De Voorzitter. − Ik verklaar de zitting 2008-2009 van het Europees Parlement te zijn geopend.
2. Opening van de vergadering
(De vergadering wordt om 9.00 uur geopend)
3. Verklaring van de Voorzitter
De Voorzitter. − Vandaag herdenken wij de vierde Europese Dag van de slachtoffers van het terrorisme. Het is een dag waaraan we ons moeten blijven herinneren ter herdenking van al diegenen die het slachtoffer zijn geworden van terrorisme.
De terroristische aanslagen die op 11 maart 2004 – precies vier jaar geleden – in Madrid en op 7 juli 2005 in Londen werden gepleegd, hebben vele slachtoffers geëist. Vele gezinnen zijn door deze barbaarse terreurdaden uiteengereten.
Afgelopen vrijdag heeft de terroristische organisatie ETA weer een moordaanslag gepleegd. Isaías Carrasco, een voormalig socialistisch gemeenteraadslid, werd bij het verlaten van zijn huis in Mondragón doodgeschoten. Namens het Parlement wil ik mijn medeleven betuigen met al zijn familieleden. In mijn hoedanigheid van Voorzitter van het Europees Parlement en op persoonlijke titel wil ik u verzekeren dat wij de herinnering aan de slachtoffers van het terrorisme, waar ook ter wereld, levendig zullen houden. Vandaag herdenken wij Isaías Carrasco en alle slachtoffers van het terrorisme om de slachtoffers van de terroristische waanzin van ons respect en ons medeleven te verzekeren. Zij nemen voor altijd een vaste plaats in in onze harten en onze werkzaamheden. Wij allen hebben de plicht om mee te voelen en solidair te zijn met alle familieleden van de slachtoffers.
Het Europees Parlement is actief betrokken bij de strijd tegen het terrorisme en bij de ondersteuning van de slachtoffers van terroristische aanslagen. Ik kan niet vaak genoeg herhalen dat er absoluut geen rechtvaardiging voor terrorisme bestaat. Wij moeten daarom in deze strijd eendrachtig optreden, overeenkomstig de beginselen van de rechtsstaat en met alle wettelijke middelen.
Dames en heren, ik verzoek u zich van uw zetels te verheffen om een minuut stilte in acht te nemen ter herdenking van de slachtoffers van het terrorisme.
(Het Parlement neemt een minuut stilte in acht.)
4. Aan de resoluties van het Parlement gegeven uitvoering: zie notulen
5. Ingekomen stukken: zie notulen
6. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
7. Jaarlijkse beleidsstrategie 2009 (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de jaarlijkse beleidsstrategie 2009.
José Manuel Barroso, voorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben erg blij u de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009 te kunnen presenteren waarin de belangrijkste beleidsprioriteiten van de Commissie voor het komende jaar zijn uitgestippeld.
Zoals u weet heeft de jaarlijkse beleidsstrategie ten doel de aanzet te geven tot een dialoog met de andere instellingen, met name met het Europees Parlement, over de vraag waar de prioriteiten volgend jaar moeten komen te liggen. Deze dialoog is van essentieel belang om een behoorlijke voorbereiding van het werkprogramma van de Commissie voor 2009 te kunnen waarborgen.
2009 wordt een bijzonder jaar, een belangrijk overgangsjaar dat – daar ben ik van overtuigd – gekenmerkt zal zijn door de inwerkingtreding van het nieuwe EU-Verdrag, het Verdrag van Lissabon. 2009 wordt ook een jaar van groot symbolisch belang omdat wij de gelegenheid hebben om de 20-jarige vredesmars sinds de val van de Berlijnse muur te vieren. Dit is een zeer belangrijke gelegenheid om aan de vrede en de hereniging van Europa te herinneren.
In dat jaar zullen ook een nieuw Europees Parlement en een nieuwe Commissie worden gekozen, dus zal alles wat wij in de eerste zes maanden van 2009 doen de toon zetten voor de Europese verkiezingen. Een soepele tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon zal er voor zorgen dat Europa opgewassen is tegen de uitdagingen van de toekomst. Ik hoop en verwacht dat we de laatste hand zullen leggen aan het meest ambitieuze systeem ter wereld voor het aanpakken van de klimaatverandering en het bevorderen van de energiezekerheid. Het is bijzonder belangrijk om dit uiterlijk in de eerste helft van 2009 voor elkaar te krijgen zodat de Europese Unie in staat wordt gesteld een beslissende bijdrage te leveren tot de globale onderhandelingen tijdens de conferentie van Kopenhagen aan het eind van dat jaar.
Maar allereerst wil ik het over 2008 hebben. Met het oog op de institutionele veranderingen die voor de deur staan en met name met het oog op het einde van de zittingsperiode heeft de Commissie alles gedaan om ervoor te zorgen dat de nieuwe wetgevingsvoorstellen die deel uitmaken van het werkprogramma 2008, door het College voor het eind van 2008 zullen worden goedgekeurd. In het werkprogramma omvat 35 wetgevingsinitiatieven. We zullen er hard aan werken om het aantal voorstellen dat waarschijnlijk pas in de laatste maanden van het jaar zal worden behandeld – zoals de kaderrichtlijn betreffende de contractuele rechten van de consument, de herziening van de richtlijn energiebelasting en de richtlijnen inzake de voorwaarden voor binnenkomst en verblijf van seizoenwerkers en stagiairs – zo klein mogelijk te houden. Om dit mogelijk te maken zullen wij bovendien alles doen om ervoor te zorgen dat deze voorstellen overeenkomstig het geplande tijdschema worden gepresenteerd.
Ik hoop van ganser harte dat het Parlement in staat zal zijn om zijn adviezen in eerste lezing over alle voorstellen die uit het werkpogramma van de Commissie voortkomen, voor het eind van deze zittingsperiode te formuleren.
Ik zou willen onderstrepen dat de Commissie met alle aangekondigde strategische initiatieven volledig op koers ligt zodat het erop lijkt dat we wat betreft het tenuitvoerleggingspercentage ons in 2007 behaalde record van 96 procent zullen kunnen evenaren. Dit is het hoogste tenuitvoerleggingspercentage dat de Commissie ooit heeft weten te bereiken.
Voor 2009 houdt de Commissie vast aan haar doelstelling van een Europa van resultaten dat concrete voordelen oplevert voor de burgers. We zullen ons erop concentreren de projecten af te ronden die wij aan het begin van ons mandaat hebben opgestart, en zullen er alles aan doen om de in 2005 gedefinieerde strategische doelstellingen te verwezenlijken en de voor ons liggende uitdagingen aan te pakken. Hiervoor is natuurlijk een nauwe samenwerking tussen het Parlement en de Commissie nodig.
De inwerkingtreding van het Hervormingsverdrag noopt de Commissie ertoe een aantal voorstellen in te dienen om kracht van wet te geven aan de bepalingen van dat Verdrag; ik noem hier alleen de voorstellen die voor meer democratie en een grotere participatie van de Europese burgers zorgen, zoals het burgerinitiatief. We zien ernaar uit om in de komende weken en maanden met het Parlement te bespreken hoe we deze voorstellen in de eerste maanden van 2009 het best op het spoor kunnen zetten.
De belangrijkste beleidsprioriteiten van de Commissie voor het komende jaar zijn op vijf pijlers gebaseerd. Ten eerste blijft het bevorderen van duurzame groei en werkgelegenheid een centraal punt op onze agenda en in de vernieuwde strategie van Lissabon. Wij blijven ook werk maken van de tenuitvoerlegging van de innovatiestrategie, de verdieping van de Europese Onderzoeksruimte en de follow-up van de evaluatie van de interne markt. In deze context zie ik uit naar de goedkeuring in tweede lezing van het voorstel tot oprichting van het Europees Technologie-Instituut – een van onze voorbeeldacties – later vandaag, en ik zou dit Huis willen feliciteren met het uitstekende werk dat het bij de verwezenlijking hiervan heeft verricht.
Er zal hard aan worden gewerkt om de overgang naar een economie met lage emissies en een efficiënt gebruik van hulpbronnen te bevorderen. Op de conferentie in Kopenhagen moet een belangrijke stap worden gedaan om een mondiale overeenkomst inzake klimaatverandering voor de periode na 2012 te bereiken. Europa moet zich hier goed op voorbereiden en moet op het gebied van klimaatverandering een voortrekkersrol blijven spelen. Bovendien moet verder worden onderzocht hoe de aanpassing aan de gevolgen van de klimaatverandering kan worden ondersteund.
In het tijdperk van globalisering dienen we ernaar te streven tot een gemeenschappelijk immigratiebeleid te komen. De mededeling over immigratie, die in juni 2008 zal worden gepresenteerd, zal het uitgangspunt vormen voor de werkzaamheden op dit gebied. Wij zullen tevens aandacht besteden aan de ontwikkeling van beleidsmaatregelen die van rechtstreeks belang zijn voor de burgers, door de totstandbrenging van een gemeenschappelijke justitiële ruimte, het scheppen van een Europees reactiemechanisme met het oog op chemische, biologische en radiologische dreigingen, de gezondheidsstrategie van de Europese Unie en door een striktere handhaving van de regels inzake voedsel- en productveiligheid.
De herziene en bijgewerkte sociale agenda dient ook als leidraad voor onze acties in het kader van een omvattende benadering om de Europeanen in staat te stellen hun potentieel te benutten en van de globalisering te profiteren; daarbij is de agenda gericht op mobiliteit, integratie, onderwijs en non-discriminatie. In deze sociale agenda staan toegang, kansen en solidariteit centraal.
Ten slotte zullen we er verder aan werken om de rol van Europa als mondiale partner te consolideren. De uitbreidingsonderhandelingen worden voortgezet en het associatie- en stabilisatieproces in de westelijke Balkan zal verder worden ontwikkeld. In het kader van de gemeenschappelijke strategie EU-Afrika zullen wij het nabuurschapsbeleid ten uitvoer leggen en operationele partnerschappen met Afrikaanse landen sluiten.
Met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon zal de Unie zich beter kunnen profileren op het wereldtoneel. Teneinde dit nieuwe kader in acties te kunnen vertalen zal een van de hoofdtaken van de Commissie erin bestaan een bijdrage te leveren aan de oprichting van de Europese dienst voor extern optreden. Dit alles gaat, als hopelijk alle tijdschema’s worden gevolgd, nog vóór 2009 gebeuren.
2009 wordt ook een belangrijk jaar als met het oog op de planning van de toekomstige financiering van het EU-beleid. De resultaten van het thans plaatsvindende overleg over de begrotingsherziening zullen ertoe bijdragen dat wij de weg kunnen effenen voor het volgende financiële meerjarenkader dat door de volgende Commissie zal worden voorgesteld.
Evenals in de voorgaande jaren worden in de jaarlijkse beleidsstrategie communicatieprioriteiten voor 2009 voorgesteld. In de aanloop naar de Europese verkiezingen zal de Commissie ernaar streven om haar werkzaamheden in partnerschap met de andere Europese instellingen optimaal uit te voeren en een levendige discussie over het Europese beleid op gang te brengen. De jaarlijkse beleidsstrategie vormt slechts het uitgangspunt van het proces dat tot de goedkeuring van het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie in oktober leidt.
De Commissie ziet uit naar een regelmatige dialoog met het Parlement over de prioriteiten voor 2009. Ik heb begrepen dat het Parlement van plan is om in september, een aantal weken voordat wij het werkprogramma voor 2009 goedkeuren, in de plenaire vergadering een resolutie aan te nemen over het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie. Deze resolutie zal een voortvloeisel vormen van het samenvattend verslag over de resultaten van onze geregelde dialoog. Dit verslag dient ons, ruimschoots voor de opstelling van het werkprogramma, een goed onderbouwde en politiek gesteunde indicatie te geven met betrekking tot de vraag op welke prioriteiten de Commissie haar inspanningen en haar beleid in 2009 volgens het Parlement behoort te concentreren, met bijzondere aandacht voor Europese toegevoegde waarde en onder volledige eerbiediging van de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
Daarom wil ik hier vandaag kwijt dat ik er zeer naar uitzie met u te mogen werken aan dit zeer belangrijke programma voor 2009. Laat ons samenwerken om het tempo er in 2009 in te houden zodat Europa concrete resultaten blijft opleveren voor onze burgers.
(Applaus)
Hartmut Nassauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte voorzitter van de Commissie, dames en heren! Volledig terecht en met onze steun ontwikkelt de Commissie haar wetgevingsprogramma uit haar strategische prioriteiten, zoals daar zijn welvaart, solidariteit, vrijheid, veiligheid en een sterker Europa in de wereld. Daaruit ontwikkelt zij wederom haar prioriteiten voor 2009: duurzame groei, werkgelegenheid in het tijdperk van globalisering en een economische ruimte met lage CO2-emissies en een efficiënt gebruik van hulpbronnen. Dit zijn de gemeenschappelijke noemers voor de wetgevingsactiviteiten in 2009, en ik zou u, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ervan willen verzekeren van de uitdrukkelijke ondersteuning van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten.
Mochten mijn aanvullende opmerkingen als kritiek op u overkomen, dan zou dit te wijten zijn aan een misverstand op grond van een vertaalfout. In de eerste plaats wil ik u aanmoedigen. Waartoe? Ten eerste is het komende jaar het jaar van het nieuwe Verdrag. Ten tweede is het een verkiezingsjaar waarin de kiezers hun zegje over ons doen. In uw inleiding heeft u met betrekking tot het nieuwe Verdrag gezegd dat indien de ratificatieprocessen afgerond zouden worden, het Verdrag van Lissabon ook in 2009 in werking zou kunnen treden.
Waarom toch die terughoudenheid, mijnheer de voorzitter van de Commissie? Waarom zegt u niet: de Commissie zet zich met alle macht en nadruk in voor dit Verdrag dat zij als hoedster reeds evenzeer verdedigt als de bestaande Verdragen? Geeft u een duidelijk signaal, mijnheer de voorzitter van de Commissie! Neemt u het voortouw!
Een tweede punt: volgend jaar is het woord aan de kiezers. Niet alle details van de wetgeving zijn voor hen van belang, maar wel het algemene resultaat, de aangegeven koers. De vermindering van de bureaucratie zou nu echt iets zijn waarmee u de burgers op uw hand zou kunnen krijgen. Geeft u voorproeven van een nieuwe subsidiariteitscultuur! In plaats van het acquis tot eind 2009 uit te ziften zou u er goed aan doen vóór de verkiezingen van volgend jaar een signaal te geven. Ook wat dit betreft kunt u op onze steun rekenen.
(Applaus)
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Nassauer, onze voorzitter van de Commissie is helemaal niet zo slap; hij kan best tegen kritiek. Als ik naar uw toespraken luister en uw interviews lees, krijg ik evenwel de indruk, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dat onze gemeenschappelijke doelstelling voor 2009 erin bestaat dat wij ook verder gestalte geven aan een sociaal en milieuvriendelijk Europa in de geglobaliseerde wereld.
U weet dat de sociale aspecten ons bijzonder na aan het hart liggen en u weet ook dat wij bijvoorbeeld onthutst waren over het arrest van het Europees Hof van Justitie in de zaak Laval. Wij hopen dat wij – het Parlement en u in de Commissie – in dezen kunnen samenwerken zodat de burgers niet het gevoel krijgen dat de moeizaam verworven sociale vooruitgang door een verwerpelijke kwantitatieve mededinging teniet wordt gedaan. Wij zijn voorstander van een kwalitatieve mededinging in Europa, die natuurlijk in overeenstemming met milieubelangen dient plaats te vinden. Het sociale aspect staat echter voor ons als sociaal-democraten centraal.
Wat betreft het thema milieu dank ik de Commissie voor haar zeer vooruitstrevende voorstellen. Evenals u koesteren wij hoge verwachtingen van de duurzame ontwikkeling van dit continent. Duurzame ontwikkeling heeft voor ons ook betrekking op Europa als vestigingsplaats voor de industrie, die zich moet aanpassen en zich achter milieudoelstellingen dient te scharen, waarvoor vereisten moeten worden opgesteld en prikkels moeten worden gegeven. We moeten er samen aan werken dat de industrie en de economie – in het belang van de werkgelegenheid – in dit deel van de wereld in de toekomst een grote rol blijven spelen op het gebied van de productie, want de milieudoelstellingen zijn volledig verenigbaar met de rol van Europa als vestigingsplaats voor de industrie. Dit is eveneens een taak die wij samen moeten vervullen.
Wij kunnen deze taak alleen tot een goed einde brengen wanneer we ook de andere partners – de Verenigde Staten, China en India – ervan overtuigen dezelfde milieudoelstellingen te onderschrijven. En wij kunnen deze taak ook alleen dan vervullen wanneer wij onze buurlanden bereiken, wanneer we een gemeenschappelijk beleid met onze buurlanden tot stand brengen. U weet immers dat wij niet in alle opzichten tevreden zijn met de strategieën die tot dusver zijn ontwikkeld.
Zo hebben wij bijvoorbeeld wat de Balkan betreft onlangs voorgesteld dat er naast het proces van Lissabon met het Sloveense voorzitterschap een zogenaamd proces van Ljubljana moet komen teneinde de economische en sociale ontwikkeling van deze regio te bevorderen, omdat de haat en de bestaande conflicten aldaar alleen uit de wereld kunnen worden geholpen indien er op de Balkan een solide economische en sociale ontwikkeling plaatsvindt.
Wat betreft de Mediterrane Unie – waar iedereen het tegenwoordig over heeft, zelfs de ministers van Buitenlandse zaken – wensen wij dat de Commissie een duidelijk standpunt inneemt. U heeft het reeds laten doorschemeren, mijnheer de voorzitter van de Commissie, maar u moet telkens weer duidelijk maken dat wij niet piekeren over een unie waartoe niet de hele Europese Unie behoort. Het moet een gemeenschap worden die niet tot een scheuring binnen de Europese Unie leidt, maar die zowel de Europese Unie als de landen aan de Middellandse Zee omvat.
Hetzelfde geldt ook voor het Zwarte-Zeegebied – en ook op dit punt verwachten wij initiatieven van de Commissie --, want het gaat per slot van rekening niet alleen om onze zuiderburen, maar ook om onze oosterburen. Hier kunnen we op korte termijn ook geen nieuwe lidmaatschappen in het vooruitzicht stellen; dat is niet mogelijk. Maar we kunnen aanbieden om samen met deze landen een sterkere samenwerking te ontwikkelen, en we verwachten in dezen meer initiatieven van de Commissie dan de tot dusver in de bestaande documenten voorgestelde.
Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u heeft opgemerkt dat 2009 ook een verkiezingsjaar is. Het is een verkiezingsjaar en hopelijk ook het jaar waarin het Hervormingsverdrag in werking treedt. We verwachten niet van de Commissie dat zij zich mengt in het politieke debat van dit verkiezingsjaar, maar we verwachten wel dat de Commissie met een visie komt over hoe Europa in de toekomst moet gaan functioneren als een ecologisch en sociaal Europa. We verwachten van de Commissie dat zij duidelijk maakt dat zij een krachtige stem heeft – ook in de dialoog met onze partners. Alleen wanneer wij met krachtige stem met de Verenigde Staten, China en anderen spreken, kunnen wij de belangen van onze burgers behartigen.
In een verkiezingsjaar willen wij een sterke Commissie zien met visies voor het Europa van morgen!
Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het op zijn plaats is voorzitter Barroso namens mijn fractie te complimenteren met de beleidsstrategie die hij heeft voorgesteld voor het komende jaar, dat, zoals hij zelf ook zegt, een belangrijk jaar met vele uitdagingen gaat worden. De Commissie heeft een in politiek, financieel en bestuurlijk opzicht goede strategie opgezet en heeft vermeden om, zoals men in mijn land pleegt te zeggen, in “end-of-term-itis” te vervallen.
Natuurlijk moeten we ons in zekere mate op de zwakke punten concentreren, maar na de woorden van de heer Nassauer te hebben gehoord zou ik liever van verschillende accentueringen willen spreken dan van zwakke punten, als ik het zo mag zeggen. Een punt van discussie is zeker de vraag hoe een brug kan worden geslagen tussen het lopende en het nieuwe mandaat van de Commissie. Als ik kijk naar de interne markt, zijn kwesties als het Europees octrooi, patiëntenmobiliteit en het project betreffende de Europese besloten vennootschap allemaal kwesties die blijven spelen. Voorzitter Barroso heeft misschien één à twee van deze punten genoemd, maar we moeten ervoor zorgen dat zij een plaats krijgen binnen het nieuwe mandaat, aangezien zij essentiële onderdelen vormen van de interne markt. In dit verband had ik wellicht verwacht dat er meer aandacht zou worden besteed aan wat ik financiële zekerheid voor onze burgers zou willen noemen, in een wereld waarin, zoals u weet, momenteel financiële onrust heerst en en de burgers zich zorgen maken over de toekomst.
Tevens is het natuurlijk het jaar van de tenuitvoerlegging van het Verdrag, en hoewel we blij kunnen zijn over de aandacht die in dat document aan de tenuitvoerlegging wordt besteed – en hoewel ik van mening ben dat het een uitstekend idee is om in de toekomst met de lidstaten samen te werken om voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving over de hele linie te zorgen – zou ik liever hebben gezien dat in dat document iets stond over het stuk wetgeving dat voor onze burgers van centraal belang zal zijn: het burgerinitiatief. Maar de heer Barroso was mij vanmorgen voor door het burgerinitiatief te noemen, dus dat is goed. Het is echter van centraal belang, en we moeten ervoor zorgen dat de Commissie met de nodige wetgeving op de proppen komt om het burgerinitiatief te regelen. Bovendien dient misschien aandacht te worden besteed aan de betrekkingen met de nationale parlementen.
Om ten slotte de buitenlandse betrekkingen even aan te stippen: is het mogelijk om onderwerpen als buitenlandse betrekkingen, energie en klimaatverandering in het volgende mandaat op te pikken? Wij weten dat in de Commissie over deze dingen wordt gediscussieerd. Zij hebben hoge prioriteit, niet alleen in de poolgebieden, maar ook in andere delen van de wereld.
Brian Crowley, namens de UEN-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, ik sta volledig achter het werkprogramma van de Commissie voor volgend jaar. Dit programma is gericht op de ontwikkeling van het economisch en politiek beleid van Europa. Dit werkprogramma helpt Europa vooruit en geeft prioriteit aan de belangen van de Europese burgers. Ik steun vooral het eerste deel van het programma: de bevordering van werkgelegenheid en ontwikkeling in de Europese Unie.
(EN) Nu het jaar van de ratificatie van het Verdrag nadert, hameren wij er als voorstanders van de ratificatie via het referendum in Ierland op dat Europa efficiënter moet worden, dat het van essentieel belang is te erkennen dat de Verdragen die voor zes, tien of vijftien lidstaten waren geconcipieerd, niet langer werken in een Europese Unie van 27 lidstaten. Met name willen wij benadrukken dat meer innovatie, onderzoek en technologie nodig zijn om in Europa een dynamische nieuwe economie voor de 21e eeuw te creëren.
Met name ben ik ingenomen met het feit dat de voorzitter van de Commissie en de andere commissarissen niet van alles in de jaarlijkse beleidsstrategie 2009 hebben gestopt. Men zou eenvoudig kunnen zeggen dat men talloze dingen gaat aanpakken, maar in plaats daarvan heeft de Commissie zich op sleutelgebieden geconcentreerd als klimaatverandering, zoals reeds is opgemerkt, en de rol van Europa als wereldpartner en speler op het wereldtoneel – met name wanneer we naar de risico’s en gevaren kijken waarmee we in de hele wereld worden geconfronteerd, niet alleen in het Midden-Oosten, niet alleen in de westelijke Balkan, niet alleen in Afrika, maar zelfs in Zuid-Amerika, waar we vorige hebben moeten beleven hoe snel de spanningen kunnen oplopen. Wat er werkelijk nodig is, is een stabiliserende kracht, als welke de Europese Unie op het wereldtoneel zou kunnen optreden.
Ten slotte moet de Europese Unie de nodige maatregelen blijven uitvoeren ter bestrijding van de invoer van illegale drugs, mensenhandel en met name de verachting voor individuele mensenlevens. U kunt erop rekenen dat wij, en mijn partij Fianna Fáil in Ierland, een sterke campagne zullen voeren om de ratificatie van het Verdrag van Lissabon te garanderen, teneinde de toekomstige ontwikkeling van Europa mogelijk te maken.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, dames en heren, met een jaarlijkse strategie kunnen we twee verschillende wegen inslaan. De eerste weg betekent een maximum aan duidelijkheid en grote overeenstemming tussen verklaringen en financiële maatregelen. Dit zou juist in een verkiezingsjaar de juiste weg zijn, aangezien we immers beloven dat de “burger op de eerste plaats” komt. De burgers hebben recht op duidelijkheid.
Helaas heeft de Commissie er echter voor gekozen de tweede weg in te slaan en zo algemeen mogelijk te blijven om oppositie weg te moffelen. Allereerst is de context zelf interessant. We moeten ervan uitgaan dat het Verdrag van Lissabon ten uitvoer zal worden gelegd. Het is een verkiezingsjaar en een jaar waarin Europa verregaande verplichtingen is aangegaan op het vlak van klimaatbescherming. Helaas zijn op alle woorden slechts weinig daden gevolgd, en dit komt ook niet duidelijk genoeg naar voren in de strategie.
Indien we de praktische maatregelen even aarzelend aanpakken als, bijvoorbeeld, de voertuigemissies, staat de geloofwaardigheid van Europa op het spel. Dit kunnen we ons op den duur niet veroorloven in de debatten met onze partners over klimaatbescherming. Dit is een negatief voorbeeld voor de manier waarop wij voor grote lobby’s zwichten, zoals dit ook is gebeurd bij de uitvoering van het emissiehandelssysteem voor het luchtverkeer, waar wij ook te zeer hebben geaarzeld en niet doortasten genoeg zijn opgetreden, zodat wij er niet in zijn geslaagd de noodzakelijke maatregelen ter beperking van de klimaatschade als gevolg van het luchtverkeer met de nodige efficiency in te voeren.
Ook is er sprake van een conflict tussen de ambitieuze doelstellingen en de daadwerkelijke financiering van onderzoek. Wanneer we het aan de ene kant over nieuwe energiebronnen hebben, maar aan de andere kant het leeuwendeel van de onderzoeksgelden voor kernenergie, voor de nucleaire economie uittrekt, dan is dat een tegenstrijdigheid die niet kan worden opgelost. Bovendien kunnen we zo geen duurzame oplossing verwachten, aangezien hier geen mogelijkheden bestaan om doelgericht te investeren.
Mijns inziens ontbreekt het deze strategie aan een duidelijke inzet voor de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving in de lidstaten. In dit opzicht zijn er te weinig instrumenten, is er hiervoor veel te weinig aandacht. Integendeel: we verzinnen nieuwe plannen voordat de oude ten uitvoer zijn gelegd. Men denke bijvoorbeeld aan het Energieactieplan.
Indien de burgers voor ons zo belangrijk zijn, zoals u terecht onderstreept, moet dit Huis vooral aandacht besteden aan hun grieven en aan de nieuwe mogelijkheid van een referendum.
Helmuth Markov, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, we hebben nog steeds geen concreet werkprogramma voor 2009 waar wij commentaar op zouden kunnen geven. Het ligt echter voor de hand dat we in het komende jaar geen grote strategische wijzigingen in de beleidsstrategie van de Commissie kunnen verwachten.
In het strategiedocument staat dat de Commissie haar communicatietaken beter wil vervullen, de Europese idee beter wil overbrengen en meer bekendheid te geven aan het Verdrag van Lissabon onder de burgers? Zou een referendum over het Hervormingsverdrag niet de juiste manier zijn om de burgers bij dit proces te betrekken? Gelooft u werkelijk dat de opkomst bij de verkiezingen hoger zal zijn wanneer u allen blijft verklaren hoe fantastisch het huidige beleid is en dat we daarom aan de bestaande concepten moeten vasthouden?
Wat vele mensen concreet meemaken is afnemende sociale zekerheid, een stagnerende loonontwikkeling, een ernstige beperking van de werknemersrechten, stijgende prijzen voor basisdiensten in het openbaar vervoer, de gezondheidszorg, de energie- en watervoorziening, het onderwijs en kinderopvang – terwijl de winsten van de grote ondernemingen blijven stijgen en deze er bovendien mee dreigen de productie naar het buitenland te verplaatsen. De Commissie heeft het over het belang van levenslang leren voor de inzetbaarheid op de arbeidsmarkt en over het belang van flexizekerheid – zodat ik me bij de wetgevingsvoorstellen van de Commissie vaak afvraag waar nou de zekerheid blijft.
De Commissie schrijft dat het nodig is het concurrentievermogen te versterken en neemt het hier vooral voor diegenen op die toch al sterk zijn en die van belastingen, dat wil zeggen: van sociale verantwoordelijkheid dienen te worden bevrijd. U heeft het dan over administratieve lasten. Maar als we sociale en ecologische normen en consumentenbeschermingsnormen willen hebben, moeten deze ook worden overeengekomen en toegepast! Nergens in uw strategie is de gedachte te vinden dat het algemene concept van de Lissabon-strategie, het concept van liberalisering en privatisering, in veel gevallen domweg niet in het belang is van de meeste mensen, met name op het gebied van openbare diensten.
Op het gebied van extern beleid en buitenlandse handel wordt de belangrijke rol benadrukt die Europa in de wereld speelt voor vrede, veiligheid en stabiliteit, en wordt gesproken over de prioriteit van multilateralisme en partnerschap. In uw document staat dat de ontwikkelingsronde van Doha een topprioriteit blijft. Maar er staat niets in over hoe de EU tot een succes van de ontwikkelingsronde wenst bij te dragen. In plaats daarvan wordt de nadruk gelegd op de bekende regionale en bilaterale vrijhandelsakkoorden, waarmee juist nauwelijks vooruitgang wordt geboekt omdat zij niet aan de behoeften van de ontwikkelingslanden en de opkomende landen voldoen.
Bovendien is de buitenlandse-handelsstrategie “Europa als wereldspeler” puur een strategie ter bevordering van de buitenlandse handelsactiviteiten van concerns die zich nauwelijks om regionale en duurzame ontwikkeling en om de sociale en ecologische ontwikkeling in de partnerlanden bekommeren. Over kleine en middelgrote ondernemingen staat er niets in! En dan verbaast het u dat staten als China met dumpingmaatregelen reageren? U was zelfs van plan de grotendeels ineffectieve antidumpingmaatregelen verder af te schaffen!
De Commissie heeft het erover dat zij de paraatheid en de capaciteiten voor conflictbeheersing in derde landen nog verder wil verhogen. Maar in het licht van het voorgaande zou ik u willen vragen: is het niet zinvoller om ook de sociale, maar uiteindelijk economische oorzaken van crises en conflicten te bestrijden?
Wijzig uw strategie zodat we de burgers voor de Europese Unie kunnen winnen!
Godfrey Bloom, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is altijd weer fijn om hier in de reguleringsfabriek te komen. Het is erg vermakelijk. Ik heb zojuist naar de rubrieken van de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie gekeken, die met “Groei en banen” begint. Om eerlijk te zijn zou men hier beter over groei en banen kunnen debatteren indien ten minste één procent van dit Huis ook maar enige ervaring in het bedrijfsleven zou hebben opgedaan.
Ik ben ondernemer en heb verstand van groei en van banen. Treurig genoeg is het zo dat hoe meer u reguleert, hoe meer wetgeving u produceert, des te kleiner de kans is dat groei en banen worden gecreëerd. Dit is ook de reden waarom het met de groei van het BBP in Europa absoluut bedroevend is gesteld, terwijl de groei in de rest van de wereld – China, India, het subcontinent – een hoge vlucht neemt. Zelfs Noord-Amerika steekt ons de loef af. Als we groei en banen willen, zou ik dus voorstellen om de mensen met rust te laten en hun hun gang te laten gaan, zonder hen van hieruit dwars te zitten.
Een duurzaam Europa? Een fascinerend geval, vindt u niet ook? We hebben het over de ‘mondiale voetafdruk’ van de EU, we hebben het over al dit soort nonsens, ondanks het feit dat de aarde sinds 10 helemaal niet warmer is geworden – de hele wetenschap op dit gebied is verspilling. Indien iemand de moeite zou nemen om serieus naar de wetenschap, naar de aardopwarming en naar de klimaatverandering zou kijken, zou hij erachter komen dat uitstekend geïnformeerde en onpartijdige deskundigen dat onze planeet tegen 2050 kouder zal worden, niet warmer. Maar dat past niet in ons straatje, of wel soms? Omdat wij er schik in hebben belastingen te heffen en te reguleren.
Laten we vervolgens eens kijken naar de ‘gecontroleerde migratie’. Goeie genade! Als Engelsman kan ik alleen maar zeggen: ‘gecontroleerde’ migratie? Vorig jaar zijn er één miljoen mensen bijgekomen op ons overbevolkte eilandje. Ik smeek u om eindelijk de realiteit onder ogen te zien!
Frank Vanhecke (NI). – (NL) Het loopt in mijn ogen al helemaal fout in het allerprilste begin van de presentatie van de beleidsstrategie van de Commissie voor 2009. Er wordt daar namelijk een hoofdgedachte geponeerd. Ik citeer: "De burger op de eerste plaats". Welnu, men zegt in het Engels: dit is "adding insult to injury ". De Europese burger wordt immers nergens door de Commissie op de eerste plaats gezet, wordt nergens door de Europese Commissie gerespecteerd.
Wat is de Europese Commissie? De Europese Commissie is uiteindelijk niet veel meer dan een college van politiek benoemde ambtenaren met een uiterst beperkte democratische legitimiteit en die Europese Commissie behoort tot dat clubje van Europese mandarijnen, die van zichzelf denken dat zij alles beter weten dan de burgers en dat zij best en zogenaamd in het algemeen belang alles ook over de hoofden van die zogenaamd gerespecteerde burgers heen beslissen.
Dat is het democratisch deficiet waarover iedereen spreekt, maar waaraan niemand iets doet. Mocht de burger werkelijk op de eerste plaats komen, dan zou de Commissie aandringen op raadpleging van die burger, zeker voor de belangrijkste dossiers die momenteel op tafel liggen. Wanneer mag de burgers eens zijn mening zeggen over die vermomde, nieuwe Europese grondwet? De burgers van Nederland en van Frankrijk hebben daar nog niet zo lang geleden hun mening over gezegd, maar die burgers komen voor de Europese Commissie blijkbaar niet op de eerste plaats.
Wanneer mag die Europese burger eens zijn mening zeggen over de rampzalige immigratiepolitiek die hem door de Europese mandarijnen door de strot wordt geduwd? Wanneer mag die Europese burger eens zelf beslissen en gerespecteerd worden in zijn mening over een levensbelangrijk dossier als de potentiële toetreding, van het islamitische en in vele opzichten, in álle opzichten niet-Europese land Turkije tot onze Europese Unie? De burger komt voor de Europese Unie enkel op de eerste plaats om belastingen te betalen voor de Europese mandarijnen en voor de politiek die deze gepriviligeerden over de hoofden heen opdringen. Heb dan tenminste de moed om te zeggen dat Europa nooit een democratisch Europa zal zijn!
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het extern optreden in 2009 dient te worden gekenmerkt door twee fundamentele gebeurtenissen: de inwerkingtreding van het nieuwe Verdrag, waardoor aan de ene kant een nieuw institutioneel kader wordt ingevoerd waarbinnen, mijnheer de voorzitter van de Commissie, het Parlement zijn rechtmatige rol wil gaan spelen, en aan de andere kant de Europese dienst voor extern optreden wordt opgericht die naar onze mening onder de Commissie dient te ressorteren en niet mag worden opgeslokt door de Raad.
Daarnaast heeft de Commissie de juiste prioriteiten gesteld: uitbreiding, de betrekkingen met Rusland op basis van de eerbiediging van de mensenrechten, alsmede zekerheid van de energievoorziening; het stabiliteits- en associatiebeleid op de Balkan en de zaak Kosovo; het nabuurschapsbeleid, met het proces van Barcelona en de Mediterrane Unie, die door het Franse voorzitterschap zal worden voorgesteld.
Vervolgens is er de situatie in Centraal-Azië, met de conflicten in Iran, Irak, Afghanistan en Pakistan. Mijnheer de voorzitter, de betrekkingen met China, India en de Aziatische landen, die in het voorstel van de Commissie correct zijn beschreven, zullen verder worden ontwikkeld, evenals de situatie in het Midden-Oosten, waarbij het Europees Parlement zijn onvoorwaardelijke steun heeft uitgesproken voor het voorstel van de Commissie op de conferentie van Parijs.
Bovendien is er het strategische partnerschap met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan, en, last but not least, de betrekkingen met Latijns-Amerika, waarvan wij hopen dat op de top in Lima bijtijds spijkers met koppen zullen worden geslagen om associatieovereenkomsten met de Mercosur, de Andesgemeenschap en Midden-Amerika te kunnen sluiten.
Mijnheer de voorzitter van de Commissie, we hebben behoefte aan een serieus, doeltreffend en realistisch extern optreden van de Europese Unie, die in internationale organisaties met één stem dient te spreken. We mogen niet een soort internationaal Rode Kruis worden dat voor de kosten van de grote crises van vandaag de dag opdraait. De Europese Unie dient als mondiale speler gewicht in de schaal te leggen op het wereldtoneel, overeenkomstig haar economische, commerciële, financiële en industriële betekenis. Mijnheer de voorzitter van de Commissie, u kunt rekenen op onze steun voor dit programma.
Catherine Guy-Quint (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissaris, we zijn er nu eindelijk aan toe de procedure voor de politieke prioriteiten voor 2009 op te starten. Dit is een belangrijke stap omdat er vele veranderingen aan zitten te komen – een nieuwe parlementaire zittingsperiode, de inwerkingtreding van het Verdrag –, terwijl deze stap ook het startsein vormt voor een nieuwe omgang door het Parlement met de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie, aangezien we besloten hebben dat in plaats van de Begrotingscommissie de fracties hun zegje zullen doen.
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement maakt duidelijke politieke keuzes, die zij niet onder stoelen of banken steekt: zij is voor een sociaal Europa. Zij wil een Europa dat zich ervoor uitspreekt om van de bestrijding van klimaatverandering een prioriteit te maken; zij wil ook een Europa dat zich uitspreekt voor een gemeenschappelijk extern optreden. Als ik hoor dat de Commissie de bijdrage van de EU tot veiligheid en stabiliteit op het internationaal toneel te vergroten, vraag ik me af: waar halen we het geld vandaan? Hoe gaan we deze vrome wens in de praktijk omzetten? Als we doorgaan op deze weg zal de Commissie ons, net als ieder jaar, in een onmogelijke positie brengen, waarin wij moeten kiezen welk deel van de wereld wordt opgeofferd.
De burgers zijn onze vierde prioriteit. De Commissie vertelt ons dat de burgers in 2009 op de eerste plaats moeten komen. Dat wordt hoog tijd omdat ons politieke project niet zo ver van de burgers verwijderd mag blijven. Daarom moeten we onze voorlichting en communicatie over de hele linie verbeteren, maar waar is het geld hiervoor? Eén ding is duidelijk: het ontbreekt aan begrotingsmiddelen! De beschikbare marges zijn reeds benut, en in de Begrotingscommissie hebben wij geen idee hoe deze prioriteiten gefinancierd gaan worden. Wij willen niet de oude prioriteiten opofferen om de nieuwe ten uitvoer te kunnen leggen. Hoe gaan we dat aanpakken? Europa moet dringend uit het budgettaire en bestuurlijke slop worden getrokken. De politieke wereld verandert snel, en in Europa komen we weliswaar op ideeën, maar hebben we nooit de benodigde middelen ter beschikking gesteld om ze in de praktijk uit te voeren op een manier die aan de politieke verwachtingen van het Parlement, maar ook die van de burgers, voldoet.
Adina-Ioana Vălean (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, aan het eind van dit jaar hebben twee verslagen van de Commissie over de vrijheid van verkeer: één over het vrij verkeer van werknemers – en ik ga ervan uit dat de Commissie de lidstaten waarschijnlijk zal adviseren de overgangsregelingen voor werknemers uit de nieuwe lidstaten af te schaffen – en één over de tenuitvoerlegging van de richtlijn betreffende het vrij verkeer van burgers, en het kan zijn dat een aantal lidstaten in dit verband voor het Europees Hof van Justitie wordt gedaagd .
Alle angsten die ten grondslag lagen aan de overgangsregelingen die met de uitbreiding van 2004 werden ingesteld, beginnen nu te vervliegen. Er zijn op het vlak van economische veiligheid en demografische ontwikkeling geen redenen meer om de arbeidsbeperkingen nog eens vijf jaar te handhaven. Integendeel, we hebben een vrije Europese arbeidsmarkt nodig om Europa als model, als partner en als wereldleider te kunnen presenteren. Inmiddels zijn we bezig de toegang van burgers uit derde landen tot onze arbeidsmarkt te reguleren. Dat is redelijk en wordt van veel kanten toegejuicht. Maar laten we eerst de dingen in onze eigen achtertuin oplossen. Laten we een samenhangend en gemeenschappelijk beleid inzake het vrij verkeer van werknemers in de Unie voeren.
Als we de fundamentele vrijheden van de Verdragen willen eerbiedigen en serieus willen proberen de agenda van Lissabon te verwezenlijken, is het tijd dat we ophouden met puur verbale acties en dat wij echt aan het werk gaan.
Ik zou hier ten slotte aan willen toevoegen dat de Commissie van meet af aan het groene licht heeft gekregen om de grondrechten van de burgers aan de orde te stellen, en ik had gehoopt om in dezen in het plan voor het komende jaar iets heel specifieks te vinden.
Jan Tadeusz Masiel (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, 2009 is een jaar van grote vooruitzichten voor Europa, vooruitzichten die worden geboden door het Verdrag van Lissabon. Het is tevens een jaar van hoop op meer eendracht in Europa vanwege de nieuwe verkiezingen voor het Europees Parlement.
Zoals de heer Barroso heeft opgemerkt vieren we volgend jaar het 20-jarig jubileum van de val van de Berlijnse muur. Ik zou deze gelegenheid willen benutten om u eraan te herinneren dat de muur in Warschau is gevallen. Het is ook het 5-jarig jubileum van de toetreding van de voormalige communistische staten tot de Europese Unie. Deze toetreding is niet altijd even soepel verlopen: voor de Poolse boeren gelden nog steeds niet dezelfde mededingingsvoorwaarden als voor boeren in de oude Unie.
Desondanks geloof ik dat in 2009 de verschillen tussen onze landen zullen verdwijnen, ten minste in psychologisch opzicht, en dat het gemeenschapsgevoel en de invloed van de Europese Unie in dat jaar zullen toenemen.
Jens-Peter Bonde (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn spreekbeurt gebruiken om te pleiten voor een hervorming van de manier waarop wij de jaarlijkse programma’s behandelen. Tot nog toe hadden de gekozen leden van de nationale parlementen en het Europees Parlement hierover geen medezeggenschap. Het jaarlijkse programma wordt door de niet-gekozenen in de Commissie ontwikkeld en aangenomen. De lidstaten coördineren hun prioriteiten via de de werkprogramma’s van de wisselende voorzitterschappen. Beide programma’s worden besproken, maar niets wordt door ons gewijzigd. Bij deze zeer belangrijke vaststelling van de agenda worden de kiezers niet door ons vertegenwoordigd.
In plaats daarvan zouden we erop moeten staan dat voor het volgende jaar één enkel werkprogramma voor alle instellingen wordt opgesteld. De Commissie zou een gedetailleerd voorstel kunnen indienen met in de bijlage alle voorstellen voor wetgeving die zij van plan is voor te stellen, inclusief de beoogde rechtsgrondslag daarvan. Vervolgens dienen de nationale parlementen zich in een eerste lezing in hun gespecialiseerde commissies over dit voorstel te buigen, vervolgens in hun commissies Europese zaken en ten slotte in hun plenaire vergaderingen.
De nationale parlementen zouden in de COSAC bijeen moeten komen om het werkprogramma formeel goed te keuren. Het Parlement dient het vervolgens eveneens te behandelen. Dan zou de Europese Unie van onderaf, en niet van bovenaf worden geregeerd. De Unie zou door gekozen vertegenwoordigers van onze volkeren worden geleid, en niet meer achter gesloten deuren worden geregeerd door ambtenaren en lobbyisten.
Nadat het programma is goedgekeurd zouden de nationale parlementen met de behandeling van de concrete voorstellen voor ‘subsidiariteit en evenredigheid’ kunnen beginnen en over de rechtsgrondslag kunnen beslissen. Daarna zouden de voorstellen verder kunnen worden behandeld door de Europese instellingen en zou de wetgeving kunnen worden aangenomen – zowel door de Raad, met een meerderheid van 75 procent van de lidstaten, en in het Europees Parlement, met gewone meerderheid van stemmen. In dat geval zou Europa een democratie zijn, in plaats van de mengeling van ideeën van Machiavelli en Mussolini waarop de Unie thans is gebaseerd.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de voornaamste maatregelen die voor 2009 zijn gepland wat betreft groei en banen in het kader van de Lissabon-strategie, verdienen voor het grootste gedeelte ondersteuning. Er zijn zeker ook punten onder de rubriek “Interne markt en mededinging” waar ik voor ben. Ook onder de rubriek “Een duurzaam Europa” is een aantal waardevolle punten te vinden.
Helaas moet het hele gemeenschappelijke visumbeleid worden verworpen aangezien het naar mijn mening niet alleen antinationaal is, maar volledig buiten de bevoegdheid van dit Parlement en onze eigenlijke doelstellingen valt. Tevens ben ik volledig gekant tegen een uitbreiding met Kroatië en Turkije, evenals tegen het deel waarin sprake is van Kosovo; in dit verband heb ik reeds gelegenheid gehad om de schending van het internationaal recht te kritiseren die heeft plaatsgevonden toen de onafhankelijkheid van Kosovo, dat zich heeft losgemaakt van een soevereine staat, werd erkend. Daarom zal ik tegen de beleidsstrategie stemmen.
László Surján (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, wij hebben de beleidsstrategie van de Commissie toegejuicht in de hoop dat zij ook in de praktijk zal worden omgezet. Er is echter één mogelijk obstakel: beperkingen op het fiscale vlak. Hierdoor kan het moeilijk worden om nieuwe dingen te ondernemen. De bereidheid van de lidstaten om bij te dragen is onder de 1 procent gezakt, met het gevolg dat de financiering van nieuwe ideeën vrijwel uitsluitend uit een herverdeling van de beschikbare middelen moet komen. Laten we echter eerst zorgvuldig naar de lopende programma’s kijken. Laten we onderzoeken waar wij meer waar voor ons geld krijgen, en waar minder. We mogen niet toelaten dat lobbygroeperingen hierover beslissen.
Als onderdeel van de hervorming van het Parlement ontstaat er een nieuwe vorm van samenwerking tussen de gespecialiseerde commissies en de Begrotingscommissie. Een aspect hiervan is dat de beweegredenen en het nut van bestedingen aan individuele programma’s gedetailleerder dan tot dusver kunnen worden geanalyseerd. Hoewel dit een moeilijk besluit kan worden, is het beter om sommige programma’s te beëindigen of ze helemaal niet op te starten dan er te weinig middelen voor uit te trekken. Te krappe investeringen zijn pure geldverspilling. De Commissie, de Raad en het Parlement dienen gezamenlijk te handelen om ervoor te zorgen dat alleen programma’s worden uitgevoerd die op adequate wijze kunnen worden gefinancierd en echte resultaten opleveren. Het Parlement bekijkt de beleidsstrategie van dit jaar met de bereidwilligheid om in die zin op geconcerteerde manier te werk te gaan. Dank u voor uw aandacht.
Véronique De Keyser (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in de mededeling van de Commissie staat veel over het extern beleid, maar toch zou ik meer willen weten. Rubriek 4 is natuurlijk ondergefinancierd. Helaas zullen we inderdaad meer moeten betalen voor Palestina en Kosovo. Maar dat is een constatering, geen strategie.
Ik had bijvoorbeeld graag willen weten welke politieke voorwaarden nodig zijn opdat hulp doeltreffend is; niet alleen zichtbaar, maar doeltreffend? Hoe kunnen we gebruik maken van de financiële instrumenten om van Europa een ‘zachte macht’ te maken, waaraan men niet voorbij kan? Een macht die een democratisch model uitdraagt, en die niet alleen een melkkoe is? Hoe gaan we het beginsel van conditionaliteit toepassen?
De Commissie gaat op geen van deze vragen in. Een voorbeeld, en lang niet het enige, is dat wij nooit tevoren zoveel geld hebben betaald aan Palestina, maar de bevolking van Gaza is sinds 1967 nog nooit zo arm geweest, terwijl het geweld blijft escaleren in het Midden-Oosten, waar we steeds maar weer opbouwen wat kapotgemaakt wordt.
Welke les kunnen we daaruit trekken? Zolang er geen sprake is van een perfecte samenhang tussen het Europese externe beleid en de bijbehorende financiële instrumenten, waarbij deze in dienst van het beleid staan, en niet andersom, zal Europa nooit de mondiale speler worden die het wil zijn, en in dit opzicht vind ik dat de Commissie in haar mededeling buitengewoon weinig ambitie aan de dag legt.
Ingeborg Gräßle (PPE-DE) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik ga ervan uit dat het vandaag de laatste keer is dat we het debat over de jaarlijkse beleidsstrategie in deze vorm voeren, omdat we met het Verdrag van Lissabon een ander model krijgen. Ten minste is dit in dit Huis zo gepland, en ik verheug mij reeds op dit nieuwe model omdat het ons in de gelegenheid stelt de dames en heren van de Raad bij dit zeer belangrijke debat te betrekken.
Staat u mij derhalve toe voor de laatste keer uit het oogpunt van de begrotingscontrole een aantal aanmerkingen te maken of, om in het straatje van de heer Nassauer te blijven, een paar aanvullende suggesties te doen. Wij voeren momenteel uitvoerige discussies met de Commissie over de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap, en de Commissie heeft in dit verband substantiële inspanningen aangekondigd. Wij zouden graag hebben gezien dat deze substantiële inspanningen – waarvoor wij dankbaar zijn en die ook nodig zijn – eveneens in het jaarlijkse programma waren voorgekomen. De werkzaamheden die u belooft hebt te zullen uitvoeren, waren dit ook waard geweest.
We hebben nieuwe methoden nodig om onrechtmatig uitbetaalde gelden terug te vorderen, en er is ook een sterkere samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten nodig. Dit alles vormt een indrukwekkend programma voor de Commissie van de heer Barroso. Daarom zouden wij hebben geadviseerd om dit ook in het jaarlijkse programma van de Commissie op te nemen. De beloofde werkzaamheden zijn dit ook waard, en het zou ons de zekerheid geven dat u die werkzaamheden ook echt zo belangrijk vindt als u nu doet voorkomen.
Alain Hutchinson (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de voorzitter van de Commissie, geachte commissaris, wat betreft de rol van de Europese Unie in de wereld deelt de Sociaal-democratische Fractie de wens van de Commissie om het in 2006 begonnen werk voort te zetten om de manier van samenwerken van de Unie doeltreffender te maken. Ik herinner er in dit verband aan dat er aan verschillende fronten nog gewerkt moet worden, of het nu aan de definitie van ontwikkeling op zichzelf is, aan de samenhang tussen de verschillende beleidsgebieden van de EU, aan de coördinatie tussen donoren of aan de complementariteit van de verschillende maatregelen.
Wat betreft de economische partnerschapsovereenkomsten zou ik u eraan willen herinneren dat wij als Europese sociaal-democraten het van essentieel belang achten om dergelijke overeenkomsten vooral vanuit het oogpunt van ontwikkeling te beoordelen, met andere woorden: vanuit de vraag of zij ertoe bijdragen de het leven van de bevolking in de ACS-landen significant te verbeteren. Het is essentieel dat de strategie van de Commissie voor 2009 hierin heel duidelijk is. Op het moment schijnt dit echter nog niet helemaal het geval te zijn.
Bovendien weten we allemaal dat er aanvullende middelen nodig zullen zijn voor de financiering van de begeleidende maatregelen ter compensatie van het aankondigde negatieve effect van de economische partnerschapsovereenkomsten op de armste landen van de wereld.
Wij betreuren eveneens dat het document van de Commissie geen specifieke voorstellen bevat voor de tenuitvoerlegging van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen vóór 2015. Ligt dit aan de ontbrekende ambities op dit gebied of aan het feit dat de koers van het Europese ontwikkelingsbeleid in 2009 radicaal zal worden gewijzigd?
In de bijlage verwijst de mededeling van de Commissie ook naar de tenuitvoerlegging van het eerste actieplan van de gezamenlijke strategie Afrika/EU. Wij zijn hiermee zeer ingenomen en zouden zeer graag zien dat de Commissie werkelijk alles doet wat zij kan, zodat de eerste acties in het kader van de nieuwe strategie voldoen aan de gerechtvaardigde verwachtingen van de miljoenen Afrikaanse mannen en vrouwen op wie deze strategie is gericht.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Als coördinator van de EVP voor het regionaal beleid heb ik voor 2009 hoge verwachtingen en waarom? Omdat we nu sinds 2007 in de uitvoering zitten van die nieuwe programma's in alle regio's, in alle staten. Wat blijkt dan? In de eerste plaats blijkt dat er sprake is van nieuwe cohesie, dat de gelden méér dan voorheen worden besteed in regio's en steden, aan de Lissabon-strategie, aan groei en werkgelegenheid. Voorts blijkt dat we méér presteren op het terrein van innovatie, terwijl ook de investeringen in research en innovatie meer dan verdubbeld zijn.
Vorige week in Ljubljana hebben twee commissarissen, mevrouw Hübner en de heer Potočnik daar eigenlijk erg goede cijfers over bekendgemaakt; er is dus eigenlijk sprake van een stille revolutie in de besteding van die gelden, en wij moeten daaraan ruchtbaarheid geven. Daar ligt een kans om veel beter te communiceren. Beter te communiceren naar de burgers toe in 2009, ook het verkiezingsjaar, en dat kan in de vorm van die duizenden projecten die op de diverse terreinen van economie, ecologie ten uitvoer worden gelegd. Het zou een gemiste kans zijn als de Unie juist dat regionale beleid, dat nieuwe cohesiebeleid, niet als speerpunt zou kiezen bij de communicatie naar de burger toe.
Göran Färm (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, als Zweeds lid dat afkomstig is uit de vakbeweging, zou ik allereerst willen onderschrijven wat Hannes Swoboda heeft gezegd: als we willen voorkomen dat kritiek op het arrest Laval nadelig uitpakt voor het Verdrag, moet de Commissie duidelijk maken dat de vrije dienstenmarkt geen bedreiging vormt voor het recht van de vakbeweging om maatregelen te treffen tegen sociale dumping. Ik wil hier even op wijzen, aangezien het in dit verband van belang is.
Waar het gaat om de beleidsstrategie voor 2009 is het duidelijk dat we het nu serieus over de tussentijdse herziening van de langetermijnbegroting moeten gaan hebben. Op sommige gebieden kunnen we mijns inziens echter niet langer wachten; we moeten nú, in de begroting 2009, een begin maken met de wijziging van de prioriteiten.
Ik denk met name aan twee gebieden. Ten eerste het klimaat. Als rapporteur voor de begroting van de Commissie industrie, onderzoek en energie ben ik van mening dat het niet volstaat om te erkennen dat het klimaat een politieke prioriteit vormt. De erkenning van dit feit moet gevolgen hebben voor de budgettaire prioriteiten. We moeten laten zien dat we werkelijk bereid zijn om concrete Europese bijdragen te leveren, ook al kosten deze geld. Hiervoor kan het nodig zijn op concrete situaties te reageren op het gebied van moderne energie- en milieutechnologie. Hiervoor kan het ook nodig zijn het gebruik van de structuurfondsen of het zevende kaderprogramma te wijzigen, maar er moet nog een heleboel gebeuren.
Het tweede gebied dat ik zou willen noemen, is de westelijke Balkan, met name Kosovo. Tegen de achtergrond van de nieuwe situatie moeten we gewoon een langetermijnstrategie voor onze werkzaamheden op de westelijke Balkan ontwikkelen. Het is geen goed idee om een star begrotingsmodel te hanteren dat juist op de gebieden waar de grootste behoeften bestaan, in de krapste budgettaire marges voorziet.
Lutz Goepel (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is van plan om in 2009 de gezondheidscontrole in de landbouwsector met succes in te voeren. Als rapporteur van het initiatiefverslag ga ik ervan uit dat de Commissie na de stemming morgen een veel betere indruk van het standpunt van het Parlement over deze kwestie zal hebben, en ik verwacht dat dit standpunt in aanmerking zal worden genomen in het wetgevingsvoorstel dat wij in mei verwachten.
Ik ben verheugd over het feit dat de Commissie zich er speciaal voor inzet om kwaliteit in de landbouwproductie te bevorderen, met name met haar bevestiging, het zogenoemde groenboek voor 2009. Wij zijn van mening dat de meerwaarde die door hoge kwaliteitsnormen wordt verkregen, een steeds belangrijker punt voor onze boeren zal worden, ook gezien de door importen toenemende concurrentie.
Ik heb tevens kennis genomen van het feit dat de Commissie nieuwe voorstellen zal indienen op het gebied van voedselveiligheid en het welzijn en de gezondheid van dieren, naast beter toezicht en betere regelgeving. Ik verzoek de Commissie om hierbij redelijk te werk te gaan. Het kan niet dat onze boeren met nog meer regelgeving worden geconfronteerd, maar dat aan de andere kant importen uit derde landen niet aan deze regelgeving worden onderworpen.
Mijnheer de Voorzitter, de Commissie is van plan in 2009 een groot aantal voorstellen in te dienen om de administratieve druk te verlichten, zonder dat met deze voorstellen zal worden geraakt aan de beleidsdoelstellingen of de ambities die met de bestaande regelgeving worden nagestreefd. Ik hoop ten zeerste dat dit voor onze boeren geldt, met name wat betreft de cross compliance-regels.
Volgens mij ontbreekt er in de jaarlijkse beleidsstrategie een belangrijk onderwerp, namelijk de voedselvoorziening. De Commissie gebruikt dat woord weliswaar vaak, maar onze burgers moeten een duidelijke toezegging krijgen met betrekking tot de vraag hoe zij in de toekomst in hun voedselbehoeften kunnen voorzien.
Carmen Fraga Estévez (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, als coördinator van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten voor de Commissie visserij zou ik de volgende opmerkingen willen maken over het gemeenschappelijk visserijbeleid.
Ten eerste, wat betreft de belangrijkste maatregelen voor 2009 en de onder punt 2 van de bijlage over duurzame ontwikkeling genoemde maatregelen, zien we dat het visserijbeleid wordt opgenomen in het geïntegreerd maritiem beleid, iets waar onze fractie niet mee instemt. Weliswaar maken sommige aspecten van het gemeenschappelijk visserijbeleid inderdaad deel uit van het maritiem beleid, maar dat geldt bijvoorbeeld ook voor het vervoersbeleid, en dat wordt niet zomaar gekaapt of onder deze rubriek geplaatst.
Ten tweede, wat betreft de wijzigingen in de toewijzing van financiële middelen en met name wat betreft rubriek 2: “Behoud en beheer van de natuurlijke hulpbronnen”, zijn wij het er niet mee eens dat de 6 miljoen euro die nodig zijn om de voorbereidende werkzaamheden voor het maritiem beleid te financieren, uit de toch al krappe begroting voor het gemeenschappelijk visserijbeleid worden gehaald, vooral gezien het feit dat het op dit tijdstip van het begrotingsjaar niet kan worden gezegd hoe groot het bedrag aan niet-bestede begrotingsmiddelen is dat beschikbaar zou kunnen worden gesteld voor andere doeleinden.
John Bowis (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de Commissie voor de verandering twee beloften willen doen van de kant van het Parlement. De ene is dat we met de Commissie zullen samenwerken aan het pakket inzake klimaatverandering, om zo snel mogelijk een doeltreffend en uitvoerbaar pakket in te voeren. De tweede is dat we eraan zullen werken om zo snel mogelijk een nieuwe commissaris voor Gezondheid te installeren, en bij deze gelegenheid zou ik de vicevoorzitter willen verzoeken de heer Kyprianou onze beste wensen te doen toekomen en hem te bedanken voor de prestaties die hij in zijn functie van commissaris heeft geleverd.
Ten derde zou ik willen opmerken dat het thema gezondheid in het document van de Commissie slechts heel summier wordt behandeld. Weliswaar is er sprake van medische hulpmiddelen en andere maatregelen, maar ik zou graag de andere maatregelen willen zien, onder meer wat betreft de toezeggingen inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg, want als dit niet spoedig wordt ingevoerd, zullen de rechtbanken het beleid op dit gebied voor ons gaan bepalen, terwijl dat onze taak als politici is. Zorgt u er dus alstublieft voor dat dit er snel doorkomt, net als het voorstel over geestelijke gezondheid dat er, zoals ik weet, gelukkig zit aan te komen.
Maria Martens (PPE-DE). – (NL) Ik spreek hier als coördinator van de EVP-ED-Fractie voor de Commissie ontwikkelingssamenwerking. Ik wil de Commissie complimenteren met het feit dat zij in haar activiteiten de algemene strategische doelstellingen, zoals welvaart, solidariteit, veiligheid, blijvend centraal wil stellen. Ik betreur echter dat er weinig aandacht is voor ontwikkelingssamenwerking en armoedebestrijding. Dit is immers óók van groot belang voor een sterk en welvarend Europa.
In 2007 hebben wij voor het eerst in de geschiedenis een gezamenlijke EU-Afrikastrategie vastgesteld, een mijlpaal. De uitvoering van de acht thematische partnerschappen is echter nog niet van de grond gekomen. Wij zien de concrete vooruitgang op dit punt graag tegemoet.
Tot slot moet mij nog een ding van het hart. Steeds vaker mengen eurocommissarissen zich in nationale politieke campagnes. Dit begon al bij de eurocommissaris voor ontwikkelingssamenwerking. Ik ben ongerust over het leiderschapsvacuüm dat daardoor ontstaat op cruciale Europese beleidsterreinen. Mijn vraag aan de Commissie is of deze bereid is regels op te stellen, zodat na de verkiezingen het ambt van eurocommissaris wordt uitgeoefend zonder onderbreking voor nationale verkiezingscampagnes.
Jacek Saryusz-Wolski (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter! Ik zou uw aandacht willen vestigen op het feit dat het document over de jaarlijkse beleidsstrategie geheel en al zwijgt over één van de meest cruciale kwesties voor de toekomst van Europa: het extern beleid op het gebied van energieveiligheid. Ons Huis heeft met overweldigende meerderheid een verslag aangenomen waarin de dringende noodzaak wordt erkend van een extern energieveiligheidsbeleid. Sindsdien is de situatie verslechterd en is onze afhankelijkheid nog groter geworden, terwijl we geen vooruitgang hebben geboekt met tegenmaatregelen. Zo is bijvoorbeeld het Nabucco-project – het vlaggenschip van de EU op het gebied van diversificatie, dat in 2007 door de Europese Raad werd aangewezen als een project dat van doorslaggevend belang is voor Europa – volgens sommigen ernstig bedreigd, zo niet op sterven na dood.
Europa heeft nu onmiddellijk een gemeenschappelijk energieveiligheidsbeleid nodig. Dit dient tot uitdrukking te komen in de beleidsstrategie van de Commissie voor 2009. Dit is echter tot mijn grote spijt niet het geval. De strategie mag niet compleet kortzichtig zijn.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de voorzitter, dames en heren! De prioriteiten voor 2009: prioriteiten zijn alleen geloofwaardig als we kunnen laten zien dat we in het verleden op een serieuze, doeltreffende en voor de burger begrijpelijke manier met prioriteiten zijn omgegaan. Ik zou u derhalve willen verzoeken om, ook al is 2009 een verkiezingsjaar, een balans op te maken en te onderzoeken in hoeverre en hoe prioriteiten van de afgelopen jaren concreet zijn omgezet en om de burgers te betrekken bij de ontwikkeling van een communicatiestrategie op dit gebied.
Ten tweede is de vermindering van de bureaucratie een blijvende prioriteit die voor vertrouwen zorgt bij de burgers, en ook bij kleine en middelgrote ondernemingen. Ik mis de MKB-regeling (de “European Small Business Act”). Schept u alstublieft vertrouwen, zodat de opkomst bij de verkiezingen voor het EP in 2009 kan worden verhoogd! Ook dat moet een prioriteit zijn!
(Applaus)
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd over deze verklaring, maar ik wil met name de aandacht willen vestigen – en antwoorden willen krijgen – op bladzijde 18 en een van de belangrijkste maatregelen onder het kopje “Wereldwijd”: “In voorkomend geval, uitvoering van de ontwikkelingsovereenkomst van Doha.”
Ik vrees dat men staat te trappelen om een deal te sluiten en dat daarbij alleen de landbouwsector veren moet laten, terwijl Europa geen vooruitgang boekt in termen van Markttoegang voor niet-landbouwproducten of diensten. Ik zou hier graag meer over willen weten omdat ik het gevoel heb dat we hier niet over worden geïnformeerd. Kiezers in mijn kieskring hebben het hele weekend bij me aangeklopt en hun bezorgdheid geuit over de vermindering van de invoerrechten voor rundvlees en zuivelproducten met 70 procent, die een zware klap zal betekenen voor de landbouw en waardoor het gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat ons in dit Huis na aan het hart ligt, te grabbel zal worden gegooid.
Deze kwestie is onderdeel van de discussie over het Verdrag van Lissabon in Ierland. Ik zou wensen dat dit niet zo was, en ik zou willen dat de vicevoorzitter van de Commissie een krachtig standpunt inneemt om mijn kiezers ervan te verzekeren dat ze niet in de steek worden gelaten.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, alles wijst erop dat 2009 een jaar vol kansen gaat worden. Het is zeer positief dat de gevonden uitweg uit de institutionele impasse ons de kans biedt om onze energie op andere vraagstukken te richten en ons op het beleid te concentreren.
Reeds sinds een aantal jaren voeren we discussies over de globalisering, de klimaatverandering, de ontoereikende veiligheid aan onze buitengrenzen en de instabiliteit in de buurlanden. Sedert decennia denken we na over de uitdaging door opkomende nieuwe economieën en over de nieuwe rol van Afrika in de wereld. Het is belangrijk om over grote uitdagingen en adequate antwoorden daarop te theoretiseren, maar Europa kan niet alleen maar – zij het op interactieve wijze – gadeslaan hoe de veranderingen zich voltrekken. Europa moet een actieve rol spelen, een drijvende kracht voor hervormingen zijn en een katalysator voor ontwikkeling.
Tot de verschillende beleidsprioriteiten die de Europese Commissie heeft aangegeven, behoort ook communicatie. Er is geen beter communicatiebeleid denkbaar dan de bevestiging van de bereikte resultaten. Het belang en de relevantie van Europa voor zijn burgers moet worden waargenomen, gevoeld en erkend. Op die manier kan het vertrouwen van de burgers worden gewonnen en kunnen wij de burgers geven wat zij van ons verwachten.
Katalin Lévai (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de aandacht willen vestigen op twee punten. Het eerste heeft te maken met de versterking van nieuwe samenwerkingsvormen. Aan de ene kant moeten we de samenwerking tussen de lidstaten en de Europese Unie versterken, en aan de andere kant de samenwerking tussen het Parlement, de Raad en de Commissie, en in dit verband dienen wij positieve voorbeelden te geven waarmee reële resultaten worden bereikt.
Het andere belangrijke punt in deze context is voor de Europese sociaal-democraten altijd een kwestie van centraal belang, namelijk de kwestie van een sociaal Europa, dat wil zeggen het waarborgen van welvaart, solidariteit en sociale zekerheid, wat wij veelal kortweg als ‘sociaal Europa’ aanduiden, en de verwezenlijking op zo kort mogelijke termijn van de doelstellingen van Lissabon. In dit verband zou ik willen wijzen op het feit dat in dit programma erg weinig aandacht wordt besteed aan de situatie van vrouwen, hoewel in de meeste lidstaten juist de sociale zekerheid van vrouwen in het gedrang is en er steeds vaker sprake is van onzekere arbeidsverhoudingen.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ik zou een bijdrage aan deze discussie willen leveren door erop te wijzen dat op alle beleidsgebieden een duidelijk gedefinieerde plaats moet worden ingeruimd voor kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat vormen van de stabiele werkgelegenheidssituatie in Europa. Er moet nog veel worden ondernomen, met name in de parlementen van de nieuwe lidstaten, waar het concept van flexizekerheid -- een flexibele arbeidsmarkt – nog in de praktijk moet worden gebracht opdat de ondernemingen beter op nieuwe uitdagingen kunnen reageren en meer banen kunnen aanbieden.
Bovendien zouden wij er ons sterk voor moeten maken om op de kleintjes te letten, maar waar het om individuele richtlijnen en verordeningen gaat, ontbreekt een analyse van de Commissie met betrekking tot de impact daarvan op kleine ondernemingen. Aan de andere kant krijgen we vaak effectbeoordelingsstudies die door multinationals zijn opgesteld. Ik ben verheugd over de voorgestelde MKB-regeling, en ik reken erop dat we niet blijven steken in ideeën, zodat we de Europese burgers bij de Europese verkiezingen kunnen zeggen dat we onze doelstelling hebben bereikt om de economische ruimte effectiever en stabieler te maken.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) In 2009 zal zowel de samenstelling van het Parlement als die van de Commissie veranderen, en toch zal de continuïteit van onze werkzaamheden worden gewaarborgd. Ik zou het belang van het gemeenschappelijk energiebeleid willen benadrukken. Sinds 2006 discussiëren we over een gemeenschappelijk Europees energiebeleid, en het Parlement heeft de dimensie van het externe energiebeleid inmiddels omlijnd.
Dit beleid is momenteel van groot belang met het oog op onze inspanningen om gas uit verschillende bronnen te produceren, en aangezien het een centraal onderwerp is van verschillende debatten, bijvoorbeeld over nieuwe energiebronnen, de poolgebieden enz., zal dit beleid ook in de toekomst van belang zijn. De Europese Unie mag voor de verandering niet de laatste zijn die nieuwe energiebronnen ontdekt en toepast.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle leden bedanken voor hun bijdrage aan het debat. Ik denk dat het, samen met de resolutie die u zal aannemen, en de dialoog tussen de commissies en de bevoegde commissarissen, een goede politieke input vormt voor het werkprogramma voor volgend jaar. Hier heb ik altijd voor gepleit: een meer politieke benadering van de jaarlijkse beleidsstrategie.
Ik wil graag op een aantal punten reageren die hier zijn aangekaart en die mij zeer belangrijk lijken.
Ten eerste, wat betreft het Verdrag van Lissabon: zoals u weet staat de Commissie volledig achter dit nieuwe Verdrag; we zetten ons volledig in voor de tenuitvoerlegging ervan en wachten de implementatie begin volgend jaar niet af, maar bereiden ons daar nu al op voor. Wij richten onze aandacht bijvoorbeeld op het burgerinitiatief dat reeds door verschillende sprekers is genoemd, op de tenuitvoerlegging van de nieuwe bepalingen inzake de samenwerking met de nationale parlementen, op de toetreding tot het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens alsmede op de dienst extern optreden, om slechts enkele dingen te noemen die een goede voorbereiding vergen. Dit is waar wij aan moeten werken. Ik hoop dat er geen twijfels bestaan over onze inzet voor het Verdrag van Lissabon.
Wij ontplooien tevens – en dit is van groot belang – communicatie- en voorlichtingsactiviteiten met betrekking tot het Verdrag omdat wij, ongeacht de wijze waarop het wordt geratificeerd, de democratische plicht hebben ons met de burgers bezig te houden door hen te informeren, naar hen te luisteren en ook door uit te leggen wat we aan het doen zijn en wat het nieuwe Verdrag betekent.
Ik ben van mening dat dit een zeer belangrijk debat is voor de politieke agenda en het evenwicht tussen de sociale en de economische agenda, twee aspecten die reeds door verschillende sprekers zijn genoemd, en dit zijn precies de vraagstukken waar we het in de dialoog met de commissies over moeten gaan hebben. Het is duidelijk dat de verschillende kanten van dit Huis de accenten anders leggen en verschillende prioriteiten hebben. Hiervoor zal een oplossing moeten worden gevonden in de resolutie, waarnaar wij reeds uitzien; de resultaten zullen in de herfst hun neerslag vinden in het wetgevings- en werkprogramma. Vandaar dat ik denk dat wij veel aandacht dienen te besteden aan dit politieke debat.
Ik wil ook graag reageren op een vraag van de heer Bonde. Ik vrees dat ik niet begrijp waar hij het over heeft, aangezien wij onze documenten en voorstellen al een hele tijd naar de nationale parlementen sturen. Dit is een goede praktijk die door de nationale parlementen zeer wordt gewaardeerd. We hebben er veel van geleerd, en het heeft op nationaal niveau gezorgd voor meer inzicht in het reilen en zeilen in de Europese instellingen op Europees niveau. Dit is eveneens een goede oefening voor de nieuwe procedures van het nieuwe Verdrag. Maar bovendien zijn we met de nationale parlementen een dialoog begonnen over de jaarlijkse beleidsstrategie en over ons werkprogramma, en ons is gevraagd om de parlementen te bezoeken en uitleg te geven en vragen te beantwoorden die de nationale parlementariërs hadden over onze plannen en ons werkprogramma. Ik geloof dat we hier veel mee zijn opgeschoten: we hebben er veel van geleerd, en de nationale parlementen zij in de gelegenheid gesteld om beter te bevatten en uit te leggen wat er op Europees niveau gebeurt. Ik hoop daarom dat wij allen iets van deze ervaring opsteken. Onze dialoog met de nationale parlementen is geen lobbyisme; het gaat erom de Europese agenda gestalte te geven. Dit betekent meer democratie, dunkt mij.
Tot slot, wat betreft de financiering: u zult deze discussie apart moeten voeren, want dit is een deel van het probleem – we hebben reeds een financieel kader tot 2013, en we moeten allen de beperkingen van de financiële kaders onder ogen zien. Na 2009 krijgen we geen aanvullende personele middelen meer, dus drukken we u op het hart om ons niet te vragen een hoop nieuwe taken uit te voeren, omdat we niet het nodige personeel hebben om dat aan te kunnen. We moeten beseffen dat we dit debat over het financiële kader apart voeren.
Mevrouw Gräßle wil ik antwoorden dat de Commissie op het gebied van de structuurfondsen onlangs een zeer ambitieus plan heeft goedgekeurd om de deugdelijkheid van de desbetreffende bestedingen te waarborgen. Samen met de lidstaten, die zoals u weet het geld ter plekke uitgeven, is de Commissie voornemens alle noodzakelijke controles uit te voeren om ervoor te zorgen dat elke euro naar behoren wordt besteed. We zullen hiervan regelmatig verslag doen aan de Commissie begrotingscontrole. Wij zijn vast van plan onze uitgaven te controleren.
Ten slotte wil ik graag zeggen dat wij ons samen op de communicatieprioriteiten kunnen concentreren, omdat 2009 ook een belangrijk jaar zal zijn als het erom gaat een levendig debat te houden in de aanloop naar de verkiezingen. Zoals u weet liggen de communicatieprioriteiten voor 2009 bij het Verdrag van Lissabon. In de eerste rubriek van deze jaarlijkse beleidsstrategie wordt de MKB-regeling genoemd. Deze vormt een onderdeel van de strategie van Lissabon en is precies gericht op de punten die u heeft genoemd en die volgens mij zeer belangrijk zijn.
Wij zullen de resultaten van de strategie van Lissabon presenteren. We gaan de begroting hervormen, we gaan aandacht besteden aan groei en banen en aan energie en klimaatverandering. Onze communicatieprioriteiten zullen voor een groot deel op deze aspecten zijn gebaseerd, en we hopen op een levendig debat over dit Europese beleid.
Ten slotte wil ik uw aandacht vestigen op het voorstel voor een interinstitutioneel akkoord inzake communicatie. Wij hopen dat dit een beter kader zal bieden voor onze samenwerking op dit gebied, dus nogmaals dank voor dit debat. Wij komen nog met een follow-up hierover en over alle details die u heeft aangesproken, die mijns inziens meer thuishoren in de dialoog tussen de commissies en de commissarissen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming zal tijdens een latere vergaderperiode plaatsvinden.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Ik heb de jaarlijkse beleidsstrategie van de Commissie voor 2009 zeer zorgvuldig gelezen. Aangezien ik mij vooral voor problemen van kleine en middelgrote ondernemingen en de economische context van de integratie interesseer, neem ik de vrijheid om vooral in te gaan op een aantal belangrijke punten van de strategie.
We moeten vanuit een andere invalshoek naar het Europese MKB kijken. We moeten weer prioritair belang toekennen aan het MKB en het ontwikkelingspotentieel ontplooien dat deze sector toekomt. Het deed mij genoegen om in het bewuste document te lezen dat de Commissie prioriteit blijft geven aan de verwijdering van onnodige hinderpalen die de ontwikkeling van KMO’s belemmeren. Zij acht het tevens van belang om verder te werken aan het Europees Handvest voor kleine bedrijven, waarvan ik hoop dat ons ertoe zal aanzetten om in de eerste plaats na te denken wat deze kleine bedrijven ten goed zal komen, alvorens we ze proberen in de globale context in te passen.
Het is van groot belang om een innovatiestrategie te bevorderen en te steunen en voldoende aandacht te besteden aan de noodzaak van samenwerking tussen onderzoekscentra en bedrijven. Het deel van het document dat aan de prioritaire rol va de Europese burgers als consumenten is gewijd, is al even belangrijk. De manier waarop wij de burgers informeren en met hen communiceren, moet duidelijk worden verbeterd. Wanneer ik met kiezers spreek, merk ik dat het hun over het algemeen aan kennis ontbreekt over het functioneren van de Unie en de voordelen die de EU voor de burgers oplevert. Het is belangrijk om het publiek een duidelijk signaal te geven over de kwesties die hun na aan het hart liggen. De burgers, of zij nu consumenten, ondernemers of allebei zijn, moeten het gevoel krijgen dat de Europese Unie dicht bij de burgers staat, vriendelijk is en gemakkelijk te begrijpen.
8. Europees instituut voor innovatie en technologie (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is is de aanbeveling voor de tweede lezing van Reino Paasilinna, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, betreffende het Europees Instituut voor innovatie en technologie (15647/1/2007 - C6-0035/2008 – 2006/0197(COD) (A6-0041/2008).
Reino Paasilinna, rapporteur. − (FI) Mijnheer de Voorzitter, geachte commissarissen, dames en heren, ik wil u allen danken voor de uitstekende samenwerking. Bij ons werk is dat altijd van vitaal belang om tot een goed resultaat te kunnen komen.
Inmiddels is er bijna drie gediscussieerd over de de oprichting van een Instituut voor innovatie en technologie (EIT), en er is veel tijd verstreken omdat het oorspronkelijke voorstel van de Commissie op vele punten moest worden gewijzigd. De commissies van het Parlement, met name de Commissie industrie, onderzoek en energie, hebben het voorstel een nieuwe gezicht gegeven. Het Parlement en de Raad hebben grotere bevoegdheden gekregen, zonder dat evenwel de autonomie van het EIT in het gedrang is gekomen. De verkiezing van de raad van bestuur lijkt meer op het verkiezingssysteem dat wordt toegepast bij de Europese Onderzoeksraad, dat door de wetenschappelijke wereld wordt geprezen. Zoals een spreker zojuist heeft opgemerkt staat inmiddels ook vast dat kleine en middelgrote ondernemingen kunnen participeren in de werkzaamheden van het EIT en in het genot kunnen komen van de voordelen daarvan. In KMO’s zal de impact voor de werkgelegenheid het grootst zijn en juist deze bedrijven beschikken over de nodige flexibiliteit en efficiency voor een snelle innovatie.
Bovenal zijn de prioriteiten van het instituut gewijzigd. Het Instituut voor innovatie en technologie moet zich, zoals de naam al zegt, in de eerste plaats met innovatie gaan bezighouden. De twee andere elementen van de kennisdriehoek, onderwijs en onderzoek, zijn weliswaar belangrijk, maar innovatie vormt duidelijk de top van de driehoek; dit is het brandpunt en de belangrijkste doelstelling. We moeten in de toekomst in kwalitatief hoogstaand onderwijs en fundamenteel onderzoek investeren , maar zoals wij allen weten is innovatie de achilleshiel van Europa.
De Amerikanen dienen ruim een derde meer octrooiaanvragen in bij het Europees Octrooibureau dan de Europeanen zelf. We moeten meer kennisintensieve producten en diensten ontwikkelen.
Binnen 10 jaar heeft China het percentage van het BNP dat aan onderzoek en ontwikkeling wordt besteed, van rond nul opgeschroefd tot thans anderhalf procent. In meer dan 17 lidstaten van de EU ligt dit percentage lager dan in China. Het aandeel van investeringen in onderzoek en ontwikkeling in het BNP van de EU is nog steeds duidelijk lager dan dat van de andere economische wereldmachten.
Nog verontrustender is het feit dat het investeringspercentage hier in de afgelopen jaren niet is gestegen, maar is teruggelopen. Met betrekking tot risicokapitaal is de situatie al bijna even slecht. De strategie van Lissabon vergt een dynamische aanpak. Waarom hebben wij geen vertrouwen in onze eigen plannen? Hoewel het niveau van onderwijs en onderzoek hoog is, worden veel te weinig commerciële en functionele toepassingen ontwikkeld. Tenminste worden dergelijke toepassingen minder vaak in de praktijk omgezet dan in concurrerende landen. Ons octrooistelsel is bovendien ingewikkeld. Zou de braindrain niet een belangrijke aangelegenheid moeten zijn voor een Unie die ernaar streeft de toonaangevende kenniseconomie van de wereld te worden?
Het EIT zal deze problemen niet uit de wereld helpen, maar wel verlichten, door een goed voorbeeld te geven. Het voorziet het bedrijfsleven van een nieuw soort toegang tot samenwerking op het gebied van onderwijs en onderzoek. Het zal mogelijkheden scheppen voor de commerciële exploitatie van onderzoek en voor nauwere bilaterale betrekkingen zorgen. Het EIT wordt geen superuniversiteit die de beste onderzoekers inlijft; de amendementen van het Parlement garanderen dat. Na aanvankelijke problemen met de financiering is de situatie nu duidelijk. Eén van de kennis- en innovatiegemeenschappen die ik heb voorgesteld, zal zich op informatie- en communicatietechnologie concentreren. Hiervoor ontvangen wij reeds significante bedragen van het bedrijfsleven. De financiering is daarom niet het probleem. Onderzoek en experimenten alleen zijn niet genoeg: we moeten samenwerken, en daarvoor is het EIT opgericht.
Het compromis dat wij met de Commissie hebben bereikt is uitstekend, zodat wij kunnen zeggen dat wij ervoor zijn, en ik zou daarom iedereen willen verzoeken zijn steun tot uitdrukking te brengen bij de stemming die straks plaatsvindt. Ik dank u allen.
(Applaus)
Ján Figeľ, lid van de commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben echt blij – en dat is geen diplomatieke frase – om hier vandaag te kunnen spreken ter gelegenheid van deze mogelijkheid om een impuls te geven aan de innovatie in Europa. Het votum van het Parlement is van groot belang.
Zoals de heer Paasilinna heeft gezegd zijn we al een heel eind op weg, maar ik wil het Huis eraan herinneren dat velen sceptisch, terughoudend en besluiteloos waren ten aanzien van het voorstel om de innovatie een impuls te geven door de oprichting van het instituut. Ik ben dan ook blij dat we deze aanvankelijke standpunten hebben kunnen veranderen in een door de lidstaten, het Parlement, de instellingen en de partners gesteunde consensus voor het voorstel. Ik herinner aan de inspanningen van het Finse en daarna het Duitse en Portugese en nu het Sloveense voorzitterschap. In het bijzonder wil ik hier mijn dank uitspreken aan de rapporteur van het Parlement, de heer Paasilinna, die zeer behulpzaam is geweest en het project zeer heeft ondersteund, en aan de voorzitster van de Commissie industrie, onderzoek en energie, mevrouw Niebler, alsmede aan de heer Böge, de voorzitter van de Begrotingscommissie, en de rapporteur van de Commissie cultuur en onderwijs, mevrouw Hennicot-Schoepges. Zonder hun inspanningen en bijdragen zouden we niet zo ver zijn gekomen.
Dit is een gelegenheid om te laten zien dat Europa in staat is en zich ervoor inzet zijn innovatievermogen in de geglobaliseerde wereld te versterken. Technologische innovatie is de sleutel tot groei, banen en concurrentievermogen, die de basis vormen voor het welzijn van onze burgers. Wij stellen voor om de drie zijden van de kennisdriehoek – onderwijs, onderzoek en innovatie – volledig te integreren via de samenwerking tussen partners uit het bedrijfsleven, het onderzoek en de academische wereld. Zij zullen gaan samenwerken in zogenaamde kennis- en innovatiegemeenschappen.
Het is nu tijd om na alle voorbereidingen een begin te maken met de werkzaamheden van het Europees Instituut voor innovatie en technologie. Zoals u weet hebben wij reeds een aantal stappen genomen, en ik heb de commissie geïnformeerd dat we een procedure hebben gestart om de bestuursraad samen te stellen. Hiervoor is een onafhankelijk, uit vooraanstaande deskundigen bestaand comité van aanbeveling in het leven geroepen dat de criteria opstelt. Vervolgens zullen we proberen een groep van 18 personen samen te stellen die als bestuursraad zal fungeren. Het comité van aanbeveling doet zijn werk volledig onafhankelijk en autonoom. Dit is essentieel voor het welslagen van het EIT en de legitimiteit van de raad van bestuur.
Het Parlement en de Raad zullen volledig op de hoogte worden gehouden van de selectieprocedure en de uitkomst daarvan. De Commissie zal na de afronding van de eerste fase van de selectieprocedure een interimverslag en na de beëindiging van de complete procedure een definitief verslag opstellen. Het Parlement en de Raad hebben daarna een maand de tijd om kennis te nemen van de voorgestelde leden van de raad van bestuur van het EIT. Hun excellentie, hun algemeen erkende reputatie, hun totale onafhankelijkheid en hun vermogen om de belangen te behartigen van de sectoren die zij vertegenwoordigen – universiteiten, onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven – zijn essentiële onderdelen van de geloofwaardigheid van het instituut op korte en lange termijn.
Ik zou nog een aspect willen onderstrepen dat van het allergrootste belang is. Ik wil formeel verklaren dat de Europese Commissie vastbesloten is om de in de verordening verankerde beginselen van autonomie en onafhankelijkheid van het bestuur te eerbiedigen en dat zij geen enkele rol zal spelen bij de strategische besluitvorming van het EIT. Op deze basis zal de Commissie de raad van bestuur voor zover dit in de opstartfase nodig is en op diens verzoek administratief en financieel ondersteunen. In het begin is een zekere ondersteuning noodzakelijk.
Deze steun heeft ten doel de raad van bestuur in staat te stellen om de eerste kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s) binnen een termijn van 18 maanden op te zetten, en heeft geen enkele invloed op de strategische besluitvorming van het instituut. Het is in ons aller belang dat het EIT binnen de in de verordening beoogde termijn operationeel is. Ik zie werkelijk uit naar de succesvolle start van het EIT, en ik wil nogmaals mijn dank betuigen voor de inzet en de bijdrage van het Parlement.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Romana Jordan Cizelj, namens de PPE-DE-Fractie. – (SL) Er zijn reeds twee jaar verstreken sinds het idee om een Europees Instituut voor innovatie en technologie in het leven te roepen voor het eerst werd geopperd. Het bewustzijn voor het feit dat de sleutel tot een groter concurrentievermogen en meer innovatie gelegen is in een goed beheer van menselijke hulpbronnen, is echter veel ouder. Het EIT vormt een oplossing voor dit probleem op Europees niveau.
De basis daarvoor is reeds gelegd. Nu is het tijd om de overeengekomen maatregelen snel en doeltreffend uit te voeren. Ik wil de leden van het EP, de rapporteur en vooral mijn fractiegenoten bedanken voor het feit dat zij het mogelijk hebben gemaakt een akkoord te bereiken en, samen met de Commissie en de Raad, en goed voorstel voor te bereiden waarin de onze belangrijkste ideeën voor het merendeel zijn opgenomen.
Innovatie staat in het EIT centraal. Bovendien heeft ons initiatief ertoe geleid dat het instituut een symbool van excellentie en een duidelijk teken van Europese kwaliteit wordt. De netwerkstructuur van de onafhankelijke kennis- en innovatiegemeenschappen is een van de belangrijke resultaten van het voorstel. We hebben ook een goede oplossing weten te vinden voor het ingewikkelde en moeilijke probleem van de operationele organisatie van het instituut.
Het huidige voorstel biedt een oplossing in de vorm van een strategisch innovatieprogramma dat voor een optimaal evenwicht zorgt tussen de verantwoordelijkheid voor het beleid en de onafhankelijkheid van de deskundigen. Daarnaast zijn de bevoegdheden met betrekking tot de strategische planning voor de lange termijn duidelijk gedefinieerd.
Met de eerder genoemde financiële middelen komen we een heel eind. Het uitgangspunt is goed, maar de effectieve tenuitvoerlegging hangt zoals gewoonlijk van onze wil en vasthoudendheid af.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mij allereerst verontschuldigen voor het feit dat ik na mijn spreekbeurt moet vertrekken omdat ik een afspraak heb met Voorzitter Pöttering. Ik wil mijn collega Paasilinna hartelijk danken voor zijn inzet voor deze kwestie, evenals de commissaris, die daaraan altijd zijn steun heeft verleend.
Ik geloof dat het EIT echt een belangrijk Europees instrument is. De heer Paasilinna heeft het al gezegd: we besteden in Europa te weinig aan excellentie in het onderzoek. In Europa als geheel en in de meeste landen – ten minste in de meeste lidstaten – kunnen en moeten we hier meer voor doen. Het EIT is, geen concurrerende instelling, maar dient een drijvende kracht te zijn voor dit onderzoek en nieuwe initiatieven te nemen. Zo is het bijvoorbeeld zeer belangrijk dat wij ons alleen al in de energiesector grote onderzoeksinspanningen getroosten om nieuwe energietechnologieën te ontwikkelen.
En omdat het van zo’n groot belang is wil ik de commissaris verzoeken erop toe te zien dat de nodige besluiten snel worden genomen. Een van die besluiten betreft natuurlijk de vraag waar het hoofdkantoor van het orgaan wordt gevestigd. Als Wener en Oostenrijker zou ik natuurlijk graag willen zien dat het hoofdkantoor in Wenen komt te staan. Maar hoe dan ook, het besluit over deze vraag moet snel worden genomen zodat het EIT spoedig aan het werk kan.
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijn hartelijke felicitaties uitspreken aan Reino Paasilinna, onze rapporteur, en commissaris Figeľ. Dat we dit varkentje in zo’n korte tijd hebben gewassen is echt een hele prestatie! De rapporteur was zeer toegewijd en omzichtig heeft ons allen sterk bij deze zaak betrokken.
Ik wil echter zeer speciale gelukwensen uitspreken aan het adres van de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso. We moeten inderdaad duidelijk erkennen dat dit project te danken is aan zijn initiatief van januari 2005. We hebben het project binnen drie jaar op poten gezet. Dat is geweldig. Wij werken snel in Europa, en het moet gezegd dat wij hiermee een knappe prestatie hebben geleverd. Hoewel het onderwerp moeilijk lag, hebben we het in drie jaar geklaard. Dit onderwerp valt onder onderwijs, en in Duitsland, het land dat ik het best ken, valt onderwijs onder de culturele soevereiniteit van de deelstaten, en natuurlijk bekijken de deelstaten met argusogen wat er op dit gebied gebeurt.
Toch is het ons gelukt om een compromis te bereiken. Ik verwijs hier naar de financiële kant van het project. We hebben lang geworsteld over de vraag waar het geld vandaan moet komen. Bovendien zijn we erin geslaagd de EU-begroting van begin af aan op een heel ander fundament te plaatsen. In het verleden werd er altijd geroepen: subsidies, subsidies, subsidies! U kunt die debatten! Maar nu zegt men voor het eerst: innovatie in plaats van subsidie! Dat is geweldig! Ik wil met name mijn collega’s van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling danken, omdat zij hiermee moesten instemmen en compromissen moesten aanvaarden.
We zijn er tevens in geslaagd om snel een oplossing te vinden voor geschillen, bijvoorbeeld met betrekking tot de vraag hoe onafhankelijk het EIT moeten worden, hoe lang de proeffase moet duren, hoe de verhouding tussen het EIT en het zevende kaderprogramma dient te zijn, en met betrekking tot het risico van kannibalisatie en zelfs wat betreft het zogenaamde EIT-keurmerk, d.w.z. de vraag wat er allemaal op dit label moet worden aangegeven wanneer een project onder EIT-auspiciën wordt gestart. Al deze punten hebben wij weten op te lossen.
Nu gaat het om de uitvoering. Momenteel wordt – zoals commissaris Figel’ reeds heeft gezegd – de vorming van de raad van bestuur voorbereid, en het Parlement – dat u gelukkig bij deze procedure heeft betrokken, waarvoor mijn dank – zal nauwlettend volgen wie van deze raad deel gaat uitmaken. Wij achten dit van zeer groot belang.
Ook moet er keus gemaakt worden met betrekking tot de thematische gebieden. De heer Swoboda heeft zojuist het thema energie genoemd. Inderdaad moeten we erop letten dat het globale antwoord van Europa op de klimaatverandering gestalte krijgt via het EIT, bijvoorbeeld wat betreft het thema energie-efficiëntie, enzovoorts. Maar we moeten het ook over de locatie hebben. Ik beschouw Straatsburg nog steeds als uitstekende locatie voor het EIT. Niemand heeft het tot dusver ooit zo duidelijk gezegd, maar het wordt hoog tijd om dat toch eens te doen: dit gebouw zou een prima behuizing vormen voor een EIT en een Europese Onderzoeksraad. Strasbourg zou “Scienceburg” kunnen worden, en dat zouden we allemaal in ons vaandel moeten schrijven.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is een goede zaak dat we vandaag de wetgevingsactiviteiten voor de oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie afronden. De bijeenkomst van de raad van bestuur en de kennis- en innovatiegemeenschappen zal de volgende stap vormen op weg naar een gemeenschappelijke kennismarkt in de Europese Unie.
Commissaris Verheugen heeft onlangs tijdens zijn bezoek aan Polen herhaald dat de integratie van de nieuwe lidstaten in de structuren van de gemeenschappelijke markt het marktpotentieel hebben vergroot en een succes vormt voor alle partijen. Ik pleit er nadrukkelijk voor dat deze positieve ervaring ons ook in dit verband tot voorbeeld strekt.
De vestiging van de raad van bestuur in Wrocław zou een stap zijn die de cohesie in Europa ten goede komt. Het zal op die manier ook gemakkelijker worden om de steun van de nieuwe lidstaten te verkrijgen voor een verhoging van de middelen voor onderzoek en ontwikkeling in de komende begroting van de Unie.
Mijn pleidooi voor de kandidaatstelling van Wrocław is niet een kwestie van kortzichtige zelfzuchtigheid, maar een logische gevolgtrekking uit overwegingen die op de behartiging van de belangen van de hele Europese Unie doelen.
Miloslav Ransdorf, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Ik zou erop willen wijzen dat sinds Kondratieffs lange-golftheorie bekend is dat de ontwikkeling en toepassing van innovaties in de maatschappij een objectief proces vormen, een proces waarin specifieke objectieve patronen te herkennen zijn. Als actieve participanten in de politieke arena kunnen wij het innovatieproces bevorderen. Ik ben persoonlijk van mening dat het – waar het om instellingen gaat – het EIT van groter belang voor de toekomst van Europa is dan bijvoorbeeld de Europese Commissie. Volgens mij zijn er drie fundamentele punten die de samenleving bewuster kunnen maken van het belang van wetenschap en de populariteit van wetenschap kunnen vergroten:
Ten eerste dienen wetenschappers in de samenleving als voorbeeld te worden beschouwd. Het is van vitaal belang dat wetenschappers zoals de heer Holý, een vermaarde Tsjechische chemicus, die tientallen octrooien op zijn naam heeft staan, meer dan sporters of zangers als model wordt gepresenteerd aan de jeugd. We moeten derhalve – om een soort slogan te gebruiken – naar een nieuw ‘waardenpatroon’ streven.
Ten tweede moeten we eraan werken om een nieuw, op waarden gebaseerd leiderschap tot stand te brengen. Europa heeft meer vooraanstaande wetenschappers voortgebracht dan alle andere continenten tezamen. Europeanen hebben altijd al een fundamentele waarde toegekend aan wetenschappelijk onderzoek. We moeten er alles aan doen om ervoor te zorgen dat Europa op dit gebied weer een leidende rol speelt.
Ten derde moeten we het ook van een ‘pioniersgeest’ hebben die Europa de weg wijst.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, uit cijfers van de Wereldorganisatie voor de Intellectuele Eigendom blijkt dat het probleem van Europa niet gelegen is in een gebrek aan ideeën; wat ontbreekt, is de omzetting van ideeën in kansen voor ondernemingen.
Het Europees Instituut voor innovatie en technologie zal er niet voor zorgen dat wij succes hebben in de wereldeconomie. Het concurrentievermogen op het vlak van innovatie is alleen gebaat bij de beschikbaarheid van meer middelen, met inbegrip van risicokapitaal, en bij een creatieve omgeving en werkelijke academische vrijheid en vrijheid van ondernemerschap, in combinatie met een adequaat beloningsstelsel voor excellente wetenschappelijke resultaten.
Dames en heren, ik ben faliekant tegen de oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie. Dit instituut zal er niet voor zorgen dat Europa een concurrentievoordeel krijgt. Het is een overbodige organisatie, die bestaande structuren ter bevordering van onderzoek, ontwikkeling en onderwijs dupliceert. Het is het zoveelste orgaan dat het geld van de belastingbetaler opslokt zonder dat er enige meerwaarde wordt gecreëerd.
Bovendien dreigt dit project een even grote mislukking te worden als het Galileo-systeem. De particuliere sector, die volgens de plannen van de Commissie en de Raad voor de kosten moet gaan opdraaien, ziet niet in waarom hij een onzinnige droom van politici en ambtenaren zou moeten financieren.
Angelika Niebler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil mij allereerst verontschuldigen voor het feit dat ik niet vanaf het begin van dit debat aanwezig kon zijn. De vorige spreekster heeft het zojuist over Galileo gehad. Ik moest vandaag onderhandelingen voeren in het kader van de Galileo-trialoog en was daarom te laat.
Mijn dank gaat natuurlijk in de eerste plaats uit naar onze rapporteur, de heer Paasilinna, die samen met zijn schaduwrapporteur uitstekend werk heeft geleverd. Mijn dank gaat echter ook uit naar commissaris Figel’, die intensief bij de beraadslagingen was betrokken die ertoe hebben geleid dat wij hier vandaag over een verslag kunnen stemmen dat ook in dit Parlement op brede steun kan rekenen.
Drie jaar geleden begonnen we ons debat met de vraag: hebben wij behoefte aan een Europees Instituut voor innovatie en technologie? Ik zeg heel duidelijk: ja, wij hebben behoefte aan zo’n instituut. We moeten onze achterstand op het gebied van technologie-overdracht inlopen. Wij hebben excellente wetenschappers in alle 27 lidstaten. Wat ontbreekt is evenwel de omzetting van excellente onderzoeksresultaten in commerciële producten en diensten. Het Technologie-instituut – het Innovatie-instituut dient hiertoe een bijdrage te leveren.
Het voorstel van de Commissie voorzag aanvankelijk in de oprichting van een geïsoleerd instituut. In het Parlement hebben we toen gezegd, dat willen we zo niet! We willen een netwerk opbouwen waarin ondernemingen, onderzoeksinstellingen en universiteiten in Europa zijn geïntegreerd. Met ons verslag hebben we hiervoor gezorgd. Ik hoop dat dit voorstel brede steun krijgt. We zijn hiermee op de goede weg.
Het was bovendien ook goed om tijdens onze debatten niet over de locatie te discussiëren. Anders waren we vandaag nog niet klaar, mijnheer Chatzimarkakis, noch zouden we in staat zijn dit project af te ronden, en waarschijnlijk zouden we er ook over vijf jaar nog over debatteren of we een Instituut voor technologie nodig hebben.
Gyula Hegyi (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op het vlak van wetenschap en technologie liggen onze concrete kansen om de mondiale concurrentie het hoofd te bieden. Sinds vele eeuwen is ons werelddeel het centrum van wetenschappelijke en technologische ontwikkeling, en de Europese wetenschap had altijd al een internationaal karakter. Er heeft altijd een intensieve uitwisseling van gedachten en ideeën plaatsgevonden, zelfs ten tijde van het IJzeren Gordijn, en de wetenschappelijke gemeenschap kent heden ten dage nauwelijks nog grenzen.
De oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie is een belangrijke stap waarmee deze oeroude traditie van ons werelddeel wordt voortgezet. Ik ben hierover zeer verheugd en ben natuurlijk zeer ingenomen met het uitstekende verslag van collega Paasilinna.
Namens mijn regering, mijn land en onze wetenschappers stel ik Boedapest voor als zetel voor het hoofdkantoor van het EIT. Onze prestaties in de biowetenschappen, in de strijd tegen de klimaatverandering en op het gebied van milieu-onderzoek zijn hiervoor de beste argumenten. Maar mijn woonplaats Boedapest zou ook een plezierige en opwindende ambiance bieden.
Lena Ek (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij staan een Europa voor dat concurrerend, milieuvriendelijk en sociaal verantwoord is. Op de wereldmarkt vindt echter een harde concurrentieslag plaats, en om aan deze concurrentie deel te kunnen nemen, moeten wij Europese projecten opzetten en onze krachten bundelen, zoals de VS dit hebben gedaan toen zij besloten mensen naar de maan te sturen. Ik denk dat het Europees Instituut voor innovatie en technologie ons platform kan zijn voor een ‘mensen-naar-de-maan’-project, dat wil zeggen voor de uitwisseling tussen excellente wetenschappers en de bundeling van onze krachten.
De tot nu toe omlijnde gebieden, zoals klimaatverandering en telecommunicatie, zijn van belang voor Europa en het concurrentievermogen van Europa en voor de verwezenlijking van de toekomst van Europa die wij voor de Europese burgers moeten zien te bereiken. Ik ben van mening dat ons amendement met betrekking tot de waarborging van academische opleidingen van extreem groot belang is.
Ten slotte spreek ik mij uit voor het voorstel van mijnheer Chatzimarkakis om gebruik te maken van de gebouwen waarover wij reeds beschikken.
Ryszard Czarnecki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, over slechts drie maanden zal er een besluit worden genomen over de locatie van het hoofdkantoor van de raad van bestuur van het Europees Instituut voor innovatie en technologie.
Dit besluit heeft zowel politieke als feitelijke aspecten. Een hele groep landen die onlangs tot de Europese Unie zijn toegetreden, zal pogen de ongelijkheden tussen de oude en de nieuwe lidstaten te verminderen. Maar uitgaand van de feiten, en niettemin in lijn met dat politieke criterium, ben ik van mening dat de Poolse stad Wrocław met haar door de eeuwen heen door Tsjechen, Oostenrijkers, joden, Duitsers én Polen beïnvloede historie de perfecte, de ideale locatie zou zijn.
Argumenten voor Wrocław zijn: het aanwezige intellectuele potentieel; het feit dat de stad reeds een belangrijk academisch centrum is; de sterke concentratie in de regio Neder-Silezië van kapitaal en grote ondernemingen, ook buitenlandse ondernemingen, die partners voor het EIT zouden kunnen worden; en ten slotte de nabijheid van twee andere lidstaten van de EU: Duitsland en de Tsjechische Republiek. Een aantal Nobelprijswinnaars van verschillende takken van wetenschap is afkomstig uit Wrocław. Momenteel neemt de stad deel aan een goed ontwikkeld samenwerkingsproject met vele Europese en niet-Europese onderwijsinstellingen en wetenschapscentra.
De keuze voor Wrocław als als hoofdkwartier van de raad van bestuur van het Europees instituut voor innovatie en technologie zou optimaal zijn voor een harmonische wetenschappelijke en technologische ontwikkeling in de EU, die de ongelijkheden tussen het oude en het nieuwe Europa moet overwinnen.
Zdzisław Kazimierz Chmielewski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, natuurlijk heeft het bepaalde consequenties als de spreektijd wordt beperkt tot één minuut. Zo moet ik bijvoorbeeld het vraagstuk van de financiering buiten beschouwing laten. De idee van innovatie, die door de kennisgemeenschappen dient te worden gerealiseerd, is het cement van de discussies over het programma, waartoe de rapporteur veel heeft bijgedragen. Mijn land, dat zijn rechtstreekse belang bij de oprichting van het instituut niet onder stoelen of banken steekt, ziet veel in de mogelijkheid om de gemeenschappen te laten werken in het kader van een slim opgezet dwarsverband met het instituut waarbij hun verregaande onafhankelijkheid niet in het gedrang komt.
Overheidsorganisaties leggen de nadruk begrijpelijk genoeg op de praktische voordelen van de gemeenschappen en behandelen deze als een soort ondersteunende kracht voor de kennisdriehoek: onderwijs, onderzoek en industrie. Tegelijkertijd bevestigen zij dat de Europese onderzoekscentra bereid zijn om gemeenschappen op te zetten die zich in eerste instantie op drie sectoren zullen concentreren: hernieuwbare energie, klimaatverandering en informatietechnologie. Als lid van het EP heb ik de plicht, maar is het mij ook een genoegen, om u te verzekeren dat het bekende Poolse wetenschapscentrum Wrocław wat dit betreft kan bogen op een bijzondere positie.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik natuurlijk mijnheer Paasilinna feliciteren met de bereikte overeenstemming over een onderwerp dat aanvankelijk helemaal niet eenvoudig was. De financiering vormde in de eerste lezing het grootste probleem, en wij zijn verheugd dat er een gemeenschappelijk standpunt is bereikt.
Het oorspronkelijke idee voor dit instituut is ontegenzeggelijk ingegeven door andere, reeds bestaande modellen van excellentie, maar er moet ook worden gezegd dat veel inspanningen nodig waren om van dit idee een haalbaar project te maken dat naar behoren is afgestemd op de complexiteit en diversiteit van Europa. Het resultaat is een nieuw instrument met behulp waarvan de drie zijden van de kennisdriehoek – onderwijs, onderzoek en innovatie – kunnen worden geïntegreerd en dat als katalysator dient te fungeren voor de cultuur van interdisciplinaire innovatie die essentieel is voor de verbetering van het concurrentievermogen.
Daarom zijn wij overtuigd van het nut van het scheppen van kennis- en innovatiegemeenschappen als strategische geïntegreerde netwerken van universiteiten, onderzoekscentra en ondernemingen, waar studenten, onderzoekers en kennis vrij kunnen circuleren en waar kan worden gewerkt op gebieden die van het grootste wetenschappelijke en strategische belang zijn, zoals hernieuwbare energie of informatie- en communicatietechnologieën.
Wij hopen dat het EIT, in de niet al te verre toekomst, de vruchten zal afwerpen waar wij allen op hopen.
Grażyna Staniszewska (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nogmaals uiting geven aan mijn genoegen over het feit dat de Gemeenschap zoveel belang hecht aan innovatie in Europa. Dit is van bijzonder groot belang voor de nieuwe lidstaten, waarvoor innovatieve technologieën uitstekende kansen bieden om een sprong voorwaarts te doen in het civilisatieproces en hun eigen ontwikkeling te versnellen. Daarom zijn wij fervent voorstander van het uitstekend uitgewerkte project van de stad Wrocław, die zich opwerpt als vestigingsplaats voor de kantoren van de raad van bestuur van het instituut.
Welke plaats, afgezien van Straatsburg, zou ons elke maand dure reizen besparen? Wrocław, dat op de grens tussen het oude en nieuwe Europa ligt. Wrocław is geen hoofdstad, maar een bloeiende stad met excellente universiteiten en bijna 150 000 studenten. De Poolse nationale overheid, de lokale autoriteiten van Wrocław en de Poolse academische wereld zijn volledig op deze taak voorbereid. De vestiging van het hoofdkantoor van het instituut voor innovatie en technologie in Wrocław zou een symbolische daad zijn die volledig in overeenstemming is met het criterium van excellentie.
Het netwerk van kennis- en innovatiegemeenschappen dat deel uitmaakt van het Europees Instituut dient ook gelijkelijk over de hele Europese Unie te worden verdeeld. Het instituut dient een instrument te vormen dat het hele grondgebied van de Gemeenschap bestrijkt en dat bijdraagt tot de verhoging van het concurrentievermogen en de versterking van innovatie en technologische vooruitgang , en dient een voortrekkersrol te spelen voor de economische ontwikkeling van de hele Europese Unie. Ik ben overtuigd dat we met initiatieven als het EIT het hoofd kunnen bieden aan de uitdagingen van een kennisgebaseerde wereldeconomie door de ambitieuze doelstellingen van de strategie van Lissabon te verwezenlijken.
Pierre Pribetich (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij bereiken thans de laatste fase van de oprichting van het EIT. Ik juich de onderhandelingen toe die tussen de verschillende instellingen hebben plaatsgevonden om een evenwichtige oplossing te vinden opdat van dit instituut een symbool voor innovatie kan worden gemaakt dat aan onze hoogste verwachtingen voldoet. De nadruk wordt derhalve op innovatie gelegd, een fundamentele waarde in Europa. De eerste kennis- en innovatiegemeenschappen zullen zich concentreren op cruciale gebieden als klimaatverandering en hernieuwbare energiebronnen, en niet te vergeten nanotechnologieën, die naar behoren dienen te worden gesteund.
De Europese Unie gaat zich op ondubbelzinnige wijze op innovatie toeleggen. Een Europa van innovatie, de innovatie van Europa – het EIT vormt de ontbrekende schakel tussen deze twee concepten: een schakel die, als het instituut in de stemming morgen wordt goedgekeurd, Europa vooruit zal helpen. Zoals Anatole France heeft gezegd: door in rozen te geloven brengt men ze tot bloei. Het EIT is als een roos in de tuin van Europa. Om het EIT te laten bloeien moet voor een passend klimaat worden gezorgd.
In de eerste lezing heb ik mijn beklag gedaan over de krappe financiële middelen die voor het EIT werden uitgetrokken en over de ontoereikendheid van deze steun: 308 miljoen euro volstaan niet om onze ambities te verwezenlijken. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we moeten het financiële klimaat derhalve veranderen en in de nodige middelen voorzien om gestalte te geven aan onze zeer concrete ambities.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Ik ben blij dat ik even de gelegenheid krijg. Het is eigenlijk prima met deze groeidiamant te beginnen, die klein is in het begin, maar een grote potentie heeft, zeker van onderuit, als dat in de toekomst erkend wordt als een speciaal predicaat voor kwaliteit.
Tweede punt: ik heb me samen met de heer Paasillina ingespannen voor die brug naar de industrie, voor die naamgeving rond innovatie en wat dat betreft ben ik heel blij met de naam "instituut voor innovatie en technologie". Wat mij opvalt bij het lezen van de stukken is dat we er nog wat moeite mee hebben. Soms lees je de naam wél in de Commissiestukken, maar niet in de Parlementsstukken, het is dan ook van belang dat vanaf vandaag de goede, juiste benaming voor het instituut wordt gebruikt.
Tenslotte, derde punt: de zetel. Ik sluit mij heel graag aan bij de non-native speakers , non-French speakers die vandaag hebben gesproken, zoals mevrouw Ek en mijnheer Chatzimarkakis, die zeiden: laten wij ons aansluiten bij Straatsburg, Scienceburg, zoals de heer Chatzimarkakis zei, een stad met een bestuurlijk karakter, en het gaat hier om een bestuurlijke vestiging. Het gaat niet om hét grote instituut. Dat lost ook politiek veel op.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het idee om een Europees Technologie-instituut op te richten werd drie jaar geleden, toen het voor het eerst werd geopperd, zeer sceptisch ontvangen, zodat we de huidige compromistekst van de verordening als een groot succes moeten beschouwen. Het instituut zou na het besluit van de Raad in juni over de locatie van het hoofdkantoor reeds in deze zomer van start kunnen gaan met zijn werkzaamheden, en de voorgestelde structuur van het netwerk van kennis- en innovatiegemeenschappen belooft een excellente stimulator van Europa-wijde innovatie te worden.
Als rapporteur van de Commissie juridische zaken behoorde het tot mijn prioriteiten om voor een solide rechtsgrondslag te zorgen en zo een doorlopende financiering van het instituut te waarborgen. Ik ben blij dat de Raad deze voorstellen heeft aanvaard. Bij de herziening van de financiële vooruitzichten 2007-2013 is reeds een bedrag van 309 miljoen euro vrijgemaakt voor het instituut, en dat is een goed begin. Ik hoop dat tijdens de tussentijdse herziening de 2 miljard euro zullen worden gevonden die nog nodig zijn voor het project.
De vorming van een elite is van bijzonder groot belang voor de wetenschappelijke wereld in de nieuwe lidstaten, die over een groot ongebruikt potentieel beschikt. Ik ben derhalve van mening dat het voorstel om een van de EIT-organen in Wrocław te vestigen – in een stad met meer dan 140 000 studenten – en uitstekende investering zou zijn in de toekomst van Europa. Tenslotte wil ik mijnheer Paasilinna van harte feliciteren en hem bedanken voor de geweldige samenwerking.
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijn Hongaarse collega, een lid van het EP uit Boedapest, heeft gezegd dat er zelfs ten tijde van het IJzeren Gordijn sprake was van samenwerking tussen wetenschappelijke instellingen in Europa, maar het tegendeel is waar: het IJzeren Gordijn heeft de wetenschap in Europa in twee kampen verdeeld – het westelijke kamp, dat zich in de vrije wereld kon ontwikkelen en financieel werd ondersteund, en het oostelijke kamp. Het zou goed zijn als het Europees Technologie-instituut, dat vandaag of morgen in het leven wordt geroepen, de Europese Unie niet alleen in staat stelt om deel te nemen aan de mondiale concurrentie op het gebied van innovatie, aan de mondiale kenniswedloop, maar er tevens toe dient deze twee kampen, die door de geschiedenis uiteengedreven zijn, te herenigen.
Ik sluit mij aan bij mijn Poolse collega’s die de stad Wrocław hebben aanbevolen als locatie voor het hoofdkwartier of een van de afdelingen van het instituut, en ik zou mij verheugen als de autoriteiten in die stad bereid zouden zijn om het geld te investeren dat nodig is voor het welslagen van dit project.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, de heer Paasilinna, en de commissaris feliciteren en ik wil op een punt wijzen dat tijdens het debat nog niet is genoemd, namelijk dat wij hier vandaaf zonder de academische wereld en haar ondersteuning niet zouden staan. Indien de universiteiten de oprichting van dit nieuwe instituut hadden geblokkeerd dat voor het eerst een samenwerkingsverband tussen de industrie, de particuliere sector, onderzoeksorganisaties en academische instellingen creëert, zou het instituut het levenslicht nooit hebben aanschouwd.
Gezien het feit dat onze voorzitter de oprichting van het instituut nogal plotseling heeft aangekondigd zonder daarvoor een passende begroting voor te stellen, en gezien het feit dat de commissaris voor Wetenschap en Onderzoek er helemaal niet voor was, komt u, mijnheer Figel’, alleen de verdienste van de oprichting van het instituut toe, omdat u als commissaris voor Onderwijs zich ervoor heeft ingespannen om de kringen te kalmeren die zich zorgen maakten wat betreft de verlening van titels en diploma’s en hun eigen bevoegdheden.
Ik hoop dat dit instituut een groot succes wordt en dat u de witte raven moge vinden waar u naar op zoek bent, aangezien u voor de raad van bestuur mensen zoekt die ervaring op verschillende – zowel academische als industriële – terreinen hebben zonder daar direct bij betrokken te zijn, en die bovendien jong zijn. Ik wens u veel succes bij het zoeken!
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, het document dat het Europees Parlement op het punt staat aan te nemen, is inderdaad van groot belang. Ik feliciteer u, ik feliciteer de rapporteur en alle collega’s die hebben bijgedragen tot het indienen en het goedkeuren van de bestaande voorstellen.
Het is van groot belang dat er een centraal beleid wordt gecreëerd. Voor de ontwikkeling van de Europese economie is technologische innovatie noodzakelijk. Innovatie is een motor voor ontwikkeling in de wereld. Het is met name van belang dat de kennismaatschappijen die op basis van het projectbeginsel te werk gaan, rekening kunnen houden met de prioriteiten van het gemeenschappelijk Europees ontwikkelingsbeleid enerzijds en de capaciteiten van de lidstaten anderzijds.
Het is noodzakelijk om de beste praktijken van de individuele onderzoeksinstellingen en universiteiten te integreren en te ontwikkelen om te zorgen voor samenhang met de prioriteiten in de energiesector, de klimaatverandering en de nieuwe materialen, die onontbeerlijk zijn voor de mondiale ontwikkeling.
Dit instituut dient een echt symbool voor eenheid te worden, en een mobiliteitscentrum voor de beste onderzoekspraktijken. En misschien zou het van goed Europees beleid getuigen indien het in een van de nieuwe lidstaten van de EU zou worden gevestigd.
Sylwester Chruszcz (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we zijn het er hier vandaag allen over eens dat we er alles aan moeten doen om een open, kennisgebaseerde maatschappij te bevorderen teneinde de mondiale standaard te kunnen evenaren en gelijke tred te kunnen houden met de ontwikkeling van de wereldeconomie: we moeten zoveel mogelijk middelen investeren en overleg voeren om het concurrentievermogen van Europa op peil te houden.
Ik wil er tevens op wijzen dat de locatie van het toekomstige instituut geen triviale kwestie is. Het moet worden gevestigd in een innovatieve regio, en regio met jonge, open geesten, met groot potentieel, een regio die – en dit is zeer belangrijk – over pioniersgeest beschikt, een regio die een verbindingsschakel vormt tussen Oost- en West-Europa.
Tot slot wil ik de rapporteur feliciteren evenals al diegenen die tot dit inspirerende debat hebben bijgedragen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) De strategie van Lissabon heeft in de eerste plaats ten doel het concurrentievermogen in Europa te verhogen en zodoende gelijke tred te houden met andere economische wereldmachten zoals de VS en de opkomende Aziatische centra (China, India).
Onderdeel van deze strategie is de oprichting van het Europees Technologie-instituut, dat sterke steun geniet binnen de PPE-DE-Fractie. Met steeds grotere belangstelling heb ik de geboorte van dit instituut gevolgd, dat grote financiële steun nodig heeft om zijn doelstellingen te kunnen verwezenlijken. Deze doelstellingen zijn van essentieel belang om een goede basis voor de industriële sector, het concurrentievermogen en innovatie te leggen. Daarom pleit ik voor een verhoging van de reeds goedgekeurde begroting.
Ik wil benadrukken dat dit project moet slagen, en in deze context is het mijns inziens bijzonder belangrijk om innovatie, die voor vooruitgang en concurrentievermogen zorgt, te bevorderen. In dit opzicht acht ik het gepast om de term ‘innovatie’ op te nemen in de naam van het instituut, dat oorspronkelijk het Europees Instituut voor technologie en innovatie moest gaan heten. Dit instituut moet een belangrijke rol gaan vervullen op het gebied van de kenniseconomie en bij de bevordering van onderzoek en innovatie in de EU.
Ik wil mijn bewondering uitspreken voor de energie en vastberadenheid die commissaris Figel’ bij de ontwikkeling van dit project aan de dag heeft gelegd.
Nina Škottová (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik commissaris Figeľ en de rapporteur, mijnheer Paasilinna feliciteren met hun werk in verband met dit project.
We hebben positieve en negatieve standpunten ten aanzien van het EIT gehoord, en er zullen ongetwijfeld nog meer discussies plaatsvinden voordat het EIT het licht ziet. In dit kader wil ik nog een argument voor het EIT noemen: alle communautaire begrotingsmiddelen die aan wetenschap, ontwikkeling en onderwijs worden toegekend, zijn goed besteed en worden geenszins verkwist. Dit geldt vooral als de knapste Europese koppen deelnemen aan het EIT-project.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de totstandbrenging van een samenhangende economische ruimte, een interne Europese markt, was de oorspronkelijke reden voor de oprichting van de Gemeenschappen en later van de Europese Unie. In een volgende stap moet de Europese economie een moderne en een concurrentiedimensie krijgen.
Dit is alleen mogelijk wanneer we ons geld in onderwijs, onderzoek, nieuwe technologieën en innovatie in de ruimste zin van het woord steken. Wij kunnen deze uitdagingen niet het hoofd bieden indien de industrie geen steun verleent aan wetenschappelijke ontwikkelingen en nieuwe technologieën en indien de lokale overheden niet in onderwijs investeren.
De overheden dienen zich te engageren in het tertiair onderwijs en dienen fundamenteel wetenschappelijk onderzoek te ondersteunen. De Europese Unie dient zich er ondertussen op te concentreren steun te verlenen en sturing te geven aan innovatie. Deze taken berusten zowel bij de lidstaten als bij de instellingen van de EU.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank dit Huis voor een zeer interessant en stimulerend debat. Hoewel er ook kritiek was op het gebrek aan middelen en op het feit dat we alweer een orgaan willen oprichten.
Mijns inziens begint de meest belangrijke innovatie met openheid en de bevordering van creativiteit. Het resultaat van het raadplegings- en wetgevingsproces is een echt voorbeeld van openheid, samenwerking, inzet en zelfs van een creatieve innovatieve aanpak. We hebben voor innovatie gezorgd door deze consensus te bereiken, en ook in de context en de inhoud van de uitkomst van dit proces. Dat is het allerbelangrijkste.
Het EIT is in de eerste plaats op innovatie gericht. Het is een van de punten of follow-ups van de top van Lahti van oktober 2006, waar wij pas één dag voor het begin van de top een ontwerptekst hebben voorgesteld. Wij waren van begin af aan tegen “green field”-investeringen om iets geheel nieuws op te zetten. In plaats daarvan wilden we een nieuwe aanpak ontwikkelen voor het stimuleren, organiseren motiveren en mobiliseren van middelen en partners teneinde van innovatie in Europa een succesvoller proces te maken.
Ik wil eraan herinneren dat het voor de Commissie nooit een optie was om nieuwe gebouwen voor het EIT neer te zetten, maar dat zij met een nieuwe aanpak moest komen. Dit heeft anderhalf jaar geduurd: we zijn met dit project begonnen in het kader van de strategie van Lissabon in februari 2005, en sindsdien hebben we – ook in dit gebouw – heel wat kopjes koffie gedronken en gesprekken gevoerd die zeer inspirerend en interessant waren en ons hebben geleerd dat er vele opties en opinies zijn als het erom gaat innovatie te bevorderen. Ik ben blij dat we nu dit sterke gemeenschappelijke plan hebben geformuleerd.
Velen hebben het over de locatie van het instituut gehad. Dit is een kwestie voor de Raad. Ik denk dat het Sloveense voorzitterschap zal proberen om het desbetreffende besluitvormingsproces te kanaliseren. Er is reeds een aantal locaties genoemd – soms op het niveau van de lidstaten. Sommige steden op regionaal niveau hebben zich eveneens kandidaat gesteld. Het is een goed signaal dat er vele ambitieuze kandidaten zijn voor de zetel van het EIT. Er zijn tevens vele universiteiten, ondernemingen, onderzoeksinstellingen en technologiecentra die erop gebrand zijn niet alleen aan het raadplegingsproces deel te nemen, maar ook aan de selectie van de raad van bestuur en later aan de werkzaamheden van het EIT. Zoals mevrouw Hennicot-Schoepges heeft gezegd, zullen de betrokkenen hun identiteit niet verliezen: veeleer stellen wij voor de identiteit te verdelen tussen de universiteiten of de bestaande centra en het nieuwe EIT.
Dit is ongeveer wat ik nog wilde toevoegen in antwoord op uw opmerkingen en bijdragen. Ik wil nogmaals het belang onderstrepen van convergente, horizontale werkzaamheden. Zo heeft u het in dit Parlement aangepakt, en wij hebben het ook zo gedaan in de Commissie. Ik stond hierbij niet alleen. Ik sta niet alleen. Dit project werd gesteund door de voorzitter, de commissaris voor Industrie, de commissaris voor Onderzoek, de Commissaris voor Begroting en vele anderen. Ik ben van mening dat dit een zeer belangrijk signaal voor de toekomst is: laten we samenwerken, laten we ruimdenkend zijn en creativiteit stimuleren.
Deze maand wil ik voorstellen dat we 2009 tot het Europese Jaar van creativiteit en innovatie uitroepen. Dit voorstel is sterk gekoppeld aan de voorstellen, ideeën en beleidsmaatregelen die we in Europa dienen te bevorderen en in de praktijk dienen te brengen.
Ik wil u nogmaals hartelijk danken. Dit project is geen fait accompli, maar veeleer zitten we in de oprichtingsfase, waarna het echte werk moge beginnen – en ik hoop dat het goed van start gaat.
Reino Paasilinna, rapporteur. − (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, we mogen niet vergeten dat in het begin een groter meerderheid tegen dit hele project was. Inmiddels hebben we het in samenwerking met de Commissie en de Raad uitgewerkt. Inmiddels hebben we een dynamisch plan ontwikkeld dat in stemming kan worden gebracht, en ik hoop dat een grote meerderheid voor zal stemmen. Dit is een goed voorbeeld voor samenwerking.
Wat betreft de locatie heb ik geen voorkeur, maar ik wil erop wijzen dat dit een modern netwerksysteem wordt in het kader waarvan onderzoekers en gemeenschappen onafhankelijk van elkaar werkzaam zijn. Zijn worden niet in de hoofdstad samengetrokken die als hoofdkantoor van het instituut wordt aangewezen. Bovendien zal de administratieve staf relatief klein zijn, minder dan 100 personen, zodat er geen grote gebouwen nodig zullen zijn.
Een punt is echter van groot belang. Er moet voor goede vervoersverbindingen worden gezorgd, bij voorkeur rechtstreekse vliegverbindingen, aangezien wij allen maar al te goed weten hoe lastig het is om ergens te werken waar geen rechtstreekse vliegverbindingen bestaan, zodat vergaderingen zelfs op een luchthaven moeten worden gehouden.
Vervolgens moeten we het over de financiering hebben. Dit is een belangrijk punt, hoewel voor een van de voorgestelde thematische gebieden, de communicatietechnologie reeds een financieringsmodel is gevonden. Met andere woorden: als belangstelling kan worden gewekt voor het thema, kan vast en zeker ook het nodige geld worden gevonden. Het kapitaal daarvoor ontbreekt in geen geval.
Velen hebben hier gezegd dat dit project een nieuwe vorm van samenwerking betekent. Het instituut zal dan ook geen concurrentie vormen voor andere instellingen, maar zal samenwerkingsverbanden creëren, zoals mevrouw Ek heeft opgemerkt. De heer Ransdorf en sommige anderen hebben geopperd dat het Europese model, dat het hoogtepunt vormt van een eeuwenlange traditie van Europese wetenschap, het culminatiepunt van de mondiale wetenschap moet gaan worden. Dit is ook een manier om uit te drukken wat voor kwaliteitsstandaards wij moeten zien in te voeren. Ik wil u allen danken voor uw samenwerking. Dit project moet slagen, omdat dit voor Europa van cruciaal belang is. Dank u wel.
(Applaus)
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt later vandaag plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Edit Herczog (PSE), schriftelijk. – (HU) De revolutionaire ontwikkeling van de informatiemaatschappij en de technologie, de sociaaleconomische transformatie van de post-industriële samenleving, heeft de regeringen, de economie en de politici in de meeste landen uit hun doornroosjesslaap gewekt, en sindsdien wordt met toenemende belangstelling onderzocht waarom bepaalde gemeenschappen, grotere regio’s of landen zo succesvol zijn.
Recepten voor succes zijn creativiteit, creatieve energie en nieuwe ideeën die de basis kunnen vormen voor geheel nieuwe ontwikkelingen. Creativiteit die in de praktijk wordt omgezet, is innovatie. Laten we hopen dat het Europees instituut voor innovatie en technologie (EIT) zich als een creatief geesteskind van het Europees Parlement zal ontpoppen. De voornaamste doelstelling van het EIT is de ontwikkeling van het innovatievermogen van de Europese Unie door het scheppen van dwarsverbanden tussen het hoger onderwijs, de onderzoeksgemeenschap en vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Het EIT kan er in belangrijke mate toe bijdragen dat Europese innovatie weer wereldfaam verwerft en dat men weer rekening moet gaan houden met Europese ondernemingen en onderzoekers. De hoofdstad van Hongarije dingt mee als mogelijke vestigingsplaats voor het Europees instituut voor innovatie en technologie. Ik ben er zeker van dat mijn land een goede gastheer voor het instituut zou zijn gezien de inspanningen van de overheid voor onderzoek en innovatie/ontwikkeling, gezien de onderzoeksinfrastructuur in het land, gezien de rol die Hongarije in het verleden heeft gespeeld voor de bevordering van de wetenschappen, en niet in de laatste plaats vanwege de Hongaarse gastvrijheid. Met een citaat van de Hongaarse geleerde en Nobelprijswinnaar Albert Szent-Györgyi verzoek ik u de kandidatuur van Hongarije als vestigingsplaats voor het EIT te steunen: “Hongarije is weliswaar klein qua bevolking, maar een grote mogendheid in termen van grijze cellen.”
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de tweede lezing in het Europees Parlement brengt ons een stap dichter bij de oprichting van een Europees instituut voor innovatie en technologie. Er is veel tijd verstreken sinds José Barroso het voorstel daarvoor in februari 2005 heeft ingediend. De bedoeling was om een instituut in het leven te roepen ter ondersteuning van de tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie, die destijds halverwege de rit was en niet tot de beoogde resultaten had geleid.
Ik ben mij ervan bewust dat de Poolse stad Wrocław tot de steden behoort die erop hopen het hoofdkantoor van het EIT te kunnen herbergen. Ik ben mij er tevens van bewust dat men in Polen, evenals in de andere steden die het instituut met open armen zouden ontvangen (Wenen, München, Sant Cugat-Barcelona, Parijs, Oxford, Brussel, Boedapest, Neurenberg en Aaken), al te grote verwachtingen koestert met het oog op de geschatte som van 2,4 miljard euro die het zal kosten om dit instituut te financieren. Dit is het totale bedrag dat wordt uitgetrokken voor het instituut en het netwerk van kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG’s), die naar verwachting het grootste deel van de uitgaven zullen opslokken. Bovendien ben ik er van overtuigd dat de oprichting van het instituut er niet toe zal bijdragen de structurele hervormingen in te voeren die van cruciaal belang zijn voor innovatie en het concurrentievermogen in de Europese Unie.
Niettemin ben ik er, gezien de ambities van Wrocław en de kwaliteit van het bestuur van die stad, van overtuigd dat dit de juiste locatie voor het EIT zou zijn, en ik ben ingenomen met de vooruitgang die is geboekt met betrekking tot de oprichting van dit instituut.
Alexander Stubb (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Onderwijs, onderzoek en innovatie zetten deuren open naar de toekomst. Zij vormen de bouwstenen van de zogenaamde kennisdriehoek. Wij moeten concurrerend blijven. De kennisdriehoek is een sleutel daartoe.
Ik steun de ingediende tekst aangezien het voorstel van de Commissie tot oprichting van een Europees Technologie-instituut (EIT) erop is gericht een van Europa’s voornaamste zwakke punten aan te pakken: het gebrek aan innovatie. Ik beschouw het EIT als investering in de toekomst.
Aanvankelijk was er sprake van enige scepsis met betrekking tot de meerwaarde die het EIT zou opleveren. De voorgestelde netwerkstructuur is een goede oplossing. De expertise ligt bij de betrokken universiteiten en instellingen voor hoger onderwijs.
Op grond van mijn eigen academische ervaringen ben ik er voorstander van dat de ‘kennis- en innovatiegemeenschappen’ (KIG’s) van het EIT onafhankelijk blijven. De selectie van dergelijke centra gebeurt op basis van excellentiecriteria. Ik ben hier voor, omdat de KIG’s van de EIT op deze manier de beste impulsen zullen geven voor de innovatie in Europa.
(De vergadering wordt om 11.15 uur onderbroken en om 11.30 uur hervat)
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
9. Onderzoek geloofsbrieven
De Voorzitter. − Aan de orde is het onderzoek van de geloofsbrieven van de nieuwe leden van het Europees Parlement. De heer Gargani zal in dezen namens de Commissie juridische zaken een mondeling verslag presenteren.
Giuseppe Gargani, voorzitter van de Commissie juridische zaken. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, overeenkomstig het Reglement dient het Parlement de geloofsbrieven van de nieuw gekozen leden van het EP te onderzoeken en over de geldigheid van hun mandaat te beslissen. Tijdens haar vergadering van 25 februari heeft de commissie de geloofsbrieven van 35 Roemeense leden van het EP onderzocht die door de bevoegde autoriteiten zijn voorgedragen. Naast deze personen zijn drie verdere leden voorgedragen door de respectievelijke nationale autoriteiten.
Gezien het grote aantal geloofsbrieven dat moest worden onderzocht en met het oog op de beperkte tijd werd bevonden dat het passend zou zijn wanneer de Commissie juridische zaken, in de persoon van haar voorzitter, mondeling verslag zou uitbrengen aan het Parlement. Daar de commissie heeft vastgesteld dat alles in orde is, kan het Parlement al deze mandaten bekrachtigen.
De Voorzitter. − De mandaten worden bij deze bekrachtigd.
10. Stemmingen
De Voorzitter. − Aan de orde is de stemming.
(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)
10.1. Beheer van de activa van de EGKS (A6-0062/2008, Reimer Böge) (stemming)
10.2. Overeenkomst EG/Verenigde Arabische Emiraten inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten (A6-0043/2008, Paolo Costa) (stemming)
10.3. Gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten (wijziging van de “Integrale GMO-verordening”) (A6-0044/2008, Neil Parish) (stemming)
10.4. Gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten (Integrale GMO-verordening) (A6-0045/2008, Neil Parish) (stemming)
10.5. Statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de EG (gecodificeerde versie) (A6-0055/2008, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg) (stemming)
10.6. Identificatie en registratie van varkens (gecodificeerde versie) (A6-0057/2008, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg) (stemming)
10.7. In de handel brengen van plantgoed van groentegewassen (gecodificeerde versie) (A6-0056/2008, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg) (stemming)
10.8. Gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart (A6-0049/2008, Paolo Costa) (stemming)
10.9. Europees instituut voor innovatie en technologie (A6-0041/2008, Reino Paasilinna) (stemming)
10.10. Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU (A6-0065/2008, Reimer Böge) (stemming)
10.12. Partnerschapsovereenkomst EG/Guinee-Bissau inzake visserij (A6-0053/2008, Luis Manuel Capoulas Santos) (stemming)
10.13. Partnerschapsovereenkomst EG/Ivoorkust inzake visserij (A6-0054/2008, Daniel Varela Suanzes-Carpegna) (stemming)
10.14. Een duurzaam Europees vervoerbeleid, rekening houdend met het Europees energie- en milieubeleid (A6-0014/2008, Gabriele Albertini) (stemming)
(In afwachting van de plechtige vergadering wordt de vergadering om 11.50 uur onderbroken.)
IN VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING President
11. Plechtige vergadering - Estland
De Voorzitter. − Dames en heren, dit is een geweldige dag voor het Europees Parlement omdat wij hier vandaag een voormalig lid verwelkomen, dat inmiddels president van de Republiek Estland is, onze vroegere collega, mijnheer Hendrik Ilves! Wij heten u van harte welkom in het Europees Parlement.
(Levendig en langdurig applaus)
Dames en heren, op een dag als vandaag is het goed om niet alleen naar het heden te kijken maar zich ook voor de geest te roepen wat een lange en brede weg het is geweest die er uiteindelijk toe heeft geleid dat wij er een collega uit Estland hebben bijgekregen, samen met de andere leden uit dat land– en, om even alleen bij de Baltische staten te blijven, uit Letland en Litouwen – die gekozen parlementsleden waren en hun landen, vrije landen die decennia lang door een totalitair communistisch regime werden beheerst, hier sinds de herwinning van de vrijheid in Estland vertegenwoordigen.
Onze collega werd door een democratisch besluit van de burgers gekozen tot president van zijn land.
President Ilves, het is mij een groot genoegen u hier te kunnen verwelkomen in het Europees Parlement, dat morgen zijn 50-jarige jubileum viert. Uw bezoek vormt als het ware het startsein voor de viering, en ik zou u nu willen verzoeken het woord tot het Europees Parlement te richten. Wij heten u nogmaals van harte welkom!
(Applaus)
Toomas Hendrik Ilves, president van de Republiek Estland. − (ET) Vrienden, om te beginnen wil ik u van harte feliciteren met dit jubileum. Beste vrienden en collega’s – collega’s in de meest ware zin van het woord, vrienden die ik in de afgelopen anderhalf jaar heb gemist. Als ik de zaal inkijk en u allen hier zie – van hier beneden lijkt u veel talrijker dan vanuit zetel 131, waar ik vroeger zat.
U kunt zich niet voorstellen wat voor een geweldige indruk u maakt als Parlement van Europa. Ik weet het, voor ik het wist moest ik dit Huis verlaten. Maar staat u mij toe mijn toespraak voort te zetten in mijn huidige hoedanigheid als president van mijn land.
Weldra begint Estland aan het vijfde jaar als lid van de Europese Unie. Inmiddels zijn we geen ‘nieuwe lidstaten’ meer die de kneepjes van het vak nog moeten leren. Volgens mij is het nu tijd om de term ‘nieuwe lidstaten’, inmiddels een zinledig anachronisme, af te schaffen.
(Applaus)
Vandaag de dag zijn er geen nieuwe of oude leden. Er zijn alleen leden. De term ‘nieuwe lidstaten’ heeft zelfs niet meer de betekenis van ‘arme lidstaten’, aangezien sommigen van ons de ‘oude lidstaten’ hebben ingehaald.
Vandaag de dag is de Unie gekenmerkt door belangencoalities en coalities van partijstandpunten, die zich in allerlei dimensies voordoen – kleine en grote lidstaten, industrielanden of handelsnaties, enzovoort. Maar de basis voor zulke coalities is noch het tijdstip van toetreding noch de duur van het lidmaatschap.
Ik wil hier vandaag tien jaar vooruit kijken naar een toekomst waarin wij allemaal oude of oudere leden zijn. Een tijd die 100 jaar verwijderd is van de eerste verschrikkelijke Europese burgeroorlog van de twintigste eeuw. We beschouwen de Unie als antwoord op de tweede Europese burgeroorlog, als een manier om ons continent dusdanig te organiseren dat de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog zich niet kunnen herhalen.
Maar we mogen ook niet uit het oog verliezen dat minstens een derde van de leden van de huidige Europese Unie als onafhankelijke politieke entiteiten zijn voortgekomen uit de puinhopen van de Eerste Wereldoorlog. Finland, Estland, Letland, Litouwen, Polen (na een 140 jaar durende non-existentie), het vroegere Tsjecho-Slowakije, samen met het huidige Hongarije en Oostenrijk allemaal in de twintigste eeuw zijn ontstaan na de ondergang van de wereldrijken, de internationale supermachten. In de plaats daarvan verschenen nieuwe, op het zelfbeschikkingsrecht gebaseerde staten.
Ik vertel dit omdat mijn land, net zo als vele andere van onze leden, zich van het juk van gedwongen lidmaatschap in een grote, despotische of ondemocratische supranationale entiteit – een ‘imperium’ – begon te bevrijden.
Estland is er, evenals vele andere, zelfs twee keer in geslaagd zich aan een imperium te ontworstelen. Toch hebben we ons inmiddels allen samengesloten om onze eigen nieuwe supranationale entiteit– en een nieuwe identiteit, onze Europese Unie – op te bouwen.
Wij hebben dit niet gedaan omdat onze landen werden veroverd of bezet, maar omdat wij de vrijheid hebben om dat te doen. En omdat wij ervan overtuigd zijn dat het goed is om dat te doen. Ook dit is een voorbeeld van de uitoefening van ons zelfbeschikkingsrecht.
Ik vertel dit omdat Estland over tien jaar voor het eerst het voorrecht en de verantwoordelijkheid zal hebben het voorzitterschap te bekleden, en ik hoop stellig dat wij, wanneer het zover is, niet meer met dezelfde vraagstukken worstelen als vandaag de dag. Om deze reden wil ik het hier over een paar dingen hebben die in de komende tien jaar van belang zullen zijn.
Ten slotte wil ik deze punten aan de orde stellen omdat onze verkiezingscycli en de cycli van de uitdagingen die ons te wachten staan, niet meer synchroon lopen: de problemen die in een cyclus van vier à vijf jaar passen, kunnen we goed aan.
Maar de uitdagingen en de druk waarmee de Europese Unie tegenwoordig wordt geconfronteerd, van energie tot en met het milieu, van concurrentievermogen tot en met de uitbreiding, van het gemeenschappelijk buitenlands beleid tot en met migratie, zijn allemaal strategische kwesties die moedige en doortastende maatregelen vereisen die niet in de tijdspanne van twee à drie zittingsperioden kunnen worden afgerond.
Dames en heren, weliswaar kunnen we niet in de toekomst kijken, maar we kunnen over het algemeen wel bepaalde trends waarnemen en gevaren voorzien. Over twee van dergelijke gevaren is reeds ruimschoots gediscussieerd: de opwarming van de aarde en de afnemende voorraad fossiele brandstoffen. Dit zijn echter mondiale vraagstukken die zeker niet zonder de Europese Unie kunnen worden opgelost, maar die door de hele wereld moeten worden aangepakt.
En toch komen er nog andere ernstige uitdagingen op de Unie af. Als we er niets aan doen zou het wel eens kunnen dat we over tien jaar, maar zeker over 25 jaar een stuk van onze welvaart en van ons huidige succes verliezen. Deze uitdagingen en die druk hebben geheel en al te maken met het concurrentievermogen van de Europese Unie.
Wie zijn onze concurrenten? Bevinden zij zich binnen de Europese Unie of daarbuiten? Het antwoord op die vraag luidt: allebei. Wij concurreren zowel op de markt binnen de Europese Unie als op de wereldmarkt.
Als we echter naar de langetermijntrends van de globalisering kijken, moeten we Jean Monnet en Jacques Delors dankbaar zijn dat zij de interne markt hebben gecreëerd in een tijd waarin de globalisering nog geen opvallend verschijnsel was.
Want de interne markt stelt de individuele Europese landen in staat om hun concurrentievermogen in de mondiale arena te handhaven. Openheid binnen Europa, het openstellen van de markten voor concurrentiedruk binnen Europa, is de drijvende kracht voor ons concurrentievermogen op mondiaal niveau.
De huidige mentaliteit in de Europese Unie geeft echter niet altijd aanleiding voor optimisme, en wel om twee redenen: ten eerste de halfslachtige tenuitvoerlegging van de agenda van Lissabon, ons goed bedoelde programma ter bevordering van innovatie en concurrentievermogen.
(Applaus)
En ten tweede het toenemende protectionisme van de Europese Unie, niet alleen ten opzichte van de buitenwereld, maar ook binnen de eigen grenzen.
Staat u mij om hier achtereenvolgens op deze twee kwesties in te gaan. In de tijd dat mijn land zich net had ontworsteld aan de 50 jaar durende periode van onderontwikkeling onder het Sovjet-regime, was ik wanhopig toen ik zag hoe lang het zou duren de nodige infrastructuur in heel Estland uit te bouwen.
Maar op sommige gebieden, zoals de informatietechnologie, kon Estland met een schone lei beginnen. Investeringen in ICT door de particuliere sector en de overheid zorgden ervoor dat het land een niveau heeft bereikt dat boven het EU-gemiddelde ligt, en tegen het eind van de jaren 90 bereikte de situatie op het gebied van elektronische overheidsdiensten en diensten in sectoren als het bankwezen een niveau dat slechts door een handvol landen in Europa werd geëvenaard.
De investeringen van mijn land in ICT zijn lonend geweest en hebben ons concurrentievermogen verhoogd. Maar dit is op zichzelf nog niet genoeg. Meer algemeen gesproken laat Estland, net als de rest van Europa, innovatie in wetenschap en ontwikkeling aan anderen over.
Innovaties komen, laten we hier eerlijk over zijn, in de eerste plaats uit de Verenigde Staten, die ervan afhankelijk zijn dat ze de slimste en beste koppen uit Europa en uit China en India aantrekken om hun concurrentievermogen op peil te houden. We moeten er eindelijk mee beginnen deze kwestie serieus aan te pakken.
We zijn afkerig van immigratie, onze kinderen kiezen er steeds vaker voor om andere vakken te studeren dan wis- en natuurkunde of ingenieurswetenschappen, en binnen de Europese Unie sluiten we ons in de dienstensector, waar de concurrentie op wereldniveau zeer groot is, tegen concurrentie af.
Concurrentie, of het ontbreken daarvan, heeft ook consequenties voor de veiligheid. Gezien het belang van energie is het begrijpelijk dat vele landen in de Europese Unie hun ondernemingen tegen concurrentie willen afschermen en gekant zijn tegen de liberalisering van de energiemarkt.
Dat is een begrijpelijke reactie. Maar de grootste energieleverancier van Europa is een land dat zichzelf tot ‘energiesupermacht’ heeft uitgeroepen en dat op de homepage van het ministerie van Buitenlandse zaken verklaart dat energie een instrument van het buitenlands beleid is.
Als we in de toekomst willen voorkomen dat de Europese lidstaten voor een verdeel-en-heers-beleid zwichten of elkaar de loef afsteken om betere gasdeals te kunnen sluiten, zoals dit nu al het geval is, moeten we de noodzaak van een gemeenschappelijk energiebeleid onder ogen zien.
(Applaus)
En van de instelling van een commissaris voor Energie die de dezelfde onderhandelingsmacht heeft als de commissaris voor Handel.
Maar als we een gemeenschappelijk energiebeleid willen ontwikkelen naar het voorbeeld van het gemeenschappelijk handelsbeleid, moet ook aan de noodzakelijke voorwaarde van het extern beleid worden voldaan: namelijk een geliberaliseerde interne markt.
Waar staan we, als we naar de toekomst kijken? Korea en Japan hebben een veel hogere internetpenetratie en lagere tarieven voor breedband-internet dan in de meeste Europese landen. Azië en de VS produceren veel meer ingenieurs en wetenschappers (waarbij de VS ook ingenieurs en wetenschappers uit andere landen opleiden en aantrekken).
Dit belooft niet veel goeds. Het zal tot een neerwaartse ontwikkeling van de positie van Europa en het Europese concurrentievermogen in een geglobaliseerde economie leiden. Tenzij we er iets aan doen, natuurlijk.
Voor Estland vormt het Hervormingsverdrag daartoe een eerste stap, en ik wil het Portugese voorzitterschap danken voor zijn fantastische inspanningen ten behoeve van een oplossing van deze kwestie. Zonder uitbreiding van de stemming bij gekwalificeerde meerderheid blijven we in besluiteloosheid steken, zonder een president en een minister van Buitenlandse zaken leggen we te weinig gewicht in de schaal.
Een voorbeeld voor een terrein waar Europa veel te weinig gewicht in de schaal legt, is het nabuurschapsbeleid. Een document van de Europese Raad over buitenlandse betrekkingen komt tot de conclusie, en ik citeer: “In tegenstelling tot wat velen in Europa geloven is het nabuurschapsbeleid van Rusland beter ontwikkeld, beter gecoördineerd en wordt het beter uitgevoerd dan dat van de Europese Unie. Rusland besteed veel meer politieke, economische en zelfs militaire middelen om zijn nabuurschap te beïnvloeden dan de Europese Unie.” Einde citaat.
Dit werpt geen gunstig licht op onze veelgeroemde ‘soft power’. Achter ons nabuurschapsbeleid schuilt echter een fundamentele vraag voor de lange termijn: waar staan we over tien jaar? Deze vraag heeft twee kanten: hoe groot zijn we over tien jaar? En: hoe ziet onze omgeving er dan uit?
Hoe groot zal de Europese Unie in 2018 zijn? We weten het niet, maar het is iets, waar wij zelf over beslissen. We zullen zeker niet zo groot zijn als sommigen onder ons wensen, maar we zullen ongetwijfeld groter zijn dan nu. In het oosten en het zuiden liggen landen die vast en zeker nooit zullen toetreden.
Het lijkt mij dat een van de fundamentele kwesties is dat de verschillen tussen de Europese Unie en haar buurlanden in termen van economische welvaart en politieke vrijheid niet zo groot mogen zijn dat we geconfronteerd worden met een grote stroom immigranten of politieke vluchtelingen..
Het lijkt er daarom op dat we zelfs uit onze eigen ervaring, namelijk de vroegere uitbreidingen, geen lessen hebben geleerd. We zijn van plan de steunverlening aan het buitenland te versterken zonder daaraan voorwaarden met betrekking tot hervormingen te verbinden. Via onze ontwikkelingsbanken steunen wij de ontwikkeling van landen die een handelsbeleid aan de dag leggen dat volledig indruist tegen de belangen van de Europese Unie.
We moeten ook beseffen dat ons model thans niet meer het enige is? Francis Fukuyama geeft inmiddels zelf toe dat de Hegeliaanse droom van het onstuitbare voortschrijden van de geschiedenis naar de liberale democratie niet houdbaar is. Welk nut hebben anticorruptie-vereisten bij leningen van de Wereldbank aan de ontwikkelingslanden wanneer Sovereign Wealth Funds betere condities bieden zonder extra voorwaarden te stellen.
Wij hadden het mis toen we dachten dat we in een postideologische wereld leefden. In plaats daarvan is de strijd tussen het opkomende autoritair kapitalisme en de democratische markteconomie waarschijnlijk de nieuwste ideologische, intellectuele en morele strijd waarmee we geconfronteerd worden.
(Applaus)
Het is duidelijk dat we ons beleid opnieuw moeten bezien, maar dit is niet genoeg. We moeten moediger zijn. We hebben een visie en inzicht nodig met betrekking tot de vraag waar wij en de wereld over 20 of 25 jaar staan, wanneer de economische krachtcentrale Duitsland in het niet valt in vergelijking met India en China.
Om ons op de toekomst over 25 jaar voor te bereiden moeten we nu met onze planning beginnen. Ik hoop ten zeerste dat de partijen bij de komende verkiezingen voor het Europees Parlement niet met elkaar concurreren op basis van de handhaving van de status quo, maar op basis van hun visies voor de toekomst.
Dames en heren, de democratie is er voor de burgers, is gebaseerd op de wil van de burgers en is afhankelijk van hun toestemming. Daarvoor hebben we instellingen in het leven geroepen die door het nieuwe Verdrag na zijn inwerkingtreding verder moeten worden ontwikkeld.
Maar we mogen onze verantwoordelijkheid niet delegeren aan instellingen; de oprichting van een dienst extern optreden en de uitbreiding van de reikwijdte van stemming bij gekwalificeerde meerderheid zullen niets uithalen indien we niet tot een dieper inzicht in de Europese belangen komen.
De invoering van gemeenschappelijke consulaire medewerkers vormt een bestuurlijke hervorming die voor vereenvoudiging zorgt. De inperking van het gebruik van het vetorecht is op zichzelf een goede stap voorwaarts voor Europa, maar het zal een kleine stap blijven indien de lidstaten het gevoel krijgen dat er geen rekening wordt gehouden met hun belangen.
We moeten tot het fundamentele inzicht terugkeren dat de Europese Unie tot een succes heeft gemaakt. Namelijk dat de nationale belangen het beste zijn gediend wanneer we elkaar allen een beetje tegemoet komen zodat de Unie als geheel succesvol is. Ik heb het hier niet over financiële concessies of het uitreiken van zoethoudertjes aan recalcitrante leden die niet mee willen gaan met het beleid. Ik heb het over onze positie in de wereld, apart, als nationale staten, en gezamenlijk, als Europese Unie.
Wanneer we het over een sterk Europa hebben moeten we beseffen dat het net zo werkt als in de politiek zoals we die uit eigen land kennen: ons land is sterk in de mondiale arena, of in Europa, als we thuis sterk zijn. Regeringen die op brede steun kunnen rekenen, kunnen zich veroorloven doortastend op te treden in de internationale arena.
Ik ben er zeker van dat dit een probleem is in de hele Europese Unie. Om onder onze kiezers het gevoel Europeaan te zijn versterken moeten we zelfs nog verder gaan dan de voorstellen van de Commissie volgens welke universiteitsstudenten een jaar aan een universiteit in een andere lidstaat zouden moeten studeren. We moeten dit in onze eigen landen actief stimuleren, zodat onze burgers, en niet alleen onze ambtenaren, elkaar leren kennen.
Dit betekent natuurlijk dat we onze talenkennis moeten verbeteren. Over tien jaar zouden we een Unie moeten hebben waar elke universiteitsstudent een taal van een andere lidstaat beheerst, en hiermee bedoel ik niet Engels, aangezien Engels al zo dominant is in de wetenschap en de handel, de amusementsindustrie en Internet dat deze taal niet langer als vreemde taal kan worden beschouwd. Ik bedoel eerder Portugezen die Pools spreken, Esten die Spaans spreken en Zweden die Sloveens spreken.
We moeten ook meer in termen van regio’s denken. Hier heeft het Parlement laten zien dat het een veel grotere rol kan spelen dan ooit werd gedacht. Ik ben trots dat een initiatief waar ik bij betrokken was, de strategie voor de Oostzee, één van de eerste beleidstakken is die hier in het Europees Parlement werden geboren, niet in de Raad of de Commissie, en dat dit initiatief een programma van de Europese Unie gaat worden.
(Applaus)
Het Parlement is de schakel tussen de instellingen van de Europese Unie en haar burgers die ervoor zorgt dat de Unie functioneert. Want alleen hier, waarde collega’s, kan het delicate evenwicht worden gevonden tussen de belangen van uw kiezers en de belangen van de Unie. Dit is iets wat geen enkele andere instelling kan bewerkstelligen, en wat niemand zo goed kan als u.
Geachte leden van het Europees Parlement, het is voor de burgers van Europa, voor een Europa van Europese burgers, van niet minder groot belang te weten wie wij zijn, waar wij vandaan komen en hoe we hier zijn beland.
Ik heb in dit Huis ooit meegemaakt dat een collega zich tijdens een toespraak van een ander EP-lid over de deportaties in zijn land omdraaide en mij vroeg: “Waarom kunnen jullie niet eens ophouden over het verleden en eindelijk eens aan de toekomst gaan denken?”
Wij hebben allen het idee dat we de geschiedenis van Europa kennen, zodat het wellicht pijnlijk is om te horen dat het Europa dat wij kennen, in werkelijkheid slechts één bepaald deel van Europa is, zoals Norman Davies – een groot historicus van Europa – zo goed heeft aangetoond.
En toch omvat de Europese Unie de geschiedenis van heel Europa, met al zijn glorie en al zijn ellende. Wij zijn evenzeer de erfgenamen van Bismarcks sociale hervormingen als van het Salazar-regime; van de eerste constitutionele democratie ter wereld, maar evenzeer van de repressie door wrede binnenlandse veiligheidsdiensten. Dat alles is ons Europa.
Dat Polen de eerste constitutionele democratie was en dat de repressie door de veiligheidsdiensten letterlijk direct achter de muur plaatsvond waar het Wirtschaftswunder ophield, dat zijn dingen waar we nog veel te weinig over weten.
Onze taak, dames en heren, bestaat erin ons Europa te kennen. Een van de grootste Europeanen van de twintigste eeuw, Salvador de Madariaga, die tijdens het regime van Franco in ballingschap leefde, heeft het als volgt geformuleerd: “Dit Europa moet worden geboren. En het zal worden geboren wanneer Spanjaarden ‘mijn Chartres’ zeggen, wanneer Engelsen ‘mijn Krakau’ zeggen, wanneer Italianen het over ‘mijn Kopenhagen’ hebben en Duitsers over ‘mijn Brugge’... Dan komt Europa tot leven. Want dan zal de geest die Europa bezielt, het scheppingswoord hebben gesproken: ‘Fiat Europa.’” Dit zijn de woorden van Salazar de Madaragia.
Maar om deze toekomst die Madaragia voor ogen stond, te kunnen bereiken moeten we elkaar, en elkaar verleden, leren kennen, omdat wij alleen dan samen aan een toekomst kunnen werken. Ook dit is onze taak voor de komende tien jaar.
Dames en heren, ik heb hier vandaag getracht een aantal uitdagingen te omlijnen die ons in de toekomst wachten. Europa is verre van af, we hebben nog steeds enorm veel te doen. Wanneer wij in mijn land, in Estland, voor een grote taak staan, een grote taak moet uitvoeren, zeggen wij: mogen wij hiervoor de kracht vinden!
Mogen wij allen hiervoor de kracht vinden!
Ik dank u.
(Staande ovatie)
De Voorzitter. − Dames en heren, door op te staan en met uw daverend applaus heeft u de president van Estland uw dank betuigd voor zijn even symphatieke als, voor ons, vriendelijke, maar bovenal toekomstgerichte toespraak.
President Ilves, u heeft over een thema gesproken dat de kern vormt van Europa, namelijk het wederzijds begrip, opdat wij van elkaar weten wat wij denken. En wanneer wij weten wat wij denken, weten wij ook hoe wij uiteindelijke gemeenschappelijk kunnen handelen.
Toen u over de uitwisseling van jongeren sprak, herinnerde ik mij aan het volgende, aan iets waarop wij geloof ik trots kunnen zijn dames en heren: toen er een besluit moest worden genomen over de financiële vooruitzichten, en toen men drastisch op de uitwisseling van jongeren, op het Erasmus-programma en levenslang leren, wilde besnoeien, hebben wij gezegd: wij zullen alleen overeenstemming over de financiële vooruitzichten bereiken wanneer wij de middelen voor contacten tussen jonge mensen niet inperken, maar juist verhogen, om op die manier voor meer wederzijds begrip en gemeenschapszin in de Europese Unie te kunnen zorgen.
(Applaus)
Tot slot wil ik nog zeggen, en ik doe dat met een zekere ontroering: als de president van Estland ons aan het verleden herinnert, moeten wij zeggen dat het verleden van Europa, van ons continent, vele goede tijden heeft gekend, maar vaak ook door tragedies werd gekenmerkt. Wat wij hier vandaag de dag in dit Europees Parlement doen, is een antwoord op die historische ervaring.
Dat u ons dit duidelijk maakt, maakt van deze dag een grote dag voor het Europees Parlement. Wij kunnen de weg naar de toekomst alleen inslaan wanneer wij ons aan het verleden herinneren, de lessen uit het verleden trekken om vervolgens – zoals u het heeft geformuleerd, mijnheer de president – gezamenlijk, op basis van wederzijds begrip en gemeenschapszin te handelen in het belang van ons gemeenschappelijk Europa.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb u in eerste instantie niet begrepen. Ik heb voor dit verslag gestemd omdat deze nieuwe verordening voor een goed evenwicht zorgt tussen zinvolle terrorismebestrijdingsmaatregelen enerzijds en de rechten van passagiers anderzijds.
Ik echter nog op een punt willen wijzen dat nog steeds niet naar tevredenheid is opgelost, namelijk de kwestie van het meevoeren van vloeistoffen. Natuurlijk moeten er controles worden uitgevoerd om terroristische aanslagen te voorkomen, maar deze controles zorgen voor veel woede onder de passagiers vanwege de zeer verschillende interpretaties op de verschillende luchthavens. Het staat nog steeds niet vast of dit een doeltreffende maatregel is. Ik betwijfel het sterk, want terroristen hebben allang andere strategieën ontwikkeld en nieuwe mogelijkheden gevonden.
Ik zou graag willen dat het volgende wordt geëvalueerd: ofwel worden de controles uniform uitgevoerd en verbeterd, of deze maatregelen worden afgeschaft om de burgers niet met maatregelen lastig te vallen die sowieso niet doeltreffend zijn.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag-Costa gestemd. Sinds de goedkeuring van Verordening (EG) nr. 2320/2002 zijn bijna zes jaar verstreken. Sinds de inwerkingtreding zijn tweeënhalf jaar verstreken. De passagiersveiligheid op luchthavens en aan boord van vliegtuigen blijven een actuele kwestie. De beveiliging in de burgerluchtvaart veroorzaakt een drastische kostenstijging van vliegreizen en vermindert het reiscomfort. De kosten van de beveiliging zijn een andere kwestie; deze kosten moeten zo transparant mogelijk zijn, en de consumenten moeten weten waar het geld dat zij voor een vliegticket uitgeven, aan wordt besteed en op welke manier dit gebeurt. Betalingen die worden ontvangen voor beveiligingsdoeleinden dienen uitsluitend te worden gebruikt om de beveiligingskosten te dekken. Geld dat daarvoor wordt verkregen, mag niet voor andere doeleinden worden gebruikt.
Jan Březina (PPE-DE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik heb mij onthouden van stemming over het voorstel voor een verordening inzake gemeenschappelijke regels, aangezien ik van mening ben dat het een aantal zwakke plekken bevat. De ernstigste is de methode voor de evaluatie van de betrouwbaarheid van de bemanning van vliegtuigen, die niet in de verordening wordt geregeld, maar later apart zal worden geregeld. Uit de overeengekomen tekst blijkt echter dat de uitvoeringsverordening na de inwerkingtreding als vertrouwelijk document wordt gerubriceerd en dat de informatie die het bevat, niet toegankelijk wordt gemaakt voor het publiek. Het zou daarom kunnen gebeuren dat personen wier taken onder dit document vallen, daar geen toegang toe hebben. Dit is in strijd met het beginsel van rechtszekerheid. Hetzelfde geldt voor de activiteiten van de adviesgroep, die door de Commissie naast het comité zal worden opgericht. De adviesgroep wordt samengesteld uit Europese organisaties die direct zijn betrokken bij de beveiliging van de luchtvaart. Het is niet gepast dat het comité de belanghebbenden slechts informeert zonder hun toegang te geven tot de vertrouwelijke informatie. Ik pleit derhalve voor een oplossing die in overeenstemming is met de beginselen van openheid en transparantie.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Met het oog op de doelstelling van het nieuwe instituut acht ik het volledig gerechtvaardigd en redelijk, en daarom steun ik het verslag en de oprichting van dit instituut.
De Europese Unie – en dus ook wij – moet hard werken om de technologische concurrentiestrijd met andere economische regio’s met succes te kunnen opnemen. Ik zou echter – en daarmee kom ik tot mij eigenlijke punt – de Commissie weer eens willen verzoeken de 32 agentschappen, waarvan dit er weer een is, te toetsen op hun nut en hun efficiëntie, dat wil zeggen een ‘gezondheidscontrole’ uit te voeren, om de agentschappen die niet nuttig zijn en efficiënt werken in het belang van de belastingbetaler te sluiten.
Ik hoop – en dit is een verzoek aan de Commissie, die vanmiddag vergadert en dit thema op de agenda heeft staan – dat de Commissie vandaag eindelijk het besluit neemt om deze gezondheidscontrole van de agentschappen uit te laten voeren.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ik ben verheugd over het feit dat we na drie jaar het Europees instituut voor innovatie en technologie kunnen opstarten. Ik ben blij dat dit instituut geen ‘superuniversiteit’ wordt, maar innovatienetwerken gaat opzetten ten behoeve van een intensievere toepassing van onderzoeksresultaten in het bedrijfsleven en de gezondheidszorg. Dergelijke netwerken dienen tevens bij te dragen tot een aanzienlijke stijging van de investeringen door het bedrijfsleven in de wetenschap. Als het aantal Europese octrooien begint te groeien en wij de VS en Japan inhalen, weten we dat dit project geslaagd is. Het instituut dient in een nieuwe lidstaat te worden gevestigd. De Tsjechische Republiek is hiervoor de meest geschikte kandidaat: zij beschikt reeds over een vooraanstaand conferentiecentrum voor wetenschappers en ondernemers. De Karelsuniversiteit is bovendien een symbool van de gemeenschappelijke educatieve wortels van het oude en het nieuwe Europa.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). – (CS) Ik heb voor de oprichting van het Europees instituut voor innovatie en technologie gestemd. Ik ben ervan overtuigd dat het ertoe zal bijdragen het concurrentievermogen van de lidstaten te versterken door partnerorganisaties te betrekken bij geïntegreerde activiteiten op het gebied van innovatie, ontwikkeling en onderzoek op het hoogste internationale niveau. Ik verwacht dat het EIT een referentiepunt zal worden voor innovatiebeheer, doordat het nieuwe vormen van samenwerking bevordert tussen partnerorganisaties die betrokken zijn bij de kennisdriehoek van onderzoek, universiteiten en de particuliere sector. Ik stel me voor dat het EIT een wereldwijde reputatie zal verwerven en een aantrekkelijke omgeving zal vormen voor de meest getalenteerden uit de hele wereld.
Hannu Takkula (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik de rapporteur, de heer Paasilinna, danken voor zijn uitstekende werk.
Ik heb voor dit voorstel gestemd. Net als de eerste keer toen dit voorstel onderwerp van debat was en tijdens de gelegenheden die ik had om er met de voorzitter van de Commissie over te spreken, ben ik nog steeds van mening dat prioriteit moet worden gegeven aan de versterking van de positie van de bestaande universiteiten en van hun mogelijkheden om netwerken te vormen. Instituten moeten niet zomaar worden opgericht. Het is van fundamenteel belang om ervoor te zorgen dat het instituut als een coördinerend orgaan fungeert en dat de toewijzingen voor onderzoek niet weggehaald worden bij de bestaande universiteiten en onderzoeksinstellingen, die uitstekend werk hebben verricht.
Het nieuwe instituut zou de Europese innovatie en technologie kunnen coördineren en zodoende meerwaarde kunnen scheppen. Het instituut is nodig, maar zoals gezegd moet zijn inhoud de hoofdzaak vormen, en niet de wijze waarop het is georganiseerd. Ik ben van mening dat in Polen en elders geschikte locaties beschikbaar zijn, alleen mag de inhoud niet worden vergeten.
Syed Kamall (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vertegenwoordig Londen, de geweldigste stad ter wereld, hoofdstad van het geweldigste land ter wereld. In mijn stad zijn er verschillende innovatieve universiteiten, dus u zou kunnen denken dat ik voor dit verslag zou zijn. Maar ik heb tegen gestemd. Ik wil u uitleggen waarom.
De lyricus Thomas Dolby zong ooit: “She blinded me with science” (“Zij verblindde mij door wetenschap”). De band 2 Unlimited heeft ooit gezegd: “Digital revolution, technical solution; for some it only brings more and more confusion” (“Digitale revolutie, technische oplossing, voor sommigen zorgt het alleen maar voor meer confusie”). Hoe men ook over deze songteksten moge oordelen, ik denk dat dit van toepassing is op de idee achter het EIT. De Commissie heeft gelijk dat Europa succesvol is op het wetenschappelijk terrein, maar dat het aan innovatie ontbreekt. Maar hoe krijg je innovatie?
Men bereikt geen innovatie door meer bouwsels, stenen en metselspecie. Men bereikt geen innovatie door bestaande inspanningen te dupliceren. Wat hier gebeurt is dat het EIT probeert het succesvolle Amerikaanse Massachusetts Institute of Technology te imiteren, maar zonder het succesvolle bedrijfsmodel achter het MIT te kennen. Daarom heb ik tegen gestemd.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik het EIT in een historische context willen plaatsen. De eerste keer dat ik van het EIT hoorde, hadden we het over de vraag wat we met dit gebouw zouden kunnen beginnen, aangezien het Parlement twee zetels heeft, en als het deze ene zou opgeven, waar zou men dit gebouw in Straatsburg dan voor kunnen gebruiken? Het idee was om Straatsburg een universiteit van wereldklasse te schenken.
Helaas heeft Straatsburg al een best goede universiteit, en daar viel het idee niet bepaald in goede aarde. Straatsburg wil deze instelling niet graag verliezen. Daarover hebben we hier al vele debatten gevoerd, ook al is het natuurlijk zo dat het Parlement zelf over zijn zetel dient te beslissen.
Maar het idee was geboren, en we hebben een enorme begroting opgesteld van honderden miljoenen euro’s die we nu gaan uitgeven om werk te dupliceren dat reeds wordt verricht; je vraagt je af waar dat goed voor is. Grijpt Europa naar iets wat het niet nodig heeft omdat het dat reeds bezit? Moet het per se zijn Europese stempel zetten op deze expertise? Gaan we een hele hoop geld voor stenen en specie uitgeven op een terrein waar we veel meer gecoördineerd werk zouden kunnen doen als we gebruik zouden maken van de fantastische voorbeelden van Oxford, Cambridge en de andere goede universiteiten op het Europese vasteland?
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Hoewel ik niet het Verenigd Koninkrijk vertegenwoordig heb ik ingestemd met de toewijzing van 162 miljoen euro aan hulp na de overstromingen in het VK, waar de totale schade 4,6 miljard euro beliep.
Ik heb echter twee bedenkingen. Ten eerste nemen we dit besluit reeds na negen maanden. Ten tweede zijn er andere Europese landen die overeenkomstig de toepasselijke regels om hulp verzoeken, bijvoorbeeld Griekenland. Ik ben van mening dat er twee fondsen dienen te worden opgezet: één voor de behoeften van de EU en één voor andere landen, om te voorkomen dat er op een gegeven moment geen middelen meer over zijn voor arme landen. Ten tweede wordt volgens de regels voor het gebruik van de fondsen prioriteit gegeven aan grootschalige rampen. We moeten echter ook kleinere regio’s kunnen steunen. Solidariteit maakt geen onderscheid tussen groot en klein. Dames en heren, ik pleit voor een herziening van de regels.
Glyn Ford (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd dat het Parlement 162 miljoen euro uit het Europees Solidariteitsfonds beschikbaar stelt voor bijstand na de overstromingsramp die vorige zomer in mijn eigen regio en in andere gebieden plaatsvond.
Dit geld is zoals u weet bestemd voor infrastructuurprojecten, voor het repareren van wegen, bruggen, spoorlijnen, ziekenhuizen en andere instellingen, maar tegelijkertijd stelt het de Britse overheid in de gelegenheid om geld dat hieraan had moeten worden besteed, vrij te maken voor andere hulpdoeleinden. Er zijn nog steeds duizenden mensen die slechts een tijdelijk onderdak hebben, terwijl vele winkels en fabrieken nog zijn gesloten.
Daarom ben ik zeer blij dat geld uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie is vrijgemaakt, en ik hoop dat de bevolking van Gloucestershire en de andere gebieden hiervan zullen profiteren.
De Voorzitter. − Ik ben voornemens een schriftelijke stemverklaring af te leggen namens de bevolking van Yorkshire en Humber, met dezelfde strekking als de zojuist door mijnheer Ford afgelegde mondelinge verklaring.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ik heb mijn steun gegeven aan het creëren van een begrotingslijn voor het Galileo-programma – uitgaven voor administratief beheer, zoals voorzien in het herziene voorstel van de Commissie. Ik heb tevens het amendement gesteund betreffende een herschikking in de context van de Galileo-begroting van een bedrag van 2 miljoen euro van een operationele begrotingslijn naar een lijn van administratieve aard.
Dit dient ter financiering van acties als de opstelling en follow-up van een stelsel van risicobeheer, formulering van een beleid inzake intellectuele eigendom, maar ook innovatieve navigatiemarkten. Ik heb echter bedenkingen over het feit dat de Commissie industrie, onderzoek en energie op 29 januari met een grote meerderheid haar goedkeuring heeft gehecht aan acht amendementen tot schrapping van de Toezichthoudende autoriteit Galileo uit de rechtsgrond van het gewijzigde voorstel over de programma's Galileo en EGNOS. Ik zou willen dat hierover een serieus debat wordt gevoerd in de plenaire vergadering.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het met betrekking tot dit verslag kort houden. Ik heb ervoor gestemd omdat elk land, ongeacht zijn grootte, machteloos is ten aanzien van een dergelijke vis maior. De financiering van buitengewone uitgaven in een buitengewone situatie helpt een staat om de door weersomstandigheden of een natuurramp veroorzaakte schade te repareren. Dat spreekt voor zich.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag heeft betrekking op de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU, waar we zojuist over hebben gesproken. Een deel van mijn regio heeft geprofiteerd, of zal profiteren van dat geld, met name North Lincolnshire, waar wij getroffen zijn door enorme overstromingen.
Ik vraag me echter af of de mensen van Lincolnshire van mening zouden zijn dat dit geld goed wordt gebruikt. We betalen inmiddels zo veel geld aan de Europese Unie, en dan moeten we om geld bedelen als we zelf in nood zijn. Per 2 Britse ponden die we terugkrijgen, hebben we zelf eerst 5 Britse ponden in deze pot gestoken. Ik vraag me echt af of we dat geld niet beter zouden kunnen gebruiken.
Zoals ik reeds in eerdere stemverklaringen heb aangegeven heb ik ook een aantal grote bedenkingen over de manier waarop we met deze ontwerpen van gewijzigde begroting omgaan. Gigantische sommen worden tussen verschillende begrotingslijnen overgedragen, en er zijn maar erg weinig mensen die daar toezicht op houden.
Vandaag dragen we slechts een paar miljoen euro hier voor Galileo over en een paar miljoen daar, maar in het verleden ging het om honderden miljoenen euro. Ik vraag me af of dat de juiste parlementaire procedure is om ons toezicht te laten houden op het geld van de Europese belastingbetaler.
- Verslagen: Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0053/2008) en Daniel Varela Suanzes-Carpegna (A6-0054/2008)
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik stem steevast en altijd tegen de visserijovereenkomsten die door dit Huis en de Commissie worden opgesteld. Dit is volgens mij terecht. Ik zal het een en ander uit de verslagen citeren.
In haar evaluatie voor Guinee-Bissau komt de Commissie tot de conclusie dat de visserijovereenkomst met Guinee-Bissau bijdraagt tot de levensvatbaarheid van de sector van de trawler- en de tonijnvisserij van de Gemeenschap in de Atlantische Oceaan en de vaartuigen en visserijsectoren van de Gemeenschap die van de overeenkomst afhankelijk zijn, een stabiel juridisch kader en zichtbaarheid op middellange termijn biedt. Aan de andere kant merkt zij slechts op dat de visserijovereenkomst “belangrijke gevolgen” voor de budgettaire en de politieke stabiliteit van het land heeft. Het maakt niet uit waar wij zulke visserijovereenkomsten sluiten, in principe stelen wij vis van diegenen die de vis lokaal zouden kunnen vangen en verkopen, die daar lokaal geld mee zouden kunnen verdienen en zich zou uit de armoede zouden kunnen werken. We verzinnen een oplossing waarbij we Europese vissers geld geven om deze wateren mechanisch te bevissen en er tonnen vis uit te halen en zo de visserijsector van deze kuststaten te vernietigen.
In het document over Ivoorkust staat hoeveel geld we hiervoor uitgeven. We hebben het over bijna 600 000 euro voor EU-vaartuigen om meer dan 7 000 ton tonijn te vangen. Als je met een doorsnee Spanjaard spreekt en hem vraagt hoeveel mensen zijn land binnenreizen vanuit Ivoorkust – omdat de vissersboten die vroeger vis naar Spanje brachten inmiddels honderden, zo niet duizenden illegale immigranten naar bijvoorbeeld de Canarische Eilanden transporteren – zul je zien dat we het probleem voor onszelf alleen maar groter maken en niet voor een marktgebaseerde oplossing zorgen, wat we wel zouden kunnen doen door de landen met visrechten zelf te laten vissen zodat zij hun economie kunnen aanzwengelen.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). – Mijnheer de Voorzitter, ik doe niets liever dan over duurzaam Europees vervoer spreken.
Ik heb mij van stemming over dit verslag onthouden omdat ik me, ondanks het feit dat het een behoorlijke portie redelijk Europees beleid bevat, afvraag of de vraag hoe we onze verkeersproblemen oplossen niet beter kan worden overgelaten aan marktoplossingen in de individuele lidstaten. Ik heb er een hard hoofd in dat Europa-wijde samenwerking en een coördinatiestrategie de parkeerproblemen in Nottingham of Leicester gaan oplossen. Inderdaad zou de uitwisseling van beste praktijken tot oplossingen kunnen bijdragen, maar hier gaat het erom dat we veel geld in een pot steken om comités op het niveau van de Commissie en de Raad te laten vergaderen om een beleid te verzinnen.
Ik geloof dat dergelijk beleid beter op lokaal niveau kan worden ontwikkeld. Daarom heb ik mij van stemming onthouden.
Richard Seeber, (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag gestemd omdat ik ten eerste geloof dat het een goed verslag is en ten tweede omdat het een stap in de goede richting is. De vervoerssector moet zijn verantwoordelijkheid erkennen, met name wat betreft de milieudoelstellingen, maar ook met betrekking tot de verwezenlijking van de Lissabon-strategie.
Ik ben vooral verheugd dat amendement 5, dat verlangt dat de Europese Unie de Alpenovereenkomst niet alleen ondertekent, maar ook ratificeert, is aangenomen. Ik ben tevens ingenomen met het feit dat amendement 1 is verworpen en dat de originele tekst is gehandhaafd, namelijk dat we ermee moeten beginnen de externe kosten van het wegverkeer te internaliseren. Het is echter jammer dat amendement 7 werd verworpen. Het had ten doel het zevende kaderprogramma beter te integreren en beter af te stemmen op het thema vervoer.
Ten slotte zou ik mijn collega’s uit het Verenigd Koninkrijk die zo hevig tegen de Unie tekeergaan, willen adviseren om de teksten iets zorgvuldiger te lezen, omdat een groot deel daarvan in de aanvoegende wijs is geformuleerd. Het zijn discretionaire bepalingen, en een groot land als het Verenigd Koninkrijk kan zelf beslissen of het deze maatregelen invoert of niet.
Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Het debat van gisteravond heeft mij er niet van kunnen overtuigen dat de Europese Commissie en de lidstaten binnen afzienbare termijn bereid zullen zijn om middelen toe te wijzen ter verbetering van de kwaliteit van de vervoersinfrastructuur in de nieuwe lidstaten.
De commissaris heeft gisteren aan het eind van het debat terecht gewezen op de noodzaak van modale veranderingen. Ik wil de Commissie verzoeken realistische plannen in te dienen voor de ontwikkeling van de weg- en spoorweginfrastructuur in de nieuwe lidstaten. Zonder zulke plannen kunnen we niet serieus over de strategie voor duurzaam vervoer discussiëren, ten minste niet vanuit een milieuvriendelijke optiek. Ik heb ook het amendement inzake het eurovignet gesteund; de herziening van deze richtlijn mag niet afleiden van de strategie voor duurzaam vervoer.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het raadplegingsverslag van mijn Duitse collega Böge gestemd, dat het voorstel steunt voor het voorstel voor een beschikking van de Raad houdende wijziging van Beschikking 2003/77/EG tot vaststelling van de financiële meerjarenrichtsnoeren voor het beheer van de activa van de EGKS in liquidatie en, wanneer de liquidatie is afgesloten, van de activa van het Fonds voor onderzoek inzake kolen en staal. Het was een goede beslissing om de regels voor het beheer van dergelijke fondsen bij te werken door rekening te houden met wijzigingen op de markten en van producten, onder handhaving van een hoge mate aan veiligheid en stabiliteit op lange termijn.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Het mag dan weliswaar zinvol zijn om op Gemeenschapsniveau of met financiële ondersteuning naar technologieën te zoeken met behulp waarvan de emissies bij de staalproductie kunnen worden gereduceerd. Op grond van de stijgende vraag in de opkomende landen en van natuurrampen die de reductie onmogelijk hebben gemaakt, ontstaan telkens weer tekorten aan deze grondstof, wat tot recordprijzen van kolen en staal leidt. Het is hoog tijd dat eindelijk naar alternatieven voor de slinkende kolenvoorraad wordt gezocht.
Bovendien is de vraag hoe het mogelijk is dat vroegere organisaties zoals de Europese Gemeenschap voor kolen en staal (EGKS) of Euratom, die allang in de EU zijn opgegaan, nog steeds over eigen fondsen, programma’s enzovoort kunnen beschikken. Dit ook in verband met het feit dat lidstaten die het gebruik van kernenergie afwijzen toch moeten meebetalen aan onderzoek en dergelijke op dat gebied. Hier moet eindelijk eens grondig over worden nagedacht.
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik stem in met het voorstel om bepaalde bepalingen in de bestaande bilaterale overeenkomsten te vervangen door communautaire overeenkomsten.
Wat betreft tarieven en kosten van luchtvaartdiensten voert de rapporteur, Paolo Costa, terecht een bepaling in die luchtvaartmaatschappijen uit derde landen verbiedt om een dominerende rol te spelen bij het vaststellen van de tarieven voor luchtvervoersdiensten die volledig binnen de Gemeenschap plaatsvinden.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Britse collega Parish over de wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten, die was goedgekeurd op basis van de situatie per 31 december 2006. Nadat de 21 verordeningen die van toepassing waren op de gemeenschappelijke organisatie van de landbouwmarkten zijn samengevoegd tot één allesomvattende verordening, om zo het wetgevingskader inzake marktmaatregelen als interventies, particuliere opslag, invoertariefcontingenten, uitvoerrestituties, vrijwaringsmaatregelen, overheidssteun, mededingingsregels en de communicatie en melding van gegevens te rationaliseren en te vereenvoudigen, werd het nodig om deze tekst te actualiseren om rekening te houden met besluiten die sinds 2006 zijn genomen in de sectoren suiker, fruit en groenten, verwerkt fruit en verwerkte groenten, zaden, rundvlees en melk en zuivelproducten.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Wij zijn gekant tegen het huidige landbouwbeleid en maken bezwaar tegen onbelangrijke wijzigingen in het bestaande systeem. Wij eisen een omvattende herziening en een herevaluatie van het gehele gemeenschappelijke landbouwbeleid.
Deze twee verslagen houden vast aan de bestaande structuren van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Daarom kunnen wij onze steun er niet voor uitspreken. Het gehele gemeenschappelijke landbouwbeleid is een absurde uitvinding, die moet worden afgeschaft.
David Martin (PSE), schriftelijk. − Ik en ingenomen met het verslag van mijnheer Parish inzake de gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten. De voorstellen om te voorzien in geharmoniseerde regels voor verschillende bedrijfstakken, zoals particuliere opslag, invoertariefcontingenten en vrijwaringsmaatregelen, vormen een positieve stap die ertoe bijdraagt het Europees landbouwbeleid doorzichtiger te maken. De beoogde verhoging van de transparantie en vereenvoudiging van de regelgeving in deze sector is hard nodig en zal direct ten goede komen aan de Schotse boeren. Daarom heb ik voor dit verslag gestemd.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn Britse collega Parish over de wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor de vlas- en hennepsector. De Europese Commissie, die thans aan een verslag werkt over de voortzetting van de steun voor de productie van korte vlasvezels of van hennepvezels, die aan het eind van het verkoopseizoen 2008/2009 ten einde loopt, stelt voor deze steun te verlengen in afwachting van de beleidsherzieningen die in 2008 zullen worden uitgevoerd in het kader van de gezondheidscontrole van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik steun dit zeer verstandige voorstel.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Het voorstel om de subsidiëring van vlas en hennep te verlengen is om procedurele redenen nodig om een adequate evaluatie en potentiële hervorming in het kader van de gezondheidscontrole van het GLB mogelijk te maken.
- Verslag: Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (A6-0055/2008)
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik stem voor het verslag van mevrouw Geringer de Oedenberg over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap.
Ik vond het zeer interessant het verslag van mijn collega te lezen. Ik stem in met het verslag omdat ik van mening ben dat de communautaire wetgeving duidelijker en begrijpelijker, en daarmee ook transparanter en toegankelijker voor de burgers dient te zijn.
Het voorstel heeft ten doel Verordening (EEG) nr. 3037/90 van de Raad van 9 oktober 1990 betreffende de statistische nomenclatuur van de economische activiteiten in de Europese Gemeenschap te codificeren.
Als advocaat wil ik in mijn stemverklaring wijzen op de waarde van codificatie, een zeer belangrijk proces waarbij een groot aantal wettelijke regelingen wordt samengevoegd tot één enkele, systematische verzameling aan de hand waarvan de fundamentele wettelijke normen kunnen worden geïnterpreteerd. Ik hecht groot belang aan de vereenvoudiging en ordening van de communautaire wetgeving.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het verslag van mijn collega Costa over de door het bemiddelingscomité goedgekeurde gemeenschappelijke ontwerptekst van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002, die een dag na de aanslagen van 11 september 2001 in de Verenigde Staten werd aangenomen en die moet worden herzien met het oog op de toepassing ervan. Gelukkig kon er een compromis worden gevonden over de financiering van de veiligheidsmaatregelen, die voor gezamenlijke rekening komt van de lidstaten en de luchthavenautoriteiten, de luchtvaartmaatschappijen en de passagiers.
Ik ben verheugd dat het Europees Parlement erin is geslaagd de Raad en de Commissie ervan te overtuigen de regelgevingsprocedure met toetsing toe te passen voor een hele reeks maatregelen bij de definitie van gemeenschappelijke basisnormen voor veiligheid in de luchtvaart, zoals passagierscontroles en het verbod op bepaalde artikelen, zoals vloeistoffen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Deze verordening zorgt voor een sterkere harmonisatie van gemeenschappelijke regels op het gebied van de burgerluchtvaart op EU-niveau – zoals passagierscontroles, handbagage, toegangscontroles en beveiligingscontrole van luchtvaartuigen – en voorziet in de intrekking van de verordening van 2002, die is aangenomen als gevolg van de gebeurtenissen van 11 september 2001 in de VS.
Een van de punten die wij hebben bekritiseerd is dat er geen garantie bestaat – integendeel – dat de kosten van de beveiligingsmaatregelen niet worden doorberekend aan de gebruikers van deze diensten, die duidelijk het karakter van openbare diensten hebben. Bovendien bestaat er geen enkele garantie dat de gebruikers niet zullen worden geconfronteerd met toeslagen om dergelijke kosten te dekken. Voorts bestaat geen duidelijkheid over de schrapping van een hele reeks veiligheidsmaatregelen waarop reeds sterke kritiek is geleverd, waarbij met name werd gevraagd of deze maatregelen überhaupt effectief zijn.
Het is ook frappant dat de om veiligheidsredenen ingevoerde beperking van de toegang van werknemers tot de ‘luchtzijde’ is gebruikt om de vrijheid van de werknemers tot het vormen van een vakbond aan banden te leggen. De huidige tekst biedt geen garantie dat dergelijk misbruik voortaan wordt voorkomen of dat de werknemersrechten worden beschermd. Ten slotte zet de verordening de deur wijd open voor de aanwezigheid van bewapende beveiligingsagenten aan boord van vliegtuigen, een maatregel die wij onjuist achten, ook uit veiligheidsoogpunt.
Stanisław Jałowiecki (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Ondanks alles heb ik voor dit verslag gestemd. Ik zou dat kort willen toelichten. Geïmproviseerde oplossingen zijn soms het duurzaamst. Dat is het afgelopen jaar wel gebleken. Toen het verbod op het meevoeren van dranken en andere vloeistoffen aan boord van luchtvaartuigen werd ingevoerd, verzekerde men ons dat het slechts een voorlopige maatregel betrof. De procedures zouden op korte termijn worden herzien en er zou speciale apparatuur worden geïnstalleerd waarmee gevaarlijke stoffen kunnen worden opgespoord.
Niets van dat alles is gebeurd. En hoe staat het intussen met de passagiers? Die zijn gewend geraakt aan deze ongemakken. Zij doen alsof die altijd al hebben bestaan en noodzakelijk zijn. Op deze manier worden onze vrijheden en rechten geleidelijk aan en bijna zonder dat iemand het merkt beknot – ook op andere gebieden, niet alleen in de burgerluchtvaart.
Het Parlement verdient echter lof, vooral de vertegenwoordigers van het Parlement in het bemiddelingscomité die deze beginselen hardnekkig hebben verdedigd. Toegegeven, zij hebben niet overal hun zin gekregen, maar het is de moeite waard om te benadrukken wat er is bereikt.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik stem voor de nieuwe verordening inzake de beveiliging van de luchtvaart, die voor meer veiligheid in het luchtverkeer zorgt.
Ik ben sterk voorstander van een onderlinge afstemming van de normen en voorschriften op Europees niveau, aangezien alleen door een doeltreffende en spoedige aanpassing van de nieuwe richtlijnen de veiligheid en de rechten van de passagiers kan worden beschermd. Ik ben zeer ingenomen met het mogelijke gebruik van beveiligingsagenten, zogenaamde ‘sky marshalls’, aan boord, op grond van de huidige bedreiging door het internationale terrorisme op potentieel kwetsbare trajecten. Bovendien steun ik de veiligheidsvoorschriften volgens welke het dragen van wapens alleen bij uitzondering en met toestemming van de lidstaat is toegestaan.
Wat de controversiële financieringskwestie betreft steun ik het compromis dat elke lidstaat hierover zijn eigen beslissing dient te nemen, waarbij de kosten van de veiligheidsmaatregelen door de luchthavenexploitanten, de luchtvaartmaatschappijen en de gebruikers zelf moeten worden gedragen. In de tekst is echter verduidelijkt dat dergelijke kosten direct verband dienen te houden met de beveiliging en dat alleen de daadwerkelijke beveiligingskosten hieronder mogen vallen. De Commissie wordt tevens verzocht voor het eind van het jaar een voorstel voor de financiering van deze kosten in te dienen, indien nodig vergezeld van een wetgevingsvoorstel.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Als vertegenwoordiger van een land dat recentelijk het slachtoffer is geworden van terrorisme, ben ik verheugd over het verslag van de heer Costa inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart. De beveiliging van de burgerluchtvaart is iets wat alle lidstaten aangaat en waarvoor derhalve gemeenschappelijke basisregels in de hele EU moeten worden ingevoerd. Wat betreft de financiering van de verbetering van de veiligheidsmaatregelen ben ik van mening dat er een adequaat compromis is bereikt de lidstaten en de gebruikers voldoende ruimte geeft om de kosten te delen. Flexibele financieringsregels voldoen niet alleen aan de noodzaak om basismaatregelen in heel Europa in te voeren, maar geven luchthavens die geacht worden het sterkst te zijn bedreigd door terrorisme, de mogelijkheid aanvullende stappen te nemen om deze bedreiging het hoofd te bieden.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Ik heb geweigerd mijn stem te geven aan de uiteindelijke bemiddelingstekst van het Europees Parlement en de Raad, aangezien ik gekant ben tegen het inzetten van bewapende veiligheidsagenten aan boord, gezien de strenge aanvullende controles waaraan de passagiers aan de grond worden onderworpen. Ik beschouw die maatregel daarom als buitensporig: de passagiersrechten worden opgeofferd in naam van de veiligheid van het luchtverkeer. De maatregel is niet in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel en betekent uiteindelijk een financiële last voor de burgers, dat wil zeggen de passagiers. Wij roepen de regeringen van de lidstaten, en met name de Griekse regering, op deze maatregel niet om te zetten en gebruik te maken van de geboden speelruimte.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De beveiliging van de burgerluchtvaart ziet zich in de afgelopen jaren met reële, dodelijke en ongekende uitdagingen geconfronteerd. Er is alles aan gedaan om een adequaat antwoord te geven op de bedreiging van het leven van passagiers en bemanningen, en toch is het zo dat de ingevoerde regels niet gelijke tred kunnen houden met de creativiteit van criminelen. Daarom is verder uitstel niet mogelijk en kunnen we niet nog meer debatten voeren die zijn gebaseerd op een ongegrond gevoel van veiligheid.
De wetgeving waarover wij vandaag stemmen vormt slechts een deel van de wetgevingsactiviteiten die de Unie ontwikkelt om meer en meer zichtbare veiligheid voor haar burgers te waarborgen. Op het gebied van de beveiliging van de luchtvaart is het derhalve van essentieel belang dat wij flexibele instrumenten creëren die het mogelijk maken een klimaat van maximale veiligheid voor de burgers te scheppen dat bovendien gemakkelijk en naar behoren kan worden geëvalueerd. Ik stem daarom voor de overeenkomst die het Parlement in de bemiddelingsprocedure heeft bereikt en die de bescherming van de burgers waarborgt, de veiligheid in de burgerluchtvaart en een permanente waakzaamheid tegen diegenen die een bedreiging vormen voor onze veiligheid, onze democratische instellingen en de rechtsstaat.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd voor het verslag van de heer Costa over de tekst betreffende de gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002.
Mijns inziens is het van het grootste belang om een eenvoudiger en flexibeler wetgevingskader te scheppen dat in vergelijking tot vroegere, al te gedetailleerde maatregelen, meer vrijheden biedt en besluitvormingsbevoegdheid in de fase van de tenuitvoerlegging van de wetgeving versterkt.
Evenwel lijkt het met goed om hier en daar een fijner onderscheid te maken, met name waar het om de koppeling van luchthavengelden aan de kosten voor de aangeboden diensten gaat. In dit verband wil ik de Commissie verzoeken zo spoedig mogelijk een initiatief te nemen inzake de financiering van veiligheidsmaatregelen op Europese luchthavens en de transparantie van beveiligingskosten, teneinde een mogelijke verstoring van de mededinging op dit gebied te kunnen aanpakken.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − Ik stem voor het in de bemiddelingsprocedure bereikte compromis, ondanks het feit dat ik bedenkingen heb, niet alleen wat betreft de financiering van dit stuk wetgeving, maar ook wat betreft de houding van de Raad tijdens deze gehele procedure.
Ten eerste moet worden gezegd dat de regeringen geloven dat zij versterkte veiligheidsmaatregelen in de burgerluchtvaart kunnen invoeren om vervolgens van het bedrijfsleven en uiteindelijk de passagiers te verwachten dat zij ervoor opdraaien. Mijn standpunt is, en dat was ook het standpunt van het Parlement, dat wanneer de lidstaten op versterkte veiligheidsmaatregelen aandringen, zij ten minste een bijdrage in de kosten zouden moeten leveren.
Ten tweede versta ik onder bemiddeling een proces waarbij twee partijen compromissen sluiten over hun standpunten teneinde tot een overeenkomst te komen. In het geval van dit dossier achtte de Raad het evenwel niet nodig om ook maar een compromis of een bemiddeling te overwegen, maar verweet hij het Parlement de veiligheid van de passagiers op het spel te zetten.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik ben verheugd over de goedkeuring in de tweede lezing en op basis van het verslag van mijn Finse collega Paasilinna over het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie. Het idee hiertoe werd door de voorzitter van de Europese Commissie, José-Manuel Barroso in februari 2005 gelanceerd en werd met een zeker scepsis ontvangen met betrekking tot de meerwaarde van een dergelijke faciliteit.
Ook al deel ik de kritiekpunten en de zorgen over de financiering van dit project, acht ik het toch van essentieel belang om een dergelijke faciliteit op te richten om kennis centraal te stellen in het streven van Europa, want de vooruitgang van onze humanistische Europese beschaving is niet gebaat bij een cultuur van ignorantie, maar bij de ontwikkeling van kennis. Overigens zou ik willen wijzen op het feit dat de begrotingsstructuur van de Europese Unie steeds ontoereikender wordt, met name als het erom gaat grote projecten zoals het EIT of Galileo te financieren. Ten slotte begrijp ik niet waarom de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie een amendement heeft ingediend – waar mijn fractie en ik tegen hebben gestemd – om de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk standpunt te verwerpen en aldus te vertragen.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik verwelkom en steun het verslag van mijn collega Paasilinna, dat een bijdrage wil leveren aan de economische groei en het concurrentievermogen van de EU door nieuwe vormen van innovatie te ontwikkelen via de oprichting van het Europees instituut voor innovatie en technologie (EIT).
Het EIT heeft ten doel het kernelement van het concurrentievermogen te versterken: kennis. Kennis is per definitie geen statisch concept; kennis bestaat alleen bij de gratie van een dynamisch, gestructureerd proces van onderzoek en nieuwe ontdekkingen. De reële vooruitgang vindt uitsluitend plaats in de vorm van innovatie.
Heden ten dage zijn er op de wereldmarkt van ‘oude’ en ‘nieuwe’ economieën concurrenten als de Verenigde Staten, India en Japan actief, landen die innovatie altijd al tot hoeksteen van hun economische ontwikkeling hebben gemaakt en daarom een sterk concurrentievoordeel ten opzichte van de EU bezitten.
Het EIT dient ertoe de uitwisseling van kennis te versterken, ideeën te bundelen, uit te wisselen en te verspreiden en onderzoek uit heel Europa in macro-regio’s te concentreren die van essentieel belang zijn voor het toekomstige concurrentievermogen van de EU.
De potentiële voordelen van het mededingingsmodel zijn nagenoeg onuitputtelijk. Het ligt aan ons om ervoor te zorgen dat de 2,4 miljard euro aan middelen naar behoren worden besteed, en dat de Europese Unie de toekomstige uitdagingen van de mondiale markt beter het hoofd kan bieden.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Zoals wij reeds tijdens de eerste lezing hebben aangegeven, staan wij zeer kritisch tegenover de oprichting van het Europees Technologie-instituut, vooral vanwege het oordeel van verschillende onderzoeksorganisaties.
In lijn met de standpunten van verschillende wetenschappelijke organisaties die zich kritisch hebben uitgelaten over het voorstel inzake het Europees instituut voor innovatie en technologie, hebben wij voor het voorstel tot verwerping van het gemeenschappelijk standpunt van de Raad gestemd, maar dit voorstel werd helaas niet aangenomen. In de eerste plaats is de financiering ontoereikend. Een van de opties voor de financiering is de communautaire begroting, met inbegrip van vastleggingen bestemd voor onderzoek, wat er weer op uit zou kunnen draaien dat de meer ontwikkelde landen worden gesteund, zodat de ongelijkheden verder toenemen.
Nadat verschillende landen die het instituut binnen hun grenzen wilden halen, druk hadden uitgeoefend, werd het een virtueel instituut, een soort portaal voor overleg tussen wetenschappelijke gemeenschappen uit verschillende vakgebieden. Het Europees Parlement heeft een aantal amendementen op het Commissievoorstel aangenomen, maar naar onze mening volstaan die niet om de constructiefouten te verhelpen.
Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik sta volledig achter het verslag van mijn collega Paasilinna. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie en de lidstaten deze instelling dringend nodig hebben. Het instituut staat niet alleen in de belangstelling bij Europese onderzoekers en groepen wetenschappers in de verschillende lidstaten, maar ook bij mensen uit de praktijk, met name ondernemers. Ik meen dat het instituut een stimulerende rol voor de hele EU dient te spelen, en daarom moeten alle lidstaten bij deze organisatie worden betrokken.
Het instituut komt een bijzondere rol toe bij het creëren van gelijke kansen voor de nieuwe lidstaten en bij de integratie van hun economieën binnen de EU. Alleen al door de samenvoeging van het onderzoekspotentieel en de inspanningen van wetenschappers uit het ‘oude’ en het ‘nieuwe’ Europa worden we in de gelegenheid gesteld bestaande onevenwichtigheden te verhelpen en toe te werken naar de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Voor deze achtergrond wil ik er sterk voor pleiten het hoofdkantoor van het instituut (de raad van bestuur) in mijn land, Polen te vestigen – in Wrocław.
Deze stad ligt op het snijvlak van de culturen van het oude en het nieuwe Europa, dicht bij drie andere lidstaten: Duitsland, Oostenrijk en de Tsjechische Republiek. Wrocław beschikt over uitstekende infrastructuur voor wetenschap en onderzoek, over verschillende instellingen voor hoger onderwijs en bijna 200 000 studenten. Ik ben er zeker van dat Wrocław de beste locatie zou zijn voor het Europees instituut voor innovatie en technologie.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Het verslag van de heer Paasilinna’s over de oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie vormt een belangrijke bijdrage tot de verwezenlijking van de doelstellingen van de Lissabon-strategie. Het concept om deskundigheid uit de particuliere sector, onderzoeksorganisaties en instellingen voor hoger onderwijs te bundelen is goed en vormt een interessant proefproject. We moeten er ook voor zorgen dat de raad van bestuur op transparante wijze wordt geselecteerd om de integriteit van zijn werkzaamheden te garanderen. Het Parlement en de Raad dienen ertoe bij te dragen dat die transparantie behouden blijft en te waarborgen dat het EIT rekenschap aflegt en dat de autonomie van de betrokken kennis- en innovatiegemeenschappen wordt geëerbiedigd. Ik spreek mijn steun uit voor dit verslag.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Met het oog op de overeenkomst die Raad en het Parlement hebben bereikt en gezien het feit dat de Commissie daar geen bedenkingen tegen heeft geuit, meen ik dat de goedkeuring in tweede lezing van de aanbeveling betreffende de aanneming van de verordening tot oprichting van het Europees instituut voor innovatie en technologie een bijzonder belangrijk moment is aangezien het de geboorte van dit belangrijke project symboliseert.
Reeds enkele jaren geleden heeft de Europese Unie innovatie en kennis aangewezen als centrale factoren bij het aanpakken van de uitdagingen van de globalisering en de opkomst van grote nieuwe economische actoren. In dit verband is steun voor onderzoek en ontwikkeling als economisch wapen een initiatief dat de grootst mogelijke steun verdient – en dit is van cruciaal belang voor dit project.
De tijd zal uitwijzen of het beter zou zijn geweest om een echte campus te creëren of dat de aangenomen oplossing van de Commissie de beste is. In elk geval is het belangrijk – zelfs essentieel – om flexibiliteit te waarborgen evenals de permanente mogelijkheid om het model in het licht van de beste oplossingen aan te passen. Anders zou juist de drijvende kracht van de innovatie zelf niet het vermogen tot innovatie hebben, wat een onvergeeflijke fout zou zijn wanneer wij de bedoeling hebben om efficiënte modellen op te bouwen.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. – (NL) Ik wou het voorstel van een Europees Instituut voor Technologie aanvankelijk ondersteunen, omdat het de bestaande leemte tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie opvult, een belangrijk gegeven voor de economie en de interne markt. Het EIT lijkt dan ook een schitterend project, ware het niet dat de financiering ondermaats is geregeld.
Ik steun het huidige voorstel en het gemeenschappelijk standpunt van de Raad dan ook niet, voornamelijk omdat het budget ontoereikend is. De Commissie stelde een redelijk bedrag voor dat gedurende 6 jaar in de behoeften van de KIG's (kennis en innovatiegemeenschappen) kon voorzien. De Raad verlaagt het budget dermate, dat dit niet langer mogelijk is. Een EIT “impact assessment” studie toonde nochtans aan dat een degelijke basisfinanciering een essentiële succesfactor is.
In de huidige vorm worden KIG's gedwongen externe financiering te zoeken in andere communautaire programma's, die daar overigens niet voor bedoeld zijn. De lidstaten zullen dus zelf voor de financiering moeten instaan, alsof men zomaar kan rekenen op private sponsoring. Met dit voorstel is het project gedoemd te mislukken.
Het feit tenslotte dat klimaatverandering als focus voor de eerste KIG's expliciet uit het voorstel werd gehaald, maakt mijn steun niet langer wenselijk.
Derek Roland Clark, Nigel Farage en John Whittaker (IND/DEM), schriftelijk. − (EN) Wij zijn er absoluut voor dat Groot-Brittannië geld van de Europese Unie krijgt als bijdrage tot de compensatie van de overstromingsschade van vorig jaar.
Wij willen deze gelegenheid echter aangrijpen om in de handelingen laten opnemen dat wij gekant zijn tegen de regeling volgens welke Groot-Brittannië de Europese Unie om bijstand dient te verzoeken.
Het VK is de grootste nettobetaler aan de EU-begroting. In plaats van er om te moeten smeken ons een klein bedrag terug te betalen, zouden we er goed aan doen onze middelen te behouden en zelf te beslissen hoe we die besteden.
Richard Corbett (PSE), schriftelijk. − (EN) Het verheugt mij zeer dat het Europees Parlement de toewijzing heeft goedgekeurd van 170 miljoen euro steun uit het EU-Solidariteitsfonds voor slachtoffers van de overstromingsramp om de opruiming te ondersteunen na de overstromingen van vorige zomer in mijn land, en in het bijzonder in mijn regio. De overstromingen troffen honderden huizen en ondernemingen en waren de oorzaak van het leed van duizenden mensen. Uit het feit dat dit de tweede grootste betaling ooit van het EU-Solidariteitsfonds is, blijkt de enorme financiële en persoonlijke prijs die de slachtoffers hebben betaald. Hopelijk zal het geld een deel van de kosten kunnen dekken.
Als lid van het EP voor één van de zwaarst getroffen regio’s weet ik dat elke bijdrage welkom is. Mijn achterban zal dit gebaar van solidariteit vanwege de rest van Europa sterk waarderen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De vandaag goedgekeurde tekst keurt de beschikbaarstelling goed van het Solidariteitsfonds ten gunste van het Verenigd Koninkrijk na de overstromingen aldaar in de zomer van 2007.
Aangezien de aangegeven schade ongeveer 4.612.000.000 euro beliep en de drempelwaarde voor de activering van het mechanisme voor het Verenigd Koninkrijk dus oversteeg, werden de gevolgen van de overstromingen ingedeeld als grote ramp en stelde de Commissie voor 162.387.985 euro uit het Solidariteitsfonds toe te wijzen.
Het standpunt van de Commissie regionale ontwikkeling van het EP spoort de Raad ertoe aan tot een overeenkomst te komen over de door de Commissie voorgestelde herziening van de verordening die dit fonds instelde, wat het heeft gefaald te doen sedert het EP haar standpunt heeft goedgekeurd in de eerste lezing op 18 mei 2006, met een kritische stem van ons, bovendien.
Naar onze mening is het onder meer zo dat het standpunt van het EP niet verzekert dat regionale rampen kunnen worden erkend en maakt het zelfs niet de erkenning mogelijk van de specifieke aard van mediterrane natuurrampen of de aanpassing van dit Fonds – wat tijdsbeperkingen en in aanmerking komende acties betreft – aan de specifieke aard van natuurrampen zoals droogte en brand. Deze aspecten dienen te worden gewaarborgd.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, het Solidariteitsfonds is de kern van het solidariteitsprincipe, dat één van de hoekstenen van de Europese Gemeenschap is. De criteria voor de ontwikkeling ervan werden in de loop van vele praktijkjaren verfijnd. Zo werd komaf gemaakt met het beheer naar goeddunken, dat duidelijk bleek uit de eerste pogingen tot oprichting van het Fonds voor aanpassing aan de mondialisering. Dat fonds is een nieuwe instelling op het gebied van de begroting van de Europese Unie die in het kader van het financieel vooruitzicht 2007-2013 werd opgericht. Een belangrijk, in het geval van het Solidariteitsfonds sterk beklemtoond nadeel was de lange wachttijd alvorens dat instrument werd ingeschakeld, zoals bleek in door een natuurramp getroffen landen die een aanvraag indienden. Paradoxaal genoeg kon de EU sneller reageren op verzoeken om steun van derde landen dan op die van de eigen lidstaten.
Het voorstel om het Fonds in te zetten om hulp te bieden aan Groot-Brittanië en Noord-Ierland, die in juni en juli 2007 door overstromingen werden getroffen, voldoet aan alle vormvereisten. Wij dienen de reactie te erkennen van de Commissie regionale ontwikkeling, die de procedures van het Parlement heeft bespoedigd. Het is moeilijk de vertraging bij de Europese Commissie te verklaren. Haar besluit van 18 januari 2008 kwam zes maanden na de natuurramp en de onmiddelijke aanvraag van het Verenigd Koninkrijk. Dat weerspiegelt de slechte traditie van de traag werkende administratie van het Solidariteitsfonds en vereist een opwaardering van de uitvoeringsbepalingen, waar het Parlement reeds sedert18 mei 2006 om vraagt.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Na de vernietigende overstromingen vorig jaar in Groot-Brittanië ben ik verheugd over het werk van de heer Böge in het kader van het verslag over de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de EU. De voorgestelde gelden zullen alle betrokkenen, ook ondernemingen, ten goede komen. Ik ben daarom voorstander van de aanbevelingen van het verslag.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) In de nasleep van onder meer natuurrampen dient spoedig in tijdelijk onderdak te worden voorzien en moeten voorlopige herstellingen worden uitgevoerd aan belangrijke infrastructuur, zoals energie, elektriciteitsleidingen, wegen en bruggen enzovoort, zodat ziekenhuizen weer aan het werk kunnen. Het Solidariteitsfonds kan daarbij een grote hulp zijn. Wat echter niet kan worden betaald, zijn de duizenden uren onbezoldigde arbeid van de hulpverleners. Ook het lijden van de getroffenen kan niet worden vergoed.
In het Solidariteitsfonds dient een redelijk evenwicht te worden bewaard tussen de snelle en onbureaucratische uitbetaling van fondsen en de verzekering dat deze fondsen niet voor andere dan de beoogde doeleinden worden gebruikt. Preventie en betere intergouvernementele samenwerking zijn bijzonder belangrijk in de voorbereiding op toekomstige natuurrampen. In geen enkel geval mag van deze gebeurtenissen gebruik worden gemaakt om een EU-bureau voor civiele bescherming of een EU-snelle reactiemacht bij rampen in te stellen. De laatste zou immers geen doeltreffende bescherming tegen natuurrampen kunnen bieden en de kosten vergroten en de bureaucratie doen toenemen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Ik stem tegen het verslag omdat het een toename van de EU-begroting met zich meebrengt. Groot-Brittanië moet voor de overstromingen van 2007 uit de bestaande begroting worden betaald. Er is immers ruimte voor nieuwe prioriteiten, bijvoorbeeld door de begroting voor Galileo niet op te trekken.
Hélène Goudin (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Uit eerdere ervaringen is gebleken dat de EU steun bij rampen niet goed beheert. Junilistan is van mening dat de uitbetalingen uit het fonds vaak de gedrevenheid temperen van de lidstaten om de problemen aan te pakken die de behoefte aan steun overstijgen.
Aangaande de instelling van een post voor uitgaven in uitzonderlijke omstandigheden is Junilistan van mening dat dit document de indruk versterkt dat de EU een supermacht wil worden met invloed op alles wat in de wereld gebeurt. Junilistan is daartegen gekant.
Ook Frontex gaat een stap te ver als het gaat om de coördinatie van de grenscontroles en het immigratiebeleid van de lidstaten. Junilistan is tegen elke uitbreiding van zijn activiteit gekant.
Aangezien ik het ontwerp van gewijzigde begroting om die redenen niet kan ondersteunen, heb ik besloten tegen het gehele verslag te stemmen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het eerste amendement op de Gemeenschapsbegroting 2008 omvat de beschikbaarstelling van ongeveer 162,4 miljoen euro van het EU-Solidariteitsfonds aan het Verenigd Koninkrijk – in verband met de overstromingen daar in 2007 – en de invoering van nieuwe begrotingslijnen en transfers tussen begrotingslijnen, die het geheel van de algemene begroting niet beïnvloeden.
De ontwerp-personeelsformatie van het Europees agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (Frontex) werd met 25 plaatsen van 69 naar 94 plaatsen uitgebreid. Dat gebeurde in het kader van de toename van de begroting van dat agentschap – ongeveer 30 miljoen euro – die tijdens het debat over de Gemeenschapsbegroting 2008 werd goedgekeurd. Het agentschap wordt stelselmatig versterkt en krijgt bevoegdheden die tot de kern van de staatssoevereiniteit behoren. Zo ondersteunt het Fort Europa en het door de EU bevorderde immigratiebeleid met de klemtoon op veiligheid.
Ook op de nieuwe titel “Uitzonderlijke uitgaven bij kritieke situaties” dient de aandacht te worden gevestigd, al is het niet duidelijk wat met “kritieke situaties” wordt bedoeld.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, de eerste gewijzigde begroting tijdens de tenuitvoerlegging van het begrotingsplan voor 2008 betreft de posten onder de gemeenschappelijke titel van aanpassingen aan “onvermijdbare, uitzonderlijke of onvoorziene omstandigheden”.
Punt één, te weten de beschikbaarstelling van het Solidariteitsfonds ten gunste van Groot-Brittanië, dat in de zomer van vorig jaar door stormen en overstromingen werd getroffen, behoort zeker tot deze categorie. De enige opmerking die wij moeten maken is dat vertragingen bij de beschikbaarstelling van fondsen tengevolge van een te late toepassing door de Europese Commissie een schandelijke traditie worden. Punt vijf is gelijksoortig. Het stelt de oprichting voor van begrotingsartikel 27 01 11 - Uitzonderlijke uitgaven bij kritieke situaties - om de financiering mogelijk te maken van uitzonderlijke uitgaven naar aanleiding van een afgekondigde crisissituatie. De drie overblijvende posten, die allemaal onder de gewijzigde begroting zijn ingedeeld, zijn echter van een andere aard.
Ik deel de twijfels van de rapporteur over de financiering van het Uitvoerend Agentschap Onderzoek en het ERCEA en de niet geheel samenhangende conclusie over de invoering van de begrotingspost 06 01 04 12 Galileo-programma. De gewijzigde personeelformatie van Frontex is goedkeuring waard.
Het analyseren van de gehele conclusie en het leggen van de juiste verbanden wordt bemoeilijkt door de heterogene aard van de begrotingsposten in AM 1/2008.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Uit eerdere ervaringen is gebleken dat de EU steun bij rampen niet goed beheert. Junilistan is van mening dat de uitbetalingen uit het fonds vaak de gedrevenheid temperen van de lidstaten om de problemen aan te pakken die de behoefte aan steun overstijgen.
Aangaande de instelling van een post voor uitgaven in uitzonderlijke omstandigheden is Junilistan van mening dat dit document de indruk versterkt dat de EU een supermacht wil worden met invloed op alles wat in de werelr gebeurd. Junilistan is daartegen gekant.
Ook Frontex gaat een stap te ver als het gaat om de coördinatie van de grenscontroles en het immigratiebeleid van de lidstaten. Junilistan is tegen elke uitbreiding van zijn activiteit gekant.
In het verslag staat echter ook dat op dit ogenblik geen middelen van de operationale naar de administratieve lijn van de toewijzing aan Galileo mogen worden verschoven. Daarnaast ondersteunt het verslag de instelling van een begrotingsstructuur voor het Uitvoerend Agentschap Onderzoek en het Uitvoerend Agentschap Europese Onderzoeksraad.
Ik ben van mening dat deze kwesties van zeer groot belang zijn en heb daarom ondanks mijn princiële bezwaren tegen de andere in het verslag voorgestelde amendementen, voor het verslag in zijn geheel gestemd.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) In het verslag van de heer Kyösti Virrankoski “Gewijzigde begroting nr. 1/2008” over het Solidariteitsfonds zien wij dat de EU bereid is vers geld te besteden aan de beschikbaarstelling van het Solidariteitsfonds in het VK. Ik hoop dat wij dit ook zullen doen voor andere lidstaten die het slachtoffer zijn geworden van natuurrampen, zoals Griekenland. Ik heb voor het verslag gestemd.
Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Als Roemeens afgevaardigde loof ik de goedkeuring van de ontwerpresolutie van het Europees Parlement over het ontwerp van gewijzigde begroting van de Europese Unie nr. 1/2008. Deze begrotingswijziging is relevant met het oog op de wijziging van de personeelsformatie van het Europees Agentschap voor het beheer van de operationele samenwerking aan de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie (FRONTEX). Roemenië is de oostelijke voorpost van de Europese Unie en is de staat die belast is met het beheer van één van de langste landbuitengrenzen van de Unie.
Aldus moet Roemenië steeds de versterking ondersteunen van de samenwerking voor een beter beheer van de grenzen en de verstrekking aan FRONTEX van voldoende financiële middelen, personeel en uitrusting om zijn taken in de beste omstandigheden uit te voeren. Ook het ontwerp van het artikel ‘Uitzonderlijke uitgaven bij kritieke situaties’ wordt zeer gewaardeerd. Wij kunnen op zulke ongewenste gebeurtenissen nooit te goed voorbereid zijn.
- Verslag: Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0053/2008)
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben beslist voor de overeenkomst te stemmen omdat het land nu jammer genoeg economisch zo afhankelijk is van de visserijovereenkomst met de EU. Als de EU-partnerschapsovereenkomst ogenblikkelijk zou worden beëindigd, zou dat voor de economie van het land ernstige gevolgen hebben. Wij nemen wetenschappelijke rapporten die erop wijzen dat de zeeën worden leeggevist, zeer ernstig. Daarom zien wij de visserijovereenkomsten met de EU niet als een op lange termijn levensvatbare manier om armoede te bestrijden en ontwikkeling te ondersteunen.
Wij willen het visserijbeleid van de EU aanpassen zodat de visbestanden zich kunnen herstellen. Wij willen ook duurzame ontwikkeling ondersteunen in die landen waar de huidige visserijovereenkomsten met de EU een grote bron van inkomsten zijn door wijzigingen aan te brengen aan het handels- en steunbeleid van de EU en via verschillende vormen van partnerschap.
Scheepseigenaars moeten verantwoordelijk zijn voor de kosten die voortvloeien uit overeenkomsten waar ze zelf voordeel bij hebben. Wij willen gestage vorderingen in die richting zien. Daarom hebben wij voor amendement 8 gestemd, hoewel verandering in een bredere samenhang plaats moeten vinden.
Guinee-Bissau is een van de armste landen van Afrika. Wij willen benadrukken hoe belangrijk het is dat de EU andere, duurzamere manieren vindt om Guinee-Bissau op langere termijn te ondersteunen, aangezien de visserijovereenkomst met de EU op dit ogenblik verantwoordelijk is voor dertig procent van het BNP van dat land.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. – (PT) Ik heb gestemd voor het verslag van de heer Capoulas Santos over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de sluiting van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Guinee-Bissau omdat ik van mening ben dat het een evenwichtige overeenkomst is die de duurzaamheid van de visserij veilig stelt en de bescherming verzekert van de beide partijen, namelijk de Europese Unie en Guinee-Bissau.
Ik beschouw de amendementen van de rapporteur als een belangrijke bijdrage tot de versterking van het visserijbeleid van de EU, omdat ze het belang onderstrepen van de versterking van de rol van het Parlement en van de informatie die het Parlement krijgt.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) In de overeenkomst tussen de EG en de Republiek Guinee-Bissau voor de periode van juni 2007 tot juni 2011 wordt voorzien in de afgifte van 37 visvergunningen, waarvan vier aan Portugal.
In totaal wordt 35 procent van de financiële bijdrage van de EG toegewezen aan de ondersteuning van initiatieven in samenhang met het sectorale visserijbeleid van Guinee-Bissau. De klemtoon ligt op de verbetering van de gezondheids- en hygiënische omstandigheden van visserijproducten en het toezicht op en de controle en bewaking van visserij-activiteiten. Dat is een bijzonder belangrijk gebied voor actie, rekening houdend met het feit dat de visserij in dat land overeenkomstig internationale organen merkbaar is beïnvloed door onder meer illegale en niet-gereglementeerde visserij.
De overeenkomst voorziet ook in de verplichte tewerkstelling van plaatselijke zeelieden uit Guinee-Bissau in overeenstemming met de bruto tonnage van het schip. Zoals in andere overeenkomsten zal de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) op die zeelieden van toepassing zijn.
Artikel 10 van de overeenkomst voorziet ook in de schepping van samenwerkingsverbanden tussen operatoren van de Gemeenschap en operatoren van Guinee-Bissau met het oog op de gemeenschappelijke exploitatie van de natuurlijke rijkdommen. Die mogelijkheid is voordelig voor schepen van de Gemeenschap omdat ze op die manier niet zullen moeten betalen voor vergunningen.
- Verslag: Daniel Varela Suanzes-Carpegna (A6-0054/2008)
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Als de EU-partnerschapsovereenkomst ogenblikkelijk zou worden beëindigd, zou dat ernstige gevolgen hebben voor verschillende ontwikkelingslanden en voor de vele betrokken mensen. Wij kunnen daarom niet gewoon nee zeggen tegen de overeenkomsten van de EU met andere landen over visserij. Wij nemen wetenschappelijk rapporten die erop wijzen dat de zeeën worden leeggevist, inderdaad zeer ernstig. Wij willen daarom het visserijbeleid van de EU aanpassen zodat de visbestanden zich kunnen herstellen. Dat moet deel uitmaken van een grote herziening.
Wij zien de visserijovereenkomsten met de EU niet als een op lange termijn levensvatbare manier om armoede te bestrijden en ontwikkeling te ondersteunen.
Wij willen daarom duurzame ontwikkeling ondersteunen in die landen waar de huidige visserijovereenkomsten met de EU een grote bron van inkomsten zijn door wijzigingen aan te brengen in het handels- en steunbeleid van de EU en via verschillende vormen van partnerschap.
Scheepseigenaars moeten verantwoordelijk zijn voor de kosten die voortvloeien uit overeenkomsten waar ze zelf voordeel bij hebben. Wij willen gestage vorderingen in die richting zien. Daarom hebben wij voor amendement 8 gestemd, hoewel verandering in een bredere samenhang plaats moeten vinden.
Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De belangrijkste doelstelling van de nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de EG en Ivoorkust is de versterking van de samenwerking tussen de twee partijen met het oog op een partnerschapskader waarin een duurzaam visserijbeleid kan worden ontwikkeld op basis van het oordeelkundige gebruik van de aquatische natuurlijke rijkdommen in Ivoorkust. Daarbij dient bijzondere aandacht te worden besteed aan de ondersteuning van het visserijbeleid in dat land.
De twee partijen zullen tot een overeenkomst komen over de prioriteiten waarover met het oog op zulke steun dient te worden beslist. Ze zullen beslissen over de doelstellingen, de jaar- en meerjarenprogrammering en over de criteria om de te bereiken resultaten te beoordelen en het duurzame en verantwoordelijke beheer van de sector te garanderen. De overeenkomst neemt de basisbeginselen van het gemeenschappelijke visserijbeleid in acht en garandeert Portugal een visvergunning voor vijf vaartuigen voor de visserij met de drijvende beug.
Leden van de Portugese PSD (Sociaal-democratische partij) hebben daarom voor dit verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Deze overeenkomst voorziet in de toewijzing van in totaal 40 visvergunningen aan schepen uit de EU-lidstaten – waarvan vijf aan Portugal – voor een periode van zes jaar vanaf juli 2007. In vergelijking met de vorige overeenkomst gaat het om een aanzienlijke beperking van de vangstmogelijkheden. De overeenkomst maakt het echter mogelijk de vangst te vergroten. De partijen kwamen overeen dat de financiële bijdrage van de EG volledig zal worden toegewezen aan de ondersteuning van de initiatieven in samenhang met het sectorale visserijbeleid van Ivoorkust.
Scheepseigenaars die voordeel hebben bij de overeenkomst dienen minstens twintig procent ACS-burgers als zeeman in dienst te hebben. De overeenkomst bepaalt dat voor die zeelieden de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) over de fundamentele beginselen en rechten op het werk geldt. Die verklaring voorziet in verplichte vrijheid van vereniging, de wezenlijke erkenning van het recht op collectieve arbeidsonderhandelingen en de uitbanning van discriminatie inzake werkgelegenheid en beroep. De lonen van de zeelieden zullen worden vastgesteld via besprekingen tussen de reders en de zeelieden of hun vertegenwoordigers, maar mogen niet lager zijn dan de in hun land van oorsprong toegepaste normen, hetgeen tot een schending van het beginsel van ‘gelijk loon voor gelijk werk’ kan leiden.
- Verslagen: Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0053/2008) en Daniel Varela Suanzes-Carpegna (A6-0054/2008)
Lena Ek, Olle Schmidt en Anders Wijkman (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Wij stemmen tegen de twee partnerschapsovereenkomsten inzake visserij tussen de EU en Guinee-Bissau en Ivoorkust, omdat de ervaringen met dit soort overeenkomsten twijfelachtig is. Landen met een laag inkomen wordt een vast bedrag aangeboden. In ruil openen ze hun wateren voor commerciële visserij door EU-lidstaten, voornamelijk in Zuid-Europa. In vergelijking met de vangsten wordt bespottelijk weinig betaald. Bovendien bestaat duidelijk het risico dat niet duurzaam wordt gevist. Een ander argument is dat de plaatselijke kustvisserij gewoonlijk nadelige gevolgen ondervindt. Wij hopen dat het in samenhang met de EU-Strategie voor duurzame ontwikkeling (SDO) mogelijk zal zijn deze visserijovereenkomsten onverwijld te beoordelen en ze door duurzame regelingen te vervangen.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij zijn van mening dat het voorstel voor een gemeenschappelijke snelheidsbeperking op de snelwegen van de EU positieve gevolgen kan hebben voor het milieu aangezien op manier de snelheid wordt beperkt in lidstaten die op hun snelwegen geen verplichte snelheidsbeperking hebben. Het is echter belangrijk dat geen enkele lidstaat wordt verplicht de subsidiariteit te negeren en de snelheidsbeperking op zijn wegen te verhogen. Het moet voor lidstaten altijd mogelijk zijn lagere snelheidsbeperkingen op te leggen dan de Europese norm.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd voor het initiatiefverslag van de heer Albertini, mijn Italiaanse collega, dat voor de actoren in deze sector een aantal aanbevelingen bevat om het hoofd te bieden aan de situatie die het gevolg is van een groeiende vraag naar olie en de afnemende oliereserves, de steeds meer door verkeersopstoppingen geplaagde steden en de negatieve gevolgen daarvan voor de volksgezondheid en de klimaatswijziging.
Ik ondersteun de drie voor de combinatie van openbaar beleid gekozen gebieden, met name de aanmoediging van technologische ontwikkelingen (auto’s met een maximale uitstoot van 125g CO2/km), de ontwikkeling van marktgebaseerde instrumenten (EU-regeling voor de handel in emissierechten, belastingstimulansen, lasten/vervoerprijzen gebaseerd op milieu-effect, enzovoort.) en het gebruik van omvattende maatregelen om transpormiddelen en infrastructuur zo doeltreffend mogelijk te gebruiken.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vervoer heeft ongetwijfeld invloed op de sociaal-economische toestand van de maatschappij en heeft ook rechtstreekse gevolgen voor het milieu. Stedelijk vervoer is verantwoordelijk voor veertig procent van de CO2--uitstoot en maakt Europa afhankelijk van de markt van fossiele brandstoffen zoals olie, die goed is voor ongeveer zeventig procent van de totale vraag.
Deze alarmerende gegevens volstaan om de urgentie en noodzaak te verklaren van een nieuwe, veelomvattende strategie voor vervoer in Europa, die vanuit dit verslag zou kunnen worden ontwikkeld.
Door vervoer veroorzaakte vervuiling dient zeer spoedig drastisch te worden beperkt door de instelling van beperkingen op de uitstoot van vervuilende stoffen, de wijziging van de samenstelling van brandstofmengsels en door de aankoop en het gebruik van milieuvriendelijke en niet vervuilende vervoersmiddelen voortdurend te bevorderen.
De EU zal daarom verantwoordelijk zijn voor de tenuitvoerlegging van een geïntegreerd plan om deze belangrijke doelstelling te bereiken door zich ertoe te verbinden stimulansen te bieden voor spoorwegvervoer. Waar aangewezen verbeteringen worden aangebracht, garandeert spoorwegvervoer grote doeltreffendheid en een beperkte milieu-impact. De trans-Europese netwerken moeten zo spoedig mogelijk worden voltooid. Dat vereist meer financiële steun van de EU. Anderzijds dienen de lidstaten die voltooiing te garanderen en erop toe te zien, behalve waar milieu- of gezondheidsschade bewezen is.
Sylwester Chruszcz (NI), schriftelijk. − (PL) Amendement 1 op verslag (A6-0014/2008) over een duurzaam Europees vervoersbeleid werd door de PPE-DE-Fractie ingediend en was voor mij en voor de gehele vervoerssector oorzaak van terechte bezorgdheid. Het amendement heeft tot doel de herziening van de Eurovignetrichtlijn uit te stellen. Goedkeuring van dit amendement zou een negatief signaal zijn van het Europees Parlement en zou strijdig zijn met het verslag van 28 januari 2008 van de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid van het Europees Parlement. Daarom heb ik tegen het amendement en tegen de gehele inhoud van het verslag gestemd.
Françoise Grossetête (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag over duurzaam vervoersbeleid gestemd. Het houdt rekening met Europees energie- en milieubeleid. In de EU is de vervoerssector verantwoordelijk voor zeventig procent van de vraag naar olie.
Wij moeten een einde maken aan onze bijna totale afhankelijkheid van fossiele brandstoffen door het uiteenlopende beleid te combineren dat alle vervoerswijzen omvat. Deze benadering moet de voorwaarden scheppen die van wezenlijk belang zijn voor realisme. Het gaat om technologische innovatie om de CO2-uitstoot van auto’s te beperken, de ontwikkeling van biobrandstoffen, de hervorming van het belastingsysteem, zodat rekening wordt gehouden met milieu-impact, en omvattende maatregelen om beter gebruik te maken van infrastructuur en burgers aan te moedigen hun gewoonten te wijzigen.
Elke burger kan aan duurzaam vervoer bijdragen door waar mogelijk in plaats van een personenwagen het openbaar vervoer te gebruiken.
Om passagiers- en vrachtvervoer met vervoersmiddelen met lage uitstoot, zoals het spoor, rivieren, de zee en het openbaar vervoer te vereenvoudigen, dient een aantal nieuwe diensten te worden ontwikkeld, moet de sector concurrerender worden georganiseerd en moet bepaalde infrastructuur anders worden gebruikt.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Aangezien het onmogelijk is in deze stemverklaring over alle belangrijke punten in dit complexe en veelomvattende initiatiefverslag te spreken, is het opmerkelijk dat het document aspecten niet of verkeerdelijk behandelt die onderzoekers van wezenlijk belang achten om kwesties op het gebied van vervoer en energie en hun gevolgen voor het milieu aan te pakken. Ik geef enkele voorbeelden:
- er is geen verwijzing naar de hoge olieprijzen en hun gevolgen;
- er is geen verwijzing naar het gebruik van methaan in het wegvervoer (in de vorm van CNG, LNG of biomethaan);
- er is een gebrek aan duidelijkheid over het gebruik van waterstof als alternatieve brandstof voor het wegvervoer;
- de onkritische voorkeur voor het gebruik van biobrandstoffen en de ernstige gevolgen daarvan, die reeds wijd en zijd zijn aangetoond;
- er is geen verwijzing naar documenten zoals het programma “doelstelling voor 2020” dat de vervanging tegen 2020 van ongeveer 20 procent van de in de Europese vervoerssector verbruikte olie en diesel bepleit.
Ten slotte wijs ik erop dat wij, naast het opsommen van de reeds duidelijk vastgestelde problemen, behoefte hebben aan beleid om die problemen op doeltreffende wijze aan te pakken. Het gaat bijvoorbeeld om de uitdaging van de huidige, kapitalistische globalisering en de rol van het vervoer in dat kader, in het bijzonder de toenemende geografische afstand tussen de plaats van productie en de plaats van gebruik en de daaruit voortvloeiende toename van de behoeften op het gebied van vervoer. Daarover kan nog veel worden gezegd.
Jim Higgins (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Mijn collega’s van Fine Gael in de Fractie PPE-DE en ik zelf bevestigen dat wij ons hebben onthouden met betrekking tot de amendementen 3 en 11 en het verslag in zijn geheel op grond van bezorgdheid over de kwesties belasting, rekeningrijden en tolheffing. Wij zijn nog steeds van mening dat over deze beide kwesties door de lidstaten afzonderlijk moet worden beslist en dat ze dus niet in een verslag van het Parlement moeten worden behandeld.
Timothy Kirkhope (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De Britse conservatieve leden van het Europees Parlement hebben voor het initiatiefverslag van de heer Albertini over een duurzaam Europees vervoersbeleid gestemd omdat het een duidelijk beleidskader is om de doeltreffendheid te vergroten en de invloed van het vervoer op de klimaatwijziging aan te pakken. De conservatieven blijven echter bezorgd dat de vraag in het verslag naar meer voorstellen van de Commissie voor de internalisering van externe kosten niet mag worden gesteld alvorens de impactbeoordeling geheel is voltooid en het Parlement naar behoren over de kwestie heeft gedebatteerd. Wij willen ook dat deze beleidsoptie, indien ze ter tafel wordt gebracht, gelijkmatig op alle vervoerswijzen wordt toegepast, zodat geen marktverstoring optreedt.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik stem voor de harmonisering van het vervoers-, het milieu- en het energiebeleid in de Europese Unie, omdat alleen gecoördineerde inspanningen in deze drie sectoren tot een duurzame verbetering in elk ervan kunnen leiden.
Met mijn stem wil ik in het bijzonder de ontwikkeling ondersteunen van een algemeen toepasbaar, transparant en duurzaam model voor de beoordeling van de externe kosten van alle vervoerswijzen. Ik stem daarom tegen amendement 1, dat naar mijn mening ten doel heeft de internalisering de van interne kosten voor het wegverkeer te vertragen. Goedkeuring van het amendement zou de inspanningen belemmeren van de EU om tot een duurzaam vervoersbeleid te komen en bovendien oneerlijke concurrentie tussen vervoerswijzen in de hand werken.
Tengevolge van het gestaag toenemende vervoersvolume en de ecologische impact daarvan dient Europese samenwerking op het gebied van nieuwe technologieën en alternatieve brandstoffen krachtig te worden aangemoedigd om de uitstoot van broeikasgassen te stuiten en de levenskwaliteit zelfs in gebieden met veel verkeer te verbeteren. In dat opzicht roep ik ook op tot een beperking voor nieuwe voertuigen van de gemiddelde uitstoot tot 125g CO2/km aan de hand van technologische verbeteringen in de vervoerssector en het gebruik van biobrandstoffen.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik ben verheugd over de aanbevelingen in het verslag van Gabriele Albertini over een duurzaam Europees vervoersbeleid. Veilige en betaalbare mobiliteit moet voor alle EU-burgers een recht zijn. Ook de duurzaamheid van dat vervoer is een zeer belangrijke kwestie. Aanmoediging van technologische innovatie en marktgebaseerde instrumenten, zoals de regeling voor de handel in emissierechten of belastingstimulansen, in het bijzonder in grote steden en gebieden met een kwetsbaar milieu, maakt het mogelijk te garanderen dat vervoersmiddelen en infrastructuur doeltreffend worden gebruikt. Ik ondersteun de vraag naar meer investeringen in infrastructuur en intelligente vervoerssystemen om kwesties zoals congestie aan te pakken. Ik heb voor de aanbevelingen van het verslag gestemd.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Om de aandacht af te leiden van het feit dat wij ondanks talloze actieplannen niet vooruitkomen, moeten autorijders nu aan de hand van tolheffingen, voertuigbelastingen en zo meer worden gedwongen de fiets te nemen, te voet te gaan of het openbaar vervoer te gebruiken.
Wij moeten echter iets rechtzetten: dit is het gevolg van slecht gecoördineerd plaatselijk openbaar vervoer waarop teveel is bespaard, de sterke opkomst van winkelcentra aan de stadsranden terwijl de plaatselijke winkels wegkwijnen, de daling van de levenskwaliteit in de binnenstad, de stijgende criminaliteitscijfers en gettovorming in buurten waar veel vreemdelingen wonen. Daarnaast is er de langere reistijd naar het werk tengevolge van suburbanisatie, meer flexibiliteit in de werkuren en arbeidsbetrekkingen en de daarmee verband houdende rol van de auto als voorwaarde voor loondienst.
In dat opzicht en met het oog op het feit dat auto’s zelf slechts voor ongeveer tien procent van de deeltjesuitstoot verantwoordelijk zijn, wil de EU ‘slechts’ meer bevoegdheden en streeft ze naar de instelling van nutteloze systemen voor toezicht. In plaats daarvan zou de EU zelf de koe bij de horens moeten vatten en zou ze de oorzaken moeten aanpakken in plaats van de symptomen. Dat kan bijvoorbeeld door het subsidiebeleid te herzien en aldus niet meer bij te dragen aan de sterke toename van het volume van zwaar goederenvervoer, dat verhoudingsgewijs een veel grotere uitstoot produceert. Gecombineerd rail/wegvervoer moet eindelijk economisch voordelig worden en de euforie van de privatisering mag er niet toe leiden dat het openbaar vervoer tot een allegaartje wordt herleid.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) In de voorbije tien jaar heeft de vervoerssector met succes veel in de verbetering van de energie-efficiëntie geïnvesteerd en werd intelligente technologie met milieu- en veiligheidsvoordelen op de markt gebracht. Deze inspanningen lijken echter niet te volstaan. De parallele, voortdurend toenemende vraag in deze sector doet ze immers bijna teniet.
Wij moeten dit moeilijke probleem daarom opnieuw bekijken om aan de uitdaging het hoofd te bieden. De vervoerssector is een dynamische, technologisch geavanceerde en steeds concurrerender economische sector. De industrie heeft in nauw overleg met institutionele en particuliere partners veel in onderzoek en ontwikkeling geïnvesteerd. Om zoveel mogelijk van onze inspanningen te profiteren, is echter meer coördinatie nodig. Er is nood aan specifieke actie om de burger te informeren en zijn bewustzijn te vergroten, ook wat betreft zijn gedrag. Bovendien moeten wij streven naar samenwerking en coördinatie met het oog op vooruitgang op het gebied van brandstofefficiëntie, reglementering van investeringen, bevordering van een dynamische markt voor veiliger en schonere voertuigen en ondersteuning van technologische innovatie.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd voor het uitstekende verslag van de heer Albertini over een duurzaam Europees vervoersbeleid, dat rekening houdt met het Europese energie- en milieubeleid. Zeer belangrijk is dat de EU haar beleid coördineert om stedelijk openbaar vervoer en alternatieve vervoerssystemen te ontwikkelen, het milieu te beschermen en de uitstoot van broeikasgassen te beperken.
Wat infrastructuur betreft, merk ik op dat de nadruk nog steeds ligt op wegvervoersprojecten. Dat gaat ten koste van spoorwegprojecten. De voltooiing van de trans-Europese netwerken lijkt nog steeds een ver verwijderd project. De bijdrage van de EU is minimaal in vergelijking met die van de lidstaten. Om de uitstoot van gassen te beperken en de doeltreffendheid van vracht- en personenvervoer te verbeteren, moet de EU de verwezenlijking van prioritaire projecten in het kader van de trans-Europese netwerken ondersteunen.
Karin Scheele (PSE), schriftelijk. − (DE) In het verslag-Albertini staat dat een betere internalisering van externe kosten marktverstoringen en een toename van de uitstoot kan voorkomen.
Ik heb daarom tegen amendement 1 gestemd. Doelstelling daarvan is immers de internalisering van de externe kosten van het wegvervoer te vertragen. Dat is een verkeerd signaal. Het wegvervoer is immers de hoofdverantwoordelijke voor de uitstoot in de vervoerssector. Ik hoop dat de door de Commissie aangekondigde herziening van de richtlijn inzake de internalisering van de kosten van de vervoersinfrastructuur in deze sector snelle vooruitgang zal brengen.
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van mevrouw Elisabeth Jeggle, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (Integrale-GMO-verordening), wat de nationale melkquota betreft (COM(2007)0802 – C6-0015/2008 – 2007/0281(CNS)) (A6-0046/2008).
Iztok Jarc, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Het voorzitterschap is verheugd over het verslag van mevrouw Jeggle over het voorstel de melkquota te verhogen en is van mening dat het een constructieve en evenwichtige bijdrage levert aan het debat dat nu reeds een aantal weken aan de gang is.
Op grond van de gunstige marktomstandigheden heeft de Europese Commissie in haar verslag of analyse een verhoging met twee procent voorgesteld van de nationale melkquota vanaf volgend quotajaar, dat wil zeggen vanaf 1 april 2008.
Bij melkquota gaat het niet alleen om percentages. Het is een bredere kwestie, die met de herziening van hrt gemeenschappelijk landbouwbeleid verband houdt. Daarom heeft de Raad zich niet tot deze kwestie beperkt, maar werd een breder, gelijktijdig debat over het algemene pakket van de doorlichting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid gestart.
Ik moet zeggen dat er in de Raad en in het Parlement een aantal zeer gelijkende ideeën en twijfels over dit voorstel bestonden. Zo was er bijvoorbeeld de vraag naar meer vooruitziendheid en stabiliteit in de melksector. Er was bezorgdheid over gebieden met minder gunstige landbouwmogelijkheden waar er weinig alternatieven zijn voor traditionale melkproductie. Anderzijds was er de vastberaden eis Europese boeren in staat te stellen van de mogelijkheden van de zich ontwikkelende internationale en Europese markten te profiteren.
Ondanks de complexiteit van deze kwestie zijn wij ervan overtuigd dat wij in het kader van de doorlichting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid evenwichtige antwoorden en oplossingen kunnen vinden. Ik voeg daaraan toe dat de Raad de aanbeveling van het Parlement aan de Commissie ondersteunt om voor de Europese zuivelsector een algemene langetermijnstrategie of een voorstel daartoe voor te bereiden. Wij menen dat het belangrijkste onderdeel van zulke strategie een zogenaamde zachte overgang moet zijn naar de afschaffing van de melkquota, die een onbelemmerde overgang naar een meer marktgericht zuivelbeleid en voorspelbaarheid in deze sector zou garanderen.
Daarom is de Raad voornemens de Commissie op te roepen alle geschikte middelen te bestuderen om dit te bereiken. Wij zijn echter van mening dat het voorstel van de Commissie voor een toename met twee procent van de quota voor het volgende quotajaar dient te worden behandeld als deel van een pakket en dat over de andere delen in het kader van de doorlichting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid op passende wijze moet worden gedebatteerd.
Ik voeg daar ook aan toe dat het voorstel op de agenda zal staan van de vergadering van volgende week van de Raad landbouw en visserij. Ik hoop dat het zal worden goedgekeurd. Als aan de voorwaarden is voldaan, zal de verwezenlijking beginnen in dit quotajaar, namelijk in 2008.
Ten slotte dank ik iedereen die heeft bijgedragen aan het debat over dit verslag, en in de eerste plaats de rapporteur. Wij zijn van mening dat het een evenwichtig en gegrond commentaar is. Ik dank u voor uw inspanningen.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het een uitstekend signaal van het voorzitterschap dat de minister van Landbouw hier vandaag aanwezig is om aan dit uiterst belangrijke debat deel te nemen.
Ik zal op traditionele wijze beginnen met het bedanken van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, en in het bijzonder de rapporteur, voor het zeer constructieve verslag over het voorstel om de melkquota met 2 procent te verhogen, zoals de minister zei, voor het volgende melkjaar vanaf 1 april 2008.
Velen hebben de Commissie aangespoord de zeer strikte situatie op het gebied van het zuivelbedrijf te verzachten. In de Raad heeft een grote meerderheid van de lidstaten de Commissie verzocht een voorstel voor de verhoging van de quota voor te leggen. In een in oktober 2007 hier in het Europees Parlement goedgekeurde resolutie over de stijgende voedselprijzen werd de Commissie ook dringend verzocht de melkquota tijdelijk te verhogen. In december 2007 legde de Commissie een verslag over de marktvooruitzichten voor waaruit duidelijk bleek dat er een groeiende vraag is naar zuivelproducten, en dat die groei zal aanhouden.
Uw verslag bevestigt ook dat we de mogelijkheden voor de productie van meer melk moeten uitbreiden. Ik denk dat iedereen het erover eens is dat het voorstel van de Commissie vrij voorzichtig en duidelijk is en voor alle lidstaten voorspelbare en gelijke gevolgen zal hebben. Mag ik u erop wijzen dat uw amendementen niet volledig rekening lijken te houden met de behoefte aan voorspelbaarheid en gelijke behandeling voor de landbouwers?
Het amendement om de verhoging met 2 procent voor de lidstaten vrijwillig te maken, zou waarschijnlijk moeilijkheden met zich meebrengen. In de eerste plaats zijn wij het er allemaal wel over eens dat we op zoek zijn naar meer marktgerichtheid en meer productiviteit. Ik ben daarom van mening dat de producent moet kunnen kiezen of hij al dan niet meer melk produceert. Wij zijn het er ook over eens dat melkveehouders behoefte hebben aan voorspelbaarheid, in het bijzonder wat hun productiemogelijkheden in het kader van het quotastelsel betreft. Een systeem op vrijwillige basis zou daar niet toe bijdragen.
Een oplossing is dat de lidstaten kunnen beslissen de quota niet toe te wijzen, maar ze in de nationale reserve te houden. Dat is een mogelijkheid, al zou ik de lidstaten aansporen de quota toe te wijzen. Dat lijkt mij de beste manier.
Het amendement om de quota aan het einde van het quotajaar in evenwicht te brengen, is geen nieuw idee. De Commissie heeft die mogelijkheid reeds nauwgezet onderzocht. In theorie kan dat immers mogelijk maken dat bepaalde lidstaten de in andere lidstaten niet benutte quota gebruiken. Wij weten echter allemaal dat theorie en praktijk niet altijd samenvallen.
In de eerste plaats vloeit daaruit duidelijk onzekerheid voort voor de melkproducenten. Ze zouden dan moeten gissen hoe de situatie er aan het einde van het productiejaar uit zou zien, en op grond daarvan zouden ze over hun productie moeten beslissen. Pas het jaar daarop zouden ze weten of hun productie heffingvrij was. Ik meen dat dit de voor de melkveehouderij genomen beslissing niet ten goede komt. Melkproductie vereist duidelijk grote investeringen, en wij zijn onze landbouwers een voorspelbaar systeem verschuldigd tot de quota in 2015 worden opgeheven.
In de tweede plaats is er de vraag wie daarvan profiteert. Ik hoef er niet op te wijzen dat slechts een kleine groep lidstaten daarvan zou profiteren. Daarom is het politiek moeilijk. De belangrijkste kwestie is dat het producenten ten goede zou komen die hun quota reeds hebben overschreden en die teveel hebben geproduceerd. Zij die de beperkingen van het quotastelsel in acht hebben genomen, zouden er geen voordeel bij hebben. Het is dus niet zeker dat dit tot meer melk op de markt zou leiden.
In de derde plaats is dat naar mijn mening ook strijdig met de idee van de vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik vrees dat de tenuitvoerlegging van regels op dit gebied uitermate ingewikkeld zou zijn. Ik ben er geen voorstander van een stelsel ingewikkelder te maken dat over zeven jaar ophoudt te bestaan.
Alles wel beschouwd merk ik met genoegen op dat wij het allemaal eens zijn over de behoefte aan een verbetering van de mogelijkheden voor een verhoging van de productie van de zuivelsector in Europa. Dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling deze lijn na de zeer verdeelde meningen in het begin van het debat eenparig heeft gekozen, is een uitermate belangrijk politiek signaal voor mij en voor alle lidstaten. Ik feliciteer de rapporteur daarom van harte met zijn prestatie. Ik hoop dat ik in de Raad evenveel succes zal hebben.
Elisabeth Jeggle, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, zoals gezegd heeft de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling het voorstel van de Commissie om de quota voor het volgende melkjaar met twee procent te verhogen met eenparigheid van stemmen verworpen. Het zou gaan om 2,8 miljoen ton. Wij vinden het voorstel te strict en te star. Het is in de huidige situatie het verkeerde signaal, in het bijzonder voor de markten. Op grond van de regels van 2003 zal er op 1 april van dit jaar voor 11 lidstaten toch een verhoging van de quota met 0,5 procent zijn. Het gaat om een extra 700.000 ton melk in de Europese Unie.
In de intensieve debatten met mijn collega’s in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling is gebleken dat er geen wondermiddel is en dat de verdere debatten niet eenvoudig zullen zijn. Er zijn zeer uiteenlopende meningen. Alle standpunten waren vertegenwoordigd, van een algemene en fundamentele verwerping van elke verhoging van de quota tot een verhoging met vijf procent. Toch zijn wij erin geslaagd een compromis te vinden waarin met alle standpunten van alle fracties rekening werd gehouden. Het werd met eenparigheid van stemmen en zonder onthoudingen goedgekeurd. Ik dank alle leden hartelijk voor hun constructieve samenwerking.
Het overeengekomen compromis omvat twee zwaartepunten. Mijnheer de Commissaris, dat is wat u hebt gezegd. Ik ben het daar niet mee eens.
In de eerste plaats is er de instelling van een Europees compensatiemechanisme waarmee het overschrijden of niet halen van de bestaande nationale quota op EU-niveau wordt gecompenseerd. Dat zou niet erg bureaucratisch zijn, en ertoe leiden dat producenten die hun quota overschrijden, pas na de compensatie worden gestraft.
In de tweede plaats kunnen de lidstaten vanaf 1 april beslissen de nationale quota voor het quotajaar 2008/2009 vrijwillig te verhogen. Wij willen geen starheid, maar flexibiliteit. Het compromis houdt in dat de reeds bestaande quota doeltreffender zullen worden benut. Voor lidstaten met een groter potentieel is het ook mogelijk dit Europees kader van quota als een gemeenschappelijk Europees internemarktsysteem te gebruiken.
Mijnheer de Commissaris, u beklemtoont steeds weer dat de bestaande melkquota in dit stelsel in 2015 zullen verdwijnen. Een lineaire verhoging van de quota alleen zal echter niet volstaan voor de zachte landing die u belooft. Herinner u de melkplassen van destijds. De Commissie landbouw heeft zich daarom ondubbelzinnig uitgesproken voor de instelling van een melkfonds om de kosten van de hervorming voor de melksector te drukken, zoals ze al in het mini-melkpakket had gedaan. Wij zijn van mening dat zulke vooruitziende bevordering en bescherming van de gehele sector alleen op die manier mogelijk is. In het bijzonder dient dit instrument voor melkveehouders in benadeelde gebieden en in gebieden met louter grasland en weides te worden gebruikt. Mijnheer de Commissaris, ik verzoek u daarom dit verzoek van het Europees Parliament op concrete wijze in uw voorstel voor een doorlichting op te nemen.
Wij zijn van mening dat de toepassing van artikel 69 niet volstaat omdat er geen duidelijke praktische maatregelen worden vastgesteld, in het bijzonder voor de reeds genoemde sector. Het is ook zeer cynisch dat een hoge ambtenaar van de Commissie op een vergadering van landbouwers zegt dat ze niet over de nieuwe daling van de producentenprijzen moeten klagen, aangezien ze het tot nu toe toch reeds met 27 cent per liter melk moesten doen. Dat getuigt van minachting voor een gehele beroepscategorie, die ik als lid van het Europees Parlement en verdediger van de democratie op het hoogste niveau niet kan aanvaarden.
Czesław Adam Siekierski, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ervan overtuigd dat een verhoging van de melkquota voor het quotajaar 2008/2009 de stabiliteit van de EU-melkmarkt niet zal bedreigen en dat er geen sterke daling van de melkprijzen zal zijn. Wij verwachtten een aanzienlijker verhoging, maar na de argumenten van mevrouw Jeggle en andere leden te hebben gehoord, hebben wij het pakket compromisamendementen aanvaard waarin een vrijwillige verhoging met twee procent naar voren wordt gebracht.
Uit informatie in de pers blijkt dat de Commissaris voorstellen steunt voor een jaarlijkse verhoging van de quota met slechts 1 procent vanaf 2010, als onderdeel van de zogenaamde zachte landing. Dat is een eerder conservatieve benadering, terwijl de Commissaris toch liberaal zou zijn. Laten we echter ter zake komen. Enerzijds beperken lage quota de ontwikkeling van de EU-melkindustrie door haar concurrentievermogen en uitvoerpotentieel te beperken. Anderzijds wordt onze landbouwers op die manier een stabiel inkomen gegarandeerd.
Wij zullen over de beste oplossing blijven debatteren.
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de waarheid is dat er grote schade is toegebracht aan de sector doordat Europese melkproducenten jarenlang extreem lage prijzen betaald hebben gekregen. Dat heeft ertoe geleid dat bedrijven op grote schaal de sector vaarwel zeiden, met name in bepaalde regio’s, waaronder mijn thuisregio Galicië. Het heeft ook tot gevolg gehad dat de strategische melkvoorraden ernstig zijn teruggelopen, terwijl melk toch een basisbehoefte is.
Ik wil graag opmerken dat de markt zich sinds 2007 op positieve wijze ontwikkelt. Producenten krijgen hierdoor wat meer ruimte en kunnen zelfs in hun bedrijven investeren, wat voorheen ondenkbaar was. In dit verband is er goed nieuws te melden op twee vlakken, zoals in het verslag van de Commissie staat vermeld: gunstige toekomstperspectieven houden in dat de marktvraag naar melk stijgt en daarom wordt een quotaverhoging van 2 procent voorgesteld voor dit jaar. Dat voorstel heb ik vanaf het begin gesteund, commissaris.
Ik ben steeds voorstander geweest van dat voorstel en ik heb dan ook geprobeerd om er samen met de rapporteur, mevrouw Jeggle, aan te werken, juist omdat er duidelijk sprake was van enige terughoudenheid en omdat een aantal leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van mening was dat dit Commissievoorstel niet moest worden gesteund.
Ik sta op het standpunt dat de producenten die hebben besloten op de vraag van de markt in te gaan, niet zouden moeten worden ingeperkt door het Parlement, zoals u al zei. Om die reden heb ik, in overleg met mevrouw Jeggle, voorgesteld om er een vrijwillige maatregel van te maken.
Zoals mevrouw Jeggle al zei, is het verslag unaniem goedgekeurd door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Er is inderdaad sprake van onderbesteding van de quota op EU-niveau, zoals de rapporteur opmerkte, maar de mate van onderbesteding verschilt enorm tussen de lidstaten, evenals het productietekort, dat contrasteert met de theoretische consumptie.
Een goed voorbeeld is mijn vaderland Spanje, dat een toegewezen nationale productie van 6,1 miljoen ton heeft, terwijl onze theoretische consumptie 9 miljoen ton bedraagt. Daarmee heeft Spanje, dat moet gezegd worden, bijna het grootste tekort per inwoner per jaar van de gehele Europese Unie.
Daarom hebben we in het verslag van de heer Goepel verzocht om de quota in de toekomst op een andere manier aan te passen dan door middel van een lineaire toename, zoals u nu voorstelt, namelijk op basis van de kloof tussen de huidige structuur en de gewenste structuur van de sector. Op die manier zal de sector, zoals u zegt, concurrerend kunnen zijn en zelfstandig in de markt kunnen staan. In dit kader zou ik u willen vragen, commissaris, of u de mogelijkheid overweegt om individuele modellen per lidstaat op te stellen voor de aanpassingsmechanismen, de zogenaamde zachte landing.
Eén ding wil ik hier heel duidelijk stellen: ik ben van mening dat de melkproductie in heel Europa behouden moet blijven. Met betrekking tot de quota is het zinvol eerst stil te staan bij hun sociaal-economische rol als beschermers van vele kwetsbare economieën, voordat we aankondigen dat ze zullen worden afgeschaft en dat ze gaan verdwijnen. Zoals bekend is in veel gebieden melkproductie de enige mogelijke vorm van landbouw, daarom heeft dit systeem bijgedragen…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Niels Busk, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter, de rapporteur, mevrouw Jeggle, heeft wederom uitzonderlijk goed werk verricht en daarvoor wil ik haar bedanken. De Europese melkproducenten staan momenteel voor een grote uitdaging wegens de sterk gestegen vraag naar zuivelproducten, met name vanuit het Verre Oosten. Dit is een zeer positief probleem. Tegelijkertijd wordt de productie-economie ondermijnd door de sterk stijgende diervoederprijzen, aangezien de EU de import van diervoeders, waarvan de landen waarmee we concurreren afhankelijk zijn, verhindert. Om te kunnen overleven moeten we nu toestemming geven om de quota te verhogen. Als we wachten tot 2015, wanneer de quota hopelijk zullen worden afgeschaft, lopen we een unieke kans voor de Europese zuivelindustrie mis.
Mijn fractie wil graag dat de melkproductie in Europa wordt geliberaliseerd door middel van een markteconomie en vrije concurrentie – en het quotumsysteem is hiermee in strijd. Door de productie met minstens 2 procent te laten toenemen en in een later stadium opnieuw te beoordelen of de quota nog verder moeten worden verhoogd, zal de melkproductie in Europa worden gesteund en zal deze sterk en toekomstgericht blijven. Ook zal het de overgangsfase naar de afschaffing van het quotumsysteem versoepelen, dat in 1983 werd ingevoerd, als overgangsregeling trouwens, naar aanleiding van het ontstaan van vollemelkpoeder- en boterbergen. Gelukkig zijn die er nu niet meer – de markt vraagt nu juist meer melkproducten. Laten we de Europese melkproducenten de kans geven aan die vraag te voldoen.
Alyn Smith, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in navolging van mijn collega’s feliciteer ook ik de rapporteur met dit degelijke stuk werk, dat naar mijn mening het best kan worden gezien in een breder kader, namelijk hoe we op de lange termijn stabiliteit kunnen garanderen voor de Europese veehouders en landbouwers.
Ik wil graag twee opmerkingen plaatsen. Wij aanvaarden en zijn ingenomen met de voorstellen van de Commissie om de quota per 2015 af te schaffen. We zouden echter wel graag zien dat er een controlemechanisme komt voor de productie en we zijn het niet eens met het voorstel dat in het verslag wordt gedaan om de lidstaten op vrijwillige basis hun quota te laten verhogen. Met name in het Verenigd Koninkrijk hebben we al met vrijwillige modulatie te maken gehad, een aanpassing die natuurlijk niets vrijwilligs heeft voor de veehouders die er mee opgescheept zitten. Om die reden zijn we dan ook tegenstanders van dat beginsel. Wij geloven niet dat asymmetrische deregulering logisch is.
Ook op de langere termijn, naarmate de markt voor melkproducten verder liberaliseert en vrijer wordt, zal de invloed van het mededingingsrecht op hoe met name veehouders moeten omgaan met langlopende onderhandse overeenkomsten en misbruik van bepaalde producenten en kopers, vooral binnen de melkmarkt, een van de belangrijkste aandachtspunten blijven. Dat wil ik onze collega’s van de Commissie nadrukkelijk meegeven. Over het geheel genomen is dit een degelijk verslag en we steunen het dan ook in grote lijnen.
Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) De staat waarin de Bulgaarse zuivelproductie verkeert, is een voorbeeld van wat er mis is met het economische systeem van de Europese Unie.
De quotaverhoging is niet echt van belang, aangezien alleen al in het eerste jaar van ons EU-lidmaatschap 30 procent van de koeien in Bulgarije van de honger is omgekomen. Dit is het gevolg van de enorme inflatie die de EU heeft veroorzaakt, maar ook van de nieuwe verordeningen, quota en de gestegen prijzen van diervoeders en brandstoffen.
Hoeveel tijd hebben we nog te gaan? Misschien dat het nog een jaar of twee duurt voordat er, dankzij de EU, geen enkele koe meer in leven is in het land dat de bakermat is van de yoghurt, de bakermat van Lactobacillus bulgaricum.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst ben ik blij met de aanbeveling om de komende 12 maanden op vrijwillige basis de quota met 2 procent te verhogen, zoals de rapporteur vandaag aan ons heeft voorgesteld. Ik denk dat het een weloverwogen standpunt is.
Ik vind niet dat we nu maar onbeperkte productie moeten toestaan, omdat dat in mijn ogen niets zal oplossen. Laten we eerst eens kijken hoe de markt zich de komende 12 maanden ontwikkelt, dan kunnen we volgend jaar de situatie opnieuw beoordelen en in een breder kader beschouwen. Iedereen heeft het over een “zachte landing” voor quota, maar niemand kan me vertellen waar die zachte landing uit zal bestaan. Het is een woord dat wordt gebruikt – de fungerend voorzitter heeft het gebruikt en de commissaris heeft het gebruikt – maar wat gaat er nou echt gebeuren als het 2013 is? Ik weet dat dat nog heel ver weg is, maar toch vragen heel veel melkveehouders zich momenteel af hoe de situatie tegen die tijd echt zal zijn.
Want hoewel de opbrengsten in de zuivelsector in 2007 ingrijpend zijn toegenomen, kunnen we niet garanderen dat dit altijd zo blijft. Laten we heel eerlijk zijn. Het was niet door toedoen van de Commissie. Het was niet door toedoen van ons, de politici. Het was niet door toedoen van enige nationale regering of zelfs van de zuivelsector. Het was door toedoen van marktkrachten in de wereld dat de marktprijs werd opgedreven. Dat is wat er is gebeurd. De graanprijzen hebben de prijs opgedreven. Maar we moeten ook inzien dat de komende 12 maanden een groot deel van het extra geld dat aan de zuivelsector is besteed, feitelijk zal verdwijnen in de extra uitgaven die deze zomer moeten worden gedaan vanwege de kosten van graan en meststoffen, de hoge energiekosten en de kosten van veevoer.
Dus laten we onszelf niet voor de gek houden door te geloven dat alles er zo rooskleurig en geweldig uitziet in de zuivelsector, want dat is niet zo. Met de verhoging van 2 procent kan een aanzienlijke hoeveelheid bijgeproduceerd worden. Maar ik ben het eens met de commissaris – laten we de situatie niet nog ingewikkelder maken. Laten we het makkelijker maken voor de producent. Overal in Europa vormt de melkveehouderij de ruggengraat van de kleine familiebedrijven en die moeten we steunen.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Fischer Boel, de in het verslag voorgestelde quotaverhoging van 2 procent beïnvloedt een groot aantal lidstaten. Hongarije wordt er niet door beïnvloed, omdat we maar 70 procent van het ons toegewezen melkquotum benutten, maar ondanks dat zijn we solidair met lidstaten zoals Polen en andere lidstaten die hun melkquota moeten verhogen. We moeten ons niet alleen op de quotaverhoging voorbereiden, maar ook op de afschaffing van het stelsel van melkquota in 2015, zoals de commissaris voorstelt, en daarom moeten we steunmechanismen bedenken die werkelijk behulpzaam zullen zijn bij het bevorderen van kwalitatief hoogstaande melkproductie. In sommige landen vormt de achterstand in technische en technologische ontwikkeling een probleem apart. Om die reden zou het goed zijn om gemeenschapsgelden in te zetten ter ondersteuning van de technologische ontwikkeling in landen als Hongarije, of in andere nieuwe lidstaten die niet hun volledige toegewezen quota hebben kunnen gebruiken. Met het verhogen van de quota is het ook belangrijk vernieuwing in de landbouwsector door te voeren. Naast de gestegen prijzen van voedergewassen is er nog een ander, specifiek probleem, waar noch commissaris Fischer Boel, noch iemand anders iets aan kan doen, en dat is dat de zuivelverwerkende industrie in Hongarije helaas niet in handen is van de melkproducenten. Daarmee zijn ze enorm in het nadeel ten opzichte van de concurrentie. Dank u voor uw aandacht.
Margrete Auken (Verts/ALE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, zoals de commissaris weet staat de publieke opinie in Denemarken zeer negatief ten opzichte van landbouwsubsidies. We zijn ons er in hoge mate van bewust dat het feit dat melk produceren in Europa aantrekkelijk is, grotendeels komt door de kunstmatig hoge prijzen en de beperking van concurrentie uit derde landen. De omstandigheden hebben geleid tot overproductie, die we geprobeerd hebben te beperken door middel van quota. Ik zal verder niet ingaan op alle tegenspoed die dat met zich mee heeft gebracht, ik wil slechts opmerken dat het natuurlijk niet voldoende is dat de Commissie de quota wil verhogen om aan de groeiende vraag te voldoen. Quota moeten volledig worden afgeschaft en het evenwicht binnen de markt moet worden hersteld. Om die reden dient het gemeenschappelijk landbouwbeleid grondig hervormd te worden, waarbij de uitfasering van de areaalbetaling veel sneller moet verlopen dan nu het geval is. De markt moet volledig worden geliberaliseerd en dat zou de voornaamste doelstelling van de hervorming moeten zijn. Daarnaast kunnen we de mogelijkheden onderzoeken om de steun aan geselecteerde kleine gebieden voort te zetten als er goede argumenten aanwezig zijn om daar ondanks de economische omstandigheden melk te produceren. Liberalisatie moet deel uitmaken van het EU-landbouwbeleid, een beleid dat duurzaamheid van het milieu integreert in de algemene marktsituatie en dat ontwikkelingslanden onder eerlijke omstandigheden vrije toegang biedt tot de EU-markten. Er is nog een lange weg te gaan voordat we trots kunnen zijn op het EU-landbouwbeleid.
Albert Deß (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter, ik wil Elisabeth Jeggle ook bedanken voor het bekwame werk dat ze heeft verricht met dit verslag. Het onderhavige quotumsysteem is overeengekomen tot 2015. Het zal dus om precies te zijn nog zeven jaar en een paar dagen van kracht blijven. Commissaris, ik vind het niet juist om de melkquota nu met 2 procent te verhogen.
Ik had me er wel in kunnen vinden als de quota voor de nieuwe lidstaten met 2 procent waren verhoogd, omdat de consumptie van melkproducten daar ver onder het EU-gemiddelde ligt. Hoezeer ik u ook respecteer, commissaris, ik ben toch van mening dat de voorstellen van de Commissie niet juist zijn. De laatste paar maanden hebben onze melkveehouders voor het eerst in vele jaren een billijke melkprijs ontvangen. Onze melkveehouders, die hun koeien elke ochtend en avond melken, 365 dagen per jaar – 366 dagen dit jaar – hebben recht op een beter inkomen dan ze de afgelopen jaren hebben gekregen.
Het verhogen van de quota zal ertoe leiden dat de melkprijzen enorm onder druk komen te staan, terwijl ze zonder verhoging nu ook al onder druk staan. Er wordt hier over een zachte landing gesproken, maar naar mijn mening houdt die in dat we de melkproducenten zand in de ogen strooien. In plaats van een zachte landing zal het een ruwe landing worden zodra duidelijk wordt wat de Commissie van plan is met de quota. Ik ben van mening dat de Hoelgaards en de Rasmussens in de Commissie, die de melkprijzen graag scherp zouden zien dalen, moeten worden tegengehouden. U moet voorkomen dat dit echt gebeurt.
Zelfs zonder quotaverhoging hebben we al problemen en daar moeten we nu een oplossing voor vinden. De Beierse CSU-leden zullen morgen tegen het verslag stemmen omdat ze tegen de verhoging zijn. Dit is niet tegen Elisabeth Jeggle gericht, maar tegen de quotaverhoging.
Bogdan Golik (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag beginnen met een woord van dank aan mijn collega, mevrouw Jeggle, voor de grote hoeveelheid werk die ze heeft verricht bij het opstellen van dit verslag. Het onderwerp waar we vandaag over debatteren is hetzelfde onderwerp dat ik drie jaar geleden heb gepresenteerd toen ik net was begonnen met mijn werk als Europarlementariër. We zeggen nu al drie jaar lang dat het noodzakelijk is om de melkquota in de nieuwe lidstaten en in de Europese Unie te verhogen, om de onbillijke en onevenredige verdeling van de quota tussen de afzonderlijke landen recht te trekken, om de productie te laten toenemen en hoofdzakelijk te exporteren, en vooral ook om te stoppen met het bestraffen van de veehouders die hun productie willen opvoeren en die goede Europese melk willen produceren.
De belangrijkste argumenten ter ondersteuning van mijn standpunt van drie jaar geleden zijn ook terug te vinden in het verslag van de Commissie aan de Raad, getiteld “Marktvooruitzichten voor de zuivelsector”. Hierin staat dat de positieve tendens op de wereldmarkt voor melk zich naar verwachting zal voortzetten. De melkquota die zijn toegewezen aan afzonderlijke landen worden niet volledig benut. Een quotaverhoging van 2 procent betekent echter niet automatisch dat in alle gebieden de melkproductie evenveel toeneemt. In de EU zien steeds meer bedrijven af van melkproductie, omdat ze het te arbeidsintensief vinden. Dientengevolge moeten we in alle landen die wel melk willen produceren de quota met 5 procent verhogen in plaats van met 2 procent, zeker met het oog op de toename van het aantal afnemers wereldwijd en op de toenemende vraag, met name uit Azië, naar de voortreffelijke Europese zuivelproducten.
Astrid Lulling (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de meningen zijn verdeeld over de melkquota. Dat was ook het geval binnen onze Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, maar we zijn er toch in geslaagd tot een unaniem geaccepteerd compromis te komen. Als het Europees Parlement een signaal wil afgeven aan de Commissie en de Raad van de Europese Unie, dan moet het zich er wel bewust van zijn dat de veehouders en hun vertegenwoordigers nog altijd verdeeld zijn.
Sommigen van hen zijn volledig in staat een quotaverhoging van 2 procent of meer op zich te nemen en zodoende een zachte landing te creëren voorafgaand aan de afschaffing van de quota. Zij willen groeimogelijkheden creëren door beter gebruik te maken van hun productiepotentieel, want de EU-markt en de wereldmarkt bieden interessante mogelijkheden als gevolg van de steeds verder toenemende vraag. Anderen vrezen dat de productieprijzen, die pas kort geleden billijker zijn geworden, zullen kelderen als er grotere hoeveelheden melk worden geproduceerd.
De meningen zijn ook verdeeld over de Europese omslag die is voorgesteld door de Commissie landbouw. Betekent dit eigenlijk niet dat we nu al van het nationale systeem van melkquota afstappen, nu er in heel Europa een tekort is van 3 miljoen ton? Kan het doel ook niet worden bereikt door de superheffing te verlagen en de zuivelquota te verhogen? Welke melkveehouder heeft nog de moed om poker te spelen in landen zoals Luxemburg, waar de superheffing over 2006-2007 zal moeten worden betaald doordat de quota zijn overschreden? Ik kan mijn steun verlenen aan dit compromis omdat de vrijwillige verhoging van de melkquota voor het melkjaar 2008-2009 er deel van uitmaakt.
Ik ben bijzonder verheugd dat in ons verslag wordt verzocht om het opzetten van een melkfondsherstructureringsprogramma. Ik denk dat het heel belangrijk is dat er op korte termijn een analyse van de economische, sociale en ecologische effecten van de verhoging van de melkquota wordt verlangd en een verslag over consumentengedrag, waarin nadrukkelijk wordt opgeroepen rekening te houden met de specifieke factoren van de melkproductie in benadeelde gebieden zoals Luxemburg, waar de productieomstandigheden moeilijk zijn.
Het geld dat is gereserveerd voor de melksector moet daar ook voor bestemd blijven. Verder moet duidelijk worden gemaakt dat de producentenprijzen, die eindelijk op een behoorlijk niveau liggen, slechts een miniem aandeel hebben in de hogere voedselprijzen. Het zijn de distributeurs en de grote supermarktketens die in dat opzicht de vruchten plukken.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag eerst mijn dank en felicitaties overbrengen aan mevrouw Jeggle en alle coördinatoren, want ze hebben hard gewerkt om een evenwicht te bereiken op het bijzonder gevoelige gebied van de melkquota – een beleid waarvan Europese veefokkers en veehouders verstrekkende, radicale veranderingen verwachten.
Commissaris, het is bijzonder bemoedigend dat de Commissie op de veranderingen in vraag en aanbod van zuivelproducten heeft ingespeeld door een belangrijke verordening te wijzigen en de nationale quota te verhogen met 2 procent voor de periode 2007-2008. Ik wil graag benadrukken dat het aanvaardbaar is dat de Commissie een dergelijke flexibiliteit aan de dag legt als het gaat om de ontwikkeling van de markt voor landbouwproducten, en met name levensmiddelen, zeker in een periode waarin het als gevolg van de crisis op de internationale markt de vraag is of de veefokkerijsector nog levensvatbaar is.
Toch kan een dergelijke crisis in principe niet worden opgelost door dezelfde maatregelen en hetzelfde beleid toe te passen op veefokkerijbedrijven van alle soorten en maten. Om die reden wil ik de Commissie en de Raad met klem verzoeken in hun besprekingen de kwestie van het vetgehalte opnieuw te beoordelen, om te voorkomen dat er concurrentievervalsing plaatsvindt ten koste van de landen voor wie een laag vetgehalte is vastgesteld.
Maria Petre (PPE-DE). – (RO) Allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met haar werk en haar inspanningen om tot een compromis te komen over dit bijzonder gevoelige onderwerp.
In mijn hoedanigheid van afgevaardigde van een nieuwe EU-lidstaat ben ik tevreden met de verhoging van 2 procent, hoewel we eigenlijk een aanzienlijk hoger percentage hadden gewenst, in het bijzonder voor de lidstaten die zowel lage melkquota als onbenut productiepotentieel hebben. Het verhogen van nationale melkquota vormt geen bedreiging voor de stabiliteit van de melkmarkt.
Een quotaverhoging van 2 procent komt neer op een feitelijke toename van de melkproductie van slechts 0,8 procent op gemeenschapsniveau. Tevens ben ik van mening dat we het bestaande quotumsysteem moeten behouden om bestaande bedrijven in stand te kunnen houden en het onstaan van nieuwe bedrijven te kunnen bevorderen. In het kader van de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt de term “zachte landing” gebruikt om aan te geven dat het quotumsysteem geleidelijk zal worden afgeschaft.
De nieuwe lidstaten, in het bijzonder Roemenië en Bulgarije, die op 1 januari 2007 tot de Unie zijn toegetreden, hebben – om in hetzelfde jargon te blijven – een vliegende “start” gemaakt en zij zullen dan ook moeilijkheden ondervinden bij het omzetten van hun “start”-procedures naar procedures voor een zachte “landing”. Als dit voorstel niet was aangenomen, dan had Roemenië net als in 2007 halverwege het jaar al het toegewezen quotum bereikt en dat is niet bepaald stimulerend voor de ontwikkelingsprojecten van onze veehouders, eerder ontmoedigend. Ik hoop dat de uitslag van de stemming over dit verslag in de plenaire vergadering net zo eenduidig zal zijn als die in de Commissie landbouw.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Commissaris, dames en heren, ik wil mevrouw Jeggle bij dezen graag feliciteren met haar uitstekende verslag en het vele werk dat ze erin heeft gestoken. Het is overduidelijk dat de Europese Unie adequaat moet reageren op de wereldwijd toegenomen vraag, die oproept tot een aanzienlijke verhoging van de melkquota. De voorgestelde verhoging van 2 procent die begin april 2008 in alle lidstaten van kracht zal worden, zal er wellicht toe bijdragen dat deze sector in de Europese Unie kan profiteren van de mogelijkheden die de wereldwijde vraag biedt. Hoe het ook zij, we moeten de kwestie van de melkquota oplossen zonder daarbij weer nieuwe problemen te veroorzaken.
Ik wil graag benadrukken dat we niet alleen aan de daadwerkelijke vraag van de markt moeten voldoen en het scala van aangeboden producten moeten uitbreiden, maar dat we ook de toch al moeilijke toestand van de producent moeten verbeteren. Daarom moeten we ervoor zorgen dat er voldoende aandacht wordt besteed aan de invloed die de quotaverhoging heeft op de samenleving, het milieu en de productie, vooral met het oog op steun aan producenten in achtergebleven gebieden. Voor het functioneren van de interne-marktmechanismen is het essentieel dat de prijs zowel voor de producent als voor de consument passend is. Vooruitlopend op de afschaffing van het quotumsysteem na 2015, moeten we nu al gaan nadenken over hoe we de producenten kunnen helpen hun bedrijven doelmatig en winstgevend te maken. Dank u voor uw aandacht.
Béla Glattfelder (PPE-DE). – (HU) Dank u. Het verhogen van de melkquota in het huidige marktklimaat is om twee redenen overhaast en riskant. Enerzijds zijn de marktvooruitzichten lang niet zo gunstig als de Europese Commissie veronderstelt. Recente ontwikkelingen tonen duidelijk aan welke risico’s zijn verbonden aan een quotaverhoging. De consumenten hebben zowel in Europa als daarbuiten gevoelig gereageerd op de gestegen prijzen van zuivelproducten. De consumptie is in een aantal landen met 10-30 procent gedaald en de import van melkpoeder uit China is ook afgenomen. Als gevolg daarvan is de aanschafprijs van melk in Hongarije bijvoorbeeld de afgelopen weken met 10-20 procent gedaald. De voornaamste reden hiervoor zou kunnen zijn dat de vleesprijzen tot nu toe niet zijn gestegen, in tegenstelling tot de prijzen van andere voedingsmiddelen, wat de consument ertoe heeft gebracht de benodigde eiwitten binnen te krijgen door vlees te consumeren in plaats van steeds duurder wordende zuivelproducten.
Anderzijds blijft een aanzienlijk deel van de melkquota onbenut in veel lidstaten. Een quotaverhoging zou de producenten in deze lidstaten beletten de beschikbare mogelijkheden te benutten. Het is zelfs zo dat een quotaverhoging in deze landen zou kunnen leiden tot een daling van de productie, omdat hun vee zal worden opgekocht door producenten in de lidstaten die hun quota wel benutten om de melkproductie te verhogen.
Voorlopig is het dan ook niet nodig om de quota te verhogen. Laten we eerst eens kijken hoe de markt zich ontwikkelt. Als de prijsstijging en de toegenomen vraag ook op de lange termijn aanhouden, dan is de tijd rijp om dit onderwerp nogmaals te bespreken.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Uit de cijfers van het quotajaar 2006/2007 blijkt dat er, over de gehele EU genomen, sprake was van een onderbesteding van 1,9 miljoen ton melk, en dat 18 van de 27 lidstaten minder produceren dan hun toegewezen nationale quotum.
Voor het quotajaar 2007/2008 verwacht de Europese Commissie een onderbesteding van 3 miljoen ton melk. De aanvullende quotaverhoging van 2 procent is echter bespreekbaar. Ik ben het eens met het standpunt dat alle opties moeten worden verkend op basis van hun toepasbaarheid, waarbij vooral moet worden gekeken naar hun economische, sociale, regionale en budgettaire effect.
Naar mijn mening zouden alle nieuwe lidstaten meer subsidie moeten krijgen, ter hoogte van 2 procent zoals voorgesteld, om ervoor te zorgen dat ze ondanks de toegenomen vraag en de gestegen prijzen niet worden achtergesteld vanwege hun verleden.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijn collega-commissielid mevrouw Jeggle is met een goed voorstel gekomen voor het verhogen van de melkquota. De argumenten voor een quotaverhoging en voor het opzetten van een omslagsysteem over de hele EU worden bovendien gesteund door de melkveehouders en door de situatie op de melkmarkt.
Deze situatie roept vragen op. Waarom heeft de Europese Commissie pas zo laat ingespeeld op de behoefte de melkquota te verhogen? Zijn er plannen om de belangen van de EU-producenten te behartigen en hun voortbestaan te garanderen door een minimumprijs voor melk vast te stellen die op een zodanig niveau ligt dat alle EU-producenten gegarandeerd winstgevend zullen zijn en dat een einde kan worden gemaakt aan de aankoop van melk onder de productieprijs? Overweegt de Commissie de onbalans in de melkproductie tussen de oude en de nieuwe lidstaten recht te trekken?
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, twee weken geleden kwamen viereneenhalfduizend melkveehouders uit alle hoeken van Europa naar Brussel. Ze hebben hun krachten gebundeld in het European Milk Board en eisen nu billijke prijzen.
In Duitsland heeft dit al aanzienlijk effect gehad. Onze producentenprijzen lagen rond de 40 procent en komen nu opnieuw onder druk te staan. Daarom eisen de melkveehouders een marktbeleid dat op hoeveelheden is gebaseerd. Als deze ontwikkeling zou doorzetten en het landbouwbeleid zou gaan beïnvloeden, kunt u zich dan voorstellen dat de Commissie in 2015 nog in staat is politieke weerstand te bieden tegen de eisen van deze beweging om de zuivelquota te verhogen of het quotumsysteem flexibel toe te passen?
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik deel de bezorgdheid van veel parlementsleden met betrekking tot een definitieve verhoging van de melkquota. Het punt waarop we nu zijn aanbeland rechtvaardigt dat er essentiële vragen worden gesteld. Zo is daar bijvoorbeeld de vraag wat, gezien de huidige onderproductie en onderbesteding van de quota in Europa, nu eigenlijk de onderliggende rechtvaardiging is voor het verhogen van de quota? Waarom zouden we haast maken met de verhoging als we dit jaar een onderbesteding van drie miljoen ton verwachten?
Voor wat de veelbesproken zachte landing betreft, moeten we speciaal aandacht besteden aan de gebieden die hun structuur en strategie hebben gebouwd rondom de bevoorrading van andere gebieden die momenteel beperkt zijn in hun productie. Dit is bijvoorbeeld het geval in mijn eigen kiesdistrict, dat over de grens levert aan Ierland. In het kader van een zachte landing moeten we een langetermijnstrategie bedenken en met alternatieve afzetmarkten komen voor dit soort gebieden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag me af wat de producenten van dit debat zouden vinden als ze zouden meeluisteren – het is zo´n ingewikkeld onderwerp. Mijn felicitaties gaan uit naar mevrouw Jeggle, die wonderbaarlijk werk heeft verricht door hierover overeenstemming te bereiken. Degenen onder u die deze week door de storm zijn gevlogen weten dat een zachte landing afhangt van de windrichting en niemand van ons weet uit welke richting de wind over een paar jaar zal waaien.
Ik geloof dat een quotaverhoging van 2 procent – en het zijn naar mijn mening de producenten, niet de lidstaten die moeten beslissen of ze die vrijwillige verhoging willen of niet – ons in staat zal stellen de markt te testen, en het is noodzakelijk dat we dat doen. Voor de individuele producent is 2 procent geen omvangrijke verhoging.
Wat de geuite bezorgdheid aangaat – en wellicht heeft de commissaris het omslagmechanisme te gedetailleerd bestudeerd – worden producenten die in staat zijn te produceren zwaar belast, terwijl er ook lidstaten zijn die niet willen produceren. Andere collega´s hebben dit punt ook al aangekaart, dus het is nodig dat we er iets aan doen.
Tot slot maakt de overeenkomst met de WTO het wellicht …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Jeggle hartelijk bedanken voor het opstellen van dit lastige verslag. Ik wil kort opmerken dat we krachtiger moeten optreden, want “wie niet waagt, die niet wint”. Melkquota zijn als een hogedrukpan: je kunt de druk niet eindeloos laten oplopen en die pas verlichten als de pan dreigt te ontploffen. Voor mij is het heel duidelijk wat de zachte landing inhoudt, namelijk een significante verhoging van de quota vóór 2015. Ik ben dan ook zeer ingenomen met deze 2 procent.
Aan de Commissie en de Raad zou ik willen meegeven dat we rond 2010 nog krachtiger moeten optreden. Laten we niet op 1, maar op 2 procent inzetten en er zo voor zorgen dat er een echte zachte landing is voor de melkquota. In de loop der jaren hebben jonge veehouders en nieuwelingen in de sector allemaal beperkingen opgelegd gekregen. Nu hebben we de kans ze deze productie aan te bieden. De melkhandel in de wereld neemt eindelijk toe…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, melk is een uiterst gevoelig product en daarom wil ik mevrouw Jeggle oprecht bedanken voor het bereiken van een doeltreffend compromis. Ik ben in het bijzonder verheugd over de vrijwillige verhoging van de melkquota in de lidstaten. Daar wil ik echter nog wel iets over opmerken. Iedereen die constant de voedselprijs noemt als reden voor de verhoging van de quota of als oorzaak van overproductie, gaat volledig voorbij aan het feit dat de melkveehouders nog geen 30 procent van de verkoopprijs in de winkels ontvangen. Ik vind dat we dat bespreekbaar moeten maken.
Ook is het belangrijk dat de melkproductie in bergachtige en achtergestelde gebieden kan doorgaan, omdat het vaak de enige vorm van landbouw is die daar plaatsvindt. Voor deze gebieden moet een apart programma worden voorzien.
Esther de Lange (PPE-DE). – (NL) Ik sla de bedankjes maar over. Laat ik zeggen dat ik blij ben met het voorstel voor de verruiming van het quotum met twee procent. Ik had zelf liever drie procent gewild, omdat de Europese Commissie zelf toegeeft dat twee procent neerkomt op een klein procentje in de praktijk, omdat niet alle landen hun quotum volmelken, maar ik zal in elk geval het compromis van mevrouw Jeggle voor de twee procent steunen.
Het werd wel tijd, beste Europese Commissie, want in 2006 werden wij al voorbijgestreefd door Nieuw-Zeeland op de wereldmarkt. De vraag steeg. Er was dus ruimte om kansen te benutten en wij konden ze niet benutten, omdat wij vastzaten in het harnas van het quotumsysteem. Dat systeem had een rol toen wij overproductie hadden. Nu de vraag gestegen is, dienen wij een ander systeem op te bouwen, zodat wij die marktkansen kunnen benutten. In dat kader vind ik het ook jammer dat er in de health check blijkbaar nu gekeken wordt naar vier keer 1 procent verruiming. Ik denk dat een echte soft landing een grotere verruiming nodig heeft dan 1 procent. Laten wij dat aandurven.
Iztok Jarc, fungerend voorzitter. − (SL) Ik wil om te beginnen al de aanwezigen bij dit debat bedanken. Zoals altijd in dit Parlement, was ook dit debat weer heel gecompliceerd. We hebben gezien dat er verschillen bestaan tussen de lidstaten en dat de problemen niet overal dezelfde zijn.
Ik wil er graag op wijzen dat het voorzitterschap en het Parlement de tijd hebben genomen om dit voorstel van alle kanten te bekijken. Als aan de voorwaarden voor het aannemen van dit voorstel is voldaan – waarbij rekening zal worden gehouden met het standpunt van het Europees Parlement – , dan kan de verhoging van twee procent met ingang van het volgende quotajaar, dat op 1 april 2008 begint, worden toegepast.
Ik moet er echter ook op wijzen dat daarmee de discussie over de toekomst van de zuivelsector in de Europese Unie niet is afgesloten. Die discussie zal in het kader van de “gezondheidscontrole” van het algemeen landbouwbeleid zeker worden voortgezet.
Ik verzeker u dat dit voorzitterschap er alles aan zal doen om deze discussie te sturen teneinde zo ons gemeenschappelijk doel te bereiken: een afgewogen lange termijnstrategie voor de Europese zuivelsector.
Ik dank u opnieuw voor uw deelname aan dit debat. Tot slot wil ik ook – en vooral – de rapporteur bedanken.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat we het er na dit debat wel over eens zijn dat de zuivelproductie nog steeds een belangrijk onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is. We hebben vandaag een heel scala van uiteenlopende standpunten gehoord, van nul procent tot méér dan wat wij in ons voorstel hadden gesuggereerd. Dat is volgens mij het gevolg van het feit dat de toestand per lidstaat sterk uiteenloopt, en wellicht de reden – en daarmee verwijs ik naar de opmerking van de heer Parish – dat we niet ver genoeg gaan. Maar het is nu eenmaal zo dat we uiteindelijk een compromis moeten vinden tussen de verschillende standpunten.
Ik wil nu graag een paar opmerkingen maken met betrekking tot de punten die zijn aangeroerd. Om te beginnen geldt bij deze quotaverhoging dat de lidstaten zelf beslissen mogen of ze de quota’s tussen de producenten verdelen dan wel in de nationale reserve onderbrengen. Ik zou zelf de voorkeur geven aan het verdelen tussen de producenten. Lidstaten kunnen dan jonge landbouwers of landbouwers die in moeilijkheden zijn geraakt vanwege de prijs die ze voor de quota moeten betalen een preferentiële behandeling geven.
Als we vanaf 1 april al een verhoging willen realiseren, zullen we dat volgens mij moeten doen door op alle lidstaten hetzelfde percentage toe te passen. Als we nu gaan discussiëren over bijzondere percentages of verhogingen voor bepaalde lidstaten, zijn we de eerstvolgende maanden nog niet klaar. Laten we het er dus over eens worden dat we het twee procent voor iedereen wordt. Ik geloof trouwens dat we het over het uiteindelijke doel in grote lijnen wel eens zijn. Het is hoogstens zo dat de Commissie en het Parlement hier en daar verschillende ideeën hebben over de wijze waarop we dat doel kunnen bereiken.
We zijn het er allemaal over eens dat we de sector niet in gevaar mogen brengen. Dat is de reden waarom ik deze “zachte landing” heb voorgesteld. Met zo’n zachte landing bedoel ik dat we de quota’s in de loop van de volgende jaren blijven verhogen, om er zo voor te zorgen dat we in 2015, wanneer het quotasysteem komt te vervallen, niet opeens met een scherpe prijsdaling worden geconfronteerd. Want dat is wat er zou gebeuren als we niets doen. Ik geloof daarom dat we een juiste en aanvaardbare benadering hebben gevonden. Ik begrijp heel goed dat er in Europa regio's zijn – bergachtige streken, kwetsbare gebieden – waar een volledige afschaffing van het quotasysteem de voortzetting van de productie in gevaar zou kunnen brengen. Daarom zullen bij de gezondheidscontrole kijken of er mogelijkheden bestaan om deze regio's te helpen. Ik denk dat artikel 69 daarvoor het meest geëigende instrument is. Lidstaten kunnen op basis van dit artikel op de rechtstreekse betalingen aan de landbouwers iets inhouden om de aldus vergaarde middelen vervolgens aan specifieke regio's toe te wijzen.
Ik geloof niet dat het een goed idee is om met het oog op herstructurering een melkfonds op te zetten. Waar zou het geld voor zo'n fonds vandaan moeten komen? Hoeveel zouden we dan krijgen? Hoe verdelen we dat geld tussen de verschillende lidstaten? Er zijn met betrekking tot zo'n melkfonds veel vragen waar we een antwoord op zullen moeten vinden, terwijl de middelen hoe dan ook beperkt zijn. We zouden dat geld uit onze eigen begroting moeten toewijzen, wat erop neerkomt dat andere producenten in de landbouwsector zouden betalen voor dit herstructureringsfonds. Daarom denk ik dat het niet zou werken.
Ik geloof dat de belangrijkste reden voor het verhogen van de productie is gelegen in het feit dat er in Azië een groeiende markt is. Waarom zouden wij niet proberen een aandeel in die markten te verwerven? We weten hoe moeilijk het is een plaatsje te veroveren als anderen reeds een gevestigde positie hebben. We moeten er dus van begin af aan bij zijn met onze hoge kwaliteitsproducten. De meest succesvolle producenten en industrieën zijn immers die producenten en industrieën die producten van uitzonderlijke kwaliteit aanbieden. Bij ons is dat in de eerste plaats kaas. Wij hebben voor dit soort kazen in Europa een speciaal merk. Waarom maken we daar geen gebruik van bij het veroveren van een marktaandeel? Zoals de minister al heeft aangeven zullen we deze kwestie in het kader van de gezondheidscontrole nog eens aan de orde brengen. Dat debat zal net zo geanimeerd verlopen als ons debat van vandaag. Ik geloof dus dat zuivel altijd wel een spannend onderwerp zal zijn.
Elisabeth Jeggle, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren, we hebben heel uiteenlopende standpunten gehoord vandaag. We hebben ook kunnen vaststellen dat dit voor iedereen een heel serieus onderwerp is dat we het niet als een bagatel mogen behandelen. Iedereen heeft zijn eigen problemen en we zullen thuis allemaal verantwoording moeten afleggen – ten aanzien van zowel de consumenten als de producenten.
Om nog maar eens op de markten terug te komen – ik weet niet of ik in een Chinese markt geloof. Over die markt wordt in de Europese Unie tegenwoordig veel gepraat. We hebben echter ook een interne markt en het is juist die markt die ons sterk maakt, ook in de context van de voortschrijdende globalisering en liberalisering. Laten we met deze melkquota dus een interne Europese markt creëren. Vroeger slaagden we daarin. Alleen als ze kunnen verwijzen naar een sterke, stabiele en georganiseerde interne markt kunnen onze landbouwmarkten een antwoord formuleren op de uitdagingen van buitenaf, inzonderheid de gebruikelijke fluctuaties op de wereldmarkt.
Om tot een duurzaam beheer te geraken zullen de economische, sociale en milieuaspecten op elkaar moeten afstemmen. Bij elke actie die we ondernemen moet aan al deze drie bestanddelen gelijke aandacht worden besteed. Het Europees landbouwmodel staat voor duurzaamheid en consumentenveiligheid – nog steeds! De landbouwers zijn in staat deze twee doelstellingen te verwezenlijken. Ze dragen zorg voor het landschap en leggen zo de grondslag voor het toerisme; ze dragen bij tot de zekerheid van de energievoorziening, produceren eersteklas voedsel en verschaffen het platteland een economische basis door werkgelegenheid te creëren.
Voor al die sociale voordelen ontvangen de landbouwers steeds minder in de vorm van wat wel compenserende betalingen wordt genoemd. Juist daarom moet er voor voedsel een eerlijke prijs worden betaald. Met liberalisering en het openen van markten alleen kom je er niet. – onze politieke verantwoordelijkheid houdt veel meer in.
De Voorzitter . − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het verslag van mevrouw Jeggle is heel belangrijk. Het bevat namelijk niet alleen voorstellen voor het verhogen van de melkquota; er worden ook bepaalde beginselen vastgelegd waarmee we bij het bespreken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in algemene zin rekening moeten houden.
Aansluitend op de discussie in de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling zijn we het met elkaar eens geworden dat de lidstaten vanaf 1 april 2008 al extra melkquota moeten krijgen. Ik vertegenwoordig in dit Parlement Roemenië, een nieuwe lidstaat die in het toetredingsjaar al met een crisis rond de melkquota’s werd geconfronteerd. De quota’s sloten namelijk niet aan op omstandigheden van het moment en volstonden niet om aan de vraag te voldoen. De Roemeense melksector heeft tussen de laatste onderhandelingen over de melkquota (in 2004) en toetreding een enorme ontwikkeling doorgemaakt. Er is in moderne technologie geïnvesteerd, de productiecapaciteit is toegenomen en er zijn nieuwe banen geschapen. Als we de melkquota op het huidige niveau houden, zou dat leiden tot een faillissement van de investeerders en werkloosheid in die plattelandsgebieden die gespecialiseerd zijn in de productie en verwerking van melk. De invoer zou toenemen en de consument zou voor de melk een hogere prijs moeten betalen.
Dit verslag is een keerpunt. Het laat zien dat de Europese Unie flexibel kan zijn als het erom gaat een oplossing te vinden voor een probleem waar een aantal lidstaten mee te kampen heeft. Uiteindelijk zullen het de Europese burgers zijn die van dit verslag de voordelen zullen genieten.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) De gezondheidscontrole is een belangrijk instrument bij de hervorming van het landbouwbeleid, inzonderheid landbouwbeleid in bergachtige streken. De verhoging van de melkquota is voor deze regio’s van fundamenteel belang. We zullen hier overeenstemming moeten zien te bereiken over speciale regelingen die rekening houden met de bijzondere omstandigheden waaronder de berglandbouw verricht wordt. Het werk van de landbouwers daar wordt bemoeilijkt door een beperkte toegankelijkheid en steile wegen. Daar zal in de discussie rekening mee moeten worden gehouden.
De regeling voor de melkquota is voor de Oostenrijkse landbouwers van fundamenteel belang. We moeten proberen de quota evenwichtig over de EU te verdelen en misschien zullen we een systeem voor de handel in quota’s moeten opzetten. Als het melkquotasysteem in 2015 inderdaad wordt afgeschaft, zullen er de nodige financiële compensatiemaatregelen moeten worden genomen om de melkproductie en –verwerking in bergachtige streken en weidegebieden voort te kunnen zetten. Daarvoor zullen in de begroting extra middelen moeten worden voorzien.
Bij het verifiëren van de doeltreffendheid van marktondersteuningsinstrumenten en het herformuleren en aanpassen van die instrumenten aan de veranderde omstandigheden moeten we altijd oog blijven houden voor de bijzondere situatie van de landbouw in bergachtige streken. De melkproductie en –verwerking vormen in deze regio’s een belangrijk onderdeel van de landbouw; ze vertegenwoordigen daar een groot economisch gewicht. Er zal bijzondere aandacht moeten worden besteed aan de economische sociale en milieugevolgen van een verhoging dan wel afschaffing van de quota’s, zeker als het gaat om bergachtige streken. De volledige afschaffing van het EU-quotasysteem is voor het Europees gemeenschappelijk landbouwbeleid zeker niet de juiste oplossing.
17. ”Gezondheidscontrole” van het GLB (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van de heer Goepel, namens de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over de "gezondheidscontrole" van het GLB (2007/2195(INI)) (A6-0047/2008).
Lutz Goepel, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter, dames en heren, we gaan morgen de eerste reeks debatten over wat we de “gezondheidscontrole” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid noemen afsluiten. Deze gezondheidscontrole mag niet gezien worden als een diepgaande hervorming. Waar het om gaat is dat we het bestaande beleid waar nodig op basis van de sinds 2003 opgedane ervaringen up-to-date brengen en aanpassen aan de veranderde omstandigheden.
De Commissie doet er verstandig aan ons standpunt heel serieus te nemen. Het vormt een goede basis voor binnenkort te voeren onderhandelingen over het wetgevingspakket en de begrotingsherziening na 2013.
In de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling zijn we altijd voorstander geweest van het voortzetten van die hervormingen die gericht zijn op meer individuele verantwoordelijkheid en een sterkere marktoriëntatie, met de nodige aandacht voor voedselveiligheid en sociale en ecologische verantwoordelijkheid. We dringen daar in het licht van de huidige marktontwikkelingen en de met klimaatverandering samenhangende uitdagingen nu sterker op aan dan voorheen. We willen verder meer flexibiliteit voor de lidstaten bij wijzigingen van het systeem. Er moeten dus meer mogelijkheden voor ontkoppeling komen, en minder nadruk op historische referentieniveaus.
De discussies in onze commissie hebben echter ook aangetoond dat dit niet voor alle sectoren mogelijk is – althans niet vóór 2013. Als je kijkt naar dierenpremies – of lidstaten waar de ontkoppeling reeds voltooid is, maar waar de veeteelt een groot gewicht vertegenwoordigt – , dan zie je dat een plotseling wijziging van het systeem in de huidige marktsituatie negatieve structurele gevolgen zou hebben. Hetzelfde geldt voor een aantal marktregelingen in de plantensector. Ik heb het dan onder andere over de marktregelingen voor aardappelzetmeel, droog groen diervoeder of rijst. Voor deze producten bestaat op regionaal niveau een belangrijke verwerkende industrie. Er is in die industrie de afgelopen jaren veel geïnvesteerd en over die investeringen moet een hoge rente worden betaald.
De commissie heeft zich uitgesproken vóór een nieuw flexibel instrument dat erop gericht is bepaalde sectoren en een milieuvriendelijke regio-specifieke productie aan te moedigen. We hebben het dan over artikel 69. We dringen verder aan op maatregelen die bescherming bieden tegen milieurampen en rampen die het gevolg zullen zijn van klimaatverandering en het feit dat de landbouwmarkten steeds sterker verweven geraken. We zullen in het kader van dit nieuwe instrument experimenten moeten uitvoeren met een nieuw particulier-openbare vorm van risicobeheer. Daar is dringend behoefte aan: we hebben met nieuwe uitdagingen te maken en de bestaande instrumenten voldoen niet meer.
En dan nu een paar beknopte opmerkingen over degressie en modulatie. Landbouwers moeten op onze planning kunnen afgaan. Het gaat dus niet aan om vier jaar na de implementatie van de laatste hervorming al weer een modulatie van vijf procent op te leggen en zo te korten op tussen de 8 en 53 procent van de rechtstreekse steun.
Hoe je de ontwikkeling van het platteland ook wilt financieren, als je zo optreedt breek je niet alleen elk vertrouwen – je veroorzaakt structurele schokken. De voorstellen waar we nu over praten hebben vooral betrekking op intensieve bedrijven en bedrijven die via opname in juridische entiteiten hun concurrentievermogen hebben vergroot. Wij hebben daarom zelf voorstellen gedaan om de algemene doelstellingen van het beleid aan te laten sluiten op de economische omstandigheden.
Om duurzaamheid te bewerkstelligen en ons concurrentievermogen te verzekeren zullen we nieuwe wegen moeten bewandelen. Ik wil iedereen die heeft meegewerkt aan dit initiatiefverslag en al mijn collega’s van de landbouwcommissie graag bedanken.
Iztok Jarc, fungerend voorzitter. − (SL) Het voorzitterschap is ingenomen met het verslag van de heer Goepel; het levert een afgewogen bijdrage aan het debat. Ook de Raad heeft hard gewerkt aan een antwoord op het verslag van de Commissie. Zoals u weet heeft de Raad drie zittingen besteed aan dit verslag: in november, januari en februari.
De ministers zullen volgende week proberen een aantal conclusies te formuleren met betrekking tot het verslag over de gezondheidscontrole van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. We gaan uit van een aantal algemene beginselen. Om een voorbeeld te geven: bij de goedkeuring van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid in 2003 heeft de Raad duidelijk aangegeven dat hij van plan was de doeltreffendheid van de aangenomen hervormingen te controleren. We wilden eerst en vooral weten of die hervormingen er inderdaad toe leidden dat de doelstellingen werden behaald; daarnaast wilden we weten wat voor gevolgen de hervormingen op de landbouwmarkten hadden.
Ik wijs er verder op dat we bij het beoordelen van de gezondheidscontrole op het gemeenschappelijk landbouwbeleid rekening zullen houden met de conclusies van de Europese Raad aangaande het financiële perspectief voor 2007-2013. Men zij er verder op gewezen dat de Raad de Commissie heeft opgeroepen om de begroting voor 2008-2009 te herzien. De Raad is het met de Commissie eens dat de gezondheidscontrole van het gemeenschappelijk landbouwbeleid een belangrijk onderdeel is van de activiteiten die in verband met die herziening worden ondernomen. We kunnen nu nog niet aangeven wat de resultaten zullen zijn.
We hebben kunnen vaststellen dat de in 2003-2004 doorgevoerde hervormingen grosso modo hun doel hebben verwezenlijkt, vooral als het gaat om het reageren op de marktomstandigheden. We zijn er ook in geslaagd het gemeenschappelijk landbouwbeleid toegankelijker te maken voor de burger. De Ministers menen verder dat de Commissie de belangrijkste ontwikkelingen ná de hervormingen van 2003-2004 goed heeft doorzien.
De Raad zal bijzondere aandacht besteden aan drie fundamentele kwesties: de regeling voor een eenmalige bedrijfstoeslag, de rol van marktinstrumenten bij het ondersteunen van de markt, en – uiteraard – de wijze waarop we risicobeheer kunnen voeren om zo een antwoord te formuleren op met klimaatverandering samenhangende uitdagingen. We zullen proberen een goed evenwicht te vinden tussen het aanpassen van het beleid aan de nieuwe omstandigheden en uitdagingen, enerzijds, en het behoud van een duidelijk en stabiel kader, anderzijds
Wat vereenvoudiging betreft: de Europese Unie gelooft dat dit een zaak van uitzonderlijk belang is en we gaan ervan uit dat de Commissie concrete maatregelen zal voorstellen om dit doel te verwezenlijken.
Zoals ik al heb aangegeven zal de Raad proberen volgende week al conclusies te formuleren met betrekking tot – onder ander – de genoemde zaken: risicobeheer, melkquota, de overgang naar een systeem zonder melkquota en onder de twee pijler vallende onderwerpen. Uw verslag zal een belangrijke bijdrage vormen aan het nog te voeren debat over deze zaken.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de heer Goepel opnieuw bedanken voor hun inzet. Het is een heel goed verslag geworden.
We zijn nog steeds in de eerste ronde. We hebben de betrokkenen – organisaties en individuen – geraadpleegd en hun meningen en ideeën opgetekend. Het standpunt van het Europees Parlement en de conclusies van de Raad – we verachten die volgende week – zijn van cruciaal belang, nu we proberen de laatste hand te leggen aan de wetgevingsvoorstellen die de Commissie op 20 mei hoopt goed te keuren. Direct daarna – op dezelfde dag, hier in Straatsburg – zal ik de wetteksten aan het Europees parlement voorleggen. De drie instellingen – Parlement, Raad en Commissie – mogen uiteenlopende boodschappenlijstjes hebben, het doet me toch deugd vast te mogen stellen dat ze in dezelfde winkel hun boodschappen doen.
Ik zal met betrekking tot de verschillende onderwerpen niet in details treden, maar ik zal wel mijn standpunt aangaande de drie belangrijkste kwesties weergeven. Om te beginnen de rechtstreekse betalingen: deze zijn bedoeld om de landbouwers zekerheid op de lange termijn te geven. Ik ben het daarom eens met de stelling in uw verslag dat rechtstreekse betalingen noodzakelijk blijven om een basisinkomen te garanderen. De regeling voor een eenmalige bedrijfstoeslag zal het concurrentievermogen van onze landbouwers stellig vergroten, maar we moeten het systeem wel doeltreffender en eenvoudiger maken. Ik ben daarom een voorstander van verdere ontkoppeling. De ervaringen met de in 2003 doorgevoerde hervormingen hebben ons geleerd dat ontkoppeling goed werkt. Ik geloof daarom dat we daarmee door moeten gaan, om de gunstige resultaten van ontkoppeling te verspreiden. We maken dan een uitzondering voor al die gevallen waarin koppeling beslist gerechtvaardigd is.
Ik heb verder vastgesteld dat u voorstander bent van het idee om een wat flexibeler artikel 69 als instrument te gebruiken. We mogen echter niet verwachten dat artikel 69 al de verschillende problemen zal oplossen, en ik zal me hoe dan ook verzetten tegen elke poging om met gebruikmaking van artikel 69 gekoppelde steun via het achterdeurtje te herintroduceren.
Ik zal al te ver ingaan op de zuivelsector – we hebben daarover al gepraat. Ik wil echter wel één marktinstrument noemen: interventie en particuliere opslag. Net als u geloof ook ik dat sommige van onze marktinstrumenten nog steeds een rol kunnen spelen, maar alleen als ze zijn aangepast aan de Europese Unie zoals die er nu uitziet. Ik ben blij dat we het erover eens zijn dat ze ook in de toekomst kunnen worden gebruikt als veiligheidsnet.
Risico’s die verband houden met slecht weer en het uitbreken van dierziekten vormen inderdaad, zoals u zelf al aangeeft, de kern van onze discussie. We hoeven dan niet helemaal met niets te beginnen: de Raad heeft dit onderwerp in 2005 al besproken en is toen tot de conclusie geraakt dat nieuw maatregelen op EU-niveau niet mogen interfereren met wat er in de lidstaten reeds beschikbaar is. We moeten er dus voor zorgen dat de nieuwe maatregelen geen negatieve invloed hebben op het vermogen van landbouwers om op marktsignalen te reageren. Ze moeten dus aansluiten op het WHO-systeem, dat de grens legt bij verliezen van dertig procent en meer.
Wat modulatie betreft: ik heb al vaak gezegd dat we voor de toekomst behoefte hebben aan een heel ambitieus beleid voor plattelandsontwikkeling. Ik was dan ook ernstig teleurgesteld toen de staatshoofden en regeringsleiders eind 2005 bij de discussie over het financieel perspectief besloten om flink te korten op de begroting voor plattelandsontwikkeling.
Ik moet overigens wel zeggen dat u verslag op dit punt nogal lauw is. Ik geloof dat dit te maken heeft met het feit dat ons beleid voor plattelandsontwikkeling middelen te kort komt. Als we van dat beleid veel verwachten – en de fungerend voorzitter heeft terecht opgemerkt dat we nieuwe uitdagingen zullen moeten aanvaarden, zoals waterbeheer en biodiversiteit – , dan heeft het weinig zin meer taken op je te nemen zonder tegelijk meer geld beschikbaar te maken. En ik geloof dat modulatie de beste manier is voor het beschikbaar maken van middelen.
Ik heb uw voorstellen met belangstelling gelezen en ik ben ervan overtuigd dat we op dit onderwerp nog zullen terugkomen.
Als uw verslag lauw is met betrekking tot modulering, dan is het beslist koud met betrekking tot het terugbrengen van de betalingen aan grote bedrijven. U noemt dat “degressie”. Het is echter een onderwerp waar we niet omheen kunnen. Nu de transparantie verbeterd is zal er van alle kanten worden gekeken naar de enorme bedragen die er worden uitbetaald aan individuele landbouwers en grondeigenaren. Maar ik begrijp uw reserves bij dit onderwerp. En ik vind het in dit verslag geopperde idee om ‘progressieve modulatie’ in te voeren beslist heel interessant. Ik geloof dat er op dit punt goede ideeën naar voren zijn gebracht en we zullen er bij onze wetgevingsvoorstellen dan ook rekening mee houden.
Als ik wat lang ben doorgegaan, dan is het om u te laten zien dat ik toegewijd ben en dat ik het heel belangrijk vind dat ik een gelegenheid heb om de toekomst van het Europees landbouwbeleid met het Parlement te bespreken.
Bart Staes, rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. − (NL) Ik spreek hier namens Kathalijne Buitenweg, de rapporteur voor de Milieucommissie, die verontschuldigd is wegens ziekte. De Milieucommissie formuleerde zeventien aanbevelingen, ik ga er vier benadrukken.
1. De Milieucommissie is verheugd dat de Europese Commissie in haar mededeling het probleem van de klimaatverandering wil aanpakken en steun wil verlenen aan minder intensieve landbouwpraktijken.
2. De Milieucommissie benadrukt de noodzaak te komen tot duurzame en multifunctionele landbouw, waarbij zij een lans breekt voor ecologische en biolandbouw.
3. De Europese Commissie wordt aangemaand de bestaande maatregelen inzake cross compliance – dus de maatregelen met betrekking tot het milieu en het dierenwelzijn en de verenigbaarheid daarmee – niet af te zwakken door een zogenaamde vereenvoudiging. Integendeel, wat ons betreft mogen de randvoorwaarden zelfs versterkt worden op diverse terreinen, bijvoorbeeld inzake het gebruik, beheer en de kwaliteit van water.
4. Een waarschuwing aan de Commissie: Commissie, wees wat terughoudender met het concept van de zogenaamde biobrandstoffen. Het nut ervan is betwistbaar en zeker niet eenduidig goed, noch voor het milieu, noch sociaal.
Neil Parish, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter President, ik wil de heer Goepel graag bedanken voor zijn verslag. Ik geloof dat hij de zowel de commissie als het Parlement bijeen heeft gebracht en die consensus in dit uitstekende verslag heeft vastgelegd. Ik wil graag stellen dat landbouwhervorming een evolutie is – geen revolutie. We zijn nu vooral bezig met het uitvoeren van de hervormingen van voormalig commissaris Fischler. Behalve over het verslag ben ik ook heel tevreden over hetgeen de Commissie heeft gezegd.
Eén van de kernpunten bij de hervorming was het terugbrengen van de bureaucratie waarmee de landbouwers geconfronteerd worden. Er staat ons hier nog het één en ander te doen. Het is inderdaad zo dat we ons in dezelfde winkel bevinden, mevrouw de commissaris, maar ik geloof dat sommigen van ons hun geld liever aan andere dingen zouden besteden. Dat is vermoedelijk waar we nu over twisten.
De zekerheid van de voedselvoorziening staat wederom centraal op de agenda, vooral nu het Verre Oosten steeds meer voedsel koopt. Graan is bijna twee en een half keer zo duur geworden. Ik geloof daarom dat we ons bij het uitvoeren van de hervormingen nu reeds kunnen gaan afvragen hoe we ons geld willen besteden.
We moeten opnieuw gaan nadenken over modulatie. Ik geloof dat we voor eens en voor al een einde moeten maken aan het braak laten liggen van land. Dit gemeenschappelijk landbouwbeleid is tenslotte een beleid dat niet aan de productie gekoppeld is. In die context is braak leggen niet vol te houden.
We moeten verder nadenken over de melkquota; ze moeten na 2015 worden afgeschaft.
Ontkoppeling bij de betalingen: dat is de kern van deze hervorming en u heeft gelijk als u zegt dat we die aanpak moeten voortzetten. Ik geloof dat de landbouw nu eindelijk kan gaan denken aan door de markt bepaalde prijzen. Zeker: het gemeenschappelijk landbouwbeleid is nodig. Maar er is ook een markt en we zouden moeten proberen daar beter van te profiteren.
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter
Luís Manuel Capoulas Santos, namens de PSE-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de fungerend voorzitter van de Raad en de commissaris graag hartelijk welkom heten. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is altijd aanleiding tot heftige debatten en het is dan moeilijk om tot een consensus te komen. Ik zie nu echter dat we het eens zijn over de noodzaak om vast te houden aan een gemeenschappelijk landbouwbeleid waarvan de doelstellingen onlangs in het Verdrag van Lissabon bevestigd zijn.
De PSE-Fractie heeft aan dit debat een belangrijke bijdrage geleverd – binnen de fractie, in de commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en in gesprekken met de landbouwersorganisaties. We hebben meer dan 600 amendementen op het verslag-Goepel geformuleerd, en van de 17 compromissen aangaande tientallen amendementen hebben we er 15 ondertekend. We hebben hard gewerkt en belangrijke concessies gedaan om binnen het Parlement een zo breed mogelijke consensus te bewerkstelligen. Ik wil de heer Goepel graag gelukwensen met zijn bereidheid tot dialoog; hij heeft laten zien dat hij steeds op zoek is naar een compromis. Ik wil verder de heer Parish bedanken voor de wijze waarop hij de werkzaamheden in onze commissie heeft geleid.
Dit is dus het best mogelijke compromis, maar het is geen socialistisch verslag. Dit is dus niet het verslag dat wij zouden hebben opgesteld. Wij vinden dit verslag te gehecht aan het verleden en conservatief met betrekking tot de verwachtingen van de landbouwers en onze maatschappijen. De algemene teneur van het verslag is echter zodanig dat het de deur open houdt voor een wat diepgaander debat over het wetgevingsvoorstel. Ik hoop dat we dan even bereid zijn tot het maken van compromissen, maar tegelijkertijd veel ambitieuzer als het erom gaat de Europese landbouw in een nieuwe richting te sturen.
Ik heb het nu over de wat gevoeliger liggende onderwerpen, zoals de richting en het ritme van de ontkoppeling van de steun, een mechanisme voor een eerlijker verdeling van de steun, een verantwoordelijke benadering voor de toekomst van de zuivelsector, en de nieuwe uitdagingen. Ik denk in verband met die uitdagingen dan eerst en vooral aan de rol die de landbouw kan spelen bij het bestrijden van klimaatverandering en de productie van biobrandstof. We zullen bij de stemming morgen onze ogen op de toekomst gericht houden. Ik roep u op om met een grote meerderheid te stemmen vóór dit verslag en de verbeteringen die de socialistische fractie heeft ingediend om dat verslag nog vollediger te maken.
Niels Busk, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter, dames en heren, de rapporteur, de heer Goepel, heeft op zijn karakteristieke competente manier een verslag opgesteld dat de instrumenten bevat die nodig zijn voor het verduidelijken en vereenvoudigen van het landbouwbeleid. Ook pleit het sterk voor het handhaven van een gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013, iets waarvoor ik de rapporteur erkentelijk ben. Wij onderschrijven zijn standpunten over voortgaande ontkoppeling, zodat de hervorming van 2003 in alle lidstaten ten uitvoer wordt gelegd. We onderschrijven de standpunten van de rapporteur met betrekking tot marktinstrumenten en risicomanagement als het gaat om crises, epidemieën, dierenwelzijn en het milieu, modulatie en degressie. Ook steunen wij de verdere ontwikkeling van het plattelandsbeleid en toenemende aandacht voor biobrandstoffen. Er moeten serieuze stappen worden gezet op het gebied van cross-compliance en vereenvoudiging, aangezien de huidige situatie boeren van het veld en uit de stal de studeerkamer in jaagt om grafieken te maken en evaluaties op te stellen. De melkquota dienen in 2015 te worden afgeschaft, dus er is reden om ze nu met ten minste 2 procent te verhogen en in 2009 voor een zachte landing te zorgen. De groeiende vraag naar melkproducten zal de basis voor de Europese melkproductie vormen, zodat we zullen leveren wat de markt wil.
Het verslag bevat van alles over liberalisering en markteconomie dat de Commissie als basis zou moeten gebruiken voor haar voorstellen in mei, wanneer de gezondheidscontrole van het GLB ter tafel komt.
Sergio Berlato, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wij behoren tot degenen die de voortzetting van het GLB, ook na 2012, verdedigen.
Wij vinden dat dit verslag een stap in de goede richting is, maar we kunnen niet accepteren dat bij de volledige ontkoppeling van de steun geen ruimte zou zijn voor de mogelijkheid van het handhaven van gedeeltelijke koppeling van de steun voor een paar specifieke sectoren om te voorkomen dat de productie geheel wordt gestaakt. Er zijn zelfs hele sectoren, zoals de tabaksector, die zouden verdwijnen bij toepassing van volledige ontkoppeling, wat zou leiden tot werkloosheid en diverse economische en milieuproblemen in bijzonder benadeelde gebieden.
Wij beschouwen de “progressieve modulatie” van steun als een tamelijk buitensporige en waarschijnlijk contraproductieve maatregel als het doel nog steeds is de Europese landbouwproductie veilig te stellen. We erkennen het belang van plattelandsontwikkeling, maar zijn van mening dat deze niet kan worden bereikt ten koste van de eerste pijler van het GLB.
Bovendien is het noodzakelijk door te gaan met de tenuitvoerlegging van beleid om individuele gemeenschappelijke marktordeningen te steunen waar dit nodig is. Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de Europese Unie heeft een gemeenschappelijk landbouwbeleid nodig dat erin slaagt…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u hebt in een strategiedocument getracht een gezondheidscontrole van het landbouwbeleid uit te voeren; niet zozeer betreffende de landbouw (want daar gaat het op dit moment relatief goed mee, zij het niet in alle sectoren), maar de vraag was: is het landbouwbeleid bij de tijd? Hier moet ik zeggen: koortsachtig vertoon op zich is niet genoeg; we moeten ook tot een gepaste behandelmethode komen als er gebreken worden gediagnostiseerd. U hebt inderdaad gebreken gediagnostiseerd; dat zei u zelf in uw toespraak. Ik wil nu niet op details ingaan, want dat zou tijdverspilling zijn.
Dus nu hangt het af van het nemen van maatregelen die ook maatschappelijk aanvaardbaar zijn. Het is essentieel dat landbouw, uiteraard, moet bijdragen tot de stabilisering van het klimaat. Dat doet hij ook, maar er zijn terreinen van landbouwproductie waar het moeilijk begint te worden voorstellen te doen zonder beperkende ingrepen.
Het is echter bijzonder belangrijk dat we ervoor zorgen dat publieke gelden op zo’n manier worden verdeeld dat de maatregelen die wij noodzakelijk achten, gefinancierd kunnen worden. Het is een nadeel dat de zogenaamde tweede pijler – plattelandsontwikkeling – is gekortwiekt in de financiële planning op de middellange termijn en zich heeft moeten aanpassen aan een terugsnoeiing van meer dan 20 miljard euro volgens het voorstel van de Commissie en dat van het Parlement.
Dientengevolge moeten we de gelden dringend herverdelen. Dat moeten we ook omdat we in 2013 een maatschappelijk draagvlak nodig hebben.
U hebt nu wat voorstellen gedaan en het strekt de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en in het bijzonder de rapporteur van het EP, de heer Goepel, tot aanbeveling dat hij de door u gedane voorstellen praktische relevantie heeft geschonken, die vervolgens zal leiden tot gelijke behandeling van bedrijven die met elkaar concurreren.
U hebt de invoering van degressie tot 45 procent voorgesteld. Op voordracht van de rapporteur heeft de Commissie landbouw dit overgenomen, maar met het amendement dat bedrijven met een groot aantal werknemers nu ook de gelegenheid krijgen hun loonkosten te evalueren. We zijn samen in Mecklenburg-Vorpommern geweest; we hebben die bedrijven gezien en u weet dat concurrentievervalsing alleen kan worden uitgebannen en rechtvaardigheid gecreëerd als we deze maatregelen invoeren.
Ik hoop dat u in uw wetgevingsvoorstel ook aan deze regel zult vasthouden. Zo niet, dan zouden wij als Parlement nog altijd de mogelijkheid hebben onszelf te redden in 2009. Commissaris, wij bevinden ons in een medebeslissingsprocedure en daarom hebben wij een heel andere en voor ons zeer comfortabele positie!
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijk moment om de gevolgen van de elkaar opvolgende hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te evalueren, hetzij in termen van landbouwproductie, hetzij in termen van aanvoer naar de consument, uitgaande van de bescherming van de onafhankelijkheid van de lidstaten op het gebied van voedsel, het veiligstellen van voldoende aanvoer van gezond en veilig voedsel tegen lage prijzen, respect voor het milieu en de biodiversiteit en het behoud van landelijke gebieden en hun bevolking, die een adequaat inkomen en toegang tot publieke voorzieningen nodig heeft die borg staan voor fatsoenlijke leefomstandigheden.
Helaas heeft de Europese Commissie die weg niet gevolgd. Zij erkent niet dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid tot een paradoxale situatie heeft geleid. Aan de ene kant blijven de voedselprijzen stijgen en aan de andere kant blijven er familiebedrijven te gronde gaan en staken meer en meer kleine en middelgrote bedrijven de productie omdat ze zich niet verzekerd weten van een fatsoenlijk inkomen, terwijl het speculeren doorgaat en de prijzen van steeds schaarser wordende voedingsmiddelen opdrijft.
Daarom is het een misvatting vast te houden aan het loskoppelen van steun van productie en werk en is het onaanvaardbaar door te gaan met een beleid van steun voor grootgrondbezitters en multinationale voedselcorporaties terwijl we geen waardering hebben voor de boeren die doorgaan met landbouw- en veeteeltproductie op basis van het beschermen van biodiversiteit, voedselveiligheid en productkwaliteit.
De hervorming van 2003 heeft de toestand verergerd. De daarop volgende hervormingen van de gemeenschappelijke marktordeningen in suiker, groente en fruit, tabak en wijn hebben de oneerlijkheid van het GLB op alle gebieden in stand gehouden. Daarom roepen wij op tot fundamentele veranderingen die de specifieke kenmerken van de landbouw van ieder land respecteren en de maximale koppeling van steun aan productie ondersteunen; ook moet er een eerlijker verdeling van directe steun komen, gecombineerd met een plafond en modulatie. Er moeten stimuli voor kleine en middelgrote boerenbedrijven komen als instrumenten van economische en sociale cohesie en met het oog op het intomen van de intensieve aanpak en het steunen van verenigingen van dergelijke boeren, inclusief land- en wijnbouwcoöperaties.
Wij zijn ook voorstander van het opzetten van een publiek boerenverzekeringsfonds, gefinancierd door de Gemeenschap, dat boeren van een minimuminkomen voorziet in geval van natuurrampen zoals droogte, stormen, hagel, brand, epizoötieën enzovoorts. Wij benadrukken ook dat het nodig is dat de Europese Commissie in de context van de Wereldhandelsorganisatieonderhandelingen rekening houdt met de specifieke kenmerken van landbouwproductie als voedselproducerende sector en als structurerend element voor territoriale balans, bescherming van het milieu en het bewaken van een kwantitatief en kwalitatief adequaat niveau van voedselveiligheid.
Tot slot doen wij een beroep op de Commissie en de lidstaten om de nodige maatregelen te nemen, gericht op het voorkomen van speculatie, het gijzelen van de voedselmarkt en kartelvorming door voedselbedrijven die misbruik maken van het gebrek aan wetgeving en controlemechanismen, het gebrek aan organisatie van producenten en consumenten en het gebrek aan passende infrastructuren, met als enige doel de winst op te drijven, de prijzen van producenten te doen dalen en de consument hoge prijzen op te leggen, zoals nu gebeurt, vooral in Portugal, met basale producten als graan, consumptieaardappelen en melk.
Witold Tomczak, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk landbouwbeleid geeft – ondanks zijn onderliggende principes – al vele jaren meer steun aan rijke boeren, ten koste van arme boeren. Het bevriezen van de landbouwbegroting in 2002 en de daarop volgende hervormingen van het GLB hebben in die situatie geen verbetering gebracht. Integendeel: de enorme differentiatie in de steun die boeren krijgen, werd nog groter. De totale subsidie per hectare varieerde bijvoorbeeld in 2005 van 68 euro in Letland tot 756 euro in België; met andere woorden, een vertienvoudiging. Ongerechtvaardigde verschillen in landbouwsteun blijken ook uit de relatieve omvang van de rechtstreekse betalingen, die nu zo’n 70 procent van alle landbouwsubsidies in beslag nemen.
De Europese Commissie heeft in haar mededeling een gedeeltelijke vermindering voorgesteld van de betalingen aan begunstigden die meer dan 100 000 euro per jaar ontvangen. Deze groep komt in de EU maar op 0,34 procent, maar omvat wel reusachtige bedrijven, voedselconcerns en golfbaaneigenaars. Paradoxaal genoeg is dit timide voorstel, dat afbreuk doet aan de belangen van zo’n klein groepje mensen, getorpedeerd door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement.
Veel moties zijn wel aangenomen, maar zij hebben de fouten in het landbouwbeleid niet gecorrigeerd. Het enige amendement dat een mogelijkheid biedt voor een eerlijker verdeling van de subsidies is amendement 19, voorgesteld door de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten, dat op één lijn ligt met het voorstel van de Europese Commissie. Ik ga er echter niet van uit dat het veel steun zal krijgen. Natuurlijk zijn de amendementen die mijn collega de heer Wojciechowski en ik hebben ingediend, die een radicale wijziging van het GLB beogen, ook door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling verworpen.
De stemming over het verslag van de heer Goepel zal uw verantwoordelijkheid voor de vorm van het landbouwbeleid in de komende paar jaar tot uitdrukking brengen. Als u voorstander bent van de duurzame ontwikkeling van de landbouw in de EU en van het beschermen van de belangen van familiebedrijven, meer dan van de belangen van een klein groepje zakenlui, dan dient u dit verslag te verwerpen; anders steunt u de verdere ontvolking van landelijke gebieden, hoge werkloosheid, verlies van de voedselzekerheid in de EU, discriminatie van de nieuwe lidstaten en processen die de natuurlijke leefomgeving bedreigen. Door dit verslag goed te keuren doet u de voornaamste doelen van de Europese Unie geweld aan, doelen die vaak worden vergeten: economische cohesie, sociale cohesie en solidariteit tussen de lidstaten.
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Peter Baco (NI). – (SK) Ik heb veel waardering voor het werk van de rapporteur, de heer Goepel. Het opstellen van het verslag was bijzonder moeilijk, deels vanwege de afwezigheid van achtergronddocumenten met een analyse van mogelijke oplossingen, relevante case studies en essentiële gegevens.
De Commissie stelt vermindering van rechtstreekse betalingen aan grote landbouwbedrijven voor en geeft daarvoor als reden dat zulke bedrijven dergelijke hulp niet nodig hebben. De cijfers geven echter een ander beeld. In mijn land, Slowakije, vallen de meeste landbouwbedrijven in de categorie van de grote ondernemingen. Meer dan 75 procent van hun machines is meer dan twintig jaar oud; vandaar de dringende noodzaak deze bedrijven van financiële steun te voorzien. Het voorbeeld van Oost-Duitsland laat zien dat waar deze bedrijven voldoende investering hebben ontvangen, ze zich bij een paar van de best functionerende bedrijven ter wereld hebben gevoegd. In de post-socialistische landen daarentegen waren deze bedrijven administratief in het nadeel, wat leidde tot de grootschalige vernietiging van niet alleen landbouwsectoren, maar ook landelijke gebieden en hele regio’s.
De Commissie heeft intussen niet adequaat gereageerd op de zeer gevaarlijke toename van de instabiliteit van de mondiale landbouwproducten- en voedselmarkt. We moeten ons ervan bewust zijn dat een herhaling van vorig jaar reële nadelige gevolgen zou kunnen hebben voor de voedselzekerheid in de EU. Een eind maken aan de natuurlijk instabiliteit van de landbouwmarkt is toch in elk geval de voornaamste taak van welk landbouwbeleid dan ook en als zodanig zou het in dit verslag weerspiegeld moeten worden.
Ik kan het dan ook niet eens zijn met de bestaande situatie, die gekenmerkt wordt door chaotische maatregelen die ieder jaar ten uitvoer worden gelegd, zoals de verandering in de energiegewaspremies, de afschaffing van de braakleggingsplicht, veranderingen in de productiequota, enzovoorts.
Nu we het toch hebben over het onderzoeken van het gemeenschappelijk landbouw...
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, ook ik zou de rapporteur willen bedanken voor zijn uitstekende werk. Het lijkt er ook op dat de stemming in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling op 82 procent uitkwam, zelfs met de 17 grote compromissen die ze heeft gecreëerd.
De hervormingen in 2003/2004 waren belangrijke fasen in het hervormingsproces van het GLB. Een uitputtende controle van het GLB die geen fundamentele hervorming van het bestaande beleid met zich meebrengt, is echter ook een belangrijke stap in de richting van een modern, multifunctioneel en concurrerend gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid.
Het is wetenschappelijk gedocumenteerd dat hieraan een goede landbouwpraktijk ten grondslag ligt, ongeacht de vraag of er grote of kleine ondernemingen bij betrokken zijn. De eerste prioriteit is nog altijd voedselproductie, de twee prioriteit diervoederproductie en de derde energievoorziening. Wat betreft de milieurelevantie van energie uit biomassa kunnen we stellen dat de Oostenrijkse landbouw, bijvoorbeeld, zijn CO2-uitstoot sinds 1990 met 14 procent heeft verminderd en zodoende de Kyoto-doelstelling daadwerkelijk heeft gehaald.
Ik verwelkom ook de afschaffing van de degressie. Het model van progressieve modulatie is de goede weg en ik onderschrijf ook de cijfers op dit punt.
Ik wil de commissaris graag danken voor haar uitspraken over melk. Daarom zou ik over dit onderwerp graag willen zeggen dat we niet alleen een zachte landing en een geleidelijke overgang tot 2015 nodig hebben, maar ook duurzame oplossingen na 2015. Voor bergachtige, benadeelde en afgelegen gebieden moeten we erop toezien dat er ook na 2015 een vorm van landbouw met vee-eenheden op droogvoer kan blijven bestaan. Ik kijk dus uit naar het wetgevingsvoorstel van de Commissie op 20 mei, Commissaris, en ik hoop dat we daarin veel terugvinden van wat het verslag-Goepel heeft opgeleverd, zodat we geen herhaling van deze langdurige discussie…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Bernadette Bourzai (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, ik wil de heer Goepel graag bedanken voor zijn werk, want het is belangrijk dat het Europees Parlement zich uitspreekt over de algemene richtsnoeren die uit de “gezondheidscontrole” van het GLB voortkomen.
Persoonlijk heb ik ernstige bedenkingen over volledige ontkoppeling, die grote risico’s met zich meebrengt op het staken van de productie als het gaat om veeteelt en zelfs voor bepaalde gewassen. Ik deel niet het optimisme van sommige mensen, die geloven dat de huidige situatie op de wereldmarkten de Europese landbouw een stabiele en veilige toekomst garandeert en dat we verder moeten gaan in de richting van complete liberalisering. Bovendien profiteren niet alle landbouwsectoren even veel van de prijsstijgingen, zoals de bijzonder ernstige crisis laat zien waarmee de Europese veeboeren op dit moment kampen.
Het geheel achterwege laten van elk marktreguleringsmechanisme lijkt mij gevaarlijk voor onze voedselzekerheid en die van de hele wereld. Ik denk dat we ervoor moeten zorgen dat we interventievoorraden in stand houden, zodat we kunnen reageren in het geval van voedseltekorten en speculatie, gemeenschappelijke marktordeningen kunnen handhaven…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Willem Schuth (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, allereerst feliciteer ik de heer Goepel van harte met zijn evenwichtige verslag. We moeten concurrentiestructuren die in de landbouw ontstaan, niet afstraffen. Wij hebben daarom in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling het voorstel van de Commissie over degressie in deze vorm verworpen. We moeten in het geval van rechtstreekse betalingen niet discrimineren naar de omvang van het bedrijf, want dan zouden er op grote schaal banen in gevaar komen.
Verder zou ik willen stellen dat een definitieve uitfasering van het melkquotasysteem in 2015 nog steeds goed is. Met het oog op de stijgende melkprijzen op de bloeiende landbouwmarkten van de wereld en de daarmee gepaard gaande exportmogelijkheden lijkt dit systeem niet langer van deze tijd.
Een nuchtere evaluatie van de hervorming van 2003 in dit opzicht moet Europese boeren niet alleen betrouwbaarheid in de planning bieden, maar ook een volgende stap zijn in de richting van een op de markt gebaseerde, voortgaande ontwikkeling van ons landbouwsysteem.
Janusz Wojciechowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, wat is landbouw in de Europese Unie? Voor sommigen is het iets van grote waarde dat beschermd moet worden, maar voor anderen – en helaas is dit een grote groep – is het ballast waar ze vanaf willen. In het verslag van de heer Goepel valt te lezen dat de landbouw een van de grootste industrieën in de EU is. Dat is goed, maar het is niet genoeg.
De landbouw is geen industrie en het is niet slechts een van de vele sectoren van de economie. De landbouw is een pijler van de voedselzekerheid. We geven enorme bedragen uit aan het leger en de politie om ons te verzekeren van fysieke veiligheid in onze staten en onze huizen. We betalen grote bedragen voor energiezekerheid – we willen energieaanvoer die duurder is, maar wel zeker. We moeten ook grote bedragen spenderen aan het beschermen van onze landbouw, die ons voedselzekerheid biedt, en het is een schande dat niet iedereen in de EU dat begrijpt.
Alyn Smith (Verts/ALE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer onze rapporteur ook met het uitstekende compromissenpakket dat vandaag voor ons ligt. Ik wil in het bijzonder de aandacht vestigen op drie maatregelen die onze succesvolle amendementen waren en die een bijzonder welkom verdienen.
In paragraaf 21 van het verslag erkennen we dat de ontkoppeling van rechtstreekse betalingen over het algemeen succesvol is en wij staan er pal voor dat dit verder wordt ontwikkeld. Ja, het moet op een correcte en verstandige manier worden gedaan, maar het moet wel worden doorgezet.
In de paragrafen 37 en 38 erkennen we expliciet dat de braakleggingsplicht een anachronisme is en geheel weggevaagd dient te worden; daar waar er als neveneffect milieuvoordelen zijn, kunnen die onder de tweede pijler op de juiste manier hun beslag krijgen.
In de paragrafen 86 tot 91 onderkennen we het internationale belang van nicheproducten voor Europa’s landbouw. Ik zou zonder moeite een boodschappenlijst van Schotse kwaliteitsproducten voor onze commissaris kunnen opstellen, dus ik zou dankbaar zijn voor een paar woorden van haar over hoe zij daarmee verder wil gaan, met de promotie van een Europees merk voor internationale kwaliteit.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL). – (NL) Met deze health check heeft de Commissie een goede, zij het een zeer bescheiden stap gemaakt naar een landbouwbeleid, dat iets minder onrechtvaardig is. Ik wil mijn collega's oproepen om het verslag van mijnheer Goepel niet te steunen, aangezien het de Commissievoorstellen afzwakt op een aantal zeer belangrijke punten en het belangrijkste punt is voor mij dat er eindelijk voorzichtig grenzen worden gesteld aan de hoeveelheid subsidie die iemand kan ontvangen.
Het is de Europese burger moeilijk uit te leggen waarom bijvoorbeeld de prins van Monaco of grote multinationals als Heineken en Nestlé honderdduizenden euro's aan inkomenssteun in de vorm van landbouwsubsidies krijgen, alleen omdat zij wat grond bezitten. Tegelijkertijd hebben echte boeren vaak moeite om de eindjes aan elkaar te knopen. Inkomenssteun in de landbouw is bestemd om agrariërs een levenswaardig bestaan te geven en niet om de zakken van multinationals en grootgrondbezitters te spekken.
Vladimír Železný (IND/DEM). – (CS) De hervorming van het GLB was erop gericht het minder omslachtig en meer marktgeoriënteerd te maken. Als we de gemiddelde omvang van Tsjechische boerderijen in aanmerking nemen, is het in het verslag voorgestelde systeem onaanvaardbaar.
De uitkomst voor Tsjechië zou zijn dat het in het jaar 2013 een van de staten zou worden met het grootste aandeel (een deel van de toespraak is onverstaanbaar) binnen het kader van de modulatie van de eerste naar de tweede pijler verplaatst. Bijna 40 procent van de rechtstreekse betalingen in Tsjechië zouden dan aan degressie onderhavig zijn, vergeleken met 6,5 procent voor Frankrijk en slechts 2,5 procent voor Oostenrijk.
Tsjechische bedrijven zouden volgens het bestaande voorstel gedwongen zijn zich nodeloos te splitsen en feitelijk minder efficiënt worden. Noch dit noch een compromisvoorstel zijn aanvaardbaar voor Tsjechië, omdat ze ons vatbaar maken voor discriminatie en op een niet te rechtvaardigen manier afbreuk doen aan het concurrentievermogen van de Tsjechische boeren.
Jean-Claude Martinez (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijnheer Goepel, in Berlijn – nu bijna tien jaar geleden – besloten bondskanselier Schmidt en de Franse president Jacques Chirac boeren respijt te geven tot 2013. Met het einde van de melkquota, het einde van een eigenlijke landbouwbegroting als onderdeel van het financiële kader voor 2014-2019 en de pensionering van de meerderheid van de producenten, die niet zouden worden opgevolgd, was het einde van het grote GLB gepland voor 2013 – zo eenvoudig was het.
Nu zet u vraagtekens bij deze overeenkomst en versnelt u in de naam van de “gezondheidscontrole” van het GLB het tempo in de richting van het uitbannen van landbouw uit de eerste pijler. Dit is niets nieuws! Door middel van quota, GMH’s, Herodespremies, braakleggingsplicht, ontkoppeling en rooien hebben MacSharry, Steichen en Fischler deze strategie van het overlaten van het monopolie op voedselproductie aan het zuidelijk halfrond en de landen rond de Grote Oceaan al dertig jaar in praktijk gebracht.
Vandaag de dag gaat achter de spannende technische debatten over volledige ontkoppeling, modulatie – degressief of progressief –, het stellen van milieuvoorwaarden, plattelandsontwikkeling en referentiewaarden – historisch of niet-historisch – gewoon de enige echte kwestie schuil, nu China en India op het punt staan een oproep te doen om mee te dingen in de voedselvoorziening voor de wereld, nu voor boeren de dag aanbreekt dat de prijzen en de vraag stijgen. Wil Europa nog steeds een van de grote boerderijen van de wereld zijn, samen met Brazilië? Ja of nee?
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd hier zo’n groot publiek voor dit debat te zien, want het is een belangrijk debat. Als we met de applausmeter zouden beslissen over grote betalingen aan koninklijke families of aan individuele boeren, dan zouden de koningshuizen in heel Europa sidderen. Maar het is een complexer debat, zoals we hebben gehoord van onze Oost-Europese collega’s.
Wat de gezondheidscontrole betreft, wil ik heel kort het volgende zeggen: inzake ontkoppeling en modulatie in Ierland hebben wij volledig ontkoppeld en ik denk dat de commissaris dat erkent. Wij willen bij ons systeem van historische betalingen blijven en we vinden toenemende modulatie geen goed idee. Het is het vullen van het ene gat met een ander gat dat er anders uitziet. We weten niet echt waar het geld van de plattelandsontwikkeling zal blijven en daar moeten we heel goed naar kijken.
Het is op het moment niet artikel 69 dat Ierse boeren zorgen baart, maar de WTO. Ik heb hier de beoordeling van het laatste document van de WTO voor me liggen en zal die met collega’s delen. Het is in kleur gedrukt en het is niet mooi. Als de heer Mandelson zijn zin krijgt, dan ben ik bang dat de rundvlees-, zuivel-, lams- en varkensvleessectoren in Europa zullen worden weggevaagd en het gemeenschappelijk landbouwbeleid ook. De verlagingen van tarieven gaan tot 70 procent.
Nu begrijpen mensen daar misschien de gevolgen niet van, maar het betekent dat onze producenten niet zullen kunnen concurreren met geïmporteerde voedingsmiddelen en met producten die volgens héél andere normen worden geproduceerd.
De lamsvleessector, die het Parlement juist probeert te helpen, zal door de WTO worden gedecimeerd. Mag ik u vragen, commissaris, of u misschien deze analyse wilt aannemen die de Irish Farmers’ Association heeft gemaakt – ik zal het weer omhoog houden, want het is in kleur – en terugkomen om me te vertellen, hoop ik, dat ze het bij het verkeerde eind hebben, al vrees ik dat ze het bij het goede eind hebben.
Er is een volslagen gebrek aan informatie voor dit Huis over de gevolgen van de laatste WTO-tekst en ik denk dat wij die informatie nodig hebben en verdienen. Ik zou alleen nog willen zeggen dat Ierse boeren de Europese Unie steunen, maar dat er afgelopen weekeinde veel bij mij aanklopten die twijfels hebben over hun beslissingen waar het gaat om het stemmen over diverse verdragen. En dat is een serieuze zaak, zoals de commissaris weet.
María Isabel Salinas García (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, Europese boeren en in het bijzonder Spaanse boeren hebben een bepaald minimum aan stabiliteit nodig, en ik zou zeggen dat ze dat eisen. Daarom is het eerste wat ik van de Commissie zou willen vragen dat deze tussentijdse evaluatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid geen grootscheepse, radicale herziening wordt.
Eén aspect dat mij zorgen baart is de gedeeltelijke ontkoppeling van steun; de haast om verder te komen met het loskoppelen van steun kan veel gewassen in gevaar brengen. Een volledig of gedeeltelijk ontkoppelingsniveau in bepaalde sectoren is essentieel voor het handhaven van de productie, bijvoorbeeld in de katoensector.
Dientengevolge ben ik van mening dat de ontkoppelingsniveaus moeten worden gehandhaafd zoals overeengekomen in 2003 en dat de lidstaten, als dat onmogelijk is, in elk geval wat ruimte moeten krijgen om te manoeuvreren, omdat een vrijwillig model voor elke sector, verschillend van geval tot geval, de beste omstandigheden voor landbouwproductie kan scheppen. Ik denk dat we op dit moment een boodschap van kalmte en stabiliteit aan de landbouwsector moeten sturen.
Jan Mulder (ALDE). – (NL) Mijn complimenten aan de heer Goeppel voor zijn werk. Ik denk dat in dit debat twee dingen belangrijk zijn.
In de eerste plaats is het belangrijkste van de landbouwpolitiek voor mij de gemeenschappelijke markt voor 500 miljoen consumenten. Heeft de Commissie, respectievelijk het verslag Goepel deze markt verstoord? Ik denk het niet. En dat is een goede zaak.
In de tweede plaats denk ik dat een overheid betrouwbaar moet zijn. Dat wat beloofd is in de begroting 2007, moet gehandhaafd worden, en ik denk dat de Commissie dat ook doet.
Over modulatie heb ik gemengde gevoelens. Ik ken de resultaten van de plattelandspolitiek nog niet. De rapporten van de Rekenkamer zijn uiterst kritisch, maar ik vind het moeilijk om de boeren een extra belasting op te leggen, waarvan zestig procent niet bij hen terugkomt. In Nederland wordt deze gebruikt voor de aankoop van natuurterreinen.
Iets over de non-trade concerns. Hoe kan ik het Europese boeren uitleggen dat zij bepaalde producten niet mogen produceren die andere landen wél mogen produceren en die wij onbeperkt mogen invoeren? Dit leidt tot oneerlijke concurrentie.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er zijn de afgelopen jaren veel veranderingen aangebracht in het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Die werden niet allemaal ingegeven door de noodzaak de toestand in landelijke gebieden te verbeteren of door de behoeften van de consument in de EU. Op dit moment stijgen de voedselprijzen voortdurend, maar wordt de situatie voor kleine en middelgrote ondernemingen niettemin niet significant beter. De Europese Commissie doet meer om internationale corporaties te steunen, inclusief degene die genetisch gemanipuleerd voedsel produceren, dan ze voor plaatselijke boerderijen doet. De Europese Gemeenschap komt steeds dichter bij een verlies van soevereiniteit op het gebied van voedselproductie. Nu, met de voorgestelde hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, wordt er weer een stap gezet om nog een groep boeren op te doeken, de tabaktelers, wat leidt tot een economische ramp voor bijna 100 000 individuele telers en tot het verlies van 400 000 banen. Het is hoog tijd dat de Europese Commissie zich meer om de belangen van Europese boeren gaat bekommeren dan om die in derde landen.
Marie-Hélène Aubert (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de context van de landbouw is sterk veranderd sinds 2003 en de analyses die we vandaag hebben, zijn al weer gedateerd en niet echt opgewassen tegen de wezenlijke uitdagingen van de toekomst. De vraag naar voedingsmiddelen explodeert, de prijzen stijgen snel en worden onbetaalbaar voor de mensen die het het moeilijkst hebben, terwijl er intussen landbouwgrond verdwijnt. Biobrandstoffen, die gesubsidieerd worden, destabiliseren de landbouw op grote schaal. Laten we ook het effect van de klimaatverandering beklemtonen en bovenal het feit dat onze burgers het intensieve, ultraliberale industriële model in twijfel trekken dat met zich meebrengt dat voedingsmiddelen duizenden kilometers afleggen over de hele wereld, wat allemaal gepaard gaat met sociale en ecologische dumping.
Een ingrijpende hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is dus wat we nu zouden moeten uitvoeren en niet alleen een technische aanpassing van de huidige instrumenten, zoals u nu voorstelt. Wat we nu ook echt nodig hebben is een oriëntatie, een duidelijke strategische richting – datgene waar we op het moment het meest gebrek aan hebben.
Bairbre de Brún (GUE/NGL). − (GA) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag ligt voor ons op een heel belangrijk moment voor de boeren in de EU. Zoals mijn collega mevrouw McGuinness al heeft gezegd: we zagen tijdens de gesprekken met de Wereldhandelsorganisatie hoe de commissaris bereid is de belangen van onze boeren en onze plattelandsgemeenschap op te offeren, niet omwille van de derde wereld, maar om deel te nemen aan een internationaal spelletje handjeklap.
Wat betreft de gezondheidscontrole, ben ik het ermee eens dat er evenwicht moet zijn tussen zaken vereenvoudigen en ze effectiever maken en de boeren wat stabiliteit geven terwijl ze voedsel voor ons produceren en het platteland in stand houden.
Als hij eerlijk wordt uitgevoerd, zouden we blij moeten zijn met een limiet aan grote betalingen aan grootschalige boeren of aan grote bedrijven als een stap voorwaarts, weg van een gemeenschappelijk landbouwbeleid dat alleen grootgrondbezitters helpt. Het is ook belangrijk dat alleen actieve boeren recht hebben op betaling.
Het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Derek Roland Clark (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, elke gezondheidscontrole heeft meting en beoordeling nodig. Voor het GLB stel ik voor dat de meting aan de financiering wordt gedaan en dat de beoordeling wordt gedaan door de Rekenkamer.
Vindt de Rekenkamer dat het GLB gezond is als 28,9 procent van de betalingen aan individuele boerderijen niet klopt? Vindt ze het gezond dat het GLB boeren geld geeft om geen voedsel te verbouwen? Vindt ze het gezond boerenland te veranderen in land voor biobrandstoffen, net nu er in de wereld een tekort aan graan is? Vindt ze het GLB gezond wanneer echte boeren – in het Verenigd Koninkrijk in elk geval – moeite hebben om het hoofd boven water te houden? Weet ze dat de boeren in Nieuw-Zeeland tegenwoordig niet worden gesubsidieerd, maar het heel goed doen en dat maar 3 procent van hen failliet zijn gegaan toen de subsidies werden ingetrokken?
Het GLB lijkt mij erg ongezond – is het geen tijd om te stoppen met het kunstmatig in leven te houden en de Europese boeren hun eigen weg te laten zoeken?
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er staat veel in dit verslag waar ik het mee eens ben. Er zijn vier snelle punten die ik wil maken.
Ten eerste: de theorie van ontkoppeling is heel goed, maar de praktijk is voor sommigen teleurstellend omdat zij er niet in slaagt de hogere marktopbrengsten voor producenten af te dwingen die beloofd waren.
Ten tweede: we moeten voldoende instrumenten in stand houden om ons tegen markt- en aanvoercrises te beschermen. Wanverhoudingen in de aanvoerketen brengen het doel van het GLB de voedselzekerheid veilig te stellen in gevaar. Voedselzekerheid is onmogelijk zonder gegarandeerde economische duurzaamheid voor producenten.
Ten derde: we kunnen meer doen aan het vereenvoudigen van het GLB om de bureaucratische last terug te dringen en ja, om boeren uit de beklaagdenbank te halen als ze met een klein vergrijp een eerlijke vergissing begaan.
Ten vierde: onbenutte toewijzingen aan marktmanagementmaatregelen op de landbouwbegroting zouden ter beschikking moeten komen voor artikel 69-hulp om de landbouw in de EU te versterken, in het bijzonder waar de productie marginaal is en in situaties zoals in mijn kiesdistrict, waar een groot aantal boeren boven de 55 is en geen uitzicht heeft op ander werk.
Véronique Mathieu (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het verslag-Goepel biedt een goed compromis tussen de gewaagde voorstellen van de Commissie en de zorgen die onze boeren hebben uitgesproken. Mijn complimenten, mijnheer Goepel, dat u ons dit verslag hebt bezorgd; het was niet eenvoudig, dat weten we. Er zijn een aantal goede voorstellen uit voortgekomen.
Dit is in de eerste plaats het geval met het systeem van directe steun dat gewijzigd moet worden vanuit de overweging dat de lidstaten meer flexibiliteit nodig hebben om deze verandering ten uitvoer te leggen.
Als de ontkoppeling verder moet gaan, dient zij rekening te houden met de moeilijkheden waarmee bepaalde sectoren op dit moment kampen, in het bijzonder de veesector en sommige gebieden van gewasproductie die voor veel streken erg belangrijk zijn, bijvoorbeeld vlas en hennep voor voeder, die van een passende overgangsperiode zouden moeten profiteren.
Zoals ze nu wordt voorgesteld, lijkt de modulatie te groot en verstoort ze de balans van de eerste pijler. De maatregelen in verband met de braakleggingsplicht moeten hervormd kunnen worden, maar de Commissie moet eerst duidelijk instrumenten definiëren om de voordelen die hij met zich meebrengt, te beschermen, in het bijzonder waar het de biodiversiteit betreft. De herziening en versterking van artikel 69 zou ook een manier zijn om verzwakte gebieden zoals bergachtige streken van effectieve financiële steun te voorzien, om sectoren in moeilijkheden te herstructureren, zoals veeteelt en zuivel, of om risico’s te managen.
Tot slot, commissaris, zouden we onszelf echt vragen moeten stellen over biobrandstoffen, die sterk ter discussie staan vanuit het oogpunt van milieubescherming. Misschien is de gezondheidscontrole de ideale gelegenheid om dit te doen.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Het verslag waarover we debatteren is een van de belangrijkste verslagen over de landbouwsector van de afgelopen vier jaar, aangezien het veel meer is dan alleen maar een beoordeling van de huidige stand van zaken of een “gezondheidscontrole”. Mevrouw Fischer Boel is liberaal-radicaal, de heer Goepel is Christendemocraat-liberaal en ik ben socialistisch liberaal, en het is onze taak het gemeenschappelijk landbouwbeleid vanaf 2014 fundamenteel te hervormen. De “gezondheidscontrole” brengt een aantal ideeën onder woorden die vanaf 2014 in werking zullen treden. Eén voorbeeld is de stap naar een areaalgerelateerde flat rate bij de rechtstreekse betalingen, een ander voorbeeld is verschuiving van fondsen naar de tweede pijler en het type modulatie dat ons hierbij voor ogen staat; weer een ander voorbeeld is de noodzaak tot ontwikkeling van een systeem voor risicomanagement. Ik ben met mevrouw Fischer Boel en de heer Goepel eens dat de plafonds ook erg belangrijk zijn. Ik zou graag zien dat de Britse koningin minder krijgt; in Hongarije zijn er op dit moment ook erg veel grootschalige bedrijven. We moeten echter een systeem ontwerpen dat voorkomt dat de plafondgrens omzeild wordt; met andere woorden, deze kwestie zullen we in de toekomst moeten oplossen. Dank u wel.
Anne Laperrouze (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op vier dimensies waarin het GLB zich zou moeten ontwikkelen.
Het handhaven van de directe steun, die een wezenlijk element is: het is bewezen dat er geen economie ter wereld is waar de boeren een behoorlijk inkomen verdienen zonder financiële steun. Het milieu, dat de landbouw evenzeer vormt als de landbouw het milieu vormt. Daarom is het belangrijk het stellen van milieuvoorwaarden voor het ontvangen van steun te handhaven. Elke overeenkomst in de WTO zou rekening moeten houden met beschermde geografische aanduidingen, dierenwelzijn en de gezondheidstoestand van importproducten, op grond van eerlijke concurrentie en omdat gezondheidsproblemen niet stoppen bij de grensovergang. Tot slot is het nodig de bijdrage van de landbouw aan klimaatverandering en duurzame ontwikkeling vast te stellen. Ik nodig de Europese Commissie uit nader te onderzoeken hoeveel akkerland in de Europese Unie omgeschakeld kan worden naar biobrandstoffen en “groene” chemicaliën.
Ik ben verheugd over deze resolutie, die een goede weergave is van de toekomstige uitdagingen voor de landbouw, zowel op het gebied van voedselproductie als op het gebied van milieubescherming.
Liam Aylward (UEN). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met het voorstel in de context van de GLB-gezondheidscontrole om de regelgevingslast voor boeren te verminderen en ik zou er bij de commissaris op aan willen dringen boeren van tevoren op de hoogte te stellen van cross-compliance-inspecties wanneer zij onderzoekt hoe we de regelgeving eenvoudiger en flexibeler kunnen maken.
Ik ben absoluut tegen de vergroting van de verplichte modulatie tot 13 procent in de komende paar jaren. Dit zou een vermindering zijn van de rechtstreekse betaling aan boeren die dit geld al hebben begroot.
Er bestaat een risico dat de wezenlijke rol van de schapenteelt voor het behoud van ecologisch kwetsbare gebieden zal worden uitgehold door het verlaten van land en dat er boerenvaardigheden verloren zullen gaan; de GLB-gezondheidscontrole moet dit probleem signaleren en bijdragen aan een oplossing.
Het is nu duidelijk uit het laatste debat dat de melkquota zullen worden afgeschaft met ingang van april 2015 en ik verwelkom de bijdrage van de commissaris aan dit debat. Het is belangrijk dat er een zachte landing komt en ik zou voorstander zijn van een jaarlijkse toename van de melkquota tot 2015.
Ten slotte: de voorstellen inzake de toekomst van de landbouw in de EU die in de context van de WTO in Genève ter tafel zijn gebracht, zijn volstrekt onacceptabel, in het bijzonder vanuit een Iers gezichtspunt. Ik ben blij met het feit dat veel andere EU-lidstaten ook tegen deze voorstellen zijn en dat de verantwoordelijke commissaris deze zorgen in overweging zal nemen.
Carmen Fraga Estévez (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag allereerst de heer Goepel complimenteren met zijn werk en zeggen dat ik me zal concentreren op de toekomst van de zuivelsector. Ik zou graag de volgende opmerkingen willen maken.
Allereerst zou ik willen zeggen dat er veel onzekerheid is over de vraag wat in de verschillende productiegebieden het effect zou kunnen zijn van de afschaffing van het quotasysteem. Veel mensen vrezen dat de trend van het staken van de productie zal versnellen en dat het een onherstelbare klap zal zijn voor sommige gebieden met een zeer lage winstgevendheid en weinig alternatieven voor landbouw.
Het is echter duidelijk dat het huidige quotasysteem niet het gewenste resultaat boekt, namelijk het bereiken van een evenwicht tussen productie en consumptie. We zijn van melkmeren naar een tekort van 3 miljoen ton gegaan, waaruit duidelijk blijkt dat deze GMO haar ups en downs kent, dat de productiequota ongelijk verdeeld zijn en dat er een armzalige evaluatie is geweest van de recentste hervormingen en van een aantal van de specifieke maatregelen die zijn toegepast, zoals het ontkoppelen van steun, waarvan we het effect of de toekomst van de sector niet kennen.
Naast dit alles bestaan er ongelijkheden in de toepassing van het quotasysteem tussen verschillende landen; en, commissaris, ik moet zeggen dat er in sommige landen, zoals het mijne, obstakels zijn op de weg naar de liberalisering van de sector en dat bijvoorbeeld de individuele overdracht van quota, een fundamenteel element voor herstructurering, in 2005 is afgeschaft.
Ten slotte, commissaris, zou ik eenvoudigweg willen zeggen dat ik denk dat het positief zou zijn het idee van een vrijwillige verhoging van de quota met 2 procent voor 2008-2009, zoals voorgesteld in de verslagen van Jeggle en Goepel, te combineren met een niet-lineaire toename voor de volgende jaren, conform het verzoek in paragraaf 84 van het verslag-Goepel, teneinde de productiequota evenwichtiger te verdelen door prioriteit te verlenen aan lidstaten die traditioneel een achterstand hebben in verhouding tot hun interne consumptie.
Lily Jacobs (PSE). – (NL) Ik zou graag de aandacht willen vestigen op een aspect van ons landbouwbeleid dat vaak onderbelicht blijft. De belangen van de ontwikkelingslanden. Wij moeten af van het protectionisme en de marktverstorende maatregelen die in het huidige systeem zijn ingebouwd. De allerarmste landen hebben recht op een eerlijke toegang tot onze markt en het stoppen van oneerlijke concurrentie op hun markt.
Ik heb amendementen ingediend om hier de aandacht op te vestigen en ik zou mijn collega's graag willen vragen om deze te ondersteunen. Mevrouw de commissaris, u zult het met mij eens zijn dat de focus van ons beleid bovendien eerst en vooral bij de consument moet liggen. Daarom is het van primair belang dat wij boeren ondersteunen bij het produceren van voldoende veilig voedsel van de allerhoogste kwaliteit. En daarom moeten wij zorgen voor een duurzame landbouw, waarin maximaal wordt geïnvesteerd in de bescherming en verbetering van de landelijke omgeving en het milieu, zodat niet alleen wij, maar ook onze kinderen er plezier van hebben.
We moeten zorgen voor voldoende voedsel voor iedereen. En dat kan onder meer door het steeds verder ontwikkelen van onze kennis en het delen van onze kennis en onze moderne technieken met de rest van de wereld.
Kyösti Virrankoski (ALDE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling over de gezondheidscontrole van het GLB is een realistisch verslag. Het grootste probleem is de ontkoppeling. De Commissie roept op tot meer ontkoppeling van steun en productie.
De Commissie landbouw is zeer op haar hoede, en niet zonder reden. Ontkoppeling lijkt in veel opzichten op steun voor vervroegde uittreding van boeren: ze begunstigt boerderijen die de productie verminderen of staken maar is niet stimulerend voor jonge boeren die hun productie uitbreiden. Op dezelfde manier begunstigt ze extensieve productie ten koste van arbeidsintensieve productie.
In het bijzonder de gebieden die slechter af zijn als het gaat om de natuurlijke omstandigheden, lijken hiervan de dupe te zijn. In de Verenigde Staten bijvoorbeeld is de steun nog voornamelijk aan productie gekoppeld. Het is bijzonder ergerlijk dat het maatschappelijke draagvlak voor subsidie bezig is af te kalven. Als een boer die in deeltijd voedsel produceert, hetzelfde bedrag krijgt als een ander die zeven dagen per week werkt, zou de belastingbetaler wel eens kunnen protesteren. Het blijft het werk van de boer voedsel te produceren.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks herhaalde hervormingen maakt het gemeenschappelijk landbouwbeleid de verwachtingen nog steeds niet waar. Het verlies van voedselzekerheid van de Europese Unie, de talrijke crisissituaties en het gebrek aan gezamenlijke afspraken waar beide partijen tevreden over zijn, zijn hier uitstekende voorbeelden van. De crisissituatie wordt verergerd door het gebrek aan cohesie en door de discriminatie van boeren in de nieuwe lidstaten. Het feit dat er betere en slechtere situaties zijn, afhankelijk van de geografische locatie en de datum van toetreding tot de Europese Unie, demonstreert eigenlijk dat er geen gemeenschappelijk landbouwbeleid is en dat dat nog behoorlijk lang zo zal blijven.
Ondanks de enorme hoeveelheid werk die de rapporteur, de heer Goepel, erin gestoken heeft, is het doel niet bereikt en is het niet eens gemakkelijk te zeggen of we dichter bij werkbare oplossingen zijn of er verder van verwijderd. Met het oog op deze situatie lijkt het erop dat de mening van de minderheid correct is, die vindt dat de Commissie verder gaat met het voeren van een beleid van steun voor internationale corporaties in de voedselindustrie en grootgrondbezitters, en dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid niet voldoet aan de behoeften van consumenten van kleine en middelgrote familieboerderijen, die worden gedwongen de productie te staken. Daarom hebben we een nieuw, eerlijk landbouwbeleid nodig dat is opgesteld door objectieve deskundigen en niet door belangengroeperingen.
Petya Stavreva (PPE-DE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, mevouw de commissaris, waarde collega’s, ik wil de rapporteur, Lutz Goepel, graag gelukwensen met het succesvolle werk aan dit verslag.
In mijn hoedanigheid van Europees Parlementslid uit Bulgarije vind ik het bijzonder belangrijk dat het verslag apart aandacht besteedt aan de nieuwe lidstaten van de Europese Unie. Zij kunnen, als ze ertoe bereid zijn, tot 2013 een vereenvoudigde uniforme areaalbetaling hanteren en ze zullen door de Europese Unie worden ondersteund bij de toepassing van de cross-compliance-regels.
De handhaving van het recht van lidstaten zelfstandig te beslissen of en hoe ze hun systeem van rechtstreekse steun willen veranderen, zal onze landen meer flexibiliteit geven en ze helpen zich aan te passen aan de specifieke behoeften van elke streek en elke sector.
Ik ben van mening dat het verslag over de gezondheidscontrole van het gemeenschappelijk landbouwbeleid vandaag de dag van bijzonder belang is, nu het Europees Parlement de burgers moet overtuigen van zijn inzet en verantwoordelijke politieke houding tegenover de ontwikkeling van de landbouwsector in de Gemeenschap.
Ik denk dat het verslag van Lutz Goepel de belangen van de Europese boeren beschermt en ik spoor u aan het te steunen. Dank u.
Bogdan Golik (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen beginnen met het feliciteren van mijn collega-Parlementslid de heer Goepel met een mooi verslag en hem te bedanken voor de enorme hoeveelheid werk die hij erin heeft geïnvesteerd. Het verslag weerspiegelt de bijzondere interesse van het Parlement voor het vraagstuk van het landbouwbeleid volledig. Hoewel de uitgaven in het huidige begrotingsperspectief slechts 33 procent bedragen vergeleken met 80 procent in de jaren zeventig, blijft landbouwbeleid – en zo hoort het ook – een van de belangrijkste vormen van Europees beleid.
Omdat mijn tijd beperkt is, zal ik slechts een paar zaken noemen die van belang zijn voor de nieuwe lidstaten. De invoering van modulatie in de nieuwe lidstaten dient niet te worden geaccepteerd totdat volledige betalingen zijn verkregen en dient geleidelijk te gebeuren, zoals in andere landen van de Vijftien ook is gebeurd. Ik kan het niet eens zijn met de afschaffing van de subsidies en energiesupplementen die ons nog maar net zijn toegewezen. De EU zou juist bijzondere steun moeten geven aan de nieuwe richting van productie van biomassa.
Wat betreft de toekomst van de melkquota houd ik vast aan mijn overtuiging dat het besluit dat hierover moet worden genomen, een breder debat en veel diepgaander analyse vereist.
Magor Imre Csibi (ALDE). – (RO) In mijn hoedanigheid van vicevoorzitter van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid zou ik een aantal opmerkingen willen maken over het effect van de klimaatverandering op de landbouw.
De beoefening van intensieve landbouw van de afgelopen jaren heeft ervoor gezorgd dat boeren in hoge mate bijdragen aan de opwarming van de aarde; nu worden ze met de verwoestende gevolgen daarvan geconfronteerd. Statistieken schatten dat de landbouw verantwoordelijk is voor 17 tot 32 procent van de broeikasgassenuitstoot die door menselijke activteiten wordt veroorzaakt. Landbouw vervuilt nog steeds als gevolg van irrationeel gebruik van kunstmest, inadequate opslag van mest en irrationeel gebruik van land, en dan bedoel ik in het bijzonder ontbossing en overbegrazing.
De opwarming van de aarde is onomkeerbaar en het veelvuldig voorkomen van droogten of overstromingen in de toekomst zou ons niet meer moeten verbazen. Daarom ondersteun ik het in het verslag gepresenteerde idee van het creëren van een veiligheidsnetwerk op Europees niveau om boeren in de EU bij te staan in geval van ecologische, klimaat- of epidemiologische rampen.
Ik verzoek de Europese Commissie dan ook de mogelijkheid te onderzoeken van de urgente instelling van een verzekeringsfonds of mechanisme voor meervoudige risico’s die boeren in de EU bedreigen, te financieren uit de EU-begroting en de begrotingen van de lidstaten.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er zijn maar twee kwesties in dit debat waarop ik de aandacht wil vestigen. De eerste is dat het percentage van de totale begrote uitgaven dat aan de landbouw wordt besteed, gestaag daalt en in het laatste jaar van dit begrotingsperspectief slechts 32 procent zal bedragen. Deze gelden vormen gemiddeld ongeveer 30 procent van het inkomen van boeren in de EU. Dit niveau van steun moet in de toekomst worden gehandhaafd om de interesse in landbouwactiviteiten in stand te houden en bovenal om Europa’s voedselzekerheid veilig te stellen. We moeten in gedachten houden dat veel van de ontwikkelde landen in de wereld een scala aan instrumenten inzetten om het inkomen van boeren aan te vullen, op een niveau van meer dan 50 procent. Onder deze landen bevinden zich Japan, Zuid-Korea, Noorwegen en Zwitserland.
Ten tweede is het noodzakelijk de steun voor boeren in de oude en de nieuwe lidstaten veel sneller gelijk te trekken. Deskundigen berekenen dat het gemiddelde subsidieniveau per hectare boerenland in de nieuwe lidstaten in 2007-2013 nauwelijks 62-64 procent zal bedragen van de steun die boeren in de oude lidstaten ontvangen. Als aan deze twee basiseisen niet wordt voldaan, zal het moeilijk worden ons ontwikkeling in de Europese landbouw voor te stellen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het doel van deze evaluatie van het landbouwbeleid van de EU is het verbeteren ervan in het licht van de ervaring die is opgedaan sinds de laatste hervorming in 2003 en de situatie die op de wereldmarkt is ontstaan. We moeten echter in gedachten houden dat de veranderingen die worden aangebracht, geen afbreuk moeten doen aan ten eerste de gemeenschappelijke aard van dit beleid – wij zijn tegen nationalisering van het beleid – en ten tweede het Europese landbouwmodel. Er zijn geen redenen om directe subsidies op historische productieniveaus te baseren en op deze manier differentiatie aan te brengen.
Het toekomstige model voor subsidies na 2013 moet worden gebaseerd op eenvoudige uitgangspunten die op de SAP’s lijken. Marktinterventie moet echter in extreme gevallen ook worden toegestaan, of zelfs productiesubsidies, zoals in het geval van de productie van tabak of melk in berggebieden.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen beginnen met het feliciteren van de heer Goepel met zijn verslag. Aangezien de tijd erg kort is, wil ik bepaalde principes benadrukken die ten grondslag moeten liggen aan elke hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, met behulp van hetzij een communicatie-, hetzij een wetgevingsinstrument.
Ten eerste: de herdefiniëring van het Europese landbouwmodel kan de kleine en middelgrote familiebedrijven niet negeren. Ten tweede: de kwestie van financiering, die later zal moeten worden opgelost, moet niet op het uitgangspunt van medefinanciering gebaseerd worden, wat het gemeenschappelijk landbouwbeleid feitelijk weer nationaliseert. Ten derde: het vraagstuk van de regionalisatie, die de problemen rond de markt en voedingsmiddelen niet alleen kan oplossen, zal opnieuw moeten worden onderzocht en in zijn ware proporties moeten worden gezien. Ten vierde: de oneerlijkheid die het gevolg is van bepaalde hervormingen, zoals die van de tabaksector, zal moeten worden opgeheven. Deze producten moeten in ere worden hersteld en op dezelfde manier worden behandeld als andere.
Francesco Ferrari (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil de rapporteur bedanken voor dit vanwege de complexiteit en enorme reikwijdte van het onderwerp zeer belangrijke verslag.
Ik wil twee punten onderstrepen waarvan ik denk dat ze van bijzonder belang zijn. Het eerste is dat ik het GLB als een belangrijk instrument beschouw, dat ook na 2013 moet worden gehandhaafd omdat het ondernemingen steunt. Om deze reden zou het echter op ondernemers moeten worden gericht, zodat zij banen kunnen creëren, de natuurlijke omgeving kunnen beschermen en producten van hoge kwaliteit kunnen garanderen.
Het tweede gaat over de gevoelige kwestie van de melkquota. Ik ben het wel degelijk met de rapporteur eens over de noodzaak van het beschermen van die regio’s in Europa waar geen alternatief is voor veeteelt en melkproductie, maar we moeten ook aan die boeren denken die zwaar hebben geïnvesteerd om melkquota aan te schaffen en die na 2015 in grote financiële moeilijkheden kunnen raken.
Ik hoop dat we met de hulp van de commissaris een oplossing kunnen vinden die voor iedereen geschikt is, deels omdat Italië bij het opzetten van het quotasysteem in 1984 tegen was en tegenwoordig nog steeds een productietekort heeft van ongeveer 40 procent van de melk die het consumeert.
Struan Stevenson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het uitstekende verslag van de heer Goepel zal de fundamenten leggen voor een gezond landbouwbeleid in de toekomst, maar er zijn steeds meer aanwijzingen dat voedselzekerheid steeds hoger op onze politieke agenda zal komen te staan, zoals de heer Parish heeft gezegd.
De paniek rond de klimaatverandering is zo groot dat politici en beleidsmakers het risico lopen een groter mondiaal probleem te creëren dan ze wilden oplossen. De stormloop op biobrandstoffen haalt zoveel land uit de landbouwproductie dat sommige deskundigen nu al een naderende wereldwijde hongersnood voorspellen. Evenzo worden uitgestrekte stukken regenwoud in het Amazonegebied en Indonesië gekapt om plaats te maken voor biobrandstofgewassen zoals palmolie en voedselgewassen als soja, zodat er miljoenen tonnen CO2 in de atmosfeer komen en de airconditioning van onze planeet kapot dreigt te gaan. Ontbossing veroorzaakt op dit moment ongeveer 18 procent van de totale broeikasgassenuitstoot in de wereld en onderstreept de waanzin van het huidige beleid.
Hebzucht in plaats van zorg voor het milieu is het voornaamste kenmerk geworden van onze strategie voor het aanpakken van de klimaatverandering en de run op biobrandstoffen vormt een potentiële dreiging voor de levens van miljoenen mensen, nu de wereldbevolking explosief toeneemt van de huidige zes miljard naar een geschatte negen miljard in 2050. Er worden elke maand zes miljoen mensen extra geboren. In 2030 zal de wereldbevolking dusdanig zijn uitgebreid dat we een verhoging van de voedselproductie met 50 procent nodig zullen hebben om aan de verwachte vraag tegemoet te komen. In 2080 zou de wereldwijde voedselproductie verdubbeld moeten zijn!
Maar de werkelijkheid is dat er ieder jaar een stuk land ter grootte van Oekraïne aan de landbouwvoedselproductie wordt onttrokken door droogte en als rechtstreeks gevolg van de klimaatverandering. De wereldwijde voedselproductie neemt af in plaats van zich uit te breiden. Daarom staat voedselzekerheid nu boven aan de agenda.
Constantin Dumitriu (PPE-DE). – (RO) Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een van de pijlers van de ontwikkeling van Europa en de debatten over de methoden om dit beleid te verbeteren zouden een constante moeten zijn, niet alleen voor de Europese instellingen, maar ook binnen de lidstaten in de gemeenschappen die ons hebben verkozen.
Ik ben blij dat we dankzij de mededeling van de Commissie en het verslag van mijn collega Goepel een aantal oplossingen kunnen aanwijzen om het gemeenschappelijk landbouwbeleid te verbeteren en de mensen in landelijke gebieden ervan te overtuigen dat dit beleid in hun belang is en niet alleen maar een serie bureaucratische regelingen die zijn opgesteld door een paar diensten in Brussel. We moeten ons er echter van vergewissen dat de voorstellen van de Commissie, de Raad en onszelf flexibel en realistisch genoeg zijn om efficiënt te zijn wanneer ze ten uitvoer worden gelegd.
In Roemenië, het land dat ik in het Europees Parlement vertegenwoordig, werkt 25 procent van de arbeidskrachten in de landbouw en woont 40 procent van de bevolking in landelijke gebieden. Dat zijn cijfers waaruit het belang van de landbouw en het platteland voor Roemenië en onze economie blijkt. De oplossingen die we voor de hervorming van het GLB vinden, moeten rekening houden met gevallen als Roemenië, met een grote landbouwsector die zich in een volledig moderniseringsproces bevindt.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik het verslag van de heer Goepel willen verwelkomen en hem bedanken voor zijn grote inzet en die van alle mensen die hierbij betrokken zijn.
Dat wij dit jaar naar de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid kijken, is nog maar het begin van een proces. Dit is een zeer belangrijke stap in dit proces en we kijken nu uit naar de voorstellen van de Commissie in de nabije toekomst. De positie van de tweede pijler van de plattelandsontwikkeling en de vraag op welk niveau de modulatie wordt ingesteld, zullen naar mijn mening zeker bepalend zijn voor het succes of anderszins op de lange termijn van het toekomstig gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Maar ik moet zeggen dat het nog nooit zo belangrijk is geweest toe te zien op een gelijk speelveld in alle lidstaten en we kunnen geen uiteenlopende percentages toestaan tussen de lidstaten. De ontkoppeling is tot op grote hoogte een succes. Ik denk niet dat we daarop terug kunnen komen. Cross-compliance is bureaucratisch en niet zinvol gebleken en kan worden verbeterd. En voedselzekerheid moet boven aan de lijst staan.
Andrzej Jan Szejna (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er worden van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het structurele beleid dat het ondersteunt, oplossingen voor steeds ernstiger problemen verlangd. De basisvorm van het gemeenschappelijk landbouwbeleid voor de jaren 2007-2013 die de landbouwministers van de EU-landen op 26 juni 2003 in Luxemburg hebben goedgekeurd, bevat een aantal oplossingen die goed zijn voor Polen. Andere beschermen echter vooral de belangen van de oude lidstaten.
Ik deel de opvatting van de rapporteur dat de Commissie een gedetailleerd verslag zou moeten maken met betrekking tot problemen als de extra kosten die boeren moeten maken om zich te houden aan de Gemeenschapsnormen in de sfeer van milieubescherming, dierenwelzijn en voedselveiligheid.
Bij het innemen van een standpunt over het verslag dat ons is gepresenteerd, ben ik het ermee eens dat het nodig is door te gaan met het proces van hervormingen en verdere ontwikkeling van landelijke gebieden. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet veranderen als het een antwoord wil vinden op nieuwe uitdagingen als de klimaatverandering, de stijgende vraag naar energie, de toename van de wereldbevolking en de toenemende mate van openheid naar de wereldmarkten.
Markus Pieper (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd over het verslag-Goepel, omdat de tijd eindelijk rijp is voor afschaffing of grondige hervorming van instrumenten als quotumbeheersing, veepremies, uitvoerrestitutie en interventieprijzen.
Met het oog op de mondiale stijging van de vraag naar voedingsmiddelen biedt een grotere markteconomie in het landbouwbeleid ook meer kansen in de Europese landbouw. Ik ben bezorgd over de woordkeuze van een aantal van de compromissen. Het gaat hier over premies per dier die voor het moment worden ontkoppeld, er worden sectorgerelateerde beschermingssystemen geëist en er moet een hele reeks afwijkingen – als het om melk gaat, bijvoorbeeld – via de eerste pijler worden gefinancierd.
Dit alles brengt het risico met zich mee dat we via de achterdeur aan de oude marktreguleringen blijven vasthouden. We moeten uitzonderingen echt beperken tot structureel zwakke regio’s en ze definiëren voor zeer strak beperkte productiehoeveelheden.
Als we hierin te royaal zijn, zal dat tot concurrentievervalsing leiden die we niet in politieke termen kunnen berekenen. Ik moedig de Commissie derhalve aan de markt bij de komende wetgevingsvoorstellen een eerlijke kans te geven.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, er staat in dit verslag een aantal verwijzingen naar de WTO. Toch maak ik me echte zorgen dat, terwijl wij vanmiddag in het Parlement over dit verslag over het GLB debatteren, de toekomst van de Europese landbouw wordt bedreigd en ernstig wordt ondermijnd door de onderhandelingen die in onze naam door commissaris Mandelson tijdens de WTO-gesprekken worden gevoerd.
Het verslag roept op tot het nastreven van het concept van gekwalificeerde toegang tot de markt in de onderhandelingen met de WTO. Weet commissaris Fischer Boel zeker dat we die lijn volgen? Sterker nog, heeft commissaris Fischer Boel er vertrouwen in dat de lijn die commissaris Mandelson volgt, de rundvlees-, zuivel- en andere sectoren niet zal ondermijnen en ons debat hier vanmiddag in elk geval in een aantal opzichten overbodig zal maken?
Het verslag wil dat Europese non-trade concerns centraal staan in de WTO-onderhandelingen. Weet de commmissaris zeker dat dat de lijn is die we volgen of zijn we hier alleen maar een heel beleefd debat aan het voeren terwijl de heer Mandelson bezig is met een aanval op de fundamenten van het GLB?
Iztok Jarc, fungerend voorzitter. − (SL) Ik dank u allen voor een zeer interessant debat. Naar mijn mening was ook het verslag van zeer hoge kwaliteit en vol goede ideeën.
Ik wil graag zeggen dat het Parlement en de Raad over veel onderwerpen in dit debat sterk op elkaar lijkende standpunten hebben verwoord, die te talrijk zijn om hier op te noemen. Ik ben ervan overtuigd dat deze gelijkenis die standpunten meer gewicht zal geven en dat ze een goede basis voor toekomstige samenwerking tussen beide instellingen biedt. Ik ben er ook zeker van dat ze zal worden weerspiegeld in de conclusies die ministers volgende week zullen bespreken en goedkeuren.
Ik ben ervan overtuigd dat de beide instellingen de wetgevingsvoorstellen die de Commissie in mei tijdens de informele zitting in Slovenië zal presenteren, nauwkeurig zullen bestuderen en dat we tijdens die zitting een interessant debat zullen houden.
Ten slotte zou ik willen zeggen dat het Sloveense voorzitterschap zal streven naar een spoedig begin van het debat over deze voorstellen, zodat het meeste werk tijdens het Sloveense voorzitterschap kan worden gedaan.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − Mijnheer de Voorzitter, ik ben het volledig met de heer Nicholson eens dat dit de eerste stap is in een discussie die bijna de hele rest van dit jaar door zal gaan en daarom zal ik niet in details treden over alle uiteenlopende onderwerpen die hier vandaag aan de orde zijn gesteld. Ik zal alleen de vinger leggen op een paar van de belangrijkste.
Allereerst is er een enorme meerderheid voor het idee van meer ontkoppeling en ik zie veel in dit idee. Het idee een lidstaat de mogelijkheid te geven een regionaal model in te voeren is een kans voor de lidstaten om verder te gaan in de richting van een flat rate en ik heb bij verscheidene gelegenheden uitgelegd waarom ik dit belangrijk vind.
Om te hoge verwachtingen te voorkomen zal ik heel direct en heel openhartig zijn over de ontkoppeling in de tabaksector. Bij de hervorming van 2004 is besloten de betalingen in deze sector los te koppelen. Aangezien we nu proberen nog verder te gaan met de ontkoppeling, zou het idee van het verlengen van de gekoppelde betaling voor tabak dat sommigen van u naar voren brachten een stap in een totaal verkeerde richting zijn. Koestert u dus geen verwachtingen dat de Commissie die kant op zal gaan.
Mevrouw McGuinness zei dat modulatie lijkt op het beroven van boeren. Ik ben het niet eens met deze visie. Ik denk dat het plattelandontwikkelingsbeleid meer geld nodig zal hebben om de nieuwe uitdagingen aan te gaan – de klimaatverandering en het verminderen van de CO2-uitstoot zullen de voornaamste zijn.
We moeten er ten eerste rekening mee houden dat het ontkoppelde geld in de lidstaten zal blijven en ten tweede dat gemoduleerd geld mede door de lidstaten wordt gefinancierd – daardoor kun je het geld feitelijk sturen. Je krijgt twee keer zo veel als je van de directe betaling aftrekt. Dit is een belangrijke boodschap en we zullen hierop terugkomen in de wetgevingsvoorstellen.
De heer Graefe zu Baringdorf noemde progressieve modulatie en de noodzaak, vanuit zijn gezichtspunt, om arbeidsintensiteit bij deze discussies te betrekken. Ik begrijp zijn standpunt, maar ik kan alleen maar zeggen dat dit buitengewoon bureaucratisch zou worden en heel, heel moeilijk te managen, dus ik ben erg huiverig om deze discussie aan te gaan.
Ik kan me vergissen, maar persoonlijk beschouw ik de invoering van medebeslissing over de landbouw niet als een dreiging, zoals ik heb horen suggereren. Ik beschouw dit als een enorme en natuurlijke stap in een situatie waarin de landbouwsector zo belangrijk is, zowel vanuit een economisch gezichtspunt als omdat hij voor heel veel mensen belangrijk is. Daarom ben ik blij met deze verandering, maar anderzijds is het belangrijk dat we deze gezondheidscontrole voor het eind van het jaar afmaken, want anders wordt het een gezondheidscontrole voor 2010 en dan zijn we te dicht bij 2013. Dat is de reden, maar geloof me, ik ben erg blij met de veranderingen die zijn genoemd.
Wat betreft de ontwikkelingslanden, de Europese Unie is de meest open markt voor ontwikkelingslanden: we importeren meer landbouwproducten dan Canada, de Verenigde Staten, Australië en Japan bij elkaar. Hiermee moet rekening worden gehouden wanneer we het over de landbouwsector hebben.
Tegen mevrouw Harkin zou ik willen zeggen dat mij is gemeld dat zij een mondelinge vraag ter tafel heeft gebracht. De vraag zal schriftelijk worden beantwoord en daarom weet ik heel zeker dat zij alle informatie zal krijgen waarom ze vraagt.
Lutz Goepel, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, bij deze discussie moet ik denken aan de kunstschaatssport. Bij het jureren van kunstschaatsen laten we de hoogste en de laagste cijfers buiten beschouwing en kennen dan de punten toe. Als ik dus de standpunten van uiterst rechts en uiters links in dit Huis niet meereken, dan hebben we een resultaat waarover we allemaal heel tevreden zijn en waarmee we allemaal heel gelukkig kunnen leven.
Dank u wel voor uw steun en medewerking. Ik zou dit nog eens willen benadrukken buiten de grenzen van de fracties. Ik zie uit naar wat een opwindende samenwerking over het wetgevingspakket zal zijn.
De Voorzitter. − Ik zou alleen willen toevoegen, mijnheer Goepel, dat hetzelfde principe van het wegsnoeien van de hoogste en de laagste cijfers ook wordt toegepast in het skispringen en het boksen. Als dit ons debat verruimt, is het allemaal goed en wel.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt op woensdag 12 maart 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Gábor Harangozó (PSE), schriftelijk. – (EN) Natuurlijk is het van het grootste belang om in het kader van dit verslag duidelijk de noodzaak te benadrukken om directe betalingen te handhaven niet alleen in het geval van klimaatgerelateerde gevallen van crisis of marktfalen maar ook de hoge Europese normen eerlijk tegen elkaar af te wegen in termen van milieu-, dieren- en consumentenbescherming. Niettemin is het onze plicht ernstig rekening te houden met de situatie van de minst ontwikkelde landbouwproducerende landen bij het herzien van de criteria op grond waarvan de directe betalingen in de toekomst zullen worden gedaan volgens ons gemeenschappelijk landbouwbeleid. Bovendien moeten we de moeilijke situatie erkennen waarmee de landbouwsectoren van de meeste van de nieuwe lidstaten worden geconfronteerd, die specifieke aandacht en verdere investeringen vragen voornamelijk in de herstructurering en modernisering van de sector. Ten slotte zou ik er nog op willen wijzen dat het van wezenlijk belang is bij de behandeling van de GLB-gezondheidscontrole dat – na de recente crises – de nadruk zou moeten liggen op het garanderen van voedselveiligheid en voedselvoorziening voor onze burgers door te zorgen voor voldoende voedselvoorraden.
18. Follow-up na de herziening van de Lamfalussy-procedure (debat)
De Voorzitter . − Aan de orde is het debat over
- een mondelinge vraag van Pervenche Berès, names de Commissie economische en monetaire zaken, aan de Raad: Follow-up na de herziening van de Lamfalussy-procedure (O-0015/2008 - B6-0011/2008)
- een mondelinge vraag van Pervenche Berès, names de Commissie economische en monetaire zaken, aan de Commissie: Follow-up na de herziening van de Lamfalussy-procedure (O-0016/2008 - B6-0012/2008)
Pervenche Berès, auteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, dank u zeer, Commissaris, voor uw aanwezigheid. Echter, wij hadden Commissaris McCreevy verwacht – zoals u ongetwijfeld weet of vermoedt. U kunt hem zeggen dat het Parlement niet echt begrijpt waarom hij vandaag niet hier is bij dit debat. Ik heb gehoord dat hij dacht dat het niet gepast was met het Europees Parlement over deze kwesties te debatteren voordat hij erover gesproken had in de Europese Raad of voordat de Europese Raad erover gesproken had. Toch stond dit onderwerp op de agenda van de Raad Ecofin en overal in Brussel, en wellicht ook nog in andere Europese hoofdsteden, circuleren de ontwerpconclusies.
Hier in de plenaire vergadering hebben we morgen een debat ter voorbereiding op deze Europese Raad, dus waarom kunnen wij deze kwesties ook niet voorbereiden met het Europees Parlement, wanneer het gaat over financiële markten? Dit is iets wat wij niet begrijpen tenzij de Commissaris momenteel in Ierland campagne voert voor het Verdrag van Lissabon, maar als dat zo is, zou hij ons dat op zijn minst kunnen vertellen. Als hij bezig is met de voorbereiding van zijn toekomst, zijn wij daar ook in geïnteresseerd. Hoe dan ook, als Commissaris McCreevy transparantie in financiële markten voorstaat, vind ik dat hij moet beginnen met transparant te zijn over zijn eigen agenda!
Financiële innovatie is een belangrijke zaak. Ik vind ook dat het tijd wordt dat we in dit Parlement stappen ondernemen met betrekking tot de noodzaak van regulering. Vaak krijgen we te horen: als je the financiële markten reguleert, zal het kapitaal de Europese markt verlaten. Op dit ogenblik, denk ik dat, zoals mijn Amerikaanse college zegt, het enige wat we zien is niet de verdwijning van het kapitaal, maar de verdwijning van de gevolgen van de subprimes (riskante hypotheken).
Wanneer we dit debat benaderen, willen we dat doen met drie dingen voor ogen: natuurlijk functionerende financiële markten, maar ook een echte capaciteit om de economie te financieren en een mogelijkheid te anticiperen op de behoeften van financiële markten uit het oogpunt van stabiliteit en bescherming tegen de systemische risico’s. Het is in deze geest dat wij de voorbereidingen voor de Europese Raad vandaag aanpakken, met het idee dat het Europees monetair beleid waarschijnlijk goed reageerde bij het begin van de crisis, maar dat nu in zekere zin de Europese toezichthouder door de mand gevallen is – en dat zit ons dwars.
Als we kijken naar de punten die besproken zullen worden in de volgende Europese Raad, vragen we ons af: hoe capabel zijn wij nu werkelijk om, op Europees niveau, een crisis te voorzien? Er wordt gesproken van een vroegtijdig waarschuwingssysteem, maar wat we zien is dat in de markten de mensen die werkelijk de mogelijkheid hebben om alarm te slaan, Goldman Sachs heten. Gaan we dus hieruit nog enige lessen trekken voor de manier waarop Europa opereert?
Ik hoor overal heel wat gepraat over transparantie. We zijn allemaal voor transparantie, maar wat heb je aan die roep om transparantie wanneer de afgelopen acht maanden alle grote investeringsbanken het verzoek gekregen hebben hun cijfers te geven, om hun beoordeling te geven van het risico waaraan zij zijn blootgesteld? Dat kunnen ze niet doen, omdat daar een uitdaging achter steekt in termen van reputatie, en ongetwijfeld in termen van waardebepaling, een uitdaging waarmee het uiterst moeilijk is om te gaan.
Daarom, als ik mensen hoor praten over een alternatief, het vroegtijdig waarschuwingssysteem – ik heb daar al iets over gezegd … Zoals één lid van het IMF onlangs tegen me zei, het vroegtijdig waarschuwingssysteem lijkt een beetje op wat er staat op een pakje sigaretten “Roken is dodelijk”. Hoezeer verandert dat je gedrag? Niet veel.
Natuurlijk is hierbij een rol voor het IMF en het Forum voor financiële stabiliteit weggelegd. Wie weet dit niet? Het moet echter een alternatief zijn voor ons vermogen om te zien hoe onze systemen werken. Op dit punt, moet ik zeggen, worden de verrassingen voor dit Parlement alleen maar groter. Toen wij op 13 december het Ehler-verslag over depositogarantiestelsels aannamen, werd ons gezegd dat het een veel te complexe zaak was en dat het hoe dan ook geen garanties zou geven voor hoe de systemen zouden functioneren.
Gezien de hoofdconclusies van de Raad Ecofin lijkt het nu een manier te zijn om te ontsnappen aan de crisis of in elk geval een zaak die dringend heropend zou moeten worden. Als u de zaak inderdaad heropent, Commissaris, of eigenlijk, als uw college Commissaris McCreevy die heropent, zullen wij de volgende zijn om haar te onderzoeken. Op een bepaald moment moet u wellicht beter luisteren naar wat het Parlement over zulke kwesties zegt.
Evenzo kunnen wij u – of Commissaris McCreevy – met betrekking tot de ratingbureaus slechts terugverwijzen naar wat we eerder gezegd hebben. We weten dat de Commissie voorstellen wil presenteren voor de wijziging van de Richtlijn Kapitaalvereisten of CRD (Capital Requirements Directive). Wij zullen deze voorstellen zorgvuldig bestuderen, maar wij denken niet dat dit genoeg zal zijn om de Europese Unie het toezichtssysteem te geven dat zij nodig heeft, tenzij wij rekening houden met alle voorstellen die nu al maanden op tafel liggen.
Dit betreft ook de situatie van de toezichthoudende comités – de drie niveau-3-comités, zoals we die gewoonlijk noemen. Voor deze drie niveau-3-comités hebben we een wetsvoorstel nodig dat hun een solide rechtsgrondslag geeft om te handelen en hun slagkracht te versterken, daarbij ook in dialoog tredend met de andere toezichthoudende autoriteiten, omdat het idee dat we er de andere toezichthoudende autoriteiten bij gaan halen zonder ons eigen solide toezichtssysteem te hebben, ons niet erg bevredigend lijkt.
We zouden graag hebben dat de Raad en de Commissie samen naar de voorstellen kijken die op tafel liggen en daarbij natuurlijk niet de voorstellen vergeten die de Italiaanse minister van Financiën, de heer Padoa-Schioppa, in december deed tijdens de Raad Ecofin. In dezelfde geest willen wij ook hier graag meer proactief denken over verbetering van ons reguleringssysteem, uit respect voor het subsidiariteitsbeginsel.
Wij geloven niet dat het idee van een hoofdtoezichthouder alle lidstaten tevreden zou stellen. Waar het Parlement om zou moeten vragen is een oplossing die alle lidstaten omvat en die het mogelijk maakt dat elke lidstaat zich prettig voelt met het toezichtssysteem.
Ik zou u, fungerend voorzitter, en u, Commissaris, dankbaar zijn als u uw commentaar zou willen geven op al deze zaken en daarbij in gedachten houdt dat ik natuurlijk slechts uitdrukking geef aan vragen die gesteld worden in de Commissie economische en monetaire zaken, aangezien we nog niet over een echt verslag hebben beraadslaagd.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik wil graag de nadruk leggen op de mening van de Raad, die is dat het cruciale antwoord op de huidige situatie in de financiële markt de consequente tenuitvoerlegging is van de drie werkprogramma’s die al door de Raad zijn goedgekeurd tijdens het Portugees voorzitterschap.
Zoals u zich wellicht herinnert, heeft de Raad Ecofin afgelopen oktober een verslag en een reeks besluiten aangenomen, zoals vermeld in de mondelinge vraag van mevrouw Berès. Aan deze besluiten is een tijdpad verbonden.
Ik zou een korte opmerking willen maken over de principes die onze inspanningen sturen. Het eerste richtsnoer betreft de procedures en principes ter verbetering van de samenwerking en handelwijze bij internationale financiële crises. Een van de belangrijkste doelen op dit gebied is de afronding en ondertekening van het nieuwe memorandum of understanding dat de gemeenschappelijke principes en richtsnoeren zal bepalen voor het versterken van de samenwerking op het gebied van crisisbeheer. Het voorzitterschap verwacht dat het memorandum wordt afgerond tijdens de informele vergadering van de Raad Ecofin die volgende maand in Slovenië plaats vindt.
Het andere belangrijke richtsnoer voor het werk om de maatregelen voor financiële stabiliteit te versterken betreft het voorkomen, beheersen en oplossen van crises. Het programma voor oktober behandelt alle erkende tekortkomingen, in het bijzonder de voorschriften voor staatssteun, het systeem van de gegarandeerde deposito’s, de regels met betrekking tot liquidatieprocedures en de beperkingen betreffende geldovermakingen, allemaal op internationale schaal.
Ik wil nog even kort ingaan op de besluiten die genomen zijn naar aanleiding van de herziening van de Lamfalussy-procedure, die aangenomen is tijdens de vergadering van de Raad Ecofin in december en het daarmee verbonden tijdpad. Ofschoon deze zaak in sommige opzichten te maken heeft met de inspanningen om financiële stabiliteit tot stand te brengen, hebben de langetermijnkwesties die verbonden zijn met het toezicht op internationale financiële groepen niet veel van doen met de huidige marktsituatie. Ze betreffen voornamelijk de nationale toezichthouders die zich moeten aanpassen aan de omstandigheden van de zich voortdurend ontwikkelende financiële markten.
Ik wil de mening van de Raad benadrukken dat wij de convergentie van het toezicht moeten vergroten om te zorgen voor gelijke concurrentie. Hier houden we ons voornamelijk bezig met de convergentie van toezichtpraktijk en niet noodzakelijkerwijs met de convergentie van toezichtinstellingen. Wat betreft de reactie van de actoren op het gebied van het economisch beleid op de huidige situatie in de financiële markten, wil ik uitdrukking geven aan de overtuiging van de Raad dat de primaire verantwoordelijkheid voor correctie ligt bij de individuele sector. We moeten alleen onze toevlucht nemen tot wetgevingsinitiatieven als de sector niet in staat blijkt efficiënte maatregelen te nemen.
Op 4 maart debatteerde de Raad Ecofin tijdens zijn laatste vergadering over de kwestie van financiële stabiliteit. Eind deze week zal de Europese Raad dit probleem aanpakken en zal, naar ik hoop, het eens zijn met de voortgang die is geboekt. De Raad Ecofin zal de situatie nauwlettend volgen. Ik heb al de vergadering van de Raad Ecofin van april genoemd die informeel in Slovenië wordt gehouden. We willen natuurlijk ook graag voorstellen horen vanuit het Europees Parlement.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, de mondelinge vraag van mevrouw Berès namens de Commissie economische en monetaire zaken geeft mij, namens de heer McCreevy en namens de hele Commissie, de gelegenheid u te informeren over het lopende werk aan de herziening van de Lamfalussy-procedure.
Tijdens het hele afgelopen jaar is het Europese toezichtmodel op het gebied van de financiële diensten op het hoogste politieke niveau onderzocht. Deze discussies toonden aan dat er een sterke politieke wil is om de huidige toezichtstructuur te versterken die gebaseerd is op de structuur van het Lamfalussy-comité. Vorig jaar hebben we gezien dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie elk hun beoordeling van het functioneren van de huidige procedure voorlegden. Het is nu tijd stappen te nemen en met concrete voorstellen te komen.
Dit vloeit voort uit de conclusies van de Raad Ecofin en het daarbij horende stappenplan die afgelopen december zijn aangenomen. Dit stappenplan zet uiteen wat gedaan moet worden om de Lamfalussy-procedure te verbeteren en in het bijzonder de comités van de nationale toezichtautoriteiten, de zogenaamde niveau-3-comités, te verbeteren.
Het werk van de Commissie concentreert zich op drie hoofdgebieden volgens de overeenkomst van het stappenplan dat afgelopen december is aangenomen. Op de eerste plaats, werd de Commissie verzocht om te bekijken hoe zij de rol van de niveau-3-comités kan verduidelijken en versterken en om concrete opties op te stellen voor de informele Raad Ecofin volgend jaar april in Ljubljana.
Het hoofddoel hier is om te komen met de bijdrage die het niveau-3-comité moet leveren aan toezichtsamenwerking, toezichtconvergentie en mogelijkerwijs aan crisispreventie en –beheer. De informele Ecofin zal overigens ook spreken over het werk van een taskforce die zich concentreert op crisisbeheer met betrekking tot grensoverschrijdende instellingen.
Op de tweede plaats is een werkgroep van de Commissie bezig is met de herziening van de toezichtbevoegdheden, de vrijwillige delegatie van taken, toezichtsamenwerking en de uitwisseling van informatie. We werken aan deze taken samen met de niveau-3-comités om voor het eind van het jaar de gevraagde resultaten te presenteren. Gezien de enorme omvang van deze studies is het echter nog te vroeg om nu aan te geven wat het resultaat van dit werk zal zijn.
Op de derde plaats bekijkt de Commissie de mogelijkheid om financieel bij te dragen aan de activiteiten van de niveau-3-comités. Dit is een dringend probleem omdat deze comités in het algemeen, en in het bijzonder het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER), hun budgettaire grenzen bereikt hebben. De Commissie zal zoeken naar een stabiele wetgevende oplossing die zou zorgen voor continuïteit in EU-financiering. Naar onze mening zou dit het best tot stand gebracht kunnen worden door de modaliteiten van een EU-financiering overeen te komen in een besluit dat goedgekeurd wordt door het Europees Parlement en de Raad.
Ik heb geen tijd om het Parlement bijzonderheden te geven van het stappenplan dat afgelopen december door Ecofin aangenomen is, maar sta me toe in een halve minuut slechts een paar van de toezeggingen voor te lezen die naar de Commissie gestuurd zijn. Wij zijn met al deze zaken bezig. In april 2008 moet de Commissie een beoordeling maken over hoe de rol van de comités moet worden duidelijk gemaakt en hoe alle verschillende opties met betrekking tot het versterken van de functionering van deze comités moeten worden bekeken.
Midden 2008 moeten de niveau-3-comités voor de eerste keer aan de Commissie, het Europees Parlement en de Raad ontwerpwerkprogramma’s voorleggen en daarna beginnen met jaarlijks over de voortgang verslag te doen. Dit comité moet ook uitzoeken of er mogelijkheden zijn de nationale toepassing van richtsnoeren, aanbevelingen en normen te versterken; ze moeten in hun charters de mogelijkheid introduceren om gekwalificeerde meerderheidstemming toe te passen gekoppeld aan een “pas toe of leg uit”-procedure; ze moeten de mogelijkheden bestuderen om een gemeenschappelijke reeks operationele richtsnoeren te introduceren voor de werking van de colleges van toezichthouders en de samenhang van de praktijken van de verschillende colleges van toezichthouders te volgen. De niveau-3-comités en de Commissie moeten – ook midden 2008 – een tijdschema voorstellen voor de introductie van een EU-breed rapportageformat voor eisen met betrekking tot enkelvoudige gegevens en rapportagedata.
De Commissie heeft ook toegezegd om eind 2008 een sectoroverschrijdende inventarisatie-exercitie uit te voeren van de samenhang, de gelijkwaardigheid en de sanctiebevoegdheden onder de lidstaten. De Commissie moet – ook eind 2008 – financiële steun overwegen uit het EU-budget. En, zoals ik al eerder heb gezegd, zij moet de mogelijkheden bestuderen voor EU-financiering uit het EU-budget van de ontwikkeling van instrumenten om te helpen een gemeenschappelijke toezichtcultuur door de niveau-3-comités op te bouwen. De Commissie en de comités moeten richtlijnen inzake financiële diensten evalueren en voorzieningen erin opnemen om het gebruik van vrijwillige delegatie van taken mogelijk te maken, de opties analyseren voor vrijwillige delegatie van competenties enzovoort, enzovoort. Dus we zijn bezig met heel wat werk en we moeten een hoop werk doen in de komende weken, maanden en voor het eind van dit jaar.
Maar we werken tegelijkertijd aan de financiële beroering door het stappenplan te volgen dat in oktober 2007 door Ecofin is aangenomen. Een verslag over hoe wij aan dit stappenplan werken om de gevolgen van de financiële beroering aan te pakken, is naar de Europese Raad gestuurd ten behoeve van discussie over een paar dagen in Brussel. We hebben aan dit verslag bijgedragen met een mededeling. Onlangs heeft het Economisch en Financieel Comité ook zijn eigen verslag aan Ecofin gepresenteerd. We hebben op Ecofin-niveau over beide verslagen gediscussieerd en deze verslagen liggen nu ter discussie op tafel voor de staatshoofden en regeringsleiders aanstaande donderdag en vrijdag.
Deze verslagen brengen deze eenvoudige boodschap over: om te reageren op de zorgen van de burgers en investeerders moeten wij snel en consequent handelen. We moeten zo spoedig mogelijk vertrouwen en stabiliteit herstellen, nadat we zorgvuldig alle opties bekeken hebben en in overeenstemming met de beginselen van het initiatief “Beter wetgeven”.
Ik denk dat iedereen erkent dat dit stappenplan, een paar maanden geleden aangenomen door Ecofin, het juiste antwoord geeft op de problemen die vastgesteld zijn. Het werk aan deze verplichtingen uit hoofde van het stappenplan staat op de rails. In de komende maanden zal het van cruciaal belang zijn vast te houden aan het tijdschema en te laten zien dat de EU effectief reageert op de crisis.
Ons regelgevings- en toezichtkader moet stevig blijven en gelijke tred houden met de marktontwikkelingen. Ofschoon de Bazel II-regels pas vanaf 1 januari 2008 volledig ten uitvoer zijn gelegd, zijn verdere verbeteringen in de Richtlijn Kapitaalvereisten al gepland. Dit werk is in het licht van de recente beroering steeds belangrijker geworden en misschien zullen er andere aspecten van Bazel II zijn die we in de komende tijd zullen moeten aanpakken. We zijn voornemens in oktober een voorstel aan te nemen voor deze richtlijn zodat discussie in het Parlement en de Raad kan plaats hebben vóór het aannemen van een nieuwe richtlijn in april 2009.
We stellen de betrokkenheid van het Parlement bij al deze discussies zeer op prijs. We hebben de bijdrage van het Parlement nodig en we stellen deze betrokkenheid en deze bijdrage op prijs. Op 1 april – een paar dagen vóór de volgende informele Ecofin – zal de heer McCreevy naar de Commissie economische en monetaire zaken gaan. En, zoals u weet, vanuit het gezichtspunt van macro-financiële stabiliteit ben ik, als Commissaris economische en monetaire zaken, altijd bereid een bijdrage te leveren aan de discussies in de Commissie economische en monetaire zaken en in dit Parlement.
Ten slotte, met betrekking tot macro-financiële kwesties, het is waar dat we het regelgevings- en toezichtkader moeten verbeteren – het is absoluut waar op Europees niveau en op mondiaal niveau – maar we zullen geen eind kunnen maken aan deze zeepbellen, dit liquiditeitsoverschot, dit risico voor financiële stabiliteit, tenzij we de mondiale onevenwichtigheden serieus aanpakken. Dit is de werkelijk bron van deze onevenwichtigheden. We kunnen de huidige of vorige problemen niet oplossen, noch wellicht de volgende uitdagingen voor het functioneren van de mondiale economie, zonder de mondiale onevenwichtigheden aan te pakken die er nog steeds zijn.
Alexander Radwan, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, Commissaris, in 1999 hebben wij het initiatief genomen tot het Europese gemeenschappelijke financiële marktproject en zijn sindsdien onverwijld doorgegaan. We zijn op het pad naar succes.
We moeten er nu voor zorgen dat de marktontwikkelingen niet de politieke ontwikkelingen inhalen. De Lamfalussy-procedure was een stap in deze richting. Niveau 3 zou een manier kunnen zijn om de toezichthouders in Europa een stap dichter bij elkaar te brengen. Ik hou echter vast aan wat Commissaris Almunia heeft gezegd en dat is: handel snel en effectief.
We maken nu een periode door van subprime crisis of subprime beroering. De Amerikanen – of het nu de effecten- en beurscommissie (SEC, Securities and Exchange Commission) is, het Witte Huis, politici of de kantoren van het Openbaar Ministerie in New York of Washington – zijn al lang bezig met het opstellen van de relevante samenvattingen en met denken over welke maatregelen nodig zijn, terwijl de ministers van Financiën in Europa nog steeds zitten na te denken over welke richting ze zouden kunnen inslaan.
De ministers van Financiën weigeren druk te zetten op een Europese toezichtstructuur, dus ik zal het hier niet hebben over een Europese toezichthouder. Waar de ministers van Financiën echter al verantwoordelijk voor zijn – en hier appelleer ik specifiek bij de Raad – is het feit dat Europa niet aanwezig is bij de internationale discussie over hoe we met dit probleem moeten omgaan. Opnieuw zal het er uiteindelijk op neer komen dat wij slechts de regels van andere landen zullen aannemen, zoals bijvoorbeeld van de Verenigde Staten.
Ik wil u nog even herinneren aan het Katiforis-verslag. Na Parmalat en Enron hebben wij de Commissie en de Raad in 2003-2006 gevraagd zich uit te spreken over ratingbureaus. De Commissie analyseert inderdaad alles in Europa, maar wanneer zich crises voordoen, vindt er geen analyse plaats. Met betrekking tot het onderwerp hedge funds, bijvoorbeeld, vindt er geen analyse plaats in de Europese Unie. Vandaar mijn dringend beroep: werp uw lethargie af, vergeet uw nationaal egoïsme en blijf eraan werken om de Europese financiële markt te maken tot een succesverhaal niet alleen in Europa, zodat wat hier de test doorstaan heeft, ook regel wordt in de hele wereld.
Ieke van den Burg, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag beginnen met twee inleidende opmerkingen. Op de eerste plaats had ik graag deze onevenwichtigheden in de wereld, de monetaire interventie, enz. met de heer Almunia besproken, maar dit zullen we in een andere samenstelling doen met de heer Trichet.
Wat ik hier echter wil benadrukken, is dat we heel wat slechter af waren geweest als we de structuur met de ECB, het stelsel van Europese banken dat in de huidige verwarring tussenbeide is gekomen, niet hadden gehad. Ik denk dat dit evenwicht bestaat in het monetair beleid – we hebben een dergelijke uitvoerende actie op Europees niveau gehad, maar kennen dit niet in de toezichtsfeer. Dit is noodzakelijk voor preventie vooraf in plaats van interventiemaatregelen.
Op de tweede plaats wil ik een opmerking maken over de afwezigheid van Charlie McCreevy. Ik vind het onaanvaardbaar dat hij dit niet met ons wil bespreken. Misschien is hij bezig met zijn eigen toekomst, maar ik zou zeggen dat het voor de Commissie van 2009 de moeite waard zou zijn te overwegen een commissaris voor de financiële markten te benoemen die zich alleen hierop zou gaan concentreren; ik denk namelijk dat dit echt een belangrijk thema is voor Europa en de Europese Commissie.
En verder, wat het punt van het toezicht betreft – de door u beschreven routekaart – denk ik niet dat we van mening verschillen over de maatregelen, maar ik zou hebben verwacht – en dit heb ik al heel duidelijk gezegd in het niveau-3-comité bij de jaarlijkse gezamenlijke vergadering in november – dat deze maatregelen ook hadden kunnen worden vervat in een duidelijk voorstel voor wetgevende maatregelen van de Commissie. De Commissie heeft het initiatiefrecht, zij kan voorstellen op tafel leggen. We hadden snel en consequent kunnen handelen als we een concreet voorstel hadden gehad. Want nu zijn namelijk veel van deze maatregelen vrijwillig: het zijn verzoeken van commissies die echt geen macht, geen mandaat, geen bevoegdheden en geen middelen hebben om te doen wat wij graag zouden willen dat ze deden, omdat ze op nationale leest zijn geschoeid en het Europese mandaat niet hebben. Hiertoe had een voorstel van de Europese Commissie kunnen worden gedaan.
Waarom komt de Commissie zo traag in actie? Ik denk dat een van de redenen is dat ze wil dat deze niveau-3-comités alleen maar een adviserend en geen centraal instrument zijn voor Europees toezicht. Ik denk dat dit iets is dat we ook moeten erkennen: ze spelen nu eenmaal deze belangrijke rol en we hebben een echte onafhankelijke toezichtstructuur nodig – vergelijkbaar met de Europese Centrale Bank – die zich met dit soort thema’s kan bezighouden. De Commissie moet niet als DG Mededinging de enige zijn die zich daarmee bezighoudt, want de Commissie is daarvoor te zwak.
Wat de Raad betreft, hoop ik echt dat u zich bewust bent van de urgentie en verdere maatregelen ten behoeve van de toezichtarchitectuur zult bespreken.
Josu Ortuondo Larrea, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, minister, een dynamische en gezonde financiële sector is cruciaal voor de stabiliteit van de Europese economie en voor het concurrentievermogen in de wereld. Dit is van vitaal belang voor consumenten en bedrijven.
Met dit in het achterhoofd zijn wij het allemaal eens over de noodzaak van goed bestuur van en toezicht op financiële instellingen. Daarom hebben wij in 2001 de zogenaamde Lamfalussyprocedure ingevoerd, die beoogt een efficiënt mechanisme op te zetten voor de convergentie tussen de verscheidene lidstaten en partners op het punt van toezichtpraktijken en financiële regelgeving. Nu vraagt de Commissie ons een reeks nieuwe initiatieven goed te keuren met betrekking tot het aannemen van wetgeving, de convergentie van toezicht en het versterken van de samenwerking tussen de toezichthoudende autoriteiten in de diverse lidstaten.
Wij zijn het met dit alles eens omdat wij een sterke en gezonde financiële sector nodig hebben die in staat is onze economie te ondersteunen in het licht van de onrust op de internationale markten, maar wij willen nog meer. Wij willen dat de spaarrichtlijn, die sinds 2005 van kracht is, wordt onderzocht om zo een eind te maken aan schandalen zoals Liechtenstein, dat belastingontduikers blijkt te verbergen.
Er zouden geen lidstaten, verbonden gebieden of aan de Europese Economische Ruimte geassocieerde landen moeten zijn die, beschermd door het bankgeheim, geen informatie uitwisselen over aan ingezetenen van diezelfde gemeenschappelijke economische ruimte uitbetaalde rente.
Vrije mededinging verbiedt staatssteun als een manier om de particuliere economie te bevorderen; en de belasting van spaargeld zou geen poort mogen zijn om de gelijke concurrentie te verstoren. De regels van het spel zouden voor iedereen gelijk moeten zijn en wij zouden daarom belastingparadijzen moeten uitroeien, aangezien zij concurrentiebeperkend en antisociaal zijn.
Piia-Noora Kauppi (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, twee minuten is voor mij niet lang genoeg om alle punten te kunnen behandelen. Ik wil graag zeer kort zijn. Ik ben het eens met veel van wat mijn collega’s hebben genoemd, vooral met wat mevrouw Van den Burg heeft gezegd over de onwil van de Commissie om niveau-3-comités een grotere rol te geven.
Ik denk dat het te verwachten is dat niveau-3-comités twee verschillende functies hebben. Zij zijn er goed in geslaagd advies te geven over nieuwe richtlijnen. De adviserende rol is zeer goed uitgevoerd, maar wij hebben nog geen manier gevonden om echte convergentie in Europa te bereiken. Er is een grote asymmetrie tussen Europese convergentie en nationale verantwoordelijkheid. Hoewel wij de Ecofin-voorstellen, de routekaart en alles wat is overlegd van harte steunen, betwijfelen wij of zij alle problemen die wij in Europa hebben, zullen oplossen. Is het werkelijk mogelijk om met het huidige toezichtsysteem geheel geïntegreerd bestuur te bereiken? Ik denk niet dat dit het geval is. Wij denken ook dat het consolideren van het toezichtmodel van de RKV veel grotere verbeteringen vereist dan de verbeteringen die in de routekaart worden voorgesteld. Het is niet genoeg om goede delegatiebevoegdheden en informatieverplichtingen te hebben en problemen met betrekking tot gastlanden en landen van herkomst op te lossen. Wij moeten niveau-3-comités meer beslissingsbevoegdheden geven. Zij moeten minder afhankelijk van de Commissie zijn en het begin van het nieuwe Europese, op een netwerk gebaseerde, toezichtsysteem zijn.
Tot slot wil ik graag de zaak van convergentie met de VS en haar wereldwijde consequenties aan de orde stellen, waar mijn collega, de heer Radwan, ook over heeft gesproken. Ik denk dat wij in Europa tijd verliezen. Als wij de boel niet op orde krijgen, kunnen onze internationale collega’s ons niet echt serieus nemen. Hoewel de dialoog over financiële diensten goed is ontwikkeld, moeten wij onze weg naar convergentie verder verbeteren om de Amerikanen te laten zien dat wij een gelijkwaardig systeem hebben en elkaars systemen kunnen erkennen en zelfs aan elkaars eisen kunnen voldoen. Het is dus zeer belangrijk om dit algemene aspect te begrijpen.
Elisa Ferreira (PSE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, de recente onrust op de financiële markten heeft laten zien dat de trend die aanleiding was voor toegenomen efficiëntie ook grotere risico’s met zich zou kunnen brengen en de degelijkheid van het financiële systeem en de gezondheid van de reële economie nadelig beïnvloeden. Het voor 2007 geplande onderzoek werd daarmee urgenter en heeft grotere politieke relevantie gekregen. Vandaag wordt Europa gevraagd zorgvuldige en effectieve antwoorden te geven die passen bij de groeiende complexiteit van de markten.
Het is ook bekend dat vooruitgang mogelijk is zonder de centrale architectuur van de Lamfalussymethode te veranderen maar, zoals veel van mijn medeleden hebben gezegd, een van de duidelijkste en belangrijkste gereedschappen voor het bereiken van verbeteringen betreft sterkere en effectievere coördinatie tussen nationale regulerende en toezichthoudende instanties door grotere efficiëntie op niveau drie, het vergroten van bevoegdheden en competenties, het versterken van mechanismen voor het beheersen van turbulente situaties en crises en het garanderen van consistentie van principes en praktijken.
Dergelijke coördinatie is complex en ontstaat niet vanzelf: zij vereist specifieke, deskundige initiatieven van de kant van de Commissie in antwoord op de, hier vandaag terecht genoemde, op verschillende momenten door het Parlement gegeven adviezen, en adviezen van de Ecofin-raad en zoals uiteengezet in de routekaart die hier uitvoerig is aangehaald.
Nu de volgende Europese Raad op komst is, is het duidelijke gebrek aan transparantie van de door de Commissie voorgenomen initiatieven verbazingwekkend. De afwezigheid van commissaris McCreevy verrast nog meer, aangezien het Parlement hem uitdrukkelijk om informatie over de vooruitgang van de werkzaamheden heeft gevraagd.
Tot slot wil ik commissaris Almunia graag nogmaals danken voor zijn beschikbaarheid, hoewel ik nog steeds vind dat wij behoefte hebben aan een verhelderend debat met de verantwoordelijke commissaris met het oog op de specifieke en technische aard van het onderwerp en de plicht van de Commissie om een specifiek initiatief voor te stellen.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, de Lamfalussyprocedure is gecreëerd om communautaire wet- en regelgeving over financiële aangelegenheden snel en flexibel te kunnen laten reageren op ontwikkelingen in de markt en om convergentie van toezichtpraktijken aan te moedigen. Haar activiteiten, op alle vier niveaus, hebben het mogelijk gemaakt de acties van de instellingen en de toezichthoudende autoriteiten in de Europese Unie beter te coördineren.
Wij moeten verder gaan.
Om haar legitimiteit, kwaliteit en samenhang te vergroten, moeten wij doorgaan met het verstevigen van de beginselen van betere regulering en democratisch toezicht, het verbeteren van de integratie van haar niveaus en het bevorderen van grotere convergentie tussen de sectoren om zo arbitrage te voorkomen. Een Europees perspectief en nieuwe stappen zijn essentieel om aan deze behoeften te voldoen en in het bijzonder voor het adequaat aanpakken van het toezicht op grensoverschrijdende groepen en voort te gaan met het voorkomen en beheersen van internationale crises.
Harald Ettl (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, financiële stabiliteit door crisisbeheersing moet nu de norm zijn bij de ontwikkeling van convergentie van regelgeving. Het gaat erom lessen te trekken uit de financiële crises en ontwikkelingen in de financiële sector die uit de hand lopen en niet langer verenigbaar zijn met een adequate macro-economie. Dit betekent dat in 2008 nog steeds een duurzame basis voor de Lamfalussyprocedure moet worden geschapen. De eisen van de marktpartijen vragen om een flexibele regelgevingsprocedure. Hier moet de eis zijn dat in toezicht wordt voorzien door parlementaire controle en dat de rechten van het Parlement worden beschermd. Er is geen transparante controle zonder parlementarisme.
Ons pad leidt rechtstreeks naar een systeem van Europese toezichthoudende autoriteiten middels de hoofdtoezichthouder. Alleen in een Europees systeem van toezichthoudende autoriteiten kan een evenwicht tussen Europese financiële centra worden gevonden dat rekening houdt met alle politieke en economische belangen. De Commissie moet hier in de tussenstadia een speler zijn, niet slechts een bemiddelaar.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de Lamfalussyprocedure heeft ons loffelijk door de jaren heen geholpen tot dit specifieke brandpunt van de financiële mechanismen. Aan de andere kant hebben wij ook constant geprobeerd democratische regelgeving gaande te houden als onderdeel van de normale bespreking van de Grondwet, waar wij de wetgeving hebben gedelegeerd van de Europese instellingen. Wij hebben altijd in beide gevallen hetzelfde probleem, namelijk verzekeren dat wij enerzijds in staat zijn enige transparantie te garanderen, en anderzijds dat het Parlement voldoende is betrokken bij de controle ervan.
Worden er praktische inspanningen verricht om de algemene gesprekken nader tot elkaar te brengen in het kader van de comitéprocedure en de Lamfalussyprocedure in het bijzonder, zodat wij deze reeks procedures niet langer hebben en ons zodoende een ander bestanddeel van transparantie wordt ontnomen?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zal het proberen zeer kort te houden, maar ik wil graag een paar korte opmerkingen maken over enkele van de gehouden toespraken.
In de allereerste plaats is het duidelijk dat er asymmetrie is tussen de nationale structuur van toezichthouders, de financiële toezichtstructuren en het toenemende belang van de supranationale instellingen en de mondiale, en niet alleen de Europese, dimensie van de financiële markten en financiële activiteit. Deze asymmetrie veroorzaakt spanning en vraagt een antwoord van de Europese instellingen, van de Commissie en van de Raad en het Parlement. Wij gaan dit niet bespreken, want ik denk dat wij het hier allemaal over eens zijn.
In de tweede plaats ben ik het niet zo eens met sommige toespraken die mogelijk hebben gesuggereerd dat de structuren voor toezicht en voor het reageren op gebeurtenissen in het financiële systeem in de Verenigde Staten superieur zijn aan de systemen die wij in Europa hebben. Ik geloof oprecht dat de feiten dit niet laten zien, maar dat er eerder argumenten zijn ten gunste van de Europese regelgeving- en toezichtstructuren en de manier waarop de markten in Europa op een hele reeks terreinen functioneren in vergelijking met wat er in de Verenigde Staten gebeurt.
In de derde plaats zijn de Lamfalussy niveau-3-comités buitengewoon belangrijk. Twee van de drie niveau-3-comités, het Comité voor het bankwezen en het Comité voor verzekeringen en bedrijfspensioenen, zijn pas in 2005 opgericht, hoewel de Lamfalussyprocedure in 1999 begon. Wij moeten verloren tijd goedmaken, maar er is veel tijd verspild voordat deze Commissie aantrad.
In de vierde plaats, hoe gaan wij verder? Uit sommige toespraken lijkt het erop dat sommigen van u vinden dat het de verantwoordelijkheid van de Commissie is om de beslissing te nemen om met het juiste tempo voort te gaan. Ik ga de verantwoordelijkheden van de Commissie niet wegstoppen, want die heeft zij, net zo als het Parlement en de Raad, en natuurlijk de lidstaten.
Mijn ervaring in vele recente gesprekken in Ecofin, en ook in de Eurogroep, over ontwikkelingen in toezicht en wet- en regelgeving en over het omgaan met de onrust op de financiële markten en het antwoorden op de onzekerheid, het gebrek aan vertrouwen en de tekortkomingen die wij in het systeem zien, mijn ervaring, die ik met u kan delen, en u kunt ervoor kiezen die al dan niet te geloven, is dat de grootste hindernissen voor vooruitgang de standpunten van sommige lidstaten zijn. Dit gebeurt echter niet in lidstaten die niet lijden onder de gevolgen van de financiële onrust.
Er wordt veel werk verzet. Ik begrijp waarom het Parlement wil dat het werk sneller gaat, maar ik denk dat het Parlement de zelfde informatie heeft als de Commissie en de Raad, en dat het daarom weet dat er veel wordt gedaan in veel richtingen tegelijk. Wij bevinden ons in een situatie waarin improviseren vaak tot fouten leidt en waarin dingen doen voordat wij weten wat er moet gebeuren, vaak contraproductief is. Er zijn evaringen in Europa en de Verenigde Staten met betrekking tot vorige toezichtproblemen, vorige wetgevingsproblemen en vorige financiële problemen die laten zien dat het beter is een paar maanden te wachten en het goed te doen dan de eventuele reactie te versnellen en de problemen die wij willen aanpakken nog erger te maken.
Een laatste overweging: de Commissie heeft het initiatiefrecht in de Europese Unie. De Commissie zal haar initiatiefrecht nooit opgeven, zij zal dit initiatiefrecht nooit overdragen aan de Lamfalussycomités. Zij houdt rekening met hen, maar zij zal nooit van mening zijn dat het initiatiefrecht van de Commissie moet worden overgedragen aan de Lamfalussycomités, en ik geloof niet dat het Parlement of de Raad daar anders over denkt. Het is, zoals ik heb gezegd, wel waar dat wij allemaal, te beginnen bij de Commissie, vinden dat de coördinatie tussen de Lamfalussy niveau-3-comités, de capaciteit om criteria te stellen en besluiten te nemen met een systeem van stemming bij meerderheid, de capaciteit om te reageren met bijna bindende besluiten iets is dat steeds duidelijker en steeds noodzakelijker wordt, met het oog op het buitengewone belang van de taak de deze comités moeten vervullen. Wij moeten hen echter niet verwarren met de houders van het initiatiefrecht in Europa.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
19. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B6-0013/2008).
Mijn excuses aan die collega's die hebben gewacht tot dit zou beginnen, en wij zullen beslist moeten bekijken waarom wij vandaag zo laat beginnen.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, een motie van orde, volgens de parlementaire website Mondelinge vragen, was mijn vraag nr. 3 op de lijst. De vraag was bedoeld te worden beantwoord door commissaris Mandelson, aangezien de titel duidelijk “WTO-overleg” luidt en de heer Mandelson dit overleg namens ons voert. Ik zie nu echter dat mijn vraag in deel 3 is geplaatst, wat betekent dat die niet mondeling door commissaris Mandelson zal worden beantwoord. Ik vraag of hij weigert aan het Huis verantwoording voor het WTO-overleg af te leggen.
Wat voor nut heeft het om een vraag in te dienen aan een commissaris die op de desbetreffende dag aanwezig is als de commissaris weigert de vraag te beantwoorden?
De Voorzitter. − De Commissie beslist zelf wie welke vragen beantwoordt.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dat is het probleem, want de vraag, over WTO-overleg, was duidelijk voor commissaris Mandelson. Hij is de commissaris die het overleg heeft gevoerd, hij is vandaag hier en hij weigert de vraag te beantwoorden.
De Voorzitter. − Mevrouw Harkin, uw punt is genoteerd en wij zullen doen wat wij kunnen.
De volgende vragen zijn gericht aan de Commissie.
Deel een
De Voorzitter. − Vraag nr. 32 van Stavros Arnaoutakis (H-0075/08)
Betreft: De negatieve gevolgen van de internationale kredietcrisis voor de handel
De huidige internationale kredietcrisis, die een recessie van de Amerikaanse economie veroorzaakt, leidt tot een wereldwijde vertraging van het ontwikkelingstempo. Dit heeft verregaande gevolgen voor de Europese economie en handel. Evenals in andere Europese landen het geval is, beginnen de Griekse ondernemingen reeds de gevolgen te voelen van de toegenomen importen uit landen buiten de Europese Unie, wier goedkopere producten steeds meer terrein winnen op onze markten. Tegelijkertijd zal er in de loop van dit jaar waarschijnlijk sprake zijn van een vermindering van de Europese exporten.
Welke maatregelen zal de Commissie nemen om de Europese ondernemingen daadwerkelijk te helpen om het hoofd te bieden aan deze crisis en op internationaal vlak concurrerend te worden? Welke handelssectoren en welke producten zijn volgens haar het gevoeligst, zodat zij met prioriteit moeten worden beschermd, en hoe kan dit worden gedaan?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, in antwoord op de vraag van de heer Arnaoutakis moet ik ten eerste zeggen dat de wereldeconomie zich in een vertragingsproces bevindt; zij koelt af, om klimaattermen te gebruiken.
De financiële onrust gaat verder; de Amerikaanse economie vertraagt duidelijk – sommigen denken dat zij op het randje van een recessie staat. Grondstofprijzen, niet alleen de van olie maar ook van andere grondstoffen, stijgen, en dit alles heeft een negatieve invloed op de groei, hoewel de groei van de wereldeconomie nog steeds aanzienlijk is.
De Europese economie gaat betrekkelijk goed om met deze moeilijkheden. In onze recente prognoses, die wij op 21 februari hebben gepresenteerd, hebben wij gesproken over 2 procent groei voor de Europese Unie dit jaar en 1,8 procent voor het eurogebied. Er zijn derhalve gevolgen voor de Europese economie, maar de ernst ervan moet niet worden overdreven.
Met betrekking tot buitenlandse handel laten de meest recente door Eurostat gepubliceerde cijfers zien dat de aanvankelijke raming voor 2007 spreekt over een tekort op de handelsbalans in de Europese Unie van 27 van 185 miljard euro, een aanzienlijk tekort op de handelsbalans, maar in ieder geval lager dan veel van de andere gebieden van geïndustrialiseerde landen, en het eurogebied heeft een overschot op de handelsbalans van 28,3 miljard euro.
In een wereldeconomie die wordt gekenmerkt door grote onevenwichtigheden, is onze buitenlandse sector derhalve in het algemeen in evenwicht, en niet alleen onze externe sector, maar onze overheidsrekeningen zijn ook fundamenteel in evenwicht.
Derde punt: de beste manier om met de crisis in de wereldeconomie om te gaan is de structurele hervormingen en het macro-economisch beleid te handhaven dat ons in staat heeft gesteld onze overheidsrekeningen weer op orde te krijgen, de stabiliteit van onze economieën te verbeteren, ons groeivermogen te vergroten en beter in staat te zijn financiële onrust tegemoet te treden.
Ten vierde zijn er specifieke problemen die wij als gevolg van deze onrust het hoofd moeten bieden. Wij hebben deze in een eerder debat besproken, dus ik ga ze niet herhalen. Ik herinner de geachte afgevaardigde en het Huis er echter wel aan dat in oktober door de Ecofin-raad routekaarten zijn aangenomen die vaststellen hoe op deze financiële onrust moet worden gereageerd.
Ten vijfde zou ik de geachte afgevaardigde en het Huis er ook graag aan willen herinneren dat wij in oktober 2006 een strategie hebben aangenomen voor de buitenlandse economische actie van de EU, het programma ‘Europa als wereldspeler’ (Global Europe), dat een nieuw Europees handelsbeleid vaststelt met tot doel de verbetering van ons buitenlandse concurrentievermogen, met strategieën voor markttoegang, de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten, openbare aanbestedingen in het buitenland, instrumenten ter bescherming van de handel, een beleid van niet alleen multilaterale overeenkomsten in het kader van de Wereldhandelsorganisatie, maar ook een nieuwe generatie van bilaterale handelsovereenkomsten die de inspanningen aanvullen om in de multilaterale onderhandelingen in de Doharonde vooruit te komen.
Om dit antwoord af te ronden zou ik graag willen zeggen dat de feiten, in het bijzonder voor Europese economieën, laten zien dat marktintegratie, globalisering en liberalisering van de handel gunstig zijn voor onze economieën en veel meer voordelen dan nadelen of problemen opleveren. Globalisering en, in Europees kader, de interne markt, zijn essentiële gereedschappen voor het verbeteren van ons concurrentievermogen en, zoals Europeanen zeer goed, waarschijnlijk beter dan wie ook in de wereld, weten, is protectionisme niet de oplossing.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik zou u graag willen vragen of er een beoordeling van de Commissie is geweest over de vraag hoe deze internationale kredietcrisis van invloed zal zijn op sectoren zoals toerisme en zeescheepvaart, die in het geval van mijn land, Griekenland, 21 procent van het BBP vertegenwoordigen. Welke maatregelen is de Commissie voornemens te nemen?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Nee, ik kan u niet zulke specifieke en gedetailleerde berekeningen geven als waar u naar vraagt. Het is zeer wel mogelijk dat de Griekse autoriteiten deze ramingen hebben gemaakt. In onze geactualiseerde voorspellingen van februari hebben wij een raming gemaakt van de invloed van de financiële onrust en het economisch uitdagendere internationale klimaat op de Europese economieën, en wij hebben ingeschat dat er minder groei zal zijn, vijf tiende minder groei in de Europese Unie, en vier tiende minder groei in het eurogebied vergeleken met de voorspellingen die wij in november 2007 hebben gepresenteerd. Ook een halve punt meer inflatie, hoofdzakelijk als gevolg van de ‘schok’ van de stijging van in olieprijzen, grondstoffen, en in het bijzonder, grondstoffen voor voedsel.
Tot dusverre is het effect op invoer zeer gering, wat niet wil zeggen dat het totnogtoe niet voelbaar was, maar zoals wij bij vele gelegenheden, met name onlangs toen de wisselmarkten buitengewoon volatiel waren, hebben gezegd, zijn wij van mening dat de veranderingen in, en volatiliteit van de wisselkoersen zoals zij van invloed zijn op ons als Europeanen grenzen bereiken die ons grote zorg baren, en wij moeten alle andere spelers in de wereldeconomie eraan herinneren dat buitensporige volatiliteit op de wisselmarkten onwenselijk is omdat het voor iedereen nadelige gevolgen heeft wat groei en economische activiteit betreft.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Bedrijven worden niet alleen beïnvloed door internationale crises, maar ook, zoals zojuist werd gezegd, door wisselkoersen. Een land met een harde munt kan het moeilijk krijgen om te concurreren op internationale markten. Op dit moment is de euro zo sterk dat bedrijven beginnen te klagen dat uitvoeren niet langer winstgevend is.
Zouden er maatregelen genomen kunnen worden om dit probleem te verzachten? Soms proberen landen hun munt te devalueren om winst te maken op verkopen in het buitenland.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Zoals de geachte afgevaardigde weet, worden de wisselmarkten, in de overgrote meerderheid van de landen en in het bijzonder in meer geavanceerde geïndustrialiseerde economieën, beheerst door flexibele wisselkoersen. Op elk moment bepaalt de wet van vraag en aanbod de wisselkoersen.
Het is wenselijk dat alle spelers, al diegenen die deel zijn van de wereldeconomie, en in he bijzonder de wisselmarkten, zich houden aan de richtsnoeren die wij overeen zijn gekomen in de G7, in het Internationaal Monetair Fonds, in het multilateraal overleg, dat nu een jaar geleden heeft plaatsgevonden, om te proberen de wereldwijde onevenwichtigheden in de economie het hoofd te bieden. Een van de conclusies van dat multilaterale overleg had te maken met de noodzaak de wisselmarkten de vrijheid te geven om de kerngegevens van elke economie te weerspiegelen, en dit is de beste manier om wisselkoersen niet collectief nadelig te laten zijn voor de spelers, de deelnemers aan de internatinale markten.
Als wij voor het eurogebied kijken naar de cijfers die door Eurostat zijn gepubliceerd voor 2007, de eerste cijfers van Eurostat voor 2007, die zijn gepubliceerd op 15 februari, dan is tot dusverre, vorig jaar, de uitvoer van landen in het eurogebied, dat zijn dertien landen, gegroeid met 8 procent, tewijl de invoer met 6 procent groeide. Tegelijkertijd is het echter waar dat de veranderingen in de rentepercentages ons zorgen baren; en wij maken ons met name zorgen over de veranderingen de laatste weken.
Dit is gezegd na de laatste vergadering van de Eurogroep vorige week door de voorzitter van de Eurogroep, de president van de Europese Centrale Bank en door mij als commissaris voor economische en monetaire zaken.
Wij nemen kennis van de wil van de Amerikaanse autoriteiten, die nog steeds in het openbaar herhalen dat zij een sterke munt willen handhaven. Wij nemen kennis van de aankondigingen en intentieverklaringen van de autoriteiten in landen als China en andere opkomende Aziatische economieën, die zeggen dat zij zich bewust zijn van de noodzaak om geleidelijk meer flexibiliteit in het beheer van hun wisselkoersen te brengen.
De Voorzitter. − Terwijl wij overschakelen naar commissaris Figeľ voor de volgende vraag, wil ik graag de gelegenheid aangrijpen om terug te komen op de eerdere motie van orde van mevrouw Harkin. Ik heb wat navraag laten doen, en mijn eerste punt zou zijn dat wij het hebben over vragen aan de Commissie, niet aan een specifieke commissaris.
De Commissie heeft gekeken naar het punt dat u hebt gemaakt en het DG Handel en het DG Landbouw geraadpleegd en ik vrees dat uw vraag naar hun inschatting binnen de bevoegdheid van commissaris Fischer Boel valt. Ik kan geen debat aangaan, maar ik geef die informatie aan u door, zodat u de redenering kent.
De Voorzitter. − Vraag nr. 33 van Manolis Mavrommatis (H-0086/08)
Betreft: Legaal downloaden van muziek op Internet
Op 28 januari 2008 hebben de drie grootste platenmaatschappijen (EMI, Universal Music en Warner Music) een overeenkomst gesloten om 25 miljoen titels op de website van Qtrax aan te bieden, vanwaar de gebruikers de liedjes gratis kunnen downloaden. Wie van deze dienst gebruik wil maken, moet wel de reclame bekijken die op de webpagina verschijnt. Deze website is beschikbaar voor de bewoners van Europa en de VS, en naar alle verwachting zullen de makers ervan hun investering snel terugverdienen.
In de EU bestaat er geen juridisch kader voor online muziekdiensten en onlangs heeft de Commissie in een aanbeveling laten weten dat zij niet van plan is een juridisch bindend kader voor te stellen. Verder is bovengenoemde overeenkomst er vooral gekomen om de rechten en de winst van de platenmaatschappijen te vrijwaren, die lijden onder de illegale downloads. Maar hoe worden in dit kader de rechten van de makers beschermd?
Deze website richt zich ook tot de Europese burgers. Is de Commissie bijgevolg niet van oordeel dat deze site de mededinging op het gebied van muziekdiensten zal schaden omdat de overeenkomst slechts drie platenmaatschappijen betreft die hun titels gratis op Internet plaatsen en hun winst halen uit de reclame op deze site?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben ervan overtuigd dat de heer Mavrommatis zich herinnert dat Qtrax onlangs een nieuwe overeenkomst met enkele belangrijke platenmaatschappijen heeft aangekondigd om de eerste gratis en legale, uit advertenties betaalde, peer-to-peer dienst met belangrijke platenmaatschappijen op hun website aan te bieden. Dit is gebeurd op het MIDEM-congres in januari in Cannes.
Het lijkt er echter op dat er op dit moment geen contract is dat het zou toestaan om hun muziek gratis te downloaden. De vier belangrijkste bedrijven hebben inderdaad in reactie op de aankondiging van Qtrax in het openbaar verklaard dat er nog geen transactie is afgerond, hoewel er onderhandelingen gaande zijn. Er zijn in dit stadium nog steeds onzekerheden over het aantal overeenkomsten dat Qtrax uiteindelijk met de belangrijkste platenmaatschappijen zal tekenen en over de inhoud en reikwijdte van deze overeenkomsten.
Het is derhalve te vroeg om een voorlopig oordeel te vellen over het effect op de mededinging in de online sector voor muziekopnames. Het is echter duidelijk dat een dergelijke dienst niet alleen door de platenmaatschappijen gecertificeerd zou moeten worden, maar de schrijvers en componisten van de muziek zouden, uiteraard, ook deel moeten zijn van de overeenkomst.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, zoals ik in mijn vraag heb gezegd, maken er drie ondernemingen winst. Ik vraag opnieuw, commissaris: zullen andere niet-beschermde ondernemingen moeten sluiten, waardoor de rechten van duizenden artiesten onbeschermd blijven, op hetzelfde moment dat online muziekdiensten gestaag aan kracht winnen? Of moet ik de heer McCreevy geloven, die ons heeft verteld dat in 2010 een dergelijke richtlijn bij het Europees Parlement zal worden ingediend?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou u ten eerste nogmaals willen verzekeren dat het mededingingsbeleid van de Unie en deze Commissie een zich ontwikkelend proces is Wij controleren en testen, en indien nodig handelen of reageren wij.
Ten tweede is het aanpassen van belangrijke regels of kaders voor online-inhoud of grensoverschrijdende regels voor het aanbieden van diensten, nu met inbegrip van auteursrechten of zelfs de duur van auteursrecht, onderdeel van het geleidelijke aanpassen. Sommige daarvan zullen waarschijnlijk dit jaar worden aangepast. Sommige voorstellen liggen al sinds de herfst van vorig jaar op tafel. Dus ik denk dat het een belangrijk proces is, waar wij samen werken, waar degelijk rekening wordt gehouden met een culturele context of invloed en culturele diversiteit wordt beschermd en bevorderd.
Wij geven geen advies over wat individuele ondernemingen moeten doen in verband met het gedrag van anderen, maar het is belangrijk dat transparantie en gunstige voorwaarden voor creativiteit en voor de verspreiding van cultuur worden gehandhaafd en bevorderd. Ik denk dat dit ons gemeenschappelijke doel en onze gemeenschappelijke zorg is. Ik ben er zeker van dat dit het geval is in de Commissie cultuur en onderwijs, waarvan u ondervoorzitter bent, mijnheer Mavrommatis.
Josu Ortuondo Larrea (ALDE). – (ES) Commissaris, ik neem aan dat u weet dat er in sommige staten een methode bestaat voor het betalen van auteursrechten die meebrengt dat een heffing wordt vastgesteld die moet worden betaald door iedereen die apparatuur koopt voor het opnemen of vermenigvuldigen van materiaal, of die CD’s of DVD’s koopt. Ik zou u willen vragen of u deze methode aanvaardbaar vindt, als er veel mensen zijn die dergelijke apparatuur of DVD’s kopen en deze niet gebruiken om muziek te downloaden of iets te vemenigvuldigen dat auteursrechten raakt. Ik vind dat deze methode eerlijke burgers straft. Ik zou graag uw mening hierover willen weten.
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Het is waar dat deze auteursrechtheffingen in sommige landen echt zeer hoog zijn, of de verschillen opvallend.
Dit is een van de onderwerpen waar wij mee bezig zijn. Wij hebben dit vorig jaar gedaan, en ik ben er zeker van dat de Commissie op deze zaken terug zal komen. Mjn collega commissaris Charlie McCreevy is verantwoordelijk voor dit dossier, en ik zie het in verband met andere gebieden die ofwel copyright, de duur van auteursrecht, ofwel auteursrechten betreffen of raken.
Ik weet dus van de aangelegenheden, maar dank u voor de boodschap, die door sommige landen en sommige bedrijfsakken wordt herhaald. Ik ben er zeker van dat dit onderdeel zal uitmaken van onderzoeken in de nabije toekomst.
De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Avril Doyle (H-0090/08)
Betreft: Koolstofheffingen op invoer?
Op 23 januari 2008 heeft de Europese Commissie het verregaande maatregelenpakket COM(2008)0016 voorgesteld waarmee de ambitieuze verbintenissen van de Europese Unie om klimaatverandering te bestrijden en hernieuwbare energie tot 2020 en daarna te bevorderen, zullen worden verwezenlijkt.
In de strategie staat het versterken en uitbreiden van het emissiehandelssysteem (EU-ETS) centraal, het belangrijkste instrument van de EU om op kostenefficiënte wijze emissies te verminderen. Emissies uit de in het systeem opgenomen sectoren zullen uiterlijk in 2020 met 21 procent zijn verminderd vergeleken met hun emissieniveaus in 2005. Een gemeenschappelijk, in de hele EU geldend emissieplafond zal worden ingevoerd en de vrije toewijzing van emissierechten zal vóór 2020 geleidelijk worden vervangen door de veiling van rechten.
Het risico op een weglekeffect zou middels een internationale overeenkomst, die ervoor zorgt dat concurrenten in andere delen van de wereld vergelijkbare kosten dragen, te verwaarlozen zijn. Een dergelijke overeenkomst is echter nog niet gesloten.
Met het oog op bovenstaande, kan de Commissie aangeven waarom koolstofheffingen op invoer in de EU niet zijn opgenomen in het EU-ETS?
Kan de Commissie tevens aangeven in hoeverre zij wordt gesteund door het college van leden van de Commissie wat betreft koolstofheffingen over producten uit landen waar geen wetgeving voor CO2-vermindering van kracht is?
Neemt de Wereldhandelsorganisatie hierover een standpunt in?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mevrouw de Voorzitter, het is voor de Commissie van het allergrootste belang om een verstrekkende internationale overeenkomst over klimaatverandering te sluiten, die de periode na 2012 beslaat. De conferentie van Bali was een belangrijke stap voorwaarts in de pogingen om klimaatverandering wereldwijd aan te pakken. Alle partijen die betrokken zijn bij het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering, waaronder de Verenigde Staten, China en India, kwamen overeen de formele onderhandelingen te starten.
Het is nu een kernprioriteit van de EU en de Commissie om vóór het einde van 2009 een overeenkomst te sluiten over een toekomstig internationaal wetgevingskader voor het klimaat. Dit kader moet algemeen toepasbaar zijn; het moet de garantie bieden dat alle partijen betrokken deelnemers zijn, en het moet doeltreffend zijn. Teneinde het gewenste resultaat te bereiken, een internationale overeenkomst zoals we reeds zeiden, moet de EU daadwerkelijk een leidende rol blijven spelen, zoals ze voor en natuurlijk tijdens de conferentie van Bali zeker deed.
Dit is nu precies de betekenis van het pakket voorstellen over het klimaat en hernieuwbare energiebronnen, dat de Commissie op 23 januari overlegde. De EU moet haar leidende positie handhaven en duidelijk besluitvaardigheid tonen om verder te gaan op de ingeslagen weg.
Het systeem van verhandelbare emissierechten van de EU is ons primaire middel om investeerders te sturen in de richting van schonere technologieën. Dit systeem biedt de garantie dat de door de EU gestelde doelen met betrekking tot broeikasgassen tegen zo laag mogelijke kosten kunnen worden behaald.
In het voorstel van de EU voor een herziening van de richtlijn inzake het emissiehandelssysteem wordt veilen gezien als belangrijkste middel om emissierechten te verdelen. Veilingen vormen niet alleen een stimulans voor investeringen in koolstofarme emissietechnologieën; ze voorkomen tevens de ongewenste gevolgen van oneerlijke toewijzingen en niet te verantwoorden winsten. Om deze reden stelt de Commissie voor dat, vanaf het begin van de derde handelstermijn, rechten niet langer kosteloos mogen worden toegewezen aan energiebedrijven, en dat gratis toewijzingen in de industriële sector geleidelijk beperkt worden, totdat de doelstelling van complete afschaffing in 2020 is bereikt.
Een aantal energie-intensieve sectoren of bedrijfstakken zijn actief in een extreem concurrerende internationale markt. Als gevolg daarvan kunnen ze de gemaakte kosten niet doorberekenen aan de consument, zonder het risico te lopen een groot deel van hun marktsegment te verliezen. Indien er geen internationale overeenkomst is, lopen ze het risico zich buiten Europa te moeten vestigen, met als resultaat dat de wereldwijde uitstoot van broeikasgassen (het koolstoflek) zal toenemen. De sectoren waar dit risico van een koolstoflek een rol speelt, moeten objectief in kaart worden gebracht. De Commissie stelt derhalve voor deze kwestie grondig te bestuderen en in 2010 een lijst op te stellen van kwetsbare sectoren en bedrijfstakken.
De Commissie zal de situatie in deze energie-intensieve bedrijfstakken uiterlijk in juni 2011 beoordelen. Ze zal haar beoordeling baseren op het resultaat van de onderhandelingen voor de internationale overeenkomst over klimaatverandering of op mogelijke individuele sectorovereenkomsten die zijn gesloten. Op grond van deze beoordeling zal de Commissie een verslag doen toekomen aan het Europees Parlement en de Raad in 2011 en, indien dat nodig wordt geacht, aanvullende maatregelen voorstellen. Deze maatregelen omvatten een gratis toewijzing van emissierechten voor broeikasgassen aan energie-intensieve sectoren die kan oplopen tot honderd procent. Het voorstel van de Commissie behelst verder de instelling van een doeltreffend regulerings- of compensatiemechanisme voor koolstof. Het doel hiervan is dat de industriële installaties van de Gemeenschap die een aanzienlijk risico lopen op een koolstoflek op voet van gelijkheid worden geplaatst met vergelijkbare installaties in derde landen. In het kader van zo’n verdeelsysteem kunnen ook regelingen worden getroffen waarbij voorwaarden worden gesteld aan importeurs, die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden die van toepassing zijn op installaties binnen de EU, zoals de verplichting om de emissierechten voor CO2 -uitstoot terug te betalen.
Ongeacht voor welke methode wordt gekozen of welke maatregelen worden genomen, ze moeten volledig in overeenstemming zijn met de beginselen van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering. Dit geldt met name voor het beginsel van gemeenschappelijke maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden en capaciteiten in het specifieke geval van minder ontwikkelde landen. Ze moeten tevens in overeenstemming zijn met de internationale verplichtingen van de Gemeenschap, waaronder de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie.
Tot besluit is het voorstel over klimaat en energie collectief en in zijn geheel aangenomen door de Europese Commissie, en wordt het derhalve ondersteund door al haar leden.
Avril Doyle (PPE-DE) . – (EN) Dank u, commissaris, voor het bijzonder uitvoerige antwoord op mijn vraag, die ik overigens al had ingediend lang voordat ik wist dat ik als rapporteur verantwoordelijk zou zijn voor de herziening van de EU-regeling voor de handel in broeikasgasemissierechten.
Mijn vraag ging heel specifiek over welke positie we innemen, en in deze fase is ‘we’ in werkelijkheid het college van Commissieleden, over de mogelijke introductie van aangepaste tarieven of rechten voor koolstof wanneer we niet komen tot een internationale overeenkomst. Ik ben het grondig met u eens dat we op dit gebied gelijke concurrentievoorwaarden nodig hebben voor ondernemingen binnen de EU en producenten in derde landen.
Ik wil slechts uitvinden of deze optie – en ik ben geen protectionist, maar een werkelijke voorstander van de geglobaliseerde wereld waarin we momenteel leven – van een mogelijk aangepast tarief voor koolstof nog steeds ter discussie staat. Naar mijn mening zou dit zo moeten zijn, en ik vraag u daarom of dat tevens het standpunt is van het college van Commissieleden over deze zaak, zodat wordt benadrukt hoe serieus we de noodzaak tot een vermindering van de CO2-uitstoot en het hele debat over klimaatverandering behandelen. We hoeven ons niet agressief op te stellen, maar we moeten in deze wel besluitvaardig zijn.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben het volledig met u eens, en dit standpunt getuigt van veel verantwoordelijkheidsgevoel. Ik ben erg blij dat u de rapporteur bent voor deze zeer belangrijke wetstekst.
Natuurlijk hebben we over alles gediscussieerd. Ik herinner me dat we in Nairobi een specifieke discussie over dit onderwerp voerden. We bespraken het binnen mijn diensten, met andere diensten en met andere Commissieleden, en we kwamen tot de conclusie dat het een wijs en evenwichtig standpunt zou zijn om een bepaling op te nemen in het voorstel die een oplossing biedt voor de problemen waarmee energie-intensieve sectoren worden geconfronteerd indien er nog geen internationale overeenkomst is, of indien een internationale overeenkomst andere landen niet dezelfde ambitieuze beperkingen oplegt als de Europese Unie. We hebben besloten dat we in 2010 met objectieve criteria zullen bepalen welke sectoren dit zijn, en dat we voor juni 2011 zullen beoordelen of we kunnen spreken van een internationale overeenkomst of wellicht zelfs van internationale sectorovereenkomsten. Aansluitend hoop ik, en dit is mijn oprechte overtuiging, dat we eind 2009 een overeenkomst zullen hebben, een overeenkomst die de problemen rondom klimaatverandering effectief aanpakt.
Indien we echter niet komen tot een overeenkomst, of als deze niet vooruitstrevend genoeg is, zijn er bepalingen opgenomen in ons voorstel die ons de mogelijkheid bieden om de situatie te beoordelen en op grond hiervan emissierechten te verschaffen die kunnen oplopen tot honderd procent van de toewijzingen aan deze energie-intensieve bedrijven, of toe te staan dat importeurs worden opgenomen in ons emissiehandelssysteem. Daarnaast wordt natuurlijk de verplichting opgenomen om te betalen voor overeenkomstige hoeveelheden rechten als lokale producenten, waardoor de situatie in evenwicht wordt gebracht. Zelfs een combinatie van deze maatregelen is mogelijk.
We bieden onze bedrijven derhalve de nodige zekerheid dat we de problemen zullen bestuderen. Tegelijkertijd waarschuwen we op deze manier andere landen dat ze beter kunnen instemmen met een internationale overeenkomst. Door middel van dit zeer evenwichtige standpunt kunnen we dus alle doelstellingen bereiken, en ik hoop dat het Parlement en de Raad zo spoedig mogelijk, eind dit jaar of begin volgend voorjaar, hun stem uitbrengen over de wetstekst en deze aannemen.
Lambert van Nistelrooij (PPE-DE). – (NL) Ik ben heel blij met de opstelling van de Commissie, van de commissaris, en de zeer evenwichtige aanpak. Toch heb ik nog één heel belangrijk zorgpunt, namelijk dat wij de oude technologie, die niet efficiënt is en ook nog tot uitstoot leidt, nog steeds richting ontwikkelingslanden exporteren. Ik vraag de commissaris of wij wat dat betreft geen aanvullend beleid kunnen voeren dat in dezelfde lijn ligt. Kunnen wij op korte termijn initatieven in dezen verwachten?
Marian Harkin (ALDE) . – (EN) In een vanmiddag gevoerd debat over het GLB discussieerden we over import in de EU, en we deden een dringende oproep aan de Commissie een plan te ontwikkelen om Europese niet-handelsaangelegenheden erdoor te krijgen in de WTO-onderhandelingen.
Het onderwerp van klimaatverandering moet vanzelfsprekend hoog op onze prioriteitenlijst staan, en koolstoftarieven op de import van goederen in de EU zijn in dit opzicht zeker belangrijk.
Ik zou de commissaris daarom slechts willen vragen, zoals ook mevrouw Doyle in haar oorspronkelijke vraag, of de WTO hierover een standpunt inneemt, en wat dat is.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben het er volledig mee eens dat we geen technologieën moeten exporteren die in het buitenland vervuiling veroorzaken. Onze eerste zorg zal zijn dat we niet toestaan dat bedrijfstakken of ondernemingen hun bedrijfsactiviteiten verplaatsen naar landen buiten de Europese Unie; niet alleen omdat we op die manier banen verliezen en werkgelegenheidsproblemen creëren, maar ook omdat we niet willen doorgaan met de uitstoot en vervuiling in landen die niet de koolstofbeperkingen kennen die wij kennen.
We moeten dus erg voorzichtig zijn, en we moeten ons uiterst oplettend opstellen om te voorkomen dat dit fenomeen zich voordoet. Het spreekt natuurlijk voor zich dat we, als we bepleiten dat ontwikkelingslanden klimaatverandering het beste kunnen bestrijden door efficiënter met energie om te gaan, we uiterst voorzichtig moeten zijn met wat we naar deze landen exporteren.
Wat betreft het standpunt van de Wereldhandelsorganisatie over koolstoftarieven: we weten niet wat hun standpunt is omdat de vraag nog niet aan de orde is gekomen. Echter, na een rondvraag binnen de Europese Unie denken wij dat het geen problemen zal opleveren, aangezien wat we wilden bereiken met een opname in het emissiehandelssysteem, dat enigszins afwijkt van grensbelasting, is de situatie in evenwicht te brengen. We trekken onze industrieën niet voor; we plaatsen ze in dezelfde positie als vergelijkbare industrieën en sectoren die produceren in landen die geen koolstofbeperkingen kennen.
In de Verenigde Staten wordt overigens een identieke discussie gevoerd, aangezien zij in het wetsontwerp Liebermann-Warner inzake de invoering van een emissiehandelssysteem in de Verenigde Staten beschikken over eenzelfde bepaling. Deze discussie werd ook in de Verenigde Staten gevoerd, en zij zijn ook van mening dat dit in overeenstemming is met de voorschriften van de Wereldhandelsorganisatie.
Deel twee
De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Colm Burke (H-0092/08)
Onderwerp: Interculturele dialoog
In dit Europese Jaar van de interculturele dialoog heeft de Commissie een groot aantal manifestaties gepland. Nadruk moet worden gelegd op de betrokkenheid van jongeren bij de manifestaties van dit jaar zodat zij kunnen profiteren van de rijke culturele verscheidenheid in de EU.
Welke specifieke maatregelen heeft de Commissie op het oog om jongeren bij het Europese jaar van de interculturele dialoog te betrekken?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (SK) Dank u, mevrouw de Voorzitter, en de heer Burke ook bedankt voor zijn vraag.
Ik zou willen zeggen dat het streven voor dit jaar, het Europees Jaar van de interculturele dialoog, is om de dialoog tussen culturen te bevorderen, als zijnde een proces waardoor eenieder die in de Europese Unie leeft zijn of haar vermogen om zich in het dagelijks leven intensiever en opener bezig te houden met de complexe culturele omgeving, kan vergroten. Dit is vooral gericht op een vergroting van het bewustzijn, met name bij jongeren, en op het hen bijbrengen van een actief Europees burgerschap, waardoor ze openstaan voor de wereld, culturele verscheidenheid respecteren en zich baseren op gedeelde waarden. Jeugd en educatie vormen in deze context twee cruciale gebieden voor een dialoog, naast bijvoorbeeld migratie, minderheden, meertaligheid, werkgelegenheid, media, religie, kunst en cultuur.
De EU cofinanciert zeven vooraanstaande projecten op pan-Europees niveau, die primair gericht zijn op jonge mensen en het stimuleren van hun onderlinge culturele dialoog door middel van samenwerkingsprojecten op artistiek niveau, het vertellen van verhalen, mediaprojecten, mediacampagnes, stedelijke cultuur, uitwisselingen tussen achtergelegen gebieden of gemeenschappen en de ontwikkeling van een dialoog over kunst, immigranten, immigratie en vergelijkbare onderwerpen.
Dit jaar is de EU tevens medefinancier van één project voor of in iedere lidstaat. De grootste nadruk ligt opnieuw op jeugd en educatie. We staan ook voortdurend in contact met de groep die het burgerplatform voor interculturele dialoog leidt, die is samengesteld uit onder andere vertegenwoordigers van het Europees jeugdforum en EFIL, de Europese federatie voor intercultureel leren.
Tot slot is er een uitgebreide reeks activiteiten die gericht is op jongeren en deel uitmaakt van de bewustmakingscampagne over het belang van dit jaar en de culturele dialoog, gebaseerd op voorstellen van maatschappelijke organisaties en EU-initiatieven. Alle relevante informatie hierover is natuurlijk beschikbaar op Internet: http://www.interculturaldialog2008eu
Het hele proces is in grote mate gebaseerd op communicatie, het stimuleren van samenwerkingsverbanden en het onder de aandacht brengen van kwalitatief hoogstaande projecten en ervaringen. Ik ben ervan overtuigd dat dit het proces versterkt: culturele dialoog als een proces, in plaats van een eenmalige gebeurtenis.
Colm Burke (PPE-DE) . – (EN) Dank u zeer, commissaris, voor uw bijzonder gedetailleerde antwoord, en ik verwelkom de ontwikkelingen waarnaar u verwijst. Ik weet dat u als commissaris, samen met de Commissie, zeer hard werkt aan dit programma.
Wat de 27 afzonderlijke regeringen betreft, aan welk programma heeft u hen gevraagd mee te werken om het werk van de Commissie te ondersteunen? Het is met ander woorden goed dat we zeven voorbeeldprojecten opzetten, maar zet elke individuele regering ook een dergelijk project op binnen elk afzonderlijk land?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Ik zei dat het hier ging om een gemeenschappelijk doel, een gezamenlijke onderneming, en er zijn veel goede ideeën en lopende initiatieven op Europees en nationaal niveau, en daarnaast op regionaal en gemeentelijk niveau. Ik ben blij dat er, zelfs internationaal, zo’n grote interesse bestaat om mogelijkheden te zien en te streven naar het stimuleren van een interculturele benadering in plaats van “multiculti”-commentaren en -klaagzangen. Dit is wat we naar mijn idee nodig hebben.
Ik ben niet van plan de projecten zelf voor te lezen; ze zijn werkelijk inspirererend – met name de projecten op EU-niveau – omdat het een selectie is uit vele EU-projecten, en ze verschillen zeer van de projecten op het niveau van de lidstaten. In feite zijn het er 28, aangezien er in België sprake is van twee grote gemeenschappen en de bijbehorende steun.
Wij zijn van mening dat de lidstaten die de jonge generatie bij zaken weten te betrekken en zich daadwerkelijk openstellen voor de toekomst, waarschijnlijk het beste voorbeeld geven om de uitdagingen van het leven in verscheidenheid aan te gaan en tegelijkertijd de eenheid te bevorderen. Een voorbeeld is het project Diversidad, dat wordt gerund door het Europees Muziekbureau. Dit toont een combinatie van zeer populaire activiteiten: muziek, muziekinterpretatie, luisteren naar muziek, leren door muziek en een dialoog met de stedelijke cultuur. De Internationale Yehudi Menuhin-stichting; Ton monde est le mien, een project dat weergeeft dat we anderen nodig hebben om onszelf te begrijpen; Een uniek Brussel, een netwerk van cultuurinstellingen van de EU; Alter Ego, een bijdrage aan de interculturele dialoog, wederzijds begrip tussen de culturen en het Europees burgerschap van jongeren door middel van gezamenlijke kunstprojecten, waarmee ze zich buiten hun normale sociale kringen kunnen begeven.
Eén project, het project Stranger, is opgezet door de Europese Culturele Stichting. Het gaat over jonge mensen die zich aan de buitenwereld laten zien en een platform creëren waar ze hun ervaringen kunnen koppelen aan de bredere Europese context.
Het laatste, maar niet het minste punt dat ik naar voren wil brengen is dat het volgens mij van groot belang is dat het Parlement zoveel mogelijk, individueel of collectief, betrokken is. Er zijn veel gelegenheden – bijvoorbeeld evenementen in Brussel – waarbij verschillende onderwerpen aan bod komen die verband houden met de interculturele dialoog. Wij als Commissie nodigen de Commissie cultuur als instelling (dit betekent ook de leden) uit voor alle evenementen waar we aan deelnemen of die we mede organiseren. In november hebben we bijvoorbeeld een Europese jeugdweek, iets waar ze naar mijn idee bij moeten zijn. Een aantal van de evenementen moet worden georganiseerd in de gebouwen van het Parlement in Brussel, met medewerking van parlementariërs en natuurlijk van jongeren uit alle landen, ook uit landen die niet lid zijn van de EU.
Er zijn veel gelegenheden waar u zich kunt uitspreken, en bovenal een voorbeeld kunt stellen en blijk kunt geven van uw betrokkenheid. Ik denk dat dit verhaal niet al na één jaar moet ophouden. Het moet een doelstelling voor de langere termijn zijn, en een proces waar we van kunnen leren, aan kunnen deelnemen en in kunnen groeien om zorg te dragen voor een betere eeuw dan de twintigste eeuw, die getekend werd door grote verdeeldheid, conflicten en ideologieën die zich tegen de menselijke waardigheid keerden. Ik ben daarom van mening dat dit een sterke motivatie is voor uw betrokkenheid.
Avril Doyle (PPE-DE) . – (EN) Ik vraag me af, in het brede kader van de interculturele dialoog en de betrokkenheid van jongeren, of de Commissie het uitstekende werk heeft bestudeerd dat op dit specifieke terrein in het noorden van Ierland is verricht: tussen de twee verschillende gemeenschappen in het noorden die al zo lang met elkaar overhoop liggen, en buiten de landsgrenzen. Ik denk dat daar iets bijzonders gebeurt dat als een stimulans kan werken, en ik zou de Commissie willen vragen of ze deze zaak al heeft bekeken, en zo niet, of ze dat alsnog zou willen doen.
Marian Harkin (ALDE) . – (EN) Ik zal het kort houden. Ik wil de commissaris alleen vragen of er maatregelen zijn voorgesteld op het gebied van vrijwilligerswerk.
Dit is een ideale gelegenheid voor mensen met verschillende achtergronden om uit vrije wil samen te werken, met name op het gebied van vrijwilligerswerk door jongeren bijvoorbeeld, door middel van programma’s die zijn opgezet om ervoor te zorgen dat mensen die normalerwijze niet als vrijwilliger werken ook betrokken raken – want soms lijkt het erop dat vrijwilligerswerk een activiteit is van de witte middenklasse –, en op het gebied van vrijwilligerswerk tussen verschillende generaties. Zijn er op die gebieden al maatregelen getroffen die de interculturele dialoog bevorderen?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, wat Noord-Ierland betreft wil ik allereerst mijn gelukwensen uitspreken naar aanleiding van de nieuwe stemming die daar heerst, en wat ik wil omschrijven als bijzonder positieve verwachtingen over een geleidelijke en eerlijke verzoening en de betrokkenheid bij gedeelde waarden. Ik ben zelfs van plan erheen te gaan, wat uw vraag misschien wel het best beantwoordt. Ik denk dat een grotere betrokkenheid van Noord-Ierse studenten, leraren en professoren bij uitwisselingen binnen de EU en deelname aan het Erasmus-programma ook helpt om de grotere Europese gemeenschap en de verschillende bevolkingen dichter bij elkaar te brengen. Ik heb daarom het plan opgevat om een bezoek te brengen aan dit deel van de Europese Unie.
Wat de tweede vraag over vrijwilligerswerk betreft, dit is een zeer belangrijk onderwerp aangezien vrijwilligerswerk een uiting is van solidariteit, menselijkheid en saamhorigheid. Aan de andere kant is het ook een onofficiële vorm van onderwijs en een leerproces. Het is nodig voor de werkgelegenheid, voor het opdoen van nieuwe vaardigheden, kennis en sociale vaardigheden, en tevens voor de bevordering van het Europees burgerschap en de waarden die ons verenigen. We doen meer dan we vroeger deden. Bij het nieuwe programma “Jeugd in actie” is de hoeveelheid geld die beschikbaar is en het belang dat wordt gehecht aan de Europese vrijwilligersdienst bijvoorbeeld veel groter. Men staat nu meer open voor deelname uit het buitenland. Het aantal vrijwilligers neemt toe, en dit is denk ik een van de antwoorden.
Dit jaar willen we graag een initiatief over vrijwilligerswerk naar voren brengen waarbij meer erkenning en betere voorwaarden voor vrijwilligerswerk worden ontwikkeld. Natuurlijk hebben we lidstaten nodig om hieraan deel te nemen, en ik ben blij dat met name Frankrijk bereid is om vrijwilligerswerk als thema van discussie aan te kaarten – vrijwilligerswerk en jongeren. Vanochtend had ik een ontmoeting met de minister die verantwoordelijk is voor het beleid op het gebied van gezondheid, jeugd en sport, en we waren het met elkaar eens over bepaalde prioriteiten. Vrijwilligerswerk is één van de drie zwaartepunten in het jeugdbeleid onder het Franse voorzitterschap, dus we zullen een aantal stappen vooruit zetten.
De Voorzitter . − De volgende vraag over deze tekst was afkomstig van de heer Higgins. Het spijt me te moeten zeggen dat ik de vraag niet kan behandelen, aangezien de heer Higgins niet zelf in de Kamer is. Ik weet dat u graag zou willen samenwerken. Helaas zijn wij niet eerder op de hoogte gesteld van deze uitwisseling, en daarom kan ik deze op grond van onze voorschriften niet aanvaarden. Het spijt me zeer, ik kan de vraag niet accepteren en ik moet voorrang verlenen aan de leden die wel aanwezig zijn in de Kamer.
De Voorzitter . −
Vraag nr. 37 van Bernd Posselt (H-0100/08)
Onderwerp: Culturele samenwerking tussen Duitsland, Tsjechië en Oostenrijk
Welke projecten in het kader van grensoverschrijdende trilaterale of bilaterale culturele samenwerking tussen de Tsjechische Republiek, Duitsland en Oostenrijk heeft de Commissie het afgelopen jaar gesubsidieerd, en ziet zij mogelijkheden om dergelijke projecten in 2008 in substantiële mate te steunen?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (SK) Mevrouw de Voorzitter, sta mij toe de heer Bernd Posselt te bedanken voor zijn vraag. Ik zou er graag op willen wijzen dat cultuur en de financiering daarvan op nationaal niveau vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Dat is het beginsel van subsidiariteit, dat we respecteren en in hoge mate waarderen. De taak van de Europese Unie is om activiteiten die in de lidstaten plaatsvinden te ondersteunen en aan te vullen, maar niet om er de verantwoordelijkheid voor te dragen.
Ten tweede is het van belang u eraan te herinneren dat het Cultuurprogramma (dat loopt van 2007 tot 2013) de interculturele dialoog, de internationale mobiliteit van spelers en werken op het gebied van cultuur, en culturele en artistieke producten stimuleert. Bij deze projecten moeten ten minste drie culturele ondernemers in drie verschillende landen betrokken zijn: hiermee is de vraag van de heer Bernd Posselt gedeeltelijk beantwoord. De samenwerking tussen zelfstandige ondernemers uit de Republiek Tsjechië, Oostenrijk en Duitsland kan dus worden ondersteund, indien deze partners zijn gekozen op basis van de kwaliteit van de projecten die in reactie op de uitnodiging van de Europese Commissie zijn ingediend.
Met betrekking tot de verleden jaar gefinancierde specifieke projecten van deze drie lidstaten, zou ik erop willen wijzen dat het Cultuurprogramma (2007-2013) nog maar iets langer dan een jaar loopt. We zullen nog enige tijd moeten wachten om meer te weten te komen over het soort projecten dat gedurende deze korte periode is gefinancierd. Samengevat zijn de resultaten van de projecten van afgelopen jaar nog niet beschikbaar. Als we echter kijken naar de periode van 2000 tot 2006, werd er gedurende een aantal jaren steun verleend aan 116 coöperatieve projecten en 39 cofinancieringsprojecten waarbij sprake was van ofwel bilaterale of trilaterale samenwerking tussen Oostenrijk, Duitsland en de Tsjechische Republiek. Van deze projecten werden er 28 gefinancierd uit de begroting van 2006: hiermee werd in feite het pad geëffend voor de activiteiten van het afgelopen jaar (2007).
De volledige lijst van alle goedgekeurde en gefinancierde projecten is openbaar gemaakt op de website van de Europese Commissie. Ik denk dat hiermee een afdoend antwoord is gegeven naar aanleiding van deze vraag.
Bernd Posselt (PPE-DE) . – (DE) Veel dank, commissaris, voor uw antwoord. Eerder in dit debat sprak u uitvoerig over evenementen in Brussel. Evenementen in de regio’s zijn echter ook zeer belangrijk, en naar aanleiding daarvan heb ik twee korte aanvullende vragen.
Ten eerste hebt u zojuist gesproken over bilaterale programma’s. Komen hier Duits-Tsjechische programma’s voor in aanmerking, of moeten hierbij drie landen betrokken zijn? Naast Oostenrijk zouden dit bijvoorbeeld Slowakije of Polen kunnen zijn.
En de tweede aanvullende vraag: vallen de Euregio’s hier ook onder?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (SK) Zoals ik reeds eerder zei, in het kader van het nieuwe Cultuurprogramma moeten er drie partners uit drie landen betrokken zijn bij kortdurende, eenjarige programma’s; voor programma’s die een aantal jaar doorlopen zijn meer partners nodig. Het bereik of de omvang van deze activiteiten zijn derhalve op zekere wijze aangepast aan de uitbreiding van de Europese Unie.
We kunnen van een klein budget geen programma’s financieel aanvullen of geheel overnemen die in werkelijkheid veel meer steun nodig hebben van de nationale overheden of regionale autoriteiten in grote federale staten. In het kader van mijn opmerkingen over bilaterale betrekkingen zeg ik het volgende: van de drie landen die genoemd werden in de heer Bernd Posselt’s vraag werden er in enkele gevallen twee gekoppeld aan een derde land, maar het participatievraagstuk werd dus maar gedeeltelijk beantwoord.
Ik wil niet alleen de heer Posselt maar ook mogelijke partners geruststellen dat samenwerking tussen bijvoorbeeld regio’s of Euregio’s, tussen steden evenals tussen culturele ondernemers in algemene zin momenteel mogelijk is, en niet alleen wordt ondersteund door het Cultuurprogramma (2007-2013), maar ook door het programma “Europa voor de burger” (2007-2013). Dit programma stimuleert de betrokkenheid van de burgermaatschappij, en de wettelijke grondslag voor dit programma is onder andere artikel 151 van het EG-Verdrag, dat burgerschap in de definitie van culturele termen of met een culturele dimensie bevordert. Vandaag de dag zijn er duizenden voorbeelden te noemen van solide partnerschappen tussen lokale autoriteiten, niet-gouvernementele organisaties of diverse verenigingen die gebaseerd zijn op een dialoog van mens tot mens in de burgermaatschappij.
Ten derde zou ik willen toevoegen dat de structuurfondsen een nog grotere bron van steun bieden voor de algemene bevordering van culturele aspecten en het culturele erfgoed, en voor de samenwerking tussen landen om hun cultureel erfgoed veilig te stellen en te vergroten. Ik zou de ministers en partners willen oproepen om bij debatten over cultuur in hun achterhoofd te houden dat Europa meer wordt gekenmerkt door cultuur dan door het bedrijfsleven of door de geografische ligging. Dat is waarom investeringen in cultuur ertoe bijdragen dat onze capaciteiten worden vergroot, de Europese identiteit wordt versterkt en de aantrekkingskracht van Europeanen verhoogd. Dit behoort op lokaal niveau plaats te vinden, daar waar de mensen wonen. Het gaat niet alleen om Brussel en andere hoofdsteden, het gaat om onze regio’s, steden en dorpen.
Justas Vincas Paleckis (PSE) . – (LT) Ik heb een vraag, commissaris. Zoals u eerder zei zouden alleen de lidstaten zelf het culturele beleid mogen uitvoeren. Brussel is niet in een positie om er iets aan te doen. Echter, met name in de nieuwe toetredingslanden voelden kunstenaars en mensen die betrokken zijn bij culturele activiteiten zich de afgelopen tien tot vijftien jaar genegeerd/verwaarloosd.
Wat doet de Commissie, of wat is ze bereid te doen, om onze goede ervaringen met de ondersteuning van kunstenaars, evenals de nieuwe ideeën en projecten die hiermee samenhangen, te delen met de nieuwe toetredingslanden? Zou u alstublieft een aantal voorbeelden kunnen geven?
Reinhard Rack (PPE-DE) . – (DE) De betrekkingen tussen de Republiek Tsjechië, Duitsland en Oostenrijk worden gekenmerkt door veel historische spanningen. Bestaan er speciale programma’s, of is de Commissie van plan haar inspanningen vooral hierop te richten en te zorgen dat bijvoorbeeld organisaties voor ontheemden worden opgenomen in deze Europese werkprogramma’s, die in dit kader zeer belangrijk zouden zijn voor een beter algemeen begrip?
Ján Figeľ, lid van de Commissie. − (SK) Dank u voor de aanvullende vragen. Deze tonen aan dat cultuur, identiteit en herinneringen belangrijk zijn, evenals vooruit kijken en cultuur ontwikkelen. Wij ondersteunen deze aspecten. Ik zal nogmaals herhalen dat subsidiariteit gaat over verantwoordelijkheid, en niet over het creëren van een excuus, zodat we kunnen zeggen dat we niet samenwerken omdat het een zaak is die onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. De Commissie doet er werkelijk alles aan om een zo goed mogelijke omgeving te creëren voor culturele dialoog, uitwisseling en samenwerking, en ik ben van mening dat het resultaat van die inspanningen volkomen helder is.
Ik noemde eerder al het Cultuurprogramma (2007-2013). Laat ons de opbrengsten eens vergelijken, zeven jaar in het verleden en zeven jaar nu. Een zeer belangrijk voorbeeld is het feit dat de Europese cultuuragenda afgelopen jaar, in een wereld van toenemende globalisering, voor het eerst erdoor werd gedrukt en werd aangenomen, niet alleen tot tevredenheid van de Commissie maar tot tevredenheid van de gehele EU. De voorstellen werden in mei gepresenteerd en door de lidstaten in november aangenomen. Ten tweede zijn we met succes overeengekomen dat we, als het gaat om cultuur en een cultuuragenda, gebruik zullen maken van een nieuwe wijze van samenwerking, een open vorm van samenwerking. Voorheen zou de meerderheid van de leden hebben gezegd dat dit hoogst onwaarschijnlijk was, aangezien we als gevolg van uiteenlopende visies niet in staat zouden zijn geweest een overeenkomst te sluiten.
Het draait echter vooral om de inhoud: het is belangrijk ons ervan te verzekeren dat dit samenwerkingsverband zich in bredere zin richt op praktische culturele behoeften, de wensen van culturele en artistieke sectoren en de eenvoudige uitbreiding van cultuur. De Europese Raad van Lissabon wist afgelopen voorjaar iets te bereiken dat van belang is: culturele sectoren, of de zogenaamde culturele industrie, werden voor het eerst genoemd in de strategie van Lissabon, die erom bekend staat een belangrijke bijdrage aan de economische groei en werkgelegenheid te leveren. Dit helpt de klassieke tweedeling te ondervangen dat cultuur geld kost terwijl het bedrijfsleven geld oplevert. Cultuur gaat hand in hand met waarden, met de toenemende dimensie van duurzame economische groei. Een gebrek aan cultuur leidt tot zakelijke problemen, evenals politieke en andere problemen. Hiermee bedoel ik dat cultuur moet worden gezien als een belangrijke factor, en op verschillende manieren moet worden gestimuleerd zodat ze tot bloei komt. Ik ben daarom blij dat we, mede dankzij het besluit van afgelopen jaar, met deze meer horizontale benadering zelfs in de Commissie meer succes boeken.
Ik wil mijn antwoord niet te lang maken. De nieuwe lidstaten leveren een bijdrage door hun cultuur, hun uitgebreide erfgoed, hun verse herinneringen aan een verdeeld Europa en een verleden in de tweede helft van de twintigste eeuw dat in vergelijking veel ingrijpender was. In veel opzichten kunnen ze echter leren van de oudere lidstaten, die bijvoorbeeld veel dynamischer werkwijzen hanteren voor de financiering van cultuur, de ontwikkeling van cultureel onderwijs en in het stimuleren van veel zaken die ook in de nieuwe lidstaten moeten worden gestimuleerd. Overheden en beleidsmakers mogen cultuur niet als een restproduct behandelen: “als er geld over is geven we natuurlijk iets aan de culturele sector, maar het is geenszins een prioriteit, noch een hoofdzaak”.
Ten tweede zou ik willen reageren op wat de heer Reinhard Rack zei over de last van het verleden. Wat eerder beroerde ik even het onderwerp van het geheugen: het speelt een belangrijke rol in identiteitskwesties, en het leert ons de tragedies van het verleden niet nogmaals te herhalen. In mijn antwoord op de heer Bernd Posselt verwees ik naar het programma “Europa voor de burger” van 2007-2013. Dit programma biedt de Europese Unie in de loop van zeven jaar de mogelijkheid om projecten mede te financieren, met als doel de herinneringen aan periodes van dictatorschap en de slachtoffers van het nazisme en stalinisme levend te houden. Ik denk dat dit een zeer belangrijke uitdaging is, omdat het ons helpt te herinneren dat alles wat we hebben – vrijheid, democratie, een verenigd Europa – niet zomaar per toeval of bij gebrek aan beter tot stand is gekomen, en dat er altijd een zekere verleiding bestaat, of die nu groot of klein is, om ons in de richting van totalitair gezag en versimpelde denkwijzen te bewegen. Denk eraan dat we bij iedere generatie opnieuw waarden moeten ontwikkelen: technologie en gebouwen zijn gemakkelijk over te dragen, maar waarden moeten vanaf de kindertijd worden ingeprent in de geest en het hart van mensen.
Ik zou u daarom willen aanmoedigen om gebruik te maken van deze instrumenten voor culturele en burgerlijke samenwerking, ze te gebruiken om onze herinneringen in stand te houden en voor het welzijn van ons hart en onze geest. Dat is naar mijn mening precies de taak van degenen die dergelijke tijdperken hebben overleefd, die zich de gebeurtenissen herinneren, die afkomstig zijn uit landen die zich in een soort grijs gebied bevonden, of achter het ijzeren gordijn. Hoe het ook zij, de Europese Unie van vandaag zou ruimte moeten bieden voor herinnering en voor groei van de Gemeenschap.
De Voorzitter . − Gezien het krappe tijdschema gaan we nu over naar de vragen aan commissaris Mandelson. De vragen 38 tot en met 40 zullen derhalve schriftelijk worden beantwoord.
Jim Higgins (PPE-DE) . – (EN) Het debat over het Lamfalussy-proces mocht dertig minuten uitlopen in het vragenuur. Als gevolg daarvan kon ik niet hier zijn. Ik heb begrepen dat de vragen om 18.00 uur begonnen, dat er dertig minuten waren ingeruimd voor de eerste commissaris, en dat ik vervolgens de tweede vraagsteller zou zijn voor de volgende commissaris.
De procedures van dit Huis zijn werkelijk krankzinnig. Dit Huis moet fungeren als rolmodel voor hoe je zaken moet organiseren. De wijze van organisatie en de vorm van procedures die we hier hanteren zouden in de meest ongeorganiseerde dorps- of stadsraad binnen de Europese Unie nog niet worden getolereerd. Het is te gek voor woorden.
Het vragenuur zou heilig moeten zijn, en er zou geen sprake mogen zijn van uitloop. De leden die ruim van tevoren vragen indienen worden op deze manier achtergesteld, en daarvoor bestaat absoluut geen excuus.
De Voorzitter . − Ik wees er bij aanvang van het vragenuur op dat we uitliepen, en dat dit zeer betreurenswaardig was. Ik zal trachten te achterhalen wat de redenen waren dat we van tevoren zoveel debatten bleken te hebben die de uitloop veroorzaakten. Ik neem dit zeer serieus, aangezien ik de verantwoordelijkheid draag voor het vragenuur.
Wat uw eigen vraag betreft, ik merkte op dat er andere leden in deze Kamer zijn die de hele tijd geduldig hebben gewacht om antwoord te krijgen op hun vragen, en niet zijn weggegaan voor andere verplichtingen. Ik weet dat we allemaal drukke agenda’s hebben, maar ik moet me, mede om die reden, strikt houden aan de voorschriften en voorrang geven aan de leden die in de Kamer zijn gebleven. Het spijt me, maar de voorschriften zijn zeer helder.
De Voorzitter . −
Vraag nr. 41 van Georgios Papastamkos (H-0076/08)
Onderwerp: Oplossing van het geschil tussen de EU en de VS over GGO’s in het kader van de Wereldhandelsorganisatie
Op 11 januari 2008 verliep de redelijke termijn voor EU-naleving van de uitspraak van het Orgaan voor Geschillenbeslechting van de WTO inzake de maatregelen voor goedkeuring en in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen (GGO’s). Volgens verklaringen van de Amerikaanse regering hebben de VS met de EU ingestemd om het opleggen van handelssancties voorlopig uit te stellen teneinde de EU de kans te geven om substantiële vooruitgang te boeken op het gebied van de goedkeuring van biotechnologische producten. Bovendien hebben de VS hun ongenoegen geuit over het voornemen van de Franse regering om gebruik te maken van de vrijwaringsclausule om de teelt van een genetisch gemodificeerde maïsvariëteit te verbieden, zoals ook een aantal andere lidstaten van de EU al hebben gedaan.
Welke onderhandelingsmarge heeft de Commissie om de kwestie “vriendschappelijk” te regelen en te voorkomen dat sancties worden genomen tegen de EU, en tegelijk te verzekeren dat de EU een streng regelgevingskader in verband met GGO´s kan handhaven?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) De regeling van het geschil waar de geachte afgevaardigde naar verwijst zou vergemakkelijkt kunnen worden als de Europese Unie de aanklager demonstreerde dat haar regelgevingsprocedure naar wens functioneert en zonder onnodig oponthoud leidt tot aannemingen, indien er geen risico’s voor de gezondheid of het milieu zijn vastgesteld of deze beheersbaar zijn.
Daarnaast zou een oplossing moeten worden gevonden voor de nationale vrijwaringsmaatregelen die onderwerp zijn van het WTO-geschil, en die volgens de bevindingen geen wetenschappelijke basis hebben en derhalve niet verenigbaar zijn met de WTO- voorschriften.
In beide gevallen moet de Commissie kunnen rekenen op samenwerking door de lidstaten. De verplichtingen die op ons rusten zijn derhalve helder, en we kunnen niet weglopen voor onze verantwoordelijkheden.
In de tussentijd zijn de Verenigde Staten overeengekomen niet direct over te gaan op vergeldingsmaatregelen. De zojuist genoemde procedures kunnen echter hervat worden nadat door een nalevingspanel is vastgesteld dat de Europese Unie er niet in is geslaagd de panelvoorschriften van de WTO uit te voeren. Het effectief functioneren van het regelgevingsstelsel van de Europese Unie voor genetisch gemodificeerde organismen is niet alleen van belang voor de aanklagers van de WTO, maar ook voor de Europese Unie zelf.
De meeste van onze huidige leveranciers van diervoeder zijn landen die biotechnologische producten ontwikkelen. Daarom is een tijdige goedkeuring van veilige GGO-producten voor gebruik als diervoeder noodzakelijk om het concurrentievermogen van de veeteelt in de EU te veilig te stellen. De varkensindustrie in de EU heeft bijvoorbeeld te kampen met groeiende problemen bij het verkrijgen van diervoeder tegen redelijke prijzen, terwijl de prijzen voor varkensvlees dalen. Met andere woorden, hoe meer vertraging er optreedt bij onze goedkeuringen, hoe groter het risico voor de landbouwbenodigdheden in Europa.
Georgios Papastamkos (PPE-DE) . – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, wanneer er een handelsoorlog uitbreekt tussen de EU en de Verenigde Staten over genetisch gemodificeerde organismen, wat is dan het aantal mogelijke sancties dat wordt overwogen, en hoe zullen ze worden toegepast?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) De mate van vergelding zal worden bepaald door het WTO-uitvoeringspanel. Maar potentiële vergelding kan vergaande gevolgen hebben. Sterker nog, het kan zelfs oplopen tot een verlies van honderden miljoenen dollars. Het kan van toepassing zijn op EU-producten uit diverse lidstaten, en niet alleen de lidstaten die nationale vrijwaringsmaatregelen tegen GGO’s hebben aangenomen.
De lidstaten die hiervoor verantwoordelijk zijn zorgen daarom niet alleen dat hun eigen producenten en exporteurs een direct risico van vergelding lopen. Door hun acties brengen ze naast hun eigen export de export van vele lidstaten in gevaar.
Ik hoop dat ze deze gevolgen en consequenties in overweging nemen als ze komen tot een herziening van de door hen toegepaste handelwijze.
Mairead McGuinness (PPE-DE) . – (EN) Ik zou de commissaris willen bedanken voor zijn heldere uitleg, want dit is een enorm belangrijke kwestie voor de diervoederindustrie. Maar is hij zich net als mij ook niet bewust van een groeiende weerzin onder consumenten om de realiteit van de diervoedermarkt van de EU te accepteren? Op effectieve wijze vermeldt hij de nadelige invloed op het concurrentievermogen van onze pluimvee- en varkensvleessector. Misschien kunnen we in een later stadium de bredere essentie van WTO- voorschriften bespreken met betrekking tot niet-handelsgebieden en de momenteel gevoerde onderhandelingen over het concurrentievermogen van de landbouw in het algemeen.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Ik denk dat wat we hier voorgespiegeld krijgen voor een groot deel verkeerde informatie, een onjuiste voorstelling van de feiten en paniekzaaierij is, waardoor een aantal groepen binnen de publieke opinie wordt beïnvloedt. Indien we naar mijn mening zouden beschikken over een reeks meer representatieve informatiebronnen en er objectievere informatie werd gegeven aan ons publiek, en er tevens rekening werd gehouden met enkele gevolgen en consequenties van een aantal van deze maatregelen, zouden zij hoogstwaarschijnlijk tot een andere conclusie komen.
Natuurlijk moeten consumenten weten wat ze consumeren. Consumenten moeten ook de keuze hebben tussen GGO- en niet-GGO-producten. Op dit moment wordt hen die keuze echter ontnomen, vanwege de vooroordelen tegen GGO’s.
De Voorzitter. − Vraag nr. 42 van Bart Staes (H-0079/08)
ACS-regeringen die ermee ingestemd hebben om de handel in goederen te liberaliseren, beschikken over onvoldoende onderhandelingsmacht inzake onderwerpen die hen echt aanbelangen. Terwijl zij in de EPO's grote toegevingen moeten doen, gaat Europa geen bindende engagementen aan betreffende belangrijke kwesties zoals het verbeteren van de oorsprongsregels, het verdelen van haar subsidies of het uitbreiden van de ontwikkelingssteun.
Deelt de Commissie het oordeel dat deze landen meer tijd moeten krijgen om tot goed onderhandelde EPO's te komen, beter ondersteund dienen te worden in het versterken van hun onderhandelingscapaciteit en een grondige evaluatie en herziening van de bestaande overeenkomsten - die overigens zeer ver af staan van de ”ontwikkelingsinstrumenten” die zij behoren te zijn - derhalve noodzakelijk is?
Vraag nr. 43 van Thijs Berman (H-0080/08)
Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten
De verstreken deadline van 1 januari 2008 wat betreft de economische partnerschapsovereenkomsten voor de landen in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan brengt voor landen nog veel onzekerheden met zich mee. Gemaakte afspraken inzake uitzonderingsclausules voor uitvoer, vrijwaringsmaatregelen, verbeterde oorsprongsregels, de verdeling van subsidies of het uitbreiden van de ontwikkelingssteun, zijn vaak ontoereikend en kennen derhalve weinig draagvlak in de betrokken landen. Is de Commissie bereid over te gaan tot een grondige evaluatie en herziening van de bestaande overeenkomsten, welke concrete acties zal ze hiertoe nemen en binnen welke tijdsspanne?
Vraag nr. 44 van Claude Moraes (H-0085/08)
Betreft: Effectbeoordeling van economische partnerschapsovereenkomsten
De Commissie heeft onlangs een volledige economische partnerschapsovereenkomst (EPO) gesloten met de Cariben alsmede een reeks tussentijdse overeenkomsten die uiteindelijk moeten leiden tot volledige EPO’s met andere landen of gebieden. De vooruitgang die tot nu toe is geboekt, werd in januari jl. duidelijk aan de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement medegedeeld, en we erkennen de grote inspanningen van de Commissaris.
U verwees echter ook naar de toekomstige taken: u noemde onder andere dat het cruciaal is manieren te vinden om toezicht te houden op de uitvoering en het effect van nieuwe overeenkomsten.
Beschikt de Commissie op dit moment over ruwe schattingen van het positieve effect van de laatste overeenkomsten inzake de inkomsten van Afrikaanse boeren en de eindprijzen voor de Europese consument? Hoe denkt de Commissie de ontwikkeling van technieken om toezicht te houden op uitvoering en effect, en de beoordeling hiervan, aan te pakken?
Vraag nr. 45 van David Martin (H-0122/08)
Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten
Kan de Commissie de laatste stand van zaken in de economische partnerschapsovereenkomsten toelichten?
Vraag nr. 46 van Sarah Ludford (H-0124/08)
Betreft: Economische partnerschapsovereenkomsten
Waarom is de Commissie er niet in geslaagd critici ervan te overtuigen dat EPO's (economische partnerschapsovereenkomsten) fair zijn voor ontwikkelingslanden?
Vraag nr. 47 van Hélène Goudin (H-0153/08)
Betreft: Partnerschapsovereenkomsten met ontwikkelingslanden
De meeste ACS-landen hebben economische partnerschapsovereenkomsten met de EU gesloten. Een groot aantal vrijwilligersorganisaties denkt dat de met deze overeenkomsten beoogde doelstellingen niet zullen worden bereikt, d.w.z. dat de economische ontwikkeling in de overeenkomstsluitende landen er niet mee bevorderd zal worden. De Commissievoorzitter heeft zich ervoor uitgesproken dat de partnerschapsovereenkomsten voortaan opengesteld worden voor discussie en dat er dus heronderhandeld kan worden. Het Commissielid voor handel heeft daarentegen afstand genomen van de mogelijkheid tot heronderhandelen over de huidige overeenkomsten.
Kan de Commissie duidelijk maken hoe het met deze kwestie gesteld is? Krijgen de ontwikkelingslanden die een partnerschapsovereenkomst met de EU hebben ondertekend de mogelijkheid opnieuw over de overeenkomst te onderhandelen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Sinds de Europese Commissie de Commissie ontwikkelingssamenwerking van het Europees Parlement in januari van dit jaar up-to-date heeft gebracht, is er het een en ander gebeurd. De juridische teksten voor de economische partnerschapsovereenkomst met het Caribisch gebied zijn gezamenlijk gecontroleerd en de ondertekenings- en ratificatieprocedure wordt opgestart. In andere regio's hebben we de tussentijdse overeenkomsten gereedgemaakt voor ondertekening en hebben we ons gebogen over de vraag hoe we deze kunnen vervangen door volledige EPO's.
Ik ben net terug van een bezoek aan zuidelijk en oostelijk Afrika en wel aan Lesotho, Zuid-Afrika, Botswana en Zambia. Ik heb ministeriële ontmoetingen gehad met de regio's van de SADC (Gemeenschap voor de ontwikkeling van zuidelijk Afrika) en van ESA (Oost- en zuidelijk Afrika), evenals uitgebreide gesprekken met president Mbeki over de EPO's en, incidenteel, de DDA (Ontwikkelingsagenda van Doha). Bij alle ontmoetingen met ESA en de SADC viel mij op hoe graag de regio's de onderhandelingen wilden doen vorderen, dat zij niet achterom wilden kijken en niet wilden tornen aan hetgeen al is bereikt, met alle rampzalige gevolgen voor de handelszekerheid die er anders zouden ontstaan. Dit alles wordt weergegeven in gezamenlijke verklaringen, waarin we ons gedeelde streven uiteenzetten om tegen het einde van dit jaar volledige EPO's te sluiten.
De afgelopen dagen hebben wij ook ontmoetingen gehad met hoge ambtenaren uit Centraal- en West-Afrika. Centraal-Afrika wil uiterlijk in juli een volledige EPO; West-Afrika hoopt deze overeenkomst medio 2009 te kunnen sluiten. De regio van de Stille Oceaan is zich, tot slot, intern aan het beraden, maar het gestelde doel blijft om in 2008 de laatste hand te leggen aan een volledige EPO.
Ik heb het duidelijke gevoel dat de meeste regio's nu aan het einde zijn gekomen van een periode waarin zij de balans hebben opgemaakt en zich hebben bezonnen na de ontwikkelingen van afgelopen december en dat zij hun streven naar volledige EPO's opnieuw kracht bijzetten. Dit is een belangrijk signaal dat zij handels- en ontwikkelingsstrategieën op een progressieve, vooruitziende manier willen integreren, iets wat ik verwelkom.
Onze doelstellingen voor volledige EPO's voor hele regio's en voor het hele scala van handels-, handelsgerelateerde en ontwikkelingskwesties blijven onveranderd. Ondertussen zeggen niet tot de LDC's (minst ontwikkelde landen) behorende landen als Kenia, Ivoorkust en andere, dankzij de tussentijdse overeenkomsten duizenden banen in de landbouw te hebben beschermd en zijn LDC's als Tanzania en Lesotho erg te spreken over verbeteringen van de oorsprongsregels. Kwetsbare landbouwsectoren worden beschermd en de ACS-landen hebben nu de tijd en de ruimte om uit te werken hoe zij volledige regionale overeenkomsten kunnen sluiten.
Er moet nauw toezicht worden gehouden op zowel de hulp- als de handelsaspecten van de EPO's. Daarom stelt de EPO voor het Caribisch gebied toezichtregelingen op, waarbij onder andere moet worden gedacht aan parlementaire en andere raadgevende subcommissies. De tussentijdse overeenkomsten zullen worden vervangen door volledige EPO's met vergelijkbare bepalingen voordat er enige substantiële liberaliseringsverplichtingen van toepassing zijn op de ACS-landen.
Bart Staes (Verts/ALE). – (NL) Commissaris, ik neem nota van uw antwoord. Wij zullen dat nader bestuderen. Maar u kan toch niet ontkennen dat de meeste van de ACS-landen toch wel een zeer gebrekkige onderhandelingscapaciteit hebben en toch soms voor het blok staan, voor een fait accompli. Ik heb vorige week nog – en dat heeft niets met de ACS-landen te maken – een vakbondsleider uit Guatemala, de heer Pinzon, ontmoet, die mij vertelde over zijn moeilijke situatie als vakbondsleider in de onderhandelingen tussen de Europese Unie en Centraal-Amerika. Dit is een algemene toestand in landen waar bepaalde bevolkingsgroepen en bepaalde posities uitermate zwak zijn.
Mijn vraag is: kan u er in dat soort handelsakkoorden, zowel in de EPA's als in die met andere blokken in de wereld, zoals bijvoorbeeld Centraal-Amerika, voor zorgen dat bepaalde rechten, bijvoorbeeld vakbondsrechten en internationale arbeidsrechten, bindend worden opgelegd, zodat die gerespecteerd worden? Ik ben geen specialist ter zake, maar ik heb de indruk dat hier belangrijke gaten in de akkoorden zitten.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Toen ik de laatste keer de lijst van de ACS-landen heb bekeken, stond Guatemala hier niet op. We hebben geen enkel ACS-land in Midden-Amerika.
Ik raad het geachte lid dan ook aan andere informatiebronnen te vinden, mensen die daadwerkelijk in een ACS-land wonen en werken.
Glenis Willmott (PSE). – (EN) Economische partnerschapsovereenkomsten zijn oorspronkelijk opgezet als handels- en ontwikkelingsovereenkomsten die verder gaan dan loutere markttoegang.
Wat vindt de Commissaris van de groeiende vrees dat de tussentijdse partnerschapsovereenkomsten zorgen voor steeds vijandiger handelsbetrekkingen tussen de Afrikaanse naties, zoals blijkt uit het voorbeeld van Kenia? De buurlanden van dit land vinden dat Kenia met zijn steun voor deze overeenkomsten het streven van het werelddeel naar een radicaler standpunt inzake de EPO's ondermijnt.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Neemt u mij vooral niet kwalijk, maar ik weet niet welke buurlanden van Kenia dit standpunt hebben ingenomen. Voor zover ik weet, lijken deze buurlanden de tussentijdse overeenkomsten net als Kenia te hebben ondertekend, tenzij het geachte lid mij kan vertellen welk land zij precies bedoelt.
Ik wil er slechts op wijzen dat de tussentijdse overeenkomsten betrekking hebben op de markttoegang voor goederen. Het betreft tussentijdse overeenkomsten die zijn opgesteld vóór de deadline van de WTO eind december, zodat landen als Kenia – die geen LDC's zijn en dus niet onder het "alles behalve wapens"-initiatief vallen – hun handelspreferenties en toegang tot de Europese markt veiliggesteld zouden zien en de handel na 1 januari dus niet zou worden verstoord. Onze gesprekspartners in Kenia en in andere landen die eenzelfde plaats innemen, hebben dan ook aangegeven bijzonder verheugd te zijn over de moeite die wij ons hebben getroost en de flexibiliteit die we hebben getoond om ervoor te zorgen dat zij tegen het einde van het jaar de eindstreep zouden halen.
David Martin (PSE). – (EN) Bent u het met me eens dat een van de hoofddoelstellingen van de economische partnerschapsovereenkomsten – naast het op een lijn brengen met de WTO van de betrekkingen tussen de ACS-landen en de EU – de toename van de zuid-zuidhandel is?
Zou u in die context onderzoek willen doen naar de mogelijkheid om onze hulp voor de handel te vermeerderen en beter af te stemmen, zodat de voordelen van de zuid-zuidhandel door deze EPO's worden gerealiseerd?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Ik vind dat een heel goed punt en roep onze lidstaten hierbij op zich te houden aan wat ik beschouw als hun deel van de afspraak en hun verbintenissen tot het verlenen van hulp voor de handel na te komen, opdat de verbintenis van de Commissie wordt geëvenaard.
Onze verbintenis is een uiterst belangrijke en de lidstaten hebben eerder gezegd deze te zullen evenaren. Hopelijk doen ze dit nu ook echt en voldoen ze hiermee aan de verwachtingen van onze collega's in de ACS-landen.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Als niet-deskundige op dit gebied – waarschijnlijk in tegenstelling tot veel van de andere vragenstellers – wil ik alleen graag weten hoe en waarom de tegenstanders van EPO's de berichtgeving in de media zo hebben kunnen domineren. Waarom konden de voordelen van EPO's niet beter voor het voetlicht worden gebracht? Komt het er eenvoudigweg op neer dat de tegenstanders ervan de voordelen van handelsliberalisering – die ikzelf wél inzie – niet accepteerden en gewoon wilden vasthouden aan protectionisme?
Hoe komt het dat de Commissie en anderen hun stem wellicht onvoldoende hebben laten horen in de media?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Onze stem is gehoord, daar waar het telt – bij beleidsmakers, ministers en besluitvormers. Ik kan geen rekenschap geven van de pers; de dagen waarin ik kon verantwoorden wat er in de pers werd geschreven, liggen ver achter mij.
Veel van onze onderhandelingspartners in de ACS-landen hebben onze argumenten echt heel goed ontvangen. Nadat zij tussentijdse overeenkomsten hebben getekend, willen zij deze nu in de meeste gevallen niet alleen erg graag volledig ondertekenen, maar willen zij ook onderhandelen over een volledige economische partnerschapsovereenkomst, om van goederen door te gaan naar diensten, investeringen en andere handelsgerelateerde regels, omdat zij weten dat daar de verdere, grootste ontwikkelingswaarde van deze overeenkomsten ligt.
Er is kennelijk een soort kakofonie ontstaan over EPO's – hoofdzakelijk, doch niet uitsluitend door mensen die wantrouwig zijn ten opzichte van de handel, die antiglobalist zijn (wat dat ook moge betekenen) en die denken dat de ACS-landen beter af zouden zijn wanneer zij, in zekere zin, geïsoleerder zouden zijn van de internationale economie, wat in mijn ogen echter neerkomt op vastzitten in het verleden. Ik denk niet dat er iets waardevols bij zit, maar het levert wel simplistische slogans op die goed blijven hangen en waarover gemakkelijk kan worden geschreven, terwijl de echte beleidsmaterie en de inhoud van dit vraagstuk ingewikkelder zijn. Zij die zich er echt in willen verdiepen, zien echter de waarde en de mogelijke voordelen. Daarom proberen velen in de ACS-landen deze te grijpen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Commissaris, ik zou graag willen weten of er strategieën worden ontplooid voor partnerschapsovereenkomsten met de ontwikkelingslanden op het gebied van duurzame energiebronnen omdat het voor ons natuurlijk belangrijk is dat overal waar de productie op een voorbeeldige manier plaatsvindt, de kosten zo laag mogelijk zijn, terwijl ook het verbruik van gevaarlijke goederen navenant wordt belast. Wilt u overwegen dit in zo'n overeenkomst op te nemen?
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Alle handelsovereenkomsten die wij door onderhandelingen tot stand trachten te brengen, hebben een duurzaamheidsdimensie en de economische partnerschapsovereenkomsten vormen hierop geen uitzondering.
We moeten ons echter laten leiden door de belangen van de ACS-landen en hun onderhandelaars en door hun eigen opvatting van hun belangen. We zullen er dus weliswaar niet voor terugdeinzen dergelijke onderwerpen ter sprake te brengen, maar ik kan niet instaan voor de reactie erop van degenen met wie wij onderhandelen.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
De Voorzitter. − Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.55 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: DE HEER MAURO Ondervoorzitter
20. Situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0031/2008) van mevrouw Klaß, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU (2007/2117(INI)).
Christa Klaß, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, dames en heren, onder de titel "De vrouw in de plattelandsgebieden van de EU" hebben wij in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid samen feiten en mogelijke oplossingen verzameld. Ik bedank hierbij de andere leden voor hun medewerking en het Secretariaat voor de ondersteuning.
In Duitsland kennen wij de term "Mädchen vom Lande", ofwel "dorpsmeisje". Vroeger, meer dan nu, had iedereen zijn eigen idee van wat deze term inhield: volgens sommigen een creatieve, afhankelijke, zeer principiële en diep religieuze vrouw; volgens anderen een vrouw die niet met de tijd is meegegaan, die weinig tot niets weet en dus onwetend is, misschien zelfs ook naïef.
Geen van deze omschrijvingen raakt de kern van de zaak. Plattelandsgebieden bieden juist de beste omstandigheden voor een bevredigend leven, voor gezinnen die betrokken zijn bij de dorpsgemeenschappen, geïntegreerd in de natuur en de omgeving. Tegenwoordig realiseren wij ons terdege dat de leefmodellen van vrouwen zeer sterk uiteenlopen. Zij moeten zich echter ook kunnen aanpassen en niet worden beknot of beperkt door hun leefomstandigheden. Vrouwen willen tegenwoordig deel nemen aan de arbeidsmarkt én een gezin hebben. Vandaag de dag willen en kunnen zij beide. De politiek en de samenleving moeten het kader hiervoor creëren.
Het leven in een plattelandsgebied biedt mogelijkheden, maar brengt natuurlijk ook risico's met zich mee. Het is een persoonlijke keuze van vrouwen om, na alle feiten op een rij te hebben gezet, in een stadsgebied te gaan wonen of in een dorp te blijven. De statistieken laten zien dat ontwikkelder vrouwen als eersten de dorpen verlaten. Zij laten lege crèches en scholen achter en uiteindelijk vergrijzende en leeggestroomde dorpen. De beslissingen van vrouwen hebben dus ook een demografische dimensie.
Volgens schattingen van de Commissie zijn de plattelandsgebieden goed voor 45 procent van de bruto toegevoegde waarde en woont 53 procent van alle werkenden er. De plattelandsgebieden hebben dus ook een economische dimensie.
Alle ontwikkelingsmogelijkheden moeten daarom worden benut en verbeterd. Het volstaat niet langer om alleen in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te praten over de toekomst van de vrouw in de plattelandsgebieden. Vrouwen werken nog steeds als landbouwers, maar zij zijn ook werknemers en betaald personeel en ze zijn bijzonder vaak actief als meewerkende echtgenotes in kleine en middelgrote ondernemingen of zelfs als zelfstandige ondernemers. Hier moeten nog heel wat lacunes worden aangevuld. De positie in de sociale sector van vrouwen en meewerkende echtgenotes in kleine en middelgrote ondernemingen moet worden gestabiliseerd om zo regelingen te treffen voor ziekte en pensioen.
Vrouwen ondervinden vooral de gevolgen van een ontoereikende infrastructuur in de plattelandsgebieden. Vrouwen combineren gezin en werk, hetgeen betekent dat zij hun kinderen naar school en vrijetijdsbestedingen brengen en ervan ophalen, dat zij voor de oudere generatie zorgen en hun eigen belangen niet helemaal uit het oog moeten verliezen. Het feit dat plattelandsgebieden een ontoereikende infrastructuur hebben – te weinig wegen, postkantoren, medische diensten, brandweer en spoedartsen – is al lange tijd bekend. Dat er zich nu nieuwe problemen voordoen, bijvoorbeeld bij de aanleg van breedband, is echter onaanvaardbaar. Om op velerlei gebied actief te kunnen zijn, hebben ook vrouwen snelle toegang via DSL nodig.
De deelname van vrouwen aan het openbare leven – aan plaatselijke raden, initiatieven en verenigingen – kan veranderingen teweegbrengen. Ook in plattelandsgebieden moeten er speciale inspanningen worden geleverd om gelijke deelname door vrouwen te bewerkstelligen. Ik besluit daarom met een laatste verzoek, namelijk om vrouwen op te nemen in de besluitvormingsorganen! Zij weten het beste wat er moet worden veranderd aangezien zij zich altijd ter plaatse bevinden en gezin en werk combineren, terwijl mannen of het een, of het ander voor hun rekening nemen.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen bedank ik de rapporteur, mevrouw Klaß, en de leden van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid voor hun initiatiefverslag. Wij weten allemaal dat het voortdurende inspanningen vereist om het onderwerp "gendergelijkheid" bovenaan de agenda te houden. Ik heb het Europees Parlement altijd beschouwd als een in dit opzicht toonaangevende instelling en ik spreek mijn waardering uit voor het werk dat is verzet om de Internationale Dag van de Vrouw 2008 te helpen vieren, inclusief de conferentie van vorige week.
Ik ben het er helemaal mee eens dat de vrouwen in de plattelandsgebieden reële mogelijkheden moeten hebben en dat zij moeten worden aangemoedigd om al die mogelijkheden te benutten. Ik sluit me er dan ook bij aan dat er specifieke politieke aandacht moet worden besteed aan de vrouwen in de plattelandsgebieden en ik verheug me erover dat dit beginsel wordt uitgevoerd via de communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling onder de derde pijler, waar het stimuleren van de toetreding van vrouwen tot de arbeidsmarkt wordt onderstreept als zijnde een kernactiviteit.
De plattelandseconomie heeft vrouwen nodig, niet alleen om de economische groei in de rest van de samenleving bij te benen, maar ook om een duurzame plattelandsontwikkeling te waarborgen, waardoor gezinnen en bedrijven er echt toekomst in zien om op het platteland te blijven.
Alvorens in te gaan op enkele in dit verslag aangekaarte kwesties, wijs ik erop dat het beginsel van de bevordering van gendergelijkheid centraal staat bij de tweede pijler van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. In de praktijk passen we dit beginsel op twee manieren toe. Ten eerste worden er economische mogelijkheden gecreëerd voor vrouwen door bijvoorbeeld het vrouwelijke ondernemerschap te promoten.
Een belangrijk punt is dat sommige lidstaten in het kader van de plattelandsontwikkelingsprogramma's voor de periode 2007-2013 specifieke maatregelen voor vrouwen hebben vastgesteld; andere lidstaten zullen voorrang geven aan aanvragen van vrouwen in het kader van bepaalde maatregelen.
Het tweede aspect van de verbetering van de kwaliteit van het leven in de plattelandsgebieden houdt in dat deze gebieden vrouwvriendelijk moeten zijn, dat het leven van de vrouwen aldaar moet worden vergemakkelijkt en dat vrouwen hun mogelijkheden beter moeten kunnen benutten. Zo steunt de plattelandsontwikkeling bijvoorbeeld de financiering van kinderdagverblijven voor kinderen in de plattelandsgebieden, zodat vrouwen daar kunnen blijven en zich tegelijkertijd zelf kunnen buigen over de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Dit zijn enkele voorbeelden van gemeenschappelijk-landbouwbeleidsacties die de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden helpen verbeteren.
In deze context wijs ik ook op het Leader-programma, dat bijdraagt tot een grotere betrokkenheid van vrouwen bij het besluitvormingsproces binnen de plaatselijke actiegroepen. Wat het Leader-programma betreft, is het aantal door vrouwen beheerde projecten in feite groter dan het aantal door mannen beheerde projecten: voor de periode 2003-2005 waren twee op de drie begunstigden vrouwen.
Wat de specifieke verzoeken in het verslag betreft, erken ik de noodzaak om toezicht te houden op de integratie van het genderperspectief in de plattelandsontwikkelingsprogramma's en om deze integratie te evalueren. De indicatoren, die de resultaten en de impact zullen weergeven van bepaalde maatregelen in – opnieuw – de periode 2007-2013, worden uitgesplitst naar geslacht en zouden ons de nodige informatie moeten verschaffen.
Tot slot nog een punt dat niet echt betrekking heeft op de plattelandsgebieden. De Commissie heeft een effectbeoordeling opgestart als onderdeel van de herziening van Richtlijn 86/613/EEG, die betrekking heeft op het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen, de landbouwsector daarbij inbegrepen.
Een belangrijk punt is de bescherming van zelfstandige vrouwelijke ondernemers bij zwangerschap en moederschap. Het legislatieve werkprogramma van de Commissie voor het jaar 2008 omvat een herziening van deze richtlijn, hetgeen ons een extra mogelijkheid biedt om de positie van de vrouw in de plattelandsgebieden te ondersteunen en te verbeteren.
Ik bedank nogmaals de rapporteurs en iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan dit uiterst belangrijke onderwerp.
Edit Bauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, dames en heren, in het kader van 8 maart is er vorige week heel veel gezegd over de situatie van de vrouw. De gemeenplaatsen daargelaten, is er gesproken over de problemen die verscholen gaan achter de gemiddelden en die zichtbaar worden bij een gestructureerde aanpak. Vrouwen leven niet allemaal in precies dezelfde omstandigheden: hun natuurlijke vaardigheden variëren, evenals de mogelijkheden die zij hebben en de problemen die ze tegenkomen. De vrouwen in de plattelandsgebieden vormen een al net zo heterogene groep – zij hebben weliswaar enkele gemeenschappelijke problemen, maar andere problemen doen zich alleen voor in bepaalde bevolkingslagen of -groepen.
Het verschil tussen het verslag van mevrouw Klaß en in algemener bewoordingen opgestelde verslagen is dat het eerste duidelijk en specifiek ingaat op de problemen voor de vrouwen in de plattelandsgebieden en op de tekortkomingen van het beleid in dit opzicht. Het heeft weinig zin om doelen te stellen in termen van werkgelegenheid voor vrouwen als de ondersteunende diensten, bijvoorbeeld vervoerfaciliteiten, ontbreken. De situatie van de vrouwen in de plattelandsgebieden is over het algemeen problematischer: zij verrichten veel vaker verborgen, onbetaald werk, onverzekerd en onbeschermd, bijvoorbeeld op agrarische familiebedrijven. In de praktijk geeft dit deze vrouwen een onduidelijke rechtspositie met betrekking tot zwangerschaps-, ziekte- en ouderdomsuitkeringen.
Deze problemen moeten nog worden opgelost en ondertussen is de uittocht van de plattelands- naar de stadsgebieden met hun betere leefomstandigheden vrijwel onstuitbaar. Ik ben het met de rapporteur eens dat er bij de verdeling en de aanwending van de Europese financiële middelen meer rekening moet worden gehouden met de situatie van de vrouwen in de plattelandsgebieden, anders zullen de gevolgen verstrekkend zijn. Ik dank u.
Iratxe García Pérez, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag schetst een reëel beeld van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU, teneinde de grote uitdagingen aan te nemen van de extra moeilijkheden voor vrouwen die in deze omgeving wonen.
We hebben het hierbij over de helft van de bevolking van deze gebieden en daarom moet voorrang worden gegeven aan de integratie van de genderdimensie in het beleid voor de plattelandssector, zowel voor de bevordering van de gelijkheid van mannen en vrouwen, als voor mogelijke economische en sociale groei in de plattelandsgebieden.
Vrouwen ondervinden al echte moeilijkheden bij hun toetreding tot de arbeidsmarkt of bij het combineren van gezin en werk, maar deze moeilijkheden worden nog vergroot wanneer we het hebben over een plattelandsgebied. Er moet dan ook een impuls worden gegeven aan initiatieven en beleidslijnen die deze uitdagingen aannemen, zodat er wellicht sprake zal zijn van daadwerkelijke gelijke kansen.
Ondanks onze meningsverschillen zijn wij het erover eens dat de vrouwen in de plattelandsgebieden speciale, gezamenlijke politieke aandacht behoeven, waarbij een impuls wordt gegeven aan plattelandsontwikkelingsinitiatieven die deze vrouwen ertoe aanzetten deel te nemen aan het economische en sociale leven en die het steeds zorgwekkender verschijnsel van de migratie van vrouwen van het platteland naar de stad een halt toeroepen.
Wij staan in het krijt bij de vrouwen in onze dorpen, die onmetelijk veel en op een bijna onzichtbare wijze hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van het platteland. De erkenning voor deze vrouwen moet samengaan met door de lidstaten en de regionale en lokale overheden gevoerd beleid ter verbetering van de leefomstandigheden en ter verwijdering van de huidige obstakels.
Om deze doelstellingen te kunnen verwezenlijken, is het dan ook van essentieel belang dat de openbare diensten worden uitgebreid, dat opleidingen worden verbeterd, dat de nieuwe technologie toegankelijk wordt en dat innovatieve bedrijfsprojecten worden gesteund.
Daarnaast roepen wij de lidstaten op om de juridische constructie van het gedeelde eigendom te ontwikkelen, opdat de rechten van de vrouw in de landbouwsector ten volle worden erkend. Alleen zo kunnen wij ervoor zorgen dat gelijke kansen realiteit worden voor Europese vrouwen in de plattelandsgebieden.
Jan Tadeusz Masiel, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijn felicitaties aan de rapporteur omdat zij de aandacht heeft gevestigd op zo'n belangrijk onderwerp als de verbetering van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU. Wij hebben het recentelijk gehad over Europa's demografische toekomst. We hebben toen veel redenen genoemd voor het feit dat deze er somber uitziet; een probleem dat zelfs nog acuter is in de plattelandsgebieden.
We moeten alles in het werk stellen om plattelandsbewoners, in het bijzonder de vrouwen, goede leefomstandigheden te bieden en de juiste omstandigheden voor economische en persoonlijke ontwikkeling. Sociale uitsluiting en armoede hebben waarschijnlijk – er zijn betere statistieken over dit onderwerp nodig – vooral betrekking op vrouwen in de plattelandsgebieden.
De sleutel om de situatie in dit opzicht te verbeteren, is wellicht dat de echtgenotes van zelfstandige ondernemers, met inbegrip van de vrouwen in de plattelandsgebieden, recht krijgen op hun eigen, onafhankelijke sociale en pensioenuitkeringen.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de integratie van de genderdimensie in het beleid voor de plattelandssector is niet alleen noodzakelijk om de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, maar ook om ertoe bij te dragen dat de economische groei gebaseerd wordt op duurzame plattelandsontwikkeling. Onze fractie steunt het verslag-Klaß dan ook ten volle, hoofdzakelijk vanwege drie elementen.
Wij vinden de volgende drie aspecten die erin worden benadrukt het belangrijkst: ten eerste het verzoek om de statistieken voor de plattelandsgebieden ook uit te splitsen naar geslacht, zodat de vrouwen in deze gebieden niet langer een onzichtbare groep vormen en zodat hun werk uitdrukkelijk wordt gewaardeerd. Ten tweede worden in het verslag de relevante lokale, regionale en nationale overheden verzocht om de deelname van vrouwen aan plaatselijke actiegroepen en de ontwikkeling van plaatselijke partnerschappen in het kader van de Leader-as aan te moedigen. Ten derde bevat het verslag het verzoek om vooral aandacht te besteden aan de verbetering van de transportinfrastructuur in de plattelandsgebieden en aan de vaststelling van positieve maatregelen om de toegang tot het vervoer te verbeteren, opdat er een einde wordt gemaakt aan sociale uitsluiting, waardoor hoofdzakelijk vrouwen worden getroffen.
Ik schaar mij echter ook achter het door mijn collega Iratxe García Pérez ingediende amendement om in de tekst uitdrukkelijk te verwijzen naar de noodzaak voor de lidstaten om de juridische constructie van het gedeelde eigendom te ontwikkelen, opdat de rechten van de vrouw in de landbouwsector ten volle worden erkend, met de overeenkomstige bescherming op socialezekerheidsgebied en erkenning van hun werk.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) De situatie van de landbouw heeft grote gevolgen voor de situatie van de vrouwen in de plattelandsgebieden: zij dragen de consequenties van de onrechtvaardige maatregelen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, die steeds meer kleine en middelgrote landbouwbedrijven en agrarische familiebedrijven ertoe hebben aangezet de productie te staken. In veel gevallen emigreren de mannen en jongeren als gevolg hiervan, de vrouwen achterlatend bij de kinderen en de ouderen, waardoor deze worden veroordeeld tot armoede. Deze situatie wordt in de plattelandsgebieden in sommige landen zoals Portugal nog verergerd door de sluiting van scholen, gezondheids- en kraamcentra, postkantoren en andere openbare diensten.
Daarom moet dit beleid worden beëindigd. Wij dienen dan ook tevens enkele amendementen in om te onderstrepen dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid moet worden herzien. Hierbij moet rekening worden gehouden met dit probleem en moet er meer steun worden verleend om agrarische familiebedrijven te behouden en de plattelandsgebieden te ontwikkelen, terwijl er tegelijkertijd de grootste waarde wordt gehecht aan het werk van vrouwen – inclusief migrantes – die ook werkzaam zijn in de landbouw.
Wij hopen derhalve dat onze voorstellen worden aanvaard.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, nu ik het woord heb in dit debat over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU, wijs ik erop dat de situatie van vrouwen in dorpen en voorsteden in met name de nieuwe lidstaten moeilijk en soms dramatisch is, gedeeltelijk door de invoering van EU-beleid, dat verschillende soorten limieten en beperkingen oplegt, met als gevolg armoede en sociale uitsluiting door het verlies van banen en niet-winstgevende productie.
In typische landbouwgebieden, en niet alleen die in Oost-Polen, dreigen duizenden gezinnen hun bestaansmiddelen te verliezen omdat hun boerderij niet winstgevend is, omdat de suikerfabriek failliet is gegaan of is gesloten, omdat er quota zijn ingesteld voor de visvangst, omdat alleen bepaalde soorten zacht fruit worden gesubsidieerd of omdat er sancties zijn voor de overproductie van melk. Dit zijn de achterliggende redenen voor de ontoereikende ontwikkeling van de infrastructuur en verbindingen en van het onderwijs, de gezondheidszorg en diverse andere diensten, die niet van de grond komen zolang er geen sprake is van economische ontwikkeling. Dit soort ontwikkelingsverstorend beleid zet jongeren, en dus ook vrouwen, ertoe aan naar de stad te vertrekken en naar het buitenland te emigreren.
De Leader-programma's kunnen alleen vrouwen uit enkele regio's helpen (regio's die aantrekkelijk zijn voor toeristen of die bekendstaan om hun unieke regionale producten) en bieden geenszins compensatie voor de verliezen van de plattelandsbevolking, die er nog steeds op wachten dat de in de documenten terug te vinden hoogdravende woorden, duurzame ontwikkeling, gelijke kansen en totale non-discriminatie werkelijkheid worden.
Rodi Kratsa-Tsagaropoulou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik feliciteer mevrouw Klaß met haar initiatief voor dit verslag en al haar werk inzake deze belangrijke kwestie. Het gaat hier niet alleen om de bescherming van de rechten van de vrouw, maar ook om economische, sociale en regionale samenhang in Europa. Dit is de tweede keer dat de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid zo’n verslag heeft opgesteld en ik had zelf de eer de rapporteur te zijn voor het vorige verslag over de status van de vrouw in plattelandsgebieden in het kader van de hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De belangrijke kwestie inzake de erkenning van het werk dat wordt verricht door echtgenoten die hun partner helpen en personen die zelfstandig werkzaam zijn, die we destijds onder de aandacht van de Commissie hebben gebracht, is helaas nog niet effectief behandeld, zodat we genoodzaakt waren er in dit verslag op terug te komen. We vragen derhalve nogmaals om een drastische herziening van Richtlijn 86/613/EEG. De Europese Commissie erkent zelf dat haar uitvoering ineffectief is en dat er minimale vooruitgang is geboekt inzake de erkenning van het assisterende werk dat echtgenoten op boerderijen verrichten. Ik ben blij dat de bevoegde commissaris hier vanavond aanwezig is en hier een antwoord op kan geven. Er zijn ook andere onderdelen van de resolutie van het Europees Parlement die specifiek handelen over de verplichtingen van de lidstaten inzake aparte verzekeringen en de behandeling van werkende boerinnen. Deze verplichtingen zijn onvoldoende aan de orde gesteld.
Volgens mij hebben we nagelaten twee belangrijke kwesties in het verslag op te nemen: er is een verschil tussen vrouwen die in plattelandsgebieden wonen en te lijden hebben onder een gebrek aan infrastructuur, en vrouwen die op boerderijen werkzaam zijn. Daarom heb ik ervoor gepleit te kijken naar de statistieken die enig licht op deze van elkaar verschillende categorieën kunnen werpen.
Aangezien de regels inzake de Structuurfondsen ons hiertoe in staat stellen, ben ik van mening dat we gebruik moeten maken van de potentiële deelname van plattelandsvrouwen aan besluitvorming en planning voor de ontwikkeling van hun regio. We zullen helpen deze vrouwen te stimuleren en zich te verenigen.
Over het geheel genomen worden in het verslag van mevrouw Klaß prioriteiten en kwesties benadrukt en doelen gesteld voor ons allemaal. Het is een bruikbaar en belangrijk instrument, zowel voor het Europees Parlement als voor de Europese Commissie.
Christa Prets (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, niets van wat we vandaag horen en in termen van eisen aan de orde brengen is nieuw. We herhalen dat er niets nieuws staat in de verslag over vrouwen en industrie, het verslag over vrouwen en gezondheid en het verslag over vrouwen in plattelandsgebieden. Er is nog steeds geen gelijke beloning voor gelijk werk, er zijn nog steeds niet meer vrouwen werkzaam in leidinggevende functies en er is nog steeds geen flexibeler kinderopvang.
Al deze problemen zijn toegenomen in de plattelandsgebieden. De afstand tussen woon- en werkplaats en het slechte vervoer vormen hier een groot probleem. Het tekort aan lokaal beroeps- en volwassenenonderwijs is ook een probleem. Zoals al werd opgemerkt, is toegang tot breedbanddiensten tegenwoordig een noodzaak, maar breedband is schaars in plattelandsgebieden.
Dit betekent dat er maatregelen moeten worden genomen, maar in de eerste plaats moeten we de bewustwording van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden vergroten. Dat betekent echter ook dat we in alle EU-steunprogramma’s meer aandacht moeten besteden aan het genderaspect – voor de ontwikkeling van plattelandsgebieden, het Sociaal Fonds en dies al meer zij – en programma’s moeten laten afhangen van de wijze waarop ze worden ingezet.
Oostenrijk loopt op dit gebied toevallig voor. In 2009 wordt er een wet ingevoerd – genderbegroting – waarin alle genderaspecten zijn opgenomen. Ik denk dat dit navolging verdient.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er is veel gezegd en er zijn de afgelopen jaren diverse discussies geweest over de rol van de vrouw, haar rechten, haar positie in de samenleving en haar beroep.
Vandaag debatteren we over de situatie waarin plattelandsvrouwen zich bevinden en het is goed dat we dat doen, want plattelandsvrouwen, met name in achtergebleven gebieden, werken het hardst en profiteren het minst van de rechten die hun toekomen.
Een vrouw in de stad heeft een flat met alle moderne voorzieningen, eenvoudige toegang tot apparatuur, onderwijs en cultuur, recht op zwangerschaps- en ouderschapsverlof en de gelegenheid om te werken en te genieten van de voordelen van de beschaving.
Een vrouw op het platteland heeft vaak een huis zonder sanitaire voorzieningen en talrijke plichten in het gezin en op de boerderij. Ze kan haar kind niet naar de crèche of de kleuterschool brengen en haar contact met cultuur en de wereld blijft vaak beperkt tot een paar radio- en televisieprogramma’s. Een vrouw in een klein dorp in de rimboe die op een familieboerderij woont, blijft praktisch verstoken van iedere kans om qua beroep en op sociaal, politiek of cultureel gebied vooruit te komen.
U moet niet vergeten dat cultuurfondsen voornamelijk gericht zijn op centra in de steden. In de steden is zo ongeveer alles voorhanden. Op het platteland vinden alleen amateuractiviteiten plaats en die activiteiten worden vaak bij particulieren thuis en op kosten van de betrokkenen gehouden. Er wordt in de Europese Unie veel gepraat over levenslang leren en dat is inderdaad van belang. Laten we echter eens stilstaan bij de vrouwen in dergelijke programma’s. Volgens mij wordt het hoog tijd voor een zinnig programma voor vrouwen dat uit de begroting van de EU wordt gefinancierd.
Eva-Britt Svensson (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, als we krachtige en duurzame ontwikkeling willen, moeten we ons buigen over de situatie van vrouwen. Positieve ontwikkeling vergt de deelname van vrouwen. Vrouwen die op het platteland wonen en werken, leven, net als vrouwen in andere omgevingen, in een ongelijke samenleving. Werk is derhalve voor de gelijkheid van alle vrouwen, in alle verschillende omgevingen en situaties, even belangrijk.
In dit verslag wijs ik de collega’s er met name op dat het van belang is de amendementen van de GUE/NGL-Fractie die Ilda Figueiredo heeft ingediend, te steunen, in het bijzonder amendement 9, waarin naar voren wordt gebracht dat bij de zeer noodzakelijke herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid ook uitvoerig moet worden gekeken naar het gelijkheidsprobleem. Zonder de actieve deelname van vrouwen zijn de doelstellingen voor duurzame economische groei niet haalbaar. Dat geldt voor alle leefomgevingen, zoals ik al zei. Gelijkheid is onontbeerlijk voor de overleving van het platteland, voor vrouwen en voor de toekomst.
Roumyana Jeleva (PPE-DE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, collega’s. Ten eerste feliciteer ik mevrouw Klaß met haar voortreffelijke verslag. Als Bulgaars lid van de Commissie regionale ontwikkeling vraag ik uw aandacht voor het feit dat plattelandsgebieden verschillende ontwikkelingsmogelijkheden hebben. Er is evenwel iets wat zeker zal bijdragen aan een betere levenskwaliteit in de plattelandsgebieden en met name de situatie van vrouwen daar, namelijk het aanbieden van vervoer en sociale infrastructuur, toegankelijke sociale voorzieningen in de dorpen, zoals kinderopvang, ouderenzorg en gezondheidszorg, communicatiediensten en de oprichting van culturele en sportcentra. De adequate steun voor de plattelandsgebieden door middel van financiering uit de EU-fondsen is daarbij van het grootste belang. Ik beveel derhalve aan kwesties inzake stad en platteland beter op elkaar af te stemmen. De ontwikkeling van plattelandsgebieden moet worden afgestemd op de activiteiten die in het kader van het regionaal beleid worden uitgevoerd. Ik geloof dat een geïntegreerde benadering van de convergentie en ontwikkeling van plattelandsgebieden, waarbij rekening wordt gehouden met de rol van de kleine en middelgrote steden in die gebieden, eerder tot grotere doelmatigheid van de EU-hulp en een verbetering van de levensomstandigheden, met name van vrouwen, zal leiden dan een aparte benadering zoals we tot nu toe hebben gevolgd.
Ewa Tomaszewska (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de situatie van vrouwen in plattelandsgebieden steekt schril af tegen die van vrouwen in de steden. Het draait niet alleen om de toegang tot de gezondheidszorg en onderwijs.
Als u mij toestaat, wil ik u wijzen op punt 4 en punt 10 van het verslag, waarin de noodzaak van een eerlijke verdeling van sociale en economische rechten voor zelfstandige vrouwelijke ondernemers en vrouwen die op familieboerderijen werkzaam zijn, wordt benadrukt. Dit betekent met name het recht op betaald zwangerschapsverlof en een pensioen op basis van het verdiende loon. In sommige landen bestaat zelfs een wettelijk verbod op formele arbeid en sociale verzekering voor partners die op een familieboerderij of in een familiebedrijf werken. Deze regels treffen vooral vrouwen en zouden zo snel mogelijk moeten worden gewijzigd. Ik feliciteer de rapporteur.
Esther Herranz García (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen feliciteer ik mevrouw Klaß met haar verslag. Het is niet alleen een nuttig verslag maar mevrouw Klaß heeft ook heel hard gewerkt en daar dank ik haar van harte voor.
Ik wil erop wijzen dat vrouwen in plattelandsgebieden niet allemaal op dezelfde manier leven. Het platteland is niet homogeen. In tegendeel, de verschillen zijn vaak heel groot. Bovenal moeten we echter vrouwen aantrekken naar het platteland en de uittocht waarvan in steeds sterkere mate sprake is, doordat de positie van vrouwen in onze stedelijke samenleving wel vooruitgaat, al is het langzaam, zien te stoppen. Evengoed doen vrouwen op het platteland niet alleen het werk in en rond het huis. Ze zorgen tegelijkertijd voor degenen die van hen afhankelijk zijn en daar komt nog eens bij dat deze vrouwen dit onder veel slechtere omstandigheden moeten doen dan vrouwen in de steden.
Als we vrouwen naar het platteland willen aantrekken, moeten we dus niet alleen hun persoonlijke welzijn verbeteren, maar ook de economie in de plattelandsgebieden en dat is, zoals u weet, een economie die bovenal op landbouw gericht is, commissaris. Om te zorgen voor een sterke economie moet het gemeenschappelijk landbouwbeleid gesteund en versterkt worden. Natuurlijk moeten we er tevens rekening mee houden dat de technische en sociale situatie moet veranderen en wel snel.
Corina Creţu (PSE). – (RO) Ik ben blij dat ik het woord mag voeren over een veel genegeerde realiteit, namelijk de positie van de vrouw in de plattelandsgebieden.
Hoewel het systeem van wetgeving en normen dat op Europees niveau en op het niveau van iedere lidstaat geldt, elke vorm van discriminatie uitsluit, is het duidelijk dat er een groot verschil is tussen het leven van vrouwen in stedelijke gebieden en dat van vrouwen in plattelandsgebieden.
Net als andere nieuwe lidstaten van de Europese Unie is Roemenië er, in vergelijking met het algemene beeld dat in het verslag wordt geschetst, slecht aan toe. Tegen de achtergrond van de-industrialisatie in de jaren negentig van de vorige eeuw deed zich een verschijnsel voor dat West-Europese landen niet kennen: migratie van de steden naar de dorpen om economisch te kunnen overleven. In onze regio treft armoede in plattelandsgebieden vooral vrouwen en vrouwen zijn de meest kwetsbare slachtoffers van mensensmokkel geworden.
Helaas viel de landbouwindustrie, die een deel van de vrouwelijke arbeidskrachten naar de dorpen had kunnen lokken, zelf ten prooi aan afbraak. Volksgezondheid, onderwijs, vervoer, water en rioleringsvoorzieningen gingen snel achteruit en ontbraken nagenoeg in veel dorpen in de minder ontwikkelde landen van de Europese Unie.
Vrouwen in plattelandsgebieden, vooral jonge vrouwen en vrouwen van middelbare leeftijd, zouden zelfstandig economische activiteiten kunnen ontplooien als ze in aanmerking komen voor een banklening en ik vind dat we moeten praten over de mogelijkheid een bank op te richten die in plattelandsgebieden microkredieten verstrekt.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vrouwen in plattelandsgebieden vormen een sociale groep die zeer vatbaar is voor discriminatie. Vanwege de traditionele rolverdeling en de zwakke infrastructuur in veel gebieden, zoals kinderopvang, spelen veel vrouwen geen rol op de officiële arbeidsmarkt, maar toch staan ze niet als werkloos geregistreerd. Vrouwen doen werk dat vergelijkbaar is met een beroepsactiviteit maar dat niet als zodanig wordt erkend en dat niet beschermd is en niet betaald wordt.
Lidstaten moeten samen met de Europese Commissie zo snel mogelijk een oplossing zien te vinden voor het probleem van de grote groep vrouwen die meewerken op de boerderij en in kleine en middelgrote ondernemingen en die, in veel lidstaten, geen rechtspositie hebben. Dit leidt tot financiële en juridische problemen voor deze vrouwen in verband met het recht op zwangerschaps- en ziekteverlof, het verwerven van pensioenrechten en toegang tot sociale zekerheid.
Omwille van een harmonieuze ontwikkeling moeten de lidstaten ervoor zorgen dat er in plattelandsgebieden hoogwaardige werkgelegenheid wordt geschapen, onder meer door middel van maatregelen ter bevordering van ondernemerschap bij vrouwen en ter verbetering van hun kwalificaties en door in alle plattelandsgebieden te zorgen voor eenvoudige toegang tot een infrastructuur en diensten die in de eenentwintigste eeuw normaal zijn.
Tot slot feliciteer ik mevrouw Klaß met een zeer goed samengesteld verslag.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur. We zouden het eigenlijk moeten hebben over de situatie van mensen in plattelandsgebieden in plaats van vrouwen. Veel van de problemen waar vrouwen in plattelandsgebieden mee te kampen hebben, gelden ook voor mannen, maar ik ben het met dit verslag eens dat vrouwen te maken krijgen met specifieke kwesties.
De kwaliteit van leven kan op het platteland, waar voldoende hulpbronnen voorhanden zijn, in veel gevallen evenwel beter zijn dan in de stad. Ik denk dat het probleem altijd is geweest dat het werk van vrouwen niet wordt gemeten, niet wordt betaald en dus niet wordt erkend. Sommige landen hebben op dat gebied enige vooruitgang geboekt, maar ik denk dat vrouwen niet alle lidstaten op dezelfde manier worden behandeld.
Ik wil graag wijzen op een bijzondere rol die vrouwen spelen en waar we misschien nog niet bij hebben stilgestaan. Vrouwen zijn volgens mij nog steeds primair degenen die kinderen motiveren en opvoeden en zij zijn in het algemeen degenen die beslissen of een kind wel of geen boer wordt en vaak degenen die de toekomst van de plattelandsgebieden bepalen. We moeten daar extra aandacht aan besteden om ervoor te zorgen dat ze een positieve kijk op de landbouw hebben en geen negatieve.
Tot slot is het zo dat weinig vrouwen land bezitten en bij een landbouworganisatie aangesloten zijn. Daar moeten we naar kijken.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) De verhouding tussen het inkomen van de 20 procent van de bevolking met het hoogste loon en het inkomen van de 20 procent van de bevolking met het laagste loon was in 2006 4,8 in de Europese Unie. Helaas was dit getal in Portugal, Litouwen en Letland hoger dan 6.
Het is duidelijk dat het loon van de bevolking in plattelandsgebieden lager is dan in stedelijke gebieden en die situatie is nog duidelijker in het geval van vrouwen. Om de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden te verbeteren moeten we de structuurfondsen efficiënt inzetten. De ontwikkeling van een vervoersinfrastructuur, onderwijs, gezondheidsdiensten, een communicatie-infrastructuur en informatietechnologie, en van de dienstensector in plattelandsgebieden leidt tot de economische ontwikkeling en, impliciet, de verbetering van de status van de vrouw in de plattelandsgebieden.
Tot slot wijs ik erop dat de beschikbare grond in plattelandsgebieden, door middel van investeringen, kan worden gebruikt voor bedrijvenparken om zo werkgelegenheid te scheppen. Een effectieve vervoersinfrastructuur kan ertoe leiden dat afstand niet meer in kilometers wordt gemeten maar in tijd, zodat de mensen die in stedelijke gebieden werken, in plattelandsgebieden kunnen wonen en zo aan de economische ontwikkeling aldaar kunnen bijdragen.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) De discussie van vandaag is bijzonder belangrijk, aangezien het gaat over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden, die nog steeds behoorlijk zorgelijk is.
Een van de belangrijkste kwesties blijft het lage werkgelegenheidsniveau onder vrouwen in plattelandsgebieden, met name in de nieuwe lidstaten, waardoor vrouwen in plattelandsgebieden vaker in een sociaal isolement verkeren dan vrouwen.
Om het werkgelegenheidsniveau onder vrouwen te verhogen moeten vrouwen in plattelandsgebieden om te beginnen worden gestimuleerd een eigen bedrijf te beginnen. Om dit te bereiken moeten regeringen relevante informatie verstrekken over het opzetten van een bedrijf en ervoor zorgen dat vrouwen beter met moderne informatietechnologieën overweg kunnen en zo hun zelfvertrouwen vergroten.
Bovendien blijkt uit de statistieken dat vrouwen in plattelandsgebieden beschikken over een veel lagere opleiding en minder beroepsvaardigheden dan vrouwen in steden. Dit betekent vaak dat ze het moeilijker vinden zich aan te passen aan de uitdagingen waarvoor de markt hun stelt en nieuwe methoden en vormen van agrarisch werk en alternatieve agrarische activiteiten te vinden. Ik dring er bij de lidstaten op aan met een actiekader te komen waarmee vrouwen in plattelandsgebieden worden gestimuleerd kennis te vergaren en onderwijs te volgen.
Het LEADER-project moet zorgen voor doeltreffender hulp bij de aanpak van het probleem. Dank u.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben onze rapporteur, mevrouw Klaß, erkentelijk voor het vele werk dat ze heeft gestopt in het verslag over de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden van de EU, maar mijn vraag is: in vergelijking met mannen in plattelandsgebieden of vrouwen in stedelijke gebieden? In welke context spreken we hier? Er bestaat geen homogene groep “vrouwen in plattelandsgebieden van de EU”. Ik ben een vrouw uit een plattelandsgebied van de EU, maar de vrouw met zes of zeven kinderen en een echtgenoot die verderop bij mij in de straat woont, die werkloos is en die haar huur of hypotheek niet kan betalen, is ook een vrouw in een plattelandsgebied. Het is geen homogene groep en we moeten heel zorgvuldig met deze kwestie omgaan.
Veel vrouwen in plattelandsgebieden hebben een stedelijke levensstijl terwijl anderen in hun leven te kampen hebben met een hoop armoede en tegenspoed. Als er bij een gezin midden op het platteland twee auto’s voor de deur staan, het huis van alle moderne gemakken en ICT is voorzien en het gezin misschien wel elk jaar in het buitenland op vakantie gaat, kun je spreken van een stedelijke levensstijl. We moeten dus uitgaan van een bepaalde context.
De kwestie waar het echt om gaat is dat we alle vrouwen hun keuzevrijheid teruggeven: de keuze om wel of niet te trouwen, de keuze om wel of geen kinderen te nemen, een carrière te hebben, verder onderwijs te volgen, thuis te blijven of buiten de deur te werken, een bedrijf te beginnen of een huis te kopen.
Toen ik een paar jaar geleden een appartement ging kopen in Brussel, wilde de bankdirecteur in Brussel mijn hypotheek niet tekenen zonder handtekening van mijn echtgenoot. Dit was nog maar een paar jaar geleden in Brussel. Ik heb mijn hypotheek gekregen en mijn echtgenoot heeft niet getekend. Ik kan u vertellen dat ik krachtig bezwaar heb gemaakt! Kortom: als het gaat om de toegang tot geld, onroerend goed en een onderneming, zijn er heel veel verschillende soorten vrouwen in plattelandsgebieden.
De Voorzitter. − Mevrouw Doyle, ik verzeker u dat ik u deze hypotheek nooit zou hebben geweigerd.
Roberta Alma Anastase (PPE-DE). – (RO) Om de Strategie van Lissabon te laten slagen hebben we duurzame economische groei nodig, zowel in de stedelijke gebieden als in de plattelandsgebieden van de Europese Unie, en vrouwen spelen een cruciale rol bij de ontwikkeling van deze gebieden.
Ik prijs dit verslag, dat niet alleen een analyse biedt van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden, maar waarin ook concrete aanbevelingen worden gedaan om hun situatie te verbeteren in de context van de globalisering en het behalen van de doelstellingen van Lissabon. Van de talrijke impulsen en voorwaarden die hiertoe dienen, onderstreep ik het belang van een belangrijke factor, namelijk onderwijs.
Uit de beschikbare statistische gegevens blijkt dat slechts een klein aantal vrouwen in plattelandsgebieden toegang heeft tot hoger onderwijs. Dit heeft te maken met financiële problemen maar ook met de wisselvallige kwaliteit van het onderwijsaanbod in dergelijke gebieden.
De vrouwen in plattelandsgebieden moeten kunnen profiteren van een grotere toegang tot onderwijs en levenslang leren en ook tot mogelijkheden om werk en gezin te combineren. Dit is een belangrijk element dat in combinatie met de actieve rol van vrouwen in de politiek en de sociaal-economische ontwikkeling van plattelandsgebieden moet worden versterkt.
Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Ik feliciteer mevrouw Klaß met haar voortreffelijke verslag.
Ik kom uit een nieuwe lidstaat met een betrekkelijk grote plattelandsbevolking, die de afgelopen 45 jaar stabiel is gebleven, met slechts een kleine daling van 14 procent. Ten gevolge van economisch beleid staan plattelandsgebieden tegenwoordig meer bloot aan verandering. Er is een bekend proces gaande waarbij bedrijven zich van het platteland naar stedelijke gebieden verplaatsen. Openbaar beleid moet echter zo zijn ingericht dat deze zogenaamde modernisering niet ten koste van vrouwen in plattelandsgebieden gaat.
Ik nodig het Comité van de Regio’s uit hier onderzoek naar te doen en een brede raadpleging te houden in de plattelandsregio’s om meer te weten te komen over het leven aldaar met al zijn voor- en nadelen. Tevens nodig ik de Commissie en de Raad uit hun programma’s ook te richten op de vrouw in de plattelandsgebieden, met name als het gaat om microkredieten.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – (RO) Geachte collega’s, aangezien we een kwestie bespreken waarbij het niet alleen gaat om gelijke kansen, maar ook om de ontwikkeling van plattelandsgebieden in het algemeen, zal ik verwijzen naar de maatregelen die op dit gebied op communautair niveau van toepassing zijn.
De programma’s en de fondsen uit de tweede pijler, plattelandsontwikkeling, bieden in percentages, belangrijker middelen dan de speciale programma’s voor gelijke kansen van de Europese Unie. Als we erin slagen de toegang van vrouwen tot programma’s zoals LEADER, gewijd aan plattelandsontwikkeling, te vergroten, bereiken we veel meer dan wanneer we alleen gebruik maken van de middelen in het kader van de programma’s EQUAL, PROGRESS of DAPHNE.
De fondsen voor plattelandsontwikkeling beslaan maar liefst 11 procent van de begroting van de Europese Unie, terwijl de gehele sector burgerschap, waaronder de programma’s voor gelijke kansen vallen, nog niet eens aan 1 procent komt.
De grote uitdaging voor de Europese Unie in dit kader is het verband tussen de Europese fondsen en de diverse projecten waartoe vrouwen in plattelandsgebieden de aanzet kunnen geven, duidelijk te maken, te mobiliseren en te bevorderen.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank het Huis voor dit zeer stimulerende debat met enkele zeer betrokken toespraken – ik heb er met veel genoegen naar geluisterd. De discussie die we vanavond hebben gevoerd, maakt opnieuw duidelijk dat de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden bijzondere aandacht verdient.
Hoewel ik het gevoel heb dat sommigen van u ietwat somber zijn over de geboekte vooruitgang, wil ik de zaak van een positievere kant benaderen. Ik denk dat er heel veel is bereikt, met name door middel van de instrumenten voor plattelandsontwikkeling, en ik ben ervan overtuigd dat we op de goede weg zitten als het gaat om het verbeteren van de positie van de vrouw in de plattelandsgebieden.
Velen van u merkten op dat de integratie van de genderkwestie in ons beleid en de uitbreiding van het toepassingsgebied van het beleid tot de bredere plattelandseconomie tot een sterker beleid zal leiden. Ik onderschrijf deze benadering volledig. We moeten ons niet alleen richten op de agrarische sector. Door ons beleid te verbinden met de behoeften en kansen van de plattelandsgemeenschap als geheel, creëren we een versterkend effect waar de hele agrarische sector van kan profiteren. De Commissie zal dit aspect bij de tenuitvoerlegging van de programma’s voor plattelandsontwikkeling nauwlettend volgen.
Een aantal van u noemde het belang van breedbandnetwerken in plattelandsgebieden. In dat verband kan ik zeggen dat de derde as – de diversificatie-as – van het beleid voor plattelandsontwikkeling mogelijkheden biedt gebieden te ontsluiten die voor investeerders economisch niet rendabel zijn. Het betreft afgelegen gebieden waar lidstaten het beleid voor plattelandsontwikkeling kunnen inzetten om een breedbandverbinding tot stand te brengen. Ik kan er alleen maar bij de lidstaten op aandringen dit te overwegen als ze hun investeringen of de inzet van hun beleid voor plattelandsontwikkeling plannen.
Enkelen van u noemden ook het “verborgen werk” dat vrouwen op boerderijen doen. Ik erken dat dit gegeven niet altijd uit onze statistieken naar voren komt. We moeten met behulp van alle verschillende instrumenten proberen vrouwen te stimuleren de kansen te grijpen om economisch onafhankelijk te worden door hun de daaraan verbonden sociale rechten toe te kennen. Ik ben van mening dat het een enorme stap op weg naar hogere inkomens en een betere kwaliteit van leven in plattelandsgemeenschappen zou zijn als we vrouwen meer mogelijkheden bieden om in deeltijd in de landbouw te werken.
Ik moet zeggen dat ik vrij veel door plattelandsgebieden reis en ik vind het altijd bemoedigend om vrouwen te ontmoeten die de scheidslijn overschrijden en werkzaam zijn bij een van de verschillende agrarische organisaties. Ik weet dat het voor de eerste vrouwen een grote stap is om zich bij deze organisaties aan te sluiten, maar soms verbreid het zich en is het minder moeilijk voor de volgende, hoewel er bij de mannen wel een omslag nodig is om te leren aanvaarden dat vrouwen op dit gebied op voet van gelijkheid een bijdrage kunnen leveren.
Ik denk dat er veel meer over dit onderwerp te zeggen valt en dat dit niet naar de achtergrond moet worden gedrukt. Ik verzeker u dat ik alle initiatieven die tot een verbetering van de positie van de vrouw in de plattelandsgebieden kan leiden, van ganser harte zal steunen. Ik denk namelijk dat deze speciale benadering van de diversificatie van de plattelandsgebieden vanuit het perspectief van de vrouw echt noodzakelijk is.
Christa Klaß, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik dank u voor uw bijdragen aan de discussie. We hebben een uitstekende discussie gehad in deze ronde. Commissaris, ook u dank ik voor uw verklaring dat de herziening van Richtlijn 86/613/EEG over het beginsel van gelijke behandeling nog dit jaar, in 2008, zal plaatsvinden. We hebben er weer aan herinnerd en we denken dat het tijd is voor een herziening.
We kunnen vanavond geen Europese verordening aannemen inzake het verbeteren van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden. Mevrouw Doyle, ik weet dat de situatie van vrouwen niet overal hetzelfde is. Dat zou ook saai zijn en dat willen we helemaal niet. Maar vrouwen in plattelandsgebieden hebben natuurlijk wel te maken met dezelfde omstandigheden en worstelen met dezelfde nadelen als vrouwen die in steden wonen. Dat hebben we hier duidelijk gemaakt.
We zetten het discussieproces in gang en we vragen de Commissie en de lidstaten uiteindelijk ook veranderingen tot stand te brengen. Het verslag moet het bewustzijn hierover vergroten.
Er zijn in Europa goede voorbeelden voorhanden en we willen volgens het beginsel van beste praktijken benadrukken dat deze voorbeelden navolging verdienen. We kunnen ook heel veel goeds naar voren halen. We willen het perspectief verbreden. Vrouwen in plattelandsgebieden zijn niet alleen boerin; vrouwen in plattelandsgebieden zijn ook op weg naar betaalde arbeid en ze moeten werk en gezin combineren.
Persoonlijke betrokkenheid is uiteindelijk de beste getuigenis. We kunnen niet zonder de bijdrage van vrouwen in onze organisaties. Mevrouw McGuinness had het zojuist over tevreden moeders die hun tevredenheid ook op hun kinderen overbrengen. We hebben ook tevreden vrouwen als we zorgen voor de gelijke behandeling van vrouwen, voor hun eerlijke deelname. Dan willen jonge mensen ook weer in de dorpen blijven wonen.
Het zou spannend zijn, commissaris, om een lijst op te stellen van de vele kansen die vrouwen in de Europese Unie uiteindelijk krijgen. We beweren voortdurend dat deze kansen in veel gevallen verscholen blijven achter andere programma’s. Misschien moeten we gewoon eens één keer zeggen dat vrouwen op de een of andere manier bij een bepaald programma betrokken zijn. Dit punt leidt voordurend tot problemen, zelfs wanneer het lokaal moet worden opgelost. Misschien moeten we ermee beginnen dit in het programma op te nemen zodat we uiteindelijk tegen de verantwoordelijken in de regio’s kunnen zeggen: verbeteringen voor vrouwen zijn hier mogelijk.
Voozitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 12 maart 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. – (HU) Uit een vergelijking tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden blijkt dat het gat tussen de twee in termen van werkgelegenheid groter wordt. Vrouwen in plattelandsgebieden worden sterk benadeeld. Ze hebben een kleinere kans op sociale integratie, werkgelegenheid en minder toegang tot sociale, kindgerelateerde, onderwijs- en gezondheidsinstellingen. Ze vormen een van de meest kwetsbare groepen in de maatschappij, aangezien ze veel meer worden blootgesteld aan het risico op armoede en marginalisatie. Wanneer ze wel werk vinden, blijft hun loon ver achter bij dat van hun tegenhangers in de steden.
Cumulatieve sociale benadeling leidt tot sociale spanningen, aangezien het socialezekerheidsstelsel in de meest benadeelde gemeenschappen het minst toereikend is, terwijl de slechtste infrastructurele tekortkomingen zich ook daar voordoen. Als er geen andere opties voorhanden zijn, wordt de gespannen werkgelegenheidssituatie op het platteland in stand gehouden door de landbouw en de daarmee gepaard gaande voordelen op de korte termijn en lagere levensstandaard.
De oplossing ligt in gezamenlijke actie. Lokale autoriteiten, regeringen en de Europese Gemeenschap hebben hierin allemaal een rol en een verantwoordelijkheid.
Er moeten uiteenlopende aanpassingsprogramma’s ten uitvoer worden gelegd. We moeten de plattelandsbevolking kansen bieden zich aan te passen door alternatieve werkgelegenheid te scheppen, door een infrastructuur te ontwikkelen, door opleidingen en programma’s voor verder onderwijs op te zetten die aanpassing aan de marktsituatie vergemakkelijken, door ondersteuning te bieden bij het opzetten van een bedrijf en door in grensstreken en over de landsgrenzen heen projecten op te zetten.
Aanpassingsprogramma’s zullen zonder meer moeten worden afgestemd op de specifieke kenmerken van individuele plattelandsgebieden. Zo kunnen we ervoor zorgen dat de afname van regionale verschillen doorzet.
Lívia Járóka (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Ik feliciteer mijn collega Christa Klaß met haar verslag, waarin de moeilijkheden waarmee vrouwen in plattelandsgebieden op de arbeidsmarkt en in andere aspecten van hun leven worden geconfronteerd, worden benadrukt. In een discussie over de meest benadeelde mensen die in de slechtst denkbare omstandigheden moeten leven, moet met name worden verwezen naar de Romavrouwen, van wie een aanzienlijk deel in dorpen en kleine kampen wonen. Uit talrijke studies is gebleken dat Romavrouwen de meest kwetsbare groep in de Europese Unie zijn, met een levensverwachting die ten opzichte van het merendeel van de maatschappij schokkend laag is en een werkloosheid die een paar keer zo hoog is als het gemiddelde. Overeenkomstig de aanbevelingen van het verslag moeten de lidstaten derhalve beleid opstellen en ten uitvoer leggen om de algehele levensomstandigheden van vrouwen in minder ontwikkelde regio’s te verbeteren en benadeelde vrouwen en vrouwen die met sociale uitsluiting worden geconfronteerd, te helpen werk te vinden of als zelfstandig werkende aan de slag te gaan door nieuwe bedrijven te steunen. Met name Romavrouwen kunnen voordeel hebben van de steun van de lidstaten en de Europese Commissie voor sociaal bewuste bedrijfsmodellen gericht op de arme en benadeelde groepen in de maatschappij. Ik ben blij dat in het verslag grote nadruk wordt gelegd op het verzamelen van betrouwbare statistische gegevens. Het is namelijk van groot belang gegevens uitgesplitst naar geslacht en etnische herkomst te verzamelen en verwerken, enerzijds om indirecte en meervoudige discriminatie op te heffen en anderzijds om de vooruitgang op het terrein van onderwijs, huisvesting, gezondheid en werkgelegenheid te kunnen meten. Ik dank u.
Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) In het voortvarende verslag van de rapporteur, mevrouw Klaß, wordt gezocht naar een nieuwe aanpak om de duidelijke ongelijkheid tussen stedelijke gebieden en plattelandsgebieden op te heffen. Vrouwen spelen een belangrijke rol bij de sociaalpolitieke, economische en ecologische ontwikkeling van de plattelandsgebieden. Het leven van vrouwen in plattelandsgebieden kent niet alleen aanzienlijke problemen maar biedt ook heel veel kansen.
Door plattelandsgebieden aantrekkelijker te maken, kan de uittocht van voornamelijk jonge en goed opgeleide mensen worden beteugeld. Daarom pleit ik ervoor dat we duurzame geïntegreerde groei stimuleren en dat we, met name voor vrouwen, nieuwe werkgelegenheid scheppen en zorgen voor hoogwaardige gezondheidszorg, sociale diensten en andere algemene diensten in de hele EU.
Alleen opgeleide vrouwen zijn volledig in staat een bijdrage te leveren aan het revitaliseren van lokale gemeenschappen. Zij zijn in staat nieuwe bedrijven op te zetten, die op hun beurt bijdragen aan de diversificatie van de plattelandseconomie en het verbeteren van de kwaliteit van leven in de plattelandsgebieden. We moeten alle obstakels voor wat de toegang tot de informatie- en communicatietechnologie betreft, uit de weg ruimen en ervoor zorgen dat vrouwen in plattelandsgebieden de beschikking hebben over breedband. Alle vrouwen die daar belangstelling voor hebben, moeten toegang hebben tot permanente scholing, taalonderwijs en omscholing.
Bovendien moet het succesvolle LEADER-programma worden voortgezet. LEADER heeft veel vrouwen in plattelandsgebieden in staat gesteld een bedrijf op te zetten op het terrein van toerisme, ambachtswerk en regionale producten. Ik geloof dat we door middel van beste praktijken en de nieuwe instrumenten voor de uitwisseling van ervaringen een behoorlijke bijdrage kunnen leveren aan het verbeteren van de levenskwaliteit in plattelandsgebieden.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) De EU wordt geconfronteerd met belangrijke sociale veranderingen die zijn voortgekomen uit problemen in verband met migratie, sociale zekerheid en armoede.
De programma’s die op EU-niveau zijn ontwikkeld, hebben een belangrijke bijdrage geleverd aan de verbetering van de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden. Toch zijn vrouwen niet betrokken bij de besluitvorming in de gemeenschappen waarvan ze deel uitmaken.
En concreet en zorgwekkend voorbeeld is dat de meeste vrouwen in de plattelandsgebieden in Roemenië een inkomen genieten van minder dan vijf euro per dag en een derde van hen maakt geen gebruik van communicatiemiddelen.
Ik zou drie actiegebieden willen noemen die prioriteit moeten krijgen om gelijke kansen te creëren en de situatie van de vrouw in de plattelandsgebieden te verbeteren:
- verbetering van de sociale status van vrouwen door de toegang tot nieuw inkomen en de verwerving van goederen te steunen;
- de volledige betrokkenheid van vrouwen bij het besluitvormingsproces en meer mogelijkheden om de besluiten die hen rechtstreeks raken, te veranderen of te beïnvloeden;
- toegang van vrouwen in plattelandsgebieden tot essentiële diensten (gezondheid, onderwijs) en infrastructuur.
De lidstaten moeten openbaar beleid opstellen om de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt en het besluitvormingsproces te stimuleren en ze moeten iedere vorm van discriminatie bestrijden.
21. Duurzame landbouw en biogas: noodzaak tot herziening van de EU-wetgeving (debat)
De Voorzitter. − Het volgende onderwerp is het verslag van Csaba Sándor Tabajdi, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over duurzame landbouw en biogas: noodzaak tot herziening van EU-wetgeving (2007/2107(INI)) (A6-0034/2008).
Csaba Sándor Tabajdi, rapporteur. − (HU) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Fischer Boel, dames en heren, in een wereld met klimaatverandering, een toenemende vraag naar energie en stijgende prijzen is het een absolute prioriteit en een zaak van levensbelang voor de Europese Unie om de energieafhankelijkheid en het energieverbruik terug te dringen en energiebronnen te diversifiëren. Het toenemend gebruik van hernieuwbare energiebronnen maakt hiervan integraal deel uit. We moeten diversifiëren en dat betekent ook diversificatie op het gebied van hernieuwbare energiebronnen.
Op het gebied van hernieuwbare energiebronnen beschikken verschillende landen over verschillende natuurlijke energiebronnen en we moeten deze maximaal benutten. Biogas biedt een enorm potentieel als hernieuwbare energiebron en gaat om diverse redenen die worden beschreven in het verslag waarover vandaag wordt gedebatteerd, een grote toekomst tegemoet.
De eerste en belangrijkste reden, dames en heren, is dat dierlijke mest de basisgrondstof is voor de productie van biogas en het feit dat we de energieproductie kunnen combineren met de verwerking van mest voor milieutechnische doeleinden. Dat is een van de belangrijkste voordelen van de productie van biogas, hoewel biogas natuurlijk ook uit andere grondstoffen kan worden geproduceerd, zoals zuiveringsslib, slachtafval en energiegewassen.
Biogas is een multifunctionele energiebron: het kan worden gebruikt voor elektriciteitsopwekking en voor verwarmings-, koelings- en droogdoeleinden. Biogas kan onder hoge druk worden gebruikt als brandstof voor auto’s en openbare vervoersmiddelen en gezuiverd biogas kan aan het aardgasnet worden geleverd. De biogasproductie biedt de Europese energieproductie dus serieuze mogelijkheden. Als we bijvoorbeeld bedenken dat biogas uit dierlijk mest kan worden geproduceerd, kunnen we veertien keer zoveel produceren als we nu doen. Dit biedt aanzienlijke mogelijkheden, aangezien we weten dat dierlijke mest om milieutechnische redenen moet worden bewerkt voordat het in de bodem kan worden toegepast; anders kan het zeer schadelijk zijn voor het milieu.
Er was in onze commissie enige discussie over de vraag of de biogasproductie op basis van plantaardige grondstoffen en de productie van voedingsmiddelen concurrenten van elkaar zullen worden. De Europese Commissie heeft aangetoond dat van een dergelijke situatie nog geen sprake is in Europa en we hopen dat dit ook in de toekomst niet het geval zal zijn, aangezien we nu gebruik maken van de tweede generatie energiegewassen. Het kan zijn dat dit in mondiaal verband, in Brazilië en de Verenigde Staten, een probleem is, maar in Europa speelt dit momenteel niet en we hopen dat dit zo blijft.
De andere kwestie die in dit verband werd besproken, was hoe de biogassector moet worden gereguleerd. De huidige regulering op nationaal en EU-niveau is buitengewoon ingewikkeld en bureaucratisch. Om die reden heb ik in mijn verslag voorgesteld een EU-biogasrichtlijn aan te nemen. Vertegenwoordigers van de Europese Commissie hebben me er tijdens de raadplegingen met de Europese Volkspartij echter van weten te overtuigen dat een aparte biogasrichtlijn niet nodig is, aangezien er een richtlijn inzake hernieuwbare energiebronnen in voorbereiding is en de kwestie biogas in deze context aan de orde kan worden gesteld. In dit verband vraag ik de Commissie in de richtlijn inzake hernieuwbare energiebronnen speciale aandacht te besteden aan biogas en de voorstellen in mijn verslag aan te nemen.
Dames en heren, in mijn volgende reactie dank ik de Deense instelling die mij met dit verslag heeft geholpen en iedereen die er een bijdrage aan heeft geleverd. Ik dank u voor uw aandacht.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik inga op de context, dank ik de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en de rapporteur, de heer Tabajdi, voor dit boeiende en belangrijke verslag.
In het verslag van het Parlement worden de voordelen van de biogasproductie voor de agrarische sector, maar ook voor de maatschappij, duidelijk onderstreept. Ik kan me er volledig in vinden dat er zoveel nadruk wordt gelegd op de ontwikkeling van de biogasproductie, die milieuvoordelen biedt doordat de uitstoot van gassen die tot klimaatverandering leiden, zoals methaan en stikstofoxiden, wordt teruggebracht. Dit leidt tot een grotere ecologische duurzaamheid van de landbouw. De uitstoot van broeikasgassen is sinds 1990 al met 20 procent afgenomen. Biogasproductie biedt als bruikbaar alternatief voor aardgas ook duidelijke economische voordelen in een situatie zoals nu, waarbij de olieprijs is gestegen tot boven de honderd dollar per vat.
De biogasproductie uit landbouwgrondstoffen is in de periode tussen 2004 en 2006 meer dan verdubbeld. De totale biogasproductie neemt toe maar ik denk dat we duidelijk meer kunnen doen. Er bestaat een groot onaangeboord potentieel voor biogasproductie binnen de Europese Unie. De Commissie is zich daar volledig bewust van en we hebben een aantal belangrijke instrumenten ingesteld om de biogasproductie te bevorderen. Onze huidige richtlijn inzake groene stroom met invoeringswetgeving in enkele lidstaten is een voorbeeld van een belangrijke drijvende kracht.
Het beleid voor plattelandsontwikkeling bevordert de ontwikkeling van de biogasproductie ook. Lidstaten hebben de mogelijkheid investeringen, technische ondersteuning en coöperaties alsook andere activiteiten ter bevordering van de biogasproductie en het gebruik van biogas te steunen.
De tenuitvoerlegging van de programma’s voor plattelandsontwikkeling uit de periode 2007 tot 2013 is nog maar net begonnen maar ik vind de eerste stappen van de lidstaten veelbelovend en ik ben ervan overtuigd dat, als we het over bio-energie hebben, het meeste gevolg zal worden gegeven aan maatregelen die met biogas samenhangen.
De maatregelen die zijn opgenomen in het recente energie- en klimaatpakket van de Commissie, zullen de biogasproductie de komende jaren verder stimuleren. Met name de doelstelling van 20 procent hernieuwbare energie is belangrijk. De verwachting is dat biogas een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan het halen van deze doelstelling. Biogas zal ook een belangrijke rol spelen bij het halen van de doelstelling van 20 procent minder uitstoot van broeikasgassen door sectoren die niet deelnemen aan het stelsel van emissiehandel. We bevinden ons dus in een zeer positieve situatie waarbij we twee vliegen in één klap kunnen vangen. Ik ben ervan overtuigd dat biogasproductie een belangrijk onderdeel wordt van de EU-strategie gericht op het bestrijden van de klimaatverandering en het halen van de doelstellingen van Kyoto.
Ik ben het met u eens dat een samenhangend biogasbeleid belangrijk is. De EU-initiatieven zijn naar mijn mening samenhangend en gaan dezelfde richting uit. Toch geloof ik dat dit beleid het beste op regionaal of nationaal niveau en op basis van lokale middelen, behoeften en economische realiteiten, gestalte kan worden gegeven en ten uitvoer kan worden gelegd.
In dit opzicht verwelkom ik de aanbevelingen inzake de vereenvoudiging van het huidige wetgevingskader. Deze sluiten aan bij onze lopende besprekingen over vereenvoudiging en betere regulering, waarbij een strategie van de Commissie heel hoog op de agenda staat.
Tot slot moet ik zeggen dat ik mijn twijfels heb over specifieke doelstellingen voor biogas en ik hoorde de rapporteur daar iets over opmerken. Ik denk dat biogas reeds valt onder de doelstelling van 20 procent hernieuwbare energie. Biogas kan ook bijdragen aan het halen van de doelstelling van 10 procent biobrandstof. Als we een speciale doelstelling voor biogas invoeren, lopen we het risico niet gericht genoeg te werk te gaan. Als we een specifieke doelstelling voor biogas vaststellen, brengt dit verdere administratieve lasten met zich mee voor particuliere beheerders en overheidsdiensten. Naar mijn mening zou het ook leiden tot bovenmatige politieke druk voor een bepaald soort hernieuwbare energie, wat later ongelukkig kan uitpakken als de economische omstandigheden voor de biogasproductie minder gunstig zijn.
Het verslag over biogas waar u de Commissie om vraagt, is zeker zinvol. Het lijkt me echter dat de indieningstermijn die u vaststelt, 2008, aan de vroege kant is als we kijken naar alle andere initiatieven die nu plaatsvinden. De Commissie zal eind 2008 evenwel verslag uitbrengen van de tenuitvoerlegging van het Europese Actieplan biomassa, dus ik ben er zeker van dat we overeenstemming over deze kwestie zullen bereiken. Het is een zeer belangrijk en ook zeer interessant verslag. Ik weet zeker dat dit een goede basis biedt voor verdere discussie.
Jens Holm, rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. − (SV) Mevrouw de Voorzitter, biogas kan een belangrijke rol spelen bij het bestrijden van klimaatverandering, niet alleen biogas voor de productie van warmte en elektriciteit maar ook als brandstof voor voertuigen. Biogas kan bijvoorbeeld worden geproduceerd uit mest en huisvuil. Momenteel is er een groot potentieel voor een aanzienlijke toename van de biogasproductie. De Commissie milieubeheer wil op een positieve wijze inspelen op deze mogelijkheid en ervoor zorgen dat er in de toekomst meer gebruik wordt gemaakt van biogas. Uitbreiding van de biogasproductie moet echter geen doel op zich zijn. Als het om afval gaat, moet het terugdringen van de totale hoeveelheid afval de voornaamste prioriteit blijven. Als we de hoeveelheid afval terugdringen, moeten we – het is vloeken in de kerk als je dit zegt – onze consumptie terugdringen.
Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om een paar vragen te stellen aan commissaris Fischer Boel, die hier vanavond bij ons is: heeft de Commissie een strategie om de alsmaar groeiende afvalberg in de EU terug te dringen? Heeft de Commissie misschien ook een strategie om ons te helpen de consumptie van al die goederen die we niet echt nodig hebben, terug te dringen?
De Commissie milieubeheer zou ook graag een certificeringsregeling zien voor duurzaam biogas. Zo’n certificeringsregeling moet de gehele keten dekken, dat wil zeggen van akker tot voertuig. De certificeringsregeling moet gebaseerd zijn op sociale en milieuoverwegingen. Ik verwelkom het voorstel van de Commissie voor een nieuwe richtlijn inzake hernieuwbare brandstoffen, maar er moet meer gebeuren om de rol die biogas speelt, te vergroten. Ik heb nog een vraag voor mevrouw Fischer Boel: wat vindt u van zo’n certificeringsregeling?
Deze en andere milieugerelateerde vragen onderstrepen het belang van publieke verantwoordelijkheid. De meesten van ons hier zijn het ermee eens dat we de rol die biogas speelt, moeten vergroten. Er zouden meer personen- en vrachtauto’s op biogas moeten rijden. Het gebruik van biogas leidt tot een reductie van de uitstoot van broeikasgassen afkomstig van auto’s van wel 90 procent. Bovendien wordt de uitstoot van vaste deeltjes verminderd en rijden auto’s geruislozer op gas. Als we onze milieuverplichtingen echt serieus nemen, moeten we de verantwoordelijkheid echter niet overlaten aan de markt.
Om ervoor te zorgen dat er meer auto’s op biogas gaan rijden, moeten er bijvoorbeeld pompstations zijn waar biogas kan worden getankt. De overheid moet ervoor zorgen dat pompstations door middel van wetgeving en tijdelijke financiering hun verantwoordelijkheid nakomen. In mijn eigen land, Zweden, is het laatste pompstation op weg naar het noorden in Uppsala, in het midden van het land. Met andere woorden, automobilisten moeten meer dan 1 000 kilometer rijden voordat ze biogas kunnen bijtanken. Dat is natuurlijk onaanvaardbaar. We hebben dus allemaal een verantwoordelijkheid om het gebruik van biogas te stimuleren: de EU, die richtsnoeren moet opstellen, de lidstaten, die de nationale productie moeten stimuleren en, niet in de laatste plaats, de lokale overheid, die meer biogasinstallaties moet bouwen.
Werner Langen, rapporteur voor advies van de Raadgevende Commissie voor industrie, onderzoek en energie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik ben de rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie, die verantwoordelijk is voor het energiebeleid. Ik heb geen persoonlijk advies, maar de commissie heeft mijn ontwerpadvies aangenomen met 45 stemmen vóór, nul tegen en nul onthoudingen. De Commissie industrie is doordrongen van het positieve effect van biogas, dat niet alleen afkomstig is van mest – zoals de rapporteur denkt – maar van allerlei soorten organisch afval.
We hebben erop gewezen dat de concurrentie met voedingsmiddelen een steeds groter probleem wordt, dat er moet worden gesproken over het feit dat de levering van biogas aan het gasnet niet-discriminerend moet zijn en dat er nieuwe processen voor technisch biogas van de tweede generatie moeten worden voorgesteld. We hebben de rol van groene gentechnologie in verband met biogas besproken en we vinden dat de jonge, innovatieve biogassector startkapitaal nodig heeft, maar geen permanente subsidie.
Daarnaast willen we uniforme steuninstrumenten in de hele EU en dat geven we expliciet aan in onze dertien punten: we willen een vereenvoudigde bouwvergunningprocedure voor biogasinstallaties. De Commissie industrie heeft geen vier nieuwe richtlijnen geëist, zoals mijn collega-afgevaardigde in zijn ontwerpverslag deed. Ik deel de opvatting van de commissaris dat we geen nieuwe richtlijnen nodig hebben, maar dat we biogas een eerlijke plaats moeten geven in onze bestaande richtlijnen inzake hernieuwbare energiebronnen.
In dit opzicht heeft de Commissie industrie een advies geformuleerd dat enigszins afwijkt van dat van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, die verantwoordelijk is voor het verslag.
Albert Deß, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, als schaduwrapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en de Europese Democraten kan ik dit verslag grotendeels steunen. De rapporteur heeft goed werk verricht.
Ik ben het eens met wat al eerder is gezegd: biogas kan een aanzienlijke bijdrage leveren aan het halen van onze doelstellingen voor hernieuwbare energiebronnen. Doordat er minder fossiele energiebronnen worden gebruikt, wordt ook de CO2-uistoot verminderd. De absolute vereiste is natuurlijk dat het potentieel voor biogas wordt benut. In Duitsland staan diverse biogasinstallaties, waar alleen elektriciteit wordt geproduceerd. Slechts ongeveer 38 procent van de beschikbare energie wordt hier benut; meer dan 60 procent van de energie wordt als verloren warmte in het milieu gepompt. Dat kan toch niet de bedoeling van de biogasproductie zijn! Daarom geloof ik dat in dit verslag terecht wordt geëist dat biogas ook aan het gasnet wordt geleverd. We moeten beide doen: de warmte benutten die verloren gaat bij de productie van elektriciteit en rechtstreeks biogas aan het gasnet leveren. Met beide processen kunnen we een hoog rendement behalen.
Ik ben ook van mening dat er met moderne kweekmethoden nog betere gewassen kunnen worden gekweekt, maar ik denk dat hiervoor helemaal geen genetische manipulatie nodig is. Kwekers vertellen me dat de opbrengst van biogasgewassen op goede grond met traditionele kweekmethoden kan worden verdubbeld. We zijn in staat voor biogas het equivalent van ongeveer vijfduizend liter stookolie per hectare te oogsten. Met goede planten, die in de toekomst kunnen worden geteeld, zijn we in staat wel tienduizend liter per hectare te oogsten. Dit is een goede manier om met biogas een bijdrage te leveren aan het bestrijden van klimaatverandering.
Bogdan Golik, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, met veel interesse heb ik de voorstellen van mijn collega de heer Tabajdi gelezen. Ik wil hem graag feliciteren met zijn uitstekend verslag.
Op dit moment kent men overal ter wereld scherpe prijsstijgingen van olie en andere energiebronnen, zoals gas. Het prijsverloop is onvoorspelbaar waardoor het moeilijk is om plannen op te maken en investeringskosten te ramen. Bovendien neemt ook de energievraag van Europese landen toe. Daarom is een verslag over biogas meer dan nodig. Dit verslag toont ons wat we op het vlak van opwekking van energie nog allemaal kunnen doen. Opwekking van energie uit deze bronnen kan vele malen worden opgedreven zonder dat het milieu wordt geschaad.
Een positieve uitloper van deze ontwikkeling zou de ondersteuning van begunstigden zijn door middel van fondsen voor regionale ontwikkeling en plattelandsontwikkeling. De commissie en de verschillende landsregeringen moeten vooral ook veel aandacht schenken aan generatoren van dergelijke energie en deze ontwikkeling met specifieke financiële instrumenten ondersteunen. Ik sta dan ook volledig achter het standpunt van de rapporteur dat de Europese Commissie extra inspanningen moet leveren om energie uit dergelijke bronnen op te wekken. Dit moet tevens in de energiestrategie van Europa worden opgenomen.
Het is voor Europa van enorm belang dat de Europese Unie zorgt voor meer diversificatie om zo snel mogelijk niet meer afhankelijk te zijn van energie-invoer.
Willem Schuth, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil de heer Tabajdi feliciteren met zijn evenwichtig verslag. Hij is erin geslaagd het belang van biogas voor een duurzame energiemix in kaart te brengen.
Als lid van het Europees Parlement en vertegenwoordiger van Noord-Duitsland, ben ik vertrouwd met het potentieel van biogas als een belangrijke en veelzijdige vorm van energie uit biomassa die de landbouw produceert. Duitsland, en vooral Nedersaksen waar ik vandaan kom, is leider op het vlak van biogasbedrijven. Als een EU-certificeringssysteem voor biobrandstoffen wordt geïntroduceerd, mogen we de kans niet laten voorbijgaan om strikte criteria voor biogastechnologie te bepalen. Deze moeten ook op invoer van toepassing zijn.
Onze producenten mogen administratief echter niet extra worden belast. Slechts op deze manier kan doeltreffend worden gereageerd op de bezorgdheid over het gebruik van graan en voedingsmiddelen voor de productie van biogas. Voedselproductie moet nu eenmaal de voornaamste verantwoordelijkheid van landbouwers blijven. Slechts op deze manier kan en zal biogastechnologie een bijdrage van betekenis leveren aan een verzekerde energievoorziening, aan de beperking van onze afhankelijkheid van buitenlandse invoer, aan de bescherming van het klimaat en aan plattelandsontwikkeling. Europese onderzoek- en ontwikkelingsprogramma’s zullen op deze manier tevens efficiënter worden.
Wiesław Stefan Kuc, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de uitvoering van de ideeën van mijn collega de heer Tabajdi zou een grote stap betekenen voor een stijgende biogasproductie. Tegelijkertijd zou het een grote stap betekenen voor de verdere ontwikkeling van duurzame landbouw door een aanzienlijke vermindering van plantaardig en dierlijk afval, mest en slib en het verkrijgen van hernieuwbare energie.
Aan de productie van biogas zijn echter nadelen verbonden. Tegen de huidige productie- en verkoopprijzen zouden de kosten niet worden gedekt. Uiteindelijk zou er nog afval zijn, maar dan meer geconcentreerd. We moeten nagaan wat de voor- en nadelen zijn. Mijn fractie heeft dit gedaan en we vinden dat we, zelfs met de huidige technologie, het verslag van de heer Tabajdi moeten steunen. Misschien zorgen andere technologieën voor een verbetering van het productieproces, terwijl stijgende energieprijzen de economische efficiëntie ervan zullen verbeteren. Voor de bescherming van het milieu bestaat er echter geen twijfel over het resultaat en dat is het belangrijkste.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de rapporteur heeft een goed verslag ingediend. Hij heeft het verslag tevens bij de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ingediend om haar mening te vragen. Dat is een goede zaak. Van de heer Langen hebben we net vernomen dat de Commissie industrie, onderzoek en energie hier blijkbaar met ons wedijvert. Dat gebeurt nou steeds: als iets succes heeft, probeert die commissie er altijd mee te gaan lopen. Dat is niet noodzakelijk een goede zaak.
De pioniers van biogasproductie waren landbouwers. Tien, vijftien, twintig jaar geleden werden ze uitgelachen toen ze uit mest energie wilden produceren. De bedoeling hier, om het even plastisch uit te drukken, is om stront in goud om te toveren. Dit betekent energie produceren op basis van mest zonder met voedsel de concurrentie aan te gaan. Wat van het mest overblijft, zal zelfs een betere en meer veelzijdige meststof zijn dan agressieve meststoffen.
Biogas wordt naast wind, water, zon en hout dus beschouwd als duurzame energiebron. Als we ons beperken tot de productie uit organisch mest, is het bovendien een hernieuwbare energiebron. In een situatie, zoals die zich vorig jaar en het jaar voordien voordeed in de melksector, waarin 23,5 eurocent voor melk werd betaald, lag de zogeheten comparative excellence veel hoger als maïs rechtstreeks in de biogasinstallatie werd ingebracht, dan wanneer dit langs de koe verliep en er melk werd geproduceerd.
Dit betekent dat voedsel- en energieprijzen steeds overeenkomen en dit heeft te maken met de Electricity Feed Act die Duitsland en andere landen hebben. Hierdoor wordt in de energiesector beter gerecycleerd dan in de voedingssector. We moeten opletten dat er geen competitie ontstaat. Tussen tank en tafel ontstaat rivaliteit als we het verkeerd aanpakken. Als we de voor- en nadelen van biomassabrandstof op een rijtje zetten, blijkt dat de nadelen overheersen, terwijl bij biogas de voordelen overheersen, zelfs bij biogas voor wagens.
Het hangt dus van ons af: het beleid inzake subsidies en vergoedingen moet duidelijk kleinschalige bedrijven bevoordelen om een migratie naar industriële productie te voorkomen.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, laat ons even duidelijk zijn: de hetze rond biomassa is een gevolg van de zogenaamde opwarming van de aarde door kooldioxide-emissies waar de mens voor verantwoordelijk zou zijn.
Vergeet CO2-voetafdrukken toch. CO2 is een natuurlijk bestanddeel van de atmosfeer; het is geen duivels gif zoals verkeerdelijk wordt voorgesteld in bijvoorbeeld ‘An Inconvenient Truth’. Deze hyperactieve film is helemaal geen bewijs, zelfs geen waarheid. Het is een theorie en verre van een bewijs. Als leraar chemie – en ik ben er zeker van dat er in deze vergadering wel enkelen zitten – weet ik wat er nodig is om van een hypothese tot een theorie te komen, en van een theorie tot een chemische wetmatigheid. Ik hecht geen belang aan de theatrale of moraliserende frasen van een toekomstig Amerikaans politicus.
Gelukkig hebben we nu de Manhattan Declaration die vorige week door 500 wetenschappers werd ondertekend. Deze verklaring stelt dat er onvoldoende bewijs bestaat dat CO2, afkomstig uit moderne industrie, verantwoordelijk is voor klimaatverandering. De verklaring herinnert ons eraan dat het klimaat steeds veranderd is en dit ook zal blijven doen. Beseft niemand hier dat de aarde zoals we die kennen niet aan het einde is van haar ontwikkeling maar continu dynamisch ontwikkelt?
Het is politieke hebzucht ons te belasten om het onmogelijke en onnodige te bereiken. Bodems omploegen om biobrandstof te produceren terwijl het bevolkingsaantal toeneemt en er op wereldschaal een graanschaarste bestaat, is gewoon te gek voor woorden. Biobrandstof kweken door hele delen van het regenwoud om te hakken, hout te verbranden om enkele jaren nitraten te verkrijgen en dan verder te gaan, is verkrachting van deze kostbare wouden. Dat is gewoon crimineel.
Wat is dan de oorzaak van dat beetje opwarming van de aarde? Om het met de woorden van ex-president Clinton te zeggen: ’t is de zon, idioot!
Jim Allister, namens de NI-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij met de erkenning van het potentieel van een aanzienlijke stijging in de productie van biogas. Het kan veehouders helpen aan alternatieve bronnen van inkomsten en terzelfder tijd een waardevolle ecologische bijdrage leveren door problemen, die gerelateerd zijn aan afval uit de landbouw, op te lossen.
Een derde uitgesproken voordeel van biogas, dit in tegenstelling tot biobrandstoffen, is dat het voedselveiligheid helpt en niet in de weg staat. Dit is het voornaamste voordeel van biogas: door gebruik te maken van afval in plaats van oogst, wordt de essentiële productie van veevoeder en voedsel niet ontmoedigd.
De biogassector, die in volle ontwikkeling is, heeft een degelijke ondersteuning nodig om op te starten. Dit dient voor de EU te gebeuren in de vorm van een uniform ondersteuningsinstrument in plaats van het sporadische allegaartje van ondersteuning dat we op dit ogenblik hebben. Extra onderzoek naar de exploitatie van biogas van de tweede generatie als biobrandstof, is een vooruitziende noodzakelijkheid. Er is dus nog veel dat kan en moet gebeuren om biogas te promoten en zo landbouw duurzamer te maken.
Ik denk dat wij in de EU een verkeerde inschatting hebben gemaakt door te veel tegemoet te komen aan biobrandstoffen. Laten we dezelfde fout niet begaan door biogas te onderschatten.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik ontvang dit verslag gunstig: het geeft een duidelijk beeld van het potentieel van biogas en ik weet dat verschillende lidstaten verschillende ervaringen hebben. Je vraagt je af waarom er zo een groot verschil bestaat tussen de productie van biogas en gebruik in sommige landen en in andere niet. Zoals de commissaris zei, ligt hier een enorm onaangeroerd potentieel en we moeten er iets mee doen, maar niet, zoals ik reeds heb gezegd, er een richtlijn voor maken. Daar hebben we er meer dan voldoende van en het zou enkel voor meer verwarring zorgen.
Kijk eens naar paragraaf 37 van het verslag. Hierin wordt geijverd voor een vereenvoudigde procedure inzake bouwvergunningen. Dit is misschien de enige keer dat dit zeer relevante feit in dit debat over het gebruik van afval en recyclage wordt vermeld. Vanuit mijn ervaring kan ik u vertellen dat in mijn thuisland bezwaren worden geopperd telkens er plannen zijn voor een groen recyclagebedrijf of voor het gebruik van vleesbeendermeel voor de productie van energie. Mensen staan immers wantrouwig tegenover dergelijke ontwikkelingen en zijn bang voor hun gezondheid. We moeten wetenschappelijke bevindingen bundelen en duidelijk zeggen wat de waarheid is inzake dit onderwerp omdat het publiek bezorgd is. Daarom moeten we het publiek inlichten over de noodzaak om afval uit de landbouw en uit slib te recycleren. Maar mensen moeten ook beseffen dat er nadelen aan deze technologie zijn verbonden en dat de productie van energie residuen met zich brengt waarmee zeer voorzichtig moet worden omgegaan.
Ik zou zeer graag commentaar horen over deze kant van het debat omdat we hier in dit Huis de neiging hebben hernieuwbare energie als iets fantastisch te bestempelen, terwijl we weten dat het publiek liever geen windturbines ziet in de eigen tuin. Daarom moeten we het publiek meekrijgen, maar we moeten ook erkennen dat er een bezorgdheid omtrent gezondheid bestaat die aangepakt moet worden.
Ten slotte wil ik zeggen dat ik volledig achter het eerste amendement van de heer Mulder sta. Het is immers een zeer zinnig en belangrijk amendement en ik stel voor dat ik het voorlees omdat het de noodzaak nog eens benadrukt om dierlijk mest opnieuw te classificeren zodat landbouwbedrijven het correct gebruiken. Naar de nitraatrichtlijn moet in deze context worden gekeken.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Hartelijk bedankt, Mevrouw de Voorzitter. Dames en heren, de geglobaliseerde wereld stelt ons voor enkele uitdagingen, waaronder klimaatverandering, toenemende armoede, problemen met energie-efficiëntie en energiezekerheid en vragen met betrekking tot het gebruik van hernieuwbare energiebronnen. In het belang van duurzame landbouw moeten we niet enkel reageren op de uitdagingen die betrekking hebben op de Europese Unie, maar moeten we tevens op basis van een gemeenschappelijke strategie gecoördineerde beleidsmaatregelen treffen om de moeilijkheden, waar de 27 lidstaten mee te kampen zullen hebben, aan te pakken.
Ik ben dan ook zeer verheugd over dit initiatief met betrekking tot biogas en duurzame landbouw van mijn collega, de heer Tabajdi. Hierbij wil ik hem feliciteren met een uitstekend verslag. Volgens mij is het belangrijk dat de Europese Unie een richtlijn aanneemt inzake hernieuwbare energiebronnen om EU-wetgeving en nationaal beleid te coördineren, om wetgeving op het niveau van de EU en van de lidstaten te coördineren.
Biogas, dat op geïntegreerde landbouwbedrijven wordt geproduceerd, is een van de belangrijkste bronnen van bio-energie. Biogasbedrijven opstarten is echter duur. Om het potentieel van biogas te benutten, zou het nuttig zijn cohesiebeleid, opportuniteiten op vlak van landbouw, plattelandsontwikkeling en kaderprogramma’s te coördineren en investeringen in en steun aan biogasbedrijven te promoten. De toekenning van financiële steun moet in de eerste plaats op efficiëntie gebaseerd zijn. Als efficiëntie het voornaamste criterium is, zal elektriciteitsopwekking bijna het enige zijn dat het waard is om te ondersteunen.
Biogas kan op verschillende andere manieren worden gebruikt. Daarom moeten we ons focussen op onderzoek, ontwikkeling en innovatie om meer efficiënte manieren te vinden om deze bron te gebruiken. Naast financiële ondersteuning door de Europese Unie, moeten we in de lidstaten voordelige voorwaarden scheppen om de bouw en werking van biogasbedrijven te vergemakkelijken. Om het gebruik van deze nieuwe energiebron te promoten, zou het nuttig zijn dat lidstaten zorgen voor prijssubsidies of andere maatregelen.
Zowel voor landbouwbedrijven als voor plattelandsregio’s heeft biogas een wezenlijk toegevoegde waarde in de zin dat het de economische levensvatbaarheid verhoogt. Daarom moeten minder ontwikkelde regio’s ook gebruik kunnen maken van deze opportuniteiten. Dank u.
Anne Laperrouze (ALDE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik ben blij met dit verslag van de heer Tabajdi. Energiebronnen verschillen maar ze hebben niet allemaal hetzelfde potentieel of dezelfde impact op het milieu. In onze strijd tegen klimaatverandering en verspilling van natuurlijke bronnen, is het uiterst belangrijk dat we niets uit het oog verliezen. Biogas is een van de energievormen die moet worden aangemoedigd.
Er mag geen competitie ontstaan tussen de productie van biogas en de productie van voedingsproducten. Om dit te bewerkstelligen moet de productie van biogas uit organisch mest, slib en gemeentelijk, organisch en dierlijk afval prioritair worden aangemoedigd. Wat de productie van biogas uit afval betreft, wil ik benadrukken dat dit in feite zou betekenen dat we voordeel halen uit afval, of met andere woorden uit vervuiling. Maar vergis je niet: de afvalberg moet vooral kleiner worden.
Bovendien is het volgens mij belangrijk dat biogas niet enkel wordt gebruikt om elektriciteit te produceren, maar in de eerste plaats lokaal wordt gebruikt om te zorgen voor natuurlijke gasnetwerken, dit onder strikte gezondheidsvoorwaarden. Technische beperkingen moeten worden weggewerkt om te zorgen voor toegang tot het net. Onderzoek en ontwikkeling moet in alle aspecten van de sector worden opgevoerd: bronnen, faciliteiten, distributie en gebruik. Een herziening van de wetgeving is noodzakelijk om rekening te houden met de werkelijkheid en voordelen van biogas.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). – (PL) Mevrouw de voorzitter, het verslag van de heer Tabajdi brengt een probleem aan de oppervlakte dat voor landbouwers, de economie en het milieu van zeer groot belang is. Biogas beperkt de kosten voor de invoer van aardgas en vermindert de hoeveelheid methaan die vrijkomt in de atmosfeer. Daarnaast is het een brandstof die rechtstreeks in de landbouwproductie of openbare nutsvoorzieningen kan worden gebruikt. Dierlijk mest, afval en rioolslib recycleren tot biogas is positief voor de bescherming van het milieu. Er bestaan echter enorme verschillen tussen de productieniveaus van biogas in de verschillende EU-lidstaten.
Op dit vlak moeten de EU-instellingen de volgende acties ondernemen: de rechtsregels en economische regelgeving aanpassen om de ontwikkeling van de productie van biobrandstof te promoten; onderzoek naar de optimalisatie van de productietechnologie van biobrandstof in een stroomversnelling brengen, inclusief brandstof geproduceerd uit biomassa, organisch afval, rioolslib en dierlijk mest en programma’s in het leven roepen om informatie te publiceren en positieve ervaringen van Duitse, Belgische en Deense landbouwers te delen.
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, het VN-panel voor de klimaatverandering zegt dat de mens in dergelijke mate broeikasgassen uitstoot dat het klimaat verandert. De EU heeft aanvaard dat de mensheid in de volgende decennia de uitstoot ervan radicaal moet terugschroeven. Tevens wil de EU in deze globale inspanning een voortrekkersrol spelen. Hoe kunnen we dit aanpakken? Ik vind het verschrikkelijk te zien hoe politieke bemoeienis en de ambitie om politieke macht naar de EU-instellingen te verschuiven nu uit de hand dreigen te lopen.
Wij als parlementariërs zouden geen subsidies mogen eisen voor een biogasengagement. We weten niet hoe belastingvoordelen moeten worden toegepast zodat biogas boven andere alternatieven wordt verkozen. We moeten voor elk EU-land uitstootdoelstellingen laten opstellen. Dit is intussen gebeurd. Bovendien moeten de landen zelf efficiënte manieren ontwikkelen om hun doelstellingen te behalen. De klassieke Europese oplossing is institutionele competitie en niet gecentraliseerde controle.
Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Tabajdi hartelijk danken voor dit verslag. Net als vele andere sprekers, ben ik dit verslag over biogas warm genegen omdat het een zeer belangrijke rol zal spelen. Vooral de landbouw produceert veel afval dat in biogas kan worden omgezet. Afval van voeding en plantaardig afval kan ermee worden vermengd om elektriciteit te ontwikkelen. Daarom zal dit wellicht zeer doeltreffend zijn. Het gebruik van biogas wordt beschouwd als één van de meest doeltreffende manieren om groene elektriciteit op te wekken.
Tegen de heer Tabajdi wil ik wel zeggen dat we geen specifieke richtlijn met betrekking tot bio-energie nodig hebben: dit kan worden opgenomen in een richtlijn met betrekking tot hernieuwbare energie. Ik zou er bij hem op aan willen dringen hier niet langer naar te streven.
Landbouwers zijn ook zeer betrokken geweest bij de nitraatrichtlijn. Ze hebben op hun landbouwbedrijven bovendien veel opslagruimte nodig voor afval. Slib zou op landbouwbedrijven kunnen worden bijgehouden en daarvan zou biogas kunnen worden gemaakt. Het afval, dat hiervan afkomstig is, kan op het land worden verspreid. Zoals de commissaris zei: twee vliegen in één klap.
Mevrouw McGuinness zei dat een van de zaken die we moeten aanpakken, wellicht niet op het niveau van Europa maar dat van de lidstaten, is dat biogasbedrijven altijd fantastisch zijn zolang ze ergens anders staan en niet in mijn achtertuin. Dit is een groot probleem in Europa: het gebeurt steeds ergens anders.
Ten slotte wil ik de heer Clark nog antwoorden, hoewel ik denk dat hij reeds vertrokken is. Hij vroeg zich af of de aarde al dan niet opwarmt. Ik sprak onlangs met een vooraanstaand Israëlisch wetenschapper en die zei: misschien warmt de aarde op maar misschien ook niet. Kunnen we echter 20 jaar wachten om erachter te komen of we gelijk hadden of niet?
Cristian Silviu Buşoi (ALDE). – (RO) Gezien de huidige olieprijs, is biogas een energiebron waarmee we rekening moeten houden, zeker met het besef in ons achterhoofd dat de Europese Unie meer en meer afhangt van de import van koolwaterstof.
We zijn er ons allemaal van bewust dat het de bedoeling is dat op Europees niveau tegen 2020 de totale energieconsumptie voor twintig procent hernieuwbare energie bestaat. In deze situatie moet het gebruik van biogas als energiebron gestimuleerd worden, vooral dan met behulp van financiële instrumenten.
Biogas en andere biobrandstoffen, alsook zonne- en windenergie, kunnen de afhankelijkheid van conventionele energiebronnen aanzienlijk doen afnemen. Bovendien beschikt biogas in vergelijking met andere hernieuwbare energiesoorten over een extra voordeel: biogas kan worden gebruikt voor de productie van elektriciteit en thermische energie en in de transportsector.
Misschien is een nieuwe richtlijn met betrekking tot biogas te veel gevraagd, maar ik ben verheugd over het verzoek aan de commissie om te zorgen voor een speciaal verslag over biogas in de Europese Unie. Dit zou ook aanbevelingen bevatten over de Europese en nationale wetgeving ter zake.
Samuli Pohjamo (ALDE). – (FI) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ook ik wil de heer Tabajdi eerst bedanken voor zijn uitstekend verslag. Hij heeft zeer grondig werk verricht. Biogas is een belangrijke hernieuwbare energiebron die bijdraagt tot de duurzame ontwikkeling van de landbouw en de toestand van het milieu verbetert. Biogas kan ook worden gebruikt om landbouwers en gebieden meer autonoom te laten zijn op het vlak van energievoorziening. Bovendien wordt slechts een gedeelte van deze bron getapt.
Op het vlak van productontwikkeling is er natuurlijk nog veel werk voor de boeg. Innovatie is nodig, alsook uitwisseling van goede ervaringen en bijkomende middelen. De belangrijke ruwe materialen van biogas, mest en de nevenproducten van voeding moeten niet worden beschouwd als afval, maar als ruwe materialen die kunnen worden gebruikt om biogas en meststof van te maken. Tegelijkertijd moeten we algemene regels ontwikkelen om het gebruik van biogas in de Europese Unie te promoten en nationale obstakels en beperkingen, die hierop betrekking hebben, op te heffen.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) De EU is voor energiebevoorrading afhankelijk van landen buiten de Unie. Bovendien is een energiecrisis in Europa niet veraf.
Daarom is het voor ons van primordiaal belang dat we ons mengen en het gebruik van hernieuwbare energie steunen. Volgens mij is biogas een geschikte optie vanuit zowel economisch als ecologisch standpunt. Zo wordt bijgedragen tot de duurzame ontwikkeling van de economie en de landbouw, tot de ontwikkeling van plattelandsgebieden en tot de bescherming van het milieu. Geproduceerd uit dierlijk mest, slib, gemeenschappelijk en dierlijk organisch afval, ontstaan er voor landbouwers mogelijk nieuwe bronnen van inkomsten.
Het is echter ook essentieel dat we voldoende aandacht schenken aan veiligheidsmaatregelen. Sommige actieve bestanddelen en bacteriën in afval uit de landbouw en de gemeenschap, kunnen zowel de publieke gezondheid als het milieu in gevaar brengen als ze worden verspreid. Ik ben het ook helemaal niet eens met het gebruik van onder meer graan en andere primaire voedingsproducten uit de landbouw voor de productie van energie. Hun verbranding veroorzaakt een prijsstijging van veevoer en voedingsproducten in het algemeen.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de opwekking van hernieuwbare energie uit biogas is een positieve ontwikkeling op het vlak van energievoorziening. De bijdrage van biogas uit dierlijk mest aan de vermindering van broeikasgassen moet echter verder worden onderzocht.
Dit ontwerpverslag heeft het niet over het probleem van onbedoelde of diffuse emissie. Dit is emissie van gas die in de loop van het productieproces ontsnapt. Volgens sommige studies kan de vermindering van broeikasgassen teniet worden gedaan door methaanverlies tijdens het productieproces en emissie van stikstofoxide als digestaat op het land wordt gebruikt. Verder onderzoek is dringend vereist.
Een herziening van wetgeving om de productie van biogas te ondersteunen moet gebaseerd zijn op een strenge levenscyclusevaluatie om het proces te beoordelen in de context van de productie van hernieuwbare energie en als een strategie voor de vermindering van broeikasgassen.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, eerst zou ik de rapporteur willen feliciteren met een gepast verslag.
Energiezekerheid, stijgende energiekosten en klimaatverandering zijn voor het Europa van de 21ste eeuw misschien de grootste uitdagingen. Een ding staat vast: Europa moet zelf meer kunnen voorzien in haar energiebehoefte zodat energiezekerheid ontstaat. Om dit te bewerkstelligen moet er diversificatie komen op het vlak van alternatieve energiebronnen en een grotere afhankelijkheid van nieuwe technologieën en hernieuwbare bronnen. In mijn kiesdistrict schat men dat een duizelingwekkende 96 procent van onze energie wordt ingevoerd.
Velen onder jullie zullen het er met mij over eens zijn dat de opkomende markt voor biogas en biobrandstoffen voor landbouwers nieuwe mogelijkheden scheppen. Het is in toenemende mate een competitieve markt: in mijn kiesdistrict in Noord-Ierland hebben landbouwers veel voordelen ontdekt toen ze zochten naar een alternatief gebruik van hun land om nieuwe zakelijke mogelijkheden te creëren in de productie van biobrandstoffen.
Hoewel ik besef dat biobrandstoffen en biomassa-energie niet het enige antwoord kunnen zijn op de toenemende bezorgdheid van Europa omtrent energie, ben ik er zeker van dat ze een belangrijke rol spelen bij de oplossing van de problematiek.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter , de rol van gas is ten eerste belangrijk voor de diversificatie van gasvoorziening, ten tweede in de strijd tegen klimaatverandering en ten derde voor de verbetering van de toestand van het milieu. Met andere woorden: om het milieu te beschermen. Vergeet niet dat biogas van huishoudelijk afval, organisch afval, drijfmest en dierlijk mest wordt gemaakt.
Biogas is een zeer belangrijke hernieuwbare energiebron. Het gas kan worden gebruikt om energie te produceren, is een goede warmtebron en kan worden gebruikt om voertuigen van energie te voorzien. Meer voertuigen zouden gebruik kunnen maken van biogas, maar het moet voor gebruik beschikbaar en kosteneffectief worden gemaakt. Om biogas te produceren moeten we echter nieuwe technologieën (van de tweede generatie) gebruiken. Voor de ontwikkeling van biogas moeten we dus stabiele voorwaarden scheppen en gepaste financiële ondersteunende instrumenten in het leven roepen.
Claude Turmes (Verts/ALE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, als rapporteur voor de Richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen op de interne elektriciteitsmarkt, waarvoor we in dit Parlement binnenkort gaan stemmen, ben ik zeer blij met het verslag van de heer Tabajdi. In grote lijnen ga ik ermee akkoord dat biogas een van de beste manieren is om in Europa biomassa te verwerken. In mijn verslag zal ik het potentieel van biogas proberen te benadrukken. Het is een energievorm die kan worden opgeslagen. Deze vorm is dus complementair met andere bronnen van hernieuwbare energie. Ik wil ook aandringen op minder bureaucratie. Ik denk dat we in Europa werkelijk met een probleem zitten op het vlak van goedkeuring, vooral op het vlak van de productie van energie die niet gevaarlijk is. En biogas is niet gevaarlijk.
Ik wil nog een laatste probleem vermelden. Op dit moment bespreken we ook de Gasrichtlijn voor de interne markt. We moeten er ook voor zorgen dat biogas gemakkelijker toegang vindt tot het gasnetwerk. Wie hierin geïnteresseerd is, moet eens kijken naar de amendementen die ik heb ingediend met betrekking tot de Gasrichtlijn.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (DA) Mevrouw de Voorzitter, ik wil iedereen, die aan deze discussie heeft bijgedragen, bedanken. Het is moeilijk om enkel over biogas te discussiëren: we beginnen steeds over alle hernieuwbare energiebronnen.
Heel deze discussie is gebaseerd op het energieverslag dat de commissie in januari publiceerde. Toen zagen we dat we voor energie sterk afhankelijk zijn van import, vooral dan van onze oosterse buren. Maar ook: hoe konden wij bijdragen aan de vermindering van CO²-uitstoot? Plots werden alle verschillende ideeën op tafel gelegd.
In de transportsector moet tegen 2020 10 procent afkomstig zijn uit hernieuwbare energiebronnen. Hier was en is de landbouwsector de belangrijkste en enige leverancier. We kennen allemaal – en we hebben er vandaag ook al over gehoord – de competitie tussen voedsel, veevoeder en brandstof. Dit zal een discussie blijven opleveren zolang we te maken hebben met de eerste generatie biobrandstoffen. Daarom ga ik ook volledig akkoord met diegenen die vandaag de nadruk hebben gelegd op investeringen in onderzoek en ontwikkeling zodat we van de eerste generatie naar de tweede generatie overstappen.
Het is cruciaal om in de toekomst economisch levensvatbaar te blijven, iets wat vandaag niet het geval is met de verschillende soorten hernieuwbare energiebronnen. We moeten een wondermiddel vinden dat wel economisch duurzaam is.
Een ander probleem is duurzaamheid – ecologische duurzaamheid. Op dit vlak hebben we een zeer duidelijk aanpak. We zullen geen hernieuwbare bronnen aanvaarden die niet op duurzame wijze worden geproduceerd. Dit heeft zowel betrekking op productie binnen de Europese Unie als op ingevoerde hernieuwbare energie. Invoer zullen we nodig blijven hebben. Probeer toch niemand ervan te overtuigen dat we enkel afhankelijk kunnen zijn van Europese productie. Dat is gewoonweg niet mogelijk: we zullen import nodig blijven hebben.
Ik denk dat we hard aan biogas moeten blijven werken. We gebruiken hier afval – drijfmest – en alle overblijfselen van slachthuizen, een zeer goede component in het productieproces. Vanuit het perspectief van landbouw en ecologie kan dit sommige problemen oplossen waar, zoals hier vanavond is vermeld, enkele lidstaten en regio’s mee kampen omwille van de nitraatrichtlijn. Het kan ook helpen om deze problemen op te lossen.
Ik denk dat er voor hernieuwbare energie veel mogelijkheden bestaan, maar we moeten nog een stap verder gaan door meer te investeren om een haalbare oplossing voor de toekomst mogelijk te maken. Nogmaals mijn felicitaties voor de rapporteur. Dit is een zeer goed verslag.
Csaba Sándor Tabajdi, rapporteur. − (HU) Commissaris, Mevrouw de Voorzitter, bedankt voor dit debat. Zoals het debat vandaag heeft aangetoond, zijn biogas, noch bio-energie, noch hernieuwbare energiebronnen op zich wondermiddelen. In termen van energiediversificatie zijn ze echter heel belangrijk.
Zoals mijn collega de heer Kuc reeds zei, blijft biogas tevens duur. Velen hebben deze stelling beaamd. Technologische ontwikkeling is dus vereist. In het begin zal hiervoor, zoals commissaris Fischer Boel heeft gezegd, geld uit het fonds voor plattelandsontwikkeling nodig zijn.
Het derde punt is uiterst belangrijk. Blijkbaar ben ik niet duidelijk genoeg geweest: dit is vooral bestemd voor de heer Parish. Morgen zal ik een mondeling amendement voorstellen en mijn voorstel voor een richtlijn inzake biogas en bioafval intrekken. Ik zal voorstellen om deze op te nemen in één richtlijn inzake hernieuwbare energie. Tot dit akkoord zijn ik, mevrouw Fischer Boel, haar collega’s en de Europese Volkpartij gekomen.
Het vierde probleem is de deadline: natuurlijk zullen we op dit vlak flexibel zijn. Ik wil hier tegen mevrouw McGuiness wel zeggen dat de procedure momenteel buitensporig bureaucratisch is. In Denemarken, het land dat op dit vlak het meest ambitieus is geweest, – en dit zeg ik niet omdat de commissaris Deens is – duurt het vijf jaar vanaf het ontstaan van het idee tot de opening van het eigenlijke bedrijf. In sommige landen duurt dit zelfs tien jaar.
Ten slotte, wil ik het nog hebben over een punt waar mevrouw Doyle over sprak. Opnieuw heeft dit niets te maken met het feit dat de commissaris Deens is, maar ik heb hier een uitstekend Deens onderzoek vast dat werd uitgevoerd door net nationale centrum van de Danish Agricultural Advisory Service (DAAS of het Deense landbouwconsulentschap). Dit verslag schrijven was eenvoudig. Ik zal mevrouw Doyle het gedeelte toesturen dat zeer exacte verwachtingen bevat omtrent mogelijke milieuproblemen zoals diffuse emissie. Hoewel ik geen milieuexpert ben, vond ik ze alvast geruststellend.
Om af te sluiten wil ik mijn dank betuigen aan – en ik wil de commissaris op voorhand verontschuldigen voor mijn slechte Deense uitspraak – Thorkild Birkmose, Henning Lyngsø Foged en Jørgen Hinge van de Danish Agricultural Advisory Service, die dit uitstekende onderzoek uitvoerden. Ook wil ik Nicolas Nevez, die met de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling samenwerkte, alsook mijn collega’s Dávid Korányi en Tamás Bíró. Bovendien wil ik de twee parliamentary draftsmen Werner Langen en Jens Holm bedanken voor de mening van de twee betrokken commissies. Verder wil ik iedereen bedanken voor jullie opbouwende kritiek. Al is biogas geen wondermiddel, laten we ermee verdergaan. Bedankt voor uw aandacht.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
22. Energiestatistieken (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0487/2007) van de heer Turnes, namens de Commissieindustrie, onderzoek en energie, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende energiestatistieken (COM(2006)0850 – C6-0035/2007 – 2007/0002(COD)).
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, vorig jaar werden cruciale beslissingen over klimaatverandering en energiebeleid genomen. De Europese Unie is vastbesloten en geëngageerd om iets aan klimaatverandering te doen. Ze gaat de uitdaging aan om zekere, duurzame en competitieve energie te kunnen waarborgen.
Een jaar geleden, in maart 2007, legde de Europese Raad precieze en bindende doelstellingen vast, met het ambitieuze plan de uitstoot van broeikasgassen te verminderen en het gebruik van hernieuwbare energie op te drijven.
Zoals u weet heeft de commissie bepaalde voorstellen op dit vlak ingediend. Door al deze ambities moet de ontwikkeling van onze energiesituatie op hoogstaand niveau continu en gedetailleerd worden gemonitord, omdat energieconsumptie verantwoordelijk is voor meer dan tachtig procent van onze CO²-uitstoot. Lidstaten moeten ook hun energieafhankelijkheid op de voet volgen, vooral dan met betrekking tot aardgas en olie. Het voorstel voor een verordening betreffende energiestatistieken maakt onderdeel uit van een energiepakket dat de commissie vorig jaar aannam.
In het verleden werden statistieken over energie verzameld op basis van vrijwillige overeenkomsten met de lidstaten en op deze manier gebeurt dit al jaren. Zowel de Commissie als het Parlement zijn het erover eens dat het verzamelen van deze statistieken vanaf nu te belangrijk is om van vrijwillige overeenkomsten af te laten hangen. Door de liberalisering van de gas- en elektriciteitsmarkten zijn bovendien meer partijen betrokken. Het logische gevolg hiervan is dat informatie verzamelen veel ingewikkelder is geworden, waardoor een juridische basis nodig is voor dit uiterst belangrijke werk.
Dit voorstel voor een verordening is het resultaat van een verzoek van het Europees Parlement aan de Commissie om een juridische verbintenis om aan Europese burgers op periodieke basis en op gepaste tijdstippen gegevens over energie in Europa te verstrekken. Bovendien zijn energiestatistieken een zeer dynamisch gegeven en het voorstel voor een verordening past in het kader van het verlangen van het Europees Parlement om statistieken met betrekking tot energie-efficiëntie en hernieuwbare energie te verbeteren.
Dit alles is een weerspiegeling van de constructieve atmosfeer die gedurende de gesprekken tussen onze instellingen overheerste om tot een definitief ontwerp van het voorstel voor een verordening te komen. Vandaag beginnen we hierover in het Parlement te debatteren.
Ten slotte wil ik dit betoog afsluiten met alle hoofdrolspelers in dit proces, vooral de rapporteur van het Europees Parlement, te bedanken voor hun inzet bij de creatie van een juridische basis waardoor we in de Europese Unie in de toekomst over transparante energiegegevens zullen beschikken.
Claude Turmes, rapporteur. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, energie staat opnieuw op de politieke agenda. Commissaris, toen u uw positie in Brussel innam, bedroeg de prijs van een vat olie 25 Amerikaanse dollar. Vandaag is dat 105 Amerikaanse dollar. Om deze energie-uitdaging aan te gaan – of dit nu kadert binnen klimaatverandering, het olietekort, onze geopolitieke afhankelijkheid ten grondslag van de situatie, onze economische kwetsbaarheid en de wispelturigheid van olie- of gasprijzen – moet volgens mij, nu meer dan ooit, een Europees energiebeleid worden uitgestippeld.
Om een goed Europees energiebeleid uit te stippelen, heb je echter een goede database nodig. Ik denk dat we vanavond eigenlijk zullen stemmen voor de ontwikkeling van een goede database. Statistieken zullen noodzakelijk zijn en dit is een zeer belangrijk punt: maar ook omdat het parlement echt een succes heeft geboekt, omdat de statistieken, die tot hiertoe vooral bestonden uit zeer gedetailleerde gegevens omtrent fossiele energie (kolen, olie en gas), aan de 21ste eeuw zullen worden aangepast. En in de 21ste eeuw zal energie op hernieuwbare energiebronnen gericht zijn.
Vanaf 2020 zullen hernieuwbare energiebronnen, met twintig procent, de belangrijkste energiebron in Europa zijn. Daarom moeten deze statistieken worden aangepast en we gaan ze aanpassen in overeenstemming met de vraag naar energie. Het is onthutsend vast te stellen hoe slecht de kwaliteit van nationale statistieken – en dus ook de Europese statistieken – is, vooral van statistieken met betrekking tot gebouwen, consumptie van huishoud- en kantoorartikelen, alsook met betrekking tot transport.
Ik denk bovendien dat we nog iets belangrijks hebben verwezenlijkt, namelijk transparantie met betrekking tot de nucleaire ketting. Door de nieuwe wetgeving zal Europa veel duidelijker moeten zijn, inclusief met betrekking tot het eerste deel van de nucleaire ketting waardoor er een einde komt aan een redelijk kafkaiaanse situatie. Europa voert 98 procent van haar uranium in. In de statistieken, in het statistisch jaarboek van Europa, verscheen nucleaire energie als een inheemse energiebron omdat de statistieken niet waren aangepast. Op dit vlak is er dus vooruitgang geboekt.
Een ander succes is het feit dat de statistieken vijf maanden vroeger zullen worden gepubliceerd. Het is een hevige strijd geweest, vooral dan tegen de Raad, maar we hebben gewonnen. Ook colleteraal is er vooruitgang geboekt, namelijk in de zin dat de lidstaten – en vooral Duitsland, dat het moeilijkst te overtuigen was – zullen worden gedwongen om meer te investeren in statistieken. Van dit platform wil ik gebruik maken om alle Europese statistici te bedanken die de afgelopen tien jaar, met zeer beperkte middelen, voor de statistieken hebben moeten zorgen en nog steeds zorgen. Vandaag komen ze in een betere positie terecht omdat de ministers van Financiën energiestatistieken vanaf nu veel ernstiger zullen moeten nemen.
Deze overwinning is voor het Parlement een gedeelde overwinning. Ik wil mevrouw Trautmann, mevrouw Hall en mevrouw Korhola bedanken voor het verrichtte werk. Ik wil ook het parlementair personeel bedanken, alsook mevrouw Cordero van het Portugese voorzitterschap, die eigenlijk de persoon is die ons heeft geholpen om tot een akkoord te komen en ten slotte de Eurostat-ambtenaren die mij getolereerd hebben, soms namiddag na namiddag, en mijn vervelende vragen beantwoord hebben. Dus ook voor hen: bedankt.
Eija-Riitta Korhola, namens de PPE-DE-Fractie. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, energiestatistieken op Gemeenschapsniveau zijn altijd op een gentlemen’s agreement gebaseerd geweest. Het was op voorhand duidelijk waarop de statistieken waren gebaseerd, hoe accuraat ze moesten zijn en wanneer ze klaar moesten zijn om ingediend te worden.
Zo is het echter al een tijdje niet meer. De uitbreiding van de EU, bepaalde praktijken op het vlak van gegevensverzameling die ermee gepaard gingen, en andere hervormingen, zoals de liberalisering van de energiemarkten en alternatieve vormen van energie, hebben in de Gemeenschap al snel gezorgd voor het ontwerp van een juridisch raamwerk voor de verzameling van statistieken.
Het compromispakket dat voor u ligt is het resultaat van intense gesprekken waarbij in bepaalde mate gezocht moest worden naar een beschaafde toon. Deze werd uiteindelijk in het voordeel van allen toch gevonden. Het proces omtrent energiestatistieken zou louter een voetnoot zijn bij de arbeidsstatistieken van het Parlement. De rapporteur, de heer Turmes, is er echter in geslaagd rond droge en technische statistieken een officieel politiek spel te spelen en diepe emoties los te maken. De vraag naar gedetailleerde statistieken over de cyclus van splijtstoffen, het eindgebruik van energie en uitgebreide statistieken over hernieuwbare energie, alsook ambitieuze vragen om de jaarlijkse verslagen van Eurostat voor te stellen, waren allemaal voorbeelden van politiek georiënteerde stappen.
Statistieken moeten echter een neutraal werktuig zijn, niets meer. Als schaduwrapporteur voor mijn fractie, kreeg ik de rol van scheidsrechter toegewezen. De standpunten van Eurostat en de Raad waren ver verwijderd van de doelstellingen van onze rapporteur.
Ik wil alle betrokken partijen bedanken voor hun zin voor compromis, waardoor de wetgeving waarop we allen hebben zitten wachten nu snel van kracht kan gaan. De hervormingen, waarop de heer Turmes aanstuurt, zullen ook voor de wetgeving in overweging worden genomen, maar op een realistische manier. We zijn het tevens eens geraakt over wat de wetgeving moet dekken en wat moet worden overgelaten aan andere wetgevingsgebieden. Een uitstekend voorbeeld hiervan is turf: op dit moment nemen we geen standpunt in over de classificatie ervan als fossiel of als hernieuwbare brandstof, in deze context in de zin dat die zich elk jaar hernieuwt. Laat dat debat maar over aan het toekomstige debat over de richtlijn over nieuwe vormen van hernieuwbare energie. Ongetwijfeld zullen op dat moment onze wegen opnieuw kruisen.
Catherine Trautmann, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, terwijl Europa zich geleidelijk begint te voorzien van instrumenten om klimaatverandering door CO²-uitstoot tegen te gaan en Europese burgers aan den lijve de stijgende brandstofprijzen ondervinden, is het natuurlijk zeer belangrijk om een juridische basis te voorzien voor de verzameling en verspreiding van energiestatistieken. Met de uitdagingen waarvoor we staan, vinden we het echter even belangrijk om ze consistent te maken: energie besparen en onze energiemix opnieuw definiëren, met minder fossiele energie en veel meer hernieuwbare energie. De nieuwe elementen van deze wetgeving zijn daarom meer een coherente nieuwe bepaling van de scope van de statistieken dan een reeks sporadische toevoegingen.
Mijn aanpak als schaduwrapporteur voor de Socialistische fractie in het Europees Parlement zal geweest zijn om ervoor te zorgen dat deze statistieken bruikbaarder zijn voor Europese burgers, maar ook voor diegenen die hen besturen. Ze zullen meer betrouwbaar worden voor analyses en bij de besluitvorming nuttiger zijn als hulpmiddel.
Voor burgers vochten we voor, een slag die we hebben thuisgehaald, meer toegang tot transparante statistieken over zaken die hen het meest aanbelangen: wonen en transport, maar ook de nucleaire industrie. Vóór de gebruikelijke Energieraden, die elke lente worden gehouden, zullen voor overheden de meest up-to-date gegevens beschikbaar worden gemaakt. We zullen zien in welke mate deze doelstellingen worden behaald. In tussentijd is het resultaat van deze wijzigingen volgens mij redelijk beperkt, in de zin dat ze de werklast van de lidstaten of de verschillende betrokken partners niet onnodig verhogen.
Het is op dit vlak dat ik onze rapporteur, de heer Turmes, wil bedanken voor zijn zin voor compromis, alsook heel zijn team.
Ten slotte wil ik Eurostat graag bedanken voor de zeer waardevolle en efficiënte ondersteuning die mee gezorgd heeft voor een resultaat dat als zeer gedegen wordt beschouwd.
Fiona Hall, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de heer Turmes bedanken voor zijn uitstekend werk als rapporteur en zijn nauwe samenwerking met collega’s.
Energiestatistieken zijn zoals de fundamenten van een gebouw: je ziet ze vanbuiten niet, maar zonder stort heel het gebouw in.
Op dit moment werken we aan splinternieuwe manieren om energie in kaart te brengen. De EU heeft nieuwe doelstellingen gesteld met betrekking tot energie-efficiëntie, hernieuwbare energiebronnen en CO²-uitstoot. Uit ervaring weten we echter dat het gemakkelijker is om doelstellingen te stellen dan ze te implementeren. De enige manier om te weten of we doen wat we vooropstellen is door acties statistisch te meten.
We hebben zowel statistieken met betrekking tot energievraag als -voorziening nodig. We hebben gedetailleerde statistieken nodig over hernieuwbare en fossiele brandstoffen. We hebben verbeterde statistieken over nucleaire energie nodig die op Europees niveau wordt verzameld en vergeleken. Bovendien moeten deze statistieken veel sneller worden verwerkt zodat we snel feedback hebben. Het is vooral belangrijk dat deze statistieken een hele poos vóór de energietoppen in maart beschikbaar zijn.
Ten slotte ben ik er blij mee dat turf in de categorie van de fossiele brandstoffen blijft. In Groot-Brittannië wordt veenland beschouwd als kostbaar leefgebied dat moet worden beschermd. Turf hernieuwt langzaam zodat het ongepast zou zijn om het te zien als een hernieuwbare energiebron.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, klimaatverandering, energievoorzieningszekerheid, prijsstijgingen, stroomuitval in delen van Europa en het Gazprom-conflict in Oekraïne hebben Europese burgers en beleidsmakers bewuster gemaakt van de complexiteit van onze energiesituatie, die dringend accurate, tijdige en volledige statistische gegevens nodig heeft. In dit opzicht ben ik blij met het voorstel van de commissie en het werk dat werd uitgevoerd door de rapporteur, de heer Turmes. Hierbij wil ik hem ook van ganser harte feliciteren met zijn benoeming als rapporteur van de Richtlijn betreffende de bevordering van elektriciteitsopwekking uit hernieuwbare energiebronnen.
Energieverbruik is verantwoordelijk voor 80 procent van de totale CO²-uitstoot van de EU. De beschikbaarheid van tijdige en betrouwbare basislijngegevens over de energiesituatie in de EU is van cruciaal belang. Niet enkel om onze doelstellingen in het kader van het Protocol van Kyoto te realiseren, maar ook in een post-2012-scenario. Hoe kunnen we op internationaal niveau zonder dergelijke basislijngegevens immers op betrouwbare wijze akkoord gaan met transparante doelstellingen met betrekking tot de reductie van fossiele brandstoffen en het toenemende gebruik van hernieuwbare energiebronnen? Dat kunnen we niet. Op dit moment gebeurt de verzameling van energiestatistieken traag, inefficiënt en vaak onvolledig, zelfs inaccuraat. Zoals de rapporteur correct zegt loopt de publicatie van energiedata van Eurostat een aanzienlijke vertraging op. Kan de commissaris bevestigen dat deze wetgeving zal resulteren in een tijdige beschikbaarheid van onmisbare energiestatistieken en dat het statistisch model, dat we hier in de EU gebruiken, vergelijkbaar is met het model dat, bijvoorbeeld, in de VSA en door andere spelers wordt gebruikt, zodat we gegevens kunnen vergelijken?
Ten slotte ga ik met de rapporteur akkoord als hij zegt dat de nieuwe wetgeving moet zorgen voor de bescherming van gegevensmanipulatie. Accurate, verifieerbare en zuivere Eurostat-statistieken zijn van cruciaal belang voor het huidige en toekomstige beleid inzake klimaatverandering en energie, zoals de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten , gedeelde inspanningen en voorstellen inzake hernieuwbare energie.
Teresa Riera Madurell (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, indien wij als Europese Unie een samenhangend energiebeleid willen opbouwen en op het internationale energietoneel met één stem willen spreken, is het van wezenlijk belang dat we over volledige en betrouwbare statistieken beschikken die ons in staat stellen gemakkelijk vergelijkingen te maken. Het is ook van wezenlijk belang dat er goede coördinatie plaatsvindt met en tussen de lidstaten. Wij denken daarom dat het belangrijk is dat de tekst van de Commissie stelt dat hun deelname verplicht is.
Het is ook belangrijk, zoals mevrouw Trautmann al zei, dat het nieuwe voorstel bedrijven of de andere betrokken partijen niet met meer werk opzadelt. Daarom verwelkomen wij het feit dat het voorstel niet probeert de uit te voeren statistische taken te veranderen, maar veeleer een gemeenschappelijk wettelijk kader vaststelt dat methodologische uniformiteit garandeert en daardoor het vergelijken van gegevens vereenvoudigt.
Bovendien zijn nauwkeurige, tijdige en complete statistieken ook vereist voor begrip van de complexiteit van onze energiesituatie en voor het gedetailleerd kwantitatief bewaken van de voortgang in de richting van onze doelen.
Wij zijn derhalve met de rapporteur eens dat het op terreinen als energie-efficiëntie nodig is de statistieken die we hebben, te verbeteren. Efficiëntie is nu een prioriteit voor ons beleid op het gebied van energie en klimaatverandering. De huidige statistieken voorzien niet in de noodzakelijke gegevens voor het berekenen van coëfficiënten die op dit gebied niet absoluut noodzakelijk zijn.
De ontwikkeling van de kernenergiesector en van duurzame energie werpt ook aanzienlijke problemen op die moeten worden opgelost. Dit zijn maar een paar voorbeelden van de beperkingen van ons huidige systeem die, naast interessante voorstellen om ze op te heffen, zeer goed worden behandeld in het verslag van de heer Turmes; ik wil hem graag danken voor zijn uitstekende werk.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de rapporteur graag gelukwensen met een prima verslag. Ook wil ik de commissaris gelukwensen met het initiatief dat de Commissie heeft genomen.
Ik steun dit verslag, met name omdat het over een gemeenschappelijk energiebeleid gaat, in het bijzonder over een gemeenschappelijk buitenlands energiebeleid. Er is echter nog een reden, en voor mij is die eigenlijk belangrijker: we laten de lidstaten een keuze waar het gaat om primaire energie (de energiemix), terwijl we tegelijkertijd de uitstoot van CO2 beperken en een gemeenschappelijke energiemarkt creëren.
Als we kosten willen vergelijken en er in de toekomst achter willen komen welke nuluitstootoplossingen het beste zijn en welke oplossingen het meest economisch, moeten we een basis voor vergelijking hebben. Een gemeenschappelijke markt met concurrentiewerking en bovenal effectief investeren vereisen goede, vergelijkbare statistische gegevens. Dergelijke gegevens zijn nodig voor investeerders, in het bijzonder particuliere investeerders, als we op de energiemarkt een efficiënt beleid willen voeren. We zullen ook in staat zijn gegevens van individuele lidstaten te vergelijken inzake specifieke prijzen en kosten – iets wat we niet kunnen met de statistische gegevens waarover we op het moment beschikken, vooral door een gebrek aan gegevens over duurzame energiebronnen.
Er is één uiteindelijke vraag: wie zal er van deze gegevens kunnen profiteren, en hoe? Op dit punt is er nog onduidelijkheid en de praktijk zal het uitwijzen. Het is erg belangrijk dat wij aandacht besteden aan de mate waarin dergelijke gegevens in de toekomst toegankelijk zullen zijn en aan de vraag hoe we dat deel van de gegevens gaan beschermen dat niet openbaar mag worden.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Ik wil de rapporteur graag feliciteren met zijn werk.
Energie en klimaatverandering zijn prioriteiten van de Europese Unie. Daarom zijn energiestatistieken die de Unie in staat stellen deze sector in te schatten en de nodige acties te ondernemen, buitengewoon belangrijk.
Op 26 februari 2008 heeft Eurostat een reeks statistische indicatoren voor energie, vervoer en milieu gepubliceerd. Inzake energie treffen we indicatoren aan voor energie-afhankelijkheid, energie-intensiteit, energiebronnen, finaal energieverbruik, duurzame energie, energie-efficiëntie en energieprijzen. Wat betreft de klimaatverandering, treffen we informatie aan over de uitstoot van broeikasgassen.
De lidstaten zullen verplicht zijn de gegevens te verstrekken die nodig zijn om de indicatoren te verkrijgen waar de voorgestelde verordening om vraagt. Er zullen aanzienlijke fondsen nodig zijn voor het verzamelen en verwerken van die gegevens.
Amendement 14 verwijst ook naar tijdwinst door het gebruik van informatietechnologie bij het verzamelen en verwerken van gegevens. Amendement 5 wijst op de noodzaak van veiligstelling van de aanvoer van de belangrijkste brandstoffen en de tijdige beschikbaarheid van precieze gegevens op Europees niveau, om op EU-niveau op oplossingen te kunnen anticiperen en deze te coördineren in geval van eventuele tekorten. Dit ligt in het verlengde van de solidariteitsclausule in geval van energietekorten onder het Verdrag van Lissabon. Europese burgers hebben dergelijke correcte en nauwkeurige gegevens nodig.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, dit verslag is heel belangrijk voor ons allen, want de details vormen natuurlijk de basis van politieke besluiten. Het is daarom ook belangrijk in de toekomst verschil te maken tussen financiële en producttransacties. We weten allemaal hoe energieprijzen worden beïnvloed door de verschillende sectoren. Maar het verschil tussen productie, handel en verbruik speelt ook een grote rol. We moeten juist hier beginnen met intelligente metingen, niet alleen bij de consument, maar ook aan de verschillende beschikbare meetpunten.
De keuze van de te gebruiken methode om de diverse kosten voor de statistiek onder controle te krijgen is ook van belang voor ons. We willen heel graag bureaucratie buiten spel zetten en tegelijkertijd meer efficiëntie in de statistieken creëren. De keuze voor een methode is hier dan ook belangrijk als het gaat om toekomstig gebruik – het nemen van steekproeven, volledig geautomatiseerde analyse, just-in-time, zonder decodering, vergelijkbaar in de hele EU, maar ook mondiaal. De proportionaliteit is ook belangrijk voor de verschillende agentschappen. We moeten ervoor zorgen dat zekerheid van aanvoer op een transparante manier beschikbaar is als universele maatstaf, dat er differentiatie plaatsvindt tussen kosten en prijzen en dat het hele systeem duurzaam is.
Claude Turmes, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb maar een paar opmerkingen. Wat turf betreft – helaas is mevrouw Korhola al weg –, uit onze definitie blijkt heel duidelijk dat turf onder fossiele energie valt. We hebben de definitie van turf van het IPCC overgenomen en die maakt heel duidelijk dat turf niet duurzaam is. Dus in dat opzicht moet een aantal Finse politici en Finse lobbyisten ophouden met dromen, de richtlijn lezen en zich aan de feitelijke tekst houden.
Het idee van wekelijkse metingen van de Europese benzinevoorraad is één kwestie waarvan het me spijt dat ik dat niet voor elkaar heb kunnen krijgen. Onze olieprijs in Europa wordt bepaald door het wekelijkse bulletin van het ministerie van Energiezaken van de VS. Doordat Europa geen onafhankelijke oliestatistieken heeft, worden onze prijzen feitelijk bepaald door de schaarste op de markt van de VS en zijn we niet in staat aan de markt te laten zien dat de Europese markt vaak veel minder krap is dan die van de VS. Nu wij het hier niet gedaan hebben kunnen krijgen, mijnheer de commissaris, zou de Commissie in de voortgaande discussies hierover bij het IEA misschien het initiatief kunnen nemen om in elk geval te kijken naar wat we in Europa zouden kunnen winnen met wekelijkse Europese oliestatistieken. Sommige experts hebben me verteld dat we ook de olieprijs zouden kunnen verlagen met deze maatregel alleen.
Nu moeten we aan het werk, want het is belangrijk dat de Commissie wordt gecoördineerd. De Commissie heeft een energiemarktobservatorium ingericht in het DG Energie en Vervoer, dus het is belangrijk dat Eurostat en dit nieuwe observatorium nauw samenwerken. Ten slotte wens ik de ambtenaren van Eurostat en van de lidstaten veel energie en moed toe, want zij zullen nu vaak in comitologie bijeen moeten komen en dit in echte statistieken omzetten.
Ik dank u nogmaals hartelijk, u allen, voor uw vriendelijke woorden. Misschien kan ik u zelfs een glas champagne aanbieden aan het eind van deze lange avond!
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
23. Statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0004/2008) van de heer Staes, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen (COM(2006)0778 – C6-0457/2006 – 2006/0258(COD)).
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, uiteraard wil ik de heer Staes graag danken voor zijn uitstekende werk als rapporteur en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling voor hun bijdragen aan het debat over dit voorstel voor een verordening.
Het voorstel maakt deel uit van de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden. Het doel van deze thematische strategie is het verminderen van het effect van pesticiden op de volksgezondheid en het milieu. Het voorstel voor een verordening dat we vandaag behandelen, draagt aan dit doel bij door ervoor te zorgen dat er in alle lidstaten betrouwbare en vergelijkbare gegevens worden verzameld, zodat er geharmoniseerde risico-indicatoren kunnen worden berekend. Het voorstel van de Commissie is de vrucht van jaren werk in samenwerking met de OESO en met onderzoekslichamen om deze risico-indicatoren te ontwikkelen.
Aanvankelijk was het de bedoeling van de Commissie alle typen pesticiden op te nemen, inclusief biociden. De voorbereidingsfase van de wetgeving maakte echter duidelijk dat de biocidensector niet erg geharmoniseerd is en noch de Commissie, noch de lidstaten hebben voldoende ervaring of kennis om specifieke maatregelen inzake biociden voor te stellen; daarom werd besloten deze productcategorie niet op te nemen in het aanvankelijke voorstel dat u ter overweging is voorgelegd.
Ik weet dat de heer Staes in zijn verslag pleit voor het opnemen van biociden, maar we hadden redenen om uiteindelijk te besluiten ze niet op te nemen. Ik zou de rapporteur en u allen echter willen geruststellen dat de Commissie bij de evaluatie van de richtlijn betreffende biociden die voor het eind van dit jaar gepland is, de gelegenheid te baat zal nemen om een voorstel te doen dat deze sector compleet omvat, inclusief het verzamelen van gegevens.
Het verslag van de heer Staes pleit ook voor het uitbreiden van het toepassingsgebied van de verordening naar het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw, zodat ook statistieken met betrekking tot productie en het op de markt brengen eronder vallen. In ons voorstel hebben we besloten deze gegevens buiten het toepassingsgebied van de verordening te laten om overlapping met andere statistiekverordeningen over productie en het op de markt brengen te vermijden, omdat dat de administratiekosten van de productie van deze statistieken zou doen stijgen. We staan er echter voor open te onderzoeken hoe we de bestaande statistieken met betrekking tot productie en het op de markt brengen het best kunnen gebruiken om de doelen van de thematische strategie dichterbij te brengen.
Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag afsluiten met een herinnering aan de hoge kosten van het invoeren van deze verordening. In een aanvankelijke schatting voor de Unie van 25 bedragen deze kosten tussen de 10 en 25 miljoen euro per jaar. Dit brengt ons tot de aanbeveling de lidstaten voldoende flexibiliteit te geven bij het ten uitvoer leggen van deze verordening.
Ik vertrouw erop dat we, gebaseerd op gezonde samenwerking tussen Parlement, Raad en Commissie, zo snel mogelijk overeenstemming kunnen bereiken, want het proces van het verzamelen van deze gegevens is, zoals u weet, langdurig en complex en neemt zo’n vijf jaar in beslag. Het zou goed zijn als de verordening zo snel mogelijk ten uitvoer gelegd kon worden en – uiteraard – zodra de kaderrichtlijn inzake de thematische strategie is goedgekeurd.
Tot slot zou ik de heer Staes graag nog eens willen bedanken voor zijn uitstekende werk aan een voorstel dat zeer complex is, maar tegelijkertijd buitengewoon belangrijk voor het milieu en de volksgezondheid.
Bart Staes, rapporteur. − (NL) Ik denk dat de commissaris op een aantal punten heel goed heeft samengevat waar het hem om gaat. Het voorstel van de Commissie betreffende de verordening inzake statistieken en pesticiden staat inderdaad in rechtstreeks verband met de thematische strategie inzake het duurzame gebruik van pesticiden.
De commissaris heeft het ook zeer duidelijk gezegd. Doel is de Europese harmonisatie van de nationale statistieken over het gebruik en het op de markt brengen van pesticiden te realiseren. En dat moet gebeuren op het niveau waar dat functioneel het best mogelijk is; de bedoeling is dan ook – en dat is toch wel een belangrijk doel – dat dankzij die gegevens de risico's en de belasting van het milieu en de volksgezondheid die van het gebruik van pesticiden uitgaan, op middellange termijn worden verminderd.
Bij de opstelling van mijn verslag had ik vier doelstellingen:
1. zorgen voor voldoende vergelijkbaarheid van gegevens;
2. ervoor zorgen dat dubbele gegevensvergaring voorkomen wordt;
3. de werkingssfeer uitbreiden tot het niet-agrarisch gebruik;
4. de zo verkregen gegevens maximaal nuttig gebruiken via een goede rapporteringsplicht.
Ik denk dat ik die vier doelstellingen gerealiseerd heb na de stemming in de Milieucommissie, maar ik weet dat er nog moeilijkheden zijn. Vooral vanuit de Europese Volkspartij, werd bij monde van schaduwrapporteur Nassauer geopperd dat de vergaring van gegevens, zowel voor wat betreft de vertrouwelijke omgang met die gegevens, als met betrekking tot de openbaarheid en de transparantie, op een goede, correcte en adequate manier geregeld moest worden. Ik denk dat wij, mijnheer Nassauer, zeer constructieve gesprekken gevoerd hebben, en dat uw bekommernissen gerealiseerd zijn, ook in de stemming in de Milieucommissie. Wij hebben daar een praktisch unanieme meerderheid verkregen.
Wij slaagden er ook in een goede formulering te vinden voor de uitbreiding van de werkingssfeer tot de niet-agrarische sector. Wij opteren nu voor de verzameling van gegevens in de land- en de tuinbouw, maar ook in het professionele, niet-agrarische circuit, zoals het onderhoud van wegen, van spoorwegen en van gemeentelijke groenzones.
Door de Socialistische Fractie is het hele begrip van biocide, waar ook de commissaris het over had, uiteindelijk in het verslag geslopen. Dat stuit op verzet, vooral van de EVP-Fractie, en vandaar dat ik, namens mijn fractie, samen met de PSE-Fractie geprobeerd heb deze problematiek te overkomen door twee amendementen te formuleren die zich enten op een tekst die wij eerder, in eerste lezing, goedkeurden naar aanleiding van het verslag van mevrouw Claß. Ik weet dat dit bij de EVP-Fractie, bij mijnheer Nassauer, nog altijd moeilijk ligt, maar ik hoop dat dit geen onoverkomelijk obstakel is voor de eindstemming, aangezien wij ons hier toch proberen te conformeren aan een meerderheid in het Europees Parlement.
Een ander knelpunt, collega's, met de EVP-Fractie, vormt de beslissing van de Milieucommissie om het werkgebied van de verordening van de verkoop en het gebruik van pesticiden uit te breiden tot de productie, de in- en uitvoer en de distributie van pesticiden. De EVP vreest dat dit voor extra last voor de bedrijven zal zorgen. Ik durf dat, eerlijk gezegd, mijnheer Nassauer, te betwijfelen, aangezien die gegevens sowieso voorhanden zijn en er eigenlijk geen extra berekeningen voor hoeven te worden gemaakt.
In tegenstelling tot de beweringen van de heer Nassauer ben ik ervan overtuigd dat het mee opnemen van deze gegevens zal zorgen voor een beter overzicht van ongewenste en zelfs illegale stromen. Ik denk dat deze kennis van nut zal zijn om één van de doelen van de verordening, die ook door de commissaris duidelijk is aangegeven, te weten vermindering van de risico's en van de belasting van het milieu en de volksgezondheid die van pesticiden uitgaan, te realiseren. Ik denk ook dat net die twee argumenten ervoor zullen zorgen dat, mochten er casussen komen voor de WTO vanuit derde landen, deze gecounterd kunnen worden.
Ik dank de collega's voor de heel constructieve samenwerking. Ik hoop dat wij erin slagen een grote meerderheid te vinden voor mijn verslag, zodat ik in de tweede lezing met de Raad tot goede onderhandelingen kan komen. Ik dank ook de Commissie voor de uitstekende samenwerking en ook de ambtenaren van Eurostat, die steeds ter beschikking stonden en die echt heel nuttig zijn geweest in het totstandbrengen van dit verslag. Dank u wel collega's.
Hartmut Nassauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er bestaat consensus over het feit dat we de schadelijke gevolgen voor mens en milieu willen verminderen die uit het gebruik van pesticiden voortvloeien. Om die gevolgen te kunnen berekenen moeten er indicatoren worden ontwikkeld. Om deze te kunnen ontwikkelen hebben we gegevens nodig. Om ons van zulke gegevens te verzekeren hebben we deze richtlijn nodig. Ik benadruk dit om duidelijk te maken dat dit niet betekent dat we pesticiden of het gebruik ervan goedkeuren, maar alleen dat we ons verzekeren van gegevens die bruikbaar zijn voor het ontwikkelen van geschikte indicatoren. Hierover is overeenstemming.
We hebben ons ook zeer ingespannen om gemeenschappelijke standpunten te bereiken, zoals de heer Staes terecht duidelijk heeft gemaakt, en dit heeft verbazingwekkend succes gehad. We zijn het erover eens geworden dat het toepassingsgebied moet worden uitgebreid tot buiten de landbouwsector. We hebben ook een consistent standpunt gevonden om bedrijfs- en handelsgeheimen te beschermen.
Twee kwesties hebben we nog niet opgelost. De eerste is het opnemen van biociden. Ik ben het volledig eens met het standpunt dat de commissaris heeft verwoord. Er zijn geen fundamentele bezwaren tegen, maar we beschikken op dit moment niet over de noodzakelijke kennis om deze stap op een zinvolle manier te zetten. Ik heb er in principe geen bedenkingen tegen, zoals ik al zei. Dit kan op een geschikt tijdstip gebeuren.
De tweede kwestie heeft meer gewicht. Wij maken categorisch bezwaar tegen het feit dat niet alleen de toepassing, maar ook de productie van bepaalde pesticiden in het toepassingsgebied is opgenomen, want het productieproces als zodanig verschaft geen informatie over de toepassing. Producten worden naar derde landen geëxporteerd, producten worden opgeslagen voordat ze worden gebruikt. Daardoor levert productie, zoals gezegd, op zich niets op voor het doel dat deze richtlijn dient en daarom zouden we haar graag schrappen.
Niettemin zou ik zeggen, mijnheer Staes, dat uw verslag, als de Commissie erin slaagt zich aan de compromissen te houden die we tot stand hebben gebracht, geen schipbreuk zal lijden in onze uiteindelijke stemming.
Gyula Hegyi, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, toen ik nadacht over de vraag of ik over dit onderwerp in het Hongaars of in het Engels zou spreken, realiseerde ik me dat ik tijdens het werkproces voornamelijk Engelse uitdrukkingen gebruikte over het onderwerp in kwestie.
De PSE-Fractie heeft intensief over het verslag gedebatteerd en een compromis bereikt. Sommigen van ons, onder wie ik zelf, hadden radicalere amendementen, maar het gezamenlijke standpunt van de fractie is voor ons acceptabel. Ik wil het verslag graag verwelkomen en mijn gelukwensen aan de rapporteur uitspreken.
Pesticiden zijn enerzijds een essentiële steunpilaar van de moderne Europese landbouw, maar anderzijds zijn het niet-voldoende gebruik van pesticiden en het gebruik van schadelijke stoffen verantwoordelijk voor gezondheidsproblemen, dodelijke ongelukken en milieuvervuiling. Beslissers, autoriteiten, plaatselijke overheden, boeren, NGO’s en burgers hebben goede informatie nodig met betrekking tot pesticidengebruik om de negatieve consequenties ervan te verminderen en te voorkomen. Daarom is dit voorstel voor Europese statistieken over pesticiden een stap voorwaarts in de richting van milieuvriendelijke landbouw. Op basis van Europese statistieken kunnen we de positieve veranderingen volgen en evalueren die mogelijk worden gemaakt door nieuwe pesticidenwetgeving, dat wil zeggen door de richtlijn voor pesticidengebruik, de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden en de verordening voor toelating van pesticiden.
Al in het begin heb ik, met de goedkeuring van de PSE-Fractie, het opnemen van biociden in deze richtlijn voorgesteld en gesteund. Net als in de meeste gevallen wordt de werkzame stof in biociden ook als gewasbeschermingsmiddel gebruikt. Daardoor hebben biociden nagenoeg hetzelfde effect op gezondheid en milieu. Nadat de stof in het milieu is gekomen, maakt het geen verschil of hij is geproduceerd als biocide of als gewasbeschermingsmiddel. Het is redelijk dat we eerst de statistieken over biociden afzonderlijk verzamelen.
Bedrijfsgeheimhouding is altijd een gevoelige kwestie en daarom ben ik blij dat we allemaal accepteren dat deze richtlijn rekening houdt met de verplichtingen onder het Verdrag van Aarhus betreffende toegang tot milieu-informatie. Daarom heb ik het amendement gesteund dat producenten verplicht tot het verstrekken van goede informatie voor het publiek. Ik hoop dat we na het compromis tussen de politieke partijen die in deze Kamer vertegenwoordigd zijn, een goede overeenstemming in eerste lezing met de Raad zullen bereiken en dat ik misschien over een paar jaar hier in deze Kamer de nuttige gegevens uit de laatste Europese pesticidenstatistieken kan citeren.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, hartelijke gelukwensen aan de rapporteur, de heer Staes, met een uitstekend verslag en vanwege de grote inspanningen die hij zich heeft getroost om compromis en consensus tussen de verschillende fracties te bereiken. Een harmonisatie in de hele EU van nationale statistieken over verkoop en gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en het correcte gebruik van zulke statistieken zou ongetwijfeld een grote bijdrage leveren aan de voorbereiding van nauwkeurige evaluatie van het effect van het gebruik van dergelijke producten in het milieu en op de volksgezondheid en zodoende het nemen van corrigerende maatregelen mogelijk maken.
Om ervoor te zorgen dat deze harmonisatie effectief is en daardoor zo voordelig mogelijk, heeft de rapporteur terecht een aantal amendementen voorgesteld die een compromis tussen de meeste fracties vertegenwoordigen en vier hoofdgebieden beslaan. Ten eerste het genereren van statistische gegevens in de lidstaten die vergelijkbaar en compatibel zijn. Ten tweede het vermijden van het dubbel verzamelen van gegevens om de kosten te verlagen en de professionele gebruikers niet te zwaar te belasten. Ten derde de noodzaak van het opnemen van gebruik buiten de landbouw in het toepassingsgebied van de verordening en ten vierde de noodzaak van optimaal gebruik van de verzamelde gegevens.
Wij vinden de grote meerderheid van deze amendementen, zoals bijna unaniem goedgekeurd door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, nuttig en noodzakelijk; we zullen ze dan ook steunen. We zullen tegen slechts drie amendementen stemmen, namelijk de amendementen 24, 27 en 29. Verder zullen we onze volledige steun geven aan de vijf toegevoegde amendementen die zijn voorgesteld door de Groenen en anderen.
Tot slot wil ik opnieuw de algemene stelling naar voren brengen dat succes bij het bereiken van de doelen van dit stuk wetgeving sterk zal afhangen van een goede implementatie; hiervoor is de constructieve betrokkenheid en volledige inzet van de overheden van de lidstaten van het grootste belang. Laten we hopen dat dit in alle 27 lidstaten het geval zal zijn.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik bied de rapporteur mijn oprechte gelukwensen aan. Ook wij geven op dit moment hier in het EU-pesticidenpakket advies over de vraag hoe we mens, dier en milieu tegen schade door pesticiden kunnen beschermen – en dat is ons doel. Het beschikken over voldoende gegevens is de basisvoorwaarde om dat doel te bereiken.
Ik hoop dat deze stemming een sterk signaal uitzendt voor de bescherming van milieu en gezondheid. Vertrouwelijke bedrijfsinformatie wordt buiten de vergaring en publicatie van gegevens gehouden, maar het recht van de consument op informatie en transparantie wordt gewaarborgd. Ik ben ervoor dat er zo veel mogelijk gegevens via Internet toegankelijk worden gemaakt. Dit zou ook helemaal overeenkomen met mijn verslag over de toelating van pesticiden. De ervaringen met het toelatingsproces tonen aan dat we betrouwbare cijfers over het gebruik van pesticiden in Europa en geharmoniseerde vergaring van gegevens nodig hebben. Alleen als we over goede gegevens beschikken, is er hoop dat we minder last hebben van misverstanden en verkeerde informatie.
Tot slot is er iets anders dat niet in het statistiekenverslag staat, maar mij wel na aan het hart ligt. Bij de laatste lezing over de toelating van pesticiden hebben we ook gekozen voor een pesticidenpaspoort voor de groot- en detailhandel. Hiervoor zijn ook gegevens over de toepassing van pesticiden nodig. De groot- en detailhandel willen deze gegevens hebben en ik hoop dat de lidstaten ze niet in de weg zullen staan. Dit is ook een goede steun voor de statistische gegevens over pesticiden.
Ik hoop dat het doel ons verenigt in het bereiken van betere bescherming voor mens, dier en milieu door middel van betrouwbaarder cijfers en gegevens.
Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, eerst wil ik de heer Staes bedanken voor een goed verslag, dat uiteraard de steun van de GUE/NGL-Fractie krijgt. Een van de in het verslag genoemde doelen is vermindering van pesticidengebruik door verbetering van de statistieken – een dringende taak. Het gebruik van giftige en chemische stoffen in de Europese landbouw is aan het stijgen. Er blijven giftige stoffen achter in het voedsel dat wij en onze kinderen eten. Het heeft gevolgen voor ons allemaal. Dit is iets waarover iedereen die om zijn gezondheid en ons milieu geeft, zich zorgen zou moeten maken.
In mijn land is de langetermijnvisie van de milieubeweging een landbouw zonder chemicaliën. Helaas is dat doel nog ver weg. Het gebruik van chemicaliën neemt toe, niet alleen in de EU als geheel maar ook in Zweden. Ik heb een specifieke vraag aan commissaris Almunia: als een bepaald land een stof in de landbouw wil verbieden, hoort het dan niet de vrijheid te hebben om dat te doen? Jammer genoeg zijn er veel voorbeelden geweest van lidstaten die bepaalde pesticiden wilden verbieden, maar heeft uw Commissie voorkomen dat ze dat deden. Waarom? Behoren het milieu en de volksgezondheid niet zwaarder te wegen dan de vraag om complete harmonisatie?
Irena Belohorská (NI). – (SK) Het verslag betreffende statistieken over gewasbeschermingsmiddelen is nauw verbonden met het verslag over de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden.
Wil het verslag zich aan de strategie conformeren, dan is het essentieel dat elementen van de strategie waarover we het al eens zijn geworden en die we hebben goedgekeurd, worden weerspiegeld in dit voorstel voor een verordening. Dit is in de eerste plaats van toepassing op de titel van de verordening en het vervangen van de term ‘gewasbeschermingsmiddelen’ door ‘pesticiden’. Daarnaast moet de opname van biociden in het toepassingsgebied van de verordening gezien worden als een element dat al is goedgekeurd in zowel de thematische strategie als de richtlijn over pesticiden. Biociden moeten in het toepassingsgebied worden opgenomen, nog voordat het eerste verslag aan de Commissie wordt voorgelegd. Alle relevante kenmerken van biociden zijn ons goed bekend. Er is derhalve geen reden ze niet op te nemen of op meer informatie te wachten. Dit zou interpretatie van de term ‘pesticiden’, die zowel gewasbeschermingsmiddelen als biociden omvat, nodeloos uitstellen.
Ik ben daarom sterk tegen amendement 33; amendement 2 zal ik echter steunen, omdat het Parlement hierover al overeenstemming heeft bereikt en dit amendement het enige is dat overeenkomt met de thematische strategie en de richtlijn over pesticiden, zoals door het Parlement goedgekeurd in oktober 2007.
Christa Klaß (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, gewasbeschermingsmiddelen worden getest en de statistieken maken deel uit van een pakket dat ook de verordening voor toelating van pesticiden en de richtlijn voor duurzaam gebruik van pesticiden omvat. Het doel van het complete pakket is het tot een minimum beperken van de gevolgen van gewasbeschermingsmiddelen voor zowel de menselijke gezondheid als het milieu. De concurrentiedruk op de interne markt en de grensoverschrijdende milieuaspecten maken een gezamenlijke aanpak in dezen nodig.
Het feit dat onze markt toegankelijk is voor voedingsmiddelen van over de hele wereld maakt echter ook duidelijk dat de verplichtingen in proportie moeten zijn om effectief te zijn. Niemand heeft er iets aan als onze vruchten, groenten en vlees alleen uit derde landen komt doordat verplichtingen de productie hier te moeilijk maken. Wij in Europa hebben geen invloed op voedingsmiddelen uit derde landen. De enige mogelijkheid is het vaststellen van maximumresidugehalten en we zijn nog niet behoorlijk toegerust om dat te doen, laat staan klaar voor een pesticidenpaspoort.
Het is goed administratie en statistieken van de verkoop van pesticiden bij te houden om de stromen en ontwikkeling van gewasbescherming in de gaten te houden. Het officiële doel hiervan is het verminderen van de kans op ongedierte. De gegevensvergaring moet vergelijkbaarheid garanderen en verplichtingen om een rapport in te leveren moeten tot een minimum beperkt worden. Het vastleggen van stromen van stoffen schiet hier duidelijk zijn doel voorbij, omdat het nog niet zeker is of er van een bepaalde stof een gewasbeschermingsmiddel, een biocide of misschien zelfs een geneesmiddel wordt vervaardigd. Biociden moeten apart behandeld worden en wat dit betreft is het wachten op het voorstel van de Commissie over de toelating en het gebruik van biociden. Dan pas zal het mogelijk zijn na te denken over de statistieken die nog nodig zijn.
Illegaal gebruik van gewasbeschermingsmiddelen moet serieuzer worden onderzocht. Om dit te doen hebben we meer monitoring van de bestaande wetgeving nodig. Naar mijn mening helpen statistieken niet. Partijen die de wet overtreden, mijnheer Staes, worden ook niet in de statistieken vastgelegd.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Het valt niet te betwijfelen dat de stoffen die zijn ontwikkeld om parasieten en schadelijke organismen te bestrijden, de Europese landbouw ingrijpend hebben veranderd. Deze chemicaliën hebben echter schadelijke gevolgen voor de menselijke gezondheid en het milieu. Gewasbeschermingsmiddelen die bijzonder schadelijk zijn, moeten uit de roulatie worden genomen en het gebruik van chemicaliën voor dit doel moet aanzienlijk worden teruggebracht. Om dat te bereiken hebben we echter betrouwbare statistische gegevens nodig die op EU-niveau vergelijkbaar en geharmoniseerd zijn. Intussen willen we geen extra last op de schouders van de gebruikers van deze producten, landbouwbedrijven, leggen; dat is niet ons doel.
Aan de andere kant willen we wel alle vormen van gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw in het bereik van de statistieken opgenomen zien en derhalve ook in het toepassingsgebied van toekomstige wetgeving. Laat me een voorbeeld geven. In Europa wordt het steengruis langs spoorlijnen besproeid of veeleer gewassen met een herbicide, isopropylaminezout. De totale lengte van de spoorlijnen in de Europese Unie bedraagt ongeveer 213 000 km en de hoeveelheid chemicaliën waarmee we ze doordrenken is volgens schattingen ongeveer 900 000 liter. Dit komt met de regen in het oppervlakte- en grondwater en komt uiteindelijk in ons lichaam terecht. Tot nu toe hebben we hieraan niet voldoende aandacht besteed en deze situatie moet veranderen.
Het verslag dat voor ons ligt, is integraal verbonden met het wetgevingspakket waarover we vorig jaar hebben gedebatteerd en moet daarom als zodanig worden behandeld. Het gaat dan om de kaderrichtlijn voor duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, waarnaar mijn collega in de Europese Volkspartij mevrouw Klaß verwees, de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden, die vorig jaar door mevrouw Belohorská is opgesteld, en de verordening voor het op de markt brengen van nieuwe gewasbeschermingsmiddelen, waarin mevrouw Breyer, degene die voor dit onderwerp verantwoordelijk is in het Europees Parlement, de toekomstige richting uitstippelt voor een duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen. Ik wens de rapporteur geluk en steun dit verslag. Dank u wel.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, dit is vandaag het tweede verslag over statistiek en ik wil de Commissie er graag aan herinneren dat we onszelf in feite het doel hebben gesteld de uitgaven aan administratie met 25 procent terug te brengen; immers, in verband met statistiek is er een voortdurende roep van de betrokkenen om de kosten hiervan niet uit de hand te laten lopen. Ik ben sterk van mening dat duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen heel belangrijk is voor de toekomstige ontwikkeling van genetische manipulatie en biotechnologie en ik geloof ook dat de risico-indicatoren van bijzonder belang zijn voor de volksgezondheid en het milieu.
We moeten echter het algemene doel van de Lissabon-agenda niet uit het oog verliezen, namelijk werkgelegenheid en uiteindelijk groei in deze sectoren, noch moeten we de eisen strenger maken met bureaucratische verplichtingen zoals het verzamelen van statistieken, die in feite in veel sectoren ook heel eenvoudig kunnen worden verkregen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de voornaamste informatie die de lidstaten zouden moeten verzamelen betreft de hoeveelheden van de toegepaste producten. Dat zal lidstaten in staat stellen individuele analyses te maken, dat wil zeggen analyses die overeenkomen met de intentie van nationale plannen. Fabrikanten moeten informatie over het gebruik van pesticiden verstrekken die van vitaal belang is. Landelijke gegevens moeten in elke lidstaat verzameld worden en in de vorm van collectieve informatie naar de Commissie gestuurd. Zulke verzamelinformatie is voldoende voor verdere analyse op EU-niveau. Bij het reguleren van de plichten van lidstaten moeten we ervoor waken plaatselijke instellingen te helpen bij het vergaren van gedetailleerde informatie die niets oplevert, maar een vertroebelend effect heeft en de motivatie van de lidstaten ondermijnt om het nobele idee van de richtlijn in praktijk te brengen.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, een paar snelle vragen als het mag, via u aan de commissaris. Zouden de hoeveelheden van gewasbeschermingsmiddelen die buiten de landbouw worden gebruikt – voor golfbanen, parken, vliegvelden, spoorlijnen, bermen en gebruik in huis en tuin – kunnen worden afgeleid van de totale hoeveelheden, dat wil zeggen de totale hoeveelheid minus de producten voor landbouwgebruik?
Ten tweede: biociden worden in een zeer breed spectrum van situaties en gebruikspatronen gebruikt, inclusief huishoudelijk gebruik, en terwijl gegevens over het op de markt brengen van biociden wel te verzamelen zijn, is het heel moeilijk te zien hoe veelomvattende gegevens over het gebruik van biociden zouden kunnen worden verzameld. Of is het voorstel alleen het gebruik van biociden in de landbouw op te nemen? En als het alleen om het landbouwgebruik van biociden gaat, waarom gaan we dan in op het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen buiten de landbouw?
Mijn derde vraag is: zou de expliciete eis van statistieken inzake productie, import, export en distributie van gewasbeschermingsmiddelen kunnen leiden tot verwarring en potentieel dubbel tellen van gewasbeschermingsmiddelen?
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wilde alleen even het belang beklemtonen van één punt dat zowel op dit verslag als op het vorige betrekking heeft. Dat is het feit dat statistische gegevens op zich niet belangrijk zijn. Het zijn natuurlijk de interpretatie van de statistische gegevens, het trekken van de juiste conclusies en het implementeren van maatregelen op basis van statistische gegevens die belangrijk zijn.
In dit opzicht heeft de rapporteur een heel belangrijk voorstel gedaan betreffende groepen deskundigen om de verzamelde gegevens te evalueren. Ik zou de commissaris in dit opzicht willen vragen wat zijn gedachten zijn over dergelijke groepen deskundigen om de gegevens te evalueren.
De Voorzitter. – De commissaris zal niet interveniëren aan het eind van dit debat. Hij heeft ons meegedeeld dat hij de vragen van mevrouw Doyle schriftelijk zal beantwoorden.
Bart Staes, rapporteur. − (NL) Collega's, dank voor alle bemoedigende woorden. Ik geloof dat ik heel wat steun gevonden heb in dit Huis. De commissaris zei het in zijn inleidende bijdrage: de standpunten van Commissie, Raad en Parlement zijn naar elkaar aan het toegroeien. Het was niet mogelijk om dit te realiseren in eerste lezing. Dit was echt onmogelijk, ondanks het feit dat ik ook tot twee keer toe een overleg heb gehad met het voorzitterschap, zowel het Sloveens als het Portugees voorzitterschap.
Dat die standpunten naar elkaar toegroeien blijkt uit wat de commissaris heeft gezegd rond biociden. Hij zegt dat de Commissie overweegt om die richtlijn te herzien. Ik wil een slag om de arm houden en ik vertrouw erop dat de formulering in het voorstel voor een verordening op basis van wat wij reeds hebben aangenomen in het verslag Klaß een slag om de arm is. Ten tweede neem ik zeer zeker kennis van het aanbod van de Commissie om een zo goed mogelijk gebruik te maken van de reeds bestaande statistieken inzake de productie van pesticiden, hetgeen een belangrijke bijdrage is in het debat, ook naar de tweede lezing toe. Collega's, nogmaals dank, ik ga niet verder uitweiden, het is al laat en ik denk dat wij allen enige ontspanning hebben verdiend.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Het voorstel voor een verordening beoogt het verkleinen van de gevolgen van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen voor het milieu en de volksgezondheid door het scheppen van een mechanisme voor de berekening van risico-indicatoren en het monitoren van de doelstellingen die zijn vastgelegd in de thematische strategie voor een duurzaam gebruik van pesticiden. Als schaduwrapporteur achtte ik het nodig voor consistentie van de definities in het pesticidenpakket te zorgen en heb ik gekozen voor het opnemen van biociden in het voorstel voor een verordening, teneinde gebruikers meer bescherming te bieden. Door middel van dit voorstel willen we het systeem van gegevensvergaring verbeteren en de harmonisatie van bestaande statistieken tussen de lidstaten ondersteunen, zodat we in staat zijn te bepalen hoeveel vooruitgang er op dit gebied geboekt is en maatregelen kunnen implementeren die nodig zijn om het doel van het verminderen van door pesticiden veroorzaakte risico’s te bereiken. Daarenboven zou de beschikbaarheid van officiële statistieken in heel Europa de transparantie van de markt vergroten en voor meer competitie zorgen in de pesticidenindustrie. Tegelijkertijd zal een vermindering van het gebruik van pesticiden voordelig zijn voor de samenleving door verbetering van voedselkwaliteit, vermindering van drinkwatervervuiling, milieubescherming en behoud van natuurlijke hulpbronnen. De Europese Unie moet zich ervan verzekeren dat de gezondheid van haar burgers niet in gevaar wordt gebracht door deze gevaarlijke stoffen en moet nieuwe eco-effectieve praktijken in de landbouw stimuleren.
24. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen