voordat wij het Verdrag van de commissie ontvingen. We hebben de door u beloofde geconsolideerde versie nog steeds niet ontvangen. Dit is in strijd met een eenstemmig besluit van de commissie Constitutionele zaken.
Ik ben vragen gaan stellen op basis van een eigen geconsolideerde versie en heb al vier misleidende fouten gevonden in de vertalingen.
U en ik zijn het al 29 jaar oneens over constitutionele zaken, behalve over transparantie. We zijn altijd serieus met onze meningsverschillen omgegaan, na gepaste toetsing door de commissie Constitutionele zaken.
Ik ijver voor de overdracht van bevoegdheden van de niet-gekozen commissie naar dit rechtstreeks gekozen Parlement. We hebben voorgesteld dat geen enkele communautaire wet kan worden goedgekeurd zonder de instemming van dit Parlement. Hoe kunnen we dit rapport bij het Europees Parlement verdedigen als u het besluitvormingsproces afsluit voordat iemand in dit Huis een leesbare versie van het Verdrag heeft gelezen?
De laatste IGC staat voor de meeste geheimzinnige onderhandelingen over een verdrag die we ooit hebben gezien. Ik verzoek u dringend het debat op woensdag te laten staan, maar de stemming te verplaatsen zodat alle burgers van Europa kunnen zien dat we een serieus parlement zijn.
Wij maken geen deel uit van de uitvoerende macht. Wij vertegenwoordigen de kiezers.
Richard Corbett, rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, waar we over stemmen is niet het geconsolideerde Verdrag, maar het Verdrag van Lissabon. Dit is op 17 december 2007 gepubliceerd in het Publicatieblad. Ik heb het hier. We hebben het allemaal gehad.
Ik geef toe dat het een tekst is die strekt tot wijziging van de bestaande Verdragen, en dat je naar de wijzigingen in het Verdrag van Lissabon en naar de oorspronkelijk Verdragen moet kijken om ermee te werken. Maar dat is precies waar we als gekozen afgevaardigden voor worden betaald: kijken naar de details, en de moeite nemen om de teksten te vergelijken en te zien welke veranderingen zijn aangebracht.
Het is waar dat het wel zou helpen om ook een geconsolideerd verdrag te hebben waarin te zien is hoe de verdragen eruit zullen zien als het Verdrag is geratificeerd – ik zeg "als” het is geratificeerd, omdat ik er zeker van ben dat dit zal gebeuren – en dat de burgers veel makkelijker kunnen lezen.
Bijna al onze nationale regeringen hebben echter al geconsolideerde versies van het Verdrag in hun eigen taal gepubliceerd. Ik heb de Engelse versie van de geconsolideerde Verdragen, zoals ze eruit zullen zien zodra het Verdrag van Lissabon is goedgekeurd. Ik begrijp verder dat een van de eerste regeringen die een geconsolideerde versie heeft gepubliceerd, die van Denemarken is, in het Deens. Ik ben er daarom van overtuigd dat het voor de heer Bonde geen probleem is geweest om een geconsolideerde, leesbare versie van de Verdragen te vinden ten behoeve van zijn werkzaamheden in de Commissie constitutionele zaken.
(Applaus)
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Ik moet zeggen dat ik redelijk verbaasd ben dat er al weken en maanden zo actief en massaal, en deels agressief, oppositie wordt gevoerd tegen een Verdrag, terwijl de leden die dit doen niet eens weten over welk Verdrag we het hebben.
(Applaus)
De heer Corbett wijst op een essentieel punt: het gaat hier niet om het geconsolideerde Verdrag, maar om de inhoud van het herzieningsverdrag. Er zijn verschillende meningen. Dit is redelijk normaal in een democratie; het is juist een goede zaak dat meningen verschillen en dat er een levendig debat is. Iedereen moet echter nota nemen van de meningen van anderen en een stemming niet in de weg staan.
We hebben het Verdrag weken en maanden lang zeer serieus besproken en nu is het tijd om een duidelijk signaal af te geven over het standpunt van de meerderheid van dit Huis: voor of tegen het Verdrag. Uitbarstingen en pogingen anderen het spreken te beletten, die we hier allemaal hebben gezien, kunnen het publiek een verkeerd signaal geven. Laat de meerderheid van dit Huis alstublieft deze week beslissen of zij voor of tegen het Verdrag is. Dat is waar het bij een democratie om gaat.
(Applaus)
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op de heer Corbett, die zegt dat er een geconsolideerde versie in het Deens beschikbaar is, kan ik bevestigen dat er een versie is die gebaseerd is op een ontwerp van oktober 2007, maar dat er nog geen geconsolideerde versie beschikbaar is die is gebaseerd op datgene wat op 13 december 2007 is goedgekeurd. De nieuwe uitgave telt 7 000 woorden meer en ik zou het fijn vinden als de heer Swoboda – die een deskundige schijnt te zijn – zou willen uitleggen wat de inhoud van die 7 000 nieuwe woorden is.
(Gelach)
(Bij HS verwerpt het Parlement het verzoek)
Donderdag:
Geen wijzigingen.
(Het Parlement neemt de aldus gewijzigde agenda aan)
19. Spreektijd van één minuut (artikel 144 van het Reglement)
De Voorzitter. − We gaan verder met de spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het is geen geheim dat de aangekondigde doelstelling voor biobrandstoffen is vastgesteld op 10 procent van hernieuwbare energiebronnen.
Ik heb de indruk dat de commissarissen voor energie, milieu, industrie en landbouw verschillende opvattingen hebben. Om geen tijd te verspillen, zal ik niet verwijzen naar privé-gesprekken. Niettemin vraag ik me af hoe het kan dat vier commissarissen vier verschillende opvattingen hebben?
Welke boodschap, Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, kan ik aan de Griekse boeren overbrengen die hun gewassen hebben omgezet of willen omzetten om biobrandstoffen van de eerste generatie te produceren naar aanleiding van de herstructurering van GMO voor suiker?
Ioan Mircea Paşcu (PSE). – (RO) Voor het aanstaande festival dat door het Europees Parlement wordt georganiseerd als onderdeel van de interculturele dialoog, is ieder land gevraagd een film over dit thema te produceren. Voorzover ik begrepen heb, is het oorspronkelijke voorstel van Roemenië afgewezen omdat het niet paste bij het thema, maar de vervangende productie, de film California Dreaming, heeft nog grotere tekortkomingen.
Op de eerste plaats past de film nog minder bij het thema en ondanks de vertoning op de openingsavond in Cannes, doet hij de werkelijkheid geweld aan en wijzigt het imago van mijn land. Terwijl alle andere films de interculturele dialoog op een persoonlijk, menselijk vlak omzetten, gaat de film California Dreaming over het denkbeeldige geval van een Amerikaans transport door Roemenië dat door de lokale autoriteiten tot staan wordt gebracht en leidt tot een burgeroorlog.
Bovendien is de film doorspekt met obsceen taalgebruik en expliciete seks- en geweldscènes, een unicum op het festival. Ik geloof niet dat dit allemaal deugden van de interculturele dialoog zijn. De grootste tekortkoming is echter dat deze film kennelijk niet is geselecteerd door de Roemeense partij maar door de ambtenaren van het Europees Parlement.
Als dit waar is, dan is dit een ernstige zaak, want dan wordt een apolitiek concept als de interculturele dialoog bewust om duistere redenen gepolitiseerd, waardoor het imago van een lidstaat van de Europese Unie wordt geschaad. Ik wil het Europees Parlement dan ook vragen deze kwestie te onderzoeken.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, transparantie moet één van de hoekstenen zijn van de EU-instellingen: ook voor dit Parlement, en nog meer voor de Europese Commissie, waar hoge functionarissen immens veel macht hebben, maar nauwelijks enige politieke controle.
Ik wil daarom in dit Huis de praktijk van de Commissie aan de kaak stellen die politieke resoluties van dit Huis beantwoordt via mechanismen die lijken op die uit de tijd van het “Politburo” of van “Kremlinologen” die documenten analyseerden. Ik doel bijvoorbeeld, en dit is alleen maar een voorbeeld, op de notulen van de zitting van 13 december 2007, onder het kopje “Aan de resoluties van het Parlement gegeven gevolg”, waar wordt gemeld dat een mededeling van de Commissie was verspreid over het aan een door het Parlement aangenomen resolutie gegeven gevolg.
Deze tekst, Mijnheer de Voorzitter, is in het Engels en Frans, niet in alle officiële talen van de Gemeenschap, onder nummer SP/207/5401 gepubliceerd op een internetpagina die ik na een zoektocht van drie weken heb gevonden met hulp van secretarieel personeel en andere functionarissen van het Parlement. Zonder transparantie is er geen democratie: wat we hier zien is hypocrisie in de uitingen van de Commissie, die beweert dat zij het Parlement heeft geraadpleegd en vervolgens haar documenten en antwoorden op het internet verbergt zonder daar op enige manier ruchtbaarheid aan te geven.
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het debat over genetisch gemodificeerde organismen is de afgelopen weken weer op de voorgrond gekomen. Poolse boeren zouden productiekosten kunnen besparen door GGO’s in te voeren, maar willen dat niet. Dat komt omdat ze Europese consumenten willen beschermen en ervoor willen zorgen dat Poolse agrovoedingsmiddelen zowel gezond als goed eetbaar blijven.
De Poolse boeren zijn echter jammer genoeg gebonden aan communautaire bepalingen. Ieder lidstaat van de Unie zou de mogelijkheid moeten hebben om zelf te beslissen of genetisch gemodificeerde organismen al dan niet op zijn grondgebied worden geïntroduceerd. Aangezien de Europese belastingbetalers al een aanzienlijke bijdrage leveren voor de ondersteuning van de landbouw, zouden landbouwproducten in elk geval gezond en goed eetbaar moeten zijn en geen verrassingen moeten bevatten.
Claude Turmes (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, komende woensdag bepreekt het Parlement het Verdrag van Lissabon, en de burgers zullen de debatten in dit Huis over dergelijke institutionele kwesties volgen. De burgers zien echter nog veel liever dat de Europese instellingen de praktische kwestie van de Europese beleidsvorming aanpakken. Een van de belangrijkste kwesties is transparantie en lobbyen.
De Europese Commissie heeft er goed aan gedaan om drie jaar geleden een zogenaamd transparantie-initiatief te starten, maar nu horen we dat de Commissie een register wil indienen waarin kennelijk geen namen van lobbyisten worden opgenomen, evenmin als zinvolle informatie over de hoeveelheden geld die aan lobbyen worden uitgegeven.
Ik waarschuw de Voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, en ook de heer Kallas, om hun geloofwaardigheid in Europa ten aanzien van het transparantie-initiatief niet te ondergraven, maar te komen met een zinvol register.
Dat is wat de burgers nodig hebben om te geloven in eerlijke beleids- en besluitvorming in Brussel.
Daniel Strož (GUE/NGL). – (CS) Ik was oorspronkelijk van plan een heel ander onderwerp aan te snijden. De omstandigheden hebben me echter gedwongen mijn mening uit te spreken over een bijzonder ernstige kwestie, namelijk het uitroepen van de onafhankelijkheid van Kosovo door Albanese separatisten.
Ik ben ervan overtuigd dat deze ontwikkeling, die in strijd is met het internationaal recht, tragische gevolgen en repercussies zal hebben voor heel Europa. Het is bijzonder tragisch dat de EU van plan is deze daad van separatisme ten nadele van Servië, een soevereine staat die toch al zwaar op de proef is gesteld, te onderschrijven. Dat is ten enen male onaanvaardbaar.
Het hele scenario van deze separatistische actie brengt levendige herinneringen bij me terug van de gebeurtenissen in 1938 in mijn thuisland Tsjecho-Slowakije. Destijds werd een separatistische actie van Duitse nationalisten, ook toen met steun van de Westerse mogendheden, gevolgd door de meest vreselijke oorlog in de geschiedenis. We weten allemaal dat de geschiedenis zich herhaalt in de vorm van een klucht of van een tragedie.
We moeten noch het een noch het ander laten gebeuren. Ik roep het Parlement op zich te verzetten tegen deze separatistische daad en de aantasting van de soevereiniteit van Servië.
Slavi Binev (NI). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega’s, ik neem het woord omdat ik dringend uw aandacht wil vragen voor een enorm sociaal, economisch, milieu- en moreel probleem dat nu al 18 jaar vreet aan de Bulgaarse maatschappij. In plaats van te worden opgelost, blijft het groeien als een kwaadaardige tumor met onvoorspelbare gevolgen.
Ik heb het over de staalfabriek van Kremikovtzi, die geacht wordt een strategische rol te spelen in de Bulgaarse economie. Helaas is de fabriek, in plaats van inkomsten voor de schatkist te genereren, de laatste tien tot vijftien jaar veranderd in een kankergezwel voor de hele maatschappij. Hij wordt alleen maar gebruikt voor persoonlijk gewin van bepaalde maffiagroepen en een middel om de kassen van politieke partijen te spekken. En dit heeft allemaal plaatsgevonden onder bescherming van diverse opeenvolgende regeringen, inclusief de zittende.
Het is bijzonder verontrustend dat de huidige crisis bij Kremikovtzi, dat concreet met sluiting wordt bedreigd, waardoor tienduizend arbeiders en hun gezinnen van hun inkomsten worden beroofd, het directe resultaat is van handelingen van mensen die banden hebben met zowel de criminele onderwereld als de top van de gevestigde orde.
Het gaat om de voormalige bestuursvoorzitter Valentin Zakhariev, de voormalige openbare aanklager Nikola Filchev en het voormalige hoofd van de gespecialiseerde task forces van de politie (“de baretten”), Filko Slavov. Hun namen worden niet alleen in verband gebracht met het management van Kremikovtzi, maar ook met de meest donkere kanten van de overgang van Bulgarije naar democratie, met inbegrip van de moord op militaire aanklager Nikolay Kolev.
En zo blijkt nu dat deze mensen de bescherming hebben genoten en blijven genieten van het rechterlijk apparaat en de regering. Ze blijven zich boven de wet verheven voelen. Ik ben ervan overtuigd dat het onvoorstelbaar is dat een lidstaat …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, begin februari heeft de Europese Commissie het interimverslag gepubliceerd over de voortgang van de gerechtelijke hervormingen in Roemenië. Het eindverslag van dit jaar komt in juni uit en is bepalend voor het al dan niet toepassen van de vrijwaringsclausule. Ik denk dat dit niet zal gebeuren omdat de instellingen die kritiek hebben gehad omdat ze achterbleven, in die periode hun problemen op de vier gemonitorde terreinen kunnen oplossen.
Het toepassen van de vrijwaringsclausule zou betekenen dat rechterlijke vonnissen in de lidstaten niet worden erkend, wat gevolgen zou hebben voor de burgers en partijen in procedures die geen schuld hebben voor het feit dat de betrokken instellingen, de regering en het parlement verzuimen aan hun verplichtingen te voldoen. Het toepassen van de vrijwaringsclausule moet niet worden gezien als een signaal aan de Roemeense burgers, want het is normaal dat degenen die zich schuldig maken aan het niet naleven van verplichtingen, daarvoor verantwoording afleggen, en niet de Roemeense burgers.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, op 13 februari heeft de premier van Australië, Kevin Rudd, lid van de Labourpartij, formeel verontschuldigingen aangeboden namen de Australische regering voor de vernederingen waaraan de inheemse Aboriginalbevolking twee eeuwen lang is onderworpen. Dit gebaar spreekt voor zich, en het is bijzonder actueel voor ons hier in Europa.
Meer dan 60 jaar na de tragische gebeurtenissen die zijn voorgevallen tijdens en na de Tweede Wereldoorlog, is er een land in Europa waar drie miljoen mensen – uw volk, Mijnheer de Voorzitter – in ballingschap zijn gedreven, terwijl nog eens een half miljoen mensen zijn beroofd van hun staatsburgerschap, mensenrechten en bezittingen. Tot op heden zijn daarvoor geen verontschuldigingen aangeboden.
Europa is niet gebouwd op nationalisme en confrontatie, maar op verontschuldigingen en vergiffenis, op een beleid gebaseerd op verzoening. In plaats van zich te richten op collectieve schuld en het zoeken naar zondebokken, zou het goed zijn als de leiders van de iedere lidstaat in de Europese Unie en in Europa zich zouden laten leiden door de wil om zich onvoorwaardelijk te houden aan de fundamentele Europese waarden, elkaar te respecteren, verontschuldigingen aan te bieden en de mensenrechten en de rechten van minderheden te beschermen. Dank u zeer.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgende zondag, 24 februari, vieren de Esten de negentigste verjaardag van hun onafhankelijkheid. Estland is een betrekkelijk jonge staat, maar deelt sedert de dertiende eeuw in het Europese culturele erfgoed en de gemeenschappelijke waarden. Bijzonder is dat wij in de 90 jaar sedert de uitroeping van de onafhankelijkheid die we delen met onze buren – de Letten en de Litouwers – wegens buitenlandse bezetting slechts 39 jaar vrij zijn geweest. Ik herinner daarom aan het belangrijke feit dat precies 25 jaar geleden het Europees Parlement als eerste Europese instelling op de oproep van 45 vrijheidsstrijders uit Litouwen, Letland en Estland heeft gereageerd en een resolutie heeft goedgekeurd ter ondersteuning van het herstel van de soevereiniteit van de drie bezette Baltische naties. Ik dank alle voormalige en huidige leden van het Europees Parlement die op moedige wijze hun solidariteit met de drie Baltische naties hebben uitgedrukt.
Neena Gill (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de aanloop naar de Olympische Spelen in Peking is de aandacht van de internationale gemeenschap op China’s reputatie op het gebied van schendingen van de mensenrechten gericht. Wij mogen echter ook het lijden van andere soorten, zoals de tijger, niet vergeten. Hun aantal slinkt zienderogen tengevolge van de grote – voornamelijk Chinese - vraag naar tijgerproducten.
Oorzaak van hun dreigende ondergang is de illegale jacht op tijgers in India. Zelfs werden in reservaten opzieners neergeschoten om bij de tijgers te raken. Die tijgers worden dan illegaal over de grens naar China gebracht. Geschat wordt dat elke dag een tijger wordt gedood. Tegen die snelheid zal de tijger over vijf jaar nagenoeg uitgestorven zijn.
Het verheugt mij dat de Indiase regering vorige week heeft aangekondigd acht nieuwe reservaten in te zullen stellen om hun afnemende tijgerpopulatie te beschermen. Het zal echter vijf jaar duren voordat de nieuwe reservaten klaar zijn, terwijl de tijgerpopulatie in de voorbije vijf jaar reeds met meer dan 50 procent is afgenomen. Als de Europese Unie en de internationale gemeenschap dus geen dringende actie ondernemen om de vraag te doen dalen, stropen en illegale handel tegen te gaan en de houding in China tegenover tijgerproducten te wijzigen, zullen de nieuwe reservaten te laat komen.
Ten slotte hoop ik dat u mij op de Tiger Protection Awareness Day zult ondersteunen.
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Viktória Mohácsi (ALDE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. Dames en heren, de schaamteloos racistische opmerkingen van de heer Silvio Berlusconi van vorige week, toen hij opriep tot nultolerantie ten opzichte van Roma, illegale immigranten en misdadigers, zijn schokkend en onaanvaardbaar.
Gisteren had de heer Francesco Storace, die kandidaat is voor het burgemeesterschap van de Italiaanse hoofdstad, het in een verklaring over de 'denomadisering' van Rome, waarmee hij duidelijk maakte dat in de eeuwige stad geen plaats is voor Roma. Kan het waar zijn dat deze verklaringen achttien dagen na de goedkeuring door het Europees Parlement van een Europese strategie voor de Roma worden afgelegd?
Ik verzoek de Italiaanse leden van het Europees Parlement hun collega’s thuis uit te leggen waarom wij deze resolutie en haar doelstellingen, die wij samen hebben geformuleerd, hebben ondersteund, en waarom misbruik van zigeuners in de 21ste eeuw misplaatst is. Mijn open brief in verband met deze verklaringen tegen de Roma werd ondertekend door 72 niet-gouvernementele Roma-organisaties, waaronder 33 in Italië, twaalf in Hongarije, negen in Macedonië, vier in Roemenië, drie in Turkije, twee in Moldavië, vijf in Bulgarije en twee in Frankrijk. Ik dank u.
Hanna Foltyn-Kubicka (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de heer Alexander Milinkiewicz, de leider van de oppositie in Wit-Rusland, werd vandaag in Minsk eens te meer aangehouden. De heer Milinkiewicz is een Sacharov-laureaat. In 2006 heeft het Europees Parlement hem deze prijs toegekend. Ook mevrouw Olga Kazulin werd aangehouden. Zij is de echtgenote van de heer Alexander Kazulin, een vooraanstaand tegenstander van de heer Lukasjenko.
De heer Milinkiewicz nam deel aan een demonstratie die was georganiseerd door particuliere ondernemers, die in hun vrijheid zijn beperkt door nieuwe bepalingen die de belastingsdruk verhogen en hun vrijheid om werknemers in dienst te nemen beknotten. Het was niet de eerste demonstratie waarin deze sociale groep aan haar ontevredenheid uitdrukking gaf. Naast de heer Milinkiewicz en mevrouw Kazulin, die niet aan de mars had deelgenomen, werden ook de organisatoren van de mars opgepakt en ondervraagd. Hoe vaak heeft Europa passief toegekeken terwijl één van haar eigen laureaten werd vastgehouden? Hoeveel keer werden de mensenrechten net voorbij de oostelijke grens van de Unie ongestraft met voeten getreden?
Urszula Gacek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vorige week vertelden de Poolse media het verhaal van Karolina, een jong meisje wier leven door haar voormalige vriendje werd verwoest. Zonder haar medeweten of toestemming heeft dat vriendje hun gedeelde privé-ervaringen opgenomen en na het aflopen van hun relatie op het internet geplaatst. Karolina’s familie en vrienden kregen e-mails met pornografisch materiaal. Omdat ze niet minderjarig is, wordt Karolina niet door de Poolse wetgeving beschermd en blijft haar ex-vriendje ongestraft. De Poolse autoriteiten hebben zich ertoe verbonden de wet zo spoedig mogelijk aan te passen om mensen te beschermen wier privacy en waardigheid op deze manier werden geschonden. Het internet overstijgt echter de nationale grenzen en er is in de Unie geen gemeenschappelijke wetgeving om mogelijke daders af te schrikken en wie dit soort acties onderneemt, te bestraffen.
Ik verzoek de Commissie en de lidstaten zulk gedrag, dat als verkrachting via het internet kan worden beschreven, te bestrijden.
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in Europa dienen al te veel dierenasielen slechts één doel, namelijk het afmaken van zwerfkatten en -honden. Dat klinkt wreed, maar de echte wreedheid ligt in de manier waarop dat gebeurt, door vergiftiging, verhongering of doodknuppelen. Het ergste is echter dat deze wreedheden niet plaatsvinden in verre landen, maar, zoals toegewijde Oostenrijkse activisten mij hebben verteld, vlakbij. Zo kwamen bijvoorbeeld nog maar kort geleden gevallen van wreedheid tegen dieren in de Tsjechische Republiek aan het licht.
Ook verontrustend is de korte en bondige verklaring van de Commissie dat de bescherming van huisdieren nog steeds een bevoegdheid van de lidstaten is. De Commissie lijkt vaak op te treden wanneer ze dat niet moet doen, en veel te weinig te doen wanneer dat zou moeten. In deze situatie dient verandering te komen. Dat iets een nationale bevoegdheid is, betekent immers niet dat de EU van het onderwerp volledig afstand moet nemen.
Ik verzoek daarom alle leden de kwestie van de installaties voor de vernietiging van dieren in hun eigen landen niet te laten doodbloeden door te zwijgen. Ik roep ook de Commissie en de Raad op deze wreedheden te veroordelen.
Toomas Savi (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer bezorgd over de misvatting die door mevrouw Sahra Wagenknecht, een college van mij, in een interview op 7 februari dit jaar via het Russische persagentschap ‘Regnum’ werd verspreid. Ze beschuldigde de regering van Estland ervan de mensenrechten met voeten te treden en de Europese Unie van een doofpotoperatie met betrekking tot de ‘Bronzen nacht’ en de rechtzaken die daar in Estland op volgden.
Ik verzeker u dat de lopende rechtzaken tegen de mensen die van het organiseren van de rellen worden beschuldigd, in overeenstemming met de rechtstaat en met inachtneming van de mensenrechten plaatsvinden. Ik wil mevrouw Wagenknecht er ook aan herinneren dat één van de doelstellingen van de staat is de onschendbaarheid van particulier bezit te vrijwaren.
De plunderingen van vorig jaar in Tallinn hadden niets te maken met vrijheid van meningsuiting of het recht te betogen. Misdaden werden begaan, waardoor de staat verplicht was tussen te komen. De rechtvaardiging van misdaad is voor een politicus niet verheffend. Gelukkig worden de meningen van Sahra Wagenknecht niet door de gehele linkerzijde gedeeld.
Bogusław Rogalski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het parlement in Kosovo heeft gisteren de onafhankelijkheid uitgeroepen. Servië heeft dus de wieg van zijn bestaan als natie voor de tweede keer in de geschiedenis verloren. Ik herinner het Parlement eraan dat eerst de Turken deze provincie in de middeleeuwen van Servië hebben afgenomen. In onze tijd heeft Servië het zo dierbare grondgebied voor een tweede keer verloren, met de steun van lidstaten van de Unie en terwijl wij zwegen. Dames en heren, de Kosovaarse onafhankelijkheidsverklaring houdt een schending in van de internationale wetgeving betreffende de onschendbaarheid en integriteit van grenzen en landen. Kosovo’s onafhankelijkheidsverklaring opent ook de doos van Pandora, aangezien ze extremisme en nationalisme aanmoedigt en zo in Europa en daarbuiten tot extremisme in al zijn vormen kan leiden. Er zijn onder meer reeds gelijkaardige aanspraken in Ossetië, Nagorno-Karabach en Baskenland. Deze stap getuigt van weinig inzicht met het oog op één lidstaat in het bijzonder, namelijk Cyprus. Hoe dient dat land te reageren? Cyprus streeft naar hereniging, terwijl wij separatistische bewegingen ondersteunen. Wij mogen de onafhankelijkheid van Kosovo niet aanvaarden, omdat ze voor de veiligheid van Europa en vooral voor de interne veiligheid van Servië een bedreiging vormt.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in Rusland zijn er begin maart presidentsverkiezingen. Een positief resultaat lijkt echter onwaarschijnlijk. Wat is er in de aanloop naar deze verkiezingen gebeurd? De oppositie is stelselmatig gehinderd en tot zwijgen gebracht, de persvrijheid is grondig beperkt en de voorbereidingen voor de verkiezingen werden verstoord.
Ik geef een voorbeeld. De heer Garry Kasparov, een Russisch politicus van de oppositie die zeer kritisch is voor het Kremlin, werd vorige week nogmaals om uit de lucht gegrepen redenen door de politie gearresteerd. Wat zal tijdens de verkiezingen gebeuren? Er zal geen sprake zijn van transparantie, aangezien Rusland toezicht op de verkiezingen door de OVSE bemoeilijkt. Wat zal na de verkiezingen gebeuren? Het is zeer onwaarschijnlijk dat de mensenrechtensituatie onder de door de heer Poetin geïnstalleerde president Dimitri Medvedev zal verbeteren. De EU dient hier in actie te komen. De Russische bevolking mag niet aan haar lot worden overgelaten.
(Applaus)
Zsolt László Becsey (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, de onafhankelijkheid van Kosovo houdt een grote verandering in de Balkan in. Hoewel pijnlijk, lijkt dit een onvermijdelijke stap naar een regeling voor de Balkan.
Wat de toekomst van Kosovo betreft, moeten wij een oplossing vinden die de collectieve en individuele rechten van een autochtone minderheid, de Serviërs, veilig stelt en garandeert dat ze als gemeenschap in hun historische geboorteplaats kunnen blijven wonen. Als echter een aantal onder hen Kosovo toch wil verlaten, moeten wij ervoor zorgen dat ze niet gaan naar gebieden van Servië waar andere etnische groepen wonen, zoals de door Albanezen bevolkte zuidelijke of door Hongaren bevolkte noordelijke regio’s. Zulke massale instroom zou tot nieuwe spanningen tussen de Serviërs, die nu begrijpelijkerwijze geprikkeld zijn, en deze minderheden leiden.
Als wij dit risico afwenden, kunnen wij een ander akkoord mogelijk maken, dat een grondige langetermijnregeling omvat van de betrekkingen tussen Belgrado en Novi Sad en tussen de autochtone minderheden in Vojvodina en de staat. Het zou ook bijdragen aan de beëindiging van de impasse en aan de instelling van een werkende staat in Bosnië. Wenselijke ontwikkelingen zoals deze zouden worden aangemoedigd door het stelsel van etnische rechten en verdraagzaamheid dat nu in Kosovo wordt opgebouwd. Mijnheer de Voorzitter, ik dank u.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wijs erop dat vakbonden in vele lidstaten echt bezorgd zijn over het recente arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak-Laval. De Commissie moet dringend haar mening kenbaar maken over hoe dit arrest de stelsels met betrekking tot arbeidsbetrekkingen en collectieve onderhandelingen in onze lidstaten beïnvloedt. Ik weet dat de gevolgen in Zweden groot en in Ierland veel beperkter zijn. Desalniettemin dient actie te worden ondernomen om duidelijk te maken dat de EU sociale dumping nooit goedkeurt.
Bijzonder belangrijk is dat de Commissie en de lidstaten stappen ondernemen om te voorkomen dat de door de Eurosceptici voorspelde rampscenario’s de algemene kijk op de kwestie worden. Echte zorgen dienen te worden aangepakt, en eventuele achterpoortjes in Europese en wetgevende initiatieven van het Europese en de nationale parlementen die door gewetenloze mensen kunnen worden gebruik, dienen te worden gesloten. Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u dringend deze kwestie voor te leggen aan de betrokken leden van de Commissie, Špidla en McCreevy.
Csaba Sógor (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. In mijn vorige interventie zei ik dat ik hier mijn moedertaal mag spreken, maar dat dit thuis niet kan. Met 'hier' bedoelde ik natuurlijk het Europees Parlement, en met 'thuis' het Slowaakse nationale parlement.
Buiten het parlement kunnen wij uiteraard onze moedertaal gebruiken. Dat kan zelfs in een paar instellingen voor hoger onderwijs, zij het in veel mindere mate dan het aandeel Hongaarstaligen in de bevolking zou rechtvaardigen. Van de 6,4 procent etnische Hongaren in de bevolking is slechts 4 procent in het hoger onderwijs vertegenwoordigd en studeert slechts 1,6 procent in zijn moedertaal. Voor het eerst in ongeveer vijftig jaar kunnen Hongaarstalige Csángó-kinderen in oostelijk Roemenië weer Hongaars leren, hoewel dat in sommige dorpen helemaal niet of alleen buiten de school mogelijk is.
Desondanks was de verklaring van Commissaris Orban over de zogenaamde 'tweede moedertaal’ bemoedigend. Wij zijn ervan overtuigd dat de etnische meerderheden in Europese landen voortaan belang zullen hechten aan het verwerven van de officiële landstaal, en er bovendien voor zullen zorgen dat andere groepen die met hen samenleven hun moedertaal kunnen behouden, dat ze die op elk niveau in hun eigen onderwijsinstellingen kunnen leren en dat ze hun moedertaal kunnen gebruiken in de openbare administratie, de rechtbanken en de legislatuur.
Het jaar 2008 is het Jaar van de Interculturele Dialoog. Ik hoop dat het die naam waardig zal zijn. Ik dank u.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, in alle landen bestaat het probleem van de opvoeding van kinderen in een minder bevoorrechte positie. Voor kinderrechten en kinderbescherming is een geïntegreerd beleid nodig.
De terugdringing van het aantal geïnstitutionaliseerde kinderen is een mooie doelstelling. In elk land zullen er echter altijd kinderen zijn die de zorg van de maatschappij behoeven, omdat ze geen ouders hebben of anderszins sociaal benadeeld zijn. Wij moeten solidair zijn met die kinderen en die landen, in plaats van politieke druk uit te oefenen die hen in hun waardigheid aantast.
Ik verzoek de Europese Commissie bijzondere programma’s te ontwikkelen voor kinderen in een minder bevoorrechte positie. Daarbij dient rekening te worden gehouden met wat de lidstaten hebben bereikt en moet worden voorkomen dat hun goede naam wordt besmeurd.
De verspreiding van tendentieuze informatie, zoals over een tehuis in Bulgarije, mag niet worden aangemoedigd. Het imago van mijn land wordt daardoor beïnvloed. Dat is geen positieve bijdrage aan het gemeenschappelijk Europees beleid.
Wij hebben behoefte aan programma’s voor productief onderwijs voor sociaal benadeelde kinderen, ongeacht de manier waarop of de plaats waar ze worden opgevoed, voor het voorkomen van uitbuiting en kinderarbeid en de betrokkenheid van kinderen bij verschillende activiteiten die hun gedrag negatief beïnvloeden.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik herinner u eraan dat de algemene vergadering van de Verenigde Naties op 13 december 2006 het Verdrag over de rechten van personen met een handicap heeft geratificeerd. De ratificatie van dat verdrag is sedert maart 2007 aan da gang, maar slechts zestien landen hebben het geratificeerd. Twee daarvan zijn EU-lidstaten.
Ik ben van mening dat alle lidstaten dit verdrag dienen te ratificeren, aangezien de EU een beleid heeft bevorderd dat de rechten van gehandicapten in cultuur en menselijke waardigheid ondersteunt. In de 50 artikelen ervan worden de rechten van personen met bijzondere behoeften op elk gebied van menselijke activiteit (gezondheid, recht, gezin) in detail beschreven en worden ze opgeroepen aan de besluitvorming deel te nemen.
Magor Imre Csibi (ALDE). – (RO) De Europese nationaliteit schenkt een aantal rechten en vrijheiden op het gehele grondgebied van de EU. Daarom hebben de lidstaten zich door de ondertekening van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap ertoe verbonden elke discriminatie te verbieden.
Toch werd ik er enkele dagen geleden van op de hoogte gebracht dat een Roemeens burger in Brussel geen auto kon huren omdat hij de Roemeense nationaliteit had. De bediende weigerde op grond van een interne regel van het betrokken autoverhuurbedrijf. De laatste tijd heb ik van veel gevallen van discriminatie van burgers van mijn land op grond van hun Roemeense nationaliteit gehoord.
Geachte leden, als vertegenwoordigers van meer dan 490.000.000 Europeanen is het onze plicht alarm te slaan. Via een actieve dialoog met onze medeburgers kunnen wij ertoe bijdragen dat zulke incidenten in de toekomst worden vermeden. Ik beschouw het als de plicht van de Europese Unie als democratische entiteit, de inachtneming van de rechten van alle burgers van de Unie te bevorderen door Europese onderwijs- en informatieprogramma’s tegen discriminatie te starten.
Ik verzoek de Europese Commissie ook na te gaan of de lidstaten voldoen aan de verplichtingen inzake de bestrijding van discriminatie op grond van nationaliteit, die ze via verdragen op zich hebben genomen.
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL). – (CS) In uw bijdrage had u het erover hoe belangrijk het is te garanderen dat het Internationaal Protectoraat in Kosovo overeenkomstig resolutie 1244 en het international recht deel van Servië blijft. Ik ben niet zeker wat het verband is met de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo, waarmee u het eens lijkt te zijn. U hebt alleszins gelijk dat het onze plicht is te garanderen dat Kosovo weer multi-etnisch en democratisch wordt.
Deze unilaterale onafhankelijkheidsverklaring is een inbreuk zonder voorgaande op het international recht. Honderdduizenden inwoners van dit grondgebied, die tot acht verschillende etnische groepen behoren, werden met de stilzwijgende instemming van de bezettingsmacht uit hun huizen verdreven. Het is moeilijk te geloven dat deze troepen er niet in zijn geslaagd de omstandigheden voor hun terugkeer te scheppen. In plaats van daartoe bij te dragen stemt u vandaag in met de unilaterale uitroeping van een tweede Albanese staat. Mijnheer de Voorzitter, vindt u het niet relevant dat de economie van deze staat van de opiumhandel in Europa afhankelijk lijkt?
Het parlement van de Tsjechische Republiek en de parlementen van andere landen hebben om een oplossing voor deze kwestie via internationale onderhandelingen gevraagd. Wij moeten beseffen dat eenmalige oplossingen, zoals in uw bijdrage vermeld, niet bestaan. Elke oplossing schept een precedent. Wij mogen geen schending van de Servische soevereiniteit toestaan.
De Voorzitter. − Mijnheer Kohlíček, mag ik u aanraden mijn verklaring te herlezen. Ik denk dat dit elk misverstand uit de weg kan ruimen.
László Tőkés (NI). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de Albanese bevolking van Kosovo met hun onafhankelijkheid en eer de nagedachtenis van de Albanese leider Ibrahim Rugova.
Elk plan voor een regeling van de laatste vijftien jaar van de tragische geschiedenis van de Joegoslavische regio betrof zelfbestuur, autonomie en machtsdeling voor het volk. De uitvoering van het plan-Ahtisaari, het laatste in een reeks met het plan-Carrington, het Dayton-akkoord, de Rambouillet-onderhandelingen en de kaderovereenkomst van Ohrid, toont aan dat er nog een lange weg is af te leggen alvorens wij de betrekkingen tussen de verschillende etnische groepen en nationale gemeenschappen in onze regio als geregeld kunnen beschouwen. Daaruit blijkt echter ook dat in de toekomst via internationale samenwerking voor elke crisis een oplossing kan worden gevonden.
In die zin is de regeling-Kosovo een voorbeeld en precedent. Wij zijn ervan overtuigd dat met de positieve instelling van de Europese Unie ook het vreedzame streven naar autonomie van etnische Hongaren in Roemenië en van de Szekler naar territoriale autonomie tot een goed einde kunnen worden gebracht.
Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Op 25 februari 1948 hebben de communisten in ons land een staatsgreep gepleegd en een totalitair regime gevestigd. Dat was het gevolg van de gebeurtenissen in het land sedert 1946. In Tsjechoslowakije ging binnen de democratische omgeving van de heropgerichte staat stapsgewijze de vrijheid verloren. Dat is van zeer groot belang. Niet alleen de overwinning op het nazisme, maar ook die op het communisme maakt deel uit van het erfgoed van een verenigd en vreedzaam Europa. Dankzij deze overwinning kunnen vandaag de vertegenwoordigers van tien lidstaten in het Parlement zetelen.
Ik wil u op drie kwesties wijzen. Communistische en nazi-symbolen dienen even krachtig te worden veroordeeld. Het communisme en het nazisme dienen als gelijkwaardig te worden beschouwd, in het bijzonder met het oog op de slachtoffers die ze hebben gemaakt. De totalitaire communistische en nazi-regimes werden via misbruik van de democratie in democratische staten ingesteld. Wij moeten daarom zelfs vandaag in de Europese Unie waakzaam zijn. De slachtoffers van het communisme verdienen ook een minuut stilte in het Parlement.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, overeenkomstig de bepalingen van de gemeenschappelijke marktordening voor tabak zullen vanaf 2009 de middelen die nu als rechtstreekse steun worden verstrekt aan telers onder de eerste pijler worden overgebracht naar de tweede pijler, die structurele maatregelen betreft.
In mijn land, Griekenland, wordt tabak gewoonlijk geteeld in bijna onvruchtbare gebieden door arme boeren die geen andere mogelijkheden hebben. Indien de tabaksteelt in bepaalde gebieden wordt stopgezet, zullen wij daarom sociale, economische en milieuproblemen krijgen.
Ik heb ook gezien dat de doelstelling de tabaksteelt en niet het roken is. Als wij tegelijkertijd een einde maken aan tabaksteelt en roken, zouden wij het allemaal eens moeten zijn. Zo zou het moeten zijn. Dat is echter niet het geval. De Europese sigarettenindustrie zal sigaretten blijven produceren, maar alle tabak zal uit derde landen worden ingevoerd.
Wij moeten daarom gebruik maken van de herziening van het GLB om deze fout te herstellen. Wij moeten laten zien dat de EU een plaats is van gelijkheid, rechtvaardigheid en solidariteit. Daarom verzoek ik het huidige regime na 2009 te handhaven en dat tabakstelers...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Op 4 februari 2008 heeft het Roemeense parlement het EU-hervormingsverdrag geratificeerd. Wij zijn verheugd over deze ratificatie in het Roemeense parlement.
Het hervormingsverdrag herbevestigt het gelijkheidsprincipe van de burgers, geeft het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie rechtskracht, voert de controle van de subsidiariteit door de nationale parlementen in, erkent de universele toegang tot diensten van algemeen economisch belang, beklemtoont het belang van energiezekerheid, versterkt de solidariteit tussen de lidstaten op dit gebied en stelt bijzondere maatregelen in om de klimaatwijziging te bestrijden.
De invoering van het concept territoriale cohesie en zijn erkenning als doelstelling deed de activiteit van de commissies van het Europees Parlement, die een belangrijke rol spelen in de afbakening van het structuur- en cohesiebeleid, na de ratificatie van het verdrag toenemen.
Vanuit het oogpunt van de Commissie vervoer en toerisme wettigt het hervormingsverdrag de medebeslissingsprocedure, die reeds wordt toegepast op het gebied van maritiem en luchtverkeer en voorziet in een wettelijke basis voor het Europees Parlement om ondersteunende acties ter versterking van de identiteit van de toerismesector voor te stellen.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. Dit is de zoveelste keer dat ik in de voorbije zeven jaar in het Parlement over de voortdurende vervuiling van de rivier de Raba spreek. Wij hebben verschillende beloftes ontvangen van de betrokken Oostenrijkse agentschappen en de Oostenrijkse en Hongaarse autoriteiten hebben een actieplan ontworpen. De Europese Unie heeft dit proces van nabij gevolgd en de riviercommissie van de twee landen komt regelmatig bijeen, het meest recent nog deze week.
De politici lijken hun bijdrage te leveren, maar ondertussen sterft de rivier. Bovendien sterft ze nu niet alleen aan de Hongaarse, maar ook aan de Oostenrijkse kant. Totnogtoe zijn elf soorten vis uitgestorven en zijn dertien andere ernstig bedreigd. Greenpeace heeft meermaals steekproeven uitgevoerd op waterstalen en heeft vastgesteld dat de Oostenrijkse fabrieken het water illegaal vervuilen. Ze overschrijden de toegestane niveaus vele malen. Op de rivier is er meer schuim dan ooit.
Mijnheer de Voorzitter, de rivier waarover ik spreek, is geen riool, maar een Natura 2000-site. Het is echt riviermoerasland. De mensen die daar wonen, zijn van mening dat de EU-wetgeving niet goed is of onvoldoende in acht wordt genomen. Wij moeten deze kwestie op de agenda van het Parlement houden tot ze definitief is opgelost. Ik dank u. Ik zal dat zeker doen.
Iuliu Winkler (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de financiële instrumenten met betrekking tot het cohesiebeleid van de Europese Unie zijn van groot belang voor de beperking van de verschillen tussen de Europese regio’s.
In het geval van de nieuwste lidstaten van de Europese Unie leveren de via het cohesiebeleid toegewezen fondsen een zeer belangrijke bijdrage aan de toekomstige ontwikkeling van de minder welvarende regio’s in deze landen. De opname van deze fondsen in de nieuwe lidstaten neemt voortdurend toe. De Unie dient de door de instrumenten van het cohesiebeleid toegewezen middelen aan de realiteit van een uitgebreid Europa aan te passen.
Na de toetreding van Roemenië en Bulgarije is de garantie van de toename van de financiële middelen van het cohesiebeleid na 2013 een vereiste geworden. De toename van de cohesiefondsen is een logisch gevolg van de recente uitbreiding van de Unie en zal de samenhang van het beleid van de Unie inzake de minder ontwikkelde Europese regio’s bewijzen en de nieuwe lidstaten een krachtig politiek signaal geven.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Wij hebben recentelijk veel over energie-efficiëntie gedebateerd. De praktijk leert dat de huidige etikettering van huishoudapparaten die de consument informeert over het energieverbruik van de toestellen onbetrouwbaar is. Aangezien de meeste apparaten in de handel tot categorie A behoren, gaat duidelijke informatie over de energiebesparing door het gebruik van het toestel verloren en is de producent niet gemotiveerd om een energiezuinig toestel te produceren.
Als wij consumenten en producenten willen motiveren, moeten wij ervoor zorgen dat huishoudapparaten in nieuwe energiecategorieën worden ingedeeld. De oorspronkelijke indeling bestaat sedert 1994. Ik roep de Europese Commissie op de voorbereiding van het nieuwe systeem van etikettering van apparaten en de procedure van de opname van andere toestellen in het systeem te bespoedigen.
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het hebben over de betaling van REPS aan landbouwers. In de voorbije veertien jaar werden REPS zeer spoedig betaald zodra de documentatie bij de Commissie of het ministerie van Landbouw in Ierland was ingediend. Ik heb begrepen dat de betalingen nu zullen worden uitgesteld en dat meer dan 6000 landbouwers reeds achterstand hebben bij de ontvangst van betalingen. Ik heb ook begrepen dat dit aantal in de komende maanden tot meer dan 60000 zal stijgen.
Het probleem is dat de landbouwers hun financiële zaken voor een periode van 12 maanden hebben gepland en afspraken hebben gemaakt met hun banken. Ten gevolge van deze verandering zullen velen onder hen de banken niet kunnen terugbetalen.
Ik vraagt dat het bevoegde lid van de Commissie van mijn mening op de hoogte wordt gebracht en dat deze kwestie wordt opgelost zodat de oude procedure, die veertien jaar heeft bestaan, kan worden hersteld.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het internationaal recht is op dit punt duidelijk. Wat Kosovo betreft, wordt een staat als bestaand beschouwd indien hij een bevolking heeft, een grondgebied en openbare diensten. Er zijn geen openbare diensten in Kosovo. De Commissie kan dat ter plaatse vaststellen. De enige dienst die daar werkt, is de maffia.
Een staat is soeverein als hij over volledige autoriteit beschikt. Zoals de Voorzitter van het Parlement net heeft gezegd, is de Kosovaarse autoriteit dus in een staat van soevereiniteit onder toezicht.
Een staat is soeverein als zijn autoriteit onafhankelijk is, autonomos in het Grieks, als hij dus zelf kan beslissen wat hij doet. In Kosovo zijn het de NAVO en de Verenigde Staten die dat beslissen.
Een staat is soeverein als zijn autoriteit de enige is. Op het grondgebied van Kosovo zijn er echter verschillende krachten aan het werk.
Een staat is soeverein indien hij het beginsel uti possidetis, de onschendbaarheid van de grenzen, in acht neemt.
Kosovo voldoet met andere woorden aan geen enkel criterium voor een soevereine staat overeenkomstig het internationaal recht. De reden daarvoor is dat, na de instelling van delinquente en gangsterstaten, wij nu laboratoriumstaten bedenken waar de Europese Commissie federalisme test en bedenkt door landen te verdelen.
Ján Hudacký (PPE-DE). – (SK) Kosovo’s onafhankelijkheidsverklaring is waarschijnlijk een gevaarlijk precedent voor de ontwikkeling van verschillende landen en regio’s in de wereld. Dat deze daad veel politieke en diplomatieke steun van de VS en de meerderheid van de grote staten van de Europese Unie heeft gekregen, maakt hem nog bedenkelijker; omdat van bij het begin duidelijk was dat hij een schending van het internationaal recht inhoudt.
Een veel betere oplossing voor de Balkan zou erin bestaan dat de Europese Unie aan meer democratie in Servië zou bijdragen. Zo zou een positievere sfeer ontstaan in het proces van de versterking van de betrekkingen tussen de Serviërs en de Albanese minderheid op hun gemeenschappelijke grondgebied. Dat zou uiteraard een kwestie op lange termijn zijn. Het is naief te denken dat de door dit precedent versterkte aanspraak op het recht van minderheden op territoriale autonomie in de nabije toekomst geen onoplosbaar probleem zal worden, zelfs voor de lidstaten van de Europese Unie.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun mijn college en verzoek de Commissie in de komende maanden geen relletjes te blijven uitlokken met verschillende onderdelen van de Ierse autoriteiten, aangezien wij een belangrijke taak voor ons hebben liggen. U weet wat met betrekking tot het Verdrag van Lissabon van de Ieren verwacht wordt.
Ik kom in het bijzonder tussenbeide om de manier te hekelen waarop de ambtenaren het REPS-betalingsstelsel in Ierland hebben aangevallen. Gedurende meer dan veertien jaar betaalde het ministerie van Landbouw in Ierland met de goedkeuring van de Commissie de betalingen in het kader van het programma voor de bescherming van het landelijk milieu volgens plan aan duizenden landbouwers en hun gezinnen. In de voorbije maand heeft de Commissie besloten dat de betalingen niet nu, maar op het einde van het jaar dienen te worden gedaan. Ik verzoek u geen problemen te veroorzaken met Ierse landbouwers of wie dan ook in Ierland en hun het geld te gunnen waarop zij recht hebben, op de wijze waarop dat al veertien jaar gebeurt. Vooral dit jaar kan dat niet.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
20. Verzoek om verdediging van de immuniteit en de voorrechten van Witold Tomczak (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0008/2008) van de heer Sakalas, namens de Commissie juridische zaken, over het verzoek om verdediging van de immuniteit en voorrechten van Witold Tomczak [2007/2130(IMM)].
Aloyzas Sakalas, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter; in april 2005 verzocht de heer Tomczak het Europees Parlement zijn immuniteit in een strafzaak te verdedigen. Een jaar later echter besloot het Parlement zijn immuniteit niet te verdedigen.
Op 21 mei 2007 verzocht de heer Tomczak het Europees Parlement opnieuw zijn immuniteit te verdedigen. In dat verzoek bracht de heer Tomczak betreffende dezelfde zaak drie nieuwe argumenten naar voren. In de eerste plaats beklaagt de heer Tomczak zich erover dat de rechtbank van Ostrów hem geen toegang gaf tot de dossiers van de zaak. Na onderzoek van zijn klacht werd echter vastgesteld dat de heer Tomczak toegang had gekregen tot de dossiers toen hij de rechtbank zelf bezocht. Hij heeft zelfs minstens één van de documenten gefotografeerd.
In de tweede plaats stelt de heer Tomczak dat de procedure niet objectief verliep aangezien de toezichthoudende rechter de voorzitter van de rechtbank verzocht zo spoedig mogelijk een uitspraak te doen, zelfs bij afwezigheid van de beklaagde. Dit verzoek werd echter gericht nadat de heer Tomczak twaalf keer niet op de zitting was verschenen.
In de derde plaats beweert de heer Tomczak dat de rechtbank van Ostrów tegenover hem bevooroordeeld is. De heer Tomczak verklaart dat de voorzitter van de rechtbank in dezelfde stad woont als de aanklager tegen wie de heer Tomczak eerder een klacht had ingediend. Dat belet echter niet dat de rechter niet objectief kan handelen.
Bovendien kan de heer Tomczak beroep aantekenen bij een hogere rechtbank en het Pools hooggerechtshof om cassatie verzoeken. Het argument van de heer Tomczak, die in 1999 lid was van het Pools parlement, dat zijn nationale parlementaire immuniteit een formele hinderpaal bleef voor de rechtzaak, dient door de Poolse gerechtelijke autoriteiten in overweging te worden genomen.
De Commissie juridische zaken heeft nota genomen van de problematische juridische consequentie dat de heer Tomczak overeenkomstig het Poolse recht zijn zetel in het Parlement kan verliezen. Haar voorzitter heeft de Commissie daarover een mondelinge vraag gesteld, die op 14 januari 2008 door de heer Frattini werd beantwoord. Hij beloofde zich tot de Poolse autoriteiten te richten om ervoor te zorgen dat de Poolse wet niet tussen leden van het Europees Parlement en nationale parlementsleden discrimineert.
Na het debat met de Commissie besloot de Commissie juridische zaken de verdediging van de parlementaire immuniteit van de heer Tomczak om de vermelde redenen niet aan te bevelen.
Het is duidelijk dat de artikelen 8 en 9 van het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen in de zaak van de heer Tomczak niet toepasbaar zijn. Zijn verzoek dient te worden behandeld als een verzoek om een beslissing van het Europees Parlement om te verzoeken de procedure tegen hem te schorsen, zoals bijvoorbeeld krachtens artikel 105 van de Poolse grondwet mogelijk is.
Overeenkomstig zijn gevestigde praktijk kan het Parlement beslissen de immuniteit van één van zijn leden te verdedigen indien het vermoeden bestaat dat zijn vervolging ten doel heeft zijn politieke activiteiten te schaden.(fumus persecutionis). Daarvoor bestaat in het geval van de heer Tomczak geen duidelijke aanwijzing.
In het licht van deze overwegingen beveel ik aan de immuniteit van de heer Tomczak niet te verdedigen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de belangrijkste doelstelling van de parlementaire immuniteit is het Parlement zelf als democratisch verkozen vertegenwoordiging te beschermen. Dat garandeert de collectieve onafhankelijkheid van deze instelling tegen druk van buitenaf en garandeert de vrijheid van meningsuiting en handelen van de leden bij hun parlementaire taken. De rechtsgrondslag van de immuniteit van de leden van het Europees Parlement is vastgelegd in het Protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen van 1965. In artikel 8 van het Protocol staat dat tegen de leden van het Europees Parlement geen opsporing kan plaatsvinden, noch kunnen zij worden aangehouden of vervolgd op grond van de mening of de stem, die zij in de uitoefening van hun ambt hebben uitgebracht. In artikel 9 staat dat tijdens de zittingsduur van het Europees Parlement de leden op hun eigen grondgebied de immuniteiten genieten welke aan de leden van de volksvertegenwoordiging in hun land zijn verleend en op het grondgebied van elke andere lidstaat, vrijstelling van aanhouding en gerechtelijke vervolging in welke vorm ook. De immuniteit beschermt hen eveneens, wanneer zij zich naar de plaats van de bijeenkomst van het Europees Parlement begeven of daarvan terugkeren.
Met het oog daarop dient te worden opgemerkt dat de klacht tegen de heer Tomczak geen verband houdt met meningen die hij heeft uitgedrukt of stemmen die hij heeft uitgebracht tijdens zijn officiële verplichtingen. Hij was immers geen lid van het Europees Parlement ten tijde van de betrokken gebeurtenissen. Gezien deze omstandigheden is er daarom geen rechtsgrondslag om de heer Tomczak parlementaire immuniteit te verlenen. Uit de zaak van de heer Tomczak blijkt echter duidelijk het gebrek aan samenhang tussen de regelingen voor verkiezing voor de Poolse Sejm en het Europees Parlement in Polen betreffende de voorwaarden waaraan kandidaten moeten voldoen en de omstandigheden waarin hun zetel kan worden afgenomen.
Deze kwestie werd besproken op een bijzondere vergadering, en toen Polen tot de Unie toetrad, verbond het zich ertoe zich naar de vigerende EU-wetgeving te schikken, in het bijzonder wat betreft haar rechtstreekse gevolgen voor de interne wetgeving van een lidstaat. Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om te verzoeken om wetgeving met het oog op de zo spoedig mogelijke harmonisering van de status van leden van de Poolse Sejm en het Europees Parlement. Op dit ogenblik kan een lid van het Europees Parlement zijn of haar zetel automatisch verliezen ten gevolge van bepaalde acties waarvoor een lid van de Poolse Sejm op geen enkele wijze kan worden gestraft.
Marek Aleksander Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de zaak van de heer Tomczak is een voorbeeld van het falen van het Poolse rechtssysteem te erkennen dat, toen Polen tot de Europese Unie toetrad, het zich ertoe verbond zich naar het aldaar bestaande rechtsstelsel te schikken. Het Europees Parlement heeft betreffende de immuniteit van de heer Tomczak nog geen beslissing genomen. Toch heeft de bevoegde rechtbank 15 februari, dat was vorige week, als datum voor een zitting vastgesteld.
Deze actie van de rechtbank houdt geringschatting in van het Europees Parlement en is strijdig met het Reglement van het Europees Parlement en de Poolse strafwet, overeenkomstig dewelke geen strafprocedure kan worden ingesteld tegen een lid van het Europees Parlement alvorens die instelling over zijn immuniteit heeft beslist. Daaruit kan worden besloten dat wij in de zaak van de heer Tomczak tegenover een uitzonderlijk onbekwame rechtbank staan of tegenover een rechtbank die voornemens is de heer Tomczak voor een banaal incident te veroordelen, hetgeen hem in dit geval zijn zetel in het Europees Parlement zou kosten.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek alle leden tegen de opheffing van de immuniteit in de zaak-Tomczak te stemmen. Er is een heel goed debat geweest. Iedereen is het erover eens dat wij niet kunnen toestaan dat Polen een bepaalde norm hanteert voor leden van het nationaal parlement en een veel strengere norm voor leden van het Europees Parlement. De heer Frattini, het bevoegde lid van de Commissie, heeft beloofd bij de Poolse minister van Justitie schriftelijk op identieke regels voor het opheffen van de immuniteit aan te dringen.
Ik heb na de vergadering van 14 januari met de heer Frattini gesproken. Twee weken geleden heb ik hem opnieuw ontmoet. Hij zei toen dat hij de diensten opdracht had gegeven de brief te verzenden. Vorige week had ik contact met zijn bureau. Toen werd mij bevestigd dat de brief was verzonden en dat ik dezelfde dag nog een kopie zou krijgen. Toen belde iemand van de heer Frattini’s bureau mij met een ander verhaal en zei dat de brief nog hangende was. Vandaag is er geen brief en geen antwoord van de Poolse regering.
Ons Reglement is duidelijk: wij moeten stemmen. Ik verzoek u daarom tegen de opheffing van de immuniteit te stemmen en te eisen dat de zaak naar de commissie wordt terugverwezen met het oog op een mogelijke nieuwe beslissing na ontvangst van de brief van de heer Frattini en het antwoord van Polen.
Aloyzas Sakalas, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat de gevolgen van het opheffen van de immuniteit niet hetzelfde zijn als het opheffen van de immuniteit. De heer Tomczak werd twaalf keer verondersteld en gedagvaard voor een rechtbank te verschijnen. Hij liet echter verstek gaan.
Alle procedure- en materiële kwesties in de zaak van de heer Tomczak, en in het bijzonder de vermeende beledigingen aan het adres van de politieagenten, moeten door de Poolse gerechtelijke autoriteiten op objectieve wijze worden benaderd. Ik beklemtoon daarom twee punten. De vraag of de immuniteit van de heer Tomczak bij het begin van de gerechtelijke procedure, toen hij lid was van het Poolse parlement, naar behoren werd opgeheven, is een vraag die alleen kan worden nagegaan door de betrokken gerechtelijke autoriteit in Polen, in dit geval de arrondissementsrechtbank in Ostrów Wielkopolski. Beroep is altijd mogelijk.
In de tweede plaats kan de mogelijkheid dat de heer Tomczak zijn zetel in het Parlement verliest, niet als een motief voor de aanklager worden beschouwd. Op 19 juni 2004, toen het incident plaatsvond, was de heer Tomczak immers geen lid van het Europees Parlement, en de op nationale parlementsleden toepasbare wetgeving bevat geen bepalingen met het oog op zulke consequenties.
Op grond van deze overwegingen beveelt de Commissie juridische zaken het Europees Parlement aan de parlementaire immuniteit van de heer Tomczak niet te verdedigen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
21. Transparantie in financiële aangelegenheden (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0010/2008) van de heer Pomés Ruiz, namens de Commissie begrotingscontrole, over transparantie in financiële aangelegenheden [2007/2141(INI)].
José Javier Pomés Ruiz, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement was steeds voorstander van een beleid van transparantie met betrekking tot onze fondsen, de fondsen van de EU. Dat was zo toen, wellicht ten gevolge van wanbeheer, problemen ontstonden die de Commissie onder leiding van de heer Santer dwongen af te treden.
Het dient gezegd dat sedertdien veel is verbeterd. Het Parlement heeft een beleid van transparantie bevorderd en de Commissie heeft het Parlement ondersteund. Het resultaat van deze belangstelling vanwege de Commissie-Barroso is de instelling, met het oog op deze doelstelling, van een vicevoorzitterschap, dat hier wordt vertegenwoordigd door vicevoorzitter Siim Kallas, die ik verwelkom.
De Europese burger moet weten wat wij doen met het weinige geld dat hij aan de EU betaalt. Hij moet weten wat wij met die amper 1 procent doen. Wij moeten via zichtbaarheid meer controle hebben over de fondsen van de Gemeenschap. Zichtbaarheid mag niet langer slechts een mededeling zijn in een gemeentehuis of op een bouwwerf die door regionale fondsen of het Cohesiefonds wordt gefinancierd. Wij moeten veel verder gaan, en het moet mogelijk zijn te bepalen waar die kleine hoeveelheid geld van de Europese belastingbetaler via de lidstaten terecht is gekomen.
Daartoe dient het Transparantie-initiatief, dat door het Parlement volledig wordt ondersteund. Met dit initiatiefverslag zeggen wij twee dingen. In de eerste plaats moet meer worden gedaan. In de tekst staat dat transparantie tot uiting moet komen door de publicatie van zwarte lijsten en informatie over welke inschrijvers werden aanvaard en welke werden uitgesloten. Het reglement van OLAF dient het vermoeden van onschuld te garanderen. Dat is niet altijd het geval geweest. In de EU heeft het Europees Parlement reeds een eigen ethische code. Wij zijn geen ambtenaren, maar politici. Ook wij moeten transparant zijn, en dat zijn wij al.
In amendement 2, paragraaf 22, verzoek ik de door het Transparantie-initiatief voorgestelde lijst te schrappen, niet alleen omdat het Parlement reeds beslissingen over onze financiële belangen, missies en reizen heeft genomen, maar omdat wij van mening zijn dat er voor de gehele Europese Unie regels moeten zijn. Het Parlement heeft zijn eigen regels, maar zij zullen moeten worden verbeterd en zullen misschien zelfs verder moeten gaan.
Er is een ander amendement waar ik de verwijzing naar leden van het Europees Parlement als bekleders van openbare ambten schrap. Wij bekleden geen openbare ambten, wij zijn politici. Deze verwarring kan in bepaalde nationale wetgeving tot problemen leiden.
Via de vergroting van de transparantie, die wij ondersteunen, willen wij ook de aandacht vestigen op het feit dat de lidstaten delen in het beheer van tachtig procent van de fondsen, en roepen daarom de lidstaten opnieuw op nationale betrouwbaarheidsverklaringen voor te leggen. Dat is dringend en noodzakelijk, en wij beklemtonen dat het moet. Het initiatief van de heer Kallas dient de terugvordering van gemeenschappelijke fondsen te omvatten. Dat mag niet worden vergeten. Als ons geld wordt misbruikt, moeten wij weten hoe wij het moeten terugvorderen, en wanneer wij dat moeten doen.
Mijnheer de commissaris, het Parlement heeft gezorgd voor veel verbetering op het gebied van transparantie, maar wij zullen blijven streven naar meer.
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd hier vandaag namens de Commissie over de zeer belangrijke kwestie van de transparantie te kunen spreken. Ik dank de heer Pomés Ruiz voor dit initiatiefverslag en de Commissie begrotingscontrole voor haar waardevolle bijdrage.
Het verslag betreft vijf belangrijke kwesties. In de eerste plaats geeft het richting aan de publicatie van informatie over de ontvangers van EU-fondsen via subsidies en contracten. Wij werken aan de tenuitvoerlegging van de termen van het gewijzigde financieel reglement betreffende transparantie. Deze termen werden opgenomen dankzij de inspanningen van het Parlement en werden in mei 2007 van kracht.
Met het oog op rechtstreeks beheer heeft de Commissie vorig jaar een website ontwikkeld met één enkel portaal dat toegang biedt tot alle relevante sites in de verschillende directoraten-generaal. Hoewel wij deze sites blijven bijwerken, lijkt het portaal nog steeds een eerder verwarrend en ingewikkeld toegangspunt. De Commissiediensten werken aan verbetering.
Wat gedeeld beheer betreft, is het de rol van de Commissie ‘voor april 2008 de gemeenschappelijke normen voor deze informatie te voltooien en met de lidstaten tot een overeenkomst te komen.’ Ik citeer hier uit het ontwerp-kwijtingsverslag van de heer Jørgensen. De lidstaten zullen voor de gegevens verantwoordelijk blijven. De Commissie wordt verantwoordelijk voor toepasbare normen en zal controleren of de lidstaten de termen van het Financieel Reglement in acht nemen.
Een tweede kwestie in het verslag van de heer Pomés Ruiz betreft de vorderingen. Ik heb in januari 2008 in de Commissie begrotingscontrole duidelijk gezegd dat ‘de Commissie het Parlement tot nu toe geen grondig beeld van al onze vorderingsinspanningen heeft kunnen geven.’ Ik gaf een schatting van de vorderingen in 2006 en kondigde verbeteringen aan van onze eigen systemen, zodat ABAC dit jaar meer gedetailleerde en volledige gegevens over vorderingen zal omvatten. Wij bespreken de methode met de Europese Rekenkamer.
Zonder betrouwbare inbreng van de lidstaten zou informatie over terugvorderingen onvolledig zijn. Wat landbouw betreft, ziet het er veelbelovend uit. De Commissie zal morgen een actieplan goedkeuren om onze toezichthoudende rol in het kader van de structuurfondsen te versterken, waarin onder meer deze kwestie zal worden aangepakt.
Een derde kwestie in het verslag betreft de verklaring van financiële belangen en in het bijzonder de resultaten van een in juli 2006, in het kader van het Europese transparantie-initiatief, op touw gezet en in 2007 gepubliceerd onafhankelijk vergelijkend onderzoek.
Uit het onderzoek werd besloten dat de meeste Europese instellingen grondiger worden gereglementeerd dan instellingen op nationaal niveau. De Commissie en de Europese Investeringsbank beschikken over de meest veelomvattende ethische regels van de EU-instellingen.
In het onderzoek werd vastgesteld dat de Commissie een betrekkelijk goed ontwikkeld systeem heeft voor het aangeven van belangenconflicten. Ook werd echter voorgesteld de uitbreiding te overwegen van het mandaat van ons Ethisch comité ad hoc met een ruimere adviserende rol. Ik nodig u uit het onderzoek te bestuderen en de conclusies te trekken die volgens u relevant zijn voor het Europees Parlement.
De vierde door de heer Pomés Ruiz naar voren gebrachte kwestie betreft de samenstelling van deskundigengroepen die de Commissie adviseren. Ik dank de heer Pomés Ruiz voor zijn erkenning van de waarde van het werk tot nu toe. Wij zullen uw aanbevelingen voor verdere verbeteringen onderzoeken.
De vijfde en laatste kwestie betreft bestuur binnen de instellingen. Op 15 februari 2008, vrijdag laatstleden, verstreek de termijn voor het inzenden van de jaarlijkse overzichten. Tot op vandaag hebben wij van de lidstaten 22 antwoorden ontvangen. Wij beoordelen nu of deze verslagen met de verplichtingen krachtens het Financieel Reglement in overeenstemming zijn. Wij zullen bij u verslag uitbrengen zodra wij daarvan een duidelijk beeld hebben, ook wat betreft de kwaliteit van deze verslagen.
Ten slotte kan ik verklaren dat wij transparantie zeer ernstig nemen en dat het Europees Transparantie-initiatief met betrekking tot vele punten in dit verslag vruchten afwerpt.
(Applaus)
Ingeborg Grässle, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het Transparantie-initiatief is waarschijnlijk het grootste succes van de Commissie-Barroso.
Mijnheer de Commissaris, ik dank u voor uw woorden en omdat u de publicatie van informatie betreffende de begunstigden van subsidies wil harmoniseren. Dat was vorig jaar een belangrijk punt van discussie tussen het Parlement en de Commissie. Zoals u weet, hebben het Parlement en de Fractie PPE-DE u inzake transparantie steeds ondersteund omdat wij willen weten of wij via de begunstigden van subsidies, met andere woorden, de ontvangers daarvan, onze politieke doelstellingen bereiken. Het gaat uitsluitend om het bereiken van onze politieke doelstellingen. Wij moeten meer weten dan wij nu doen.
Mijnheer de Commissaris, u werkt aan nieuwe ethische regels. Wij zijn van mening dat de instellingen die regels nodig hebben en dat de Commissieleden zelf behoefte hebben aan een nieuwe gedragscode. Om misverstanden te voorkomen wil ik u er echter op wijzen dat het niet aan de Commissie is het Parlement regels op te leggen. Wij maken onze regels zelf. Wij zijn geen openbare ambtenaren, in tegenstelling tot de leden van andere EU-instellingen, al kan onnauwkeurig taalgebruik deze indruk wekken.
Wij hebben een amendement op paragraaf 22, en ik verzoek u om uw steun. Wij willen de lijst door een verwijzing naar de bestaande regels vervangen. Lijsten zijn goed, maar wij willen een open vorm die ons in staat stelt te beslissen of wij zo veel, meer of minder criteria wensen.
Wij zijn niet tevreden over de moeilijke kwestie van de terugvordering van fondsen die verkeerdelijk zijn uitbetaald. Dat staat in het verslag. Mijnheer de Commissaris, ik meen dat dit voor ons dit jaar de belangrijkste kwestie en het belangrijkste strijdpunt tussen het Parlement en Commissie zal worden. Het is een allesbehalve transparant gebied. Ik verzoek u dit probleem krachtig aan te pakken. Terugvorderingen mogen niet op dezelfde willekeurige wijze als in het verleden blijven plaatsvinden.
Wij zijn verheugd over het actieplan van deze week voor de structuurfondsen. Het dient echter geloofwaardiger te worden voor het Parlement en de kwijting van de Commissie.
De heer Javier Pomés Ruiz, onze rapporteur, heeft een goed en interessant verslag voorgelegd. Ik ben ervan overtuigd dat wij de Commissie met dit verslag als standpunt van het Parlement, vooruit zullen helpen.
Dan Jørgensen, namens de PSE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, het lijdt geen twijfel dat het openbare debat in Europa grotendeels gericht is op het feit dat er in de EU een democratisch tekort bestaat en dat dit tekort niet in de laatste plaats het gevolg is van een gebrek aan transparantie. In het bijzonder kan dat te wijten zijn aan het feit dat er te weinig transparantie was over het gebruik van de fondsen die door de EU worden beheerd. Het gaat om de fondsen die de EU voor goede goedbedoelde projecten aan individuele landen betaalt. Dat is een probleem. Gelukkig wordt dat probleem nu opgelost. Het is een probleem dat gelukkig reeds lange tijd door de Commissie wordt onderkend en dat zij tracht op te lossen. De Commissie verdient daarvoor veel lof. Mijnheer Kallas, u verdient persoonlijk veel lof voor de enorme bijdrage die u daaraan hebt geleverd. Er zijn uiteraard kwesties die moeten worden aangepakt. Daarom heeft de heer Pomés Ruiz een verslag voorgelegd. Ik steun zijn verslag, dat vele kwesties benadrukt die uiteraard moeten worden aangepakt. Het is duidelijk dat de beschikbare gegevens onder meer vergelijkbaar dienen te zijn. Dat is echter bijkomstig, aangezien wij nu de zeer belangrijke beslissing hebben genomen dat er vanzelfsprekend transparantie moet zijn.
Een andere zeer belangrijke beslissing waarvoor de Commissie lof verdient, is de beslissing te zorgen voor meer transparantie inzake de deskundigengroepen. Het is gewoon onaanvaardbaar dat een democratisch stelsel mensen in dienst heeft wier namen onbekend zijn. Daartegen zijn er zeer veel democratische argumenten, en uiteraard is dat ook vanuit financieel oogpunt onaanvaardbaar. Mijnheer de Commissaris, ik kan mij zeer goed voorstellen dat u een verklaring kunt bevestigen die u in de onlangs gehouden hoorzitting in de Commissie begrotingscontrole in verband met kwijting hebt afgelegd. In die verklaring hebt u ons verzekerd dat dit uiteraard ook toepasbaar zou zijn op de groepen waarvoor de comitologieprocedure geldt. Er zijn natuurlijk veel verschillende soorten deskundigengroepen. Een aantal van de belangrijkste groepen zijn aan de comitologieprocedure onderworpen. Bovendien gaf u deze goedkeuring meermaals in de Commissie begrotingscontrole. Mijnheer de Commissaris, kunt u dat hier voor de volledige vergadering herhalen?
Janusz Wojciechowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten wens ik de heer Pomés Ruiz te danken voor het zeer goede verslag, dat ik geheel ondersteun. Transparantie moet een grondbeginsel zijn van de werking van de Europese Unie. Om te beginnen wil ik zeggen dat ik de onderdelen van het verslag betreffende betere informatie over de begunstigden van fondsen van de Unie en transparantere informatie op de website van de Commissie bijzonder waardevol vind. Dat zijn belangrijke kwesties. Ik hecht evenveel belang aan de onderdelen van het verslag die het belang onderstrepen van het verstrekken van informatie over de financiële belangen van de bekleders van openbare ambten in de Europese instellingen.
De burgers van de Europese Unie moeten zeker weten dat wie met fondsen van de Unie omgaat en wie op hun toekenning toeziet, onpartijdig handelt en niet de bevordering van zijn eigen belangen ten doel heeft. Ik meen dat deze kwestie in het verslag terecht uitvoerig wordt behandeld.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (NL) Voorzitter, commissaris, eigenlijk is dit debat een opwarmertje voor de kwijtingsoefening die op dit ogenblik plaatsvindt in de Commissie begrotingscontrole, en voor de buitengewone hoorzitting die we volgende week met de commissarissen Spidla en Hübner zullen hebben. Centraal in dat debat staat paragraaf 41 van het verslag van collega Pomés Ruiz, waarin de Commissie gevraagd wordt de afgifte van nationale betrouwbaarheidsverklaringen te steunen. Commissaris, als u dit toezegt zal de strijd die wij in de kwijting voeren, geen strijd zijn van het Europees Parlement tegen de Commissie maar een gezamenlijke strijd: Commissie én Parlement tegen de lidstaten. Dit is de beste strategie, ook voor de Commissie in onderlinge samenhang. Transparantie zorgt inderdaad voor geloofwaardigheid en verantwoordelijkheid, daar is iedereen het over eens. Een van de aspecten daarvan is inderdaad de openbaarmaking van informatie over de eindbegunstigden van EU-middelen.
Informatie daarover verstrekken is volgens het Financieel Reglement verplicht, maar die info moet dan wel toegankelijk worden gemaakt, betrouwbaar zijn en geschikt voor nadere onderzoeken. Met alle respect, mijnheer de commissaris, er worden pogingen ondernomen op uw website maar er is nog heel wat werk voor de boeg. Sommige privé-initiatieven doen het echt beter.
Dit verslag van collega Pomés Ruiz beschrijft ook heel duidelijk wàt er verbeterd moet worden: de presentatie, de inhoud, de organisatie van de gegevens. De Commissie begrotingscontrole vraagt om vóór 2009 met een afgerond geheel te komen. Via een amendement wil ik dat een jaartje vervroegen. Als we daarin slagen dan zullen de nieuwe Commissie en het nieuwe Parlement in 2009 met een nieuwe en schone lei kunnen beginnen. Ik vraag de collega's dat amendement te steunen.
Commissaris, ik heb nog een vraag aan u: wat is de stand van zaken inzake de in paragraaf 34 beschreven belofte van uw kant om de namen van alle leden van formele en informele groepen met ingang van 2008 te publiceren? Ik sluit daarbij ook aan bij de vraag van Dan Jørgensen.
Tenslotte, Voorzitter, ook aan u een vraag: wanneer zal het Bureau van dit Parlement in volle transparantie beslissen om de namen van alle leden van het vrijwillig pensioenfonds van dit Parlement bekend te maken? Die mensen zijn namelijk ook eindbegunstigden van belangrijke Europese middelen. Ik wil u vragen deze boodschap aan het Bureau over te maken.
De Voorzitter. − Wat betreft de vraag van de heer Staes: daarover werd in het Bureau gesproken, en er zal een oplossing komen.
Esko Seppänen, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het verslag van de heer Pomés Ruiz is veelomvattend. De problemen zijn duidelijk omschreven en wachten op de nodige maatregelen. In deze samenhang wil ik de heer Kallas, vicevoorzitter van de Commissie, zeggen dat er tijdens zijn ambtstermijn veel grote, algemene verbeteringen hebben plaatsgevonden inzake de openheid en transparantie van de Unie. Hij is op dat gebied zeer actief geweest. Daarvan getuigen de vele nieuwe gegevensbanken op het internet. Een eveneens in het verslag vermeld probleem, dat dient te worden verholpen, is dat de zoekprocedures nog steeds te wensen overlaten. Het materiaal op de zoekmachines dient te worden genormaliseerd. Als er, met andere woorden, geen geschikte zoekprocedure is, bestaat het gevaar dat veel informatie wordt gevonden, maar dat die overvloed de kwaliteit schaadt.
De kwestie van de zwarte lijst van bewezen frauduleuze acties dient in overweging te worden genomen. Onze fractie keurt de lijst in beginsel goed en is er voorstander van, maar wij dienen er in het bijzonder voor te zorgen dat de bescherming van persoonlijke gegevens wordt gegarandeerd en dat niemand zonder gegronde reden of omdat verkeerde procedures werden uitgevoerd, op de zwarte lijst zal terechtkomen.
Vervolgens is er de kwestie van de Adviesgroep gedragsnormen openbaar bestuur. Voor de leden van het Europees Parlement, die rechtstreeks door de burger worden verkozen, is het uiteraard goed om over een procedure te beschikken die verschilt van de procedure voor ambtenaren, zoals mevrouw Grässle hier heeft gezegd. De procedure voor gekozen leden moet echter minstens even sterk zijn omdat er geen reden kan zijn om te beweren dat voor leden van het Parlement de ethische vereisten mild moeten zijn. In veel landen kan iedereen weten hoeveel geld aan de financiering van de verkiezing van parlementsleden wordt besteed. Misschien dient het Parlement dat ook te doen, zodat nationale verklaringen betreffende de financiering van verkiezingen en campagnes van kandidaten in de gegevensbanken van het Parlement worden opgenomen, waardoor ze ook op het niveau van de Europese Unie zichtbaar worden.
Ten slotte wil ik zeggen dat politieke partijen en stichtingen op Europees niveau niet kunnen worden vrijgesteld van de algemene verplichting belangen en financieringsbronnen aan te geven.
(Applaus)
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik kan zelden gunstig reageren op de verslagen die ons hier worden voorgelegd. Dit is echter een uitzondering.
De rapporteur pleit hier voor meer transparantie. Ik ondersteun dat volledig. Ik herinner het Parlement er echter aan dat onze toezichthoudende taak bovenmenselijk zal zijn zolang zaken zoals het landbouwkrediet en de structuurfondsen bestaan. Wij worden verplicht voortdurend nieuwe regels en meer controle in te voeren, en het resultaat is een totaal onredelijke bureaucratie.
Zoals wij allemaal weten, is de oplossing de rijke landen in de EU geld te laten geven aan de armere landen zonder in detail te bespreken waarvoor het wordt gebruikt. Het toezichtproces zal grotendeels verdwijnen. Dat moet de doelstelling zijn op lange termijn. Het zou niet mogen dat wij koeien moeten tellen en velden braak moeten laten liggen. Wij zouden ons moeten bezighouden met de interne markt, de bestaansreden van de EU.
Esther De Lange (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, ook ik wil de rapporteur bedanken voor zijn uitstekend verslag en eerst ingaan op een tweetal punten vooraleer een oproep te doen aan de Raad en de Commissie.
Allereerst de bekendmaking van de ontvangers van financiële steun van de Europese Unie. De landbouwsector loopt op dat gebied voorop. Toch moeten we zorgvuldig en eerlijk omgaan met dergelijke gegevens. Het kan dan ook niet zo zijn dat sommige lidstaten wél aan deze openbaarheidseis voldoen en andere niet. Op de website van de Commissie staan links naar 14 nationale websites over die ontvangers van landbouwsteun, er ontbreken er dus nog 13. Het zou fijn zijn als de Commissie kon zeggen waarom dat zo is. Zijn deze gegevens niet elektronisch beschikbaar of hebben die lidstaten de gegevens nog niet aangeleverd?
Daarnaast zal de Commissie moeten nadenken over de bescherming van die ontvangers van wie gegevens bekend gemaakt worden. Bescherming bijvoorbeeld tegen radicale dierenactivisten, een probleem waarmee verschillende lidstaten, ook de mijne, kampen op het ogenblik.
Tot slot is het zo dat de gegevens slecht met elkaar te vergelijken zijn en daar is dus meer regie van de Commissie nodig. Ik heb van de commissaris begrepen dat hij morgen het initiatief daartoe neemt op het gebied van de structuurfondsen en ik ben daar blij mee.
Mijn tweede punt, dat zijn de jaarlijkse activiteitenverslagen van de instellingen, een belangrijke verbetering, die evenwel ook de vinger op de zere plek leggen.
Nu kom ik bij mijn oproep en die heeft te maken met het feit dat 80 procent van de middelen in Europa niet centraal maar via de lidstaten of samen met de lidstaten beheerd worden. Wij kunnen op Europees niveau tot in alle eeuwigheid de transparantie en de controle verbeteren en aanscherpen Maar zolang niet ook de lidstaten hun verantwoordelijkheid nemen via nationale betrouwbaarheidsverklaringen, blijft een sluitende controle lastig. It takes two to tango.
Wij kunnen op Europees niveau de meest flitsende passionele dans op het gebied van de begrotingscontrole neerzetten, maar zolang de lidstaten niet meedansen zal het nooit een prijswinnende prestatie worden. Een oproep dus aan de lidstaten om hun verantwoordelijkheid te nemen en aan de Commissie om dit proces in verband met die nationale verklaringen te ondersteunen, als een goede orkestmeester, zeg maar, of als een dansleraar - dat mag u zelf weten mijnheer de commissaris. Maar wij rekenen graag op uw steun aan onze zijde.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur en ook de heer Kallas met dit initiatief. Tegelijkertijd moet ik de heer Kallas er echter op wijzen dat ik veel gelukkiger zou zijn als hij de nodige stappen had ondernomen om ervoor te zorgen dat de Europese Commissie voldeed aan de regels van het Financieel Reglement dat op 1 januari 2007 van kracht werd, in het bijzonder wat de aanduiding van de uiteindelijke begunstigden van de verschillende Gemeenschapsfondsen betreft.
Dat het antwoord van de Europese Commissie op de vraag of de IMG in overeenstemming met de wet en op passende wijze als een internationale organisatie is aangeduid, geheel onbevredigend is, is een reden voor grote ongerustheid. Mijnheer de Commissaris, ik zou graag weten of de Europese Commissie heeft beslist naast deze nieuwe internationale organisatie ook andere organisaties te ontmoeten, zodat we kunnen uitzoeken wie toegang heeft tot Gemeenschapsfondsen zonder de inschrijvingsprocedure te moeten doorlopen.
Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de toewijzing van fondsen uit de verschillende begrotingslijnen geeft steeds aanleiding tot sterke emoties en debat. Het is zeer begrijpelijk dat wie financiering ontvangt zich verheugt, en dat wie, ondanks zijn verdienste, niets krijgt, zijn kritiek uit. Indien echter, zoals in de recente, beruchte Poolse zaak, een entiteit fondsen ontvangt van de ene regering en ze vervolgens aan een andere regering moet afgeven, geeft dat aanleiding tot een aantal zorgen.
Welke beginselen bepalen de toewijzing van fondsen, en welke procedures worden toegepast? Worden besluiten genomen op grond van feiten of op grond van lage politiek? Daarom dienen wij, in navolging van het verslag van de heer Pomés Ruiz, ons niet alleen op de duidelijkheid en transparantie van procedures te richten, maar moeten wij de maatschappij in staat stellen de toewijzing van fondsen te beoordelen. De publicatie van informatie over begunstigden van financiering van de Unie is een fundamentele voorwaarde voor de transparantie van de intenties van de Europese Commissie en de regering. Waarom zijn bepaalde landen dan zo tegen publicatie gekant? Hebben zij iets te verbergen? Het gaat ook om informatie over personen die een openbaar ambt bekleden en deskundigen in de Europese instellingen. Onze Unie zou bij de instelling van een gemeenschappelijke ethische ruimte zeer gebaat zijn.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de heer Pomés Ruiz, de rapporteur. Ik doe dat niet alleen omdat hij naast mij staat en mij op de enkels trapt, maar omdat ik zijn verslag echt heel goed vind.
Ik wil drie dingen zeggen. In de eerste plaats ben ik van mening dat de doelstelling van dit verslag is de transparantie en de controle te verbeteren. Gewoonlijk betekent dat drie dingen. Het eerste is transparantie van documentatie, overeenkomstig artikel 255 van het EG-Verdrag. Het tweede is transparantie van financiën, waarmee wij in dit verslag bezig zijn. Het derde is uiteraard transparantie van vergaderingen.
Wat ik jammer vind aan dit debat, vooral buiten het Parlement, is dat veel anti-Europeanen transparantie op een zeer populistische manier gebruiken. Zij roepen op tot transparantie, en wanneer die er is, vallen ze mensen er om aan. Ik vind dit debat een beetje triest. Als wij transparant zijn, moeten wij daar eerlijk over zijn.
In de tweede plaats zijn er de nationale verklaringen. Ik sluit mij aan bij wat mevrouw De Lange daarover heeft gezegd. Wij dienen dat steeds te benadrukken. Ik denk dat de heer Kallas en de Commissie uitstekend werk verrichten. Van alle fondsen wordt echter tachtig procent door de lidstaten besteed. Daarover willen wij in de financiële verklaringen meer zien. Ik ben ervan overtuigd dat, als de heer Mulder hier zou zijn, hij het daarmee eens zou zijn.
Een laatste punt betreft de beroemde, of beruchte, paragraaf 22 van dit verslag. Ik begrijp waarom, maar ik meen dat we het kind niet met het badwater mogen weggooien. Ik beveel daarom aan paragraaf 22 te schrappen, zodat wij allemaal voor dit verslag kunnen stemmen. Gekant zijn tegen transparantie is immers bijna hetzelfde als gekant zijn tegen vrede en moederschap.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de rapporteur, die een uitermate interessant verslag heeft voorgelegd. Ook dank ik uiteraard de Commissie, hier vertegenwoordigd door vicevoorzitter Kallas, voor al haar werk, de positieve dialoog en de samenwerking met het Parlement.
Ik ben het met de meeste opmerkingen hier eens, en wil er alleen nog iets aan toevoegen. Naast de feitelijke behoefte aan deze informatie en aan transparantie is het belangrijk dat ze eenvoudig toegankelijk, betrouwbaar en gemakkelijk te vergelijken is. De informatie moet worden georganiseerd en geclassificeerd. Ze moet ook nuttig zijn, voor de grootste deskundigen en voor het algemene publiek.
Wat onder gedeeld beheer vallende gelden betreft, wil ik nog toevoegen dat wij druk moeten uitoefenen op de lidstaten en in het bijzonder instrumenten moeten vinden die de vaak ondoorzichtige situatie met betrekking tot internationale organisaties verbeteren.
Ik ben verheugd over de idee van de instelling van een gemeenschappelijke ethische ruimte. De Commissie kan zich deze luxe zeker veroorloven. Die idee kan worden uitgevoerd of voorgesteld in bepaalde wereldwijde onderhandelingen als een voorbeeld van goede praktijk. Ik ben daarom bijzonder verheugd over het onderzoek van de Commissie naar de ethische codes en normen die vervolgens op elke instelling kunnen worden toegepast.
Ten slotte feliciteer ik de rapporteur en dank ik hem voor het aanvaarden van mijn verzoek betreffende een ethische code voor OLAF, die van wezenlijk belang is. Er zijn verantwoordelijken en schuldigen, maar ook onschuldigen, die wij zo goed mogelijk moeten beschermen.
Ville Itälä (PPE-DE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik mij aansluiten bij diegenen die de heer Pomés Ruiz, de rapporteur, hebben gefeliciteerd en bedankt voor zijn uitstekend verslag. Ik wil ook Commissaris Kallas danken. Hij heeft jarenlang hard gewerkt om deze kwesties te bevorderen.
De idee achter dit verslag is dusdanig dat bijna niemand hier met zijn doelstellingen oneens kan zijn. Elke vorm van openheid en transparantie inzake het misbruik van EU-fondsen kan alleen maar positief zijn. Algemeen dient het gebruik van met belastinggeld gefinancierde toewijzingen duidelijk te zijn. De belastingbetaler dient steeds te weten waaraan zijn belastinggeld wordt besteed. Het publiek moet altijd weten waaraan dat geld wordt besteed, wie het uitgeeft, en wat ermee wordt gedaan.
Wij dienen in het bijzonder het beginsel van het recht op toegang en transparantie in acht te nemen indien deze fondsen worden misbruikt. Ik ben van mening dat publicatie van de zwarte lijst van frauduleus gebruik van EU-fondsen ook mogelijke gevallen van misbruik zou voorkomen en zo openheid en transparantie van het gebruik van EU-middelen zou bevorderen. Dit soort toezicht wordt uiteraard bemoeilijkt door de grote verscheidenheid aan stelsels in verschillende landen.
Ik ben van mening dat het verslag een grote stap voorwaarts betekent. Wij moeten tot een consensus komen zodat het verslag kan worden goedgekeurd. Het mag niet wegens een aantal kleine details worden verworpen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik vind dit een goed debat. Ik wil echter waarschuwen voor het misbruik van transparantie. Bepaalde populisten, die hier vandaag niet aanwezig zijn, misbruiken dit debat in de openbaarheid. Zij maken daarbij geen onderscheid tussen de privé-sfeer en wat in het openbaar belang is.
Wij mogen dit privacy-debat niet uit het oog verliezen. We zijn ons ervan bewust dat ook gegevensbescherming te rechtvaardigen is. Het juiste antwoord van het Europees Parlement voor de toekomst is het vinden van een evenwicht.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is het leuk het debat bij te wonen. Ik herinner mij dat een paar jaar geleden enkele idioten om transparantie vroegen. Nu bestaat het Parlement uitsluitend uit idioten die aandringen op transparantie inzake de rekening en verantwoording. Daarnaast hebben wij een Commissaris waarop wij geen kritiek kunnen hebben. Wij moeten hem integendeel loven voor zijn persoonlijke bijdrage aan de opname van de meer onpraktische delen van de Commissie in de transparantie-hervormingen.
Ik ben echter niet gekozen om te loven, maar om de meer netelige kwesties van het debat te beklemtonen. Ik wil de heer Kallas daarom vragen of er volgend jaar uitzonderingen zullen zijn op het gebied van de landbouw, waarvoor er geen volledige rekening en verantwoording via het internet beschikbaar zal zijn, en waarvoor wij niet zullen kunnen zien wie wat ontvangt en wat op andere gebieden de overeenkomstige bedragen zijn. Zullen er uitzonderingen zijn, of zal elke uitgave via het internet worden verantwoord? Zullen de namen van alle deskundigen in de werkgroepen worden gepubliceerd?
Zou het ten slotte geen goed idee zijn, nu wij het op het gebied van transparantie zo ver hebben gebracht, onze excuses aan te bieden aan de helden Dorte Schmidt-Brown, Hans-Martin Tillack, Marta Andreasen en al diegenen die in de loop van de jaren werden bekritiseerd, maar dankzij wie de heer Kallas met zijn hervormingen zulke successen heeft kunnen bereiken?
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, duidelijkheid en transparantie zijn wezenlijke beginselen van het maatschappelijke leven. Als parlementsleden dragen wij bijzondere verantwoordelijkheid voor de uitdagingen die daartoe behoren. Wij ontmoeten de kiezers, en het is aan ons hun de huidige situatie in de Unie en haar administratie uit te leggen. Wij kunnen dat niet op de Commissie afschuiven. Europese burgers verwachten antwoorden van hun parlementsleden. Al te vaak maken wij procedures ingewikkeld en leggen wij met betrekking tot begunstigden te veel voorwaarden op, onder het voorwendsel voor meer transparantie te willen zorgen. Wij eisen bijvoorbeeld documenten die vaak overbodig zijn. Met het oog op transparantie moeten wij de rollen duidelijk omschrijven en verdelen. Ik herhaal, wij moeten rollen en taken tussen de lidstaten en de Europese Unie verdelen.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Ik zal het over twee kwesties hebben. In de eerste plaats moeten wij, als wij de Lissabon-strategie willen volgen, weten wie op het gebied van de wetenschap geld krijgt, en waarom. Zijn het echt de besten, of zijn er verschillen tussen de meer bevoorrechte westerse landen en de nieuwe landen? Als academicus ben ik van mening dat er meer rechtvaardigheid en gelijkheid moet zijn.
In de tweede plaats zou ik graag willen weten hoe het geld wordt besteed dat wij op vrijgevige wijze verstrekken aan derde landen en aan wie onderontwikkeld en minder bevoorrecht is. Dat geldt in het bijzonder voor ondernemerschap of zachte programma’s, zoals democratisering, die geen tastbare resultaten opleveren. Wij weten weinig over de wijze waarop dat geld in Afrika en alle ACS-landen wordt gebruikt. Ik ben echt van mening dat wij daarover meer moeten weten.
Alexander Stubb (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Ik wil het over drie sprekers hebben. Ik feliciteer de heer Seppänen met zijn interventie, die zeer gematigd was. Hij nadert langzaam het pro-Europese kamp.
De manier waarop mijnheer Bonde over transparantie spreekt, doet mij denken dat hij een federalist is. In die zin denk ik dat ook hij de juiste richting uitgaat, al gaat het verzoek de namen bekend te maken van alle mensen die in comitologiecomités zetelen, misschien te ver.
Met de heer Rübig ten slotte ben ik het geheel eens. Het anti-Europese populisme in de Oostenrijkse media is verschrikkelijk, en ik wou dat het ophield.
Ik heb nog een vraag voor de heer Pomés Ruiz, de rapporteur. Als hij één punt uit dit verslag zou mogen halen, wat zou dat zijn?
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de leden voor hun steun voor deze actie op het gebied van transparantie. Het is een gemeenschappelijke actie. De Commissie heeft zich steeds krachtig door het Parlement ondersteund gevoeld.
Ik wil twee dingen zeggen. Eerst is er de informatie over de uiteindelijke begunstigden. Ik beschouw dit als een zeer grote verandering. Toen wij daarmee begin 2004, samen met een aantal leden van het Parlement, van start gingen was er niet veel hoop dat dit zou worden verwezenlijkt. Nu is echter een politiek besluit genomen, en ten laatste tegen 2009 moet en zal de informatie over de uiteindelijke begunstigden van 2008 worden gepubliceerd.
Het politieke besluit is dus genomen. Dat is een grote stap voorwaarts. Nu dienen de technische details te worden uitgewerkt. Dat is geen gemakkelijke taak. Er zijn nu immers richtsnoeren over hoe de informatie inzake uiteindelijke begunstigden eruit moet zien. Velen onder u hadden het over praktische zoekmachines. Dat is echt geen eenvoudige taak. Er zal natuurlijk een portaal zijn waarlangs informatie in de lidstaten en informatie over de uiteindelijke begunstigden toegankelijk zal zijn.
Ik verwacht veel technische problemen. Niets is immers perfect, en alles kost tijd. Deze technische problemen mogen het belang van deze grote veranderingen echter niet ondermijnen.
Wat de beruchte nationale verklaringen betreft, moet ik herhalen dat de situatie in de voorbije drie jaar totaal is veranderd. Toen ik voor het eerst in de Raad verscheen om over deze kwestie te spreken, behoorden ze niet tot de mogelijkheden. Vandaag zijn er de jaarlijkse overzichten. Tot nu toe hebben wij er minstens 22 ontvangen. Wij zullen de kwaliteit samen beoordelen en er zal zeker verbetering zijn.
Er zijn dus problemen met gedeeld beheer. Wij moeten ook informatie delen over de werkzaamheden en over hoe wij de structuurfondsen beheren. Dat inzicht is ook in de lidstaten sterk gegroeid. Wij zullen ook de idee van meer omvattende nationale verklaringen specifieke inhoud trachten te geven. U weet evengoed als ik dat bepaalde lidstaten nog steeds zeer weigerachtig staan tegenover deze grotere betrokkenheid. Er is echter al een zekere mate van betrokkenheid.
Internationale gelden zijn een andere kwestie. Hoe deze informatie beschikbaar moet worden gemaakt, zal waarschijnlijk ook in het kader van de COCOBU worden besproken. Wij zijn echter partners in internationale overeenkomsten. We beheren die niet rechtstreeks. Informatie over wat wij rechtstreeks beheren, moet beschikbaar worden gesteld, maar waar wij partner zijn in zeer uitgebreide internationale groeperingen, is dat anders.
Zoals ik in de COCOBU over deskundigengroepen heb gezegd, hebben wij ons ertoe verbonden de lijst van permanente deskundigen te publiceren. Welk soort deskundigen in deze lijst dient te worden opgenomen, is werkelijk een kwestie van definitie. Dit is een debat. Bepaalde deskundigen die vertrouwelijke taken uitvoeren betreffende de beoordeling van projecten en mensen, kunnen waarschijnlijk beter minder transparant zijn. Er zijn nuances. De verplichting bestaat echter, en ik heb vernomen dat wij klaar zijn om een lange lijst van permanente deskundigen te publiceren. Er is de kwestie van de nationale deskundigen van de lidstaten die aan bepaalde organen deelnemen. Hun namen zullen niet vooraf, maar achteraf worden verstrekt. Tenminste is er de belofte dat wie ons adviseert, geen groot geheim zal zijn.
In antwoord op een kwestie die hier naar voren werd gebracht, wil ik ten slotte zeggen dat de Commissie niet voornemens is voor te stellen hoe het Parlement met zijn eigen reglement dient om te gaan en waarin de verklaringen van economisch belang moeten bestaan. Deze ethische ruimte is een gemeenschappelijke ruimte – als iets in de ene instelling gebeurt, heeft dat uiteraard rechtstreekse gevolgen voor de andere instellingen. Wij moeten al deze problemen uiteraard op grond van gezond verstand benaderen. Wij mogen het niet te ver drijven en onnodig in detail treden. Wij moeten het bij de relevante punten houden om een echt belangenconflict te vermijden.
José Javier Pomés Ruiz, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, de heer Kallas mag tevreden zijn. Hij weet dat het transparantie-initiatief door het gehele Parlement zeer wordt geapprecieerd. Hij heeft nu gezien hoeveel steun hij hier kan vinden.
Mijnheer Kallas, wij wensen op het gebied van transparantie verder te gaan. In het verslag staat op welke gebieden nog vooruitgang kan worden geboekt, met name terugvorderingen, deskundigengroepen en het vermoeden van onschuld. Daarbij dient echter binnen de grenzen van het gezond verstand te worden gebleven. Met het populisme van bepaalde elementen van de schandaalpers, die hun geld lijken te willen verdienen met populistische overdrijvingen van ernstige onderwerpen in de Europese Unie, mag geen rekening worden gehouden. Ik dank mevrouw Inés Ayala omdat ze heeft voorgesteld dat ook OLAF zich daarmee moet bezig houden. Ik dank ook de heren Jørgensen en Casaca, de heer Bösch, hier aanwezig en mijn fractiegenoten Ingeborg Grässle en Alex Stubb.
De heer Stubb heeft mij gevraagd wat ik uit het verslag zou halen. Ik zou bijvoorbeeld de verwijzing naar de activiteit van een echtgenoot schrappen. Ik herinner mij dat het grootste probleem in de Europese Unie niet door een echtgenoot, maar door iets gelijkaardigs werd veroorzaakt. Ik verwijs naar de zaak-Edith Cresson. Ik bedoel daarmee dat wij onszelf niet zulke beperkingen mogen opleggen. Wij moeten doen wat logisch is, niet wat onlogisch is. Zelfs leden van het Parlement hebben recht op een gezinsleven en een privé-leven.
Wij zullen voor vele lidstaten het voorbeeld blijven van hoe de EU haar fondsen beter, doeltreffender en met minder administratieve kosten dan bepaalde lidstaten besteedt. In dit preliminair onderzoek, waarover wij het allemaal eens zijn, zijn er verschillende lidstaten – diegene die niet willen toelichten hoe zij tachtig procent van de Gemeenschapsfondsen hebben uitgegeven en lachen wanneer wij de EU-rekeningen weigeren goed te keuren – die dit gebruiken om te rechtvaardigen dat zij minder geld geven aan de Gemeenschap en de EU-activiteit beperken. Ze misbruiken onze beschuldigingen dat het de lidstaten zijn die niet op de juiste wijze uitgeven om het Parlement méér dan 1 procent te weigeren.
Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. Ik wens de heer Kallas geluk bij het bereiken van een zo krachtig door het Parlement ondersteunde doelstelling.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het verslag-Pomés Ruiz wijst er terecht op dat nog grote inspanningen moeten worden gedaan om transparantie in financiële zaken te bereiken. Een analyse van het jaarlijkse activiteitenverslag 2006 van het DG Begroting heeft vastgesteld wat nog dient te worden gedaan om de EU-rekening transparant te maken. Uit een onderzoek van de aan het gemeenschappelijk landbouwbeleid toegewezen fondsen blijkt bijvoorbeeld dat de beschikbare instrumenten de Commissie niet altijd in staat stellen de juistheid van de gegevens van de lidstaten te garanderen.
Om de begrotingsproblemen van het verleden te voorkomen, dient de Commissie de kwaliteit van de openbare informatie betreffende de begunstigden van Gemeenschapsfondsen onverwijld te verbeteren. Daartoe dient zij een aantal concrete maatregelen te nemen. Het gaat onder meer om de rationalisering van de gepubliceerde informatie over de ontvangers van gemeenschapsfinanciering, de ontwikkeling van een algemene zoekmachine en de publicatie van een zwarte lijst van fraudeurs. Om een grondige, doeltreffende en transparante controle van de aan de lidstaten toegewezen Gemeenschapsfondsen te garanderen, moet de Commissie in de toekomst politieke verantwoordelijkheid nemen voor de informatie die zij publiceert.
22. Bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslagen 2005-2006 (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0009/2008) van de heer Musotto, namens de Commissie begrotingscontrole, over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen – Fraudebestrijding – Jaarverslagen 2005 en 2006 [2006/2268(INI)].
Francesco Musotto, rapporteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik dank de heer Kallas voor zijn waardevolle samenwerking met het Parlement. Ik dank ook OLAF, in de persoon van de heer Franz-Hermann Brüner, zijn directeur, voor zijn gulle steun en belangrijke en moeilijke werk. Ten slotte dank ik alle leden voor hun nuttige bijdrage en de nationale organen en instellingen die met ons aan deze zware taak hebben meegewerkt. In het bijzonder dank ik de Italiaanse Guardia di finanza, die zich zeer professioneel heeft gedragen.
De bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen is van zeer groot belang en raakt onze staten en burgers rechtstreeks. De nodige gestrengheid en vastberadenheid zijn daarom aan de orde.
Het besluit van vandaag is bedoeld als een praktisch antwoord op het alarmerende verschijnsel van communautaire fraude. De vergaarde gegevens...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken om een aantal leden die de vergadering verstoren, te berispen)
Mijnheer de Voorzitter, ik dank u. Wij spreken over transparantie, en er is ook behoefte aan hoffelijkheid.
Het besluit van vandaag is bedoeld als een praktisch antwoord op het alarmerende verschijnsel van communautaire fraude. De vergaarde gegevens zijn zorgwekkend: op het gebied van eigen middelen, landbouwuitgaven en structurele acties werden in 2006 ten belope van 1143 miljoen euro onregelmatigheden gemeld, tegenover 1024 miljoen euro het jaar daarvoor. Uit de statistieken blijkt dat het aantal onregelmatigheden steeds toeneemt.
Ik wil er echter op wijzen dat een groot aantal onregelmatigheden niet noodzakelijk op een hoog fraudeniveau wijst. Het kan er ook op wijzen dat het toezicht doeltreffend is en dat er nauwe samenwerking is tussen de lidstaten en de Commissie. In haar jaarverslag 2006 beklemtoonde de Commissie terecht het belang van zulke samenwerking voor preventiedoeleinden en terugvordering. Tot nu toe waren de statistieken afhankelijk van zeer verschillende nationale structuren met verschillende administratieve, gerechtelijke, toezichthoudende en inspectiesystemen.
In het bijzonder vinden wij het onaanvaardbaar dat Spanje en Duitsland geen informatie in elektronische vorm over onregelmatigheden naar de Commissie hebben doorgestuurd, ondanks de verplichting voor alle lidstaten dat te doen. De regels van de Gemeenschap en de verplichtingen die uit de bestrijding van fraude voortvloeien moeten door alle landen op dezelfde manier in praktijk worden gebracht. Daarom is nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie van wezenlijk belang voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap die moeten worden beschouwd als gemeenschappelijke belangen die verder gaan dan die van individuele landen.
De toezichthoudende autoriteiten en plaatselijke overheden moeten beter samenwerken bij de coördinatie en uitwisseling van informatie. De centrale organisatie en uitgave van fondsen vereist complexe regelingen en doet de afstand tussen de financiële autoriteiten en de uiteindelijke begunstigden toenemen.
Een ander belangrijk punt in het verslag is de vereenvoudiging van de regels. De programmaperiode 2000-2006 heeft aangetoond dat al te ingewikkelde regels aan de vastgestelde onregelmatigheden hebben bijgedragen.
Ten slotte is terugvordering, ondanks een lichte toename van de activiteit op dat gebied, nog steeds een probleem dat de Gemeenschapsbegroting zeer sterk schaadt. In het bijzonder is een periode van 39 maanden tussen het begaan van een onregelmatigheid en het moment waarop de Commissie daarvan op de hoogte wordt gebracht, onaanvaardbaar omdat die vertraging terugvordering moeilijker of onmogelijk maakt.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Musotto betreft twee jaar van inspanningen om de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie te verbeteren. Een goed systeem voor het financieel beheer dient gericht te zijn op uitgaven en de controle en bestrijding van in het bijzonder frauduleuze onregelmatigheden.
Het verslag bevat veel punten van bezorgdheid, zoals het kwijtingsverslag. De bescherming van de financiële belangen wordt uiteraard als een zeer belangrijk element van goed financieel beheer beschouwd, maar de klemtoon ligt anders.
Ik dank de heer Musotto, de rapporteur, voor zijn verslag, dat is toegespitst op de kernvragen en dat de Commissie herhaaldelijk oproept haar inspanningen te versterken.
Ik zal het over vier van die problemen hebben. In de eerste plaats is er de rol van de lidstaten: het verslag maakt gebruik van de veelheid aan cijfers en statistieken over onregelmatigheden door lidstaten en hun financiële gevolgen. Het laat niet na erop te wijzen dat bepaalde lidstaten het beter doen dan andere. Eens te meer beklemtoon ik dat een groot aantal onregelmatigheden niet noodzakelijk op een hoog fraudeniveau wijst, maar ook een goede indicator kan zijn van doeltreffende en grondige controles.
Toen ik in juli het verslag van de Commissie voorstelde, beklemtoonde ik dat de lidstaten een correcte, volledige en tijdige mededeling van gegevens over onregelmatigheden dienen te garanderen. Een goede informatiestroom tussen de lidstaten en de Commissie is voor doeltreffende terugvordering en gezamenlijke actie tegen fraudeurs van wezenlijk belang. Veel lidstaten doen het goed, maar voor sommige kan het nog beter. Met de steun van het Europees Parlement zal de Commissie niet aarzelen hen aan hun verantwoordelijkheid te herinneren.
Ik ben het volledig eens met de uitnodiging in het verslag dat de Raad de jaarverslagen op ministerieel niveau onderzoekt. Het EU-systeem voor financieel beheer is complex, omdat de verantwoordelijkheid met de lidstaten wordt gedeeld. De grotere nadruk op de nationale verklaringen, die de verantwoordelijkheid voor uitgaven bij de lidstaten legt, moet samengaan met samenwerking met het oog op fraudebestrijding en de aanpak van onregelmatigheden.
Ik ben verheugd over de klemtoon die in het verslag op systeem- en algemene kwesties in plaats van op individuele gevallen wordt gelegd. U weet dat OLAF daarvoor bij zijn onderzoek onafhankelijk is.
De Commissie is het geheel met het Europees Parlement eens dat het nodig is de in de lidstaten bestaande structuren voor de bestrijding van onregelmatigheden diepgaander te analyseren, ze te ondersteunen en samenwerking en uitwisseling van informatie mogelijk te maken. Dat zal in het verslag-2008 worden opgenomen. Het verslag van de Commissie van dit jaar legt de nadruk op de onderwerpen risicoanalyse en risicobeheer, databases voor uitsluiting en mechanismen voor vroegtijdige waarschuwing en waarschuwing via interne informanten. Bovendien onderzoekt het verslag de stappen die de lidstaten hebben ondernomen om de terugvordering van niet-opgehaalde of verkeerdelijk uitbetaalde bedragen en de mechanismen in het kader van de nationale wetgeving voor terugvordering door middel van compensatie te verbeteren. Het verslag omvat ook informatie over teruggevorderde bedragen en financiële correcties, in het bijzonder als een betaling niet overeenkomstig de Gemeenschapsregels werd uitgevoerd.
De rol van de georganiseerde misdaad, zoals de maffia, in de ondermijning van de financiële belangen van de EU is een onderwerp dat de heer Musotto nauw aan het hart ligt. OLAF heeft aan de dreigingsevaluatie voor georganiseerde criminaliteit (OCTA) van Europol bijgedragen. Ik ben verheugd te kunnen zeggen dat ik beide organen heb verzocht in deze zaak te blijven samenwerken.
Het grote geld zit in belasting op de toegevoegde waarde en douanefraude. Jammer genoeg is samenwerking met de lidstaten op dat gebied vaak moeilijk. Ik zal het heel kort houden en verwijzen naar wat ik zal zeggen over het verslag-Newton Dunn. Ik dank het Europees Parlement voor zijn voortdurende steun bij het beklemtonen dat samenwerking op EU-niveau op dat gebied zeer nuttig kan zijn.
Mijn vierde en laatste opmerking betreft de herziening van de OLAF-verordening. In mei 2006 heeft de Commissie hiertoe een voorstel voorgelegd. Ik blijf ervan overtuigd dat daarom de belangrijkste punten met betrekking tot de doeltreffende werking van het Bureau voor fraudebestrijding zijn opgenomen, met name de informatiestroom, procedurerechten en het klachtenmechanisme, de rol van het toezichthoudend comité en, meer in het algemeen, bestuur en aansprakelijkheid. Ik hoop echt dat wij zo gauw mogelijk van start kunnen gaan met interinstitutionele debatten over oplossingen en dat wij inzake deze belangrijke pronlemen vooruitgang kunnen boeken.
Het verslag-Musotto herhaalt de wens de wetgeving inzake fraudebestrijding te bundelen. Vanuit politiek oogpunt ondersteun ik dat volledig. Technisch zal het echter een zware taak zijn. Dit jaar in mei zal de Commissie klaar zijn om het Europees Parlement de gevraagde analyse voor te leggen.
Jan Březina, rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor ons ligt een verslag over de bescherming van de financiële belangen van de EU met de enigszins tweeslachtige ondertitel ‘Fraudebestrijding’.
De echte nadruk van het verslag ligt niet op fraude, maar op onregelmatigheden. Fraude veronderstelt kwade bedoelingen, terwijl een onregelmatigheid het gevolg kan zijn van achteloosheid of onjuiste boekhoudprocedures. Op delicate gebieden, zoals financiële betrekkingen in de EU, dient met zulke terminologie omzichtig te worden omgesprongen.
Als rapporteur voor de Commissie regionale ontwikkeling betreur ik de toename van het aantal vastgestelde onregelmatigheden in uit structuurfondsen gefinancierde projecten. Ze werpt een ongunstig licht op bepaalde lidstaten en hun interne controlemechanismen. De problemen van die landen mogen echter geen reden zijn om het bestaande stelsel te herzien van gedecentraliseerde controles die het gebruik van structuurfondsen regelen. De verantwoordelijkheid is duidelijk en individueel, en dient als dusdanig afdwingbaar te zijn.
De eerste noodzakelijke stap is het zorgen voor voldoende financiële controlemechanismen in de individuele lidstaten. De volgende stap is de terugvordering van onterecht verstrekte fondsen te garanderen. Een mogelijke benadering is de schorsing van regelmatige betalingen aan lidstaten die talmen met de terugbetaling van in onregelmatige omstandigheden betaalde bedragen.
Het bestaan van gebrekkige controlemechanismen kan het vertrouwen in het structuurfondsenstelsel ondermijnen en een negatief licht werpen op de Unie in haar geheel.
Bovendien hebben wij behoefte aan controles met meer openheid en transparantie. Daarom steun ik het Europees Transparantie-initiatief, overeenkomstig hetwelk informatie over begunstigden van steun uit structuurfondsen zou worden gepubliceerd. Als wij het hebben over het beheer van openbare fondsen, dienen de begunstigden van zulke steun bepaalde voorwaarden te worden opgelegd.
Een voorwaarde voor een betere beoordeling van controlesystemen is nauwere samenwerking met de Rekenkamer, waaraan het tot nu toe ontbreekt. Het is waar dat verslagen van de Rekenkamer voor de Europese instellingen saaie lectuur zijn. Dat zou een reden te meer moeten zijn om er meer aan dacht aan te besteden, in plaats van de kop in het zand te steken en onze verantwoordelijkheid te ontlopen.
Kyösti Virrankoski, rapporteur voor advies van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. − (FI) Mijnheer de Voorzitter, de heer Francesco Musotto heeft een uitstekend verslag voorgelegd over de jaarverslagen 2005-2006 van het Europees Bureau voor Fraudebestrijding. Ik dank hem daarvoor. Het aantal door de lidstaten gemelde onregelmatigheden steeg in 2006 tot het equivalent van 1143 miljoen euro. Daarvan behoorde 87 miljoen euro tot het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw. Dat is slechts 0,17 procent van het totaal van 49,7 miljard euro van de uitgaven voor de landbouw. Toch is het een zeer ernstige zaak. Ongeveer een derde van deze onregelmatigheden waren echte fraudegevallen.
Met de nieuwe verordening zullen de lidstaten ongerechtvaardigd verstrekte steun gemakkelijker kunnen terugvorderen. De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling vindt het daarom jammer dat die terugvordering beperkt blijft. De Commissie moet de terugvorderingsprocedure bespoedigen en indien nodig corrigerende maatregelen nemen. Beide commissies zeggen de Commissie hun volledige steun toe voor de strenge toepassing van de schorsing van betalingen indien de Commissie geen absolute garanties heeft dat de lidstaat die fondsen ontvangt, over een betrouwbaar beheer- en controlesysteem beschikt.
(Applaus)
Ingeborg Grässle, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de Fractie PPE-DE is voor het eerst verantwoordelijk voor het verslag over fraudebestrijding. Wij zijn de heer Musotto dankbaar omdat hij in zijn verslag de klemtoon op het werk van OLAF en de samenwerking met de lidstaten heeft gelegd. Hij heeft heel hard gewerkt. Er waren 630 bladzijden statistisch materiaal van 2005 en 2006 over de bestrijding van fraude. Het resultaat is een zeer verscheiden beeld. Ik ben van mening dat wij hier echt in actie moeten komen. Het aan het licht brengen van onregelmatigheden lijkt voor de lidstaten geen zeer belangrijke kwestie te zijn. Dat blijkt uit het feit dat de Raad in dit zeer belangrijke debat eens te meer afwezig blijft, terwijl hij als tweede arm van de begrotingsautoriteit begaan moet zijn met wat met het geld van de belastingbetaler gebeurt. De Raad is immers verantwoordelijk voor het beheer en de uitgave daarvan.
De rapporteur stelt voor tegen Duitsland en Spanje wegens inbreuken op de EU-wetgeving formele stappen te ondernemen. Spanje verstrekt alleen informatie op papier over onregelmatigheden. Bovendien is deze informatie zeer onvolledig, zoals uit het 18e jaarverslag over de uitvoering van de structuurfondsen blijkt.
Duitsland is een zeer specifiek geval. Het doet langer over het verstrekken van informatie dan de andere lidstaten, en is het enige land dat geen namen bekendmaakt. Hoe kan OLAF zijn werk doen zonder namen? De zwendelaars verschuilen zich daar achter gegevensbescherming. Het is immers een feit, mijnheer Březina, dat aan vijftien tot twintig procent van de onregelmatigheden fraude ten grondslag ligt. Duitsland bemoeilijkt ook de Duitse onderzoeksinspanningen op lokaal niveau, in het bijzonder wat douanemisdrijven en restituties bij uitvoer betreft. Wij verzoeken de Commissie verslag uit te brengen over elke lidstaat en zijn bereidheid of gebrek daaraan om samen te werken. Dat dient vóór het volgende OLAF-verslag te gebeuren.
Volgens onze fractie moet de aanstaande hervorming van de rechtsgrond van OLAF in de eerste plaats te worden benut om de werkomstandigheden in de samenwerking van het Bureau met de lidstaten te verbeteren. Ik dank OLAF en zijn personeel, dat op een zeer moeilijke gebied werkzaam is. De resultaten kunnen nauwkeurig onderzoek doorstaan. Ik ben er echter ook van overtuigd dat deze resultaten via betere samenwerking met de lidstaten kunnen worden verbeterd.
Szabolcs Fazakas, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter, dames en heren, het Europees Parlement beschouwt de bescherming van de financiële belangen van de Europese Unie als één van zijn belangrijkste taken. Zoals alle parlementen heeft het immers het recht en de plicht op de uitgaven toe te zien. Bovendien raakt de overtuiging dat de EU-fondsen slecht worden beheerd, steeds meer verspreid in Europa. Wij hebben in dat opzicht dus ook een politieke schuld tegenover het publiek, onze kiezers en de belastingbetaler.
Wij brengen deze wetgevende en politieke verplichting voornamelijk via de kwijtingsprocedure in praktijk. Daarnaast stellen wij regelmatig verslagen op over de bescherming van de financiële belangen van de EU en de bestrijding van fraude. Onze belangrijkste doelstelling is daarbij niet een schandaal te veroorzaken, maar de situatie objectief uiteen te zetten en problemen op te lossen.
Ik wil van deze gelegenheid gebruikmaken om de heer Musotto te danken voor zijn uitstekende werk en de heren Kallas, vicevoorzitter van de Commissie, en Brüner, directeur-generaal van OLAF, voor hun constructieve samenwerking op dit gebied.
Deze verslagen op hoog niveau krijgen elk jaar weer veel waardering. Toch hebben wij in de Europese instellingen soms het gevoel tegen windmolens te vechten. De bevindingen in de verslagen ondervinden immers weerstand vanwege de Raad. Gevolg daarvan is dat de Commissie al sedert jaren niet in staat is de nodige maatregelen te nemen.
Wij zijn van mening dat de zwakste schakel de houding van de lidstaten is. Sommige lidstaten zien immers niet in –mevrouw Grässle had het in dat verband net nog over Duitsland – hoe belangrijk het is ervoor te zorgen dat EU-fondsen overeenkomstig de regels worden besteed, dat op uitgaven nauwkeurig wordt toegezien en dat onterecht uitbetaalde bedragen worden teruggevorderd.
Wij vinden het bijzonder betreurenswaardig dat BTW-fraude in de vorm van carrouseltransacties in geheel Europa steeds vaker voorkomt, in die mate dat geen algemene gegevens over de betrokken bedragen beschikbaar zijn. Bepaalde schattingen gewagen van 35 tot 40 procent van de EU-begroting. Het is tijd ook op dat gebied resolute actie te ondernemen, in het belang van het beheer van de Europese zaken en in het belang van de publieke opinie. Ik dank u.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik neem het woord namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap. Ik wil de aandacht vestigen op de volgende punten. In de eerste plaats is er een sterke toename van de door onregelmatigheden beïnvloede bedragen op het gebied van de eigen middelen. Het gaat om 328 miljoen euro in 2005 en 353 miljoen euro in 2006, tegenover 212 miljoen euro in 2004. Daarnaast is er de toename van onregelmatigheden op het gebied van structurele acties. Het gaat om 703 miljoen euro in 2006, tegenover 601 miljoen euro in 2005.
In de tweede plaats was er een duidelijke daling van het aantal door onregelmatigheden getroffen bedragen op het gebied van de landbouw. In 2006 ging het om 82 miljoen euro, tegenover 102 miljoen euro in 2005. Deze daling is des te opmerkelijker omdat bij uitgaven op het gebied van de landbouw vaak zeer veel begunstigden – landbouwers – betrokken zijn, die vaak zelf het hoofd dienen te bieden aan de ingewikkelde procedure om de ontvangen fondsen te verantwoorden.
In de derde plaats beklemtoon ik de opmerking in het verslag dat een aantal van de belangrijkste redenen voor het ontstaan van onregelmatigheden in begrotingsuitgaven de ingewikkelde programmabeginselen en de ondoeltreffende toezicht- en controlemethoden zijn.
In de vierde plaats dient ook de eis van meer transparantie bij de toewijzing van middelen te worden opgemerkt.
Een zeer belangrijk kenmerk van deze transparantie is de verbintenis van de lidstaten informatie te publiceren over projecten en begunstigden van middelen uit alle Gemeenschapsfondsen.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (NL) Voorzitter, de commissaris zei hetzelfde, het verslag heeft inderdaad een raakvlak met de kwijtingsoefening. Ook in deze zin is dit debat een opwarmertje voor de hoorzitting van volgende week met de commissarissen Špidla en Hübner. We kennen cijfers over de gemelde onregelmatigheden. Die zeggen natuurlijk niet alles, maar wel veel over de problemen die gemeld worden in de beleidsterreinen van de eigen middelen, de landbouw en de structuurfondsen. Het verslag meldt een totaal aan gemelde onregelmatigheden van 1,1 miljard euro en dit zit in stijgende lijn. We zitten opnieuw op het niveau van 2002, na betere cijfers in 2003, 2004 en 2005. Landbouw doet het relatief goed.
De knelsectoren zijn duidelijk de eigen middelen en de structuurfondsen: de eigen middelen voor 325 miljoen euro gemelde onregelmatigheden, de structuurfondsen voor 700 miljoen. Binnen die structuurfondsen vertegenwoordigen vijf lidstaten 84 procent van de gemelde onregelmatigheden. De geïnteresseerden kunnen in het verslag van collega Musotto lezen welke landen dit zijn. Het is toch wel zeer merkwaardig. Daarbij moet men bedenken dat in de periode vóór 2006 nog 1 miljard euro aan niet-ingevorderde middelen uitstond en ook dat de Rekenkamer zegt dat twaalf procent van de structuurfondsen in 2006 niet hadden mogen worden uitbetaald. Dit is het kader waarin de huidige kwijting verloopt en dat baart ons veel zorgen. We zullen het daar nog over hebben.
Wat de eigen middelen betreft, wordt het probleem van de sigarettenfraude op een correcte manier wordt aangepakt. We hadden het akkoord met Philip Morris. Er is een nieuw akkoord met Japan Tobacco, dat veel geld zal opleveren en dat ook zal zorgen voor een vermindering van smokkel. Hét probleemterrein op het gebied van de eigen middelen ligt bij de BTW-carrousels. De cijfers worden genoemd: het gaat over gigantische bedragen, die in de miljarden euro's lopen. De studie van het Britse Hogerhuis scherpt dat nog aan. Ik ben blij dat ons Parlement dit aanpakt. De Commissie economische en monetaire zaken heeft al een hoorzitting georganiseerd en de Commissie begrotingscontrole doet dit op 4 of 5 mei. Ik hoop dat ik als rapporteur een even goed verslag over die BTW-carrousels zal kunnen afleveren als het verslag dat ik over de sigarettenfraude heb gedaan.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag is een lange opsomming van mislukkingen. Het illustreert hoe de fraude, die wij ‘onregelmatigheden’ noemen, toeneemt, en hoe wij tevergeefs pogen daar iets aan te doen. Het geeft openlijk toe dat in 2006 op het gebied van de eigen middelen – landbouwuitgaven en structurele acties in de lidstaten – voor in totaal 1143 miljoen euro werd gefraudeerd. In 2003 ging het nog om 922 miljoen euro. In vier jaar is er dus een toename met meer dan 200 miljoen euro.
Ik herinner iedereen in deze instelling eraan dat dit geen betekenisloze getallen zijn, maar geld van de belastingbetaler. De EU wordt gefinancierd door haar burgers, onder wie de zwaar belaagde belastingbetalers in het VK. Ze verdienen beter dan dit voor hun geld. De regeringen van alle lidstaten moeten zeggen dat het nu genoeg is. Deze ontstellende cijfers zijn een reden te meer waarom de regering van mijn land haar openbare verbintenis moet nakomen en het Britse volk een referendum over het Verdrag van Lissabon moet geven.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is geen geheim dat de Europese Unie reeds sedert jaren verwoede pogingen onderneemt om haar financiën onder controle te krijgen. Wij financieren grote ondernemingen die dan van de ene lidstaat naar de andere verhuizen, terwijl kleine en middelgrote ondernemingen met lege handen achterblijven. De EU lijkt vaak niet te weten wie ze eigenlijk financiert en wie aan de touwtjes trekt. Ik ben van mening dat er al lang een register van lobbyisten had moeten zijn.
De vele onregelmatigheden laten ook een bittere nasmaak na, in het bijzonder als ze rechtstreeks verband houden met de instellingen van de EU. In dit verband was het bevriezen van de EU-financiering voor Bulgarije tot de corruptie daar is opgelost, een belangrijk signaal. Bepaalde lidstaten lijken weinig belangstelling te hebben voor de terugvordering van onterecht verstrekte fondsen. Gevallen uit de jaren negentig worden pas nu gesloten. In de EU gaat het dus duidelijk veel te traag.
Ville Itälä (PPE-DE). – (FI) Mijneer de Voorzitter, ik dank de heer Musotto, de rapporteur. Hij heeft zeer grondig en uitstekend werk verricht. Dit verslag is van zeer groot belang. Fraudebestrijding is iets waarmee het vertrouwen van het publiek kan worden gewonnen of verloren. Het verslag omvat drie zeer belangrijke problemen, die dienen te worden opgelost.
In de eerste plaats is het onaanvaardbaar dat bepaalde landen over de landbouwuitgaven zelfs geen informatie verstrekken. Duitsland en Spanje zijn daarvan zeer goede voorbeelden. Duitsland verstrekt zelfs geen details over personen en ondernemingen die het Europees Bureau voor Fraudebestrijding nodig heeft om deze zaken aan te pakken. Wij kunnen dat uiteraard niet toestaan. Alle lidstaten moeten de regels volgen. Als een paar grote landen het slechte voorbeeld geven, ziet de situatie er niet goed uit.
In de tweede plaats is het zo dat de melding van onregelmatigheden tot 39 maand of drie jaar kan duren. Dat is veel te lang om te geloven dat de lidstaten voldoende oplettend zijn.
In de derde plaats is er de zeer interessante en belangrijke vaststelling dat ook op dit gebied gespecialiseerde en georganiseerde misdaad plaatsvindt. Dat is zo ernstig dat alle nodige maatregelen dienen te worden genomen om daaraan een einde te maken.
Dit is een zeer belangrijk verslag. Wij moeten alle nodige inspanningen doen om de situatie te verbeteren en het publieke vertrouwen te winnen.
(Applaus)
Herbert Bösch (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik feliciteer de rapporteur. Aan een zo veelomvattend dossier beginnen is geen gemakkelijke taak. Wij kunnen trots zijn dat de heer Musotto zulk uitstekend werk heeft geleverd. Vandaag kunnen wij dat met vertrouwen zeggen. Er zijn voor morgen immers geen amendementen op dit verslag. Dat is een blijk van waardering voor de rapporteur.
In de tweede plaats is wat met het geld van de belastingbetaler gebeurt, voor één van de begrotingsautoriteiten blijkbaar van geen enkel belang. Eens te meer onttrekt de Raad zich aan zijn verantwoordelijkheid. Telkens als wij het hebben over hoe het geld van de belastingbetaler wordt besteed, en wij oplossingen trachten te vinden voor moeilijke problemen, blijft de Raad gewoon weg. Wij zien echter dat op het gebied van het landbouwbeleid, waar wij vastberaden zijn geweest in onze actie en waar wij controlesystemen voor rechtstreekse betalingen hebben ontwikkeld, de onregelmatigheden gedurende jaren zijn afgenomen. Dat brengt mij bij de vraag wat met de kwijtingen in onze commissie zal gebeuren.
In het structuurbeleid werd niets gedaan. Wij hebben het jarenlang op zijn beloop gelaten, en de problemen zijn daar gestaag toegenomen. Dat is al jaren duidelijk. Het is in de voorbije jaren herhaaldelijk in de fraudeverslagen gemeld. Commissaris Kallas zal bij de kwijting 2006 zien dat dit een probleem is, en wij verwachten dat hij actie onderneemt in plaats van toe te kijken.
Mijnheer de Commissaris, daarom verzoek ik u de lidstaten die zich gedragen alsof de regels die wij allemaal hebben opgesteld, niet op hen van toepassing zijn, te zeggen wat ook de rapporteur met de volledige steun van alle vorige sprekers heeft gezegd. Wij willen dat u zegt dat u tien procent van de financiering voor de lidstaten zult opschorten. Die tien procent zal een reserve vormen, die beschikbaar is zodra de lidstaten de aangewezen actie hebben ondernomen. Dat is een zeer praktische eis van het Parlement. Het is geen actieplan, maar een praktische actie. Dat is wat wij van de Commissie verwachten. Wij zullen dan zeer tevreden zijn.
Ik feliciteer de rapporteur nogmaals.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals de andere sprekers feliciteer ik de rapporteur met dit zeer belangrijke verslag.
Ik neem deel aan dit debat wegens de nadruk op de landbouw. Andere sprekers hebben gezegd dat er verbetering is wat de controles en inspecties betreft, in het bijzonder met betrekking tot het geld voor landbouwers. Nu is er het Transparantie-initiatief om openbaar te maken wat de landbouwers krijgen.
Eén van de moeilijkheden in de landbouwersgemeenschap is dat ze vaak denken dat ze schuldig zijn tot het tegendeel is bewezen. Uiteraard kan en wil niemand van ons fraude goedkeuren. Aangezien er in de EU-begroting sprake is van fraude, is de publieke opinie zeer negatief over de Europese Unie en hoe ze met het ontvangen geld omgaat. Als het publiek de Europese begroting beter zou begrijpen, zou het misschien harder roepen dat wij strenger moeten zijn voor fraude.
Het is belangrijk het verschil te beklemtonen tussen fraude en onregelmatigheden, waarvan er veel worden ontdekt. Ze zijn zeer verschillend. Wij kunnen onszelf niet straffen voor onregelmatigheden, maar wij moeten fraude tegen de Gemeenschapsbegroting bestraffen. Zoals de vorige spreker zei, zijn de lidstaten hierbij betrokken. Alle lidstaten zijn immers te goeder trouw tot de Europese Unie toegetreden. Ze hebben op bepaalde beleidsterreinen middelen bij elkaar gelegd. Het is aan ons ervoor te zorgen dat het bij elkaar gelegde geld goed wordt besteed en dat er geen fraude is tegenover de openbare gelden.
De lidstaten die licht over fraude gaan, moeten worden gestraft. Zeer belangrijk is echter dat de lidstaten die het op dit gebied goed doen, niet worden gestraft. De Commissie dient daarom op het niveau van de lidstaten actie te ondernemen.
Ten slotte zal ik het zeer belangrijke punt herhalen dat landbouwers nu vaak het gevoel hebben dat ze schuldig zijn tot hun onschuld is bewezen. Dat is onaanvaardbaar. Wij moeten daarin evenwicht brengen.
Bart Staes (Verts/ALE). – (NL) Voorzitter, dank dat u mij opnieuw het woord geeft. Wie mij volgt in mijn politiek mandaat en mijn verklaringen, weet dat ik een kritisch politicus ben en dat ik ook heel kritisch sta tegenover de Europese Unie maar dat ik wel een zeer sterk pro-Europeaan ben. Ik kan dus de woorden van de heer Clark - die ondertussen de zaal al verlaten heeft - niet over mij heen laten gaan. De heer Clark gebruikt zoals alle Euro-sceptici altijd halve waarheden, hele leugens, een heleboel simplismen. Hij heeft het bijvoorbeeld in zijn toespraak gehad over een aantal miljoenen fraude, terwijl in het verslag duidelijk staat dat het gaat over onregelmatigheden. Dus hij vervangt steevast het woord onregelmatigheden door fraude. Dat is onkies, want dat staat niet in het verslag.
Twee, hij doet alsof al het onheil dat over ons heen komt, vanuit de Europese Unie komt. Ik wil de heer Clark eens vragen om dat verslag van het Britse Hogerhuis over BTW-carrousels te lezen. Dan zal hij zien dat zijn eigen autoriteiten er niet in slagen om die BTW-fraude een halt toe te roepen. Het gaat over een fraude van 3,5 tot 4,5 miljard pond per jaar. Dat is meer dan 10 miljoen pond per dag! Dat is beduidend meer ...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Dumitru Oprea (PPE-DE). – (RO) Ik feliciteer de heer Musotto met zijn verslag. Ik ben van mening dat vele onregelmatigheden van 2003-2006 voor de wijziging pleiten van de regels voor de voorstelling van bijvoorbeeld Kaderprogramma 6 in vergelijking met Kaderprogramma 5. In Kaderprogramma 5 was de B-partij anoniem. Elke verwijzing naar de persoon, het land en de persoon achter het project werd bestraft. In Kaderprogramma’s 6 en 7 verdween de anonimiteit. Is het mogelijk in Kaderprogramma 8 dit systeem van de vooruitgeschoven indiening van projecten te schrappen?
Ingeborg Grässle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank u dat ik opnieuw het woord mag voeren. Ik dank de heer Bösch voor zijn lof voor onze rapporteur en zijn redelijkheid en hulp. De heer Bösch is reeds jaren met het fraudeverslag bezig. Nu hebben wij deze eer. Ik denk dat het een goed signaal is van de sterkte van de Commissie begrotingscontrole, dat wij het hier eens zijn.
Wij hebben al onze aandacht op de lidstaten gericht. De Commissie dient ook de boodschap ter harte te nemen dat wij willen helpen om aan dit gebrek aan duidelijkheid een einde te maken. Uit de cijfers inzake de terugvordering van fondsen komt een zeer groot aantal meningen naar voren. Daarom hebben wij dit debat als onderdeel van de huidige kwijtingprocedure. Ik verzoek de Commissie daarom de moed te hebben te zeggen dat ze bepaalde dingen niet weet, zodat wij kunnen helpen. Als wij deze kwestie samen aanpakken, zullen wij succesvol zijn. Eens te meer dank ik de heer Bösch.
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de leden voor hun opmerkingen over dit rapport. Wij vinden het zeer doelgericht en constructief. Ik heb slechts twee opmerkingen over een vraag die velen van u naar voren hebben gebracht, namelijk wat onregelmatigheid en wat fraude is, en hoe wij terugvordering moeten aanpakken.
Wij hebben één voorbereidende bijeenkomst gehad met de betrokken mensen van de Rekenkamer, waar wij hebben getracht het begrip daarvan te harmoniseren. Dit zal waarschijnlijk ook aan al onze toekomstige debatten over kwijting bijdragen. De drie verslagen – met inbegrip van het volgende – houden natuurlijk nauw verband met elkaar.
In de tweede plaats heb ik deze kwestie ter sprake gebracht bij het voorzitterschap van de Raad. Ik heb daar gevraagd dit parlementair verslag in overweging te nemen en het in het kader van Ecofin te bespreken. Ik hoop dat dit zal gebeuren. Wij zullen na de stemming over dit verslag, wanneer het een officieel document wordt, dit debat ook in de Raad en op het niveau van de betrokken subcommissies op gang proberen te brengen.
Francesco Musotto, rapporteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats dank ik alle leden voor hun vriendelijke woorden. In het bijzonder dank ik de heer Bösch, wiens vroegere werk aan mijn verslag ten grondslag ligt.
Ik wil een aantal punten benadrukken. Een eerste punt is de overeenstemming met Commissaris Kallas over in het bijzonder de aard van de regelmechanismen die de uitbetaling van fondsen regelen. De Commissie heeft hier een plechtige belofte gedaan. Een belangrijk, door de heer Kallas onderstreept aspect is dat meer problemen en verwikkelingen het moeilijker maken de regels te begrijpen. Het wordt dan ook gemakkelijker voor in de eerste plaats de georganiseerde misdaad en voor alle vormen van onwettige activiteit zich in de grijze zones te nestelen. Daarom zijn vereenvoudiging en vooral het sluiten van de kloof tussen de verdelers en de ontvangers van gelden andere manieren om tot duidelijkheid, transparantie en begrijpelijkheid van het hele systeem te komen.
Het probleem van de terugvordering is reëel. De procedures zijn te lang en de mogelijkheid fraudeurs tegen de Europese Gemeenschap te straffen, dient door een veiligheid of garantie via de banken te worden verzekerd. Het is van wezenlijk belang dat methoden worden ontwikkeld om uitbetaling te verzekeren, het in het bijzonder mogelijk te maken deze bedragen terug te vorderen en snelle terugvordering te ondersteunen, te verbeteren en mogelijk te maken.
Dankzij de samenwerking, de goede wil en het politiek engagement van al mijn collega’s hebben wij een zeer belangrijke taak vervuld. Het lijdt geen twijfel dat aan deze samenwerking en de bereidheid en het verlangen om een einde te maken aan een fenomeen dat de Europese Gemeenschap enorm veel schade berokkend, louter politieke bezorgdheid ten grondslag ligt.
De afwezigheid van de Raad heeft de zaken er natuurlijk niet eenvoudiger op gemaakt. De aanwezigheid van een vertegenwoordiger zou ons allen in staat hebben gesteld te vernemen wat de Raad denkt. Het Parlement is het over deze beginselen echter eens. Wij geloven daarom dat wij iets positief hebben gedaan, dat ons hoop geeft voor de toekomst.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt op 19 februari 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Edit Herczog (PSE), schriftelijk. – (HU) Mijneer de Voorzitter, dames en heren, felicitaties voor dit verslag, dat niet alleen de successen van het recente verleden, maar ook een aantal jammerlijke tekortkomingen en oude schulden beklemtoont.
Voor mij is dit verslag zeer actueel, aangezien in Hongarije het besluit is genomen een nationaal orgaan ter bestrijding van namaak in te stellen. Dit orgaan zal in de eerste plaats een coördinerende functie hebben tussen het Hongaarse Patentbureau, andere overheidsagentschappen en economische actoren, waaronder functies in verband met gegevensdiensten die bij de Europese Unie betrokken zijn.
Wij moeten ons voorbereiden op een lange en vergeefse strijd. Kennis wordt steeds toegankelijker, of ze nu beschermd is of tot het publieke domein behoort. Een voorwerp in een toonzaal kan binnen de kortste keren worden gekopieerd en in een andere toonzaal worden geplaatst. Het resultaat is niet slechter, maar wel goedkoper. Het is dan aan ons te beslissen het duurdere voorwerp alsnog te kopen. Wij moeten beslissen of wij willen betalen voor de intellectuele prestatie en innovatie, al kunnen wij voor het tweede product of dienst zonder toegevoegde waarde kiezen.
Dit vereist groot bewustzijn en veel inzet. Wij kunnen niet verwachten dat individuele burgers deze verbanden herkennen en beslissingen nemen op grond van waarden, indien onze wetgevers en regeringen dat niet doen.
Bijzonder belangrijk is het aantal onregelmatigheden in het kader van het gebruik van EU-fondsen tot een aanvaardbare foutenmarge te beperken. De gehele Europese Unie maakt zich belachelijk als EU-fondsen worden gebruikt op een manier die met de verklaarde doelstellingen van de EU in strijd is.
23. Toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0488/2007) van de heer Newton Dunn, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (COM(2006)0866 – C6-0033/2007 – 2006/0290(COD)).
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit derde verslag is sterk met de twee vorige verbonden. Verordening (EG) nr. 515/97 van de Raad betreffende de wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de lidstaten en de samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften is een zeer belangrijk stuk wetgeving uit 1997, toen er 15 lidstaten waren.
Het was van wezenlijk belang een wijziging voor te stellen van Verordening (EG) nr. 515/97 met het oog op de ontwikkelingen in de voorbije tien jaar, de technologische vooruitgang, succesrijke ervaringen met gezamenlijke, in Brussel gecoördineerde douaneoperaties en de uitbreiding van de Unie tot 27 lidstaten.
Ik breng de heer Newton-Dunn, de rapporteur, hulde voor de manier waarop hij dit voorstel door het Parlement heeft geleid. Ik dank ook de heer Audy, die het advies heeft opgesteld. De commissies IMCO en COCOBU hebben via het verbeterde samenwerkingsmechanisme nauw samengewerkt. Hun uitstekende werk heeft een compromis mogelijk gemaakt tussen de verschillende politieke actoren. Dankzij de constructieve benadering van het Parlement is een goedkeuring van deze wetgeving in eerste lezing nu mogelijk.
De douaneautoriteiten controleren goederen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten op grond van een gemeenschappelijk kader voor risicobeheer. Daartoe behoren ook steekproeven. In deze samenhang blijft hun taak meestal niet beperkt tot de handhaving van douanewetgeving. Ze zijn ook toepasbaar op het Gemeenschapsrecht op het gebied van BTW, accijns en landbouwwetgeving.
Ik merk ook op dat in het net besproken verslag-Musotto de kwestie van de bestrijding van BTW-fraude en de behoefte aan nauwere samenwerking tussen de lidstaten en de Commissie veel nadruk krijgen.
Het is daarom van wezenlijk belang dat de douaneautoriteiten en de Commissie BTW-informatie mogen uitwisselen. In het geval van bepaalde soorten gegevens maakt het nieuwe artikel 2bis zulke informatie-uitwisseling mogelijk.
De Commissie beschouwt dit als een eerste stap in de richting van nauwere samenwerking op het gebied van de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap tegen BTW-fraude.
Bill Newton Dunn, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de Commissaris. Ik ben van mening dat dit een onomstreden voorstel van de Commissie moet zijn. Zoals de Commissaris heeft gezegd, zijn er de uitbreiding, het toegenomen aantal lidstaten, de nieuwe technologie, nieuwe uitrusting en computers. De wetgeving van de Commissie dient te worden bijgewerkt om goede samenwerking tegen onder meer de georganiseerde misdaad over de interne grenzen van de Unie heen mogelijk te maken.
Ik heb vorige week met de directeur van een grote Brits-Nederlandse onderneming gesproken. Hij zei dat de georganiseerde misdaad exponentieel toeneemt. Dat zijn de woorden die hij gebruikte. Toch doen de lidstaten daar niets aan. Het publiek ziet immers het volledige beeld niet en spoort de regeringen niet aan. Die regeringen doen dus alsof er niets aan de hand is. Dat is een ernstig probleem. Het voorstel van de Commissie is dus nodig, en iedereen moet het goedkeuren.
Mijnheer de Voorzitter, ik zou niets meer te zeggen mogen hebben. Ik heb u echter nog een heel verhaal te vertellen. Ik zal dat nu doen. Tot mijn grote verbazing stelde het VK, mijn eigen lidstaat, een veto in de Raad van ministers. Het land zei dat het hiermee niet akkoord zou gaan. Ik werd niet op de hoogte gebracht, hoewel ik Brits en van dezelfde lidstaat ben. Geen enkel Labour-parlementslid van de Labour-regering in Londen diende ook maar één amendement in. Ze kozen de heer Christopher Heaton-Harris, mijn goede vriend bij de Conservatieven en een zeer achtenswaardig man, die het woord zal nemen, om het bezwaar van de Labour-regering over te nemen. Hij diende een amendement in. Dat is een beetje vreemd, maar ik wens hem geluk. Hij mag dat doen. Wat deed de Labour-partij echter in dit alles? Er zijn vele andere Britse bezwaren, veto’s en opt-outs op veel verschillende beleidsgebieden. Ik besloot dus te onderzoeken wat het algemene beleid van het VK was met betrekking tot de vele richtlijnen waaraan ze niet willen meedoen.
Ik ging naar OLAF, dat zich, zoals wij weten, met fraude in de EU bezighoudt. OLAF bracht mij ervan op de hoogte dat het VK zijn medewerking weigert, hoewel het miljarden verliest aan BTW-carrouselfraude. Londen zegt dat, als OLAF een vinger krijgt, het een arm zal nemen. Het wil dus niet meewerken. Dat is vreemd. Ik won in Londen dus inlichtingen in. Hoe gaat het in zijn werk? Ik vernam dat de Commissie een voorstel doet, waarna een lagere ambtenaar in het overeenkomstige ministerie in Londen een informatiebrief moet schrijven om aan te bevelen wat de regering moet doen. Hij is heel voorzichtig en een beetje zenuwachtig. Hij weet niet wat te doen. Daarom zegt hij dat niets moet worden gedaan, dat grote voorzichtigheid geboden is, dat er geen goedkeuring moet komen en dat een opt-out misschien beter is. Zijn voorzichtige informatiebrief – hij wil immers bevorderd en niet ontslagen worden – doorloopt het ministerie. Ambtenaren die met andere dingen bezig zijn, vinken hem aan. Andere ministeries die om advies worden gevraagd, weten het ook niet en zeggen dat het zo wel goed is. Ten slotte komt de informatiebrief terecht in een kabinetsvergadering onder voorzitterschap van onze minsister van Buitenlandse Zaken, die zeer veel andere zaken aan zijn hoofd heeft. Daar krijgt hij een stempel. Het standpunt van de regering in Londen is dan opeens negatief, voorzichtig en gewonnen voor een opt-out. Dat is toch zeer vreemd!
Voor wat dan gebeurt, moeten wij terug naar de Commissie interne markt en consumentenbescherming in het Parlement. De blokkering in de Raad houdt in dat ik verschillende informele trilaterale verzoeningen met de Raad heb bijgewoond, eerst onder het uitstekende Portugese en vervolgens onder het even uitstekende Sloveense voorzitterschap. Hoewel geen enkele ambtenaar van het VK mij ergens over heeft ingelicht en ik dus de enige Brit op de verzoening was, al heeft de Britse regering in deze samenhang blijkbaar een veto gesteld, ging het door.
Uiteindelijk hebben de Commissie en de Raad een formulering gevonden waarmee het Britse bezwaar kon worden ondervangen. De amendementen voor de stemming van morgen in het Parlement werden dus alle door de IMCO goedgekeurd. Ik hoop dat het Parlement ze morgen zal goedkeuren. Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp niet wat in Londen gebeurt.
Véronique Mathieu, rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, dames en heren, de heer Audy, de rapporteur voor advies van de Commissie begrotingscontrole, is op het laatste ogenblik verhinderd. Ik neem namens hem het woord.
De correcte toepassing van de wetgeveing inzake douane en landbouw is van groot belang om ervoor te zorgen dat de interne markt goed functioneert en voor de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, de Europese economische operatoren en de burger.
Het referentiebestand van onderzoeksdossiers op douanegebied zal de verschillende diensten van de lidstaten en de Commissie in staat stellen doeltreffender samen te werken. Een aantal amendementen is gericht op de verwezenlijking van de voorstellen van de Rekenkamer om de gegevensbank bruikbaarder te maken.
De rapporteur deelt de bezorgdheid van de Raad over de geïntegreerde benadering van het beheer van de verschillende gegevensbanken met betrekking tot fraudebestrijding, maar beschouwt dit als een debat dat verder gaat dan de grenzen van deze verordening en dat daarom in een andere samenhang dient te worden gevoerd.
De heer Audy, de rapporteur, ondersteunt de voorstellen van de Commissie die ten doel hebben de toegevoegde waarde van samenwerking op Europees niveau te bevorderen. In het bijzonder gaat het om het Europees gegevensbestand en het dienstenplatform. Aangezien een eenvormiger rechtskader ontbreekt, zal een uitwisseling van beste praktijken op middellange termijn tot een steeds samenhangender benadering leiden.
Wat financiering betreft, beklemtoont de rapporteur dat uitgaven duidelijk dienen te worden geïdentificeerd om overlap van dit voorstel met andere instrumenten zoals het Hercule II-programme te vermijden.
Ten slotte wil de rapporteur de wetgevingsprocedure voor het besluit over andere systemen voor communicatie en informatie-uitwisseling, met inbegrip van het verplichte advies van de Rekenkamer, behouden in plaats van de comitologieprocedure toe te passen.
Christopher Heaton-Harris, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik de heer Newton Dunn, een geacht lid van deze instelling, danken voor zijn eloquente toelichting van de al dan niet vermeende aanpak van EU-kwesties in Londen.
Mischien kan ik toelichten wat in Londen gebeurde en waarom in plaats van een Labour-lid of de heer Newton Dunn zelf een conservatief lid van het Europees Parlement werd aangesproken. Ik vind zelf dat hij de geschikte persoon was, en ik begrijp niet waarom hij niet werd gekozen. Misschien gelooft de heer Newton Dunn mij niet, maar ik heb meer contact gehad met het huidige fungerend voorzitterschap dan met wie dan ook in Londen of de Britse openbare dienst.
Misschien was het echter percies omdat de jonge ambtenaar over wie de heer Newton Dunn het had, de kranten niet had gelezen en omdat hij geloofde dat de algemene verkiezing in oktober was afgekondigd, dat mijn partij had gewonnen en dat de eerste minister niet had geaarzeld, en dat hij dus met een lid van de regeringspartij te maken had.
Dat is jammer genoeg niet het geval. Ik begrijp echter wat hij zegt over Londen dat zich zorgen maakt over OLAF, dat een vinger krijgt en een arm neemt. Dat is te wijten aan de structuur van OLAF zelf, het document van de wijzen van 1999 en het feit dat OLAF niet onafhankelijk is van de Commissie. Dat laatste zal in de toekomst worden aangepakt.
Het dossier bevatte nog andere problemen, zoals het feit dat de BTW mogelijkerwijze tussen de pijlers verhuisde – wij moesten daarover juridisch advies inwinnen – en het feit dat veel van deze informatie reeds elektronisch wordt uitgewisseld. De Britse regering was van mening – en tussen de regels is te lezen hoe ze tot dat besluit is gekomen – dat er behoefte was aan een permanente coördinatie-eenheid en dat ze daarnaar mensen zou moeten overplaatsen, en dus veel mensen zou moeten samenbrengen in plaats van gewoon elektronisch informatie uit te wisselen.
Er is echter geen probleem met de amendementen. Er is geen probleem met het debat. Het zou zeer snel moeten gaan, en ik hoop dat dit ook gebeurt.
De Voorzitter. − Mijnheer Heaton-Harris, ik dank u. Nu alles duidelijk is in Londen, voelt ook Europa zich geruster.
Catherine Neris, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik feliciteer de rapporteur met zijn uitstekende werkstuk en voor de uitstekende samenwerking met betrekking tot een bijzonder gevoelig punt.
In een tijd van groeiende handel, niet alleen in de Unie, maar ook met derde landen, zullen de opening van markten en de uitbreiding van de commerciële activiteit inde komende jaren voor Europa belangrijke ontwikkelingsfactoren zijn. De stapsgewijze verwijdering van de hinderpalen die de Europese Economische Ruimte afbakenen, opent echter ook de deur voor een groot aantal frauduleuze activiteiten die de levensvatbaarheid van de interne markt bedreigen. Producenten in de Gemeenschap, en bij uitbreiding de Europese consument, dreigen de eerste slachtoffers te worden. Dat probleem is bijzonder aanwezig in de landbouwsector, waar de zeer belangrijke maatregelen om landbouwers financiële steun en solidariteit te bieden, de aandacht van de hebzuchtige grootschalige en kleinschalige internationale criminaliteit hebben getrokken.
In dat verband, en gezien de tekortkomingen van de huidige controles, wapent Europe zich met een nieuwe verordening die een betere verspreiding van gegevens tussen de lidstaten met het oog op het verkeer van goederen en de verschillende onderzoeken in de verschillende landen van de Unie mogelijk zal maken. Ik ben verheugd over het compromis met de Raad, waardoor het document meer in evenwicht is. Over de details daarvan wordt morgen door de leden van het Parlement gestemd. De overeenkomst moet de verschillende aspecten van het particuliere leven blijven beschermen, maar ook de doeltreffendheid van toezichtprocedures verbeteren en tot betere coördinatie van acties tussen alle lidstaten leiden.
Ook op het gebied van douanecontroles ben ik ervan overtuigd dat Europa zich alleen via meer inspanningen en het bundelen van onze respectieve middelen verder kan ontwikkelen, zodat wij onze burgers de bescherming kunnen geven die zij wensen. In dat opzicht is verbetering van de bestaande fraudebestrijdingsmaatregelen alleen mogelijk indien een voldoende hoog niveau van reglementering gehandhaafd blijft. Dat is van wezenlijk belang indien wij op de handelsactiviteiten in de Unie en met derde landen van bovenaf goede en doeltreffende controle willen uitoefenen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb genoten van de opmerkingen van mijn eminente collega’s uit het VK en van hun verhalen over hoe het er daar aan toegaat. Ik vind dat wij die verhalen moeten neerschrijven en in vele talen moeten vertalen, omdat het volgens mij in veel lidstaten gebeurt dat jonge ambtenaren een dossier hebben en er verschillende verslagen over voorbereiden. Wij moeten niet de jonge ambtenaar met de vinger wijzen, maar wel het ministerie dat toestaat dat dit gebeurt.
Er is bezorgdheid over het VK en Ierland. Misschien kan de Commissie mij vertellen of er over deze bijzondere kwestie recente informatie is. Ik ben immers van mening dat Ierland en het VK het beginsel van wederzijdse steun tussen de douaneautoriteiten steunen, maar dat ze voorbehoud hebben bij de uitwisseling van informatie tussen de douaneautoriteiten over het gebruik van BTW-nummers in artikel 2bis, letter f. De uitwisseling van informatie met BTW-nummers kan immers worden beschouwd als de facto de uitwisseling van fiscale informatie, die buiten het bereik van de voorgestelde rechtsgrondslag valt. Misschien kunnen er daarover opmerkingen zijn.
Siim Kallas, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik heb ervan genoten te vernemen hoe de debatten in het VK verlopen. Met het oog op wat hier net werd gezegd, kan ik u echter verzekeren dat dit niet alleen in het VJK gebeurt.
Ik heb verschillende financiële leiders en ministers ontmoet, en heb voor de idee van wederzijdse administratieve steun gepleit. Ik kan u zeggen dat er niet alleen in het Verenigd Koninkrijk tegenzin bestaat. Tegenover deze materie is er veel achterdocht. Ik kan u echter verzekeren dat daartoe geen reden is. Als onderzoeksorgaan in de Commissie kan OLAF alleen een samenwerkingsplatform bieden. Het is zeer duidelijk dat BTW-fraude alleen door samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Commissie kan worden bestreden, omdat grootschalige fraude alleen grensoverschrijdend mogelijk is.
Er is dus echt behoefte aan een betere samenwerking en uitwisseling van informatie. Op de laatste vraag naar de inhoud van de informatie kan ik niet antwoorden. We hebben het uitsluitend over de vereenvoudiging van de bestrijding van BTW-fraude, een zeer belangrijke soort fraude. Het verheugt mij zeer dat het Parlement dit wetgevingsvoorstel in de voorgestelde vorm wil ondersteunen.
Bill Newton Dunn, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank iedereen die in dit debat het woord heef genomen. Op de zeer scherpzinnige opmerking van mevrouw McGuinness, die Dublin vertegenwoordigt, wil ik het volgende antwoorden. Wanneer mevrouw McGuinness zegt dat dit wijdverspreid is en moet worden opgeschreven, is zij zich er waarschijnlijk van bewust dat er vijftien of twintig jaar geleden in het VK een beroemd televisieprogramma was dat ‘Yes, Minister’ heette. In dat programma beeldde de minister, een echte idioot, zich in dat hij alles onder controle had. Uiteindelijk werd hij tot eerste minister bevorderd. De woorden ‘Yes, Minister’ waren de woorden van zijn ambtenaren, die hem vertelden wat te zeggen en wat te doen - ‘Ja, minister, nee, minister, natuurlijk bent u almachtig, minister.’ Het waren echter de ambtenaren die de touwtjes in handen hielden.
Dat gebeurde twintig jaar geleden. Het is duidelijk dat dit ook vandaag nog gebeurt, en wel in geheel Europa. Dat is zeer interessant. Misschien moet er een bijgewerkt Europees programma komen – Ja, Herr Minister of Sí, Señor Ministro. Misschien kunnen scriptschrijvers ons met een nieuw programma over hetzelfde onderwerp vermaken. De oude waarheden blijven immers waar.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats op 19 februari 2008.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Bogdan Golik (PSE), schriftelijk. – (PL) De twee meest recente uitbreidingen hebben tot een aanzienlijke toename van de lengte van de land- en zeegrenzen van de Europese Unie geleid. Nauwere samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Commissie is daarom onontbeerlijk. Daarnaast is er behoefte aan coördinatie en samenhang van acties met het oog op de bestrijding van internationale economische en financiële misdaden. Ik ben het met de rapporteur eens dat de rol van derde landen met betrekking tot deze activiteiten niet uit het oog mag worden verloren. Ik ondersteun volledig de machtiging van de Commissie, die verbindingsambtenaren van derde landen en van Europese en internationale agenschappen en organisaties dan technische steun en training kan bieden. Ik ben verheugd over het voorstel om de procedures voor de overdracht van gegevens van een andere lidstaat naar derde landen te verbeteren. Ik ben ervan overtuigd dat de voorgestelde wijzigingen voor de beperking van financiële onregelmatigheden positieve gevolgen zullen hebben.
Ik beklemtoon de tekst van artikel 18bis betreffende de instelling en het beheer door de Commissie van een gids om bij te dragen aan de opsporing van consignaties die mogelijkerwijze niet met de juridische bepalingen op het gebied van douane en landbouw in overeenstemming zijn. In deze samenhang ben ik van mening dat in de tekst een specifieke bepaling dient te worden opgenomen die elke lidstaat in staat stelt de genoemde gegevensbank te raadplegen indien hij de Commissie daarom verzoekt. Op dit ogenblik verwijst de tekst naar steun aan de relevante autoriteiten.
24. Communautair douanewetboek (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A6-0011/2008) namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming over het gemeenschappelijk standpunt door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het communautair douanewetboek (gemoderniseerd douanewetboek) (11272/6/2007 - C6-0354/2007 - 2005/0246(COD)) (Rapporteur: Janelly Fourtou).
Janelly Fourtou, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, nu wij aan het einde van drie jaar hard werken zijn gekomen, ben ik zeer verheugd over wat met betrekking tot de belangrijkste punten in dit document is bereikt.
De douane-unie is één van de pijlers van de Europese Unie en een zeer belangrijk element in de werking van de interne markt. Het huidige communautair douanewetboek werd in de jaren tachtig opgesteld en in de jaren negentig goedgekeurd. Het is nu verouderd. Onze douanediensten worden met nieuwe uitdagingen geconfronteerd. In 2007 bedroeg de wereldhandel bijna 16 miljard dollar. Dat is 31 procent van het wereldwijde BBP. De Europese Unie alleen was verantwoordelijk voor twintig procent van het totale volume van de wereldwijde invoer en uitvoer.
De douanediensten zijn verantwoordelijk voor het goede verloop van de handel en voor de controles die daartoe nodig zijn. Ze dienen er ook voor te zorgen dat de veiligheid van de EU-burgers wordt beschermd. Om tot een bevredigend evenwicht te komen, dienen de controlemethoden te worden gemoderniseerd en moet de samenwerking tussen de verschillende diensten en economische operatoren worden versterkt.
Het wetboek moet ook worden aangepast aan andere, radicale veranderingen op het gebied van de internationale handel die het resultaat zijn van de toenemende en onomkeerbare toevlucht tot IT en elektronische gegevensuitwisseling. Een in december door het Parlement goedgekeurd verslag van de heer Heaton-Harris betrof dit bijzondere onderwerp.
De eerste lezing van het gemoderniseerde douanewetboek werd op 12 december 2006 goedgekeurd. Op 25 juni 2007 slaagde het Duitse voorzitterschap erin een politieke overeenkomst te bereiken. Het Parlement keurde in de eerste lezing 51 amendementen op het verslag goed, waarvan 34 belangrijke amendementen geheel of gedeeltelijk in het gemeenschappelijk standpunt van de Raad werden overgenomen.
De belangrijkste geschilpunten waren de status van geautoriseerde marktdeelnemer, het recht als douanevertegenwoordiger op te treden, gecentraliseerde in- en uitklaring en comitologie. De status van geautoriseerde marktdeelnemer, die rechtstreeks verband houdt met de gebeurtenissen van 11 september, werd ingevoerd door de zogenaamde wijziging op het douanewetboek in verband met veiligheid. Doelstelling was operatoren meer mogelijkheden te bieden en om de nieuwe lasten te ondervangen die ze met betrekking tot veiligheid op zich moesten nemen.
Het verheugt mij dat het door het Parlement in eerste lezing ontwikkelde concept is overgenomen. Er moet een onderscheid worden gemaakt tussen twee soorten autorisatie, namelijk douanevereenvoudiging en veiligheid en zekerheid. Deze pragmatische oplossing heeft oog voor de verschillende behoeften van de economische operatoren.
Wat de douanevertegenwoordigers betreft, is er veel beroering in landen waar dat beroep een lange geschiedenis heeft. De Raad heeft de voorstellen van het Parlement niet letterlijk goedgekeurd, maar is wel uitgegaan van de premisse dat douanevertegenwoordigers en geautoriseerde marktdeelnemers op de door ons gewenste manier moeten samenwerken.
De Raad heeft een goed compromis gevonden. Bovendien is deze oplossing aanvaard door verenigingen van douanevertegenwoordigers, al hebben die in bepaalde lidstaten hun monopolie verloren.
Wat de gecentraliseerde in- en uitklaring betreft, is er vernieuwing in die zin dat een nieuw artikel 106 is ingevoegd omdat het logischer en transparenter is als alle bepalingen van het wetboek met betrekking tot dit concept in één enkel artikel worden opgenomen.
Voortaan kunnen alle economische operatoren op het grondgebied van elke lidstaat van gecentraliseerde in- en uitklaring profiteren. In gevallen waarbij verschillende lidstaten betrokken zijn, moeten zij aan de toelatingscriteria voor de status van geautoriseerde economische marktdeelnemer voldoen.
Ten slotte kunnen wij, op alle gebieden waarop dit verslag grote vooruitgang heeft geboekt, zeer tevreden zijn over het feit dat wij de comitologieprocedure naar 44 bepalingen van het gemoderniseerde douanewetboek hebben uitgebreid.
Ik verzoek het Parlement daarom het gemeenschappelijk standpunt van de Raad ongewijzigd te ondersteunen.
László Kovács, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, na meer dan twee jaar actief interinstitutioneel werk zijn wij nu zeer dicht bij de voltooiing van de medebeslissingsprocedure inzake dit voorstel. Dat is in het bijzonder zo dankzij de inzet van mevrouw Fourtou en de steun van de leden van de Commissie interne markt en consumentenbescherming.
Het verheugt mij dat het rechtskader voor een toekomstgerichte hervorming van de Europese douane er hopelijk dit jaar nog zal zijn. Het is immers het jaar van de 40e verjaardag van onze douane-unie. Dat is een bijkomende drijfveer voor het werk dat nog voor ons ligt.
De douane-unie wordt meestal als een ‘oude’ pijler van de Gemeenschap voorgesteld. Ze kan echter niet tot een erfenis uit het verleden worden herleid. De douane-unie is vandaag in werking, en doet meer dan de vergaring van eigen middelen verzekeren. Steeds meer zullen douane-administratie, -wetgeving en -procedures de interne markt beveiligen, bijdragen aan consumentenbescherming, de externe aspecten van gemeenschappelijk beleid ondersteunen en bijdragen aan onze internationale handel. Daartoe dient de douanewetgeving zich te ontwikkelen om te antwoorden op grote veranderingen en uitdagingen in en buiten de Unie en om de meest doeltreffende regels en technieken te benutten.
Wat zal de modernisering van de het communautaire douanewetboek inhouden?
In de eerste plaats komen er betere douanereglementen met eenvoudiger en gestroomlijnde regels en procedures die de rechten en plichten van economische operatoren verduidelijken, hun een eenvormiger behandeling garanderen en voor een even hoog niveau van veiligheid en zekerheid zorgen.
In de tweede plaats komt er een stapsgewijze automatisering van alle douaneformaliteiten, met het oog op een geheel papierloze omgeving voor douane en handel. De ontwikkeling daarvan zal worden ondersteund en omkaderd door het e-douane-besluit (nr. 70/2008/EG) van het Parlement en de Raad van 15 januari 2008.
Tot deze wijzigingen behoort interoperabiliteit tussen nationale geautomatiseerde douanesystemen. Ze zullen in het bijzonder de in- en uitklaring mogelijk maken van goederen op de vestigingsplaats van de aangever, onafhankelijk van de plaats waar ze binnen zijn gekomen, buiten zijn gegaan of waar in de Gemeenschap ze vandaan komen. Het gaat om gecentraliseerde in- en uitklaring. Ze zullen ook de uitwisseling in real time mogelijk maken van gegevens tussen douane-autoriteiten, om risicoanalyses uit te voeren en de controle in het kader van het gemeenschappelijk risicobeheer te verbeteren.
Door het voorstel van de Commissie in eerste lezing te ondersteunen, heeft het Parlement de zeer belangrijke bijdrage van dit wetgevingsinitiatief aan de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid erkend. Het gemeenschappelijk standpunt van de Raad van oktober 2007, dat de meeste door het Parlement in eerste lezing goedgekeurde amendementen bevat, wordt door de Commissie als een evenwichtig compromis beschouwd.
De Commissie is daarom verheugd over het verslag van mevrouw Fourtou, dat de goedkeuring van het gemeenschapelijk standpunt zonder wijziging aanbeveelt.
Christopher Heaton-Harris, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst wil ik mevrouw Fourtou danken. Ik bewonder haar inzicht in de details van deze zeer complexe materie.
Zoals ik al eerder heb gezegd, is het gemonderniseerde douanewetboek een uitzonderlijk saai, maar uitermate belangrijk stuk wetgeving van de Commissie. In 1975 stemde het Verenigd Koninkrijk in een referendum dat eigenlijk nu zou moeten worden gehouden, een referendum over het Verdrag van Lissabon, een referendum over toetreding tot deze club. Wij dachten dat we stemden om in een vrijhandelszone te komen. Wat wij kregen, was een douane-unie. Sedert ik hier ben, heb ik hard aan dit specifieke verslag gewerkt. Het douanewetboek aan punt scherpen en het op correcte wijze te moderniseren was het belangrijkste dat wij konden doen tot het helemaal wordt verjongd met een systeem van e-douane, dat de handel en de inning van rechten in de gehele Unie veel eenvoudiger maakt.
Zoals in alle Europese aangelegenheden vordert het echter niet zo snel als sommigen onder ons zouden willen, of vordert het zelfs helemaal niet. Deze tekst omvat nog steeds hinderpalen. Een aantal is ingebakken en zal pas verdwijnen als wij opnieuw beginnen. Wat is een geautoriseerde economische marktdeelnemer? Over welke kwalificatie dienen douane-vertegenwoordigers te beschikken? Kunnen deze in de toekomst worden gebruikt om starters of bestaande ondernemingen die zich in Europa verspreiden, tegen te houden?
Dit gemoderniseerde douanewetboek is een uitstekend en evenwichtig document. Het had echter veel beter kunnen zijn. Helaas moeten wij in het Parlement al te vaak compromissen sluiten. Ik hoop echter dat dit alles voor Europa uiteindelijk een goede zaak zal zijn.
Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, naar mijn mening is het door de Commissie voorgestelde en door het Parlement en de Raad behandelde communautaire douanewetboek een voorbeeldig proces gebleken. Mevrouw Fourtou, de rapporteur, heeft er zeer hard aan gewerkt. Zoals gewoonlijk zijn het Parlement, de Raad en de Commissie het over de definitieve, goed te keuren tekst eens geworden.
Ik ben het met de heer Heaton-Harris eens dat de Europese Unie in de eerste plaats een douane-unie is. Het douanewetboek is daarom voor haar werking van zeer groot belang. De douane-unie werkt echter niet helemaal vrij. De autoriteiten hebben veel invloed, omdat bepaalde goederen en waarden ons allen beïnvloeden. Het gaat om illegale handel en een aantal gevaarlijke vormen daarvan, zoals illegale wapen- en drugshandel, en de controle van kapitaalstromen.
Het is daarom logisch dat het communautaire douanewetboek de normale beperkingen van elk van de lidstaten bevat, en probeert die te harmoniseren. De punten van het debat hier werden naar genoegen opgelost door het tweevoudige concept van douanevertegenwoordigingsrechten en de geautoriseerde economische marktdeelnemer. Het gaat om twee concepten die theoretisch verschillend zijn, maar waar met het oog op harmonisering een gemeenschappelijke basis kan worden gevonden. De goedgekeurde oplossing is goed en geschikt.
De heer Kovács beklemtoonde het concept van gecentraliseerde in- en uitklaring in zoverre de douane-unie één geheel vormt. Het zou natuurlijk geen steek houden als er een verschil zou zijn tussen de verschillende douanefaciliteiten. Dit is een goede en praktische oplossing, die ons in staat zal stellen naar behoren te werken.
Het laatste aspect dat dient te worden vermeld, is de comitologieprocedure. De Commissie en de Raad hebben het belang van de betrokkenheid van het Parlement bij de procedure erkend. De bereikte overeenkomst houdt in dat het aantal bepalingen waarop deze procedure wordt toegepast, met de medewerking van het Parlement, van 28 tot 44 stijgt. Het Parlement kan dus met toenemende doeltreffendheid aan de bepalingen voor het doueanewetboek bijdragen.
Mijnheer de Voorzitter, ten slotte wil ik mevrouw Fourtou danken voor haar werk en de Commissaris voor zijn inspanningen om de voorstellen van het Parlement op te nemen.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, dames en heren, de Europese Unie is ongetwijfeld veel meer dan louter douane-unie. Wij zullen ze in het debat van vandaag en in het besluit van morgen niet tot een douane-unie herleiden. Het douanebeleid aan de buitengrenzen van de EU is echter een zeer belangrijk element van de activiteiten van de Europese Unie en van een functionerende interne markt.
De ÖVP-Europa-club in het Europees Parlement is verheugd over het voorstel voor een verordening over een gemoderniseerd communautair douanewetboek. Ze is verheugd omdat dit voorstel de douaneprocedures stroomlijnt en de basis vormt voor eenvoudiger en snellere gemeenschappelijke douaneprocedures aan de buitengrenzen. Bovendien betekent het dat nu met de drastische veranderingen in de internationale handel – bijvoorbeeld op het gebied van informatietechnologie en elektronische gegevens – rekening zal worden gehouden. Daarnaast zullen voor douanevertegenwoordigers duidelijk omschreven gemeenschappelijke criteria gelden, die tot meer betrouwbaarheid en professionalisme zullen leiden.
Deze verordening versterkt de samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Unie. Ze maakt de Gemeenschap sterker, zoals blijkt uit het feit dat alle amendementen van het Parlement door de Raad werden overgenomen. Naar mijn mening betekent dit eenvoudiger en snellere in- en uitklaring. Dat is goed voor de handel en voor de gehele Europese Unie.
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik dank de rapporteur en natuurlijk ook de schaduwrapporteur, die beide waardevol werk in het kader van een zeer technisch dossier hebben geleverd.
Doelstelling van het nieuwe douanewetboek is het bestaande wetboek en de betrokken reglementen door een gemoderniseerd wetboek te vervangen, de huidige douaneprocedures te stroomlijnen en de basis te leggen voor toegankelijke, interoperabele douanesystemen in de gehele Europese Unie. Dat verheugt ons zeer, omdat bedrijven zullen profiteren van de aanpassing aan de huidige ontwikkelingen op het gebied van informatietechnologie en snellere en veiliger verwerking van de toenemende hoeveelheden goederen die de grenzen van de EU oversteken.
Bedrijfsverenigingen en kamers van koophandel hebben van bij de aanvang terecht gewaarschuwd voor de buitensporige bureaucratie in de veiligheidsinitiatieven van de EU, die uit de VS zijn overgewaaid. Via onze onderhandelingen in het Parlement en het intensieve contact met de Commissiediensten hebben wij uiteindelijk een vrij goede en onbureaucratische oplossing gevonden, waarvoor ik dankbaar ben.
Een zeer belangrijk punt voor ondernemingen dat nu wordt verwezenlijkt, is de gecentraliseerde in- en uitklaring via een enkel loket. Wij hebben ook onze eis doorgedrukt van een bevoorrechte status voor ondernemingen die aan de vereiste criteria voldoen. Ik ben daar heel trots op.
Als lid van Zuid-Baden moet ik er echter op wijzen dat, indien niet tijdig voorzorgsmaatregelen worden genomen, het douanewetboek aan de buitengrenzen van de EU grote problemen kan veroorzaken met landen die geen EU-lidstaat zijn. Ik weet dat de Commissie die maatregelen wil nemen. Ik heb het hier over Zwitserland, en ik hoop dat ook de lidstaten in het Gemengd Comité EU-Zwitserland hun rol zullen spelen.
Zwitserland is één van de belangrijkste markten voor EU-goederen. De vier buurlanden van Zwitserland’s in de EU zijn verantwoordelijk voor 41 procent van de uitvoer en 59 procent van de invoer van dat land. Daar is dus actie nodig. Wij mogen niet toestaan dat aan de Zwitserse grenzen kilometerslange files ontstaan ten gevolge van de invoering van het douanewetboek en omdat het Zwitserse in- en uitklaringssysteem licht van dat van de EU verschilt.
Mijnheer Kovács, ik verzoek u dit probleem in overweging te nemen en het als een dringende kwestie onder de aandacht van de lidstaten te brengen. Wij hebben het over een economisch centrum in het hart van Europa dat tengevolge van onze activiteiten niet van de internationale goederenstroom mag worden afgesneden.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben ervan overtuigd dat wij het gemeenschappelijk standpunt van de Raad inzake het douanewetboek morgen in de tweede lezing zullen goedkeuren. Het is een succesvolle modernisering van de Europese douanewetgeving. Het opent de deur naar een electronisch, gecentraliseerd, interoperabel en geautomatiseerd douanesysteem. Alle EU-organen zullen bij hun werkzaamheden gebruik kunnen maken van een one-stop shop op het gebied van beheer. De noodzakelijke controles zullen zo doeltreffender worden. Dankzij een ééngemaakt douane-informatieportaal – een enkel loket – zullen ondernemers kunnen communiceren met slechts één douanekantoor in de EU, waar ze gevestigd zijn. Deze regel vereenvoudigt en verenigt terminologie en definities en maakt ze gebruiksvriendelijker. Het is een goed voorbeeld van de mogelijkheid, zelfs in een uitgebreide EU, de bureaucratie te vereenvoudigen en de juridische context voor ondernemers en burgers te verbeteren. Bovendien zal het project tegen 2010 zichzelf hebben betaald. Ik dank mevrouw Fourtou en de heer Newton Dunn, de rapporteurs, de Commissie en de Raad voor hun uitstekende werk van de voorbije drie jaar.
Bill Newton Dunn (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een opmerking in antwoord op de heer Heaton-Harris, die in 1975 dacht dat Groot-Brittannië tot een vrijhandelszone toetrad. Ik maak mij ernstig zorgen over zijn geheugen, of misschien over zijn opleiding. Groot-Brittannië verliet een Europese vrijhandelszone, de EVA. Wij kozen ervoor die te verlaten om tot de Europese Gemeenschap toe te treden. Mevrouw Thatcher, de leider van de Conservatieven ten tijde van het referendum van 1975 in het VK, zei dat het meer dan een vrijhandelszone was. Dat is heel eenvoudig en heel duidelijk.
Aangezien de heer Heaton-Harris vandaag in het VK een referendum wil over het Verdrag van Lissabon, is hij er duidelijk van overtuigd dat het Britse publiek alle documenten zou lezen om te beslissen hoe het zou stemmen. In 1975 moet dat waar zijn geweest. Het Britse publiek zal in 1975 in de documenten hebben gelezen dat het niet om een vrijhandelszone, maar om een steeds hechtere unie ging. De Europese Unie is een steeds hechtere unie. Mijnheer de Voorzitter, kunnen wij een pilletje krijgen voor het geheugen van de heer Heaton-Harris?
De Voorzitter. − Mijnheer Newton Dunn, ik dank u. Onze avonden in het Europees Parlement zouden zonder deze interessante Britse debatten somber zijn.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal weerstaan aan de verleiding mee te doen. Ik dank de rapporteur voor zijn gedetailleerde verslag.
Wij moeten eerlijk zijn: dit is niet waar mensen in hun sociale leven over praten. Het bijwerken van onze douanewetgeving is echter van zeer groot belang voor handel en werkgelegenheid. Dat is waarvoor wij het doen. De idee van gecentraliseerde in- en uitklaring is goed. Laten wij hopen dat het onder de nieuwe regels ook werkt.
Een enkel loket kan de onnodige bureaucratie beperken. Wanneer dat alles in werking is, moeten wij de economische operatoren om feedback vragen en bereid zijn aanpassingen aan te brengen waar er problemen zijn, die hier door andere sprekers naar voren zijn gebracht.
László Kovács, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd en trots over het feit dat wij zo ver zijn gekomen. Ik ben het eens met de sprekers die dat een zeer grote prestatie voor de gehele Unie vinden.
In de eerste plaats dank ik u voor uw steun voor de gemoderniseerde douanewet en voor uw belangstelling voor de toekomstige ontwikkelingen. Zoals u weet, zal de goedkeuring en inwerkintreding van het wetboek niet het einde van het verhaal zijn. De toepassing ervan zal immers van de afronding en toepassing van zijn uitvoeringsbepalingen afhankelijk zijn.
Voor de goedkeuring van deze bepalingen zal van de nieuwe regelgevende procedure met toezicht gebruik worden gemaakt. Dat zal het Parlement de mogelijkheid geven na te gaan hoe de Commissie voornemens is met de hulp van het Comité Douanewetboek de algemene bepalingen in het kader van het Wetboek in praktijk te brengen.
Naast deze procedurele vereiste is de Commissie voornemens het Parlement via zijn Commissie interne markt en consumentenbescherming van de staat van de voorbereiding van de ontwerp-uitvoeringsmaatregelen en het tijdschema voor de toepassing van het gemoderniseerde douanewetboek op de hoogte te houden.
Wat het door de heer Schwab naar voren gebrachte probleem van Zwitserland en de Europese Unie betreft, zal op 1 juli 2009 het beveiligingsamendement van het communautair douanewetboek volledig worden toegepast. Alle goederen die de Gemeenschap binnenkomen of verlaten, zullen dus aan pre-arrival of pre-departure-aangifte worden onderworpen. De geautoriseerde marktdeelnemers zullen van de vergemakkelijkingen in het wetboek profiteren.
Wat derde landen betreft, onderhandelen wij momenteel met Zwitserland over de wederzijdse erkenning van controlecentra, de resultaten van controles en de status van geautoriseerde marktdeelnemer. De onderhandelingen zijn aan de gang, en wij verwachten een wederzijds bevredigende oplossing tegen 1 juli 2009.
Ten slotte wil ik u uitnodigen om op 1 juli 2008 aan de viering van de 40e verjaardag van de douane-unie deel te nemen. De douane-unie was de eerste hoeksteen van de interne markt en blijft één van haar belangrijkste onderdelen. Ik kijk uit naar de voortzetting van ons debat over de toekomstige rol van de douane in het kader van de vieringen. Ik dank u nogmaals voor uw steun.
Janelly Fourtou, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik dank alle sprekers en al wie aan dit verslag heeft meegewerkt.
Aangezien de heer Medina Ortega over illegale handel heeft gesproken, kan ik niet weerstaan aan de drang het over namaak te hebben. Tussen 1998 en 2004 is het aantal arrestaties wegens namaak met 1000 procent gestegen. Daaruit blijkt dat de huidige controlemechanismen dienen te worden bijgewerkt, en dat een nieuwe aanpak moet worden gevonden wat de taken van de douaneambtenaren betreft.
Ik breng hulde aan de professionals zelf, die blijk hebben gegeven van een open geest. Ik wil hun zeggen dat ik hun dankbaarheid verschuldig ben. Dat is ongetwijfeld een antwoord op de bezorgheid van mevrouw McGuinness. Wat de uitvoeringsmaatregelen betreft, zal ik mijn best doen om de dialoog te bevorderen tussen de douane-autoriteiten en de Gemeenschapsinstellingen, waaronder de Commissie, waarmee er steeds voldoende nauwe en productieve samwenwerking was.
Ik verzoek u daarom het gemeenschappelijk standpunt te ondersteunen. Ik dank u voor uw aandacht.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt op 19 februari 2008 plaats.
25. Factoren die bijdragen aan de ondersteuning van terrorisme en de werving van terroristen bevorderen (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0015/2008) van de heer Gérard Deprez namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken met een ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad over de factoren die bijdragen aan de ondersteuning van terrorisme en de werving van terroristen (2006/2092(INI)).
Gérard Deprez, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het verslag dat ik u vandaag namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken mag voorstellen, vindt zijn oorsprong in een voorstel dat eind 2005 werd ingediend door de heer Duquesne, die ik daarvoor hulde breng.
Ik wil er ook op wijzen dat het meeste werk in verband met dit verslag werd gedaan door de heer Mayor Oreja, die om redenen waarover ik hier niet kan uitweiden, na de stemming in de commissie besloot zijn naam te laten schrappen.
De inhoud van het aan het Parlement voorgelegde verslag kan worden samengevat door de verschillende elementen rondom vier hoofdonderwerpen te verzamelen.
Het eerste onderwerp is de ernst en bestendigheid van de dreiging. Dat terrorisme in het algemeen en moslimterrorisme in het bijzonder vandaag één van de ernstigste bedreigingen is voor de veiligheid van de burgers van de Europese Unie, is een onmiskenbaar feit. De bloedige aanvallen op Madrid in 2004 en Londen in 2005 en alle andere pogingen die sedertdien zijn verijdeld, getuigen van de bestendige en ernstige aard van deze dreiging. Daaruit volgt – en het verslag is op dat punt vrij nadrukkelijk – dat de bestrijding van terrorisme één van de belangrijkste prioriteiten van de Europese Unie en haar lidstaten moet blijven.
Het tweede onderwerp van het verslag is dat deze vastberaden strijd tegen het terrorisme echter op een bepaalde manier dient te worden gevoerd. Fundamentele beginselen dienen in acht te worden genomen. Als wij dat niet doen, zullen wij de grondwaarden van onze maatschappij vervormen. De strijd tegen het terrorisme dient te worden gestreden op grond van gewetensvolle inachtneming van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van religie en het recht op een eerlijk proces.
Tegelijkertijd is het, in het bijzonder met betrekking tot moslimterrorisme, belangrijk een onderscheid te maken tussen cultuur en religie enerzijds en terrorisme anderzijds. De overgrote meerderheid van de moslims heeft niets met de extremisten te maken. Wij mogen niet vergeten dat zij de voornaamste slachtoffers zijn van het terrorisme in Irak, Afghanistan en Pakistan. Het zijn die groepen extremisten, die de religie vervormen die ze zeggen te volgen, die wij moeten bestrijden.
Ten slotte herinnert het verslag de lidstaten eraan dat de bestrijding van alle vormen van discriminatie een beleidsprioriteit is die dient te worden verwezenlijkt om kalmte, verdraagzaamheid en goede betrekkingen in onze maatschappij te bevorderen. Hetzelfde geldt voor maatregelen die de integratie van minderheden ten doel hebben. Haat en frustratie zijn immers twee factoren die radicalisering voeden.
Het derde onderwerp houdt verband met de specifieke maatregelen om terroristische activiteit te voorkomen. Er is op dat gebied een lange lijst van aanbevelingen voor de lidstaten. Het verslag legt de nadruk op grotere waakzaamheid tegenover propaganda, in het bijzonder via het internet, plaatsen waar wordt gepreekt en de audiovisuele media in het algemeen.
Het vierde onderwerp betreft repressieve maatregelen. Er is één actie die duidelijk bijzondere aandacht moet krijgen, aangezien ze ongetwijfeld voor veel beroering zal zorgen. In paragraaf 10 van het verslag wordt voorgesteld het bereik van de definitie van terroristische daden tot de rechtvaardiging ervan uit te breiden. Ik betwijfel of de term ‘rechtvaardiging’ hier op zijn plaats is. Persoonlijk denk ik dat in het Frans de term ‘éloge’ of ‘apologie’ voor terrorisme beter zou zijn. Misschien zou het beter zijn geweest dat te veranderen. Ik ben benieuwd hoe het Parlemen morgen op dit gevoelige punt zal reageren. Het ligt aan de kern van het debat. De vraag is immers waar wij de lijn moeten trekken tussen veiligheid, grondrechten en vrijheid van meningsuiting.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de aanpak van radicalisering naar geweld toe behoort tot de kern van het anti-terrorismebeleid van de Commissie. Ik ben daarom verheugd over het voorliggende verslag en de zeer belangrijke kwesties die het behandelt. Ik ben ook verheugd over de vooruitgang in de interinstitutionele samenwerking op het gebied van de erkenning van de enorme uitdaging van de ontwikkeling van een samenhangend EU-beleid dat radicaliseringsprocessen voorkomt, onderbreekt of omkeert.
Na een aantal initiatieven in de voorbije jaren sedert mijn eerste mededeling over het onderwerp in september 2005, zal aan de Raad en het Parlement dit jaar een mededeling worden voorgelegd die goede praktijken in de lidstaten identificeert en concrete aanbevelingen doet voor de weg voorwaarts. Ik merk op dat het verslag de Commissie in dit opzicht een aanbeveling doet.
Wij hebben in de voorbije drie jaar tijd en middelen besteed om dit verschijnsel en zijn tendensen, verschijningsvormen en dynamiek beter te begrijpen. We hebben vier verschillende vergelijkende studies besteld, die nu worden voltooid. We hebben alle lidstaten een vragenlijst toegestuurd, en onderzoeken momenteel de ontvangen antwoorden. Wij hebben een conferentie georganiseerd over de rol van het onderwijs in de preventie van radicalisering, die opvoedkundigen, religieuze leiders en beleidsmakers samenbracht om over nieuwe ideeën van gedachten te wisselen.
Wij zijn op dit ogenblik bezig met het ontwerp van de mededeling. De eerste drie studies – over uitlokkende factoren, verhalende en mobiliseringstactieken – zullen volgende maand worden goedgekeurd. Een vierde studie over de betrokkenheid van de burgermaatschappij - beste praktijk - zal waarschijnlijk ten tijde van de goedkeuring van de mededeling in juli worden gepubliceerd. De belangrijkste resultaten zullen op dat ogenblik reeds in de mededeling zijn opgenomen. De analyse van de naar de lidstaten gezonden vragenlijst is aan de gang en zal in de bezinning over de mededeling worden opgenomen.
Wij kunnen ons beleid nu dus met veel meer inzicht in het probleem formuleren. Onze mededeling zal belangrijke kwesties behandelen, zoals het door gewelddadige radicalen gehanteerde verhaal en de radicalisering in gevangenissen en andere kwetsbare plaatsen. Wij zullen het ook hebben over de rol van het onderwijs en de betrokkenheid van de burgermaatschappij in het tegengaan van radicalisering.
Zoals u weet, hebben wij betreffende uitlokking een voorstel gedaan tot wijziging van het kaderbesluit inzake terrorismebestrijding dat deel uitmaakt van het in november voorgestelde antiterreurpakket. Dat instrument heeft ten doel in het kaderbesluit misdrijven op te nemen parallel met die in het Verdrag van de Raad van Europa ter voorkoming van terrorisme: publieke uitlokking, werving en training voor terrorisme – ook via het internet – en in het bijzonder instructies op het internet voor de productie van zelfgemaakte bommen.
De Commissie verbindt zich tot de ondersteuning van de slachtoffers van terrorisme. Sedert 2004 hebben wij blijk gegeven van onze steun via financiële bijdragen aan vele projecten die verenigingen van terrorismeslachtoffers ondersteunen en solidariteit tussen Europese burgers bevorderen. Wij zijn voornemens in 2008 een Europees netwerk te creëren van verenigingen van slachtoffers van terrorisme om de belangen van slachtoffers op Europees niveau te vertegenwoordigen en de solidariteit van de Europese burgers met slachtoffers van terrorisme te versterken.
Ten slotte is, om de terreurdreiging op Europees niveau aan te pakken, een wereldwijd preventiebeleid noodzakelijk met betrekking tot de factoren die tot radicalisering en werving leiden. De diepste wortels daarvan moeten worden ondezocht, zonder het terrorisme te rechtvaardigen. Moslimterrorisme blijft de grootste bedreiging voor de democratische samenlevingen, met inbegrip van honderden miljoenen eerlijke moslims in de EU en vele andere werelddelen.
Manfred Weber, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter, dames en heren, ik vind het jammer dat wij nog een debat over terrorisme moeten voeren. Radicalisering en terrorisme passen niet in Europa. Het Europa waaraan wij bouwen, is een Europa van tolerantie. Het is dus altijd jammer als wij het over dit onderwerp moeten hebben.
Er is veel dat ons verenigt. Terrorisme wordt als een grote bedreiging erkend. Werving dient een halt te worden toegeroepen. Wij moeten de grondrechten in acht nemen. Dialoog is de sleutel tot verdraagzaamheid. Wij moeten ons in het bijzonder bewust zijn van het internet en zijn belang voor communicatie.
In ons buitenlands beleid beschouwen wij anti-terrorisme als bijzonder belangrijk. In Europa is een beter netwerk nodig van diensten om ervoor te zorgen dat wij radicalisering en terrorisme kunnen bestrijden. Ik dank in het bijzonder de vicevoorzitter van de Commissie voor zijn aanbevelingen en zijn samenvatting.
Voor mijn fractie is het daarom uiterst jammer dat de uitgestoken hand van de heer Mayor Oreja, onze rapporteur, niet werd aangenomen en dat wij niet tot een compromis zijn kunnen komen. De Fractie PPE-DE heeft daarom een aantal belangrijke punten voor de stemming van morgen, bijvoorbeeld als er voorstellen zijn voor schrappingen die verklaren dat de schending van individuele rechten en de rechtstaat tot terrorisme leiden, die scholen en religieuze centra onder bijzonder toezicht plaatsen en die verwijzingen naar moslimterreur schrappen.
Als wij een dreiging willen bestrijden, moeten wij weten waar die dreiging vandaan komt. Wij moeten moslimterreur daarom identificeren als de belangrijkste uitdaging, en dat in het verslag opnemen. Als die verwijzing wordt verwijderd, kunnen wij niet voor het verslag stemmen. Wij zullen geen verdere afzwakking van het verslag ondersteunen. Ik hoop daarom dat wij morgen bij de stemming tot een goed resultaat kunnen komen.
Claudio Fava, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank mijn collega’s en zeg onmiddellijk dat wij verplicht waren te werken aan een verslag dat een slechte start had gekend en tegenstrijdigheden en wankele voorstellen bevatte. Ik vind dat de Commissie burgerlijke vrijheden een opmerkelijke prestatie heeft geleverd door het verslag een zinvol en concreet politiek profiel te geven.
Het uitgangspunt werd natuurlijk door ons allen gedeeld. De gewelddadige radicalisering van individuen en groepen in de voorbije jaren heeft één van de zwakste punten van ons rechtsstelsel blootgelegd en was één van de grootste aanslagen op onze democratische instellingen. De bestrijding van dat verschijnsel is van wezenlijk belang. Actie van de Europese Unie heeft toegevoegde waarde omdat ze voor harmonisering zorgt. Als wij onze instrumenten bundelen, hebben wij een som van instrumenten, die elk hun eigen zwakke punten hebben.
Dit is echter een nieuwe uitdaging, die evenwichtige inspanningen vereist zonder ruimte te geven aan de natuurlijke menselijke verleiding die, gezien de aanvallen sedert 11 september, onvermijdelijk is. Het gaat om de verleiding te veralgemenen, een Fort Europa te bouwen of een prioriteit uit het oog te verliezen die voor de Europese integratie van zeer groot belang is, namelijk de vrijwaring van de grondrechten.
Wij vinden het daarom van wezenlijk belang dat wij voortgaan in de drie richtingen die in het verslag worden aangegeven. Een eerste stap is de handhaving van de grondrechten en de rechtstaat, in het bijzonder, zoals de heer Frattini heeft gezegd, de vrijheid van religie en de vrije meningsuiting. Als deze rechten niet worden gegarandeerd, faalt de idee van Europa en faalt het integratieproces dat bovenal op de grondrechten van de Europese burgers berust.
Wij moeten de gerechtelijke samenwerking versterken om radicale, gewelddadige, georganiseerde randgroepen aan te pakken. Er is nood aan een volledige harmonisering van terroristische misdrijven op het niveau van de Europese Unie. De vergoelijking van criminele activiteit moet aan het voorstel van de Commissie burgerlijke vrijheiden worden toegevoegd. Wij hebben natuurlijk ook behoefte aan voorzichtig preventiewerk. We moeten de oorzaken en factoren aanpakken die tot de radicalisering van verschillende bevolkingsgroepen in onze samenlevingen leiden. Die oorzaken zijn veelvuldig; het heeft geen zin dat te ontkennen. Dat houdt in dat de rechten worden uitgebreid van het burgerschap, van actief burgerschap, een vorm van burgerschap die verantwoordelijkheiden omvat, deelname aan het politieke leven en dialoog met religieuze bewegingen.
Zoals de vicevoorzitter heeft gezegd, moeten wij ons inzetten voor de bescherming van de tientallen miljoenen Europese burgers die een andere godsdienst belijden dan wijzelf, en de moslims van buiten de Gemeenschap die altijd volgens de regels van onze democratie hebben geleefd en onze wetten in acht hebben genomen. Zij verdienen onze volledige eerbied.
Ten slotte moeten wij een dialoog opbouwen die een echte alliantie en geen botsing van beschavingen vertegenwoordigt. ‘Alliantie van beschavingen’ is geen term die wij van een politieke polemiek hebben geleend, maar een term van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. Het gaat om een grote verantwoordelijkheid en een sterke verbintenis voor het Parlement en onze gemeenschappen. Ik geloof dat het van zeer groot belang is deze term in de resolutie van morgen te behouden.
Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat het verslag evenwichtig en zeer belangrijk is. Het betreft een kwestie die ons vandaag al te vertrouwd is.
Het lijdt geen twijfel dat terrorisme een politiek verschijnsel is. Wij weten allemaal dat het een politieke dimensie heeft. De oorzaken van terrorisme, of tenminste de oorzaken die sommige mensen ertoe brengen terrorist te worden, liggen echter veel verder. De heer Jaime Mayor Oreja heeft dat in zijn eerste verslag uiteengezet. In het begin gebeurde dat op een zeer betwistbare manier, maar na veel vergaderingen en amendementen heeft hij een resultaat voorgelegd dat geheel aanvaardbaar was, ook voor zijn eigen fractie.
Ik wil hier getuigen, zoals ik dat in een rechtbank zou doen, dat het niet waar is dat de heer Jaime Mayor Oreja’s uitgestrekte hand werd geweigerd. Ik zou dat onder eed verklaren, als dat hier de gewoonte was. Het is niet waar. De reden waarom voor dit verslag nu struikelblokken worden opgeworpen, zijn het best gekend door de Europese Volkspartij en de fractie. Ik kan getuigen over vergaderingen in de heer Mayor Oreja’s bureau waar wij 99 procent hebben goedgekeurd van wat morgen ter stemming komt. Ze kunnen ons niet vertellen dat bepaalde punten zijn verworpen of dat het aanbod is verworpen. Dat is een verkeerde voorstelling van de waarheid.
Welk standpunt de Partido Popular morgen zal innemen, blijft dus een mysterie. Ongetwijfeld zal de doelstelling zijn onze gemeenschappelijke politieke boodschap te verzwakken. Ik wil daarom mijn spijt over deze houding uitdrukken. Wie zegt dat het probleem is dat het woord ‘jihad’ in een onderdeel dient te verdwijnen terwijl het in drie andere afdelingen voorkomt en in overweging H staat dat jihad ongetwijfeld de belangrijkste vorm van terrorisme is, zoekt excuses die geen steek houden.
In dit verslag gaat het over vrijheid, godsdienstvrijheid, vrijheid van denken en zelfs de vrijheid een sociaal model te verwerpen, maar wordt duidelijk gezegd dat Europa geen aanzetten tot geweld, haat of de vernietiging van de grondvesten zelf van de maatschappij onder het mom van religie kan aanvaarden.
De staat heeft recht op instrumenten om zichzelf en zijn burgers te verdedigen. Hij mag dat recht onverkort in praktijk brengen wat politie en rechtswezen betreft, en tegelijkertijd dialoog en participatie handhaven en streven naar de volledige integratie van mensen die op een dag zo fanatiek kunnen worden dat ze hun eigen samenleving aanvallen, de samenleving waarin ze zijn geïntegreerd of waarin ze zijn geboren.
Betwistbaar is – en mijn fractie heeft daarover gedebatteerd – in welke mate de huidige wetgeving al dan niet volstaat. Concepten zoals apologie en rechtvaardiging voor terroristische daden zijn voor sommigen noodzakelijk. Door anderen worden ze verworpen als mogelijke bedreigingen voor de vrijheid van meningsuiting. Het standpunt van mijn fractie is de wet niet verder te wijzingen en het concept van de apologie te verwerpen.
Mijnheer de Voorzitter, ik sluit nu af. Ik ben verheugd over dit verslag. Ik hoop dat de Europese Volkspartij nadenkt over de steun die zij aan de inhoud kan geven. Als richtsnoer naar een wereldwijd beleid toe verwelkom ik een beleid van de Commissie waardoor politiemachten in geheel Europa nauw samenwerken en maatregelen worden goedgekeurd die resulteren in de eerbiediging van de rechten van iedereen.
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik parafraseer Ernest Hemingway: ‘Vraag niet voor wie de terroristische klok luidt: ze luidt voor u’. Na de aanvallen van vier jaar geleden in Spanje en die van drie jaar geleden in Engeland is dit een zeer relevante boodschap. Mevrouw Oriana Fallaci, een landgenote van Commissaris Frattini, zou waarschijnlijk geschokt zijn als ze het document zou kunnen lezen waarover wij debatteren. Mevrouiw Fallaci was een vooraanstaand, compromisloos en controversieel Italiaans intellectueel. Zij was van mening dat moslimterroristen de islam vertegenwoordigen en er de essentie van zijn.
Het Europees Parlement kan daarop uiteraard een andere kijk hebben. Het is echter het overwegen waard waarom moslimterroristen zoveel steun kunnen oogsten bij in de lidstaten van de Europese Unie geboren jongeren van Arabische oorsprong.
Ik ondersteun volledig de verklaringen dat de strijd tegen de terreur voor de Europese Unie een prioriteit zal blijven. Zeer belangrijk is dat wij ons op terroristische propaganda op het internet toespitsen. Ik voeg daaraan toe dat satelliettelevisie in het Arabisch kan worden gebruikt om de radicale islam te bevorderen.
Georgios Georgiou, namens de IND/DEM-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de tijd dringt. Ik vind het verslag positief. Ik heb begrepen dat het grotendeels beperkt blijft tot detectie en beteugeling
Ik wil benadrukken dat wij ons in de eerste plaats over de werving van terroristen zouden moeten buigen.
Naast ons, in het Midden-Ooosten, is er een ‘academie’ voor terroristen. Waarom is dat zo? Gedurende 60 jaar hebben wij in Europe niets gedaan om hun probleem op te lossen. Wij hadden daar ook geen reden toe.
Vandaag ontstaat een gelijkaardige situatie. Ik ben blij dat ik nu het woord mag nemen, één dag na de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo.
U weet dat daar opnieuw iets ongewensts kan gebeuren. Wat als de Serviërs van Mitrovica morgen weerstand of, als u wil, afvalligheid vertonen? Noemen we hen dan terroristen?
Wij moeten de redenen onderzoeken van het verschijnen van terroristen die bereid zijn ons Europees systeem aan te vallen, een systeem dat hen niet ondersteunt.
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het Parlement vertegenwoordig ik Noord-Ierland. Zoals iedereen weet, is dat een regio die decennia lang onder wreed terrorisme heeft geleden. Vanuit die ervaring wil ik in dit debat twee punten naar voren brengen.
In de eerste plaats mag terrorisme nooit worden gesust. Het moet worden verslagen. Als je met terroristen onderhandelt, terroristische gevangenen een bijzondere status geeft en hen uiteindelijk vervroegd vrijlaat, gebeurt al gauw wat in Noord-Ierland is gebeurd. Wij hebben terroristen zonder berouw in onze regering. Verzoening scherpt alleen de onstilbare honger van terroristen.
Een tweede punt is dat staatsmisbruik weliswaar verkeerd is, maar het naïeve geloof in dit verslag dat je terroristen kunt neutraliseren door hen mensenrechten te verlenen, versterkt alleen hun zaak. Ze buiten zulke rechten deskundig uit en misbruiken ze in hun eigen voordeel, terwijl ze hun slachtoffers het meest fundamentele recht miskennen, namelijk het recht op leven.
Tengevolge van de buitensporigheid van hun moorddadige strategie vereist de verdediging van de samenleving soms een keuze tussen de onbeperkte rechten van terroristen en de rechten van onschuldigen. In zulke omstandigheden heb ik er geen enkel probleem mee te kiezen voor het recht van de maatschappij zichzelf te verdedigen ten nadele van de zogenaamde mensenrechten van de terrorist. De strijd tegen het terrorisme is een strijd van goed tegen kwaad. Indien nodig zijn de rechten van de terrorist ondergeschikt aan die van de samenleving.
Carlos Coelho (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, dames en heren, ik herhaal dat de voortdurende strijd tegen het terrorisme moet worden gevoerd binnen de grenzen van de wet, met inachtneming van de rechtstaat en zonder de grondrechten met voeten te treden. Ik ben er niet van overtuigd dat terrorisme, zoals in het verslag staat, de belangrijkste bedreiging is voor de veiligheid van de burgers van de Unie, maar ik ben het met de heer Deprez eens dat het één van de belangrijkste bedreigingen is. Ik ben van mening dat het onderschatten van deze bedreiging de doeltreffende bestrijding ervan en de bescherming van onze burgers zou verhinderen. Ik stem daarom tegen de voorgestelde amendementen.
Terrorisme beïnvloedt niet alleen de burgers van de landen waar aanslagen werden gepleegd. Het bedreigt ook de veiligheid van alle anderen. Het verspreidt de angst voor en de dreiging van terreur. Terrorisme is een irrationele uiting van fanatisme die de waarde van het leven en de waardigheid van de mens veronachtzaamt. De Unie en de heer Frattini hebben van de strijd tegen terrorisme een topprioriteit gemaakt. Wij hebben een globale strategie nodig die de terroristische netwerken kan ontmantelen. Die strategie moet de waarde erkennen van preventie, met inbegrip van de strijd tegen de werving van terroristen en alle factoren die gewelddadige radicalisering bevorderen.
Het is belangrijk de redenen, uitgangspunten en processen te begrijpen die tot radicalisering en terrorisme leiden, in het bijzonder bij jonge mensen in onze lidstaten. Het integratieproces vertoont ongetwijfeld gebreken. Ik ben het ermee eens dat terroristische propagande gericht op de aanmoediging van terroristische daden moet worden voorkomen, binnen de grenzen van de wet en met inachtneming van de vrije meningsuiting.
Ten slotte ben ik het met de heer Mayor eens dat een Europees initiatief, in het bijzonder op dit gebied, niet als platform voor de bevordering van nationale verkiezingsstrategieën kan of mag worden gebruikt.
Inger Segelström (PSE) . – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik zou om te beginnen de heer Deprez willen bedanken voor het verslag en dit onontbeerlijke debat over terrorisme. Ik denk dat dit debat op het juiste moment komt in het Europees Jaar van de interculturele dialoog.
Wat het verslag volgens mij niet voldoende duidelijk maakt, is wat mensen, in het bijzonder jonge mannen, ertoe brengt terrorist te worden of zich daartoe te laten verleiden en zich buiten de democratische samenleving te plaatsen. Als wij om ons heen kijken, kunnen wij de armoede en het duidelijk zichtbare onrecht niet ontkennen. Er zijn veel jonge mensen die wij geen opleiding, baan, huisvesting of hoopvolle toekomst kunnen bieden. Die situatie is een kweekbodem voor fanatisme en de conditionering van jonge mensen om actie te ondernmen om meer rechten voor hun groep of volk te verwerven. Het verslag mist een analyse van dit onderwerp.
Ik verzoek u dringend om vooral voor amendement 12 te stemmen, aangezien terroristische propaganda vandaag de dag vooral verspreid wordt via het Internet, wat slechts weinigen onder ons zien of kunnen controleren. De vraag is hoe ze ontstaat, en we moeten onze kennis over de werving vergroten en verbeteren en beter worden in het voorkomen van terrorisme. Voor het overige ondersteun ik de amendementen van de Fractie PSE.
Alexander Alvaro (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Deprez en de heer Guardans Cambó zeer bedanken voor hun opmerkingen, die naar mijn mening bijzonder goed overeenkomen met het standpunt van onze fractie.
Het verslag is getiteld “De factoren die bijdragen aan de ondersteuning van terrorisme en de werving van terroristen bevorderen”. Andere sprekers hebben het feit toegejuicht dat we over dit onderwerp praten, waar ze gelijk in hebben. Het is echter niet de eerste keer dat wij deze discussie voeren. Het Europees Parlement en de Gemeenschap als geheel hebben reeds gesproken over de “predikers van de haat” en hebben preventieve maatregelen genomen om de geldstroom naar terroristische organisaties te blokkeren. Dit zijn zeker nuttige maatregelen.
In dat opzicht denk ik dat het verslag grotendeels de juiste toon aanslaat. Volgens mij zou het de zaak lichtelijk overtrekken als we het Internet zouden zien als de bron van alle kwaad of als een veilige haven. Het is zonder twijfel een wereld die net zo goed maatschappelijke tendensen weergeeft als het echte leven, en ik geloof niet dat wij al onze aandacht erop moeten richten om hier voor eens en voor altijd een einde aan te maken. Daar zijn we eenvoudig niet toe in staat.
De vraag is vervolgens wat we dan kunnen doen. We hebben het gehad over audiovisuele diensten. De vraag die hierbij opkomt is: waarom onderneemt de Europese Unie geen actie wanneer bepaalde zenders op het grondgebied van de EU haatdragende programma’s uitzenden die zich rechtstreeks tot kinderen wenden?
In een van de programma’s van Hezbollah figureert bijvoorbeeld een personage dat, verkleed als Mickey Mouse in verschillende gedaanten, joodse kolonisten aanvalt. De bedoeling hiervan is kleine Palestijnse kinderen iets over hun geschiedenis te leren. Geen enkele lidstaat heeft ingegrepen om een einde te maken aan dit probleem. In plaats daarvan verdedigde het bedrijf Walt Disney zijn rechten op Mickey Mouse, die vervolgens aan het eind van de serie uit de weg werd geruimd door een joods kolonist.
Dit werd uitgezonden op Europees grondgebied! Waarom staat Hezbollah nog altijd niet op de lijst van terroristische organisaties van de EU? We voerden onlangs een interessante discussie met Dick Marty over dit onderwerp. Ik ben van mening dat er meer bouwstenen nodig zijn om het terrorisme in al zijn gedaanten te kunnen bedwingen. Een daarvan is zonder twijfel het uitroeien van de wortels van het terrorisme in de desbetreffende landen, bijvoorbeeld door het creëren van medische voorzieningen, infrastructuur en onderwijsstelsels. We moeten de verlening van deze diensten niet overlaten aan terroristische organisaties als Hamas in de Gazastrook of Hezbollah, want dergelijke toevluchtsoorden binnen de maatschappij zijn nu juist de plekken waar deze organisaties hun aanhangers werven.
VOORZITTER: ADAM BIELAN Ondervoorzitter
Bárbara Dührkop Dührkop (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, wij wensen vandaag met ons voorstel voor een aanbeveling aan de Raad en de Commissie een bijdrage te leveren aan de inspanningen van de instellingen en de civiele maatschappij om een einde te maken aan de factoren die bijdragen aan de ondersteuning van terrorisme en de werving van terroristen.
Mijnheer Frattini, het is een lang en moeizaam proces geweest om dit bij het Huis in te dienen, maar er bestaat geen twijfel over dat het de moeite waard zal zijn om morgen voor de uiteindelijke uitkomst te stemmen. Het voorstel richt zich op de strijd tegen moslimextremisme, een nieuw verschijnsel binnen de EU dat een zekere bezinning vereist, evenals de middelen om het te bestrijden.
Het kan echter eenvoudig worden afgezet tegen ieder willekeurig ander terroristisch doel waartoe te midden van patriottisme en nationalistische symboliek kan worden opgeroepen. We willen de Raad daarom vragen om dergelijke apologieën als een misdrijf te beschouwen in het kaderbesluit tegen terrorisme. Het is wenselijk om de harmonisatie van dit misdrijf uit te breiden naar de 27 lidstaten, hoewel altijd - ik herhaal altijd - met strikte inachtneming van de vrijheid van meningsuiting.
Het in bedwang houden en voorkomen van radicalisering dient parallel te gebeuren. Als we radicalisering willen voorkomen, moeten we de 13 miljoen moslims die in de EU wonen, onderwijs en integratie bieden, en mogen wij deze 3,5 procent van de bevolking niet langer stigmatiseren. Om in termen van het buitenlands beleid van de EU te spreken: wij roepen op tot een dialoog en niet tot een botsing tussen beschavingen. In het kader hiervan verwijzen we naar het “verbond van beschavingen”, dat is aangenomen door de VN, en begrijpen we de spontane afwijzing van bepaalde leden niet.
Dit is het Europees Jaar van de interculturele dialoog. Wij voelen geen behoefte mee te doen aan de vervorming van religie: in plaats daarvan moeten we de sociale betrokkenheid en dialoog stimuleren. Dit zijn enkele verworvenheden van de aanbeveling. Zijn de suggesties die daarin gedaan worden, zo vernietigend dat de spreker hier niet mee geconfronteerd kon worden?
Mijnheer Weber, ik moet zeggen dat de heer Mayor Oreja een gebrek aan parlementair fatsoen toonde toen hij de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken niet uitlegde waarom hij tegen het verslag stemde en het vervolgens afwees. De dwangmatige wijze waarop hij het Parlement op de hoogte wil brengen van de stelselmatige oppositie op nationaal niveau zegt veel over de democratische gezindheid van de vorige spreker. Een dergelijke houding zal ons van weinig nut zijn als we vooruitgang willen boeken in termen van democratie, en in dit Huis wordt gewerkt op basis van consensus en niet op basis van bekrompen visies.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben van mening dat dit een goed verslag is en ik onderschrijf vrijwel alle opmerkingen van mijn fractievoorzitter en collega, de heer Deprez. Ik verschil echter van mening met hem en anderen over de zuivere doelstelling van de antiterrorismewetgeving.
Ik denk niet dat het zinvol is de verheerlijking of verdediging van terreurdaden strafbaar te stellen. Daarnaast ben ik van mening dat de term “rechtvaardigen” ook problemen opwerpt. Zoals velen van ons eerder bespraken in de discussie met Dick Marty over het onderwerp van zwarte lijsten voor terroristen en het bevriezen van geldstromen, moet de wet zowel rechtvaardig als effectief zijn wil ze een geloofwaardig en duurzaam karakter hebben en publieke steun ontvangen. Er bestaat een groot risico dat een uitbreiding van het strafrecht zoals hier wordt voorgesteld, van daden en intenties naar de sfeer van meningen, commentaar en zelfs fantasie, het gevaar in zich draagt dat er delicten van meningsuiting worden gecreëerd.
Dit wekt mogelijk angst op, waardoor de vrijheid van meningsuiting wordt beperkt. Wanneer ik zeg dat ik begrijp dat de Koerden in Turkije kwaad waren en politieke onvrede voelden vanwege de onderdrukking van hun cultuur, taal, identiteit en de ontkenning van hun politieke ambities, rechtvaardig ik dan de bommen van de PKK?
Vrijwel alle leden in dit Huis – helaas op enkele uitzonderingen na misschien – eren Nelson Mandela. Het ANC pleegde echter terreurdaden in de strijd tegen de extreme onderdrukking in de apartheidsstaat. Er zijn personen, politici inmiddels, die in deze Zaal als gast werden gehuldigd en die een verleden hebben als vrijheidsstrijder.
Ben ik dan slechts een verwarde liberaal, die zich enkel druk maakt om de vrijheid van meningsuiting? Nee, want de wetgeving moet effectief zijn. We stellen het aanzetten tot terreurdaden al daadwerkelijk strafbaar. Dat schept veel ruimte om gedragingen en uitspraken die als doel hebben het aanzetten tot terreurdaden, te bestraffen.
De afgelopen week werd door het op een na hoogste Britse gerechtshof, het Hof van Beroep, de veroordeling van vijf mannen voor het bezit van promotiemateriaal voor de heilige oorlog, de jihad, ongegrond verklaard, precies omdat er geen bewijs was van de intentie om terreurdaden aan te moedigen. De oorspronkelijke veroordelingen in deze zaak wekten wrevel bij diegenen, jonge moslims, die wilden discussiëren en debatteren over en kritiek wilden leveren op het buitenlands beleid van Europa en de Verenigde Staten. Dat doet de bestrijding van radicalisering geen goed. Maar deze rechtszaken hebben, doordat ze ongegrond zijn verklaard, de rechtsorde achtergelaten in een toestand van verwarring en chaos, en dat is goed voor terroristen.
Laten wij ons beperken tot veroordelingen op basis van het aanzetten tot terreurdaden, en laat ons niet verdwalen in termen als verheerlijking en verdediging.
Jan Marinus Wiersma (PSE). – (NL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb waardering voor het verslag zoals dat nu op tafel ligt en waardering ook voor de woorden van de commissaris en voor wat hij wil doen. Ook in mijn eigen land, Nederland, is er veel aandacht voor de radicalisering en ook voor de tragische consequenties daarvan. We zijn zelf ook in Nederland geconfronteerd geweest met een verschrikkelijke moord op een Nederlandse tv-producent, gepleegd door jongeren die uit het geradicaliseerde circuit kwamen. Het gaat om een kleine groep, maar wat zij doen kan grote gevolgen hebben. Het is heel erg van belang dat samengewerkt wordt en dat alle inspanningen worden geleverd om groepen en jongeren die mogelijk tot terroristische aanslagen zouden kunnen overgaan, op te sporen en te isoleren.
Maar zoals anderen het ook al gezegd hebben hier, is preventie van radicalisering ook van vitaal belang. Het gaat er ook om de groep die mogelijk tot geweld zou kunnen overgaan, zo klein mogelijk te houden. Radicalisering uit zich ook niet altijd in geweld. Het is sowieso een slecht fenomeen als jongeren zich totaal geïsoleerd voelen van de maatschappij en dat ze daar niks meer mee te maken willen hebben. In onze ervaring komt het er ook op aan dat het beleid inzake de aanpak van radicalisering gericht wordt op lokale overheden. Natuurlijk is het van belang te kijken naar wat je in gevangenissen kunt doen en meer in het algemeen op gebied van onderwijs te kijken naar wat je kunt doen om te voorkomen dat het internet misbruikt wordt. Maar het zijn toch vooral de lokale overheden die in de gemeenschappen zelf actief kunnen zijn om de oorzaken van radicalisering aan te pakken en jongeren op te sporen die daarvoor ook gevoelig zijn. Ik denk dat de Europese Unie, en met name ook de commissaris, een belangrijke rol kan spelen om die ervaring die in allerlei steden wordt opgedaan bij elkaar te brengen. Wij waren afgelopen week met onze fractie op een werkbezoek in Rotterdam, een stad waar heel veel gedaan wordt om radicalisering aan te pakken en te voorkomen en om de groepen te bereiken die daarvoor gevoelig zijn.
Het is ook van belang om het bredere aspect van de dialoog met de moslimgemeenschappen in onze landen erbij te betrekken. Het gaat voor een deel om jongeren die uit die gemeenschappen voortkomen en als we die grote groep isoleren zullen we die kleine groep helemaal nooit bereiken. Dus is het van belang om de dialoog aan te gaan met als uitgangspunt dat de overgrote meerderheid van de moslimgemeenschappen die in onze samenleving wonen, niks te maken willen hebben met wat een perverse interpretatie van hun geloof is, en veel investeren in die brede dialoog van mijn fractie, ook dit jaar, het jaar van de culturele dialoog.
Olle Schmidt (ALDE). – (SV) Dank u, mijnheer de Voorzitter, commissaris. De EU moet duidelijk laten zien dat de strijd tegen het terrorisme zowel symbolisch als feitelijk een uiting van solidariteit is. Er zijn meer middelen nodig om ervoor te zorgen dat Europol kan samenwerken met onze nationale veiligheidsdiensten en betere resultaten kan boeken. Dit blijkt vooral uit de recente onrust naar aanleiding van de door de striptekeningen over Mohammed opnieuw opgewekte vijandigheid.
Zoals gezegd, moet de strijd tegen het terrorisme altijd gevoerd worden door middel van wettelijke en evenredige middelen. De inmiddels door de CIA erkende vliegreizen van deze dienst in Europa, de martelpraktijken, schijnexecuties en “waterboarding”, en de oprichting van speciale geheime gevangenissen moeten streng worden veroordeeld. Mijnheer Frattini, in deze gevallen had de EU veel krachtiger op moeten treden dan nu is gebeurd.
Het is goed dat het verslag een bredere visie uitdraagt en de factoren aanpakt die bijdragen aan een toename van de steun aan en de nieuwe werving van groepen die onze samenlevingsvormen afwijzen ten gunste van geweld en fanatisme.
Het feit dat de plegers van de afschuwelijke gewelddaden waar we de afgelopen jaren getuige van waren, geboren zijn of opgroeiden in Europa, is een dringende oproep om wakker te worden en een aansporing om onze eigen samenlevingen met een kritischer blik te bekijken. Wat we nodig hebben, is een dialoog en een eerlijke discussie over ons integratie- en visumbeleid, waarbij we moeilijke vragen niet kunnen of mogen ontwijken. Voor mij is echter één ding vanzelfsprekend: onze gedachten over wat de basis van onze gemeenschappelijke wetgeving zou moeten zijn. Het huidige debat in Groot-Brittannië over de sharia toont aan dat goede bedoelingen vaak eerder een belemmering vormen dan dat ze een hulpmiddel zijn.
We moeten tevens zorgen dat door de communautaire wetgeving geen belangrijke grondwettelijke beginselen in gevaar worden gebracht of terzijde worden geschoven, zoals het beginsel van de vrijheid van meningsuiting. In het verslag wordt gesproken over de introductie van een nieuw concept in het kaderbesluit: het rechtvaardigen van terreurdaden. Ik ben van mening dat dit een ongelukkige keuze is. Niet omdat het geen goed idee is ervoor te zorgen dat alle lidstaten goede wetten hebben die het aanzetten tot terreurdaden strafbaar stellen, maar omdat het moeilijk, zo niet onmogelijk is om te komen tot een eensluidende definitie die uniform kan worden toegepast en niet leidt tot lastige interpretatieproblemen. Aan de ene kant is er de belangrijke taak om manieren te bedenken om het terrorisme te bestrijden en levens te redden. Aan de andere kant is er het beginsel van de vrijheid van meningsuiting en de zorg om in Europa een hoog niveau van rechtszekerheid te behouden. De vraag is hoe de juiste balans te vinden.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, tegen de tijd dat fanatici een einde maken aan onschuldige levens en bomaanvallen plegen op democratische samenlevingen, is het al te laat. Daarom mag, vooral als het gaat om preventie – zoals commissaris Frattini zegt – geen enkele moeite worden gespaard. Dialoog is de sleutel tot tolerantie en dient in onze aandacht voorop te staan. Daarnaast hebben we ook behoefte aan een betere samenwerking tussen politiekorpsen en een betere gegevensuitwisseling. Alle middelen die zowel binnen als buiten de Europese Unie kunnen worden ingezet, moeten in feite worden versterkt.
Ik ben vooral verheugd over het feit dat de commissaris het belang van de hulp aan slachtoffers voor het voetlicht heeft gebracht. Het gaat niet alleen om tolerantie, het gaat ook om feitelijke maatregelen. Ik wil benadrukken dat het noodzakelijk is dat de “predikers van de haat” nauwlettend worden gevolgd. Er moet echter wel gehandeld worden naar aanleiding van de hieruit verkregen informatie. De verheerlijking van terrorisme is te allen tijde onacceptabel. Wat we nodig hebben is dus een nultolerantiebeleid ten aanzien van misdaden tegen onze samenleving.
Ik betreur het ten zeerste dat naar aanleiding van dit verslag over een kwestie waarover in dit Huis altijd met veel zorg werd gesproken, nu opnieuw een nationale polemiek is losgebarsten die zo nadrukkelijk alles overheerst.
Manfred Weber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben door leden van de Fractie ALDE gevraagd wat de PPE-DE voornemens is te stemmen. Ik wil er nogmaals op wijzen dat de Fractie PPE-DE 95 procent van de inhoud van het verslag onderschrijft. Ik zou tevens willen benadrukken dat ik het zeer betreur dat zowel de afgevaardigde van ALDE als die van PSE, Spaanse collega’s, vandaag forse kritiek hebben geuit op de PPE-DE. Ik vind het bijzonder spijtig dat binnenlandse aangelegenheden ons in dit Parlement weerhouden van het vinden van een gemeenschappelijk uitgangspunt.
Eenieder die wil dat dit Huis morgen als een eenheid een belangrijk besluit neemt, verzoek ik voor de amendementen van de PPE-DE te stemmen. We veranderen niets wezenlijks aan de motie, maar we schrappen het aspect van het binnenlands beleid. Iedereen die de uitgestrekte hand van de Fractie PPE-DE wil vastpakken, kan dit morgen doen.
Alexander Alvaro (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het doet me veel genoegen dat u ons toestaat het woord te voeren, aangezien dit in een vorig debat anders verliep. Hoewel de heer Pirker en ik het niet altijd met elkaar eens zijn – we debatteren vaak met elkaar en doen dit met groot plezier en met hartstocht —, heeft hij volkomen gelijk als hij zegt dat dergelijke debatten niet voor nationale doeleinden mogen worden gebruikt. Dat verstoort alles en leidt slechts tot kunstmatige compromissen.
Ik ben er zeker van dat onze Spaanse collega’s hier in het Huis een ander antwoord zullen geven. Ik weet gewoon uit eigen ervaring dat dit soort zaken zeer vaak tegen de zin van velen betrokken worden in het nationale debat. Ik heb er ook behoorlijk genoeg van dat wij – en dit is niet de eerste keer – in dergelijke zaken als pingpongbal gebruikt worden tussen de PPE-DE en de PSE. Ik ben desondanks verheugd dat de liberalen in staat waren te bemiddelen en deze moeilijke taak nog steeds aankunnen.
Onze collega uit Noord-Ierland is helaas niet meer aanwezig. Dat vind ik erg jammer, aangezien hij een opmerking maakte die mij onvoorstelbaar leek: hij zei dat terroristen niet dezelfde basismensenrechten hebben als ieder ander. Dat is echter precies wat ons onderscheidt van terroristen: het feit dat we mensenrechten als iets universeels zien. We mogen nimmer de indruk wekken dat dit Huis ooit een ander standpunt zou innemen.
Ignasi Guardans Cambó (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wegens het belang van dit debat heb ik een vraag voor de Fractie PPE-DE. Het volgende onderwerp kwam ter sprake: indien de Fractie PPE-DE het verslag zou steunen, zou zij elk onderdeel dat betrekking heeft op de Spaanse binnenlandse politiek intrekken, en de andere fracties ook verzoeken dit te doen. Ik zou de vertegenwoordiger van de Fractie PPE-DE willen vragen welk amendement dat door die fractie is ingediend, verband houdt met de Spaanse politiek. Het zou bijzonder interessant zijn dit te weten, en vervolgens openbaar te maken welke amendementen van de Fractie PPE-DE betrekking hebben op de binnenlandse politiek. Willen zij de verwijzing naar de Verenigde Naties in amendement 1 schrappen? Willen zij een verwijzing naar de Verenigde Naties schrappen? Is dat het binnenlands beleid van Spanje? We moeten duidelijk zijn. De enige die probeert de binnenlandse politiek naar voren te brengen is de heer Mayor Oreja, die niet eens zo beleefd was deze vergaderperiode bij te wonen.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou zeer dankbaar zijn wanneer eenieder die de amendementen voor het strafbaar stellen van verheerlijking ondersteunt, zo vriendelijk wil zijn in te gaan op de punten van discussie die door mij zijn opgeworpen, en die als volgt luiden: allereerst, dat ik me zorgen maak dat de vrijheid van meningsuiting wordt beperkt door motieven van angst, en ten tweede dat ik niet weet hoe deze amendementen in de praktijk kunnen functioneren.
Wat is het verband tussen de verheerlijking van een terreurdaad en het plegen van een andere terreurdaad? Naar mijn mening is hier sprake van een juridisch probleem, zoals men de afgelopen week ondervond bij het Britse Hof van Beroep, aangezien er geen direct verband bestaat tussen verheerlijking en een nieuwe terreurdaad, wat er ongetwijfeld wel is als er sprake is van het aanzetten of in ieder geval aanmoedigen tot dergelijke daden. Als je een terreurdaad slechts “verheerlijkt”, wat is dan het rechtstreekse verband tussen deze daad en een andere daad die gepleegd wordt?
Indien u dit verband niet kunt leggen, loopt u het risico ondermijnd te worden in de rechtbank en te eindigen in een veel ergere positie dan voor u begon. Ik zou zeer dankbaar zijn als iemand die het strafbaar stellen van de verheerlijking of de verdediging van terreurdaden ondersteunt, mij wellicht hierin zou kunnen onderwijzen, want dit is iets wat ik niet helemaal begrijp.
Franco Frattini, vicevoorzitter van de Commissie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik ben van mening dat het debat van hedenavond van grote politieke betekenis is. Daarnaast hang ik de mening aan dat we gezamenlijk naar voren moeten komen met een breed gedragen politieke oplossing die als onderwerp zal dienen voor een verslag dat voor de gehele mensheid, of dan toch voor een grote meerderheid van de fracties acceptabel zal zijn.
Ik twijfel er niet aan dat de terroristen van deze tijd proberen een nieuwe vorm van een mondiale dictatuur te vestigen. Gedurende de afgelopen eeuw hebben we machtige dictaturen meegemaakt, maar dit is een dictatuur die is gebaseerd op een schending van het eerste fundamentele recht, namelijk het recht om te leven. Daarnaast is duidelijk dat deze strategie, in combinatie met geweld en haat, helaas is verworden tot een mondiale strategie.
Op grond hiervan moet onze reactie niet enkel bestaan uit samenwerking tussen politiekorpsen en inlichtingendiensten, maar tevens uit een politiek antwoord om de factoren die leiden tot terrorisme te voorkomen en weg te nemen. Ik ben van mening, en velen van u hebben dit onderstreept, dat preventie inhoudt het uitroeien van haat en het wegnemen van de motieven voor haat, zonder ooit geweld te rechtvaardigen; het grootste risico dat we lopen is immers dat we beginnen met het rechtvaardigen van geweld. We moeten haat uitroeien zonder geweld te rechtvaardigen.
Iemand sprak over een botsing van beschavingen. Naar mijn mening laat deze theorie veel te wensen over. Ik ben er persoonlijk niet van overtuigd dat een botsing van beschavingen op komst is. Ik ben ervan overtuigd dat er binnen de islamitische wereld een intern conflict speelt, een conflict tussen een minderheid die zich de religieuze boodschap op oneigenlijke manier toeëigent, en de grote meerderheid van moslims die naar mijn mening zeer vredelievend is en in een geest van vrede en tolerantie wil leven. Als we een politiek antwoord geven, dames en heren, denk ik dat onze enige optie erin bestaat de hervormingsgezinde, vredelievende islam te versterken ten opzichte van die minderheid die noch hervormingsgezind noch vredelievend is.
Dit zijn allemaal politieke maatregelen, en geen politie- of veiligheidsmaatregelen. Ik verwees eerder al naar de rechten van slachtoffers, en ik geloof dat er op dit vlak meer werk te verrichten is. Er moet meer dan in het verleden aandacht worden geschonken aan de rechten van slachtoffers, teneinde hun praktische hulp te bieden, wat naar mijn volle overtuiging niet alleen financiële hulp inhoudt, maar in veel gevallen ook het bieden van steun aan de slachtoffers en hun nabestaanden, aan familieleden van slachtoffers van aanslagen en moordpartijen, om hen te helpen, na het vreselijke trauma dat ze hebben ondergaan, te reïntegreren in de maatschappij. Een ander recht van slachtoffers is niet alleen te worden gelaten nadat ze een aanslag hebben overleefd of een familielid of dierbare hebben verloren.
Iemand zei dat we de oorzaken van terreurdaden moeten begrijpen. Ik ben het daarmee eens, en heb dit ook zelf gezegd, maar ik ben van mening dat aan terroristische groeperingen, organisaties en methoden geen legitimiteit mag worden verleend door onze pogingen hen te begrijpen. Begrip is één ding, het toekennen van legitimiteit iets anders: er is een wezenlijk verschil.
Ik zou graag een laatste kwestie in herinnering willen brengen. Naar mijn mening zou de Europese Unie een belangrijke politieke rol kunnen spelen in de wereld, als ze iets tot stand kan brengen wat tot nu toe nog niemand gelukt is, namelijk de Verenigde Naties te stimuleren om eindelijk het Internationaal Verdrag over de definitie van terrorisme aan te nemen. Die definitie bestaat nog altijd niet, wat ons buiten Europa voor een aantal problemen plaatst. Europa heeft zijn eigen definitie van terrorisme, maar zoals u weet hebben enkele landen die deelnemen aan de Algemene Vergadering van de VN nog steeds de inhoud of de werkwijze van een VN-verdrag over terrorisme niet bevestigd.
Ik ben van mening dat, als Europa zich op dit vlak werkelijk verenigt, het in staat zou zijn iets vergelijkbaars te doen als we deden met betrekking tot het moratorium op de doodstraf: zorg dat de Verenigde Naties een standpunt innemen over een belangrijk verenigd Europees standpunt, en geef daarbij mondiale rechtsgeldigheid aan het antwoord op terrorisme. Indien het gaat om wereldwijd terrorisme moet ons antwoord zeer standvastig zijn, maar ook mondiaal.
Gérard Deprez, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil bij de sluiting van dit debat graag drie opmerkingen maken.
Allereerst, als we luisteren naar de commissaris en vervolgens naar de meeste andere sprekers, is het eerste wat echt opvalt – met het oog op de analyse van het verschijnsel, de ernst van de bedreiging en de balans die moet worden gemaakt tussen maatregelen die gericht zijn op preventie en die welke gericht zijn op beteugeling – dat er aanzienlijke overeenstemming tussen ons bestaat zodra we de praktische kant van de zaak gaan bespreken: wat moeten we onderzoeken, wat moeten we voorkomen en wat moeten we indammen?
Ten tweede heb ik helaas het gevoel dat, als het gaat om bepaalde aspecten die meer symbolisch van aard zijn, we niet in staat zullen zijn om morgen de consensus te bereiken die noodzakelijk is. Ik betreur dat, omdat het me na bestudering van de lijst van amendementen lijkt dat de meeste verschillen eerder symbolisch dan substantieel van aard zijn. Het probleem is dat deze symbolische belangenconflicten zouden kunnen worden verzacht indien de partijen bereid zouden zijn een geste te doen, wat niet altijd een kenmerkende eigenschap is van de fracties die deel uitmaken van dit Parlement.
Ten derde wil ik een aantal kanttekeningen plaatsen, die ik wil richten tot een aantal aanwezigen in dit Huis; meer bepaald, en hier zal de heer Alvaro het met mij eens zijn, tot mijn collega uit Ierland, die van mening is dat respect voor mensenrechten niet nodig is in de strijd tegen terrorisme. Ik vind dat deze houding een groot risico inhoudt voor de waarden waarop onze samenleving is gebaseerd. Een zeker staatshoofd, ik hoorde hem eens praten op de televisie, een Europees staatshoofd, zei dat hij een mes zou meenemen naar de terroristen en ze allemaal zou afmaken. Welnu, dat specifieke regime is er nu een dat zijn tegenstanders vergiftigt, toestaat dat zijn journalisten vermoord worden en verkiezingen houdt die vrij maar ook corrupt kunnen zijn. Het spelen met mensenrechten in de strijd tegen terrorisme houdt het risico in van een onacceptabel hellend vlak in onze democratische samenlevingen.
We zijn tevens rechtstreeks ondervraagd door mevrouw Ludford over het probleem van de verdediging van terreurdaden. Ik ben niet in staat haar vraag uitvoerig te beantwoorden, maar ik zou eenvoudig willen zeggen dat ik de rapporteur ben van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, termen die haar bekend zijn, en dat ik mij zojuist bij de uiteenzetting van mijn standpunten heb gebaseerd op paragraaf 10 van het verslag dat is aangenomen door de commissie, waarin duidelijk staat, mevrouw Ludford, dat de commissie, en dus ook het Parlement, oproept tot open debatten over een wijziging van het kaderbesluit, zodat de rechtvaardiging van terreurdaden daarin wordt opgenomen, enzovoort.
Ik voerde derhalve geen pleidooi, ik verwoordde simpelweg wat door de Commissie burgerlijke vrijheden was overeengekomen; toch zal ik haar een direct antwoord geven. Wanneer ik spreek over de verdediging van terreurdaden, betekent verdediging aanzetting tot, en ik ben van mening dat het aanzetten tot terreurdaden strafbaar is.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. – (SV) De strijd tegen het terrorisme mag alleen worden uitgevochten op een manier die past bij een open, democratische en rechtvaardige samenleving. Het is uitermate belangrijk dat bedreigingen van een open samenleving worden beantwoord door de middelen van een open samenleving.
We moeten onze handelingen en de door ons genomen maatregelen afwegen tegen de bescherming van de mensenrechten en de rechtsorde, en niet onze toevlucht nemen tot maatregelen die de persoonlijke integriteit in gevaar brengen.
Om die reden heb ik besloten de ontwerpaanbeveling van de heer Deprez aan de Raad over de factoren die bijdragen aan de ondersteuning van terrorisme en de werving van terroristen niet goed te keuren.
Daciana Octavia Sârbu (PSE) , schriftelijk. – (RO) De samenwerking tussen de instellingen van de EU inzake de strijd tegen het terrorisme dient te worden verbeterd, ermee rekening houdend dat dit verschijnsel is toegenomen.
Ik ben van mening dat het terrorisme is verworden tot de grootste vijand van de Europese waarden, mondiale stabiliteit en vrede. Als we de gebeurtenissen van 11 september 2001 of die van Madrid een paar jaar geleden in gedachten nemen, hebben we de perfecte samenstelling van een beeld dat ontzetting, angst en lijden uitdrukt.
De Europese instellingen zouden sinds die tijd een strategie moeten hebben ontwikkeld om dit verschijnsel te leren kennen, te verminderen en uit te bannen. Het is noodzakelijk dat we een zo grondig mogelijk onderzoek starten met betrekking tot dit fenomeen: wat zijn de oorzaken, wat zorgt ervoor dat de terroristen zo standvastig zijn en bereid zijn hun leven op te offeren om martelaar te worden, voor wie zijn het martelaren, hoe vindt de werving plaats, wie financiert het en op welke wijze kunnen we ingrijpen om dit verschijnsel tegen te houden?
Om al deze zaken uit te zoeken en daarop in het belang van de EU toezicht te houden, zouden de Europese instellingen betrokken moeten zijn bij de opstelling van deze strategie.
Op deze wijze geeft de EU de gehele wereld een signaal van eenheid en kracht.
26. EU-strategie voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0002/2008) van de heer Guardans Cambó, namens de Commissie internationale handel, over de strategie van de EU voor markttoegang ten behoeve van Europese exporteurs (2007/2185(INI)).
Ignasi Guardans Cambó, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de debatten over de strategie van Lissabon en de aanzienlijke betekenis daarvan voor de groei en het concurrentievermogen in Europa, kreeg het onderwerp van de buitenlandse handel jammer genoeg niet de aandacht die het verdiende als belangrijk onderdeel van een strategie voor concurrentievermogen, groei en werkgelegenheid binnen de Europese Unie. We zijn verder gegaan, en de Europese Commissie heeft deze situatie gecorrigeerd. Ze heeft zaken rechtgezet en de buitenlandse handel en de toegang tot buitenlandse markten duidelijk op de kaart gezet als een volgende pijler van de constructie die moet leiden tot groei en welvaart in de Europese Unie.
De export van goederen en diensten vormt een primair bestanddeel van het concurrentievermogen van onze economieën, en is derhalve een belangrijke factor voor de werkgelegenheid en welvaart binnen de Europese Unie. De belangrijkste problemen wat betreft de markttoegang voor exportbedrijven komen met name voort uit non-tarifaire belemmeringen, in plaats van algemeen erkende tarieven. De Commissie heeft al een brede raadpleging gehouden, waarbij ze haar bedoelingen demonstreerde binnen de context van haar bredere strategie voor Europa als wereldspeler, bedoelingen die wij steunen. Dit verslag bevat in wezen een groot aantal tijdens die raadpleging verkregen antwoorden, of in elk geval enkele daarvan, die de Commissie destijds besloot niet op te nemen.
De globalisering is geen bedreiging van buitenaf waartegen we beschermd moeten worden. In mijn optiek biedt ze een enorme mogelijkheid om te bereiken wat we eerder niet konden bereiken, en daarnaast is een grotere markt een manier om welvaart te creëren of, in andere woorden, werkgelegenheid te scheppen en het welzijn van burgers te verbeteren. Het is onmiskenbaar, en hier richt ik mij tot een zekere sectie van dit Huis, dat dit verslag oproept tot markttoegang, markttoegang die moet worden verbeterd, en een strategie die de heersende omstandigheden in elk land kan en moet respecteren. De Europese leiders houden rekening met de legitieme bezorgdheid van de opkomende economieën, en moeten dit blijven doen.
Een van ’s werelds meest open economieën, het Europese model, kan het zich echter niet veroorloven om zich te verliezen in bepaalde dogma’s. De export van goederen en diensten mag niet ondergeschikt worden gemaakt aan onverdedigbare belemmeringen, en dit geldt ook voor overheidsopdrachten. De Commissie kan en moet meer doen op beide gebieden. Ze kan en moet in het kader van de EU haar instrumenten in Brussel verbeteren, door een betere samenwerking met de instanties voor handelspromotie in de lidstaten en regio’s en met de daadwerkelijk betrokken bedrijven. Mijnheer Mandelson, het is in dit verband dat de term subsidiariteit in zijn breedste zin begrepen moet worden. En hier dient de Commissie een rol te spelen die door geen enkele andere instelling kan worden vervuld, een rol waarbij niemand opzij wordt geduwd en die ieder van ons op een hoger plan brengt, als coördinator van het werk dat anderen reeds uitvoeren, wellicht op minder effectieve wijze als de Commissie voor ogen staat.
In het verslag worden daarom een aantal punten uiteengezet, waarvan enkele zeer specifiek, die de Commissie kan verbeteren binnen de context van haar strategie voor markttoegang. Ik ben niet van plan om deze hier voor te lezen, maar ze zijn uiterst helder en nauwkeurig, en wellicht wordt dezelfde nauwkeurigheid betracht bij de bestudering ervan. We doen de Commissie ook het uitzonderlijke verzoek om ad-hocacties te formuleren om de marktpresentie van producten van KMO’s in derde landen te verdedigen en te versterken, aangezien juist deze producten het meest te maken krijgen met problemen indien ze niet beschermd worden.
De Commissie kan en moet ook zorg dragen voor een betere coördinatie van de middelen op het terrein, zonder beledigend te zijn in gevoelige kwesties en zonder partijen uit te sluiten. Iedere staat, elke exportondersteunende instantie, iedere handelsdelegatie van een lidstaat: de handelsdelegaties van de EU kunnen, zonder partijen te beledigen, hun rol in derde landen versterken. Er is geen excuus voor het gebrek aan communicatie tussen bepaalde buitenlandse handelspartijen, die bekend zullen zijn bij allen die een bezoek hebben afgelegd. Noch kunnen we, waar mogelijk, een werkelijk multilaterale benadering links laten liggen met het oog op een verbeterde normalisatie en de behoefte om mechanismen binnen het kader van de WTO te verbeteren; dit alles zal bijzonder nuttig blijken.
Ik ben derhalve van mening dat wij allen de aanneming van dit verslag, vermoedelijk met een grote meerderheid, kunnen toejuichen. Ik wil het secretariaat van de Commissie internationale handel bedanken dat heeft geholpen bij de opstelling van het verslag, en de schaduwrapporteurs binnen de verschillende fracties, die amendementen hebben ingediend en de tekst hebben verbeterd.
Dit markeert het begin van een nieuw politiek elan. Het is niet slechts een vel papier dat moet worden aangenomen, ingelijst en opgehangen aan de muur. Dit is het beginpunt van een strategie, zoals de titel reeds suggereert, en een strategie vereist een hele reeks maatregelen: deze maatregelen moeten worden genomen en we moeten de Commissie op een later tijdstip kunnen verzoeken terug te keren bij het Parlement en ons uitleg te geven over de wijze waarop de maatregelen zijn uitgevoerd.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, de heer Guardans Cambó, en de Commissie internationale handel zeer bedanken voor dit uiterst constructieve verslag. Het bevestigt dat we een gemeenschappelijke visie delen, zowel wat betreft het belang van een pro-actieve strategie voor markttoegang voor Europese bedrijven en werknemers, als wat betreft de basisbeginselen die ten grondslag moeten liggen aan deze strategie.
De prioriteiten die hier zijn uiteengezet – KMO’s, barrières voor diensten en investeringen, overheidsopdrachten en intellectuele-eigendomsrechten – komen bijzonder overeen met mijn prioriteiten. Dat is dezelfde boodschap die de Europese Raad afgelopen juni verkondigde, en opnieuw verkondigde als reactie op ons voortgangsverslag afgelopen maand. We hebben een sterke nieuwe eensgezindheid gecreëerd over het belang van dit werk.
Aan de voet van de EU-strategie “Europa als wereldspeler”, die we in 2006 lanceerden, stond de betrokkenheid om enerzijds onze eigen markten in Europa open te houden en anderzijds onze middelen aan te wenden voor het scheppen van nieuwe mogelijkheden voor Europese werknemers en bedrijven die opereren op de markten van onze belangrijkste handelspartners. We kunnen dit vooral doen door middel van een succesvolle WTO-handelsovereenkomst, maar we kunnen het ook doen door middel van een nieuwe lichting vrijhandelsovereenkomsten. Het betekent ook een zakelijkere houding ten aanzien van moderne handelsbelemmeringen, met name non-tarifaire belemmeringen die niet aan de grens, maar achter de grens van kracht zijn. Europese werknemers en bedrijven kunnen vrijwel overal concurreren, als hun maar eerlijke mogelijkheden en gelijke concurrentievoorwaarden worden geboden. Het is onze taak hen te steunen en een platform te bieden om dit te doen, wat inhoudt dat we ons moeten concentreren op de belemmeringen, voorwaarden en discriminerende regelgevingspraktijken die tegen hen werken en hen de eerlijke mogelijkheid ontzeggen om te concurreren en handel te drijven.
In 2007 bestond de uitdaging erin dit beleid in de praktijk te brengen. We hebben ons vooral gericht op de versterking van onze middelen op het terrein op onze belangrijkste markten, door de oprichting van markttoegangsteams die bedrijven, lidstaten en Commissiepersoneel en -deskundigen samenbrengen. Dit zijn de mensen die de markten werkelijk kennen en gevoel hebben voor de lokale politiek, en een goed begrip hebben van wat nodig en mogelijk is. Dit heeft tot goede resultaten geleid. In de afgelopen zes maanden hebben we belangrijke successen geboekt in Zuid-Amerika, Centraal-Azië, Zuid-Azië, Japan en Rusland. We hebben tevens onze samenwerking met de Verenigde Staten met betrekking tot markttoegangskwesties geïntensiveerd, hetgeen een aantal van deze successen mede mogelijk heeft gemaakt.
We hebben ook een elektronisch klachtenregister gecreëerd voor bedrijven binnen de EU en de aanzet gegeven voor rechtstreekse en maandelijkse rapportages over werkzaamheden inzake markttoegang. Ik ben het daarom niet geheel eens met de suggestie in het verslag dat de Commissie niet voldoende heeft gedaan om de volledige capaciteit van dit partnerschap in de beginfase te benutten, wat overigens niet betekent dat ik de samenwerking perfect vind of dat ik ook maar enigszins zelfgenoegzaam ben als het gaat om wat we anders en zelfs beter zouden kunnen doen dan nu het geval is.
Ik ben het ermee eens dat deze nieuwe strategie een dynamisch proces is dat continue oplettendheid en betrokkenheid vereist. Eerlijk gezegd zijn er ook een aantal belangrijke openlijke voorstanders nodig – zowel uit dit Huis als uit verschillende lidstaten – die laten zien wat we doen en wat onze aanpak is om de gestelde doelen te bereiken; mensen die geloven in economische openheid en die daarnaast niet bang zijn om de wederzijdse openstelling van markten te verdedigen, met name onder opkomende economieën wier eigen groei afhankelijk is van hun toegang tot onze markten. Dat is rechtvaardig, dat is eerlijk en dat is het beginsel van internationale handel waar wij in geloven: indien wij ons blijven openstellen voor anderen, dienen ook zij hun markten stap voor stap te openen voor ons, zodat het beginsel van internationale handel goed en adequaat wordt toegepast.
Ik ben het eens met de rapporteur wanneer hij alle belanghebbenden verzoekt actief deel te nemen aan dit partnerschap. We verbeteren voortdurend onze coördinerende activiteiten op het terrein met de lidstaten en het bedrijfsleven, maar we hebben tevens deze deskundigen nodig om ons te verdedigen, zodat onze capaciteit ten volle wordt benut.
Wat de kwestie van de middelen betreft, ben ik de begrotingsautoriteit erkentelijk voor het extra personeel dat is toegewezen aan DG Handel. We zullen middelen blijven eisen voor de belangrijkste markten in bijvoorbeeld Azië of Brazilië. In de tussentijd hebben we ons personeelsbestand opgevoerd met betrekking tot de werkzaamheden voor markttoegang in Brussel.
Tot besluit neem ik kennis van uw verzoek om een jaarlijks verslag van de Commissie te ontvangen. Ik zal dit jaarlijkse activiteitenverslag gaarne met het Parlement bespreken, samen met de gewone verslagen.
Ik wil de rapporteur en het Parlement nogmaals danken voor hun betrokkenheid bij dit uiterst belangrijke werk. Het is essentieel dat we in 2008 en in de jaren daarna onze werklust en inzet blijven tonen. Deze prioritaire positie betekent veel voor mij en mijn diensten; het betekent veel voor onze ondernemingen in Europa en voor de werkgelegenheid die ze kunnen creëren voor onze werknemers, voortvloeiend uit de toegenomen markttoegang en de versterking van de wereldhandel die aan de basis ligt van onze handelsbeleidsstrategie voor Europa als wereldspeler.
(Applaus)
Silvia-Adriana Ţicău, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (RO) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Mandelson, de strategie inzake markttoegang van de Europese Unie werd in 1996 geïntroduceerd. De Commissie ontwikkelde een kosteloze dienstverlening die de Europese exportbedrijven voorziet van een elektronisch, openbaar en bijgewerkt register inzake de voorwaarden voor markttoegang in circa honderd landen.
In 2007 werd in de eurozone met handel een winst behaald van 28,3 biljoen euro, vergeleken met een verlies van 9,3 biljoen euro in 2006. In 2007 noteerde de EU van de 27 een verlies van 185,7 biljoen euro, tegenover een verlies van 192,1 biljoen euro in 2006. Er dient derhalve op communautair niveau actie te worden ondernomen, zodat het concurrentievermogen van de lidstaten buiten de eurozone wordt vergroot.
Wij zijn van mening dat de markttoegang zal worden bevorderd door derde landen te overtuigen van de waarden en beginselen van de Europese Unie door de stimulering van open markten, de benadering van sociale en milieunormen en door zorg te dragen voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten.
Investeringen in onderzoek, promotiecampagnes om de beschikbare diensten en informatie bekend te maken, het verbeteren van het communautaire computersysteem inzake markttoegang, de koppeling van specifieke databestanden en de opleiding van specialisten die de Europese bedrijven kunnen bijstaan: dit moet deel uitmaken van het partnerschap tussen de Commissie en de lidstaten en Europese ondernemingen.
Corien Wortmann-Kool, namens de PPE-DE-Fractie. – (NL) Mijnheer de Voorzitter, de nieuwe markttoegangstrategie van de Europese Commissie moet heel concreet helpen om belemmeringen in derde landen weg te nemen. Het is dan ook terecht, zoals de commissaris zegt, een aanvulling op de WTO en op vrijhandelsovereenkomsten, een belangrijke aanvulling. Ik ben heel blij met het positieve verslag van het Europees Parlement, met dank aan onze rapporteur, Ignasi Guardans Cambó, die ook zulke duidelijke accenten heeft weten te leggen: betere samenwerking met het Europese bedrijfsleven en ook meer bijstand voor MKB-bedrijven; de helpdesk bij de Europese Commissie, maar ook ter plaatse, in de derde landen. Ik vind het Europese Instituut in China voor Europese MKB-bedrijven een uitstekend initiatief van de Europese Commissie.
Het gaat om reciprociteit. Wij stellen onze markt open voor derde landen en dan moet ook in die derde landen de markt open voor onze Europese bedrijven, en dan met name in de opkomende economieën, China, India, Brazilië, Rusland. Daaraan moeten we dan ook prioriteit geven in deze markttoegangsstrategie, met markttoegangteams die Europese bedrijven ter plekke assisteren. Daar moet dan ook voldoende personele inzet voor zijn, ook op die Europese ambassades, u zei het zelf ook al. Het Europees bedrijfsleven is de grootste exporteur ter wereld en we moeten continu opboksen tegen protectionistische maatregelen, ook in die derde landen. Stel uw prioriteiten voor de gebieden die belangrijk zijn: diensten, overheidsopdrachten, investeringen, intellectueel eigendom en douaneprocedures.
Ik ben blij dat u aankondigt dat u ons jaarlijks verslag gaat doen en het is goed dan ook jaarlijks over de prioriteiten te discussiëren. U toont ambitie hier en dat is ons een lief ding waard. Ik zou graag willen dat u ook ambitie toonde als het gaat om de aanpassing van de handelbeschermingsinstrumenten, eenzelfde ambitie als u in deze strategie hebt betoond.
Carlos Carnero González, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik begin met mijn voordracht wil ik allereerst de rapporteur gelukwensen met het belangrijke werk dat hij heeft verricht in de vorm van voorstellen en onderzoek.
In dit Parlement wordt niet gestemd over de helderheid van uiteenzettingen, maar als dat wel het geval was bij dit verslag, zou ik voorstemmen, omdat het zeker recht doet aan de belangrijkste voorstellen voor bepalingen. Ik voel me derhalve vrij om de steun van de socialistische fractie bekend te maken, met het verzoek aan de rapporteur om de belangrijkste amendementen die we, overeenkomstig de idealen van een linkse fractie, hebben ingediend, te overwegen.
Europa is met zekerheid ‘s werelds grootste goederenexporteur en voornaamste leverancier van diensten. In een wereldwijde context hebben we het legitieme recht om zoveel mogelijk producten en diensten op de markt te brengen, in dit geval op de markten van opkomende landen. Waarom niet? Het is logisch en vanzelfsprekend, en het is de wens van onze burgers. Daarom zijn de voorstellen zoals geopperd in het verslag en uiteengezet in de mededeling van de Commissie correct, startend met de preventie van non-tarifaire belemmeringen, een “Hydra”, zoals de rapporteur ze terecht formuleert: een Hydra die te werk gaat achter de schermen en niet alleen verhindert dat Europese producten en diensten de markten bereiken, maar er tevens voor zorgt dat een evenwichtige ontwikkeling in deze landen en markten wordt tegengehouden.
Ik ben daarom van mening dat dit verslag de juiste weg volgt, want wat we moeten doen is onze Lissabon-agenda veiligstellen en ons sociaal model versterken. We moeten er ook voor zorgen dat dit model zijn intrede kan doen in de opkomende landen waarmee we handel willen drijven. Ik ben ervan overtuigd dat dit zowel de Europese werknemers als de werknemers in andere landen ten goede zal komen.
We leggen veel nadruk op arbeidsomstandigheden, veiligheid, milieubescherming en, bovenal, mensenrechten. Dat zijn onze belangrijkste amendementen.
Ik wil de rapporteur nogmaals verzoeken hier rekening mee te houden. Hoe gaan we deze doelstellingen bereiken? We bereiken ze door middel van een duidelijk geïntensiveerde samenwerking – ik weet niet of dit “intensievere” samenwerking genoemd kan worden, omdat dit verwarring schept met betrekking tot de institutionele bepalingen in het nieuwe Verdrag – tussen de EU, de lidstaten en bedrijven, beginnend met steun voor KMO’s. Mijn gelukwensen derhalve, en goedenavond.
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we zijn ons allen bewust van de gevoeligheden omtrent deze zaak en van de grote aandacht die hieraan wordt besteed in onze respectieve landen.
De Fractie UEN is zeer tevreden over het voorstel van de heer Guardans Cambó en over de werkzaamheden van de Commissie internationale handel. Ik zou de rapporteur willen complimenteren met zijn analyse en zijn aandacht voor Europa, en met de nadruk die hij als gevolg daarvan legt op de problemen die vaak worden veroorzaakt door ongerechtvaardigde belemmeringen waarmee Europese bedrijven op internationale markten geconfronteerd worden.
Het concurrentievermogen versterken houdt in dat we alles doen wat nodig is om de strategie van Lissabon met succes te bekronen. Als we het Europese bedrijfsleven een betere toegang kunnen verschaffen tot internationale markten, stellen we bedrijven in staat te groeien, te investeren in knowhow en technologie en meer banen te creëren. Dit is wat veel economische sectoren in onze landen van ons vragen.
Verschillende soorten obstakels belemmeren Europese bedrijven de toegang tot buitenlandse markten. Deze barrières bestaan uit een aantal verschillende maatregelen, variërend van een rommelige regelgeving en investerings- of markttoegangsbelemmeringen tot oneerlijke handelspraktijken, geringe waardering voor intellectuele-eigendomsrechten en wijdverbreide namaak, die nadelig zijn voor Europese goederen, en meer in het algemeen uit ernstige en systematische schendingen van de WTO-regels en andere regels voor de internationale handel.
De mededeling van de Commissie gaat in de goede richting en het Parlement steunt de initiatieven van de Commissie die gericht zijn op een verbeterde toegang tot buitenlandse markten. Deze omvatten onder meer een krachtiger strategisch partnerschap tussen de Commissie – die haar coördinerende rol behoudt –, de lidstaten en de bedrijven uit de Europese Unie, met het oog op de ondersteuning van zakelijke ondernemers, met name KMO’s, die contact willen maken met derde landen of daarnaar willen exporteren.
De Commissiedelegaties in bepaalde belangrijke landen moeten duidelijker aanwezig zijn. Dit moet deel uitmaken van een bredere strategie die in samenwerking met onze voornaamste handelspartners, zoals de Verenigde Staten, Japan en Canada, wordt uitgevoerd. Zij hebben internationaal gezien dezelfde zorgen als wij en zouden de Europese Unie kunnen bijstaan in de bevordering van een multilaterale overeenkomst op dit vlak, ten behoeve van de ondersteuning van WTO-mechanismen die een snellere respons garanderen op nieuwe non-tarifaire belemmeringen.
Multilaterale actie, wegens het aantal betrokken landen de meest effectieve, maar tevens de moeilijkste vorm van actie, dient derhalve gepaard te gaan met overeenkomsten die de tegenstrijdigheden die het bestaan van ongegronde belemmeringen in derde landen met zich meebrengt, identificeren en oplossen.
Carl Schlyter , namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, wanneer men de mededelingen van de Commissie leest, en vooral het verslag van het Parlement, zou men kunnen denken dat de arme kleine EU gediscrimineerd wordt door kwaadwillende buitenlandse machten. Dit komt vooral uit paragraaf 4 van het verslag naar voren, waarin staat dat we er bij de Commissie op aandringen de handelsbelangen van de Europese Unie te verdedigen tegen misbruik en oneerlijke handelspraktijken van derde landen. En vervolgens: “is van mening dat de Europese Unie snel en krachtig moet reageren wanneer derde landen bedrijven uit de EU ongerechtvaardigde beperkingen van de toegang tot hun markten opleggen”.
We moeten voorzichtig zijn met het gebruik van dergelijke bewoordingen tegen voormalige koloniën. Zij herinneren zich nog wanneer Europa voor het laatst krachtig handelde om zijn belangen te verdedigen. Zulk taalgebruik kan ons meer schade berokkenen dan alle handelsbelemmeringen samen.
De Commissie heeft zeker gelijk in die zin dat er technische handelsbarrières en oneerlijke regels bestaan. Vanzelfsprekend moeten we die op kalme en redelijke wijze bespreken met onze partners en de problemen oplossen die er mogelijk zijn. Nodig daartoe echter niet alleen bedrijven uit, maar ook vrijwilligersorganisaties, waaronder die uit derde landen. Dan kunnen we wellicht begrijpen hoe de regels tot stand kwamen en beoordelen of ze redelijk zijn of niet.
Ik voel me ongemakkelijk over de lijst van tien punten. Beperkende exportprocedures voor ruwe grondstoffen, een plafond voor buitenlands eigendom in de dienstensector, beperkingen op rechtstreekse investeringen uit het buitenland, procedures voor het plaatsen van opdrachten en de toepassing van staatshulp moeten worden beschouwd als handelsbelemmeringen die te rechtvaardigen zijn; ze komen voort uit legitieme wetgeving en het zijn administratieve maatregelen van overheidsinstanties. Ze kunnen niet ongedaan gemaakt worden zonder publiek overleg en zonder afwegingen te maken, als de stabiliteit in deze landen niet in gevaar mag worden gebracht.
Landen moeten het recht hebben om de volksgezondheid en het milieu te beschermen en procedures te hebben voor het plaatsen van opdrachten, die ervoor zorgen dat lokale bedrijven niet helemaal uitgesloten worden van de internationale concurrentie, waardoor massale werkloosheid zou ontstaan. We kunnen ook niet zo onredelijk zijn te verwachten dat landen onze ingewikkelde eigendomsrechten beschermen als ze nog nauwelijks de middelen hebben om de mensenrechten te beschermen. We zouden vrijheid moeten stimuleren in plaats van valkuilen te creëren.
We moeten die regels hard aanpakken die erop gericht zijn bedrijven in hun eigen land voor te trekken die buitenlandse werkwijzen hanteren en zich tegen andere buitenlandse marktspelers keren. In dit geval kunnen we de regels afschaffen. We moeten in staat zijn regels door de vingers te zien die direct of indirect bedoeld zijn om de lokaal actieve bevolking of bedrijven te beschermen. Wij beschermden zelf onze bedrijven totdat deze sterk genoeg waren om op internationaal niveau te concurreren. Anderen moeten daartoe eveneens in de gelegenheid worden gesteld.
Christofer Fjellner (PPE-DE). – (SV) Het creëren van markttoegang betekent het afschaffen van tarieven en non-tarifaire belemmeringen in de wereldwijde handel. Dat is een uiterst belangrijke prioriteit voor het handelsbeleid van de Europese Unie. Het schept niet alleen mogelijkheden om zaken te doen voor Europese bedrijven, maar geeft ze tevens toegang tot betere en goedkopere producten in andere delen van de wereld. Het creëert welvaart in de hele wereld.
Het is ook een kwestie waarover naar mijn mening ongebruikelijke overeenstemming bestaat in het Europees Parlement. Dat doet mij genoegen in een tijd waarin protectionisme overal ter wereld in opmars is. Ik denk dan ook dat de mededeling van de Commissie en het verslag van de heer Guardans Cambó nu meer welkom zijn dan ooit.
Ik wil in deze discussie graag de aandacht vestigen op een andere kwestie die we niet mogen veronachtzamen: de andere kant van openheid. Ik denk dat deze twee kanten onafscheidelijk zijn. Europese ondernemingen hebben ook openheid binnen Europa nodig, zodat ze in staat zijn op mondiale schaal te concurreren en gebruik te maken van de markttoegang die we in andere landen kunnen creëren. In onze door globalisering gekenmerkte wereld, waarin steeds meer bedrijven mondiale toeleveringsketens hebben, kunnen onze eigen tarieven net zo schadelijk zijn voor onze succesvolle bedrijven als de tarieven die we in andere landen bestrijden.
Ik heb een concreet voorstel voor de commissaris, een voorstel dat misschien enigszins kan helpen bij de oplossing van dit vraagstuk. Als bedrijven problemen ondervinden wanneer ze handel drijven binnen de EU, kunnen ze dit melden bij Solvit, een uitstekend instrument om de mobiliteit in de interne markt te versterken. Indien een bedrijf problemen ondervindt bij de export naar een land buiten de EU, kan het hier melding van maken bij de Databank Markttoegang. Deze is eveneens uiterst belangrijk. Beide systemen bieden een basis voor de onderhandelingen over de vraag hoe de handel bevorderd kan worden. Laten we hopen dat we de Databank Markttoegang en Solvit zodanig kunnen ontwikkelen dat ook de mogelijke problemen die importbedrijven binnen Europa ondervinden, kunnen worden behandeld.
Als we dat doen, kunnen wij, net als de rest van de wereld, in een richting blijven gaan die gunstiger is voor de vrijhandel. Dan kunnen we laten zien dat Europa het voortouw neemt bij het openen van markten, zowel op eigen grondgebied als in het buitenland.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Guardans Cambó behandelt alle terreinen die te maken hebben met een versterkt partnerschap, waardoor Europese exporteurs gemakkelijker toegang wordt verleend tot de markten van derde landen.
Protectionistische werkwijzen, oneerlijke concurrentie en het opwerpen van bureaucratische barrières beperken vaak de toegang tot deze markten. Kleine en middelgrote ondernemingen scheppen de meeste banen in Europa, maar ervaren specifieke problemen bij de export. Hun mogelijkheden worden beperkt als gevolg van een gebrek aan middelen die nodig zijn voor onderzoek, nieuwe technologie, voor het verwerven van een zekere positie in die markten en voor de aanpassing van hun producten en diensten aan de wensen van de consument.
Het verslag benadrukt terecht de behoefte aan Europese, gouvernementele en diplomatieke hulpbronnen voor het verlenen van zinvolle hulp aan KMO’s. De Europese Unie moet haar logistieke activiteiten uitbreiden en gepaste steun bieden om het die ondernemers gemakkelijker te maken actief te zijn op de markten van derde landen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, we zijn net als de heer Mandelson bezorgd over het gebrek aan gelijke voorwaarden voor markttoegang en over de ongelijke behandeling van Europese producten waarmee veel partners geconfronteerd worden.
In de textielindustrie en de kledingbranche bijvoorbeeld berekent de EU een gemiddeld tarief van negen procent, wat wereldwijd een van de laagste tarieven is. Veel concurrenten leggen anderzijds tarieven op van tot dertig procent of nog meer, in combinatie met een heleboel non-tarifaire belemmeringen.
Opkomende economieën dienen daarom ook in zekere mate het beginsel van wederkerigheid in concessies te accepteren, overeenkomstig hun niveau van ontwikkeling en hun concurrentievermogen in een bepaalde sector. Op mondiaal niveau blijft de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en geografische aanduidingen tamelijk ontoereikend, hetgeen het relatieve voordeel van de grote toegevoegde waarde van Europese industriële en landbouwproducten neutraliseert.
De harmonisatie van internationale regelgevende modellen en bepalingen bevordert de toegang tot buitenlandse markten, hetgeen niet mag leiden tot een flexibeler Europees regelgevend kader inzake de bescherming van het milieu, sociale zaken, volksgezondheid en consumentenbelangen.
Precies het tegenovergestelde moet gebeuren: de doelstelling is convergentie, maar in een opwaartse beweging. Van speciaal belang is de classificatie van importen naar gelang van de betreffende specificaties en vereisten, evenals het zoeken naar succesvolle methoden om milieu- en sociale dumping te voorkomen.
Ten slotte wil ik benadrukken dat kleine en middelgrote bedrijven de kern moeten vormen van de nieuwe strategie voor markttoegang.
Ik complimenteer de rapporteur en de schaduwrapporteur, evenals de commissaris. We verwelkomen het initiatief van de Commissie over de nieuwe strategie voor markttoegang.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Mandelson, ook ik ben ervan overtuigd dat de delegaties van de Commissie en de nieuwe markttoegangsteams die in derde landen werkzaam zijn, een veel krachtiger mandaat nodig hebben. De Commisie moet naar mijn mening haar prioriteiten herzien bij de toekenning van menselijke middelen aan de delegaties van de EU, en het aantal delegatieleden in China, India, Rusland en Brazilië opvoeren. De lidstaten moeten een belangrijker aandeel hebben in de toewijzing van menselijke en financiële middelen aan deze delegaties, die in verhouding moeten zijn met hun handelsbelangen. Voorts moeten de Commissie en de lidstaten de samenwerking verbeteren met de Europese kamers van koophandel, handelsverenigingen en agentschappen van lidstaten in derde landen. Dit is essentieel voor de uitwisseling van informatie tussen delegaties, diplomatieke missies en de Europese ondernemersverenigingen. Vooral KMO’s zouden hiervan profiteren. De voornaamste doelstelling van onze strategie dient echter de wederkerigheid van handelsrelaties te zijn, vooral in China bijvoorbeeld, en een rigoureuzere handhaving van de internationale handelswetgeving, in plaats van deze handhaving als protectionisme te bestempelen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het wekte mijn belangstelling dat de commissaris de enige was die de wereldhandelsbesprekingen noemde. Wellicht is dit een gelegenheid om wat informatie te verkrijgen over de nieuwe mogelijkheden die een geslaagde WTO-overeenkomst ons zou verschaffen op de markten van onze voornaamste handelspartners. Mijnheer Mandelson, u zei echter ook dat een nieuwe lichting vrijhandelsovereenkomsten dit wellicht tot stand zou kunnen brengen. Erkent u uw nederlaag bij de WTO? Misschien zou u ons kunnen informeren over de laatste stand van zaken aangaande dit onderwerp, aangezien dit volgens mij een cruciaal onderdeel vormt van dit debat.
Mag ik u ook verzoeken bepaalde zorgen toe te lichten naar aanleiding van de huidige situatie omtrent het landbouwonderdeel van de WTO? Er bestaat bezorgdheid over verdere concessies van de EU met betrekking tot importtarieven op gevoelige producten, en een aantal grote stijgingen van tariefcontingenten als onderdeel van de agenda, aangezien er ook gekeken wordt naar hoeveel vooruitgang er door u bij de WTO wordt geboekt wat betreft de toegang voor niet-agrarische producten en diensten.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, aangezien wij het woord vragen in dit debat, willen we graag aandacht vragen voor een drietal zaken. Allereerst is het voor de Europese Unie van wezenlijk belang een standvastige en ondubbelzinnige houding aan te nemen in situaties waarin de exportbelangen van een lidstaat in gevaar worden gebracht als gevolg van oneerlijke praktijken van derde landen. In deze context moeten we de door de Europese Unie aangenomen houding erkennen bij het embargo dat ervoor zorgde dat aan Poolse vlees- en landbouwproducten de toegang tot de Russische markt werd ontzegd. Jammer genoeg werd deze houding tegenover Rusland pas aangenomen nadat Rusland al meer dan een jaar lang de Poolse export had beperkt en Polen gebruik had gemaakt van zijn veto om de voorbereidingen voor de overeenkomst tussen de EU en Rusland te vertragen.
Ten tweede dient de openstelling van de markten van de Europese Unie voor goederen en diensten van derde landen bepaald te worden door het beginsel van wederkerigheid. De Europese Unie moet er daarom als geheel op toezien dat exporteurs uit derde landen in hun productiekosten de extra kosten meerekenen die gemaakt worden om te voldoen aan milieunormen en normen voor sociale zekerheid voor werknemers in hun landen. Europese producten zullen het altijd afleggen tegen hun concurrenten op de wereldmarkt indien geen rekening wordt gehouden met de bovengenoemde kosten.
Ten derde moet men bij het openstellen van de EU-markt voor agrarische producten uit derde landen zeer behoedzaam te werk gaan. Als de markt geheel wordt opengesteld, zullen veel sectoren van de Europese landbouw simpelweg verdwijnen, wat de voedselzekerheid in Europa in gevaar zal brengen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, open economieën en markten zijn kenmerkend voor de hedendaagse markteconomie, de economie van de 21ste eeuw. Dit is het startpunt van de mondiale economie. Niet alle economische entiteiten zijn echter in een positie om het hoofd te bieden aan concurrentie, met name wanneer de concurrentie niet altijd eerlijk is en wordt gedomineerd door de groten en machtigen der aarde.
Zowel grote als kleine bedrijven kunnen importeren, maar grote bedrijven hebben meer mogelijkheden als het gaat om de ontwikkeling van de export. Dit is het gevolg van de aanzienlijke investeringen die vereist zijn voor promotie en het opzetten van een volledig logistiek systeem wanneer bedrijven hun intrede doen op nieuwe markten. Het lijkt daarom zinvol voor KMO’s om zich te verenigen door middel van gezamenlijke actieplannen om de export te ontwikkelen, met name voor de exportbevordering.
Er dient een zekere mate van ondersteuning en staatshulp aan bedrijven te worden toegestaan op het gebied van exportbevordering, meer bepaald op het gebied van knowhow. Ook op WTO-niveau dient overeenstemming te worden bereikt over de ontwikkeling van de handel tussen KMO’s. De toegankelijkheid van de informatie over bedrijven die op de wereldmarkt actief zijn, is belangrijk. De kwaliteit van de handel moet worden verbeterd, en het creëren van gelijke mogelijkheden voor markttoegang heeft prioriteit.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u en de geachte Parlementsleden bedanken voor het bijzonder constructieve en nuttige debat over dit uitstekende verslag. Ik ben vooral het Parlementslid erkentelijk dat dringend opriep tot een herziening van de toewijzing van personeel aan Commissiedelegaties in belangrijke economieën. Ik vind dit een uitstekend voorstel, dat ik zonder enige twijfel aan mijn collega’s zal voorleggen. Ik zou hier voor u de bijzonderheden kunnen herhalen over het kleine aantal delegatieleden dat bijvoorbeeld werkt aan handelskwesties in China, vergeleken met het aanzienlijk grotere aantal medewerkers dat zich bezighoudt met het kleine beetje ontwikkelingshulp en –samenwerking in dat land, in verhouding tot de biljoenen euro’s die voor Europa wat betreft de handel op het spel staan. Maar dat doe ik niet; ik zal deze mededeling simpelweg bewaren en doorgeven.
Ik pleit niet voor vrijhandelsovereenkomsten ten koste van de WTO-besprekingen. Eenieder die bekend is met de mondiale handelsstrategie voor Europa die we in november 2006 presenteerden zal zich realiseren dat de diepgaande, veelomvattende vrijhandelsovereenkomsten die ik aanhang, en die werkelijk bijdragen aan de groei van de totale wereldhandel en deze niet slechts een andere richting geven, kenmerkend zijn voor onze houding en onze betrokkenheid bij de WTO-onderhandelingen, de Doharonde. Ik kan het geachte Parlementslid verzekeren dat ik blijf werken aan het succes van deze besprekingen, in plaats van aan hun mislukking. Geruchten over verdere onacceptabele of ongepaste concessies inzake de landbouw zijn ongegrond. Sterker nog, de enige geruchten die ik heb meegekregen over dergelijke ongerechtvaardigde concessies kwamen van de Ierse minister van Buitenlandse zaken in de Raad Algemene Zaken vandaag. Deze geruchten schijnen te circuleren binnen een relatief kleine groep belanghebbenden.
Het feit is dat we met de landbouw – en andere terreinen van de Dohabesprekingen – zo ver zullen gaan als verstandig is voor ons om bij te dragen aan het slagen van de wereldhandelsbesprekingen, maar dit moet uiteraard wel gebeuren binnen de grenzen van het mandaat dat wij op basis van de GLB-hervorming van 2003 hebben gekregen.
Het is waar dat we twee nieuwe onderhandelingsteksten hebben die de afgelopen weken door de voorzitters van de onderhandelingsgroepen gepresenteerd zijn. De tekst over de landbouw bevat onderdelen die niet helemaal naar onze zin zijn, maar er is niets in die tekst dat we niet aankunnen of dat ons dwingt de grenzen van ons mandaat te overschrijden.
In het geval van niet-agrarische markttoegang – industriële goederen – is de situatie naar mijn mening niet zo rooskleurig. Op dit terrein heeft de nieuwe tekst die door de voorzitter is gepresenteerd, een grotere instabiliteit gecreëerd in plaats van steviger fundamenten. Dat betreur ik, maar dat is opnieuw iets waarmee we aan de slag moeten en waarin we door middel van onderhandelingen onze weg moeten vinden.
Deze debatten zouden niet zo aangenaam zijn als we het zonder de heer Schlyter’s bijdragen moesten stellen. Wanneer hij intervenieert voel ik mij altijd versterkt in mijn persoonlijke betrokkenheid en overtuiging wat betreft vrijhandel. Zijn interventies overtuigen me altijd dat we inderdaad op de juiste weg zijn. Het is geen kwestie van het arme kleine Europa dat strijd voert tegen de machtige titanen van de opkomende economieën, en evenmin van een soort vlaag van agressief en intimiderend gedrag die de Commissie op het gebied van handel in zijn greep houdt, waarbij we zonder overleg of overwegingen onze belangen aan anderen trachten op te leggen.
Diegenen van ons die in internationale handel geloven, zijn op zoek naar evenwicht, terwijl wij op zoek zijn naar wederkerigheid, maar tevens naar gemeenschappelijke voordelen. Wanneer we openingen zoeken in de economieën van anderen, doen we dat niet slechts om onszelf tevreden te stellen of om onze eigen belangen en behoeften te dienen. We leveren ook een bijdrage aan de welvaart en groei van de economieën wier grotere openheid we nastreven.
Vanzelfsprekend is de liberalisering van economieën iets wat stap voor stap bereikt moet worden. Het is een groeiproces, geen oerknal of een plotse schok. Het is een feit dat opkomende economieën profiteren van grotere openheid. Dit houdt in dat er sprake is van zinvolle concurrentie die innovatie stimuleert en de productiviteit in die economieën prikkelt; het betekent een verlaging van de kosten van de input in lokale bedrijven, lager geprijsde goederen voor consumenten in die opkomende economieën, en, ten slotte, de aanvoer van kapitaal, technologieën, creativiteit en moderne managementtechnieken naar die opkomende economieën.
In feite zorgt dit proces van opening en integratie met betrekking tot de wereldeconomie dat de groei en versterking van deze opkomende economieën gewaarborgd wordt, zodat hun bedrijven in staat worden gesteld te groeien, dat de nodige werkgelegenheid wordt gecreëerd voor hun werknemers, en dat er producten en diensten voor de export gegenereerd worden zodat ze een groeiend aandeel in de internationale handel kunnen creëren en garanderen. Met andere woorden, openheid zorgt voor openheid, en waar handel is, is handel. Onze welvaart en onze mogelijkheden bieden kansen aan diegenen die in de opkomende economieën wonen en werken. Het is, anders gezegd, een heilzaam proces waarover we praten, en dat is waar de strategie voor markttoegang, waarover rapporteur een uitstekend verslag heeft gepresenteerd, helemaal om draait.
Tot slot zou ik willen zeggen dat, als het gaat om lokale aankoopregelingen, het inderdaad belangrijk is het vermogen van opkomende economieën en ontwikkelingslanden te ondersteunen en te stimuleren om hun plaatselijke inkoopmarkten te bevoorraden. Echter, als dit leidt tot hogere kosten voor overheidsopdrachten in die landen, tot onzorgvuldigheid, een gebrek aan transparantie, en inderdaad in sommige gevallen tot corruptie bij de uitvoering van overheidsopdrachten, wie draagt dan de kosten hiervan? Het antwoord is: diezelfde lokale bevolking, die plaatselijke werknemers en diezelfde belastingbetalers in opkomende economieën en ontwikkelingslanden die zich nauwelijks kunnen permitteren deze kosten op zich te nemen.
Daarom is het belangrijk openheid en transparantie te introduceren in het beleid en de praktijk van overheidsopdrachten in opkomende economieën, niet om de “arme kleine” Europese Unie te behagen en tevreden te stellen.
Ignasi Guardans Cambó, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, meer kan ik bijna niet zeggen. Laat ik allen danken die dit debat hebben verrijkt, niet alleen vandaag maar sinds het allereerste begin van de discussie, door hun bijdragen, amendementen en zelfs de informele gesprekken die we hebben gevoerd. Dat heeft geleid tot de uiteindelijke tekst, die niet alleen het werk is van de rapporteur, maar van allen die erbij betrokken waren.
De meesten van ons waren het eens over de diagnose, en ik was zeer verbaasd over de toon van sommige commentaren uit het “groene” segment van dit Huis. Het zou interessant zijn om de betreffende collega op pad te sturen en ter plekke de resultaten en gevolgen van vrijhandel te laten aanschouwen, en vervolgens op bezoek te gaan bij een middelgroot bedrijf, bijvoorbeeld in de buurt van Barcelona, waar ik woon, en uit te leggen dat dit een “koloniale benadering” is. Ik kan veel voorbeelden noemen van bedrijven die een gevecht voeren om te kunnen exporteren, omdat een groot deel van hun activiteiten afhankelijk is van de export. Hij zou misschien graag tegen de werknemers van die fabrieken willen zeggen dat ze zich gedragen als Europese kolonisten als ze proberen het marktaandeel van het door hen geproduceerde exportproduct te vergroten. Als China handelsbelemmeringen invoert die verhinderen dat het datgene wat het fabriceert, ook kan exporteren, staan zijn banen op het spel.
Het gaat hier niet alleen om grote woorden over grote Europese bedrijven die zich kolonialistisch gedragen, het gaat om iets veel wezenlijkers. Hoewel iedereen het recht heeft de zaken voor te stellen zoals hij dat wil, moet ik zeggen dat de idee dat dit een “kolonialistisch” verslag is, mij werkelijk heeft verrast en door veel exporteurs in mijn land zelfs als komisch zou kunnen worden bestempeld.
Het is echter duidelijk dat we het over het algemeen eens zijn over de diagnose. Zoals de Commissie al zei, is dit iets waarmee de Raad is begonnen, dat door de Commissie is voortgezet en dat nu wordt gesteund door het Parlement. Dat legt natuurlijk een grote verantwoordelijkheid op uw schouders, mijnheer Madelson, omdat we een gemeenschappelijke visie delen. Laat ik nogmaals benadrukken dat dit een dynamisch proces en een nieuwe strategie is, en dat sommige onderdelen inderdaad nieuw zijn en moeten worden gevolgd. Mag ik een punt uit het verslag citeren dat door onze collega werd onderstreept en dat u erg beviel: “roept de Commissie ertoe op de prioriteiten ten aanzien van het inzetten, en eventueel uitbreiden, van personeel voor de delegaties van de EU te herzien, zodat er meer personeel beschikbaar komt voor het opstarten en succesvol laten functioneren van markttoegangsteams”. Hetzelfde geldt voor wat in het verslag wordt gezegd over de KMO’s. Er staan een groot aantal nieuwe zaken in dit verslag, en we wensen u veel geluk bij de uitvoering ervan.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats op dinsdag, 19 februari 2008.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Tokia Saïfi (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het concurrentievermogen van Europese bedrijven moet een kernpunt worden op de agenda van de Gemeenschap, want alleen op die manier zullen we in staat zijn om banen voor hoogopgeleiden te creëren, de economische groei van Europa veilig te stellen, het voortbestaan van het Europese bijstandsstelsel te garanderen en te verzekeren dat de EU een vooraanstaande handelsmacht blijft in de eenentwintigste eeuw.
Om te zorgen dat dit concurrentievermogen behouden blijft moeten we voorwaarden voor markttoegang ontwikkelen die eerlijk, rechtvaardig en wederzijds zijn. De Europese markt is in feite een van de meest open en concurrerende markten ter wereld, wat hoofdzakelijk te danken is aan het recht op vrije concurrentie, dat open en eerlijke handel binnen de EU garandeert.
Desalniettemin heeft de Europese Unie als het gaat om buitenlandse handel nog steeds te maken met ontelbare zakelijke belemmeringen, aangezien de markten van de belangrijkste Europese handelspartners niet dezelfde mate van openheid en transparantie tentoonspreiden als de communautaire markt. We moeten daarom dringend stappen ondernemen om opnieuw wederzijdse voorwaarden voor de markttoegang tot derde landen, en meer in het bijzonder opkomende landen, vast te stellen, en beperkende handelspraktijken te bestrijden. We moeten snel en standvastig te werk gaan om ervoor te zorgen dat onze KMO’s volledige en onbeperkte toegang tot alle markten hebben, met name in de sector van overheidsopdrachten.
27. Hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten (debat)
De Voorzitter. − Het volgende onderwerp is de verklaring van de Commissie over de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik bevind mij vanavond in de gelukkige omstandigheden dat ik met genoegen kan reageren op twee onderwerpen in het Parlement. Ik ben zeer verheugd dat het mij is gelukt helemaal uit Kiev terug te komen om aan dit debat deel te nemen.
Allereerst wil ik daarom het Parlement bedanken voor de uitnodiging en de mogelijkheid om deze verklaring over handelsbescherming af te leggen. Tevens wil ik het Parlement bedanken voor zijn nauwe betrokkenheid bij dit dossier, die is gebleken uit onze discussies tijdens plenaire bijeenkomsten en in de Commissie internationale handel.
In 2006 waren de Commissie en de Raad het eens over de noodzaak voor een herziening van de Europese handelsbeschermingsinstrumenten. Het doel van die herziening was ervoor te zorgen dat Europa’s essentiële instrumenten de eigen werknemers en bedrijven zouden beschermen tegen oneerlijke handel en zo doeltreffend mogelijk zouden blijven functioneren, met name met het oog op de ingrijpende veranderingen in de wereldeconomie, waarin Europese bedrijven mondiale toeleveringsketens beheren en waar de verscheidenheid van economische belangen tussen Europese bedrijven onvermijdelijk steeds complexer wordt en steeds moeilijker te beoordelen en te controleren.
Na onze herziening en de publieke raadpleging, en met steun van het College, werkte ik met mijn beambten aan een reeks voorstellen voor de aanpassing van de handelsbeschermingsvoorschriften van de EU die bedrijven daadwerkelijke verbeteringen zouden moeten bieden wat betreft de toegankelijkheid, transparantie, snelheid en duidelijkheid. Voorbeelden hiervan zijn een betere toegang tot documenten, meer ondersteuning voor kleine bedrijven die gebruik maken van het stelsel voor handelsbescherming, en de snellere toepassing van voorlopige maatregelen.
We stelden ook voor om door middel van ontwerprichtsnoeren meer helderheid te verschaffen over de toepassing van EU-voorschriften op twee belangrijke gebieden. Ten behoeve van ons onderzoek en onze beoordeling van handelsbescherming vroegen wij ons allereerst af welke overwegingen bepalen hoe groot de productie buiten Europa moet zijn voor een bedrijf om te worden uitgesloten van een behandeling als Europees bedrijf.
De tweede vraag was, met het oog op de overwegingen die moeten worden gebruikt in de communautaire belangentest: wat stelt ons in staat om te bepalen dat handelsbeschermingsactiviteiten inderdaad in het bredere economisch belang zijn van de Europese Unie – iets wat naar mijn mening steeds complexer wordt en steeds moeilijker te analyseren, aangezien er situaties zijn die zeker niet zo eenvoudig en zwartwit zijn als ze wellicht aan de oppervlakte lijken, of in het verleden waren, toen het klassieke handelsbeschermingsmechanisme nog in gebruik was.
De bedoeling van deze beide aandachtsgebieden is grotendeels om de gevestigde praktijken te classificeren, hetgeen helderheid en voorspelbaarheid zou scheppen voor bedrijven en voor de besluitvorming in netelige kwesties, waar we de afgelopen jaren ervaring mee hebben gehad en waar we, naar mijn idee, de komende jaren eerder meer als minder mee te maken gaan krijgen.
Wat ook uw positie is met betrekking tot de verdiensten of de gebreken van antidumping, dit zijn denk ik nuttige zaken om te verbeteren, te verhelderen, en richtsnoeren voor op te stellen, zodat diegenen die oproepen tot het gebruik van deze instrumenten meer zekerheid en voorspelbaarheid wordt geboden.
Het zou evenwichtig zijn een reeks ter zake doende voorstellen op te stellen. Deze zouden een overeenkomstig standpunt weerspiegelen in het debat tussen alle betrokken partijen en de lidstaten. Gezien de grote verscheidenheid aan standpunten die in de Europese Unie worden gebezigd over het thema handelsbescherming, heeft het geen nut en levert het geen voordeel op te trachten het zwaartepunt, wat betreft het doel en de toepassing van onze handelsbeschermingsinstrumenten, te verschuiven in de ene of de andere richting. Wat nodig is, is een route te bepalen en vast te stellen die ons, globaal gezegd, in het midden doet uitkomen.
Hoewel onze inspanningen door mensen vaak zijn afgeschilderd als pogingen om een bepaalde richting te kiezen, kan deze indruk alleen zijn gewekt bij personen die niet op de hoogte waren van onze voorlopige conclusies en voorstellen, aangezien dit pakket niets bevat dat onze capaciteiten om oneerlijke handel te bestrijden verzwakt, en ook niets dat de basis van de toepassing van onze handelsbeschermingsinstrumenten wezenlijk verandert.
Na raadpleging is echter duidelijk geworden dat deze kwestie politiek gevoelig ligt en nog altijd aanzet geeft tot levendige debatten en soms, naar ik moet bekennen, tot verschillen van mening.
Een pakket voorstellen dat de verschillende zorgen die in het debat zijn geuit in evenwicht brengt, zal naar mijn mening op dit moment niet de nodige steun krijgen, en het is beter om te bouwen op consensus dan te trachten de huidige onverenigbare standpunten – over wat voor opheldering en welke hervormingen zouden moeten plaatsvinden – met elkaar te verenigen.
De politieke omstandigheden waarin over dit onderwerp is gediscussieerd, zijn niet eenvoudig. Sommigen stellen dat we, in een tijd waarin we partners als China onder druk zetten om eerlijk te handelen, niet het risico moeten lopen om ook maar de indruk te wekken dat de EU haar teugels wat betreft handelsbescherming laat vieren. Daartoe bestaat geen enkele reden of intentie, maar desondanks suggereren sommigen dat zelfs het wekken van een indruk onverstandig zou zijn op dit moment.
Daarnaast hebben de onderhandelingen over de voorschriften tijdens de Doharonde, met name de tekst van de voorzitter, de internationale omgeving van de handelsbeschermingsinstrumenten aanzienlijk in beroering gebracht, op grond van de verrassende, en eerlijk gezegd onacceptabele, inhoud van de tekst. Ik denk niet dat er een voorzitterstekst is in de geschiedenis van voorzittersteksten in het kader van de Doharonde die minder steun heeft ontvangen van de verschillende leden van de WTO dan de huidige voorzitterstekst over de voorschriften.
Maar onze doelstelling is bovenal het versterken van de overeenstemming over de toepassing van handelsbeschermingsinstrumenten, hetgeen ze functioneler zal maken, en het is als commissaris niet mijn taak om die eenheid te verzwakken.
De realiteit is dat vandaag de overeenstemming die ik graag zou willen zien niet voldoende aanwezig is bij onze lidstaten. Dat betekent niet dat de ene kant van dit debat goed is en de andere verkeerd, maar alleen dat beide kanten moeten blijven werken aan een grotere consensus en, eerlijk gezegd, aan een groter gevoel van solidariteit over de toepassing van deze instrumenten.
Ik stel voor om dat te stimuleren. We zullen doorgaan met het raadplegen van de ideeën die we hebben geopperd en met het werken aan overeenstemming op grond van onze ervaring.
Tot slot zou ik graag deze opmerking willen maken. De druk die door de wereldwijde economische veranderingen wordt uitgeoefend op ons stelsel voor handelsbescherming is blijvend van aard. Deze gaat niet weg, maar wordt eerder sterker. De druk zal steeds verder oplopen. Het zal steeds moeilijker, en niet gemakkelijker, worden om onze capaciteiten te gebruiken om de traditionele consensus en solidariteit tot stand te brengen. Het is derhalve des te belangrijker dat de Commissie een grotere rol gaat spelen en ons de weg wijst tussen de verschillende en tegengestelde belangen en standpunten die bedrijven en lidstaten met betrekking tot dit onderwerp hebben.
Ik ben van mening dat toekomstige kwesties zullen uitwijzen dat er behoefte is aan die roep om helderheid, en zullen aantonen dat er behoefte is aan het type richtsnoeren dat we oorspronkelijk hadden ontworpen. De vragen die we ons bij het begin van deze herziening stelden zullen over zes maanden, een jaar of twee jaar nog steeds gelden, en ik geloof dat ze te zijner tijd aan de orde gesteld moeten worden.
Onze uitdaging is om samen economisch en politiek geloofwaardige antwoorden te geven, en de Commissie zal met die gedachte in haar achterhoofd blijven werken.
Christofer Fjellner, namens de PPE-DE-Fractie. – (SV) Dank u, mijnheer Mandelson. Toen u hier de laatste keer stond, sprak u over de noodzaak van een hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten. U sprak met overtuiging over hoe globalisering en wereldwijde toeleveringsketens de eerste vereisten voor handelsbeschermingsinstrumenten hadden gewijzigd, en dat deze derhalve herzien moesten worden om hun effectiviteit te behouden en rekening te houden met de belangen van de Gemeenschap. Alles wat u destijds zei is nog steeds waar. We hebben een hervorming van de instrumenten nodig.
Sindsdien is het echter ongelofelijk moeilijk gebleken om hervormingen tot stand te brengen. De conflicten tussen Europese bedrijven en tussen de lidstaten zijn aanzienlijk. Maar dat neemt niet weg dat er hervormingen nodig zijn; in tegenstelling. Het feit dat alles zodanig besmet is en dat we naar mijn mening voorbeeld na voorbeeld te zien krijgen van dezelfde strijdformaties die staan opgesteld in dezelfde voorspelbare rijen, toont aan dat we behoefte hebben aan verandering. We hebben behoefte aan een nieuwe visie over het instrument en aan een zodanige consensus dat we weer verenigd worden.
Nu de hervormingen zijn uitgesteld, lijken deze zeer ver weg. Behalve mij zijn er zeker ook anderen die dit betreuren. Om echter te gaan redetwisten over wiens fout het was – of het een fout was van de lidstaten, of de Commissie verantwoordelijk was of welke lidstaten de zaak dwarsboomden – heeft geen zin. Het aanwijzen van een schuldige zal niemand goed doen.
Want, hoewel er momenteel een halt is toegeroepen aan het voorstel, moeten de ideeën niet begraven worden. We moeten deze kwestie niet vergeten. We moeten erover blijven discussiëren en ons richten op die zaken waar we het zowaar over eens zijn. Ik denk dat dat nog behoorlijk veel is. Het gaat over transparantie en over openheid, en waarschijnlijk ook over duidelijker voorschriften over hoe we de belangen van de Gemeenschap kunnen waarborgen. Wellicht gaat het zelfs over de wijze waarop de definitie van bedrijven uit de Gemeenschap kan worden gemoderniseerd.
Maar dat impliceert dat we het debat levend houden en blijven doorgaan met debatteren en compromissen sluiten. Ik hoop dat we dat hier zullen doen, in het Europees Parlement. Ik hoop tevens dat de lidstaten en de Commissie het debat levend zullen houden.
Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. – (NL) Voorzitter, ik wil beginnen met de commissaris te danken voor zijn toelichting en ook zijn eerlijkheid bij het uitleggen van de dilemma's waarmee hij geconfronteerd wordt als hij met zijn collega's en met de lidstaten praat over de hervorming van het handelsdefensiemechanisme van de Europese Unie. Dat is één. En ik ben blij dat u ook eerlijk zegt waarom u niet op dit moment met voorstellen kunt komen, omdat het gewoon heel erg moeilijk is om binnen de Europese Unie overeenstemming te vinden over wat nu de beste weg vooruit is.
Wat de commissaris ook benadrukt is dat het van belang is een brug te vinden tussen die landen die vooral met handel hun geld verdienen en die landen die het vooral van productie moeten hebben. Ik kom zelf uit een handelsland, Nederland, maar ik begrijp heel goed de zorgen die landen als Frankrijk of Duitsland, die een grote productiebasis hebben, hebben over de ontwikkeling van de wereldhandel en de bescherming. Voor hen is er ook de noodzaak om hun eigen industrie te beschermen. Het is dus van groot belang die brug te vinden en het is ook belangrijk dat de commissaris zich daar vooral wil voor inspannen.
Ik vind wel dat de discussie gevoerd moet worden. We moeten ook durven praten over de noodzaak van hervorming van die handelbeschermingsinstrumenten omdat we te maken hebben met snelle veranderingen in de internationale economie. Waar zou je dan over moeten discussiëren? Ik zeg met name discussiëren, want de antwoorden heb ik ook nog niet allemaal. Er moet gediscussieerd worden over transparantie in het systeem, over de grotere flexibiliteit die nodig is, over een betere definitie van wat een Europees bedrijf is, over sociale en milieuaspecten in verband met het vaststellen van het belang van de Europese Gemeenschap. Dat zijn een aantal punten waarover we als Parlement moeten discussiëren en proberen tot conclusies te komen die we vervolgens dan weer kunnen wisselen met de commissaris.
Ik denk dat het te vroeg is, ook vanuit mijn eigen fractie, om nu al met heel concrete voorstellen te komen over hoe het zou moeten. Ik ben bereid de discussie aan te gaan over de noodzaak van hervorming en dan na te denken over de vraag hoe een aantal richtingen kunnen worden aangegeven waarlangs we verder zouden willen werken. Dat vergt ook in mijn fractie nog een enorme discussie, net zoals dat in de Raad en de Commissie het geval is. Laten we dat proberen. Ik ben het met de commissaris eens. Of het nu binnen zes maanden of binnen twaalf maanden of binnen twee jaar geformuleerd wordt, laten we in ieder geval met het debat beginnen. Want we kunnen gewoon niet negeren dat er in de wereld een aantal veranderingen zijn, ook in de wereldeconomie, waaraan ons handelbeschermingssysteem moet worden aangepast. Dat lijkt me een belangrijke start van een discussie en ik ben blij dat de commissaris zo eerlijk is geweest over de problemen waarmee hij zelf wordt geconfronteerd.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Dank u, commissaris. Debatten met u zijn altijd onderhoudend! Ik voel me ook gesteund in mijn visie dat eerlijke handel beter is dan vrijhandel, en dat handel op basis van solidariteit met een zwakkere handelspartner vanzelfsprekend belangrijker is dan eerlijke en wederzijdse handel volgens de voorschriften.
Maar nu over naar de TDI, de handels- en ontwikkelingsindex.
Voor het overige moeten we misschien elkaars boekenkast eens inspecteren, zodat we onze achtergronden leren begrijpen onder het genot van een kop rooibosthee? U kunt ook met me meekomen naar de stortplaats waar ik politiek actief werd, en mijn Braziliaanse straatkinderen ontmoeten.
Maar terug naar de handels- en ontwikkelingsindex. Wat is een Europese onderneming? Dat is in deze tijd moeilijk te omschrijven, en als gevolg daarvan is het wellicht ook moeilijk om het concept toe te passen. Wat voor belang is een werkelijk Gemeenschapsbelang? Dat van de consumenten? De vrijwilligersorganisaties? Kleine bedrijven, of grote bedrijven? Het is in het geheel niet gemakkelijk om dit te definiëren, wat inhoudt dat het op dit moment moeilijk is om het instrument toe te passen, behalve in bepaalde voor de hand liggende gevallen.
Er is een dimensie aan dit alles die geheel ontbreekt, en ik ben van mening dat het enorm interessant zou zijn als u hierop terugkomt wanneer u nieuwe voorstellen presenteert. Zouden ecologische en sociale dumping niet gelijk moeten worden gesteld aan rechtstreekse dumping? Is er een verschil als een bedrijf zich voor een biljoen euro aan milieuvoorschriften onttrekt en sociale bepalingen ontduikt, of als het een biljoen euro ontvangt in de vorm van staatshulp? Het zou interessant zijn als u een discussie aangaat met de Wereldhandelsorganisatie en bekijkt of we kunnen doorgaan op die vraag.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, om heel eerlijk te zijn ben ik blij dat de door u voorgestelde hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten niet is geslaagd. U probeerde de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten op de voorgrond te plaatsen door deze op te nemen in de strategie voor Europa als wereldspeler. Zelfs als we veronderstellen dat deze hervorming zin zou hebben gehad, is het overduidelijk dat we deze instrumenten daar moeten versterken waar ze van nut blijken, in plaats van ze volledig af te schaffen. Deze laatste doelstelling was echter de reden van uw mededeling in november 2007. U ging voorbij aan de grote meerderheid die voor het behoud van het bestaande systeem was, terwijl slechts een kleine minderheid tegen handhaving was en voor een geleidelijke afschaffing van het systeem. De manier waarop het hervormingsproject op het niveau van de Commissie tot stilstand kwam, toont aan dat de grote meerderheid van de lidstaten en veel van uw collega’s deze voorstellen als onacceptabel beschouwden en dat ze in wezen afgestemd waren op een kleine maar zeer welbespraakte lobby.
Wie zouden van deze hervorming hebben geprofiteerd? Niet de Europese werknemers, die het risico lopen hun banen kwijt te raken omdat zeer grote bedrijven in staat waren gebruik te maken van uw veelgeprezen relatieve voordelen in opkomende economieën. Niet de werknemers in deze landen, die zich moeten handhaven onder onacceptabele arbeidsomstandigheden; en zeker niet de Europese bedrijven – en ik spreek als ondernemer – die hun productiewerkzaamheden uitvoeren overeenkomstig de relevante Europese wetgeving, en die niet van plan zijn hun winsten een torenhoge vlucht te laten nemen door misbruik te maken van de gebrekkige sociale en milieunormen in bepaalde derde landen.
Deze voorstellen hadden niets te maken met eerlijkheid en rechtvaardigheid in wereldwijde handelsrelaties en tussen bedrijven. De belangrijkste begunstigden zouden in feite de grote importeurs zijn, die vanzelfsprekend geïrriteerd zouden zijn door elke poging om hun corrupte praktijken in te dammen. De begunstigden zouden de groothandelaren en distributeurs van formaat zijn geweest, die de vloer aanvegen met consumentenbelangen en die liever het feit verdoezelen dat consumenten ook arbeiders, burgers en belastingbetalers zijn. De begunstigden zouden degenen binnen de EU zijn wiens belangrijkste zorg hun winst is, terwijl ze vergeten dat de Europese Unie op de allereerste plaats ontwikkeld moet worden op basis van onderlinge solidariteit en steun.
Het stelsel van handelsbeschermingsinstrumenten dat we nu tot onze beschikking hebben is niet perfect, maar het is het stelsel dat het beste functioneert in vergelijking met andere stelsels in de wereld. Dat is overigens niet slechts mijn visie; u – de Commissie – voerde in 2006 een onderzoek uit dat dezelfde conclusie bevat. Voordat we nieuwe hervormingen introduceren op dit gebied, moeten we eerst afwachten en bekijken welke ontwikkelingen er binnen de Wereldhandelsorganisatie zullen plaatsvinden. Bij een dergelijke hervorming moet rekening worden gehouden met wat onze handelspartners doen, in plaats van eenzijdig afstand te doen van alle rechtsinstrumenten die ons beschermen tegen dumping: rechtsinstrumenten die overigens gebaseerd zijn op een reeks op internationaal niveau overeengekomen voorschriften.
Helaas moet ik hieraan toevoegen dat ik de handelwijze van de Commissie bij de toepassing van de handelsbeschermingsinstrumenten in 2007 niet kan goedkeuren. Veel lidstaten en andere belanghebbenden hebben geprotesteerd tegen het feit dat de door de Commissie voorgestelde wijzigingen al in werking traden voordat de Raad en het Parlement de kans hadden er een mening over te vormen. DG Handel heeft de afgelopen maanden gewoonweg op eigen initiatief een aantal van de bestaande beginselen van interinstitutionele samenwerking ingetrokken. Als gevolg daarvan zijn er in het geheel geen zaken ter hand genomen. Ik kan alleen maar hopen, en ik zou u willen vragen dat te bevestigen, dat deze manier van samenwerken tussen de Commissie en het Parlement in de toekomst niet blijft voortbestaan. Ik zou u tevens willen vragen uw belangrijkste voorstellen inzake het kader voor de handelsbeschermingsinstrumenten voor te leggen aan de Commissie internationale handel, en serieuze discussies te voeren met het Parlement, voordat deze voorstellen ten uitvoer worden gebracht.
Daniel Caspary (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, deze kwestie is de afgelopen dagen en weken enkele personen teveel geworden. In de Commissie kreeg een aantal mensen bijna een hartaanval toen ze het eerste ontwerpverslag lazen.
De Commissie heeft het initiatief een halt toegeroepen omdat u, commissaris, blijkbaar overdonderd was door de taak een hervormingsvoorstel te produceren waarmee u een meerderheid van de stemmen kon bemachtigen. Onze parlementaire administratie was tevens overdonderd en zette het debat van vandaag op de agenda met de onzinnige titel “Verklaring van de Commissie – Hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten”, terwijl op de sprekerslijst wordt gerept over “Hervorming van consumentenbeschermingsinstrumenten”, wat niet veel beter is. Als ik een blik werp op de publieke tribune, lijkt het wel alsof de leden van het publiek ook overweldigd zijn en zich hebben opgepakt en naar een restaurant of naar huis zijn gegaan. Wellicht kijkt er ten minste nog iemand mee via het internet, en hopelijk zullen we hier in de Kamer een overzicht behouden.
Ik vind het zeer betreurenswaardig dat de Commissie er niet in is geslaagd een hervormingsvoorstel te produceren dat een meerderheid kon bemachtigen in de Raad en in het Parlement. Dit is zeker niet een goede tijd voor dit soort hervormingen, maar niemand hier had kunnen voorspellen dat de hervorming zo jammerlijk zou mislukken.
Wat is er op dit moment belangrijk? Ten eerste, zal de Commissie het Parlement tijdig op de hoogte stellen van haar plannen om deze hervorming opnieuw ter hand te nemen, en zal zij ons betrekken bij elk stadium? Ik zou u speciaal willen wijzen op de medebeslissingsrechten in het Verdrag van Lissabon.
Ten tweede, zal er nu een hervorming plaatsvinden via de achterdeur, zonder een besluit door de Raad en het Parlement? Of zult u, commissaris, oprecht – zoals zojuist is geopperd – proberen het vertrouwen te herstellen? De handelsbeschermingsinstrumenten moeten worden toegepast volgens de huidige voorschriften en praktijken.
Ten derde, waarom bent u juist nu bezig met wijzigingen op het gebied van personeel in het betrokken departement? We zullen de gedragingen van de Commissie en DG Handel de komende weken zeer nauwlettend in het oog houden.
Erika Mann (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u hebt zeker geen gemakkelijke taak. U hebt een van de meest ingewikkelde portefeuilles om mee te werken. Het terrein van de handel, waaronder buitenlandse handel, is een terrein dat geconfronteerd wordt met compleet nieuwe uitdagingen. We praten al jaren over globalisering, maar ik denk dat we pas nu beginnen te beseffen wat dat werkelijk inhoudt.
In uw beroemde toespraak in Berlijn, de Churchill-lezing, zei u dat Europa blootstaat aan nieuwe uitdagingen en dat sinds het einde van de oorlog de uitdagingen zijn veranderd, omdat het referentiekader niet langer Berlijn of Parijs is maar Mumbai, Sjanghai en de andere grote steden van de opkomende economieën. Wij delen uw visie. U hebt het geheel bij het rechte eind. Wij zien dit net zoals u. We zien de uitdagingen die de Europese Unie het hoofd moet bieden in een nieuwe internationale en mondiale context. China is echt. China is niet slechts een mythe of een voorstelling; China is voor ons allen een realiteit geworden en een symbool van verandering. De vraag is, welke conclusies trekken we hieruit? U concludeert dat we de instrumenten moeten veranderen. U concludeert dat we de uitdagingen het hoofd moeten bieden door de handelsbeschermingsinstrumenten aan te passen of op andere gebieden veranderingen in te voeren.
Mijn fractie heeft geen beslissend antwoord gevonden, maar we hebben zeker meer twijfels. Zoals u hier kunt horen, wordt die twijfel in dit Huis gedeeld. We twijfelen omdat deze beschermingsinstrumenten hun waarde hebben bewezen. De beschermingsinstrumenten hebben een zekere flexibiliteit. Ze kunnen op verschillende manieren worden geïnterpreteerd. Ze kunnen rekening houden met de uiteenlopende belangen van bedrijven, en ze kunnen de belangen van de Gemeenschap op verschillende wijzen interpreteren. De test kan op diverse manieren worden toegepast, en nee, dat is niet altijd perfect.
Ik weet overigens dat u niet veel fouten hebt gemaakt. Ik kan zelf twee punten aanwijzen waar de beoordeling niet goed was, maar ik denk dat dit ook bij nieuwe instrumenten het geval zou zijn. Waar gaan we dan naar toe? U zegt dat u graag op deze weg verder wilt gaan en u het overleg graag voortzet. U hebt de la nog niet dichtgedaan. Waar zou deze weg ons dan moeten brengen? Waar zou het overleg ons moeten voeren? Hoe zou u graag het overleg voeren met dit Huis en met de verantwoordelijke Commissie? Deze drie vragen bouwen voort op de door mijn collega’s gestelde vragen. I zou u zeer erkentelijk zijn als ik wat informatie van u zou kunnen krijgen, aangezien ik iedere dag mails ontvang. Zijn de veranderingen die plaatsvinden in uw DG een aanwijzing dat u streeft naar een herverdeling met het oog op uw aanstaande Commissiemededeling? Zijn de formele veranderingen die blijkbaar op komst zijn in uw DG hiervan een indicatie? Kan het niet toepassen van de handelsbeschermingsinstrumenten in 2007 ook geïnterpreteerd worden als een indicatie, of is het slechts toeval en zijn er andere factoren in het spel?
Tokia Saïfi (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft besloten het project voor de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten uit te stellen, en, commissaris, ik verwelkom dit wijze besluit, aangezien het zal helpen de strijd tegen oneerlijke concurrentie te handhaven. Deze instrumenten vormen inderdaad een wezenlijk onderdeel van het internationale handelsstelsel, omdat ze ervoor zorgen dat bedrijven, en in het bijzonder KMO’s – de voornaamste slachtoffers van dumping – in staat zijn te werken in een eerlijk, stabiel en door concurrentie gekenmerkt klimaat, dat op zijn beurt zorg draagt voor een gezonde economie.
Ik zou daarom willen herhalen wat de heer Verheugen zei tijdens een congres over textiel dat eind vorige week in Milaan werd gehouden: Handelsbeschermingsinstrumenten zijn bevorderlijk voor het concurrentievermogen van onze bedrijven en kunnen nooit gezien worden als protectionistische instrumenten. Ik ben inderdaad van mening dat dit alles zegt. Deze instrumenten zijn geen verborgen middel om de bedrijven in de Gemeenschap te beschermen tegen het vrije verkeer van de internationale handel, maar zijn eerder bedoeld als een middel om haar concurrentievermogen te verbeteren door opnieuw normale concurrentievoorwaarden vast te stellen wanneer en waar dat nodig is.
Het is daarom niet de verminderde toepassing van deze instrumenten die ons beter in staat stelt om het handelsbeleid van de Europese Unie aan te passen aan de veranderende wereldeconomie. Precies het tegenovergestelde is waar, want de belangen van de fabrikanten zouden hierdoor afzwakken en de getroffen maatregelen zouden indirect de verhuizing van bedrijven en de migratie van onze onderzoeks- en innovatiecentra stimuleren.
Europa moet de rol van beschermheer spelen in de hedendaagse ten tijde van de huidige mondialisering. Als we ons concurrentievermogen niet willen verliezen, moeten we zorgen dat we onze waakzaamheid niet laten varen als we zaken doen met partners, maar dienen we tegelijkertijd de voorschriften voor eerlijke en gelijkwaardige internationale handel in acht te nemen.
Kader Arif (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wat zojuist is gezegd demonstreert dat uw voorstel op zijn minst omstreden is. In de beginfase werd er echter geen debat gevoerd. De Commissie gaf opdracht tot een onafhankelijk onderzoek en een openbaar overleg, wat aangaf dat er brede overeenstemming was over de doelmatigheid en de stabiliteit van het huidige systeem. De enige verbeteringen die de verschillende betrokken partijen verlangden waren grotere transparantie, snellere reacties en een betere toegankelijkheid voor KMO’s.
De Commissie verhulde deze werkelijkheid echter en introduceerde een hervorming die de geschiedenis in zal gaan vanwege het algemene verzet dat hierdoor werd gecreëerd. Bedrijven en vakbonden tezamen, vergezeld van het merendeel van de Raadsleden, protesteerden tegen een plan dat het vermogen van de Europese Unie om zich te verdedigen tegen oneerlijke handelspraktijken, bedreigde.
De Commissie heeft tot mijn grote genoegen haar voorstel ingetrokken. De aanpak die zij prefereerde was in feite gevaarlijk en had verdeeldheid gezaaid. Het is de moeite waard erop te wijzen dat het de taak van de Commissie is om de solidariteit tussen lidstaten te bevorderen en de verschillende belangen die bestaan te respecteren, en niet om tweedracht te zaaien door consumenten tegen werknemers uit te spelen, of importeurs tegen producenten. Commissaris, mag ik u eraan herinneren dat voor ieder hervormingsplan twee zaken vereist zijn: het moet rekening houden met de aanbevelingen en resultaten uit eigen onderzoeken, en het dient de leden van dit Huis van tevoren op de hoogte te stellen van de precieze richting die het voorstel opgaat, met name wanneer het gaat om de meer controversiële aspecten.
Elisa Ferreira (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, in een minuut kan ik de heer Mandelson slechts gelukwensen met zijn besluit om niet verder te gaan met de hervorming van de handelsbeschermingsinstrumenten.
Stelt u voor dat er in een stelsel van woest stromende rivieren een reeks dammen zijn. De sluizen worden beheerd volgens de algemene voorschriften. Is het dan acceptabel te besluiten een van de dammen te veranderen zonder dat iemand hetzelfde doet, simpelweg omdat enkelen geloven dat het water hun huizen deze winter niet zal bereiken? Het eenzijdig wijzigen van de voorschriften voor handelsbeschermingsinstrumenten zou betekenen dat de dam verzwakt wordt om de sluizen niet te hoeven beheren. Dit is niet wat Europa nodig heeft, en de Commissie heeft er goed aan gedaan om de uiterst heldere boodschappen die vanuit dit Huis en vanuit de vakbonden, Europese bedrijven en de meeste lidstaten aan haar werden gericht, op te pikken.
De vrijhandel kan niet voortbestaan als men zich niet houdt aan de regels die eraan ten grondslag liggen. Deze voorschriften dienen echter wel een eigentijdser karakter te krijgen en moeten universele waarden bevatten, zoals de bescherming van gepaste werkgelegenheid, het milieu, het klimaat en de volksgezondheid. Slechts in dit opzicht, en in geen ander, moet Europa zijn politieke gewicht en handelskracht benutten in bilaterale overeenkomsten met ’s werelds belangrijkste producenten. De handel kan alleen door middel van wederzijdse actie en moderne en universele voorschriften hulp bieden bij de verbetering van de leefomstandigheden en de overlevingskansen, niet alleen van burgers buiten Europa – de wereld in het algemeen – maar ook van Europese werknemers en ondernemers, die in Europa willen blijven produceren en wonen en van daaruit willen exporteren.
Dit wordt er verwacht van een commissaris die Europa vertegenwoordigt op het wereldtoneel. Mijn gelukwensen, mijnheer Mandelson.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Mandelson toonde zich verheugd dat hij hier kon zijn voor twee debatten, en ook ik ben zeer verheugd, aangezien ik enige opheldering zou willen vragen over zijn uiterst zinnige antwoord met betrekking tot de WTO, en ik wil hem bedanken voor het gedetailleerde antwoord.
Hij suggereert dat de geruchten over de te snelle ontwikkelingen op het gebied van de landbouw afkomstig zijn van een zeer kleine groep belanghebbenden; ik zou willen suggereren dat zij (ik neem aan dat we het hier hebben over de Ierse boeren en de agrarische industrie) gewoonlijk goed geïnformeerd zijn, en ik veronderstel dat wat ik voor middernacht zeker wil weten is dat zij het bij het verkeerde eind hebben – ik hoop dat ze het fout hebben – en dat wat u ons vanavond vertelt de realiteit is. Ik zou ook melding willen maken van uw opmerking over de niet-agrarische kant van de WTO. U gaf ook aan de huidige tekst over dit onderwerp te betreuren.
Mijn onvervalste vraag is, gezien uw opmerkingen over de WTO en de vrijhandelsovereenkomsten, of u momenteel minder zeker bent van uw zaak dan voorheen het geval was, aangezien u een deal wilt sluiten met de WTO? Mijn vraag is wel wat direct, maar een antwoord zou zeer van pas komen.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we staan voor een dilemma, met aan de ene kant de vrijhandel waar we in geloven en aan de andere kant de eerlijke handel die geweld wordt aangedaan. Zolang eerlijkheid nog niet de maatstaf is, moeten we degenen die op rechtvaardige wijze te werk gaan in elk geval tijdelijk beschermen.
Ik zou het standpunt van de Poolse regering willen aanhalen, die nu tegen de hervorming is en zegt dat in het verslag-Caspary staat vermeld dat datgene wat we hebben toereikend is. Waarom is dat zo? Er is bijvoorbeeld de veronderstelling dat een aantal landen bedrijven heeft die hun basis hebben in China. Protectie zou betekenen dat ze voorgetrokken worden ten opzichte van andere bedrijven die in Europese landen gevestigd zijn, wat niet eerlijk is. Ik ben van mening dat de vrije handel in textiel ons in 2005 een les heeft geleerd, en ik denk dat we de huidige nieuwe hervorming op zeer doordachte wijze moeten benaderen. Ik hoop dat de commissaris alles doet wat binnen zijn bereik ligt om dit goed te laten verlopen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de omvang van de handel is een indicatie voor de mate van economische ontwikkeling. Hoge exporten zijn kenmerkend voor ontwikkelde economieën, maar er moet sprake zijn van tweerichtingsverkeer; in de andere richting moeten ook importen stromen. Als de beweging grotendeels één kant op gaat, leidt dit tot onevenwichtigheid, gebrek aan samenwerking en een steeds groter wordende kloof in ontwikkelingsniveau. Het is daarom noodzakelijk om enige vorm van beginselen vast te stellen om te helpen relevante kwaliteitsnormen en –voorschriften te definiëren, waardoor stabiliteit en samenwerking gecreëerd wordt op handelsgebied.
Het is nog te vaak het geval dat we praten over onderlinge solidariteit en gelijkheid, terwijl we in wezen vastbesloten zijn om onze nationale belangen te verdedigen ten koste van onze gemeenschappelijke belangen. Het is ook nog te vaak zo dat we de ontwikkeling van de export en de investeringsmogelijkheden in bepaalde landen stimuleren, zonder te controleren of de democratische beginselen en de mensenrechten daar worden gerespecteerd, om niet te spreken van de situatie betreffende milieunormen, inkomensniveaus en sociale bescherming. Handelsbeschermingsinstrumenten moeten zorgen voor rechtvaardigheid en gelijke kansen.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, commissaris Mandelson, bedankt voor de openhartige wijze waarop u ons verteld hebt waarom het u niet gelukt is. Als ik sommige collega's hoor die blij zijn dat het u niet gelukt is de handelbeschermingsinstrumenten te herzien, dan komt dat volgens mij omdat zij bang zijn dat u ze wil afschaffen. Maar dat is niet wat ik u heb horen zeggen. Maar is het niet veel eerlijker te zeggen dat u misschien té ambitieus bent geweest, dat u te ver hebt willen gaan in de herziening? Ik doel dan met name op de herziening van de balans tussen de industrielanden en de handelsbelangen.
Doordat dat niet gelukt is, zal het nu ook niet lukken om een aantal noodzakelijke en breed gedragen veranderingen door te voeren op het gebied van de toegankelijkheid voor het MKB. Ook de noodzakelijke veranderingen in verband met de transparantie, de snelheid, de toegankelijkheid van documenten, die breed gedragen worden, zullen er nu helaas de komende twee jaar ook niet komen. Zou er niet een manier te vinden zijn om ervoor te zorgen dat die veranderingen er wel komen en dat we over de meer vergaande voorstellen nog eens goed discussiëren?
Kader Arif (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, als u overweegt een nieuw hervormingsplan op te stellen dat niet veel afwijkt van het oorspronkelijke voorstel, hoe is het dan mogelijk dat u tegenover de WTO een beleid verdedigt dat dumping strafbaar stelt wanneer buitenlandse bedrijven zich hier schuldig aan maken, maar het accepteert als het in het voordeel is van Europese ondernemingen? Het probleem is niet dat we willen weten wie de goederen die aankomen in Europa produceert, maar eerder of ze onder eerlijke en rechtvaardige omstandigheden worden geëxporteerd. We kunnen niet accepteren dat een bedrijf dat verkondigt Europees te zijn en dat zich schuldig maakt aan dumping, niet meer kan worden aangevochten om de eenvoudige reden dat het volgens uw nieuwe definitie Europees is.
Bovendien, ervan uitgaande dat dit debat op multilateraal niveau gevoerd zal worden, waarom zouden we niet nog meer visie tonen en sociale en milieudumping opnemen in de reikwijdte van de handelsbeschermingsinstrumenten? Het zou Europa een goede dienst doen en geweldig bijdragen aan Europa’s goede naam als we in de voorhoede van deze campagne zouden kunnen geraken.
Elisa Ferreira (PSE). – (PT) Commissaris, voortgaand op de vraag die ik u reeds eerder stelde en de opmerkingen die ik reeds eerder maakte, moet ik zeggen dat de zaken die in Europees verband werden nagestreefd met betrekking tot textiel en schoeisel met name in mijn land voor veranderingen hebben gezorgd die werkloosheid hebben voorkomen. Dit was echter in geen geval een protectionistische zet, en de betrokken bedrijven zijn verhuisd en hebben hun fabrieken opnieuw gevestigd buiten Europa, en scheppen nu banen binnen en buiten Europa. Het was derhalve een interessante zet.
Desondanks is gebleken dat er in 2007 geen nieuwe zaken aanhangig zijn gemaakt door de Commissie.
Wat ik u wil vragen is daarom het volgende: was het de bedoeling van de Commissie, door geen andere zaken (uit andere landen dan Portugal) aanhangig te maken en geen onderzoeken in te stellen naar dumping of oneigenlijk gebruik van subsidies, te wachten op een besluit over het op handen zijnde herzieningsproces, of was het haar bedoeling om de door haar reeds onderzochte kwesties op te schorten? Dat is mijn vraag aan u.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben bang dat ik de uitleg van heel de laatste vraag die aan mij is gesteld niet heb begrepen. Ik begreep alleen het laatste fragment, dat leek te suggereren dat we de toepassing van de handelsbeschermingsinstrumenten uitstelden en we niet langer zaken aanhangig maakten of vervolgden.
Ik begrijp de vooronderstelling van de vraag niet goed, want door middel van een simpel bezoek aan de website van DG Handel kan het Parlementslid de informatie krijgen die zij zoekt over zaken die momenteel aanhangig worden gemaakt en worden onderzocht en waarover zoals gewoonlijk voorstellen zullen worden ingediend.
Ik klaag niet dat ik ervan beschuldigd wordt buitengewoon ambitieus te zijn; dat is het criterium voor wat ik doe en hoe ik mijn werk gestalte geef. Indien een commissaris gebrek heeft aan ambitie, zal hij of zij naar mijn mening volgens aanzienlijk lage maatstaven beoordeeld worden. Ik ben echter niet voldoende ambitieus om onmiddellijk het voorstel van mijn vriend, de heer Schlyter, te omarmen, dat begint met mijn onvermogen om consensuele hervormingen van handelsbeschermingsinstrumenten voor te stellen, vervolgens overgaat op de lage kosten van productiedumping en dan een sprong maakt naar een nieuw concept voor biologische of ecologische dumping. Ik denk dat we ons zullen blijven concentreren op het eerste, voordat we onze aandacht verschuiven naar het laatste, maar ik hoop dat hij dit niet ziet als een teken van gebrek aan ambitie van mijn kant, maar slechts van realiteitszin.
De heer Caspary leek te suggereren dat hij teleurgesteld was dat er geen voorstellen werden ingediend. Welnu, ik kan zijn teleurstelling begrijpen, maar ik ben er helemaal niet zeker van dat zelfs dit Parlement een beter vermogen aan de dag had kunnen leggen om te komen tot een eenvoudig, op consensus gebaseerd standpunt over wat voor hervorming er zou moeten plaatsvinden dan de lidstaten tot nu toe hebben gedaan.
De heer Arif suggereerde dat het mijn bedoeling is om consumenten tegen werknemers en importeurs tegen producenten uit te spelen. Ik speel niemand tegen niemand uit – het is alleen zo dat in de echte wereld mensen verschillende belangen hebben, en verschillende standpunten en behoeften. We leven jammer genoeg nog niet in een ideale socialistische samenleving, waarin niemand een andere opvatting, een andere behoefte of een ander belang heeft. Ik ben bang dat we in de echte wereld moeten opereren en onze weg moeten vinden temidden van deze diverse belangen en behoeften, om uiteindelijk uit te komen bij een eerlijke, gelijkwaardige en acceptabele uitkomst in onze pogingen dit beleid voorwaarts te sturen.
Ik dacht dat mevrouw Mann’s inzicht in de dilemma’s die we op dit beleidsterrein het hoofd moeten bieden, buitengewoon realistisch was. Het is niet zo dat ik noodzakelijkerwijs streefde naar grotere flexibiliteit. Wat ik trachtte te doen, om te komen tot deze herziening, was uit te komen bij een reeks handelsinstrumenten die niet wezenlijk verschilden van of gewijzigd waren ten opzichte van de instrumenten die op dit moment tot onze beschikking staan, maar die binnen een helder en inzichtelijk kader werkten en die zeer voorspelbaar en buitengewoon redelijk en evenwichtig waren in de invloed die ze uitoefenden op de grote hoeveelheid verschillende bedrijven die onder steeds moeilijker omstandigheden handel moeten drijven in de wereldwijde economie van de eenentwintigste eeuw. En ik verontschuldig me hier niet voor.
Tot slot zou ik willen zeggen, als reactie op het relaas van de heer Markov: ja, het is waarschijnlijk een juiste optelsom dat het stelsel van handelsbescherming dat we hebben niet het allerbeste is, maar dat dit wel het stelsel is waar we het mee moeten doen. Ik denk dat dit een eerlijke omschrijving geeft van ons stelsel.
De vragen die ik wilde stellen, en die nog beantwoord moeten worden, waren niet of ons stelsel het beste is – waarschijnlijk niet, maar het is desalniettemin het stelsel waar we het mee moeten doen en het is in redelijke staat. Ik wilde vragen of het ook in de toekomst bruikbaar zou zijn, net als nu. Zal het in de toekomst onder Europese bedrijven steeds meer omstreden worden en leiden tot steeds fellere discussies? Zal het passen bij de veranderende productiemodellen en toeleveringsketens van het groeiende aantal Europese bedrijven dat een steeds internationaler karakter krijgt, een tendens die meer en meer zal toenemen? Dat zijn de vragen die ik opwierp. Ze zijn tot nu toe niet op bevredigende wijze beantwoord, maar antwoorden zullen naar mijn mening op den duur altijd gevonden worden, en we moeten ze blijven zoeken.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Het is inmiddels tien jaar geleden dat de handelsbeschermingsinstrumenten werden herzien. Ze moeten worden gemoderniseerd, zodat ze van nut blijven in de mondiale handelsomgeving waarbinnen EU-bedrijven opereren.
Open markten zijn in het voordeel van iedereen en moeten ons doel zijn, maar het is waar dat activiteiten op het gebied van handelsbescherming nodig blijven om ons te beschermen tegen oneerlijke handel. Echter, bij het vaststellen wat oneerlijke handel is moeten we ook rekening houden met een breder belang voor de Gemeenschap dan de huidige regels ons toestaan, en we moeten voorkomen dat we Europese landen die mondiale toeleveringsketens opzetten schade berokkenen. We moeten ons er ook van verzekeren dat de belangen van miljoenen consumenten zorgvuldig moeten worden afgewogen tegen de soms kortzichtige belangen van enkele producenten.
Ik hoop dat de Commissie snel vindt dat het politieke klimaat weer geschikt is voor haar om opnieuw voorstellen in te dienen voor de hervorming van onze handelsbeschermingsinstrumenten.
28. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen