Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1743k
Donderdag 21 februari 2008 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Ingekomen stukken: zie notulen
 3. Vierde verslag over economische en sociale cohesie – Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig – Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang (debat)
 4. Stemmingen
  4.1. (A6-0462/2007, Monica Frassoni) Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (stemming)
  4.2. (A6-0491/2007, André Brie) Accreditatie en markttoezicht betreffende het in de handel brengen van producten (stemming)
  4.3. (A6-0490/2007, Christel Schaldemose) Gemeenschappelijk kader voor het in de handel brengen van producten (stemming)
  4.4. (A6-0489/2007, Alexander Stubb) Toepassing van nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat legaal in de handel zijn gebracht (stemming)
  4.5. Situatie in Gaza (stemming)
  4.6. Zevende zitting VN-Raad voor de mensenrechten (stemming)
  4.7. (A6-0024/2008, Françoise Castex) De demografische toekomst van Europa (stemming)
  4.8. Wetenschappelijke samenwerking met Afrika (stemming)
  4.9. (A6-0023/2008, Ambroise Guellec) Vierde verslag over economische en sociale cohesie (stemming)
  4.10. (A6-0028/2008, Gisela Kallenbach) Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig – Naar een Europees actieprogramma voor ruimteljke ontwikkeling en territoriale samenhang (stemming)
 5. Stemverklaringen
 6. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 7. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 8. Mededeling van gemeenschappelijke standpunten van de Raad
 9. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)
  9.1. Oost-Timor
  9.2. Wit-Rusland
  9.3. Noord-Kivu (Democratische Republiek Congo) (stemming)
 10. Stemmingen
  10.1. Oost-Timor (stemming)
  10.2. Wit-Rusland (stemming)
  10.3. Noord-Kivu (Democratische Republiek Congo) (stemming)
 11. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 12. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen
 13. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 14. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 15. Onderbreking van de zitting
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)


  

VOORZITTER: RODI KRATSA-TSAGAROPOULOU
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
  

(De vergadering wordt om 10.05 geopend)

 

2. Ingekomen stukken: zie notulen

3. Vierde verslag over economische en sociale cohesie – Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig – Naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang (debat)
MPphoto
 
 

  Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van

- het verslag van de heer Guellec, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het vierde verslag over economische en sociale cohesie (2007/2148(INI)) (A6-0023/2008), en

- het verslag van mevrouw Kallenbach, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig: naar een Europees actieprogramma voor ruimtelijke ontwikkeling en territoriale samenhang (2007/2190(INI)) (A6-0028/2008).

 
  
MPphoto
 
 

  Ambroise Guellec, rapporteur. (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wij debatteren vanmorgen over twee initiatiefverslagen, maar beide zijn naar mijn idee buitengewoon belangrijk, en wel om een aantal redenen.

In de eerste plaats bespreken wij het vierde verslag van de Commissie over sociale en economische cohesie. Dit is werkelijk een bijzonder goed document, veel beter dan de vorige versies, en het vormt een goede basis voor de gedachtevorming over de toekomst van de cohesie in Europa. Het is ook belangrijk omdat in het recent vernieuwde Verdrag van Lissabon de territoriale cohesie als een van de hoofddoelstellingen van de EU wordt aangemerkt. En ten slotte omdat zich momenteel zoals wij weten nieuwe en verontrustende uitdagingen aandienen, naast de uitdagingen die we al kennen. Het cohesiebeleid moet een belangrijke en nuttige bijdrage leveren aan de aanpak daarvan, zodat wij kunnen voortbouwen aan het Europa dat wij willen, namelijk een doeltreffend en solidair Europa.

Wat leert het vierde verslag ons? Dat de economische en sociale convergentie tussen de lidstaten de goede kant opgaat, en dat de verschillen in inkomen en werkgelegenheid in de afgelopen tien jaar duidelijk zijn afgenomen, maar ook dat er nog altijd veel ongelijkheid is tussen regio's, en soms ook binnen regio's, die vaak ook nog toeneemt. Er is zeker sprake van reële ontwikkeling, maar die is nog veel te vaak onevenwichtig. Op dit punt kan het nieuwe concept van de territoriale cohesie een waardevolle bijdrage leveren, en het moet dan ook, naast economische en sociale cohesie, een centrale plaats gaan innemen bij de verdere regionale ontwikkeling in de hele EU. De uitvoering ervan vereist een geïntegreerde aanpak van de verschillende beleidssectoren en een versterking van het bestuur op verschillende niveaus.

Op dit punt zien wij met belangstelling, en ik mag wel zeggen met enig ongeduld, uit naar het Groenboek van de Commissie dat in september zal verschijnen. Er is duidelijk behoefte aan een gemeenschappelijke taal op dit gebied, zoals ook bleek bij onze discussies in de Commissie regionale ontwikkeling.

Door de bevindingen van het vierde verslag wordt onze blik gericht op de periode na 2013, aangezien de operationele programma's voor 2007-2013 nu vrijwel overal op de rails zijn gezet. Een van de hoofdelementen ervan is het zogenoemde oormerksysteem om de benodigde middelen te reserveren voor de doelstellingen van de Lissabon-agenda. Wij willen de nauwe samenhang tussen de prioriteiten van de Lissabon-strategie en het cohesiebeleid zeker onderstrepen, maar wij vinden ook dat het cohesiebeleid verder moet gaan en in een bredere context moet worden bezien.

In ons verslag wordt duidelijk gesteld dat convergentie op verschillende niveaus een voorwaarde is voor het concurrentievermogen van de regio’s op lange termijn, en dat de twee beleidslijnen elkaar de komende jaren moeten aanvullen om doeltreffendheid en solidariteit met elkaar in balans te brengen. Daarom verzoeken wij om regelmatige beoordeling in de periode 2007-2013, zodat wij de doelmatigheid van het proces kunnen vaststellen of eventueel op basis van goede informatie de nodige aanpassingen kunnen doorvoeren. Ook moeten vraagtekens worden gezet bij de scheiding die tijdens de lopende periode is aangebracht tussen plattelandsontwikkeling en regionaal beleid. Het belang daarvan lijkt niet goed te zijn onderbouwd, en naar onze mening kan vasthouden aan deze scheiding na 2013 tot problemen leiden.

In ons verslag wordt met nadruk gewezen op de nieuwe uitdagingen waarmee de EU zal worden geconfronteerd en de aanzienlijke territoriale gevolgen daarvan. Er is sprake van problemen op het gebied van een vergrijzende bevolking, klimaatverandering, energie, stedelijke concentratie, enzovoort. Naar onze mening vragen de dringend noodzakelijke convergentie en een passende territoriale aanpak van deze uitdagingen om een versterking van het politieke en financiële cohesiebeleid na 2013. In dit verband zal het Parlement zich als altijd met hand en tand blijven verzetten tegen iedere poging om het beleid weer op nationale leest te schoeien.

Ten slotte, mevrouw de Voorzitter, wil ik graag de schaduwrapporteurs, die mij bij deze taak geweldig terzijde hebben gestaan, bedanken voor het grote aantal compromissen dat wij hebben bereikt. Ik wil ook met nadruk wijzen op de samenhang met het verslag van mevrouw Kallenbach. Naar mijn mening zou het goed zijn als vandaag een volledig samenhangend geheel aan het Parlement werd voorgelegd.

 
  
MPphoto
 
 

  Gisela Kallenbach, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil om te beginnen alle schaduwrapporteurs bedanken voor de goede en constructieve samenwerking. Ook wil ik de medewerkers van de commissie, de fractiemedewerkers en de persoonlijke assistenten bedanken. Hoe hechter de samenwerking, hoe beter het product!

Ik ben heel blij dat wij vandaag het verslag van de heer Guellec en mijn eigen verslag tezamen bespreken. Deze twee verslagen vormen een complementaire eenheid als het gaat om het doel om een werkelijk duurzame ontwikkeling in Europa tot stand te brengen. Het cohesiebeleid is als het ware de hardware, en het Handvest van Leipzig en de Territoriale Agenda de sofware. Deze beide instrumenten kunnen alleen in combinatie goed functioneren. Met het cohesiebeleid beschikt de EU over juridische en financiële bevoegdheden. Wij hebben geen werkelijke verantwoordelijkheid op het gebied van regionale, stedelijke en ruimtelijke ontwikkeling. Daarom is een samenhangend beleid, op plaatselijk, regionaal, nationaal en EU-niveau, een absolute voorwaarde voor duurzame Europese steden en regio's. Alleen zo kunnen wij Europese meerwaarde creëren. De steden vormen een brandpunt van kansen en problemen. Zij beïnvloeden de plattelandsregio's en de directe omgeving. Daarom zetten wij in op een evenwichtige ontwikkeling van het gebied als geheel, op oplossingen die uitgaan van een holistisch perspectief en die tegelijkertijd zijn aangepast aan de specifieke situatie. Er is geen voor alle situaties geschikte oplossing, maar er zijn wel gemeenschappelijke beginselen, zoals de geïntegreerde aanpak, het partnerschapsbeginsel, zowel horizontaal als verticaal, tussen de steden en de omliggende gebieden, maar ook met de diverse direct betrokkenen.

Wij hebben op Europees niveau veel vooruitgang geboekt. Naast het Handvest van Leipzig en de Territoriale Agenda, het eerste actieprogramma onder het Portugese voorzitterschap, is de territoriale cohesie als communautair doel opgenomen in het Hervormingsverdrag. Hierdoor krijgt het Parlement meer invloed door de gedeelde bevoegdheid en de medebeslissingsprocedure. Met het debat van vandaag wilden wij als Parlement voorafgaand aan de Voorjaarstop van de Raad ons standpunt kenbaar maken, zodat de territoriale en stedelijke belangen als duidelijke onderdelen in de strategieën van Lissabon en Göteborg kunnen worden opgenomen.

Het was ook de gezamenlijke wens van de informele ministerraad in Leipzig dat het Sloveense voorzitterschap de Territoriale Agenda op de agenda van de Voorjaarstop in 2008 zou zetten, teneinde meer politieke erkenning van het territoriale kader voor de ontwikkeling van de regio's en de steden te verkrijgen en nieuwe vormen van participatie in de beleidsbeslissingen van de EU te realiseren. Deze wens is tijdens de vergadering op de Azoren in november nog eens duidelijk onderstreept. Tot dusver heb ik nog geen informatie ontvangen dat er op dit punt vooruitgang is geboekt.

Ik zou het dan ook zeer hebben toegejuicht als hier vandaag een vertegenwoordiger van de Raad aanwezig was geweest, zodat wij informatie hadden kunnen krijgen over de stand van zaken met betrekking tot de voorbereidingen. Helaas heb ik gehoord dat de Raad het kennelijk niet eens kan worden over zijn reactie op het verzoek van de ministers. Ik had graag van de Raad willen horen of, en zo ja in welke vorm, de Territoriale Agenda op de Voorjaarstop zal worden behandeld. Ik ben ook heel benieuwd of het waar is dat in de huidige ontwerpversie van de Conclusies van de Raad de territoriale kwesties helemaal niet worden genoemd, en dat er op dit punt ook geen wijzigingen in het Verdrag van Lissabon worden overwogen. Dat is echter wel de enige manier om onze vele mooie woorden in echte daden om te zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Danuta Hübner, lid van de Commissie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil om te beginnen mevrouw Kallenbach en de heer Guellec feliciteren met, en vooral ook bedanken voor, hun verslagen. Ook wil ik de Commissie regionale ontwikkeling bedanken voor haar voortreffelijke werk op het gebied van het vierde cohesieverslag en het verslag over de territoriale cohesie.

De Commissie is het volledig met u eens dat het Europese cohesiebeleid een belangrijke rol heeft gespeeld bij het terugdringen van de ongelijkheid in de Europese Unie en daarmee bij de bevordering van de Europese integratie, waardoor de Unie dichter bij de mensen is gebracht. De Commissie verwerpt dan ook resoluut alle pogingen om dit beleid weer op nationale leest te schoeien.

Wij zijn het ook met u eens dat in de toekomst voldoende financiële middelen voor het cohesiebeleid moeten worden gewaarborgd om het hoofd te kunnen bieden aan de verwachte nieuwe uitdagingen die gevolgen zullen hebben voor alle gebieden in Europa. Tegelijkertijd moeten wij er ook rekening mee houden dat wij bij het cohesiebeleid ook in de toekomst te maken zullen krijgen met regionale ongelijkheden als gevolg van de meest recente, en nog komende, uitbreidingen.

Ik kan u verzekeren dat, als het gaat om de ‘Lissabonisering’ van ons beleid, de doelstelling van het terugdringen van de ongelijkheid de belangrijkste prioriteit van het Europese cohesiebeleid is, en dat ook na 2013 zal blijven. Dat is ook vastgelegd in het Hervormingsverdrag. De solidariteit staat centraal in dit beleid, en de toewijzing van de middelen zal zeker omgekeerd evenredig zijn met de welvaart van de landen en regio's.

Deze visie wordt ook gedeeld door de overgrote meerderheid van de betrokkenen in de hele Unie. Men is het ook eens met het idee dat het Europese cohesiebeleid veel meer is dan alleen een mechanisme om de middelen tussen de lidstaten en de regio's te verdelen; dit beleid is in de allereerste plaats een ontwikkelingsbeleid dat tot doel heeft de ontwikkeling van de eigen potenties van alle Europese regio's te bevorderen.

De Commissie deelt ook uw zorg over de noodzaak van meer samenhang tussen het Europese cohesiebeleid en de andere vormen van communautair sectorbeleid, in het bijzonder plattelandsontwikkeling, onderzoek en mededinging. Ik zou hieraan toe willen voegen dat de noodzaak van samenhang tussen de verschillende vormen van ontwikkelingsbeleid ook geldt voor de afstemming tussen het Europese cohesiebeleid en het nationale beleid. Naar mijn overtuiging is dit een kernvraag voor de toekomst van de Europese cohesie, ook van de territoriale dimensie daarvan.

Ik deel ook volledig uw mening dat het succes van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig afhangt van twee voorwaarden. In de eerste plaats moeten wij in de territoriale ontwikkeling een geïntegreerde aanpak invoeren om te voorkomen dat de verschillende beleidssectoren langs elkaar heen werken. Een klassiek voorbeeld hiervan is het denken in strategieën voor uitsluitend het platteland of de stedelijke gebieden. Daarmee wordt voorbijgegaan aan het grote belang van de echte economische regio's.

Anderzijds betekent de geïntegreerde aanpak ook dat verschillende vormen van sectorbeleid op zowel EU- als lidstaatniveau, die van invloed zijn op de ontwikkeling van al onze gebieden, moeten worden geïntegreerd.

De tweede voorwaarde is, zoals u terecht opmerkt, de noodzaak van regelmatig toezicht en regelmatige beoordeling door de Commissie van de voortgang bij de tenuitvoerlegging van de acties die in het kader van de Territoriale Agenda zijn afgesproken. Daarvoor is het nodig dat wij meer weten over de effecten van deze acties in de lidstaten, zodat de Commissie adequate hulp kan bieden. Zo kan de Commissie bijvoorbeeld op basis van beter toezicht verdere stappen ondernemen op het gebied van de vaststelling van indicatoren voor territoriale cohesie.

Uiteraard juicht de Commissie het, net als u in uw verslag, toe dat het concept van de territoriale dimensie van de cohesie in het Verdrag van Lissabon is opgenomen. Nu moeten wij zo goed mogelijk gebruik maken van deze nieuwe dimensie van het cohesiebeleid en van de nieuwe mogelijkheden die zij biedt, zoals bijvoorbeeld de nieuwe definitie van subsidiariteit, waardoor plaatselijke en regionale besturen meer zeggenschap krijgen. Daarom hebben wij als Commissie het Groenboek inzake territoriale cohesie in ons wetgevings- en werkprogramma voor 2008 opgenomen.

Al is er dan nog geen standaarddefinitie voor dit concept, het is wel duidelijk dat de territoriale cohesie de juridische doelstellingen van de Unie met elkaar verbindt, zodat een duurzaam evenwicht en een harmonische ontwikkeling van haar grondgebied kan worden bewerkstelligd en iedereen gelijke toegang krijgt tot de diensten van algemeen belang. Wij zijn ons er vandaag allemaal van bewust dat de harmonische economische en sociale ontwikkeling van de Unie de komende jaren wordt bedreigd door een aantal aspecten van het territoriale evenwicht. Deze doen zich voor op EU-, nationaal en regionaal niveau en ook op een aantal specifieke terreinen en met betrekking tot bepaalde perifere regio's.

Ik kan u tot mijn genoegen meedelen dat de belangrijkste aanbevelingen in het verslag van mevrouw Kallenbach, met betrekking tot de definitie van het begrip territoriale cohesie en de uitvoering van een geïntegreerde aanpak van de territoriale ontwikkeling, en ook een betere benutting van de synergieën tussen de verschillende communautaire beleidsterreinen, allemaal aan de orde komen in het Groenboek dat de Commissie in september van dit jaar zal goedkeuren.

Ik wil ook graag van deze mogelijkheid gebruik maken om u te vertellen dat wij met de lidstaten vooruitgang boeken bij het bereiken van een gemeenschappelijke opvatting over de territoriale cohesie en de belangrijkste aspecten daarvan. Wij werken momenteel aan de uitwerking van de reacties op de vragenlijst over territoriale cohesie die wij aan 25 lidstaten hebben gestuurd, waardoor wij duidelijk vooruitgang kunnen boeken.

Ook hebben wij binnen de Commissie een interdepartementale groep opgericht, die ons een kader geeft waarbinnen wij intern aan de territoriale cohesie kunnen werken. Het eerste deel van deze operatie hebben wij al afgerond, namelijk de vaststelling van de territoriale dimensie van belangrijke EU-beleidsonderdelen. Wij hebben nu een begin gemaakt met het proces, in het bijzonder het proces om een aantal instrumenten te ontwikkelen die ook goed aansluiten bij uw verzoek. Zoals u waarschijnlijk weet, vormen het onderzoek naar de territoriale effectbeoordeling van het EU-beleid en de ontwikkeling van indicatoren voor territoriale cohesie enkele van de prioriteiten van het nieuwe aangescherpte ESPON-programma.

Wat het beleid inzake de stedelijke gebieden betreft, vindt in maart de volgende stadsaudit plaats, waaraan momenteel de laatste hand wordt gelegd, en het tweede verslag over de toestand van de Europese steden wordt in juni 2009 verwacht. URBACT II is nu opgewaardeerd tot een strategisch instrument voor netwerkvorming en voor uitwisselingen op het gebied van stadsontwikkeling.

Naar mijn idee bestaat er met betrekking tot beide verslagen een hoge mate van overeenstemming tussen uw opvattingen en die van de Commissie. Ik zie nu uit naar het debat zodat ik een beter inzicht krijg in uw zorgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Nathalie Griesbeck, rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ook ik wil onze mederapporteurs, en in het bijzonder Ambroise Guellec, bedanken voor zijn presentatie en zijn werk. Als vaste rapporteur voor de structuurfondsen in de Begrotingscommissie wil ik ook heel kort op enkele begrotingsaspecten ingaan.

Dit beleid is momenteel qua omvang van de begroting een van de belangrijkste beleidsinstrumenten voor de solidariteit tussen de volken van Europa. Zoals we vanochtend al hebben gehoord, is de kernvraag op dit moment hoe wij de doelmatigheid van het cohesiebeleid kunnen optimaliseren. In dit verband wil de Begrotingscommissie de aandacht van het Parlement vestigen op een aantal verontrustende signalen, zoals vertragingen bij de uitvoering en uitstaande verplichtingen.

Ik wil met nadruk wijzen op een aantal mijns inziens opvallende punten binnen dit probleemgebied. De EU moet er dringend een erezaak van maken om procedures, zoals de uitvoering van technische bijstand, te vereenvoudigen met het oog op de voorbereiding en daadwerkelijke uitvoering van de talloze projecten waar onze landen om zitten te springen.

Wij moeten ook werk maken van een duidelijke verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de EU en de lidstaten, om een beter gezamenlijk beheer te realiseren. Ik ben dan ook blij met de woorden van de commissaris over het besluit van afgelopen dinsdag om een actieplan voor een auditstrategie voor de structuurfondsen goed te keuren.

Tot slot ben ik blij dat de commissaris zojuist ook een onderwerp aansneed waar ik nu al heel lang op hamer, namelijk de noodzaak om kwalitatieve en kwantitatieve prestatie-indicatoren vast te stellen die in alle lidstaten kunnen worden gebruikt, zodat de begrotingsbehoefte kan worden beoordeeld en het eerstvolgende wetgevingskader voor de meerjarenperiode na 2013 kan worden vastgesteld, kortom om de zichtbaarheid van Europa in het kader van het Europese beleid en de Europese burgers te vergroten.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro, rapporteur voor advies van de commissie visserij. − (PT) Ik moet om te beginnen aangeven dat ik het jammer vind dat geen enkel amendement van de visserijcommissie op het vierde verslag over de economische en sociale cohesie door de commissie regionale ontwikkeling is overgenomen. In die amendementen herhalen we dat de visserijsector een onmisbare bijdrage levert aan de sociaal-economische situatie van de visserijgemeenschappen in de convergentieregio's of in regio's die te lijden hebben onder permanente geografische of natuurlijke nadelen, zoals de ultraperifere regio's, maar ook van arme visserijgemeenschappen in welvarende regio's. Ik betreur het ook dat het budget van het Europees visserijfonds (EVF) voor de EU met 27 lidstaten nauwelijks verschilt van het FIOV-budget van de EU 15 en ben dan ook van mening dat het budget van het EVF moet worden verhoogd.

Dat is de reden waarom ik tijdens deze deelzitting opnieuw twee amendementen heb ingediend waarin wordt benadrukt dat het structuurbeleid voor de visserij van groot belang is voor de economische en sociale cohesie.

 
  
MPphoto
 
 

  Oldřich Vlasák , namens de PPE-DE-Fractie. – (CS) Mijnheer/mevrouw de commissaris, dames en heren, de verslagen die we vandaag bespreken zijn heel belangrijk, en dan niet alleen als het gaat om de wijze waarop nu omgaan met het cohesiebeleid en de territoriale aspecten van dat beleid, maar ook als we kijken naar wat er ná 2013 zal gebeuren. Ik wil mevrouw Kallenbach en de heer Guellec graag bedanken voor hun uitstekende werk en hun open instelling.

Zoals deze twee rapporteurs al hebben aangegeven vullen de twee verslagen elkaar aan en dienen ze als één geheel te worden beoordeeld. Territoriale cohesie is als begrip opgenomen in het Verdrag van Lissabon en komt daarmee op één lijn te staan met economische en sociale samenhang. Het is intussen wel zo dat er minder onderzoek is verricht naar territoriale cohesie, als gevolg waarvan we dit concept minder goed doorgronden. We hebben er tot dusver zelfs geen duidelijke definitie voor gevonden. Het algemene doel bij het bewerkstelligen van cohesie is het uitvlakken van niveauverschillen, maar zulke verschillen bestaan nog steeds en dan vooral waar het voormalige Oostblok op het democratische Westen op elkaar aansluiten. Het begrip territoriale cohesie zou volgens mij ook de samenhang tussen steden en het omringende land moeten omvatten. Het staat buiten kijf dat steden in al onze landen de motoren voor het genereren van groei zijn, en daarom is het gerechtvaardigd om de stedelijke ontwikkeling in de ontwerpresolutie te betrekken en tegelijk op te roepen tot een meer geïntegreerde aanpak. In de toekomst zullen stedelijke gebieden gemakkelijker een beroep moeten kunnen doen op de structuurfondsen. En als projecten voor stedelijke ontwikkeling uit particuliere middelen worden gefinancierd zullen we ervoor moeten zorgen dat gemeentelijke autoriteiten en de ontwikkelaars elkaar gemakkelijker kunnen vinden.

We hebben het Handvest van Leipzig goedgekeurd en nu zullen we al hetgeen daarin is vervat geleidelijk aan praktische invulling moeten geven. We zullen de juiste omstandigheden moeten scheppen voor ons toekomstig bestaan en voor de ontwikkeling van het platteland. Ik geloof daarom dat we heel zorgvuldig zullen moeten nadenken over de vraag of het plattelandsbeleid inderdaad onder het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet vallen. Het kan zijn dat een andere oplossing beter werkt.

Dames en heren, nog één opmerking. Het debat over het cohesiebeleid is eerst en vooral een debat over de toewijzing van fondsen. Het is duidelijk – en volkomen terecht – dat het cohesiebeleid gaandeweg een groter belang begint te vertegenwoordigen en nu dus ook echt een plaats krijgt binnen de Europese begroting. Het cohesiebeleid moet een antwoord formuleren op nieuwe verschijnselen, de vergrijzing – soms het verdwijnen – van de Europese bevolking, de instabiliteit van de energietoelevering en de achteruitgang van het milieu. We zullen ons beleid daarop moeten afstellen en ervoor proberen te zorgen dat er voldoende middelen beschikbaar worden gesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Constanze Angela Krehl, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de heer Vlasák heeft volkomen gelijk als hij zegt dat we nu reeds moeten gaan werken aan het opstellen van een cohesiebeleid voor de periode na 2013. We hebben deze twee verslagen aangewend om dat te benadrukken en hebben alle kwesties die volgens ons in deze context van belang zijn bijeen gebracht.

Ik wil u er echter wel op wijzen dat we strategische doelstellingen van het Europese cohesiebeleid niet uit het oog mogen verliezen. Het gaat er bij dit beleid om de levensomstandigheden in de verschillende Europese regio’s dichter bij elkaar te brengen en bij te dragen tot de verwezenlijking van de strategieën van Lissabon en Göteborg. Als het Europees Parlement een rol wenst te spelen bij het opstellen van het in de toekomst te volgen cohesiebeleid, dan dient het zich volgens mij te concentreren op een aantal fundamentele strategieën en niet terugvallen op de “irrigatiebenadering”. We zullen een antwoord moeten formuleren op de uitdagingen waarmee we in de context van het nieuwe cohesiebeleid geconfronteerd zullen worden. Ik noem hier als voorbeeld demografische verschuivingen, klimaatsbescherming, ontvolking van bepaalde regio’s en – inderdaad – een modern Europees stedelijk beleid.

Ik meen dat we bij het zoeken naar oplossingen voor deze problemen een benadering moeten aanhouden die mensen en regio’s gelijke kansen garandeert. Ik geloof dan ook dat het belangrijk is om investeringen te doen in onderwijs, onderzoek en innovatie en dat zal, als we duurzame resultaten willen, steeds belangrijker worden. Dat kan echter alleen als we de Europese burgers in de toekomst op een efficiëntere wijze betrekken bij het opzetten van programma’s en projecten. Het Europees Parlement dringt daar al geruime tijd op aan en we doen dat in deze verslagen opnieuw.

Ik richt me daarom tot de lidstaten – helaas is er geen vertegenwoordiger van de Raad aanwezig – om ze eraan te herinneren dat ze van ons wat huiswerk meekrijgen. Als we in het kader van het cohesiebeleid extra taken moeten financieren zullen daarvoor natuurlijk wel de nodige middelen beschikbaar moeten worden gesteld.

 
  
MPphoto
 
 

  Grażyna Staniszewska, namens de ALDE-Fractie. (PL) Het vierde cohesieverslag en het verslag van de heer Guellec maken duidelijk dat het cohesiebeleid erin geslaagd is de ongelijkheden tussen de lidstaten terug te dringen. In deze verslagen wordt bovendien vastgesteld dat in landen die voorheen achterliepen – zoals, bijvoorbeeld, Griekenland en Portugal – een groei hebben doorgemaakt. Vastgesteld wordt echter ook dat het cohesiebeleid er niet in geslaagd is de tussen de regio’s bestaande verschillen in ontwikkelingsniveau uit te vlakken.

Lidstaten staan het helaas toe dat investeringen en andere factoren die bij de ontwikkeling van het nationaal kapitaal een rol spelen sterk geconcentreerd worden. Dat gebeurt ook op het vlak van de regio’s – investeringen worden gewoonlijk vooral in centraal gelegen gebieden gedaan, waardoor de regio als geheel niet op een evenwichtige wijze ontwikkeld wordt. De verschillen tussen en binnen regio’s zijn in de Europese Unie veel scherper dan in de Verenigde Staten of Japan.

Alles wijst erop dat we een mechanisme moeten introduceren om decentralisatie binnen de lidstaten te stimuleren. Voor de volgende financiële vooruitzichten hebben we behoefte aan een regionaal beleid dat ver vooruit kijkt en toch dynamisch is. Het verslag van de heer Guellec wijst erop dat we de Strategie van Lissabon en het cohesiebeleid op elkaar moeten laten aansluiten. We mogen evenwel niet toelaten dat het cohesiebeleid tot niet meer dan een instrument ten behoeve van de strategie van Lissabon verwordt. Het cohesiebeleid is gericht op duurzame en evenwichtige ontwikkeling, en dat is reeds een doel op zich. Het is de goedkoopste manier om te verhinderen dat er zich later problemen voordoen die ons heel veel geld gaan kosten. Ik heb het dan over allerlei conflicten, massale emigratie en immigratie, de verplaatsing van ondernemingen en wat dies meer zijn – dat zijn allemaal ontwikkelingen met drastische gevolge voor de plaatselijke bevolking.

Net als het Verdrag van Lissabon, legt ook het vandaag goedgekeurde verslag de nadruk op de territoriale dimensie. Het is intussen wel van belang dat we dit begrip duidelijk omschrijven en ondubbelzinnig vastleggen wat me er precies mee bedoelen. We gebruiken de term nu ietwat lukraak om een grote verscheidenheid van zaken aan te duiden. In bepaalde delen van het verslag-Guellec wordt de territoriale dimensie meer belang toegedacht dan het beleid ten behoeve van de sociale en economische cohesie; in andere delen van datzelfde verslag wordt de territoriale dimensie gepresenteerd als een aanvulling op dat beleid. Soms gaat het om gelijke toegang tot diensten, maar de term wordt ook gebruikt om voor een evenwichtige verdeling van onderzoekscentra te pleiten.

Ik vind het jammer dat het debat over het Groenboek over territoriale cohesie pas in de herfst op de agenda staat, ná het verslag over het cohesiebeleid. Het debat over het Groenboek zou veel eerder moeten plaatsvinden.

 
  
MPphoto
 
 

  Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. (PL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil de twee rapporteurs namens de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten graag bedanken voor hun werk.

De term cohesie heeft binnen de Unie een speciale betekenis verworven. In het Verdrag van Rome wordt reeds gewezen op de noodzaak de verschillen tussen de verschillende regio’s terug te brengen om de nationale economieën meer consistentie te geven en een harmonieuze ontwikkeling te stimuleren.

Het Vierde Verslag heeft betrekking op de periode 2000-2006. Het Verslag-Guellec is aan dit document gewijd en bevat een groot aantal nuttige vaststellingen. Het geeft beknopte beschrijving van de situatie in de verschillende lidstaten en vermeldt verder op welke vlakken de verschillen het meest geprononceerd zijn. Het terugbrengen van de niveauverschillen tussen de regio’s moeten we zien als een lange termijn-onderneming.

In het verslag van de Commissie worden voor het maken van vergelijkingen een groot aantal parameters gebruikt die in eerdere documenten ontbraken. Het idee om indicatoren te gebruiken ter aanvulling van de elementaire per capita BNP-gegevens in hun verhouding tot de verschillende NUTS-gegevens is echter aangehouden.

Het cohesiebeleid is de basis voor integratie en levert een waardevolle bijdrage aan de harmonieuze ontwikkeling van de Unie. Zoals mevrouw Staniszewska al heeft aangegeven dienen we in deze context goed op locale, regionale en milieuaspecten te letten. We moeten verder erkennen dat dit beleid doorwerkt in het concurrentie- en innovatievermogen van de Unie en daarom een factor is bij de verwezenlijking van de Strategie van Lissabon. Ook demografische kwesties spelen hier een rol – sommige gebieden dreigen immers ontvolkt te geraken.

Als we de term cohesie gebruiken denken we vooral aan sociale en economische cohesie. We hebben daarom dringend behoefte aan een degelijke definitie van territoriale cohesie. Cohesie moet eigenlijk gezien worden als het streven om de burgers van de Unie overal gelijke kansen te bieden, of het nu gaat om gezondheidszorg, onderwijs, cultuur, internet of vervoer – om maar eens een paar voorbeelden te noemen. Het cohesiebeleid moet worden versterkt en we moeten er vanuit de Unie voldoende middelen voor beschikbaar stellen. Zoals mevrouw Kallenbach al heeft aangegeven is de stedelijke dimensie heel belangrijk.

Sinds kort vragen we ons af wat prioriteit moet krijgen – cohesie of mededinging, gelijke kansen of efficiëntie. Men antwoord luidt kort samengevat als volgt: geef ze beide de nodige prioriteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer/mevrouw de commissaris, aan het einde van de jaren negentig gingen de meeste mensen in de Europese Unie ervan uit dat het succes van de interne markt een graadmeter was voor het integratievermogen van de Unie. Men geloofde dat de problemen binnen de Europese Unie konden worden opgelost met behulp van ontwikkelingsconcepten zoals die voor de interne markt waren ontwikkeld en die uitsluitend op economische groei waren gericht. Die hoop is niet bewaarheid geworden.

De Europese binnenmarkt heeft ertoe geleid dat de aanwas van economische activiteiten zich rond een aantal kernen heeft geconcentreerd. Die kernen trekken nieuwe economische naar zich toe, en zulks ten koste van de achtergestelde regio’s en het milieu. En zelfs binnen de kernen heeft niet iedereen op gelijke wijze in de groei kunnen delen: de armoede is toegenomen, wat tot spanning en onrust heeft geleid.

De Commission maakt nu weer precies dezelfde fout. Ze maakt het cohesiebeleid ondergeschikt aan de Strategie van Lissabon. Ze had nu juist prioriteit moeten geven aan de problemen van de sterkst achtergestelde regio’s en uitsluitend steun moeten geven aan projecten voor duurzame ontwikkeling. In plaats daarvan investeert de Commissie in achterhaalde infrastructuurconcepten en dus ook – opnieuw – uitsluitend in de economische kernen. Regio’s en gemeenten zullen daarom generaties lang afhankelijk zijn van de grootste Europese banken. Ik geloof dat dit een kolossaal probleem is, aangezien het uiteindelijk de volgende generaties zijn die de prijs zullen moeten betalen voor het mislukte beleid. En dat zal dan weer leiden tot migratiebewegingen – mevrouw Krehl heeft daar al op gewezen – en een anti-Europese stemming, aangezien bepaalde bevolkingsgroepen niet in de ontwikkeling zullen delen. Deze strategieën leveren dus niets op.

Ik geloof dat we er alles aan moeten doen om de interne cohesie van de Europese Unie veilig te stellen. Economische en sociale cohesie moeten een apart beleidsterrein blijven, en alle burgers en regio’s van Europa moeten kunnen delen in de positieve resultaten van dat beleid. Dat kan alleen als het cohesiebeleid voortbouwt op een maatschappelijk model dat is gebaseerd op solidariteit en duurzame ontwikkeling en dat niet ten koste van het milieu gaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. − (PT) De toekomst van het cohesiebeleid voor de Europese Unie is een heel belangrijk onderwerp en in deze korte interventie kunnen we slechts wijzen op een paar grondbeginselen wijzen die dit debat volgens ons zouden moeten oriënteren.

Om te beginnen is het zo dat het regionaal beleid een essentieel instrument is voor het bevorderen van de zo noodzakelijke economische en sociale cohesie. Het is een structuurbeleid dat – het is al eerder gezegd – eerst en vooral gericht moet zijn op het terugbrengen van de regionale verschillen in ontwikkelingsniveau, het stimuleren van de groei in de achtergebleven regio’s, het helpen realiseren van reële convergentie en het stimuleren van groei en werkgelegenheid. Dit beleid dient dus mee te spelen bij de herverdeling van de rijkdom en het compenseren voor het feit dat de geïntegreerde markt, Economische en Monetaire Unie en de liberalisering van de internationale handel de minder ontwikkelde landen en regio’s van de Unie steeds meer kosten.

In de tweede plaats moeten het cohesiebeleid en de daarvoor ingezette financiële middelen worden gebruikt voor het bevorderen van projecten die zijn gericht op milieuvriendelijke economische en sociale regionale ontwikkeling. Deze projecten mogen dus niet ondergeschikt worden gemaakt aan een type beleid dat gebaseerd is op een dogma dat alle voorrang geeft aan mededinging, deregulering of zogenaamde flexibiliteit en ondernemingsgeest: de prioriteiten van de Strategie van Lissabon. Wij mogen dus niet toelaten dat in de sociaal en economisch achtergebleven lidstaten en regio’s het concurrentievermogen de plaats van convergentie inneemt.

Ten derde is het zo dat de communautaire financiële middelen niet volstaan om een antwoord te formuleren op de problemen die samenhangen met reële convergentie, regionale verschillen, hoge werkloosheid, inkomensongelijkheid en armoede binnen de Europese Unie. We herhalen daarom dat de Gemeenschapsbegroting omhoog moet en dat we het bevorderen van de economische en sociale cohesie in de Europese Unie als onze eerste en belangrijkste doelstelling moeten zien.

 
  
MPphoto
 
 

  Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Mevrouw de Voorzitter, met belangstelling heb ik de verslagen van collega's Kallenbach en Guellec gelezen. De convergentie tussen landen in Europa blijft een boeiend thema. De interne beleidsintegratie en samenwerking binnen en tussen EU-lidstaten en regio's krijgt steeds verder vorm. Dat een dergelijke strategie resultaat oplevert, staat onomwonden in het cohesierapport. De convergentie tussen de lidstaten is toegenomen.

Tegelijkertijd wordt echter ook gemeld dat de convergentie tussen regio's binnen en tussen lidstaten afneemt, met name tussen stedelijke en niet-stedelijke regio's. In mijn optiek is in dergelijke situaties juist voor de nationale, regionale en lokale overheden een belangrijke rol weggelegd. Daarom begrijp ik niet dat de optie waarbij lidstaten zelfstandig meer bijdragen aan de ontwikkeling van regio's, op voorhand wordt afgewezen.

Het is te vroeg om te bepalen of het huidige beleid tot in lengte van jaren moet worden voortgezet. Dat het bepaalde uitdagingen aankan, is duidelijk. Maar laten we ook kijken of het de genoemde divergentie kan oplossen, d.w.z. niet alleen convergentie op lidstaatniveau, maar ook op regionaal niveau, tussen en binnen lidstaten. Mocht dat niet het geval zijn, dan is een andere aanpak met een grotere rol voor lidstaten wenselijk. Niemand kent de nationale en regionale situatie beter dan de individuele lidstaten. Zij kunnen oplossingen aandragen die de doelstellingen van het cohesiebeleid ook op subnationaal niveau bereikbaar maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Claude Martinez (NI). (FR) Mevrouw  de Voorzitter, de Europese Commissie vindt de cohesie tussen en binnen de lidstaten zo belangrijk dat van nu tot 2013 voor dit doel 350 miljard euro ter beschikking stelt.

Verder is er een Groenboek in de maak, om de doodeenvoudige reden dat het in Brussel zo is dat er over elk probleem dat zich voordoet één of ander “boek” moet worden opgesteld. En het is zeker waar dat er van alles mis is met de cohesie tussen West-Europa en Oost-Europa, het Europa van de dorpen en het Europa van de steden en het Europa van de rijke buurten en dat van de arme buurten.

Maar wie is daarvoor verantwoordelijk? Wie, mevrouw de Voorzitter, is er verantwoordelijk voor de ontvolking van dorpen in Griekenland waar de mensen hun wijngaarden onderhielden en vee verzorgden en waar tabak, katoen en olijfolie werd geproduceerd? Wie – en welk beleid – is verantwoordelijk voor het verdwijnen van duizenden postkantoren in Zweden, Duitsland en Frankrijk? Wie heeft lokale stations en spoorweglijnen en lokale kraamklinieken gesloten? Is het de wind in de haven die vissersvaartuigen, banen, kleine bedrijfjes en werven vernietigt? Zijn het de wolven in de Pyreneeën en de Alpen die de schaapherders opeten, of wordt dat gedaan door uit Nieuw-Zeeland geïmporteerd lamsvlees?

We weten allemaal wat daarop het antwoord is: het internationale handelsbeleid zoals dat door de Commissie via GATT en de WHO wordt gevoerd is er de schuld van dat er in Spanje en Frankrijk de afgelopen 20 jaar elke dag 90 boerderijen zijn gesloten. Als gevolg van het dogmatisch verwijderen van alle douanebescherming is het industriële evenwicht bezweken onder een lawine van ingevoerde producten.

Om cohesie te bereiken zullen we eerst het beleid op de verschillende beleidsterreinen consistent moeten maken. Je kunt niet op basis van Cotonou één beleid voeren voor de ACS-landen en dat beleid vervolgens in Genève laten stuklopen op de bananenhandel. We hebben tussen 1962 en 1986 een preferentieel beleid voor landbouwproducten gevoerd en dat systeem vervolgens vervangen door vrijhandel in het kader van de Uruguay- en Doha-Ronden. Dat kan niet.

Cohesie vooronderstelt dus een bepaalde mate van samenhang tussen de keuzen die je maakt. Mevrouw de commissaris, we houden ons ofwel bezig met het bouwen aan Europa, ofwel met het bouwen aan de wereld. Dat is de keuze: of we concentreren ons op onze maatschappelijke verplichtingen, of op de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Hübner, het unieke en bijzondere karakter van het vierde cohesieverslag ligt in het feit dat niet alleen het gevoerde beleid goed wordt geëvalueerd maar dat we vooruit kijken en nieuwe uitdagingen voor Europa aanpakken. Het gaat over globalisering, de effecten daarvan, over klimaatverandering, over de energievraagstukken en de demografische uitdagingen. Het is gewoon goed dat we dat nu doen, ook mede ter voorbereiding van de voorjaarstop in maart van dit jaar. Collega Guellec heeft dat op een heel goede manier gedaan. Hij heeft gezegd dat het cohesiebeleid in de kern niet verandert - het staat nadrukkelijk in het verdrag ook opnieuw bevestigd - maar dat de inhoud van de regionale inzet en de programma's verandert.

Deze week hebben we ook gekeken naar de Lissabon-strategie en wat mij opvalt is dat we sterk doorgaan en daar nadrukkelijk een bijdrage voor leveren met de inzet, door middel van oormerking, van 60 tot 65 procent van het cohesiegeld. Dat geeft aan hoezeer het cohesiebeleid in de kern staat van die uitdaging en de nieuwe omstandigheden. Belangrijk is ook wat in het verslag Kallenbach is aangegeven, dat we die territoriale cohesie als kerntaak van de Europese Unie opnemen. De globalisering concentreert zich in een aantal topregio's, metropolitane gebieden, en het antwoord van Europa is dat er kansen worden geboden in de overdracht van kennis en het scheppen van voorwaarden voor ondernemerschap voor alle regio's, ook voor de rurale gebieden. Dat is de nieuwe agenda.

Tenslotte verzet de EVP zich tegen een antwoord van renationalisatie in verband met het debat 2013. Waar het om gaat is dat we een nieuwe samenhang tot stand brengen tussen O&O, tussen innovatiepolitiek, tussen de interne markt en tussen de instrumenten en centen van de Unie, om die kenniseconomie - want daar gaat het over op lange termijn - te koppelen aan banen en welvaart in onze regio's.

Ook onderschrijf ik graag het transparantie-initiatief dat door mevrouw Hübner is genomen. De burgers moeten weten hoe dicht wij met dit beleid bij hen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Iratxe García Pérez (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil om te beginnen mevrouw Kallenbach en de heer Guellec bedanken voor het werk dat ze bij het opstellen van deze verslagen hebben verricht. Beide verslagen kunnen in de commissie regionale ontwikkeling op de steun van een meerderheid rekenen.

Het Europees cohesiebeleid is een voorbeeld van een succesvol EU-beleid. We zijn de beginselen waarop het beleid is gebaseerd steeds trouw gebleven en dit beleid heeft er dan ook toe bijgedragen dat sommige ongelijkheden zijn uitgevlakt.

Het staat buiten kijf dat landen als Spanje dankzij het cohesiebeleid goede resultaten hebben bereikt bij het verwezenlijken van convergentie. We herhalen daarom dat dit beleid een belangrijke rol speelt bij het vergroten van het potentieel van lidstaten. Het draagt bij tot ontwikkeling en het scheppen van banen door het trainen van mensen.

We moeten echter ook erkennen dat er tussen regio’s nog steeds verschillen bestaan. Als we verder willen met dit beleid om oplossingen te vinden voor nieuwe problemen als de vergrijzing van de bevolking en de ontvolking van bepaalde – meestal landelijke – gebieden, zullen we een duidelijk antwoord op die uitdagingen moeten formuleren.

We moeten daarnaast blijven werken aan het verwezenlijken van de bestaande doelstellingen om regionale en interregionale verschillen terug te dringen en economische en technologische groei te bewerkstelligen. Dat betekent dat we aan het implementeren van de Strategie van Lissabon prioriteit moeten verlenen. We mogen kwesties als de demografische veranderingen daarbij evenwel niet uit het oog verliezen.

Als we via het communautaire regionale beleid willen bijdragen tot een duurzame en harmonieuze ontwikkeling, dan zullen we bij de uitvoering van dit beleid nauw moeten samenwerken met de betrokkenen in de regio’s zelf. We zullen het regionaal beleid ook moeten afstellen op het beleid zoals dat op andere terreinen wordt gevoerd. We zijn ons er verder van bewust dat er specifieke maatregelen moeten worden genomen om de verschillen tussen gemakkelijk toegankelijke gebieden en gebieden met structurele problemen – bergachtige streken, eilanden en dun bevolkte regio’s – uit te vlakken.

Het is met het oog op de toekomst dus van fundamenteel belang dat we het cohesiebeleid versterken door meer economische middelen beschikbaar te stellen om ons zo in staat te stellen op alle uitdagingen een antwoord te formuleren.

Gisteren hebben we in dit Parlement het Verdrag van Lissabon met een grote meerderheid goedgekeurd. Vandaag moeten we beginnen met het werk aan een nieuw onderdeel van dat Verdrag: we moeten ervoor proberen te zorgen dat territoriale cohesie wordt gezien als een essentiële communautaire doelstelling bij het bouwen aan een welvarender toekomst voor Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Marie Beaupuy (ALDE). (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik moet toegeven dat ik bij het luisteren naar uw antwoord op de verslagen van de heer Guellec en mevrouw Kallenbach de indruk kreeg dat ik eigenlijk niets meer zou hoeven te zeggen – het was immers duidelijk dat u ons perfect begrepen heeft.

We zijn nog maar in de beginfase, en ik ben heel blij – en dit Parlement heel dankbaar – dat we er door een goede communicatie tussen u, uw diensten, onze commissie en dit Parlement in geslaagd zijn onze standpunten zo goed op elkaar af te stellen. We moeten nu verder met de tenuitvoerlegging van onze ideeën. Het is heel goed dat het met elkaar eens zijn, maar die overeenstemming moet natuurlijk wel specifieke resultaten opleveren.

Ik geloof dat we dat kunnen doen via het Groenboek dat u tegen de herfst gereed zult hebben. Ik wil daarom nu graag iets zeggen over twee onderwerpen die ik heel belangrijk vind en die volgens mij bij de uitvoering van cohesiebeleid en het implementeren van het Handvest van Leipzig – en dat is tenslotte wat we willen – een sleutelrol spelen.

Het gaat dan om de volgende zaken: om te beginnen moeten we duidelijk maken dat de verschillende aspecten van het EU-beleid ten aanzien van de steden en daarop aansluitende buitenwijken consistentie vertonen. U heeft daar al op gewezen en ik wijs er nog eens met klem op. Gisteravond hebben we het over bevolkingsgerelateerde onderwerpen gehad. De daaraan voorafgaande middag hebben we gesproken over vervoer. En daarvóór hebben we sociale kwesties behandeld. Al de DG’s en alle EP-commissies zijn hierbij betrokken, en al die ideeën moeten binnen steden en de omringende gebieden consistente uitdrukking krijgen. Ik ga ervan uit dat het Groenboek hier iets over te zeggen zal hebben.

Tweede punt. Het Parlement en de Commissie zijn het dus met elkaar eens, maar hoe kunnen we ons beleid laten slagen als we niet eerst de Europese burgers en regeringen aan onze zijde krijgen? Ik heb u reeds gezegd, mevrouw de commissaris, dat we ons een enorme inspanning zullen moeten getroosten – en ik weet dat dit uw bedoeling is – om onze boodschap over te brengen. Alles wat we over cohesie te zeggen hebben, alles wat wij in deze context hopen te bereiken moeten we zodanig formuleren dat we onze medeburgers ermee overtuigen en de regeringen ermee aanmoedigen actie te ondernemen.

Dat zijn de twee belangrijkste punten, mevrouw de commissaris, en ik hoop die terug te vinden in het Groenboek. Ik vertrouw er op dat u, na hier naar ons geluisterd te hebben, middelen vindt om deze punten concrete uitdrukking te geven.

 
  
MPphoto
 
 

  Wiesław Stefan Kuc (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, één van de belangrijkste doelstellingen van de Europese Unie bestaat erin de verschillen in inkomen en ontwikkeling tussen de landen en regio’s te effenen. De verschillen zijn de afgelopen jaren geprononceerder geworden, omdat er bij de meest recente uitbreidingen veel minder sterk ontwikkelde landen zijn toegetreden.

Geschat wordt dat deze landen meer dan 15 jaar bij de rest achterlopen. Een snelle ontwikkeling is dan de enige manier om de verschillen terug te dringen. Dat is een enorme uitdaging, zeker als je bedenkt dat er op de middelen is gekort en dat de mogelijkheden van de landen om van deze fondsen gebruik te maken en zo vooruit te komen beperkt zijn. Het is niet erg waarschijnlijk dat we een herhaling zullen zien van de successen zoals die in Spanje, Portugal, Griekenland en Ierland zijn behaald – in ieder geval niet op de korte termijn. Het is ook onwaarschijnlijk dat we in de nabije toekomst de achterstand ten aanzien van de Verenigde State en Japan zullen inhalen. We moeten intussen wel bedenken dat de beginfase de moeilijkste is. We kunnen de Tsjechische Republiek aanhouden als voorbeeld van wat je allemaal kunt bereiken. Onze burgers kijken anders tegen het leven aan, en dat proces is nog niet afgesloten, wat een bron van hoop voor de toekomst is. Daar komt bij dat de Strategie van Lissabon ons heldere richtsnoeren voor onze acties verschaft.

Ter afsluiting wil ik onze rapporteurs graag bedanken voor hun interventies. Ik zie dat de heer Martinez niet langer aanwezig is, maar ik moet toch zeggen dat ik het met zijn opmerkingen geheel oneens ben.

 
  
MPphoto
 
 

  Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het doet mij deugd dat de commissaris hier in dit parlement aanwezig is. We hopen haar spoedig opnieuw in Schotland te zien en we hopen ook dat we onze goede samenwerking met betrekking tot dit beleid kunnen voortzetten.

Voordat ik een paar beknopte opmerkingen maak wil ik me graag aansluiten bij hetgeen de heer Guerreiro heeft gezegd over steun voor de visserijsector binnen het kader van het cohesiebeleid. Wij zullen zijn amendementen steunen. Ik geloof dat deze sector binnen ons geografisch bestel inderdaad een bijzondere strategische betekenis heeft.

Ik sluit me ook aan bij de oproep van de rapporteur om beter statistisch materiaal te vergaren, vooral als het erom gaat de doeltreffendheid van de programma’s te evalueren. We komen gaandeweg steeds meer te weten en het is nu duidelijk geworden dat controles op NUTS I, NUTS II of zelfs NUTS III-niveau wel erg algemeen en lukraak zijn. Ik ben voorstander van het beschikbaar stellen van fondsen voor meer thematisch gebonden activiteiten in de context van de Agenda van Lissabon, of dat nu gebeurt ter bevordering van een kenniseconomie, meer onderzoek en ontwikkeling en samenwerking over de grenzen heen, of ter ondersteuning van de visserijsector.

Zo zie ik de toekomst van een werkelijk bloeiend cohesiebeleid voor de Europese Unie. Dat cohesiebeleid is immers de pluim op de hoed van de EU: het heeft de EU dichter bij de burgers gebracht en ons tot een Unie gesmeed. Zonder dat beleid zouden we niet meer zijn dan een reeks verschillende staten.

Er zijn tal van mogelijkheden om dit beleid nog meer waarde te verlenen. We zijn dan ook benieuwd wat de commissaris in haar interventie over het Groenboek te zeggen heeft.

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún (GUE/NGL). ― (GA) Mijnheer de Voorzitter, de twee verslagen die we nu behandelen tonen niet alleen aan dat het cohesiebeleid een groot belang vertegenwoordigt, maar laten ook zien hoe dat beleid ten uitvoer moet worden gelegd. Een harmonieuze regionale ontwikkeling is essentieel. Het verslag van de heer Guellec wijst vooral op het belang van voldoende regionale middelen; het wijst er verder op dat deze gebruikt moeten worden om op een efficiënte wijze tegemoet te komen aan de behoeften van de burgers en de regio’s. Het is duidelijk dat het cohesiebeleid moet worden gebruikt als een instrument voor het implementeren van de Strategie van Lissabon. Ik wil de rapporteur bij deze graag bedanken.

Ierland heeft veel baat ondervonden bij de middelen die in het kader van dit beleid ter beschikking zijn gesteld. Als we andere landen op eenzelfde wijze willen laten profiteren zullen we ervoor moeten zorgen dat er meer middelen worden vrijgemaakt voor regionale ontwikkeling en het bestrijden van sociale uitsluiting. Niet alleen de kloof die de lidstaten van elkaar scheidt moet worden gedicht, ook de binnen de lidstaten bestaande regionale verschillen moeten worden geëffend.

De heer Guellec meldt dat Spanje, Portugal en Griekenland tussen 2000 en 2006 een indrukwekkende groei hebben doorgemaakt. Hij wijst er echter ook op dat er ondanks deze groei nog steeds sterke verschillen bestaan tussen de regio’s in die landen.

Ik wil ook mevrouw Kallenbach bedanken voor haar verslag. Ze legt terecht de nadruk op het versterken van de rol van lokale stedelijke autoriteiten als het erom gaat openbare diensten voor alle burgers toegankelijk te maken. Er is behoefte aan empowerment op lokaal niveau, het milieu moet worden gerespecteerd en openbare diensten van goede kwaliteit moeten universeel toegankelijk zijn, zodat de stad een aantrekkelijke plek wordt om in te wonen en te werken.

Duurzame ontwikkeling is een enorme uitdaging voor de stedelijke gebieden in de 21ste eeuw. Het kader dat mevrouw Kallenbach ons nu voorlegt kan ons helpen op die uitdaging een antwoord te formuleren.

 
  
MPphoto
 
 

  Derek Roland Clark (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, deze verslagen hebben betrekking op de ongelijkheden tussen de stedelijke en de plattelandseconomieën, tussen rijk en arm – vooral in Oost-Europa – , en tussen de achtergestelde bevolkingsgroepen en de rest van de maatschappij.

Die problemen los je kennelijk op door een hele reeks culturele, economische en technische ontwikkelingsprogramma's te bieden voor doeleinden van social engineering. In de verslagen wordt gewezen op het succes van zulke programma's in Ierland, Spanje, Portugal en Griekenland bij het uitvlakken van ongelijkheden. Daarom wordt gepleit voor het volgen van gelijksoortige strategieën, kaders en actieprogramma's om in de achtergebleven gebieden – en dan vooral in Oost-Europa – vooruitgang te genereren. Er wordt vooral verwezen naar de cohesiefondsen. En dan komen we bij de kern van het verhaal. Er is de afgelopen paar jaar 65 miljard euro uitgegeven aan zulke programma's in behoeftige landen in West-Europa. Oost-Europa is echter veel armer dan deze landen ooit geweest zijn. Deze subsidies – want dat zijn het – worden dus afgenomen van de landen die ze nog steeds ontvangen en uit een potje dat steeds kleiner wordt nu de kille economische wind uit de VS ons begint te bereiken.

Helaas voor de burgers – zowel arm als rijk – vormen dit soort subsidies een doodlopende weg: het vermogen om zelf het initiatief te nemen wordt zo onderdrukt en je creëert op die manier een cultuur van afhankelijkheid.

Als je werkelijk wilt helpen, luister dan naar professor Buchanan van de London School of Economics. Hij stelt dat ‘handel voor een arm land zes keer zo veel waard is als ontwikkelingshulp’. Wanneer begrijpt u dat nu eindelijk? Anders gezegd: als je een honger lijdende man in een arm land een vis geeft, dan geef je hem voedsel voor één dag. Leer hem hoe je moet vissen en je voedt hem zijn hele leven lang.

 
  
MPphoto
 
 

  Rolf Berend (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, we hoeven niet steeds te herhalen dat het vierde verslag over de economische en social cohesie van bijzonder politiek belang is. Ik ben het met betrekking tot al de werkelijk essentiële kwesties met de rapporteur eens; ik wil hem graag gelukwensen met zijn goede werk. De rapporteur legt er terecht de nadruk op dat we op de verwachte nieuwe uitdagingen alleen een antwoord kunnen formuleren als het cohesiebeleid een communautair beleid blijft – wat volgens het Verdrag hoe dan ook het geval is. In zijn verslag verwerpt hij dus alle pogingen om dit beleid weer bij de lidstaten onder te brengen. Voorwaarde is wel dat er een afgewogen cohesiebegroting voor de EU wordt samengesteld.

Er moeten inderdaad adequate middelen te beschikking worden gesteld om in alle regio's van de EU een harmonieuze ontwikkeling te garanderen en op de nieuwe uitdagingen een antwoord te vinden. Er zijn er echter die de in dit verslag opgenomen eis met betrekking tot de financiering van het cohesiebeleid na 2013 liever anders zouden formuleren. Zoals veel van mijn collega's geloof ook ik dat het niet correct is om in dit verslag nu, in 2008, reeds te eisen dat er in de toekomst meer middelen beschikbaar worden gesteld, zeker als je bedenkt dat we terecht bekritiseerd worden omdat we de beschikbare middelen niet altijd op tijd toewijzen.

De commissie heeft daarom een goede compromisformule gevonden die echter alleen van toepassing is op de tekst van de resolutie en niet op de overwegingen. Het is dus zaak dat we in de overwegingen geen afwijkende stellingen opnemen maar steeds aansluiten bij de formule ‘voldoende financiële middelen voor een evenwichtig cohesiebeleid'.

Uiteindelijk gaat het allemaal om geloofwaardigheid: het cohesiebeleid heeft in het verleden duurzame successen opgeleverd en kan dat in de toekomst blijven doen, mits er voor dit beleid voldoende middelen worden vrijgemaakt. Het is dus niet nodig dat we nu al om extra middelen vragen. Mevrouw de commissaris, in uw inleidende interventie heeft u het gehad over adequate financiële middelen om een antwoord te kunnen formuleren op toekomstige uitdagingen. Dat is een goede formule.

 
  
MPphoto
 
 

  Pierre Pribetich (PSE). (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, handen maken nederzettingen, mensen maken steden. Jean-Jacques Rousseau zou de geïntegreerde aanpak zeker prioriteit hebben verleend. Op die wijze bouw je namelijk steden in plaats van gefragmenteerde nederzettingen, precies zoals dat in het Handvest van Leipzig en de Territoriale Agenda is neergelegd.

Ik wil iedereen, inzonderheid mevrouw Kallenbach, bedanken voor hun bereidheid tot samenwerking. De voorstellen bestrijken niet alleen groot aantal sociale en economische aspecten, maar hebben ook aandacht voor het milieu, ruimtelijke ontwikkeling en territoriale cohesie. We zijn verder heel tevreden dat de voorstellen die de Socialistische Fractie heeft ingediend om het verslag te verbeteren een gunstig onthaal hebben gekregen.

Als we meer aandacht besteden aan de territoriale en stedelijke aspecten van het EU-beleid – in de eerste plaats door geïntegreerde ontwikkelingsprogramma’s en betere samenwerking tussen steden en de omliggende gebieden – dan zullen we meer baat ondervinden bij die geïntegreerde aanpak. De samenwerking mag daar echter niet ophouden. Er moet ook gedacht aan de betrekkingen en verbindingen tussen stad, de rechtstreeks op die stad aansluitende gebieden en het verder gelegen platteland. Daarom is het volgens mij heel belangrijk om erop te wijzen dat we de aantrekkingskracht en het concurrentievermogen van plattelandsgebieden moeten bevorderen. Op die wijze kunnen we de ontvolking van het platteland bestrijden.

Als u mij vraagt wat de belangrijkste punten van dit verslag zijn, zou ik om te beginnen wijzen op de dringende noodzaak om door Europa ondersteunde geïntegreerde multimodale vervoersnetwerken op te zetten en zo de infrastructuur te verbeteren. Heel belangrijk zijn in die context milieuvriendelijke vervoerswijzen, zoals fietsen en wandelen.

We moeten vaststellen in welke gebieden signalen van verslechtering zijn waar te nemen en meer aandacht besteden aan de uitvoering van het beleid voor sociale integratie. Zo scheppen we een kader voor een openbaar beleid dat ongelijkheden op een doeltreffende wijze kan verminderen om sociale uitsluiting te voorkomen.

Bij het opzetten van een beleid voor de infrastructuur moeten mensen voorop worden gesteld. We moeten de belangen van de stad dus afstellen op de belangen van de mensen, zeker nu er gebrek aan huisvesting is en niet iedereen een dak boven het hoofd heeft. Er moet meer aandacht worden besteed aan betaalbare huisvesting. Dat is en blijft een cruciale factor bij de sociale integratie en de bepaling van de kwaliteit van het leven in de stad. En dit alles moet gezien worden binnen een context van duurzame stedelijke ontwikkeling.

Daarom roep ik al mijn collega’s op om en masse voor dit verslag te stemmen. Het laat zien dat het EP voorstander is van zo sterk mogelijk territoriale integratie en een alomvattende geïntegreerde aanpak die ons uiteindelijk in staat moet stellen de best denkbare stad te bouwen.

 
  
  

VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 
 

  Elspeth Attwooll (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is niet gemakkelijk één punt uit deze twee uitstekende verslagen te noemen dat boven alle andere vermelding verdient, maar ik wil de heer Guellec toch in de eerste plaats bedanken voor de ruime aandacht die hij heeft besteed aan de ongelijkheden tussen regio's.

Het is immers zo dat er zelfs in die regio's die in het algemeen als betrekkelijk welvarend kunnen worden bestempeld nog steeds groepen bestaan die zijn achtergesteld of zelfs uitgesloten. Dat kan het gevolg van de geografische ligging van de plaats waar ze wonen. Eilandbewoners en bewoners van bergachtige streken of dunbevolkte ultraperifere of grensgebieden vormen vaak een goed voorbeeld van zulke groepen. Ook van de visserij afhankelijke gemeenschappen kunnen tot deze categorie behoren, zeker als ze gevestigd zijn in de zojuist genoemde gebieden. Daarom hoop ook ik dat het Parlement de amendementen 19 en 20 zal goedkeuren, aangezien deze amendementen hun positie zal versterken.

Achterstelling en uitsluiting kan zich ook op een bepaald maatschappelijk niveau afspelen. Ik denk nu aan een project – Can-Do geheten – in mijn thuisbasis, Aberdeenshire. Dat project verschafte werk aan mensen met leerproblemen; ze werden ingezet bij het sorteren van blikjes en flessen voor recycling. Het project is Europese steun kwijtgeraakt toen fondsen voor de huidige periode werden toegewezen aan delen van het land waar de achterstand algemener was. De bij het project betrokken mensen lopen nu weer net zoveel kans op uitsluiting als vóór aanvang van het project.

De twee gevallen die ik hier heb aangehaald maken duidelijk dat we een wat verfijnder benadering zullen moeten volgen bij het kwantificeren van de behoefte, als we willen dat de steun terecht komt bij degenen die deze steun het meeste nodig hebben. Ik wil de Commissie graag vragen om bijzondere aandacht te besteden aan de in dit verslag vervatte oproep om betere statistische instrumenten te ontwikkelen voor het evalueren van de status van de cohesie. Dat zal ons in staat stellen een betere indruk te krijgen van de mate waarin lokale acties bijdragen tot meer cohesie. Zulke instrumenten kunnen ons bovendien helpen gevallen van achterstand te identificeren en te beslissen hoe er met de onderscheidene gevallen moet worden omgegaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het cohesiebeleid levert een essentiële bijdrage aan de integratie van de maatschappijen binnen de Unie. Dit verslag legt daar de nadruk op. Toch blijkt dat er steeds meer administratieve en procedurele obstakels bijkomen die verhinderen dat regio's met een zwakkere infrastructuur het niveau van de sterker ontwikkelde regio's bereiken.

De procedure voor het mobiliseren van communautaire middelen is enorm gecompliceerd. Wie beoogt men daarmee te helpen? Als het gaat om wegen, zouden de middelen direct kunnen worden overgeheveld naar de relevante afdelingen van de lokale autoriteiten die onder toezicht van de instellingen van de lidstaten staan. Dan hoef je niet langer jaren te wachten voordat de aanleg of reparatie van wegen van start kan gaan.

Er zouden voor verschillende categorieën – individuen, advocatenkantoren, associaties – verschillende beginselen moeten gelden. Als we in de minder ontwikkelde regio’s werkelijk iets willen bereiken, moeten we de opzij gezette steun naar de begrotingen van lokale autoriteiten overhevelen, zonder ze te vragen uit eigen middelen bij te dragen, aangezien ze vaak te arm zijn om zelfs maar een kleine bijdrage te leveren.

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Olbrycht (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het verslag van de heer Guellec geeft het standpunt van het Europees Parlement weer met betrekking tot vierde verslag over de economische en sociale cohesie. Dat laatste verslag bevat behalve gegevens over de doeltreffendheid van het cohesiebeleid, ook een daarop aansluitende analyse. Binnen de context van de aanvaarde procedure is dit de eerste fase van het debat over het cohesiebeleid voor de volgende programmeerperiode. Het verslag van de heer Guellec bevat een evaluatie van de zojuist bedoelde analyse en natuurlijk ook een aantal voorstellen.

Bij het debat over de toekomst van het cohesiebeleid moeten we rekening houden met nieuwe omstandigheden en uitdagingen voor de Europese Unie: de uitvoering van de Strategie van Lissabon, klimaatsverandering, wijzigingen in het energiebeleid en veranderende opvattingen over de implicaties van migratie. Daar komt bij dat er actie moet worden ondernomen om de nieuwe ongelijkheden in ontwikkelingsniveau terug te dringen. We zullen ons dus ook moeten afvragen welke acties uit gemeenschappelijk fondsen moeten worden gefinancierd en welke uit hoofde van het EU-beleid moeten worden ondernomen.

Als we spreken over de toekomst van het cohesiebeleid, hebben we het eigenlijk over de toekomst van de Europese Unie. We hebben het vaak over een Unie van actie, een Unie die resultaten oplevert en een Unie die door de burgers wordt aanvaard en gewaardeerd.

We zijn ons er ook van bewust dat er zogenaamde hervormers zijn die voor nieuwe oplossingen pleiten, zoals – bijvoorbeeld – de renationalisatie van het cohesiebeleid. In de praktijk komt dat erop neer dat je ontkent dat solidariteit de basis voor het beleid vormt. We mogen echter niet vergeten dat de lidstaten ook hun eigen, interne beleid hebben om de ongelijkheden uit te vlakken, en dat ze dat dit interne beleid met eigen middelen voeren, zonder Europese steun. De rijkere landen boeken daarbij natuurlijk meer succes. Renationalisatie zal daarom leiden tot het afzwakken van het cohesiebeleid en daar moeten ons tegen teweer stellen. Als we Unie van actie, een Unie van resultaten willen, moeten we het cohesiebeleid nu juist versterken.

 
  
MPphoto
 
 

  Evgeni Kirilov (PSE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, het vierde cohesieverslag toont aan dat het communautair cohesiebeleid positieve resultaten oplevert. De EU moet de regio’s binnen haar grondgebied daarom blijven steunen bij het verwezenlijken van convergentie, economisch welvaren en sociaal welzijn.

We krijgen nu met nieuwe uitdagingen te maken en we zijn het erover eens geworden dat we onze inspanningen op deze uitdagingen moeten richten. Ik wil u echter graag wijzen op een probleem waaraan we in juli 2007 aandacht hebben geschonken in de vorm van een resolutie over de armste regio’s in de EU. Helaas is er daarna aan dat belangrijke probleem geen verdere aandacht meer geschonken. Voor de ultraperifere regio’s bestaat een speciale strategie; nu moeten we een strategische benadering voor de armste regio’s ontwikkelen en deze regio’s een prioritaire behandeling geven om ze te helpen een antwoord te formuleren op hun specifieke moeilijkheden. Het gaat dan om socio-economische problemen met territoriale en geografische aspecten. Ik hoop dat de commissaris in haar Groenboek aan dit probleem aandacht zal besteden.

Ik steun daarom van ganser harte het idee om bij de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid aandacht te besteden aan zowel de sociale en economische als de territoriale aspecten. Dat zou een goed voorbeeld zijn van het solidariteitsbeginsel waarop de EU is gebaseerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen beide rapporteurs gelukwensen. Het verslag van de heer Guellec wijst er vooral op dat er tussen de lidstaten weliswaar convergentie is waar te nemen, maar dat tegelijkertijd de lokale en regionale discrepanties toenemen.

Dat raakt de kern van het cohesiebeleid en toont duidelijk aan dat er aan territoriale aspecten in elk beleid ruime aandacht moet worden besteed en zeker in de context van de Strategie van Lissabon. Ik heb de zojuist bedoelde situatie in mijn eigen land, Ierland, waargenomen. Er is daar convergentie bereikt met het EU-gemiddelde – we hebben dat zelfs overstegen – , maar toch blijft de economische kloof tussen de verschillende regio’s zich verwijden. Het is heel belangrijk dat we die ontwikkeling stuiten en één manier om dat te doen is door meer te investeren in innovatie, onderzoek en ontwikkeling in de achtergebleven regio’s.

Ik wil de heer Guellec graag bedanken voor het feit dat hij mijn stelling over het belang van sociaal kapitaal bij het stimuleren van economische groei heeft overgenomen. We zijn ons er allemaal van bewust welke rol fysiek kapitaal, natuurlijk kapitaal en menselijk kapitaal spelen bij economische groei en ontwikkeling. Het is echter het sociale kapitaal, de latente hulpmiddelen bij samenwerkende groepen, die de toegevoegde waarde levert. Volgens gegevens van het VN-Handboek, waarin naar een groot aantal landen verwezen wordt, ligt de bijdrage van sociaal kapitaal tot de economische groei op ongeveer vijf procent van het BNP.

Tot slot wil, bij wijze van antwoord op de heer Clark, die ons voorhoudt dat ‘trade not aid’ de oplossing is, graag opmerken dat we in de EU beide wegen bewandelen: handel via de geïntegreerde markt aangevuld met specifieke steun waar daar behoefte aan bestaat. Zo krijg je het beste van beide werelden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Rogalski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dit verslag bestrijkt een dusdanig ruim terrein dat ik mij beperken tot een paar opmerkingen over een klein aantal zaken.

Eén van de belangrijkste uitdagingen waarmee we in het kader van de ontwikkeling van de Unie geconfronteerd worden is de snelle verspreiding van bebouwde zones en de daarmee samenhangende problemen op het gebied van vervoer en energie. Daar komt bij dat er zich demografische veranderingen voordoen – bepaalde delen van de Unie raken ontvolkt. Tot slot zien we dat de kloof tussen de rijke gebieden en minder welvarende regio's blijft toenemen. Als we bij de cohesie duurzame resultaten willen bereiken zullen we een geïntegreerd ontwikkelingsbeleid moeten volgen dat vooral is gericht op het moderniseren van de infrastructuur, het bevorderen van energie-efficiëntie en het introduceren van milieuvriendelijk vervoer.

Onze cohesiestrategie moet er verder op gericht zijn het concurrentievermogen van plattelandsregio's te vergroten en zo de ontvolking van deze regio's te vertragen. Vooral de nieuwe lidstaten is die ontvolking een groot probleem. Ik wil verder graag wijzen op het belang van een goede samenwerking tussen stedelijke gebieden en plattelandsregio's, om zo de ontwikkeling van onze landen als geheel te bevorderen. Toegang tot informatie en communicatietechnologie zou een cruciale rol kunnen spelen bij het creëren van territoriale cohesie en het ontwikkelen van specifieke gebieden. En dat is waar we op dit moment met de grootste problemen te kampen hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Markus Pieper (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, met een verwijzing naar het verslag van mevrouw Kallenbach en het Handvest van Leipzig wil ik graag toegeven dat we binnen een Europese context meer aandacht aan ruimtelijke ordening moeten besteden. Betekent dit ook dat Europa nieuwe bevoegdheden moet krijgen met betrekking tot woningbouw en ruimtelijke ordening? Ik zou daar een groot vraagteken bij willen zetten. Wat het verslag Guellec en – meer concreet – de toekomst van het structuurbeleid betreft: de met de mondialisering samenhangende regionale uitdagingen, demografische ontwikkelingen, klimaatsverandering, migratie, enzovoorts, zijn allemaal accuraat beschreven. Ook de beleidsperspectieven zijn heel goed weergegeven.

We moeten ons houden aan de reeds bestaande doelstellingen van het cohesiebeleid. Daar hebben we immers ervaring mee. We kunnen deze doelstellingen dan aanvullen met de in de verslagen bedoelde nieuwe elementen. Ik ben voorstander van de geïntegreerde aanpak die de rapporteur bepleit, ook als het gaat om de uitdagingen die zich in de context van de plattelandsontwikkeling zullen gaan voordoen. Ik geloof echter ook dat we ons in het algemeen meer moeten richten op die projecten die een Europese meerwaarde creëren. Of het nu gaat om cohesie, innovatie of transnationale financiering, Europa behoort eigenlijk alleen steun te geven als we zo een duurzame Europee bijdrage kunnen leveren.

Teneinde ook in de toekomst succes te boeken, zullen we ook eens goed moeten kijken naar de instrumenten die tot nu toe gebruikt zijn. Ad hoc-subsidies creëren voor Europa als geheel geen meerwaarde, terwijl lange termijninvesteringen in meer onderzoek en onderwijs en een betere infrastructuur die meerwaarde wel zullen realiseren. We kunnen de doeltreffendheid van het structuurbeleid alleen verhogen als we meer transparantie betrachten bij het toewijzen van fondsen en gebruik maken van de hefboomwerking – bijvoorbeeld door leningen te verstrekken en vaker openbaar-particuliere partnerschappen aan te gaan.

We hebben in dit opzicht nog lang niet al onze opties gebruikt, en ik kan de oproep van de rapporteur om na 2014 in absolute zin meer geld beschikbaar te stellen dan ook niet steunen. We zullen eerst de lopende periode moeten evalueren en onze instrumenten aanpassen aan nieuwe uitdagingen, zoals klimaatverandering en demografische veranderingen. Pas dan kunnen we om een extra bijdrage uit de begroting verzoeken.

De blanco cheque voor de toekomst waar in dit verslag op wordt aangedrongen kan niet werkelijk serieus worden genomen. Ik vraag u daarom bij de stemming ons amendement te steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Emanuel Jardim Fernandes (PSE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil om te beginnen de rapporteur en de alternatieve rapporteur van mijn Fractie, de heer Guellec en mevrouw García bedanken voor de kwaliteit van hun werk en het feit dat ze steeds open hebben gestaan voor dialoog.

Het verslag erkent – en terecht – dat er hard gewerkt is aan groei en convergentie, vooral in Portugal, Spanje, Griekenland en Ierland. Het is echter wel zaak dat we deze inspanningen voortzetten en uitbreiden – niet alleen ten behoeve van die landen waar solidariteit en cohesie het zwakst zijn, maar ook om bepaalde regio’s binnen die landen sterker te ontwikkelen. Je kunt welvaart niet immers alleen op basis van het BNP evalueren; ook andere criteria dienen in aanmerking te worden genomen.

Ik heb daarom geprobeerd ertoe bij te dragen dat een eilandkarakter en geografische afgelegenheid uitdrukkelijk erkend worden als factoren die ontwikkeling in de weg staan. Het zijn vooral met toegankelijkheid samenhangende problemen die de ontwikkeling bemoeilijken. Dat is wat Artikel 299, lid 2, van het EG-Verdrag stelt en commissaris Hübner heeft dit bevestigd. Daarom is het van cruciaal belang dat we het communautair beleid aanpassen om aldus rekening te houden met deze twee factoren – afstand en eilandkarakter – die de ontwikkeling belemmeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Samuli Pohjamo (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik wil in dit debat graag het perspectief van de noordelijke landen weergeven. Het is van belang dat er in de toekomst rekening wordt gehouden met de permanente problemen van deze landen – de lange afstanden, de kou en de geringe bevolkingsdichtheid. Ze hebben op grond van deze eigenschappen net zozeer steun nodig als bergachtige streken en eilanden.

Het kan verder geen kwaad erop te wijzen dat de noordelijke regio’s een meerwaarde bieden in sectoren als de mijnbouw, de houtverwerkende industrie en het toerisme. Het onderzoek dat in de regio’s wordt verricht en de nieuwe technologische toepassingen die daar samen met universiteiten, bedrijven, de openbare sector en consumenten worden ontwikkeld leveren steeds weer belangrijke innovaties op, waar Europa als geheel van profiteert.

Ik wijs u op de mogelijkheden die er ontstaan als we de Baltische Strategie en de Noordelijke Dimensie met elkaar combineren, bijvoorbeeld als het gaat om het gebruik van de energiebronnen in de Barentszzee.

Tot slot wil ik de rapporteurs graag gelukwensen met hun uitstekende verslagen; ik dank commissaris Hübner voor haar belangstelling voor de meest noordelijk gelegen hoek van de Unie.

 
  
MPphoto
 
 

  Emmanouil Angelakas (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ook ik wil de rapporteurs graag gelukwensen met hun belangrijke verslagen.

Het cohesiebeleid is heel belangrijk, aangezien het bijgedragen heeft tot de economische en sociale ontwikkeling van talrijke regio’s. Het heeft de kloof tussen de regio’s verkleind, regio’s dichter bij de norm gebracht en verschillen binnen de regio’s teruggedrongen.

Er moet echter nog veel gedaan worden. We hebben nog niet overal dezelfde mate van ontwikkeling bereikt. Er zijn nog steeds verschillen en deze zijn vaak vrij scherp. Het idee om het cohesiebeleid te renationaliseren dient daarom beslist te worden verworpen. Er zijn immers nieuwe lidstaten toegetreden, met regio’s de heel ver onder de norm zitten. De term ‘territoriale cohesie’, zoals die in het Verdrag wordt gebruikt dient verder te worden ontwikkeld en geanalyseerd.

Tot slot moet bijzondere aandacht worden besteed aan geïsoleerde regio’s en eilanden, zoals in Griekenland, waar cohesiemaatregelen er in een belangrijke mate toe bijdragen dat de plaatselijke bevolking de regio niet verlaat, maar aldaar emplooi vindt. Het cohesiebeleid kan voor zorgen dat nieuwe technologie toegankelijk wordt en er beroepsmogelijkheden ontstaan zodat deze regio’s de communautaire norm kunnen behalen.

De in het verslag over het cohesiebeleid opgenomen stellingen zijn dus correct: fondsen moeten worden veilig gesteld en het budget zal zelfs omhoog moeten, ook voor de periode na 2013. We staan voor belangrijke uitdagingen en we mogen niet toestaan dat het cohesiebeleid niet goed of niet tijdig kan functioneren omdat er niet genoeg middelen beschikbaar zijn. Zeker niet als je bedenkt dat iedereen het nut van dit beleid erkent.

Ter afsluiting wil ik graag opmerken dat ik de opmerkingen van commissaris erg waardeer. Ook de vastberadenheid van de Commissie om het cohesiebeleid verder te ontwikkelen kan op mijn instemming rekenen. We zijn heel benieuwd naar het Groenboek en de conclusies die dat document zal bevatten.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, het terugdringen van de sociale en economische verschillen tussen de Europese regio's is een fundamentele doelstelling van de Europese Unie. We proberen een Europa te scheppen waarin alle regio's elkaars gelijke zijn.

Vooral na de meest recente uitbreidingen is het des te belangrijker dat we extra aandacht besteden aan de cohesiedoelstellingen. Volgens bepaalde schattingen zullen landen als Polen, Bulgarije en Roemenië bij het huidige groeipercentage meer dan 15 jaar nodig hebben om een BNP te bereiken dat 75 procent van het gemiddelde van de Unie bedraagt.

Het volledig gebruiken van de structuurfondsen overeenkomstig de communautaire wetgeving is dus een sine qua non voor het terugbrengen van de sociale en economische verschillen tussen de Europese regio's. Dat geldt vooral voor de nieuwe lidstaten, aangezien deze met veel problemen te kampen hebben. Om een voorbeeld te nomen: Poolse lokale autoriteiten zijn onlangs in moeilijkheden geraakt als gevolg van het feit dat de euro ten aanzien van de Poolse munt voortdurend in waarde bleef dalen. Die daling leidde immers tot een afname van de reële omvang van reeds opzij gezette communautaire middelen voor regionale projecten.

Daar komt bij dat de arbeids- en productiekosten in Europa blijven stijgen, zodat uit Europese middelen gefinancierde investeringen duurder worden en de daarvoor aangewende fondsen reëel gezien in waarde dalen. Dat heeft tot gevolg dat de implementatie van veel Europese projecten op de helling is komen te staan.

 
  
MPphoto
 
 

  Sérgio Marques (PPE-DE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil om te beginnen de heer Guellec gelukwensen met zijn werk en hem prijzen voor de intelligente en vastberaden wijze waarop hij een pleidooi voert voor een optimaal gebruik van een beleid dat de solidariteit tussen de Europese regio's bevestigt. Hij stelt terecht dat er voor dit beleid na 2013 meer middelen moeten worden vrijgemaakt.

Het debat over de vraag wat voor cohesiebeleid we ná 2013 willen is pas met dit verslag geopend – en dus niet zozeer door de beoordeling van de impact van het cohesiebeleid gedurende de periode 2000-2006. Ik wil één opmerking over het heden maken, en drie over de toekomst.

Mijn eerste opmerking heeft betrekking op het feit dat – zoals het vierde verslag ook laat zien – het cohesiebeleid een cruciale rol speelt bij het terugbrengen van de verschillen in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio's. Het cohesiebeleid werkt als een stimulans voor de achtergebleven regio's. Het draagt dus bij tot het scheppen van een harmonieuzer Europa dat zich door solidariteit gesterkt weet. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het cohesiebeleid behalve deze fundamentele doelstelling ook nog andere resultaten heeft gerealiseerd. Het heeft een doorslaggevende bijdrage geleverd een de opbouw en uitbreiding van de interne markt en het heeft bijgedragen tot het succes van de achtereenvolgende uitbreidingen, tot de introductie en de consolidatie van de eenheidsmunt, en tot een steeds sterkere identificatie van de burgers met de Europese Unie.

Ten tweede wil ik er graag op wijzen dat het cohesiebeleid een nieuw jasje moet krijgen. De territoriale dimensie van dit beleid wordt in het Verdrag van Lissabon uitdrukkelijk erkend, hetgeen betekent dat we het cohesiebeleid zullen moeten versterken. We moeten voortaan gebruik maken van de diversiteit van onze regio’s en het feit dat ze elkaar aanvullen en aandringen op de ontwikkeling van een Europa rond een aantal centra.

Het verslag van mevrouw Kallenbach – die ik bij deze ook bedank – verschaft ons in dit opzicht een reeks nuttige richtsnoeren.

Mijn derde opmerking heeft betrekking op het feit dat het cohesiebeleid zich steeds meer zal moeten gaan bezig houden met nieuwe uitdagingen, zoals mondialisering, migratie, vergrijzing, klimaatsverandering, energiediversificatie, onderzoek en technologische ontwikkeling. Als we consistent willen zijn, zullen we meer geld moeten vrijmaken voor een versterkt regionaal beleid.

Tot slot hebben we behoefte aan een nieuw perspectief voor de ultraperifere regio’s om te garanderen dat deze zich binnen de Europese ruimte thuis blijven voelen. Het is dus van cruciaal belang dat we antwoorden formuleren op de ernstige problemen waar deze regio’s mee geconfronteerd worden, zoals een geïsoleerde ligging, moeilijke toegankelijkheid en een nadelige concurrentiepositie.

 
  
MPphoto
 
 

  Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Mevrouw de commissaris, dames en heren, ik wil mevrouw Kallenbach en de heer Guellec graag gelukwensen met hun uitstekende verslagen; beide verslagen vertegenwoordigen een mijlpaal in het debat over het cohesiebeleid.

Het ontwikkelingsniveau van onze regio’s loopt sterk uiteen, maar als we iets verder kijken zien we dat er tussen verschillende gebieden binnen eenzelfde regio wijdere kloven bestaan. We zijn er niet in geslaagd een juiste aanpak te vinden voor armoede op het platteland en in gebreke gebleven de achterlopende gebieden binnen het kader van het algemeen landbouwbeleid op te trekken tot het niveau van de overige regio’s. We zullen ons op dit vlak een veel grotere inspanning moeten getroosten, en wel binnen de context van een vernieuwd en geïntegreerd cohesiebeleid dat berekend is op de taak om de negatieve tendensen in de steeds armer worden gebieden om te keren.

De synergie tussen cohesie en een sterker concurrentievermogen moet worden verbeterd – ze mogen niet op de één of andere wijze aan elkaar ondergeschikt worden gemaakt. We worden bovendien met nieuwe uitdagingen geconfronteerd, zoals de vergrijzing van de bevolking, energie-efficiëntie en klimaatsverandering. We zullen op al die uitdagingen een antwoord moeten formuleren. Het is daarom van fundamenteel belang dat we het cohesiebeleid versterken, hetgeen ook betekent dat we alle pogingen om dit beleid te renationaliseren moeten verwerpen. Als we het Europees project rond een kern van solidariteit en cohesie realiseren, zal onze Unie pas werkelijk sterk en concurrerend zijn. Ik dank u voor uw aandacht.

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Dames en heren, het wordt steeds belangrijker dat we stedelijke gebieden op een degelijke wijze plannen en op een verantwoordelijke manier ontwikkelen, zeker als je bedenkt met wat voor problemen we te maken hebben: het vastlopen van de netwerken voor stadsvervoer, milieuschade en speculatie – om er maar eens een paar te noemen. Ik ben daarom ingenomen met de goedkeuring van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig.

Steden hebben in de context van klimaatbescherming een bijzondere verantwoordelijkheid en dat zou op alle beleidsvlakken een prioriteit moeten zijn. Steden kunnen bijdragen tot het oplossen van verkeersproblemen door verschillende vormen van vervoer beter op elkaar te laten aansluiten en een behoorlijke infrastructuur voor fietsers en voetgangers te ontwikkelen. Dat zou bovendien de uitstoot van broeikasgassen terugbrengen. Ik zou verder willen voorstellen dat steden voorrang geven aan energie-efficiënte gebouwen en reeds bestaande gebouwen een nieuwe bestemming geven in plaats van nieuwe gebouwen op te trekken.

Ik wil er graag op wijzen dat niet alleen de stadskernen, maar ook de buitenwijken en het platteland succes kunnen behalen bij het verwezenlijken van de cohesiedoelstellingen. Daarom dring ik er bij de Commissie op aan dat ze deze succesvolle projecten volgt en op basis daarvan een ontwikkelingsmodel samenstelt voor kleine en middelgrote plaatsjes en steden buiten de grote agglomeraties. Eén van de kenmerken van Europa bestaat erin dat het ondanks z’n betrekkelijk geringe omvang geografisch gezien toch heel veelzijdig is. Het is dus zaak dat we rekening houden met unieke regionale kenmerken en de daarmee samenhangende verschillen. We moeten mensen in de verschillende regio’s de kans geven gebruik te maken van de unieke mogelijkheden en het specifieke potentieel van de regio waar ze wonen. Ik geloof dat het heel belangrijk is dat dit beleid ook gericht is op het oplossen van territoriale problemen die samenhangen met de aard van de regio, of dat nu eilanden zijn, grensregio’s, berggebieden of dunbevolkte streken. Op die manier kunnen we de levensstandaard van de mensen in deze regio’s verhogen.

Tot slot wil ik graag benadrukken dat stadsontwikkeling moet zijn gebaseerd op een geïntegreerde en goed gecoördineerde strategie die op alle niveaus door zowel de regering als de particuliere sector wordt gesteund.

 
  
MPphoto
 
 

  Miloš Koterec (PSE). – (SK) Dank u, mijnheer de Voorzitter. We voeren nu een debat over het vierde verslag over de economische en sociale cohesie en de verslagen van mevrouw Kallenbach en de heer Guellec, en dat gebeurt op een moment dat de eerste onderwerpen van de begroting 2014-2020 min of meer vaste contouren beginnen te krijgen.

Ik wil die twee gegevens graag met elkaar verbinden en benadrukken waarom die link zo belangrijk is. Het is niet zo dat ik bang ben dat de financiering van het cohesiebeleid uit de begroting zal verdwijnen, maar ik zou niet graag zien dat in de volgende begrotingsperiode minder geld voor dit doel wordt gereserveerd. Daar komt bij – zoals de rapporteurs terecht opmerken – dat er nog steeds belangrijke regionale verschillen bestaan, waar soms problemen van structurele aard aan ten grondslag liggen. En aangezien de situatie als gevolg van de uitbreiding niet is verbeterd, zullen we moeten overwegen dit onderdeel van de begroting meer gewicht toe te kennen.

De verslagen maken duidelijk dat de toestand dusdanig gecompliceerd is dat ze door interventie van de Commissie alleen niet kan worden opgelost. Regeringen spelen in deze context natuurlijk een belangrijke rol, maar het wordt toch steeds duidelijker dat de problemen zonder de participatie van de regionale en lokale autoriteiten niet kunnen worden opgelost. Ze moeten bij het nemen van besluiten over ontwikkeling van hun gebieden verzekeren dat er een synergie ontstaat met de nationale regering en ze zijn verder verantwoordelijk voor de wijze waarop die ontwikkeling uiteindelijk gestalte krijgt. Ze moeten dus feedback verschaffen met betrekking tot de wijze waarop de ontwikkeling en de cohesie gerealiseerd worden.

Wie kan er immers meer informatie verschaffen over de werkelijke ontwikkeling van een regio dan de mensen die er zelf wonen? Daarom dring ik er bij de Commissie op aan dat ze in haar beoordelingsprocedures niet afgaat op macro-economische indicatoren. Ze moet zich creatief tonen en proberen die informatie …

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de rapporteurs feliciteren met hun uitstekende verslagen. Ik wil verder graag aangeven dat ik de passie van de leden van de nieuwe lidstaten begrijp. Ik weet heel goed dat het niet gemakkelijk is de kiezers in uw landen tevreden te stellen, maar u maakt nu deel uit van de Europese Unie, en dat betekent ook u – en voor ons geldt dan net zo goed – niet altijd alles wat u verlangt ook inderdaad krijgt.

Ik moet degenen die vooral met woorden hebben gegoocheld wel vertellen dat het verschil tussen meer middelen en voldoende middelen inderdaad erg klein is. Ik zal zelf beslist de formulering ‘voldoende middelen’ steunen.

Soms is het verstandig vast te stellen dat je een bepaald resultaat hebt bereikt en dat resultaat dan mee naar huis te nemen. Ik geef zelf op dit moment de voorkeur aan het woord ‘voldoende’, zeker als je bedenkt dat veel van de voor dit beleid opzij gezette middelen nog niet zijn gebruikt. Ik zou maar wat blij zijn als mijn regio ooit zulke steun zou ontvangen, want dat is nooit het geval geweest. En we zijn nu net zo ver achter als een aantal van de landen waar we het nu over hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de rapporteurs graag gelukwensen met het werk dat ze verricht hebben voor deze twee uitstekende verslagen.

Het Europees Parlement bevestigt opnieuw – en op ondubbelzinnige wijze – dat het cohesiebeleid van cruciaal belang is en dat het de Unie dichter bij de burgers brengt. Het cohesiebeleid is een beleid dat de EU als geheel een meerwaarde biedt. Het volstaat niet dit beleid alleen maar voort te zetten – we moeten het versterken door het extra middelen toe te wijzen.

Beide verslagen zijn het eens over de juistheid van die benadering. Ik wil hier vooral de aandacht vestigen op het belang van:

- De participatie – in de vorm van een partnerschap – van de lokale autoriteiten, en wel op elk denkbaar vlak;

- De samenhang tussen om het even welk communautair beleid – inzonderheid het cohesiebeleid – en het beleid voor plattelandsontwikkeling;

- Maatregelen en acties die gericht zijn op een polycentrische ontwikkeling van de EU, met het accent op het platteland;

- Kleine en middelgrote steden en het belang dat deze kernen vertegenwoordigen en – tot slot – ;

- Het uitvlakken van intraregionale ongelijkheden, het bestrijden van jeugdwerkloosheid en de ernstige armoede zoals die in veel regio's van de Unie kan worden aangetroffen.

 
  
MPphoto
 
 

  Rumiana Jeleva (PPE-DE). – (BG) Zelfs als er verschillende standpunten bestaan kan het geen kwaad om in herinnering te brengen wat de raison d’etre van het cohesiebeleid is en wat we ermee hopen te bewerkstelligen. Dit beleid belichaamt de hoop op een grotere welvaart en een betere toekomst voor iedereen in Europa.

Alle Europeanen streven naar een beter bestaan en het cohesiebeleid is een instrument om ze bij hun inspanningen te helpen. We mogen intussen niet vergeten dat er binnen de Europese Unie nog steeds grote verschillen bestaan en dat de er steeds minder middelen beschikbaar zijn.

Daarom geloof ik dat het cohesiebeleid moet worden versterkt. Ik geloof verder dat we ervoor moeten zorgen dat dit beleid op de best denkbare wijze ten uitvoer wordt gelegd. Sommige procedures en regels zijn nog steeds te gecompliceerd en vermoedelijk daarom weinig doeltreffend. Een algemene herziening van het cohesiebeleid zou dit beleid kunnen verbeteren, en dat is iets waar alle Europeanen baat bij zouden ondervinden.

Tot slot wil ik graag benadrukken hoe belangrijk het cohesiebeleid is voor de minst ontwikkelde regio’s. De daar levende burgers geloven in steun van de zijde van de EU. We mogen ze niet teleurstellen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jamila Madeira (PSE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het cohesiebeleid – een communautair beleid par excellence – speelt een belangrijke rol bij het verwezenlijken van een Europa dat solidariteit biedt, dicht bij de burgers staat, en daarbij van en voor iedereen is. Dit beleid maakt duidelijk welk belang de Unie vertegenwoordigt in het alledaagse bestaan van de Europese burgers.

De uitbreiding tot 27 lidstaten heeft de aard van dat Europa gewijzigd. De doelstellingen van nu wijken af van die welke bij aanvang nagestreefd werden. De uitdagingen waar we nu een antwoord op moeten formuleren – zoals de mondialisering, de terugloop van de bevolking, woestijnvorming in bepaalde regio’s en klimaatverandering gepaard met steeds frequenter optredende en in ernst toenemende natuurrampen – zijn veel gecompliceerder en nopen ons tot een grotere inspanning.

Innovatie is een andere nieuwe doelstelling. Het komt er dus op neer dat we nu in een uitgebreide Unie met grotere uitdagingen worden geconfronteerd, terwijl de begroting niet meegroeit. Wel zijn de definities in naam van de solidariteit aangepast, als gevolg waarvan gebieden die voorheen als doelstelling 1-regio werden beschouwd nu vanwege het statische effect als welvarende regio’s worden beschouwd.

Het is van groot belang dat de ongelijkheden worden uitgevlakt, en dat kan als we toegang hebben tot een daarop berekende begroting. We mogen niet toestaan dat bepaalde regio’s in deze enorme Unie aan hun lot worden overgelaten.

De goedkeuring van het Verdrag van Lissabon verplicht ons daartoe, aangezien territoriale cohesie – de belangrijkste component van het cohesiebeleid – nu in de wetgeving is vastgelegd. Het is dus van belang dat we ons bij het cohesiebeleid niet alleen op economische en sociale cohesie concentreren, maar dat er ook aan de solidariteit tussen de regio’s …

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij dat ik deze gelegenheid krijg om iets over de toekomst van het cohesiebeleid te zeggen, een beleid dat zowel voor de oude als voor de nieuwe lidstaten van cruciaal belang is.

Ik werk nauw samen met organismen van de Schotse lokale regering om oplossingen voor hun problemen te vinden. Het deed me daarom bijzonder deugd toen ik vernam dat de Convention of Scottish Local Authorities (COSLA) onlangs heeft aangegeven dat ze het ontwerp van het EU-Verdrag op het punt van lokale regeringen. Het Verdrag erkent namelijk het principe van zelfbestuur en noemt territoriale cohesie als doelstelling.

Het kwam niet als een verrassing dat het regionaal beleid behoorde tot de vijf kernpunten die de COSLA onlangs met wij wilde bepreken. Er zijn minder communautaire middelen beschikbaar voor het structuurbeleid, en dat betekent – zoals zo vele sprekers al hebben aangegeven – dat de fondsen voor regionale ontwikkeling naar de regio’s en de lokale overheden moeten worden overgeheveld. Het zijn vooral die overheden die zorg zullen moeten dragen voor de verspreiding van die fondsen. Het verslag-Guellec report pleit voor het versterken van de rol van lokale overheden bij het toekennen van de structuurfondsen. We zijn tot onze grote schade vaak geneigd te vergeten dat alle politiek uiteindelijk lokaal is.

 
  
MPphoto
 
 

  Maria Petre (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, de verslagen die we nu bespreken – ik bedank bij deze de rapporteurs – roepen volgens mij aan aantal uiterst belangrijke vragen op. Die vragen hebben betrekking op het partnerschap tussen stedelijke en landelijke gebieden bij een harmonieuze en duurzame ontwikkeling van het grondgebied als geheel en verder op het feit dat steden de neiging hebben zich op een chaotische wijze uit te breiden, waardoor het landschap gefragmenteerd wordt en er steeds meer land verloren gaat.

Dat zijn – net als klimaatverandering en de ontvolking van plattelandsgebieden – uitdagingen waar we hoe dan ook rekening mee zullen moeten houden, zowel op Europees vlak als op het niveau van de lokale overheden die belast zijn met de uitvoering van het beleid.

Als Roemeens lid van dit Parlement steun ik de stelling dat niet alleen grote stedelijke agglomeraties het vermogen tot innovatie bezitten. Ik verzoek de Commissie derhalve meer aandacht te besteden aan de ontwikkeling van kleine en middelgrote stadjes en steden op het platteland.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Het vierde verslag over de economische en sociale cohesie is gedetailleerder dan voorgaande verslagen. Het is gebaseerd op een groot aantal indicatoren en verschaft bovendien nuttig vergelijkingsmaterieel door te verwijzen naar landen als de Verenigde Staten, Japan, China en India.

Het cohesiebeleid heeft van begin af aan een belangrijke rol gespeeld bij het vergroten van het vermogen van de lidstaten om een harmonieuze ontwikkeling te realiseren en nieuwe en permanente banen te creëren. Het is nog te vroeg om de resultaten van het cohesiebeleid in de nieuwe lidstaten te beoordelen, maar er is reden voor bezorgdheid met betrekking tot de notoire vertragingen bij het gebruik van de onder deze begroting vallende structurele steun in deze staten. Convergentie tussen de verschillende landen verhult soms dat de verschillen tussen en binnen regio’s verscherpen. Er beginnen zich op veel vlakken regionale en lokale verschillen af te tekenen, met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid, productiviteit, inkomens, opleidingsniveau en innovatievermogen.

Bij de uitvoering van projecten ten behoeve van de cohesie dient in elke fase gekeken te worden naar sociale integratie en gelijke kansen. Ik vertrouw erop dat er bij de volgende herziening van het financiële kader de nodige middelen beschikbaar zullen worden gesteld om een behoorlijk antwoord te formuleren op de grote uitdagingen van het nieuwe cohesiebeleid voor de uitgebreide Unie, om aldus te garanderen dat alle burgers ...

(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Dăianu (ALDE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, ik kan beide verslagen steunen, maar wil intussen wel de aandacht vragen voor een afwijkend perspectief, waarin de verplaatsing van industrieën binnen de EU en het structuur- en cohesiebeleid met elkaar verbonden worden.

De structuurfondsen kunnen worden beschouwd als een soort algemene subsidie van de EU aan de minder ontwikkelde gebieden. Is het nu inderdaad zo dat het nut van dit op de regio’s gerichte cohesiebeleid door belangrijke politici in de sterkste EU-lidstaten in twijfel wordt getrokken? Wat moet er dan gebeuren? Moeten regio’s in de minder ontwikkelde lidstaten van de EU de ontwikkeling van hun infrastructuur staken omdat ze anders van oneerlijke mededinging kunnen worden beticht?

Ik verwijs nu naar een artikel in de Financial Times van vorige week maandag, waarin gesteld wordt dat de markteconomie geen jungle mag zijn. Er is een rol weggelegd voor openbaar beleid, en niet alleen op sociaal vlak. We moeten echter wel nuanceren, aangezien er in deze wereld nu eenmaal geen enkele onfeilbare lokale of nationale economie is. Hoe sterk we ook geloven in sociale rechtvaardigheid – niet alle burgers kunnen altijd, overal en op hetzelfde moment succes boeken.

 
  
MPphoto
 
 

  Antonio De Blasio (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik dank u dat u mij het woord heeft willen geven. Dat het cohesiebeleid heel belangrijk is en resultaten oplevert staat buiten kijf. Dat is meen ik ook de teneur van het verslag. Ik wil de rapporteur daarom met zijn verslag gelukwensen.

Het cohesiebeleid is gericht op convergentie en daarom is het heel belangrijk dat we de voor dit beleid gereserveerde sommen op een doeltreffende wijze gebruiken. Het belang van een nog uit te voeren project kun je volgens mij niet afmeten aan het bedrag dat je ervoor opzij zet; de waarde van dat project wordt nu juist bepaald door de doeltreffendheid ervan.

Doeltreffendheid kan op twee manieren worden gemeten: door te kijken in welke mate een project bijdraagt tot convergentie en door te kijken hoe efficiënt de middelen voor gelijksoortige projecten in andere landen zijn gebruikt. Voor een bepaald soort project kan in één lidstaat immers niet vele malen het bedrag worden gegeven dat in andere landen beschikbaar is gesteld. Ik had graag dat u eens nadacht over deze meetmethode. Doeltreffendheid zal in de toekomst namelijk de rechtvaardiging vormen voor een sterker cohesiebeleid. Ik dank u.

 
  
MPphoto
 
 

  Wolfgang Bulfon (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wanneer hebben burgers behoefte aan Europese solidariteit? Wanneer heeft een lidstaat behoefte aan Europese solidariteit? In de eerste plaats natuurlijk bij een ramp. Daarom vind ik het onbegrijpelijk dat een besluit van het Parlement van 2006 om het solidariteitsfonds aan te passen – zoals bedoeld in paragraaf 45 van het cohesieverslag – nog steeds niet is geïmplementeerd. Daarom verzoek ik iedereen – het Parlement én de Commissie – om druk uit te oefenen op de Raad om deze kwestie snel op te lossen. Er zal zich hoe dan ook wel weer ergens een ramp voordoen, dat verzeker ik u.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Het cohesiebeleid kan alleen op een succesvolle wijze ten uitvoer worden gelegd als de lokale doelgroep in staat is de acties te coördineren om zo optimaal gebruik te maken van Europese fondsen. Daarom moeten de lidstaten het beheer decentraliseren, de beheerscapaciteiten op regionaal niveau vergroten en de overdaad aan bureaucratie bij het beheer van het cohesiebeleid verwijderen.

Het idee om sectoren in clusters en innovatiekernen te verdelen zou bredere sectoren en daarop aansluitende gebieden beslist voordelen kunnen opleveren. En er zouden op die manier zones kunnen worden geïdentificeerd die rijp zijn voor integratie. Uiteindelijk blijkt toch dat de kleinere sectoren doeltreffende steun moeten ontberen. In Slowakije zijn er in geografisch achtergestelde regio's talrijke dorpen met minder dan 2000 inwoners die niet meer in aanmerking zullen komen voor bepaalde operationele programma's in het kader van het cohesiebeleid.

Ik doe daarom een beroep op de lidstaten om voor alle regio's een niet discriminerend systeem op te zetten opdat iedereen baat kan ondervinden bij te implementatie van het cohesiebeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik ben de rapporteur voor stedelijke mobiliteit. In onze discussies besteden we altijd veel aandacht aan de verhoudingen tussen de stedelijke centra en de omliggende gemeenten. We zijn ons er ook van bewust dat de nieuwe lidstaten met bijzondere problemen te kampen hebben als het erom gaat hun infrastructuur zodanig te organiseren dat de opties voor milieuvriendelijker vervoerswijzen open blijven en we de balans niet opnieuw naar privé voertuigen laten doorslaan. Ik wil in deze context graag een specifiek verzoek doen – dat de Commissie ons binnen het kader van de verschillende opties voor het regionaal beleid helpt bij het identificeren van oplossingen voor de vervoersproblematiek rond de steden en dat ze bijdraagt tot sociale cohesie tussen de lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter ik wil aan het einde van dit debat graag van deze gelegenheid gebruik maken om de afgevaardigden te bedanken voor hun bijdragen. Er zijn veel vragen waarop ik nu geen antwoord kan geven, maar ik zal die vragen met me meenemen. Het gaat dan onder andere om de door u genoemde problemen rond kleine en middelgrote stadjes en steden en de ontwikkeling van het stadsvervoer.

In uw verslagen legt u heel duidelijk een verbinding tussen het verleden en de toekomst. In feite bouwt u een soort brug, en dat is waarom ik graag iets wil zeggen over hetgeen we tot nu toe hebben bereikt bij de openbare raadplegingen over de toekomst van het Europees cohesiebeleid. We zijn met deze raadplegingen eind september 2007 van start gegaan en tot nu toe zijn er meer dan 100 goed uitgewerkte verklaringen en meningen bij ons binnengekomen – en die zijn niet alleen van lokale, regionale en nationale overheden afkomstig, maar ook van een aantal Europese organisaties op het gebied van ruimtelijke ordening, sociale en economische partners, academici, onderzoeksinstellingen en particulieren.

Op verzoek van één van de regeringen zullen we de raadplegingen voortzetten tot halverwege februari. Het blijkt namelijk dat er nog steeds documenten worden opgesteld.

Uit een voorlopige beoordeling van deze opinies blijkt dat het beleid op zeer solide steun kan rekenen. Er wordt dan verwezen naar de rechtstreeks impact van dat beleid op groei en ontwikkeling, maar ook naar het gegeven dat dit beleid aanzet tot nieuwe denkwijzen en verder een hefboomfunctie vervult bij het aantrekken van aanvullende financiële middelen.

De belangstelling gaat vooral uit naar de wijze waarop de steun wordt verspreid; er bestaat brede steun voor de beginselen die we de afgelopen jaren samen met het Europees Parlement hebben ontwikkeld.

Verder blijkt dat men het er in het algemeen over eens is dat het cohesiebeleid antwoorden moet formuleren op de uitdagingen die we hier vandaag besproken hebben. Het gaat dan niet alleen om met de mondialisering samenhangende problemen, maar ook om kwesties als demografie, klimaat en energie en – in algemene zin – herstructurering. De geïntegreerde benadering geniet brede steun.

Eén van de belangrijke kwesties die u vandaag hebt aangestipt, is de vraag hoe we nu verder gaan met het Groenboek dat in september door de Commissie zal worden uitgegeven. Na uitgave volgt er een ruime periode – vermoedelijk een maand of vier – voor allerlei soorten discussies, en dus niet alleen via het Internet. Intussen zullen onze diensten halverwege april een bespreking met de belangrijkste betrokkenen organiseren. Op die wijze kunnen we ook met aanvullende gezichtspunten rekening houden.

Als dat nodig mocht blijken te zijn, ben ik bereid een hoorzitting met de parlementaire commissie voor regionale ontwikkeling te organiseren, of eender welke andere instelling die graag haar standpunten inzake het Groenboek met de Commissie zou willen delen vóór we dat Groenboek goedkeuren.

Een andere vraag – en de Commissie heeft hier ook aan gedacht – betrof de statistische gegevens en indicatoren. Met de hulp van onze analyse-instelling ESPON – die we flink hebben uitgebreid en de eerstvolgende jaren van een aanzienlijk hoger budget zullen voorzien – proberen we een aantal van de nieuwe dimensies en een aantal van de reeds bestaande dimensies van de territoriale cohesie te meten. We zijn daar nu mee bezig en we hopen spoedig resultaten binnen te krijgen.

Ik kan u verzekeren dat de Commissie zal blijven zoeken naar geschikte indicatoren die kunnen dienen als aanvulling op de BNP- en werkgelegenheidsindicatoren. In het vijfde cohesieverslag zullen we een nieuwe, samengestelde indicator voorstellen.

Ik dank u hartelijk voor al uw opmerkingen. Ik wil in het bijzonder de rapporteurs danken voor al hetgeen ze hebben bijgedragen aan dit debat en alles wat ze nog zullen bijdragen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ambroise Guellec, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het kort houden. Om te beginnen kan ik u als afgevaardigde uit een kustregio met betrekking tot de opmerkingen over de door de visserijcommissie ingediende amendementen verzekeren dat de visserij mij bijzonder dierbaar is. Helaas zijn we er niet in geslaagd de amendementen van de visserijcommissie op te nemen in de tekst waarover we nu gaan stemmen. We betreuren dat, maar één en ander betekent niet dat we vinden dat er aan een sector die voor bepaalde regio’s van de EU zo belangrijk is minder aandacht hoeft te worden besteed.

Ik wil verder graag zeggen dat cohesie een heel belangrijk Europees beleid is, en ik geloof dat we dit beleid vandaag in het Parlement ook zo hebben gekenschetst. Dat is een heel belangrijk punt, zeker als je bedenkt wat er in de toekomst nog gedaan moet worden. De commissaris heeft eerder gezegd dat het hier om een verslag over het verleden gaat, maar wat ons nu het meest interesseert is natuurlijk de toekomst. De commissaris begrijpt dat we grote verwachtingen koesteren met betrekking tot de territoriale cohesie. Dit begrip krijgt door opname in het Verdrag van Lissabon extra betekenis. Het is nu aan de Commissie om iets te ondernemen, en wij zullen u daar natuurlijk bij helpen, mevrouw de commissaris. Het werk moet worden gedaan en we moeten het – samen – goed doen.

Ik wil daaraan toevoegen dat het regionaal beleid als geheel nu via de medebeslissingsprocedure vorm zal krijgen. Het Parlement zal ons helpen vooruit te komen en dit aan onze medeburgers duidelijk te maken. We hebben zijn het daar vanochtend over eens geworden. Waar het om gaat is dat we concrete solidariteit tonen ten behoeve van de regio’s die daar het dringendst behoefte aan hebben. Ook daar is deze ochtend op gewezen.

Er wacht ons een kolossale taak. Maar we willen graag meewerken aan een beleid dat voor de Europese Unie van essentieel belang is.

 
  
MPphoto
 
 

  Gisela Kallenbach, rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag een woord van dank uitspreken voor de steun en de waardevolle bijdragen van een groot aantal collega’s. Ik meen dat nu wel duidelijk is geworden dat we solidariteit als één van Europa’s belangrijkste positieve kenmerken moeten handhaven. Maar het is ook waar dat we onze instrumenten – in dit geval het cohesiebeleid – veel doeltreffender moeten gebruiken. Van belang is tenslotte ook dat we van meet af aan goed met de burgers communiceren.

Ik wil in het bijzonder commissaris Hübner bedanken. Mevrouw de commissaris, u heeft duidelijk gemaakt dat u samen met het Parlement praktische stappen wil ondernemen: een geïntegreerde aanpak, indicatoren die meetbare resultaten opleveren, een definitie van territoriale dimensie en het Groenboek. We zullen uw hulp beslist nodig hebben om ervoor te zorgen dat de Raad meewerkt. Ik moet opnieuw zeggen dat ik het betreur dat er niemand van de Raad aanwezig is bij dit zo belangrijke debat.

De conclusies van deze verslagen moeten leiden tot een amendement op de Strategie van Lissabon en de basis vormen voor een nieuwe communautaire doelstelling, de territoriale dimensie. Maar dan wel op een praktische wijze – anders blijft het bij lege woorden.

Ik wil voor de stemming graag nog één oproep doen aan mijn collega’s en dat is dat we concreet iets moeten ondernemen. Laten we dus niet steeds weer beoordelingen en analyses uitvoeren. We moeten eisen dat bij de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen een geïntegreerde aanpak wordt gevolgd. En we moeten duidelijke eisen opleggen met betrekking tot het terugdringen van broeikasgassen. Steden moeten zich inzetten voor klimaatbescherming. Anders hebben onze beloften op Europees en nationaal niveau geen enkele waarde.

 
  
MPphoto
 
 

  President. − Het debat is gesloten.

We gaan over een paar minuten over tot de stemming over de verslagen.

Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Filip Kaczmarek (PPE-DE), schriftelijk. (PL) De economische en sociale cohesie is gebaseerd op Europese solidariteit. In andere delen van de wereld waar gewerkt wordt aan regionale integratie-initiatieven kijkt men afgunstig naar dit onderdeel van het Europese beleid. Als het Europese project uniek van aard is, dan is dat vooral vanwege ons cohesiebegrip.

Voor regionale initiatieven in Afrika en Zuid-Amerika zijn geen middelen beschikbaar en er bestaat zelfs geen minimaal cohesiebeleid. Plannen voor uitbreiding van de Unie worden vaak beoordeeld aan de hand van de vraag of er doeltreffende actie kan worden ondernomen om de cohesie te vergroten. We kunnen zonder meer stellen dat het cohesiebeleid een groot succes is – voor de Unie én al haar lidstaten.

Het is zeker zo dat burgers van de Unie zich bij hun beoordeling van het cohesiebeleid eerst en vooral afvragen of het beleid werkelijk wordt geïmplementeerd en of het de doelstellingen die het beweert na te streven ook kan verwezenlijken. In veel lidstaten, inzonderheid die welke vrij recentelijk tot de EU zijn toegetreden, heeft men hoge verwachtingen van het cohesiebeleid. We hopen nu dat solidariteit meer zal blijken te zijn dan alleen maar een mooi woord, en dat die solidariteit de vorm zal aannemen van concrete beloften jegens diegenen die door het lot minder vriendelijk zijn behandeld. Cohesie is bovendien een instrument voor het scheppen van gelijke kansen. Het is dus een schitterende vorm van reclame voor de Unie.

Daarom moeten we ideeën om minder middelen beschikbaar te stellen voor het vergroten van de economische en sociale cohesie afwijzen. Integendeel, we moeten juist aandringen op het reserveren van meer financiële middelen voor cohesie, al was het alleen maar omdat we met nieuwe uitdagingen te maken zullen krijgen. Ik dank u.

 
  
MPphoto
 
 

  Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. (PL) Mijnheer de Voorzitter, het cohesiebeleid behoorde bij de oprichting van de Europese Unie nog niet tot die typen beleid die essentieel werden geacht. Het was dan ook geen toeval dat het cohesiebegrip pas is geconcipieerd toen er minder ontwikkelde landen tot de Europese Unie toetraden die niet goed bij de zes oprichtersstaten aansloten. Vanaf dat moment is cohesie steeds belangrijker geworden en het is nu een pijler voor de Europese integratie geworden. Dit beleid neemt op de begroting en in verdragen een centrale plaats in. Het feit dat er voor de periode 2007-2013 meer dan 308 miljard euro voor cohesie is gereserveerd is daarvan het bewijs.

Sinds enige tijd bestaat er een tendens om het nut van dit fundamentele beleid van de Unie in twijfel te trekken. Vreemd genoeg is die tendens zich gaan manifesteren op het moment dat de Europese Unie landen uit Midden- en Oost-Europa begon op te nemen, de landen die om historische redenen de grootste achterstand hebben goed te maken. Er wordt daarom niet voorgesteld het cohesiebeleid af te schaffen. Voorgesteld wordt om dit beleid heel anders vorm te geven, waarbij als excuus wordt aangevoerd dat structuurfondsen verspild zouden worden en dat er op dit vlak misstanden zouden bestaan. Dat is de grootste fout die we ooit zouden kunnen maken! Onregelmatigheden moeten worden opgespoord en ongedaan gemaakt, maar het blijft zo dat het cohesiebeleid het beleid is dat in alle 27 lidstaten van de Unie manifest aanwezig is. Cohesie betekent dat je gelijke kansen en een gevoel van broederschap creëert, en dat mag niet ondergeschikt worden aan het beleid op andere terreinen. Het beleid op die terreinen – bijvoorbeeld het mededingingsbeleid of het beleid ter bestrijding van klimaatverandering – moet een aparte begrotingslijn krijgen. Landen en regio’s moeten de bevoegdheid om te bepalen van wat er binnen het kader van de cohesie kan worden gefinancierd behouden. Zij weten veel beter wat hun behoeften zijn dan de autoriteiten in Brussel.

 
  
MPphoto
 
 

  Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het verslag van de Commissie meldt dat plattelandsregio’s ontvolkt geraken, omdat er behalve in de landbouw geen banen zijn of omdat de levensomstandigheden er te precair zijn.

Het fonds voor plattelandsontwikkeling en andere fondsen dragen bij tot economische en sociale cohesie. Door een efficiënt gebruik van de fondsen voor plattelandsontwikkeling kunnen we tijdig oplossingen vinden voor de zojuist vermelde problemen.

Om deze fondsen doeltreffend te kunnen gebruiken is het van belang dat de potentiële ontvangers ervan weten welke financieringsmogelijkheden er bestaan.

Toegang tot zulke informatie is vooral voor de nieuwe lidstaten heel belangrijk. Zij zijn immers nog niet bekend met de wijze waarop communautaire financieringsinstrumenten functioneren.

Als voorbeeld noem ik Roemenië, het land dat ik vertegenwoordig. Uit onderzoek blijkt dat de helft van de plattelandsbewoners niet weet dat er voor hen bestemde fondsen bestaan en slechts één op de tien burgers weet tot welke instelling men zich dient te richten om zulke fondsen toegewezen te krijgen. Het is beslist jammer dat de Roemeense regering zich niet voldoende inspanningen heeft getroost om de burgers te informeren, maar het is natuurlijk ook zo dat niemand het werk van de regering kan overnemen.

Ik geloof daarom dat adequate toegang tot informatie en het voorbereiden van de toekomstige ontvangers van fondsen een belangrijke plaats op de agenda van de Commissie zou moeten innemen. Het is immers een voorwaarde voor een doeltreffend gebruik van de voor cohesie bestemde instrumenten.

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Als gevolg van de uitbreiding van de EU op 1 mei 2004 is de economische en sociale ongelijkheid binnen de EU toegenomen. In januari van dit jaar is een nieuwe programmeerperiode voor het cohesiebeleid van start gegaan. Dat beleid zal nu ook op nieuwe prioriteiten en doelstellingen gericht zij: milieubescherming, mededinging, en het creëren van meer en betere banen.

Het cohesiebeleid van de EU telt vier aparte programma’s en is bedoeld om bij te dragen tot het vergroten van het concurrentievermogen van Europa en haar regio’s, bijvoorbeeld door innovatie, het ontwikkelen van een kennismaatschappij en het stimuleren van de economische mededinging. Het beoogt verder regio’s aantrekkelijker te maken voor zowel de bewoners als investeerders, en wel door het bevorderen van duurzame regionale ontwikkeling. Er moeten betere – en vooral: meer – banen worden gecreëerd, en de regio’s moeten verder worden ontwikkeld, om mogelijkheden te scheppen en ongelijkheden uit te vlakken. Na de laatste uitbreiding moeten de EU-fondsen over 27 lidstaten worden verdeeld. Het geld moet daarom beter en doeltreffender worden gebruikt, met meer transparantie.

Wat het financieel kader betreft: de Europese Raad heeft voor de periode van 2007-2013 een bedrag van 307,6 miljard euro opzij gezet. Dat is heel veel geld. Het is van belang dat ook de achterstandsregio’s in de welvarender lidstaten, zoals Oostenrijk, hun deel van dit geld kunnen opeisen. Vooral bergachtige streken hebben behoefte aan extra steun.

 
  
MPphoto
 
 

  László Surján (PPE-DE), schriftelijk. (HU) Het Europees Parlement voert nu een beoordeling uit van het convergentiebeleid over de afgelopen drie jaar en stelt vast dat goed werk is verricht, maar ook dat er fouten zijn gemaakt die correctie behoeven. Het Parlement kijkt zo niet alleen naar het verleden, maar ook naar de toekomst.

Om het ritme van de ontwikkeling van de onderontwikkelde regio’s op te voeren moeten er twee dingen veranderen. Om te beginnen moeten we meer aandacht besteden aan de doeltreffendheid van de programma’s, zodat de ter plaatse gecreëerde meerwaarde stijgt. (Er zal in dit verband meer theoretisch werk moeten worden verricht om te verzekeren dat we de resultaten beter kunnen beoordelen.) We moeten echter wel vermelden dat er na 2013 meer middelen dan nu beschikbaar moeten worden gesteld voor die programma’s die de steun efficiënt gebruiken en die niet op de één of andere wijze door corruptie of politieke beïnvloeding zijn bezoedeld.

Convergentie van de onderontwikkelde regio’s is niet alleen in het belang van degenen die er wonen, maar ook in het belang van de burgers die in ontwikkelde gebieden wonen – deze zorgen immers voor de aanvoer van middelen. Ik vraag u daarop het advies van de rapporteur ook in dit opzicht te volgen en de voor u liggende tekst niet te amenderen.

 
  
  

(De vergadering wordt om 11.55 uur voor de stemming onderbroken en om 12.05 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING
Voorzitter

 

4. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − We gaan nu over tot de stemming.

(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)

 

4.1. (A6-0462/2007, Monica Frassoni) Controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (stemming)
  

– Vóór de stemming over amendement 2

 
  
MPphoto
 
 

  Monica Frassoni, rapporteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag me af of het in dit geval – nu de verschillende fracties het eens zijn geworden over de amendementen – niet beter is en bloc te stemmen over deze amendementen. Of het moet zijn dat daar van de zijde van het Parlement verzet tegen bestaat.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met het voorstel)

 

4.2. (A6-0491/2007, André Brie) Accreditatie en markttoezicht betreffende het in de handel brengen van producten (stemming)

4.3. (A6-0490/2007, Christel Schaldemose) Gemeenschappelijk kader voor het in de handel brengen van producten (stemming)

4.4. (A6-0489/2007, Alexander Stubb) Toepassing van nationale technische voorschriften op goederen die in een andere lidstaat legaal in de handel zijn gebracht (stemming)

4.5. Situatie in Gaza (stemming)
  

– Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 
 

  José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). (ES) Mijnheer de Voorzitter, na overleg met de politieke fracties die deze gemeenschappelijke resolutie ondertekenen willen we graag een wijziging aanbrengen in de structuur van de derde paragraaf.

Dit is geen mondeling amendement – we willen immers geen woorden toevoegen of weglaten. We willen de tekst zo laten als deze is, maar dan wel over drie aparte paragrafen verdelen.

Ik zal duidelijk maken wat ik precies bedoel, mijnheer de Voorzitter. De tekst zou er als volgt gaan uitzien:

‘3. herhaalt zijn oproep tot onmiddellijke beëindiging van elk gewelddadig optreden;’

‘4. dringt er bij Israël op aan een einde te maken aan militaire acties waarbij burgers worden gedood of in gevaar gebracht, en aan de buitenrechtelijke executies;’

‘5. roept Hamas op zijn verantwoordelijkheid na de overname van de Gazastrook te nemen, en een einde te maken aan de raketbeschietingen van Israëlisch grondgebied door Palestijnse milities vanuit de Gazastrook;’.

De redactie blijft dus ongewijzigd, mijnheer de Voorzitter. We vragen niet of er woorden kunnen worden toegevoegd of weggelaten; we willen allen maar dat de tekst over drie paragrafen wordt verspreid.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met het voorstel)

 

4.6. Zevende zitting VN-Raad voor de mensenrechten (stemming)

4.7. (A6-0024/2008, Françoise Castex) De demografische toekomst van Europa (stemming)
  

– Vóór de stemming over amendement 21

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Castex, rapporteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou amendement 21 graag willen verschuiven en na paragraaf 40 plaatsen.

 
  
  

(Het verzoek wordt ingewilligd)

– Vóór de stemming over amendement 62

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Castex, rapporteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een mondelinge taalkundige correctie op amendement 62 aanbrengen, om het Parlement eraan te berinneren dat de verwijzing in het Frans is en dat de term ‘income’ in de Engelse versie is gehandhaafd. De Franse versie zal als referentiepunt dienen voor alle amendementen.

 
  
  

Vóór de stemming over amendement 30

 
  
MPphoto
 
 

  Françoise Castex, rapporteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een mondeling amendement. Ik wil het woord ‘fragmentation’ in de eerste zin graag verwijderen en in de tweede zin het woord ‘assurer’ (verzekeren) vervangen door ‘renforcer’ (versterken).

Met betrekking tot de Engelse versiewil ik de heer Bushill-Matthews er graag op wijzen dat ‘précarité’ vertaald kan worden als ‘onzekerheid’.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondelinge amendement aan)

– Vóór de stemming over amendement 55

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik meen dat er een typefout is gemaakt in de stemlijst van de PPE-DE-Fractie. Staat u mij toe dat ik de rapporteur uitleg wat ik bedoel? Ik denk dat hij een plusteken had willen neerzetten en niet een minteken. Ik heb het nu over de stemming bij naamafroeping over amendement 55.

 
  
  

– Bij het einde van de stemming over het verslag-Castex

 
  
MPphoto
 
 

  Dirk Sterckx (ALDE). – (NL) Voorzitter, ik vind het raar dat we ter plenaire vergadering over een verslag stemmen waarop nog acht bladzijden amendementen zijn. Ik dacht dat we dat niet meer ter plenaire vergadering zouden doen en dat werk aan de commissie zouden overlaten ten einde het aantal amendementen dat naar de plenaire komt, te beperken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Daar heeft u gelijk in, mijnheer Sterckx.

 

4.8. Wetenschappelijke samenwerking met Afrika (stemming)

4.9. (A6-0023/2008, Ambroise Guellec) Vierde verslag over economische en sociale cohesie (stemming)

4.10. (A6-0028/2008, Gisela Kallenbach) Follow-up van de Territoriale Agenda en het Handvest van Leipzig – Naar een Europees actieprogramma voor ruimteljke ontwikkeling en territoriale samenhang (stemming)

5. Stemverklaringen
  

VOORZITTER: DIANA WALLIS
Ondervoorzitter

 
  
  

Mondelinge stemverklaringen

 
  
  

- Verslag: André Brie (A6-0491/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). (CS) Mevrouw de Voorzitter, tijdens het debat over CE-markering heb ik de Commissie er opnieuw op gewezen dat de registratie van de CE-markering nog steeds niet van start is gegaan, en dat terwijl deze markering 16 jaar geleden reeds in de Europese wetgeving is opgenomen en ik er tijdens een interpellatie in dit Parlement drie maanden geleden ook al om heb gevraagd.

Ik ben heel blij met de belofte die de commissaris voor het bedrijfsleven gisteren heeft gedaan om deze kwestie spoedig af te handelen, maar ik weet niet zeker of hij goed beseft hoe belangrijk het is dat de markering op buitenlandse markten geregistreerd wordt. Tot zulks geschiedt blijft het onmogelijk schadevergoeding te eisen indien fabrikanten of importeurs misbruik maken van de Europese conformiteitsmarkering – die symbool staat voor de veiligheid van een product – teneinde zich op een oneerlijke wijze een voordelige positie te verschaffen en klanten in en buiten Europa te misleiden. Registratie zou beslist bijdragen tot het verwijderen van oneerlijke mededinging van de markt.

 
  
  

− Situatie in Gaza (RC-B6-0066/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Gyula Hegyi (PSE). – (HU) Dank u hartelijk. Het was een schokkende ervaring om in de Gazastrook geconfronteerd te worden met de alledaagse gevolgen van bezetting en blokkades. Tachtig procent van de bevolking is werkloos, de Israëli’s sluiten de water- en stroomvoorziening regelmatig af, veel mensen eten maar eenmaal per dag, en de overgrote meerderheid van de mensen hebben nu al jaren een ruimte die minder grond in beslag neemt dan Boedapest niet kunnen verlaten. Zoals een Israëlische professor toegaf is Gaza een gevangenis, en de inwoners van Gaza zijn dus gevangenen van wie men bezwaarlijk rationeel gedrag kan verwachten.

Het is intussen ook bitter om vast te moeten stellen dat sommige Palestijnse groeperingen raketten vanuit Gaza afschieten om daarmee het leven van onschuldige Israëlische burgers te bedreigen. De crisis duurt al zo lang dat ze op de traditionele manier niet kan worden opgelost. Beide zijden in het conflict zijn gijzelaars geworden van extremisten in de eigen achterban. Daarom kunnen ze geen enkele concessie doen.

De internationale gemeenschap, en vooral de Europese Unie, moet Israël en de Palestijnen dwingen een vreedzame oplossing te vinden. Ik heb vóór die aanbeveling gestemd, in de hoop dat de lidstaten krachtdadiger stappen zullen ondernemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ook ik voel oprecht medeleven met de inwoners van de Gazastrook. Ze zijn inderdaad gijzelaars van Hamas geworden. Ik heb de resolutie van het Europees Parlement evenwel niet kunnen stemmen, aangezien de paragraaf waarin opgeroepen wordt tot onderhandelingen tussen de Palestijnse Autoriteit en Hamas niet uit de resolutie is verwijderd. We weten allemaal dat je met de terroristen die Gaza hebben bezet niet kunt onderhandelen. Een oproep daartoe is hypocriet – je maakt Hamas op die manier een partner van de Palestijnse Autoriteit. Ik weiger mee te werken aan de legitimering van deze terroristische organisatie.

Ik ben bang dat de situatie binnenkort tot interventie zal noodzaken, en voor die interventie zou de instemming van de Verenigde Naties nodig zijn. Europe kan op dat punt een heel actieve rol spelen.

 
  
  

- Zevende zitting VN-Raad voor de mensenrechten (RC-B6-0092/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI). – (NL) Mevrouw de Voorzitter, in tegenstelling tot wat dit Parlement beweert, speelt de VN-mensenrechtenraad helemaal niet zo'n belangrijke rol in de bevordering van de mensenrechten in de wereld, integendeel. Hoe zou het ook anders kunnen? Slechts 25 van zijn 47 leden zijn vrije democratieën, 9 van zijn leden zijn niet vrij en 3, China, Cuba en Saoedi-Arabië, behoren tot de grootste mensenrechtenschenders ter wereld. Deze landen lappen de VN-verklaring over universele mensenrechten voortdurend aan hun laars en schermen zichzelf en andere regimes af van elke kritiek. In enkele gevallen heeft deze raad het mensenrechtentoezicht gewoon uitgehold. In de grootste mensenrechtencrisis van de wereld op het moment, Darfur, heeft de raad nog geen enkele veroordeling uitgesproken. In plaats van een dergelijk creatuur toe te juichen, had dit Parlement beter dergelijke zaken in zijn resolutie gezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). – (NL) Mevrouw de Voorzitter, ik zou me niet alleen willen aansluiten bij wat mijn collega Koen Dillen daarnet heeft gezegd, maar ook willen wijzen op de resolutie over de belediging van godsdiensten die door de raad werd aangenomen. Deze resolutie stelt letterlijk dat mensen zich, ik citeer, "met verantwoordelijkheid moeten uitspreken en dat de vrijheid van meningsuiting mag worden beperkt in gebieden die behoren tot de openbare gezondheid en moraal". Deze resolutie gaat natuurlijk over het verbod op elke kritiek op de islam. Hiermee gaat de VN-mensenrechtenraad juist in tegen zijn eigen officiële doelstellingen, de bescherming van het recht op vrije meningsuiting en dus ook de bescherming van de mensenrechten zelf.

 
  
  

− Verslag: Françoise Castex (A6-0024/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is met het grootste genoegen dat ik hier het woord neem om u namens de hele Fractie van de Europese Volkspartij en Europese Democraten, en namens mij zelf, op te roepen voor de eindversie van dit verslag te stemmen. Dit verslag gaat over het naakte feit dat er meer ouderen dan jongeren zijn, omdat geneeskundige zorg en een gezondere levensstijl tot gevolg hebben dat we ouder kunnen worden – niet allemaal helaas, maar in het algemeen. Daarom zijn er meer oudere mensen, terwijl bovendien het geboortecijfer zakt, reden waarom in dit verslag wordt aangedrongen op maatregelen om het geboortecijfer te verhogen.

Ik wil er graag op wijzen dat de Europese Volkspartij samen met de UEN en andere fracties verzocht hebben op het schrappen van paragraaf 24. Wij hebben ook in die zin gestemd, maar helaas was er in het Parlement geen meerderheid voor het schrappen van deze paragraaf. Ik denk dat ik nu aan het einde van mijn spreektijd ben gekomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). – (NL) Mevrouw de Voorzitter, de verdienste van het verslag Castex is ongetwijfeld dat het wijst op de enorme demografische uitdagingen waarmee Europa geconfronteerd wordt. Toegegeven, een heleboel goede vragen, denkpistes en oplossingen worden opgesomd. Zo moet er inderdaad dringend meer en betere opvang voor kinderen komen, zo moeten ook oudere werknemers nog een kans krijgen op de arbeidsmarkt en zo moeten de gezondheidssystemen zich dringend voorbereiden op de versnelde vergrijzing.

Anderzijds dwaalt dit Parlement als het immigratie beschouwt als een instrument om de demografische en economische toekomst van Europa veilig te stellen. Nog zeer recentelijk omschreef Lord Turner, een van de belangrijkste adviseurs van de Britse premier Brown, het axioma dat immigranten nodig zijn om het tekort aan werknemers op te vangen als, ik citeer, "economisch analfabetisme en volledig incorrect". Europa heeft al een miljoen werkloze immigranten met alle problemen die daarmee gepaard gaan. Nog meer immigranten binnen halen, zal de bestaande problemen alleen nog maar verergeren.

 
  
  

− Verslag: Ambroise Guellec (A6-0023/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, bij het stemmen over het verslag-Guellec over het cohesiebeleid heb ik het compromisamendement nr. 4, waarin aangedrongen wordt tot ‘meer financiële middelen voor het cohesiebeleid in de toekomst’ niet kunnen steunen.

Het automatisch verhogen van EU-subsidies is mogelijk niet de meest verantwoordelijke benadering wanneer je voor een praktisch probleem gesteld wordt en moet besluiten hoe je die subsidies zo nuttig en doeltreffend mogelijk kunt gebruiken. Ik ben daarom voorstander van de formule ‘voldoende financiële middelen’.

 
  
  

Schriftelijke stemverklaringen

 
  
  

- Verslag: Monica Frassoni (A6-0462/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) De Europese Unie wordt overspoeld door richtlijnen over details die, gelet op de verschillen in de aard en het ontwikkelingsniveau van de onderscheidene lidstaten, het beste aan die lidstaten kunnen worden overgelaten. We zijn dan ook heel benieuwd hoe de Europese Commissie zal optreden bij haar streven de toepassing van het Gemeenschapsrecht te controleren.

Een van de conclusies die je nu al kunt trekken is dat elk Directoraat-Generaal een geheel eigen werkwijze heeft, maar het is niet duidelijk of dat met betrekking tot de lidstaten ook het geval is. De ervaring heeft ons geleerd dat de kleine en middelgrote landen in het algemeen rigoureuzer optreden dan de sterke Europese mogendheden. Dat is wat er met het Stabiliteitdspact is gebeurd.

Dit meest recente verslag introduceert een nieuw element dat van de commissie verzoekschriften van het European Parlement een heel gunstig onthaal krijgt. In het Jaarverslag en de daaraan gekoppelde bijlagen heeft de Commissie nu voor het eerst gedetailleerde gegevens opgenomen over met verzoekschriften verband houdende rechtsschendingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. (PL) Mevrouw Frassoni heeft een goed verslag opgesteld. Ik steun het voorstel om de toepassing van het communautair recht te vereenvoudigen en voor dat doel package meetings te organiseren. Ik ben ook voorstander van workshops die zijn gewijd aan het in nationale wetgeving omzetten van Gemeenschapswetgeving.

Ik geloof verder dat het een goed idee is om de doeltreffendheid van de toepassing te verbeteren door een verbeterde samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen. Dat soort acties zullen bijdragen tot het verhogen van de efficiëntie van het Europees beleid – bijvoorbeeld als het gaat om de Europese actiefondsen of de harmonisatie van normen voor producten die op de communautaire markt verkrijgbaar zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Daniel Strož (GUE/NGL), schriftelijk. – (CS) Eén van de belangrijkst punten in het jaarlijks verslag van de Commissie is volgens mij het voornemen van de Commissie om de procedures voor het reageren op schendingen van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten te verbeteren. In het kader van de nu voorgestelde nieuwe werkwijze zouden klachten en vragen van de zijde van de burgers rechtstreeks naar de betrokken lidstaten worden doorverwezen. De rapporteur, mevrouw Frassoni, wijst er evenwel terecht op dat de nieuwe werkwijze van de Commissie – het terugverwijzen van de klacht – uit de aard der zaak het risico inhoudt dat de Commissie haar primaire verantwoordelijkheid – het waken over de juiste toepassing van het Gemeenschapsrecht – opgeeft.

Ik wil in dit verband ook graag wijzen op een andere omstandigheid die reeds onderwerp van kritiek van de zijde van het Europees Parlement is geweest: de lobbies. Deze slagen er altijd in om toegang te krijgen tot de kennisgevingen van de Commissie als er een verdenking bestaat dat lidstaten het Gemeenschapsrecht schenden. De burgers lukt dat niet. En het zijn nu juist de burgers – en niet belangengroepen met hun eigen agenda – die ons voorzien van informatie en verwittigen dat het Gemeenschapsrecht wordt geschonden of onjuist toegepast.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk.? (PL) Ik heb voor het verslag van mevrouw Frassoni over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht (2005) gestemd.

Mevrouw Frassoni heeft ons een heel goed verslag voorgelegd. De in de ontwerpresolutie opgenomen onderwerpen verplichten ons tot gecoördineerde gemeenschappelijke actie, waar zowel de Europese instellingen als de nationale regeringen en de burgers moeten deelnemen. De belangrijkste punten in dit verslag zijn de ideeën voor het verbeteren van de controle, het vereenvoudigen van de implementatie van de bepalingen van het Gemeenschapsrecht en het verhogen van de doeltreffendheid van dat recht. De tenuitvoerlegging van die ideeën is van fundamenteel belang als we doeltreffendheid van het beleid van de Europese Unie met betrekking tot – bijvoorbeeld - acties in het kader van de Europese Fondsen of de harmonisatie van de normen voor producten op de communautaire markt willen verbeteren.

Ook de in deze ontwerpresolutie opgenomen oproep aan de nationale parlementen is heel belangrijk. De nationale parlementen worden namelijk opgeroepen om Gemeenschapswetgeving niet uitsluitend in formele zin in nationaal recht om te zetten en bij die omzetting te vermijden dat er fragmentatie optreedt.

 
  
  

- Verslag: André Brie (A6-0491/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik ben heel tevreden met het voorstel van de heer Brie voor een regeling van de accreditatie en markttoezicht betreffende het in de handel brengen van producten in de Europese Gemeenschap. Dit voorstel zal de consumenten beter beschermen en de veilighed van producten verhogen. Om de bescherming inderdaad te verbeteren zullen de accreditatie en het markttoezicht door een openbaar lichaam moeten worden gerealiseerd. Dit verslag wijst daarop en ik heb daarom voor de erin opgenomen aanbevelingen gestemd.

 
  
  

- Verslag: Christel Schaldemose (A6-0490/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, alles wijst erop dat de Europese markt niets vermag tegen dumping van producten van buiten Europa. Ik ben daarom zeer tevreden dat er nu een eerste 'institutionele' stap wordt gedaan in de richting van nieuwe wetgeving voor en harmonisatie van de EU-markt.

Het Europees Parlement heeft in Straatsburg een voorstel gedaan voor een nieuwe regelgeving met betrekking tot producten die op de Europese markt verhandeld worden. Deze producten zullen moeten voldoen aan de geldende regels en ze zullen pas na een zorgvuldig onderzoek de CE-markering ontvangen.

Het verslag pleit voor het invoeren van hoofdelijke aansprakelijkheid voor importeurs en niet-Europese fabrikanten met betrekking tot schade die wordt veroorzaakt door producten die niet aan de normen voldoen. Daarnaast wordt voorgesteld een complex controlesysteem op te zetten, met sancties naar verhouding van de ernst van de schending, om aldus oneigenlijk gebruik op een genoegzame wijze te ontmoedigen.

Consumenten en bedrijven kunnen de toekomst opnieuw optimistisch tegemoet zien. Het verwijderen van obstakels – van meet af aan de hoeksteen van het EU-vrijhandelsbeleid – en de nadruk op een bedrijfsvriendelijk economisch klimaat zal leiden tot een betere bescherming, zowel voor consumenten – via de naleving van strenge normen op het gebied van veiligheid – , als voor bedrijven die nu eindelijk profijt zullen ondervinden van de maatregelen die gericht zijn op de bescherming van in Europa geproduceerde goederen.

Ik stem daarom vóór dit verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Dit verslag van het Europees Parlement bevat een aantal elementen die positief kunnen werken, al zijn er nog wel wat onduidelijkheden te nomen: iedereen die betrokken is bij het op de markt brengen van producten – van de fabrikant tot de importer en distributeur – heeft dezelfde verantwoordelijkheid, maar hoe dat in de praktijk werkt wordt niet uitgelegd.

Het verslag staat verder toe dat nationale markeringen behouden blijven. Volgens het voorstel van de Europese Commissie zouden die moeten verdwijnen en vervangen door de CE-markering. Alleen die zou erkend worden. Er is echter een compromis bereikt waarin de term ‘nationale markingen’ is vervangen door ‘andere markingen’.

Het verslag stelt dat dit een niet-bindend kader is, maar dat wie het aanvaardt zich eraan dient te houden. Het bevat bovendien een verwijzing naar KMO’s en stelt dat er rekening moet worden gehouden met de bijzondere behoeften van deze categorie ondernemingen.

Het voorstel van de Europese Commissie is erop gericht – en dit verslag levert daar geen kritiek op – het functioneren van de geïntegreerde markt te vergemakkelijken door de nog overblijvende obtakels te verwijderen, al gelden de bepalingen niet voor bepaalde activiteiten en sectoren, inzonderheid voedingsproducten, diervoeders, de gezondheid en het welzijn van dieren, tabaksproducten, veterinaire geneesmiddelen, voor mensen bestemde geneesmiddelen, menselijk bloed en menselijke weefsels en cellen, aangezien daarvoor reeds geharmoniseerde wetgeving bestaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. (PL) Mevrouw Schaldemose wijst er terecht op dat het desbetreffende besluit, gericht op het scheppen van een breder en strikter systeem van communautaire controle op de marketing van producten, een aanzienlijke invloed op het internationale handelsbeleid kan hebben. Dit vraagt om een afzonderlijk onderzoek.

Ik ben het ermee eens dat het voorstel om importeurs gezamenlijk aansprakelijk te stellen voor de schade veroorzaakt door onveilige producten en producten die niet aan het erkenningssysteem voldoen, erop gericht is om de effectiviteit van het systeem te verbeteren en het algemeen belang van de Gemeenschap te beschermen. Het is eveneens bedoeld om het grondrecht van de burgers op bescherming tegen oneerlijke en onveilige praktijken te waarborgen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik kan het verslag van mevrouw Schaldemose, waarin wordt opgeroepen tot een gemeenschappelijk kader voor de marketing van producten, toejuichen en heb er voor gestemd. De in het verslag opgenomen aanbevelingen zullen de pogingen van de EU om de consumenten te beschermen, ondersteunen. Het EG-merkteken schijnt als een veiligheidsmerk gezien te worden, terwijl het in feite niet meer betekent dan dat het product aan de EU-wetgeving voldoet. Het is noodzakelijk dat wij ervoor zorgen dat het merkteken niet wordt misbruikt en de consumenten erover inlichten wat het EG-merkteken waarborgt.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. (SK) Als rapporteur namens de PPE-DE-Fractie voor het ontwerpverslag van mevrouw Schaldemose over het gemeenschappelijk kader voor de marketing van producten, wil ik mijn tevredenheid met de resultaten van de stemming tot uitdrukking brengen: het bereikte compromis heeft het reeds mogelijk gemaakt om het wetgevingsproces in eerste lezing af te ronden.

Het bereikte compromis omvat de overdracht van een aantal artikelen aangaande het EG-merkteken naar het verslag van de heer Brie over markttoezicht, zodat zij sneller in de praktijk kunnen worden gebracht. Wij hebben hiertoe besloten, omdat er duidelijke aanwijzingen waren dat er steeds vaker in de Europese database van gevaarlijke consumentenproducten (RAPEX) producten opduiken die in ontwikkelingslanden gemaakt zijn en ten onrechte voorzien zijn van het EG-merkteken, ofwel het EG-logo dragen, wat aangeeft dat een product aan de Europese wetgeving voldoet.

Het al dan niet vertrouwen van het EG-merkteken kan niet gebaseerd zijn op louter het EG-merkteken als zodanig. Er dient vertrouwen te zijn in het gehele systeem van erkenning, kennisgeving en markttoezicht.

Ik zie geen reden om een extra aanduiding op producten in te voeren, zelfs niet als het gaat om een kwaliteitsaanduiding. Dit zou verwarrend kunnen zijn voor de consument en bovendien zouden de extra kosten in de prijs van de goederen kunnen worden doorberekend. Om die reden wacht ik met belangstelling de resultaten af van het effectonderzoek naar het gebruik van nationale aanduidingen naast het EG-merkteken dat de Commissie moet uitvoeren, op verzoek van de Commissie interne markt en consumentenbescherming.

 
  
  

- Verslag: Alexander Stubb (A6-0489/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Het argument van de Europese Commissie om deze verordening voor te stellen is dat ‘het “beginsel van wederzijdse erkenning” (…) door verschillende problemen belemmerd wordt’ (met andere woorden, producten die in de ene lidstaat op de markt worden gebracht kunnen in een andere lidstaat van de markt worden geweerd). De Commissie is van mening dat er zoveel mogelijk voor moet worden gezorgd dat de nationale technische regels geen onwettige hindernissen voor het vrije verkeer van goederen tussen de lidstaten opwerpen. Om die reden worden er vereisten vastgelegd waaraan overheidsinstanties moeten voldoen om een nationale technische regel toe te passen en moeten zij ook bewijs hiervoor leveren. Ofwel, er worden voorwaarden opgelegd, met als duidelijk doel om de mogelijkheid van elke lidstaat te beperken om zijn eigen regels toe te passen.

Op zijn beurt, voegt het verslag van het Europees Parlement in feite nog meer beletsel toe voor de actie die elke lidstaat kan nemen, bijvoorbeeld: ‘Het doel van deze verordening is het functioneren van de interne markt, met vrije en eerlijke mededinging, te versterken door het vrije verkeer van producten te verbeteren, waarbij een hoog niveau van consumentenbescherming en productveiligheid gewaarborgd wordt’.

In de praktijk zal het de lidstaten verboden worden om de verkoop op hun grondgebied te beperken van producten die in een andere lidstaat gemaakt en op de markt gebracht zijn, zelfs al voldoen zij niet volledig aan de regels van de lidstaat van bestemming.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik ben het eens met de in het verslag van de heer Stubb opgenomen aanbevelingen. Het doel van het document is de rol van nationale overheidsinstanties en economische ondernemers bij de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning duidelijk te maken en te omschrijven. Ofschoon ik er voorstander van ben om de efficiëntie van de toepassing van dit beginsel te vergroten, moet dit geen nadelig effect hebben op de basis van de interne markt voor verdere harmonisatie. Bovendien dienen veiligheidsaspecten deel uit te maken van de toepassing van dit beginsel. Ik ben ervan overtuigd dat deze kwesties in het verslag adequaat behandeld worden en stem er derhalve voor.

 
  
  

- Verslagen: Alexander Stubb (A6-0489/2007), Christel Schaldemose (A6-0490/2007) en André Brie (A6-0491/2007)

 
  
MPphoto
 
 

  Jens Holm, Søren Bo Søndergaard en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) Wij zijn het niet eens met het beginsel van wederzijdse erkenning als garantie voor vooruitstrevende consumenten-, sociale of milieurechten. Volgens het beginsel geldt dat als het product ergens in Europa is aanvaard, het geen toegang ontzegd kan worden tot een andere lidstaat, tenzij de autoriteiten bewijs kunnen leveren dat de toepassing van een nationale technische regel gerechtvaardigd is. De voorwaarden voor uitzonderingen op het beginsel zijn echter reeds vastgesteld door uitspraken van het Hof van Justitie van de EU. En die gelden voor alle lidstaten, ongeacht of wij het goederenpakket accepteren of niet.

Bovendien worden consumentenrechten op EU-niveau versterkt met het goederenpakket. En wij zijn tegen maatregelen hieromtrent die politieke steun aan een toekomstige harmonisatie van het strafrecht op EU-niveau kunnen geven. Alles welbeschouwd, hebben wij besloten voor de verslagen te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik ben voorstander van een interne markt voor het goederenpakket, omdat het noodzakelijk is een gemeenschappelijk kader voor de marketing van producten in het buitenland te hebben. In een interne markt die gebaseerd is op de beginselen van technische harmonisatie van regels aangaande de verkoop van producten op de Europese markt en het beginsel van wederzijdse erkenning, kan er geen situatie zijn waarbij de marketing van producten die reeds in een lidstaat op de markt kunnen worden gebracht, aanzienlijk vertraagd wordt, of – in het ergste geval – feitelijk belemmerd wordt in een andere lidstaat wegens overdreven bureaucratie.

Daarom worden de verslagen van collega’s Schaldemose en Brie door mij toegejuicht. Zij pleiten voor een vermindering van de bureaucratie en een gemeenschappelijk juridisch kader voor toekomstige sectorale bepalingen, zodat in de toekomst zoveel coherentie als politiek en technisch haalbaar is, gegarandeerd wordt. Tot slot, wil ik naar voren brengen dat beide voorstellen verdere uitwerking behoeven, zodat hoofddefinities en met name de reikwijdte van het juridisch kader goed duidelijk worden. Als aan deze voorstellen zelf duidelijke terminologie ontbreekt, zal het onmogelijk zijn om de gewenste harmonisatie te bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele (PSE), schriftelijk. (DE) Het pakket betreffende de marketing van producten in Europa, waarover vandaag gestemd wordt, brengt ongetwijfeld verbeteringen voor de consument met zich mee. De problemen met ingevoerd kinderspeelgoed vorig jaar, hebben aangetoond dat er duidelijk een behoefte aan actie op dit gebied bestaat en dat het mogelijk moet zijn om importeurs in grotere mate aansprakelijk te stellen voor productveiligheid.

Waar het om gaat, is wat het Parlement heeft bereikt, namelijk dat de nieuwe benadering op kleinere schaal wordt uitgevoerd en dat de toepassing van geval tot geval bekeken moet worden. Wij kunnen niet tevreden zijn met de behandeling van het EG-merkteken tot op heden. Het is beslist geen kwaliteitsmerk voor een in Europa gemaakt product, zoals veel consumenten nu denken, en daarom is het heel misleidend.

 
  
MPphoto
 
 

  Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. – (NL) Voorzitter, collega's, ik heb met overtuiging gestemd voor het driepartijenakkoord over het wetgevingspakket voor de echte vrijmaking van de gemeenschappelijke goederenmarkt. Ik ben ook tevreden dat we dit dossier in eerste lezing, en zelfs binnen het jaar na de lancering van de voorstellen, kunnen afronden. Deze wetgeving is zo noodzakelijk dat ik me eerlijk gezegd afvraag waarom de consument en de KMO's er zo lang op hebben moeten wachten.

Het principe van de wederzijdse erkenning is bijna 30 jaar geleden door het Hof van Justitie geformuleerd en is vaste rechtspraak geworden. Toch passen de lidstaten dit niet systematisch toe. Ik ben ervan overtuigd dat de omkering van bewijslast die we nu eigenlijk doorvoeren, de beste weg is om dit principe te doen respecteren en de interne markt voor niet-geharmoniseerde producten te laten werken.

Verder zorgen we echt wel goed voor een betere bescherming van de consument door een beter markttoezicht. In een Europa dat prat gaat op zijn hoge standaarden, is minder niet aanvaardbaar.

Tenslotte zorgen we voor het wegwerken van een aantal protectionistische slechte gewoontes. Het nieuwe accreditatiestelsel voor organisaties die de conformiteit van producten aan geharmoniseerde normen certificeren, zal wel wat administratief werk kosten maar zal tot een beter resultaat leiden, een werkende interne markt en meer gelijke concurrentievoorwaarden.

De kostprijs die we door dit pakket besparen, zal ons tenslotte meer economische groei en banen opleveren. Samen met een betere consumentenbescherming is dit een zeer goede reden om dit pakket met enthousiasme goed te keuren.

 
  
  

- Situatie in Gaza (RC-B6-0066/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik zal voor deze resolutie stemmen. De humanitaire en politieke crisis in de Gaza-strook moet met gote bezorgdheid worden bezien. Wij moeten Hamas vragen te stoppen met de aanslagen op Israël, en Israël om te stoppen met de militaire acties, waarbij burgers gedood worden en buitengerechtelijke doelgerichte moordaanslagen plaatsvinden.

De tactiek om de Gazastrook te isoleren is totaal mislukt op politiek en menselijk niveau. De blokkade moet beëindigd worden en de grensovergangen met Gaza weer geopend worden.

Ik wil de financiële bijdragen van de EU aan de Palestijnen van de afgelopen jaren toejuichen, en zij moeten worden voortgezet – met passende controle en toezicht.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Helaas wordt door de EU opnieuw een menselijke ramp aangewend om haar standpunt op het gebied van het buitenlands beleid een handje te helpen.

De June List betuigt zijn medeleven met de door dit conflict getroffen burgerbevolking, maar dit conflict kan enkel worden opgelost door de VN, met brede internationale steun, en niet door de EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Ofschoon het waar is dat wij veel van de zorgen uit de resolutie delen, is het tevens waar dat deze erg tekortschieten in de noodzakelijke afkeuring en veroordeling van Israëls kolonialistische beleid met betrekking tot Palestina en de Palestijnse bevolking.

Zoals wordt getoond in onder meer de volgende voorbeelden:

- Opnieuw worden in de resolutie de aanvaller en aangevallene, bezetter en bezette over een kam geschoren, waarbij voorbijgegaan wordt aan het terrorisme van de staat Israël;

- In de resolutie wordt het door Israël aan de Gazastrook opgelegde misdadige embargo niet veroordeeld, noch wordt de medeplichtigheid of het stilzwijgen van de Verenigde Staten van Amerika of van de Europese Unie afgekeurd;

- In de resolutie wordt niets vermeld over de betreurenswaardige verklaringen van commissaris Frattini, die verantwoordelijk is voor justitie en binnenlandse zaken, en die verklaarde dat de EU bereid zou zijn ‘zich te ontfermen over de bezorgdheden en belangen van de Israëliërs op een wijze die in de eerste jaren van de intifada niet op onze agenda stond’. Het is op zijn minst verschrikkelijk dat iemand die zoveel over terrorisme spreekt, niet alleen Israëls terrorisme niet wil zien, maar bereid is ermee samen te werken.

Van onze kant blijven wij Israëls apartheidsbeleid jegens Palestina veroordelen en het volledig naleven van de onvervreemdbare rechten van de Palestijnse bevolking, vastgelegd in talrijke VN-resoluties, verdedigen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk. (EN) Ik stemde voor de gezamenlijke motie voor een resolutie over Gaza en ben verheugd dat het Parlement zo vastbesloten is om de blokkade op te heffen. Dit is een humanitaire ramp in wording. Er zijn onvoldoende geneesmiddelen beschikbaar in de ziekenhuizen om de basiszorg te verlenen; voedselhulp aan een gedeelte van de bevolking levert slechts ongeveer tweederde van de dagelijkse behoeften; de visserijsector (waar ongeveer 10 000 mensen werken) staat onder grote druk, omdat de vissersboten alleen dichtbij de kust mogen varen.

Er is een ecologische ramp op komst, die de kust van het gebied bedreigt, omdat de Beit Lahia rioolwaterzuiveringsfabriek niet goed werkt en reparaties niet kunnen worden uitgevoerd, omdat de leveranties worden tegengehouden. Het bedrijfsleven kan het hoofd niet boven water houden en de werklozen moeten werk zoeken bij de smokkelaars en extremisten. De raketaanvallen houden aan en de weinigen die hierbij betrokken zijn, bedreigen de vrede en de toekomst van velen – zowel Israëliërs als Palestijnen.

Hamas moet de daders een halt toeroepen. Alleen de extremisten profiteren ervan, zoals mij steeds ter ore kwam tijdens mijn recente bezoek aan Gaza. De EU moet alles in het werk stellen om de blokkade te doorbreken, en Israël moet inzien dat het geen veiligheid op de lange termijn biedt.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Laten wij van het begin af aan volkomen duidelijk zijn: het embargo door Israël is een schending van het internationaal recht en is volstrekt onaanvaardbaar.

Ten gevolge van het embargo en het ontzeggen van de toegang tot het drinkwater en voedsel, creëert Israël kunstmatig een situatie voor de bevolking in de Gazastrook die zonder weerga is qua onmenselijkheid en het gebrek aan respect voor de menselijke waardigheid. Het is aan de Egyptische regering en de koelbloedigheid van de grenspolitie te danken dat een grote ramp tot dusver is afgewend en dat mensen die zelf geen deel hebben aan het conflict toegang hebben gekregen tot basisgoederen voor hun noodzakelijke behoeften. Wat onverantwoord is daarentegen, is dat de verantwoordelijkheid wordt afgeschoven op Egypte, welk land volstrekt geen blaam treft wat de escalatie van de huidige situatie betreft.

Het is onaanvaardbaar, in de 21ste eeuw, dat een burgerbevolking als zondebok voor terroristische activiteiten wordt gebruikt door Hamas. De infrastructuur moet derhalve onmiddellijk worden hersteld en leveranties aan de lokale bevolking moeten worden gewaarborgd.

De Palestijnen zouden op hun beurt hun uiterste best moeten doen om de situatie te deëscaleren, teneinde het sluiten van een overeenkomst vóór eind 2008 te vergemakkelijken Onder de huidige omstandigheden lijken de vooruitzichten om dit nobele streven te verwezenlijken echter weinig hoopvol.

 
  
MPphoto
 
 

  James Nicholson (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Terwijl alles in het werk moet worden gesteld om een oplossing voor de situatie in Gaza te vinden, zal deze resolutie in het beste geval niets bijdragen, en in het slechtste geval een negatief effect hebben. Als het Parlement vrede wil stichten in het Midden-Oosten, moet het geen ongenuanceerde resoluties meer voortbrengen. Elk parlementslid is geneigd te stemmen voor een resolutie waarin humanitaire aangelegenheden worden behandeld, maar als via deze aangelegenheden een oneerlijk beeld van Israël wordt geschetst, boet de resolutie aan waarde in. In een parlementaire resolutie dient geen oproep te worden gedaan dat Hamas een krijgsgevangene moet vrijlaten uit “goedwilligheid”. Hamas is geen goedgezinde middeleeuwse koning; het is een terroristische organisatie die grotendeels verantwoordelijk is voor de situatie in Gaza.

Wat het verzoek betreft dat Israël aan zijn verplichtingen moet voldoen, moet dit Huis er nota van nemen dat Israëlische werknemers steeds hun leven wagen om elektriciteit aan Gaza te leveren, ondanks de sabotage van de elektriciteitslevering door Hamas. Bij het ter berde brengen van de behoeften van degenen die eronder lijden, moeten ook de mensen van het zuiden van Israël worden genoemd, omdat op hen, op bepaalde dagen, gemiddeld een raket per uur is afgevuurd en omdat 75 procent van de kinderen naar verluidt last heeft van angst en post-traumatische stress.

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De Israëlische autoriteiten plegen steeds meer misdaden tegen de Palestijnen. Zij hebben vele maanden het verkeer van mensen, goederen en voedsel flink gesaboteerd en de toegang tot het drinkwater, de elektriciteit en andere basisvoorzieningen versperd, terwijl het Israëlische leger doorgaat met het aanvallen en vermoorden van burgers.

Het in de resolutie betuigde medeleven wat betreft de rampen die de Palestijnse bevolking te verduren heeft gehad, is maar schijn, omdat de EU en de Verenigde Staten deel uitmaken van het probleem. Israël voelt zich door de imperialistische belangen gesteund in haar misdadige beleid. De imperialisten willen de macht behouden over een gebied dat belangrijk is wegens de geografische ligging en de geostrategische activiteit; zij willen hun recht op ingrijpen – ook militair – behouden.

De Quartets plannen hebben aangetoond dat weer een andere imperialistische poging mislukt is, en de Annapolis-overeenkomsten zullen hetzelfde resultaat hebben. Het voorstel om ze te vernieuwen is bedoeld om de mensen zand in de ogen te strooien; het stelt de slachtoffers gelijk aan de vervolgers.

De imperialisten kunnen geen oplossing voor het Palestijnse probleem bieden. Het moet voortkomen uit de strijd tussen het volk van Palestina en dat van Israël, en uit internationale solidariteit met hun strijd voor vreedzaam samenleven via het stichten van een onafhankelijke Palestijnse staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad.

 
  
MPphoto
 
 

  Frédérique Ries (ALDE), schriftelijk. (FR) Als ik er, ondanks een zekere tegenzin door toedoen van een volslagen ongenuanceerde tekst, uiteindelijk voor stemde, komt dit omdat een mondeling amendement, ingediend door de Fractie van de Europese Volkspartij, de waarheid met betrekking tot de huidige situatie in Gaza tot op zekere hoogte herstelde.

Wie er ook dan verantwoordelijk is, het is volstrekt onaanvaardbaar, dat in eerste instantie, in paragraaf 3 van de tekst, Israël en Hamas op gelijke voet worden geplaatst.

Heeft Israëls zorg over het beschermen van zijn volk tegen het dagelijks geweld door de Hamas en de Palestijnse militia iets te maken met de lukrake aanvallen, zoals kort geleden in Dimona, of de lawine aan raketten die elke dag op Sderot neerkomen, voornamelijk gericht op scholen, en dus kinderen, de levensader van de Israëlische maatschappij?

Wij kunnen er uiteraard verschillende meningen over het conflict op nahouden, maar de eerlijke parlementsleden in dit Huis zullen toch weigeren om Israël, een democratisch land met een democratische regering, en de Hamas, die bij de EU als terroristische organisatie bekend staat (dit is waar, evenals de herhaalde weigering om aan de voorwaarden van de Quartet te voldoen, hetgeen in deze resolutie vreemd genoeg niet vermeld wordt) gelijke partners te maken temidden van het verschrikkelijke geweld.

 
  
MPphoto
 
 

  Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De toon, en veel van de inhoud, van de Gaza-resolutie is anti-Israëlisch. Het is zeker het geval dat de Palestijnen in Gaza in een voortdurende staat van ontbering leven, en dat dit onmenselijk is. Maar de schuld hiervoor ligt slechts gedeeltelijk bij Israël, en hoofdzakelijk bij de Palestijnse terroristen en extremisten zoals de Hamas, en het mislukken van de Arabische staten om te helpen bij de rehabilitatie van de bevolking en het herstel van het gebied. Men laat het gebeuren dat Gaza een open wond blijft. Ik betreur het dat er geen oproep is gedaan tot degenen die momenteel aan de macht zijn in Gaza om de nodige stappen te nemen voor een vreedzame schikking met Israël. Ik wil de oproep tot de vrijlating van korporaal Shalit toejuichen. Om die reden onthield ik mij van stemming.

 
  
  

- Zevende zitting VN-Raad voor de mensenrechten (RC-B6-0092/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De June List steunt de Raad van de mensenrechten van de VN en het door dat orgaan verrichte belangrijke werk.

Wij zijn echter gekant tegen de in paragraaf 34 vastgelegde bepaling waarin staat vermeld dat elke lidstaat van de EU, het EU-standpunt over deze kwesties moet uitdragen. Elke EU-lidstaat is een autonoom lid van de VN en heeft derhalve het recht om zijn eigen standpunt naar voren te brengen. Daarom stemmen wij tegen de resolutie.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Niettegenstaande zijn vorige standpunten inzake de omschrijving van de werkzaamheden van dit VN-orgaan, waarbij de pogingen om zijn toezicht en organisatie te waarborgen zonneklaar waren – herinneren wij ons de kritiek en druk van de EU met betrekking tot, bijvoorbeeld, de manier waarop bepaalde landen voor det orgaan werden gekozen (met berouw over het ‘clean slate’-beginsel en verdediging van de invoering van ontvankelijkheidscriteria), het ‘bijzondere procedure’-mechanisme, de versterking van nationale mandaten en de mogelijkheid om nieuwe mandaten te creëren door eenvoudigweg een meerderheid, of zelfs de voorwaarden van het algemene periodieke onderzoek – heeft het Europees Parlement een resolutie aangenomen die weliswaar dezelfde lijn volgt maar meer gematigd is qua toelichting van de werkelijke doelstellingen.

Voorts willen wij onder meer de aandacht vestigen op de onaanvaardbare druk voor elke lidstaat om diens voorstellen in dit VN-orgaan afhankelijk te maken van de standpunten die door de EU goedgekeurd kunnen worden, waarbij hun soevereiniteit aan het buitenlands beleid ondergeschikt wordt gemaakt. Wij willen ook naar voren brengen dat de genoemde – en ook sommige niet-genoemde - landen zich moeten onthouden van politieke uitspraken, waaruit wederom de toepassing van een dubbele moraal blijkt, ofwel het arrangeren van uitspraken over mensenrechten overeenkomstig het belang van de EU.

 
  
  

- Verslag: Françoise Castex (A6-0024/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. (SV) Wij – Zweedse sociaal-democraten – hebben gestemd voor het verslag over de demografische toekomst van Europa. Wij denken echter dat het verslag te ambitieus is en gezichtspunten behandelt die irrelevant zijn voor demografische verandering. Wij zijn ook gekant tegen verschillende voorstellen voor belastingverlagingen voor bedrijven die crèches organiseren en voor thuiswerkers.

Wij hebben niettemin besloten om voor het verslag te stemmen omdat het tevens belangrijke gezichtspunten behandelt van de uitdaging waarvoor Europa staat.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij betreuren het dat niet alle amendementen die wij hebben ingediend, aangenomen zijn. Deze waren bedoeld om het verslag te verbeteren, bepaalde redenen in twijfel te trekken en maatregelen op te nemen die wij nodig achten om de rechten van vrouwen, families en kinderen te verdedigen. Zo weten wij bijvoorbeeld hoe lage lonen en onzekere werkgelegenheid sociale instabiliteit verergert en bijgevolg de duurzame vooruitzichten voor degenen die ervoor kiezen kinderen te krijgen drastisch beperken.

Het verbeteren van duurzame werkgelegenheid, het verhogen van salarissen, het vergroten van sociale zekerheid en de gezondheid en veiligheid op het werk, het verminderen van de totale werktijd zonder inkomensverlies en het zorgdragen voor een eerlijkere verdeling van inkomen en volledige werkgelegenheid zijn derhalve essentiële punten voor het beleid van demografische verandering.

Het is tevens belangrijk om nieuwe en betere infrastructuur op onderwijs- en sociaal gebied te bewerkstelligen, voor zowel jongeren als ouderen, met onder meer levenslang leren, kinderopvang, verzorging en ouderenzorg. Hiervoor zijn meer en betere overheidsdiensten benodigd, met de garantie dat deze voor eenieder toegankelijk zijn.

Omdat deze gezichtspunten niet volledig in dit verslag worden bevorderd, worden deze kwesties niet effectief benaderd, ondanks dat er enkele positieve voorstellen in staan die wij toejuichen maar die niet voldoende zijn om voor het verslag te kunnen stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. (SV) Grote delen van Europa worden met demografische uitdagingen geconfronteerd. Deze zouden echter via nationale maatregelen moeten worden opgelost, en niet door algemene EU-voorstellen die misschien bepaalde landen goed uitkomen maar in andere lidstaten ongeschikt kunnen zijn. Veel EU-landen, waaronder Zweden, hebben ook het hoofd moeten bieden aan het lage geboortecijfer en demografische probemen, gedeeltelijk via een goed uitgestippeld welzijnsbeleid en via immigratie. De lidstaten die hier behoefte aan hebben, zouden er goed aan doen om de aanpak van Zweden en andere Scandinavische landen te bestuderen en hun maatregelen over te nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. ? (PL) Ik steun het verslag over de demografische toekomst van Europa volledig. Het is een feit dat de voortdurende daling van het geboortecijfer de afgelopen jaren, gepaard gaande met een stijging van de gemiddelde levensverwachting, waarschijnlijk leidt tot aanzienlijke wijzigingen in de bevolkingsopbouw van de Europese Unie tegen 2050. De veranderingen omvatten: het algemeen ouder worden van de bevolking en een daling van het aantal mensen dat werkt. Dit zal leiden tot een aanzienlijke toename van de last voor de begrotingen van de lidstaten. Het zal een pijnlijk proces zijn, niet alleen voor de afzonderlijke lidstaten maar ook voor de hele Unie. Laatstgenoemde kan geconfronteerd worden met het verlies van concurrentievermogen en een daling van de economische groei, vergeleken met de situatie in andere delen van de wereld die gekenmerkt worden door snelle demografische groei.

Het is duidelijk dat deze demografische onevenwichtigheid negatieve gevolgen zal hebben voor de financiering van sociale zorg en de duurzaamheid van pensioenregelingen. Ik steun derhalve de in het verslag voorgestelde hulpmaatregelen die gericht zijn op demografische vernieuwing: het verlengen van de periode van beroepsactiviteit, het waarborgen van kwalitatieve sociale zorg en het bevorderen van solidariteit tussen de generaties. Deze acties zijn van groot belang om het concurrentievermogen van de economie van de Unie te behouden, terwijl tegelijkertijd de werking van het Europese sociaal model op de lange termijn gewaarborgd wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang (NI), schriftelijk. (FR) Europeanen zijn een uitstervend ras. Met een gemiddeld geboortecijfer van minder dan 1,5 tegen het jaar 2050 zullen de 27 lidstaten van de EU 20 miljoen mensen verloren hebben en zal dertig procent van de bevolking ouder dan 65 jaar zijn.

De door mevrouw Castex voorgestelde maatregelen om het Europese geboortecijfer te corrigeren zijn lachwekkend, omdat onze college de Europese bevolking niet wil vernieuwen – zoals alle Europeanisten aan de macht – maar deze vervangen door immigranten uit Afrika en Azië. Daarom gebruikt zij 15 artikelen in haar verslag om te verzoeken om: voorzieningen om families te verenigen, burgerrechten voor immigranten en extra inspanningen om ze te integreren…

Dit beleid, dat in Frankrijk door de heer Attali werd bepleit en door de heer Sarkozy werd doorgevoerd, zal nog eens 80 miljoen immigranten naar Europa brengen tegen het jaar 2050, en zal uiteindelijk leiden tot het verdwijnen van onze bevolking.

Om het overleven van de Europese bevolking veilig te stellen, moeten de migratiestromen feitelijk omgekeerd worden en moet er een grootschalig geboortestimuleringsbeleid worden gevoerd, gebaseerd op het gezin en de omarming van het leven. Dit betekent dat onze naties hun soevereiniteit en identiteit in een nieuw Europa moeten zoeken, het Europa van de naties.

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. (DE) Ik ben voorstander van een cohesiebeleid voor de demografische ontwikkeling van de Europese Unie, omdat de structurele verschuiving in de leeftijdsopbouw van de Europese maatschappij aangeeft dat wij ons zorgen moeten maken over de toekomst. Ik vestig de aandacht op het feit dat alle geïndustrialiseerde landen van Europa dezelfde grote problemen op het gebied van het sociaal beleid hebben, waardoor een risico bestaat voor het Europese sociale welzijnsmodel dat noodzakelijk is voor onze huidige welvaart.

In dit verband wil ik met name de stijging van de Europese gemiddelde afhandelijkheidsratio van ouderen tot 53 procent in 2050 benadrukken, die veroorzaakt wordt door het huidige extreem lage geboortecijfer in de EU van 1,5, en die niet alleen leidt tot generatieconflicten – en als zodanig beschouwd kan worden als een belemmering voor sociale cohesie – maar ook Europa’s concurrentievermogen in de wereldeconomie kan verzwakken. De demografische verandering die plaatsvindt vereist een algemene aanpassing van de afzonderlijke sociale stelsels en snelle en efficiënte doorvoering.

 
  
MPphoto
 
 

  Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. (FR) Het Castex-verslag over de demografische toekomst van Europa is verschrikkelijk afgezaagd, met alle clichés die men kan verwachten in onderzoeken over dit onderwerp. Mevrouw Castex vergeet, onder meer, melding te maken van contraceptiemethoden die grotendeels verantwoordelijk zijn geweest voor het teruglopen van het geboortecijfer in Europa, dat staat op slechts 1,5 kind per vrouw, wat bij lange na niet toereikend is voor vernieuwing van de generaties in de toekomst.

Een bevolking-vriendelijke omgeving is afhankelijk van de mogelijkheid of vrouwen bereid zijn kinderen op te voeden gedurende een betrekkelijk lange periode. Dit is een prioriteitsinvestering voor de maatschappij, en zou het aantal leerlingen dat voortijdig de school verlaat en jeugdcriminaliteit aanzienlijk verminderen.

Ten aanzien van immigratie ter compensatie van de lege wiegjes, dit is een hachelijk idee dat niet alleen onze westerse maatschappij zou ontwrichten maar een heuse tijdbom zou kunnen zijn met alle gevolgen die wij ons goed kunnen voorstellen. Het rechtvaardigen van immigratie door een gebrek aan arbeidskrachten, gekwalificeerd of niet, terwijl Europa meer dan twintig miljoen werklozen heeft, is het achterstellen van Europese werknemers, die de voorstellen van de Commissie of het Europees Parlement zeker zullen waarderen.

Om die redenen zijn wij voornemens tegen het Castex-verslag te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. (PL) Mevrouw Castex geeft terecht aan dat, gelet op het feit dat de Europese gemiddelde afhankelijkheidsratio van ouderen (het aantal personen van 65 of ouder, gedeeld door het aantal personen tussen 14 en 65) zal stijgen van 25 procent in 2004 tot 53 procent in 2050, de Europese Unie het risico loopt haar concurrentievermogen te verliezen en een terugval in economische groei te ondervinden.

Ik ben het eens met de voorstellen om vijf pijlers gericht op demografische vernieuwing uit te stippelen, namelijk een kwalitatief beroepsleven, een efficiënter Europa, betere integratie van immigranten, waarbij sociale zorg en solidariteit tussen de generaties gewaarborgd wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki, Wojciech Roszkowski en Konrad Szymański (UEN), schriftelijk. (EN) Wij stemden tegen dit verslag omdat de oplossingen voor de demografische crisis die erin worden voorgesteld, een averechts effect sorteren.

In tegenstelling tot wat in het verslag staat vermeld, verschaffen enkel traditionele gezinnen en sociaal respect voor moederschap de oplossing die wij nodig hebben.

De in het verslag voorgestelde sociale experimenten (zogenaamde ‘alternatieve gezinsstructuren’) brengen niets dan risico’s met zich mee voor onze maatschappij.

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Zelden heb ik zoveel plezier gehad bij het stemmen over een resolutie, omdat het duidelijk aantoont dat vrouwen en ouderen een belangrijke rol te vervullen hebben bij de uitdaging van onze demografische toekomst.

Van vrouwen wordt verwacht dat zij meer kinderen ter wereld brengen, terwijl zij ook langer moeten blijven werken. In dat geval moet er wel iets geboden worden om hen te motiveren.

Vrouwen moeten niet gaan denken dat zij er verkeerd aan doen, of dat het hun een fortuin gaat kosten, elke keer als zij een kind ter wereld brengen.

Hoe meer nageslacht zij voortbrengen, des te meer worden zij gediscrimineerd qua sociale zorg, vooral als zij fulltime voor het gezin zorgen, des te minder zij verdienen, en des te korter hun pensioen zal zijn.

De meest schitterende resoluties hebben derhalve geen zin als er geen politieke moed is om ze ten uitvoer te leggen. Dit was helaas het geval bij de resolutie uit 1995 inzake de verdeling van pensioenrechten in geval van scheiding, en de resolutie inzake de situatie van echtgenotes die meewerken in KMO, gericht op het rechtzetten van de vele discriminaties die nog steeds door vrouwen ondervonden worden, en de benarde positie van veel te veel mannen wat het vaderschapsverlof betreft.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik wil Françoise Castex’s aanbevelingen betreffende de demografische toekomst van Europa toejuichen. De algemene boodschap van het stimuleren van het economische concurrentievermogen met behoud van het Europees sociaal model, is naar mijn idee zowel logisch als correct. Ik ben het eens met de nadruk in het verslag op terreinen als onderwijs, kinderopvang en financiële mechanismen om dit doel te bewerkstelligen. Er bestaat ook de noodzaak voor de bevordering van gelijke behandeling van mannen en vrouwen op beroepsniveau alsmede een goed en weldoordacht immigratiebeleid dat het doel van succesvolle integratie omvat. In het verslag worden deze kwesties behandeld en ik stemde voor de aanbevelingen ervan.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Massale immigratie en vergrijzing vormen een bedreiging voor het bestand van de autochtone bevolking. De eerstgenoemde wordt aangekondigd als de wonderoplossing voor de laatsgenoemde maar leidt slechts tot etnomorfosis – met andere woorden tot Umvolkung: de gedwongen verandering van de etnische samenstelling van de bevolking. Als de EU niet eindelijk eens begint met het lobbyen voor een geboortestimuleringsbeleid voor de autochtone Europeanen, het traditionele gezin met veel kinderen bevordert, in actie komt tegen pogingen om het traditionele gezin met veel kinderen te doen verdwijnen – zoals het homohuwelijk – en weer een anti-immigratiebeleid invoert, ook met betrekking tot gezinshereniging, zitten wij hier over vijftig jaar te palaveren over de Kosovisering van Europa, net zoals wij nu doen over de Kosovo-kwestie zelf.

In het verslag dat voor ons ligt, wordt wederom een poging gedaan om immigratie aan ons als het wondermiddel te verkopen, met als resultaat dat Europa’s oorspronkelijke bevolking zich spoedig moet aanpassen aan de immigranten. Om die reden heb ik het verslag van vandaag verworpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. (SK) De EU moet reageren op ernstige demografische veranderingen als het in demografisch en territoriaal evenwicht wil blijven. Aan de ene kant is het noodzakelijk om de kwestie van de vergrijzing van de bevolking aan te pakken. De situatie is alarmerend. Elk jaar, volgend op het jaar 2010, zal het aantal mensen met een baan met 1 miljoen afnemen en dat zal de solidariteit tussen de generaties onder druk zetten.

Aan de andere kant zijn er de problemen die veroorzaakt worden door het dalende geboortecijfer; deze problemen zijn al een aantal jaar aan de orde. Het uitstellen van het krijgen van een kind tot op latere leeftijd kan de reden zijn voor een toename in onvruchtbaarheid van (echt)paren. Bescherming van moeder en gezin dient binnen al het EU-beleid de nadruk te krijgen. Pensioenregelingen moeten vrouwen niet straffen omdat zij moeder zijn.

In de afgelopen jaren zijn de verschillen tussen de lidstaten kleiner geworden maar tegelijkertijd de verschillen in de afzonderlijke lidstaten veel aanzienlijker. Met name achtergestelde gebieden zijn minder ontwikkeld en bovendien worden zij ook het meest getroffen door demografische veranderingen, te weten door vergrijzing en migratie. Aangezien er niet voldoende goedbetaalde banen zijn, vertrekken gekwalificeerde krachten naar de grote steden. De dichte concentratie van economische activiteiten in hoofdsteden verslechtert het demografische, sociale en milieu-evenwicht en leidt tot een afname van de bevolking op het platteland, waar vaak de basisinfrastructuur voor ontwikkeling ontbreekt.

Ik stemde voor het verslag van mevrouw Castex over de demografische toekomst – een van de belangrijke verslagen. Wij moeten ons realiseren dat demografische ontwikkeling een essentieel onderdeel is van alle beleidsvormen – op middellange of lange termijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) De vernieuwing van de Europese bevolking is een cruciale factor bij het bewerkstelligen van evenwicht tussen de jongsten en oudsten en bij het vergroten van de bevolking in de beroepsgeschikte leeftijd. De gevolgen van het huidige dalende geboortecijfer en de toegenomen levensverwachting zullen een toename in de afhankelijkheidsratio voor ouderen en een afname van de actieve beroepsbevolking zijn. Het is bijgevolg van belang om stappen te nemen om demografische vernieuwing te bevorderen, hetgeen een meer productief en geavanceerder Europa oplevert met een hoge mate van sociale bescherming en solidariteit tussen de generaties.

Wij moeten beleidslijnen uitstippelen die de voortdurende vernieuwing van de Europese bevolking stimuleren en die voor een bestendige economische concurrentiepositie zorg dragen, waarbij tegelijkertijd het Europees sociaal model behouden blijft.

Wij kunnen niet voorbijgaan aan een ander aspect van deze kwestie dat te maken heeft met het feit dat Europa een bestemmingspunt is voor grote migratiestromen, en dat deze bevolkingsaanwas altijd helpt om de geboortecijfers te verhogen. De combinatie van de demografische kwestie met de migratiekwestie brengt risico’s met zich mee, en wij kunnen niet rekenen op de migrantenbevolking voor demografische vernieuwing. Ik wil derhalve nadruk leggen op de maatregelen die gericht zijn op het verhogen van het geboortecijfer, samen met het juiste beleid op het gebied van onderwijs en opleiding en solidariteit tussen de generaties, bedoeld om de demografische achteruitgang van Europa tot stilstand te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. (SV) De demografische uitdaging waar Europa voor staat, is gigantisch. Dit is een volkomen relevant onderwerp voor discussie op Europees niveau – ik heb het zelf nog ter berde gebracht, als auteur van een advies over flexizekerheid. Een noodzakelijke voorwaarde echter is, dat het uitgangspunt voor discussie is, dat de meeste voorgestelde maatregelen, zoals een latere pensioenleeftijd, een verstandig gezinsbeleid, goede omstandigheden voor ouderschapsverlof etc. onder het subsidiariteitsbeginsel vallen. Een aantal voorstellen in de brede reeks oplossingen uit het verslag zijn in de praktijk toegepast en hebben goed gewerkt in Zweden. Dat wil echter niet zeggen dat zij ook goed zouden uitpakken in andere delen van Europa.

Het fundamentele probleem met het Castex-verslag is niet de opzet ervan, maar dat het meeste van wat besproken is, betrekking heeft op beleidslijnen die door de lidstaten – soms op gemeenteniveau – moeten worden uitgevoerd. Ik stemde bijgevolg voor de amendementen die het subsidiariteitsbeginsel benadrukten en onthield mij van stemming bij de eindstemming.

 
  
MPphoto
 
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE-DE), schriftelijk. ?− (PL) Wij hebben een belangrijk verslag over de demografische toekomst van Europa aangenomen. Het feit dat burgers langer leven is zeker een prestatie van de lidstaten van de Unie. Het zorgt niettemin eveneens voor een geleidelijke vergrijzing van de bevolking. Op de lange termijn kan deze situatie het evenwicht tussen de beroepsbevolking en degenen die niet meer tot de arbeidsmarkt behoren alleen maar verstoren. Het vormt een aanslag op de solidariteit tussen de generaties, omdat een kleiner aantal mensen op de arbeidsmarkt dan tegenwoordig de alsmaar stijgende kosten van uitkeringen, toeslagen en subsidies, pensioenen, verpleeg- en gezondheidsdiensten moeten opbrengen voor degenen die niet werken.

Het is zaak dat men in actie komt om de periode van beroepsactiviteit te verlengen en het geboortecijfer te verhogen, om een dergelijke situatie tegen te gaan. Programma’s voor de volledige integratie van immigranten zijn eveneens vereist.

Technische modernisering en de invoering van informatietechnologie op de werkplek maakt het werk effectiever en productiever. Dit zal een aanzienlijke bijdrage leveren aan het verbeteren van de situatie.

Er dient ook rekening gehouden te worden met de migratiestromen van het platteland naar de steden, en met het verborgen menselijk arbeidsvermogen op het platteland, met name in de minder ontwikkelde landen.

Demografie is een van de voornaamste uitdagingen voor de Europese Unie, vooral in het licht van de aanzienlijke overbevolking in andere delen van de wereld.

 
  
MPphoto
 
 

  Ewa Tomaszewska (UEN), schriftelijk. ?− (PL) Gelet op de ernstige aard van het demografische probleem waarmee Europa geconfronteerd wordt, is het heel toepasselijk dat het Parlement en de Commissie er tijd aan hebben besteed. Helaas achtte ik het noodzakelijk om tegen het Castex-verslag te stemmen omdat zoveel belangrijke amendementen werden verworpen.

Het is met name onvergeeflijk dat het Parlement de bepaling heeft goedgekeurd waarin de vaststelling van het gezin van een emigrant in de wetgeving van het land van oorsprong volledig wordt aanvaard ingeval van een conflict met de wetgeving van het gastland, tezamen met de daaruit voortvloeiende financiële verplichtingen in het geval van polygamie. Dit is een inbreuk op de nationale bepalingen van lidstaten, en is bijgevolg een schending van het subsidiariteitsbeginsel.

 
  
  

- Verslag: Ambroise Guellec (A6-0023/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún (GUE/NGL) , schriftelijk.(GA) Ik ben het niet eens met alles dat in het Guellec-verslag staat vermeld, maar desalniettemin juich ik het verslag toe en stemde ik er voor. Ik ben blij met de nadruk op een evenwichtige regionale ontwikkeling. Niet alleen moet de kloof tussen lidstaten verkleind worden maar wij moeten ook de kloven in lidstaten alsmede de kloven tussen regio’s verkleinen. Wij moeten ervoor zorgen dat meer middelen worden gericht op het bevorderen van de regionale ontwikkeling en het aanpakken van sociale uitsluiting. De enige wijze waarop een cohesiebeleid benaderd kan worden is als hulpmiddel voor de tenuitvoerlegging van de Lissabonstrategie.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Ofschoon dit verslag bepaalde aspecten bevat die – ondanks dat zij middelmatig zijn - wij als positief beschouwen, worden de grootste financieringskwesties niet aangepakt.

Een voorbeeld van dit compromis is de gevolgde benadering met betrekking tot de communautaire financiële middelen die benodigd zijn voor een effectief cohesiebeleid. In het verslag wordt erkend, in de overwegingen, dat ‘meer financiële middelen voor het cohesiebeleid moeten worden gegarandeerd in de toekomst, teneinde de verwachte nieuwe uitdagingen aan te kunnen’ (of dit echt betrekking heeft op cohesie is een ander punt dat nog opgehelderd moet worden). In de artikelen, echter, of met andere woorden in het eigenlijke voorstel van het verslag, wordt alleen maar gezinspeeld op een dubbelzinnige behoefte om het cohesiebeleid te versterken, waarvoor ‘voldoende’ financiële middelen moeten worden toegewezen.

Spijtig genoeg werden de amendementen die wij indienden, verworpen. Met deze amendementen werd bijvoorbeeld getracht: te erkennen dat er landen en regio’s zijn die niet op goede voet staan met de EU; te voorkomen dat het cohesiebeleid voor andere doeleinden wordt gebruikt, met name om doelstellingen van de Lissabonstrategie te financieren, hetgeen indruist tegen cohesie; de noodzaak om de communautaire financiële middelen voor cohesie te verhogen, te erkennen; voorwaarden op te leggen voor communaire hulp voor ondernemingen, zodat verhuizingen naar elders ontmoedigd worden; te benadrukken dat het nemen van permanente maatregelen met voldoende financiering voor de meest afgelegen gebieden noodzakelijk is en de rol van de visserij in het cohesiebeleid te erkennen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik ben blij met Ambroise Guellec’s rapport over het vierde verslag van de Commissie over economische en sociale cohesie. De uitkomsten ervan tonen aan dat er absoluut vooruitgang is geboekt bij het verbeteren van economische en sociale cohesie in de EU. De uitkomst dat in een aantal lidstaten de ongelijkheid is toegenomen, vooral tussen hoofdsteden en plattelandsgebieden, wijst echter op de noodzaak het doel van dit beleid – proberen de verschillen binnen en tussen de veelsoortige regio’s van de EU te verkleinen – te blijven nastreven.

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE), schriftelijk. (SK) Cohesiebeleid draagt bij aan het oplossen van problemen als demografische veranderingen, migratie van plattelandsgebieden naar stedelijke gebieden, segregatie of klimaatveranderingen. Aan deze uitdagingen kan alleen maar het hoofd geboden worden als het cohesiebeleid communautair beleid blijft. Daarom steun ik dit rapport van harte. We zien hoe heilzaam dit beleid is als we kijken naar de landen die in het verleden steun gekregen hebben van het Cohesiefonds.

Griekenland, Spanje, Portugal en Ierland hebben een sterke groei laten zien. De nieuwe lidstaten moeten een zelfde soort hulp krijgen. Zoals iedereen die in een wat afgelegen streek opgegroeid is en daar woont, weet ik dat er uitgesproken verschillen bestaan tussen verschillende regio’s en ook binnen afzonderlijke regio’s. Deze verschillen zijn soms zelfs groter dan verschillen tussen landen; het gaat dan om ongelijkheid in levensstandaard, in het aantal beschikbare banen, in inkomen en in onderwijskansen. Daarom wil ik benadrukken dat het absoluut noodzakelijk is de ongelijkheid tussen gemakkelijk toegankelijke regio’s en regio’s die kampen met structurele nadelen, te verkleinen. Volgens mij moeten we op de weg voorwaarts prioriteit geven aan beleid dat de druk op hoofdsteden vermindert en dat de ontwikkeling van steden van het tweede plan bevordert. Het is noodzakelijk dat de ontwikkeling van plattelandsgebieden wordt bevorderd en daarbij spelen kleine en middelgrote steden een belangrijke rol. Het is ook nodig om de fondsen toe te wijzen aan projecten die tot doel hebben elke regio op zijn eigen manier aantrekkelijk te maken. Ik steun dit rapport omdat ik weet dat cohesiebeleid het juiste antwoord is op vele demografische veranderingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Cristiana Muscardini (UEN), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in het verleden is cohesie een van de pijlers geweest van het communautaire beleid – de uitdrukking van een beginsel van solidariteit dat de economische groei in de Europese Unie markeerde en vergezelde.

Het is een economische succesverhaal geweest voor vele Europese landen en regio’s; in sommige gevallen werd er zelfs van een wonder gesproken en voor veel van onze burgers is de kwaliteit van het leven verbeterd doordat het cohesiebeleid goed is uitgevoerd.

Cohesie speelt een nog belangrijkere rol in het Europa van de 27, met haar uitgesproken economische en sociale verschillen. De eerste effecten van de economische steun zijn nu te zien in enkele regio’s met een achterstand, hoewel het vanwege het oorspronkelijk zeer lage BBP per hoofd van de bevolking pas op de langere termijn mogelijk zal zijn de economische convergentie te beoordelen.

Vergelijkbare omstandigheden zullen in de nabije toekomst, en zelfs misschien vandaag, verschillend zijn. Het cohesiebeleid zal daarom andere, nieuwe uitdagingen met een sterke territoriale inslag, zoals demografische veranderingen, verstedelijking en nieuwe stadsplanning, migratiebewegingen, het energieaanbod en klimaatveranderingen, het hoofd moeten bieden.

Ik stem voor het rapport, maar wil de Commissie en de nationale regeringen oproepen om gezamenlijk deze problemen op een gepast dynamische en coöperatieve manier aan te pakken.

 
  
MPphoto
 
 

  Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het doel van economische en sociale cohesie is het scheppen van het waanidee bij arbeiders dat de kloof van sociale en regionale ongelijkheid kan worden vernauwd en dat de levensstandaard van arbeiders in landen en regio’s die afwijkt van het gemiddelde in de Gemeenschap, kan worden verhoogd.

De wet van ongelijke groei binnen het kapitalisme is echter onverzettelijk. Deze ongelijkheid wordt steeds groter; de armen worden armer en de rijken worden rijker. Daar lopen de arbeiders elke dag weer tegenaan.

Nu we geconfronteerd worden met de klap die uitgedeeld wordt door de kapitalistische herstructureringen en de frontale aanval op de arbeidsrechten, dreigt zelfs het verbale gebruik van dit woord te verdwijnen, en daarmee de schamele voorziening uit de communautaire begroting.

In de derde fase van de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon moet al het beleid vervangen worden door het toverwoord van het imperialisme: concurrentie. Dit zal leiden tot concurrentie tussen staten, regio’s en arbeiders en het recht van de sterkste zal gelden.

De resolutie behelst niet meer dan bloemrijke verklaringen en mooie wensen die niet aan de kern van het probleem raken. Alleen de strijd van de arbeiders, ongehoorzaamheid aan en opstandigheid tegen het impopulaire antiarbeidersbeleid van de EU kunnen de neerwaartse beweging in de leefomstandigheden van de werkende klasse ombuigen. Op het moment wordt deze trend zelfs in de meer ontwikkelde landen steeds duidelijker.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Het cohesiebeleid is een van de typische kenmerken van de Europese Unie, een van haar belangrijkste successen en ook een van de belangrijkste attracties van onze gemeenschap. De gedachte dat het goed en noodzakelijk is ervoor te zorgen dat alle lidstaten hetzelfde ontwikkelingsniveau hebben, is een denkbeeld dat we niet mogen loslaten en de positieve resultaten ervan moeten we vieren.

Toch is op dit gebied niet alles goed gegaan. In de eerste plaats is het essentieel dat de cohesiefondsen steeds verder geïntegreerd worden met andere financieringsplannen, zodat gegarandeerd kan worden dat de voordelen van deze fondsen niet verloren gaan als niet tegelijkertijd geïnvesteerd wordt in beleid dat rechtstreeks gericht is op latere ontwikkelingsfasen. Het is soms nodig grotere stappen te nemen, omdat we anders altijd ergens achteraan blijven sukkelen.

In de tweede plaats is het zorgwekkend dat er in de staat Portugal een voortdurend terugtrekkingsproces te zien is waar het gaat om het garanderen van door het hele land heen gelijke toegang tot basisvoorzieningen. Wat heeft het voor zin op te roepen tot cohesie op communautair niveau als die cohesie op nationaal niveau niet bestaat, als mensen in minder ver ontwikkelde regio’s in de steek worden gelaten, niet uit naam van een ontwikkelingsidee, maar zuiver op basis van een boekhoudkundige kijk op de toewijzing van hulpbronnen? Geen enkele.

 
  
  

- Verslag: Gisela Kallenbach (A6-0028/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Bairbre de Brún (GUE/NGL), schriftelijk. (GA) Ik ben het niet met alles eens wat er in het verslag van Gisela Kallenbach staat, maar ik ben er desondanks blij mee en stem dan ook voor. Ik ben vooral blij met de nadruk die mevrouw Kallenbach legt op versterking van de rol van de lokale stedelijke autoriteiten. De duurzame ontwikkeling van stedelijke gebieden is een buitengewone uitdaging in de eenentwintigste eeuw en het vandaag door mevrouw Kallenbach gepresenteerde kader kan ons helpen die uitdaging aan te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) In dit rapport over het vervolg op de Territoriale agenda en het Handvest van Leipzig staan aspecten die wij belangrijk vinden.

Er moet echter aandacht gevraagd worden voor het feit dat de feitelijke inhoud van de territoriale dimensie van het cohesiebeleid nog vastgesteld moet worden, met de voor september geplande goedkeuring van een Groenboek over dit onderwerp.

Hoewel veel van de tot nu toe genoemde doelstellingen een warm onthaal verdienen en ze allemaal steekhoudend zijn – bijvoorbeeld de aanleg van een polycentrisch, evenwichtig stedelijk systeem en de schepping van een nieuwe relatie tussen stad en platteland met als resultaat gelijkwaardige toegang tot infrastructuren, behoud van het natuurlijke en culturele erfgoed, instandhouding van openbare ruimten van hoge kwaliteit en verbetering van het woningbestand en het straatmeubilair, versterking van de lokale economie en het lokale arbeidsmarktbeleid en het zorgen voor een proactief onderwijs- en opleidingsbeleid voor kinderen en jongeren – willen we graag beklemtonen dat:

- landbeheer en landinrichting onder de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten moeten vallen;

- er voor de nieuwe prioriteiten nieuwe financiële hulpbronnen aangewend moeten worden;

- de territoriale dimensie de economische en sociale cohesie, dat wil zeggen de verkleining van het verschil in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio’s en het stimuleren van de minst bedeelde, achtergebleven regio’s, niet mag tegengaan of doen verwateren.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb gestemd voor het rapport ‘Follow-up van de Territoriale agenda en het Handvest van Leipzig’ van Gisela Kallenbach. We moeten gevoeliger zijn voor de territoriale en stedelijke dimensie van EU-beleid. Door de samenwerking tussen stedelijke en landelijke gebieden te verbeteren en doelmatige, op duurzame ruimtelijke ontwikkeling gerichte tactieken toe te passen, kunnen we dat bereiken.

 

6. Rectificaties stemgedrag/Voorgenomen stemgedrag: zie notulen
  

(De vergadering wordt om 12.45 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 

7. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen

8. Mededeling van gemeenschappelijke standpunten van de Raad

9. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)

9.1. Oost-Timor
MPphoto
 
 

  Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties betreffende Oost-Timor(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Janusz Onyszkiewicz, auteur. ? (PL) Mijnheer de Voorzitter, we zijn weer getuige van een crisis in Oost-Timor. Deze crisis kan niet opgelost worden zonder de betrokkenheid van en de samenwerking met de Oost-Timorese autoriteiten. Zij moeten ervoor zorgen dat alle paramilitaire groeperingen ontbonden worden en dat burgers ontwapend worden. Gewapende criminele groeperingen moeten ook ontbonden worden. Diegenen die verantwoordelijk zijn voor de aanslagen op de belangrijkste mensen in het land, moeten berecht worden. Alle politieke krachten, zowel zij die de macht hebben als de oppositie, dienen af te zien van het onwettige gebruik van geweld.

De recente gebeurtenissen maken het zeer waarschijnlijk dat Oost-Timor het zoveelste land wordt waarvan de cruciale instellingen niet meer functioneren. Het kan eigenlijk wel beschouwd worden als een staat in ontbinding. We zijn ons allemaal bewust van de dreiging die zo’n staat vormt. Ik ben er zeker van dat ik geen voorbeelden hoef aan te halen, maar laat ik alleen maar Somalië noemen.

Met het oog op de rol die zij gespeeld heeft bij het oprichten van de staat Oost-Timor en haar voortdurende betrokkenheid bij het land, kan de internationale gemeenschap niet toestaan dat een dergelijk slecht perspectief werkelijkheid wordt. De toezegging van de Europese Unie democratische krachten en instellingen te zullen steunen, blijft essentieel. Het zou de missie van het Parlement moeten zijn de doeltreffendheid van die steun te beoordelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro, auteur. – (PT) Zoals wij in de ontwerpresolutie van onze fractie onderstreept hebben, is het nu van groot belang uitdrukking te geven aan onze solidariteit met de Oost-Timorezen en de aanslagen op de president van de republiek en de minister-president van Oost-Timor te veroordelen. We willen beklemtonen dat deze aanslagen alleen maar de instabiliteit in de Oost-Timorese politieke situatie, die ontstaan is door de gebeurtenissen van 2006 en 2007 en in stand gehouden door het politieke proces dat volgde op de recente parlementsverkiezingen, kunnen vergroten. Wij wensen een grondig onderzoek binnen het constitutionele en justitiële raamwerk van Oost-Timor om de belangrijkste daders van deze aanslagen te kunnen identificeren en berechten. We moeten op onze hoede zijn voor manoeuvres die, in het licht van deze gebeurtenissen, tot doel kunnen hebben verdere bemoeienissen van buitenaf te rechtvaardigen en die de onafhankelijkheid en soevereiniteit van Oost-Timor kunnen bedreigen.

Wij verwerpen daarom de gemeenschappelijke resolutie van het Europees Parlement, omdat daarin onder andere geprobeerd wordt alle bemoeienis van buitenaf, waarmee men getracht heeft de vrije keuzes van de Oost-Timorezen te conditioneren en te beïnvloeden, te negeren. Door iedereen op één hoop te vegen wordt bovendien geprobeerd de verantwoordelijkheid uit te sluiten van de belangrijkste uitvoerders van de gewelddaden en veroorzakers van de destabilisatie in Oost-Timor en van hun adviseurs. In de resolutie wordt ook het feit genegeerd dat het essentieel is voor het begrijpen van de huidige situatie in Oost-Timor om niet te vergeten dat de Oost-Timorezen slachtoffer zijn geweest van kolonialisme, brute onderdrukking en de vernietiging van hun land en dat zij pas in een betrekkelijk recent verleden hun onafhankelijkheid en soevereiniteit hebben bevochten, met name over hun natuurlijke hulpbronnen, zelfs nadat ze op fundamentele punten in hun strijd door de internationale gemeenschap in de steek waren gelaten.

Ondanks de verwijzing in de resolutie naar respect voor de soevereiniteit van de Oost-Timorezen, vormt de resolutie een basis voor ingrijpen in de binnenlandse aangelegenheden van het land. In feite wordt een poging gedaan Oost-Timor te presenteren als een staat in ontbinding. Ten slotte, in deze resolutie wordt genegeerd dat de oplossing politiek is en uitsluitend in de handen ligt van het volk van Oost-Timor. De Oost-Timorezen hebben in het verleden hun waardigheid en moed ruimschoots bewezen en wij spreken ons vertrouwen uit in hun vermogen zelf aan te tonen dat Oost-Timor een soevereine en onafhankelijke staat is.

 
  
MPphoto
 
 

  Ana Maria Gomes, auteur. − (PT) Namens de socialistische fractie in het Europees Parlement wil ik uitdrukking geven aan onze solidariteit met het volk van Oost-Timor en een zware veroordeling uitspreken over de barbaarse aanslagen op de democratisch gekozen president en minister-president van Oost-Timor.

Ik roep ook op tot een onafhankelijk onderzoek, zoals geëist wordt in de voorliggende, door ons gesteunde, ontwerpresolutie, om er achter te komen wie de aanslagen uitgevoerd heeft, waar deze mensen voor stonden en wat er mis is gegaan met het veiligheidssysteem van Oost-Timor, zowel binnen Oost-Timor als, vooral, internationaal.

Ik ben van mening dat dit voorval aangeeft dat de internationale gemeenschap zich meer moet inspannen om de staatsinstellingen van Oost-Timor te versterken en vooral om het veiligheidssysteem te hervormen, dat bij de crisis van 2006 ook al in twijfel werd getrokken.

Bovendien moet er nagedacht worden over de problemen die te maken hebben met de rechtspraak, de naleving van de wet en de openbare orde. In dit verband moet ik zeggen dat de pogingen die gedaan zijn om tot een nationale verzoening met de rebellengroepen te komen, misschien het negatieve en contraproductieve signaal hebben afgegeven dat er vrijstelling verleend zou worden, wat de rebellen tot deze ellendige aanslag gebracht kan hebben.

Oost-Timor is geen staat in ontbinding en vertoont geen gelijkenis met Somalië, waarmee de heer Onyszkiewicz het land in verband heeft trachten te brengen. Oost-Timor heeft zijn onafhankelijkheid op heroïsche wijze veroverd, ondanks de afzijdigheid van de internationale gemeenschap, en het Oost-Timorese volk heeft al verscheidene keren aangetoond dat het de democratie is toegedaan. Op voorbeeldige wijze heeft het dit nog weer eens aangetoond bij de presidents- en parlementsverkiezingen van vorig jaar, toen ik de eer had de parlementaire missie te leiden.

De internationale gemeenschap heeft nu de verplichting haar steun voor Oost-Timor te demonstreren, deze steun te coördineren – wat met betrekking tot het veiligheidssysteem duidelijk niet gelukt is – en de basisproblemen van de Oost-Timorese staat op te lossen. De Oost-Timorezen hebben ondubbelzinnig aangegeven wat ze willen: democratie en een rechtsstaat.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki, auteur. ? (PL) Mijnheer de Voorzitter, vechtend voor zijn katholieke identiteit heeft Oost-Timor kortgeleden zijn onafhankelijkheid verworven. De onafhankelijkheidsstrijd was bloederig en kostte veel levens. De president van Oost-Timor heeft de Nobelprijs gekregen. Dit is een extra reden voor de internationale gemeenschap hulp te verlenen bij het herstellen van de orde in het land. Ik ben het helemaal met mevrouw Gomes eens dat het land zich op een goede manier ontwikkelde en aan alle normen voldeed om correct te functioneren. De oorlog vernietigt nu die normen en de interne orde in het land.

Ik ben van mening dat het de moeite waard is terug te keren naar de voorstellen die enige tijd geleden gedaan zijn door de heer Kaczyński, de Poolse president, en onlangs herhaald door president Sarkozy. Ze hebben betrekking op een Europese legermacht die kan interveniëren als dat nodig is. Als we niet de mogelijkheid hebben tussenbeide te komen, zullen we hier donderdags altijd voor debatten bijeen blijven komen en niets bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  José Ribeiro e Castro, auteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, er is een gedicht van Ruy Cinatti dat ik uit mijn hoofd geleerd heb. Er staat in: “Misschien worden we gedwarsboomd of moeten we ons op de strijd voorbereiden, maar alleen samen”.

Helaas werd Oost-Timor op 11 februari opnieuw door een crisis getroffen, door toedoen van dezelfde mensen die verantwoordelijk waren voor de crisis twee jaar geleden. Dit geeft ons aanleiding vragen te stellen over de terugkeer van die mensen die de stabiliteit van dit land willen aantasten en over de ernst van de aanslag waardoor de president van de republiek, José Ramos-Horta, zwaargewond raakte en zelfs het leven had kunnen verliezen; een aanslag die ook de minister-president, Xanana Gusmão, trof – gelukkig zonder persoonlijke gevolgen.

Dit geweld en de verstoring van het normaal functioneren van de instellingen in Oost-Timor hebben de zwaktes van dit land, met zijn specifieke geschiedenis en omstandigheden, een land dat moedig heeft gevochten en nog steeds vecht voor onafhankelijkheid, democratie en vooruitgang, weer eens blootgelegd.

Iedereen die vanaf het begin achter Oost-Timor heeft gestaan moet zich wel opnieuw treurig voelen over deze aanslag, die wij zeer scherp afkeuren. Hopelijk herstelt president Ramos-Horta volledig. Wij roepen op tot een diepgaand onderzoek naar wat er voorgevallen is en naar hoe we hierop moeten reageren.

Helaas hebben de internationale strijdkrachten traag gehandeld, met uitzondering van de Portugese GNR (Nationale Republikeinse Garde). Ook de rechtstaat in Oost-Timor vertoont duidelijke tekortkomingen; de rechtstaat functioneert er niet volledig en heeft dat ook nog nooit gedaan. Het hart van het veiligheidssysteem in Oost-Timor moet opnieuw opgebouwd worden om het gezag te kunnen herstellen.

De internationale gemeenschap moet het Oost-Timorese volk daarbij helpen. Dit is geen staat in ontbinding, maar een staat met tekortkomingen die wij moeten helpen opheffen.

De voornaamste verantwoordelijkheid ligt echter bij het Oost-Timorese volk, dat moet proberen met alle partijen een compromis te bereiken, zodat er blijvende vrede komt en de rechtstaat en de beslissingen van de rechterlijke macht geëerbiedigd worden. Dit moet gebeuren zonder aarzeling, zonder uitvluchten en zonder zelfgenoegzaamheid. De Oost-
Timorezen zijn er al in geslaagd overeenstemming te bereiken over wat wij zouden willen noemen ‘nationale consensus met betrekking tot het hart van de werking van de staat’.

Naar deze consensus verwijst Ruy Cinatti in zijn gedicht, en het is deze consensus waaraan Oost-Timor het meest behoefte heeft. Daarom moeten wij, lieve vrienden, het volk van Oost-Timor helpen zichzelf te helpen en hun land sterker te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda, auteur.(ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat Oost-Timor een voorbeeld is van een land waar zelfbeschikkingsprocessen uitgevoerd kunnen worden, en góed uitgevoerd kunnen worden. Het zou in feite een goed idee zijn als sommige van onze vrienden, Spanje bijvoorbeeld ook, in het voetspoor van Portugal zouden treden en hun verantwoordelijkheid zouden nemen waar het gaat om de erfenissen van vroegere koloniën, zoals in de Westelijke Sahara.

Het is echter duidelijk dat geen van deze zaken eenvoudig is en ook geen onmiddellijk resultaat zal opleveren. Er moet melding gemaakt worden van de problemen die er in Oost-Timor geweest zijn. Er zijn daar nog steeds veel ordeverstoringen na de vreedzame verkiezingen een paar maanden geleden, inclusief een moordaanslag op president Ramos Horta. Ik wil hier graag mijn beste wensen voor een snel herstel toevoegen aan de wensen die dit Huis al gestuurd heeft, ook aan minister-president Xanana Gusmão.

Ik denk niet dat iemand de bereidheid van president Ramos Horta en vele anderen om tot een overeenkomst te komen, zal betwisten, en ik ben er zeker van dat president Ramos Horta zelfs na deze aanslag leiding zal geven aan alle werkzaamheden die nodig zijn voor het bereiken van een politiek akkoord tussen de verschillende kampen om de geschillen op een democratische, niet-gewelddadige manier te slechten.

Daarvoor is het echter nodig dat de internationale gemeenschap zich volledig inzet en dat het VN-mandaat verlengd wordt, zoals sommige landen hebben voorgesteld. Het mandaat moet in ieder geval tot 2012 verlengd worden en te allen tijde een antwoord bieden op de behoeften en eisen van de Timorese regering en de democratische krachten.

De aanwezigheid van de VN ter plaatse moet ook in overeenstemming zijn met wat het land nodig heeft en zou niet alleen beoordeeld moeten worden op het vermogen tot reconstructie en het vervullen van basisbehoeften, maar ook op het vermogen preventief te handelen en op ongeregeldheden te reageren.

Ten slotte: de EU moet zo spoedig mogelijk een delegatie oprichten in Dili en het Parlement moet ook regelingen treffen voor een delegatie van waarnemers om de democratische krachten in het land te ondersteunen en de scherpte en doeltreffendheid van de EU-steun op dit moment te beoordelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, Oost-Timor is zeker geen staat in ontbinding. Dat op 11 februari 2008 zowel de democratisch gekozen president als de minister-president slachtoffer werden van een gewapende aanslag op hun leven, bewijst echter wel hoe breekbaar een jonge democratie kan zijn.

Ik wil graag drie zaken aanstippen. In de eerste plaats maken wij ons echt zorgen over het uitblijven van een tijdige en efficiënte reactie van UNPOL en andere internationale strijdkrachten op deze aanslagen.

In de tweede plaats heeft de EU de verantwoordelijkheid de democratische instellingen op Oost-Timor bij te staan en de rechtsstaat daar te verstevigen. In de ontwerpresolutie wordt terecht de nadruk gelegd op de dwingende noodzaak nationaal overeenstemming te bereiken over democratische kernwaarden.

In de derde plaats moet de EU, in volledige samenwerking met de VN, bijdragen aan de hervorming van de veiligheidssector in Oost-Timor. Oost-Timor ligt tenslotte niet zover van ons vandaan als het misschien lijkt, mevrouw Gomes is daar het bewijs van.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag mijn stem voegen bij de uitingen van solidariteit met de zwaargewonde president van Oost-Timor, maar ook bij de uitingen van solidariteit met het volk van Oost-Timor, dat gedurende zeer lange tijd heeft moeten vechten voor zijn onafhankelijkheid en zijn rechten. Het Europees Parlement veroordeelt de poging tot moord op president Ramos-Horta in de scherpste bewoordingen. De aanslagen werden uitgevoerd nadat de president geprobeerd had via onderhandelingen met de rebellen tot een oplossing te komen.

Omdat het nog niet duidelijk is wat de precieze volgorde van de gebeurtenissen is geweest, roepen wij op tot een diepgaand en grondig onderzoek naar de aanslag op zijn leven en tot een onderzoek naar het falen van het veiligheidssysteem. We juichen het onderzoek dat de Verenigde Naties en de Oost-Timorese politie samen al hebben opgestart, toe. We willen een verbod op alle paramilitaire groepen en gewapende bendes en meer geld voor ondersteuning van de noodzakelijke hervormingen van de veiligheidssector in Oost-Timor.

 
  
MPphoto
 
 

  Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie. (PL) Deze ontwerpresolutie over Oost-Timor is zeer terecht. Zij maakt de tragische situatie van de bewoners van dat land en de machteloosheid van de landelijke overheid, internationale instellingen en de vredeshandhavingstroepen duidelijk. Het binnenlandse conflict is nog steeds gaande, ondanks grote inspanningen en aanzienlijke internationale hulp. Mensen verliezen hun leven, middelen van bestaan worden vernietigd en cultureel erfgoed wordt beschadigd. Er is sprake van wijdverbreide armoede onder bijna tachtig procent van de bevolking, werkloosheid, ontgoocheling en analfabetisme. Dit alles heeft een negatief effect op de bevolking, wat leidt tot wanhoop en rebellie.

De inwoners van Oost-Timor willen in vrede en harmonie leven. Ze willen werken, leren en de economie van hun land ontwikkelen. Om dit te laten gebeuren moet de democratische overheid in het land versterkt worden en moeten internationale instellingen meer hulp bieden. De auteurs van deze resolutie roepen daarom terecht op tot gegarandeerde politieke, technische en financiële steun voor Oost-Timor. Ze brengen ook in de herinnering dat zowel de Europese Unie als de Verenigde Naties zich in het openbaar hebben verplicht onafhankelijkheid, democratie en de rechtsstaat te steunen. De Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten zal deze resolutie steunen.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI). – (NL) Voorzitter, het is hier al door enkele collega's aangestipt, het is zeker niet overdreven te stellen dat na de aanslagen op president Ramos-Horta Oost-Timor alweer een kritieke fase ingaat. Ik zeg alweer, want wie herinnert zich niet de beelden van vorig jaar toen na de benoeming van Guzmao honderden huizen en enkele overheidsgebouwen in lichterlaaie stonden?

Inderdaad, allicht is een internationale troepenmacht noodzakelijk om de huidige noodtoestand te handhaven. Maar het mag daarbij zeker niet de indruk wekken dat de regering buitenlandse militairen nodig heeft om zich te beschermen tegen de eigen bevolking. Een buitenlandse troepenmacht kan dan wel manu militari de stabiliteit op korte termijn handhaven, op lange termijn zullen de Oost-Timorezen zelf moeten zorgen voor hun eigen toekomst. Om de politieke stabiliteit, de democratie en het respect voor de mensenrechten op termijn te waarborgen, moeten er in de eerste plaats onafhankelijke en degelijke media komen, moet de politiemacht hervormd worden en moet een degelijk gerechtelijk systeem uitgebouwd worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Filip Kaczmarek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, Oost-Timor wordt over het algemeen beschouwd als het best geslaagde voorbeeld van een transformatieproces in de geschiedenis van de Verenigde Naties. Het lijkt er echter op dat Oost-Timor de opofferingen heeft vergeten die het zich heeft getroost tijdens de onafhankelijkheidsoorlog die het heeft gevoerd om een eind te maken aan de 24 jaar lange brutale onderdrukking door Indonesië, en ook de vreugde waarmee het zijn eigen onafhankelijkheid vierde. Minder dan zes jaar nadat het opnieuw onafhankelijk werd, staat Oost-Timor op de rand van de chaos. De overgang naar democratie en onafhankelijkheid is nooit gemakkelijk. Onafhankelijkheid is niet het einde van de reis, maar slechts het begin. Een ding is echter zeker, namelijk dat geweld nooit de oplossing kan zijn of is geweest voor problemen. Dat moet heel duidelijk gemaakt worden. Problemen moeten opgelost worden door middel van een dialoog, politiek pluralisme, versterking van democratische instellingen als het parlement, een onafhankelijk rechtssysteem en regeringen die geleid worden door democratisch gekozen leiders.

Ik roep de Raad en de Europese Commissie op ervoor te zorgen dat een zo groot mogelijk deel van de hulp die in het kader van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds aan Oost-Timor is toegewezen, gebruikt wordt voor versterking van de democratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE) . (PL) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Er is nu anderhalf jaar verstreken sinds de laatste resolutie van het Europees Parlement over Oost-Timor. Het land werd officieel onafhankelijk in 2002. Vier jaar later brak er een burgeroorlog uit, die in gang gezet werd door een groep gedemobiliseerde soldaten. Na de aanslag op president Ramos Horta op 11 februari dit jaar, beleefde Oost-Timor weer een politieke crisis. De noodtoestand werd uitgeroepen en er werd een verzoek gedaan de op dat moment 1600 man sterke vredesmacht te versterken.

De politieke crisis in Oost-Timor gaat gepaard met een economische crisis. De werkloosheid bedraagt ongeveer tachtig procent en veertig procent van de werklozen leeft onder de armoedegrens.

Het land kan niet stabiel worden als niet alle politieke krachten overeenstemming bereiken over de basisfuncties van de staat. We moeten de brutale aanslag op de president en de minister-president veroordelen en de regering van Oost-Timor oproepen een eind te maken aan het geweld, inclusief dat van bendes. De internationale gemeenschap, met name de VN en de Veiligheidsraad, moeten de versterking van de democratie steunen. We moeten ook niet vergeten dat Oost-Timor dringend economische hulp nodig heeft om de armoede te bestrijden en het bestuurssysteem en de infrastructuur verder te ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE) . – (PT) Mijnheer de Voorzitter, Commissielid, dames en heren, ik wil mijn steun uitspreken voor de gemeenschappelijke ontwerpresolutie waarin de aanslagen veroordeeld worden. Ik wil ook de Oost-Timorese instellingen feliciteren met hun kalme reactie op deze tragedie en ik onderstreep, net als mevrouw Gomes en de heer Ribeiro e Castro, dat Oost-Timor geen staat in ontbinding is.

Het is een staat die internationale bijstand nodig heeft, een delegatie van de Europese Commissie, uitbreiding van de VN-missie en steun van ons allemaal voor alle initiatieven die kunnen bijdragen aan eenheid onder het Oost-Timorese volk, met respect voor de wet en met uitsluiting van alle geweld.

 
  
MPphoto
 
 

  Meglena Kuneva, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie heeft de aanslagen op president Ramos-Horta en minister-president Xanana Gusmao in de zwaarste bewoordingen veroordeeld.

Met betrekking tot instellingen op het gebied van politiek, rechtspraak en veiligheid is de jonge democratie Oost-Timor nog zeer kwetsbaar. Het land ziet zich geconfronteerd met armoede en hoge werkloosheid, vooral onder de jonge mensen. Zij hebben tot nu toe niet veel hoop op een welvarende toekomst en zijn daardoor vatbaar voor de aantrekkingskracht van gewelddadige groeperingen.

In vergaderingen met de leiders van het land heeft de Commissie zich voorstander getoond van een vreedzame oplossing voor het conflict, met daarbij inbegrepen de uiteindelijke ontbinding en ontwapening van alle paramilitaire groeperingen.

Na de uitbarsting van geweld in 2006 heeft de Europese Commissie snel gereageerd. In de eerste plaats is humanitaire hulp verleend aan de intern ontheemden, in de tweede plaats is de dialoog tussen de leiders bevorderd en ten slotte is er een ‘cash-for-work’-programma opgezet voor werkloze jongeren.

De Europese Commissie besloot verder een volledige delegatie in Dili te openen; het nieuwe hoofd van de delegatie zal waarschijnlijk in maart 2008 met het werk beginnen. De delegatie wordt tegen het tweede halfjaar van 2008 volledig operationeel. Daardoor wordt het mogelijk een formele politieke dialoog met de regering te voeren en de steun aan het land sneller te evalueren.

De strategie van de Europese Commissie met betrekking tot Oost-Timor in het kader van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds is onlangs goedgekeurd. Het doel ervan is ondersteuning van het nog zwakke rechtssysteem, het parlement en andere instellingen, zodat hulp geboden kan worden bij de opbouw van een democratische cultuur.

Hulp bij de ontwikkeling van het platteland zal bijdragen aan vermindering van de armoede en verbetering van de infrastructuur. Activiteiten op het gebied van de gezondheidszorg zullen bijdragen aan de bestrijding van armoedegebonden ziektes en aan terugdringing van de alarmerend hoge sterftecijfers van moeders en kinderen rond de geboorte.

Aandacht voor de werkelijke oorzaken van het huidige conflict en hulp bij de oplossing ervan zijn net zo belangrijk als de programma’s voor de langere termijn.

De Oost-Timorese regering heeft een uitgebreid Governance Action Plan gepresenteerd, waarover de delegatie en de regering met steun van de Commissie een politieke dialoog zullen voeren.

In het kader van een missie zal de Commissie de komende weken de situatie beoordelen en bekijken of het mogelijk is nog andere steunmaatregelen te treffen om de wortels van het conflict aan te pakken. Verzoeken van de regering om enkele arbeidsintensieve programma’s ter bestrijding van werkloosheid te ondersteunen, kunnen hierbij onder andere aan de orde komen.

In een gemeenschappelijk document van de Commissie en de Raad van December 2007 hebben zowel de Commissie als de EU-lidstaten de centrale rol van de Verenigde Naties bij de coördinatie van de steun voor de veiligheidssector bevestigd.

Samenvattend, de voorgenomen steun krachtens het Commissieprogramma – meer dan EUR 80 miljoen – is veelomvattend en zal veel van de huidige problemen in het land helpen bestrijden.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter . Het debat is gesloten.

De stemming vindt aan het eind van de debatten plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


9.2. Wit-Rusland
MPphoto
 
 

  Voorzitter .Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties inzake Wit-Rusland(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Janusz Onyszkiewicz, auteur. ? (PL) Mijnheer de Voorzitter, de meeste politieke gevangenen in Wit-Rusland, in feite bijna alle, zijn onlangs vrijgelaten, op één na. Dat betekent niet dat we erop kunnen vertrouwen dat het de goede kant op gaat in Wit-Rusland. Op dezelfde dag werd namelijk een inval gedaan in de huizen van een groot aantal mensen die te maken hebben met de oppositie in Wit-Rusland. Ook werd een docent aan een middelbare school ontslagen. De verklaring die hij daarvoor kreeg was dat hij lid was van de oppositiepartij en daardoor een ideologie vertegenwoordigde die niet overeenkwam met die van de staat.

De situatie in Wit-Rusland is heel vreemd. In dat land heerst een staatsideologie en daarom is het niet echt verrassend dat mensen daar die journalistiek, rechten of internationale relaties willen studeren, een aanbeveling moeten hebben van de overheid. Zo werkt het selectieproces daar. Dat is volstrekt onaanvaardbaar, maar we verwelkomen de stap die men genomen heeft en zijn er voorzichtig blij mee.

Wat Wit-Rusland zelf betreft: de vraag komt natuurlijk op wat de achterliggende reden kan zijn voor dit initiatief. Het lijkt erop dat president Loekasjenko door middel van dit initiatief en door in te stemmen met de opening van een delegatie van de Europese Commissie in Minsk, wil laten zien dat hij niet onomkeerbaar gebonden is aan het voeren van een pro-Russisch beleid met uitsluiting van andere mogelijkheden. Het wordt zelfs steeds moeilijker een dergelijk beleid in Wit-Rusland te voeren. Het land wil niet volledig door Rusland opgeslokt worden. In dit geval heeft zelfs de heer Loekasjenko dit standpunt ingenomen, maar de gebeurtenissen spreken voor zichzelf.

Rusland is Wit-Rusland eenvoudigweg aan het opkopen. Gazprom heeft pas weer een andere transactie afgesloten, zodat het nu een kwart bezit van de aandelen in de bedrijven die de doorvoerroutes voor olie en gas door Wit-Rusland in handen hebben. Het aandeel van Gazprom zal binnenkort tot vijftig procent stijgen. Het lijkt er bovendien op dat Rusland erin zal slagen Wit-Rusland zover te krijgen dat het de roebel als de nationale muntsoort accepteert.

Als gevolg hiervan wordt de situatie steeds dreigender. Steun voor zelfstandige actie in Wit-Rusland en aan het maatschappelijke middenveld wordt steeds noodzakelijker. Er wordt al hulp beschikbaar gesteld, maar nog niet genoeg. Er moet in het bijzonder steun verleend worden aan de pas opgerichte instellingen in Wit-Rusland. Ik denk daarbij vooral aan televisie-uitzendingen die op het land gericht zijn; deze kunnen er in hoge mate aan bijdragen dat de locale bevolking weet wat er gaande is. Volgens mij moeten we in onze gedachten altijd met Wit-Rusland bezig zijn, omdat dit onderwerp heel Europa aangaat. We kunnen niet toestaan dat middenin Europa een land ligt als Wit-Rusland dat door een dictator bestuurd wordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Jiří Maštálka, auteur. (CS) Dames en heren, ondanks de uitgesproken kritische toon van de bijdragen zijn er gelukkig toch nog ten minste twee positieve aspecten te onderscheiden.

In de eerste plaats is er de opening van de delegatie van de Europese Commissie in Minsk die, voorzover ik weet, ook goedgekeurd is door de president van Wit-Rusland. Ik ben van mening dat door het openen van een EU-delegatie een basis geschapen wordt voor verdere ontwikkeling en activering van relaties met de Europese Unie met betrekking tot wederzijds bevorderlijke aspecten als energie, transport, doorvoer en zelfs milieubescherming.

De andere positieve factor die ik belangrijk vind is de bijeenkomst van deskundigen in Brussel afgelopen juni, waar vooral gesproken werd over de problemen met de aanvoer van energie, en ook de voorgenomen besprekingen van deskundigen over vervoerscorridors en het milieu. Ik vind deze ontwikkeling bijzonder belangrijk. We mogen niet vergeten dat Wit-Rusland zelf nog steeds worstelt met de zeer ernstige consequenties van de ramp in Tsjernobyl. De trend in de onderlinge relaties is tegenwoordig dat politieke kringen in de Europese Unie een bepaalde kijk op Wit-Rusland hebben gekregen die heel kritisch en eenzijdig is.

Er is niet alleen behoefte aan kritiek, maar ook aan samenwerking. Het is ook tijd voor een positief gebaar van de kant van Wit-Rusland, en ik vind dat het officiële regime van het land op zijn minst een moratorium op de doodstraf zou moeten aankondigen. Dat zou ons in staat kunnen stellen nieuwe onderhandelingen te beginnen over de status van het lidmaatschap van Wit-Rusland van de Raad van Europa. Van de kant van de EU zou ik, bijvoorbeeld, wel graag een versoepeling van het visumsysteem tegemoet willen zien, of steun aan jonge specialisten uit Wit-Rusland op stage, door hen de gelegenheid te bieden de werking van de Europese instellingen uit de eerste hand te leren kennen.

 
  
MPphoto
 
 

  Józef Pinior, auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil vanmiddag graag eerst mijn tevredenheid uitspreken over de positieve signalen in de relaties tussen de EU en Wit-Rusland. De recente ontwikkelingen met betrekking tot de oprichting van een delegatie van de Europese Commissie in Minsk zijn een stap voorwaarts in de richting van een vernieuwde dialoog tussen de Europese Unie en Wit-Rusland.

We willen de Commissie aanmoedigen alles uit de opening van de delegatie te halen wat eruit te halen is. Het wordt tijd dat de hele internationale gemeenschap meer steun verleent aan het maatschappelijke middenveld in Wit-Rusland, vooral door financiële ondersteuning van de onafhankelijke media, de non-gouvernementele organisaties en de Wit-Russische studenten die in het buitenland studeren. De beslissing van de Commissie financiële steun te verlenen aan de Europese Universiteit voor de menswetenschappen in Vilnius is heel verstandig. De Commissie en de Raad zouden in overweging moeten nemen ook financiële steun te verlenen voor het al bestaande project om de onafhankelijke Wit-Russische televisiezender Belsat op te zetten.

In de tweede plaats roept het Europees Parlement de Commissie en de Raad op om verdere stappen te zetten in de richting van versoepeling en liberalisering van de visumprocedures voor onderdanen van Wit-Rusland. Wij roepen de lidstaten in het Schengengebied op alle beschikbare middelen te gebruiken om het onderdanen van Wit-Rusland makkelijker te maken zich binnen het territorium van iedere lidstaat te bewegen. We denken daarbij vooral aan de visumkosten.

Verder roepen we het regime van president Loekasjenko bovenal op meer liberalisering en democratisering toe te staan, alle gewetensgevangenen in het land vrij te laten, de rechtstaat en vrijheid van mediavereniging in te voeren en de doodstraf af te schaffen.

Afsluitend wil ik vanmiddag onze solidariteit uitspreken met de Verenigde Democratische Oppositie van Wit-Rusland, de leider van de democratische beweging Alexander Milinkevich en met alle burgers van Wit-Rusland in hun strijd voor een open samenleving.

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Bielan, auteur. ?− (PL) Dank u, mijnheer de Voorzitter. De daden gepleegd onder de dictatuur van de heer Loekasjenko tegen het volk van Wit-Rusland zijn algemeen bekend. Alleen al dit jaar zijn er drie vreedzame demonstraties ruw uit elkaar geslagen. De autoriteiten vervolgen activisten van de oppositie op systematische wijze. Er zijn beperkingen gesteld aan het reizen in het buitenland van geestelijken en godsdienstonderwijzers. Er zijn ook enkele tamelijk merkwaardige maatregelen ingevoerd. Iedereen die rechten of journalistiek wil studeren, moet bijvoorbeeld goedgekeurd worden door het heersende bewind. Tegen deze achtergrond lijkt het opleggen van strengere sancties tegen Wit-Rusland helaas het enig mogelijke antwoord op de recente gebeurtenissen. We mogen echter niet vergeten dat het ons morele recht en onze morele plicht is een maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland op te zetten en te steunen.

Een van de directe maatregelen die genomen kunnen worden is steun aan de oppositie bij het weer op gang brengen van informatieverstrekking. Een goed voorbeeld hiervan is het initiatief van de Poolse televisie om vanaf 10 december 2007 uitzendingen te verzorgen voor Wit-Rusland via het eerste onafhankelijke kanaal, Belsat. Helaas heeft men daar nog geen financiële steun van de Europese Unie voor ontvangen, zo hoorde ik vandaag van mevrouw Romaszewska, de producer die verantwoordelijk is voor dit project. Er is zelfs nog geen begrotingslijn van waaruit mensenrechten en democratie in Wit-Rusland zouden kunnen worden bekostigd.

Dames en heren, ik wil u eraan herinneren dat de hoge kosten van Schengen-visa een ander groot probleem is voor de mensen in Wit-Rusland. Als de toegang tot de Europese Unie beperkt wordt voor leden van het regime van de heer Loekasjenko, dan moeten wij de toegang tot de Unie gemakkelijker maken voor mensen die niet aan dat regime verbonden zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  José Ribeiro e Castro, auteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, in januari dit jaar zijn tien jonge actievoerders van het Wit-Russische Volksfront Jeugd en het Malady Front (‘Jeugdfront’) gearresteerd nadat ze een ontmoeting hadden gehad met een delegatie van de Democrat Youth Community of Europe (DEMYC) in Minsk, en daarna werden ze van hun universiteit gestuurd.

Dit is de laatste echte dictatuur van Europa. In Wit-Rusland bestaan nog steeds de doodstraf, politieke gevangenen, twijfelachtige arrestaties, mediacensuur, geweld en beperkingen aan de toegang tot Internet. Europeanen zouden hun vrijheid niet als iets vanzelfsprekends moeten zien en jonge Europeanen zouden het voorbeeld van DEMYC moeten volgen en solidair met hun buren moeten zijn door op te komen voor democratie en mensenrechten.

Wit-Rusland kan geen partner van de EU zijn terwijl deze onduldbare intimidatie en gerichte arrestaties doorgaan. Als ik de officiële internetbiografie van president Loekasjenko lees, zie ik dat hij zichzelf beschouwt als ‘bijzonder vanwege zijn diepgaand inzicht in gebeurtenissen, harde werk, plichtsbesef, realisme, eerlijkheid en trouw aan principes’. Waarom kan de heer Loekasjenko dan niet een heel eenvoudige waarheid begrijpen, namelijk dat tirannen in Sovjet-stijl tot het verleden behoren?

Wat betreft de studenten, onderdrukt en beroofd van hun grondrecht onderwijs, dring ik er bij ons Parlement op aan met mij dit lied te parafraseren: “Hé, Loekasjenko, laat de kinderen met rust!”

 
  
MPphoto
 
 

  Elisabeth Schroedter, auteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, lid van de Commissie, dames en heren, Wit-Rusland is en blijft het probleemkind in ons nabuurschapsbeleid. Dictator Loekasjenko blijft ervoor zorgen dat het land zich stelselmatig van zijn buren vervreemdt en isoleert. Hij vertrapt de mensenrechten en houdt de doodstraf in stand. Dat is niet alleen ons een zorg; er is ook massale oppositie onder de eigen bevolking van Wit-Rusland. Steeds meer jonge mensen verlaten Wit-Rusland. Het is voor dat land een dramatische situatie.

Het is daarom de taak van de Europese Unie om Wit-Rusland te helpen terug te keren op het pad van de democratie. Ik zie dat niet gebeuren samen met dictator Loekasjenko en zijn presidentiële apparaat, maar alleen samen met de oppositie, het maatschappelijk middenveld en de jongelui die in de toekomst de elite van het land zouden kunnen vormen.

Ik doe dus een beroep op de lidstaten hun visumbeleid voor deze mensen te wijzigen en hen een kans te geven op uitwisseling met jongeren in de Europese Unie, een kans op democratisch onderwijs en eigenlijk een kans om zelf de democratie te ervaren door een bezoek aan de Europese Unie. Het visumbeleid moet geen onneembaar obstakel worden dat de weg naar de democratie verspert. Dat is uiterst belangrijk.

In de onderhandelingen met Loekasjenko moeten we echter geen concessies doen op het gebied van de mensenrechten. In het Parlement bestaat onder alle parlementsfracties overeenstemming over dit punt: we willen de vrijlating van alle politieke gevangenen, een moratorium op de doodstraf, vrijheid voor de media en respect voor alle grondbeginselen van de democratie. Dat is de basisvoorwaarde voor onderhandelingen. Geen concessies. De cruciale factor is hier wat er bij de volgende verkiezingen gaat gebeuren. Ik hoop heel erg voor de mensen in Wit-Rusland dat zij hun eigen lot in handen nemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Gacek, namens de PPE-DE-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, Alexander Kazulin, de vroegere presidentskandidaat van Wit-Rusland, heeft twee van de vijf en een half jaar gevangenisstraf uitgezeten die hem zijn opgelegd voor vandalisme. Zijn vrouw Irina vecht onvermoeibaar voor de vrijlating van haar echtgenoot, al is ze ernstig ziek. President Loekasjenko stelde voor dat haar echtgenoot vrijgelaten zou kunnen worden, zodat hij zijn vrouw naar Duitsland zou kunnen vergezellen, waar ze een medische behandeling zou kunnen krijgen. De president reageerde verbaasd toen zijn aanbod werd afgeslagen. Voor mevrouw Kazulin zou een aanvaarding van het aanbod gelijk hebben gestaan aan een laffe vlucht uit haar vaderland.

Ik vind dat president Loekasjenko, als hij echt zijn imago wil verbeteren, de heer Kazulin onmiddellijk en onvoorwaardelijk zou moeten vrijlaten. Laten we hopen dat de heer en mevrouw Kazulin binnenkort in staat zullen zijn in vrijheid en goede gezondheid in hun land te wonen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, Wit-Rusland is een buurland van de Europese Unie. Het deelt met ons een moeilijke geschiedenis van communistische overheersing, maar heeft nog steeds geen democratische regering en geen respect voor mensenrechten. Het bewind van president Loekasjenko onderdrukt meedogenloos alle pogingen een maatschappelijke middenklasse te vestigen. Ik herinner dit Huis eraan dat de heer Loekasjenko democratische procedures heeft geschonden om zijn regeringstermijn te kunnen verlengen. Journalisten en leiders van onafhankelijke jeugdorganisaties en vakbonden worden geïntimideerd. Leden van de politieke oppositie zijn gearresteerd. Ik noem het geval Kazulin, waar mevrouw Gacek zojuist naar verwees, en de onderdrukking van nationale minderheden, zoals de Poolse minderheid. Sinds kort maakt het bewind zich zorgen over financiële onafhankelijkheid van kleine ondernemers en heeft het repressieve maatregelen tegen hen genomen. Dit is helaas de stand van zaken in Wit-Rusland.

Het is de morele plicht van de Europese Unie financiële steun en informatie te verschaffen aan hen die de mensenrechten en democratische vrijheden in Wit-Rusland verdedigen door middel van de onafhankelijke media, bijvoorbeeld door televisie-uitzendingen naar Wit-Rusland.

De oprichting van een delegatie van de Europese Unie in Minsk zou een goede manier zijn om toezicht te houden op de situatie. Tien jaar na de Chernobyl-ramp deed ik mee aan een legale demonstratie in Minsk. Ik zag speciale politie-eenheden (OMON) die uit Moskou waren gehaald om op te treden tegen mensen die geëvacueerd waren uit het risicogebied. Ik zag plassen bloed in de straten van Minsk. Wij mogen niet toestaan dat dat weer gebeurt.

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een ‘pleegneef’ uit Wit-Rusland. Hij is nu volwassen en een geweldige aanwinst voor onze uitgebreide familie, maar ik herinner me hoe hij eraantoe was die zomer toen hij voor de eerste keer bij mijn zuster kwam logeren. Door deze ervaring kan ik persoonlijk de moeilijkheden begrijpen van iemand, vooral iemand die gehandicapt is, die in een instelling in zo’n onstabiele omgeving is grootgebracht.

Wit-Rusland heeft ondersteuning nodig – niet alleen om de economische en politieke instabiliteit te verminderen, maar ondersteuning voor de mensen. De mensen in Wit-Rusland zijn vooral geïsoleerd – in de gaten gehouden door een regime dat steeds maar de democratische waarden en vrijheden bedreigt waar mensen recht op hebben.

Vóór de kerstdagen heb ik twee vertegenwoordigers uit Wit-Rusland ontmoet die mij informatie gaven over het voortdurende probleem van de verdediging van de vrijheid van godsdienst. Godsdienstige activiteiten zijn alleen toegestaan als ze bij de overheid geregistreerd worden en mensen kunnen beboet worden of gevangengenomen voor de uitoefening van niet-geregistreerde godsdienstige activiteiten, terwijl het heel moeilijk gemaakt wordt die registratie te verkrijgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik steun de verklaringen van de vorige sprekers, maar wil ook graag een ander heel belangrijk probleem aanstippen, namelijk dat we het beleid met betrekking tot Wit-Rusland niet los kunnen zien van het beleid van de Europese Unie ten aanzien van heel Oost-Europa. Wij hebben de Russische regering nogal eens haar vele ondemocratische activiteiten vergeven. Dat moeten we niet vergeten. Ik weet dat de gebeurtenissen in Wit-Rusland niet te vergelijken zijn met wat er op het moment in Rusland gebeurt, maar ze waren en zijn zeker te vergelijken met wat er in Tsjetsjenië is gebeurd. Het kan niet zo zijn dat we voor Wit-Rusland een andere weg bewandelen dan voor Rusland.

Het uitvoeren van ons oostelijk beleid met het oog op de uitbreiding van de Europese Unie is een ander heel belangrijk onderwerp. Het lot van Oekraïne is op dit moment nog onzeker; als het land de kant van de democratie opgaat, zal dat een verrijking zijn voor heel Europa. Als wij bereid zijn de deur open te houden voor de inwoners van de Oekraïne, zal er een signaal uitgaan naar de inwoners van Wit-Rusland dat er een alternatief is, namelijk het aangaan van nauwere banden en betrekkingen met de Europese Unie. In de toekomst kan dat ook leiden tot lidmaatschap van de Unie, al kan dat nog vele jaren duren.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter . Dames en heren, er is een probleem.

We hadden twee minuten uitgetrokken voor de ‘catch-the-eye’-procedure, dat wil zeggen twee sprekers. Ik heb al acht of negen verzoeken en ik zie nog meer opgestoken handen, dus dat worden er minstens tien.

Ik kan dus het woord geven aan de eerste twee – dat is gemakkelijk genoeg – of ik kan u vragen slechts een halve minuut te spreken en dan proberen we iedereen aan bod te laten komen.

(De tweede oplossing werd gekozen)

 
  
MPphoto
 
 

  Jacek Protasiewicz (PPE-DE) . (PL) Mijnheer de Voorzitter, uit dit debat is duidelijk geworden dat het Parlement het probleem van Wit-Rusland erkent en zeer belangrijk vindt. Ik wil graag iedereen bedanken die verwezen heeft naar de situatie op het gebied van mensenrechten in Wit-Rusland. Verder wil ik er graag op wijzen dat er in de komende herfst parlementsverkiezingen gehouden worden in Wit-Rusland. We moeten alles doen wat in onze macht ligt als leden van dit Huis, maar ook als vertegenwoordigers van de grote Europese politieke families, om de Wit-Russische oppositie te steunen in haar rechtvaardige maar oneerlijke strijd voor een democratisch Wit-Rusland.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE) . (SK) Het is al een tijdje geleden sinds Bernd Posselt en ik, ondanks het verbod daarop om veiligheidsredenen, in dit Huis – in tegenwoordigheid van het lid van de Commissie Ferrero-Waldner – een kaars brandden om onze solidariteit te tonen met het volk van Wit-Rusland. Hoe gaat het vandaag de dag in Wit-Rusland? Alexander Loekasjenko, de laatste dictator van Europa, is populair in Wit-Rusland ondanks de streng gereguleerde economie en de intimidatie van politieke tegenstanders. De regering voert de druk op en zet activistische oppositieleden gevangen. De regering heeft de macht over de Wit-Russische media, zodat veel inwoners van het land niet weten dat het bewind van Loekasjenko voor de Europese Unie onaanvaardbaar is.

Het is niet voldoende voor het Europees Parlement om de Sacharov-prijs voor de vrijheid van denken aan Alexander Milinkevich toe te kennen. Met deze prijs verplicht het Europees Parlement zich ertoe om tot in detail de situatie in Wit-Rusland in de gaten te houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Filip Kaczmarek (PPE-DE) . (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag een specifiek geval noemen. Het gaat over Frank Wieczorek, een jong en actief lid van de oppositie, die onlangs van de universiteit verwijderd is. De officiële reden die daarvoor gegeven werd was dat hij colleges niet bijgewoond had. De oorzaak van zijn afwezigheid was echter dat hij was gearresteerd. Verwijdering van de universiteit betekent dat iemands opleiding tot een abrupt einde komt. Het betekent ook een grote kans om voor het leger opgeroepen te worden. Ik stel me voor dat alleen mensen die zelf ervaring hebben met het leven onder een dictatuur, zullen kunnen begrijpen hoe het vervullen van de dienstplicht onder dat regime voor een lid van de oppositie eruit kan zien. Het zou wel eens heel gevaarlijk kunnen zijn voor deze jongeman. Ik vind dat we alles moeten doen wat we kunnen om te helpen bij het verbeteren van de situatie in Wit-Rusland.

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE) . (CS) (Het begin van de toespraak van onhoorbaar)…als arts heb ik persoonlijk een bezoek gebracht aan het epicentrum van het gebied dat door straling getroffen is. Artsen en wetenschappers worden geïntimideerd en zelfs gevangengezet als ze verslag doen van de waarheid over de gezondheidstoestand van de locale bevolking. De röntgenmeters van de bewoners warden in beslag genomen en ze aten radioactief voedsel.

Ik heb maar dertig seconden, dus ik vat samen: Loekasjenko is een moordenaar en dat moet hardop gezegd worden. Als de Europese Unie het niet doet, wie dan wel?

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter . Dank u, de boodschap is overgekomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Zaleski (PPE-DE) . (PL) Mijnheer de Voorzitter, een kenmerk van dictaturen is dat zij zich van niemand iets aantrekken. We kunnen zeggen wat we willen, maar zij doen waar ze zelf zin in hebben. Het enige middel om een dictatuur te bestrijden is democratie. Ik zou willen zeggen tegen het lid van de Commissie dat ik, als ik in haar plaats stond, alles zou doen om te helpen bij de opleiding van de denkende democratische elite. Als we er niet in slagen dat in Wit-Rusland te doen, zouden we het in andere landen kunnen doen. Iemand moet de weg wijzen en ik ben geneigd op die elites te vertrouwen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marcin Libicki (UEN) . (PL) Mijnheer de Voorzitter, voor Wit-Rusland, een land dat in het aardrijkskundige hart van Europa ligt, is het een schande vandaag het onderwerp van debat te zijn in de Raad van Europa vanwege de schending van de mensenrechten. Het is een schande voor Wit-Rusland dat het het enige Europese land is dat is uitgesloten van de Raad van Europa vanwege het niet respecteren van welke fundamentele mensenrechten dan ook.

Daarom vind ik dat de heer Bielan helemaal gelijk had toen hij zei dat het belangrijk is het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland te versterken door steun voor de op die samenleving gerichte radio- en televisie-uitzendingen vanuit Polen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tunne Kelam (PPE-DE) . (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de aandacht vestigen op de voortdurende onderdrukking van jonge Wit-Russische democraten. Half januari zijn verscheidene personen voor twee weken gevangengezet en daarna van de universiteit verwijderd. Ik heb ook wat namen: Zmitser Zhaleznichenka, Anton Kalinouski en Franak Viachorka.

Ik nodig de universiteiten in de Europese Unie uit deze dappere jonge mensen alternatieve studiemogelijkheden te bieden, de verstrekking van visa te vergemakkelijken en de universiteitsbazen die ermee ingestemd hebben deze studenten als werktuigen te gebruiken ter wille van de Loekasjenko-onderdrukking, op de zwarte lijst van de EU te zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Christopher Beazley (PPE-DE) . (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb begrepen dat de Vrije Universiteit van Minsk tegenwoordig gehuisvest is in Vilnius in Litouwen. Ik vraag me af of de heer Figeľ, lid van de Commissie, zou willen overwegen een brief te schrijven aan de ministers van onderwijs en cultuur van de 26 andere EU-lidstaten met het voorstel 27 Vrije Universiteiten van Minsk op te richten. Als het over het Verenigd Koninkrijk gaat, dan zijn er natuurlijk belangrijke universiteiten als Oxford en Cambridge, maar ik zou Bristol willen aanraden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE) . (DE) Mijnheer de Voorzitter, twintig jaar geleden heb ik toespraken gehouden aan de ondergrondse universiteiten van Tsjecho-Slowakije en Polen. Het doet mij veel genoegen vandaag te horen hoe groot de steun is van onze collega’s uit de Baltische landen, Slowakije, Tsjechië en Polen voor de oppositie in Wit-Rusland. Ik wil hen graag oprecht bedanken. U doet iets belangrijks voor de EU – meer dan diegenen die besprekingen houden waardoor een corrupt regime dat vernietigd moet worden alleen maar versterkt en gesteund wordt. Ik ben het eens met de heer Buzek: Rusland heeft hier een verantwoordelijkheid. Dit is een postkoloniale en prekoloniale situatie die we niet langer zouden moeten accepteren.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter . Daarmee wordt onze nieuwe snelle ‘catch-the-eye’-procedure beëindigd.

U hebt bewezen dat het mogelijk is veel dingen in korte tijd te zeggen; daar dank ik u voor.

Nu gaan we verder met de reactie van de
Commissie.

 
  
MPphoto
 
 

  Meglena Kuneva, lid van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Wit-Rusland heeft zich de laatste tijd snel ontwikkeld. Na half januari zijn vijf van de zes politieke gevangenen die als zodanig waren genoemd, vrijgelaten. Een van deze politieke gevangenen, de vroegere presidentskandidaat Aleksandr Kozulin, zit nog steeds gevangen en heeft een slechte gezondheid.

De Commissie heeft van haar kant, via mijn collega in de Commissie mevrouw Ferrero-Waldner, haar voldoening over de vrijlating van de gevangenen tot uiting gebracht. Om deze vrijlating was al lang geleden door alle EU-instellingen, inclusief het Europees Parlement, gevraagd.

We zijn er echter even duidelijk over geweest dat we willen dat alle politieke gevangenen vrijgelaten worden en dat er een einde komt aan het stelselmatig lastig vallen van het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland, voordat we onze relatie met Wit-Rusland een nieuwe dimensie kunnen geven.

Met andere woorden, onze boodschap aan Wit-Rusland blijft gelijk: een volledig partnerschap met Wit-Rusland is pas mogelijk als het land overtuigende stappen zet in de richting van democratisering en van respect voor mensenrechten en de rechtstaat.

Dat is de strekking van de Europese boodschap aan Wit-Rusland van meer dan een jaar geleden, waarin de ‘12 eisen voor democratisering’ zijn opgenomen die in de resolutie worden genoemd. Nogmaals, de vrijlating van alle politieke gevangenen zou in dit verband een belangrijke stap zijn.

We zullen verder de geplande parlementsverkiezingen in september 2008 nauwlettend volgen. Als de Wit-Russische autoriteiten vrije en eerlijke verkiezingen organiseren, zullen we dat beschouwen als een beslissende stap van hun kant. We hopen dat de OVSE in staat zal zijn een volledige observatiemissie naar deze verkiezing af te vaardigen en dat het Europees Parlement ook in staat zal zijn er vertegenwoordigers heen te sturen.

Een andere belangrijke eis in uw resolutie is dat Wit-Rusland een moratorium op de doodstraf instelt. De Europese Unie heeft deze boodschap doorgegeven aan de Wit-Russische autoriteiten.

Om nu terug te komen op de recente ontwikkelingen in Wit-Rusland: er is een ander onderwerp dat ons na aan het hart ligt en waarmee veel vooruitgang is geboekt de laatste maanden. Dat is de opening van de delegatie van de Europese Commissie in Minsk, waartoe we het verzoek al meer dan twee jaar geleden hebben gedaan en die nu nadert. We hopen dat we de oprichtingsovereenkomst snel kunnen tekenen, zodat onze delegatie zonder vertraging geopend kan worden.

Door deze delegatie zullen we onze banden met het maatschappelijk middenveld in Wit-Rusland kunnen versterken en ook contacten kunnen leggen met de middelste bestuurslaag, die open zou kunnen staan voor democratische veranderingen.

Zoals in uw resolutie onderstreept wordt, hebben we een aantal technische bijeenkomsten gehad met deskundigen uit Wit-Rusland over zaken die voor beide partijen interessant zijn, zoals energie, transport en het milieu. Ik wil echter herhalen dat de reikwijdte van deze bijeenkomsten beperkt blijft zolang de politieke situatie in Wit-Rusland niet verandert.

Wat betreft de steun van de Commissie aan het maatschappelijke middenveld in Wit-Rusland, de Commissie blijft zich daar meer dan ooit voor inzetten en het bijstandsplan voor 2008 richt zich vooral op de versteviging van het maatschappelijk middenveld en de onafhankelijke media in Wit-Rusland. De Commissie heeft bovendien duidelijk gemaakt dat de steun aan de Europese Universiteit voor menswetenschappen in ballingschap, gevestigd in Vilnius, zo lang als nodig is zal blijven bestaan. Ik zal ook de boodschap met betrekking tot de Vrije Universiteit doorgeven aan mijn college Figeľ. Ik vind dit een heel interessant en goed idee.

Een paar andere opmerkingen voor de heer Pinior en mevrouw Schroedter. Het openen van onderhandelingen over visumvereenvoudiging en overname is een van de elementen die overwogen zullen worden in het geval van een werkelijke doorbraak in de relatie. Volgens het EU-beleid kan visumversoepeling alleen overwogen worden in de context van het overnamebeleid van de Europese Commissie als onderdeel van een reëel partnerschap in het kader van de externe betrekkingen.

Dit is aan Wit-Rusland uitgelegd in de mondelinge verklaring van de Commissie verzonden op 8 mei. De bereidheid van de Europese Unie om deze onderhandelingen te beginnen met buurlanden die een actieplan hebben vastgesteld, is ook opnieuw bevestigd via de mededeling van de Commissie over dit onderwerp van december 2006. In het geval van Wit-Rusland wordt niet aan deze voorwaarden voldaan.

Wat betreft het door de heer Bielan aangesneden onderwerp, opdrachten worden ten behoeve van transparante en eerlijke concurrentie pas na strenge aanbestedingsprocedures door de Commissie verleend. Dat betekent dat de Commissie geen radio- en tv-stations steunt, maar alleen specifieke programma’s. In het regionale informatie- en communicatieprogramma van ENPI wordt voor een bedrag van EUR 7 miljoen steun voor media-activiteiten afgesproken voor zeven landen gedurende drie jaar. De aanbestedingsprocedure loopt en media in zowel de Europese Unie als de partnerlanden kunnen inschrijven voor opdrachten.

 
  
MPphoto
 
 

  Voorzitter . Het debat is gesloten.

De stemming vindt plaats aan het eind van de debatten.

Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. (PL) Als medeauteur van de resolutie van het Europees Parlement over Wit-Rusland wil ik graag aandacht vragen voor de staat van de democratie, het respect voor mensenrechten en de situatie van de inwoners van Wit-Rusland in het algemeen. Wit-Rusland is niet alleen een naaste buur van de Unie en betrokken bij het Europees nabuurschapsbeleid, maar ook een naaste buur van mijn land, Polen. Wij delen een grens.

Dat is waarschijnlijk de beste verklaring voor het feit dat in mijn werk hier in het Europees Parlement de vervulling van de werkelijke hoop en verwachtingen van gewone mensen in dat land zo belangrijk voor mij is. Je kunt immers niet onverschillig blijven tegenover datgene wat je vlak over de grens ziet gebeuren: beperkingen aan en overheidsdruk op NGO’s, intimidatie, en vervolging en gevangenneming van mensen die actief zijn voor de democratische oppositie, zoals leiders van de jeugdbewegingen die bekend staan onder de naam Wit-Russisch Volksfront en Jong Front.

Daarom moet er snel een echte dialoog gestart worden tussen de regering van Wit-Rusland en de Europese Unie. Het is niet alleen het recht van de Unie maar ook haar plicht om van de regering van Wit-Rusland de vrijlating van alle politieke gevangenen te eisen, garanties voor de vrijheid van de media, onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, en ook respect voor democratische waarden en voor de grondrechten van het volk van Wit-Rusland. Er moet prioriteit gegeven worden aan de afschaffing van de doodstraf.

Van zijn kant heeft het Europees Parlement stappen gezet om het voor Wit-Russische onderdanen gemakkelijker te maken EU-gebied binnen te komen en daar een tijd te verblijven. De verlaging of zelfs de volledige afschaffing van visumkosten wordt op het moment in overweging genomen. Dat is de enige manier om te voorkomen dat Wit-Rusland en zijn onderdanen nog meer geïsoleerd worden.

 
  

(1) Zie notulen.


9.3. Noord-Kivu (Democratische Republiek Congo) (stemming)
MPphoto
 
 

  Voorzitter .Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties inzake Noord-Kivu (Democratische Republiek Congo)(1).

 
  
MPphoto
 
 

  Erik Meijer, auteur. – (NL) Mijnheer de Voorzitter, terecht is er in dit Parlement veel aandacht voor wat er gebeurt in de voormalige Belgische kolonie Congo en in het bijzonder voor de voortdurende gevechten, verdrijvingen, verkrachtingen en massamoorden in het oosten van dat enorme land. Die gruwelen hebben voor een deel te maken met conflicten in de aangrenzende staten Rwanda, Burundi en Uganda. Internationaal erkende staatsgrenzen zijn van weinig betekenis voor groepen mensen die als gevolg van verdrijving of gebrek aan bestaansbronnen steeds een nieuw woongebied moeten zoeken. In dit gebied is alles in beweging en het gaat erom dat die beweging zo weinig mogelijk geweld en andere gruwelen oproept. Krijgsheren die aanzien, macht en rijkdom verwerven door het in stand houden van conflicten, vergroten de reeds bestaande problemen en maken ze nog moeilijker oplosbaar.

Zeer recent, op 17 januari, hebben wij hier de toestand in Congo besproken en een resolutie aangenomen, waarin de wens staat dat alle gruwelen ophouden. Ik vrees dat we over dit onderwerp nog vele resoluties kunnen aannemen zonder dat een oplossing naderbij komt. Wie de verwachting had dat de verkiezingen van vorig jaar de problemen in Congo zouden kunnen oplossen, is bedrogen uitgekomen. De zittende president, Kabila, heeft gewonnen maar hij vertegenwoordigt andere standpunten dan de beweging waaruit hij is voortgekomen en de uitkomsten van zowel de presidentsverkiezingen als de parlementsverkiezingen waren voor de oppositie omstreden.

De vraag is of zo'n groot land met slechte verkeersverbindingen en een zeer grote verscheidenheid aan volkeren wel in staat is om te functioneren op een wijze die gesteund wordt door alle bevolkingsgroepen en alle uiteenlopende politieke krachten. Nu dit niet lijkt te lukken wordt Congo een gebied waar levensbedreigende ziekten vrij spel hebben, roofbouw op natuur en landschap plaatsvindt en de mensen volkomen rechteloos blijven. De vraag is of de wapenstilstand van 23 januari voor Noord- en Zuid-Kivu, die uitgaat van ontwapening van de strijdende groepen en terugkeer van vluchtelingen naar hun woonplaatsen, uitvoerbaar is en of het optreden van de Verenigde Naties ter plekke daartoe kan bijdragen. Dat lukt niet door partij te kiezen in conflicten maar mogelijk wel door de strijdende partijen ertoe te overtuigen bijvoorbeeld af te zien van seksueel geweld en artsen toe te laten.

 
  
MPphoto
 
 

  Alain Hutchinson, auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is niet mijn bedoeling de situatie in de Democratische Republiek Congo als geheel te bespreken, maar vooral het noordoostelijke deel en de regio Kivu, waar al jaren een vuile oorlog woedt die de laatste maanden zelfs nog in intensiteit is toegenomen.

Men zou kunnen zeggen dat alle oorlogen vuil zijn, maar deze is nog veel vuiler. Deze oorlog heeft honderdduizenden slachtoffers, doden en vluchtelingen opgeleverd en blijft dat doen, maar honderden en duizenden vrouwen, kleine meisjes en grootmoeders hebben ook geleden onder wat nu ‘seksueel geweld’ genoemd wordt. Het is echter meer dan dat; het is het gebruik van verkrachting als een echt oorlogswapen, dat wordt gebruikt temidden van een bepaalde mate van onverschilligheid van de publieke opinie en de internationale gemeenschap, meer specifiek de Europese publieke opinie.

Deze gemene oorlog woedt al twee jaar tussen rivaliserende facties, namelijk het opstandelingenleger geleid door Laurent Nkunda, een dissidente Congolese generaal, de vroegere plegers van de genocide in Rwanda, die geïmporteerd zijn na het eind van de campagne in 1994, en, helaas ook, bepaalde elementen van het onlangs ontmantelde Congolese leger. Genoeg is genoeg. Gelukkig is er onlangs een vredesconferentie gehouden, die bijgewoond werd door alle betrokken facties en tot een staakt-het-vuren heeft geleid. Helaas, mijnheer de Voorzitter, is dit staakt-het-vuren zeer breekbaar en loopt de spanning alweer op.

Daarom stellen we voor de volgende twee prioriteiten te stellen. Onze eerste zorg is bescherming van de burgers, dus we willen middelen beschikbaar stellen voor de MONUC-missie ter plaatse om hen te verdedigen. Overeenkomstig hoofdstuk VII van het VN-Handvest kan MONUC wapens gebruiken voor deze missie, want de slachtpartijen moeten gewoon ophouden. De tweede prioriteit is steun aan de vredesinspanningen daar, want de oplossing voor het probleem in het gebied van de Grote Meren is een politieke oplossing, waarbij alle partijen betrokken zijn, inclusief Rwanda, dat zijn toezeggingen moet waarmaken om zijn onderdanen die in Kivu opereren, te repatriëren.

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Bielan, auteur (PL) Mijnheer de Voorzitter, sinds het eind van de Tweede Wereldoorlog is geen enkele conflict zo wreed en barbaars geweest als dat in de Congo. Het gewapende conflict in de provincie Noord-Kivu duurt reeds tien jaar, met wisselende intensiteit. Het heeft meer dan vijf miljoen slachtoffers gekost. Elke dag vallen er als gevolg van de gevechten ongeveer 1500 slachtoffers.

Massamoorden, verkrachting van jonge meisjes en moeders en gedwongen recrutering van burgers en kinderen door de gewapende troepen zijn aan de orde van de dag. Ook vele andere ernstige schendingen van de mensenrechten zijn de afgelopen maanden in het oosten van de Democratische Republiek Congo voorgevallen. Die schendingen worden gepleegd door de opstandelingentroepen die loyaal zijn aan Laurent Nkunda, door de strijders van de democratische troepen die proberen Rwanda te bevrijden, en door het Congolese leger zelf. In het oostelijk deel van Congo zijn onmiddellijk medische hulp en voedselvoorraden nodig, omdat de meeste humanitaire organisaties hun activiteiten hebben moeten opschorten als gevolg van de recente gebeurtenissen.

Ik roep de Raad en de Europese Commissie daarom op crisisfinanciering beschikbaar te stellen met het oog op de ongewoon ernstige humanitaire situatie in deze streek.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt, auteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, iedereen die het gebied van de Grote Meren in Oost-Afrika wel eens vanuit de lucht heeft gezien, zou kunnen denken dat het een paradijs is. In werkelijkheid is het vaak eerder de hel op aarde. Enerzijds is het een streek met fantastisch natuurschoon en een overvloed aan natuurlijke rijkdommen, anderzijds wordt er afschuwelijk geleden. Dit lijden ontstaat door natuurrampen, oorlog, verdrijving, hongersnood, ziekte, bloedbaden, massaverkrachtingen en conflicten tussen etnische groepen – erger dan bijna overal elders. Alleen al in Noord-Kivu zijn er 800 000 intern ontheemden.

Het is belangrijk ons te realiseren dat dit probleem van verdrijving aan beide kanten van de grens speelt. In Afrika ziet men een verschijnsel dat in deze vorm nergens anders voorkomt, namelijk dat mensen niet alleen van een bepaalde kant van de grens naar de andere kant verplaatst worden, maar dat ieder land mensen van zijn kant van de grens verbant naar het andere land, zodat er vluchtelingen en intern ontheemden zijn aan beide kanten. Als gevolg daarvan zijn de landen volledig instabiel. Daarom moeten we humanitaire bijstand verlenen en moeten we er in zeer groten getale aanwezig zijn om de mensen te helpen.

In wezen is dit echter alleen maar symptoombestrijding. Tenzij we een redelijk levensvatbare staat en rechtstaatstructuren kunnen opbouwen, houdt de ramp nooit op, hoe veel hulp we ook verlenen. Daarom is het zo belangrijk voor ons om een belangrijke rol te spelen, ook politiek. Het op 23 januari uitgeroepen staakt-het-vuren is enorm broos en bestaat eigenlijk alleen maar op papier. Het is daarom dringend nodig dat we alle partijen dwingen om om de tafel te gaan zitten en met elkaar te praten, maar dat betekent ook dat wij onze steen moeten bijdragen.

Het is te betreuren dat Europeanen vaak van deze rampen profiteren. Daarom is de oproep aan ons om certificaten van oorsprong voor bijvoorbeeld natuurlijke hulpbronnen serieuzer te nemen, gerechtvaardigd, want het zijn vaak Europeanen die het lijden van de mensen misbruiken om er zelf beter van te worden. We hebben hier ook een verantwoordelijkheid en we zouden ons niet tevreden moeten stellen met het houden van mooie toespraken en het aandragen van noodoplossingen.

 
  
MPphoto
 
 

  Raül Romeva i Rueda, auteur.(ES) Mijnheer de Voorzitter, we beleven vandaag een nieuwe aflevering van die tragische vervolgserie die zich afspeelt in de Democratische Republiek Congo.

In dit geval is de plaats van handeling Noord-Kivu, maar het gaat om dezelfde gebeurtenissen en slachtoffers als waarover verslag is gedaan in een spoedeisende resolutie in de vergaderperiode van januari.

Sinds 1998 zijn er bijna vijf en een half miljoen mensen omgekomen in de oorlog, en er sterven elke maand nog eens vijfenveertigduizend mensen als direct of indirect gevolg van de oorlog. Het komt erop neer dat er elke dag vijftienhonderd mensen sterven: met andere woorden, sinds we maandag zijn begonnen aan deze vergaderperiode, zijn er al zesduizend mensen gestorven in de Democratische Republiek Congo.

Bovendien is er de laatste maanden, in het bijzonder in het oosten van het land, een toename van moordpartijen, verkrachting van kleine meisjes en vrouwen en gedwongen rekrutering van meisjes en jongens. Zowel de rebellentroepen van Laurent Nkunda als de soldaten die vechten in de Democratische Strijdkrachten voor de Bevrijding van Rwanda zijn voor dit alles verantwoordelijk.

Wij moeten ook niet vergeten dat het MONUC-mandaat is gebaseerd op Hoofdstuk VII van het Handvest van de Verenigde Naties, welke het recht geeft alle noodzakelijke middelen aan te wenden om pogingen tot geweld die het leven of de integriteit van burgers in gevaar brengen of een bedreiging vormen voor het politieke proces, tegen te gaan.

Tot op heden is echter gebleken dat de aanwezigheid van de MONUC volstrekt onvoldoende is om een einde te maken aan deze barbaarse daden. Wij moeten daarom weer een beroep doen op de Veiligheidsraad om te reageren en alle beschikbare middelen aan te wenden om deze afslachtingen in te beperken.

Bovendien blijven, hoewel we ingenomen moeten zijn met de Conferentie van Goma die de weg naar politieke onderhandeling vrijmaakt, de overeenkomsten, met name de overeenkomsten inzake demobilisatie, tweeslachtig en is de toepassing ervan onduidelijk.

Ten slotte ligt hier nog een kans, zoals Bernd Posselt al heeft gezegd, om nogmaals te eisen dat controlemechanismen weer worden geactiveerd en ten uitvoer gebracht, zoals het Kimberleyproces voor oorsprongscertificaten van natuurlijke rijkdommen, voor diamanten ingevoerd door de EU.

 
  
MPphoto
 
 

  Tadeusz Zwiefka, namens de PPE-DE-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, Joseph Conrad verwees naar Congo als het hart der duisternis. Vanaf het begin van het bestaan van Congo, dat wil zeggen vanaf 1960, is het land het toneel geweest van afschuwelijke pogroms, moorden en burgeroorlogen. Als gevolg daarvan is Congo nooit in staat geweest op eigen benen te staan, ondanks dat het land is gezegend met overvloedige natuurlijke rijkdommen. Het conflict in het gebied is het wreedste en meest barbaarse dat heeft plaats gevonden sinds het einde van de Tweede Wereldoorlog. Helaas blijft het conflict bestaan en eist het elke maand het leven van bijna 50 000 mensen. De helft van de slachtoffers zijn kinderen jonger dan vijf jaar. De doortocht van de legers gaat gepaard met allerlei soorten misdaden tegen de burgerbevolking: verkrachtingen, plundering en moord. Daarom verwelkomen wij het resultaat van de vredesconferentie van Goma en verwachten er veel van. Het kan het einde betekenen van een gewapend conflict in de regio Kivu, maar of dat zo is, hangt ook deels van ons af.

Maar misschien blijkt het onmogelijk dit conflict op te lossen zonder de steun van de internationale gemeenschap en de buurlanden. Het is belangrijk dat de internationale steun niet beperkt blijft tot politieke verklaringen, maar dat deze zich eerst en vooral richt op het verschaffen van passende financiële, organisatorische en technische hulp.

 
  
MPphoto
 
 

  Karin Scheele, namens de PSE-Fractie. (DE) Mijnheer de Voorzitter, volgens de hulpinstanties is de situatie in Noord-Kivu in sommige opzichten nog slechter dan in Darfur. Noord-Kivu staat echter niet in het middelpunt van de belangstelling, en niemand in de internationale gemeenschap slaat acht op wat daar gebeurt. Sinds het officiële vredesakkoord van 2002, heeft de regering van Kabila getracht de regionale militie te integreren in een nationaal leger, tot dusver met weinig succes. De burgerbevolking is nog kwetsbaar voor de effecten van de gewapende conflicten. Artsen zonder Grenzen/Médecins Sans Frontières (MSF) benadrukt de problemen waarmee hulpverleners worden geconfronteerd als ze de burgerbevolking willen bereiken als gevolg van de voortgaande gevechten, en zegt dat ondervoeding een andere belangrijke bedreiging is voor de bevolking in Noord-Kivu.

Wij dringen er daarom bij de Raad en de Commissie op aan onmiddellijk hulp te verschaffen en zonder uitstel uitgebreide medische hulpprogramma’s op te zetten voor de burgerbevolking in het oostelijk deel van de Democratische Republiek Congo. Wij verzoeken de Raad en de Commissie ook dringend zeker te stellen dat de recente versterking van de VN-missie leidt tot substantiële verbeteringen in de veiligheid van de bevolking.

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de overeenkomst die is bereikt in Goma inzake de verbetering van veiligheid en ontwikkeling in Congo, worden de mensenrechten nog steeds geschonden in de provincie Kivu. Alleen al sinds het einde van 2006 werden driehonderdduizend mensen gedwongen hun huis te verlaten als gevolg van toenemend geweld. Het geweld treft in het bijzonder vrouwen en kinderen. Zij worden het slachtoffer van verkrachting of worden gedwongen zich aan te sluiten bij gewapende groepen. Tot op heden zijn zes miljoen mensen ontheemd, en zijn vijf miljoen mensen gestorven als gevolg van conflict en oorlog die door economische belangengroepen worden gevoed en gesteund door regeringen die erop gebrand zijn voordeel te halen uit de rijkdommen die daar aanwezig zijn.

Daarom is er meer nodig dan debatten en resoluties in het Europees Parlement en humanitaire hulp aan de inwoners van Congo. De roofzuchtige exploitatie van natuurlijke rijkdommen moet gestopt worden, evenals de speculatieve activiteiten van internationale bedrijven die zich verrijken ten koste van het leven en de gezondheid van de inwoners van het gebied.

 
  
MPphoto
 
 

  Koenraad Dillen (NI) . – (NL) Voorzitter, we weten dat onze woorden hier waarschijnlijk weinig zoden aan de dijk zullen zetten. We kunnen alleen maar hopen dat alle partijen zich blijvend zullen houden aan de afspraken die op de Goma-conferentie zijn gemaakt en dat er nu eindelijk een einde komt aan de waanzin die Noord-Kivu al veel te lang in zijn greep houdt. Volgens de VN zijn sinds het begin van de gevechten zo'n 800.000 mensen hun huizen ontvlucht. Duizenden en duizenden vrouwen en meisjes werden het slachtoffer van gruwelijke verkrachtingen, kinderen worden gedwongen mee te vechten.

Daarbij mogen we niet vergeten dat het zeker niet alleen de militieleden van Nkunda zijn die verantwoordelijk zijn voor de massale wreedheden. Nee, alle partijen, ook de regeringssoldaten hebben op systematische wijze misdaden tegen de mensheid begaan. In Noord-Kivu zijn er niet te veel good guys . Op termijn moeten zo veel mogelijk schuldigen daarom berecht worden. Zij moeten zich verantwoorden voor hun gruweldaden. Dit is niet alleen een verantwoordelijkheid voor het internationaal strafgerechtshof, het is in de eerste plaats een verantwoordelijkheid van de Congolese leiders en van Joseph Kabila.

 
  
MPphoto
 
 

  Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, zoals Bernd Posselt heeft gesteld, zijn grote gebieden van Congo een hel op aarde. Dit is verslechterd door bepaalde eenheden die niet allemaal Congolees zijn. Ik wil de aandacht vestigen op een situatie die ik zelf heb gezien, namelijk het grote aantal kinderen in het gebied dat wees is geworden als gevolg van het conflict. Volgens mij zouden de financiële middelen naar missionarissen moeten gaan om hen in staat te stellen voor deze kinderen te zorgen, met name voor de jongens, zodat ze niet bij de legers worden ingelijfd. Als de jongens eenmaal zijn ingelijfd, kunnen ze weinig anders meer dan schieten en verkrachten. Staat u mij toe om te herhalen, mevrouw de commissaris, dat financiering nodig is voor zorg en onderwijs voor deze ongelukkige mensen.

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Mevrouw de commissaris, ik doe een beroep op de Commissie hier in Straatsburg om nu financiële middelen vrij te maken die gereserveerd zijn voor crisissituaties en om onmiddellijk te beginnen met wederopbouwprojecten, in het bijzonder met een breed opgezet programma van algemene medische steun voor de burgers in Noord- Kivu.

De recente aardbeving heeft wat al een humanitaire ramp was nog erger gemaakt. Wij allen hier vragen de Commissie en de Raad ook om onmiddellijk een Afrika-brede coalitie te initiëren voor het vinden van een politieke oplossing voor het conflict.

 
  
MPphoto
 
 

  Meglena Kuneva, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie blijft zeer bezorgd omtrent de afschrikwekkende humanitaire situatie in de Kivu-provincies, en in het bijzonder in Noord-Kivu, waar het aantal intern verplaatste mensen – op het moment meer dan 800 000 alleen in Noord-Kivu – zoveel als verdubbeld is in de loop van 2007, waardoor de kwetsbaarheid van de bevolking die al zucht onder ontberingen, alarmerend wordt vergroot.

Tegelijkertijd zijn we ons bewust van, en veroordelen we de ernstige schendingen van de rechten van de mens – met inbegrip van rekrutering van kindsoldaten en algemeen verbreid seksueel geweld – die plaats vinden in het gebied.

Toch is het, in dit verband, belangrijk niet te vergeten dat de huidige kritieke situatie in Noord-Kivu, terwijl deze is verslechterd door de gevechten die plaats hebben gevonden in de tweede helft van 2007, een gevolg is van jaren van oorlog in de regio. De grondoorzaken van het Kivu conflict kunnen helemaal tot de Rwandese genocide worden teruggevoerd in het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw, terwijl we ook in gedachte moeten houden dat er verschillende locale componenten zijn – zoals onvoldoende politieke vertegenwoordiging van etnische minderheden, plundering van natuurlijke rijkdommen en kwesties van grondbezitstructuur – die significant bijdragen aan de instabiliteit en onveiligheid in het oosten van de Democratische Republiek Congo.

Daarom ziet de Commissie de recente Vredesconferentie van Goma en het daaropvolgend staakt-het-vuren als positieve stappen naar de oplossing van het voortdurende conflict in de oostelijke Democratische Republiek Congo. De Conferentie heeft de geloofwaardigheid van president Kabila hersteld na de nederlaag van het leger tegen de troepen van generaal Nkunda aan het einde van 2007, en heeft een inter-provinciaal dialoogproces op gang gebracht – iets waarvan de Commissie altijd voorstander is geweest.

Bovendien heeft de Conferentie van Goma, conform de toezeggingen die zijn gedaan door de Democratische Republiek Congo en Rwanda in hun Gezamenlijk Communiqué van Nairobi in November 2007, ook opnieuw de noodzaak benadrukt om het probleem van de ex-FAR als prioriteit aan te pakken. Tegelijkertijd werd duidelijk gemaakt dat het noodzakelijk is om de fundamentele oorzaken van het conflict aan te pakken, terwijl het gezag van de staat in het oosten wordt hersteld.

Dat gezegd hebbende, moet niet vergeten worden dat er niets definitief is opgelost in Goma of Nairobi. Het vinden van een permanente oplossing voor de fundamentele oorzaken van de Kivu crisis, en derhalve een duurzaam herstel van vrede in de regio, zal tijd vergen. In feite betekenen het Gezamenlijk Communiqué van Nairobi en de Conferentie van Goma, terwijl ze elkaar aanvullen, een bemoedigend begin – maar alleen een begin – van een moeilijk en langdurig proces.

De grootste uitdaging die nu voor ons ligt, is een effectieve tenuitvoerlegging van de toezeggingen van Nairobi en Goma. Men moet zeker stellen dat alle betreffende belanghebbenden bij hun toezeggingen blijven. De EU zal dit proces van nabij blijven volgen en er actief aan deelnemen.

In dit verband, is internationale actie bij de ondersteuning van de Congolezen zeer nodig. De Commissie is, samen met de lidstaten, bereid om een belangrijke rol te blijven spelen in de Kivu-provincies. Wij zijn van oudsher een van de belangrijkste donoren in het oosten, door middel van onze humanitaire hulp en onze rehabilitatie- en capaciteitsopbouw-programma’s. Wij zijn bereid om onze steun voor het gebied verder te vergroten, vooral door Europese initiatieven, evenals in nauwe samenwerking met de Verenigde Naties.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Het debat is gesloten.

 
  

(1)Zie notulen.


10. Stemmingen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. – Aan de orde zijn de stemmingen.

(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)

 

10.1. Oost-Timor (stemming)

10.2. Wit-Rusland (stemming)
  

Vóór de stemming over paragraaf 3

 
  
MPphoto
 
 

  José Ribeiro e Castro, auteur. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dit is alleen om de namen van de organisaties genoemd in paragraaf 3 te corrigeren. U hebt de namen op de stemmingslijsten, en daarom hoeven deze niet herhaald te worden.

 
  
  

(Het Parlement stemt in met indiening van het mondelinge amendement)

– Vóór paragraaf 1

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Gacek (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kom namens mijn fractie met een mondeling amendement op het voorgestelde amendement. Terwijl vrijheid van meningsuiting is vastgelegd in het non-paper van de Commissie, is het Internet helaas niet speciaal opgenomen of uitgesloten. Daarom vragen wij, teneinde feitelijk correct te zijn en alle vrijheden van meningsuiting in te sluiten, niet alleen op het Internet, of de zin ’op het Internet’ kan worden verwijderd uit het amendement.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondelinge amendement aan)

 

10.3. Noord-Kivu (Democratische Republiek Congo) (stemming)

11. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

12. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116): zie notulen

13. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen

14. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen

15. Onderbreking van de zitting
MPphoto
 
 

  De Voorzitter – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken en wens iedereen goede reis en wel thuis.

(De vergadering wordt om 16.25 uur gesloten)

 

BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden)
Vraag nr. 8 van Avril Doyle (H-1058/07)
 Betreft: Vrouwenrechten in Saoedi-Arabië
 

Heeft de Raad mededelingen ontvangen van het koninkrijk Saoedi-Arabië in antwoord op resolutie P6_TA(2007)0631 van het Europees Parlement van 13 december 2007 over de rechten van de vrouw in Saoedi-Arabië en, zo ja, welke? Is de Raad van oordeel dat deze antwoorden positief of bemoedigend zijn?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft geen mededeling ontvangen van de regering van Saoedi-Arabië als reactie op de resolutie van het Europees Parlement inzake de rechten van de vrouw in Saoedi-Arabië gedateerd 13 december 2007.

U zult er natuurlijk van op de hoogte zijn dat de vraag over de mensenrechten altijd wordt besproken op de jaarlijkse Gezamenlijke Raad/ ministeriële vergadering van de EU en de Samenwerkingsraad van de Arabische Golfstaten (GCC), waaronder Saoedi-Arabië. De specifieke vraag inzake de rechten van de vrouw wordt binnen dat kader besproken met de GCC.

Daarom verwacht de Raad dat het mogelijk is de bespreking van de rechten van de mens, met inbegrip van de rechten van de vrouw ter sprake te brengen op de volgende ministeriële vergadering van de EU/GCC die plaats zal vinden op 26 mei 2008. Op die vergadering zal de Raad het EU-standpunt inzake de rechten van de vrouw presenteren en het standpunt van zijn partners van de GCC aanhoren.

 

Vraag nr. 9 van David Martin (H-1060/07)
 Betreft: Conferentie van Bali
 

Hoe beoordeelt de Raad de resultaten van de conferentie van Bali?

 
 

Vraag nr. 10 van Dimitrios Papadimoulis (H-1070/07)
 Betreft: Evaluatie van de Conferentie van Bali
 

De 187 landen die hebben deelgenomen aan de Conferentie van de Verenigde Naties, hebben besloten onderhandelingen op te starten die in 2009 moeten leiden tot een nieuwe overeenkomst inzake klimaatverandering, maar daarbij zijn geen concrete doelstellingen vastgelegd.

Hoe evalueert de Raad de Conferentie van Bali, overwegende dat de staats- en regeringsleiders van de Europese Unie al in maart 2007 hebben ingestemd met een pakket van maatregelen-streefdoelen waarin het energiebeleid gekoppeld wordt aan de strijd tegen de klimaatverandering? Welke initiatieven zal hij nemen in het kader van de nieuwe "routekaart" voor de goedkeuring van concrete, bindende doelstellingen en het tijdschema om deze te bereiken in de context van de nieuwe overeenkomst inzake klimaatverandering? Op welke manier zal hij in die zin druk uitoefenen op de Verenigde Staten? Welk standpunt zal de Europese Unie innemen in de internationale bijeenkomst inzake klimaatverandering die de VS in 2008 in Hawaï organiseren?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het Bali-actieplan markeert het begin van een allesomvattend onderhandelingsproces dat zal worden afgesloten in december 2009 op de Conferentie van Kopenhagen, waarop het noodzakelijk zal zijn om te debatteren over, onder andere, de gezamenlijke visie op samenwerkingsactie, beperking van temperatuurstijging, aanpassing, technologie en financiële middelen op de lange termijn. Als u het mij toestaat, zal ik de onderdelen meer gedetailleerd uiteenzetten.

Het eerste onderdeel, dat wil zeggen de gezamenlijke visie op samenwerkingsactie op de lange termijn, met inbegrip van een wereldwijd doel voor uitstootverminderingen voor de lange termijn, is van essentieel belang in het sturen van toekomstige gezamenlijke inspanningen in de strijd tegen klimaatverandering.

Het tweede onderdeel, dat wil zeggen versterkte nationale en internationale beperkingsactie, is uiteengezet in een nauwkeurig geformuleerde tekst waarin de actie van de ontwikkelde landen en die van de ontwikkelingslanden met elkaar in evenwicht worden gebracht.

Het Bali-actieplan heeft ook de Verenigde Staten teruggebracht in het VN-proces. Bovendien heeft men de traditionele lijn die de Annex I partijen en de niet-Annex I partijen sinds 1972 heeft verdeeld, verlaten in de tekst van die resolutie. Een duidelijk onderscheid is ook aangebracht tussen de actie die moet worden ondernomen door de ontwikkelde landen en de actie die moet worden ondernomen door de ontwikkelingslanden, teneinde te voorkomen dat de ontwikkelde landen van deze gelegenheid gebruik maken om af te zien van hun gekwantificeerde emissiereductieverplichtingen.

Het derde onderdeel, dat wil zeggen versterkte actie inzake aanpassing, zal inhouden: internationale samenwerking om urgente uitvoering te ondersteunen van aanpassingsacties, risicomanagement en risicoverminderingsstrategieën, strategieën voor vermindering van rampen en een toename van economische spreiding.

Het vierde onderdeel omvat versterkte actie inzake technologische ontwikkeling en overdracht, teneinde actie voor beperking en aanpassing te ondersteunen, en het vijfde onderdeel heeft betrekking op versterkte actie ten aanzien van de voorziening in financiële middelen en investering, teneinde actie voor beperking en aanpassing en technologische samenwerking te ondersteunen.

De tekst van de resolutie bevat alle kwesties die de EU aan de orde heeft gesteld en doet op geen enkele wijze afbreuk aan de uiteindelijke uitkomst van de onderhandelingen daarover. Een uiteindelijke beoordeling van de Conferentie van Bali is alleen mogelijk in het licht van de tekst die wordt opgesteld op de Conferentie te Kopenhagen.

 

Vraag nr. 12 van Justas Vincas Paleckis (H-1065/07)
 Betreft: De toekomst van de Europese buitenlandse dienst
 

De Commissie en het Secretariaat-generaal van de Raad hebben nog niet duidelijk omschreven hoe de toekomstige Europese dienst voor extern optreden er zal uitzien. Aangezien deze dienst van primair belang is voor de diplomatieke diensten van de lidstaten en de EU-vertegenwoordigers, en van grote betekenis voor gewone burgers, is het belangrijk de hoofdsteden van de EU-landen hierover zo snel mogelijk en bij voorkeur vóór de goedkeuring van het Verdrag inlichtingen te verschaffen.

Hoe groot zal de Europese dienst voor extern optreden volgens de laatste plannen zijn en hoe zal hij functioneren? Wat zal er gebeuren met de bestaande buitenlandse dienst, die zich reeds bezighoudt met het buitenlandse beleid van de EU?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

In deze fase heeft de Raad geen standpunt inzake de toekomstige structuur of organisatie van de Europese dienst voor extern optreden. De Raad zal slechts een bestuurlijk besluit kunnen nemen inzake de toekomstige organisatie en het werk van de dienst op basis van een voorstel van de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid als het Verdrag van Lissabon in werking is getreden, dat wil zeggen na raadpleging van het Europees Parlement en het verkrijgen van goedkeuring van de Commissie.

Het voorbereidende werk met betrekking tot de Europese dienst voor extern optreden vormt een integraal onderdeel van het voorbereidingsproces voor het ten uitvoer leggen van het Verdrag van Lissabon. Zoals minister Rupel aan voorzitter Pöttering heeft meegedeeld in zijn brief van januari 2008, zal het Europees Parlement regelmatig worden geïnformeerd over het technische werk met betrekking tot de voorbereidingen voor de Europese dienst voor extern optreden.

 

Vraag nr. 13 van Sarah Ludford (H-1068/07)
 Betreft: EU aankomst/vertrek
 

Op het programma van de Commissie staat de indiening van een groenboek over een EU-stelsel van aankomst en vertrek en andere instrumenten van grensbeheer zoals de elektronische reismachtiging. Hoe functioneren deze projecten naar de mening van de Raad naast het visuminformatiesysteem (VIS) en het Schengeninformatiesysteem (SIS)?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Europese Raad en de Raad hebben herhaaldelijk een beroep gedaan op de Commissie om voorstellen op te stellen voor verbetering van de effectiviteit en verhoging van de interoperabiliteit en synergie tussen de Europese gegevensbanken.

De Europese Raad van 14 en 15 december 2006 heeft het belang van het gebruik van nieuwe technologieën voor verbetering van de grensbewaking benadrukt en heeft een beroep gedaan op de Commissie om de haalbaarheid van het introduceren van een gemeenschappelijk systeem voor aankomst en vertrek te bestuderen.

Op 13 februari 2008 heeft de Europese Commissie drie mededelingen gepresenteerd, met inbegrip van een mededeling over nieuwe instrumenten voor een strategie voor geïntegreerd Europees grensbeheer, die een geïntegreerd deel van het Europees grensbeheer van de toekomst kunnen vormen. De voorgestelde algemene automatische vastlegging van grensoverschrijdingen van alle onderdanen uit derde landen kan de VIS en SIS significant aanvullen.

Het Sloveense voorzitterschap zal een conferentie organiseren op ministerieel niveau, waarbij de ministers van Binnenlandse zaken voor de eerste keer zullen debatteren over deze mededelingen.

 

Vraag nr. 14 van Paulo Casaca (H-1073/07)
 Betreft: Uitwisseling van terroristen tegen gegijzelden
 

Volgens het weekblad "Der Spiegel" waren de Duitse autoriteiten in januari jl. van plan de Duitse gegijzelde Donald Klein, die door de Iraanse autoriteiten in 2005 gevangen was genomen, tegen diverse terroristen van de Iraanse satellietorganisatie van de Libanese Hezbollah, waaronder het brein van de terroristische operatie van het Iraanse regime waarbij vier leden van de oppositie in het restaurant Mykonos in Berlijn in 1992 werden doodgeschoten, uit te wisselen.

Er zij aan herinnerd dat het Federaal Tribunaal van Berlijn van mening was dat de geestelijk leider van Iran, Ali Khameini, en de voormalige president van dit land, Ali Hashemi-Rafsanjani, de opdrachtgevers van deze terroristische aanslag waren.

Onlangs is in de pers melding gemaakt van de vrijlating van deze moordenaars van Iraanse oppositieleden.

Natuurlijk ben ik volstrekt solidair met Donald Klein, maar toch ben ik van mening dat het ingaan op de eisen van de nummer één van het internationaal terrorisme ernstige gevolgen zal hebben voor alle Europese burgers, zowel in Duitsland als in andere lidstaten.

Vindt de Raad niet ook dat toegeven aan terrorisme, zoals blijkt uit deze onderhandelingen, voor alle Europese burgers een groter risico inhoudt om een doelwit te worden voor het terrorisme van het Iraanse regime?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft deze vraag niet in overweging genomen.

 

Vraag nr. 15 van Bernd Posselt (H-0001/08)
 Betreft: Transitvervoer door de Alpen
 

Welke mogelijkheden ziet de Raad om de verkeersverbindingen door de Alpen tussen Beieren, Oostenrijk, Italië en Slovenië te bevorderen en te vergemakkelijken zodat de economische uitwisseling wordt versterkt terwijl de ecologische normen gerespecteerd worden?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Wat betreft de mogelijkheden tot bevordering en ontwikkeling van de verkeersverbindingen door de Alpen, zoals de geachte afgevaardigde ongetwijfeld zal weten, en in overeenstemming met Beschikking nr. 884/2004/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 29 april 2004 houdende wijziging van Beschikking nr.1692/96/EG betreffende communautaire richtsnoeren voor de ontwikkeling van het trans-Europese vervoersnetwerk, zijn de prioriteiten van het trans-Europese vervoersnetwerk: het aanleggen en de verdere ontwikkeling van de sleutel- en tussenverbindingen die nodig zijn, onder andere, om de ontbrekende gedeelten van trajecten aan te leggen en de grote doorgaande routes te voltooien en natuurlijke hindernissen te overschrijden, en de integratie van veiligheids- en milieubelangen in het ontwerp en de uitvoering van het netwerk. Artikel 8 van de hiervoor genoemde beschikking verklaart voorts dat de lidstaten ook rekening moeten houden met de bescherming van het milieu in verband met het trans-Europese transportnetwerk.

Er moet melding worden gemaakt van de twee prioriteiten die zijn uiteengezet in Bijlage II van de hiervoor genoemde beschikking, namelijk de spoorwegverbinding Berlijn-Verona/Milaan-Bologna-Napels-Messina-Palermo en ‘prioritair project nr. 6’, de spoorwegverbinding Lyon-Turijn-Venetië-Ljubljana-Boedapest. Volgens het vorderingsverslag, opgesteld in juli 2007 door projectcoördinator Karel van Miert, hebben de werkzaamheden op de spoorwegverbinding Berlijn-Verona/Milaan-Bologna-Napels-Messina-Palermo snelle vordering gemaakt in het tweede jaar. Voorts hebben Oostenrijk en Italië een memorandum van overeenstemming ondertekend over de Brenner-tunnel. In december 2007 heeft de Commissie een besluit goedgekeurd inzake het verzoek om medefinanciering van de Brenner-tunnel.

’Het prioritaire project nr. 6’ – de spoorwegverbinding Lyon-Turijn-Venetië-Ljubljana-Boedapest – lost ook het probleem op van het doorkruisen van de Alpen, dat wil zeggen van west naar oost. Deze prioriteit omvat ook de Mont-Cenis-tunnel die al in aanbouw is. Dit is een grensoverschrijdend project van Italië en Frankrijk. In verband met dit project moet ook melding worden gemaakt van de Triest–Divača-verbinding waarvoor de Commissie in 2007 goedkeuring voor medefinanciering heeft verleend voor het opstellen van ontwerpdocumentatie en voorbereidend werk. Werkzaamheden voor dat project zijn gaande en een memorandum van overeenstemming tussen Italië en Slovenië betreffende dat gebied werd in juli 2007 ondertekend.

 

Vraag nr. 16 van Vural Öger (H-0005/08)
 Betreft: Sloveens voorzitterschap van de Raad - Zwaartepunt westelijke Balkan
 

Het Sloveense voorzitterschap van de Raad ziet de westelijke Balkan als een van de zwaartepunten van zijn programma. De EU biedt de landen van de westelijke Balkan reële toetredingsperspectieven, die zowel voor de Unie als voor de Balkanlanden veelvuldige politieke, economische en sociale mogelijkheden opent.

Acht de Raad de uitbreidingsstrategie voor de landen van de westelijke Balkan, die in feite berust op het huidige fasenmodel voor uitbreidingen (SAO - kandidaat-lidstaat - toetredingsonderhandelingen - toetreding), realistisch?

Aan de hand van welke criteria stelt de Raad vast dat landen met een geschiedenis van op etnische gronden gebaseerde burgeroorlog klaar zijn voor toetreding tot de EU?

Aan welk tijdschema denkt de Raad voor de afzonderlijke "ex-Joegoslavische" staten? Wanneer kunnen deze staten als voldoende stabiel worden beschouwd om toe te treden tot de EU?

Wat is het standpunt van de Raad over de stelling dat de EU het zich niet kan veroorloven etnische conflicten in de EU te importeren?

Wanneer kan ermee worden gerekend dat Montenegro de status van kandidaat-lidstaat wordt verleend? Wat zijn de voornaamste hindernissen op dat parcours?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het Sloveense voorzitterschap zal bijzondere aandacht schenken aan de westelijke Balkan. De stabiliteit van dat gebied is van cruciaal belang voor de veiligheid en voorspoed van de gehele EU. Er kan een aantal gebeurtenissen worden verwacht tijdens het overgangsproces in 2008: een evaluatie van de Agenda van Thessaloniki van 2003, afronding van het netwerk van stabilisatie- en associatieovereenkomsten en versterking van regionale samenwerking op verschillende gebieden. De Raad zal het vooruitzicht op het EU-lidmaatschap voor de westelijke Balkan blijven steunen en dit dichter bij de mensen uit de regio brengen (in de eerste plaats zal hij helpen bij de voorbereiding van het begin van een dialoog inzake liberalisatie van de visumregeling met de landen van de regio). Bovendien zal de instelling van de Regionale Samenwerkingsraad een verder belangrijk succes van regionale samenwerking zijn evenals een blijk van verbeterde zelfbeschikking van de regio. De Raad heeft het belang benadrukt van regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden en de noodzaak tot samenwerking tussen de buurlanden bij het zoeken naar wederzijds aanvaardbare oplossingen voor onopgeloste kwesties.

Bij het uitvoeren van een veelomvattend onderzoek van de westelijke Balkan, moet rekening worden gehouden met de aanzienlijke vooruitgang die is bereikt in de afgelopen jaren: grotere stabiliteit, democratische hervormingen, economische groei, verbeterde regionale samenwerking en vooruitgang bij het nader tot de EU komen als onderdeel van het stabilisatie- en associatieproces. Er blijven echter bepaalde significante uitdagingen: de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie, naleving van het internationaal recht (ICTY) en het vinden van een oplossing betreffende de kwestie van de status van Kosovo, waarvan de laatstgenoemde de belangrijkste is vanuit het oogpunt van stabiliteit in het gebied. Daarom is de status van Kosovo een hoofdprioriteit van het EU voorzitterschap. De Raad ziet het als een Europees probleem waarvoor een oplossing gevonden moet worden die zal bijdragen aan regionale stabiliteit en het vooruitzicht op EU-lidmaatschap voor de landen van de westelijke Balkan.

Op 17 februari 2008 heeft het parlement van Kosovo een motie aangenomen over de onafhankelijkheid van Kosovo. In de conclusies van de vergadering van februari verklaarde de Raad voor Algemene Zaken en Externe Betrekkingen dat de resolutie Kosovo bindt aan de grondbeginselen van democratie en gelijkheid van al zijn burgers, de bescherming van de Serviërs en andere minderheden, de bescherming van het culturele en religieuze erfgoed en internationale supervisie. De Raad was ingenomen met het feit dat de internationale gemeenschap haar aanwezigheid in Kosovo zal handhaven op basis van resolutie 1244 van de Veiligheidsraad van de VN. De Raad merkte op dat de lidstaten in overeenstemming met nationale rechtspraktijk en internationaal recht zullen beslissen over hun betrekkingen met Kosovo.

In de conclusies van de vergadering van februari herinnerde de Raad van Algemene Zaken en Externe Relaties aan de al lang bestaande betrokkenheid van de EU met de stabiliteit van de landen in de westelijke Balkan. De Raad herhaalde de bereidheid van de EU een leidende rol te spelen in de versterking van de stabiliteit in de regio, en herinnerde aan de toezeggingen van de Europese Unie die zijn opgenomen in de conclusies van de Europese Raad van 14 december 2007, evenals in de overeenkomst tot Gemeenschappelijk Optreden waarin een EVDB politie en rechtsstaatmissie wordt ingesteld en een speciale vertegenwoordiger van de EU in Kosovo wordt benoemd. De Europese Unie zal ook blijven samenwerken met de VN, KFOR, OVSE en andere internationale actoren teneinde stabiliteit in de regio te bewaren.

De Europese Raad bevestigde opnieuw zijn verbintenis om het vooruitzicht op EU-lidmaatschap voor de landen van de westelijke Balkan volledig en effectief te ondersteunen. Hij vroeg de Commissie om communautaire instrumenten te gebruiken om de economische en politieke ontwikkeling te bevorderen en om concrete maatregelen voor te stellen aan het ruimere gebied teneinde voort te gaan in die richting.

Het belangrijkste doel van het EU voorzitterschap ten aanzien van de opvolgerstaten van het voormalige Joegoslavië in de EU op weg naar de EU, is als volgt:

Servië: het EU voorzitterschap zal Servië aanmoedigen de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de snelle ondertekening van de SAA en om vooruitgang te boeken bij het verkrijgen van de kandidaat-lid status, en zal de Servische toenaderingen tot de EU steunen, de zichtbaarheid van de EU in Servië verbeteren en Servië aanmoedigen door te gaan met zijn succesvolle regionale samenwerking.

Bosnië en Herzegovina: het voorzitterschap zal de politieke actoren aanmoedigen de voorwaarden te scheppen die noodzakelijk zijn voor de vroegst mogelijke ondertekening van de SAA, het vooruitzicht van EU-lidmaatschap voor BiH bevorderen en de zichtbaarheid van de EU verbeteren. Hij zal de politieke dialoog en inspanningen voor opbouw van de overheidsinstellingen ondersteunen, teneinde door constitutionele en andere hervormingen te voorzien in functionele en doelmatige overheidsinstellingen die het land in staat zullen stellen het leven van zijn burgers te verbeteren. Hij zal ook de inspanningen van SVEU Miroslav Lajčák steunen en voortgaan met de voorbereidingen op de geplande overgang van het bureau van de Hoge Vertegenwoordiger (OHR) naar een versterkt SVEU-Bureau na beoordeling van de Vredesimplementatieraad (PIC), en zal de noodzakelijke voorwaarden scheppen.

De Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië: het voorzitterschap zal, in nauwe samenwerking met de Commissie, het verdiepen van de politieke dialoog en voortgezette uitvoering van de kaderovereenkomst van Ohrid steunen en versnelling van het hervormingsproces aanmoedigen om de noodzakelijke voorwaarden te scheppen voor de volgende fase van de integratie van het land in de EU. Het voorzitterschap is zich bewust van de naamskwestie en moedigt beide kanten aan zich in te spannen om door een opbouwende aanpak en onderhandelingen onder auspiciën van de VN, een wederzijds acceptabele oplossing te bereiken en zo bij te dragen aan regionale samenwerking en goede betrekkingen met de buurlanden.

Montenegro: net als alle landen van de westelijke Balkan is Montenegro een mogelijk kandidaatland voor het lidmaatschap van de Europese Unie. De voortgangssnelheid langs de weg naar de EU hangt af van de snelheid waarmee Montenegro de noodzakelijke hervormingen aanneemt en uitvoert. Wat betreft het ondertekenen van een stabilisatie- en associatieovereenkomst heeft Montenegro goede vooruitgang geboekt. Op het moment is het echter noodzakelijk om gericht te zijn op de tenuitvoerlegging van de SAA, het ontwikkelen en versterken van de nationale instellingen van Montenegro, het verder versterken van bestuurlijke capaciteit en de rechtsstaat, en het bevorderen van de strijd tegen georganiseerde misdaad en corruptie. Deze gebieden zijn van fundamenteel belang voor elk functionerend Europees land. De Raad zal Montenegro blijven steunen bij deze inspanningen.

 

Vraag nr. 17 van Brian Crowley (H-0007/08)
 Betreft: EU-steun voor Palestina
 

Kan de Raad een samenvatting geven van de huidige politieke toestand in Palestina?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het standpunt van de Raad is dat de ‘politieke toestand in Palestina’ waaraan de geachte afgevaardigde refereert in zijn vraag noodzakelijkerwijze het cultiveren vereist van de ontwikkeling van instellingen, behoorlijk bestuur, bijdragen van de burgermaatschappij, steun voor de groei van de Palestijnse economie, en de versterking van de rechtsstaat. Dit alles ter voorbereiding op de instelling van een onafhankelijke democratische en succesvolle Palestijnse staat op de Westoever en in Gaza, waardoor alle Palestijnen verenigd zullen worden en in vrede en veiligheid zullen samenleven met Israël en de buurlanden.

De EU is daarom ingenomen met de resultaten van de internationale donorconferentie voor de Palestijnse staat afgelopen december, waarbij meer dan 7,4 mld USD werd beloofd voor de ondersteuning van de ontwikkeling van effectieve, democratische instellingen en een succesvolle economie voor een toekomstige Palestijnse staat overeenkomstig het hervormings- en ontwikkelingsplan gepresenteerd door minister-president Fayad. De EU blijft vastbesloten om aanzienlijk bij te dragen aan deze inspanningen in overeenstemming met haar actiestrategie: “State-building for Peace in the Middle East”, die het ruimere gebied van haar hulpoperaties omvat. Het financiële mechanisme Pegase, dat steun zal bieden aan het Palestijnse volk, werd ook recentelijk opgezet.

De Raad uitte in zijn conclusies van 28 januari 2008 zijn diepe bezorgdheid over recente gebeurtenissen in Gaza en de ernstige rellen bij de grens tussen Gaza en Egypte. Hij veroordeelde het constante afschieten van raketten op Israëlisch grondgebied en alle andere activiteiten die tegen het internationaal recht indruisen en burgers in gevaar brengen. Terwijl de Raad het legitieme recht van Israël op zelfverdediging erkent, roept hij op tot een onmiddellijk einde aan alle geweldsdaden. Hij herhaalde zijn ernstige bezorgdheid over de humanitaire situatie in Gaza en riep op tot de voortdurende voorziening in essentiële goederen en diensten, met inbegrip van brandstof en elektriciteit. Hij herhaalde zijn beroep op alle partijen om met urgentie te werken aan de gecontroleerde heropening van de grensoverschrijdingen in en uit Gaza, zowel om humanitaire redenen als voor handelsstromen. In die context onderstreept de Raad zijn steun voor het voorstel van de Palestijnse autoriteit om de leiding te nemen over de grensoverschrijdingen, en ondersteunt de resolutie van de Arabische Liga in dat opzicht. De EU zal doorgaan met het verstrekken van humanitaire hulp aan de bevolking van Gaza en staat klaar om te helpen bij de economische rehabilitatie van Gaza. De Raad verklaarde dat de EU bereid is om de mogelijkheid te overwegen van hervatting van de waarnemingsmissie in Rafah onder de voorwaarden van de relevante internationale overeenkomsten die betrekking hebben op toegang en beweging, die in november 2005 werden gesloten.

 

Vraag nr. 19 van Sajjad Karim (H-0041/08)
 Betreft: Het rechtssysteem in Kosovo
 

Na het conflict van 1999 in Kosovo, dat toen nog een provincie was van de Federale Republiek Joegoslavië, stortten het strafrechtsysteem en het burgerlijk rechtssysteem er ineen. Het Internationaal Oorlogstribunaal voor het voormalige Joegoslavië had weliswaar rechterlijke bevoegdheid over Kosovo, maar het was duidelijk dat het slechts heel weinig rechtszaken zou kunnen behandelen. Daarom creëerde de VN een programma om het plaatselijke strafrechtsysteem te versterken met een beperkt aantal buitenlandse rechters en openbare aanklagers, het International Judges and Prosecutors Programme. Na ruim zeven jaar zijn de doelstellingen van dit programma jammer genoeg niet bereikt: plaatselijke rechters en openbare aanklagers zijn nog altijd onvoldoende getraind voor de internationale strafrechtspraak; de wetsherzieningen die noodzakelijk zijn om internationale strafzaken te kunnen behandelen, zijn nog steeds niet tot wet verheven; en voor de voltooiing van de reconstructie van het rechtssysteem, dat zo weer zou kunnen functioneren zonder onafgebroken internationale inbreng, is geen datum vastgelegd.

Welke stappen is de Raad van plan te ondernemen om ervoor te zorgen dat de aanwezigheid in Kosovo van internationale rechters en openbare aanklagers het Kosovaarse rechtssysteem de beloofde voordelen oplevert?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het rechtssysteem in Kosovo blijft achteruitgaan en de rechterlijke instanties vinden het moeilijk een gepaste dienst te verschaffen als het gaat om zowel strafrecht als burgerlijk recht. Plaatselijke rechters en openbare aanklagers zijn nog niet in staat om de meest gevoelige criminele en civiele zaken te behandelen, onder andere wegens veiligheidskwesties en druk van locale gemeenschappen en de meerderheidsbevolking. Op het moment worden deze zaken door internationale rechters en aanklagers behandeld met de Interim Missie van de Verenigde Naties (UNMIK) in Kosovo.

EULEX Kosovo(1) benadrukt de hoofdrol die haar rechters en aanklagers moeten spelen op een hoog niveau en ook in de verschillende deskundige rechtbanken en vanuit het bureau van de speciale aanklager in Kosovo.

Wat betreft zaken en klachten in eerste aanleg, zullen de zaken op een transparante manier worden toegewezen aan rechters en openbare aanklagers van de EVDB-missie en hun collega’s op plaatselijk niveau, waarbij vooraf bepaalde objectieve criteria worden gehanteerd. De EVDB rechters en openbare aanklagers zullen ook binnen het kader van het Hooggerechtshof en het openbaar minsterie opereren.

 
 

(1) Gemeenschappelijk Optreden 2008/124/GBVB, PB L 42 van 16.2.2008, blz. 92.

 

Vraag nr. 20 van Eoin Ryan (H-0011/08)
 Betreft: Sri Lanka
 

Kan de Raad een verklaring over de huidige politieke toestand op Sri Lanka afleggen, en meer in het bijzonder over de pogingen om er vrede te laten heersen?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad is nog steeds met grote zorg vervuld over de situatie in Sri Lanka, zoals blijkt uit de EU-verklaring van 8 januari 2008:

De EU betreurt ten zeerste de beslissing van de regering van Sri Lanka om het staakt-het-vuren-akkoord, dat in 2002 is gesloten met de Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam (LTTE), in te trekken. Deze beslissing en de huidige militaire campagne verslechteren de toch al moeilijke situatie van het land nog meer, met inbegrip van de humanitaire en mensenrechten situatie. Zonder het staakt-het-vuren-akkoord worden de vooruitzichten op onderhandelingen over een duurzame, vreedzame oplossing voor het conflict in Sri Lanka verder verminderd. De EU betreurt in het bijzonder dat het werk van de Sri Lanka Monitoring Mission (SLMM) zal worden stopgezet.

De EU is op dezelfde wijze bezorgd over de LTTE-terreurdaden in de afgelopen maanden en verklaringen die verder geweld van hun kant beloven. De EU verzoekt beide partijen dringend een einde te maken aan alle vijandelijkheden en verdere escalatie te voorkomen.

De EU doet een beroep op de regering van Sri Lanka om met een degelijk delegeringsaanbod te komen, waaromheen zo snel mogelijk onderhandelingen kunnen beginnen. Voor een regeling die kan dienen als haalbare basis voor onderhandelingen moet zij verder gaan dan aanbiedingen uit het verleden, en de EU spoort beide partijen aan om naar een oplossing toe te werken die een vreedzame en duurzame oplossing voor het conflict zal brengen.

De EU onderzoekt momenteel een voorstel voor een politieke oplossing voor het conflict op het eiland, die het All Party Representative Committee (APRC) aan president Rajapakse heeft overhandigd.

Het is duidelijk dat de situatie in Sri Lanka nog niet is gestabiliseerd. De Raad heeft daarom besloten een diplomatieke missie te sturen om de ontwikkeling van de gebeurtenissen te bestuderen en namens de EU bezorgdheid te uiten.

 

Vraag nr. 21 van Søren Bo Søndergaard (H-0017/08)
 Betreft: Geconsolideerde uitgave van het Verdrag van Lissabon
 

Kan de Raad meedelen waar men een volledige, officieel geconsolideerde uitgave van het Verdrag van Lissabon kan vinden, zoals in december 2007 in Lissabon aangenomen door de staatshoofden en regeringsleiders? Als er nog geen volledige, officieel geconsolideerde uitgave bestaat, wanneer wordt dan verwacht dat deze wordt gepubliceerd?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Zoals de heer Søndergaard zal weten, is het Verdrag van Lissabon dat op 13 december 2007 door de staatshoofden of regeringsleiders is ondertekend, een verdrag tot wijziging van het Verdrag betreffende de Europese Unie en het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. De tekst van het Verdrag van Lissabon is gepubliceerd in Publicatieblad C 306 van 17 december 2007. Een geconsolideerde uitgave van de verdragen geamendeerd door het Verdrag van Lissabon is nog niet beschikbaar.

In overeenstemming echter met de praktijk aangaande vorige amendementen (Maastricht, Amsterdam en Nice) zal naar alle waarschijnlijkheid in de volgende maanden een geconsolideerde versie van de verdragen die zijn geamendeerd door het Verdrag van Lissabon, in het Publicatieblad van de Europese Unie worden gepubliceerd in alle officiële talen van de Europese Unie.

 

Vraag nr. 22 van Mikel Irujo Amezaga (H-0023/08)
 Betreft: Regionale belastingen
 

De Baskische autonome gemeenschap en de statutaire gemeenschap Navarra hebben een belastingsregeling die van die van de Spaanse staat verschilt. De regelgevers in die belastingstelsels zijn in het Baskenland de Economische Raad en in Navarra de Economische Conventie. Hoewel het om belastingstelsels gaat die onafhankelijk van het Spaans stelsel zijn, erkennen noch de vroegere verdragen noch het verdrag van Lissabon ook maar enige bevoegdheid van de Baskische en Navarrese regering in het Europees fiscaal beleid. Daarmee wordt het de autonome instanties moeilijk gemaakt om hun belastingstelsel in Europa te verdedigen.

De Spaanse staat is niet de enige lidstaat van de Europese Unie die verschillende belastingstelsels kent. En het probleem dat het Baskenland en Navarra hebben wanneer ze hun belastingstelsel moeten verdedigen, doet zich telkens opnieuw voor.

Denkt de Raad eraan om aanzetten tot het erkennen van de fiscale bevoegdheden van de beide regio's te geven?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Krachtens het bestaande Gemeenschapsrecht, valt de heffing van belastingen niet binnen de bevoegdheid van de EU en valt in alle gevallen binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten. Bovendien zijn alleen de lidstaten in staat te beslissen over binnenlandse toekenning van belastingbevoegdheden aan de verschillende territoriale en/of regionale subeenheden in een land. De Gemeenschapswetgeving speelt geen rol in dergelijke beslissingen. De betreffende lidstaten kunnen hoogstens verzoeken om de specifieke kenmerken van nationale systemen in aanmerking te nemen wanneer wetgeving wordt geamendeerd om de belastingwetgeving van de lidstaten te harmoniseren.

Het Hof van Justitie van de Europese gemeenschappen heeft consistent aangehouden dat de lidstaten bevoegdheid hebben op het gebied van belasting maar dat ze die bevoegdheid moeten uitoefenen in overeenstemming met het Gemeenschapsrecht. Daarom kan nationale wetgeving niet onverenigbaar zijn met harmonisatiemaatregelen, waar die zijn aangenomen. Bovendien moeten nationale belastingbevoegdheden worden uitgeoefend binnen de grenzen van het Verdrag, waardoor ze geen verboden staatshulp of een verboden beperking kunnen vormen inzake vrije beweging. Het is echter niet de Raad maar de Europese Commissie en de rechtbanken die vaststellen of nationale belastingmaatregelen wel of niet in overeenstemming zijn met het Gemeenschapsrecht.

 

Vraag nr. 23 van Ivo Belet (H-0024/08)
 Betreft: Bouw coffeeshops aan de Belgische grens
 

Kaderbesluit 2004/757/JBZ(1)betreffende de vaststelling van minimumvoorschriften met betrekking tot de bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel voorziet dat lidstaten uiterlijk op 12 mei 2006 aan de Raad en de Commissie moeten meedelen hoe zij hun verplichtingen voortvloeiende uit dit kaderbesluit in hun interne recht hebben omgezet.

Kan de Raad meedelen op welke manier Nederland aan haar verplichtingen tegemoetkomt? Hoe kan het geven van een vergunning door de gemeente Maastricht voor de bouw van een groots project voor de verkoop van drugs pal op de grens met België, in overeenstemming gebracht worden met deze verplichtingen?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De raad beantwoordt de vraag inzake de doeltreffendheid van de tenuitvoerlegging van Kaderbesluit 2004/757/JBZ als volgt:

Kaderbesluit 2004/757/JBZ(2) van 25 oktober 2004 legt minimumvoorschriften vast betreffende bestanddelen van strafbare feiten en met betrekking tot straffen op het gebied van illegale drugshandel.

Krachtens artikel 9 van het kaderbesluit moeten de lidstaten de noodzakelijke maatregelen treffen om op 12 mei 2006 te voldoen aan de bepalingen van dit kaderbesluit en aan het secretariaat-generaal van de Raad en de Commissie de tekst doorgeven van de voorschriften, waarmee zij hun verplichtingen uit hoofde van dit kaderbesluit in hun interne recht omzetten.

In een brief van 4 september 2006 heeft Nederland de Raad geïnformeerd over de uitvoering van het kaderbesluit in zijn nationale wet en heeft de tekst van de voorschriften waarmee hij de relevante verplichtingen in zijn interne recht omzet, ook ingewilligd. Deze voorschriften zijn op 1 juli 2006 van kracht geworden.

Met betrekking tot de vraag hoe een afzonderlijke lidstaat zijn verplichtingen nakomt krachtens het kaderbesluit, moet in gedachte worden gehouden dat krachtens artikel 9 de Commissie op 12 mei 2009 een verslag aan het Europese Parlement en de Raad moet voorleggen inzake de effectiviteit van de uitvoering van het kaderbesluit, met inbegrip van de gevolgen ervan op de justitiële samenwerking inzake illegale drugshandel. Op basis van dit verslag beoordeelt de Raad of de lidstaten de nodige maatregelen hebben getroffen om aan dit kaderbesluit te voldoen.

 
 

(1) PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8.
(2) PB L 335 van 11.11.2004, blz. 8.

 

Vraag nr. 24 van Johan Van Hecke (H-0028/08)
 Betreft: Het vluchtelingenprobleem in Azerbeijan
 

Azerbeidzjan heeft een enorm hoog aantal vluchtelingen in verhouding met het aantal inwoners: ongeveer 1 op de 7 Azeri is een vluchteling. 4 procent van de wereldpopulatie vluchtelingen bevindt zich in Azerbeidjan. Het probleem van de "internally displaced persons (IDPs)" in Azerbeidzjan is bovendien al 14 jaar oud. Veel kinderen kennen niet anders dan het leven van een vluchteling, leven in onmenselijke omstandigheden en gaan niet naar school. De enorme kampen waarin ze leven, zijn broeihaarden van sociale onrust, epidemieën en criminaliteit. De overheid blijft in gebreke bij het aanpakken van dit probleem. De meeste 'internally displaced people' worden aan hun lot overgelaten en hebben geen menswaardig onderdak, voeding, sanitair of medische hulp.

Azerbeidzjan stelt zich kandidaat om de Olympische Spelen te organiseren in 2016. Zal de EU druk uitoefenen op Azerbeidzjan om het probleem van de vluchtelingen aan te pakken en de mensenrechten in het algemeen beter te respecteren? In Azerbeidjan zijn geen democratische verkiezingen, beperkte mediarechten, straffeloosheid, en corruptie. Zal de EU zich eventueel tegen de kandidatuur voor het organiseren van de Spelen verzetten? Aanvankelijk werd gehoopt dat de organisatie van de Olympische Spelen China ertoe zou brengen de mensenrechten beter te respecteren, maar intussen lijkt die hoop ijdel.

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad hecht groot belang aan het vluchtelingenprobleem en ook aan verkiezingen, mensenrechten en mediavrijheid in Azerbeidzjan en schenkt daarom speciale aandacht aan deze kwesties. Deze kwesties betreffen fundamentele Europese waarden die Azerbeidzjan heeft erkend door zijn lidmaatschap van de Raad van Europa en de OVSE en zijn betrokkenheid in het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB).

De Europese Unie ondersteunt de Azeri vluchtelingen en “internally displaced persons” krachtig en hoopt dat zij in staat zullen zijn zo snel mogelijk naar huis terug te keren als een algeheel vredesakkoord is bereikt. Bovendien benadrukt de EU regelmatig dat zij bereid is financiële steun te verschaffen voor de wederopbouw/herstel van Nagorno-Karabakh en de aangrenzende bezette gebieden wanneer een vredesakkoord is bereikt. Dit zou de terugkeer van vluchtelingen en binnenlands ontheemden mogelijk maken.

De Raad heeft herhaaldelijk – in het bijzonder in de verklaring van het EU voorzitterschap bij de parlementaire verkiezingen op 7 november 2005 in Azerbeidzjan – uiting gegeven aan zijn teleurstelling bij de beoordeling van het Bureau voor democratische instellingen en mensenrechten (ODIHR) dat, ondanks enige vooruitgang vergeleken met voorgaande verkiezingen, de parlementaire verkiezingen van 6 november 2005 niet voldeden aan veel OVSE-verplichtingen en verplichtingen van de Raad van Europa en normen betreffende democratische verkiezingen. De Europese Unie moedigt Azerbeidzjan nu aan zijn inspanningen om democratie in te stellen te vergroten, verband houdend met het feit dat de presidentiële verkiezingen in oktober 2008 plaats zullen hebben.

In de afgelopen maanden heeft de EU herhaaldelijk haar bezorgdheid geuit over de verslechtering van de situatie in het land met betrekking tot mensenrechten en fundamentele vrijheden. Deze ontwikkelingen moeten in de aanloop naar de presidentiële verkiezingen nauwkeurig in de gaten gehouden worden.

Peter Semneby (SVEU) en de persoonlijke vertegenwoordiger van de SG/HV voor de mensenrechten, Riina Kionka, hebben in juli 2007 Baku bezocht om verdere dialoog in de media aan te moedigen.

Een verklaring over de veroordeling van Eynulla Fatullayev in Azerbeidzjan werd op 8 november 2007 namens de Europese Unie gepubliceerd.

Op 8 januari 2008 heeft de Europese Unie haar blijdschap betoond over de gratieverlening van president Aliyev aan 119 gevangenen, onder wie verschillende gevangengenomen journalisten, en haar geloof betuigd dat de gratieverlening van de president een positieve stap is naar het voldoen van Azerbeidzjan aan de internationale en Europese verplichtingen ten aanzien van de persvrijheid. Desalniettemin blijft de EU bezorgd omdat drie journalisten (Mirza Sakit Zahidov, Ganimat Zahid en Eynulla Fatullayev) nog steeds in de gevangenis zitten. Zij heeft een beroep gedaan op de autoriteiten van Azerbeidzjan om hen vrij te laten of gratie te verlenen bij de eerstvolgende gelegenheid. Bovendien steunt zij de invoering van een moratorium op smaadprocessen.

Bovendien zal de EU – ook binnen het kader van samenwerking met de OVSE en de Raad van Europa – voortgaan om elke gelegenheid aan te grijpen om haar bezorgdheid te uiten over het vluchtelingenprobleem, de verkiezingen, mensenrechten en mediavrijheid in Azerbeidzjan. Zij heeft dat al gedaan op vergaderingen van het Samenwerkingscomité EU-Azerbeidzjan (op 28 september 2007 in Baku) en de Samenwerkingsraad EU-Azerbeidzjan (op 16 oktober 2007 in Luxemburg).

De speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor de zuidelijke Kaukasus, ambassadeur Peter Semneby, helpt Azerbeidzjan ook met het uitvoeren van politieke en economische hervormingen, in het bijzonder op het gebied van de rechtsstaat, democratisering, mensenrechten, behoorlijk bestuur, ontwikkeling en armoedebestrijding. Tijdens zijn bezoeken aan Azerbeidzjan ontmoet ambassadeur Semneby ook leden van de oppositiepartijen in dat land.

De Raad heeft daarom het plan om de ontwikkelingen in Azerbeidzjan in die opzichten zeer nauwgezet in de gaten te blijven houden en, waar nodig, ze te bespreken met de autoriteiten van Azerbeidzjan. Een dergelijke gelegenheid voor besprekingen met de Azerbeidzjaanse autoriteiten deed zich voor op 4 februari 2008 door het bezoek van de EU Trojka ministers van Buitenlandse zaken aan Baku.

 

Vraag nr. 25 van Proinsias De Rossa (H-0029/08)
 Betreft: Uitzendkrachten
 

Welke stappen heeft het voorzitterschap van de Raad ondernomen om overeenstemming te bereiken over de ontwerprichtlijn inzake uitzendkrachten, door de Commissie voorgesteld in maart 2002 (COM(2002)0149 - COD/2002/0072), en goedgekeurd door het Europees Parlement op 21 november 2002?

Wat zijn de belangrijkste kwesties waarover wordt gesproken en wanneer verwacht de Raad in staat te zijn een gemeenschappelijk standpunt overeen te komen over dit voorstel?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De afgevaardigde vraagt welke stappen het Sloveense voorzitterschap neemt om overeenstemming te bereiken over de ontwerprichtlijn inzake uitzendkrachten. Het Sloveense voorzitterschap is bereid te blijven werken aan dit wetsvoorstel en bestudeert momenteel meer uitgebreide mogelijkheden voor vooruitgang, met betrekking tot de vergadering van de Raad van december.

De belangrijkste punten die door de Raad zijn besproken, waren:

- de herziening van de verboden en beperkingen inzake uitzendkrachten (Artikel 4) en

- de periode gedurende welke minder gunstige arbeidsvoorwaarden van toepassing kunnen zijn op uitzendkrachten dan op vaste werknemers van dezelfde onderneming (Artikel 5, lid 4).

Het Sloveense voorzitterschap is bereid het werk voort te zetten betreffende de ontwerprichtlijn inzake uitzendkrachten, maar is niet in een positie om te beoordelen wanneer een gemeenschappelijk standpunt wordt verwacht.

 

Vraag nr. 26 van Bill Newton Dunn (H-0031/08)
 Betreft: Gijzeling van privé-computers voor internationale cybermisdaad
 

In de Unie bestaat geen politie met grensoverschrijdende bevoegdheden. Is de Raad daarom van mening dat Europol (in navolging van de FBI in de VS) de verantwoordelijke instantie dient te zijn voor het waarschuwen van de burgers in de EU als hun computers worden gegijzeld door de georganiseerde misdaad om te dienen als slaven in een zogeheten botnet (robotnetwerk) voor het verspreiden van spamberichten, het stelen van identiteiten en het uitvoeren van een DoS-aanval (denial of service) op financiële en commerciële websites? Zo niet, wie dan wel?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

In zijn conclusies van november 2007 inzake cybermisdaad, heeft de Raad de noodzaak benadrukt tot verbetering van de coördinatie en de verdere verbetering van de uitvoering van alle beschikbare spelers en middelen zowel in lidstaten als in organen, zoals Europol en Eurojust en internationale lichamen als Interpol. De Raad benadrukt ook de noodzaak de werking van overeenkomsten voor samenwerking tussen autoriteiten in de verschillende landen in de praktijk te brengen en te beoordelen, met speciale verwijzing naar het 24/7 netwerk waarin is voorzien door kaderbesluit 2005/222/JBZ van 24 februari 2005, waarin samenwerking tussen autoriteiten van 24 uur gedurende zeven dagen per week wordt verzekerd, waardoor het reageren op cybermisdaad wordt versneld.

 

Vraag nr. 27 van Danutė Budreikaitė (H-0047/08)
 Betreft: Diagnose van kanker
 

Het succes van de bestrijding van een ziekte hangt vaak af van een vroege diagnose, en dit geldt in het bijzonder voor borstkanker. Moderne apparatuur, te weten een positronemissietomografie (PET)/computertomografie (CT), is van wezenlijk belang voor zo'n vroege diagnose, maar Litouwen heeft niet de beschikking over dergelijke apparatuur. Patiënten zijn gedwongen naar andere landen te reizen om onderzocht te worden, terwijl hun ziektekostenverzekeringen de gemaakte kosten niet vergoeden.

Kan de Raad de situatie met betrekking tot de diagnose van kanker in de EU schetsen, in het bijzonder in de nieuwe lidstaten? Welke good practices zijn op dit gebied vastgesteld? Welke matregelen kunnen genomen worden om dit probleem op te lossen?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad wil graag de afgevaardigde bedanken die belangstelling voor deze belangrijke zaak heeft geuit. Het verminderen van de last van kanker is een prioriteit van het Sloveense voorzitterschap inzake volksgezondheid. Op basis van debatten als onderdeel van de conferentie getiteld: “The Burden of Cancer – How Can It Be Reduced?” gehouden op 7 en 8 februari 2008 in Brdo (Slovenië) zal het voorzitterschap conclusies opstellen inzake kanker die de Raad op 10 juni 2008 zal aannemen.

Er bestaan al lang aanzienlijke ongelijkheden en verschillen op het gebied van kankersterfte, ziektecijfer en overlevingspercentage binnen en tussen de lidstaten. De oorzaken van deze verschillen zijn de uiteenlopende niveaus van dienstverlening wat betreft ziektepreventie, diagnosestelling, behandeling, revalidatie en palliatieve zorg. De Raad benadrukt daarom in zijn ontwerpconclusies de noodzaak om een totale kankerpreventie en controlestrategie aan te nemen die zal bijdragen aan het wegnemen van de verschillen in diagnosestelling, behandeling en zorg.

Hoewel benadrukt moet worden dat de organisatie van en voorziening in gezondheidsinstellingen en zorg, zoals die vereist zijn waar bijvoorbeeld kanker is ontdekt, binnen de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten valt, stelt het voorzitterschap in zijn ontwerpconclusies voor dat de Raad een beroep doet op de lidstaten om kankerpatiënten de best mogelijke zorg te geven. Dit is echter alleen mogelijk met de hulp van gekwalificeerd multidisciplinair personeel, de juiste instrumenten en faciliteiten en effectieve diagnosestelling en medicijnen.

De Europese Commissie heeft twee reeksen Europese richtsnoeren aangekondigd voor beste praktijk bij de screening en diagnose van borstkanker en baarmoederhalskanker (richtsnoeren inzake colorectale kanker moeten in 2009 zijn opgesteld). Deze richtsnoeren tonen de rol die de Europese Unie kan hebben – in samenwerking met nationale regeringen, beroepsorganisaties en de burgermaatschappij – bij het beschermen en verbeteren van de gezondheid van de Europese burgers.

 

Vraag nr. 28 van Marian Harkin (H-0058/08)
 Betreft: Vaccinatie tegen baarmoederhalskanker
 

Volgens het Internationaal Agentschap voor Kankeronderzoek (IARC) is baarmoederhalskanker de op een na meest voorkomende vorm van kanker onder vrouwen onder de 45 jaar in de wereld en volgens de Wereldgezondheidsorganisatie wordt in Europa jaarlijks ongeveer 60.000 maal de diagnose baarmoederhalskanker gesteld en overlijden naar schatting elk jaar 30.000 vrouwen aan deze ziekte. Baarmoederhalskanker vormt dan ook een zware last voor de volksgezondheid en is een psychologische en sociale belasting voor Europa.

Is de Raad het ermee eens dat de invoering van een vaccinatieprogramma tegen baarmoederkanker naast de screeningprogramma's, waarvan de baten evident zijn, van groot belang is voor de preventie van baarmoederhalskanker en het terugdringen van het aantal gevallen van baarmoederhalskanker in Europa?

Heeft de Raad overwogen er bij de lidstaten op aan te dringen om een kosten-batenanalyse te verrichten over de vraag of er een breed opgezet vaccinatieprogramma moet komen?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het verminderen van de last van kanker is een prioriteit van het Sloveense voorzitterschap inzake volksgezondheid. Na de recent gehouden conferentie getiteld “The Burden of Cancer – How Can It Be Reduced?”, die op 7 en 8 februari 2008 werd gehouden in Brdo (Slovenië), zal het voorzitterschap de Raad de conclusies in zake kanker overhandigen die de Raad op 10 juni 2008 zal aannemen.

Het is aangetoond dat de beoogde screening een effectieve strategie is voor het verminderen van het risico op ontwikkeling van en sterven aan baarmoederhalskanker. De Commissie heeft onlangs de opstelling voltooid van een tweede editie van de Europese richtsnoeren voor kwaliteitsborging van screening van baarmoederhalskanker die moet worden beschouwd als een Europese referentienorm en beste werkwijze.

Bovendien is een nieuw gebied inzake kankerpreventie opengelegd met de ontwikkeling van vaccins voor bepaalde soorten kankerverwekkende stammen. Het voorzitterschap stelt in zijn ontwerpconclusies de Raad voor de lidstaten aan te moedigen deze nieuwe preventieve maatregelen tegen de ziekteverwekker die kanker kan veroorzaken, te overwegen.

 

Vraag nr. 29 van Frank Vanhecke (H-0050/08)
 Betreft: Schending van mensenrechten in de Westelijke Sahara
 

Volgens bepaalde media heeft de koning van Marokko, Mohammed VI, er bij de Franse president op aangedrongen om binnen de EU te lobbyen voor een 'versterkt statuut' voor zijn land. Op 21 januari 2008 hield Europees commissaris Benita Ferrero-Waldner een toespraak aangaande dit statuut.

Ondertussen is er volgens Human Rights Watch een regelrechte repressie aan de gang tegen vreedzame mensenrechtenbewegingen die ijveren voor de onafhankelijkheid van de Westelijke Sahara.

Respect voor democratische principes en fundamentele mensenrechten maken een 'wezenlijk onderdeel' uit van de associatieovereenkomst tussen de Europese Gemeenschappen en de EU-lidstaten en Marokko. Ook is er het onlangs opgerichte subcomité Mensenrechten en democratisering en bestuur.

Heeft de Raad de kwestie van de mensenrechtenschendingen in de Westelijke Sahara reeds aan de kaak gesteld? Worden stappen naar een 'versterkt statuut' afhankelijk gemaakt van vooruitgang op dit gebied?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Marokko heeft een strategische beslissing genomen om nader tot de Europese Unie te komen. De Europese Unie en Marokko stellen op veel gebieden een nauwer wordend partnerschap in. Voor de Europese Unie is het een strategisch partnerschap van fundamenteel belang aangezien het gaat om een gebied waar bronnen van instabiliteit blijven bestaan.

Tegelijkertijd is het partnerschap met Marokko gebaseerd op een verbintenis aan bepaalde gemeenschappelijke waarden. Eerbied voor democratische beginselen, mensenrechten en fundamentele vrijheden vormen de basis voor de betrekkingen tussen de EU en Marokko en vormen een wezenlijk element van de associatieovereenkomst van de EU en Marokko. Deze waarden vormen ook de kern van het Europees Nabuurschapsbeleid (ENB) en ze werden in 2005 bevestigd in het actieplan van het EU-Marokko Europees Nabuurschapsbeleid. De relevante kwesties, met inbegrip van de situatie in de Westelijke Sahara en de gevolgen daarvan komen normaal naar voren bij alle vergaderingen die worden gehouden als onderdeel van de bilaterale dialoog. Marokko is gehouden aan deze waarden. Dit wordt weerspiegeld in de significante hervormingen die de afgelopen jaren zijn uitgevoerd op het gebied van politiek en ook in het feit dat Marokko bereid is om deze kwesties te bespreken met de Europese Unie, in het bijzonder in het Subcomité mensenrechten, democratisering en behoorlijk bestuur, dat tot nu toe twee keer heeft vergaderd, het meest recent in november 2007.

Sinds 2001 streeft Marokko een geavanceerde positie na in de betrekkingen met de Europese Unie. Sindsdien is aanzienlijke vooruitgang geboekt. Binnen dit algehele kader en het kader van het Nabuurschapsbeleid zijn de Europese Unie en Marokko op 23 juli 2007 bij de meest recente vergadering van de Associatieraad overeengekomen dat zij het onderzoek van mogelijkheden zullen bevorderen om de betrekkingen aanzienlijk te versterken waardoor Marokko de geavanceerde positie krijgt waar hij om heeft verzocht.

De Associatieraad EU/Marokko heeft besloten dat het noodzakelijk was de tenuitvoerlegging van het actieplan van het ENB te beoordelen. De Associatieraad heeft ook een ad-hocwerkgroep opgericht die, op basis van de vooruitgang die wordt gemaakt in de tenuitvoerlegging van het actieplan en de andere plannen die binnen het kader van andere forums zijn voorgelegd, nieuwe doelstellingen voor het partnerschap en verdere stappen voor de ontwikkeling van bilaterale betrekkingen bestudeert. Dit met inbegrip van een groot aantal contractuele betrekkingen, waar al in is voorzien in het actieplan. De volgende mededeling van de Commissie over het Europese Nabuurschapsbeleid, die in april zal worden gepresenteerd, zal significant zijn in dat opzicht. Dit alles wordt opgenomen in de debatten bij de volgende vergadering van de Associatieraad EU/Marokko die in de tweede helft van dit jaar wordt gehouden.

 

Vraag nr. 30 van Georgios Toussas (H-0052/08)
 Betreft: Preventieve nucleaire slag van de NAVO
 

Onder het voorwendsel dat er "geen realistisch vooruitzicht is op een wereld zonder kernwapens", beweert een vijftal voormalige hoofden van generale staven en topofficieren van de NAVO dat de optie van een "eerste nucleaire slag" een "onmisbaar instrument" voor preventie vormt. De "preventieve nucleaire slag" komt uit de koker van het militaristisch en imperialistisch beleid van de Verenigde Staten. Zo bevelen de vijf voormalige militaire leiders het gebruik aan van een preventieve nucleaire slag, ook zonder machtiging van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties, wanneer er naar hun mening sprake is van een "bedreiging van de waarden en levenswijze van het Westen". Hun voorstel, dat reeds is voorgelegd aan het Pentagon in de VS en aan de secretaris-generaal van de NAVO, de heer Jaap de Hoop Scheffer, en bedoeld is als een bijdrage aan de NAVO-conferentie die in april in Boekarest zal worden gehouden, zal zeker hevige reacties oproepen.

Veroordeelt de Raad het voorstel van een "preventieve nucleaire slag"?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft de verklaring waarnaar de heer Toussas verwijst niet in overweging genomen.

 

Vraag nr. 31 van Robert Evans (H-0056/08)
 Betreft: Voorbereiding van de Olympische spelen van 2012 in Londen
 

Welke lessen kan Londen met het oog op het naderbij komen van de Olympische spelen van 2012 trekken uit de Olympische spelen van 2004 in Athene? Welke speciale maatregelen zal de EU bijvoorbeeld moeten nemen om te zorgen voor een vrij verkeer van deelnemers, toeschouwers en journalisten in het licht van kwesties als veiligheid en illegale migratie?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het Verenigd Koninkrijk neemt geen deel aan het gemeenschappelijke visumbeleid van de Gemeenschap. Daarom hoeft de Gemeenschap geen maatregelen te nemen die bindend zijn voor het Verenigd Koninkrijk wat betreft het vergemakkelijken van procedures voor de aanvraag voor en afgifte van visa voor de leden van de olympische familie om het Verenigd Koninkrijk binnen te komen. Het Verenigd Koninkrijk kan, indien hij dat wenst rekening houden met Verordeningen van de Raad (EG) nr. 1295/2003 inzake maatregelen ter vergemakkelijking van de procedures voor de aanvraag en afgifte van visa voor de leden van de olympische familie die deelnemen aan de Olympische Spelen of Paralympische Spelen van 2004 in Athene(1) en Verordening (EG) nr. 2046/2005 van het Europees Parlement en van de Raad van 14 december 2005 inzake maatregelen ter vergemakkelijking van de procedures voor de aanvraag en afgifte van visa voor de leden van de olympische familie die deelnemen aan de Olympische en/of Paralympische Winterspelen van 2006 in Turijn(2). Deze twee verordeningen zijn gebaseerd op het feit dat Griekenland en Italië lidstaten zijn die het Schengen-acquis volledig uitvoeren en derhalve volledig participeren in het visumbeleid van de Gemeenschap.

Op een meer algemeen niveau kunnen de lichamen van het Verenigd Koninkrijk gebruik maken van de aanbevelingen van het handboek voor politie- en veiligheidsautoriteiten betreffende de samenwerking bij grote evenementen met een internationale dimensie (PB C 314, van 22.12.2007, blz. 4). Het handboek is recentelijk geamendeerd, voornamelijk om de ervaring opgedaan bij de vorige Olympische Spelen in te voegen.

 
 

(1) PB L 183 van 22.7.2003, blz. 1.
(2) PB L 334 van 20.12.2005, blz. 1.

 

Vraag nr. 32 van Laima Liucija Andrikienė (H-0059/08)
 Betreft: Betrekkingen tussen de EU en Wit-Rusland
 

Volgens het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Wit-Rusland "was er in 2007 positieve vooruitgang in de betrekkingen tussen Wit-Rusland en de Europese Unie waaronder de parafering van de overeenkomst tussen de Republiek Wit-Rusland en de Commissie van de Europese Gemeenschappen over het instellen van een delegatie van de Europese Commissie in de Republiek Wit-Rusland" waardoor "de handel en economische samenwerking tussen Wit-Rusland en de Europese Unie speciale aandacht kregen".

Wat is het oordeel van de Raad over de betrekkingen tussen Wit-Rusland en de Europese Unie in 2007, vooral gezien de situatie van de mensenrechten in dit land? Welke strategie wil de Raad in de naaste toekomst volgen en wat is het vooruitzicht voor de betrekkingen met Wit-Rusland op de lange termijn? Zijn er eventuele plannen voor een verlaging van de tarieven van visa voor Wit-Russische onderdanen in de komende jaren?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

Het EU-beleid ten opzichte van Wit-Rusland blijft gebaseerd op een tweeledige aanpak. Aan de ene kant worden beperkende maatregelen (de visumban en bevriezing van tegoeden) gehandhaafd ten aanzien van Wit-Russische functionarissen die verantwoordelijk zijn voor onderdrukking en schending van de democratische beginselen en, aan de andere kant, bestaat in toenemende mate een bereidheid om samen te werken met de Wit-Russische samenleving, met inbegrip van contacten met de autoriteiten. De EU heeft de vrijlating van alle politieke gevangenen en een einde aan de arrestatie van de voorstanders van de oppositie en maatschappij-activisten als eerste voorwaarde gesteld voor de feitelijke aanvang van samenwerking met Wit-Rusland. Deze boodschap is herhaaldelijk benadrukt, onder andere in vraaggesprekken met de Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, Javier Solana, voor de onafhankelijke Wit-Russische media in 2007 en ook direct in gesprekken met de Wit-Russische autoriteiten.

De Wit-Russische autoriteiten schenden vaak fundamentele mensenrechten ten aanzien van de politieke oppositie, de media en vrijheid van vergadering. Hoewel deelname aan de politieke-oppositie organisaties in Wit-Rusland niet onwettig is, kunnen deze organisaties in de praktijk onmogelijk hun activiteiten voortzetten. Politiek gemotiveerde arrestaties en opsluitingen (hoewel soms slechts voor een korte periode) duren voort. Vorig jaar zijn tientallen oppositie-activisten in elkaar geslagen en aangehouden. Maar in januari en begin februari zijn vijf van de zes politieke gevangenen vrijgelaten. Alleen Aleksandr Kozulin blijft om politieke redenen in de gevangenis.

De Raad is zich bewust van het probleem van verhoogde visumtarieven voor Wit-Russische onderdanen sinds het eind van 2007 toen de buurlanden, die EU-lidstaat zijn, zich voegden bij het Schengen-gebied. De Europese Unie wil niet dat Wit-Russische staatsburgers een positievere behandeling krijgen ten aanzien van het verkrijgen van een visum dan staatsburgers van haar andere buurlanden. De onderhandelingen over versoepeling van visumprocedures zijn echter noodzakelijk voor de introductie van lagere visumtarieven. Helaas heeft de Wit-Russische regering niet positief gereageerd op het EU-voorstel tot deelname aan Europees Nabuurschapsbeleid dat het land aanmoedigt en tegelijkertijd verplichtingen oplegt. Als gevolg daarvan is het nog niet mogelijk te beginnen met onderhandelingen voor versoepeling van visumprocedures.

De Raad is nog bereid om een dialoog met Wit-Rusland te voeren inzake geleidelijke regulering van bilaterale betrekkingen met inbegrip van betrekkingen als onderdeel van een akkoord inzake partnerschap, samenwerking en Europees Nabuurschapsbeleid, als de Wit-Russische autoriteiten aantonen dat zij werkelijk bereid zijn democratische waarden, mensenrechten en de rechtsstaat te aanvaarden.

 

Vraag nr. 33 van Pedro Guerreiro (H-0061/08)
 Betreft: CIA-vluchten, of van andere soortgelijke instanties, voor luchtvervoer en illegale detentie van gevangenen
 

In het rapport van de Britse NGO Reprieve wordt overtuigend aangetoond dat de CIA of soortgelijke instanties illegaal gevangenen hebben vervoerd en vastgehouden. Deze clandestiene operaties van de VS worden "buitengewone overdrachten" genoemd.

De methode bestaat eruit dat "terrorismeverdachten", zoals de CIA ze zonder onderscheid des persoons noemt, gevangen worden genomen en vervolgens ergens in de wereld worden vastgehouden en vervolgd. Uiteindelijk worden deze gedetineerden naar geheime gevangenissen in diverse landen vervoerd waar zij slecht worden behandeld en zelfs gefolterd worden. De minister van Buitenlandse Zaken van de VS heeft in het openbaar bevestigd dat deze "buitengewone overdrachten" inderdaad hebben plaatsgevonden.

De directeur van de CIA heeft dit niet ontkend en zelfs president Bush heeft in september 2006 toegegeven dat de CIA over geheime gevangenissen beschikt "waar gevangenen in het geheim kunnen worden vastgehouden". Deze verklaringen hebben geleid tot interventies van ombudsmannen, het justitiële apparaat, verzoeken om parlementair onderzoek, een verslag van de Raad van Europa, een onderzoek van het Europees Parlement dat nog loopt, verklaringen van de autoriteiten van de EU-lidstaten over het landen op hun grondgebied van de door de CIA gebruikte vliegtuigen en bevestigingen van de gevangenen zelf.

Kan de Raad in het licht van het voorafgaande mededelen of hij de regering van de VS om opheldering zal verzoeken?

 
  
 

Dit antwoord dat is opgesteld door het voorzitterschap en dat als dusdanig noch de Raad, noch diens leden bindt, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in februari 2008 te Straatsburg.

De EU heeft herhaaldelijk de aandacht op deze zaken gevestigd in de politieke dialoog met de VS.

Het standpunt van de Raad is uiteengezet in de conclusies van de Raad van 11 december 2006: ‘De EU blijft zich sterk inzetten voor het absolute verbod inzake marteling, wrede, onmenselijke of vernederende behandeling en straf. Dit is de leidraad van onze eigen acties en wij maken ons zorgen over derde landen. (…) Het bestaan van geheime detentiefaciliteiten waar gevangenen worden vastgehouden in een juridisch vacuüm is niet conform de internationale humanitaire en mensenrechten wetgeving.’

In overeenstemming met de EU-richtsnoeren voor marteling, moeten staten ook geheime detentiefaciliteiten verbieden, teneinde te waarborgen dat iemand die is beroofd van zijn vrijheid in een officieel erkende plaats van detentie wordt vastgehouden en zijn verblijfplaats bekend is.

 

Vraag nr. 34 van Athanasios Pafilis (H-0064/08)
 Betreft: Wederrechtelijke hechtenis van zeelieden door de Egyptische autoriteiten
 

Onder schending van het Griekse recht - het recht van de vlag van het schip - hebben Egyptische militairen op 2 januari 2008 een gewapende overval gedaan op het RoRo-schip "Nicholas A", dat sinds 6 oktober 2007 wegens een civielrechtelijk geschil wordt vastgehouden in de haven van Safaka in Egypte. De Griekse kapitein bericht dat zes leden van zijn bemanning met stokken werden geslagen, waarbij twee van hen ernstige verwondingen opliepen, terwijl de Griekse eerste machinist en de Spaanse commandeur van het schip werden gearresteerd en in hechtenis genomen en de paspoorten van twee andere bemanningsleden in beslag werden genomen.

Denkt de Raad stappen te ondernemen om te zorgen voor het respecteren van de rechten van de Griekse en Spaanse zeevaarders, die het slachtoffer zijn geworden van een geschil tussen scheepseigenaars en vrachtvervoerders?

 
  
 

Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap is opgesteld en dat noch voor de raad, noch voor de lidstaten bindend is, is tijdens het vragenuur van de raad van de vergaderperiode van het Europees parlement in februari 2008 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.

De Raad is niet ingegaan op de vraag die de heer Pafilis heeft gesteld, omdat deze niet onder zijn bevoegdheid valt.

 

Vraag nr. 35 van Diamanto Manolakou (H-0065/08)
 Betreft: Bevordering van het klonen van dieren voor voedingsdoeleinden
 

Onder het voorwendsel van kostenverlaging, zijn de multinationals in de voedingsmiddelensector aan het aanzetten tot het klonen van dieren voor de productie van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong, waarbij zij uit zijn op hogere winsten en de eventuele gevolgen voor de menselijke gezondheid volledig uit het oog verliezen. In een recent op verzoek van de Commissie opgesteld verslag heeft de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) zich uitgesproken vóór het klonen van dieren voor voedingsdoeleinden.

Is de Raad voornemens het advies van de EFSA op te volgen en de productie van voedingsmiddelen uit gekloonde dieren toe te staan, een ontwikkeling die grote onrust ter zake van de voedselveiligheid teweeg zal brengen, sinds wetenschappelijke studies hebben aangetoond dat gekloonde dieren een kortere levensduur hebben en een groot aantal genetische en andere afwijkingen vertonen en de replica's door de genetische modificatie mogelijkerwijs geen gelijkenis meer vertonen met het ouderdier in de vrije natuur, doch kunstmatige kenmerken meekrijgen en aldus de evolutie en verbetering van de rassen middels kruising in de weg staan?

 
  
 

Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap is opgesteld en dat noch voor de raad, noch voor de lidstaten bindend is, is tijdens het vragenuur van de raad van de vergaderperiode van het Europees parlement in februari 2008 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.

Er moet worden opgemerkt dat er momenteel nog geen definitief advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid bestaat. Het aangehaalde “advies” is alleen nog maar een concept van zijn bevindingen die alleen van voorlopige aard zijn en is tot 25 februari 2008 beschikbaar voor publieke raadpleging. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid heeft nog steeds geen definitief standpunt ingenomen. Het definitieve advies wordt eind mei 2008 verwacht. Het zou nuttig zijn om in de toekomst maatregelen met betrekking tot het klonen van dieren en producten afkomstig van dergelijke dieren aan te nemen zodra de Commissie haar voorstel heeft voorgelegd.

Derhalve bepaalt de Raad zijn standpunt in deze kwestie alleen op grond van een voorstel van de Commissie.

 

Vraag nr. 36 van Olle Schmidt (H-0067/08)
 Betreft: Antidumpingmaatregelen tegen spaarlampen
 

De EU heeft een leidinggevende rol op zich genomen om het broeikaseffect af te remmen. Een beslissende stap is in dit verband de beperking van het energiegebruik van de burgers. De EU-landen en de Commissie moeten de burgers en bedrijven van Europa daarom niet aansporen tot opvoering van hun energie-efficiëntie en vermindering van de CO2-uitstoot, en tegelijkertijd invoerbelemmeringen opwerpen en de uitvoering van dergelijke maatregelen duurder maken door de invoer van spaarlampen uit China te belasten met strafaccijnzen.

Bovendien worden hierdoor niet alleen Chinese producenten getroffen, maar eveneens Europese bedrijven die deze lampen in China laten produceren. De EU moet streven naar gelijke en niet naar bijzondere behandeling. Als - zoals in dit geval - bepaalde Europese producenten bestraft worden, is dit strijdig met het fundamentele beginsel van gelijke behandeling in de EU.

Welke maatregelen overweegt de Raad om bij te dragen tot opheffing van de antidumpingheffingen op de invoer van ("groene") spaarlampen naar de EU?

 
  
 

Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap is opgesteld en dat noch voor de raad, noch voor de lidstaten bindend is, is tijdens het vragenuur van de raad van de vergaderperiode van het Europees parlement in februari 2008 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.

In de eerste plaats wil de Raad de aandacht van het geachte parlementslid vestigen op het antwoord van 5 maart 2007 op schriftelijke vraag E-0080/01 en het antwoord van 23 maart 2007 op mondelinge vraag H-0291/07 over een antidumpingrecht op geïntegreerde elektronische compacte fluorescentielampen (CFL-i’s) van oorsprong uit de Volksrepubliek China.

Op 15 oktober 2007 heeft de Raad Verordening (EG) nr. 1205/2007(1) aangenomen om deze maatregel na afronding van de evaluatie met een jaar te verlengen. De doelstelling van de verordening is het tegengaan van oneerlijke concurrentievoordelen als gevolg van de uitvoer van dergelijke lampen naar de Gemeenschap en het vinden van een juist algemeen evenwicht tussen de wensen van consumenten, fabrikanten en detailhandelaren.

Bij de vaststelling van de verordening en de beperking van de betaling van rechten heeft de Raad rekening gehouden met de belangen van importeurs en consumenten en heeft voorts ook zijn invloed doen gelden bij de invoering van deze maatregelen. Indien deze maatregelen voor meer dan een jaar waren aangenomen, zouden de negatieve gevolgen niet in verhouding staan tot de voordelen die deze maatregelen zouden opleveren voor de in de Gemeenschap gevestigde fabrikanten.

De Raad streeft naar een correct evenwicht tussen de ene overeengekomen doelstelling, namelijk het verhogen van de energie-efficiëntie en het verminderen van de CO2-uitstoot in de Gemeenschap en een andere even belangrijke doelstelling, namelijk om de industrie van de Gemeenschap tegen handelsverstorende praktijken van derde landen te beschermen. De vragen van het parlementslid zijn besproken en de Raad heeft hiermee rekening gehouden in zijn eindbeschikking tot vaststelling van de verordening

 
 

(1) PB L 272 van 17.10.2007, blz. 1.

 

Vraag nr. 37 van Hans-Peter Martin (H-0069/08)
 Betreft: Totale uitgaven voor reiskosten
 

De ambtenaar heeft voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste, eenmaal per kalenderjaar recht op een bedrag gelijk aan de reiskosten van zijn standplaats naar de plaats van herkomst (volgens het Statuut van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen van 1.5.2004 betreft het Bijlage VII, afdeling 3 C, artikel 8).

Hoe hoog waren respectievelijk in de jaren 2005, 2006 en 2007 de uitgaven van de Raad voor deze in het Statuut vastgestelde uitgaven?

Hoeveel ambtenaren van de Raad hadden in de jaren 2005, 2006 en 2007 recht op deze regeling?

Voor hoeveel ambtenaren van de Raad werd deze regeling in de jaren 2005, 2006 en 2007 ook daadwerkelijk toegepast?

 
  
 

Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap is opgesteld en dat noch voor de raad, noch voor de lidstaten bindend is, is tijdens het vragenuur van de raad van de vergaderperiode van het Europees parlement in februari 2008 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.

In deze vraag stelt het geachte parlementslid dat personeelsleden krachtens artikel 8 van bijlage VII bij het Statuut en artikel 26 en 92 van de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die gelden voor tijdelijke functionarissen die ten minste tien maanden in dienst zijn geweest, een forfaitair bedrag uitbetaald moeten krijgen dat gelijk is aan de reiskosten van zijn standplaats naar de plaats van herkomst.

Met betrekking tot het aantal ambtenaren en tijdelijke functionarissen die recht hebben op een dergelijke uitkering op grond van bovengenoemde voorwaarden zijn de volgende statistische gegevens beschikbaar:

Statistische gegevens over de reiskosten voor 2005: 2 394

Statistische gegevens over de reiskosten voor 2006: 2 420

Voorlopige (*) statistische gegevens over de reiskosten voor 2007: 2 504

*(er moeten nog extra betalingen voor 2007 worden gedaan)

Aangezien dit automatische betalingen van forfaitaire bedragen zijn, is het niet nodig om een aanvraag in te dienen of bewijsstukken te overleggen. Het aantal personen dat hier recht op heeft, is gelijk aan het aantal personen dat vergoeding heeft ontvangen.

De uitbetaalde bedragen zijn uitgerekend in overeenstemming met artikel 8, lid 2 van bijlage VII bij het Statuut.

Het secretariaat-generaal van de Raad betaalde in de betrokken jaren de volgende bedragen:

Vergoeding van de reiskosten voor 2005: EUR 3 791 397,83

Vergoeding van de reiskosten voor 2006: EUR 3 995 868,19

Voorlopige vergoeding van de reiskosten voor 2007: EUR 4 239 547,68

 

Vraag nr. 38 van Ryszard Czarnecki (H-0072/08)
 Betreft: Dreiging met represailles tegen Polen
 

Wat vindt de Raad van de recente verklaringen van de Russische ambassadeur bij de NAVO en de chef-staf van het Russische leger, die dreigen met vergeldingsmaatregelen – en zelfs militair optreden – tegen een EU-lidstaat (Polen) als het Amerikaanse antiraketsysteem in Polen wordt geplaatst?

 
  
 

Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap is opgesteld en dat noch voor de raad, noch voor de lidstaten bindend is, is tijdens het vragenuur van de raad van de vergaderperiode van het Europees parlement in februari 2008 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.

De Raad is niet vertrouwd met de inhoud van deze opvatting.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 45 van Evgeni Kirilov (H-0055/08)
 Betreft: Gebrek aan mogelijkheden om bij de EU-boekhandel in Cyrillisch of Grieks publicaties te bestellen
 

Op grond van de EU-wetgeving staan alle officiële talen en alfabetten op gelijke voet en kunnen EU-burgers ze gelijkelijk gebruiken. Hoe verklaart de Commissie in het licht hiervan dat EU-burgers geen Cyrillisch of Grieks kunnen gebruiken als ze publicaties willen bestellen bij de EU-boekhandel die door het officiële Publicatiebureau van de EU wordt beheerd?

 
  
 

Het Bureau voor officiële publicaties der Europese Gemeenschappen verheugt zich over de belangstelling in zijn publicaties.

Het Bureau heeft in 2005 de online-dienst EU Bookshop(1) opgezet om de publicaties van de instellingen, agentschappen en andere gedecentraliseerde organen van de Europese Unie beter toegankelijk te maken.

Deze elektronische boekhandel biedt de gebruikers de mogelijkheid om de publicaties van de Europese Unie in alle officiële talen op te zoeken en gratis te bestellen of te downloaden.

Het geachte parlementslid verwijst in zijn vraag naar het bestellen van publicaties via de “European Bookshop”(2), waarvan wordt aangenomen dat hij hiermee de online-dienst “EU Bookshop” van het Bureau bedoelt. De “European Bookshop” is in feite een particuliere boekhandel in Brussel die niet tot de Europese instellingen behoort, maar die door middel van een verkoopovereenkomst met het Bureau voor officiële publicaties is verbonden.

De online-dienst “EU Bookshop” biedt diverse zoekopties om in alle (23) officiële talen aan de informatiebehoefte van de Europese burgers te voldoen.

Het Bureau verbetert voortdurend de technische aspecten van de site, waaronder het gebruik van alle officiële talen bij het bestellen van publicaties. Deze functie is momenteel alleen in het Engels beschikbaar. Voor wat de andere officiële talen betreft, heeft het IT-systeem waarop het bestelsysteem draait nog niet de capaciteit om alle karakters van alle talen te herkennen. Het Bureau is zich bewust van deze technische uitdaging, vooral met betrekking tot het Cyrillische en het Grieks.

Momenteel wordt een haalbaarheidsstudie uitgevoerd om de beste technische mogelijkheden te achterhalen waarmee bestellingen in de toekomst in alle officiële talen geplaatst kunnen worden.

 
 

(1) http://bookshop.europa.eu/eGetRecords?Template=en_index&indLang=FR.
(2) http://www.libeurop.be/home.php?lang=fr.

 

Vraag nr. 50 van Dimitrios Papadimoulis (H-1063/07)
 Betreft: Toezicht op het communautair bestek voor Griekenland
 

Voor het eerst sinds de start van het communautair bestek voor Griekenland in 2001 vindt een vergadering van het comité van toezicht geen doorgang (december). Om deze reden zou ik de Commissie willen vragen mij een overzicht te doen toekomen van het verloop (wettelijke vastleggingen, absorptie) van zowel het totale communautair bestek, als van elk sectoraal en regionaal programma. Hebben de Griekse autoriteiten een voorstel voor herziening van het communautair bestek ingediend? Welke voorstellen voor overboekingen tussen operationele programma's en/of de Fondsen zijn er ingediend? Om welke bedragen gaat het daarbij?

Voor welke programma's is de Commissie van plan in te stemmen met het door de Griekse autoriteiten ingediende verzoek om verlenging van het communautair bestek in verband met de bosbranden? Voor hoe lang zal de verlenging gelden?

 
  
 

In het kader van het derde CB 2000-2006 voor Griekenland is een bedrag van 22,6 miljard euro uit de vier structuurfondsen (EFRO, ESF, EAGGF en FIFG)(1) beschikbaar gesteld voor bijstandsverlening van de Gemeenschap in de Griekse regio’s. Eind 2007 was een bedrag van 16,6 miljard euro uit de structuurfondsen betaald. Dit bedrag komt overeen met 73% van de structurele uitgaven van de EU aan Griekenland. Daarbij dient echter te worden onderstreept dat de Griekse autoriteiten eind december 2007 een betalingsverzoek van 2,5 miljard euro, inclusief alle structuurfondsen, bij de Commissie heeft ingediend. De beoordeling van deze claim door de diensten van de Commissie is nog niet afgerond.

De Griekse autoriteiten hebben naar aanleiding van de bosbranden die in de zomer van 2007 een ravage hebben aangericht in een deel van Griekenland een aanvraag tot wijziging van de operationele programma's en communautaire initiatieven in het kader van de derde programmeringsperiode 2000-2006 ingediend. De programmeringsperiode 2000-2006 is voltooid en daarom is herprogrammering niet meer toegestaan. De overdracht van kredieten van het ene operationele programma naar het andere of van de ene prioriteit naar de andere binnen hetzelfde operationele programma of van het ene gemeenschappelijk fonds naar het andere is daarom niet acceptabel. Er kunnen alleen wijzigingen worden geaccepteerd die geen wijzigingen van het financieringsplan voor de programma’s vereisen, zoals de overdracht van kredieten van de ene maatregel naar de andere binnen dezelfde prioriteit via een herziening van het programmacomplement.

De Griekse autoriteiten hebben ook verlening gedurende één jaar van de vastgestelde einddatum van de subsidiabiliteit van de operationele programma’s en communautaire initiatieven in het kader van de derde programmeringsperiode 2000-2006 aangevraagd. In antwoord op het verzoek van Griekenland meent de Commissie dat verlenging gedurende één jaar van de vastgestelde deadline van de operationele programma’s en communautaire initiatieven kan worden verleend op voorwaarde dat er een direct wezenlijk verband bestaat tussen de onvoorziene gebeurtenis van de bosbranden in de zomer van 2007 en de invoering van de operationele programma’s en de communautaire initiatieven waarvoor verlenging is aangevraagd. Verlening kan dus ook worden verleend voor West-Griekenland, de Peloponnesos, het Griekse vasteland en Attika, aangezien deze programma’s betrekking hebben op de door bosbranden getroffen gebieden.

Met betrekking tot de nationale operationele programma’s en communautaire initiatieven Leader+ en Equal zijn de Griekse autoriteiten gevraagd om alle fundamentele elementen aan de Commissie te verstrekken waaruit blijkt dat is voldaan aan eerdergenoemd criterium van een direct wezenlijk verband. De technische discussie over dit onderwerp tussen de Griekse autoriteiten en de diensten van de Commissie is nog steeds aan de gang.

 
 

(1) ERDF = Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling
ESF = Europees Sociaal Fonds
EAGGF = Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw
FIFG = Financieringsinstrument voor de Oriëntatie van de Visserij

 

Vraag nr. 51 van Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (H-1071/07)
 Betreft: Betalingskredieten in rubriek 1a
 

De betalingskredieten in rubriek 1a bedragen in 2008 meer dan EUR 40 miljard en hoewel dit bedrag hoger is dan het totale bedrag dat voor 2007 werd voorgesteld wordt betwijfeld of hiermee kan worden voorzien in de financiële behoeften van de afzonderlijke lidstaten. Ik wil er alleen op wijzen dat de meerderheid van zowel de sectorale als de regionale programma's die de lidstaten hebben ingediend voor de periode 2007-2013 uiteindelijk door de Europese Commissie is goedgekeurd. Omdat een deel van deze programma's in 2008 zal worden geïmplementeerd zullen de verzoeken om betalingskredieten aanzienlijk stijgen.

Kan de Commissie garanderen dat er in 2008 voldoende betalingskredieten voor rubriek 1a beschikbaar zijn?

 
  
 

De vraag lijkt eerder betrekking te hebben op de uitgaven onder rubriek 1b (Cohesie voor groei en werkgelegenheid) dan op rubriek 1a (Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid). De volgende gegevens moeten worden verstrekt:

Betalingskredieten in rubriek 1b belopen in 2008 40,6 miljard euro. Dit is een toename van 7,5% ten opzichte van 2007. Dit bedrag omvat drie componenten:

Voorfinancieringen en tussentijdse financiering in verband met vastleggingen onder het nieuwe financiële kader 2007-2013. Dit vormt het grootste deel van het bedrag;

Vergoedingen om de nog betaalbaar te stellen vastleggingen (RAL) af te wikkelen voor de programma’s voor de periode 2000-2006 en voor de projecten;

En een residueel bedrag om RAL af te wikkelen voor de programma’s van voor 2000.

De Commissie heeft bij haar voorstel voor de hoogte van de betalingskredieten in de begroting 2008 rekening gehouden met:

De ramingen van de lidstaten van de betalingen (ten behoeve van beide programmeringsperiodes);

Een analyse verricht op basis van de betalingen in voorafgaande jaren;

Ervaring met de voorbereiding van de programmeringsperiode 2000-2006.

In de begroting 2008:

Overeenkomstig artikel 82 van Verordening nr. 1083/2006(1) (voorfinancieringen) heeft de Commissie voldoende betalingskredieten gereserveerd om de tweede tranches van voorschotten voor alle programma’s voor de nieuwe periode 2007-2013 te betalen. Er moet worden benadrukt dat de meeste programma’s eind 2007 zijn goedgekeurd en de eerste voorschotten daarom net zijn betaald (in december 2007 / januari 2008). De begroting 2008 bevat ook 13,6 miljard euro voor tussentijdse betalingen overeenkomstig artikel 86 van Verordening nr. 1083/2006 voor de nieuwe programmeringsperiode.

Vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk operationeel programma dienen de lidstaten overeenkomstig artikel 71 van Verordening nr. 1083/2006, bij de Commissie een beschrijving van de beheers- en controlesystemen in. De beschrijving gaat vergezeld van een verslag waarin de resultaten van een evaluatie van de instelling van de systemen zijn uiteengezet en een advies wordt gegeven over de conformiteit van die systemen met artikelen 58 tot en met 62 van Verordening nr. 1083/2006 (beheers- en controlesystemen). Deze documenten moeten door de Commissie worden goedgekeurd.

Bovenstaande eisen kunnen tot aanzienlijke vertragingen leiden en dit resulteert eerder in onderbesteding van het budget dan in een financieringstekort.

 
 

(1)Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad van 11 juli 2006 houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening nr. 1206/1999.

 

Vraag nr. 52 van Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (H-1072/07)
 Betreft: Stand van zaken/evaluatie van de gebruikmaking van structuurfondsen en Cohesiefonds door de nieuwe lidstaten in de periode 2004-2006
 

Op welke manier is er in de periode 2004-2006 gebruik gemaakt van de structuurfondsen en het Cohesiefonds in de tien nieuwe lidstaten?

Welke mogelijkheden zijn er voor de nieuwe lidstaten om volledig gebruik te maken van de middelen die voor de programmaperiode 2004-2006 beschikbaar zijn?

 
  
 

De einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven uit de structuurfondsen in de periode 2004-2006 is voor wat betreft het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (ERDF) en het Europees Sociaal Fonds (ESF) maximaal eind 2008 en voor wat betreft het Cohesiefonds maximaal eind 2010. Voorts heeft de Commissie in 2007 de evaluatie achteraf van de doelstellingen 1, 2 en 3 van de structuurfondsen (2000-2006) geïnitieerd. Hierbij wordt de invloed van de middelen uit de structuurfondsen in alle 25 lidstaten voor 1 januari 2007 geëvalueerd en uit de evaluatie zal blijken hoe de middelen werden ingezet, waaraan de middelen werden besteed, wat was bereikt en de doeltreffendheid van de invoering van systemen. De resultaten van deze evaluatie zullen in 2009 beschikbaar komen. De evaluatie achteraf van het Cohesiefonds wordt in 2009 geïnitieerd en de resultaten daarvan zullen in 2010 beschikbaar komen. De evaluatie van het Cohesiefonds zal later plaatsvinden, omdat zo veel mogelijk projecten voltooid moeten zijn om de invloed van deze projecten te kunnen beoordelen.

Op dit punt is de absorptie van de structuurfondsen ERDF en ESF verder gevorderd dan die van het Cohesiefonds.

De huidige stand van zaken op 17 januari 2008 laat met betrekking tot de tien nieuwe lidstaten een absorptiecijfer van betalingen uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de Landbouw (EAGGF) van 79,7% en 72% uit het ERDF, 65,29% uit het ESF en 44% uit het Cohesiefonds (CF) zien. Tot dusver hebben alle operationele programma’s uit hoofde van de structuurfondsen voldaan aan de n+2-regel en er is geen geld verloren gegaan (afgezien van Slovenië met betrekking tot EQUAL en Slowakije met betrekking tot doelstelling 3). De invoering van programma’s uit hoofde van de structuurfondsen in de betrokken lidstaten is in het afgelopen jaar geïnitieerd en is nu op de rails.

De huidige situatie laat derhalve zien dat er bevredigende resultaten zijn geboekt met betrekking tot de uitvoeringsfase en de naleving van de geplande tijdschema’s voor de uitvoering.

Het grote merendeel van de projecten uit hoofde van het Cohesiefonds loopt nog en de meeste projecten zullen pas in 2010 voltooid zijn. De einddatum voor de uitgaven voor vergoedingen uit het Cohesiefonds is 31 december 2010. Volledige absorptie van alle middelen zal voornamelijk afhangen van de tijdige uitvoering van projecten en de tijdige certificering van de uitgaven aan de Commissie. Hoewel de invoering van het Cohesiefonds wat langzamer gaat dan de invoering van het ERDF en ESF, is er op dit ogenblik geen grond voor de veronderstelling dat de absorptie van middelen anders dan erg goed zou zijn.

Er zijn voornamelijk in de milieusector problemen met de uitvoering (in Polen en Litouwen). De meeste vertragingen zijn te wijten aan de technische en administratieve complexiteit van de projecten in de milieusector, maar de betrokken landen werken er hard aan om de voortgang van de projecten te verbeteren en de administratieve tekortkomingen aan te pakken. Op dit ogenblik zijn de verwachtingen voor de absorptie van de middelen voor 2004-2006 erg goed.

 

Vraag nr. 53 van Michl Ebner (H-0037/08)
 Betreft: Het innovatievermogen van de berggebieden
 

Zowel in de oude als de nieuwe strategie van Lissabon was de doelstelling dat de Europese Unie uiterlijk in 2010 de meest concurrerende economie van de wereld zou worden. Duurzame concurrentievoordelen kunnen alleen in een innovatieve economische ruimte worden verwezenlijkt. Toch zijn er enkele regio's in de Europese Unie waar, als gevolg van landschappelijke en infrastructurele omstandigheden, natuurlijke grenzen aan hun innovatievermogen worden gesteld. Daartoe behoren vooral de berggebieden. Welke concrete maatregelen heeft de Commissie - gezien de jongste ontwikkelingen - op het oog om het innovatievermogen van de berggebieden tot 2013 te bevorderen en op deze wijze een uniforme ontwikkeling van het concurrentievermogen, van de territoriale cohesie en de regionale ontwikkeling in de Europese Economische Ruimte te waarborgen? Hoe wordt met name rekening gehouden met de behoeften van de gebieden met een sterke MKB-structuur, alsmede met grensoverschrijdende handelsbetrekkingen?

 
  
 

De berggebieden vormen een bijzondere uitdaging voor het regionaal beleid vanwege de diverse nadelen en aanzienlijke diversiteit door de geografische kenmerken (bijvoorbeeld isolatie, moeilijke toegankelijkheid, klimatologische omstandigheden).

De Commissie is zich uiteraard bewust van deze problemen en is erg actief geweest op het gebied van beleidsvoering ter verbetering van de situatie van de benadeelde gebieden, onder meer door het aannemen van het vierde verslag over de economische en sociale cohesie op 30 mei 2007. Dit bevestigt het belang dat de Commissie hecht aan het bereiken van een grotere territoriale samenhang in Europa en aan de uitzonderlijke problemen waar bepaalde gebieden mee kampen. De Commissie zal de uitkomst van de discussie over de vragen die in dit verslag in het kader van het vijfde voortgangsverslag over cohesie, voor publicatie in de lente van 2008, zijn gerezen.

Zoals het geachte parlementslid weet, bevatten de nieuwe verordeningen voor 2007-2013 en de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie expliciete bepalingen voor de berggebieden, waarmee consensus is bereikt over het aanpakken van de uitzonderlijke problemen van bepaalde gebieden in programmeringsdocumenten. Daarnaast streeft de Territoriale Agenda van de Europese Unie, aangenomen tijdens de informele ministersbijeenkomst in Leipzig van mei 2007 ernaar om de territoriale cohesie te versterken.

Tijdens deze bijeenkomst heeft de Commissie ook een document overlegd waarin de manier waarop nationale strategieën voor 2007-2013 zouden voorstellen om territoriale problemen aan te pakken, wordt geëvalueerd. Een van haar opmerkingen was dat slechts enkele lidstaten duidelijke en expliciete interventies voor specifieke typen gebieden hadden opgesteld. 6 400 miljoen euro is speciaal bestemd voor de berggebieden. Hierop hebben de ministers de Commissie verzocht om deze analyse verder uit te werken en in 2008 een verslag over territoriale cohesie (Groenboek) indient.

Dit verslag wordt momenteel opgesteld en de goedkeuring hiervan is gepland voor het derde kwartaal van 2008. Doel ervan is een brede discussie op gang te brengen over het verbeteren van de territoriale adhesie van de Europese Unie en de lidstaten. Het verslag biedt een aantal aanknopingspunten voor wat betreft de behoefte aan een meer integrale aanpak van territoriale cohesie in de toekomst en het gebruik en de invoering van het concept op verschillende niveaus en op verschillende beleidsgebieden. Dit verslag omvat ook beleid dat speciaal is gericht op de berggebieden en andere gebieden die geografische moeilijkheden ondervinden, waarmee een harmonieuzer en evenwichtiger ontwikkeling van de Unie wordt gesteund. Deze gezamenlijke visie is noodzakelijk om, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de betrokken gebieden, versnippering van het Europese beleid te voorkomen.

Het is wellicht nuttig te herhalen dat er in het kader van de Europese territoriale samenwerking en zeker in het kader van het transnationale onderdeel van de doelstelling gebieden zijn die onder de 13 transnationale samenwerkingsgebieden vallen waar partners zowel geografisch als thematisch gezien duidelijk kunnen profiteren van de transnationale aanpak. Het programma “Alpen” 2007-2013 dat betrekking heeft op het alpengebied in Duitsland, Frankrijk, Italië, en Slovenië en waaraan Liechtenstein en Zwitserland ook deelnemen, is een voorbeeld van een dergelijk transnationaal programma. Dit programma, dat in september 2007 is goedgekeurd en met een begroting van 130 miljoen waarvan 98 miljoen uit financiële middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (ERDF) bestaat, is erop gericht het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio’s te vergroten door nauw samen te werken op gebieden waarbij transnationale samenwerking effectiever is gebleken en er hierdoor duurzamere oplossingen worden gevonden dan wanneer de lidstaten afzonderlijk handelen. Het programma heeft drie prioriteiten. Op het gebied van concurrentievermogen en aantrekkingskracht heeft het programma tot doel om innovatie, ondernemerschap en onderzoek en ontwikkeling (O&O) bij kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) te stimuleren, om de waarde van het culturele erfgoed te verhogen en stedelijke gebieden als stimulans voor duurzame ontwikkeling te versterken. Een ander gebied dat van wezenlijk belang is voor de Alpenlanden is toegankelijkheid. Op dit punt richt het programma zich op billijke voorwaarden voor toegang tot openbare diensten, tot vervoer en voornamelijk tot duurzame en innovatieve mobiliteit en ook tot connectiviteit, dat de basis vormt voor een kennis- en informatiemaatschappij. Preventie, vermindering en beheersing van natuurrampen en technische rampen is de derde prioriteit van het programma. Het versterken van de samenwerking bij kwesties inzake de bescherming van het milieu, het stimuleren van een integrale aanpak voor het behoud en efficiënt gebruik van hulpbronnen zijn onder meer de zaken die worden aangepakt.

Bij de brede raadpleging die door de Commissie ter gelegenheid van het vierde Cohesieforum op gang is gebracht, is de vraag naar voren gekomen hoe de territoriale kenmerken middels het cohesiebeleid moeten worden aangepakt en hoe de wereldwijde uitdagingen in deze gebieden moeten worden aangepakt. Er is ongetwijfeld een dringende behoefte aan het versterken van multilevel governance en het waarborgen van de consistentie tussen de maatregelen ter bevordering van territoriale ontwikkeling en de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid.

 

Vraag nr. 54 van Emmanouil Angelakas (H-0063/08)
 Betreft: Illegale immigratie en cohesiebeleid
 

De afgelopen jaren is er een snelle toename te zien van het aantal illegalen dat naar lidstaten van de EU komt, en met name landen met een lange zeegrens, zoals Griekenland.

Heeft de Commissie bij de formulering van het cohesiebeleid voor de periode 2007-2013 rekening gehouden met dit verschijnsel en heeft zij met name de gevolgen geraamd voor de economische, sociale en andere indicatoren van het cohesiebeleid?

 
  
 

In de mededeling “Naar een gemeenschappelijk immigratiebeleid”(1)van de Commissie van december 2007 staat dat er een strengere coherente Europese aanpak van migratie nodig is. Deze oproep werd bevestigd door de meest recente Europese Raad.

Deze behoefte die bij veel Europese burgers bestaat, wordt ook gereflecteerd in de diverse instrumenten die de Europese Unie tot haar beschikking heeft.

In de eerste plaats zijn er alle instrumenten op juridisch gebied en op het gebied van vrijheid en veiligheid. Deze omvatten het Buitengrenzenfonds, het Frontex-agentschap en het Europees Vluchtelingenfonds.

De vraagstukken met betrekking tot demografische veranderingen en met name de migratiestromen is een van de elementen waarde lidstaten rekening mee hebben gehouden bij het vaststellen van hun nationale plannen en operationele programma’s. Illegale immigraties is een van de kwesties die gevolgen heeft voor de economische en sociale cohesie in een gebied of tussen gebieden.

Het nieuwe kader voor het cohesiebeleid vormt via verordeningen en strategische richtlijnen de verbinding tussen deze Europese beleidsmaatregelen en de nationale behoefte en mogelijkheden die zijn geconstateerd.

Het beheer en de invoering van programma’s in het kader van het cohesiebeleid die uit de structuurfondsen worden gefinancierd is in de eerste plaats de taak van de lidstaten en hun regio’s.

In dit kader komt het Europees Sociaal Fonds (ESF) met maatregelen die gericht zijn op een betere voorbereiding van migranten en het versterken van hun sociale aanpassing, terwijl het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (ERDF) ook maatregelen met betrekking tot migratie treft als steun voor investeringen en uitgaven aan infrastructuur in de sectoren voor de volksgezondheid, sociale integratie, arbeidsmarktsituaties, grensoverschrijdende activiteiten en onder bepaalde voorwaarden zelfs activiteiten in derde landen op voorwaarde dat een dergelijke uitgave is voorzien in de relevante operationele programma’s. Het antwoord op het eerste deel van de vraag is dus positief. In het beleid is op nationaal, regionaal en lokaal niveau rekening gehouden met het migratieaspect.

De Commissie wijst het geachte parlementslid op de recente cohesieverslagen, waarin de betrokkenheid van lokale en regionale autoriteiten bij de ontwikkeling en invoering van een beleid inzake asiel en immigratie is uiteengezet. Deze autoriteiten spelen samen met andere sociale partners, niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) en andere plaatselijke actoren een steeds belangrijkere rol bij de integratie van onderdanen van derde landen in de samenleving en in het economische leven. Dit vraagt om een gecoördineerde aanpak, waarbij toegang tot onderwijs en opleiding, gezondheidszorg en sociale diensten, geschikte huisvesting enzovoorts. Het verslag bevat ook gegevens over nettomigratie en aanverwante zaken zoals demografische verandering en verandering van arbeidsmarkt. Het ontwikkelde beleid is gevoed en geïnspireerd door diverse berekeningen op basis van sociaaleconomische modellen en daarmee zijn immigratieaspecten hier impliciet bij inbegrepen.

In het nationale strategische referentiekader (NSRF) van Griekenland voor 2007-2013 wordt de algemene strategie van het cohesiebeleid ontvouwd. Hierin wordt bij het ontwikkelen van een visie over de ontwikkeling van Griekenland rekening gehouden met de sociaaleconomische situatie in het land en daarbij is de aanwezigheid van immigranten natuurlijk een factor in de gemaakte analyse.

Met behulp van daaruit voortvloeiende operationele programma’s (OP’s) worden problemen als gevolg van de aanwezigheid van immigranten aangepakt en ligt de nadruk in het bijzonder op hun integratie op de arbeidsmarkt. Hiervoor zijn specifieke acties opgesteld.

De bijzondere uitdagingen waar Griekenland als grensland in termen van illegale immigratie mee te kampen heeft, worden door middel van programma’s beheerd door het directoraat-generaal Justitie, vrijheid en veiligheid aangepakt. De Commissie heeft een aantal maatregelen uitgewerkt dat gebaseerd is op het beginsel van solidariteit en er in het bijzonder op gericht is om lidstaten zoals Griekenland te steunen die worden geconfronteerd met een steeds grotere migratiedruk. Lidstaten werken al samen aan gezamenlijke operaties in het Middellandse Zeegebied die door Frontex worden gecoördineerd, met als doel een effectievere controle op de zuidelijke zeegrenzen van de EU en de open zee teneinde de illegale immigratie over zee beter te controleren en menselijke tragedies te voorkomen. In aanmerking genomen dat landen die aan zee grenzen druk ondervinden van de individuele komst van asielzoekers en migranten zonder papieren, zouden zij actief gebruik moeten maken van financiële steun die beschikbaar is uit bestaande of geplande financieringsmogelijkheden, zoals het Europees Vluchtelingenfonds, het Buitengrenzenfonds, het Integratiefonds en in de nabije toekomst het Terugkeerfonds die evenredig naar de lasten aan de lidstaten worden toegekend.

 
 

(1) COM (2007)780.

 

Vraag nr. 58 van Colm Burke (H-1053/07)
 Betreft: Functionele scheiding
 

De Commissie stelt voor functionele scheiding in te voeren om eerlijke concurrentie op de telecommunicatiemarkten te waarborgen. Hoe is de Commissie van plan te beoordelen of de invoering van functionele scheiding vereist is, en wanneer zal ze dit doen?

 
  
 

De door de Commissie voorgestelde maatregelen met betrekking tot functionele scheiding als onderdeel van de hervorming van de EU-telecomregels(1) beogen nationale regelgevende instanties, en niet de Commissie zelf, een rechtsgrondslag te geven om functionele scheiding verplicht te stellen. De nationale regelgevende instantie kan alleen een functionele scheiding invoeren wanneer de Commissie na beoordeling van de ontwerpmaatregel in het licht van de voorwaarden en criteria uit het voorgestelde artikel 13a van de “Toegangsrichtlijn” besluit dat zij deze in overeenstemming acht met het gemeenschapsrecht.

De beoordeling van de ontwerpmaatregelen door de Commissie omvat met name:

Bewijs waaruit blijkt dat de standaard rechtsmiddelen(2) hebben gefaald en ook niet na langere tijd zouden kunnen leiden tot doelmatige mededinging;

Een analyse van de verwachte impact van de ontwerpmaatregelen op de regelgevende instantie, de onderneming en op de stimuli om in haar netwerk te investeren, op andere belanghebbenden, met name de verwachte impact op de mededinging op het gebied van infrastructuur en eventuele gevolgen voor de consument;

Een ontwerp van de voorgestelde maatregelen die de volgende elementen bevatten: de aard en het niveau van de scheiding, de identificatie van activa van de afzonderlijke bedrijfseenheid en de producten of diensten die door deze eenheid moeten worden geleverd, de bestuursregelingen van de afzonderlijke bedrijfseenheid, voorschriften om te zorgen voor naleving van de wetgeving, voorschiften om te zorgen voor transparantie van de operationele procedures en een toezichtprogramma om te zorgen voor de naleving, met inbegrip van de publicatie van een jaarverslag.

De beoordeling en daarop volgende goedkeuring van de ontwerpmaatregelen door de Commissie beogen een consistente invoering van het regelgevende kader in de hele interne Europese markt voor elektronische communicatie.

 
 

(1) COM(2007)697 goedgekeurd op 13 november 2007. Zie met name artikel 13a(2) en 13a(3) van het voorstel tot wijziging van de Richtlijn 2002/19/EG van het Parlement en de Raad van 7 maart 2002 inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten (Toegangsrichtlijn), PB L108 van 24.4.2002.
(2) Artikel 9 tot en met 13 van de "Toegangsrichtlijn".

 

Vraag nr.59 van Mairead McGuinness (H-1055/07)
 Betreft: Richtlijn voor audiovisuele mediadiensten
 

Is de Commissie van mening dat Richtlijn 97/36/EG(1)inzake audiovisuele mediadiensten gelijke tred kan houden met de evolutie van de audiovisuele technologie en reclame?

Gelooft de Commissie dat het volstaat verleners van mediadiensten te vragen gedragscodes tegenover kinderen te ontwikkelen, om de bijzondere belangen van kinderen te kunnen vrijwaren - bijvoorbeeld om tot kinderen gerichte reclame voor junkfood te verhinderen?

 
  
 

De Commissie is van mening dat Richtlijn 89/552/EEG voor audiovisuele mediadiensten (voorheen bekend als de Richtlijn Televisie zonder grenzen), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2007/65/EG van 11december 2007, een modernisering van de Europese wetgeving inhoudt en deze aan het huidige Europese audiovisuele landschap, voorgenomen wijzigingen in de markten, technologische vooruitgang en nieuwe reclametechnieken aangepast. Zie de hierna gegeven redenen voor dit oordeel:

Ten eerste omvat de betrokken Richtlijn alle lineaire audiovisuele mediadiensten (op basis van een programmaschema), ongeacht de hiertoe aangewende technologie of platform (traditioneel omroepgebruik, het gebruik van mobiele telefonie, een internetprotocol (IP), televisie enzovoorts) en non-lineaire audiovisuele mediadiensten (op aanvraag geleverde video’s of programma’s). Hierdoor zijn de regels die voorschrijven dat dergelijke communicatie minderjarigen geen lichamelijke of zedelijke schade mag toebrengen op alle audiovisuele commerciële communicatie en niet meer alleen op televisiereclame van toepassing.

Ten tweede schrijft de Richtlijn voor dat de lidstaten en de Commissie aanbieders van audiovisuele mediadiensten aanmoedigen om een gedragscode te ontwikkelen betreffende ongeschikte audiovisuele commerciële communicatie, die kinderprogramma’s vergezelt of daar deel van uitmaakt, inzake stoffen met nutritieve effecten zoals vet, transvetzuren, zout/natrium, waarvan een overmatig gebruik in het algehele dieet vanuit medisch oogpunt niet aanbevolen is. Deze codes zijn van toepassing op de aanbieders van mediadiensten zelf (en indirect op sponsors en adverteerders) en vormt een aanvulling op de nieuwe bepalingen die de lidstaten moeten aannemen. Zij moeten de bepalingen van de Richtlijn die de bescherming van consumenten, met name minderjarigen, beogen in nationaal recht omzetten en zorgen voor een vlotte toepassing. Aangezien overgewicht bij kinderen een probleem is dat door verschillende factoren wordt veroorzaakt, stelt de Commissie daarnaast in het Witboek van 30 mei 2007(2) betreffende overgewicht een brede strategie voor meerdere sectoren voor waarbij diverse maatregelen worden ontwikkeld die met name gericht zijn op een betere consumentenvoorlichting, gemakkelijkere toegang tot gezonde voedingsmiddelen, de aanmoediging van lichaamsbeweging enzovoorts.

Ten derde erkent de Richtlijn het belang van en roept de lidstaten op tot de ontwikkeling van mediageletterdheid in een speciaal kader om families en kinderen tegen schadelijk of aanstootgevend materiaal te beschermen (lid 37 van de preambule). De mededeling over mediageletterdheid in de digitale omgeving stimuleert acties die jongeren helpen om een kritische visie te ontwikkelen ten aanzien van commerciële communicatie.

 
 

(1) PB L 202 van 30.7.1997, blz. 60.
(2) COM(2007)279 definitief.

 

Vraag nr. 60 van Stavros Arnaoutakis (H-1074/07)
 Betreft: Versterking van de rol van het Europees agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) in Heraklion
 

Het Europees agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) heeft tot dusver goede resultaten geboekt, rekening houdend met de beperkte financiële en personele middelen waarover het beschikt. Het agentschap heeft in de twee jaar dat het actief is, bewezen dat het het juiste antwoord biedt op de behoeften van Europa op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging - en er is ruimschoots bewijs voorhanden om dit te staven. Alle ongegronde beweringen over de vestigingsplaats van het agentschap zijn definitief uit de weg geruimd. Griekenland heeft herhaaldelijk blijk gegeven van zijn bereidheid en inzet om actief bij te dragen aan het succes van ENISA, door het agentschap substantiële steun te geven. De aanwezigheid van ENISA in Heraklion is tegelijkertijd een belangrijke stap in de decentralisering en regionale ontwikkeling van Europa.

Verspilling van opgebouwde kennis en geïnvesteerde moeten ten sterkste worden vermeden. Waarom geeft de Europese Commissie ENISA niet de nodige steun om effectief zijn succesvolle activiteiten voort te zetten, door verhoging van het budget en uitbreiding van het personeel en het werkterrein? Waarom worden de taken, bevoegdheden, budget en personele middelen van het nieuwe Telecom-agentschap niet toegekend aan ENISA?

 
  
 

De Commissie heeft op 13 november 2007 nieuwe hervormingsvoorstellen voor EU-telecomregels gedaan. Een belangrijk aspect hiervan is het voorstel om een Europese Autoriteit voor de elektronische communicatiemarkt (EECMA)· in te stellen ter bevordering van de ontwikkeling van Europese diensten in een Europa zonder grenzen en verdere versterking van de interne markt voor elektronische communicatie.

De Commissie is van mening dat netwerk- en informatiebeveiliging een belangrijke beleidsprioriteit van de hervorming moet zijn om belanghebbenden, waaronder telecomexploitanten en –regelgevers, in staat te stellen sneller en op gecoördineerde wijze te reageren op veiligheidsincidenten en virusaanvallen. Rekening houdend met de resultaten van een openbare raadpleging die afgelopen jaar werd opgezet, heeft de Commissie daarom voorgesteld om de bepalingen van de huidige EU-regelgeving betreffende de veiligheid te verbeteren. Vooral het voorgestelde wetgevingspakket zorgt voor betere instrumenten om veiligheidsincidenten tegen te gaan en netwerken beter te beveiligen tegen cyberaanvallen.

Hoewel de uitkomst van de beoordeling van ENISA uitwijst dat het agentschap adequate of zelfs goede resultaten heeft geboekt(1), gelooft de Commissie dat de hedendaagse uitdagingen op het gebied van netwerkbeveiliging aangepakt moeten worden door voor een nieuwe synergie te zorgen tussen het werk van regelgevers en beveiligingsexperts op het gebied van telecommunicatie teneinde het informatie- en communicatienetwerk van Europa beter te beveiligen. Bovendien zou deze synergie gebruikt moeten worden ten behoeve van de doeltreffende invoering en verbetering van de netwerkbeveiliging. Daarom is het voorstel van de Commissie onder meer gefocust op de uitdagingen die voortvloeien uit netwerk- en informatiebeveiliging in de bredere context van de dynamische effecten van de interne markt voor elektronische communicatie.

De draagwijdte van EECMA is veel groter dan die van ENISA. EECMA zal een hele belangrijke rol spelen bij de hervorming van het gehele terrein van de verordeningen betreffende elektronische communicatie. Aangezien de activiteiten van ENISA gerelateerd zijn aan een gelimiteerd, maar belangrijk, deel van dit terrein, heeft de Commissie voorgesteld om een nieuwe Autoriteit in te stellen die de verantwoordelijkheid zal nemen voor de activiteiten die momenteel nog door ENISA worden ondernomen. Een voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van de huidige ENISA-verordening was noodzakelijk om de duur ervan te verlengen tot 14 maart 2011, wanneer de EECMA de activiteiten met betrekking tot netwerk- en informatiebeveiliging overneemt. Het voorstel is daarom op 20 december 2007 door de Commissie goedgekeurd.

 
 

(1) Mededeling van de Commissie aan het Parlement en de Raad over de evaluatie van het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA), COM (2007)285.

 

Vraag nr. 61 van Ruth Hieronymi (H-0018/08)
 Betreft: Mededeling van de Commissie "De versterking van de interne markt voor mobiele tv"
 

In haar Mededeling COM(2007)0409 stelt de Commissie een strategie voor ter ontwikkeling van mobiele tv in de Europese Unie. Onder mobiele televisie wordt "de transmissie van audiovisuele inhoud naar mobiele apparatuur" verstaan.

Hoe definieert de Commissie "mobiele televisie" in het licht van de definities van "audiovisuele mediadiensten" in Richtlijn 2007/65/EG(1) inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten en van "audiovisuele diensten" in Richtlijn 2000/31/EG(2) inzake de elektronische handel?

Vindt de Commissie dat er voor audiovisuele mediadiensten en voor audiovisuele diensten een andere rol is weggelegd in verband met de vrijheid van informatie en meningsuiting en het waarborgen van het pluralisme in de media?

Indien ja, welke verschillen zullen er dan volgens de Commissie voor de audiovisuele mediadiensten en de audiovisuele diensten ontstaan in de aard en omvang van de regelgeving en bij de spectrumtoewijzing?

 
  
 

De strategie voor mobiele televisie van de Commissie is beschreven in de Commissiemededeling van juli 2007 inzake de versterking van de interne markt voor mobiele tv. In dit document verwijst mobiele tv uitsluitend naar broadcast terrestrische mobiele-tv-diensten. De Commissie is ervan op de hoogte dat er diverse manieren bestaan om mobiele tv aan te bieden, van cellulaire netwerken tot satellietdiensten. Terrestrische omroep is echter een onmisbaar element in de ontwikkeling van een massamarkt voor de nieuwe innovatieve diensten en daarom vormt dit het zwaartepunt van de huidige acties van de Commissie. Het geachte parlementslid vraagt om een verduidelijking van de definitie van mobiele tv in het kader van de inhoud van de verordening. Zoals genoemd verwijst mobiele tv in zijn werkingssfeer naar een set van audiovisuele mediadiensten die worden geregeld in de recent aangenomen Richtlijn Audiovisuele mediadiensten. Zoals “vaste” televisie-uitzendingen is ook terrestrische mobiele tv-omroep gedefinieerd als een lineaire audiovisuele mediadienst zoals uiteen is gezet in artikel 1(e) van de Richtlijn.

De Richtlijn inzake elektronische handel, waarin geen specifieke definitie van audiovisuele diensten maar een algemene definitie van diensten van de informatiemaatschappij wordt gegeven, coördineert ook bepaalde diensten met betrekking tot audiovisuele diensten die op individueel verzoek van de ontvanger worden geleverd.

Met betrekking tot het tweede deel van de vraag betreffende pluralisme in de media citeert de Commissie uit de Richtlijn Audiovisuele mediadiensten: “Audiovisuele mediadiensten zijn zowel culturele als economische diensten. Het toenemende belang ervan voor de samenleving, de democratie — vooral ten aanzien van het waarborgen van informatievrijheid, meningsverscheidenheid en mediapluriformiteit — het onderwijs en de cultuur rechtvaardigt de toepassing van bijzondere voorschriften voor deze diensten.” Bepalingen in termen van bescherming van minderjarigen of van culturele diversiteit zoals in de richtlijn is beschreven, is van toepassing op mobiele tv en op andere diensten die onder deze richtlijn vallen.

Mobiele tv is een opkomende dienst waarvoor een ‘soepele reguleringsaanpak’ zou moeten gelden en ongepaste verplichtingen, zoals doorgifteverplichtingen, niet moeten worden opgelegd. De belangrijkste nationale publieke en commerciële kanalen zullen echter in ieder pakket voor mobiele tv zitten, omdat aanbiedingen zonder deze zenders veel minder aantrekkelijk zijn.

De Commissie wil de aandacht van het geachte parlementslid vestigen op het feit dat DVB-H, dat de Commissie als de norm voor mobiele tv beschouwt, een groot aantal zenders aankan en dus pluralisme van de media versterkt.

Het laatste aspect van de vraag gaat over het radiospectrum. De twee genoemde richtlijnen houden geen direct verband met de verordening betreffende het radiospectrum. Vanuit een spectrumbeleid gezien, moeten op mobiele tv-diensten die via de ether worden aangeboden dezelfde regels en voorschriften van toepassing zijn als op iedere andere elektronische communicatiedienst, zoals omschreven in het huidige EU-regelgevingskader voor elektronische communicatie.

 
 

(1) PB L 332 van 18.12.2007, blz. 27
(2) PB L 178 van 17.7.2000, blz. 1

 

Vraag nr.62 van Maria Badia i Cutchet (H-0021/08)
 Betreft: Rechten op het gebied van intellectuele eigendom, innovatie en digitale ontwikkeling
 

De Commissie heeft op 3 januari ll. besloten een nieuwe impuls te geven aan de Europese sector van de digitale inhoud, door de toegang tot televisieprogramma's, muziek, films of spelen via internet, mobiele telefoons of andere digitale apparatuur te vergemakkelijken.

In het licht van dit initiatief en rekening houdend met het bestaan van nieuwe communicatie-instrumenten en -kanalen waardoor het bestaande systeem van beheer van auteursrechten obsoleet is geworden, wat het niet mogelijk maakt de uitdaging die deze nieuwe ontwikkelingen vormen met succes het hoofd te bieden, wensen wij de Commissie te vragen of zij van plan is het debat over de eerbiediging van de intellectuele-eigendomsrechten te verdiepen, en terzelfder tijd digitale innovatie en ontwikkeling te blijven ondersteunen?

Is de Commissie niet van oordeel dat dit debat niet alleen betrekking moet hebben op de problemen die de nieuwe technologieën voor de auteurs en kunstenaars opleveren, maar ook op de nieuwe, aan deze technologieën verbonden voordelen en mogelijkheden tot versterking van de ontwikkeling, de commercialisering en het concurrentievermogen van de Europese cultuur in het algemeen, en van muziek, literatuur, films en spelen in het bijzonder?

 
  
 

De Mededeling inzake creatieve online-inhoud is inderdaad op 3 januari 2008 aangenomen. Hierin wordt onderzocht welke maatregelen met toegevoegde waarde op Europees niveau genomen kunnen worden om het concurrentievermogen van de Europese productie- en distributie-industrie voor online-inhoud te verbeteren.

De online-verspreiding van hoogwaardige ‘creatieve inhoud’ vertegenwoordigt een grote structurele verandering van de Europese inhoudmarkt. Dergelijke hoogwaardige ‘creatieve inhoud’ kan bestaan uit muziek, audiovisuele inhoud, radio, online-spelletjes, online-publicatie en educatieve inhoud. Er ontstaan ook nieuwe marktontwikkelingen uit Web 2.0, zoals door gebruikers gegenereerde inhoud.


De Commissie moedigt de inhoudindustrie, telecommunicatie-exploitanten en aanbieders van internettoegang om nauw samen te werken om nog meer online-inhoud beschikbaar te maken en tegelijkertijd een krachtige bescherming van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen.

De Commissie wil erop wijzen dat in het debat binnen het initiatief online-inhoud ook betrekking heeft op de nieuwe, aan deze nieuwe technologieën verbonden voordelen en mogelijkheden tot versterking van de ontwikkeling, commercialisering en het concurrentievermogen van de Europese cultuur in het algemeen. In overeenstemming met de Conferentie van de Organisatie van de Verenigde Naties voor onderwijs, wetenschap en cultuur (UNESCO) beschouwt de Commissie het aanmoedigen van culturele diversiteit in creatieve inhoud als een prioriteit.

De Commissie is van mening dat er vier belangrijke horizontale uitdagingen zijn waarvoor op EU-niveau naar oplossingen moet worden gezocht: beschikbaarheid van creatieve inhoud; grensoverschrijdende licenties voor creatieve inhoud; interoperabiliteit en transparantie van DRM's; en legale aanbiedingen en piraterij.

De markt voor creatieve online-inhoud begint vorm te krijgen en de ontwikkelingen volgen elkaar in snel tempo op. Dit vraagt om een tweeledige aanpas om de reeds vastgestelde uitdagingen waarvoor snel een oplossing moet worden gezocht het hoofd te bieden en de aanzet te geven tot verder discussies over een aantal bestaande en toekomstige uitdagingen.

Om het proces op gang te helpen is met deze Mededeling betreffende creatieve online-inhoud een doelgerichte openbare raadpleging gehouden ter voorbereiding van een aanbeveling over creatieve online-inhoud van de Raad en het Europees Parlement. Deze openbare raadpleging is op grond van een vragenlijst die in de mededeling is opgenomen. De antwoorden moeten uiterlijk 29 februari binnen zijn. De vragenlijst is gericht op drie vraagstukken: interoperabiliteit en transparantie van DRM’s; grensoverschrijdende licenties voor creatieve inhoud; en legale aanbiedingen en piraterij.

Daarnaast ontwikkelt de Commissie een discussie- en samenwerkingsplatform voor belanghebbenden, het zogeheten platform “online-inhoud”. De taakomschrijving van het platform “online-inhoud” omvat ondermeer de in deze mededeling vermelde vraagstukken zoals de beschikbaarheid van inhoud, de verbetering van mechanismen voor rechtenvereffening, procedures voor grensoverschrijdende licentieverlening, het beheer van creatieve online-inhoud en samenwerkingsmechanismen om ervoor te zorgen dat auteursrechten in de online-omgeving beter in acht worden genomen

 

Vraag nr. 63 van Lambert van Nistelrooij (H-0043/08)
 Betreft: Telecom - inadvertent roaming
 

De Commissie heeft bij het van kracht worden van het "Eurotarief" voor het mobiel bellen en gebeld worden in het buitenland (art. 7 lid 3 Verordening (EG) nr. 717/2007(1)) aangegeven tevens de afspraken tussen de aanbieders over de kosten voor grensbewoners scherp in het oog te houden. In het eerste, op 17 januari jl., gepubliceerde rapport van de European Regulators Group (ERG) staat nu dat de operators dit niet als een groot probleem zien, omdat het over relatief weinig consumenten gaat. Bovendien zouden kosten veroorzaakt door "inadvertent" of ongewilde roaming door de meeste providers kunnen worden kwijtgescholden als teken van goede wil. Navraag bij de Association of European Border Regions (AEBR) leert ons evenwel dat veel grensbewoners nog steeds te hoge rekeningen ontvangen. Technisch is het door plaatsbepaling met "triangulatie" en door "traffic steering" mogelijk om inadvertent roaming tegen te gaan. Ook zou de consument erop gewezen moeten kunnen worden dat inadvertent roaming te voorkomen is door in de telefoon de optie "automatisch netwerk kiezen" uit te schakelen.

Vindt de Commissie dat het in het ERG-rapport vermelde "goodwill"- beleid van de operatoren voldoende is? Wat vindt de Commissie van het verplichten van de providers om de consument hierover te informeren en ook bronmaatregelen te doen treffen om het ergerlijke fenomeen van inadvertent roaming definitief uit te bannen?

this and also to take measures at source to definitively put an end to the annoying phenomenon of inadvertent roaming?

 
  
 

Krachtens artikel 7, lid 3 van de Roamingverordening zijn nationale regelgevende instanties noodzakelijk die waakzaam zijn voor ongewilde roaming in de grensstreken van aangrenzende lidstaten. De Commissie is verplicht om eind 2008 verslag uit te brengen aan de Raad en het Parlement over de werking van de Roamingverordening en zij zal het vraagstuk van ongewilde roaming in het rapport opnemen. In dit kader hebben alle nationale regelgevende instanties in ERG-verband (Europese Groep van regelgevende instanties) de eerste gedetailleerde gegevens verzameld, wat door de Commissie wordt gedelegeerd, met inbegrip van vragen aan alle telecommunicatie-exploitanten in de EU betreffende ongewilde roaming.

Zoals het geachte parlementslid in zijn vraag heeft opgemerkt, heeft ERG nu een rapport uitgebracht waarin antwoorden van exploitanten op de gestelde vragen betreffende inadvertent roaming zijn opgenomen. Volgens hen zou inadvertent roaming geen groot probleem zijn en kennelijk onder vinden maar relatief weinig consumenten negatieve gevolgen hiervan. Volgens aanbieders zou de informatie over het algemeen op hun websites beschikbaar zijn en waar nationale regelgevers een specifiek probleem hebben geconstateerd (bijvoorbeeld tussen Noord-Ierland en Ierland), hebben aanbieders extra stappen ondernomen om ervoor te zorgen dat consumenten van dit probleem op de hoogte waren en in een enkel geval hebben zij speciale tarieven op maat aangeboden. Het merendeel van de aanbieders heeft ook verklaard dat er als gebaar van goede wil een vergoeding kan worden verstrekt wanneer er daadwerkelijk sprake is van inadvertent roaming.

De Commissie bestudeert op dit moment de bevindingen van ERG en zal deze kwestie opnieuw kort bespreken met de nationale regelgevende instanties teneinde vast te stellen welke verdere maatregelen door hen genomen moeten worden om deze kwestie op te lossen. De Commissie deelt de vrees dat dit bepaald geen klein probleem is voor degenen die de gevolgen van inadvertent roaming aan den lijve ondervinden. Ook naar aanleiding van specifieke klachten heeft de Commissie onlangs contact gehad met nationale regelgevende instanties in Duitsland, Frankrijk en Luxemburg met het verzoek om commentaar en details te geven van de acties die zij met betrekking tot deze kwestie ondernemen. De Commissie is van mening dat het initiatief dat door de Ierse en Britse autoriteiten wordt genomen, een zeer goed voorbeeld geeft dat navolging verdient. Het is te vroeg om te zeggen tot welke conclusie de Commissie met betrekking tot deze kwestie in haar eindejaarsrapport aan de Raad en het Europees Parlement zal komen. ERG publiceert een tweede rapport aan de Commissie in juli van dit jaar.

De Commissie is er van overtuigd dat problemen zoals ongewilde roaming het gevolg zijn van de versnippering van de Europese telecommunicatiemarkt in 27 markten. Deze kwestie kan worden opgelost door haar voorstellen tot grotere harmonie van de regelgeving en een Europese autoriteit voor de telecommunicatie die de Commissie en nationale regelgevers zal ondersteunen bij de inspanningen voor een betere wetgeving en voor de snellere en consequentere toepassing hiervan in Europa.

 
 

(1) PB L 171 van 29.6.2007, blz. 32.

 

Vraag nr. 64 van Jorgo Chatzimarkakis (H-0071/08)
 Betreft: Voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische communicatiemarkt (artikel 95 van het Verdrag)
 

Het Commissievoorstel COM(2007)0699 roept ernstige twijfel op wat betreft effectiviteit en efficiëntie omdat het voorbijgaat aan de grote inspanningen die verricht zijn en de omvangrijke middelen die zijn aangewend over een langere periode en geen rekening houdt met de goede resultaten die tot dusverre door het bestaande agentschap zijn behaald; evenmin schenkt het aandacht aan een grote troefkaart die de Gemeenschap op een belangrijk beleidsterrein in handen heeft, doordat geen bepalingen worden opgenomen voor het inschakelen van het personeel van ENISA en hun vakkennis.

De meeste lidstaten lijken de voorkeur te geven aan een coördinatie van activiteiten in de telecommunicatiesector, boven een bureaucratische regelgeving; deze rol kan goed door ENISA worden vervuld, indien een beperkte laag van bevoegdheden op het terrein van de telecommunicatie wordt toegevoegd aan de opdracht van ENISA (die momenteel wordt herzien).

De Commissie kan dan ook worden gevraagd waarom de waarde die ENISA voor de Gemeenschap heeft wordt veronachtzaamd en de opdracht van ENISA niet wordt uitgebreid zodat het ook de geplande werkzaamheden van ETMA (Europese Autoriteit voor de Telecommunicatiemarkt) kan omvatten?

 
  
 

Uit de tussentijdse evaluatie van ENISA, die in 2006 door de Commissie(1) is uitgevoerd, is duidelijk geworden dat de resultaten in het licht van de beperkte middelen die tot zijn beschikking staan adequaat zijn. Dit resultaat bevestigt de redelijkheid van de beleidsvisie die ten grondslag ligt aan de oprichting van ENISA en zijn oorspronkelijke doelstellingen evenals de relevantie van vertegenwoordiging door een Europees agentschap. De vooruitgang die is geboekt na suggesties van de beoordelaars en de raad van bestuur draagt bij aan de verbetering van ENISA’s werk.

Desondanks gelooft de Commissie dat de hedendaagse uitdagingen op het gebied van netwerkbeveiliging aangepakt moeten worden door voor een nieuwe synergie te zorgen tussen het werk van regelgevers en beveiligingsexperts op het gebied van telecommunicatie teneinde het informatie- en communicatienetwerk van Europa beter te beveiligen. Bovendien zou deze synergie gebruikt moeten worden ten behoeve van de doeltreffende invoering en verbetering van de netwerkbeveiliging. Daarom is het voorstel van de Commissie onder meer gefocust op de uitdagingen die voortvloeien uit netwerk- en informatiebeveiliging in de bredere context van de dynamische effecten van de interne markt voor elektronische communicatie.

De Commissie is van mening dat haar voorstel(2) tot het instellen van een Europese Autoriteit voor de elektronische communicatiemarkt (EECMA) de ontwikkeling van pan-Europese diensten in een Europa zonder grenzen zal bevorderen en de interne markt voor elektronische communicatie verder zal versterken en alle betrokkenen, inclusief telecomexploitanten en –regelgever, in staat stelt sneller en op gecoördineerde wijze te reageren op veiligheidsincidenten en virusaanvallen.

De draagwijdte van EECMA is groter dan die van ENISA en zal tot een kritische massa in termen van personeel en budget komen. EECMA zal een hele belangrijke rol spelen bij de hervorming van het gehele terrein van de verordeningen betreffende elektronische communicatie. De activiteiten van ENISA hebben daarentegen betrekking op een nochtans zeer belangrijk deel van dit terrein. Dit is een van de redenen waarom de Commissie heeft voorgesteld om een nieuwe Autoriteit in te stellen die de verantwoordelijkheid zal nemen voor activiteiten die momenteel door ENISA worden ondernomen.

Een voorstel voor een Richtlijn tot wijziging van de huidige ENISA-verordening was noodzakelijk om de duur ervan te verlengen tot 14 maart 2011, wanneer de EECMA de activiteiten met betrekking tot netwerk- en informatiebeveiliging overneemt. Het voorstel is daarom op 20 december 2007 door de Commissie goedgekeurd.

Een nieuwe Autoriteit moet haar eigen personeel in dienst kunnen nemen. Uiteraard zal zij de beste kandidaten aannemen die naar de openstaande functie solliciteren. Het personeel van ENISA heeft wat dat betreft goede vooruitzichten in dit proces aangezien het personeel hoog gekwalificeerd is, het juiste profiel heeft en daarnaast zijn direct bij ENISA verworven ervaring in de praktijk kan brengen.

 
 

(1) COM(2007)285
(2) COM(2007)699

 

Vraag nr. 65 van Manuel Medina Ortega (H-1043/07)
 Betreft: Maatregelen tegen werkloosheid in de ultraperifere gebieden
 

Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om de nog steeds erg hoge werkloosheid in de ultraperifere gebieden van de Europese Unie te bestrijden?

 
  
 

De structuurfondsen en het Europees Sociaal Fonds (ESF) in het bijzonder zullen de ultraperifere regio's in de periode 2007-2013 blijven steunen in de strijd tegen werkloosheid. Het ESF steunt het beleid van de lidstaten dat gericht is op het verwezenlijken van volledige werkgelegenheid, meer banen van hoge kwaliteit en grotere productiviteit door het bevorderen van sociale integratie, in het bijzonder de toegang tot werkgelegenheid voor kansarme groepen en het wegwerken van nationale, regionale en plaatselijke verschillen op het gebied van werkgelegenheid.

De zeven ultraperifere regio’s ontvangen in de periode 2007-2013 financiële steun van in totaal 1,3 miljard euro. Het is de taak van de lidstaten om het structuurfonds op grond van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie(1) na te leven en de met de Commissie overeengekomen prioriteiten in de nationale strategische referentiekaders door te voeren.

Het nieuwe wetgevingskader biedt de ultraperifere regio’s ook specifieke steun ter compensatie van de extra kosten die zij moeten maken vanwege de grote afstand. Een bijzondere uitdaging is om ervoor te zorgen dat deze steun bijdraagt aan de invoering van het programmabeleid als zodanig, dat wil zeggen dat deze in dit geval moet bijdragen aan duurzame groei en werkgelegenheid.

Daarnaast stelt de Commissie als onderdeel van haar beoordeling van de invoering van de Lissabon-strategie door de lidstaten aan de Raad voor dat de Raad aanbevelingen doet die gericht zijn op de verbetering van de werking van hun arbeidsmarkten en van een leven lang leren teneinde de kwantiteit en kwaliteit van beschikbare banen te verhogen.

 
 

(1)Beschikking 2006/702/EG van de Raad van 6 oktober 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, PB L 291 van 21.10.2006.

 

Vraag nr. 66 van Avril Doyle (H-1059/07)
 Betreft: ICT en heffing auteursrechten
 

De Commissie heeft de afgelopen jaren veel tijd en geld besteed aan de analyse van de heffing van auteursrechten. Algemeen heerst de mening dat auteursrechten de ontwikkeling van een niemand uitsluitende informatiemaatschappij in Europa in de weg staan. Herhaaldelijk heeft de Commissie belanghebbenden en lidstaten geraadpleegd en zij heeft de gevolgen geëvalueerd. Hieruit blijkt dat hervorming van het stelsel van auteursrechten noodzakelijk is. In een toespraak tot de Europese Digitale Bedrijfstak heeft Commissaris Reding op 10 mei 2007 zelfs gezegd dat zij de vooruitgang op dit gebied beschouwde als deel van de onvoltooide werkzaamheden van deze Commissie.

Kan de Commissie mededelen hoe zij momenteel staat ten opzichte van het stelsel van auteursrechten? Kan zij met name toelichten waarom er geen maatregelen zijn genomen ten aanzien van het hervorming van de heffing van auteursrechten, daar de problemen in verband met het huidige stelsel blijven toenemen?

 
  
 

De Commissie wenst het geachte parlementslid te danken voor het aanhoudende belang dat zij hecht aan de voortdurende inspanning voor het hervormen van de thuiskopieerheffingen. In 2006 heeft de Commissie de nationale steunregelingen voor vergoeding van thuiskopieerheffingen geanalyseerd. Eind 2006 is een voorlopig rapport betreffende dit vraagstuk opgesteld.

Op 14 februari 2008 heeft de Commissie de raadpleging van betrokken partijen heropend teneinde verschillende mogelijkheden om vooruitgang te boeken vast te stellen.

Cultuur en culturele diversiteit zijn hoofddoelstellingen die aan alle initiatieven ten grondslag liggen die de Commissie op het gebied van auteursrecht uitvoert. Het beleid van de Commissie met betrekking tot thuiskopieerheffingen heeft daarom tot doel om te zorgen voor passende schadeloosstelling van auteurs en uitvoerende kunstenaars, transparante betalingen aan deze begunstigden en culturele diversiteit.

 

Vraag nr. 67 van Alain Hutchinson (H-1064/07)
 Betreft: Media en informatiemaatschappij in de ACS-landen
 

Als men de basisbeginselen van goed bestuur en de interculturele dialoog in de ACS-landen effectief wil ondersteunen en aanmoedigen, moeten de inwoners van deze landen een scherpere kritisch-analytische blik op de sociaaleconomische en politieke werkelijkheid kunnen ontwikkelen. Voorwaarde hiervoor is dat de ACS-landen over onafhankelijke kwaliteitsmedia beschikken. Het tiende Europese Ontwikkelingsfonds, dat de praktische uitvoering regelt van de hulp die de EU voor de periode 2008-2013 heeft toegekend aan de ACS-landen, pleit weliswaar voor goed bestuur maar voorziet niet in specifieke steun om de opkomst van degelijke en onafhankelijke media en meer algemeen van een performante informatiemaatschappij te bevorderen.

Wat is de Commissie van plan om de onafhankelijkheid en degelijkheid van de media in de ACS-landen te helpen waarborgen en om de bevolking van deze landen een betere toegang te garanderen tot de informatiemaatschappij?

 
  
 

De Commissie is het met het geachte parlementslid eens dat het voor de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan (ACS) uitermate belangrijk is dat zij een onafhankelijke en doeltreffende media hebben.

Als onderdeel van de programmering voor het Tiende Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) is prioriteit verleend aan alle aspecten van democratisch bestuur in de dialoog tussen partners ter voorbereiding van de samenwerkingsstrategieën en nationale indicatieve programma’s. In dat opzicht hebben de Commissie en de in ieder partnerland vertegenwoordigde lidstaten van de EU een analyse van het democratische bestuursproces uitgevoerd en bestuursprofielen opgesteld.

In deze profielen zijn de situatie van de pers en de beperking van de persvrijheid en de onafhankelijkheid geanalyseerd. De conclusies worden meegenomen in de dialoog met het partnerland over de programmaring, dat waar nodig wordt aangemoedigd om hervormingen op diverse gebieden en de invoering van maatregelen om de onderstreepte problemen aan te pakken, toe te zeggen. Alle persgerelateerde zaken maken dus integraal deel uit van de dialoog over de programmering, maar zij worden ook besproken tijdens de reguliere politieke dialoog onder artikel 8 van de Overeenkomst van Cotonou.

Wat betreft financiële steun in verband met maatregelen of activiteiten in het kader van de hervorming op initiatief van de regering, kan het EOF worden aangewend indien hiervoor in het kader van de samenwerking tussen de Gemeenschap en het partnerland in overeenstemming met de Overeenkomst van Cotonou financiële steun noodzakelijk is. Er is onlangs inderdaad 1,5 miljoen euro uitgetrokken voor het ondersteunend mediaproject in Mauritanië ten behoeve van analyse en het uitvoeren van onderzoek naar persbureaus, het verbeteren van radiodiensten en de verspreiding van gedrukte media, het ondersteunen van radioproducties en geschreven producties en het versterken van de positie van journalisten.

Daarnaast maken de meeste ondersteunende media-activiteiten die uit het EOF worden gefinancierd deel uit van bredere projecten die gericht zijn op democratisering, mensenrechten en de rechtsstaat. Dit is bijvoorbeeld van toepassing op de meeste projecten ter ondersteuning van democratische verkiezingsprocessen. Deze projecten omvatten een element ter ondersteuning van de media, opleiding van journalisten, logistieke steun aan communicatiebureaus en steun aan maatschappelijke organisaties ten behoeve van toezicht op media-activiteiten.

EOF-financiering kan doorgaans hoofdzakelijk worden aangevuld met financiering uit het Europees initiatief voor democratie en mensenrechten (EIDHR), waarvoor geen expliciete voorafgaande overeenkomst tussen de autoriteiten van de partnerlanden is vereist. Het EIDHR geeft directe steun aan initiatieven van het maatschappelijk middenveld. Voorbeelden van activiteiten ter ondersteuning van de pers of ter bevordering van persvrijheid in ACS-landen zijn ondermeer de acties in Tsjaad, Namibië, Rwanda en Soedan. Er zijn tevens netwerkondersteunende projecten en transnationale acties doorgevoerd.

 

Vraag nr. 68 van Sarah Ludford (H-1066/07)
 Betreft: Verketteringscampagnes in de media
 

Welke maatregelen overweegt de Commissie in de geest van gelijke kansen en niet-discriminatie (het thema van het Europese Jaar 2007) en van interculturele dialoog (het thema van het Europese Jaar 2008), zonder aantasting van echte vrijheid van meningsuiting, tegen mediacampagnes waarin bepaalde bevolkingsgroepen worden verketterd?

 
  
 

De Commissie is zich terdege bewust van de sleutelrol die de media in Europa speelt bij het creëren en/of uit de weg ruimen van stereotypen. Uit een Eurobarometer-onderzoek dat in het kader van het Europees Jaar voor gelijke kansen voor iederen (het Europees Jaar 2007) is uitgevoerd, is gebleken dat de media als de belangrijkste speler wordt beschouwd in de strijd tegen discriminatie na school en buiten toezicht van ouders. Hoewel de Commissie niet in staat is om toezicht te houden of commentaar te leveren op campagnes in de nationale media tegen bepaalde bevolkingsgroepen, werkt de Commissie samen met de media om een positieve rol van de media te bewerkstelligen bij de verandering van discriminerende houdingen en gedragingen.

In het kader van het Europees Jaar 2007 hebben de 30 deelnemende landen nauw met de media samengewerkt om de bewustwording omtrent discriminatie en de bestrijding van stereotypen te vergroten. De Commissie heeft ook met de media samengewerkt in het kader van de voorlichtingscampagne als onderdeel van het Europees Jaar 2007.

In het kader van de strijd tegen discriminatie heeft de Commissie ook samen met de media een reeks initiatieven gelanceerd. In het kader van de voorlichtingscampagne “Verschil moet er zijn. Discriminatie niet” heeft de Commissie samengewerkt met de media, waaronder bijvoorbeeld het organiseren van seminars met journalisten omtrent het thema discriminatie. Vier jaar geleden is er ter gelegenheid van deze campagne ook een speciale persprijs in het leven geroepen om journalisten te eren die door hun artikelen een beter begrip van de voordelen en diversiteit helpen bevorderen. De toekenning van de prijs 2007 was georganiseerd als onderdeel van het Europees Jaar 2007. Er zijn meer dan 800 artikelen uit alle 27 lidstaten(1) ontvangen.

De Commissie zal in 2008 een nieuwe studie verrichten om te onderzoeken wat de meest belangrijke en innovatieve initiatieven zijn die door of over radio- en televisiezenders en door of over gedrukte en online-media zijn ondernomen in de strijd tegen discriminatie en voor het bevorderen van verscheidenheid.

De rol van de media vormt een hoofdthema dat in het Europees Jaar van de interculturele dialoog (Europees Jaar 2008)(2) wordt behandeld. De Media moet een belangrijke rol spelen in de ontwikkeling van de vraag naar en in het voorzien van een groter aanbod van cultureel diverse inhoud. Een van de “Brusselse Debatten” die in het kader van het Europees Jaar 2008 wordt georganiseerd, zal aan de rol van de media bij het bevorderen van de interculturele dialoog worden gewijd

 
 

(1) www.stop-discrimination.info
(2) www.dialogue2008.eu

 

Vraag nr. 69 van Linda McAvan (H-1067/07)
 Betreft: Bescherming van het recht van gehandicapten op zeereizen
 

Welke maatregelen overweegt de Commissie met betrekking tot de uitbreiding van de rechten van passagiers die over zee reizen, gezien het resultaat van een in 2006 uitgevoerde openbare raadpleging ter zake?

Wanneer denkt de Commissie met name een voorstel openbaar te maken over de weigering gehandicapten toe te laten tot veerboten en schadeloosstelling daarvoor, zoals zij reeds heeft gedaan voor het vervoer per vliegtuig en per spoor? Dit was een opvallende tekortkoming in het werkprogramma van de Commissie voor 2008 en een bron van verontrusting voor gehandicapten die momenteel niet worden toegelaten tot veerboten.

 
  
 

De Commissie voert een beleid gericht op het vastleggen en versterken van de passagiersrechten. In overeenstemming met dit beleid heeft de Commissie in 2007 een effectenbeoordeling verricht van de vaststelling van de rechten van gehandicapten die over zee reizen. Op basis van haar onderzoek rond de Commissie momenteel een effectenbeoordeling af die de verschillende mogelijkheden ter verbetering van de rechten van passagiers, en in het bijzonder die van gehandicapten, die per veerpont of cruiseschip reizen beoordeelt.

Het klopt dat een dergelijk initiatief niet als zodanig in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor 2008 vermeld staat. Er zij op gewezen dat het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie zich alleen concentreert op de belangrijkste strategische initiatieven die prioriteit hebben. Het werkprogramma van de Directoraat-generaal Energie en Vervoer biedt de mogelijkheid voor het indienen van een dergelijk voorstel op dit gebied.

De Commissie heeft altijd blijk gegeven van haar duidelijke bereidheid om regels ten gunste van de passagiersrechten vast te stellen. De maritieme sector vormt hierop geen uitzondering, zoals blijkt uit een van de voorstellen betreffende passagiersrechten in het derde maritieme pakket die de Commissie al in november 2005 heeft ingediend.

 

Vraag nr. 70 van Adina-Ioana Vălean (H-1069/07)
 Betreft: Evaluatie van de richtlijn 2004/38/EG inzake vrij verkeer
 

Volgens artikel 39 van de richtlijn 2004/38/EG(1)betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, moet de Commissie uiterlijk op 30.4.2008 aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengen over de toepassing van deze richtlijn. Het Parlement heeft daarenboven in zijn resolutie P6_TA(2007)0534 de Commissie gevraagd "om zonder uitstel een volledige evaluatie van de uitvoering en omzetting van Richtlijn 2004/38/EG door de lidstaten, samen met verdere voorstellen, voor te leggen, volgens artikel 39 van de richtlijn". Volgens het "Programmeringsdocument (2008)" (http://ec.europa.eu/atwork/programmes/index_en.htm" ), zal de Commissie dit verslag maar in november 2008 voorleggen.

Kan de Commissie zeggen waarom zij het verslag niet binnen de door de richtlijn gestelde termijn zal voorleggen, met welke moeilijkheden zij geconfronteerd is en wie verantwoordelijk is voor deze vertraging?

Kan de Commissie aan het Europees Parlement laten weten of zij de mogelijkheid overweegt om overeenkomstig de bepalingen van artikel 39 de periode te verlengen gedurende welke burgers van de Unie en hun familieleden onvoorwaardelijk op het grondgebied van het gastland kunnen verblijven?

 
  
 

De controle van de toepassing van Richtlijn 2004/38/EG(2) is een absolute prioriteit van de Commissie. Er zijn tussen juni 2006 en februari 2007 inbreukprocedures tegen 19 lidstaten geopend wegens niet-mededeling van de tekst van de bepalingen van nationaal recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied hebben vastgesteld. Momenteel lopen nog elf inbreukprocedures en de Commissie heeft besloten om drie lidstaten voor het Europees Hof van Justitie te dagen.

De Commissie onderzoekt tegelijkertijd de conformiteit van de nationale omzettingsmaatregelen met de richtlijn. De Commissie is in november 2006 al begonnen met de voorbereiding van een aanbesteding voor het verrichten van een conformiteitstudie van de nationale omzettingsmaatregelen.

De overeenkomst kon niet onder de van toepassing zijnde rechtsgrond (Besluit 2007/252/EG van de Raad van 19 april 2007(3)) worden getekend voordat het ad hoc financiële besluit over het werkprogramma voor 2007 was aangenomen. Na een positief advies van het Comité van beheer (artikel 10 van het Besluit) werd het financiële besluit op 8 november 2007 door de Commissie goedgekeurd.

De aannemer is verplicht om uiterlijk op 13 augustus 2008 een eindrapport aan de Commissie te overleggen. De indiening van het rapport van de Commissie, dat op basis van het rapport van de aannemer wordt opgesteld, is gepland in de tweede helft van 2008.

 
 

(1) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 77.
(2) Richtlijn 2004/38/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende het recht van vrij verkeer en verblijf op het grondgebied van de lidstaten voor de burgers van de Unie en hun familieleden, PB L 158 van 30.4.2004.
(3) Besluit 2007/252/EG van de Raad van 19 april 2007 tot vaststelling van het specifieke programma Grondrecht en burgerschap voor de periode 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie, PB L 110 van 27.4.2007.

 

Vraag nr. 71 van Koenraad Dillen (H-0003/08)
 Betreft: Vrouwenrechten in Zambia
 

Officieel streeft de regering van Zambia ernaar om uiterlijk in 2010 eenieder toegang tot HIV-behandeling te waarborgen.

In een recent rapport beschrijft de mensenrechtenorganisatie Human Rights Watch in detail op welke manier de regering van Zambia te kort schiet om vrouwen een HIV-behandeling te geven. Tal van obstakels beletten de toegang van vrouwen tot een adequate behandeling waaronder het diep ingewortelde geslachtsgebonden geweld en de discriminaties die besloten zijn in het eigendomsrecht en echtscheidingsrecht. De conclusie van Human Rights Watch is duidelijk: tenzij de regering van Zambia specifieke wetgeving tegen geslachtsgebonden geweld invoert en de discriminaties in andere rechtstakken afschaft, zullen vrouwen nooit tenvolle toegang hebben tot een behandeling tegen HIV (rapport van Human Rights Watch, 'Hidden in the mealie meal: gender-based abuses and women's HIV treatment in Zambia', in: Human Rights Watch, 'Zambia : abuses against women obstruct HIV treatment', 18 december 2007).

Deelt de Commissie de conclusies van Human Rights Watch? Op welke manier wordt deze kwestie aangekaart? Is de Commissie niet van mening dat de verlening van ontwikkelingshulp afhankelijk moet worden gemaakt van vooruitgang op dit belangrijke gebied?

 
  
 

Het rapport van Human Rights Watch waarnaar het geachte parlementslid verwijst, is met belangstelling door de Commissie beoordeeld. De brede beoordeling van de situatie met betrekking tot de toegang van vrouwen tot een anti-retroviale behandeling en in het bijzonder de kwalitatieve analyse op basis van een reeks interviews en besprekingen in de focusgroepen levert een belangrijk inzicht op betreffende de invloed van misstanden op grond van geslacht en de behandeling van vrouwen tegen HIV. Er kan van worden uitgegaan dat de bevindingen eveneens gelden voor andere landen in Zuid-Afrika en ontwikkelingslanden in het algemeen.

In 2006 bestond 57% van de ongeveer 1,1 miljoen mensen in Zambia die aan HIV lijden uit vrouwen, zoals in het verslag staat. Terwijl meer vrouwen dan mannen op HIV zijn getest (respectievelijk 15,3% en 11,4%) en 61% van de mensen die toegang hebben tot een behandeling tegen HIV vrouwen zijn, onderstreept het verslag terecht het belang om de obstakels als gevolg van genderongelijkheid en misstanden op grond van geslacht aan te pakken die beletten dat meer vrouwen toegang krijgen tot een behandeling tegen HIV en in het bijzonder om ervoor te zorgen dat vrouwen ook daadwerkelijk een adequate behandeling tegen HIV krijgen.

De Commissie is evenzeer bezorgd over het uitgesproken verschil tussen de verspreiding van HIV onder met name jonge vrouwen en mannen (respectievelijk 12,7% en 3,8% in 2005), wat aangeeft dat er in Zambia nog altijd een grote ongelijkheid bestaat tussen mannen en vrouwen, waarbij Zambia op de 130e plaats van de 144 komt met een genderontwikkelingsindex van 0,383. De situatie in Zambia wordt ook gekenmerkt door geweld tegen vrouwen en kinderen, verkrachting en praktijken die seks in ruil voor eten behelzen.

Er moet echter worden gewezen op de indrukwekkende vooruitgang die de regering van Zambia en de partners hebben geboekt in het vergroten van de toegang tot een behandeling tegen HIV van slechts 1 483 mensen in 2004 naar 122 700 in september 2007. Daarnaast heeft de regering diverse stappen ondernomen om wetten tegen seksueel misbruik te maken en te doen naleven en ook het regelen van opvang- en steunpunten voor slachtoffers en de wijziging van het strafrecht om de draagwijdte van de wetgeving tegen seksuele misdrijven te verruimen. Dit heeft geleid tot strengere straffen voor zedendelicten.

De conclusies en aanbevelingen in het verslag van Human Rights Watch sluiten goed aan bij de geplande steun voor Zambia in het kader van het Tiende Europees Ontwikkelingsfonds. Menselijke ontwikkeling en gezondheid zijn concentratiesectors met als doel om menselijk ontwikkeling in Zambia te verbeteren door middel van een veilige en verbeterde toegang tot fundamentele gezondheidszorg en gelijke toegang tot gezondheidszorg voor in het bijzonder kinderen, vrouwen en mensen uit benadeelde gebieden.

De Commissie werkt nauw samen met lidstaten en andere financiers om het vijfde nationaal ontwikkelingsplan, waarin een heel hoofdstuk is gewijd aan genderongelijkheid met als doel om de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen te elimineren en gendergelijkheid te verwezenlijken. In het hoofdstuk met betrekking tot gezondheid wordt hier ook speciale aandacht aan besteed. De regering is voornemens om het genderaspect volledig in het controle- en evaluatiesysteem met betrekking tot de menselijke ontwikkeling te integreren en in het bijzonder een oplossing te vinden voor slechte prestaties op het gebied van verlaging van moedersterfte en discriminatie van vrouwen op het gebied van toegang tot gezondheidszorg en geboorteregeling.

De constructieve en concrete aanbevelingen in het verslag van Human Rights Watch voorzien in een waardevolle richtlijn voor de inspanningen van de regering ter waarborging van de rechten van de vrouw, van diensten speciaal voor vrouwen en van de deelname van vrouwen in de besluitvorming en voor de beleidsdialoog van de Europese Commissie met de regering.

 

Vraag nr. 72 van Nigel Farage (H-0004/08)
 Betreft: Uitgaven in verband met de reflectieperiode
 

In 2006 en 2007 werden, enkel door de Commissie, vele miljoenen euro's uitgegeven als onderdeel van haar "reflectieperiode", om "het debat over de toekomst van Europa" te bevorderen.

Kan de Commissie meedelen wat, achteraf gezien, het beoogde doel en het bereikte resultaat van deze uitgaven was?

 
  
 

In juni 2005 riep de Europese Raad op tot een periode van bezinning over de wijze waarop de hervorming van de instellingen moest worden voortgezet1. Naar aanleiding van deze oproep heeft de Europese Commissie op 13 oktober 2005 “Plan D voor Dialoog, Democratie en Debat”(1) goedgekeurd, die ten doel heeft om burgers op plaatselijk, nationaal, maar ook grensoverschrijdend bij elkaar te brengen en hen van informatie te voorzien, waardoor zij bewust deel kunnen nemen aan debatten over Europese vraagstukken. Dit plan was ook bedoeld om lidstaten aan te moedigen met steun van de EU-instellingen een breed openbaar debat over de toekomst van de Europese Unie te organiseren, waarbij burgers, maatschappelijk organisaties, sociale partners, nationale parlementen en de politieke partijen. Het belangrijkste doel van Plan D was “beter luisteren”, “beter uitleggen” en “going local” om te zorgen voor betrokkenheid van de burgers. Voor Plan D was trouwens geen extra geld nodig. De initiatieven werden gefinancierd door het opnieuw bekijken van de begroting van de Directoraat-generaal Communicatie (DG COMM) om de actie van de Commissie doeltreffender te maken en meer op burgers te laten richten.

De drijfveren van deze acties waren de transnationale projecten voor Europese burgers die door de Commissie werden gecofinancierd. Drie daarvan zijn EU-projecten(2)en bij drie projecten waren de lidstaten betrokken(3). Het doel van deze projecten was om mensen van verschillende nationale publieke ruimtes met elkaar en met de beleidsmakers in verbinding te stellen. Daarbij heeft het verkennen van verschillende mogelijkheden door een combinatie van virtuele en rechtstreekse communicatie, raadplegingen en opiniepeilingen op nationaal en Europees niveau een rol gespeeld. In totaal hebben zo’n 40 000 mensen fysiek deelgenomen aan de zes transnationale projecten van Plan D, terwijl het aantal deelnemers

aan de internetdebatten zo’n 1,5 miljoen mensen bedraagt.

Daarnaast vonden in het merendeel van de lidstaten burgerfora plaats. Het forum “Debate Europe” werd ontwikkeld als een online discussieforum waar burgers van de EU hun standpunten over een groot aantal aan de EU gerelateerde onderwerpen kunnen uitwisselen. Sinds de lancering van het forum in maart 2006, zijn er al duizenden bijdragen geleverd en is het forum al meer dan 1,3 miljoen keer bekeken. Het forum heeft in 2006 de Europese e-Democracy Award gewonnen. De Europa Direct-centra hebben 3672 regionale en plaatselijke evenementen met burgers georganiseerd. In mei 2006 werd een speciale Eurobarometer-opiniepeiling over de toekomst van Europa gepubliceerd en enkele van de items die hierin voorkwamen, zijn opgenomen in de standaard Eurobarometer-opinipeilingen.

In november 2006 besloot de Commissie om een reeks regionale en plaatselijke maatschappelijke initiatieven gericht op jongeren en vrouwen te co-financieren, een netwerk van Europese publieke ruimten in de lidstaten te ontwikkelen, het internetdebat opnieuw op gang te brengen en Eurobarometer-opiniepeilingen beter af te stemmen. Veertien vertegenwoordigingen van de Commissie co-financieren een reeks plaatselijke maatschappelijke projecten die een breed scala aan vraagstukken omvatten, waaronder de sociale integratie van vrouwen, jongeren helpen om de Europese interne markt beter te begrijpen, voedselveiligheid en klimaatverandering. In 2007 zijn de Europese publieke ruimten in drie plaatsen als proefproject opgezet: Tallinn, Dublin en Madrid. Deze ruimten bieden informatie en documentatie, tentoonstellingen, films, debatten, forums, lezingen en trainingen en seminars over Europese vraagstukken. Door gebruikmaking van meertalige internet-conferentievoorzieningen is het ook mogelijk om transnationale debatten te hosten. De website “Debate Europe” is eind januari 2008 opnieuw online gegaan. De site is nu gemakkelijker in gebruik en zal zich voorlopig rond drie hoofdthema’s concentreren: de toekomst van Europa, energie en klimaatverandering en interculturele dialoog.

De aanpak van het luisteren en de wederzijdse dialoog die door Plan D werd gestimuleerd, heeft bewezen uitermate geschikt te zijn voor de periode van bezinning van 2005 tot 2007. De in de lente en herfst van 2007 uitgevoerde Eurobarometer-opiniepeilingen laten een duidelijke toename in de steun van burgers voor het lidmaatschap van de EU en in de positieve perceptie van de EU en het vertrouwen in haar instellingen zien. Hoewel deze ontwikkelingen ook afhankelijk zijn van andere factoren, is de Plan D-aanpak een bruikbare manier om de ontwikkeling van een Europese publieke ruimte te ondersteunen. Het is een vorm van politieke communicatie die goed is aangepast aan de opkomt van multiculturele en grensoverschrijdende democratie in Europa. Het plan is daarom bestemd als kader op lange termijn voor de communicatie met burgers en de bevordering van participerende democratie met betrekking tot EU-aangelegenheden.

 
 

(1) COM(2005)494.
(2) Speak Up Europe (Europese beweging), Tomorrow's Europe (Notre Europe) en European Citizens'
consultations (Koning Boudewijnstichting).
(3) Our Europe-Our Debate-Our Consultation (European House), Radio Web Europe (Cenasca) en Our
Message to Europe (Deutsche Gesellschaft).

 

Vraag nr. 73 van Vural Öger (H-0006/08)
 Betreft: 2008 - European Year of Intercultural Dialogue
 

2008 has been designated the European Year of Intercultural Dialogue. It is in the interests of Europe and is also our responsibility to address Europe's rich cultural heritage and its various cultures. This dialogue has an increasingly important role to play in promoting European identity, notably because of the increasing number of languages and ethnic and cultural backgrounds in the EU. 10 million euros have been set aside for various initiatives, such as information campaigns, projects in areas such as urban culture, popular art, migration and exchanges between local initiatives.

The intercultural dialogue also has a fundamental role to play in future EU enlargements. In view of the above, will the Commission say whether specific programmes exist to promote the dialogue between EU Member States, candidate countries and future EU Member States, such as countries in the Western Balkans? What momentum will they provide as regards the dialogue between the peoples of the future accession states and the EU?

 
  
 

De interculturele dialoog is als onderdeel van het Europees Jaar van de interculturele dialoog 2008 als horizontale en sectoroverschrijdende prioriteit in de relevante communautaire beleidsgebieden, acties en programma’s geïntegreerd. Deze doelstelling geldt zowel voor programma’s voor cultuur, onderwijs, jongeren en burgerschap en een aantal andere gebieden zoals werkgelegenheid, sociale zaken, gelijke kansen, buitenlandse betrekkingen en ontwikkelingshulp.

De Commissie ondersteunt al een aantal programma’s dat gericht is op het bevorderen van dialoog tussen lidstaten van de EU en kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten, inclusief de landen van de westelijke Balkanlanden. Behalve inspanningen op het gebied van de onderhandelingen tot vrijstelling van visumplicht, zijn er aanzienlijke financieringen uitgetrokken om de samenwerking op onderwijsgebied en mobiliteitsmogelijkheden voor studenten van de westelijke Balkanlanden(1) te steunen:

In het kader van het Tempusprogramma is een bedrag van 20 miljoen euro op jaarbasis uitgetrokken voor de samenwerking tussen academische instellingen van de westelijke Balkanlanden en de EU-lidstaten op het gebied van hoger onderwijs.

In aanvulling op de mogelijkheden die in het kader van het Erasmus Mundusprogramma aan studenten van alle derde landen worden geboden, biedt de Commissie door middel van een pretoetredingsinstrument een aanzienlijk aantal beurzen aan studenten van de westelijke Balkanlanden. Op jaarbasis wordt sinds 2006 € 4 miljoen uitgetrokken voor beurzen voor studenten die in het studiejaar 2007-2008 een Erasmus Mundus masteropleiding volgen en sinds 2007 is er 6 miljoen euro extra uitgetrokken voor beurzen voor studenten en academisch personeel op alle niveaus voor het studiejaar 2008-2009 (het onderdeel externe samenwerking van Erasmus Mundos). Momenteel wordt overwogen om het uitgetrokken bedrag en het aantal bijbehorende beurzen te verhogen.

In het kader van het Programma Jeugd in actie wordt aanvullende steun verstrekt door middel van een pretoetredingsinstrument (1 miljoen euro in 2007 en 1,5 miljoen euro gepland in 2008) om de mogelijkheden voor uitwisseling van jongeren en transnationale projecten onder jongeren en jongerenorganisaties in de westelijke Balkanlanden en met EU-lidstaten uit te breiden. Dit draagt bij aan de dialoog tussen verschillende etnische groepen en religies.

De interculturele dialoog wordt ook gestimuleerd door middel van het programma Cultuur. Dit programma bevordert de samenwerking en culturele uitwisseling teneinde de verscheidenheid van de culturen en talen in Europa te stimuleren en de wederzijdse kennis te verbeteren die de Europese burgers van de andere culturen van Europa hebben. Het programma Cultuur staat voor alle kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten open voor deelname. De kandidaat-lidstaten (Kroatië, de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Turkije) en Servië hebben al deelgenomen aan het programma Cultuur. Kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten kunnen ook deelnemen aan het programma Europa voor de burger. Kroatië neemt al deel aan dit programma en de voorbereidingen voor deelname van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en Albanië zijn al in volle gang.

Zoals in het Strategiedocument inzake de uitbreiding(2) van 2007 is aangekondigd, wordt dit jaar een nieuwe faciliteit ter bevordering van de ontwikkeling van het maatschappelijk middenveld en dialoog worden opgericht. Deze nieuwe faciliteit voor het maatschappelijke middenveld heeft tot doel om een bijdrage te leveren aan een open democratische samenleving in kandidaat-lidstaten en potentiële kandidaat-lidstaten door versterking van de maatschappelijke organisaties en hun rol in het politieke proces. De faciliteit bestrijkt drie activiteitsgebieden:

steun voor lokale maatschappelijke initiatieven en capaciteitsopbouw ter versterking van de rol van het maatschappelijk middenveld;

programma’s om journalisten, jonge politici, vakbondsleiders, onderwijsgevenden enz. in contact te brengen met de EU-instellingen (programma’s voor privécontacten);

steun voor het opzetten van partnerschappen en het ontwikkelen van netwerken tussen maatschappelijke organisaties, bedrijven, vakbonden en andere sociale partners en beroepsorganisaties in de begunstigde landen en hun tegenhangers in de EU, zodat kennis en ervaring beter kunnen worden uitgewisseld.

De steun voor het maatschappelijk middenveld in de westelijke Balkanlanden via het instrument voor pretoetredingssteun (IPA) zal aanzienlijk worden verhoogd, waarbij het bedrag voor de periode 2008-2010 naar schatting meer dan 90 miljoen euro zal bedragen. Dit is een geschatte verdrievoudiging in vergelijking met de periode 2005-2007. Financiële steun aan het maatschappelijk middenveld via het IPA vormt een aanvulling op de steun via het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR)(3).

De interculturele dialoog wordt ook gesteund via projecten voor het lokale natuurlijke en culturele erfgoed en via het onderdeel grensoverschrijdende samenwerking van het IPA-programma. Dit programma omvat projecten voor privécontacten en andere interculturele activiteiten.

 
 

(1) Turkije komt hier niet voor in aanmerking, omdat dit land al volledig aan het Socratesprogramma heft deelgenomen en vanaf 2007 in het programma voor een leven lang leren deelneemt
(2)Uitbreidingsstrategie en voornaamste uitdagingen 2007–2008, COM(2007)0663 van 6.11.2007
(3) De EIDHR-steun voor de westelijke Balkanlanden (binnen de landgerichte steunregeling) bedroeg in de periode 2005-2007 in total 9 miljoen euro. Voor 2008 is voor de westelijke Balkaneilanden een EIDHR-toewijzing van 5,7 miljoen euro gepland.

 

Vraag nr. 74 van Eoin Ryan (H-0012/08)
 Betreft: Bewustmakingscampagnes tegen gebruik van verdovende middelen in Europa
 

Is de Commissie van plan om nieuwe informatie en bewustmakingsprogramma's voor te leggen die duidelijk op de gevaren van het gebruik van onwettige verdovende middelen in Europa wijzen?

 
  
 

De Commissie voert in Europa geen voorlichtingscampagnes over drug uit. Deze campagnes worden door de lidstaten uitgevoerd. Zij worden hiervoor gefinancierd door nationale, regionale en plaatselijke bronnen.

De Commissie blijft echter wel projecten voor drugspreventie steunen via een tweede communautair actieprogramma op het gebied van de volksgezondheid voor de periode 2008-2013(1).

De Commissie zal projecten voor drugspreventie tevens steunen via een nieuw specifiek programma Drugspreventie en –voorlichting voor de periode 2007-2013(2) als onderdeel van het algemene programma Grondrechten en justitie.

Terwijl het programma voor de volksgezondheid voor 2008-2013 de gezondheid bijdraagt tot de volksgezondheid via acties op het gebied van gezondheidsdeterminanten, zoals drugs, is de hoofddoelstelling van het programma Drugspreventie en – voorlichting het verstrekken van betere voorlichting over drugsgebruik, het voorkomen en beperken van drugsgebruik, verslaving en drugsgerelateerde schade en het ondersteunen van de uitvoering van de EU-drugsstrategie. De doelgroepen van de programma-activiteiten zijn alle groepen die te lijden kunnen hebben onder de gevolgen van drugs. Het programma staat open voor instellingen en publieke of particuliere organisatie die op het gebied van voorlichting over en voorkomen van drugsgebruik en drugsgerelateerde schade werken.

 
 

(1) Besluit 1350/2007/EG
(2) Besluit 1150/2007/EG

 

Vraag nr. 75 van Liam Aylward (H-0014/08)
 Betreft: EU-steun voor culturele programma's in Europa
 

Kan de Commissie verklaren of ze van plan is nieuwe programma's op te starten om de culturele diversiteit in Europa te bevorderen, en meer uitleg geven over wat dergelijke programma's precies inhouden?

 
  
 

Krachtens artikel 151 van het EG-Verdrag bestaat de bevoegdheid van de EU op het gebied van cultuur uit het bijdragen tot de ontplooiing van de culturen van de lidstaten onder eerbiediging van de nationale en regionale verscheidenheid daarvan, daarbij echter ook de nadruk leggend op het gemeenschappelijke culturele erfgoed. De Commissie is namelijk erg actief in het stimuleren van culturele diversiteit en is het mainstreamen van deze waarde in veel van haar activiteiten en programma’s.

De interculturele dialoog is een van de drie doelstellingen van het programma cultuur (2007-2013). Dat wil zeggen dat projecten die door dit programma worden gesteund een sterk intercultureel aspect hebben. De twee andere doelstellingen zijn de mobiliteit van culturele spelers en van cultuur en kunstwerken.

2008 is bovendien het Europees Jaar van de interculturele dialoog. De Commissie zal veel projecten steunen die speciaal gericht zijn op het bevorderen van de interculturele dialoog. In dit kader zijn in de loop van het jaar diverse andere activiteiten gepland om nadruk te leggen op de culturele diversiteit die Europa rijk is.

Daarnaast zal de Commissie dit jaar in het kader van een proefproject mobiliteit van kunstenaars dat door het Parlement is aangenomen een haalbaarheidsstudie verrichten naar een totale methode dat is ontworpen om in een informatiesysteem in heel Europa te voorzien voor de verschillende aspecten van mobiliteit in de culturele sector. De Commissie zal tevens een oproep tot het indienen van voorstellen doen die gericht zijn op het oprichten van netwerkstructuren die de mobiliteit op nationaal niveau ondersteunen teneinde uitwisseling van best practices tot stand te brengen.

Al deze activiteiten zullen de behoefte op de korte termijn bevorderen met het oog op de voorbereiding van de volgende generatie programma’s op het gebied van onderwijs en cultuur voor de periode na 2013, waarbij culturele diversiteit nog steeds een centrale positie zal innemen.

 

Vraag nr. 76 van Philip Claeys (H-0015/08)
 Betreft: Slachten van dieren zonder verdoving
 

Volgens bepaalde media zou men op Europees niveau bezig zijn met de uitwerking van regelgeving die het slachten van dieren zonder verdoving mogelijk maakt.

Kan de Commissie bevestigen of dit daadwerkelijk het geval is? Zo ja, wat zijn de redenen om een dergelijke regelgeving uit te vaardigen, wie heeft het initiatief daartoe genomen en welke instanties zijn geraadpleegd? Maakt een dergelijke regelgeving geen ernstige vorm van dierenmishandeling mogelijk?

 
  
 

Momenteel bieden de bepalingen van Richtlijn 93/119/EG de mogelijkheid om af te wijken van het slachten van dieren zonder verdoving in het geval van religieuze slachting in slachthuizen. Dit weerspiegelt het Protocol betreffende de bescherming en het welzijn van dieren, dat als bijlage bij het Verdrag is opgenomen, waarin staat dat ten volle rekening dient te worden gehouden met de vereisten inzake dierwelzijn waarbij zij godsdienstige riten dienen te eerbiedigen. Daarnaast is de vrijheid van godsdienst vervat in artikel 10 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.

Aangezien het recht op vrijheid van godsdienst, de vrijheid om zijn godsdienst te belijden of overtuiging tot uitdrukking te brengen in erediensten, in onderricht, in praktische toepassing ervan en in het onderhouden van geboden en voorschriften deel uitmaakt van de grondrechten waar alle EU-burgers recht op hebben, heeft de Commissie niet de intentie om dit recht in twijfel te trekken bij de herziening van de richtlijn, noch heeft de Commissie plannen om deze afwijking van het slachten van dieren zonder verdoving verder uit te breiden.

Met betrekking tot het opstellen van een nieuw wetgevingsvoorstel van de Unie voor de bescherming van dieren bij het slachten of doden bevestigt de Commissie dat zij in 2006 is begonnen met een procedure tot herziening van Richtlijn 93/119/EG(1). De mogelijke inhoud van nieuwe bepalingen op dit gebied zijn uitgebreid besproken met belanghebbenden en de Commissie verwacht om in juli 2008 een ontwerpvoorstel in te dienen.

De Commissie streeft naar de ontwikkeling van maatregelen voor dierenwelzijn om ervoor te zorgen dat dieren ongeacht het soort slachting geen onnodige pijn of lijden ondervinden.

Er worden vooral nieuwe en verbeterde maatregelen in acht genomen die de opleiding van slachtpersoneel en de verbetering van het ontwerp van verdovingstoestellen bevorderen..

 
 

(1) PB L 340 van 31.12.1993.

 

Vraag nr. 77 van Manolis Mavrommatis (H-0016/08)
 Betreft: Zorgtoerisme in de EU
 

Tussen de 27 lidstaten van de Unie bestaan aanzienlijke verschillen bij de kosten van doktersbezoeken. Op tandheelkundig gebied kost bijvoorbeeld het vullen van een kies in Groot-Brittannië 156 euro, terwijl dezelfde behandeling in Hongarije voor 8 euro wordt verricht. Paradoxaal genoeg is het zo dat hoe meer subsidie een lidstaat voor zijn gezondheidsstelsel verleent, hoe hoger de uiteindelijke kosten van de zorgverrichtingen voor de burgers uitvallen. Onlangs heeft de Commissie aangekondigd dat zij een document zal publiceren met voorstellen voor het openstellen van de grenzen van de lidstaten, zodat alle burgers van de 27 lidstaten kunnen profiteren van de eventueel lagere prijzen voor medische verrichtingen in een naburige lidstaat.

Kan de Commissie meedelen welke concrete voorstellen er uit de bus zijn gekomen en wat de eventuele gevolgen voor de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten zullen zijn? Heeft de Commissie gekeken naar de totale kosten (vervoer naar het buurland en behandelkosten) voor burgers die met het oog op hun behandeling de voorkeur geven aan zorgtoerisme?

 
  
 

De organisatie van de gezondheidszorg is in de eerste plaats de taak van de afzonderlijke lidstaten. Lidstaten kunnen desondanks profiteren van de samenwerking en benchmarking op Europees niveau.

De Commissie bereidt momenteel een initiatief betreffende de toepassing van patiëntenrechten in geval van grensoverschrijdende gezondheidszorgverlening voor. Zodra de Commissie dit initiatief heeft afgerond, zal zij de vermoedelijke effecten in detail aan alle belanghebbenden presenteren.

De Commissie schat dat grensoverschrijdende gezondheidszorgverlening zo’n 1% van de uitgave voor de openbare gezondheidszorg vertegenwoordigt. Kosten voor nationale gezondheidszorgsystemen in geval van grensoverschrijdende gezondheidszorgverlening zullen naar verwachting te verwaarlozen zijn.

 

Vraag nr. 78 van Carl Schlyter (H-0019/08)
 Betreft: Gebruik van glutaraldehyde in de Oostzee
 

De onderneming die een oliepijpleiding in de Oostzee aanlegt is van plan miljarden liters verontreinigd water te storten in de buurt van de "Gotska Sandö", een van de meest waardevolle natuurreservaten van Zweden. Een van de schoonmaakchemicaliën die daarbij worden gebruikt is glutaraldehyd, ingedeeld onder R50, dat wil zeggen een stof die zeer giftig is voor de in het water levende organismen. Hierdoor dreigen grote delen van de Oostzee ernstig te worden aangetast. De Inspectiedienst voor chemicaliën dat in deze zaak eigenlijk bevoegd is, had de desbetreffende aanvraag eigenlijk moeten afwijzen.

De regering moet echter nog beslissen over deze zaak. Bestaat er enige verplichting voor de Zweedse regering om de andere Oostzeestaten te raadplegen? Zou een vergunning verenigbaar zijn met het EU-recht? Zo ja, onder welke voorwaarden?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van het project met betrekking tot de gastransportleiding in de Baltische zee dat bekend staat als het Nord Stream-project. Dit project is namelijk opgenomen in de lijst van prioritaire projecten van Beschikking 1364/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006(1) als de Noord-Europese gaspijpleiding.

In artikel 13 van deze beschikking is bepaald dat indien in overeenstemming met de desbetreffende communautaire wetgeving een milieueffectrapportage is vereist rekening moet worden gehouden met de resultaten van een dergelijke rapportage voordat een beslissing ter uitvoering van de projecten daadwerkelijk wordt genomen in overeenstemming met de desbetreffende communautaire wetgeving.

Momenteel wordt onder het verdrag van Espoo (verdrag inzake milieueffectrapportage in grensoverschrijdend verband) een milieueffectrapportage uitgevoerd dat naar verwachting later dit jaar klaar zal zijn. Vergelijkbare vragen met betrekking tot het milieu moeten in dat kader worden behandeld en door de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten worden beoordeeld. Er moet worden opgemerkt dat overleg met andere landen door de overeenkomstsluitende partijen van het verdrag van Espoo een belangrijk onderdeel van dit proces vormt.

Met betrekking tot deze specifieke vraag moet glutaraldehyde bij druktesten van olie- en gastransportleidingen worden gebruikt als een biocide om bacteriegroei, dat corrosie veroorzaakt, te voorkomen. Dit gebruik van glutaraldehyde valt onder Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden (2) en onder productsoort 12 (slijmbestrijdingsmiddelen), waaronder producten vallen die worden gebruikt voor het voorkomen of tegengaan van slijmafzetting op materialen, uitrusting en constructies die in industriële processen worden gebruikt.

Glutaraldehye van productsoort 12 moet worden beoordeeld in het kader van het tienjarige beoordelingsprogramma van Richtlijn 98/8/EG voor de beoordeling van werkzame stoffen die in biociden worden gebruikt die reeds op de markt waren op het moment dat de Richtlijn in werking trad. Biociden die glutaraldehyde bevatten en in productsoort 12 worden gebruikt kunnen op de markt blijven totdat de evaluatie van de werkzame stoffen is afgerond en de lidstaten kunnen hun nationale regelgeving met betrekking tot het op de markt brengen van biociden blijven toepassen.

De kaderrichtlijn water 2000/60/EG(3) heeft tot doel om het landoppervlaktewater en het kustwater tegen vervuiling te beschermen. Een van de doelstellingen van deze kaderrichtlijn is het voorkomen van schade aan het ecosysteem van het grondwaterlichaam. Bij de autorisatie van een activiteit zoals omschreven in de mondelinge vraag moeten lidstaten ervoor zorgen dat de doelstellingen van het kaderrichtlijn waterbeleid worden nageleefd en dat schade aan het ecosysteem wordt voorkomen.

Wat natuurbescherming betreft lijkt het gebied in kwestie in aanmerking te komen als gebied van communautair belang (Natura 2000 site van Gotska Sandön-Salvorev). Dit gebied ligt in het noordoosten van het eiland Gotland dat voornamelijk bedoeld is voor de bescherming van onder water gelegen zandbanken. De totale oppervlakte is 60 500 ha. Dit gebied is ook het spreidingsgebied van grijze zeehonden die in het kader van de Habitatrichtlijn worden beschermd. De regels voor de bescherming van gebieden die volgens de Habitatrichtijn zijn aangewezen als een gebied van communautair belang zijn vastgelegd in artikel 6 van de betreffende richtlijn. Dit beschermingsregime houdt onder andere in dat de gevolgen van projecten die waarschijnlijk een aanzienlijk effect zullen hebben op een Natura 2000-gebied dienen te worden beoordeeld, en dat voor dergelijke projecten alleen toestemming kan worden verleend onder bepaalde voorwaarden. Indien het door het geachte parlementslid genoemde pijpleiding project mogelijk een aanzienlijk effect heeft op een Natura 2000-gebied, zoals indienster stelt, is het de verantwoordelijkheid van de Zweedse autoriteiten erop toe te zien dat de bovengenoemde bepalingen worden nageleefd. Dit betekent dat de autoriteiten erop moeten toezien dat een grondige effectbeoordeling van het plan op de natuur wordt uitgevoerd voordat toestemming wordt verleend.

 
 

(1) PB L 262 van 22.9.2006.
(2) PB L 123 van 24.4.1998.
(3) PB L 327 van 22.12.2000.

 

Vraag nr. 79 van Georgios Toussas (H-0020/08)
 Betreft: Aanval van speciale interventietroepen tegen stakende havenarbeiders
 

De autoriteiten van de havens van Piraeus en Thessaloniki hebben op bevel van de Nea Dimokratia-regering op ondemocratische en onaanvaardbare wijze "besloten" een aanbesteding uit te schrijven voor de overdracht van de containerterminals (SEMPO) van Piraeus en Thessaloniki aan monopolistische groepen op bedenkelijke voorwaarden. Op hetzelfde ogenblik voerden de speciale interventietroepen van de politie en de haven met chemische middelen een aanval uit tegen de stakende havenarbeiders. De overdracht van de havens aan monopolies zal negatieve gevolgen hebben voor de in- en uitvoer van producten en zal in het algemeen vooral de werknemers treffen. Tegen dit beleid hebben de havenarbeiders in de lidstaten van de EU fel geprotesteerd met massale stakingen.

Veroordeelt de Commissie dit besluit van de Griekse regering evenals het bevel om de speciale interventietroepen van de politie en de haven tegen de stakers in te zetten? Is zij van plan deze aanbestedingen te publiceren, wetende dat de werknemers in de havens er radicaal tegen gekant zijn?

 
  
 

In artikel 33 van het EU-Verdrag is bepaald dat de lidstaten zelf verantwoordelijk zijn voor de handhaving van de openbare orde in het eigen land. Daarom is de Commissie niet in staat om schending van de grondrechten te onderzoeken die niet zijn gerelateerd aan het Gemeenschapsrecht.

Wanneer iemand meent dat zijn of haar rechten in het geval in kwestie zijn geschonden, dient hij of zij een beroepsprocedure te starten op nationaal niveau bij de daartoe bevoegde autoriteiten, zoals de rijksdienst van politie of een nationale rechtbank. Verder kan iedereen die van oordeel is dat van hem of haar een fundamenteel recht is geschonden een klacht indienen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens onder de voorwaarden die in de conventie zijn opgenomen (Raad van Europa, 6075 Straatsburg, Frankrijk(1)).

 
 

(1) http://www.echr.coe.int/ECHR

 

Vraag nr. 80 van James Nicholson (H-0022/08)
 Betreft: Beslag op "belastingvrij" gekochte vloeistoffen
 

Het is de Commissie bekend dat de "belastingvrij" gekochte vloeistoffen van tal van luchtreizigers uit derde landen die op vliegvelden in de EU/EER overstappen, in beslag zijn genomen. Is de Commissie van mening dat Verordening (EG) nr. 915/2007(1), die zij op 31 juli 2007 heeft aangenomen om dit probleem aan te pakken, bevredigend en snel genoeg ten uitvoer wordt gelegd?

 
  
 

Het doel van verordening (EG) nr. 1546/2006(2) van de Commissie is om de nieuwe dreiging aan te pakken die zelfgemaakte vloeibare explosieven vormen voor de burgerluchtvaart. Als zodanig verbiedt de verordening passagiers op vluchten die vertrekken vanaf communautaire luchthavens vloeistoffen mee te nemen in hun handbagage in afzonderlijke hoeveelheden van meer dan honderd milliliter.

Er is echter een vrijstelling verleend voor vloeistoffen die verkocht worden in de winkels op de luchthavens en aan boord van vliegtuigen wanneer aan bepaalde veiligheidsvoorwaarden wordt voldaan, waaronder het gebruik van verzegelde tassen.

Gezien het feit dat de wetgeving van de Europese Unie niet van toepassing is in derde landen, is het nu niet mogelijk om te garanderen dat op vliegvelden in derde landen of aan boord van niet-Europese vliegtuigen veiligheidseisen gelden die vergelijkbaar zijn met de eisen die gelden binnen de Europese Unie en de Europese Economische Ruimte. Derhalve kunnen dergelijke luchthavens en luchtvaartmaatschappijen niet profiteren van de vrijstelling.

De Commissie heeft echter aan de hand van Verordening (EG) nr. 915/2007(3) een instrument ontwikkeld om gelijkwaardige veiligheidsmaatregelen vast te stellen voor vloeistoffen die op luchthavens in derde landen worden verkocht en in dergelijke gevallen kan vrijstelling worden verleend.

Deze mogelijkheid is beschikbaar voor alle vluchthavens in derde landen en de Commissie e heeft tot op heden diverse aanvragen van derde landen ontvangen.

Tot op heden heeft één land, Singapore, tot tevredenheid van de Commissie aan de in de Europese Unie in overeenkomst met Verordening (EG) nr. 915/2007 gelijkwaardige veiligheidsmaatregelen op zijn luchthavens ingesteld. Voor de vloeistoffen die op deze luchthavens zijn gekocht, kan dus een vrijstelling van inbeslagname bij beveiligingspunten op communautaire luchthavens worden verleend, op voorwaarde dat deze zich in een verzegelde tas bevinden en indien binnen de volgende 36 uur ook voldoende duidelijk is dat deze vloeistoffen op de luchthaven van Singapore zijn gekocht.

Het proces om gelijkwaardige veiligheidsmaatregelen op luchthavens in derde landen in te stellen wordt voornamelijk door het derde land zelf bepaald, evenals het verzoek om deelname aan dit proces. Om gelijkstelling te krijgen moeten deze landen aantonen dat hun veiligheidsnormen gelijkwaardig zijn. Dit houdt een analyse van de nationale wetgeving en andere relevante informatie in. Daarnaast zullen zij de aanbevolen richtsnoeren voor de controle van de beveiliging moeten toepassen van de Internationale Organisatie voor de burgerluchtvaart, waaronder het screenen van vloeistoffen, gel en aerosol en het gebruik van verzegelde tassen voor op luchthavens verkochte vloeistoffen vallen. Na analyse van de gegevens kan de Commissie dit nog aanvullen met een inspectie.

Ondanks dat veel derde landen hun interesse hebben getoond om hun luchthavens toegevoegd te zien worden aan de lijst van vrijgestelde luchthavens, hebben maar weinig landen deze informatie verstrekt ter staving dat zij aan de normen voldoen en in enkele gevallen wordt het gebruik van verzegelde tassen in de winkels op de luchthavens spijtig genoeg niet toegepast.

 
 

(1) PB L 200 van 1.8.2007, blz. 3.
(2) PB L286 van 17.10.2006.
(3) PB L200 van 1.8.2007.

 

Vraag nr. 81 van Marian Harkin (H-0025/08)
 Betreft: Kaderrichtlijn 2000/60/EG inzake waterbeleid - artikel 9, lid 4
 

Kan de Commissie uitleggen wat de exacte betekenis is van de uitdrukking "gevestigde gebruiken" en verduidelijken in welke relevante context of bijzondere situatie de volgende zin van toepassing kan zijn: "de lidstaten maken geen inbreuk op deze richtlijn wanneer zij in overeenstemming met gevestigde gebruiken beslissen de bepalingen van lid 1, tweede alinea, en ook de desbetreffende bepalingen van lid 2, voor een bepaalde vorm van watergebruik niet toe te passen, indien dit het doel van deze richtlijn en het bereiken daarvan niet in het gedrang brengt"(1)?

Kan de Commissie bevestigen dat indien bepaalde sectoren zoals scholen, gemeenschapscentra en andere gebruikers conform een gevestigd gebruik geen waterbelasting betalen, artikel 9, lid 4 van de richtlijn op hen van toepassing is, en dat de bepalingen van lid 1, tweede alinea en de desbetreffende bepalingen van lid 2 voor een bepaalde vorm van watergebruik niet noodzakelijk van toepassing moeten zijn op dergelijke gebruikers?

Indien dit niet het geval is, kan de Commissie dan uitleggen waarom niet en een overzicht geven van de relevante wetgeving die op deze sectoren van toepassing is?

 
  
 

De kaderrichtlijn water(2) kan voor een bepaalde vorm van watergebruik in geval van gevestigde gebruiken, dat wil zeggen de gebruiken die al in het kader van nationale wetten bestonden op het moment dat de richtlijn was aangenomen (2000), een vrijstelling verlenen voor de kosten van water. Daarom worden er geen nieuwe vrijstellingen voor bepaald watergebruik meer verleend. Volgens de Ierse autoriteiten waren alleen huishoudens vrijgesteld van het betalen van de waterkosten op het moment dat de richtlijn werd aangenomen.

Het is belangrijk om te onderstrepen dat er andere voorwaarden van toepassing zijn op een mogelijke vrijstelling onder artikel 9.4. Lidstaten. De lidstaten moeten verslag uitbrengen waarom zij het principe van kostenterugwinning niet volledig in hun stroomgebiedsbeheersplannen toepassen en moeten ervoor zorgen dat hiermee de doelstellingen van de richtlijn niet worden verhinderd.

Een juiste prijsstelling voor water is een van de belangrijkste middelen die een prikkel kunnen vormen om efficiënt om te springen met waterbronnen. De voornaamste opzet van prijsstelling onder de kaderrichtlijn waterbeleid is dan ook niet bedoeld om meer inkomen te verwerven, maar om een prijssignaal af te geven waardoor mensen worden geprikkeld om een uitputbare bron te verspillen. Dit vereist een dure infrastructuur die mogelijk noodzakelijk is om biodiversiteit te behouden en andere belangrijke bronnen zoals de visserij te beschermen.

Het betalen voor water op basis van gebruik, zoals bij elektriciteitsverbruik of ander verbruik, is geheel in overeenstemming met het waterbeleid van de EU. Daarom is de aanpak van de Ierse regering betreffende tarrifering van water in overeenstemming met de kaderrichtlijn water. Hoewel aan de andere kan het financieringsmechanisme voor school geheel aan de Ierse autoriteiten is, vormt de richtlijn geen obstakel voor financieringsregelingen die Ierse scholen in staat stelt om te voldoen aan de belangrijkste exploitatiekosten, waaronder voor water. Er is geen enkel bezwaar tegen de toekenning van globale subsidies (block grants) of een subsidie die bestaat uit een bedrag per leerling. Deze combinatie van tarrifering voor water en een vaste vergoeding zou scholen in staat stellen om normale verbruikskosten te behalen, terwijl ze nog steeds worden geprikkeld om water te besparen.

 
 

(1) Richtlijn 2000/60/EG - PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(2) Richtlijn 2000/60/EG tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid, PB L 327 van 22.12.2000.

 

Vraag nr. 82 van Petru Filip (H-0026/08)
 Betreft: Sluiting van een akkoord tussen Bulgarije en de Russische Federatie over het project South Stream en het principestandpunt van de Commissie
 

Onlangs is er tussen Bulgarije en de Russische Federatie een akkoord gesloten over het project South Stream, en parallel daaraan werd er een contract ten belope van 4 miljard euro gesloten voor de bouw van een kerncentrale te Belene door de Russische maatschappij Atomstroiexport - hetgeen een primeur is op het grondgebied van de Europese Unie. President Poetin heeft bij die gelegenheid niet geaarzeld om in een persverklaring te spreken over de politieke prijs die Rusland hiermee hoopt binnen te halen. "Het belangrijkste voordeel voor Rusland is dat Bulgarije geen defensiebeleid voert dat onderworpen is aan de veiligheidsimperatieven van andere landen en dat de nieuwe verplichtingen van het land als lid van de NAVO geen hindernis vormen voor de uitbreiding van zijn betrekkingen met Rusland." In de reactie van Andris Piebalgs, Europees commissaris voor energie, (geuit via zijn woordvoerder Ferran Tarradellas) op het streven van de Russische Federatie om (zoals Vladimir Socor, analist van de Jamestown Foundation, dat uitdrukte) "de politieke beheerder te worden van het politieke systeem om Europa van aardgas te voorzien" wordt niet de minste verwijzing gemaakt naar het effect dat de ondertekening van dit akkoord volgens de Commissie zal hebben.

Kan de Commissie, gezien de belangrijke gevolgen hiervan voor het energiebeleid van Europa en de geostrategische weerslag ervan op de regio, mededelen in hoeverre zij voornemens is haar standpunt opnieuw te bezien? Indien er veranderingen te voorzien zijn, wat zijn dan de beginselen waarop de Commissie niet bereid is af te dingen?

 
  
 

De vraag van het geachte parlementslid onderstreept het vraagstuk van de Europese Unie betreffende een gemeenschappelijk standpunt met betrekking tot externe energiekwesties. De Commissie werkt aan alle falende aspecten van de bestaande bevoegdheden van het externe energiebeleid en aan een samenhangende aanpak door mogelijke instrumenten te schetsen met betrekking tot dit vraagstuk, die later dit jaar verder worden uitgewerkt. De continuïteit van de energievoorziening van de EU op korte termijn en de internationale geopolitieke toestand van de energievoorziening is voor alle lidstaten een zaak van algemeen belang en vereist de definitie van een gemeenschappelijk Europees ontwerp van de voorzieningszekerheid met inachtneming van de volgende aspecten.

Ten eerste hebben de lidstaten van de Europese Unie het recht om te kiezen tussen verschillende energiebronnen en de algemene structuur van hun energievoorziening. De Europese Raad van maart 2007 heeft echter in het kader van de toenemende rol van import in het energieaanbod van de EU en de noodzaak tot een samenhangende benadering van de externe energievoorziening die meer op de EU is gericht het belang erkend van de ontwikkeling van een gemeenschappelijke externe beleidsaanpak om de doelstellingen van het energiebeleid te ondersteunen.

Ten tweede is het voor grote infrastructuurprojecten van cruciaal belang om een concreet debat binnen de EU te hebben over het algemene belang, zodat gezamenlijke prioriteiten vastgesteld kunnen worden en een grotere coördinatie tussen de beleidsvormen van de lidstaten bevorderd kan worden. Dit gebeurt al bij het programma trans-Europese Energienetwerken (TEN-E). Binnen dit programma is het mogelijk om Europese prioritaire projecten op te stellen. Een dergelijk debat zou bijdragen aan een beter begrip van de volledige impact van “South Stream” op de belangen en de voorzieningszekerheid van de EU.

Ten derde is het belangrijk dat lidstaten vaker tijdig informatie uitwisselen met de Commissie en met elkaar over dergelijke bilaterale projecten voor de continuïteit van de energievoorziening van de EU.

 

Vraag nr. 83 van Mikel Irujo Amezaga (H-0027/08)
 Betreft: Arrest nopens de Azoren
 

Op 6 september 2006 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (HvJEG) een arrest uitgesproken in de zaak C-88/03, die bekend staat als de "Azoren-zaak". In dit arrest spreekt het HvJEG zich uit over het referentiekader dat het moet toepassen bij zijn oordeel of een steunverlening illegaal is en komt het tot de conclusie dat dit niet altijd samenvalt met het grondgebied van de lidstaat. Hoewel dit juridische precedent nu bestaat, blijft de Europese Commissie in haar besluiten de lidstaat als referentiekader gebruiken, zonder rekening te houden met de specifieke kenmerken van een regio of de fiscale autonomie daarvan.

Kan de Commissie bevestigen dat zij blijft vasthouden aan het standpunt dat geen enkele regio haar eigen referentiekader kan vormen? Zo ja, geeft zij zich dan rekenschap van het feit dat zij met dit standpunt de onafhankelijkheidsstrevingen aanwakkert?

 
  
 

In de regeling waarnaar het geachte parlementslid verwijst, heeft het Europees Hof van Justitie de bijzonder omstandigheden bepaald dat de uitoefening van de autonome fiscale bevoegdheden uit hoofde van een regionale regering niet als staatssteun in de zin van artikel 87, lid 1, van het EG-Verdrag is aan te merken.

De Commissie heeft sinds de regeling voor de Azoren geen ander besluit aangenomen betreffende terugvordering van de verleende steun. De Commissie houdt zich hierbij uiteraard aan de uitlegging die het Hof aan artikel 87 heeft gegeven.

De Commissie wenst de aandacht van het geachte parlementslid te vestigen op het feit dat de rol van de Commissie bestaat uit het waarborgen van de correcte toepassing van de regels betreffende staatssteun. In dit opzicht moet de Commissie in het licht van de wetgeving nagaan of de uitoefening van de fiscale bevoegdheden uit hoofde van regionale autoriteiten voldoet aan de criteria zoals door het Hof is bedoeld en niet is aangewend om zich te onttrekken aan de juiste toepassing van de regels betreffende staatssteun.

 

Vraag nr. 84 van Bogusław Sonik (H-0030/08)
 Betreft: Wetgeving ter vermindering van stankoverlast in de EU
 

De nadelige gevolgen van kwalijk riekende stoffen voor het milieu en de mens worden door de burgers van de EU steeds vaker als een probleem ervaren. Sommige EU-landen, zoals Nederland, België en Duitsland, hebben geëxperimenteerd met specifieke wetgeving tegen stankoverlast. Andere landen hebben dit niet gedaan onder verwijzing naar het gebrek aan adequate mogelijkheden op communautair niveau.

Is de Commissie van plan werk te maken van de vaststelling van EU-kwaliteitsnormen op het gebied van geurstoffen in de lucht of andere wettelijke middelen aan te grijpen om het probleem van de stankoverlast aan te pakken? Zo ja, welke vooruitgang is met deze bepalingen geboekt en wanneer zullen zij gaan gelden?

 
  
 

Stankoverlast is niet speciaal op communautair niveau geregeld en de Commissie is niet voornemens de invoering van kwaliteitsnormen op dat gebied voor te stellen. Maatregelen gericht op stankoverlast vallen daarom onder de bevoegdheid van de lidstaten. Indien er echter stankoverlast ontstaat als gevolg van bepaalde industriële installaties, valt deze overlast binnen de draagwijdte van Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC)(1). De industriële activiteiten die onder deze richtlijn vallen zijn ondermeer de vervaardiging van chemicaliën op industriële schaal en waterzuiveringsinstallaties voor zover de activiteiten onder deze richtlijn vallen.

In het kader van de Richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging wordt van de bevoegde autoriteiten vereist dat zij voor elke installatie een vergunning afgeven en grenswaarden voor emissies vaststellen of voor vergelijkbare parameters en technische parameters die gebaseerd zijn op de beste beschikbare technologie, waarbij rekening dient te worden gehouden met de technische kenmerken van de betreffende installatie, de geografische ligging en de plaatselijke milieuvoorwaarden.

Alle invloeden die de IPPC-installaties op het milieu hebben, moeten in de afgegeven vergunningen worden beheerd, zoals bijvoorbeeld de emissies in de lucht, verontreiniging van water, het ontstaan van afvalstoffen, efficiënt energiegebruik en bodemprotectie. Er moeten ook gepaste maatregelen worden getroffen om de stankoverlast op te lossen die door een dergelijke operatie bij bepaalde installaties kunnen ontstaan. Het referentiedocument over de beste beschikbare technieken in de gemeenschappelijke behandeling/beheer van afvalwater en verbrandingsgas in de chemische sector specificeert bijvoorbeeld de beste beschikbare technieken voor de vermindering van stankoverlast.

Stank afkomstig van afvalwaterbeheer wordt geregeld bij artikel 4 van Richtlijn 2006/12/EG van het Europees Parlement en van de Raad van 5 april 2006 betreffende afval, waarin wordt voorgeschreven dat de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de nuttige toepassing of de verwijdering van de afvalstoffen plaatsvindt zonder gevaar voor de gezondheid van de mens en zonder dat procedés of methoden worden aangewend die nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben en in het bijzonder zonder geluids- of stankhinder te veroorzaken(2). Daarnaast wordt in bijlage I bij Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen voorgeschreven dat maatregelen om door een stortplaats veroorzaakte stankoverlast en gevaar tot een minimum te beperken.

 
 

(1) PB L 257 van 10.10.1996.
(2) PB L 114 van 27.4.2006.

 

Vraag nr. 85 van Bill Newton Dunn (H-0032/08)
 Betreft: Symmetry
 

De Commissie heeft al diverse malen het nieuwe informaticasysteem Symmetry aangekondigd, dat het huidige Appfin-systeem moet gaan vervangen. Hoewel er al zeven jaar in is geïnvesteerd, is de ingebruikstelling opnieuw uitgesteld.

Er rijzen tal van vragen. Hoeveel is er al uitgegeven? Hoe hoog zullen de jaarlijkse exploitatiekosten van Symmetry uitvallen in vergelijking met Appfin? Wie zijn de contractanten en hoe zijn zij geselecteerd? Waarom zijn de contractanten niet in staat de gestelde termijnen te halen?

Is de Commissie het met mij eens dat zij nu een grondig extern onderzoek moet laten uitvoeren, de begrotings- en personeelskosten in het kader van een gedegen kosten-batenanalyse opnieuw moet bekijken en het eventuele falen van het management moet evalueren?

 
  
 

Symmetry is de naam van een geïntegreerd beheersysteem dat is ontwikkeld om de volledige levensduur van programma’s, acties en projecten van het Directoraat-generaal Onderwijs en cultuur en het Uitvoerend Agentschap Onderwijs, audiovisuele media en cultuur (EACEA) te beheren en niet alleen het plaatselijke financiële systeem dat bedoeld was ter vervanging van Appfin.

De financiële kernmodule en aanbestedingsmodule van Symmetry draait vanaf september 2007 in proefopstelling. Een eerste groep van 41 proefprojecten voor 4 acties verdeeld over het Directoraat-generaal en het Uitvoerend Agentschap is gebruikt om het systeem te testen (100% van de verplichtingen en 75% van de prefinancieringen zijn succesvol uitgevoerd; de resterende prefinancieringen konden om begrotingsredenen nog niet worden voltooid). Deze resultaten worden als positief beschouwd en zij leiden in de loop van 2008 tot een geleidelijke aanloopfase naar een volledige productiecapaciteit.

De hoofdaannemer voor de levering van het systeem is Intrasoft International, terwijl Siemens Business Services is gekozen als kwaliteitsborgingaannemer voor een tweede partij die goed is voor ongeveer 5% van de markt. De aannemers zijn gekozen door middel van een openbare oproep tot aanbesteding(1) en de eerste specifieke overeenkomsten voor de ontwikkeling van het systeem zijn in december 2001 getekend.

Tot op heden is een bedrag van in totaal 7 485 982 euro betaald voor alle ontwikkelingsaspecten inclusief kwaliteitswaarborging, acceptatietests, gebruikershelpdesk en opleidingsdiensten. In 2007 is een betaling van 903 216 euro gedaan voor de ontwikkeling van een krachtig serverplatform voor het computercentrum van de Commissie in Luxemburg voor een periode van vier jaar.


Het heeft langer geduurd voordat het systeem de beoogde doelstellingen heeft gehaald, omdat er aanzienlijke wijzigingen op financieel en organisatorisch gebied moesten plaatsvinden, waaronder met name de invoering van de nieuwe financiële verordeningen van 2003 en 2006, de oprichting van EACEA en de invoering van een periodetoerekening per begrotingsjaar in januari 2005.

Het verschil tussen Symmetry en Appfin is onder meer dat deze laatste een plaatselijk financieel systeem is met een beperkte interface tot het centrale ABAC-systeem en met een beperkt aantal functiemogelijkheden. Symmetry biedt een veel bredere reeks aan mogelijkheden waaronder: online indienen van voorstellen, kiezen van voorstellen, projectaanbesteding, follow-up, afsluiting en rapporteren. Het vergelijken van de exploitatiekosten is daarom moeilijk. Als echter de grootste ontwikkelingsgolf is afgesloten (eind 2008) dan zouden de kosten van het financiële subsysteem Symmetry lager moeten zijn dan de kosten van het verouderde systeem Appfin.

De Dienst interne audit heeft voor de periode 2008-2009 een grootschalige audit op het gebied van informatietechnologie van de toepassing Symmetry gepland.

 
 

(1) Openbare aanbesteding nr. EAC-24/01, gepubliceerd in PB 2001/S 92-063514 van 15.2.01

 

Vraag nr. 86 van Johan Van Hecke (H-0033/08)
 Betreft: Verbranding van gas in Nigeria
 

Enkele grote Europese bedrijven zoals Total en Shell blijven in Nigeria bij het oppompen van olie, gas verbranden, wat enorm schadelijk is voor het milieu, maar ook voor de gezondheid van de omwonenden. Gas is het bijproduct van de olie die in Nigeria wordt bovengehaald en die 95% van de inkomsten van het land vertegenwoordigt. De hoeveelheid verbrand gas in Nigeria is net zo groot als een kwart van het totale gebruik van Groot-Brittannië. Volgens de Wereldbank wordt jaarlijks veertig miljard dollar verspild met het affakkelen van aardgas en is de praktijk verantwoordelijk voor jaarlijks 400 miljoen ton kooldioxide-uitstoot in de atmosfeer. Producenten zouden er volgens de Wereldbank beter aan doen om het gas op te vangen en in vloeibare vorm verkopen. Dit vraagt echter om de nodige financiële investeringen.

In oktober 2007 kondigde de Nigeriaanse regering aan dat vanaf 1 januari 2008 gasverbranding verboden zou worden. Begin januari besliste ze echter de deadline te verlengen tot eind 2008. Dit uitstel zou er zijn gekomen onder druk van de multinationals. In Europese landen is het verboden om gas te verbranden bij het winnen van olie. Zal de Europese Commissie deze bedrijven onder druk zetten om deze schadelijke praktijk stop te zetten of zal zij sancties opleggen indien de Nigeriaanse overheid de activiteiten niet bestraft?

 
  
 

De schadelijke praktijk van het verbranden van gas in de Nigerdelta heeft ernstige gevolgen voor het plaatselijke milieu en voor de economie van Nigeria en draagt bovendien sterk bij aan de wereldwijde klimaatsveranderingen. De Commissie erkent het belang van het nemen van maatregelen om het verbranden van gas terug te dringen en dat wordt nogmaals onder de aandacht gebracht in het "nieuwe strategisch partnerschap tussen Afrika en de EU" (Prioritaire actie 5 "Partnerschap inzake energie"), dat het licht zag bij de EU-Afrika-Top van Lissabon in december 2007. In de Nigerdelta wordt wereldwijd gezien affakkelen het meest toegepast. Deze praktijk – waarmee zo’n 40 jaar geleden werd begonnen – is slechts in geringe mate afgenomen door de grote investeringen die door multinationale oliemaatschappijen zijn gedaan om aardgas vloeibaar te maken. Nigeria, van oudsher een belangrijke olieleverancier, ontwikkelt zich ook tot een voorname leverancier van gas. De reserves van het land vormen de op zes na grootste aargasvoorraad. In 2006 exporteerde Nigeria 83% van zijn productie aan vloeibaar aardgas (LNG) naar Europa, hetgeen slechts 60% van de totale hoeveelheid gewonnen gas vormt. De resterende 40% – voornamelijk geassocieerd gas uit oliebronnen waar de infrastructuur ontbreekt om het aardgas te winnen en te produceren – werd verbrand. Recente schattingen geven aan dat er jaarlijks ca. 24 miljard m3 geassocieerd gas wordt verbrand. De regering wil de opbrengsten uit de export van gas in 2010 tot 50% van de olieopbrengsten laten stijgen, hetgeen investeringen in de orde van grootte van € 10-12 miljard voor grote infrastructurele werken vereist, inclusief meer fabrieken voor het vloeibaar maken van gas en voor gaspijplijnen. Een van de projecten waaraan wordt gedacht is een gaspijplijn dwars door de Saharawoestijn die in de toekomst aanvullende mogelijkheden biedt om gas te exporteren en waarlangs via Niger en Algerije rechtstreeks gas aan Europa zou kunnen worden geleverd.

In een dergelijke context was het inderdaad teleurstellend te noemen dat de deadline die door de regering aan het beëindigen van het affakkelen van gas was gesteld tot eind 2008 is opgeschoven. In de hoop dat de nieuwe deadline zal worden gehaald stellen wij vast dat de beëindiging van het affakkelen van gas een hoge prioriteit voor de regering van Nigeria gekregen lijkt te hebben. Recentelijk was er een bijeenkomst van belangrijke partijen met het oogmerk een routekaart met een realistisch tijdsbestek voor de beëindiging van het affakkelen te ontwikkelen. De vertegenwoordigers van een aantal ministeries en ondernemingen uit de sector zijn overeengekomen onder voorzitterschap van de Minister voor Gaszaken een Commissie Verminderen Affakkelen op te richten. De werkzaamheden daarvan zullen waarschijnlijk gefaciliteerd worden door het partnerschap voor de vermindering van het affakkelen van gas van de Wereldbank (GGFR), waaraan de Commissie steun geeft en bijdraagt.

Er staan de Commissie twee hoofdroutes ter beschikking om zorgen over het affakkelen van gas te uiten: i) de politieke dialoog tussen de EU en Nigeria in het kader van artikel 8 van de partnerschapsovereenkomst van Cotonou; en ii) de permanente planning van de ontwikkelingssamenwerking in het kader van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF).

Als het om eventuele stappen in de vorm van druk of acties tegen in Nigeria actieve, uit de afkomstige EU oliemaatschappijen gaat, heeft de Commissie niet de juridische bevoegdheid om dergelijke sancties op te leggen. Maar als onderdeel van haar beleid het verantwoord ondernemen (CSR) te bevorderen steunt de Commissie CSR-gedragscodes die door ondernemingen binnen en buiten de EU op basis van vrijwilligheid worden ontwikkeld. Zo ondersteunt de Commissie gedragscodes als het Extractive Industries Transparency Initiative en draagt daaraan bij. Dit is een krachtig middel om de opbrengsten uit de minerale sector te controleren. De Commissie heeft zich tevens verplicht de bewustwording en de implementatie van internationale kaderinstrumenten en initiatieven inzake CSR, zoals de Tripartite beginselverklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) betreffende multinationale ondernemingen en sociaal beleid, de OESO-richtsnoeren voor multinationals en het "Global Compact" van de VN, te bevorderen.

 

Vraag nr. 87 van Frank Vanhecke (H-0034/08)
 Betreft: 'Versterkt statuut' van Marokko in de betrekkingen met de EU
 

Volgens bepaalde media heeft de koning van Marokko Mohammed VI bij de Franse president aangedrongen om binnen de EU te lobbyen voor een 'versterkt statuut' van zijn land. Ter gelegenheid van een staatsdiner luidde het in een veelzeggende boodschap als volgt: "Het beleid van de Europese Unie ten aanzien van haar buurlanden heeft de Marokkaanse wensen voor een versterkt statuut versterkt, dit in het licht van zijn betrekkingen met de Unie en het strategisch belang van die betrekkingen.".

Europees commissaris voor Buitenlandse Betrekkingen Benita Ferrero-Waldner, heeft reeds gezegd dat de Commissie dit verzoek in overweging neemt. Europees commissaris Louis Michel zei in het verleden reeds dat ook de Maghreb moet kunnen deel uitmaken van een 'Europees concept'.

Over welk 'versterkt statuut' gaat het? Is in het licht van de toetredingsonderhandelingen met het islamitische Turkije op termijn ook een EU-lidmaatschap van Marokko volgens de Commissie mogelijk?

 
  
 

Ter gelegenheid van de laatste Associatieraad EU/Marokko op 23 juli 2007 heeft de Europese Unie haar bereidheid uitgesproken manieren en wegen in ogenschouw te nemen om de bilaterale relaties met Marokko te versterken, in de context van het verzoek van Marokko voor een versterkt statuut. Inderdaad heeft de koning van Marokko vanaf 2000 om een versterkt statuut gevraagd dat ‘meer dan een associatie en minder dan een toetreding’ zou zijn. De Associatieraad EU/Marokko heeft een ad-hocwerkgroep ingesteld om na te denken over de wijze waarop de bilaterale relaties versterkt kunnen worden. Deze werkgroep is nog niet bijeen geweest. Deze dient te rapporteren op de volgende bijeenkomst van de Associatieraad. Tot slot: landen die onder het Europese Nabuurschapsbeleid vallen is geen perspectief op toetreding tot de Europese Unie geboden.

 

Vraag nr. 88 van Justas Vincas Paleckis (H-0035/08)
 Betreft: Strategische projecten in het kader van de programma's voor grensoverschrijdende samenwerking van het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument
 

In de periode 2007-2013 neemt Litouwen in het kader van het Europese nabuurschaps- en partnerschapsinstrument deel aan programma's voor grensoverschrijdende samenwerking van Polen, Litouwen en de Russische Federatie, alsmede Litouwen, Letland en Belarus. Verschillende projecten in verband met de bevordering van de economische en sociale ontwikkelingen in de grensregio's, de aanpak van de gemeenschappelijke uitdagingen op het gebied van milieubescherming en volksgezondheid, de bestrijding van de georganiseerde misdaad en het voorkomen daarvan, de beveiliging van de grenzen en een doeltreffende afwikkeling van de grenscontroles, alsmede de bevordering van lokale initiatieven van gemeenschappen, worden ten uitvoer gelegd.

De beide programma's voorzien echter ook in de mogelijkheid om strategische projecten met een nationaal belang op te zetten. Kan de Commissie de selectieprocedures, de beoordelingscriteria en de omvang van de steunmogelijkheden voor strategische projecten toelichten? Hoe moeten deze strategische projecten volgens de Commissie voorbereid en uitgevoerd worden (met name op grond van de ervaringen in andere landen op dit gebied)?

 
  
 

De term "strategische projecten" is afkomstig uit de terminologie van de structuurfondsen en moet niet worden verward met de term "grootschalige projecten" die in het kader van het nabuurschapsprogramma wordt gebruikt. Volgens hoofdstuk 1, artikel 2 van de implementatieregels voor grensoverschrijdende samenwerkingsprogramma’s bestaan grootschalige projecten uit projecten met een geheel van werkzaamheden, activiteiten of diensten die een ondeelbare functie van preciese aard moeten vervullen om duidelijk vastgestelde doeleinden van algemeen belang te kunnen realiseren met als oogmerk de implementatie van grensoverschrijdende investeringen.

De deelnemende landen kunnen, in overleg met de Commissie, gezamenlijk grootschalige grensoverschrijdende investeringsprojecten vaststellen, die niet door middel van oproepen tot het indienen van voorstellen worden geselecteerd.

Tijdens de voorbereiding van het gemeenschappelijke operationele programmadocument van elk grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma zullen de deelnemende landen gezamenlijk het aantal, de aard en de geschatte grootte van de grootschalige projecten vaststellen en bepalen.

Deze projecten moeten ofwel specifiek in het programmadocument worden genoemd en zodoende deel uitmaken van het besluit van de Commissie, ofwel in overleg met de Commissie en in een later stadium door het gemeenschappelijk toezichtcomité worden geselecteerd.

De grootschalige projecten zouden van gemeenschappelijk "strategisch" landelijk of regionaal belang zijn voor alle aan dit programma deelnemende landen, zoals de aanleg van een specifieke brug of van infrastructuur voor de grenscontrole.

Elk grootschalig project zou voorwerp zijn van een subsidiecontract tussen de begunstigde (landelijke, regionale of plaatselijke overheid) en de relevante gemeenschappelijke beheersautoriteit. Na de lancering van een internationale inschrijving moet het vastgestelde grootschalige project geïmplementeerd worden.

De fondsen die in het kader van elk grensoverschrijdend nabuurschapsprogramma aan de grootschalige projecten worden toegewezen moeten van redelijke omvang blijven en kunnen vanwege de aard van deze programma’s niet het grootste deel van de fondsen vormen.

Wij verwachten dat de twee grensoverschrijdende programma’s waaraan Litouwen deelneemt – Polen-Litouwen-Russische Federatie en Litouwen-Letland-Belarus – in juni 2008 bij de Commissie worden ingediend, zodat daarover in het najaar een beslissing kan worden genomen.

 

Vraag nr. 89 van Zita Pleštinská (H-0036/08)
 Betreft: Gebruik van water om het klimaat te herstellen
 

Tot de klimaatverandering wordt bijgedragen door de vergroting en uitbreiding van uitgedroogde gebieden op alle continenten, die snel opwarmen en het lokale en regionale klimaat veranderen. De uitdroging van een regio is het gevolg van het snelle wegspoelen van het regenwater, maar ook van grondverbetering en ontbossing. Opslag van regenwater in waterreservoirs, vooral op plaatsen waar de uitdroging het resultaat is van menselijke activiteit, is een goedkopere, snellere, doeltreffender en conflictloze oplossing om de meteorologische extremen te temperen.

Staat de Commissie open voor een nieuw paradigma in verband met water, namelijk "met water het klimaat herstellen", met als ambitie het probleem van de klimaatverandering via alternatieve methoden op te lossen?

Zou de Commissie een programma ondersteunen om op bepaalde plaatsen regenwater op te slaan als strategische maatregel om de klimaatverandering te temperen?

 
  
 

In juli 2007 heeft de Europese Commissie een mededeling inzake schaarste aan water en droogte aangenomen. Deze kwesties vormen een grote uitdaging en de situatie zal door de klimaatverandering naar verwachting nog verder verslechteren, hetgeen onderstreept wordt door de Commissie Groenboek inzake aanpassing aan klimaatverandering(1).

De mededeling stelt een serie beleidsopties vast op Europees, landelijk en regionaal niveau teneinde de uitdaging die schaarste aan water en droogte ons stelt tegemoet te treden en mitigerende maatregelen te kunnen treffen. Om slechts twee essentiële richtingen te noemen die in de mededeling worden bevorderd: (1) Voortgang in de richting van de volledige implementatie van de Kaderrichtlijn Water; (2) Prioriteit voor het besparen van water en voor alle mogelijkheden efficiënter met water om te gaan.

Deze mededeling is gebaseerd op de analyse van de mogelijkheden om binnen de EU water te besparen. In een aantal regio’s zou tot 30% van de in gebouwen geconsumeerde hoeveelheid water bespaard kunnen worden. In sommige steden lopen lekkages in de openbare watervoorziening op tot meer dan 50%. Een dergelijke verspilling van water is ook waargenomen bij irrigatienetwerken. Daarom is er in Europa als geheel een enorm waterbesparingspotentieel. Waterbesparing moet de prioriteit krijgen en alle mogelijkheden om de waterefficiëntie te verbeteren moeten worden verkend.

De beleidsontwikkeling dient op een duidelijke waterhiërarchie te worden gebaseerd. De aanleg van extra watervoorzieningsinfrastructuur kan worden overwogen als andere opties, waaronder een doeltreffend waterprijsstellingsbeleid en kosteneffectieve alternatieven, zijn uitgeput.

Alternatieven als het opvangen van regenwater worden in heel Europa in toenemende mate gezien als potentiële opties. De ontwikkeling daarvan is onderhevig aan wetgeving in de EU en moet het principe van waterhiërarchie volgen.

In vervolg op de mededeling lanceert de Commissie nu een diepgaande risicoanalyse en een effectbeoordeling van alle alternatieve opties voor de watervoorziening, inclusief het opvangen van regenwater.

De Commissie zal de uitkomsten van dit onderzoek presenteren in het vervolgverslag inzake de maatregelen in de mededeling, die eind 2008 genomen moeten worden. De eerste resultaten zullen gepresenteerd worden op de bijeenkomst van een Stakeholder Forum, die voor begin september 2008 in Zaragoza staat gepland.

Betreffende de ontwikkeling van landen die met droogte, woestijnvorming en bodemdegradatie worden geconfronteerd, de Commissie verleent actief steun aan de implementatie van het Verdrag van de Verenigde Naties ter bestrijding van woestijnvorming. Programma’s om dit probleem aan te pakken omvatten vanzelfsprekend beheerprogramma’s voor duurzame waterbronnen. Als onderdeel van haar ontwikkelingsprogramma’s ondersteunt de Commissie tevens specifieke programma’s die aan watermanagement en de opvang en het gebruik van regenwater zijn gerelateerd. Tot slot is ook het EU-waterinitiatief een voorkeurstool om voortgang te kunnen boeken in de richting van het realiseren van de doeleinden van de wereldtop inzake duurzame ontwikkeling en de millenniumdoelstellingen.

 
 

(1) COM(2007)354 def.

 

Vraag nr. 90 van Inés Ayala Sender (H-0038/08)
 Betreft: Handhaving van de wetgeving inzake het wegverkeer
 

Het derde Europees actieprogramma voor verkeersveiligheid (EG, 2003) schetste in het bijzonder een belangrijk voorstel om te zorgen voor de handhaving van de belangrijkste veiligheidsregels op het vlak van snelheid, rijden onder invloed en het gebruik van de gordel. Dit leidde tot een aanbeveling inzake de handhaving van de verkeersveiligheid (Europese Commissie, 2003). De Europese Commissie liet op basis van gelijkaardige voorstellen een kosten-batenanalyse uitvoeren. Ze schatte in dat een betere handhaving het aantal verkeersslachtoffers in de EU per jaar zou kunnen verminderen met 14.000 verkeersdoden en 680.000 gewonden (ICF Consulting, 2003). In de aanbeveling is aangegeven dat de Europese Commissie in het najaar van 2007 zou evalueren of het handhavingsbeleid voldoende is verbeterd in de lidstaten, en eventueel zou overwegen een voorstel te doen voor meer bindende regelgeving, zoals een richtlijn.

Wat zijn de bevindingen van deze beoordeling? Hoe is de Commissie van plan te zorgen voor de verbetering van de handhaving van de verkeerswetgeving in de lidstaten en voor grensoverschrijdende samenwerking?

 
  
 

De Commissie heeft inderdaad een analyse uitgevoerd in hoeverre het handhavingsbeleid in de lidstaten voldoende is verbeterd sinds de aanbeveling van de Commissie inzake de handhaving op het gebied van de wetgeving voor wegverkeer is aangenomen.

Helaas zijn de bevindingen van deze analyse niet positief, omdat de trend van de afgelopen jaren inzake de verkeersveiligheid niet is verbeterd. Weliswaar nam in 2004 het aantal verkeersdoden met 6% af, maar in 2006 was dit 5% en vorig jaar was er in het geheel geen afname. In de periode 2001 tot 2007 daalde het aantal verkeersdoden met 20%, terwijl een vermindering met 37% noodzakelijk geweest zou zijn om de Europese doelstelling van het halveren van het aantal dodelijke verkeersslachtoffers in 2010 te halen.

Gebleken is dat handhaving een uiterst effectief instrument is om het aantal verkeersongevallen in korte tijd terug te dringen. Gezien de grote verscheidenheid aan verkeers- en wegomstandigheden die in de Europese Unie zijn aan te treffen, is het niet juist een harmonisatie van binnenlandse verkeersregels en sancties te overwegen. Maar binnenlandse verkeersregels en sancties moeten door alle bestuurders worden gerespecteerd om de verkeersveiligheid te verbeteren en op dit moment kunnen we er niet zeker van zijn dat alle bestuurders en autobezitters die in een lidstaat anders dan waar zij woonachtig zijn een ernstige overtreding begaan feitelijk worden vervolgd en na thuiskomst een sanctie krijgen opgelegd. De mechanismen voor het uitwisselen van gegevens tussen landelijke autoriteiten zijn nog altijd beperkt en bilaterale overeenkomsten hebben geen efficiënt systeem opgeleverd dat de gehele EU dekt. Dit is een ernstige lacune in de handhaving, die de totale effectiviteit van handhaving en de geloofwaardigheid van de controles in de gedachten van binnenlandse bestuurders aantast. Er is hier duidelijk sprake van een Europese dimensie en van een aangelegenheid waarbij Europa voor een oplossing kan zorgen: er is een systeem voor de uitwisseling van informatie over voertuiggegevens nodig dat het de lidstaat waar een overtreding is begaan mogelijk maakt de daarvoor verantwoordelijke persoon te traceren, ongeacht waar deze in de Europese Unie woonachtig is, en dat de verantwoordelijke autoriteiten in staat stelt de bijbehorende sanctie op te leggen. Dat zal het algehele respect voor aan verkeersveiligheid gerelateerde verkeersregels stimuleren en een gelijke wettelijke behandeling van alle Europese burgers garanderen.

 

Vraag nr. 91 van Reinhard Rack (H-0039/08)
 Betreft: Vogelbeschermingsrichtlijn 79/409/EEG
 

Volgens artikel 7, lid 1, van de vogelbeschermingsrichtlijn van de Europese Unie (Richtlijn 79/409/EEG(1)) mag op de in bijlage II bij de richtlijn vermelde soorten, vanwege hun populatieniveau, hun geografische verspreiding en de omvang van hun voortplanting in de hele Gemeenschap, worden gejaagd volgens de bepalingen van de nationale jachtwetgeving. In artikel 7, lid 3, van deze richtlijn is voorts bepaald dat op de in bijlage II/2 genoemde soorten alleen mag worden gejaagd in de lidstaten waarbij deze soorten zijn vermeld. Op kraaiachtigen mag momenteel in Oostenrijk niet worden gejaagd. Niet in de laatste plaats vanwege dit verbod is het aantal kraaiachtigen sinds de toetreding van Oostenrijk tot de Europese Unie vooral in Oostenrijk tot voor mens en dier schadelijke hoogte gestegen.

Ziet de Commissie een mogelijkheid om de lijst van bijlage II/2 van de vogelbeschermingsrichtlijn uit te breiden en voor Oostenrijk daarop ook kraaiachtigen op te nemen?

 
  
 

De geachte afgevaardigde stelt de vraag of de Commissie de mogelijkheid ziet om bijlage II/2 van de vogelbeschermingsrichtlijn zodanig aan te passen dat er in Oostenrijk op kraaiachtigen mag worden gejaagd.

De Oostenrijkse autoriteiten en andere geïnteresseerde partijen die de Commissie de afgelopen jaren over deze kwestie hebben benaderd zijn er nadrukkelijk op gewezen dat de herziening van bijlage II van de vogelbeschermingsrichtlijn (79/409/EEG(2)) een uiterst complexe en langdurige procedure is, omdat deze een volledig wetgevend proces in de vorm van een medebeslissingsprocedure vereist, waarbij ook de Raad en het Parlement zijn betrokken.

In het licht daarvan heeft de Commissie reeds duidelijk gemaakt dat al dergelijke aanpassingen op strategische wijze samen met alle lidstaten moeten worden doorgevoerd en dat deze gebaseerd moeten zijn op uitgebreide informatie over de status van bescherming van de soorten in bijlage II. Een dergelijke benadering kan niet alleen tot het opnemen, maar ook tot het uitsluiten van bepaalde soorten uit bijlage II leiden.

Op dit moment heeft de Commissie de aanpassing van de lijst in bijlage II/2 van de vogelbeschermingsrichtlijn niet in overweging. Maar er worden thans wel werkzaamheden verricht met betrekking tot een aantal beheersplannen voor soorten uit bijlage II.

Met betrekking tot het specifieke probleem van Oostenrijk, dat voornamelijk gerelateerd lijkt te zijn aan het jagen op kraaien, heeft de Commissie de Oostenrijkse regio’s bij talloze gelegenheden voorgesteld hun moeilijkheden te overwinnen door volledig gebruik te maken van de afwijkingsprocedure (artikel 9 van de richtlijn). Afwijkingen zijn toegestaan conform artikel 9 van de richtlijn ter voorkoming van “belangrijke schade aan gewassen, vee, bossen, visserij en wateren” en een serie andere redenen. Een aantal Länder heeft dit advies reeds ter harte genomen. De Commissie kan dit advies slechts herhalen.

 
 

(1) PB L 103 van 25.4.1979, blz. 1.
(2) PB L 103 van 25.4.1979.

 

Vraag nr. 92 van Georgios Georgiou (H-0040/08)
 Betreft: Provocerende kaart op Euronews
 

Het televisiestation Euronews heeft weer eens een provocatie gepleegd door op 24 januari 2008 een kaart te publiceren waarop de staat van Skopje staat aangegeven als "Macedonië". Zoals bekend, wordt deze televisiezender gefinancierd uit de begroting van de EU, dus door de Grieken en de andere Europese belastingbetalers.

Wat is de mysterieuze reden waarom deze televisiezender herhaaldelijk niet de officiële (en door de EU erkende) naam van dit land gebruikt en het aanduidt met de benaming "Macedonië", hoewel vooraanstaande leden van het Europees Parlement (b,v, Nikitas Kaklamanis, Stavros Xarchakis, Georgios Karatzeferis) met grote frequentie in het openbaar erop gewezen hebben dat deze televisiezender deze fout begaat en daarbij de terminologie van de nationalisten van Skopje overneemt.

 
  
 

De geachte afgevaardigde heeft de Commissie gewezen op de naam die door het televisiestation EuroNews op 24 januari 2008 is gebruikt voor de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië. EuroNews gebruikte de naam ‘Macedonië’, die niet door de Europese Unie wordt erkend.

De Commissie kan slechts het antwoord herhalen dat zij eerder heeft gegeven op soortgelijke vragen die door voormalige leden zijn gesteld, zoals ook in de vraag van de geachte afgevaardigde wordt benadrukt(1).

Hoewel de Commissie EuroNews van fondsen voorziet, kan zij op geen enkele wijze ingrijpen in de journalistieke inhoud. Deze bepalingen vormen een integraal onderdeel van het redactioneel handvest(2), dat aan het contract is gehecht dat tussen de Commissie en EuroNews is gesloten en dat laatstgenoemde volledige redactionele vrijheid garandeert. En dat is een essentiële voorwaarde om geloofwaardig te kunnen blijven.

Desalniettemin mag elke burger EuroNews rechtstreeks of via de Commissie (bij meegefinancierde programma’s) om opheldering vragen als er mogelijk geen eerlijke en afgewogen informatie wordt gegeven.

Net als in de andere gevallen echter zal de Commissie op de eerstvolgende reguliere bijeenkomst de vraag en opmerkingen van de geachte afgevaardigde doorgeven aan de directie van EuroNews en deze vragen een verklaring te geven.

 
 

(1) E-2913/04; E-3404/06; E-5053/06.
(2) http://www.euronews.net/create_html.php?page=charta&lng=2 and http://www.euronews.net/create_html.php?lng=1&page=charta.

 

Vraag nr. 93 van María Isabel Salinas García (H-0042/08)
 Betreft: Dringende maatregelen om de gratis distributie van groenten en fruit niet stop te zetten
 

Door juridische problemen bij de uitvoering van de onlangs goedgekeurde hervorming van de GMO voor groenten en fruit kunnen de producentenorganisaties deze producten in 2008 hoogstwaarschijnlijk niet gratis distribueren. Deze situatie is het gevolg van het feit dat wij ons met betrekking tot de uitvoering van bepaalde maatregelen, waarvan de communautaire financiering wordt gewaarborgd wanneer deze producten uit de markt worden genomen en gratis worden gedistribueerd, in een overgangsjaar bevinden, aangezien deze maatregelen pas vanaf 2009 zullen gelden. Als gevolg hiervan moeten de economisch zwakste sociale sectoren deze producten en het heilzame effect ervan op de gezondheid ontberen.

Is de Commissie voornemens maatregelen te nemen om te voorkomen dat de gratis distributie van groenten en fruit, die zowel voor de burger als voor de sector zelf zo positief is, wordt stopgezet?

Zo ja, welke maatregelen denkt zij te nemen en op welke termijn?

 
  
 

De Commissie is het met de geachte afgevaardigde eens over het belang van de gratis distributie voor zowel de burger als voor de groenten- en fruitsector.

Bovendien heeft de Commissie reeds stappen ondernomen om een onnodige onderbreking van de regeling inzake het uit de markt nemen van producten in 2008 te voorkomen. Om een soepele overgang naar de hervormde GMO voor groenten en fruit mogelijk te maken wordt er gekeken naar een voorstel met de geëigende aanpassingen van de implementatieregels, dat op 20 februari aan het beheerscomité zal worden gepresenteerd.

Dankzij deze overgangsmaatregelen is het mogelijk dat uit de markt genomen producten, inclusief de gratis distributie, per 1 januari 2008 voor de lidstaten subsidiabele uitgaven worden voordat de landelijke strategie is vastgesteld. In dat opzicht moet aan een aantal voorwaarden zijn voldaan.

In de eerste plaats moet een lidstaat garanderen dat zijn landelijke strategie die in 2008 is aanvaard uit de markt genomen producten omvat. In de tweede plaats moeten de producentenorganisaties hun operationele programma’s aanpassen om aan de vereisten van de hervormde GMO voor groenten en fruit te voldoen zodra de landelijke strategie is vastgesteld en voordat er een aanvraag voor de betreffende betaling gedaan is. Verder moeten de verrichtingen voor het uit de markt nemen van producten in andere opzichten de voorschriften van het nieuwe regime respecteren, met inbegrip van diegene die controles betreffen.

 

Vraag nr. 94 van Anni Podimata (H-0044/08)
 Betreft: Vast afval en klimaatverandering
 

Het beleid van de EU heeft onder meer tot doel de ongecontroleerde afvalstortplaatsen definitief te sluiten en te saneren, de bewerking van alle vast afval vóór het storten te verplichten , alsook afval als energiebron te gebruiken en verpakkingsafval te recyclen (richtlijnen 75/442/EEG(1), 1999/31/EG(2), 2004/12/EG(3)en 2006/12/EG(4)). Bij de afbraak van vast afval wordt biogas geproduceerd dat vooral methaan en koolstofdioxide bevat, gassen die verantwoordelijk zijn voor de klimaatverandering. Maar toch hinkt Griekenland volgens een artikel in de krant "Kathimerini" achterop op het gebied van het beheer van vast afval en met name gevaarlijk afval.

Wat is de laatste officiële informatie die de Commissie heeft gekregen van Griekenland inzake de vorderingen bij de definitieve sluiting van ongecontroleerde afvalstortplaatsen? Op welke plaats staat het land in de lijst van de lidstaten op het gebied van recyclen van verpakkingsafval? Wat gebeurt er op het gebied van de verwerking en storting van gevaarlijk industrieel afval, overwegende dat ongeveer 60% van de volledige jaarlijks productie op voorlopige stortplaatsen wordt opgeslagen?

 
  
 

De Commissie heeft een aanzienlijk aantal klachten ontvangen betreffende het gebruik in Griekenland van illegale of ongecontroleerde stortplaatsen, waar het storten van afval de menselijke gezondheid in gevaar brengt en het milieu schaadt. Om aan deze praktijk een einde te maken is de Commissie een horizontale inbreukprocedure betreffende het gebruik van alle illegale of ongecontroleerde afvalstortplaatsen in Griekenland begonnen. In zijn uitspraak van 6 oktober 2005 (zaak C-502/03), heeft het Europees Hof van Justitie uitgesproken dat Griekenland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens artikel 4, 8 en 9 van Richtlijn 75/442/EEG betreffende afvalstoffen(5) als gewijzigd (nu Richtlijn 2006/12/EG(6) - Kaderrichtlijn afvalstoffen). In de uitspraak werd vastgesteld dat er minimaal 1.125 illegale of ongecontroleerde stortplaatsen in Griekenland bestaan. Griekenland moet nu in overeenstemming met artikel 228 van het EG-Verdrag deze uitspraak naleven. In dat verband hebben de Griekse autoriteiten een nieuw landelijk programma voor afvalbeheer aangenomen en hun regionale plannen voor afvalbeheer bijgewerkt. Deze nieuwe plannen hebben als oogmerk alle illegale of ongecontroleerde afvalstortplaatsen voor eind 2008 te sluiten en te saneren en deze te vervangen door een geëigende infrastructuur voor afvalbeheer.

Volgens van de Griekse autoriteiten in oktober 2007 ontvangen informatie hebben de Griekse autoriteiten besluiten genomen betreffende de sluiting en sanering van 1.038 illegale of ongecontroleerde afvalstortplaatsen, terwijl voor 774 stortplaatsen de noodzakelijke saneringswerkzaamheden gaande zijn. Het personeel van de Commissie beoordeelt deze informatie en zal alle noodzakelijke maatregelen treffen om te garanderen dat Griekenland de uitspraak van het Hof naleeft.

De Commissie verzamelt informatie over de recyclingniveaus in lidstaten om mede zo te verifiëren of de implementatie van de communautaire wetgeving juist verloopt. In 2005 had Griekenland een recyclingniveau van 41,8%, ruim boven de eerdere doelstellling van een recycling van 25% (gesteld voor 2001), maar nog altijd onder de doeltstelling van 55% recycling voor verpakkingsmateriaal, die voor Griekenland voor 2011 is gesteld. De gedetailleerde gegevens voor Griekenland en de overige lidstaten zijn beschikbaar op de website http://ec.europa.eu/environment/waste/packaging/data.htm"

Denk erom dat de informatie op deze pagina kan worden gewijzigd zodra landen updates of correcties van de verstrekte gegevens sturen.

Op het beheer van gevaarlijke afvalstoffen in Griekenland wordt nauwlettend door de Commissie toegezien. Griekenland heeft geen adequaat beheersplan voor gevaarlijke afvalstoffen aangenomen en tolereert het ongecontroleerd storten van het grootste deel van het gevaarlijke afval dat wordt geproduceerd en schendt daarmee een aantal essentiële eisen van de kaderrichtlijn afvalstoffen, die de centrale pijler vormt onder de wetgeving van de EU die een uit milieuoogpunt verantwoord afvalbeheer in de lidstaten moet garanderen.

Nadat Griekenland is december 2005 een laatste waarschuwing had gekregen, paste het land zijn wettelijk kader voor het beheer van gevaarlijke afvalstoffen aan en nam het een nieuw beheersplan aan dat in maart 2007 naar de Commissie werd gestuurd. Ondanks deze aanpassing voldoet Griekenland nog steeds niet aan zijn verplichtingen.

Naar de mening van de Commissie is het plan te algemeen en bevat dit geen coherente strategie voor afvalbeheer. De Commissie neemt het standpunt in dat het aangenomen beheersplan niet nauwkeurig genoeg is, met name voor wat betreft het vaststellen van geschikte stortplaatsen, en dat de inventarisatie van gevaarlijke afvalstoffen nog niet definitief is voor alle categorieën. Duizenden tonnen zijn "tijdelijk" opgeslagen in afwachting van vernietiging of nuttige toepassing. Griekenland heeft toegegeven dat er 600.000 ton gevaarlijke afvalstoffen worden opgeslagen op stortplaatsen die door de Griekse autoriteiten als "in principe vervuild" worden beschouwd.

Hoewel de Griekse autoriteiten het probleem hebben erkend en hebben toegezegd dit op te lossen, garandeert het aangenomen beheersplan niet dat dit ook daadwerkelijk zal gebeuren. Daarom heeft de Commissie in januari 2008 besloten de zaak door te verwijzen naar het Europees Hof van Justitie (EHJ).

 
 

(1) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39.
(2) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1.
(3) PB L 47 van 18.2.2004, blz. 26.
(4) PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.
(5) PB L 194 van 25.7.1975.
(6) PB L 114 van 27.4.2006.

 

Vraag nr. 95 van Philip Bushill-Matthews (H-0045/08)
 Betreft: Gebruik van scanners met gammastralen bij immigratiecontroles
 

De Britse immigratiedienst gebruikt apparatuur die werkt op basis van gammastralen bij het scannen van goederen en voertuigen aan grensposten met het VK om op die manier mogelijke illegale immigranten te lokaliseren. Kan de Commissie bevestigen dat deze methode op geen enkele manier in strijd is met de Euratom-verordeningen die ontworpen zijn om het publiek te beschermen tegen straling?

Zou de Commissie alle lidstaten aanmoedigen om te overwegen om dergelijke apparatuur op grotere schaal in te voeren en te gebruiken aangezien de effectiviteit ervan bij het terugdringen van het aantal illegale immigranten op de route Calais-Dover bewezen is?

 
  
 

Richtlijn 96/29/Euratom(1) van de Raad, de richtlijn basisnormen, schrijft voor dat lidstaten garanderen dat alle soorten handelingen die blootstelling aan ioniserende straling met zich meebrengen vóór hun introductie worden gerechtvaardigd. Dat betekent dat er een analyse wordt gemaakt van de maatschappelijke voordelen die door de handeling worden gegenereerd en dat aangetoond wordt dat de nettovoordelen positief zijn. De beslissing in hoeverre een handeling gerechtvaardigd is ligt echter bij de nationale regeringen.

Er is sprake van een potentiële blootstelling van verborgen personen bij het doorlichten van voertuigen ter verhindering van illegale immigratie. Richtlijn 97/43/Euratom(2) van de Raad omvat specifieke bepalingen inzake de blootstelling van personen als onderdeel van zogenaamde "medisch-juridische procedures", dat wil zeggen procedures die uitgevoerd worden voor juridische doeleinden zonder medische indicatie, zoals een veiligheidsscreening. Met name artikel 4.2 (c) van deze richtlijn schrijft voor dat lidstaten garanderen dat er speciale aandacht besteed wordt om de doses die uit medisch-juridische blootstelling voortvloeien zo laag te houden als redelijkerwijs mogelijk is.

De kwestie van rechtvaardiging in deze categorie handelingen, die bijzonder complex is, is door deskundigen op het gebied van stralingsbescherming en belanghebbenden besproken tijdens een conferentie die door de Commissie werd georganiseerd (Dublin, 2002)(3). Er wordt een tweede conferentie van dit type voorbereid voor dit jaar.

Verder moet het doorlichten van voertuigen plaatsvinden met respect voor andere bepalingen in de richtlijn basisnormen, bijvoorbeeld voor de bescherming van degenen die de apparatuur bedienen en waar van toepassing vrachtwagenchauffeurs, omstanders e.d.

Betreffende de vraag of de Commissie andere lidstaten aanmoedigt een bredere toepassing van de beschreven apparatuur te gebruiken moet worden opgemerkt dat de Gemeenschap hier geen bevoegdheid heeft. De Schengengrenscode(4) bepaalt uitsluitend de algemene regels voor hoe grenscontroles uitgevoerd moeten worden. Benevens de in bijlage VI van de code neergelegde regels beslissen de lidstaten conform de nationale wetgeving over de details van de procedures voor de controles. Dit omvat tevens beslissingen over de juiste apparatuur. Het laatste sluit de mogelijkheid van cofinanciering van landelijke apparatuur met middelen uit het Buitengrenzenfonds(5) niet uit.

 
 

(1) Richtlijn 96/29/Euratom van de Raad van 13 mei 1996 tot vaststelling van de basisnormen voor de bescherming van de gezondheid der bevolking en der werkers tegen de aan ioniserende straling verbonden gevaren, PB L 159 van 29.06.1996.
(2) Richtlijn 97/43/Euratom van de Raad van 30 juni 1997 betreffende de bescherming van personen tegen de gevaren van ioniserende straling in verband met medische blootstelling en tot intrekking van Richtlijn 84/466/Euratom, PB L 180 van 09.07.1997.
(3)Medico-legal exposures, exposures with ionizing radiation without medical indication, Proceedings of the international symposium, Dublin, 4-6 september 2002, stralingsbescherming 130.
(4) Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode), PB L 105 van 13.4.2006.
(5) Artikel 5 van Beschikking nr. 574/2007/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 mei 2007 tot instelling van het Buitengrenzenfonds voor de periode van 2007-2013 als onderdeel van het algemene programma Solidariteit en beheer van de migratiestromen, PB L 144 van 6.65.2007.

 

Vraag nr. 96 van Marek Aleksander Czarnecki (H-0046/08)
 Betreft: Het stopzetten van de handel in zeehondproducten
 

Welke stappen denkt de Commissie te nemen om een einde te maken aan de handel in zeehondproducten? Verklaring nr. 0038/2006 over deze kwestie werd door een recordaantal leden van het EP ondersteund. Helaas zijn hiervan thans nog geen positieve effecten te zien. Er wordt nog steeds met commercieel oogmerk op jonge zeehonden gejaagd, zonder dat daarbij de hand wordt gehouden aan de meest elementaire principes. De pels wordt van de levende dieren afgestroopt en de achterblijvende lichamen worden in het water gegooid. De op die manier verkregen bontproducten worden legaal verhandeld, ook op het grondgebied van de EU.

 
  
 

De Commissie heeft in haar antwoord van 16 januari 2007 op schriftelijke verklaring nr. 0038/2006 van het Parlement het hoge bewustzijnsniveau bij het publiek inzake de dierenwelzijnsaspecten van de jacht op zeehonden erkend en heeft de taak op zich genomen een geheel objectieve analyse van de dierenwelzijnsaspecten van de zeehondenjacht op te stellen en op basis van de resultaten terug te rapporteren naar het Parlement, vergezeld van eventuele ontwerpwetteksten indien de situatie dat wettigt.

In het kader van dit analyseproces heeft de Commissie de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EAV) verzocht een onafhankelijk wetenschappelijk oordeel op te stellen inzake de dierenwelzijnsaspecten van het doden en villen van zeehonden. Op 6 december 2007 heeft de EAV zijn wetenschappelijk oordeel aangenomen om daarin te stellen dat er slechts weinig kwantitatieve studies in door collega’s getoetste vakbladen zijn gepubliceerd die met een adequate mate van zekerheid gebruikt kunnen worden als basis voor de doeltreffendheid van de diverse methoden om te doden. De EVA concludeerde tevens dat het mogelijk is om zeehonden snel en efficiënt te doden zonder vermijdbare pijn of angst teweeg te brengen. Maar het panel maakte ook melding van bewijzen dat er in de praktijk niet altijd sprake is van efficiënt en humaan doden.

Op dit moment worden de kwesties van het beheer, het toezicht en de handhaving die aan de jacht op zeehonden zijn gerelateerd onderzocht via een door een door de Commissie gefinancierde beoordelingsstudie, die eind februari zal worden afgesloten. Deze studie analyseert de potentiële impact van een eventueel verbod van producten die afkomstig zijn van zeehondensoorten, met de nadruk in het bijzonder op handel en juridische en socio-economische aspecten. De Commissie is daarnaast via internet een openbare raadpleging begonnen om zo een breed scala aan opvattingen over de handel in zeehondenproducten en hun koppeling met zorgen inzake de zeehondenjacht in het algemeen of welzijnsaspecten in het bijzonder te verkrijgen.

De Commissie zal op basis van haar eigen effectbeoordeling een beslissing inzake de beleidsrespons nemen en daarbij rekening houden met de resultaten van bovengenoemde acties.

 

Vraag nr. 97 van Danutė Budreikaitė (H-0048/08)
 Betreft: Tenuitvoerlegging van de richtlijn gegevensbescherming
 

De tenuitvoerlegging van richtlijn 2006/24/EG(1)van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende de bewaring van gegevens die zijn gegenereerd of verwerkt in verband met het aanbieden van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten of van openbare communicatienetwerken is in Litouwen uitgebreid besproken en heeft daar voor aanzienlijke verwarring gezorgd. De vraag kwam naar voren wie zou moeten zorgen voor financiering van de aankoop en het onderhoud van de apparatuur die nodig is om de richtlijn ten uitvoer te leggen: het bewaren van telefoongesprekken, SMS-berichten, onbeantwoorde telefoonoproepen en andere gegevens gedurende een periode van twaalf maanden. Overeenkomstig de Litouwse grondwet heeft de staat niet het recht om het beschermen van de maatschappelijke veiligheid en het handhaven van de openbare orde te delegeren aan particulieren door ze vragen deze taken uit te voeren zonder overheidssteun.

Kan de Commissie, gezien het bovenstaande, meedelen wie de rekening zal betalen voor de aankoop van de apparatuur van communicatieondernemingen in de lidstaten van de EU? Hoe wordt de richtlijn gegevensverwerking ten uitvoer gelegd in de lidstaten van de EU? Hoe worden de burgers beschermd tegen het frauduleuze gebruik van informatie die op hen betrekking heeft?

 
  
 

De richtlijn gegevensbescherming verplicht lidstaten om van aanbieders van openbaar beschikbare elektronische communicatiediensten en openbare communicatienetwerken te verlangen dat zij de verkeers- en locatiegegevens gedurende minimaal zes maanden en maximaal 24 maanden zullen bewaren en te garanderen dat deze gegevens beschikbaar zijn ten behoeve van het onderzoeken, opsporen en vervolgen van ernstige strafbare feiten. Als zodanig legt de richtlijn in wezen aanbieders van communicatiediensten en netwerken de verplichting op gespecificeerde gegevens voor een redelijke periode onder bepaalde voorwaarden te bewaren.

Deze verplichtingen kunnen tot aanzienlijke extra kosten voor aanbieders van communicatiediensten en -netwerken leiden. Maar de richtlijn verplicht de lidstaten niet aanbieders kosten te vergoeden die zij in samenhang met deze verplichtingen maken.

Voor zover lidstaten ondernemers steun willen geven met het oog op de kosten van het bewaren van gegevens, moeten zij de Commissie hiervan conform artikel 88 (3) EC op de hoogte stellen. Bovendien kan dergelijke steun uitsluitend worden goedgekeurd indien een van de vrijstellingen van artikel 87 (2) of (3) EC van toepassing is. Dat vereist in het bijzonder dat de steun een stimulerend effect heeft, dat wil zeggen dat een dergelijke steun bijdraagt aan het realiseren van een doelstelling die verder reikt dan louter de implementatie van verplichtingen die al uit Europees gemeenschapsrecht voortvloeien.

Afgelopen november heeft de Commissie alle lidstaten uitgenodigd voor een bijeenkomst inzake de omzetting van de richtlijn gegevensbescherming. Hierbij vond ook een rondetafelgesprek plaats over de wijze waarop de lidstaten de vergoeding van de ten gevolge van de richtlijn gemaakte kosten benaderen en daaruit bleek dat hiermee zeer uiteenlopend werd omgegaan.

De benaderingen van de lidstaten variëren aanzienlijk. Zo introduceert de ene lidstaat systemen die door aanbieders gemaakte extra kosten vergoeden en die een preventieve en repressieve controle van de kosten van aanbieders zullen omvatten teneinde een kostenneutrale benadering te garanderen. Een aantal andere biedt een systeem dat betalingen aan aanbieders mogelijk maakt op basis van een vooraf bepaalde set tarieven, zonder een analyse te maken van de specifieke kostenbasis van afzonderlijke aanbieders. Veel lidstaten hebben niet de bedoeling extra kosten te vergoeden die aanbieders van elektronische communicatiediensten als gevolg van de richtlijn hebben gemaakt. Ten slotte is een aantal andere lidstaten op dit moment nog bezig de totale implicaties van een systeem voor het vergoeden van kosten te analyseren en zij hebben nog geen definitief standpunt ingenomen. Een verslag van de bijeenkomst van november 2007 is terug te vinden op de Europa-website van de Commissie(2).

Wat de omzetting in de nationale wetgeving betreft, de lidstaten moesten de richtlijn uiterlijk op 15 september 2007 in nationale wetgeving hebben omgezet. Tot op heden hebben 12 lidstaten de Commissie over hun omzettingsmaatregelen geïnformeerd. November vorig jaar is de Commissie gestart met inbreukprocedures tegen die lidstaten die de Commissie niet over hun omzettingsmaatregelen hadden geïnformeerd. Een overzicht van de wijze waarop de lidstaten de richtlijn omzetten is te vinden in het verslag van de bijeenkomst van november 2007.

De richtlijn gegevensbescherming voorziet tevens in belangrijke garanties tegen het misbruik van gegevens die in het kader van de richtlijn worden bewaard. De strikte beperking van het doeleinde van de richtlijn houdt in dat opgeslagen gegevens niet door particuliere ondernemingen of privépersonen gebruikt kunnen worden. Bovendien hebben de lidstaten hoe dan ook de verplichting te garanderen dat bepalingen in de nationale wetgeving betreffende toegang tot opgeslagen gegevens overeenstemmen met de Europese Conventie inzake mensenrechten en volledig respect voor de principes van proportionaliteit en noodzakelijkheid garanderen. Het algemene regime inzake gegevensbescherming waarin door middel van Richtlijn 95/46 wordt voorzien blijft van toepassing op de gegevensopslag door de operators.

Deze bepalingen worden verder aangevuld met strikte voorschriften aan gegevensbeveiliging die met het oogmerk van bescherming tegen verlies door ongeval of onbevoegde toegang tot deze gegevens zijn opgesteld. Ter illustratie: de richtlijn verlangt dat aanbieders van communicatiediensten en netwerkoperators garanderen dat uitsluitend "speciaal daartoe bevoegde personen" toegang tot de gegevens hebben. De richtlijn schrijft verder landelijke maatregelen voor die moeten bewerkstelligen dat opzettelijke toegang tot of overdracht van opgeslagen gegevens in strijd met de nationale wetgeving bestraft moet kunnen worden met gepaste sancties, inclusief de mogelijkheid van administratieve of strafrechtelijke sancties.

 
 

(1) PB L 105 van 13.4.2006, blz. 54.
(2) http://ec.europa.eu/justice_home/news/events/news_events_en.htm

 

Vraag nr. 98 van Ryszard Czarnecki (H-0049/08)
 Betreft: Publicatie door EPSO van informatie in alle officiële talen over algemeen vergelijkende onderzoeken voor posten binnen de instellingen
 

Op 22 november 2007 publiceerde het Europees Bureau voor personeelsselectie (EPSO) informatie over algemeen vergelijkend onderzoek EPSO/AD/113/07 (unithoofden op het gebied van vertaling) en andere vergelijkende onderzoeken (waaronder EPSO/AD/108-110-112/07 en EPSO/AD/114/07) in slechts drie van de officiële talen, te weten Engels, Frans en Duits. De mededeling was niet in het Pools gepubliceerd, noch in één van de acht andere talen die het onderwerp waren van het vergelijkend onderzoek. Overeenkomstig verordening nr. 1(1) van de Raad hebben alle talen dezelfde status (artikel 1) en moeten stukken van algemene strekking, wat aankondigingen van vergelijkende onderzoeken zijn, worden gepubliceerd in alle officiële talen (artikel 4).

Hoe gaat de Commissie het probleem van de ontbrekende talenversies van aankondigingen van vergelijkende onderzoeken van EPSO oplossen?

 
  
 

De Commissie zou de geachte afgevaardigde nogmaals willen verzekeren dat alle talenversies van het Publicatieblad (inclusief de Poolse) een samenvatting van alle aankondigingen van vergelijkende onderzoeken in de toepasselijke taal bevatten, waarin aangegeven wordt hoe de volledige aankondiging is te vinden. Alle kandidaten hebben dus, ongeacht de talenversie van het door hen geraadpleegde Publicatieblad, gelijke kansen om over vergelijkende onderzoeken te worden geïnformeerd. Het taalkundig regime dat voor de in de selectietesten voor open vergelijkende onderzoeken te gebruiken talen van toepassing is, komt voort uit het besluit dat op 8 mei 2007 door de raad van bestuur van het EPSO (waarin elke instelling van de EU is vertegenwoordigd) is genomen. Op dit moment vinden de selectietesten plaats in het Frans, Engels of Duits.

 
 

(1) PB 17 van 6.10.1958 blz. 385.

 

Vraag nr. 99 van Costas Botopoulos (H-0053/08)
 Betreft: Corruptie in Griekenland
 

De corruptie heeft in Griekenland zorgwekkende proporties aangenomen. Volgens "Internationale transparantie" geeft een op de vijf Grieken toe smeergeld te hebben betaald om een zaak in de overheids- of privésector te bespoedigen. Corruptiegevallen komen vooral voor in de eerste lijnsdienstverlening zoals openbare ziekenhuizen, bouw- en woningtoezicht, belastingen, banken, gemeenteadministratie en prefecturen; het verschijnsel heeft zich de laatste jaren zelfs uitgebreid tot de rechtspraak. Geschat wordt dat er in 2007 in totaal meer dan 600 miljoen euro aan steekpenningen is betaald.

Is de Commissie op de hoogte van de toenemende corruptie in Griekenland en wat zijn volgens haar de hoofdoorzaken hiervan? Over welke gegevens beschikt zij en hoe gaat zij corruptie tegen bij de besteding van communautaire kredieten in Griekenland? Hoe kan zij dit verschijnsel helpen terugdringen? In hoeverre is de toegenomen corruptie volgens haar van invloed op de economische en sociale convergentie van Griekenland met de overige Europese landen?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van de door “Internationale transparantie” gepubliceerde gegevens.

De Commissie beschikt niet over volledige gegevens inzake de methoden die door de lidstaten worden toegepast om corruptie in met name de overheidssector te bestrijden. Daarom kan de Commissie niet beoordelen in hoeverre de toegenomen corruptie in Griekenland van invloed is op de economische en sociale convergentie met de overige Europese landen.

Tegen deze achtergrond is de EU zeer actief geweest op het terrein van de strijd tegen corruptie en heeft zij een omvangrijk pakket instrumenten aangenomen om dit fenomeen te tackelen.

Nadat in 1995 de EU-overeenkomst ter bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschappen was ingegaan, pakt een in 1996 opgesteld protocol de kwestie van corruptie in relatie tot de financiële belangen van de Gemeenschappen aan.

In 1997 werd de EU-overeenkomst ter bestrijding van corruptie waarbij ambtenaren van de Europese Gemeenschappen van de lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn opgesteld. Deze overeenkomst stelt corruptie waarbij ambtenaren betrokken zijn strafbaar en verlangt daarbij van de lidstaten dat zij in staat zijn zaken te onderzoeken en te vervolgen, ook wanneer deze een ambtenaar van een andere lidstaat van de Europese Unie betreffen. De overeenkomst is in september 2005 in werking getreden.

Kaderbesluit 2003/568/JHA inzake de bestrijding van corruptie in de privésector werd aangenomen in juli 2003. Dit vraagt lidstaten corruptieovertredingen in de privésector aan te pakken, of deze nu een profit- of een nonprofitorganisatie betreffen. In juni 2007 heeft de Commissie een verslag over de tenuitvoerlegging aangenomen, waarin geconcludeerd werd dat omzetting van dit kaderbesluit in de wetgeving van de lidstaten zich nog in een vroeg stadium bevond.

De Commissie voorkomt en bestrijdt corruptie onder andere door wetgeving te blijven bevorderen die de actieve en passieve corruptie van ambtenaren strafbaar stelt, door de analyse van het fenomeen via studies en onderzoekstools als de Eurobarometer uit te diepen, door overheids- en niet-gouvernementele initiatieven tegen corruptie te financieren en door de nationale autoriteiten door preventie, afschrikking en versterking van wetgeving te helpen in hun strijd tegen corruptie.

 

Vraag nr. 100 van Bairbre de Brún (H-0054/08)
 Betreft: Ondergrondse aanleg van leidingen
 

Is de Commissie voornemens verordeningen over de ondergrondse aanleg van elektriciteitsleidingen te versnellen?

Hanteert de Commissie met name richtsnoeren inzake beste praktijken voor de installatie van hoogspanningsleidingen in woongebieden?

 
  
 

De Commissie is niet voornemens verordeningen over de ondergrondse aanleg van elektriciteitsleidingen te versnellen.

Het is niet aan de Commissie de route van een elektriciteitsverbinding van de gebruikte technologie te kiezen. Dit wordt overgelaten aan de projectpromotor die de voorwaarden dient te respecteren die door de autoriteiten van het/de betreffende land/landen worden opgelegd.

Als aangegeven in het antwoord van de Commissie op mondelinge vraag H-0895/07(1) betreffende een Iers project voor een elektriciteitsleiding, zijn de door de lidstaten aangewezen autoriteiten verantwoordelijk voor de planning en toestemmingsprocedures met inachtneming van de milieuwetgeving.

De Commissie stelt geen richtlijnen voor een optimale werkwijze met betrekking tot de installatie van hoogspanningsleidingen in woongebieden op. De aanbeveling 1999/519/EG van de Raad van 12 juli 1999 betreffende de beperking van blootstelling van de bevolking aan elektromagnetische velden van 0 Hz-300 GHz vormt een kader voor minimale beperkingen en referentieniveaus, maar de lidstaten blijven verantwoordelijk voor de implementatie van de maatregelen.

 
 

(1) Mondeling antwoord van 11 december 2007.

 

Vraag nr. 101 van Robert Evans (H-0057/08)
 Betreft: Europese stadsgidsen (European City Guide)
 

Is de Commissie zich ervan bewust dat de Europese stadsgidsen (European City Guide) en hun dochterondernemingen nog steeds actief zijn en nog steeds ondernemingen in de hele EU proberen te misleiden?

Waarom vallen B2B-handelspraktijken niet onder de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken (2005/29/EG)(1)? Is de Commissie van plan B2B-praktijken onder deze richtlijn te laten vallen?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van het feit dat "European City Guide" en soortgelijke internetbedrijvengidsen nog steeds bestaan en blijft talloze brieven van leden van het Parlement en van bedrijven beantwoorden.

Zoals de Commissie in het verleden al heeft aangegeven is veel van de EG-wetgeving inzake consumentenbescherming niet van toepassing omdat dit probleem business-to-business (B2B) relaties betreft. Een uitzondering vormt Richtlijn 2006/114/EG van het Parlement en de Raad inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.

De bevoegde rechtscolleges en/of handhavingsoverheidsinstanties van de lidstaat van waaruit dergelijke projecten opereren, zijn bevoegd om van geval tot geval te beoordelen of een commerciële boodschap misleidend is en om de juiste handhavingsmaatregelen te nemen.

Diverse bevoegde autoriteiten en gerechtshoven hebben, bijvoorbeeld in Spanje en België, reeds handhavingsmaatregelen tegen deze praktijken genomen.

De Richtlijn oneerlijke handelspraktijken omvat geen B2B-handelspraktijken, omdat er geen zaak was voor een maximale harmonisatie van de nationale wetgevingen inzake onder oneerlijke handelspraktijken vallende handelingen (bijvoorbeeld B2B-misleidende reclame, slaafse navolging, kleinerende uitlatingen).

Een richtlijn voor volledige harmonisatie inzake oneerlijke B2B-handelspraktijken was reeds een zeer ambitieus voorstel, dat het niet zou hebben gehaald als de werkingssfeer zich ook oneerlijke B2B-mededingingspraktijken zou uitstrekken.

Het resultaat van de raadpleging en de werkzaamheden in de Raad was dat er geen consensus bestond om de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot oneerlijke B2B-handelspraktijken.

Ook moet onderstreept worden dat niet alle lidstaten een systeem hebben om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken.

Sommige lidstaten (bijvoorbeeld Duitsland, Oostenrijk en Zweden) waren er voorstander van de werkingssfeer van de richtlijn uit te breiden tot onder oneerlijke handelspraktijken vallende handelingen. Andere (bijvoorbeeld het Verenigd Koninkrijk, Frankrijk en Ierland) ondersteunden de consumentenbescherming, maar waren tegenstander van het op EU-niveau introduceren van een volledig geharmoniseerd systeem om oneerlijke handelspraktijken aan te pakken.

Hoewel de Commissie niet kan ingrijpen in het geval van ondernemingen die bij dergelijke praktijken zijn betrokken, heeft zij geprobeerd de bewustwording van het probleem te vergroten door de kwestie te presenteren aan Europese bedrijfsorganisaties. Bovendien heeft de Commissie de bevoegde autoriteiten in de betreffende lidstaten, inclusief Spanje, een schrijven gestuurd om te benadrukken dat de situatie voortduurt en om verdere informatie over deze zaak te vragen. De Commissie is in afwachting van antwoord op een aantal van deze brieven.

 
 

(1) PB L 149 van 11.6.2005, blz. 22.

 

Vraag nr. 103 van Athanasios Pafilis (H-0062/08)
 Betreft: Gevaren door het gebruik van compacte fluorescentielampen
 

De vervanging van gloeilampen door compacte fluorescentielampen wordt vanwege de energiebesparing bevorderd door de EU en de regeringen van de lidstaten. Deze lampen, die voor de consument duidelijk duurder zijn, bevatten 5 milligram kwik. Het gebruik van kwik is verboden, omdat het zeer giftig is en rechtstreekse gevaren voor de volksgezondheid oplevert.

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om een veilige verwijdering van gebruikte fluorescentielampen te waarborgen en te voorkomen dat zij in het stedelijk afval terechtkomen en het kwik in het milieu wordt verspreid, en om de gebruikers in te lichten over de gevaarlijkheid van de lampen en wat te doen in geval van beschadiging of breuk en bij het vrijkomen van de giftige stof die de lampen bevatten?

 
  
 

Richtlijn 2002/96/EG betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur(1) voorziet in de noodzakelijke maatregelen om de terugname van energiezuinige lampen aan het eind van hun levensduur te garanderen. Producenten worden verantwoordelijk gesteld voor het organiseren en financieren van de inzameling, de verwerking, de nuttige toepassing en de vanuit milieuoogpunt verantwoorde verwijdering van dergelijk afval. Zij kunnen deze terugnamesystemen elk afzonderlijk en/of gezamenlijk runnen.

Lidstaten moeten garanderen dat de gebruikers van elektrische en elektronische apparatuur de noodzakelijke informatie ontvangen over het voorschrift dat de lampen niet als ongesorteerd stedelijk afval mogen worden verwijderd, maar gescheiden moet worden ingezameld, alsmede over de voor hen beschikbare inleverings- en inzamelingssystemen.

De lidstaten moeten verder garanderen dat de gebruikers de noodzakelijke informatie ontvangen over de mogelijke gevolgen voor het milieu en de volksgezondheid van de aanwezigheid van gevaarlijke bestanddelen in elektrische en elektronische apparatuur. Hieronder vallen ook de te nemen maatregelen bij de beschadiging of vernietiging van een gloeilamp en het verpreiden van de giftige substantie die deze bevat. De lidstaten kunnen voorschrijven dat deze informatie wordt verstrekt door de producenten en/of de distributeurs, bijvoorbeeld in de gebruiksaanwijzing of op het verkooppunt.

 
 

(1) Richtlijn betreffende afgedankte elektrische en elektronische apparatuur (AEEA), PB L 37 van 13.2.2003.

 

Vraag nr. 104 van Diamanto Manolakou (H-0066/08)
 Betreft: "Grote schoonmaakactie" onder buitenlandse werknemers in Patras
 

Met politieoptredens, het slopen van provisorische onderkomens, mensenjacht en arrestaties op grote schaal hebben de Griekse regering en de plaatselijke autoriteiten de aanval geopend op het chronische probleem van de vluchtelingen en migranten in Patras, die aldaar verblijven in afwachting van hun doorreis naar andere EU-landen waar ze familie of kennissen hebben of waar ze hopen een betere behandeling te zullen krijgen. Het gaat hier om buitenlandse werknemers uit voornamelijk Afghanistan en Irak, i.e. uit landen waar het leven door het NAVO-optreden en de NAVO-bezetting zo onveilig en gevaarlijk is geworden dat hun vertrek zonder meer te rechtvaardigen valt.

Erkent de Commissie dat de Europese Unie een zekere verantwoording draagt ten opzichte van deze mensen? Welke maatregelen is zij voornemens te treffen om ervoor te zorgen dat deze mensen zich legaal in de Europese Unie kunnen ophouden en verplaatsen en als vluchteling of anderszins aanspraak kunnen maken op bescherming, zodat zij niet het land worden uitgezet noch langer gegijzeld en vervolgd worden? Hoe beoordeelt de Commissie de resultaten van het gemeenschappelijk asiel- en grensbeleid in het licht van het onmenselijke gedrag jegens vluchtelingen en migranten?

 
  
 

De vraag van de geachte afgevaardigde betreft zaken die tot de werkingssfeer van twee afzonderlijke pakketten van de verplichtingen van lidstaten behoren, met name verplichtingen in het kader van het EU-acquis op asielgebied en verplichtingen om fundamentele rechten te respecteren bij het uitvoeren van immigratie- of grenscontroles.

De Commissie beschikt niet over voldoende informatie om haar in staat te stellen een concrete conclusie te trekken betreffende de acties van de Griekse autoriteiten waaraan in de vraag van de geachte afgevaardigde wordt gerefereerd.

Voor wat betreft de implementatie van het asielacquis in Griekenland heeft de Commissie een aantal procedurele acties ondernomen betreffende het niet-implementeren door deze lidstaat van de verplichtingen die in het kader van communautaire wetgeving voorliggen.

Zo is de Commissie onder meer inbreukprocedures tegen Griekenland begonnen voor het niet meedelen van de omzettingsmaatregelen in het kader van Richtlijn 2004/83/EG van de Raad inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft en de inhoud van de verleende bescherming(1) (Kwalificatierichtlijn) en van Richtlijn 2005/85/EG van de Raad van 1 december 2005 inzake minimumnormen voor de procedures in de lidstaten voor de toekenning of intrekking van de vluchtelingenstatus(2).

Indien nodig zal de Commissie verdere procedurele stappen zetten krachtens de bevoegdheden die via artikel 226 van het Verdrag tot oprichting van de Europese gemeenschap aan haar zijn overgedragen teneinde te garanderen dat de lidstaat aan zijn verplichtingen in het kader van EU-acquis op asielgebied voldoet.

De Commissie zou daarnaast willen benadrukken dat de financiële steun van de EU voor het onder meer garanderen van de juiste opvangvoorwaarden voor asielzoekers en de identificatie en integratie van vluchtelingen en personen aan wie subsidiaire bescherming is verleend voor Griekenland beschikbaar was. Op basis van de cijfers voor het aantal officieel geregistreerde asielaanvragen is er in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds II in 2007 € 1.283.253,07 aan Griekenland toegekend en in het kader van het Europees Vluchtelingenfonds III is er in 2008 € 1.571.280, 36 beschikbaar.

Voor wat betreft de migratie van mensen die binnen de Europese Unie internationale bescherming nodig hebben, zou de Commissie willen verwijzen naar haar voorstel voor een richtlijn van de Raad tot wijziging van richtlijn 2003/109/EG van 25 november 2003 betreffende de status van langdurig ingezeten onderdanen van derde landen teneinde haar werkingssfeer uit te breiden tot personen die internationale bescherming genieten.(3) Indien deze zou worden aangenomen, zou de Richtlijn ingezetenen van derde landen aan wie de status van vluchteling of subsidiaire bescherming is verleend in staat stellen de status van langdurig ingezetene te verwerven in een lidstaat en om uiteenlopende redenen als werk en activiteiten als zelfstandige verblijf te houden in andere lidstaten, afhankelijk van de bepalingen van de richtlijn.

Ten slotte wil de Commissie zijn harde standpunt herhalen dat Griekenland bij de uitoefening van grenscontroles of bij het nemen van maatregelen tegen onregelmatig verblijf van ingezetenen van derde landen op zijn grondgebied aan fundamentele rechten moet voldoen.

 
 

(1) PB L 304 van 30.9.2004.
(2) PB L 326 van 13.12.2005.
(3) COM (2007) 298.

 

Vraag nr. 105 van Olle Schmidt (H-0068/08)
 Betreft: 2008 - Invoerstop voor Brazilaans vlees
 

De invoer van Braziliaans vlees in Europa is een kwestie met de hoogste prioriteit, niet in het minst wanneer men bedenkt dat er op dit moment in de EU een tekort aan rundvlees is. Als daarom handelsbelemmeringen worden opgeworpen, is dat in strijd met onze fundamentele beginselen omtrent vrijhandel en openheid. Op het landbouwbeleid is nu al harde kritiek te horen en dit soort maatregelen – om onduidelijke redenen de invoer stoppen van een product dat de burgers graag willen kopen – werkt steun aan de Europese boeren niet in de hand. In Zweden wordt erop gerekend dat de prijs van rundvlees met dertig procent kan stijgen als het invoerverbod lang blijft duren. Ik deel echter de mening van de Commissie dat de beveiliging van de gezondheid van mensen en dieren prioriteit moet hebben. In dit verband is het belangrijk ons te herinneren dat de grote populariteit die Braziliaans vlees in Europa heeft verworven voor een groot deel te maken heeft met de uitbraak van de gekke-koeienziekte aan het eind van de jaren negentig van de vorige eeuw.

Mijn vraag aan de Commissie is daarom hoe zij de oplossing van deze kwestie denkt te vergemakkelijken en hoe zij kan garanderen dat deze tijdelijke maatregelen inderdaad ook tijdelijk en proportioneel zijn, zodat ze er niet toe leiden dat de consument ten gunste van de Europese boerenlobby gedupeerd wordt?

Het is met het oog op de Europese consumenten van het grootste belang dat deze kwestie zo spoedig mogelijk wordt opgelost!

 
  
 

Ter bescherming van de volks- en diergezondheid in de EU heeft de Europese Unie een lange reeks van voorschriften ingesteld voor de import van vlees. Op de naleving van deze voorschriften wordt toegezien door de Commissie, met name via inspecties op locatie die uitgevoerd worden door de inspecteurs van de Commissie (Voedsel- en Veterinair Bureau (VVB), dat is gevestigd in Ierland). Recente inspecties in Brazilië hebben een aantal ernstige gevallen van het niet voldoen aan de communautaire voorwaarden voor de invoer van rundvlees aan het licht gebracht.

De Commissie heeft daarom maatregelen genomen om de controle en het toezicht op dierhouderijen vanwaar rundvlees naar de EU zou kunnen worden geïmporteerd te verscherpen. De exacte lijst van dierhouderijen zal in combinatie met hun accountantsverklaringen naar verwachting voor eind februari 2008 door de Braziliaanse autoriteiten worden overgelegd. Daarnaast is de Commissie om bereid eind februari 2008 een nieuwe inspectie door de VVB in Brazilië op te zetten.

De Commissie is zich bewust van het feit dat deze maatregelen gevolgen hebben voor de handel. Ze zijn het gevolg van de herhaaldelijke nalatigheid van Brazilië bij het aanpakken van de vastgestelde tekortkomingen.

Desalniettemin beogen de maatregelen tijdelijk te zijn. De handel kan zich herstellen aangezien deze maatregelen extra dierhouderijen in staat stellen op de lijst te worden opgenomen indien zij volledig aan de EU-voorschriften voldoen.

De bescherming van de volks- en diergezondheid in de Gemeenschap moet voorrang hebben op handelsgerelateerde belangen.

 

Vraag nr. 106 van Hans-Peter Martin (H-0070/08)
 Betreft: Totale uitgaven voor reiskosten
 

De ambtenaar heeft voor zichzelf en, indien hij recht heeft op de kostwinnerstoelage, voor zijn echtgenoot en de personen te zijnen laste, eenmaal per kalenderjaar recht op een bedrag gelijk aan de reiskosten van zijn standplaats naar de plaats van herkomst (volgens het Statuut van ambtenaren van de Europese Gemeenschappen van 1.5.2004 betreft het Bijlage VII, afdeling 3 C, artikel 8).

Hoe hoog waren respectievelijk in de jaren 2005, 2006 en 2007 de uitgaven van de Commissie voor deze in het Statuut vastgestelde uitgaven?

Hoeveel Commissie-ambtenaren hadden in de jaren 2005, 2006 en 2007 recht op deze regeling?

Voor hoeveel Commissie-ambtenaren werd deze regeling in de jaren 2005, 2006 en 2007 ook daadwerkelijk toegepast?

 
  
 

Conform het Statuut hebben ambtenaren, tijdelijke medewerkers en arbeidscontractanten (en hun echtgenoten/-s en de personen te hunnen laste, indien zij recht hebben op de kostwinnerstoelage) recht op een jaarlijks vast bedrag aan reiskosten van hun standplaats naar hun plaats van herkomst.

Voor personeel dat werkzaam is binnen de Europese Unie wordt dit bedrag automatisch uitgekeerd en zo correspondeert het aantal feitelijke begunstigden met het aantal ambtenaren dat recht heeft op deze betaling. De cijfers zien er als volgt uit:

Totale jaarlijkse reiskosten

Aantal begunstigden

2005

22.958.780

17.352

2006

25.867.437

17.814

2007

28.209.707

18.389

Voor ambtenaren die buiten de Europese Unie werken voorziet artikel 8(4) van bijlage VII bij het Statuut in de vergoeding van reiskosten in de vorm van een vast bedrag dat correspondeert met de kosten van een retourreis per vliegtuig voor personeelsleden, hun echtgenoten/-s en de personen te hunnen laste van hun standplaats naar hun plaats van herkomst (of naar een andere bestemming voor degenen die recht hebben op de betaling en die niet in de standplaats wonen).

Wat de vergoeding betreft, de Commissie betaalt dit vaste bedrag jaarlijks in juli uit, na voorafgaande overlegging van de instapkaarten als bewijs dat er daadwerkelijk een reis is gemaakt. Daarom hebben uitsluitend degenen die een bewijsstuk overleggen dat ze de reis hebben gemaakt recht op deze vergoeding.

Voor deze personeelsleden worden het bestede budget en het aantal verwerkte bestanden getoond in de onderstaande tabel (elementen verzameld vanuit verschillende databases omdat er in 2005/2006 en 2007 geen gegevens onder hetzelfde IT-systeem werden verwerkt). Deze cijfers zijn inclusief begunstigden (en de personen te hunnen laste) die ten minste een deel van het jaar ten tijde van de genoemde aanwending bij delegaties van de Commissie zijn ingedeeld. Sommige begunstigden hebben ook vaste bedragen ontvangen voor de tijd van stationering binnen de grenzen van de Europese Unie.

Dit zijn niet de definitieve cijfers, omdat de regularisaties voor de aanwending in 2006 en 2007 nog gaande zijn.

Aantal verwerkte bestanden

Budget

2005

968

8.754.729

2006

1.723

12.581.629

2007

1.941

14.334.408

In 2006 en 2007 is de groei van het aantal begunstigden te wijten aan de toepassing van het nieuwe Statuut van 2004. Voormalige personeelsleden met een aparte status (plaatselijk personeel voor technische bijstand – ALAT – en individuele experts) kregen posities als contractmedewerker, hetgeen in nieuwe aanstellingen op de arbeidsvoorwaarden van andere personeelsleden van de Gemeenschappen resulteerde.

 

Vraag nr. 107 van Katerina Batzeli (H-0073/08)
 Betreft: Toepassing van artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (inhouding voor kwaliteit)
 

Bij de hervorming van het gemeenschappelijke landbouwbeleid (GLB) is een facultatieve regeling ingevoerd die de lidstaten in de gelegenheid stelt tot 10% in te houden van de steun die zij in het kader van pijler I ontvangen, om dit bedrag beschikbaar te stellen als aanvullende steun voor specifieke soorten landbouw die belangrijk zijn voor de bescherming of de verbetering van het milieu of voor het verbeteren van de kwaliteit en het in de handel brengen van landbouwproducten (artikel 69 van Verordening (EG) nr. 1782/2003(1)). In mededeling COM(2007)0722, die de Commissie onlangs heeft gepubliceerd met het oog op de "gezondheidscontrole" van het GLB, wordt gesproken van een herziening van dit artikel, zodat het ruimer dan alleen op sectorniveau kan worden toegepast.

Heeft de Commissie een effectbeoordeling uitgevoerd voor de richting die zij in haar mededeling met het oog op de "gezondheidscontrole" van het GLB voorstaat, alsmede voor de uitvoering van artikel 69 tot dusverre, of beschikt zij over gegevens die een eventuele uitbreiding van het toepassingsgebied van dit artikel rechtvaardigen?

 
  
 

De mededeling van de Commissie "Voorbereiding van de „gezondheidscontrole“ van de GLB-hervorming", aangenomen op 20 november 2007, stelt dat een herzien artikel 69 een versoepeling van de bestaande regel zou vereisen dat dergelijke maatregelen onder een dergelijke bepaling alleen op sectorniveau kunnen worden toegepast.

De Commissie legt op dit moment de laatste hand aan een effectbeoordelingsverslag inzake de “gezondheidscontrole“ van de GLB. De bedoeling van dit verslag is de verschillende opties te onderzoeken die door de Commissie vanuit economisch, milieukundig, sociaal en administratief oogpunt kunnen worden voorgesteld. Als onderdeel van deze analyse wordt eveneens de herziening van artikel 69 onderzocht.

Het effectbeoordelingsverslag zal bij de juridische voorstellen van de „gezondheidscontrole“ worden gevoegd. De Commissie is voornemens dit pakket op 20 mei 2007 aan te nemen. Bij deze effectbeoordeling zal de Commissie ook rekening houden met andere externe studies, de bijdragen van andere Europese instellingen en de partijen die bij dit proces zijn betrokken.

 
 

(1) PB L 270 van 21.10.2003, blz. 1.

 

Vraag nr. 108 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0074/08)
 Betreft: De handel in hoogwaardige technologieproducten
 

In 1995 was de Europese Unie de tweede exporteur in de wereld van hoogwaardige technologieproducten. In 2005 was de Unie de belangrijkste exporteur geworden met een marktaandeel van 17,2%, en ook de grootste importeur met een marktaandeel van 19,1% van de mondiale importen. De totale waarde van de import en de export van de Unie op dit terrein beliep respectievelijk 230 en 198 miljard Euro. In de periode 2000 - 2005 heeft de communautaire export van deze producten een gemiddelde jaarlijkse stijging laten zien van 1,7%, terwijl de import gemiddeld per jaar 1,3% terugliep. In zeventien lidstaten plus Noorwegen vormde de categorie "elektronica en telecommunicatie" het grootste deel van de export/import van hoogwaardige technologieproducten.

Kan de Commissie aangeven welke strategie zij voert om de productiecapaciteit en de export van hoogwaardige technologie in alle lidstaten te laten toenemen?

 
  
 

De Commissie tekent met genoegen aan dat het concurrerend vermogen van Europa ten aanzien van hoogwaardige technologieproducten is toegenomen.

De capaciteit van ondernemingen in de EU om hoogwaardige technologieproducten te produceren en exporteren wordt bepaald door een groot aantal kadervoorwaarden, waarvan sommige op EU-niveau kunnen worden vastgesteld en andere onder de bevoegdheden van de lidstaten vallen. In 2005 stelde de Commissie op basis van een combinatie van horizontale en sectorale initiatieven haar industriebeleid(1) voor de komende jaren op, gevolgd door een tussentijdse evaluatie(2) in juli 2007. De Commissie is voornemens haar werkzaamheden met de lidstaten inzake het industriebeleid in het kader van de opnieuw gelanceerde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid te versterken.

Een bijzonder belangrijke factor voor het concurrerend vermogen van hoogwaardige technologieproducten is het niveau waarop in onderzoek en ontwikkeling wordt geïnvesteerd. Het beleid van de Commissie op het terrein van onderzoek en technologische ontwikkeling, met name het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling, vormt een essentiële bijdrage aan het internationale concurrerend vermogen van de sector hoogwaardige technologie van de Europese industrie.

 
 

(1) COM(2005)474.
(2) COM(2007)374.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid