Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/2531(RSP)
Stadium plenaire behandeling
Documentencyclus : B6-0078/2008

Ingediende teksten :

B6-0078/2008

Debatten :

PV 20/02/2008 - 14
CRE 20/02/2008 - 14

Stemmingen :

PV 21/02/2008 - 4.8

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0067

Volledig verslag van de vergaderingen
Woensdag 20 februari 2008 - Straatsburg Uitgave PB

14. Wetenschappelijke samenwerking met Afrika (debat)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is verklaring van de Commissie inzake wetenschappelijke samenwerking met Afrika.

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Dames en heren, zoals we allemaal weten, wordt de wereldwijde economie steeds meer gevormd door technologische vernieuwing.

Ontwikkelingslanden zouden technologie moeten gebruiken om vernieuwing te introduceren, wat de leefomstandigheden van hun armen zou verbeteren en het concurrentievermogen van hun landen en hun bedrijven doen toenemen. Weliswaar hebben de meeste ontwikkelingslanden hun economieën geopend, maar ze blijven gevangen in de productie van goederen met weinig toegevoegde waarde en worden geplaagd door het gebrek aan opgeleide arbeidskrachten. Ontwikkelingslanden moeten daarom hun productiecapaciteit verhogen en hun economieën diversifiëren door betere toepassing van vernieuwing en nieuwe technologieën in landbouw, productie en dienstverlening.

Op het moment nemen Afrikaanse wetenschappers onvoldoende deel aan internationale onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, inclusief die projecten die de financiële steun van de Europese Unie krijgen. Dit is deels te wijten aan het gebrek aan expertise in het opbouwen van de nodige onderzoekscapaciteit, netwerken en partnerschappen en aan tekortkomingen in de omgang met intellectuele-eigendomsrechten, contracten, technologieoverdracht en het verspreiden van onderzoeksresultaten.

Het moet echter worden benadrukt dat wereldwijde problemen zoals infectieziekten en biodiversiteit alleen succesvol kunnen worden opgelost met deelname van deze landen.

Afrikaanse politici zijn zich hiervan bewust en doen hun best om wetenschap en technologie tot prioriteit te verheffen. De Afrikaanse ministersconferentie over wetenschap en technologie van september 2005 heeft een nieuw Geconsolideerd Actieplan aangenomen voor NEPAD, het Nieuwe partnerschap voor de ontwikkeling van Afrika. Daarenboven heeft de Commissie van de Afrikaanse Unie vorig jaar, in januari 2007, tijdens de top van de Afrikaanse Unie een oproep aan Afrika gedaan om het initiatief te nemen om te bouwen aan grote wetenschappelijke en technologische capaciteit met het oog op het opleiden van grote aantallen wetenschappers, ingenieurs en technici. Het jaar 2008 werd toen uitgeroepen tot Jaar van de Wetenschap in Afrika.

De Europese Commissie erkent het belang van deze kwestie en legt steeds meer nadruk op wetenschap en technologie als een belangrijk onderdeel van de onderhandelingen over ontwikkelingssamenwerking. Afrikaanse wetenschappers kunnen deelnemen aan het algemene onderzoeksprogramma van de Commissie of aan de Marie Curie-acties, die beurzen verstrekken aan wetenschappers uit derde landen, inclusief ontwikkelingslanden.

In het kader van het negende Europees Ontwikkelingsfonds is er 35,5 miljoen euro toegewezen aan een programma voor het opbouwen van wetenschappelijke en technologische capaciteit als onderdeel van de samenwerking met de ACS-landen. We zijn op het moment ook betrokken bij onderhandelingen met onze partners op het gebied van verdere steun in het kader van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds.

Tegen het eind van vorig jaar zijn de Europese en de Afrikaanse Unie een EU-Afrikaans Partnerschap inzake Wetenschap, Informatie en Ruimte overeengekomen. Dit Partnerschap zal helpen de kloof te overbruggen die ons scheidt op het gebied van wetenschap, zal Afrika’s wetenschappelijke en technologische capaciteit ontwikkelen en Afrika helpen wetenschap en technologie beter in te zetten om armoede te bestrijden en economische groei en sociale ontwikkeling te bevorderen. Het zal ook in het kader van het Geconsolideerd Actieplan voor Afrika bijdragen in de sfeer van wetenschap en technologie.

Daarenboven zal het Partnerschap ervoor zorgen dat de last eerlijk door de individuele lidstaten wordt gedeeld. In dit verband hebben sommige lidstaten een leidende rol op zich genomen op gespecialiseerde terreinen, bijvoorbeeld Nederland voor tuinbouw of Zweden voor onderzoek naar watervoorziening en –distributie.

 
  
MPphoto
 
 

  Pilar del Castillo Vera, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, we houden hier vandaag beschouwingen – aangezien we geen debat gaan houden, want we zijn op dit moment niet tot een groot debat in staat – over de gezamenlijke ontwerpresolutie die door de parlementaire fracties is voorgesteld om maatregelen te steunen die de ontwikkeling van de wetenschap in Afrika moeten verbeteren en een sterkere, soepeler relatie met de EU mogelijk maken dan er tot nu toe is op het gebied van wetenschap en toegepaste technologie.

Zoals de commissaris zei, heeft de top die in Lissabon plaatsvond, de tweede EU-Afrikatop – de eerste vond in 2000 plaats in Caïro –, opnieuw het belang van deze dimensie onderstreept, van dit terrein van wetenschap en technologie in de toekomstige ontwikkeling van Afrika.

In 2010 zal er een evaluatie worden gehouden van de uitvoering van de beslissingen die op deze top in Lissabon tussen Afrika en de Europese Unie in deze overeenkomsten zijn genomen. We staan nu op het punt een resolutie aan te nemen die tot doel heeft hierop invloed uit te oefenen vanuit het Europese Parlement en die derhalve in het kielzog van de Lissabontop volgt; maar niet alleen van deze top, maar op de een of andere manier van verschillende initiatieven die op het moment op vele plaatsen ter wereld met betrekking tot Afrika worden uitgevoerd.

Nu China, als groot land en groot geografisch, politiek, cultureel en economisch gebied, zich aanzienlijk begint te ontwikkelen, net als het geval is met India en veel Aziatische landen, heeft de aandacht zich meer dan ooit weer op Afrika gericht. Sterker nog, dit gebeurt op een nieuwe manier, met een kwalitatieve stap voorwaarts vergeleken met het verleden. De aandacht is terug verschoven, niet uit liefdadigheid, die de relatie tussen het Westen en Afrika altijd grotendeels heeft gekenmerkt, maar uit nabijheid, gelijkwaardigheid, verbondenheid, enzovoorts.

In dit opzicht is er met name op het gebied van wetenschap en technologie nog een lange weg te gaan, omdat er wel werk verzet is op andere gebieden, zoals gezondheid, onderwijs enzovoorts, maar er op het gebied van wetenschap en technologie niet veel gedaan is. De voordelen echter die dit zou kunnen opleveren voor de ontwikkeling van Afrika en voor het volledig opnemen van Afrika in de globalisering, waar het tot op zekere hoogte van is buitengesloten – ik zeg dat tussen aanhalingstekens – zullen ongelooflijk belangrijk zijn.

Ik denk daarom dat de resolutie waar het Parlement morgen over zal stemmen een stimulans is in die richting, wat mijns inziens fundamenteel is voor Afrika en voor de toekomst van de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Teresa Riera Madurell, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, dames en heren, dit is een belangrijke ontwerpresolutie, want we hebben hier al vaak over Afrika gesproken, maar zelden over wetenschappelijke samenwerking met dat continent. Tegenwoordig valt de economische en maatschappelijke ontwikkeling van volkeren niet te scheiden van wetenschappelijk onderzoek, technologische ontwikkeling en vernieuwing.

Bovendien vereisen in een geglobaliseerde wereld veel van de problemen die de wetenschap nog probeert op te lossen de samenwerking van allen zonder uitzondering, met name op specifieke terreinen zoals energie, klimaatverandering of voedselveiligheid.

Wetenschappelijke samenwerking voor ontwikkeling zou dus een prioiteit moeten zijn in onze algehele samenwerkingsstrategie met Afrikaanse landen.

Dit vereist het vergroten van de deelname van wetenschappers aan gezamenlijke onderzoeks- en ontwikkelingsprojecten, het bevorderen van uitwisselingen en de mobiliteit van onderzoekspersoneel, het versterken van onderzoeksinfrastructuren in overeenstemming met de behoeften van de wetenschappelijke gemeenschap en bovenal het ondersteunen van wat reeds bestaat.

Dames en heren, ik ben zojuist teruggekomen uit Zuid-Afrika, waar ik heen ging als lid van de EP-delegatie. Met de Republiek van Zuid-Afrika, bijvoorbeeld, is er al tien jaar een overeenkomst over wetenschappelijke en technologische samenwerking. Dat was de reden voor het bezoek van commissaris Potočnik aan het land in november.

Deze samenwerkingsovereenkomst levert belangwekkende resultaten op, die voor beide partijen voordelig zijn: Zuid-Afrikaanse wetenschappers hebben deelgenomen aan 117 onderzoeksprojecten in het zesde kaderprogramma, een niveau van participatie dat alleen onderdoet voor dat van de Verenigde Staten, China en de Russische Federatie; in het zevende kaderprogramma wordt een nog grotere participatie gepland.

Deze samenwerking vindt plaats in zulke uiteenlopende gebieden als biotechnologie, gezondheid, nanotechnologie, luchtvaart, vervoer, energie en klimaatverandering. Het is een samenwerking die we als Europeanen moeten ondersteunen, omdat we veel problemen hebben die dringend een oplossing vereisen en omdat het verenigen van de krachten in onderzoek en ontwikkeling, vernieuwing en technologieoverdracht alleen maar gunstig kan zijn voor beide partijen.

Eén voorbeeld is energie, wat daar ook een zeer urgente kwestie is. We willen hetzelfde: de toevoer veiligstellen tegen een redelijke prijs en op een milieuvriendelijke manier. In deze richting worden er heel interessante onderzoeksprojecten uitgevoerd over CO2-technologieën, duurzame energie en energie-efficiëntie.

Een ander belangrijk terrein van wetenschappelijke samenwerking met Zuid-Afrika en Afrika als geheel dat benadrukt moet worden, is dat van aids, een ziekte die het continent teistert en die in een land als Zuid-Afrika de levensverwachting met meer dan tien jaar heeft doen dalen.

Ik denk derhalve dat de specifieke verwijzing naar dit onderzoek in de resolutie heel belangrijk is.

Ten slotte zou ik erop willen wijzen dat alle samenwerking moet worden versterkt, door uitwisseling van informatie, eerlijke en open dialoog en oprechte erkenning door beide partijen.

 
  
MPphoto
 
 

  Fiona Hall, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze ontwerpresolutie inzake het steunen van de wetenschappelijke samenwerking met Afrika komt precies op het goede moment, want ze volgt direct op een serie verklaringen die de afgelopen twaalf maanden zijn afgelegd over wetenschap in Afrika – door de Economische Commissie voor Afrika van de VN in januari 2007, in de Verklaring van de G8-top over het versterken van onderzoek en ontwikkeling en in het nieuwe hoofdstuk over ICT en wetenschap en technologie in de EU-Afrikastrategie.

Nu de Science with Africa-conferentie in Addis Abeba eraan komt in maart, is dit voor het Europese Parlement zeker het moment om zijn steun te betuigen aan een nieuwe en intensievere benadering van wetenschappelijke samenwerking tussen de EU en Afrika. Natuurlijk zijn er in het verleden ook initiatieven geweest. Er zijn beurzen en onderzoeksaanstellingen geweest om Afrikaanse wetenschappers te helpen in Europa te komen werken. Er is steun geweest voor bepaalde projecten. Maar wat er niet is geweest, is compleet ontwikkelde wederzijdse wetenschappelijke samenwerking tussen Afrika en de EU.

Er is nog geen solide onderzoeksbasis voor Afrika binnen Afrika. De statistieken spreken boekdelen. Afrika heeft maar 1 procent van ’s werelds wetenschappelijke onderzoekers, maar 13 procent van de wereldbevolking. Slechts één op de tienduizend mensen in Afrika is wetenschapper of ingenieur, terwijl die verhouding in geïndustrialiseerde landen één op tweehonderd is.

Toch is er vanwege de klimaatverandering geen deel van de planeet waar onderzoek essentiëler is. De temperatuurstijging in Afrika dreigt de bescheiden voortgang teniet te doen die is geboekt in de richting van de Millenniumdoelstellingen. Maar als de basis van wetenschap en technologie maar sterker was, zou de klimaatverandering voor Afrika ook een kans kunnen zijn.

Deze ontwerpresolutie bevat terecht een specifieke vermelding van zonne-energie. Dat is de duurzame energie die Afrika in overvloed heeft. Er worden op het moment enorme vorderingen gemaakt in de zonneceltechnologie. Afgelopen vrijdag was ik in het New and Renewable Energy Centre in Blyth in Northumberland, waar vernieuwend onderzoek wordt gedaan om de kosten van zonne-elektriciteit te verlagen door zonnestralen te focussen op zeer kleine siliciumcellen.

Ik ben zeer verheugd dat dit onderzoek in mijn kiesdistrict wordt gedaan, maar tenzij er ook in Afrika onderzoek en ontwikkeling plaatsvindt, zal het gigantische potentieel van zonnecellen om in heel Afrika megawatts aan elektriciteit te leveren nooit worden gerealiseerd. Ik hoop dat dit het soort wetenschappelijke samenwerking is waar we nu naar op weg zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. (SV) Goedenavond. Een van de centrale kwesties wanneer we over wetenschappelijke samenwerking met Afrika discussiëren, is de vraag hoe Afrikaanse landen zichzelf tegen de klimaatverandering kunnen beschermen. Zoals het klimaatpanel van de VN heeft geconstateerd, is Afrika misschien wel het continent dat in de wereld het hardst door de klimaatverandering zal worden getroffen. Dit gebeurt zelfs hier en nu al daadwerkelijk. Gewassen verbranden. De woestijn breidt zich uit. Meren en stromen drogen op en het Afrikaanse continent telt nu miljoenen klimaatvluchtelingen.

Veel van de conflicten die op het moment in Afrika bestaan, zijn het gevolg van de druk en spanning die de klimaatverandering veroorzaakt. Een van de meest ironische dingen aan de klimaatproblemen is dat diegenen die het minst vervuilen, het ergst getroffen worden.

Ethiopië, om een voorbeeld te noemen, heeft een uitstoot van 0,1 ton kooldioxide per inwoner per jaar, terwijl mijn eigen land, Zweden, meer dan zes ton per persoon per jaar uitstoot. Het EU-gemiddelde ligt rond de tien ton. Zweden stoot dus zestig keer meer en de EU honderd keer meer uit dan Ethiopië, om maar één specifiek voorbeeld te nemen.

Vanuit dit perspectief beschouwd hebben wij in Europa duidelijk een enorme verantwoordelijkheid. Aan de ene kant moeten we onze eigen uitstoot drastisch reduceren, terwijl we aan de andere kant alles moeten doen wat in onze macht ligt om de ontwikkelingslanden te helpen actie te ondernemen tegen de klimaatverandering.

Vanavond debatteren we over de vraag hoe we effectieve wetenschappelijke samenwerking met Afrika tot stand kunnen brengen. Ik denk dat we ons met zelfkritiek hier en nu moeten afvragen: Doen we echt alles wat we kunnen om Afrikaanse landen te steunen? Doen we echt alles wat we kunnen om bijvoorbeeld moderne, milieuvriendelijke technologie en kennis aan Afrikaanse landen over te dragen? Wanneer we handelsovereenkomsten sluiten, besteden we dan de meeste aandacht aan onze eigen bedrijven of besteden we de meeste aandacht aan Afrikaanse bedrijven die onder eerlijke voorwaarden zaken met ons willen doen? Helaas kan ik in elk geval op deze vragen niet positief antwoorden. Er moet dus nog veel gedaan worden.

Wat is bijvoorbeeld de situatie met onze wetten op het gebied van intellectueel eigendom en patenten? In november hebben wij in het Europees Parlement in onze resolutie voorafgaand aan de onderhandelingen in Bali gesteld dat het Europees Parlement “erkent dat de vergoedingen voor licenties op intellectuele-eigendomsrechten (IPR) op het gebied van schone technologieën een belemmering kunnen vormen voor de overdracht van dergelijke technologieën naar ontwikkelingslanden.”

Laat ik een voorbeeld geven: 75 procent van de windenergietechnologie in de hele wereld is in handen van vier bedrijven. Ja, maar vier bedrijven in de hele wereld. Drie van die bedrijven zijn Europees. Het vierde komt uit de Verenigde Staten. Wanneer veel ontwikkelingslanden nu windenergie willen ontwikkelen, moeten ze oude en ongepatenteerde technologie gebruiken. Ze kunnen zich gewoon geen moderne, milieuvriendelijke technologie veroorloven.

Veel van de moderne technologie wordt eenvoudigweg in een klem genomen door onze eigen wetgeving. Uiteraard steunt dit een minderheid van grote ondernemingen die de patenten in handen hebben. Maar wat hebben Angola, Botswana of Rwanda eraan?

Ik wil vanavond een duidelijk antwoord van de Commissie. Doet u iets om de wetgeving op intellectueel eigendom en patenten flexibeler te maken? Wat doet u om te zorgen dat technologie gemakkelijker kan worden overgedragen?

Tot slot: nog een voorbeeld van deze tekortkomingen zijn de zogenaamde flexibele mechanismen. Natuurlijk kunnen wij in geïndustrialiseerde landen wat van onze klimaatverantwoordelijkheid overdragen aan ontwikkelingslanden. Dit heeft tot doel, als het legaal wordt geïnterpreteerd, dat we technologie en milieuactiviteit aan ontwikkelingslanden moeten overdragen. Maar volgens een nieuw rapport dat we vorig jaar ontvingen in de Commissie milieubeheer, zijn minder dan 2 procent van de CMD’s in Afrikaanse landen. De meerderheid vertegenwoordigt projecten die niet bijzonder veel opleveren.

Wat is het standpunt van de Commissie met betrekking tot de flexibele mechanismen en CMD-projecten, het mechanisme voor schone ontwikkeling? Bent u bereid die mechanismen grondig te herzien, zoals wij in het Europees Parlement hebben geëist? Hoe zal Afrika in de toekomst in staat zijn meer van technologieoverdrachten te profiteren?

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wetenschap en technologie zijn door de Afrikaanse Unie aangewezen als dingen die een essentiële bijdrage leveren aan de duurzame ontwikkeling van het Afrikaanse continent.

Op het moment lopen bijna alle Afrikaanse landen achterop met betrekking tot wetenschappelijke resultaten en wetenschappelijke capaciteit. Neem wetenschappelijke publicaties als één indicatie. Egypte is, als een van de sterkste Afrikaanse landen op dit terrein, verantwoordelijk voor een magere 0,4 procent van de wereldwijde publicaties. Wetenschappelijke samenwerking biedt de mogelijkheid de extreme ongelijkheden in ontwikkeling te overwinnen. Ze staat echter voor aanzienlijke uitdagingen op terreinen als wereldwijde duurzaamheidsproblemen, bijvoorbeeld armoede, klimaatverandering, biodiversiteit, HIV en aids, besmettelijke ziekten, energie, schoon water – er lijkt geen eind aan de lijst te komen. Voeg daar nog aan toe de brain drain, het probleem van de vrije circulatie van wetenschappers en de beperkte toegang tot informatie.

Op dit moment zijn er meer gelegenheden dan ooit om succesvol met Afrikaanse partners samen te werken. Voorbeelden hiervan zijn er op de terreinen van biotechnologie, ICT, ruimte- en nanotechnologieën.

Gekoppeld aan Afrika’s rijke natuurlijke hulpbronnen en biodiversiteit zou dit zeer effectief kunnen zijn. Daarnaast zijn een hernieuwde politieke inzet in Afrika en een grotere inzet van geïndustrialiseerde landen, inclusief China, essentieel voor alle verdere ontwikkeling op dit gebied.

De afgelopen twintig jaar heeft de EU heel wat ervaring opgedaan met betrekking tot organisatie en management van samenwerkingsprogramma’s in wetenschap en technologie. Het zevende kaderprogramma biedt partners uit Afrika een aantal zeer interessante kansen, maar er kan meer worden gedaan.

We moeten het volledige potentieel realiseren dat samenwerking in wetenschappelijke aangelegenheden Afrikaanse landen en de ontwikkeling van het Afrikaanse continent te bieden heeft. De terreinen van wetenschap en technologie kunnen en moeten meer doen. We moeten brede communicatiekanalen scheppen en netwerken tussen wetenschappers en ontwikkelingsbeoefenaars om van elkaar te leren.

Het begrip van wetenschapsdiplomatie staat weer boven aan de agenda en moet worden aangepast aan het nieuwe tijdperk van Internet, goedkoop reizen, 24 uur per dag nieuws uit de hele wereld, de macht van NGO’s – een lange lijst.

Het feit dat de wetenschap zich buiten het rijk van de politiek bevindt en moet bevinden, maakt wetenschappers tot betrouwbare diplomaten. Het is tijd dat de wetenschappelijke gemeenschap haar rol in de diplomatie uitbreidt. Een krachtige, nieuwe wetenschappelijke diplomatie die zowel op Afrikaanse burgers als op hun regeringen gericht is, zal zorgen voor menselijk welzijn, onderwijs, economische groei en bovenal hoop. Een diplomatie van daden en niet alleen van woorden. De Millenniumdoelstellingen zien er in dit jaar van ‘wetenschap met Afrika’ steeds meer uit als een uitdaging.

 
  
MPphoto
 
 

  Romana Jordan Cizelj (PPE-DE). – (SL) Afrika heeft meer dan 13 procent van de totale wereldbevolking, maar slechts 1 procent van de wetenschappers op de wereld. Het spendeert slechts 0,3 procent van zijn BNP aan onderzoek en ontwikkeling. Tegelijkertijd wordt Europa geconfronteerd met twee grote wereldwijde uitdagingen, die alleen maar overwonnen kunnen worden door wereldwijd handelen. Dit geldt ook voor wetenschappelijk onderzoek.

De eerste uitdaging wordt gevormd door de zogenaamde Millenniumdoelstellingen om de armoede in de wereld uit te roeien. De slechte gezondheid of dood van volwassenen in een leeftijd waarop ze nog actief zouden kunnen zijn, kan jongere en oudere generaties van hun gezin tot armoede brengen. Wanneer we de faciliteiten van het zevende kaderprogramma gebruiken, moeten we voldoende transparantie betrachten om de beschikbare middelen niet alleen te investeren in onderzoek naar ziekten die de Europese bevolking treffen. We moeten ook een passende oplossing vinden voor ziekten die een wereldwijde dreiging vormen, zoals aids, dat in 2006 meer dan 2 miljoen levens opeiste.

De andere uitdaging is de klimaatverandering. De gegevens wijzen erop dat deze meestal de armen treft. Europa moet zijn deel van de verantwoordelijkheid nemen en samenwerken, zowel in maatregelen om ons aan de klimaatverandering aan te passen als in maatregelen om de wereldwijde temperatuurstijging te beperken.

In het zevende kaderprogramma zou ook wetenschappers uit ontwikkelingslanden kunnen worden opgenomen. Maar de boodschap die we van hen krijgen is dat hun faciliteiten voor deze samenwerking te mager zijn. De mechanismen binnen ontwikkelingsbeleidskaders bieden veel potentieel om de verschillen te verkleinen. We moeten echter een eind maken aan de traditionele samenwerking die alleen op hulp gebaseerd is. Het vormen van een partnerschap betekent dat we wetenschap, technologie en vernieuwing moeten opnemen in ons ontwikkelingsbeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Jerzy Buzek (PPE-DE).(PL) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Dank u, commissaris. We leven in een tijdperk van globalisering; dat betekent scherpe concurrentie van iedereen met iedereen. Het Afrikaanse continent is het toneel van bijzondere rivaliteit. De economieën van China, Japan en de Verenigde Staten proberen allemaal deze markt te veroveren.

Als men relaties wil aanmoedigen en verstevigen, begint men meestal met sport – dat is al gebeurd. Onmiddellijk daarna echter komen uitwisselingen van studenten en wetenschappelijke samenwerking. Als we vandaag beginnen op dat gebied met Afrika samen te werken, dan wisselen we over vijf of misschien tien jaar duizenden studenten en wetenschappers uit. Zij zullen even zo vele ambassadeurs voor onze wederzijdse samenwerking zijn. De gezamenlijke wetenschappelijke ondernemingen van vandaag zullen over tien jaar tijd gelijkstaan aan grote investeringen, een stroom getrainde arbeidskrachten, het openen van markten en dus concurrentie, groei en nieuwe banen in Europa en Afrika. Het is de inspanning van vandaag waard om te zorgen dat dit mogelijk wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wetenschappelijke samenwerking met Afrika moet moet zich de ontwikkeling ten doel stellen van een getrainde en actieve wetenschappelijke gemeenschap op dat continent ten bate van dat continent en niet – ik waarschuw – het stelen van hun wetenschappers, zoals we nu doen met hun getrainde medisch en verplegend personeel.

Ik voelde mij zeer bemoedigd toen ik in 2005 in Malawi een jonge, getrainde landbouwkundige ontmoette. Hij was in de Europese Unie geweest en hier opgeleid, maar was er trots op dat hij terug was bij zijn eigen volk en hun liet zien hoe ze grond en water moesten benutten om voedsel te produceren om duurzaam in hun levensonderhoud te voorzien.

Ik zou willen eindigen met te zeggen dat een van de terreinen die in Afrika verwaarloosd zijn, investering in landbouwkunde is; het ontwerprapport van de Wereldbank voor dit jaar is er het bewijs van. Dus ik denk dat we op alle niveaus in de wetenschap moeten samenwerken, maar dat we in het bijzonder naar het terrein van landbouw en natuurlijke hulpbronnen moeten kijken.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, misschien stel ik uw geduld op de proef, maar eerder vandaag viel mij een precedent op waarbij een spreker opnieuw het woord nam als er geen vijf ‘blikvangers’ waren, dus dank u wel.

Ik zou de commissaris graag een specifieke vraag willen stellen. Ik heb het gehad over diplomatie en wetenschappelijke diplomatie – een diplomatie van daden en niet alleen van woorden. Er is een algemene opvatting dat de Lissabontop over de EU en Afrika vorig jaar een grote teleurstelling was en dat er meer woorden dan daden waren. Ik zou graag willen dat u specifiek op die beschuldiging reageert.

Zoudt u welke dan ook van de daden kunnen aangeven, dus onderscheiden van woorden, die zullen worden voortgebracht door de honderden, zo niet duizenden mensen die in Lissabon bijeen waren om over deze zeer belangrijke kwestie te praten – en wanneer we daar iets als resultaat van kunnen verwachten?

 
  
MPphoto
 
 

  Vladimír Špidla, lid van de Commissie. (CS) Dames en heren, het EU-beleid inzake Afrika is gebaseerd op een complexe strategie en een deel van deze strategie houdt natuurlijk verband met Afrika’s toegang tot wetenschap en technologie. De Europese Unie onderkent het belang van die toegang, aangezien die het Afrikaanse continent in staat zal stellen de uitdagingen van de klimaatverandering het hoofd te bieden. De Commissie gelooft dat de Afrikaanse landen dringend de noodzakelijke complexe aanpassingsstrategieën moeten ontwikkelen en er daarbij voor zorgen dat dergelijke veranderingen de positieve resultaten die deze landen in hun gevecht tegen de armoede hebben geboekt, niet in gevaar brengen.

De Commissie is van mening dat onze samenwerking op het gebied van wetenschap en technologie met name belangrijk is waar het gaat om landbouwonderzoek en het monitoren van landbouwproducten. De Commissie steunt derhalve de inspanningen van de Afrikaanse Unie om een complex programma van wetenschappelijk onderzoek op te zetten op het gebied van landbouw en het streven van internationale organisaties om alarmeringssystemen op het gebied van landbouw op elkaar af te stemmen. We steunen ook de overdracht van duurzame energietechnologie, een onderwerp dat nauw verbonden is met het terugdringen van de CO2-uitstoot. Deze overdracht zou zich echter meer moeten richten op pogingen een duurzame en efficiënte energievoorziening te realiseren en op toegang tot die voorziening, dan op het vraagstuk van klimaatverandering.

Een heel belangrijke rol in de context van technologieoverdracht wordt gespeeld door de private sector, die de Commissie steunt met een specifiek programma. Wat betreft de Addis Abebaconferentie in maart: de Commissie zal deelnemen en we hopen dat het een mijlpaal zal worden langs de weg naar wetenschappelijke samenwerking met Afrika en in de ontwikkeling van wetenschap en technologie op het Afrikaanse continent.

Het onderwerp aids kwam ook ter sprake in het debat. Ik wil alleen even kort zeggen dat de Europese Unie een van de grootste donateurs is van het Wereldfonds voor de bestrijding van aids, tuberculose en malaria en ik ben van mening dat we alle recht hebben om daar trots op te zijn.

Zoals ik al heb gezegd, hebben de Afrikaanse Unie en de Europese Unie op de EU-Afrikatop in Lissabon eind vorig jaar ook een partnerschap gesloten tussen Europa en Afrika op het gebied van de informatiesamenleving, wetenschap en ruimtetechnologie. We bereiden op dit moment een mededeling voor waarin specifieke punten en een actieplan worden vastgelegd om dit partnerschap handen en voeten te geven.

Dames en heren, ik ben bang dat ik het niet eens kan zijn met de mening van het geachte Parlementslid dat de Lissabonconferentie een teleurstelling was. Dat was beslist niet het geval: de conferentie was de eerste stap van een reis en, zoals ik al zei, we zijn nu bezig verdere concrete stappen te nemen, die zullen voortbouwen op de aanzet die in Lissabon is gegeven.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Om het debat af te sluiten: ik heb één ontwerpresolutie(1) overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement ontvangen.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) De opmerking “geef een man een vis en hij heeft een dag te eten, leer hem vissen en hij heeft zijn hele leven te eten” is maar al te toepasselijk in dit debat. Wil Afrika uit zijn armoedeval ontsnappen, dan zal het de exploitatie van zijn grondstoffen moeten uitbreiden, zijn productiebasis versterken en zijn export vergroten, maar tegelijkertijd zal het zijn wetenschappelijke expertise moeten verbeteren. Wij in het Westen moeten de betrokkenheid van Afrikaanse wetenschappers bij internationale samenwerkingsprojecten op het gebied van wetenschap en onderzoek en ontwikkeling vergroten en de bestaande onderzoeksinfrastructuur versterken.

 
  

(1) Zie notulen.

Juridische mededeling - Privacybeleid