De Voorzitter. − Aan de orde zijn vragen aan de Commissie (B6-0010/2008).
De volgende vragen zijn aan de Commissie gesteld.
Deel I
De Voorzitter . −
Vraag nr. 39 van Anne E. Jensen (H-0051/08)
Betreft: De evaluatie van de veiligheid van vliegtuigen door het EASA
In het najaar van 2007 zijn drie vliegtuigen van het type Dash8 Q400 bij de landing in ernstige moeilijkheden geraakt, respectievelijk te Aalborg, Vilnius en Kopenhagen. Uit voorlopige verklaringen van de voor de veiligheid van de luchtvaart verantwoordelijke autoriteiten blijkt dat de incidenten van 9 en 12 september te wijten waren aan constructiefouten, iets waarover de Scandinavische luchtvaartautoriteit (SLV) en het Europese Agentschap voor de luchtvaart (EASA) het eens zijn. De noodlanding van 27 oktober was te wijten aan een combinatie van constructiefouten en fouten bij het onderhoud. De Scandinavische luchtvaartautoriteit voerde een vliegverbod in voor de Scandinavische vliegtuigen van dit type en stelde een reeks voorwaarden vast voor een hernieuwing van de vliegvergunning, terwijl het EASA van oordeel is dat de desbetreffende constructiefout slechts van ondergeschikte betekenis was.
Heeft de EASA dan niet als taak om een hoog niveau van veiligheid te verzekeren?
Hoe is het mogelijk dat de EASA en de SLV tot een zo verschillende evaluatie van de kwestie komen, terwijl het onderzoek van de luchtvaartmaatschappij uitwijst dat 16 van haar 18 Dash8 Q400 vliegtuigen aan dezelfde gebreken lijden als het vliegtuig dat een noodlanding heeft gemaakt op de luchthaven van Kopenhagen?
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Ik geef graag antwoord op de vraag van mevrouw Jensen.
Hangende het eindverslag van de onderzoeken naar de drie incidenten met vliegtuigen van het type DASH8 Q400 is de Commissie van mening dat het prematuur is om te speculeren over de factoren die deze specifieke incidenten hebben veroorzaakt en over enige mogelijk gebreken of constructiefouten.
Het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart heeft uiteraard als taak om een zo hoog mogelijk niveau van veiligheid te verzekeren. Het Agentschap heeft deze zaak zeer nauwkeurig onderzocht, en doet dit nog steeds, aangezien 170 vliegtuigen van dit type wereldwijd zijn geleverd en derhalve op dit moment in bedrijf zijn.
In het najaar van 2007 zijn drie vliegtuigen van het type Dash8 Q400 bij de landing in ernstige moeilijkheden geraakt, respectievelijk te Aalborg, Vilnius en Kopenhagen. Er moet dientengevolge een aantal zaken gebeuren, inclusief de publicatie door het EASA van luchtwaardigheidsrichtlijnen die te nemen corrigerende maatregelen voorschrijven.
Een gedetailleerde beoordeling van het systeem dat het landingsgestel intrekt van dit type vliegtuig brachten het EASA ertoe te concluderen dat de veiligheid van het vliegtuig niet twijfelachtig was. De Scandinavische autoriteiten kregen dan ook het advies het luchtwaardigheidscertificaat van het vliegtuig te herstellen, uiteraard nadat de noodzakelijke corrigerende maatregelen waren getroffen.
De Scandinavische autoriteiten informeerden de luchtvaartmaatschappij over de voorwaarden waaraan moest worden voldaan opdat de luchtwaardigheidscertificaten van de betreffende vloot vliegtuigen worden hersteld. De luchtvaartmaatschappij heeft echter nog niet het noodzakelijke bewijs geleverd waardoor haar vliegtuigen kunnen worden geacht de gevraagde inspecties en modificaties te hebben ondergaan.
In dit stadium is het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart ingelicht dat de Deense autoriteiten de luchtwaardigheidscertificaten voor de vloot Q400’s van de SAS heeft hersteld. Het EASA blijft in contact met de Deense autoriteiten in een poging deze kwestie op te helderen.
Mijnheer de Voorzitter, dit was het antwoord dat ik mevrouw Jensen wilde geven.
Anne E. Jensen (ALDE) . – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil vicevoorzitter Barrot graag danken voor zijn uitleg. Het is waar dat het meningsverschil waarnaar ik in mijn vraag verwees mogelijk gedeeltelijk is gecorrigeerd; het is echter nog steeds zo dat de Deense luchtvaartautoriteit vliegtuigen van de SAS niet toestaat op te stijgen voordat ze de technische problemen hebben opgelost, terwijl andere luchtvaartmaatschappijen juist vliegtuigen gebruiken de technische problemen hebben. Ik ben van mening dat het fundamentele probleem hier – afgezien van de discriminatie tussen SAS Scandinavian Airlines aan de ene kant en andere luchtvaartmaatschappijen zoals Flybe, Augsburg, Tyrolean en Luxair aan de andere – is dat wij burgers wellicht geen veilige luchtvaart mogen verwachten. Wat zou u doen, mijnheer Barrot, om te verzekeren dat ik net zoveel vertrouwen in de gemeenschappelijke luchtvaartautoriteit kan hebben als in the nationale luchtvaartautoriteit, want het gaat immers over al deze autoriteiten?
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Het EASA heeft ondubbelzinnige instructies gegeven die, als ze worden opgevolgd, zullen betekenen dat deze vliegtuigen luchtwaardig zijn. Er is dus geen veiligheidsprobleem, het is alleen zo dat de Deense autoriteiten het EASA geen kennis hebben gegeven van de antwoorden van de luchtvaartmaatschappij in kwestie.
Mevrouw Jensen, feit is dat het EASA volledige instructies heeft gegeven voor het herstellen van de problemen die zouden kunnen ontstaan als gevolg van het gebruik van deze vliegtuigen.
Voorlopig moet het EASA wachten op de resultaten van de onderzoeken voordat het een definitief standput over de zaak kan innemen, maar ik zou benadrukken dat het Agentschap uiteraard volledige instructies heeft gegeven voor het veilig gebruik van deze vliegtuigen, die geen ongelukken hebben veroorzaakt waarbij iemand gewond is geraakt, maar die, zoals u hebt gezegd, niettemin betrokken zijn geweest bij incidenten, en dat actie moet worden ondernomen om een en ander in orde te maken.
Jörg Leichtfried (PSE) . – (DE) Commissaris, paradoxaal genoeg lijkt de situatie nu te zijn dat een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart vliegtuigen verbiedt te vliegen terwijl een ander, zoals het Oostenrijkse agentschap, gelooft dat het dat wel kan doen. Mijn vraag aan u is deze: zal het EASA de zaken nu gemakkelijker vinden, als gevolg van de ruimere bevoegdheden waartoe we op dit terrein hebben besloten, aangezien het erop lijkt – zoals u hebt gezegd – dat het bedrijf dat deze vliegtuigen produceert momenteel bepaalde moeilijkheden creëert? Als het EASA nu kan doen wat we hebben afgesproken, namelijk ook boeten opleggen en niet meteen een vergunning intrekken, zal het de zaken dan genmakkelijker vinden? Ik denk dat deze ruimere bevoegdheden waarover we hebben besloten de zaken voortaan gemakkelijker zullen maken voor het EASA.
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Laat ik heel duidelijk maken dat het EASA instructies heeft gegeven, en alle luchtvaartmaatschappijen zijn verplicht de door het Agentschap gestelde regels toe te passen.
Uw vraag is echter ruimer dan dat. Ja, het EASA heeft verantwoordelijkheden als het gaat om het certificeren van vliegtuigen, en het heeft wereldwijd verantwoordelijkheden voor het afgeven van goedkeuringscertificaten voor ontwerpen, maar het heeft op inspecties in de lidstaten van de Unie nodig om te controleren of de gemeenschappelijke regels eenvormig worden toegepast.
Met andere woorden, zoals u terecht hebt gezegd, we hebben de bevoegdheden van het Agentschap uitgebreid, maar niet zo ver dat de luchtvaartautoriteiten in de lidstaten helemaal geen verantwoordelijkheden hebben. De lidstaten moeten hun verantwoordelijkheden nemen middels hun luchtvaartautoriteiten.
Ooit zullen we wellicht verder kunnen gaan, maar voor dit moment heeft het EASA een aantal moeilijke taken uit te voeren, en het moet in staat zijn de toepassing van de gemeenschappelijke regels zeer nauwgezet te blijven controleren middels inspecties in de lidstaten.
In deze specifieke zaak denk ik dat het EASA precies heeft gedaan wat nodig is om de veiligheid te garanderen.
De voorzitter . −
Vraag nr. 40 van Jörg Leichtfried (H-1062/07).
Betreft: Transparantie bij de salarissen van managers
In heel Europa stijgen de salarissen van managers voortdurend. In Oostenrijk zijn de basissalarissen van managers van 2006 tot 2007 bijvoorbeeld met ca. 3,7 procent gestegen. Veel sterker echter groeiden de variabele onderdelen van de salarissen van managers. Door de verhoging van de salarissen van managers neemt de belangstelling van het publiek voor de feitelijke vergoeding van managementsactiviteiten toe. Niet in de laatste plaats omdat de variabele inkomens niet in de balans behoeven te worden vermeld, willen vooral aandeelhouders weten hoe hun geld besteed wordt. De Europese bevolking eist dus nu resoluut meer transparantie bij de inkomens van managers.
Is de Commissie zich bewust van deze ontwikkeling? Zijn er Europese wetten in voorbereiding die moeten leiden tot meer transparantie bij de salarissen van managers of bestaat hiervoor al wetgeving?
Charlie McCreevy , lid van de Commissie. − (EN) De bezoldiging van managers staat sinds enige tijd hoog op de agenda. De Commissie heeft in antwoord daarop stappen ondernomen om de transparantie bij de salarissen van managers te verhogen.
In 2004 heeft de Commissie een aanbeveling aangenomen die voorziet in een jaarlijkse bekendmaking van zowel het beleid van een onderneming inzake de bezoldiging van directeurs als van de bezoldiging van individuele directeurs. De Commissie heeft deze aanbeveling ook opgevolgd en heeft nagegaan of de lidstaten ze ook daadwerkelijk toepassen. Onlangs hebben we daar ook een overzicht van opgemaakt.
De grote meerderheid van lidstaten heeft de bedrijven met hun nationale corporate governance code of via bindende wetgeving strenge normen opgelegd wat betreft de bekendmaking van de salarissen van individuele bestuurders. Toch heeft maar ongeveer 60 procent van de lidstaten de aanbeveling inzake de transparantie van hun salarisbeleid ook toegepast. Slechts een klein aantal lidstaten beveelt de ondernemingen aan erover te stemmen op de algemene vergadering. Op dit vlak is er nog heel wat ruimte voor verbetering.
De Commissie zal ook nagaan in welke mate ondernemingen in de praktijk beantwoorden aan de aanbevolen transparantienormen. Bepaalde ondernemingen staan huiverachtig tegenover de bekendmaking van informatie op vlak van bezoldiging, en dat ondanks de aanbevelingen van de nationale corporate governance code. We zullen deze kwestie verder onderzoeken.
Jörg Leichtfried (PSE) . – (DE) Commissaris, u hebt zelf aangegeven dat 60 procent van de ondernemingen niet van plan is om ook maar iets te doen. Mijn vraag is dan ook: wat is de Commissie van plan om te doen?
En dan kom ik ook tot mijn tweede vraag. Een recente zaak in Duitsland heeft ons geleerd dat deze heren – want het zijn voornamelijk heren – niet alleen heel goed hun brood verdienen, maar ook nog eens geen belastingen willen betalen op hun salaris, en daarom naar Liechtenstein en andere plekken trekken. Wat wil de Commissie in de toekomst doen om een einde te maken aan die praktijken?
Charlie McCreevy , lid van de Commissie. − (EN) In antwoord op beide vragen van het geachte lid van de Commissie, kan ik zeggen dat dit zaken zijn die door de lidstaten zelf moeten worden behandeld. In antwoord op de vraag wat de Commissie zal doen, kan ik zeggen dat de Commissie al bepaalde stappen heeft ondernomen.
Mijn voorganger heeft beslist om een aanbeveling op te stellen wat betreft deze kwestie. Waarom heeft hij beslist een aanbeveling op te stellen, en niet iets anders te doen? Ik ben ervan overtuigd dat hij daar heel wat redenen voor zal hebben gehad, maar een van de voornaamste redenen zal wel zijn geweest dat er geen akkoord bestaat over een algemene corporate governance code, of over een algemene vennootschapswetgeving voor heel Europa. We zullen ook nooit tot dat soort akkoord kunnen komen.
Op dat vlak bestaan er heel veel culturele verschillen, en dat is een van de achterliggende redenen waarom mijn voorganger heeft beslist om in deze kwestie een aanbeveling uit te vaardigen.
Wat de aanbeveling betreft, heeft ons onderzoek uitgewezen dat de meeste lidstaten in hun corporate governance code strenge normen hebben opgenomen inzake de bekendmaking van de salarissen van individuele directeurs, en dat een aantal lidstaten de aanbeveling in bindende wetten heeft gegoten. De meeste lidstaten hebben zich ook de aanbeveling inzake de transparantie van het bezoldigingsbeleid ter harte genomen.
De tweede vraag, die inzake de belastingheffing, is een zaak die de individuele lidstaten moeten aanpakken op een manier die zij geschikt achten en die in overeenstemming is met hun nationale wetgeving.
De Voorzitter . −
Vraag nr. 41 van Cristina Gutiérrez-Cortines (H-1041/07)
Betreft: Werkzaamheden voor de aanleg van een ondergrondse tunnel voor de hogesnelheidstrein in de nabijheid van de Sagrada Familia (Barcelona)
Zoals iedereen weet, hebben de werkzaamheden voor de aanleg van een ondergrondse tunnel voor de hogesnelheidstrein in Barcelona talrijke instortingen en grondverzakkingen veroorzaakt die een gevaar vormen voor de woningen en gebouwen aan de oppervlakte, waaronder de tempel van de Sagrada Familia en vele andere historische monumenten.
Aangezien het hier gaat om een door de EU gefinancierd project, wensen wij te weten welke voorafgaande milieueffectbeoordelingen (richtlijn 85/337/EEG(1)) zijn uitgevoerd, en of daarbij de risico's voor de Sagrada Familia en andere historische gebouwen zijn geëvalueerd.
Wij wensen tevens te weten of de aan de Europese instanties voorgelegde dossiers de studie bevatten die de Universiteit Pompeu Fabra heeft verricht, en waarin het ondergrondse traject wordt afgeraden, gezien de gevaren en risico's die het inhoudt voor de hele zone.
Stavros Dimas , lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik u willen herinneren aan het uitgangspunt van de Commissie: hoe nuttig of nodig een project ook mag zijn, het mag nooit worden verwezenlijkt ten koste van het milieu, de volksgezondheid of het culturele erfgoed van een lidstaat.
De lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om het culturele erfgoed te beschermen en veilig te stellen. Dat geldt des te meer voor hun historische stadscentra, die geregeld te lijden hebben onder de verhoogde druk van de toenemende verstedelijking.
Wat de vraag van het geachte lid van de Commissie betreft, wil ik graag wijzen op het volgende: de projecten om een hogesnelheidslijn Madrid-Zaragoza-Barcelona aan te leggen, zijn maar gedeeltelijk meegefinancierd door het Cohesiefonds.
Het Trans-Europees Vervoersnetwerk is medefinancier van de verwezenlijking van studies inzake projecten die langs de hele lijn zullen worden opgezet, ook op het tracé van Barcelona naar Gerona en Figueras.
Toch is het mogelijk dat er voor bepaalde middelen uit de Europese fondsen geen rekenschap is afgelegd, of dat ze zijn gebruikt voor projecten die verband houden met de ondergrondse spoorverbinding in Barcelona. Verder wil ik er ook op wijzen dat de planning en de uitvoering van projecten de exclusieve verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat zijn, en dat die lidstaat de verplichting heeft om aan de relevante regels van de wetgeving van de Gemeenschap te voldoen en die ook strikt toe te passen.
Wat deze specifieke zaak betreft, was er geen financiering vanuit de Gemeenschapsfondsen voorzien voor het voorbereidende werk op het tracé dat de stations Sants en Sagrada verbindt, of voor de tunnel die in de buurt van de Sagrada Familia zou worden aangelegd. De Commissie is bijgevolg niet op de hoogte gehouden, en ze heeft ook geen kopie ontvangen van de milieueffectbeoordeling die is uitgevoerd door de Spaanse overheid.
De Commissie is zich ervan bewust dat de bevoegde Spaanse instantie, namelijk het Secretaría General para la Prevención de la Contaminación y el Cambio Climático (Secretariaat-Generaal ter Voorkoming van Milieuvervuiling en Klimaatverandering), de milieueffectbeoordeling heeft goedgekeurd middels zijn beslissing van 30 mei 2007. De tekst van het besluit is verschenen in het officiële Spaanse Staatsblad in juni 2007. De tekst bevat verwijzingen naar de impact die het project zal hebben op het culturele erfgoed, zoals de Sagrada Familia.
Ten slotte is de Commissie ook niet op de hoogte gebracht van het onderzoek dat is uitgevoerd door de Universiteit Pompeu Fabra. Het is de verantwoordelijkheid van de Spaanse overheid om zowel rekening houden met de inhoud van de studies als, in dit geval, met de publieke opinie.
De Commissie zal de situatie blijven opvolgen. We hopen dat er geen schade zal worden toegebracht aan dit historische monument dat deel uitmaakt van het culturele erfgoed van Barcelona.
Cristina Gutiérrez-Cortines (PPE-DE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik twijfel er niet aan dat de wettelijke procedures zijn gevolgd; met een minimum aan dwang, laten we stellen. Ik vraag de Commissie om hulp, want zij is namelijk de hoeder van de Verdragen. Ik vraag u ook om uw geweten te laten spreken en de maatregelen te verwerpen en om de richtlijn op de milieu-impact in die hoedanigheid strikt toe te passen.
Het feit dat dit deel van de tunnel niet zal worden gefinancierd door de Europese Unie is volledig naast de kwestie. Iedereen weet immers dat de opsplitsing van projecten in verschillende secties een kunstgreep is waarop de Europese Unie al meermaals kritiek heeft kunnen leveren.
Waarom werd de hogesnelheidstrein AVE niet uitgeroepen tot een ingrijpend project waarvoor effectenbeoordelingen nodig zijn? We weten immers dat de spoorlijn zal worden aangelegd onder heel kwetsbare zones, zoals de Pedrera en, vooral, langs de Sagrada Familia.
De geest van Artikel 3 van de EIA-richtlijn wil dat de mogelijke repercussies voor het culturele erfgoed worden geëvalueerd. De beschermende muur van 40 meter diep die zal moeten worden gebouwd, bevindt zich op amper anderhalve meter van de façade van de Sagrada Familia, die 40 000 ton weegt.
Bovendien moeten we ook rekening houden met de specifieke kenmerken van het terrein en met het feit dat de kathedraal een uiterst complex bouwwerk van een genie is. Daarom zou ik willen vragen om alle partijen aan het woord te laten en met alle partijen rekening te houden. Ik ben heel blij dat de AVE er zal komen, maar dit is geen partijpolitieke kwestie. Het was de PP die het tracé heeft gewijzigd en nu vind ik dat we het tracé opnieuw moeten wijzigen en dat het spoor beter de Calle Valencia kan volgen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Ik wil hier nogmaals benadrukken dat de Commissie niet de bevoegdheid heeft om in deze kwestie tussen te komen. Het geachte lid heeft in elk geval gelijk als ze zegt dat we heel goed zorg moeten dragen voor ons culturele erfgoed en dat vooral onze architecturale kunstwerken de grootste zorg verdienen. Tot nog toe zijn we echter niet op de hoogte gebracht van welk gevaar ook: het ontwerp van milieueffectbeoordeling dat is opgesteld, is ons niet voorgelegd als zijnde incorrect.
De aandacht van de Commissie is enkel gevestigd op de kwestie van de petities die zijn ingediend bij de betrokken commissie van het Europees Parlement door de vereniging Llave para Litoral, waarvan de leden de spoorlijn langs de kustlijn, en niet ondergronds, willen aanleggen.
Dat zijn echter nog altijd problemen die de plaatselijke overheden, de regionale overheden en de centrale regering moeten oplossen door de Richtlijn betreffende de Milieueffectbeoordeling toe te passen. Daar zijn ze toe verplicht teneinde ons cultureel erfgoed te beschermen.
Maria Badia i Cutchet (PSE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, daar zou ik graag nog wat aan toevoegen. Misschien zal het de mensen geruststellen als ze weten dat de volledige geologische informatie beschikbaar is voor dit project, dat de bouwtechniek geschikt is voor de toestand waarin de ondergrond zich bevindt, dat er voor de aanvang van de werkzaamheden langs de bestaande structuren een preventieve behandeling zal worden uitgevoerd, dat er voortdurend peilingen zullen worden uitgevoerd om het kleinste risico op verschuiving of verzakking van de grond meteen te kunnen opsporen, dat de werkzaamheden geen negatieve effecten zullen hebben op naburige structuren en dat de transparantie wat betreft de beschikbaarheid van informatie voor het publiek zal worden gevrijwaard.
Hiermee wil ik alleen maar zeggen dat de Spaanse, Catalaanse en plaatselijke overheden er meer dan wie ook belang bij hebben dat het historische monument en de mensen die in de buurt wonen, niet de minste schade ondervinden van de werkzaamheden.
Stavros Dimas , lid van de Commissie. − (EL) Ik denk niet dat ik nog iets toe te voegen heb aan de informatie die het geachte lid ons net heeft verschaft.
Deel II
De Voorzitter . −
Vraag Nr. 42 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-1049/07)
Betreft: Opneming van Oudgrieks en Latijn op de Europese indicator voor talenkennis
Gezien de plannen van de Commissie voor invoering van een Europese indicator voor talenkennis en -vaardigheid in de vijf meest gesproken talen (COM(2005)0356), vraag ik de Commissie of zij van plan is ook het Latijn en het Oudgrieks op te nemen in het programma voor het gericht leren van Europese talen, omdat deze talen immers de fundamenten bevatten voor de Europese talen en er in alle Europese talen, ongeacht hun herkomst, veel Oudgriekse en Latijnse woorden worden gebruikt?
Wegens het belang van de klassieke talen is de Europese Filologenvereniging Euroclassica reeds begonnen aan een niveau-indeling en certificatiesysteem voor de kennis van het Latijn, en aan de uitwerking van een soortgelijk systeem voor het Oudgrieks. Kennis van de twee klassieke talen geeft de mogelijkheid zich verder te verdiepen in de fundamenten van de Europese beschaving en zorgt tevens voor nauwere banden tussen de Europese burgers, terwijl het kenniscertificaat een extra kwalificatie zal opleveren voor het beroepsleven.
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) De Mededeling van de Commissie, die de Europese indicator voor talenkennis wordt genoemd en in 2005 is aangenomen, stelde een gedetailleerde strategische aanpak voor met betrekking tot de uitvoering van een Europese studie van de talenkennis. Dat instrument zal ons toelaten de gegevens te verzamelen die we nodig hebben om een Europese indicator op dat vlak op te stellen en om de kennis wat betreft het onderwijs van vreemde talen te verbeteren.
Op basis hiervan heeft de Raad in mei 2006 zijn conclusies voorgelegd met betrekking tot een aantal fundamentele problemen waarmee de Europese indicator voor talenkennis te maken had. Wat betreft de vreemde taal die moet worden getest, heeft de Raad beslist dat de Europese indicator voor talenkennis zal worden vastgelegd voor de officiële talen van de Europese Unie. Dat betekent meteen ook dat dit project zich alleen op levende talen richt. Bijgevolg is de mogelijkheid om ook de kennis van het Latijn of het Oudgrieks te testen niet in aanmerking genomen.
Uit praktische overwegingen heeft de Raad beslist dat, tijdens de eerste fase van het Europese onderzoek naar de talenkennis, de talenkennis van de leerlingen zal worden geëvalueerd met betrekking tot de eerste en de tweede vreemde taal binnen de meest bestudeerde officiële vreemde talen in de Europese Unie, te weten: Engels, Frans, Duits, Spaans en Italiaans. De leerlingen zullen op drie vaardigheden worden beoordeeld: lezen, luisteren en schrijven.
Toch zal het instrument beschikbaar zijn voor alle landen die erop willen toezien dat de afzonderlijke landen de tests ook kunnen invoeren voor talen die niet tot de vijf bovenvermelde talen behoren. De Commissie zal er ook voor zorgen dat alle officiële talen die in de Europese Unie worden bestudeerd bij een volgende fase van het onderzoek zullen worden betrokken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE) . – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik merk dat het onderwijs niet tot uw bevoegdheden behoort. Hetzelfde geldt voor de verspreiding van informatie en, zoals ik u al schriftelijk heb laten weten, de bescherming van ons gemeenschappelijke erfgoed dat zijn oorsprong vindt in de klassieke talen.
Is dit één van uw bevoegdheden of niet? Dat is mijn eerste vraag. Mijn tweede vraag luidt: houdt het Europese onderzoeksprogramma zich bezig met het onderzoek naar deze talen of niet? Weet u iets van deze kwestie?
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) De vraag die me is voorgelegd, hield verband met de Europese indicator voor talenkennis. Zoals ik al heb geantwoord, komen alleen de officiële talen van de Europese Unie in aanmerking voor dit project. Anderzijds beschikt de Europese Commissie niet over gegevens waaruit zou blijken dat er in de verschillende lidstaten of in regio’s van de lidstaten onderzoek wordt verricht met betrekking tot de vermelde talen.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE) . – (EL) Commissaris, als verslaggever van de Europese indicator voor talenkennis zou ik u er graag op willen wijzen dat de desbetreffende indicator met geregelde intervals moet peilen naar de algemene kennis van moderne talen van alle lidstaten.
We hebben afgesproken dat de indicator in een eerste fase alleen zou peilen naar de linguïstische vaardigheid in de vijf meest verspreide talen in de onderwijssystemen van de EU: Engels, Frans, Duits, Italiaans en Spaans.
Toch heeft het Parlement de Commissie en de Raad gevraagd om de nodige stappen te ondernemen om de test zo vlug mogelijk uit te breiden naar een groter aantal officiële talen van de Unie, op voorwaarde dat zulks geen negatieve invloed heeft op het onderwijs, of op de ontwikkeling van die moderne talen.
Kan het commissielid ons vertellen in welk stadium we ons momenteel bevinden en, indien mogelijk, welke talen er in een volgende fase zullen worden opgenomen?
Bernd Posselt (PPE-DE) . – (DE) Commissaris, in het gewezen klooster van Haindorf in Noord-Bohemen bevindt zich een Pools-Duits-Tsjechish ontmoetingscentrum. Alle inscripties en borden zijn er in het Latijn opgesteld. Kunnen we in de gebouwen van de Europese instellingen niet net hetzelfde doen?
En dan mijn tweede voorstel: kunnen we geen Latijnse tekst opstellen voor het Europese volkslied, een tekst die iedereen samen kan zingen? De individuele lidstaten kunnen de tekst dan in hun eigen taal vertalen, maar de gemeenschappelijke tekst zou in het Latijn zijn opgesteld.
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) Wat betreft de Europese indicator voor talenkennis, zoals ik overigens al gezegd en zoals u terecht hebt aangehaald, zullen er in de eerste fase maar vijf talen worden onderzocht.
Op dit moment ziet de kalender er als volgt uit: dit jaar werken we een pilootproject uit en in 2009 zullen we alle voorbereidingen voor de evaluatie treffen. Op die manier zullen we in 2010 een duidelijk beeld hebben van de situatie met betrekking tot die vijf talen. Zoals ik in mijn toespraak al heb aangehaald, wil de Commissie daarna alle officiële talen opnemen in deze indicator. Desondanks is het nog te vroeg om nu al te kunnen zeggen wanneer die uitbreiding er effectief zal komen. Uiteraard zullen we eerst de resultaten van de beoordeling met betrekking tot de indicator voor de eerste vijf talen in detail moeten bestuderen.
Anderzijds kan ik, als antwoord op uw tweede vraag, zeggen dat de Europese Commissie streeft naar de bescherming van de taaldiversiteit. Met alle acties die de Europese Commissie onderneemt, wil ze dan ook zowel de officiële talen als de andere talen die worden gehanteerd in de Europese Unie verdedigen. We hebben 23 officiële talen, meer dan 60 regionale talen, minderheidstalen en talen die minder worden gebruikt. De acties die we ondernemen, zijn dan ook vooral gericht op die talen die we levende talen zijn gaan noemen.
Wat het Europese volkslied betreft, lopen de standpunten natuurlijk nogal uiteen. Bovendien is het niet de taak van de Europese Commissie om over deze kwestie te beslissen.
De Voorzitter . −
Vraag nr. 43 van Bernd Posselt (H-0002/08)
Betreft: Ondersteuning van taalminderheden
Welke taalminderheden werden in 2007 door de Commissie ondersteund en welke mogelijkheden ziet de Commissie om in 2008 en 2009 ook Duitstalige minderheden meer te ondersteunen?
Leonard Orban, lid van de Commissie. − (RO) In 2007 hebben we naar voorstellen gevraagd. Uit die voorstellen hebben we één netwerk en drie projecten geselecteerd die zich in het kader van de financiering van het programma voor levenslang leren tot taalminderheden richten.
Kernactiviteit 2: vreemde talen. Het netwerk dat is ontwikkeld ter promotie van de taaldiversiteit en dat wordt gecoördineerd door de Welsh Language Board, richt zich op de volgende talen: Baskisch, Bretoens, Catalaans, Cornish, Oost-Fries, Schots-Gaelisch, Noord-Fries, Welsh, West-Fries, Slowaaks, Ladinisch, Galicisch, Friuliaans, Sardinisch, Ests, Iers, Lets, Litouws, Maltees, Fins en Zweeds.
Het Europees Bureau voor minderheidstalen is één van de drie partners van dit driejarige project, dat de uitwisseling van de huidige correcte procedures en de ontwikkeling van nieuwe en vernieuwende ideeën wil stimuleren op vlak van het onderwijs en van de talenplanning in de context van regionale talen, minderheidstalen, inheemse talen, grensoverschrijdende talen, talen van kleinere landen en minder verspreide talen. De drie meerjarige projecten die in 2007 groen licht hebben gekregen, behelzen zowel minderheidstalen als wereldtalen, zoals het Catalaans, Baskisch, Sardinisch, Siciliaans, Iers, Russisch, Arabisch en Hindi.
Voor de periode 2008-2010 zal de voorkeur uitgaan naar de projecten die zich op minder sterk verspreide Europese talen richten. In de context van het programma voor levenslang leren dat in de periode 2007-2013 loopt, komen alle talen in aanmerking voor financiering, en dus ook de Duitssprekende minderheden.
Bernd Posselt (PPE-DE) . – (DE) Commissaris, heb ik u goed begrepen en kunnen Duitssprekende minderheden pas vanaf 2013 financiële steun krijgen? Het is natuurlijk wel zo dat er echte minderheden bestaan, zoals de Duitsers in de Tsjechische Republiek, de Polen in Litouwen, de Polen in de Tsjechische Republiek en ga zo maar door. Als ze mediale of culturele projecten willen opbouwen, kunnen ze daar dus helemaal geen steun voor krijgen. Of heb ik het verkeerd begrepen?
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) Misschien heb ik me niet duidelijk genoeg uitgedrukt. Ik heb in elk geval niet gezegd dat bepaalde talen, zoals bijvoorbeeld het Duits, pas na 2013 steun zouden kunnen krijgen. Mijn antwoord is categorisch. In het kader van het programma voor levenslang leren, komen alle talen die in de Europese Unie worden gesproken, en bijgevolg ook de Duitse taal, in aanmerking voor financiële steun. Het enige criterium is de kwaliteit van het ingediende project of van de ingediende projecten. Mijn antwoord is dan ook heel duidelijk. Dat soort talen kan worden gefinancierd in het kader van het programma voor levenslang leren, en dat ook in de periode 2008-2013. Ik herhaal, en dat ook tijdens deze periode.
De Voorzitter . −
Vraag Nr. 44 van Seán Ó Neachtain (H-0010/08)
Betreft: Minder gesproken talen in Europa
Kan de Europese Commissie mededelen of zij overweegt om in de nabije toekomst nieuwe programma's voor te stellen om het gebruik van de minder gesproken talen in Europa te bevorderen en wat de aard van deze programma's is? Welke financiële steun zou voor dergelijke programma's worden uitgetrokken?
Vraag nr. 45 zal schriftelijk worden beantwoord.
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) De Commissie is niet van plan om in de nabije toekomst een nieuw programma voor te stellen dat het gebruik van minder gesproken talen in Europa concreet moet stimuleren. Bovendien bieden de nieuwe programma’s voor de periode 2007-2013 van de Commissie, en met name het programma voor levenslang leren, heel wat financieringsmogelijkheden voor die talen. Alle talen komen in aanmerking voor dit programma.
Financiering is mogelijk in de vier subprogramma’s van het programma voor levenslang leren: COMENIUS, ERASMUS, Grundvig en Leonardo da Vinci. Deze vorm van financiering is ook mogelijk in het pas opgerichte transversale onderdeel van het programma voor levenslang leren, en daarbij denken we dan vooral aan de kernactiviteit – vreemde talen – waarbij projecten en netwerken kunnen worden gefinancierd met als doel de studie van vreemde talen en de talendiversiteit te stimuleren.
Uit de voorstellen die in 2007 zijn ingediend, zijn een netwerk en drie projecten voor minder gesproken talen geselecteerd. Die zullen worden gefinancierd in het kader van kernactiviteit 2. Wat de periode 2008-2010 betreft, zal de voorkeur uitgaan naar projecten die zich richten op minder gesproken talen in Europa. In 2008 bedraagt het beschikbare budget voor kernactiviteit 2 9,9 miljoen euro, maar als we rekening houden met het feit dat de financiering van taalgerelateerde activiteiten en projecten deel uitmaakt van een heersende trend, zijn er bijkomende fondsen beschikbaar in het programma voor levenslang leren.
Seán Ó Neachtain (UEN) . ― (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Commissaris graag bedanken voor zijn antwoord. Maar kan hij ook begrijpen dat het belangrijk is om minder gesproken talen financieel te ondersteunen in hun eigen context en dat we ze niet te sterk mogen koppelen aan levenslang leren? Deze talen zijn kwetsbaar en als ze niet voldoende worden ondersteund, zullen ze er in de toekomst alleen maar kwetsbaarder op worden. Financiële steun is uiteraard belangrijk, maar symbolische steun is nog belangrijker. Is de Commissaris het ermee eens dat we die steun moeten optrekken?
Leonard Orban , Lid van de the Commissie. − (RO) Ik kan alleen maar herhalen wat ik net heb gezegd, namelijk dat de Europese Commissie met de acties die ze onderneemt om de taaldiversiteit te ondersteunen niet alleen de 23 officiële talen steunt, maar ook alle andere talen die in de Europese Unie worden gebruikt, met inbegrip van de regionale talen en de minder gesproken talen. Bovendien blijkt uit de gegevens die ik u heb overhandigd dat deze steun heel concreet is en dat het een belangrijke vorm van financiële steun is aan de ontwikkeling van deze talen.
Mairead McGuinness (PPE-DE) . – (GA) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega de heer Seán Ó Neachtain spreekt vloeiend Iers. Ik kan dat helaas niet. Mijn excuses daarvoor.
. – (EN) Mag ik u een vraag stellen? Ik ben het eens met het uitgangspunt van uw antwoord. Geld is belangrijk, maar is het niet belangrijker om beter talen te leren onderwijzen? In landen als Ierland, waar de mensen, ikzelf inbegrepen, heel graag de taal zouden spreken, maar dat niet kunnen omdat we uit een systeem komen dat ons die kans niet heeft geboden, moeten we manieren vinden waarop we onze moedertaal kunnen leren spreken. Want dat zouden we gewoon heel graag doen.
Leonard Orban , lid van de Commissie. − (RO) De Europese Commissie is van plan om een nieuwe strategie inzake meertaligheid voor te leggen in de tweede helft van 2008. In die strategie zal het onderwijs een heel belangrijke plaats innemen. De constructie en de leermethoden wat betreft vreemde talen zullen een heel belangrijke rol spelen.
Wat het Iers betreft, kan ik u zeggen dat ik onlangs Dublin heb bezocht. Ik heb er met de Ierse overheid kunnen overleggen, op dat moment en ook nadien, en ik heb gehamerd op de behoefte aan een zo ruim mogelijke opleiding van mensen die op het niveau van de Gemeenschap kunnen werken, en die niet enkel actief zijn als vertaler of tolk. Dat is een essentieel element als we erop willen toezien dat de Ierse taal helemaal op gelijke voet wordt behandeld met de andere officiële talen van de Unie.
Evgeni Kirilov (PSE) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik had echt verwacht vanavond een antwoord van de Commissaris te horen. Het woord wordt gegeven aan mensen die verklaringen afleggen en vragen stellen. Ik heb ook een vraag en ik zou die graag beantwoord zien. Meer is er niet aan. We verspillen onze tijd vanavond met verklaringen. Kunt u, in dit geval, de Commissaris alstublieft heel kort laten antwoorden? Daarna zal ik geen vragen meer stellen.
De Voorzitter . − Geachte leden van de Commissie, als mensen het woord vragen, kan ik vooraf niet voorspellen of ze verklaringen zullen afleggen of vragen zullen stellen. Daarin heb ik me nog niet bekwaamd, ik heb geen voorspellende gave. Mijn taak bestaat erin goed om te springen met onze tijd en daarbij de voorschriften en de gewoonten van het Huis te respecteren. En helaas kan ik u geen tijd geven. Dat zou in het nadeel werken van onze collega-leden die vragen hebben gesteld. Ik wil er wel nog op wijzen dat er voor deze zitting alleen al zeventig vragen zijn ingediend bij de Commissie. Uiteraard is het niet mogelijk om die allemaal te beantwoorden. We hebben onze regels en daar moeten we ons aan houden. Ik wil u mijn welgemeende excuses aanbieden en ik begrijp uw frustratie. Als ik in uw plaats was, en wanneer ik in uw plaats ben, voel ik me ook gefrustreerd, maar ik kan u geen antwoord geven. De Commissaris zal u uiteraard schriftelijk antwoorden. Ik hoop dat u daar voldoende begrip voor kunt opbrengen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 46 van Claude Moraes (H-1047/07)
Betreft: Regionale Ontwikkelingsfondsen en minderheden
Voor de meeste structuurfondsen voor regionale ontwikkeling is voor de komende periode 2007-2013 reeds overeenstemming bereikt. Hoe denkt de Commissie er voor te kunnen zorgen dat deze fondsen niet op discriminerende wijze worden gebruikt, en dat etnische minderheden zoals onder meer de Roma, er ook profijt van zullen hebben?
Is de Commissie van plan informatie te publiceren waaruit blijkt hoeveel van de middelen worden opgenomen ten behoeve van de verschillende etnische minderheden?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat mij zeggen dat de Commissie er tijdens de onderhandelingen in het proces van voorbereiding van de nieuwe generatie cohesiebeleidsprogramma's voor de periode 2007-2013 op heeft gestaan dat de Roma-kwestie, waar de geachte afgevaardigde bijzonder belang aan hecht, in de planning en programmering werd opgenomen. Ik moet toegeven dat lidstaten zeer positief hebben gereageerd door de Roma-kwestie als horizontaal thema op te nemen in tal van nationale strategische referentiekaders, maar ook in operationele programma's in de vorm van rechtstreekse verwijzingen. Dit is met name goed zichtbaar in landen als Hongarije, Tsjechië, Slowakije, Roemenië, Bulgarije, Estland en Spanje, maar ook in Polen, Slovenië, Litouwen en Finland.
Vanwege de gedecentraliseerde wijze waarop de structuurfondsen worden beheerd is het voor de Commissie niet mogelijk om duidelijk te bepalen welke projecten gericht zijn en in de toekomst gericht zullen zijn op de Roma-kwestie en hoeveel geld hiervoor beschikbaar zal zijn. Onze vertegenwoordiging in het toezichtcomité gedurende de periode 2000-2006 heeft echter duidelijk aangetoond dat er een veelheid aan zeer interessante en aanvullende programma's en projecten bestaat die de integratie van Roma bevordert. In veel ESF- en EFRO-programma's is sprake van hetzij specifieke uitvoeringstoewijzingen, hetzij indirecte steun voor de integratie van Roma, in de vorm van verwijzingen naar kwetsbare groepen. Dit is bijvoorbeeld het geval in Estland, Finland en Polen.
Wat betreft de kwestie rond publicatie van gegevens, moet ik zeggen dat, zoals u waarschijnlijk weet, lidstaten voor de periode 2007-2013 verplicht zijn informatie over de begunstigden van elk programma bekend te maken, maar dit systeem reikt niet zo ver dat de etnische achtergrond van de begunstigden genoemd moet worden. Desalniettemin zullen wij op basis van de lijst die we zullen ontvangen in staat zijn te bepalen op welke gebieden het Europees beleid actief is.
Laat mij ook zeggen dat het directoraat-generaal Regionaal Beleid voor de periode 2007-2013 een leidraad voor interne werkzaamheden van de Commissie inzake de Roma-kwestie heeft opgesteld, welke door de diverse diensten is gebruikt gedurende de programmeringsperiode. Er bestaat ook een interdepartementale werkgroep voor de Roma-kwestie die zich bezighoudt met structuurfondsen en die wordt voorgezeten door het directoraat-generaal Regionaal Beleid.
Laat mij verder zeggen dat wij in veel lidstaten – en Hongarije is een goed voorbeeld – ook beschikken over sturingsmechanismen die speciaal zijn gecreëerd voor het proces van het nieuwe regionaal beleid. In Hongarije bestaat bijvoorbeeld een netwerk van adviseurs die zelf een Roma-achtergrond hebben en die Roma-kandidaten in verschillende fasen van de voorbereiding van het project bijstaan. De Commissie werkt momenteel ook aan een overzicht van alle communautaire instrumenten en al het communautair beleid, waaronder de structuurfondsen, en het effect ervan op de integratie van Roma, en zal dit overzicht in juni 2008 publiceren.
Claude Moraes (PSE). – (EN) Dank u, mevrouw de commissaris, voor uw zeer uitvoerige antwoord. Ik wil u ook bedanken voor het werk dat u recentelijk in mijn kiesdistrict in Londen hebt verricht bij het oplossen van onze eigen problemen met structuurfondsen.
Mag ik toch dieper ingaan op de vraag of kan worden vastgesteld of steun werkelijk op gepaste wijze op etnische minderheden wordt gericht? In december heeft de Europese Raad u en de Commissie specifiek gevraagd deze zaak dieper te onderzoeken. Hebt u het gevoel dat er, los van het uitvoerige antwoord dat u me gegeven heeft, ruimte is om te achterhalen of de Roma en andere groepen werkelijk gerichte steun ontvangen of dat er op andere plaatsen geld wordt doorgefilterd? Beschikt u over de ruimte om verder op deze zaak in te gaan?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Eigenlijk is het commissaris Špidla die verantwoordelijk is voor de voorbereiding van het document van de Commissie in reactie op het verzoek van de Raad. Middels de interdepartementale werkgroepen nemen we echter allen deel aan dit proces.
Zoals ik al zei, zullen we de informatie uit het verslag inzake eindbegunstigden tot onze beschikking hebben, en zo zullen we weten wat er wordt gedaan voor de Roma en voor andere minderheden. Wij zullen niet beschikken over etnisch gespecificeerde informatie met betrekking tot de achtergrond van de begunstigden. Het gebied waarop het project zal opereren zal echter absoluut duidelijk zijn, dus op basis daarvan zullen we voor de periode 2007-2013 veel meer weten dan wat we tot nu toe wisten.
Laat me ook zeggen dat de Commissie, in haar functie van waarnemer binnen het beheersysteem in de commissies in de lidstaten, tevens kijkt naar en actief deelneemt aan de beoordeling van de toewijzing van fondsen op gebieden die van belang zijn voor etnische minderheden, zodat we dus over verschillende soorten informatie beschikken. Ik moet echter toegeven dat we geen goed ontwikkeld instrument hebben om het volledige bereik van de interventie die middels het beleid plaatsvindt, vast te stellen, maar we zijn beslist uiterst alert en we gebruiken alle mogelijkheden die er zijn.
Wij zullen zien. Momenteel zijn wij de inhoud van het document van de Commissie voor de Raad aan het voorbereiden. Wij zullen ook zien waar de blinde vlekken zitten, op welke punten we geen informatie hebben, en wat voor maatregelen nog geboden zijn.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris vragen of eenoudergezinnen en arme gezinnen met veel kinderen ook zijn opgenomen in de definitie van kwetsbare groepen, of zij tot minderheidsgroepen worden gerekend of niet. Zouden de criteria kunnen worden gecombineerd en zou de steun voor dit soort groepen kunnen worden verhoogd?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou slechts willen zeggen dat er niets is uitgesloten. Met uw hulp hebben we het proces van voorbereiding van de verordeningen doorlopen. Wij hebben bijzondere aandacht geschonken aan kwetsbare groepen, en de EFRO-verordening bevat duidelijke verwijzingen naar bijvoorbeeld gelijkekansenbeleid. Het is dus een prioriteit.
Dan is er ook het systeem van verslaglegging ten aanzien van de wijze waarop gelijkekansenbeleid ten uitvoer wordt gelegd in de nieuwe generatie cohesiebeleidprogramma's. De mate waarin dit systeem door de lidstaten, door de regio's, wordt toegepast, is afhankelijk van hoe sterk de aan al de structuren van het beheersfonds deelhebbende partners zijn in dit proces. Het gaat om een gezamenlijke inspanning.
De Commissie heeft het algemeen kader gecreëerd teneinde met alle kwetsbare groepen rekening te houden. Hoe het zal worden toegepast hangt niet alleen af van de Commissie, maar ook van de lidstaten. Ik zou er bij iedereen die op dit vlak actief is op willen aandringen erop toe te zien dat deze zaak in aanmerking wordt genomen.
De lidstaten doorlopen nu tevens het proces van besluitvorming over de selectiecriteria, en de Commissie neemt hier ook aan deel. Zij is desalniettemin afhankelijk van de lidstaten en van de partners, want alle sociale partners maken deel uit van de toezichtcomités. Ik hoop dat, net als de Commissie, ook alle partners deze zaken onder de aandacht van de lidstaten zullen brengen, en dat de selectiecriteria dusdanige criteria zullen bevatten dat het ons zal lukken om in onze programma's volledige vertegenwoordiging van alle kwetsbare groepen te realiseren.
De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Jim Higgins (H-1057/07)
Betreft: Regionale EU-financiering voor Ierland 2007-2013
Kan de Commissie aangeven of ze tevreden is met de mate van regionale gelijkheid in de recentelijk goedgekeurde EU-subsidies voor Ierland voor de periode 2007-2013, en of ze bezorgd is over het feit dat de cijfers aantonen dat de twee Ierse regio's niet convergeren, maar dat de Border, Midland & Western-regio achterop blijft hinken bij de zuidelijke en oostelijke regio, waarop de overheid haar uitgaven blijft toespitsen?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Met betrekking tot Ierland, de toewijzing van subsidies aan Ierland voor de periode 2007-2013 en de tweedeling tussen de twee voornaamste regio's, wil ik zeggen dat de Border, Midlands & Western (BMW) regio, een regio die in aanmerking komt voor overgangssteun binnen de tweede doelstelling, een bedrag aan subsidie zal ontvangen dat per hoofd van de bevolking vier keer zo hoog is in vergelijking met zijn buurregio, de meer welvarende zuidelijke en oostelijke regio van de Ierse Republiek.
Van het totaal aan Ierland toegewezen bedrag van 901 miljoen euro zal 457 miljoen euro naar de BMW-regio gaan en 293 miljoen euro naar de zuidelijke en oostelijke regio.
Dan is er ook nog 150 miljoen euro die aan samenwerkingsprogramma's wordt besteed, wat neerkomt op een subsidie per hoofd van de bevolking van ongeveer 400 euro in de BMW-regio en ongeveer 95 euro in de zuidelijke en oostelijke regio.
Laat me dan nog zeggen dat de BMW-regio met de hulp van de Europese structuurfondsen zeer goed gepresteerd heeft gedurende de recente programmeringsperiode. De regio had in 2004 reeds een hoofdelijk BBP bereikt dat 102,9 procent van dat van de EU-27 bedraagt. Ik geef echter toe dat de kloof in het regionaal BBP tussen de BMW-regio en zijn buurregio een uitdaging blijft, wat de reden is dat wij hopen dat wij gedurende de programmeringsperiode 2007-2013, in het kader van zowel ESF als EFRO, een verdere vermindering van deze kloof zullen waarnemen.
Jim Higgins (PPE-DE). ― (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken. Ik zou het grote wegenproject, dat van groot belang is voor afgelegen gebieden, in deze context willen plaatsen. In 2006 zijn er 14 belangrijke wegenbouwprojecten voltooid, maar geen een daarvan was in de BMW-regio gesitueerd. In het zelfde jaar waren er ook nieuwe wegenbouwprojecten in uitvoering, maar slechts een daarvan vond in het westen, in de BMW-regio, plaats.
In hetzelfde jaar zijn er 11 wegenbouwprojecten van start gegaan, die gezamenlijk goed zijn voor 222 kilometer weg, maar slechts twee daarvan bevonden zich in het westen, en die zijn slechts goed voor 25 kilometer weg. U hebt helemaal gelijk wanneer u zegt dat we, kijkend naar het BBP, of bijvoorbeeld de bruto-productiewaarde, duidelijk kunnen constateren dat de kloof groter wordt en dat daar iets aan moet worden gedaan.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Ik stel die opmerking zeer op prijs. Laat me zeggen dat wij er de komende jaren voor de BMW-regio zullen zijn. Zoals u weet, zijn de subsidies voor Ierland voor de periode 2007-2013 zeer sterk verlaagd, en dat heeft uiteraard onmiskenbare gevolgen voor wat wij de komende jaren samen kunnen doen.
Het goede nieuws voor Ierland is het bestaan van de Ierse nationale ruimtelijke strategie, een nationaal programma waarin de afwijkende niveaus van economische groei worden onderkend, zowel tussen de regio's onderling als binnen de BMW-regio. Laten we hopen dat de gecombineerde inspanning gevormd door de Europese bijdrage en de Ierse bijdrage de BMW-regio sneller zal doen groeien.
Sta mij toe een persoonlijke opmerking te maken. We weten allemaal dat Ierland door de jaren heen op briljante wijze gebruik heeft gemaakt van de Europese fondsen en een zeer verstandige strategie heeft gehanteerd, die heeft geleid tot enorme verbetering op het vlak van algemene ontwikkeling gemeten naar BBP per hoofd van de bevolking. Het is echter ook zo dat hierbij niet gekozen is voor de infrastructuur, wat nu een probleem is en waarmee we Ierland niet kunnen helpen omdat het zich uit het programma van de eerste doelstelling, waarbinnen verder in infrastructuur kan worden geïnvesteerd, heeft gepromoveerd. Dit is dus een heel andere keuze geweest dan die van Spanje en Portugal, maar het is niet aan mij om daar een oordeel over te vellen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 48 van Brian Crowley (H-0008/08)
Betreft: Steun van de EU ten behoeve van het vredesproces in Ierland
Kan de Europese Commissie aangeven hoeveel financiële steun zij in het kader van het Structuurfonds aan Noord-Ierland verleent voor de periode 2007-2013? Kan zij voorts mededelen hoeveel financiële steun zij sedert 1994 ten behoeve van het vredesproces in Noord-Ierland heeft verleend in het kader van de programma's van de Structuurfondsen, het grensoverschrijdend programma Interreg, het Vredesfonds van de EU en het Internationaal Fonds voor Ierland?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Iedereen in dit Parlement weet dat de Commissie al jaren een sterke en uitdrukkelijk aanwezige partner is in het vredes- en verzoeningsproces in Noord-Ierland.
Gedurende de periode 2007-2013 zal er in totaal iets meer dan 1,2 miljard euro in Noord-Ierland worden geïnvesteerd. Dat geld zal afkomstig zijn uit het Europese Sociale Fonds en het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, maar ook zal er een aanvullend bedrag van 477 miljoen euro worden toegekend aan het PEACE 3-programma. Dan zijn er ook nog de IFI- en Interreg 4-programma's, waarmee niet alleen in Noord-Ierland maar ook in de grensgebieden van Ierland zal worden geïnvesteerd.
Kijkend naar het verleden, wat ook onderdeel van de vraag was, zien we met betrekking tot de periodes 1994-1999 en 2000-2006 dat de EU in eerstgenoemde periode meer dan 2 miljard euro heeft geïnvesteerd, en bijna 1,8 miljard euro in de tweede periode. Over de gehele periode 1994-2013 zullen we in totaal dus bijna 5 miljard euro in Noord-Ierland hebben geïnvesteerd.
Wat nu, in verband met de nieuwe taakgroep en gezien de nieuwe benadering en betrokkenheid van de Europese Commissie, ook van belang is, is dat we voordelen kunnen ondervinden die de financiële steun overstijgen en die voortkomen uit een sterkere betrokkenheid van Noord-Ierland in Europees beleid. Dat is waar wij nu aan werken, samen met de Northern Ireland Executive en andere partners.
Seán Ó Neachtain (UEN) ter vervanging van de auteur.― (GA) Mevrouw de commissaris, de verleende steun aan het vredesproces in Noord-Ierland en het grensgebied is een groot succes geweest. Kunt u zeggen of dit initiatief zal worden voortgezet nadat de uitgavenperiode in 2013 ten einde loopt?
Jim Higgins (PPE-DE). ― (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het geheel eens met mijn collega Seán Ó Neachtain en wij zijn de Europese Unie zeer dankbaar voor haar steun aan Noord-Ierland, met name in het grensgebied. Het is prachtig dat er daar nu vrede heerst en wij allen willen de Europese Unie bedanken voor haar bijdrage. Als we de cijfers bekijken, en ikzelf heb zojuist een verslag geschreven over het Internationaal Fonds voor Ierland, zien we dat er meer dan vijfduizend banen zijn gecreëerd dankzij dit fonds. Ik sluit mij desalniettemin geheel aan bij de vraag die door mijn collega Seán Ó Neachtain is ingediend.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) In antwoord op de vraag of wij onze aanwezigheid in Noord-Ierland na 2013 zullen verlengen, wil ik zeggen dat het IFI, dat, zoals bekend, geen programma van de Commissie is en waaraan de Commissie noch de Raad bijdraagt, in 2010 ten einde zal lopen. Wij weten derhalve niet of de internationale gemeenschap bereid zal zijn om verder te gaan met een tweede fase of tweede editie van dit programma.
Wat betreft de Europese programma's: Noord-Ierland valt onder het programma voor doelstelling 2. Ik hoop oprecht dat we zullen doorgaan met het programma van doelstelling 2, want ik geloof niet in een regionaal beleid dat slechts op een deel van de Europa gericht is en waarvan andere delen zijn uitgesloten. Zonder doelstelling 2, zal er geen kwalificatie bestaan waaronder Noord-Ierland valt.
Ik geloof echter ook dat de grensoverschrijdende en transnationale samenwerking waaraan Noord-Ierland deelneemt – met name het nieuwe grensoverschrijdende programma in het kader van onderdeel C – erg belangrijk is, omdat we geloven dat dergelijke interregionale samenwerking – in het bijzonder met een grensoverschrijdende dimensie – van groot belang is om Noord-Ierland nader tot Europa en tot samenwerking met andere regio's en andere lidstaten te brengen. Het staat dus nog open. De Commissie zal zeker betrokken zijn bij de steun voor het idee om deze aanwezigheid te laten voortduren.
De Voorzitter. − Vraag nr. 49 van David Martin (H-1061/07)
Betreft: Europese structuurfondsen
Is de Commissie zich ervan bewust dat krachtens de nieuwe operationele richtsnoeren projecten in Schotland moeten kunnen beschikken over een minimumbudget van £200.000 om in aanmerking te komen voor Europese structuurfondsen? Is de Commissie van mening dat dit discrimineert tegen kleine maar waardevolle projecten?
De vragen nrs. 50 t/m 54 zullen schriftelijk worden beantwoord.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie is op de hoogte van de drempel die door de Schotse autoriteiten is geïntroduceerd. Laat me ook zeggen dat de Schotse autoriteiten tijdens de onderhandelingen volledig transparant te werk zijn gegaan bij de invoering van de drempel. De autoriteiten zijn niet alleen transparant geweest ten opzichte van de Commissie, in onze contacten, maar ook in Schotland zelf, in het proces van raadpleging van alle belanghebbenden en partners in Schotland.
Laat er nadrukkelijk geen enkel misverstand over bestaan dat de drempel die is ingevoerd niet bedoeld is om kleine projecten uit te sluiten maar om te stimuleren dat deze projecten worden gegroepeerd op basis van thema of regio om zo de vereiste drempel te halen. De Schotse autoriteiten hebben zich ertoe verplicht te garanderen dat kleinere projecthouders hulp krijgen opdat kleinere projecten die onder de drempel liggen op ieder moment kunnen worden voorgelegd aan de bemiddelende instantie, die ze, waar mogelijk, samen zal voegen teneinde een strategisch sterker voorstel te smeden.
Een en ander is er in feite op gericht om het financiële en accountantscontrolerisico van financiering voor kleine projecten zo klein mogelijk te maken. Het is ook gericht op de bevordering van koppelingen tussen kleinere projecten teneinde ze onderdeel te maken van een alomvattende strategie en op verlichting van de administratieve last, die vaak als een belemmering voor kleine projecten wordt gezien. De intentie is dus goed, en het gaat om een mechanisme dat kleine projecten helpt om grotere pakketten te vormen waarvoor vervolgens financiering kan worden aangevraagd.
David Martin (PSE). – (EN) Even heel kort, mevrouw de commissaris, want ik weet dat we in tijdnood zitten: stel dat de Schotse autoriteiten naar u toekwamen en een lagere drempel zouden voorstellen, zou dat dan mogelijk zijn en zou u er welwillend tegenover staan?
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Ja, absoluut. Het antwoord zou zonder meer "ja" zijn.
De Voorzitter. − Vraag nr. 55 van Georgios Papastamkos (H-1044/07)
Betreft: Oprichting van een autoriteit voor de Europese telecommunicatiemarkt
Eén van de voorstellen van de Commissie in het kader van de aanstaande herziening van het regelgevingskader voor de telecommunicatiesector betreft de oprichting van een autoriteit voor de Europese telecommunicatiemarkt. Deze autoriteit gaat onder andere de rol op zich nemen die tot nu toe wordt gespeeld door de Europese Groep van regelgevers, en zorgen voor coördinatie van de nationale regelgevende instanties.
Is de Commissie zich bewust van de bezwaren van de nationale regelgevende instanties van de EU tegen het takenpakket en de bevoegdheden van de voorgestelde communautaire autoriteit? Hoe zal de grens worden bepaald tussen de bevoegdheden van de nationale regelgevingsinstanties en die van de nieuwe Europese autoriteit?
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) De geachte afgevaardigde verwijst naar het voorstel van de Commissie tot oprichting van een autoriteit voor de Europese telecommunicatiemarkt. Wij zijn van mening dat er een afzonderlijk orgaan zou moeten bestaan dat onafhankelijk van de Commissie functioneert en verantwoording aflegt aan het Europees Parlement is, en dat dit orgaan de Commissie zou kunnen bijstaan bij het oplossen van de resterende problemen met inconsistente regelgeving, die tot fragmentering van de Europese markten leidt.
Ik heb voortdurend contact met de nationale regelgevingsinstanties (NRI's) en neem kennis van hun ideeën met betrekking tot de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van deze voorgestelde autoriteit.
Wat betreft de Europese Groep van regelgevers (EGR), die met het oog op verdere verbetering van de kwaliteit, consistentie en coördinatie van regelgeving in heel Europa zijn voorkeur heeft uitgesproken voor versterking van zijn eigen model, zou ik slechts willen herhalen wat deze groep zelf zegt: Als Europa een toonaangevende rol in de wereldeconomie wil spelen, zullen de 27 lidstaten nauw moeten samenwerken om te garanderen dat het bedrijfsleven volop kan profiteren van de Europese markt. Dat betekent dus dat dit op dit moment nog niet het geval is en dat we oplossingen moeten vinden om dat in de toekomst wel zo te laten zijn.
In de effectbeoordeling die bij de herzieningsvoorstellen hoort, wordt gesteld dat de Europese autoriteit zou bijdragen aan efficiëntie van de besluitvorming, vooral de besluitvorming met betrekking tot grensoverschrijdende acties. Dit is noodzakelijk om de interne markt te kunnen ontwikkelen.
Derhalve zijn wij zijn als Commissie tot de conclusie gekomen dat er behoefte bestaat aan een afzonderlijke entiteit die binnen de bestaande communautaire institutionele structuur gevestigd zou zijn, daar de EGR momenteel buiten deze structuur valt, wat betekent dat het gewoon een particuliere organisatie is. Binnen de institutionele structuur zou de op te richten autoriteit de bevoegdheden van de NRI's versterken door de functies van de EGR over te nemen en deze van een grondslag in het Gemeenschapsrecht te voorzien.
Over de vraag omtrent de verdeling van bevoegdheden: de autoriteit zou de Commissie bijstaan in kwesties die van invloed zijn op de interne markt en een inherent grensoverschrijdend karakter hebben, daarbij uiteraard puttend uit de expertise en de dagelijkse regelgevende werkzaamheden van de nationale regelgevers. Dit systeem, dat gebaseerd is op de ervaring van 27 nationale regelgevers en op de ervaring die door het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) is opgebouwd, is erop gericht de samenhang en consistentie van EU-regelgeving te versterken, het besluitvormingsproces te verbeteren en de effectiviteit en het niveau van netwerk- en informatiebeveiliging te bevorderen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de commissaris, wanneer een Europees burger door een administratieve handeling wordt benadeeld, tot welke van de instanties in de driehoek dient hij zich dan te wenden om op te komen voor zijn wettig belang: tot de nationale regelgevingsinstanties, de autoriteit voor de Europese telecommunicatiemarkt die momenteel wordt opgezet, of de Commissie?
Zullen de besluiten van de autoriteit die momenteel in oprichting is, te handhaven zijn? Is de Commissie van plan zelf de extra kosten op zich te nemen die zullen voortvloeien uit de voorgestelde herziening van het wetgevingskader, gezien de bestaande asymmetrische ontwikkeling van telecommunicatiestructuren in de nieuwe en de oude lidstaten?
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Iedere burger heeft het recht om te klagen als er iets niet goed gaat. Als ik een gewone burger was, zou ik als eerste mijn beklag doen bij de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement, want daar doet de stem van het Parlement zich gelden. De tweede manier is door middel van transparantie, wat een zeer belangrijk element is van al onze regels.
De Commissie heeft getracht deze transparantie een vaste plaats te geven. U herinnert zich wellicht, met betrekking tot het zogenaamde "voice roaming", dat burgers absoluut niet geïnformeerd waren over waar zij informatie over prijsstructuren konden vinden, totdat de Commissie een website met informatie over roaming opzette. Dat was de eerste keer dat transparantie gewerkt had.
Bij de nieuwe hervorming wordt transparantie ook als regel gehanteerd en niet slechts als uitzondering, niet alleen wanneer het gaat prijsstructuren maar ook bijvoorbeeld bij gevallen van schending van de veiligheid of van de persoonlijke levenssfeer. In dergelijke gevallen hebben exploitanten de plicht om consumenten te informeren. Dat neemt echter niet weg dat burgers nog altijd de mogelijkheid zullen hebben om op de normale manier te klagen, net als bij de oude telecomregels het geval was.
De Voorzitter. − Vraag nr. 56 van Giovanna Corda (H-1045/07)
Betreft: Toegankelijkheid van breedband in de EU-lidstaten voor alle burgers
Op 13 november 2007 heeft de Commissie een aantal voorstellen tot hervorming van de regelgeving voor elektronische communicatie goedgekeurd. Zal de Commissie efficiënt en snel optreden ten opzichte van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de Europese breedbandmarkten toegankelijk worden voor alle burgers? Uit de huidige, bijzonder grote prijsverschillen blijkt namelijk dat dit momenteel bijlange niet het geval is.
Hoe kan de Commissie voorts voor een daadwerkelijke concurrentie zorgen en garanderen dat anticoncurrentiepraktijken die de opening van de breedbandmarkten in de weg staan, bestraft worden?
Viviane Reding, lid van de Commissie − (EN) Internet van hoge snelheid is het internet van de toekomst, en we zouden niet willen dat dit internet slechts voor sommigen beschikbaar was. Daarom geldt "de informatiesamenleving voor iedereen" als een van de precondities van de Lissabon-strategie voor open en concurrerende markten. Omdat onze regelgevingsinstrumenten van dit moment, ook reeds vóór de hervorming, een dergelijke open benadering van het kader voor elektronische communicatie mogelijk maken – het wordt ook bevorderd door de algemene mededingingsregels – zijn ook de markten open voor concurrentie geworden, wat op zijn beurt de lancering van netwerken voor breedbandtoegang in Europa heeft gestimuleerd.
Ik vrees dat terwijl het in een aantal landen goed gewerkt heeft – de landen met een goed functionerende concurrentie, waar we een penetratiegraad tot wel 37, zelfs 40 procent zien – de penetratiegraad in sommige andere landen heel laag is. Ik zou graag van dit verschil af willen. Ik zou de landen die in de laagste categorie zitten graag omhoog helpen. Als onderdeel van de hervorming stelt de Commissie daarom voor dat zij de mogelijkheid krijgt toe te zien op de regulerende maatregelen die door nationale regelgevingsinstanties worden ingesteld, welke weer worden versterkt door de mogelijkheid voor nationale regelgevingsinstanties om functionele scheiding in te voeren als zij dit noodzakelijk achten om de markten open te stellen.
Tegelijk kent de Commissie prioriteit toe aan de aanpak van concurrentieverstorend gedrag. In 2003 hebben wij bijvoorbeeld France Télécom en Deutsche Telekom boetes opgelegd vanwege misbruik op de breedbandmarkten, en meest recentelijk, op 4 juli 2007, heeft de Commissie Telefónica beboet voor misbruik van haar dominante positie in de vorm van prijssqueeze op de Spaanse breedbandmarkt.
Ik wil ook zeggen dat er in maart 2006 een mededeling is gepubliceerd met betrekking tot het dichten van de breedbandkloof. Ik geloof echt dat breedband er voor iedereen moet zijn, en daarom geloof ik dat er nationale breedbandstrategieën nodig zijn die de regionale en lokale behoeften weerspiegelen.
Om over te gaan tot de vraag over transparantie: de Commissie staat op het punt een webportaal te openen die rond mei/juni 2008 operationeel zou moeten zijn en die de kwestie van breedband en de burgers als onderwerp zal hebben.
Tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, staat de Commissie positief tegenover het gebruik van overheidsgelden, met inbegrip van EU-fondsen – structuurfondsen – om breedbandtoegang uit te breiden in gebieden waar de commerciële ontwikkeling ontoereikend is. Er is reeds een aantal van dergelijke projecten opgezet.
Wij steunen ook de ontwikkeling van informatiemaatschappijen middels regionaal beleid. Volgens een voorlopige schatting bedraagt de investering ongeveer 15 miljard euro, wat neerkomt op 4,4 procent van de totale uitgave voor de periode 2007-2013, en van dit bedrag zal naar verwachting 2,2 miljard euro worden besteed aan breedbandinfrastructuren. Door middel van deze gecombineerde inspanningen hopen we dat de huidige penetratiecijfers – wij hebben trouwens vier wereldleiders op het gebied van de verspreiding van breedband onder ons – zich zo zullen ontwikkelen dat nog veel meer landen, en dan met name in Europa, wereldleider zullen worden.
Giovanna Corda (PSE). – (FR) Mevrouw de commissaris, u hebt maximumkosten voor roaming moeten opleggen, en vorige week hebt u gezegd dat u mogelijk gedwongen bent hetzelfde te doen voor e-mailverkeer.
Zult u in de nabije toekomst ook niet gedwongen worden om de kosten van internettoegang op Europees niveau te reguleren?
Ik weet dat er in een aantal landen plannen tot harmonisering bestaan, waardoor het aantal exploitanten zal afnemen. Zal dit betekenen dat de prijzen zullen dalen? Neemt u mij niet kwalijk dat ik het zeg, maar ik betwijfel dat, mevrouw de commissaris.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, in antwoord op de vraag van mevrouw Corda, wil ik erop wijzen dat we ons niet zomaar met marktprijzen bemoeien; gewoonlijk laten we de markt dergelijke problemen zelf oplossen. Als de markt hiertoe echter niet in staat blijkt, moeten politici zich rekenschap geven van hun verantwoordelijkheden. Dat hebben wij gedaan in het geval van voice roaming, maar ik wil dit niet doen met betrekking tot SMS- en data roaming.
Dat is de reden dat ik de sector kort geleden, op grond van mijn plicht in het kader van de verordening inzake voice roaming, waarin het Parlement mij heeft verzocht in 2008 een analyse van de situatie te geven, een tijdige waarschuwing heb gegeven, waarbij ik in zeer duidelijke bewoordingen heb gezegd dat als de sector zijn tarieven niet uit eigen beweging verlaagt, de regelgevers, waaronder ook het Europees Parlement, gedwongen zullen zijn maatregelen te nemen. De markt moet echter altijd eerst zelf een kans worden gegeven, en pas wanneer blijkt dat deze het probleem niet zelf kan oplossen moet de politiek ingrijpen.
Wat staat er te gebeuren op de breedbandmarkt? Ik weet het niet. Voorlopig is het enige wat ik weet dat wij hier in Europa vier landen onder ons hebben die wereldkampioen zijn op het vlak van marktpenetratie, straatlengtes voor liggen op Japan en Zuid-Korea, en zelfs kilometers op de VS. Wat we zien is dat het concurrerende markten zijn, markten die een aantal verschillende mogelijkheden bieden, waarbij de consument uiteindelijk de vrijheid heeft om de dienst te kiezen die voor hem het beste is.
Zo moet een markt werken. Pas als de markt niet goed werkt, moeten we tot regulering overgaan. Dat is wat de nationale regelgevers doen. Om het hen mogelijk te maken dit op effectievere en praktischere wijze te doen wil ik de interne markt in een volgend stadium brengen, want dit is onze troef in deze geglobaliseerde wereld. Ik stel daartoe voor de wetgeving die de telecommunicatiemarkten regelt te hervormen. Daar ben ik mee bezig, en daar overlegt het Parlement momenteel over, opdat consumenten werkelijk kunnen kiezen.
Momenteel zijn er te veel mensen – en niet alleen personen maar ook KMO's – die geen toegang hebben tot breedband. Zij zullen in de toekomst, via breedband, geen toegang hebben tot sociale ontwikkelingen, en ik ervaar dat als een onacceptabele situatie. Daarom dient breedband voor iedereen een politieke doelstelling te zijn. Die kan worden gerealiseerd als het ons lukt de telecommunicatiemarkt zodanig te hervormen dat er echte concurrentie ontstaat tussen exploitanten, en daarmee de mogelijkheid voor de burger om te kiezen uit de diensten die zij hem aanbieden.
De Voorzitter. − Vraag nr. 57 van Gay Mitchell (H-1051/07)
Betreft: Veilig internet
De ontwikkelingen op het gebied van de informatie- en communicatietechnologieën leveren ontegenzeggelijk grote voordelen op. Tegelijkertijd nemen ook de risico's dat kinderen aan ongeschikte of illegale inhoud worden blootgesteld, sterk toe. In dat kader heeft de EU in 2005 het programma Safer Internet Plus ontwikkeld, met name om kinderen te beschermen tegen ongewenste en illegale inhoud op het internet.
Kan de Commissie een overzicht geven van de resultaten die behaald zijn op dit belangrijke gebied en met name meedelen welke concrete verbeteringen er in de veiligheid van het internet in de lidstaten zijn gerealiseerd?
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit onderwerp ligt mij zeer na aan het hart, want het gaat om kinderen en hun veiligheid. Ik denk dat de nieuwe technologie geweldig is voor kinderen, maar er schuilen ook gevaren in, en die moeten we bestrijden.
Daartoe hebben we twee uitgebreide Europese netwerken opgezet: het INHOPE-netwerk van meldpunten, waar burgers illegale inhoud kunnen aangeven, en het INSAFE-netwerk ter bevordering van bewustwording, dat tot doel heeft kennis over veiliger gebruik van online-technologie door te geven aan kinderen, ouders, scholen , beleidsmakers en de media. Deze netwerken zijn georganiseerd in het kader van het programma Safer Internet, en het gaat om unieke pan-Europese initiatieven.
Meldpunten van INHOPE zijn aanwezig in 24 Europese landen, en het netwerk heeft ook een internationaal bereik dankzij leden in Azië en de Verenigde Staten. Het aantal meldingen van met kindermisbruik in verband staand materiaal dat door het netwerk is geregistreerd en doorgegeven aan de wetshandhavingsinstanties is de afgelopen jaren met 15 procent toegenomen, dus het belang van deze meldpunten is duidelijk zichtbaar.
Het tweede netwerk is INSAFE, dat bewustwordingscentra in 23 Europese landen coördineert en tevens jaarlijks de "Dag van een veiliger internet" organiseert – dit jaar was dat op 12 februari. Wij hebben het pan-Europees Jeugdforum georganiseerd, waarbij een aantal leden van het Europees Parlement en vertegenwoordigers van de sector aanwezig waren om ronduit te spreken over hun ervaringen met sociale netwerken en het gebruik van mobiele telefoons.
Het netwerk EU Kids Online zorgt voor coördinatie tussen onderzoekers uit 21 landen die zich bezighouden met de online-veiligheid van kinderen, en het forum voor een veiliger internet brengt jaarlijks non-gouvernementele organisaties, onderzoekers uit de sector en beleidsmakers bijeen om te praten over efficiënte bestrijding van illegale inhoud, Web 2.0 en andere relevante onderwerpen. Het programma stimuleert ook de betrokkenheid van de particuliere sector. Het programma Safer Internet Plus zal in december 2008 ten einde lopen, en daarom heeft het Parlement zeer binnenkort de gelegenheid om naar de herziening van dit programma voor de periode 2009-2013 te kijken. Ik weet zeker dat het Parlement een actieve rol op zich zal nemen in dit besluitvormingsproces.
Wij hebben tot dusverre goede resultaten gehad en we kunnen deze verder uitbouwen. Het probleem wordt niet kleiner maar blijft juist groeien, en ik ben van mening dat deze programma's moeten worden voortgezet.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Geachte commissaris, dank u voor uw antwoord. Kunt u, daar het probleem gestaag toeneemt, bevestigen aan te zullen bevelen dat ook de begroting blijft toenemen? De begroting voor de afgelopen vijf jaar bedroeg 45 miljoen euro.
Weet u dat bij een enquête uit 2003 veertig procent van de kinderen zei dat mensen die zij alleen maar on line hadden gesproken, hen persoonlijk wilden ontmoeten en dat in 2006 22 procent van de kinderen hieraan gehoor heeft gegeven? 51 procent van deze kinderen heeft dit nooit aan hun ouders of leerkrachten verteld. Welke doelstellingen hebt u zich in deze context gesteld, welke maatstaven hebt u daar tegenover gesteld en welke vooruitgang zult u aan het Parlement kunnen melden wanneer we de volgende keer dit programma voor de periode tot 2013 zullen vernieuwen? Ik steun dit programma ten volle en verzoek de commissaris met klem alle middelen aan te wenden die het kunnen doen vorderen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Dank u voor uw antwoord, commissaris. Kunt u mij vertellen welke actie de Commissie zal ondernemen om haar werk met de ouders te intensiveren? Want dat is het echte probleem. Kinderen zijn ons op dit gebied helaas ver vóór. Ik ben erg verontrust over het feit dat dit programma in 2008 afloopt en weet ook dat weliswaar velen hiervan op de hoogte zijn, maar niet iedereen. Ik hoop dat u aandacht zult besteden aan dit punt en ik denk dat u proactiever te werk moet gaan om de bewustwording te bevorderen.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (FR) Ik ben het helemaal eens met de geachte leden. Dit is inderdaad een groot probleem. Voor één keer weten kinderen in onze samenleving meer dan hun ouders, wat op zich niet zo erg is, maar het creëert wel problemen voor de ouders die hun kinderen willen helpen het probleem op te lossen. Het betreft overigens niet alleen ouders, maar ook grootouders – grootouders kopen vaak als eerste een mobiele telefoon voor hun kleinkinderen, zodat ze met hen kunnen communiceren. En het betreft natuurlijk ook de leerkrachten.
Daarom stellen wij niet alleen voor het programma uit te breiden met een verhoogde begroting van 55 miljoen euro – een begroting die het Parlement hopelijk nog zal verhogen –, maar werken wij ook samen met particuliere organisaties zoals SchoolNet. Het SchoolNet-programma loopt op veel Europese scholen en gaat echt in op dit probleem om de kinderen ervan bewust te maken en hen te leren dat niet iedereen waarmee zij in contact zouden kunnen komen, ook te vertrouwen is. Ook verschaft het informatie via hotlines en de activiteiten van het Safer Internet-programma en voorziet het in centra voor bewustwording waar ouders leren wat er allemaal speelt. Ouders zijn heel vaak volstrekt niet op de hoogte van de voor- en nadelen van nieuwe technologie.
Ik ben verantwoordelijk voor de nieuwe technologie en ik beschouw de meeste activiteiten met behulp van nieuwe technologie echt als positieve. Enkele negatieve aspecten zouden de jongere generatie er niet volledig van mogen weerhouden in aanraking te komen met nieuwe technologie. Ik geloof dan ook erg sterk in het zelfregulerend vermogen van de bedrijfstak.
Een jaar geleden heb ik de mobiele-telefoonoperators verzocht ervoor te zorgen dat bij de derde generatie mobiele telefoons problemen met het Internet niet direct overslaan op mobiele telefoons. Tot mijn grote vreugde is de mobiele-telefoonsector dit jaar met bijzonder concrete acties gekomen om ouders en kinderen te informeren over de problemen en om programma's te blokkeren die gevaarlijk zijn voor kinderen bij mobiele telefoons van de derde generatie.
Dus er wordt wel vooruitgang geboekt. De Europese verkiezingen zijn wellicht een uitstekend moment voor het Europees Parlement om de burgers te wijzen op de acties die zijn ondernomen. Dit zijn concrete acties. Het is inderdaad zo dat niet iedereen ervan op de hoogte is. Dus waarom geen gebruik maken van de extra aandacht voor het grote publiek tijdens de parlementaire verkiezingscampagne om de burgers uit te leggen welke concrete acties de Europese Gemeenschap onderneemt ten faveure van de samenleving?
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).