Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 11 maart 2008 - Straatsburg Uitgave PB

19. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B6-0013/2008).

Mijn excuses aan die collega's die hebben gewacht tot dit zou beginnen, en wij zullen beslist moeten bekijken waarom wij vandaag zo laat beginnen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, een motie van orde, volgens de parlementaire website Mondelinge vragen, was mijn vraag nr. 3 op de lijst. De vraag was bedoeld te worden beantwoord door commissaris Mandelson, aangezien de titel duidelijk “WTO-overleg” luidt en de heer Mandelson dit overleg namens ons voert. Ik zie nu echter dat mijn vraag in deel 3 is geplaatst, wat betekent dat die niet mondeling door commissaris Mandelson zal worden beantwoord. Ik vraag of hij weigert aan het Huis verantwoording voor het WTO-overleg af te leggen.

Wat voor nut heeft het om een vraag in te dienen aan een commissaris die op de desbetreffende dag aanwezig is als de commissaris weigert de vraag te beantwoorden?

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De Commissie beslist zelf wie welke vragen beantwoordt.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, dat is het probleem, want de vraag, over WTO-overleg, was duidelijk voor commissaris Mandelson. Hij is de commissaris die het overleg heeft gevoerd, hij is vandaag hier en hij weigert de vraag te beantwoorden.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Mevrouw Harkin, uw punt is genoteerd en wij zullen doen wat wij kunnen.

De volgende vragen zijn gericht aan de Commissie.

Deel een

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 32 van Stavros Arnaoutakis (H-0075/08)

Betreft: De negatieve gevolgen van de internationale kredietcrisis voor de handel

De huidige internationale kredietcrisis, die een recessie van de Amerikaanse economie veroorzaakt, leidt tot een wereldwijde vertraging van het ontwikkelingstempo. Dit heeft verregaande gevolgen voor de Europese economie en handel. Evenals in andere Europese landen het geval is, beginnen de Griekse ondernemingen reeds de gevolgen te voelen van de toegenomen importen uit landen buiten de Europese Unie, wier goedkopere producten steeds meer terrein winnen op onze markten. Tegelijkertijd zal er in de loop van dit jaar waarschijnlijk sprake zijn van een vermindering van de Europese exporten.

Welke maatregelen zal de Commissie nemen om de Europese ondernemingen daadwerkelijk te helpen om het hoofd te bieden aan deze crisis en op internationaal vlak concurrerend te worden? Welke handelssectoren en welke producten zijn volgens haar het gevoeligst, zodat zij met prioriteit moeten worden beschermd, en hoe kan dit worden gedaan?

 
  
MPphoto
 
 

  Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, in antwoord op de vraag van de heer Arnaoutakis moet ik ten eerste zeggen dat de wereldeconomie zich in een vertragingsproces bevindt; zij koelt af, om klimaattermen te gebruiken.

De financiële onrust gaat verder; de Amerikaanse economie vertraagt duidelijk – sommigen denken dat zij op het randje van een recessie staat. Grondstofprijzen, niet alleen de van olie maar ook van andere grondstoffen, stijgen, en dit alles heeft een negatieve invloed op de groei, hoewel de groei van de wereldeconomie nog steeds aanzienlijk is.

De Europese economie gaat betrekkelijk goed om met deze moeilijkheden. In onze recente prognoses, die wij op 21 februari hebben gepresenteerd, hebben wij gesproken over 2 procent groei voor de Europese Unie dit jaar en 1,8 procent voor het eurogebied. Er zijn derhalve gevolgen voor de Europese economie, maar de ernst ervan moet niet worden overdreven.

Met betrekking tot buitenlandse handel laten de meest recente door Eurostat gepubliceerde cijfers zien dat de aanvankelijke raming voor 2007 spreekt over een tekort op de handelsbalans in de Europese Unie van 27 van 185 miljard euro, een aanzienlijk tekort op de handelsbalans, maar in ieder geval lager dan veel van de andere gebieden van geïndustrialiseerde landen, en het eurogebied heeft een overschot op de handelsbalans van 28,3 miljard euro.

In een wereldeconomie die wordt gekenmerkt door grote onevenwichtigheden, is onze buitenlandse sector derhalve in het algemeen in evenwicht, en niet alleen onze externe sector, maar onze overheidsrekeningen zijn ook fundamenteel in evenwicht.

Derde punt: de beste manier om met de crisis in de wereldeconomie om te gaan is de structurele hervormingen en het macro-economisch beleid te handhaven dat ons in staat heeft gesteld onze overheidsrekeningen weer op orde te krijgen, de stabiliteit van onze economieën te verbeteren, ons groeivermogen te vergroten en beter in staat te zijn financiële onrust tegemoet te treden.

Ten vierde zijn er specifieke problemen die wij als gevolg van deze onrust het hoofd moeten bieden. Wij hebben deze in een eerder debat besproken, dus ik ga ze niet herhalen. Ik herinner de geachte afgevaardigde en het Huis er echter wel aan dat in oktober door de Ecofin-raad routekaarten zijn aangenomen die vaststellen hoe op deze financiële onrust moet worden gereageerd.

Ten vijfde zou ik de geachte afgevaardigde en het Huis er ook graag aan willen herinneren dat wij in oktober 2006 een strategie hebben aangenomen voor de buitenlandse economische actie van de EU, het programma ‘Europa als wereldspeler’ (Global Europe), dat een nieuw Europees handelsbeleid vaststelt met tot doel de verbetering van ons buitenlandse concurrentievermogen, met strategieën voor markttoegang, de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, openbare aanbestedingen in het buitenland, instrumenten ter bescherming van de handel, een beleid van niet alleen multilaterale overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, maar ook een nieuwe generatie van bilaterale handelsovereenkomsten die de inspanningen aanvullen om in de multilaterale onderhandelingen in de Doharonde vooruit te komen.

Om dit antwoord af te ronden zou ik graag willen zeggen dat de feiten, in het bijzonder voor Europese economieën, laten zien dat marktintegratie, globalisering en liberalisering van de handel gunstig zijn voor onze economieën en veel meer voordelen dan nadelen of problemen opleveren. Globalisering en, in Europees kader, de interne markt, zijn essentiële gereedschappen voor het verbeteren van ons concurrentievermogen en, zoals Europeanen zeer goed, waarschijnlijk beter dan wie ook in de wereld, weten, is protectionisme niet de oplossing.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis (PSE). (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik zou u graag willen vragen of er een beoordeling van de Commissie is geweest over de vraag hoe deze internationale kredietcrisis van invloed zal zijn op sectoren zoals toerisme en zeescheepvaart, die in het geval van mijn land, Griekenland, 21 procent van het BBP vertegenwoordigen. Welke maatregelen is de Commissie voornemens te nemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Nee, ik kan u niet zulke specifieke en gedetailleerde berekeningen geven als waar u naar vraagt. Het is zeer wel mogelijk dat de Griekse autoriteiten deze ramingen hebben gemaakt. In onze geactualiseerde voorspellingen van februari hebben wij een raming gemaakt van de invloed van de financiële onrust en het economisch uitdagendere internationale klimaat op de Europese economieën, en wij hebben ingeschat dat er minder groei zal zijn, vijf tiende minder groei in de Europese Unie, en vier tiende minder groei in het eurogebied vergeleken met de voorspellingen die wij in november 2007 hebben gepresenteerd. Ook een halve punt meer inflatie, hoofdzakelijk als gevolg van de ‘schok’ van de stijging van in olieprijzen, grondstoffen, en in het bijzonder, grondstoffen voor voedsel.

Tot dusverre is het effect op invoer zeer gering, wat niet wil zeggen dat het totnogtoe niet voelbaar was, maar zoals wij bij vele gelegenheden, met name onlangs toen de wisselmarkten buitengewoon volatiel waren, hebben gezegd, zijn wij van mening dat de veranderingen in, en volatiliteit van de wisselkoersen zoals zij van invloed zijn op ons als Europeanen grenzen bereiken die ons grote zorg baren, en wij moeten alle andere spelers in de wereldeconomie eraan herinneren dat buitensporige volatiliteit op de wisselmarkten onwenselijk is omdat het voor iedereen nadelige gevolgen heeft wat groei en economische activiteit betreft.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Bedrijven worden niet alleen beïnvloed door internationale crises, maar ook, zoals zojuist werd gezegd, door wisselkoersen. Een land met een harde munt kan het moeilijk krijgen om te concurreren op internationale markten. Op dit moment is de euro zo sterk dat bedrijven beginnen te klagen dat uitvoeren niet langer winstgevend is.

Zouden er maatregelen genomen kunnen worden om dit probleem te verzachten? Soms proberen landen hun munt te devalueren om winst te maken op verkopen in het buitenland.

 
  
MPphoto
 
 

  Joaquín Almunia, lid van de Commissie. (ES) Zoals de geachte afgevaardigde weet, worden de wisselmarkten, in de overgrote meerderheid van de landen en in het bijzonder in meer geavanceerde geïndustrialiseerde economieën, beheerst door flexibele wisselkoersen. Op elk moment bepaalt de wet van vraag en aanbod de wisselkoersen.

Het is wenselijk dat alle spelers, al diegenen die deel zijn van de wereldeconomie, en in he bijzonder de wisselmarkten, zich houden aan de richtsnoeren die wij overeen zijn gekomen in de G7, in het Internationaal Monetair Fonds, in het multilateraal overleg, dat nu een jaar geleden heeft plaatsgevonden, om te proberen de wereldwijde onevenwichtigheden in de economie het hoofd te bieden. Een van de conclusies van dat multilaterale overleg had te maken met de noodzaak de wisselmarkten de vrijheid te geven om de kerngegevens van elke economie te weerspiegelen, en dit is de beste manier om wisselkoersen niet collectief nadelig te laten zijn voor de spelers, de deelnemers aan de internatinale markten.

Als wij voor het eurogebied kijken naar de cijfers die door Eurostat zijn gepubliceerd voor 2007, de eerste cijfers van Eurostat voor 2007, die zijn gepubliceerd op 15 februari, dan is tot dusverre, vorig jaar, de uitvoer van landen in het eurogebied, dat zijn dertien landen, gegroeid met 8 procent, tewijl de invoer met 6 procent groeide. Tegelijkertijd is het echter waar dat de veranderingen in de rentepercentages ons zorgen baren; en wij maken ons met name zorgen over de veranderingen de laatste weken.

Dit is gezegd na de laatste vergadering van de Eurogroep vorige week door de voorzitter van de Eurogroep, de president van de Europese Centrale Bank en door mij als commissaris voor economische en monetaire zaken.

Wij nemen kennis van de wil van de Amerikaanse autoriteiten, die nog steeds in het openbaar herhalen dat zij een sterke munt willen handhaven. Wij nemen kennis van de aankondigingen en intentieverklaringen van de autoriteiten in landen als China en andere opkomende Aziatische economieën, die zeggen dat zij zich bewust zijn van de noodzaak om geleidelijk meer flexibiliteit in het beheer van hun wisselkoersen te brengen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Terwijl wij overschakelen naar commissaris Figeľ voor de volgende vraag, wil ik graag de gelegenheid aangrijpen om terug te komen op de eerdere motie van orde van mevrouw Harkin. Ik heb wat navraag laten doen, en mijn eerste punt zou zijn dat wij het hebben over vragen aan de Commissie, niet aan een specifieke commissaris.

De Commissie heeft gekeken naar het punt dat u hebt gemaakt en het DG Handel en het DG Landbouw geraadpleegd en ik vrees dat uw vraag naar hun inschatting binnen de bevoegdheid van commissaris Fischer Boel valt. Ik kan geen debat aangaan, maar ik geef die informatie aan u door, zodat u de redenering kent.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 33 van Manolis Mavrommatis (H-0086/08)

Betreft: Legaal downloaden van muziek op Internet

Op 28 januari 2008 hebben de drie grootste platenmaatschappijen (EMI, Universal Music en Warner Music) een overeenkomst gesloten om 25 miljoen titels op de website van Qtrax aan te bieden, vanwaar de gebruikers de liedjes gratis kunnen downloaden. Wie van deze dienst gebruik wil maken, moet wel de reclame bekijken die op de webpagina verschijnt. Deze website is beschikbaar voor de bewoners van Europa en de VS, en naar alle verwachting zullen de makers ervan hun investering snel terugverdienen.

In de EU bestaat er geen juridisch kader voor online muziekdiensten en onlangs heeft de Commissie in een aanbeveling laten weten dat zij niet van plan is een juridisch bindend kader voor te stellen. Verder is bovengenoemde overeenkomst er vooral gekomen om de rechten en de winst van de platenmaatschappijen te vrijwaren, die lijden onder de illegale downloads. Maar hoe worden in dit kader de rechten van de makers beschermd?

Deze website richt zich ook tot de Europese burgers. Is de Commissie bijgevolg niet van oordeel dat deze site de mededinging op het gebied van muziekdiensten zal schaden omdat de overeenkomst slechts drie platenmaatschappijen betreft die hun titels gratis op Internet plaatsen en hun winst halen uit de reclame op deze site?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (EN) Ik ben ervan overtuigd dat de heer Mavrommatis zich herinnert dat Qtrax onlangs een nieuwe overeenkomst met enkele belangrijke platenmaatschappijen heeft aangekondigd om de eerste gratis en legale, uit advertenties betaalde, peer-to-peer dienst met belangrijke platenmaatschappijen op hun website aan te bieden. Dit is gebeurd op het MIDEM-congres in januari in Cannes.

Het lijkt er echter op dat er op dit moment geen contract is dat het zou toestaan om hun muziek gratis te downloaden. De vier belangrijkste bedrijven hebben inderdaad in reactie op de aankondiging van Qtrax in het openbaar verklaard dat er nog geen transactie is afgerond, hoewel er onderhandelingen gaande zijn. Er zijn in dit stadium nog steeds onzekerheden over het aantal overeenkomsten dat Qtrax uiteindelijk met de belangrijkste platenmaatschappijen zal tekenen en over de inhoud en reikwijdte van deze overeenkomsten.

Het is derhalve te vroeg om een voorlopig oordeel te vellen over het effect op de mededinging in de online sector voor muziekopnames. Het is echter duidelijk dat een dergelijke dienst niet alleen door de platenmaatschappijen gecertificeerd zou moeten worden, maar de schrijvers en componisten van de muziek zouden, uiteraard, ook deel moeten zijn van de overeenkomst.

 
  
MPphoto
 
 

  Manolis Mavrommatis (PPE-DE). (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, zoals ik in mijn vraag heb gezegd, maken er drie ondernemingen winst. Ik vraag opnieuw, commissaris: zullen andere niet-beschermde ondernemingen moeten sluiten, waardoor de rechten van duizenden artiesten onbeschermd blijven, op hetzelfde moment dat online muziekdiensten gestaag aan kracht winnen? Of moet ik de heer McCreevy geloven, die ons heeft verteld dat in 2010 een dergelijke richtlijn bij het Europees Parlement zal worden ingediend?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (EN) Ik zou u ten eerste nogmaals willen verzekeren dat het mededingingsbeleid van de Unie en deze Commissie een zich ontwikkelend proces is Wij controleren en testen, en indien nodig handelen of reageren wij.

Ten tweede is het aanpassen van belangrijke regels of kaders voor online-inhoud of grensoverschrijdende regels voor het aanbieden van diensten, nu met inbegrip van auteursrechten of zelfs de duur van auteursrecht, onderdeel van het geleidelijke aanpassen. Sommige daarvan zullen waarschijnlijk dit jaar worden aangepast. Sommige voorstellen liggen al sinds de herfst van vorig jaar op tafel. Dus ik denk dat het een belangrijk proces is, waar wij samen werken, waar degelijk rekening wordt gehouden met een culturele context of invloed en culturele diversiteit wordt beschermd en bevorderd.

Wij geven geen advies over wat individuele ondernemingen moeten doen in verband met het gedrag van anderen, maar het is belangrijk dat transparantie en gunstige voorwaarden voor creativiteit en voor de verspreiding van cultuur worden gehandhaafd en bevorderd. Ik denk dat dit ons gemeenschappelijke doel en onze gemeenschappelijke zorg is. Ik ben er zeker van dat dit het geval is in de Commissie cultuur en onderwijs, waarvan u ondervoorzitter bent, mijnheer Mavrommatis.

 
  
MPphoto
 
 

  Josu Ortuondo Larrea (ALDE). – (ES) Commissaris, ik neem aan dat u weet dat er in sommige staten een methode bestaat voor het betalen van auteursrechten die meebrengt dat een heffing wordt vastgesteld die moet worden betaald door iedereen die apparatuur koopt voor het opnemen of vermenigvuldigen van materiaal, of die CD’s of DVD’s koopt. Ik zou u willen vragen of u deze methode aanvaardbaar vindt, als er veel mensen zijn die dergelijke apparatuur of DVD’s kopen en deze niet gebruiken om muziek te downloaden of iets te vemenigvuldigen dat auteursrechten raakt. Ik vind dat deze methode eerlijke burgers straft. Ik zou graag uw mening hierover willen weten.

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (EN) Het is waar dat deze auteursrechtheffingen in sommige landen echt zeer hoog zijn, of de verschillen opvallend.

Dit is een van de onderwerpen waar wij mee bezig zijn. Wij hebben dit vorig jaar gedaan, en ik ben er zeker van dat de Commissie op deze zaken terug zal komen. Mjn collega commissaris Charlie McCreevy is verantwoordelijk voor dit dossier, en ik zie het in verband met andere gebieden die ofwel copyright, de duur van auteursrecht, ofwel auteursrechten betreffen of raken.

Ik weet dus van de aangelegenheden, maar dank u voor de boodschap, die door sommige landen en sommige bedrijfsakken wordt herhaald. Ik ben er zeker van dat dit onderdeel zal uitmaken van onderzoeken in de nabije toekomst.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Avril Doyle (H-0090/08)

Betreft: Koolstofheffingen op invoer?

Op 23 januari 2008 heeft de Europese Commissie het verregaande maatregelenpakket COM(2008)0016 voorgesteld waarmee de ambitieuze verbintenissen van de Europese Unie om klimaatverandering te bestrijden en hernieuwbare energie tot 2020 en daarna te bevorderen, zullen worden verwezenlijkt.

In de strategie staat het versterken en uitbreiden van het emissiehandelssysteem (EU-ETS) centraal, het belangrijkste instrument van de EU om op kostenefficiënte wijze emissies te verminderen. Emissies uit de in het systeem opgenomen sectoren zullen uiterlijk in 2020 met 21 procent zijn verminderd vergeleken met hun emissieniveaus in 2005. Een gemeenschappelijk, in de hele EU geldend emissieplafond zal worden ingevoerd en de vrije toewijzing van emissierechten zal vóór 2020 geleidelijk worden vervangen door de veiling van rechten.

Het risico op een weglekeffect zou middels een internationale overeenkomst, die ervoor zorgt dat concurrenten in andere delen van de wereld vergelijkbare kosten dragen, te verwaarlozen zijn. Een dergelijke overeenkomst is echter nog niet gesloten.

Met het oog op bovenstaande, kan de Commissie aangeven waarom koolstofheffingen op invoer in de EU niet zijn opgenomen in het EU-ETS?

Kan de Commissie tevens aangeven in hoeverre zij wordt gesteund door het college van leden van de Commissie wat betreft koolstofheffingen over producten uit landen waar geen wetgeving voor CO2-vermindering van kracht is?

Neemt de Wereldhandelsorganisatie hierover een standpunt in?

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mevrouw de Voorzitter, het is voor de Commissie van het allergrootste belang om een verstrekkende internationale overeenkomst over klimaatverandering te sluiten, die de periode na 2012 beslaat. De conferentie van Bali was een belangrijke stap voorwaarts in de pogingen om klimaatverandering wereldwijd aan te pakken. Alle partijen die betrokken zijn bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waaronder de Verenigde Staten, China en India, kwamen overeen de formele onderhandelingen te starten.

Het is nu een kernprioriteit van de EU en de Commissie om vóór het einde van 2009 een overeenkomst te sluiten over een toekomstig internationaal wetgevingskader voor het klimaat. Dit kader moet algemeen toepasbaar zijn; het moet de garantie bieden dat alle partijen betrokken deelnemers zijn, en het moet doeltreffend zijn. Teneinde het gewenste resultaat te bereiken, een internationale overeenkomst zoals we reeds zeiden, moet de EU daadwerkelijk een leidende rol blijven spelen, zoals ze voor en natuurlijk tijdens de conferentie van Bali zeker deed.

Dit is nu precies de betekenis van het pakket voorstellen over het klimaat en hernieuwbare energiebronnen, dat de Commissie op 23 januari overlegde. De EU moet haar leidende positie handhaven en duidelijk besluitvaardigheid tonen om verder te gaan op de ingeslagen weg.

Het systeem van verhandelbare emissierechten van de EU is ons primaire middel om investeerders te sturen in de richting van schonere technologieën. Dit systeem biedt de garantie dat de door de EU gestelde doelen met betrekking tot broeikasgassen tegen zo laag mogelijke kosten kunnen worden behaald.

In het voorstel van de EU voor een herziening van de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem wordt veilen gezien als belangrijkste middel om emissierechten te verdelen. Veilingen vormen niet alleen een stimulans voor investeringen in koolstofarme emissietechnologieën; ze voorkomen tevens de ongewenste gevolgen van oneerlijke toewijzingen en niet te verantwoorden winsten. Om deze reden stelt de Commissie voor dat, vanaf het begin van de derde handelstermijn, rechten niet langer kosteloos mogen worden toegewezen aan energiebedrijven, en dat gratis toewijzingen in de industriële sector geleidelijk beperkt worden, totdat de doelstelling van complete afschaffing in 2020 is bereikt.

Een aantal energie-intensieve sectoren of bedrijfstakken zijn actief in een extreem concurrerende internationale markt. Als gevolg daarvan kunnen ze de gemaakte kosten niet doorberekenen aan de consument, zonder het risico te lopen een groot deel van hun marktsegment te verliezen. Indien er geen internationale overeenkomst is, lopen ze het risico zich buiten Europa te moeten vestigen, met als resultaat dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen (het koolstoflek) zal toenemen. De sectoren waar dit risico van een koolstoflek een rol speelt, moeten objectief in kaart worden gebracht. De Commissie stelt derhalve voor deze kwestie grondig te bestuderen en in 2010 een lijst op te stellen van kwetsbare sectoren en bedrijfstakken.

De Commissie zal de situatie in deze energie-intensieve bedrijfstakken uiterlijk in juni 2011 beoordelen. Ze zal haar beoordeling baseren op het resultaat van de onderhandelingen voor de internationale overeenkomst over klimaatverandering of op mogelijke individuele sectorovereenkomsten die zijn gesloten. Op grond van deze beoordeling zal de Commissie een verslag doen toekomen aan het Europees Parlement en de Raad in 2011 en, indien dat nodig wordt geacht, aanvullende maatregelen voorstellen. Deze maatregelen omvatten een gratis toewijzing van emissierechten voor broeikasgassen aan energie-intensieve sectoren die kan oplopen tot honderd procent. Het voorstel van de Commissie behelst verder de instelling van een doeltreffend regulerings- of compensatiemechanisme voor koolstof. Het doel hiervan is dat de industriële installaties van de Gemeenschap die een aanzienlijk risico lopen op een koolstoflek op voet van gelijkheid worden geplaatst met vergelijkbare installaties in derde landen. In het kader van zo’n verdeelsysteem kunnen ook regelingen worden getroffen waarbij voorwaarden worden gesteld aan importeurs, die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden die van toepassing zijn op installaties binnen de EU, zoals de verplichting om de emissierechten voor CO2 -uitstoot terug te betalen.

Ongeacht voor welke methode wordt gekozen of welke maatregelen worden genomen, ze moeten volledig in overeenstemming zijn met de beginselen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Dit geldt met name voor het beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en capaciteiten in het specifieke geval van minder ontwikkelde landen. Ze moeten tevens in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, waaronder de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie.

Tot besluit is het voorstel over klimaat en energie collectief en in zijn geheel aangenomen door de Europese Commissie, en wordt het derhalve ondersteund door al haar leden.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE) . (EN) Dank u, commissaris, voor het bijzonder uitvoerige antwoord op mijn vraag, die ik overigens al had ingediend lang voordat ik wist dat ik als rapporteur verantwoordelijk zou zijn voor de herziening van de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.

Mijn vraag ging heel specifiek over welke positie we innemen, en in deze fase is ‘we’ in werkelijkheid het college van Commissieleden, over de mogelijke introductie van aangepaste tarieven of rechten voor koolstof wanneer we niet komen tot een internationale overeenkomst. Ik ben het grondig met u eens dat we op dit gebied gelijke concurrentievoorwaarden nodig hebben voor ondernemingen binnen de EU en producenten in derde landen.

Ik wil slechts uitvinden of deze optie – en ik ben geen protectionist, maar een werkelijke voorstander van de geglobaliseerde wereld waarin we momenteel leven – van een mogelijk aangepast tarief voor koolstof nog steeds ter discussie staat. Naar mijn mening zou dit zo moeten zijn, en ik vraag u daarom of dat tevens het standpunt is van het college van Commissieleden over deze zaak, zodat wordt benadrukt hoe serieus we de noodzaak tot een vermindering van de CO2-uitstoot en het hele debat over klimaatverandering behandelen. We hoeven ons niet agressief op te stellen, maar we moeten in deze wel besluitvaardig zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. (EN) Ik ben het volledig met u eens, en dit standpunt getuigt van veel verantwoordelijkheidsgevoel. Ik ben erg blij dat u de rapporteur bent voor deze zeer belangrijke wetstekst.

Natuurlijk hebben we over alles gediscussieerd. Ik herinner me dat we in Nairobi een specifieke discussie over dit onderwerp voerden. We bespraken het binnen mijn diensten, met andere diensten en met andere Commissieleden, en we kwamen tot de conclusie dat het een wijs en evenwichtig standpunt zou zijn om een bepaling op te nemen in het voorstel die een oplossing biedt voor de problemen waarmee energie-intensieve sectoren worden geconfronteerd indien er nog geen internationale overeenkomst is, of indien een internationale overeenkomst andere landen niet dezelfde ambitieuze beperkingen oplegt als de Europese Unie. We hebben besloten dat we in 2010 met objectieve criteria zullen bepalen welke sectoren dit zijn, en dat we voor juni 2011 zullen beoordelen of we kunnen spreken van een internationale overeenkomst of wellicht zelfs van internationale sectorovereenkomsten. Aansluitend hoop ik, en dit is mijn oprechte overtuiging, dat we eind 2009 een overeenkomst zullen hebben, een overeenkomst die de problemen rondom klimaatverandering effectief aanpakt.

Indien we echter niet komen tot een overeenkomst, of als deze niet vooruitstrevend genoeg is, zijn er bepalingen opgenomen in ons voorstel die ons de mogelijkheid bieden om de situatie te beoordelen en op grond hiervan emissierechten te verschaffen die kunnen oplopen tot honderd procent van de toewijzingen aan deze energie-intensieve bedrijven, of toe te staan dat importeurs worden opgenomen in ons emissiehandelssysteem. Daarnaast wordt natuurlijk de verplichting opgenomen om te betalen voor overeenkomstige hoeveelheden rechten als lokale producenten, waardoor de situatie in evenwicht wordt gebracht. Zelfs een combinatie van deze maatregelen is mogelijk.

We bieden onze bedrijven derhalve de nodige zekerheid dat we de problemen zullen bestuderen. Tegelijkertijd waarschuwen we op deze manier andere landen dat ze beter kunnen instemmen met een internationale overeenkomst. Door middel van dit zeer evenwichtige standpunt kunnen we dus alle doelstellingen bereiken, en ik hoop dat het Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk, eind dit jaar of begin volgend voorjaar, hun stem uitbrengen over de wetstekst en deze aannemen.

 
  
MPphoto
 
 

  Lambert van Nistelrooij (PPE-DE).(NL) Ik ben heel blij met de opstelling van de Commissie, van de commissaris, en de zeer evenwichtige aanpak. Toch heb ik nog één heel belangrijk zorgpunt, namelijk dat wij de oude technologie, die niet efficiënt is en ook nog tot uitstoot leidt, nog steeds richting ontwikkelingslanden exporteren. Ik vraag de commissaris of wij wat dat betreft geen aanvullend beleid kunnen voeren dat in dezelfde lijn ligt. Kunnen wij op korte termijn initatieven in dezen verwachten?

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE) . (EN) In een vanmiddag gevoerd debat over het GLB discussieerden we over import in de EU, en we deden een dringende oproep aan de Commissie een plan te ontwikkelen om Europese niet-handelsaangelegenheden erdoor te krijgen in de WTO-onderhandelingen.

Het onderwerp van klimaatverandering moet vanzelfsprekend hoog op onze prioriteitenlijst staan, en koolstoftarieven op de import van goederen in de EU zijn in dit opzicht zeker belangrijk.

Ik zou de commissaris daarom slechts willen vragen, zoals ook mevrouw Doyle in haar oorspronkelijke vraag, of de WTO hierover een standpunt inneemt, en wat dat is.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Dimas, lid van de Commissie. (EN) Ik ben het er volledig mee eens dat we geen technologieën moeten exporteren die in het buitenland vervuiling veroorzaken. Onze eerste zorg zal zijn dat we niet toestaan dat bedrijfstakken of ondernemingen hun bedrijfsactiviteiten verplaatsen naar landen buiten de Europese Unie; niet alleen omdat we op die manier banen verliezen en werkgelegenheidsproblemen creëren, maar ook omdat we niet willen doorgaan met de uitstoot en vervuiling in landen die niet de koolstofbeperkingen kennen die wij kennen.

We moeten dus erg voorzichtig zijn, en we moeten ons uiterst oplettend opstellen om te voorkomen dat dit fenomeen zich voordoet. Het spreekt natuurlijk voor zich dat we, als we bepleiten dat ontwikkelingslanden klimaatverandering het beste kunnen bestrijden door efficiënter met energie om te gaan, we uiterst voorzichtig moeten zijn met wat we naar deze landen exporteren.

Wat betreft het standpunt van de Wereldhandelsorganisatie over koolstoftarieven: we weten niet wat hun standpunt is omdat de vraag nog niet aan de orde is gekomen. Echter, na een rondvraag binnen de Europese Unie denken wij dat het geen problemen zal opleveren, aangezien wat we wilden bereiken met een opname in het emissiehandelssysteem, dat enigszins afwijkt van grensbelasting, is de situatie in evenwicht te brengen. We trekken onze industrieën niet voor; we plaatsen ze in dezelfde positie als vergelijkbare industrieën en sectoren die produceren in landen die geen koolstofbeperkingen kennen.

In de Verenigde Staten wordt overigens een identieke discussie gevoerd, aangezien zij in het wetsontwerp Liebermann-Warner inzake de invoering van een emissiehandelssysteem in de Verenigde Staten beschikken over eenzelfde bepaling. Deze discussie werd ook in de Verenigde Staten gevoerd, en zij zijn ook van mening dat dit in overeenstemming is met de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie.

 
  
  

Deel twee

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Colm Burke (H-0092/08)

Onderwerp: Interculturele dialoog

In dit Europese Jaar van de interculturele dialoog heeft de Commissie een groot aantal manifestaties gepland. Nadruk moet worden gelegd op de betrokkenheid van jongeren bij de manifestaties van dit jaar zodat zij kunnen profiteren van de rijke culturele verscheidenheid in de EU.

Welke specifieke maatregelen heeft de Commissie op het oog om jongeren bij het Europese jaar van de interculturele dialoog te betrekken?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (SK) Dank u, mevrouw de Voorzitter, en de heer Burke ook bedankt voor zijn vraag.

Ik zou willen zeggen dat het streven voor dit jaar, het Europees Jaar van de interculturele dialoog, is om de dialoog tussen culturen te bevorderen, als zijnde een proces waardoor eenieder die in de Europese Unie leeft zijn of haar vermogen om zich in het dagelijks leven intensiever en opener bezig te houden met de complexe culturele omgeving, kan vergroten. Dit is vooral gericht op een vergroting van het bewustzijn, met name bij jongeren, en op het hen bijbrengen van een actief Europees burgerschap, waardoor ze openstaan voor de wereld, culturele verscheidenheid respecteren en zich baseren op gedeelde waarden. Jeugd en educatie vormen in deze context twee cruciale gebieden voor een dialoog, naast bijvoorbeeld migratie, minderheden, meertaligheid, werkgelegenheid, media, religie, kunst en cultuur.

De EU cofinanciert zeven vooraanstaande projecten op pan-Europees niveau, die primair gericht zijn op jonge mensen en het stimuleren van hun onderlinge culturele dialoog door middel van samenwerkingsprojecten op artistiek niveau, het vertellen van verhalen, mediaprojecten, mediacampagnes, stedelijke cultuur, uitwisselingen tussen achtergelegen gebieden of gemeenschappen en de ontwikkeling van een dialoog over kunst, immigranten, immigratie en vergelijkbare onderwerpen.

Dit jaar is de EU tevens medefinancier van één project voor of in iedere lidstaat. De grootste nadruk ligt opnieuw op jeugd en educatie. We staan ook voortdurend in contact met de groep die het burgerplatform voor interculturele dialoog leidt, die is samengesteld uit onder andere vertegenwoordigers van het Europees jeugdforum en EFIL, de Europese federatie voor intercultureel leren.

Tot slot is er een uitgebreide reeks activiteiten die gericht is op jongeren en deel uitmaakt van de bewustmakingscampagne over het belang van dit jaar en de culturele dialoog, gebaseerd op voorstellen van maatschappelijke organisaties en EU-initiatieven. Alle relevante informatie hierover is natuurlijk beschikbaar op Internet: http://www.interculturaldialog2008eu

Het hele proces is in grote mate gebaseerd op communicatie, het stimuleren van samenwerkingsverbanden en het onder de aandacht brengen van kwalitatief hoogstaande projecten en ervaringen. Ik ben ervan overtuigd dat dit het proces versterkt: culturele dialoog als een proces, in plaats van een eenmalige gebeurtenis.

 
  
MPphoto
 
 

  Colm Burke (PPE-DE) . (EN) Dank u zeer, commissaris, voor uw bijzonder gedetailleerde antwoord, en ik verwelkom de ontwikkelingen waarnaar u verwijst. Ik weet dat u als commissaris, samen met de Commissie, zeer hard werkt aan dit programma.

Wat de 27 afzonderlijke regeringen betreft, aan welk programma heeft u hen gevraagd mee te werken om het werk van de Commissie te ondersteunen? Het is met ander woorden goed dat we zeven voorbeeldprojecten opzetten, maar zet elke individuele regering ook een dergelijk project op binnen elk afzonderlijk land?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (EN) Ik zei dat het hier ging om een gemeenschappelijk doel, een gezamenlijke onderneming, en er zijn veel goede ideeën en lopende initiatieven op Europees en nationaal niveau, en daarnaast op regionaal en gemeentelijk niveau. Ik ben blij dat er, zelfs internationaal, zo’n grote interesse bestaat om mogelijkheden te zien en te streven naar het stimuleren van een interculturele benadering in plaats van “multiculti”-commentaren en -klaagzangen. Dit is wat we naar mijn idee nodig hebben.

Ik ben niet van plan de projecten zelf voor te lezen; ze zijn werkelijk inspirererend – met name de projecten op EU-niveau – omdat het een selectie is uit vele EU-projecten, en ze verschillen zeer van de projecten op het niveau van de lidstaten. In feite zijn het er 28, aangezien er in België sprake is van twee grote gemeenschappen en de bijbehorende steun.

Wij zijn van mening dat de lidstaten die de jonge generatie bij zaken weten te betrekken en zich daadwerkelijk openstellen voor de toekomst, waarschijnlijk het beste voorbeeld geven om de uitdagingen van het leven in verscheidenheid aan te gaan en tegelijkertijd de eenheid te bevorderen. Een voorbeeld is het project Diversidad, dat wordt gerund door het Europees Muziekbureau. Dit toont een combinatie van zeer populaire activiteiten: muziek, muziekinterpretatie, luisteren naar muziek, leren door muziek en een dialoog met de stedelijke cultuur. De Internationale Yehudi Menuhin-stichting; Ton monde est le mien, een project dat weergeeft dat we anderen nodig hebben om onszelf te begrijpen; Een uniek Brussel, een netwerk van cultuurinstellingen van de EU; Alter Ego, een bijdrage aan de interculturele dialoog, wederzijds begrip tussen de culturen en het Europees burgerschap van jongeren door middel van gezamenlijke kunstprojecten, waarmee ze zich buiten hun normale sociale kringen kunnen begeven.

Eén project, het project Stranger, is opgezet door de Europese Culturele Stichting. Het gaat over jonge mensen die zich aan de buitenwereld laten zien en een platform creëren waar ze hun ervaringen kunnen koppelen aan de bredere Europese context.

Het laatste, maar niet het minste punt dat ik naar voren wil brengen is dat het volgens mij van groot belang is dat het Parlement zoveel mogelijk, individueel of collectief, betrokken is. Er zijn veel gelegenheden – bijvoorbeeld evenementen in Brussel – waarbij verschillende onderwerpen aan bod komen die verband houden met de interculturele dialoog. Wij als Commissie nodigen de Commissie cultuur als instelling (dit betekent ook de leden) uit voor alle evenementen waar we aan deelnemen of die we mede organiseren. In november hebben we bijvoorbeeld een Europese jeugdweek, iets waar ze naar mijn idee bij moeten zijn. Een aantal van de evenementen moet worden georganiseerd in de gebouwen van het Parlement in Brussel, met medewerking van parlementariërs en natuurlijk van jongeren uit alle landen, ook uit landen die niet lid zijn van de EU.

Er zijn veel gelegenheden waar u zich kunt uitspreken, en bovenal een voorbeeld kunt stellen en blijk kunt geven van uw betrokkenheid. Ik denk dat dit verhaal niet al na één jaar moet ophouden. Het moet een doelstelling voor de langere termijn zijn, en een proces waar we van kunnen leren, aan kunnen deelnemen en in kunnen groeien om zorg te dragen voor een betere eeuw dan de twintigste eeuw, die getekend werd door grote verdeeldheid, conflicten en ideologieën die zich tegen de menselijke waardigheid keerden. Ik ben daarom van mening dat dit een sterke motivatie is voor uw betrokkenheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE) . (EN) Ik vraag me af, in het brede kader van de interculturele dialoog en de betrokkenheid van jongeren, of de Commissie het uitstekende werk heeft bestudeerd dat op dit specifieke terrein in het noorden van Ierland is verricht: tussen de twee verschillende gemeenschappen in het noorden die al zo lang met elkaar overhoop liggen, en buiten de landsgrenzen. Ik denk dat daar iets bijzonders gebeurt dat als een stimulans kan werken, en ik zou de Commissie willen vragen of ze deze zaak al heeft bekeken, en zo niet, of ze dat alsnog zou willen doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE) . (EN) Ik zal het kort houden. Ik wil de commissaris alleen vragen of er maatregelen zijn voorgesteld op het gebied van vrijwilligerswerk.

Dit is een ideale gelegenheid voor mensen met verschillende achtergronden om uit vrije wil samen te werken, met name op het gebied van vrijwilligerswerk door jongeren bijvoorbeeld, door middel van programma’s die zijn opgezet om ervoor te zorgen dat mensen die normalerwijze niet als vrijwilliger werken ook betrokken raken – want soms lijkt het erop dat vrijwilligerswerk een activiteit is van de witte middenklasse –, en op het gebied van vrijwilligerswerk tussen verschillende generaties. Zijn er op die gebieden al maatregelen getroffen die de interculturele dialoog bevorderen?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, wat Noord-Ierland betreft wil ik allereerst mijn gelukwensen uitspreken naar aanleiding van de nieuwe stemming die daar heerst, en wat ik wil omschrijven als bijzonder positieve verwachtingen over een geleidelijke en eerlijke verzoening en de betrokkenheid bij gedeelde waarden. Ik ben zelfs van plan erheen te gaan, wat uw vraag misschien wel het best beantwoordt. Ik denk dat een grotere betrokkenheid van Noord-Ierse studenten, leraren en professoren bij uitwisselingen binnen de EU en deelname aan het Erasmus-programma ook helpt om de grotere Europese gemeenschap en de verschillende bevolkingen dichter bij elkaar te brengen. Ik heb daarom het plan opgevat om een bezoek te brengen aan dit deel van de Europese Unie.

Wat de tweede vraag over vrijwilligerswerk betreft, dit is een zeer belangrijk onderwerp aangezien vrijwilligerswerk een uiting is van solidariteit, menselijkheid en saamhorigheid. Aan de andere kant is het ook een onofficiële vorm van onderwijs en een leerproces. Het is nodig voor de werkgelegenheid, voor het opdoen van nieuwe vaardigheden, kennis en sociale vaardigheden, en tevens voor de bevordering van het Europees burgerschap en de waarden die ons verenigen. We doen meer dan we vroeger deden. Bij het nieuwe programma “Jeugd in actie” is de hoeveelheid geld die beschikbaar is en het belang dat wordt gehecht aan de Europese vrijwilligersdienst bijvoorbeeld veel groter. Men staat nu meer open voor deelname uit het buitenland. Het aantal vrijwilligers neemt toe, en dit is denk ik een van de antwoorden.

Dit jaar willen we graag een initiatief over vrijwilligerswerk naar voren brengen waarbij meer erkenning en betere voorwaarden voor vrijwilligerswerk worden ontwikkeld. Natuurlijk hebben we lidstaten nodig om hieraan deel te nemen, en ik ben blij dat met name Frankrijk bereid is om vrijwilligerswerk als thema van discussie aan te kaarten – vrijwilligerswerk en jongeren. Vanochtend had ik een ontmoeting met de minister die verantwoordelijk is voor het beleid op het gebied van gezondheid, jeugd en sport, en we waren het met elkaar eens over bepaalde prioriteiten. Vrijwilligerswerk is één van de drie zwaartepunten in het jeugdbeleid onder het Franse voorzitterschap, dus we zullen een aantal stappen vooruit zetten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter . De volgende vraag over deze tekst was afkomstig van de heer Higgins. Het spijt me te moeten zeggen dat ik de vraag niet kan behandelen, aangezien de heer Higgins niet zelf in de Kamer is. Ik weet dat u graag zou willen samenwerken. Helaas zijn wij niet eerder op de hoogte gesteld van deze uitwisseling, en daarom kan ik deze op grond van onze voorschriften niet aanvaarden. Het spijt me zeer, ik kan de vraag niet accepteren en ik moet voorrang verlenen aan de leden die wel aanwezig zijn in de Kamer.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter .

Vraag nr. 37 van Bernd Posselt (H-0100/08)

Onderwerp: Culturele samenwerking tussen Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk

Welke projecten in het kader van grensoverschrijdende trilaterale of bilaterale culturele samenwerking tussen de Tsjechische Republiek, Duitsland en Oostenrijk heeft de Commissie het afgelopen jaar gesubsidieerd, en ziet zij mogelijkheden om dergelijke projecten in 2008 in substantiële mate te steunen?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Mevrouw de Voorzitter, sta mij toe de heer Bernd Posselt te bedanken voor zijn vraag. Ik zou er graag op willen wijzen dat cultuur en de financiering daarvan op nationaal niveau vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Dat is het beginsel van subsidiariteit, dat we respecteren en in hoge mate waarderen. De taak van de Europese Unie is om activiteiten die in de lidstaten plaatsvinden te ondersteunen en aan te vullen, maar niet om er de verantwoordelijkheid voor te dragen.

Ten tweede is het van belang u eraan te herinneren dat het Cultuurprogramma (dat loopt van 2007 tot 2013) de interculturele dialoog, de internationale mobiliteit van spelers en werken op het gebied van cultuur, en culturele en artistieke producten stimuleert. Bij deze projecten moeten ten minste drie culturele ondernemers in drie verschillende landen betrokken zijn: hiermee is de vraag van de heer Bernd Posselt gedeeltelijk beantwoord. De samenwerking tussen zelfstandige ondernemers uit de Republiek Tsjechië, Oostenrijk en Duitsland kan dus worden ondersteund, indien deze partners zijn gekozen op basis van de kwaliteit van de projecten die in reactie op de uitnodiging van de Europese Commissie zijn ingediend.

Met betrekking tot de verleden jaar gefinancierde specifieke projecten van deze drie lidstaten, zou ik erop willen wijzen dat het Cultuurprogramma (2007-2013) nog maar iets langer dan een jaar loopt. We zullen nog enige tijd moeten wachten om meer te weten te komen over het soort projecten dat gedurende deze korte periode is gefinancierd. Samengevat zijn de resultaten van de projecten van afgelopen jaar nog niet beschikbaar. Als we echter kijken naar de periode van 2000 tot 2006, werd er gedurende een aantal jaren steun verleend aan 116 coöperatieve projecten en 39 cofinancieringsprojecten waarbij sprake was van ofwel bilaterale of trilaterale samenwerking tussen Oostenrijk, Duitsland en de Tsjechische Republiek. Van deze projecten werden er 28 gefinancierd uit de begroting van 2006: hiermee werd in feite het pad geëffend voor de activiteiten van het afgelopen jaar (2007).

De volledige lijst van alle goedgekeurde en gefinancierde projecten is openbaar gemaakt op de website van de Europese Commissie. Ik denk dat hiermee een afdoend antwoord is gegeven naar aanleiding van deze vraag.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE) . (DE) Veel dank, commissaris, voor uw antwoord. Eerder in dit debat sprak u uitvoerig over evenementen in Brussel. Evenementen in de regio’s zijn echter ook zeer belangrijk, en naar aanleiding daarvan heb ik twee korte aanvullende vragen.

Ten eerste hebt u zojuist gesproken over bilaterale programma’s. Komen hier Duits-Tsjechische programma’s voor in aanmerking, of moeten hierbij drie landen betrokken zijn? Naast Oostenrijk zouden dit bijvoorbeeld Slowakije of Polen kunnen zijn.

En de tweede aanvullende vraag: vallen de Euregio’s hier ook onder?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Zoals ik reeds eerder zei, in het kader van het nieuwe Cultuurprogramma moeten er drie partners uit drie landen betrokken zijn bij kortdurende, eenjarige programma’s; voor programma’s die een aantal jaar doorlopen zijn meer partners nodig. Het bereik of de omvang van deze activiteiten zijn derhalve op zekere wijze aangepast aan de uitbreiding van de Europese Unie.

We kunnen van een klein budget geen programma’s financieel aanvullen of geheel overnemen die in werkelijkheid veel meer steun nodig hebben van de nationale overheden of regionale autoriteiten in grote federale staten. In het kader van mijn opmerkingen over bilaterale betrekkingen zeg ik het volgende: van de drie landen die genoemd werden in de heer Bernd Posselt’s vraag werden er in enkele gevallen twee gekoppeld aan een derde land, maar het participatievraagstuk werd dus maar gedeeltelijk beantwoord.

Ik wil niet alleen de heer Posselt maar ook mogelijke partners geruststellen dat samenwerking tussen bijvoorbeeld regio’s of Euregio’s, tussen steden evenals tussen culturele ondernemers in algemene zin momenteel mogelijk is, en niet alleen wordt ondersteund door het Cultuurprogramma (2007-2013), maar ook door het programma “Europa voor de burger” (2007-2013). Dit programma stimuleert de betrokkenheid van de burgermaatschappij, en de wettelijke grondslag voor dit programma is onder andere artikel 151 van het EG-Verdrag, dat burgerschap in de definitie van culturele termen of met een culturele dimensie bevordert. Vandaag de dag zijn er duizenden voorbeelden te noemen van solide partnerschappen tussen lokale autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties of diverse verenigingen die gebaseerd zijn op een dialoog van mens tot mens in de burgermaatschappij.

Ten derde zou ik willen toevoegen dat de structuurfondsen een nog grotere bron van steun bieden voor de algemene bevordering van culturele aspecten en het culturele erfgoed, en voor de samenwerking tussen landen om hun cultureel erfgoed veilig te stellen en te vergroten. Ik zou de ministers en partners willen oproepen om bij debatten over cultuur in hun achterhoofd te houden dat Europa meer wordt gekenmerkt door cultuur dan door het bedrijfsleven of door de geografische ligging. Dat is waarom investeringen in cultuur ertoe bijdragen dat onze capaciteiten worden vergroot, de Europese identiteit wordt versterkt en de aantrekkingskracht van Europeanen verhoogd. Dit behoort op lokaal niveau plaats te vinden, daar waar de mensen wonen. Het gaat niet alleen om Brussel en andere hoofdsteden, het gaat om onze regio’s, steden en dorpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE) . – (LT) Ik heb een vraag, commissaris. Zoals u eerder zei zouden alleen de lidstaten zelf het culturele beleid mogen uitvoeren. Brussel is niet in een positie om er iets aan te doen. Echter, met name in de nieuwe toetredingslanden voelden kunstenaars en mensen die betrokken zijn bij culturele activiteiten zich de afgelopen tien tot vijftien jaar genegeerd/verwaarloosd.

Wat doet de Commissie, of wat is ze bereid te doen, om onze goede ervaringen met de ondersteuning van kunstenaars, evenals de nieuwe ideeën en projecten die hiermee samenhangen, te delen met de nieuwe toetredingslanden? Zou u alstublieft een aantal voorbeelden kunnen geven?

 
  
MPphoto
 
 

  Reinhard Rack (PPE-DE) . (DE) De betrekkingen tussen de Republiek Tsjechië, Duitsland en Oostenrijk worden gekenmerkt door veel historische spanningen. Bestaan er speciale programma’s, of is de Commissie van plan haar inspanningen vooral hierop te richten en te zorgen dat bijvoorbeeld organisaties voor ontheemden worden opgenomen in deze Europese werkprogramma’s, die in dit kader zeer belangrijk zouden zijn voor een beter algemeen begrip?

 
  
MPphoto
 
 

  Ján Figeľ, lid van de Commissie. (SK) Dank u voor de aanvullende vragen. Deze tonen aan dat cultuur, identiteit en herinneringen belangrijk zijn, evenals vooruit kijken en cultuur ontwikkelen. Wij ondersteunen deze aspecten. Ik zal nogmaals herhalen dat subsidiariteit gaat over verantwoordelijkheid, en niet over het creëren van een excuus, zodat we kunnen zeggen dat we niet samenwerken omdat het een zaak is die onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. De Commissie doet er werkelijk alles aan om een zo goed mogelijke omgeving te creëren voor culturele dialoog, uitwisseling en samenwerking, en ik ben van mening dat het resultaat van die inspanningen volkomen helder is.

Ik noemde eerder al het Cultuurprogramma (2007-2013). Laat ons de opbrengsten eens vergelijken, zeven jaar in het verleden en zeven jaar nu. Een zeer belangrijk voorbeeld is het feit dat de Europese cultuuragenda afgelopen jaar, in een wereld van toenemende globalisering, voor het eerst erdoor werd gedrukt en werd aangenomen, niet alleen tot tevredenheid van de Commissie maar tot tevredenheid van de gehele EU. De voorstellen werden in mei gepresenteerd en door de lidstaten in november aangenomen. Ten tweede zijn we met succes overeengekomen dat we, als het gaat om cultuur en een cultuuragenda, gebruik zullen maken van een nieuwe wijze van samenwerking, een open vorm van samenwerking. Voorheen zou de meerderheid van de leden hebben gezegd dat dit hoogst onwaarschijnlijk was, aangezien we als gevolg van uiteenlopende visies niet in staat zouden zijn geweest een overeenkomst te sluiten.

Het draait echter vooral om de inhoud: het is belangrijk ons ervan te verzekeren dat dit samenwerkingsverband zich in bredere zin richt op praktische culturele behoeften, de wensen van culturele en artistieke sectoren en de eenvoudige uitbreiding van cultuur. De Europese Raad van Lissabon wist afgelopen voorjaar iets te bereiken dat van belang is: culturele sectoren, of de zogenaamde culturele industrie, werden voor het eerst genoemd in de strategie van Lissabon, die erom bekend staat een belangrijke bijdrage aan de economische groei en werkgelegenheid te leveren. Dit helpt de klassieke tweedeling te ondervangen dat cultuur geld kost terwijl het bedrijfsleven geld oplevert. Cultuur gaat hand in hand met waarden, met de toenemende dimensie van duurzame economische groei. Een gebrek aan cultuur leidt tot zakelijke problemen, evenals politieke en andere problemen. Hiermee bedoel ik dat cultuur moet worden gezien als een belangrijke factor, en op verschillende manieren moet worden gestimuleerd zodat ze tot bloei komt. Ik ben daarom blij dat we, mede dankzij het besluit van afgelopen jaar, met deze meer horizontale benadering zelfs in de Commissie meer succes boeken.

Ik wil mijn antwoord niet te lang maken. De nieuwe lidstaten leveren een bijdrage door hun cultuur, hun uitgebreide erfgoed, hun verse herinneringen aan een verdeeld Europa en een verleden in de tweede helft van de twintigste eeuw dat in vergelijking veel ingrijpender was. In veel opzichten kunnen ze echter leren van de oudere lidstaten, die bijvoorbeeld veel dynamischer werkwijzen hanteren voor de financiering van cultuur, de ontwikkeling van cultureel onderwijs en in het stimuleren van veel zaken die ook in de nieuwe lidstaten moeten worden gestimuleerd. Overheden en beleidsmakers mogen cultuur niet als een restproduct behandelen: “als er geld over is geven we natuurlijk iets aan de culturele sector, maar het is geenszins een prioriteit, noch een hoofdzaak”.

Ten tweede zou ik willen reageren op wat de heer Reinhard Rack zei over de last van het verleden. Wat eerder beroerde ik even het onderwerp van het geheugen: het speelt een belangrijke rol in identiteitskwesties, en het leert ons de tragedies van het verleden niet nogmaals te herhalen. In mijn antwoord op de heer Bernd Posselt verwees ik naar het programma “Europa voor de burger” van 2007-2013. Dit programma biedt de Europese Unie in de loop van zeven jaar de mogelijkheid om projecten mede te financieren, met als doel de herinneringen aan periodes van dictatorschap en de slachtoffers van het nazisme en stalinisme levend te houden. Ik denk dat dit een zeer belangrijke uitdaging is, omdat het ons helpt te herinneren dat alles wat we hebben – vrijheid, democratie, een verenigd Europa – niet zomaar per toeval of bij gebrek aan beter tot stand is gekomen, en dat er altijd een zekere verleiding bestaat, of die nu groot of klein is, om ons in de richting van totalitair gezag en versimpelde denkwijzen te bewegen. Denk eraan dat we bij iedere generatie opnieuw waarden moeten ontwikkelen: technologie en gebouwen zijn gemakkelijk over te dragen, maar waarden moeten vanaf de kindertijd worden ingeprent in de geest en het hart van mensen.

Ik zou u daarom willen aanmoedigen om gebruik te maken van deze instrumenten voor culturele en burgerlijke samenwerking, ze te gebruiken om onze herinneringen in stand te houden en voor het welzijn van ons hart en onze geest. Dat is naar mijn mening precies de taak van degenen die dergelijke tijdperken hebben overleefd, die zich de gebeurtenissen herinneren, die afkomstig zijn uit landen die zich in een soort grijs gebied bevonden, of achter het ijzeren gordijn. Hoe het ook zij, de Europese Unie van vandaag zou ruimte moeten bieden voor herinnering en voor groei van de Gemeenschap.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter . Gezien het krappe tijdschema gaan we nu over naar de vragen aan commissaris Mandelson. De vragen 38 tot en met 40 zullen derhalve schriftelijk worden beantwoord.

 
  
MPphoto
 
 

  Jim Higgins (PPE-DE) . (EN) Het debat over het Lamfalussy-proces mocht dertig minuten uitlopen in het vragenuur. Als gevolg daarvan kon ik niet hier zijn. Ik heb begrepen dat de vragen om 18.00 uur begonnen, dat er dertig minuten waren ingeruimd voor de eerste commissaris, en dat ik vervolgens de tweede vraagsteller zou zijn voor de volgende commissaris.

De procedures van dit Huis zijn werkelijk krankzinnig. Dit Huis moet fungeren als rolmodel voor hoe je zaken moet organiseren. De wijze van organisatie en de vorm van procedures die we hier hanteren zouden in de meest ongeorganiseerde dorps- of stadsraad binnen de Europese Unie nog niet worden getolereerd. Het is te gek voor woorden.

Het vragenuur zou heilig moeten zijn, en er zou geen sprake mogen zijn van uitloop. De leden die ruim van tevoren vragen indienen worden op deze manier achtergesteld, en daarvoor bestaat absoluut geen excuus.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter . Ik wees er bij aanvang van het vragenuur op dat we uitliepen, en dat dit zeer betreurenswaardig was. Ik zal trachten te achterhalen wat de redenen waren dat we van tevoren zoveel debatten bleken te hebben die de uitloop veroorzaakten. Ik neem dit zeer serieus, aangezien ik de verantwoordelijkheid draag voor het vragenuur.

Wat uw eigen vraag betreft, ik merkte op dat er andere leden in deze Kamer zijn die de hele tijd geduldig hebben gewacht om antwoord te krijgen op hun vragen, en niet zijn weggegaan voor andere verplichtingen. Ik weet dat we allemaal drukke agenda’s hebben, maar ik moet me, mede om die reden, strikt houden aan de voorschriften en voorrang geven aan de leden die in de Kamer zijn gebleven. Het spijt me, maar de voorschriften zijn zeer helder.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter .

Vraag nr. 41 van Georgios Papastamkos (H-0076/08)

Onderwerp: Oplossing van het geschil tussen de EU en de VS over GGO’s in het kader van de Wereldhandelsorganisatie

Op 11 januari 2008 verliep de redelijke termijn voor EU-naleving van de uitspraak van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO inzake de maatregelen voor goedkeuring en in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Volgens verklaringen van de Amerikaanse regering hebben de VS met de EU ingestemd om het opleggen van handelssancties voorlopig uit te stellen teneinde de EU de kans te geven om substantiële vooruitgang te boeken op het gebied van de goedkeuring van biotechnologische producten. Bovendien hebben de VS hun ongenoegen geuit over het voornemen van de Franse regering om gebruik te maken van de vrijwaringsclausule om de teelt van een genetisch gemodificeerde maïsvariëteit te verbieden, zoals ook een aantal andere lidstaten van de EU al hebben gedaan.

Welke onderhandelingsmarge heeft de Commissie om de kwestie “vriendschappelijk” te regelen en te voorkomen dat sancties worden genomen tegen de EU, en tegelijk te verzekeren dat de EU een streng regelgevingskader in verband met GGO´s kan handhaven?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) De regeling van het geschil waar de geachte afgevaardigde naar verwijst zou vergemakkelijkt kunnen worden als de Europese Unie de aanklager demonstreerde dat haar regelgevingsprocedure naar wens functioneert en zonder onnodig oponthoud leidt tot aannemingen, indien er geen risico’s voor de gezondheid of het milieu zijn vastgesteld of deze beheersbaar zijn.

Daarnaast zou een oplossing moeten worden gevonden voor de nationale vrijwaringsmaatregelen die onderwerp zijn van het WTO-geschil, en die volgens de bevindingen geen wetenschappelijke basis hebben en derhalve niet verenigbaar zijn met de WTO- voorschriften.

In beide gevallen moet de Commissie kunnen rekenen op samenwerking door de lidstaten. De verplichtingen die op ons rusten zijn derhalve helder, en we kunnen niet weglopen voor onze verantwoordelijkheden.

In de tussentijd zijn de Verenigde Staten overeengekomen niet direct over te gaan op vergeldingsmaatregelen. De zojuist genoemde procedures kunnen echter hervat worden nadat door een nalevingspanel is vastgesteld dat de Europese Unie er niet in is geslaagd de panelvoorschriften van de WTO uit te voeren. Het effectief functioneren van het regelgevingsstelsel van de Europese Unie voor genetisch gemodificeerde organismen is niet alleen van belang voor de aanklagers van de WTO, maar ook voor de Europese Unie zelf.

De meeste van onze huidige leveranciers van diervoeder zijn landen die biotechnologische producten ontwikkelen. Daarom is een tijdige goedkeuring van veilige GGO-producten voor gebruik als diervoeder noodzakelijk om het concurrentievermogen van de veeteelt in de EU te veilig te stellen. De varkensindustrie in de EU heeft bijvoorbeeld te kampen met groeiende problemen bij het verkrijgen van diervoeder tegen redelijke prijzen, terwijl de prijzen voor varkensvlees dalen. Met andere woorden, hoe meer vertraging er optreedt bij onze goedkeuringen, hoe groter het risico voor de landbouwbenodigdheden in Europa.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Papastamkos (PPE-DE) . – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, wanneer er een handelsoorlog uitbreekt tussen de EU en de Verenigde Staten over genetisch gemodificeerde organismen, wat is dan het aantal mogelijke sancties dat wordt overwogen, en hoe zullen ze worden toegepast?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) De mate van vergelding zal worden bepaald door het WTO-uitvoeringspanel. Maar potentiële vergelding kan vergaande gevolgen hebben. Sterker nog, het kan zelfs oplopen tot een verlies van honderden miljoenen dollars. Het kan van toepassing zijn op EU-producten uit diverse lidstaten, en niet alleen de lidstaten die nationale vrijwaringsmaatregelen tegen GGO’s hebben aangenomen.

De lidstaten die hiervoor verantwoordelijk zijn zorgen daarom niet alleen dat hun eigen producenten en exporteurs een direct risico van vergelding lopen. Door hun acties brengen ze naast hun eigen export de export van vele lidstaten in gevaar.

Ik hoop dat ze deze gevolgen en consequenties in overweging nemen als ze komen tot een herziening van de door hen toegepaste handelwijze.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE) . (EN) Ik zou de commissaris willen bedanken voor zijn heldere uitleg, want dit is een enorm belangrijke kwestie voor de diervoederindustrie. Maar is hij zich net als mij ook niet bewust van een groeiende weerzin onder consumenten om de realiteit van de diervoedermarkt van de EU te accepteren? Op effectieve wijze vermeldt hij de nadelige invloed op het concurrentievermogen van onze pluimvee- en varkensvleessector. Misschien kunnen we in een later stadium de bredere essentie van WTO- voorschriften bespreken met betrekking tot niet-handelsgebieden en de momenteel gevoerde onderhandelingen over het concurrentievermogen van de landbouw in het algemeen.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. (EN) Ik denk dat wat we hier voorgespiegeld krijgen voor een groot deel verkeerde informatie, een onjuiste voorstelling van de feiten en paniekzaaierij is, waardoor een aantal groepen binnen de publieke opinie wordt beïnvloedt. Indien we naar mijn mening zouden beschikken over een reeks meer representatieve informatiebronnen en er objectievere informatie werd gegeven aan ons publiek, en er tevens rekening werd gehouden met enkele gevolgen en consequenties van een aantal van deze maatregelen, zouden zij hoogstwaarschijnlijk tot een andere conclusie komen.

Natuurlijk moeten consumenten weten wat ze consumeren. Consumenten moeten ook de keuze hebben tussen GGO- en niet-GGO-producten. Op dit moment wordt hen die keuze echter ontnomen, vanwege de vooroordelen tegen GGO’s.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 42 van Bart Staes (H-0079/08)

Betreft: Grondige evaluatie economische partnerschapsovereenkomsten

ACS-regeringen die ermee ingestemd hebben om de handel in goederen te liberaliseren, beschikken over onvoldoende onderhandelingsmacht inzake onderwerpen die hen echt aanbelangen. Terwijl zij in de EPO's grote toegevingen moeten doen, gaat Europa geen bindende engagementen aan betreffende belangrijke kwesties zoals het verbeteren van de oorsprongsregels, het verdelen van haar subsidies of het uitbreiden van de ontwikkelingssteun.

Deelt de Commissie het oordeel dat deze landen meer tijd moeten krijgen om tot goed onderhandelde EPO's te komen, beter ondersteund dienen te worden in het versterken van hun onderhandelingscapaciteit en een grondige evaluatie en herziening van de bestaande overeenkomsten - die overigens zeer ver af staan van de ”ontwikkelingsinstrumenten” die zij behoren te zijn - derhalve noodzakelijk is?

Vraag nr. 43 van Thijs Berman (H-0080/08)

Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten

De verstreken deadline van 1 januari 2008 wat betreft de economische partnerschapsovereenkomsten voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan brengt voor landen nog veel onzekerheden met zich mee. Gemaakte afspraken inzake uitzonderingsclausules voor uitvoer, vrijwaringsmaatregelen, verbeterde oorsprongsregels, de verdeling van subsidies of het uitbreiden van de ontwikkelingssteun, zijn vaak ontoereikend en kennen derhalve weinig draagvlak in de betrokken landen. Is de Commissie bereid over te gaan tot een grondige evaluatie en herziening van de bestaande overeenkomsten, welke concrete acties zal ze hiertoe nemen en binnen welke tijdsspanne?

Vraag nr. 44 van Claude Moraes (H-0085/08)

Betreft: Effectbeoordeling van economische partnerschapsovereenkomsten

De Commissie heeft onlangs een volledige economische partnerschapsovereenkomst (EPO) gesloten met de Cariben alsmede een reeks tussentijdse overeenkomsten die uiteindelijk moeten leiden tot volledige EPO’s met andere landen of gebieden. De vooruitgang die tot nu toe is geboekt, werd in januari jl. duidelijk aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement medegedeeld, en we erkennen de grote inspanningen van de Commissaris.

U verwees echter ook naar de toekomstige taken: u noemde onder andere dat het cruciaal is manieren te vinden om toezicht te houden op de uitvoering en het effect van nieuwe overeenkomsten.

Beschikt de Commissie op dit moment over ruwe schattingen van het positieve effect van de laatste overeenkomsten inzake de inkomsten van Afrikaanse boeren en de eindprijzen voor de Europese consument? Hoe denkt de Commissie de ontwikkeling van technieken om toezicht te houden op uitvoering en effect, en de beoordeling hiervan, aan te pakken?

Vraag nr. 45 van David Martin (H-0122/08)

Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten

Kan de Commissie de laatste stand van zaken in de economische partnerschapsovereenkomsten toelichten?

Vraag nr. 46 van Sarah Ludford (H-0124/08)

Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten

Waarom is de Commissie er niet in geslaagd critici ervan te overtuigen dat EPO's (economische partnerschapsovereenkomsten) fair zijn voor ontwikkelingslanden?

Vraag nr. 47 van Hélène Goudin (H-0153/08)

Betreft: Partnerschapsovereenkomsten met ontwikkelingslanden

De meeste ACS-landen hebben economische partnerschapsovereenkomsten met de EU gesloten. Een groot aantal vrijwilligersorganisaties denkt dat de met deze overeenkomsten beoogde doelstellingen niet zullen worden bereikt, d.w.z. dat de economische ontwikkeling in de overeenkomstsluitende landen er niet mee bevorderd zal worden. De Commissievoorzitter heeft zich ervoor uitgesproken dat de partnerschapsovereenkomsten voortaan opengesteld worden voor discussie en dat er dus heronderhandeld kan worden. Het Commissielid voor handel heeft daarentegen afstand genomen van de mogelijkheid tot heronderhandelen over de huidige overeenkomsten.

Kan de Commissie duidelijk maken hoe het met deze kwestie gesteld is? Krijgen de ontwikkelingslanden die een partnerschapsovereenkomst met de EU hebben ondertekend de mogelijkheid opnieuw over de overeenkomst te onderhandelen?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Sinds de Europese Commissie de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement in januari van dit jaar up-to-date heeft gebracht, is er het een en ander gebeurd. De juridische teksten voor de economische partnerschapsovereenkomst met het Caribisch gebied zijn gezamenlijk gecontroleerd en de ondertekenings- en ratificatieprocedure wordt opgestart. In andere regio's hebben we de tussentijdse overeenkomsten gereedgemaakt voor ondertekening en hebben we ons gebogen over de vraag hoe we deze kunnen vervangen door volledige EPO's.

Ik ben net terug van een bezoek aan zuidelijk en oostelijk Afrika en wel aan Lesotho, Zuid-Afrika, Botswana en Zambia. Ik heb ministeriële ontmoetingen gehad met de regio's van de SADC (Gemeenschap voor de ontwikkeling van zuidelijk Afrika) en van ESA (Oost- en zuidelijk Afrika), evenals uitgebreide gesprekken met president Mbeki over de EPO's en, incidenteel, de DDA (Ontwikkelingsagenda van Doha). Bij alle ontmoetingen met ESA en de SADC viel mij op hoe graag de regio's de onderhandelingen wilden doen vorderen, dat zij niet achterom wilden kijken en niet wilden tornen aan hetgeen al is bereikt, met alle rampzalige gevolgen voor de handelszekerheid die er anders zouden ontstaan. Dit alles wordt weergegeven in gezamenlijke verklaringen, waarin we ons gedeelde streven uiteenzetten om tegen het einde van dit jaar volledige EPO's te sluiten.

De afgelopen dagen hebben wij ook ontmoetingen gehad met hoge ambtenaren uit Centraal- en West-Afrika. Centraal-Afrika wil uiterlijk in juli een volledige EPO; West-Afrika hoopt deze overeenkomst medio 2009 te kunnen sluiten. De regio van de Stille Oceaan is zich, tot slot, intern aan het beraden, maar het gestelde doel blijft om in 2008 de laatste hand te leggen aan een volledige EPO.

Ik heb het duidelijke gevoel dat de meeste regio's nu aan het einde zijn gekomen van een periode waarin zij de balans hebben opgemaakt en zich hebben bezonnen na de ontwikkelingen van afgelopen december en dat zij hun streven naar volledige EPO's opnieuw kracht bijzetten. Dit is een belangrijk signaal dat zij handels- en ontwikkelingsstrategieën op een progressieve, vooruitziende manier willen integreren, iets wat ik verwelkom.

Onze doelstellingen voor volledige EPO's voor hele regio's en voor het hele scala van handels-, handelsgerelateerde en ontwikkelingskwesties blijven onveranderd. Ondertussen zeggen niet tot de LDC's (minst ontwikkelde landen) behorende landen als Kenia, Ivoorkust en andere, dankzij de tussentijdse overeenkomsten duizenden banen in de landbouw te hebben beschermd en zijn LDC's als Tanzania en Lesotho erg te spreken over verbeteringen van de oorsprongsregels. Kwetsbare landbouwsectoren worden beschermd en de ACS-landen hebben nu de tijd en de ruimte om uit te werken hoe zij volledige regionale overeenkomsten kunnen sluiten.

Er moet nauw toezicht worden gehouden op zowel de hulp- als de handelsaspecten van de EPO's. Daarom stelt de EPO voor het Caribisch gebied toezichtregelingen op, waarbij onder andere moet worden gedacht aan parlementaire en andere raadgevende subcommissies. De tussentijdse overeenkomsten zullen worden vervangen door volledige EPO's met vergelijkbare bepalingen voordat er enige substantiële liberaliseringsverplichtingen van toepassing zijn op de ACS-landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE).(NL) Commissaris, ik neem nota van uw antwoord. Wij zullen dat nader bestuderen. Maar u kan toch niet ontkennen dat de meeste van de ACS-landen toch wel een zeer gebrekkige onderhandelingscapaciteit hebben en toch soms voor het blok staan, voor een fait accompli. Ik heb vorige week nog – en dat heeft niets met de ACS-landen te maken – een vakbondsleider uit Guatemala, de heer Pinzon, ontmoet, die mij vertelde over zijn moeilijke situatie als vakbondsleider in de onderhandelingen tussen de Europese Unie en Centraal-Amerika. Dit is een algemene toestand in landen waar bepaalde bevolkingsgroepen en bepaalde posities uitermate zwak zijn.

Mijn vraag is: kan u er in dat soort handelsakkoorden, zowel in de EPA's als in die met andere blokken in de wereld, zoals bijvoorbeeld Centraal-Amerika, voor zorgen dat bepaalde rechten, bijvoorbeeld vakbondsrechten en internationale arbeidsrechten, bindend worden opgelegd, zodat die gerespecteerd worden? Ik ben geen specialist ter zake, maar ik heb de indruk dat hier belangrijke gaten in de akkoorden zitten.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Toen ik de laatste keer de lijst van de ACS-landen heb bekeken, stond Guatemala hier niet op. We hebben geen enkel ACS-land in Midden-Amerika.

Ik raad het geachte lid dan ook aan andere informatiebronnen te vinden, mensen die daadwerkelijk in een ACS-land wonen en werken.

 
  
MPphoto
 
 

  Glenis Willmott (PSE). – (EN) Economische partnerschapsovereenkomsten zijn oorspronkelijk opgezet als handels- en ontwikkelingsovereenkomsten die verder gaan dan loutere markttoegang.

Wat vindt de Commissaris van de groeiende vrees dat de tussentijdse partnerschapsovereenkomsten zorgen voor steeds vijandiger handelsbetrekkingen tussen de Afrikaanse naties, zoals blijkt uit het voorbeeld van Kenia? De buurlanden van dit land vinden dat Kenia met zijn steun voor deze overeenkomsten het streven van het werelddeel naar een radicaler standpunt inzake de EPO's ondermijnt.

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Neemt u mij vooral niet kwalijk, maar ik weet niet welke buurlanden van Kenia dit standpunt hebben ingenomen. Voor zover ik weet, lijken deze buurlanden de tussentijdse overeenkomsten net als Kenia te hebben ondertekend, tenzij het geachte lid mij kan vertellen welk land zij precies bedoelt.

Ik wil er slechts op wijzen dat de tussentijdse overeenkomsten betrekking hebben op de markttoegang voor goederen. Het betreft tussentijdse overeenkomsten die zijn opgesteld vóór de deadline van de WTO eind december, zodat landen als Kenia – die geen LDC's zijn en dus niet onder het "alles behalve wapens"-initiatief vallen – hun handelspreferenties en toegang tot de Europese markt veiliggesteld zouden zien en de handel na 1 januari dus niet zou worden verstoord. Onze gesprekspartners in Kenia en in andere landen die eenzelfde plaats innemen, hebben dan ook aangegeven bijzonder verheugd te zijn over de moeite die wij ons hebben getroost en de flexibiliteit die we hebben getoond om ervoor te zorgen dat zij tegen het einde van het jaar de eindstreep zouden halen.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE). – (EN) Bent u het met me eens dat een van de hoofddoelstellingen van de economische partnerschapsovereenkomsten – naast het op een lijn brengen met de WTO van de betrekkingen tussen de ACS-landen en de EU – de toename van de zuid-zuidhandel is?

Zou u in die context onderzoek willen doen naar de mogelijkheid om onze hulp voor de handel te vermeerderen en beter af te stemmen, zodat de voordelen van de zuid-zuidhandel door deze EPO's worden gerealiseerd?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Ik vind dat een heel goed punt en roep onze lidstaten hierbij op zich te houden aan wat ik beschouw als hun deel van de afspraak en hun verbintenissen tot het verlenen van hulp voor de handel na te komen, opdat de verbintenis van de Commissie wordt geëvenaard.

Onze verbintenis is een uiterst belangrijke en de lidstaten hebben eerder gezegd deze te zullen evenaren. Hopelijk doen ze dit nu ook echt en voldoen ze hiermee aan de verwachtingen van onze collega's in de ACS-landen.

 
  
MPphoto
 
 

  Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Als niet-deskundige op dit gebied – waarschijnlijk in tegenstelling tot veel van de andere vragenstellers – wil ik alleen graag weten hoe en waarom de tegenstanders van EPO's de berichtgeving in de media zo hebben kunnen domineren. Waarom konden de voordelen van EPO's niet beter voor het voetlicht worden gebracht? Komt het er eenvoudigweg op neer dat de tegenstanders ervan de voordelen van handelsliberalisering – die ikzelf wél inzie – niet accepteerden en gewoon wilden vasthouden aan protectionisme?

Hoe komt het dat de Commissie en anderen hun stem wellicht onvoldoende hebben laten horen in de media?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Onze stem is gehoord, daar waar het telt – bij beleidsmakers, ministers en besluitvormers. Ik kan geen rekenschap geven van de pers; de dagen waarin ik kon verantwoorden wat er in de pers werd geschreven, liggen ver achter mij.

Veel van onze onderhandelingspartners in de ACS-landen hebben onze argumenten echt heel goed ontvangen. Nadat zij tussentijdse overeenkomsten hebben getekend, willen zij deze nu in de meeste gevallen niet alleen erg graag volledig ondertekenen, maar willen zij ook onderhandelen over een volledige economische partnerschapsovereenkomst, om van goederen door te gaan naar diensten, investeringen en andere handelsgerelateerde regels, omdat zij weten dat daar de verdere, grootste ontwikkelingswaarde van deze overeenkomsten ligt.

Er is kennelijk een soort kakofonie ontstaan over EPO's – hoofdzakelijk, doch niet uitsluitend door mensen die wantrouwig zijn ten opzichte van de handel, die antiglobalist zijn (wat dat ook moge betekenen) en die denken dat de ACS-landen beter af zouden zijn wanneer zij, in zekere zin, geïsoleerder zouden zijn van de internationale economie, wat in mijn ogen echter neerkomt op vastzitten in het verleden. Ik denk niet dat er iets waardevols bij zit, maar het levert wel simplistische slogans op die goed blijven hangen en waarover gemakkelijk kan worden geschreven, terwijl de echte beleidsmaterie en de inhoud van dit vraagstuk ingewikkelder zijn. Zij die zich er echt in willen verdiepen, zien echter de waarde en de mogelijke voordelen. Daarom proberen velen in de ACS-landen deze te grijpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, ik zou graag willen weten of er strategieën worden ontplooid voor partnerschapsovereenkomsten met de ontwikkelingslanden op het gebied van duurzame energiebronnen omdat het voor ons natuurlijk belangrijk is dat overal waar de productie op een voorbeeldige manier plaatsvindt, de kosten zo laag mogelijk zijn, terwijl ook het verbruik van gevaarlijke goederen navenant wordt belast. Wilt u overwegen dit in zo'n overeenkomst op te nemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Alle handelsovereenkomsten die wij door onderhandelingen tot stand trachten te brengen, hebben een duurzaamheidsdimensie en de economische partnerschapsovereenkomsten vormen hierop geen uitzondering.

We moeten ons echter laten leiden door de belangen van de ACS-landen en hun onderhandelaars en door hun eigen opvatting van hun belangen. We zullen er dus weliswaar niet voor terugdeinzen dergelijke onderwerpen ter sprake te brengen, maar ik kan niet instaan voor de reactie erop van degenen met wie wij onderhandelen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Het vragenuur is gesloten.

(De vergadering wordt om 19.55 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: DE HEER MAURO
Ondervoorzitter

 
Juridische mededeling - Privacybeleid