De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B6-0013/2008).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad.
Aangezien zij over een soortgelijk onderwerp gaan, worden de volgende vragen tezamen behandeld:
Vraag nr. 1 van Marian Harkin (H-0077/08)
Betreft: Verdrag van Lissabon
Zijn er in de huidige tekst van het Verdrag van Lissabon aangelegenheden die nog nadere verduidelijking vergen wanneer alle aandachtspunten van voorzitterland Slovenië wat betreft inhoud, procedure en tijdschema voor de ratificatie van het Verdrag afgehandeld zijn? Zo ja, kan de Raad dan uitleggen wat de hangende kwesties zijn?
Vraag nr. 2 van Gay Mitchell (H-0097/08)
Betreft: Voorzitter van de Raad
Zijn er al voorbereidende discussies in de Raad geweest over de vraag wie de voorzitter van de Raad van de Europese Unie wordt zodra het Verdrag van Lissabon is geratificeerd?
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor de goede orde: dit is zeker niet hetzelfde. Kunnen wij alstublieft wat respect opbrengen voor de rechten van de leden van het Parlement? Het is schandalig om vragen op deze manier samen te voegen. Het gaat van kwaad tot erger met het Vragenuur! Er is geen enkel verband tussen deze twee vragen. Ik maak ernstig bezwaar tegen de manier waarop de leden van dit Huis worden behandeld.
De Voorzitter. − Ik begrijp het, mijnheer Mitchell, maar hoe meer tijd we aan deze zaken besteden, hoe minder tijd we hebben om antwoord te krijgen op andere vragen die ook rechtmatig gesteld zijn door leden. Het was het besluit van de Raad om deze vragen samen te beantwoorden. Het geachte Parlementslid zal hier niet onder lijden aangezien hij uiteraard in de gelegenheid wordt gesteld om over zijn eigen vraag te spreken. Ik denk daarom niet dat hij er nadeel van zal ondervinden.
We zullen daarom doorgaan met ons werk, anders verspillen we nog meer tijd en dat kunnen we ons niet veroorloven. Het wordt steeds moeilijker om een minimumpeil van productiviteit te handhaven in deze Vragenuren, die zo belangrijk zijn voor ons parlementaire werk. Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, het woord is aan u.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik moet benadrukken dat het, wat de Raad betreft, geen verschil maakt of we deze vragen gezamenlijk of afzonderlijk beantwoorden. Het is niet aan ons om daarover te beslissen. Wij volgen hierin de wensen van dit Parlement.
Ik wil als eerste de vraag van mevrouw Harkin beantwoorden. Ik benadruk dat het van kracht worden van het Verdrag van Lissabon afhankelijk is van de ratificatie door alle 27 lidstaten. Het is echter duidelijk dat er, zoals bij alle significante wijzigingen van het Verdrag, een aantal voorbereidende handelingen noodzakelijk zijn voordat het Verdrag van Lissabon van kracht kan worden. In overeenstemming met de autoriteit die is verkregen op grond van de besluiten van de Europese Raad van december 2007, is het Sloveense voorzitterschap begonnen met deze voorbereidingen. Ik benadruk dat het werk met betrekking tot de tenuitvoerlegging dat niveau heeft bereikt en uitsluitend technisch en inleidend van aard is.
Zolang het ratificatieproces nog loopt en niet is afgerond, zal dit werk slechts van tijdelijke en voorlopige aard blijven. Veel aspecten van de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon kunnen pas worden besproken nadat het van kracht is geworden. Er zijn ook veel voorbeelden waar bepaalde aspecten van de tenuitvoerlegging pas bespreekbaar worden op voorstel van de Commissie.
De Raad is voornemens het Parlement op de hoogte te houden van de voortgang en zal nauw samenwerken met het Parlement met betrekking tot alle aspecten van de voorbereidingen voor de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon die voor beide instellingen van belang zijn.
Als tweede zal ik de vraag van de heer Mitchell beantwoorden. Het antwoord is ‘nee’, de Raad heeft nog niet besproken wie de voorzitter van de Raad van de Europese Unie moet worden, of om het preciezer te zeggen, wie de voorzitter van de Europese Raad moet worden. De Raad heeft dat niet besproken. Ik voeg hieraan toe dat het voorzitterschap van mening is dat dit nog niet is besproken omdat het hiervoor nog te vroeg is.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Ik wil de fungerend voorzitter van de Raad bedanken voor dit antwoord. Als ik het goed begrepen heb, hebt u gezegd dat dit een doorlopend proces is en dat er nog terreinen zijn waar verduidelijking nodig is.
In de context van die verduidelijking zou ik graag willen weten wat uw mening is over de productie van een officiële geconsolideerde tekst van de Raad, want ik heb een aantal staatshoofden aangeschreven en een flink aantal van hen heeft mij geantwoord – de Spaanse premier, de ministers van Europese Zaken in Duitsland en Bulgarije – met betrekking tot de noodzaak van een geconsolideerde tekst. Het Parlement heeft hier slechts drie weken geleden voor gestemd en commissaris Margot Wallström heeft hier in dit Huis gezegd dat we zo snel mogelijk een geconsolideerde tekst nodig hebben. Ik vraag me af hoe u daarover denkt.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Als eerste kan ik zeggen dat, als de Raad moeite heeft met het verkrijgen van de geconsolideerde tekst, het Instituut voor Europese Zaken in Dublin hen met alle plezier een exemplaar in het Engels wil geven.
Ten tweede wil ik de fungerend voorzitter naar aanleiding van zijn antwoord op mijn vraag vragen of het klopt dat er geen kandidaten zijn, dat er geen short list en geen long list is voor de functie van voorzitter van de Europese Raad, dat dit iets is waarover wordt besloten nadat het Verdrag van Lissabon is goedgekeurd – indien het wordt goedgekeurd – en dat dit in de verre toekomst ligt. Is dat de situatie?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ten eerste de aanvullende vraag van mevrouw Harkin.
De Raad, dat wil zeggen het voorzitterschap, is van mening dat er in elk geval een geconsolideerde tekst voor het Verdrag van Lissabon nodig is. Eerder in het debat van vandaag heb ik gezegd dat we deze half april verwachten en dat hij in de tweede helft van mei zou moeten worden gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie. Sommige mensen vinden dat laat. We moeten echter beseffen dat dit zeer veeleisend juridisch redactiewerk is. Het is een complexe tekst en daarnaast moet de officiële geconsolideerde tekst in alle 23 officiële talen van de Europese Unie worden opgesteld. Als we daarmee rekening houden, duurt het niet al te lang voordat we een officiële, geconsolideerde versie van de tekst hebben.
Er zijn onofficiële versies en ik dank de heer Mitchell voor het feit dat hij hierop heeft gewezen. De onofficiële versies blijven onofficieel en kunnen niet worden gezien als de officiële tekst. Er zijn er veel van, waaronder die van het instituut in Dublin. Het is nuttig materiaal om te lezen, maar het kan de officiële versie, waarvan de opstelling enige tijd kost, niet vervangen.
Naar aanleiding van het tweede deel van de aanvullende vraag van de heer Mitchell kan ik namens het voorzitterschap en de Raad bevestigen dat er op dit moment geen short list of long list van mogelijke of daadwerkelijke kandidaten is. Die is er niet. De Raad heeft er niet over gesproken. We moeten waarschijnlijk wachten met de bespreking hiervan tot korter voor het van kracht worden van het Verdrag van Lissabon. De eerst mogelijke datum zou 1 januari 2009 zijn. Ik verwacht dat het debat over deze vraag later in 2008 zal beginnen. Het zal op een zeker moment moeten beginnen, omdat is voorzien dat bij de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon, de Europese Unie ook een voorzitter van de Europese Raad zou krijgen.
Ik herhaal dat het voorzitterschap van mening is dat het op dit moment nog te vroeg is voor dergelijke besprekingen, maar we moeten er rekening mee houden dat slechts vijf van de 27 mogelijke ratificaties tot nu toe hebben plaatsgevonden.
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijn vraag gaat over de toekomstige voorzitter van de Europese Raad. Is het voorzitterschap ook van mening dat dit geen voorzitterschap van de Unie betreft, maar een voorzitterschap van een van de instellingen, die allen hun eigen voorzitter hebben?
En heeft het voorzitterschap al in detail gesproken over de aard van de functie, om er zeker van te zijn dat de rol echt niet wordt uitgebreid tot een soort ‘President van de Unie’, maar beperkt blijft tot het voorzitten en leiden van de vergaderingen van de Europese Raad?
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn vraag heeft betrekking op de samengestelde tekst, met andere woorden, de geconsolideerde versie. Ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor het ophelderen van het belangrijke verschil tussen particuliere en officiële teksten. Ik zou ook graag zien dat er, parallel aan de publicatie in het Publicatieblad, een gecoördineerde campagne zou worden gestart via de lidstaten om geïnteresseerde burgers toegang te geven tot de volledige tekst. We hoeven er geen enorme hoeveelheden van te produceren, maar als burgers een exemplaar van de tekst willen zien, moeten zij dat kunnen opvragen bij hun nationale regering.
Esko Seppänen (GUE/NGL). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, Mijnheer de minister, afgelopen week is mij in Ljubljana ter ore gekomen dat het Sloveense parlement het Verdrag heeft geratificeerd zonder een geconsolideerde versie, wat mij verbijsterde. De parlementsleden hadden geen toegang tot de tekst in de vorm waarin deze nu aan hen is verstrekt.
Ik wil graag vragen of naar uw weten door de Raad van Ministers of tijdens de top is afgesproken dat de geconsolideerde tekst zo lang mogelijk zou worden uitgesteld. Is er toevallig afgesproken dat er geen referenda zouden worden gehouden over de Grondwet – het Verdrag van Lissabon?
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de fungerend voorzitter, ik kan mij voorstellen dat er mogelijk een verlanglijst van mogelijke kandidaten is – een onofficiële lijst die wij nog niet hebben gezien.
Ik ben echter blij dat u zich voorbereid op de belangrijke kwestie; u voorspelt de uitkomst niet, maar u hoopt, net als ik, dat deze positief zal zijn en dat het Verdrag van Lissabon wordt geratificeerd.
Binnen de ‘nee’-campagne in Ierland heerst het idee dat dit een zelfwijzigend verdrag is, wat niet zo is, en ik zou u willen vragen zeer duidelijk te verklaren aan degenen van ons die zich in Ierland bezighouden met campagnevoeren dat dit verdrag en de toekomstige wijzigingen erin het ratificatieproces van alle lidstaten zullen respecteren.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik heb de eerste drie vragen verstaan, maar de vertaling van de vierde is niet doorgekomen. Ik wil mevrouw McGuinness verzoeken de vraag te herhalen, dan zal ik ernaar luisteren in haar taal.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Misschien was ik te snel. In Ierland betoogt de ‘nee’-campagne ten onrechte dat er, als we dit verdrag steunen, in de toekomst geen referenda over volgende verdragen meer zullen worden gehouden in Ierland, als die nodig zouden zijn. En wie weet waar we in de komende vijftig jaar over moeten stemmen?
Ik ben zeer duidelijk van mening – net als veel anderen in dit Huis – dat ‘ja’ stemmen voor Lissabon dit niet tot gevolg zal hebben en dat het ratificatieproces van de lidstaten altijd zal worden gerespecteerd. Ik zou graag willen dat u dat vanuit uw functie bevestigt.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Heel hartelijk bedankt dat u uw vraag hebt willen herhalen, mevrouw McGuinness. Ik begrijp hem nu volledig, maar ik zal eerst de vraag van de heer Corbett beantwoorden. Als we het hebben over de voorzitter van de Europese Raad, wordt hiermee absoluut niets anders bedoeld dat de voorzitter van de Europese Raad. Als jurist kan ik het er niet mee eens zijn dat de voorzitter van de Europese Raad tegelijkertijd voorzitter van iets anders zou kunnen zijn.
De Europese Raad wordt een instelling. Met de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon, wordt hij voor het eerst een nieuwe instelling. Hij krijgt een voorzitter die uitsluitend deze instelling zal voorzitten en geen van de andere instellingen die in het Verdrag van Lissabon worden genoemd.
Ik ben het eens met de mening van de heer Rack dat de geconsolideerde tekst te allen tijde een nuttig hulpmiddel is bij de parlementaire besluitvorming en voor het informeren van de burgers. Zoals ik al eerder heb gezegd, verandert dat echter niets aan het feit dat de relevante tekst uitsluitend die tekst is die is opgesteld door een bevoegde dienst van het secretariaat-generaal van de Raad als een officiële geconsolideerde tekst.
Dat brengt mij bij de vraag van de heer Seppänen. Het is waar dat het Sloveense parlement het Verdrag van Lissabon heeft geratificeerd zonder de officiële geconsolideerde tekst, aangezien deze nog niet beschikbaar is. Degenen die geïnteresseerd waren in de materie hadden toegang tot een onofficiële geconsolideerde tekst in verschillende talen.
Ik moet zeggen dat de regering zeer actief is geweest in het uitleggen van de verbeteringen die het Verdrag van Lissabon zal introduceren en het resultaat in het Sloveense parlement laat zien dat dit tamelijk succesvol is geweest. Dit is echter ons nationale probleem en het heeft weinig te maken met het voorzitterschap; desalniettemin vond ik dat ik u een verklaring schuldig was.
Terug naar de referenda. Ten eerste wil ik u, mijnheer Seppänen, vragen of u vroeg hoe wij, dat wil zeggen de Raad, referenda zouden kunnen voorkomen?
Esko Seppänen (GUE/NGL). – (FI) Ik vroeg of er door de Raad of tijdens de top is besloten dat er geen referenda zouden moeten worden gehouden – dat de lidstaten zou moeten worden geadviseerd geen referenda te houden. Dat was mijn vraag.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Dank u voor uw aanvullende verklaring. Een dergelijk besluit is niet genomen en had ook niet genomen kunnen worden. De Raad respecteert het recht van elke lidstaat om een onafhankelijk en soeverein besluit te nemen over het ratificatieproces, in overeenstemming met de nationale regels hiervoor, en noch de Raad noch het voorzitterschap mengt zich in deze kwestie.
In antwoord op de vraag van mevrouw McGuinness kan ik, zoals ik zojuist heb gezegd, mededelen dat de keuze van de methode van ratificatie van het nieuwe verdrag een soeverein recht is van elke lidstaat, die onafhankelijk, in overeenstemming met de eigen wetgeving moet besluiten of er een referendum wordt gehouden of dat het nieuwe verdrag door het parlement wordt geratificeerd. Het nieuwe verdrag zal hier niets aan veranderen.
Ook na de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon blijft deze kwestie de exclusieve soevereine bevoegdheid van elke lidstaat, dus ook van Ierland, en dit geldt ook voor toekomstige verdragen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 3 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0082/08)
Betreft: Pact voor de jeugd
In het kader van het Pact voor de jeugd heeft de Raad besluiten genomen om de werkgelegenheidsgraad van de Europese jongeren te verhogen en werk en gezin beter op elkaar af te stemmen. Is het nieuwe voorzitterschap van plan de tot op heden verwezenlijkte resultaten te beoordelen en deze doelstellingen verder te bevorderen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik wil mevrouw Panayotopoulos graag wijzen op het laatste initiatief van de Raad met betrekking tot haar vraag. Op 14 februari van dit jaar heeft de Raad een reeks belangrijke verslagen over de verdere tenuitvoerlegging van het Europese pact voor de jeugd aangenomen en doorgezonden naar de voorjaarszitting van de Europese Raad, die morgen zal beginnen. De verslagen zijn gebaseerd op de laatste analyse door de Commissie van de nationale hervormingsprogramma’s en bevatten een voortgangsevaluatie van de tenuitvoerlegging van het Europese pact voor de jeugd voor 2007.
Op basis van deze analyse heeft de Raad vastgesteld dat sinds de aanneming van het Europese pact voor de jeugd in 2005 de werkloosheid in bepaalde lidstaten is gedaald. Op het niveau van de Europese Unie is de werkloosheid echter nog steeds hoog, meer dan 17 procent. Daarom zijn de volgende aanbevelingen geformuleerd voor verdere tenuitvoerlegging van het pact, en de Raad zal die deze week ontvangen in de vorm van verslagen.
Werkgelegenheid voor jongeren, samenwerking op het gebied van onderwijs en scholing en maatschappelijke integratie van jongeren moeten de centrale taken van de economische en sociale strategieën blijven. We moeten speciale aandacht blijven besteden aan jongeren met minder kansen, in het bijzonder door middel van besluitvaardigere begeleiding, multidisciplinaire steun en aangepaste maatregelen.
Bij de toekomstige tenuitvoerlegging van de Lissabon-strategie moeten we ernaar streven het jongerenaspect te ontwikkelen. Het is gebaseerd op een intersectorale aanpak en een versterkte rol voor jongeren. De eerste aanbeveling roept de lidstaten op zich met name te richten op taken met betrekking tot jeugdwerkgelegenheid. In dat verband benadrukt de Commissie zaken als: overgang van onderwijs naar werkgelegenheid, onzekere arbeidsverhoudingen, flexizekerheid en inzetbaarheid van de jeugd.
Het Sloveense voorzitterschap heeft speciale aandacht gewijd aan de problemen en uitdagingen van jeugdwerkgelegenheid. Ik vermeld hier de internationale conferentie getiteld ‘Jobs for Youth – Prosperity for All’, die volgende maand zal plaatsvinden in Slovenië tijdens dit voorzitterschap.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de tekst van het Europese pact voor de jeugd beschrijft ook maatregelen voor het combineren van beroeps- en gezinsleven. De Raad heeft ook besloten tot de oprichting van een Europese alliantie voor het gezin. Jonge mensen moeten de mogelijkheid hebben om een gezin te stichten. Welke maatregelen is het voorzitterschap van plan te nemen om hen die mogelijkheid te bieden?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) De praktische realisatie berust bij de lidstaten. Wij verwachten dat de Europese Raad deze week op politiek niveau bepaalde besluiten zal aannemen over deze kwestie, onder meer over de Europese alliantie voor het gezin. We verwachten dus een extra stimulans voor inspanningen op dit gebied. Hoe deze worden toegepast, is primair een zaak van de afzonderlijke lidstaten.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 4 van Claude Moraes, vervangen door Glenis Willmott (H-0084/08)
Betreft: Samenwerking voor daklozen op EU-niveau
Het is de Raad misschien bekend dat onlangs bij het Europees Parlement schriftelijke verklaring 0111/2007 “over het uit de wereld helpen van dakloosheid” is ingediend. Eén van de doelstellingen van de verklaring is om een Europese benadering te ontwikkelen die een einde aan dakloosheid maakt en met dat doel betrouwbare statistische gegevens te verzamelen en uit te wisselen, die nodig zijn om te kunnen ingrijpen.
Wat is het standpunt van de Raad met betrekking tot een Europese samenwerking tegen dakloosheid? Beschouwt hij meer in het bijzonder uitwisseling van statistieken op Europees vlak als een positieve stap?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) De Raad is op de hoogte van het initiatief van het Europees Parlement dat oproept tot een pan-Europese alliantie voor de uitbanning van dakloosheid voor 2015. De Raad verwelkomt het initiatief en kijkt uit naar de resultaten ervan.
Ik wil u eraan herinneren dat de kwesties van dakloosheid als onderdeel van een beleid voor sociale zekerheid en sociale insluiting worden aangepakt volgens de open coördinatiemethode. Het Comité voor sociale bescherming is hiervoor verantwoordelijk. De open coördinatiemethode heeft meer bewustzijn gecreëerd voor het feit dat dakloosheid in alle lidstaten een probleem vormt. Door nationale actieplannen voor sociale insluiting op te stellen voor 2006-2008, hebben de lidstaten dakloosheid aangewezen als een van de primaire strategische prioriteitsgebieden.
Het gezamenlijk verslag inzake sociale zekerheid en sociale insluiting van 2007 behandelde de uitdaging van dakloosheid in relatie tot maatregelen voor actieve insluiting. Aan deze maatregelen moeten we een aantal andere diensten toevoegen, waaronder huisvesting, gezondheidszorg en sociale diensten. Het verslag stelde ook vast dat sommige lidstaten een meer structurele aanpak van uitsluiting op het gebied van huisvesting en dakloosheid ontwikkelen.
Met betrekking tot de vraag over statistische gegevens over dakloosheid in Europa, moet ik zeggen dat de indicatoren op dit gebied, ondanks alle inspanningen van de Europese waarnemingspost voor dakloosheid, nog steeds onderontwikkeld zijn. Veel lidstaten hebben dakloosheid helemaal niet gedefinieerd. Ook hebben de meeste lidstaten geen betrouwbare gegevens over het aantal daklozen. Zelfs als deze gegevens wel bestaan, is het moeilijk ze te vergelijken, doordat de methodologie van het tellen en het volgen van trends per lidstaat verschilt.
Als gevolg van het gebrek aan vergelijkbare gegevens over dakloosheid heeft de Subgroep indicatoren van het Comité voor sociale bescherming in zijn werkprogramma voor 2008 onder meer een plan opgenomen voor de analyse van het aandeel van materiële armoede dat wordt gevormd door huisvesting, een analyse van de kosten van huisvesting zoals die naar voren komen uit het Europese onderzoek naar inkomen en leefomstandigheden en verdere maatregelen op basis van het onderzoek naar de omvang van dakloosheid in de Europese Unie, dat de diensten van de Commissie in januari 2007 hebben gepubliceerd.
Daarnaast heeft het Comité voor sociale bescherming besloten dat dakloosheid in 2009 een van de mogelijke prioriteitstaken zal worden in het kader van de gerichte inspanningen voor het bereiken van sociale insluiting.
Glenis Willmott (PSE). – (EN) Ik was blij om te zien dat uit de onlangs door de Britse regering bekend gemaakte cijfers bleek dat in mijn kiesdistrict, de East Midlands, het aantal nieuwe gevallen van dakloosheid dat was geregistreerd door de lokale autoriteiten in het afgelopen jaar met 25 procent is afgenomen. Dit is te danken aan het feit dat de Labourregering het uitbannen van dakloosheid tot een topprioriteit heeft gemaakt en zich sterk heeft gericht op inspanningen om mensen te voorzien van de vaardigheden en scholing die ze nodig hebben om definitief van de straat te blijven. Dit vormt een sterk contrast met de resultaten die zijn behaald door de vorige, conservatieve regering, waaronder het aantal dakloze en zwervende mensen zelfs is toegenomen.
Is de Raad daarom ook niet van mening dat dit een voorbeeld van ‘best practice’ is dat moet worden gedeeld en dat het dus noodzakelijk is dat hiervoor een geschikt platform op EU-niveau in het leven wordt geroepen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik dank u voor deze informatie, maar ik vraag uw begrip voor het feit dat ik als vertegenwoordiger van de Raad niet de vrijheid heb om mij uit te spreken over de gegevens of situatie van een afzonderlijke lidstaat. Wat u noemde kan een voorbeeld zijn van ‘good practice’, maar dat kan ik hier niet verklaren als vertegenwoordiger van de Raad.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 5 van Manuel Medina Ortega (H-0087/08)
Betreft: Bestrijding van internationale misdaad en het Europees Hof van Justitie
Kan de Raad informatie verschaffen over de vorderingen die zijn gemaakt en de urgente voorstellen die zijn gedaan voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk asielbeleid in de Europese Unie?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) In juni 2007 heeft de Commissie een groenboek gepubliceerd over een toekomstig gemeenschappelijk Europees asielstelsel. De Raad wacht nu op de voorstellen van de Commissie voor de tweede fase van de instrumenten, wetten en maatregelen voor de vestiging van een gemeenschappelijk Europees asielstelsel. Deze instrumenten en wetten zullen door het Parlement en de Raad worden aangenomen op grond van de medebeslissingsprocedure.
Voor de tijdsplanning van deze voorstellen moeten we de Commissie raadplegen, die ook het exclusieve wetgevingsinitiatief op dit gebied heeft.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, de heer Mehdi Kazemi, 19 jaar oud, heeft zojuist de mogelijkheid verloren om asiel te krijgen in Nederland nadat zijn aanvraag is afgewezen in het Verenigd Koninkrijk. De heer Kazemi kan worden teruggestuurd naar Iran en ter dood worden gebracht voor de misdaad van homoseksualiteit.
Op dit moment hebben we hier in de EU geen regels voor en mijn vraag is of de Raad van mening is dat hij de procedures kan versnellen of dat we bijvoorbeeld kunnen wachten tot het Europees Hof van Justitie de lidstaten dwingt asiel te erkennen als een fundamenteel mensenrecht volgens de bestaande jurisprudentie op het gebied van de mensenrechten.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, een van de doelstellingen met betrekking tot de ontwikkeling van een gemeenschappelijke asielprocedure is de versnelling van het besluitvormingsproces dat bepaalt of mensen de vluchtelingenstatus krijgen of niet. Eén ding waarom ik herhaaldelijk heb gevraagd is de opstelling van een lijst van veilige derde landen voor het bespoedigen van de beslissingen. Kunt u ons vertellen welke vooruitgang u tijdens uw besprekingen hebt geboekt met betrekking tot de opstelling van een dergelijke lijst?
Mijn tweede punt is het volgende: we hebben vaak gevraagd om voorlichtingscampagnes om mensen te informeren over hoe asielprocedures werken, wat legale immigratie inhoudt en wat de gevolgen zijn van een afgewezen asielaanvraag of illegale immigratie.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Het antwoord op de aanvullende vraag van de heer Medina Ortega is heel duidelijk. De Raad is niet bevoegd om de lidstaten te dwingen zich op een bepaalde manier te gedragen bij het nemen van beslissingen over asielaanvragen.
De lidstaten hebben verplichtingen op grond van het internationaal recht. Er komen echter aanvullende verplichtingen als we een nieuwe stap zetten in de richting van een gemeenschappelijk asielbeleid voor de Europese Unie, zoals ik eerder heb beschreven, namelijk in de richting van de vestiging van een gemeenschappelijk asielstelsel.
Mijnheer Pirker, ik kan niet meer zeggen dan ik in de inleiding al heb gedaan. Het geplande schema zal moeten worden voorgedragen door de Europese Commissie. Ik stel voor dat deze vraag ook wordt voorgelegd aan de Commissie.
De Voorzitter. − Dames en heren, laten wij verdergaan. De volgende vragen zullen niet worden behandeld omdat ze niet ontvankelijk worden geacht:
- de eerste omdat hij gelijk is aan een vraag die in februari is gesteld;
- nr. 7 en 8 omdat ze onderwerpen betreffen met betrekking tot de politieke situatie in Tsjaad, waarover we voor dit Vragenuur een debat hebben gevoerd.
Vraag nr. 9 van Jim Higgins (H-0093/08)
Betreft: Vervoer van vloeistoffen
Kan de Raad meedelen hoe ver het staat met de lopende onderhandelingen van de EU met Canada en de VS over het vervoer van vloeistoffen via luchthavens, en gaat de Raad ervan uit dat de nog bestaande problemen binnen afzienbare tijd kunnen worden opgelost?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Het enige antwoord dat ik de heer Higgins kan geven, is dat ik zijn vraag niet kan beantwoorden omdat dit de bevoegdheid is van de Europese Commissie. Dit onderwerp valt onder haar bevoegdheid en ik kan er daarom geen zinnig antwoord op geven.
Jim Higgins (PPE-DE). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp dat de fungerend voorzitter van de Raad mijn vraag niet kan beantwoorden. Dit duurt duidelijk al veel te lang. Begrijpen de autoriteiten en regeringen van Canada en de Verenigde Staten niet dat we in de Europese Unie een oplossing hebben? Een oplossing die praktisch, eenvoudig en effectief is.
Ik wil de Commissie of de fungerend voorzitter van de Raad vragen waarom Canada en de Verenigde Staten deze oplossing niet accepteren. De wortel hiervan ligt bij de aanslagen op de Verenigde Staten van 11 september. Het is een veiligheidsmaatregel. En het is heel moeilijk te begrijpen waarom we deze oplossing niet overal ter wereld kunnen accepteren.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we roepen altijd op tot het nemen van gepaste maatregelen met betrekking tot onze reactie op, en in het bijzonder het voorkomen van, terrorisme en dat is de reden waarom deze maatregel is ingevoerd.
Maar is dit instrument nog wel effectief, of hebben de terroristen al manieren gevonden om deze controles te omzeilen?
Wat kan er worden gedaan om de controles te harmoniseren? We hebben weliswaar een enkele set bepalingen, maar de praktische uitvoering ervan varieert sterk tussen de verschillende luchthavens, en dat zorgt voor problemen en irritatie.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik zal proberen antwoord te geven op enkele van de punten in de aanvullende vragen. De beperkingen voor vloeistoffen, sprays, gels en soortgelijke artikelen voor vliegtuigpassagiers zijn niet voor niets ingevoerd. Ze vormen een reactie op een bedreiging die ernstig en duidelijk was, een bedreiging van de veiligheid van de burgerluchtvaart.
We hebben vernomen dat deskundigen op diverse terreinen intensief op zoek zijn naar oplossingen en technologieën die het makkelijker kunnen maken een daadwerkelijke bedreiging te herkennen, waardoor de regels voor het vervoer van vloeistoffen, sprays, gels en soortgelijke artikelen in de handbagage van passagiers in de burgerluchtvaart kunnen worden versoepeld.
Op veel plaatsen is veel gesproken over dit onderwerp, in het bijzonder binnen de Internationale Burgerluchtvaartautoriteit. We volgen deze debatten, maar vooralsnog zijn er geen conclusies. Zodra er iets gebeurt, verwachten we dat de Commissie hiernaar handelt.
De Voorzitter. − Dames en heren, we hebben niet veel tijd meer, nog maar zes minuten, want de Raad heeft mij medegedeeld om 19.30 uur te moeten vertrekken. We hebben echter nog genoeg tijd om de volgende twee vragen te beantwoorden.
De Voorzitter. − Aangezien zij over een soortgelijk onderwerp gaan, worden de volgende vragen tezamen behandeld:
Vraag nr. 10 van Mairead McGuinness (H-0095/08)
Betreft: Perspectief EU van de westelijke Balkan
Het lot van de westelijke Balkan is onvermijdelijk van bijzonder belang voor het huidige Voorzitterschap van de Raad. Zal het Voorzitterschap van de Raad, gezien de recente ontwikkelingen rond de status van Kosovo, een actieve rol spelen bij de pogingen om de westelijke Balkanlanden nog meer in de EU-structuur op te nemen?
Vraag nr. 11 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0106/08)
Betreft: Uitbouw van de betrekkingen van de Europese Unie met de westelijke Balkanlanden
Het Sloveense voorzitterschap heeft aangegeven dat de uitbouw van de betrekkingen van de Europese Unie met de westelijke Balkanlanden een van zijn prioriteiten is. Wat zijn de voornaamste beleidskeuzen die de Raad voor de komende overeenkomsten van de Europese Unie met de landen in kwestie denkt te treffen?
Vraag nr. 12 van Dimitrios Papadimoulis (H-0119/08)
Betreft: Rol van de EU-missie in Kosovo
De premier van Kosovo heeft onlangs verklaard dat de onafhankelijkheid van Kosovo nog slechts een kwestie van dagen is. De Russische minister van Buitenlandse zaken heeft de EU-missie in Kosovo gekoppeld aan een nieuwe resolutie van de VN- Veiligheidsraad over de aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Kosovo.
Wat is het mandaat en het tijdschema van de EU-missie in Kosovo? Rekent de Raad op een nieuwe resolutie van de VN-Veiligheidsraad om veranderingen aan te brengen in de aanwezigheid van de internationale gemeenschap in Kosovo?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Ik wil graag alle drie de vragen samen beantwoorden. Het antwoord wordt hierdoor wat langer, maar dit is ook een uiterst actueel onderwerp.
De Raad is vastbesloten het Europese perspectief van de westelijke Balkan te blijven steunen, door het meer binnen bereik van de burgers in de regio te brengen. Dit zal onder meer het begin van de dialoog met de landen van die regio over de liberalisering van visumregels bespoedigen.
Tijdens de vergadering van maandag 10 maart heeft de Raad de inaugurele zitting van de Regionale Samenwerkingsraad verwelkomd, waarbij het Stabiliteitspact officieel werd overgedragen op deze nieuwe raad. De oprichting van deze Raad is het bewijs dat er grote vooruitgang is geboekt op het gebied van regionale samenwerking aan democratie, economie en veiligheid.
De Raad heeft nadrukkelijk gewezen op het grote belang van regionale samenwerking en goede relaties tussen buurlanden en op de noodzaak van hernieuwde inspanningen van alle partijen om door middel van een constructieve benadering van de onderhandelingen aanvaardbare bilaterale oplossingen te vinden voor onopgeloste kwesties op het gebied van de betrekkingen tussen buurlanden.
In zijn besluiten van 18 februari heeft de Raad zijn vastberadenheid om volledige en effectieve steun te verlenen aan het Europese perspectief in de westelijke Balkanlanden bevestigd. Hij heeft de Commissie verzocht de instrumenten van de Gemeenschap te gebruiken om de economische en politieke ontwikkeling te stimuleren en de bredere regio concrete maatregelen te bieden voor vooruitgang op dat gebied.
Ik wil hier graag een zeer belangrijke gebeurtenis vermelden: op 5 maart heeft de Europese Commissie een speciale mededeling over de westelijke Balkan gepubliceerd. Hierin stelde de Commissie een reeks tastbare maatregelen voor om de betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen van deze regio verder te verdiepen. Deze mededeling en de consolidatie van het Europese perspectief van de westelijke Balkanlanden blijft het hoofdonderwerp van de informele zitting van de ministers van buitenlandse zaken van de Europese Unie die aan het eind van deze maand zal plaatsvinden in Slovenië.
Het Sloveense voorzitterschap heeft speciale aandacht besteed aan de westelijke Balkan. De stabiliteit van deze regio is van cruciaal belang voor de veiligheid en welvaart van de gehele Europese Unie. Onder andere de volgende activiteiten zijn mogelijk in 2008: herziening van de agenda van Thessaloniki uit 2003, het sluiten van vele stabilisatie- en associatieovereenkomsten en versterking van de samenwerking binnen de regio op verschillende terreinen.
Gezien de beperkte tijd zal ik proberen de vele doelen van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot de afzonderlijke landen kort uiteen te zetten. Omdat Kosovo in een van de vragen werd genoemd, zal ik daar in het kort iets over zeggen.
Het voorzitterschap is nog altijd van mening dat er een langetermijnoplossing nodig is voor de status van Kosovo binnen de algemene agenda van een Europese toekomst voor de westelijke Balkan. Het stabilisatie- en associatieproces is een strategisch raamwerk dat is ontwikkeld door de Europese Unie voor haar beleid ten aanzien van de westelijke Balkan. de instrumenten van dit raamwerk zijn ook van toepassing op Kosovo.
Ik wil u graag nogmaals herinneren aan de besluiten van de Raad van 18 februari, waarin hij heeft bevestigd te streven naar volledige en effectieve steun voor een Europese toekomst voor de westelijke Balkan. De Raad heeft de Commissie verzocht de instrumenten van de Gemeenschap te gebruiken om de economische en politieke ontwikkeling te stimuleren en de bredere regio concrete maatregelen te bieden om dichter bij dit doel te komen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet dat er niet veel tijd meer is, maar ik denk dat het interessant is dat het landschap is veranderd sinds ik deze vraag heb ingediend en ik ben blij dat de fungerend voorzitter ons in veel detail heeft bijgepraat over zijn bijzondere en logische zorgen over de regio. Ik zou hem nog graag willen vragen, specifiek met betrekking tot de EU-missie naar Kosovo, die uniek is en in deze fase nog tamelijk onbeproefd: kunt u ons ervan verzekeren dat we lering trekken uit deze interventie en dat we klaar zullen staan om soortgelijke steun te leveren aan andere landen in de regio als we hiervoor worden gevraagd?
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Dank u voor de specificaties, maar ik zou graag nog wat aanvullende informatie ontvangen. We weten dat al in juli 2006 het verdrag over energie werd ondertekend om investeringen in energie aan te trekken en ik weet dat er in 2007 een lijst van voorrangsprojecten voor energie-infrastructuur in de regio is aangenomen en er zelfs een memorandum over sociale kwesties is ondertekend.
We weten ook dat er wordt nagedacht over de ondertekening van een communautair verdrag over transport met de landen in de regio om een binnenlandse markt op het gebied van weg-, spoor- en binnenvaartvervoer te creëren. Er is ook een lijst opgesteld van voorrangsprojecten op het gebied van transport en ik zou hierover graag meer details horen van de Raad…
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Met betrekking tot de eerste vraag van mevrouw McGuinness: de missie van de Europese Unie in Kosovo maakt deel uit van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie, dat wil zeggen, het is een GBVB ‘ISDP-missie’. Het is echter niet de enige missie naar de westelijke Balkan. De ISDP-missie naar Bosnië en Herzegovina is een van de missies en deze heeft een vergelijkbare status, wat wil zeggen dat het een politiemissie van de Europese Unie is. Zo was er ook de PROXIMA-missie naar de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië, die nu is afgerond.
Ik wil het belang van de missie naar Kosovo, waarvoor het besluit is aangenomen, onderstrepen. Het wordt vaak benadrukt dat de Europese Unie verdeeld is over de status van Kosovo. Deze verdeeldheid is inderdaad duidelijk, maar men vergeet de eenheid van de Europese Unie over belangrijke kwesties als de Europese missie, waarover overeenstemming is bereikt en die we hopelijk volgens schema kunnen laten starten.
Dan nu de vraag van mevrouw Ţicău. We hebben al regionale samenwerking bereikt binnen het kader van de energieverklaring voor Zuidoost-Europa. We denken ook na over andere terreinen waarop we, met concrete maatregelen, de werkelijke integratie van de landen op de westelijke Balkan en hun banden met de Europese Unie zouden kunnen versterken.
U had het over transport. Dat is inderdaad een van de gebieden die we bestuderen, maar er zijn er nog meer, zoals samenwerking op het gebied van onderzoek, wetenschap en onderwijs. Ik wil in het bijzonder het belang van de liberalisering van de visumvereisten voor deze landen benadrukken, wat een van onze speerpunten blijft. We hopen dit snel te kunnen bewerkstellingen. De onderhandelingen met de meeste landen van de westelijke Balkan over een geleidelijke liberalisering van de visumvereisten zijn al begonnen onder het Sloveense voorzitterschap.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) De manier waarop Europa de Balkanlanden ziet heeft een grote invloed op en veel belang voor de stabiliteit, zowel op de Balkan als op Europees en wereldwijd niveau.
De onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo heeft vijandigheid gezaaid tussen Serviërs en Kosovaarse Albanezen, waardoor hun kwetsbare betrekkingen in gevaar komen. Wat is, wetende dat Slovenië ook op de Balkan ligt, volgens het voorzitterschap een duurzame oplossing die vrede en stabiliteit in deze regio kan garanderen? Is dit mogelijk zonder goedkeuring van Servië?
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, in uw antwoord over Kosovo heeft u niet gesproken over ‘de VN’ of ‘internationaal recht’! Ik vraag u: kan het Europese perspectief van de westelijke Balkan worden bevorderd door de VN te omzeilen en het internationaal recht te overtreden? Bovendien zou ik, aangezien de Raad in zijn mededeling de internationale aanwezigheid in Kosovo op grond van VN-resolutie 1244 verwelkomt, willen vragen of we naar believen kunnen kiezen uit een à la carte menu? Is het geldig of niet, of kiest u alleen de punten die u uitkomen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter. − (SL) Dank u voor uw aanvullende vragen. Met betrekking tot de vraag van mevrouw Pleštinská kan en durf ik geen voorspelling te doen, noch persoonlijk, noch als vertegenwoordiger van de Raad, over een mogelijke langetermijnoplossing voor de status van Kosovo. Het is een feit dat overeenstemming tussen de betrokken partijen de gewenste oplossing zou zijn. Zoals we weten, is er lang over het onderwerp onderhandeld, maar dit heeft niet tot een overeenkomst geleid.
Het zou eveneens wenselijk zijn als de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties een standpunt zou innemen over deze kwestie, maar dat is zoals wij weten niet gebeurd. Daarom heeft de Europese Unie op de onafhankelijkheidsverklaring van Kosovo gereageerd zoals zij heeft gedaan, op 18 februari, met besluiten en resoluties van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. Dat is de context waarin binnen de Europese Unie overeenstemming is bereikt. Zoals we weten, geeft deze context de lidstaten de mogelijkheid om hun eigen beslissingen te nemen over het aangaan van betrekkingen met Kosovo.
In reactie op de vraag, of liever gezegd mening van mijnheer Papadimoulis wil ik benadrukken dat het geen twijfel lijdt dat het Europese perspectief voor de westelijke Balkan ook Kosovo omvat. Kosovo maakt deel uit van de regio die in 2003 in Thessaloniki al een Europees perspectief had gekregen en dat is niet veranderd.
Dit blijkt ook duidelijk uit de eerder genoemde mededeling van de Europese Commissie die is gepubliceerd op 5 maart van dit jaar, waarin een speciale paragraaf is gewijd aan Kosovo.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 15.40 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)