De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0019/2008).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
De Voorzitter. −
Vraag nr. 45 van Manolis Mavrommatis (H-0218/08).
Betreft: Uitwisseling van gegevens over bankrekeningen
Het recente belastingschandaal in Liechtenstein heeft gevolgen voor talrijke lidstaten. Volgens onderzoek van de bevoegde autoriteiten zijn burgers van de lidstaten betrokken bij belastingontduikingspraktijken. Voor zover mij bekend/Voor zover ik weet hebben de ministers van Financiën van de 27 lidstaten het verantwoordelijke/bevoegde directoraat-generaal opgedragen onverwijld/zo spoedig mogelijk onderzoek te doen en met een voorstel te komen tot herziening van het rechtskader ten einde uitwisseling van gegevens over bankrekeningen van burgers mogelijk te maken.
Op welke wijze zullen binnen dit kader de persoonsgegevens van de burgers worden beschermd parallel met transparantie om belastingvlucht en het witwassen van geld tegen te gaan? Welke procedure stelt de Commissie voor om ervoor te zorgen dat voor de “opening” van bankrekeningen een zo groot mogelijke/optimale legaliteit in acht wordt genomen? /op een zo legaal mogelijke wijze geschiedt? Op welke wijze/Hoe/In hoeverre kunnen de belastingstelsels worden geharmoniseerd om in de toekomst dergelijke/soortgelijke situaties, waarbij zwart geld in omloop wordt gebracht, te voorkomen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we moeten de belastingontduiking bestrijden. Wanneer we dit niet doen kan de basis van onze democratische maatschappij wegbreken.
Iedere staat heeft het recht om met toestemming van de volksvertegenwoordigers regelingen voor doeltreffende belastingheffingen vast te leggen. Individuele maatregelen op nationaal niveau hebben echter vaak niet de gewenste werking. Daarom is er een behoefte aan internationale samenwerking tussen de belastingdiensten, waartoe ook een uitwisseling van informatie over bankrekeningen behoort. De ministers van Financiën van de 27 lidstaten werken hier gezamenlijk aan op EU-niveau. Er zijn al enkele maatregelen op Europees niveau ingevoerd. In het bijzonder is hier de Richtlijn van de Raad 2003/48/EG betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling te noemen.
Verder heeft de Europese Unie overeenkomsten met derde landen gesloten, waaronder ook met Liechtenstein, die dezelfde doelrichting als deze Richtlijn hebben. Deze overeenkomsten waarborgen dat de rentebetalingen die in deze derde landen aan burgers van een lidstaat van de EU worden uitbetaald of aan de inkomstenbelasting in hun eigen lidstaat of aan bronbelasting onderhevig zijn. De bronbelasting kan in de lidstaat van vestiging van de belastingplichtige worden terugbetaald, wanneer het overeenkomstige inkomen om belastingredenen wordt geopenbaard.
De Raad van ministers van Economische en Financiële Zaken (Ecofin) heeft op 4 maart 2008 een gedachtewisseling over de toepassing van de Richtlijn betreffende belastingheffing op inkomsten uit spaargelden in de vorm van rentebetaling gevoerd. Als gevolg van dit overleg riepen de ministers de Commissie ertoe op om vaart te zetten achter het werk aan het verslag over de tenuitvoerlegging van de richtlijn sinds zijn in kracht treden op 1 Juli 2005. Het verslag moet zich onder andere uitlaten over de definitie van de termen “rentebetaling” en “begunstigde eigenaar”.
Terecht wordt hier de vraag opgeworpen in hoeverre de systemen voor uitwisseling van informatie met de bescherming van persoonsgegevens te verenigen zijn. In dit verband wil ik erop wijzen dat de gemeenschappelijke voorschriften voor gegevensbescherming die ook in de Europese Economische Ruimte geldig zijn de lidstaten de mogelijkheid geven om wettelijke maatregelen te ondernemen. Met zulke maatregelen kan men de rechten van de desbetreffende personen beperken, zoals bijvoorbeeld het recht op toegang tot informatie en het informatierecht, wanneer dit voor de bescherming van belangrijke financiële en economische belangen van de Europese Unie of een lidstaat noodzakelijk wordt geacht. Ditzelfde geldt ook voor de sectoren financiën, begroting en belastingen.
Vergelijkbare beperkingen gelden ook voor de doeltreffende tenuitvoerlegging van de Derde Richtlijn inzake het witwassen van geld. De lidstaten moeten er in ieder geval op redelijke wijze voor zorgen dat hun bevoegde organen bij het inhalen van persoonsgegevens zich aan de toepasselijke verordeningen van de EU en de nationale verordeningen betreffende de gegevensbescherming houden.
Hier moet er een evenwicht worden gevonden tussen het rechtmatige nastreven van de doeleinden van het belastingbeleid en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de geschiedenis van de belasting staat bol van valse bankrekeningen, die zelfs nog ergerlijker zijn wanneer ze in Europese landen aan het licht komen. Wanneer dit gebeurd, nemen we slechts de gebeurtenis waar, maar iedere keer wanneer zo’n incident zich herhaalt, komen ze in onze herinneringen bovendrijven.
Bent u over het algemeen van mening, commissaris, dat het systeem in feite waterdicht is?
Günter Verheugen, (DE) vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) De vraag van het geachte lid kan ik met een eenvoudig nee beantwoorden. Wij zijn er ons van bewust dat onze huidige systemen niet waterdicht zijn. Daarom doen we er moeite voor om deze systemen te verbeteren. Vooral regelingen ter bestrijding van het witwassen van geld zijn met zekerheid voor verbetering vatbaar, en we zetten er ons op het moment samen met de Europese landen voor in, die weliswaar tot de Europese Economische Ruimte , maar niet tot de Europese Unie behoren, de toepasselijke verbeteringen te bereiken.
De Commissie heeft de Raad om een onderhandelingsmandaat verzocht en dit ook gekregen waardoor het gemachtigd is om speciaal met Liechtenstein erover te onderhandelen hoe de bestaande zwakke plekken in het systeem ter bestrijding van het witwassen van geld en belastingfraude uit de weg kunnen worden geruimd. Ik heb de hoop dat de sterke publieke opinie die wij in de laatste tijd in Europa in deze kwestie hebben meegemaakt ons erbij zal helpen om de noodzakelijke overeenkomsten te bereiken. We werken er hard aan, maar zoals u weet liggen belastingkwesties zeer gevoelig. Zelfs binnen de lidstaten zijn er nog mogelijkheden ter verbetering.
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u heeft er terecht op gewezen dat we de belastingontduiking en –fraude moeten bestrijden. U hebt erop gewezen dat we daarvoor in het kader van de rechtsstaat wettelijke middelen nodig hebben.
Volgens de berichten in de media zijn sommige gegevens van dit Liechtenstein-schandaal bij de belastingdiensten terechtgekomen, omdat Duitse overheidsinstellingen hebben betaald voor op criminele wijze vergaarde gegevens. Is dit de juiste weg?
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, of dit nu wel of niet de juiste weg is; het is goed dat het is ontdekt. Commissaris, er is een systeem ontstaan dat zelfs nog degenen bevoordeeld die er al voor zorgen dat de grote bedrijven steeds minder belastingen betalen, en die er nu schijnbaar mee ophouden om belastingen te betalen. Ik vind dat dit een ontwikkeling is die we niet mogen accepteren. Ik zou graag willen weten wat u precies met Liechtenstein onderhandelt en wat u precies zult doen om ervoor te zorgen dat deze misdaden – en ik spreek hier bewust van “misdaden” – toekomstig ophouden.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Op de eerste vraag zou ik graag willen antwoorden dat het niet de taak van de Commissie is om een oordeel leveren over de methodes die een lidstaat gebruikt om de belastingontduiking van zijn burgers te bestrijden.
Ik heb erop gewezen dat ook bij belastingkwesties de algemene regels met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens van toepassing zijn, maar dat de lidstaten het recht hebben om deze regels te beperken, wanneer het in hun financieel belang is.
Ik denk dat de door u gestelde vraag aan de Duitse regering zou moeten worden gesteld. Naar mijn weten heeft het de kwestie van de wetmatigheid van haar handelwijze in het door u beschreven geval voor de beslissing gedetailleerd onderzocht en is tot de slotsom gekomen dat de Duitse belastingdiensten het recht hadden om de hiermee samenhangende gegevens veilig te stellen.
Ten opzichte van de tweede zeer algemene vraag ben ik het met u eens dat het een ergernis is dat wij in het bestaande EU-Verdrag niet de mogelijkheid hebben om te garanderen dat de belastingontduiking en belastingvlucht overal in Europa op identieke wijze worden vervolgd, en dat nog niet eens kan worden gewaarborgd dat niemand de belastingvlucht of belastingontduiking zal begunstigen.
We hebben de laatste jaren veel bereikt, vooral tegen de achtergrond van de noodzakelijke strijd tegen het witwassen van geld en iedere vorm van internationale criminaliteit en terrorisme. Maar ik heb er echter al op gewezen dat de Commissie gelooft dat er verbeteringsmogelijkheden zijn, en dat het volledig duidelijk is wat wij met Liechtenstein – net zoals met andere landen – willen bereiken. We zouden graag ook van Liechtenstein dezelfde samenwerking en dezelfde uitwisseling van informatie willen ontvangen, zoals dat nu al de normale gang van zaken is tussen de lidstaten van de Europese Unie.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 46 van Saïd El Khadraoui (H-0234/08)
Betreft: Uitstoot fijn stof brommers
Uit onderzoek van de Universiteit van Utrecht blijkt dat brommers en scooters grote hoeveelheden fijn en ultrafijn stof uitstoten. In twaalf middelgrote steden maten de onderzoekers de uitstoot die fietsers en automobilisten te verwerken kregen. Hieruit bleek dat fietsers een piekhoeveelheid aan fijn stof te verwerken kregen wanneer ze in de nabijheid van een bromfiets kwamen. Bromfietsen zouden zelfs meer fijn stof per seconde uitstoten dan vrachtwagens. In de Richtlijn 2002/51/EG(1) worden emissienormen voorgeschreven voor dergelijke voertuigen. Er wordt echter geen melding gemaakt van fijn stof.
Is de Commissie bewust van het vervuilingsprobleem van scooters? Wat wil de Commissie doen om dit probleem op een adequate manier aan te pakken?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Commissie is al sinds jaren een voorstander van de vermindering van fijn en ultrafijn stof. Sinds 2005 heeft de Commissie, waarvan u ongetwijfeld op de hoogte bent, een heleboel wettelijke maatregelen ter verbetering van de luchtkwaliteit voorgesteld. Maar ook als onderdeel van het Zevende Kaderprogramma werden belangrijke aspecten van een milieuvriendelijk vervoersbeleid onderzocht.
Bij het vastleggen van normen voor deeltjesuitstoot door voertuigen heeft de commissie zich eerst op de dieselauto’s en de bedrijfswagens gericht, aangezien de hoeveelheid van deze voertuigen aanzienlijk groter is dan de hoeveelheid aan gemotoriseerde tweewielers. We zijn daarom begonnen het probleem daar aan te pakken waar het in sterkste mate optreedt. Hier hebben we enkele belangrijke mijlpalen bereikt.
Het Parlement en de Raad hebben in 2007 een verordening inzake de uitstoot door lichte en bedrijfsvoertuigen goedgekeurd. Dit zijn de Euro 5 en Euro 6 normen. Ze zijn al aangenomen en treden in kracht. Door deze Euro 5 en Euro 6 normen wordt nu de extra deeltjesuitstoot door dieselvoertuigen van de huidige 25 milligram per kilometer tot 5 milligram per kilometer gereduceerd.
Bovendien heeft de Commissie op 21 december 2007 een voorstel voor een verordening betreffende de uitstoot van vrachtwagens naar voren gebracht, en dit is de Euro VI norm. Zij vermindert in vergelijking met de heden geldende Euro V norm de grenswaarden voor de uitstoot van stikstofoxide met 80 procent en van de deeltjesuitstoot met 66 procent.
Het probleem van de deeltjesuitstoot door tweewielers wordt wezenlijk veroorzaakt door de tweetaktmotoren. De deeltjesuitstoot door viertaktmotoren is in vergelijking met deze motoren, zelfs wanneer ze aan de Euro 5 norm voldoen, zeer laag.
In 2004 heeft de Commissie een onderzoek in opdracht gegeven om uit te vinden of het verstandig is om de door tweetaktmotoren veroorzaakte deeltjesuitstoot door middel van een wettelijke bepaling te beperken. De uitkomst van het onderzoek was dat de deeltjes die door deze motoren werden uitgestoten voornamelijk koolwaterstoffen waren. Aangezien de grenswaarden voor koolwaterstofemissies door motorfietsen en brommers – dus tweewielers – al in 2004 en nog eens in 2007 aanzienlijk strenger werden, is de situatie voor nieuwe voertuigen al sterk verbeterd. Bovendien zijn de producenten overgegaan van tweetaktmotoren naar viertaktmotoren, omdat de grenswaarden voor koolwaterstof alleen op deze manier kunnen worden gehaald. Dat is de reden waarom de Commissie geen speciale maatregelen ter beperking van de deeltjesuitstoot door tweewielers naar voren heeft gebracht. Ik moet echter zeggen dat de situatie er duidelijk kritischer uitziet voor oudere voertuigen met tweetaktmotoren die in sterkere mate koolwaterstoffen en deeltjes uitstoten. Deze emissies kunnen echter aanzienlijk worden beperkt wanneer er voor de motorsmering in plaats van mineraalolie synthetische olie wordt gebruikt. De Commissie ondersteunt daarom de desbetreffende campagne van het verbond van de Europese motorfabrikanten en van de bond van motorrijders. De Commissie onderzoekt desalniettemin de behoefte aan een herziening van de wettelijke bepalingen voor de twee- en driewielige voertuigen.
Aan het begin van het jaar werd een onderzoek in opdracht gegeven dat de resultaten van het onderzoek van 2004 onder de loep zal nemen, waarbij rekening wordt gehouden met de laatste technische ontwikkelingen. De resultaten van dit onderzoek zullen aan het eind van dit jaar beschikbaar zijn. Wanneer daaruit blijkt dat er behoefte aan een wetsvoorstel door de Commissie bestaat – en ik ben bereid om er zo nodig één in te dienen – dan zal dit in 2009 plaatsvinden.
Volgens de Kaderrichtlijn betreffende de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit en de overeenkomstige individuele richtlijnen, die de emissiegrenzen voor PM10-deeltjes en voor benzeen vastleggen, moeten de lidstaten voor toepasselijke maatregelen zorgen wanneer de grenswaarden op een bepaalde dag overschreden worden. De lidstaten zijn ook verplicht om spoedmaatregelen te nemen in het geval dat de grenswaarden tijdelijk worden overschreden. In de gebieden waar er een grotere waarschijnlijkheid is dat de grenswaarden op grond van tweetaktmotoren worden overschreden, zullen de lidstaten, naar schatting van de Commissie, hiermee in de desbetreffende plannen voor de luchtkwaliteit en de spoedmaatregelen rekening houden.
Saïd El Khadraoui (PSE). - (NL) Voorzitter, commissaris, bedankt voor het uitgebreide antwoord. U heeft terecht verwezen naar de inspanningen die de Commissie al gedaan heeft met betrekking tot emissies van vrachtwagens en wagens, maar met betrekkingen tot brommertjes is er nog geen wetgevingsvoorstel uitgewerkt. U verwijst naar de inspanningen van de industrie om de tweetaktmotoren te vervangen door viertaktmotoren, wat een positieve evolutie zou teweegbrengen.
Ten eerste vraag ik mij af in hoeverre dit slechts een vrijblijvend engagement is. Is dit een echt engagement? Ten tweede moeten we ons ervan bewust zijn dat de vervuiling zeer lokaal is en bijvoorbeeld heel veel effect heeft op fietsers in de onmiddellijke omgeving van de brommertjes, wat een probleem is voor de volksgezondheid.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Ik begrijp de vraag van de geachte afgevaardigde zeer goed. We hebben het hier niet met een door de Commissie tot stand gebrachte afspraak met de industrie van doen, zoals ooit bijvoorbeeld het geval was bij de vermindering van CO2-emissies door motorvoertuigen, maar eerder met een soort van automatische ontwikkeling. Zoals ik heb gezegd, kunnen de fabrikanten van tweewielers zich met conventionele tweetaktmotoren niet aan de al bestaande strenge normen voor waterkoolstofuitstoot houden. Ze zijn hier gewoonweg niet toe in staat. Dat is de reden voor hun overstap naar viertaktmotoren, waarbij dit geheel anders ligt.
Het onderzoek waarover ik gesproken heb, zal de resultaten van deze technische ontwikkeling openbaren en ik herhaal nog eens: wanneer het zal blijken dat het niet tot deze bij wijze van spreken automatische oplossing van het probleem, waarover ik zojuist heb gesproken, zal komen, dan zal het inderdaad noodzakelijk zijn om met een wetgevingsvoorstel naar voren te komen. Ik herhaal het nog eens: ik ben bereid dit te doen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 47 van Johan Van Hecke (H-0243/08)
Betreft: 2,2 miljard kinderen in nood
Wereldwijd lijden 2,2 miljard kinderen onder armoede, analfabetisme, seksueel misbruik en militaire conflicten. Een kind dat wordt geboren in Afrika bezuiden de Sahara, heeft een kans van één op zes om voor het vijfde levensjaar te overlijden. Volgens het VN-Kinderfonds Unicef sterven dagelijks meer dan 27.000 kinderen, voornamelijk aan ziekten die te voorkomen zijn. Uit de laatste cijfers van Unicef blijkt dat wereldwijd 93 miljoen kinderen in de basisschoolleeftijd niet naar school gaan, inclusief 41 miljoen kinderen in Afrika bezuiden de Sahara, 31,5 miljoen in Zuid- Azië en 6,9 miljoen in het Midden-Oosten en Noord-Afrika.
Wetende dat de Conventie voor de Rechten van het Kind volgend jaar haar 20ste verjaardag viert, zijn deze cijfers erg triest. Zal door de Commissie concrete stappen worden gezet om uitbuiting van kinderen tegen te gaan hetzij in de seksindustrie hetzij in situaties waarbij ze worden ingezet als soldaten? Zal de Commissie met de inwerkingtreding het Verdrag van Lissabon, waarin de rechten van het kind zijn opgenomen, op dit gebied meer slagkracht krijgen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is het eens met de analyse van de heer Van Hecke, en ik wil hem er nog eens van verzekeren dat de Commissie zich zeer actief bezighoudt met de bestrijding van het kindermisbruik. De rechten van het Kind behoren tot de hoofdprioriteiten van de Strategische Doelstellingen van de Commissie voor 2005 tot 2009. Deze prioriteit werd onder woorden gebracht in de mededeling van de Commissie van 2006 “Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind”, en recentelijker in de mededeling van de Commissie “Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU”, aangenomen op 5 februari 2008. Het doel van de recentelijk aangenomen mededeling is het scheppen van een kader voor een gemeenschappelijke EU-aanpak om de rechten van het Kind in derde landen te beschermen en te bevorderen, wat zijn weerslag in al onze externe betrekkingen zou moeten vinden, ook in de ontwikkelingshulp, de humanitaire hulp en het handelsbeleid.
Het aan deze mededeling aangehechte actieplan inzake de rechten van het kind in externe betrekkingen van de EU, benoemt de belangrijkste prioriteitsgebieden waarop op regionaal en mondiaal niveau actie nodig is: kinderarbeid, kinderhandel, geweld tegen kinderen, waaronder ook het seksueel geweld en de kinderen die zijn betroffen door gewapende conflicten. Om dit beleid ten uitvoer te leggen zal de Commissie gebruik maken van 25 miljoen euro uit het thematische programma “Investing in people” om initiatieven op de volgende gebieden te ondersteunen: kinderhandel, kinderen die door gewapende conflicten worden getroffen, de sexuele en voortplantingsgezondheid, en de rechten van de jongeren. De Commissie zal, binnen het kader van het Europese instrument voor de democratie en de mensenrechten, doorgaan met de ondersteuning van projecten die de grondbeginselen van de EU betreffende de ondersteuning en bescherming van de rechten van het kind ten uitvoer brengen, en de beginselen betreffende de door gewapende conflicten betroffen kinderen. Alhoewel het Verdrag van Lissabon nog niet is geratificeerd, is het vermeldenswaardig dat het bepaalt dat in zijn betrekkingen met de verdere wereld de Unie een bijdrage zal leveren aan de bescherming van de rechten van de mens, met name de rechten van het kind. Hierdoor geeft de Unie in zijn externe beleid prioriteit aan de zaak van de rechten van de mens van waarschijnlijk de kwetsbaarste groep in de maatschappij.
Johan Van Hecke (ALDE). – (NL) Voorzitter, ik zou de commissaris willen bedanken en ook de Commissie voor de inspanningen die ze inderdaad doet om de kinderrechten zoveel mogelijk te beschermen. Maar ik wil mijn vraag even kort actualiseren. UNICEF heeft net een rapport gepubliceerd waaruit blijkt dat de afgelopen week in Oost-Congo 2 à 3 000 kinderen zijn ontvoerd door milities en op een schandelijke manier worden misbruikt in een militair conflict. Wat denkt de Commissie meer te kunnen doen om op het terrein dit soort situaties te vermijden? Ik waardeer alle inspanningen en ik waardeer wat in het actieplan staat. Maar als je praat met de mensen op het terrein blijkt het dat er toch onvoldoende mensen en middelen worden ingezet om de kinderrechten in gewapende conflicten te beschermen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, Mijnheer Van Hecke, natuurlijk stelt zich bij zo’n tragische en wrede daad de vraag of wij niet meer hadden kunnen doen. Naar mijn mening is de strategie van de Europese Commissie binnen de bevoegdheid en de beschikbare wettelijke grondslag van de Commissie coherent en consequent. Met betrekking tot lokaal gebeurende handelingen, geloof ik dat het belangrijk is om ten tijde en ter plaatse van het bestaande risico een beslissing te nemen, op de grondslag van de structuren die de Commissie ter beschikking staan en overeenkomstig de politieke en organisatorische keuzemogelijkheden. Daarom hebt u volkomen gelijk: om de bescherming van kinderen tegen soortgelijk geweld te versterken, is het noodzakelijk om gebruik te maken van de bestaande structuren en activiteiten van de plaats waar de gebeurtenissen plaatsvinden.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris is ongetwijfeld op de hoogte dat het gezin McCann uit mijn kiesdistrict een paar weken geleden naar het Europees Parlement kwam. Ze hadden van tevoren een briefwisseling met commissaris Frattini gevoerd over het amber alert systeem tegen ontvoeringen van kinderen. Ik vraag mij enkel af in welk stadium zich dit project binnen de Commissie bevindt nu de heer Frattini ons heeft verlaten en het Parlement druk bezig is met het ondertekenen van een schriftelijke verklaring die dit idee op weg brengt. Wij vragen ons af of de Commissie dit heeft opgenomen, of het zal worden bevorderd en welke commissaris op het moment hiervoor de verantwoordelijkheid heeft.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) We horen steeds weer in de media over mensenhandel door organisaties uit Europa of zelfs uit de Verenigde Staten. In Oostenrijk, Frankrijk en andere landen staan adoptiebureaus onder verdacht van kinderhandel. Er bestaan allang berichten over twijfelachtige omstandigheden bij adoptieprocedures en ook over gevallen van handel in organen van babys en latere prostitutie. Welke maatregelen zal de Commissie nemen om deze gevallen te beëindigen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) De eerste vraag had betrekking op commissaris Frattini die heeft besloten om naar de nationale politiek terug te gaan. Op het moment ligt zijn portefeuille in de verantwoordelijkheid van mijn collega commissaris Barrot en hij zal in staat zijn om deze vraag te beantwoorden en u de laatste details geven over de stand van de voorbereidingen van het door u genoemde project.
Bij de andere zeer belangrijke vraag over de internationale adoptie gaat het om een zeer gevoelige zaak: onder geen beding mogen we het idee accepteren dat internationale adoptie per se verkeerd is aangezien het veel kinderen een passende familie en een passend tehuis aanbiedt. Het is natuurlijk ook waar dat we op de randgebieden van de internationale adoptie te maken hebben met methoden en een beleid dat gevaarlijk en verwerpelijk is. In ieder geval, wat de bevoegdheid van de Europese Commissie aangaat, is het aan de lidstaten om maatregelen aan te nemen die ervoor zorgen dat de internationale adoptie niet kan worden misbruikt. Dit is natuurlijk ook op Oostenrijk van toepassing. Ik wil erop wijzen dat de regels inzake internationale adoptie in de Europese Unie niet in alle opzichten uniform zijn, en dat ieder land zijn eigen nationale regels kan aannemen binnen het kader van de internationale verdragen inzake kinderbescherming; deze nationale regels zouden op verschillende manieren kunnen worden veranderd en verbeterd. Dames en heren, ik zou graag nog eens willen zeggen dat in principe de internationale adoptie veel kinderen de mogelijkheid biedt om een familie en een normaal leven te vinden; aan de andere kant is het echter een zeer gevoelig gebied en valt het onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.
Deel II
De Voorzitter. −
Vraag nr. 48 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0160/08)
Betreft: Hervorming van het verzekeringssysteem in Griekenland
In de besluiten van de Raad en de documenten van de Commissie wordt vaak gewezen op de noodzaak om de socialezekerheidssystemen van de lidstaten te moderniseren en te saneren, op de aanpassing van de pensioenleeftijden en op de nadelige gevolgen van de vervroegde pensionering voor de economie en de samenleving.
Geeft de Commissie adviezen voor het aanpassingsproces en evalueert zij de nieuwe wetgevende maatregelen van de lidstaten?
Gaat de Commissie over tot de evaluatie van de recente hervormingen van het verzekeringssysteem in Griekenland , ook als deze binnen de nationale bevoegdheid vallen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is zich bewust van de demografische vraagstukken waarmee de pensioensystemen te maken krijgen. Omdat het geboortecijfer sinds de jaren zeventig aan het dalen is en omdat de mensen langer leven, zal een steeds kleiner aantal mensen in de werkende leeftijd een steeds groter aantal mensen moeten ondersteunen die buiten de werkende leeftijd vallen. Zoals u weet valt de sociale bescherming in overeenkomst met het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten. De Commissie mengt zich daarom niet in de pensioenstelsels van de lidstaten, noch heeft het een adviesfunctie met betrekking tot de nationale aanpassingen. Dat is de reden waarom de lidstaten en de Commissie zijn overeengekomen om op de grondslag van de open coördinatiemethode op het gebied van de sociale bescherming en sociale insluiting samen te werken, wat betekent dat de Commissie en de Raad gezamenlijke doeleinden opzetten, de lidstaten over deze doeleinden verslag uitbrengen en de Commissie zijn bevindingen in het verslag samenstelt dat vervolgens door de Raad wordt goedgekeurd.
De lidstaten hebben de eerste reeks van nationale strategieverslagen in 2002 ingediend, en de tweede reeks in 2005. Deze tweede reeks werd door de Commissie in het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over sociale bescherming en sociale integratie, dat in 2006 door de Raad van Europa werd goedgekeurd. De evaluatie toont aan dat alhoewel de recente hervormingen tot meer nadrukkelijke prikkels voor de mensen om langer te werken hebben geleid, dat er nog steeds een behoefte is aan verdere maatregelen om hogere werkgelegenheidscijfers te bereiken, met name onder vrouwen en oudere werknemers. Het bereiken van hogere werkgelegenheidscijfers is de beste manier om ervoor te zorgen dat de pensioenstelsels voldoende en duurzaam blijven. In Griekenland ligt het risico van armoede op hoge leeftijd aanzienlijk hoger dan het gemiddelde: in 2005 lag het bij 26 procent voor personen boven de 65 jaar in vergelijking met 19 procent voor personen die 64 jaar zijn. Het Griekse pensioensysteem moet worden hervormd zodat het geschikter en duurzamer wordt.
Hervormingen zijn nodig om de oude mensen te stimuleren om meer en langer te werken. Gezien de lage deelname van vrouwen, moeten we een beleid ten uitvoer leggen dat erop gericht is om hogere werkgelegenheidscijfers onder vrouwen te bereiken, zodat de pensioenstelsels op langetermijn toepasselijk en duurzaam blijven. Aangezien de pensioenstelsels nu al met financiële moeilijkheden te kampen hebben, zal armoede onder de ouderen in de toekomst een probleem blijven totdat degenen die niet betrokken zijn bij het basispensioenstelsel het recht krijgen om na een langere tijdsduur pensioen te trekken.
Het wordt verwacht dat de volgende reeks van nationale strategieverslagen in 2008 wordt voorbereid. De Commissie zal een samenvatting van de belangrijkste ontwikkelingen in de lidstaten opstellen. Dit zal de grondslag zijn voor het gezamenlijk verslag van de Raad en de Commissie over sociale bescherming en sociale integratie dat in 2009 zal worden gepresenteerd.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dank u voor uw informatieve antwoord. Ik wil nu het onderwerp van de vroegtijdige pensionering van moeders om redenen dat ze nog minderjarige kinderen hebben wanneer ze met pensioen gaan. De drempel voor vervroegde pensionering lag tot nu toe op 50-jarige leeftijd in Griekenland; het is voor de toekomstige generaties tot 55 jaar omhooggezet, maar dit is niet het geval voor moeders met kinderen. Hoe beoordeelt u deze drempel vanuit het oogpunt van de Commissie en in vergelijking met hetgeen u uit de andere lidstaten weet?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Zoals ik aan het begin al heb opgemerkt, valt de structuur van de pensioenstelsels over het algemeen onder de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaten en behoort het tot hun takenpakket. De lidstaten hebben verschillende methodes om de pensioensgerechtigde leeftijd vast te leggen. De gebruikelijkste leeftijd is 65 jaar maar er zijn landen waar de pensioensgerechtigde leeftijd hoger ligt, net zoals er landen zijn, waar het lager ligt. Hetzelfde is van toepassing op de pensioenen voor vrouwen: er zijn verschillende pensioensgerechtigde leeftijden vastgelegd op de grondslag van politieke debatten en besluiten in de desbetreffende lidstaten. Het door de Commissie uitgedragen grondbeginsel dat in het Verdrag werd vastgelegd, is dat deze stelsels op geen enkele manier mogen discrimineren. Wanneer aan deze voorwaarde wordt voldaan, ligt het volledig in de verantwoordelijkheid van de lidstaten om de pensioensgerechtigde leeftijd vast te leggen. Dat is de reden waarom ik niet gedetailleerd wil ingaan op de verschillende pensioensgerechtigde leeftijden in de onderlinge lidstaten.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 49 van Eoin Ryan (H-0179/08)
Betreft: Bestrijding van jeugd- en langdurige werkloosheid in Europa
Kan de Commissie gedetailleerd aangeven welke nieuwe initiatieven dit jaar worden ontplooid voor het bestrijden van jeugd- en langdurige werkloosheid in Europa en, in het bijzonder, welke projecten er worden ontwikkeld om werklozen nieuwe ic-technologieën bij te brengen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is verontrust over het hoge werkloosheidspercentage onder de jongeren in de lidstaten dat aan het eind van 2007 bij 15,2 procent lag, dat wil zeggen bijna dubbel zo hoog als het totale werkloosheidspercentage. De Commissie is ook verontrust over de aanhoudende langdurige werkloosheid, waarmee ongeveer de helft (45 procent) van alle werklozen te maken heeft, alhoewel ik wil benadrukken dat we recentelijk een aanzienlijke teruggang van de langdurige werkloosheid hebben kunnen waarnemen. Deze teruggang verschilt van lidstaat tot lidstaat, maar we hebben zeker te maken met een neergaande lijn in de gehele EU.
De situatie blijft echter zorgwekkend. Vele jongeren beëindigen het onderwijs zonder over de benodigde vaardigheden te beschikken om op de arbeidsmarkt een kans van slagen te hebben. Dit is omdat ongeveer één op de zes jongeren in de Europese Unie vroegtijdig de school verlaat en één op de vier geen middelbare onderwijs heeft afgesloten.
Ondanks de aanzienlijke inspanningen van de lidstaten om het werkgelegenheidspercentage onder de jongeren te verbeteren, heeft ongeveer de helft van de landen nog niet het doel bereikt om de jonge werklozen binnen zes maanden een kans op een “nieuwe start” te geven, wat de doelstelling voor 2007 was, of binnen vier maanden, wat onze doelstelling voor 2010 is.
Hoofdzakelijk zijn de lidstaten verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van maatregelen om het jeugdwerkloosheidspercentage en de langdurige werkloosheid te verminderen. De Europese Unie heeft een aanvullende rol door de coördinatie van het nationale werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten en door de financiële ondersteuning middels het Europese Sociaal Fonds.
Zoals u weet, keurt de Commissie ieder jaar het jaarlijkse voortgangsverslag inzake de werkgelegenheidsstrategie goed. Tijdens de vergadering van maart 2008 heeft de Europese Raad een aantal aanbevelingen aan de lidstaten goedgekeurd: het ging hier om 17 aanbevelingen op het gebied van scholing en beroepsonderwijs, en 15 op het gebied van de werkgelegenheid.
Ik geloof dat er drie handelingstrajecten zijn die wezenlijk zijn voor de verbetering van de integratie van de jongeren op de arbeidsmarkt:
1. Het verbeteren van onderwijs en beroepsopleiding: het is belangrijk om de inspanningen te concentreren op het ontwikkelen van vaardigheden in de jeugd en op het scheppen van een ondersteuningsmechanisme dat verhindert dat jongeren vroegtijdig de school verlaten. Het sinds 2007 in werking getreden programma “Een leven lang leren” draagt bij tot de ontwikkeling van de Europese Unie tot een ver ontwikkelde kennismaatschappij doordat het ondersteuning voor de modernisering en aanpassing van de onderwijssystemen en de beroepsopleidingen in de lidstaten aanbiedt.
2. Het ondersteunen van de sociale insluiting: in dit verband moet er vooral aandacht worden besteed aan het verbeteren van de situatie van de meest kwetsbare jongeren en aan het uitroeien van de kinderarmoede.
3. Het verbeteren van de geografische mobiliteit: op het moment gaat de werkloosheid gepaard met een gebrek aan arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Dit heeft de Commissie ertoe bewogen om de samenwerking tussen de lidstaten te ondersteunen, en met name de bevordering van grotere mobiliteit onder jongeren in de Europese Unie.
Bij de tenuitvoerlegging van hun arbeidsmarktbeleid ontvangen de lidstaten ook financiële hulp uit het Structuurfonds en met name uit het Europees Sociaal Fonds.
De lidstaten hebben 75 miljard euro tot hun beschikking voor de periode van 2007 tot 2013. Het Europees Sociaal Fonds (ESF) is uiterst belangrijk. Ongeveer 25 procent van de werklozen in de Europese Unie waren in 2007 op de één of andere manier betrokken bij projecten van het ESF. Dit betekent dat er ieder jaar hulp wordt verleend aan ongeveer 1 miljoen mensen die te lijden hebben onder uitsluiting, waaronder ook jongeren. Ieder jaar komen ongeveer 2 miljoen mensen op de arbeidsmarkt terecht nadat zij hulp hebben ontvangen uit het Europees Sociaal Fonds.
Alhoewel het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling niet speciaal op jongeren is gericht, zorgt het voor de medefinanciering van projecten die zich direct met jongeren bezighouden, zoals bijvoorbeeld de infrastructuur voor onderwijs en beroepsopleidingen, universiteitsonderzoek, en ondersteuning van bedrijven, in het bijzonder van kleine en middelgrote ondernemingen. In het kader van het initiatief Regio’s voor economische Verandering ondersteunt de Commissie een uitwisseling van beste praktijken door het regionale netwerk “integrating marginalised youth”(integreren van randgroepenjongeren).
Dames en heren, de strijd tegen de jeugdwerkloosheid en de langdurige werkloosheid is een prioriteit voor Europa en voor de lidstaten. De integratie van jongeren in het arbeidsleven en in de maatschappij zijn evenals het beter gebruik maken van hun potentieel de belangrijkste voorwaarden voor het doen opbloeien van een sterke en duurzame groei in Europa.
Eoin Ryan (UEN). - Ik dank u voor uw uiterst uitvoerige antwoord.
Bevordert u het of oefent u druk uit op de lidstaten om beste praktijken of voorbeelden van beste praktijken van het ene land in het andere land te gebruiken om te proberen de langdurige werkloosheid onder jongeren te beperken? Ik ben er zeker van dat sommige landen, om het zo te zeggen, hierbij succesvoller zijn dan andere landen, en ik vraag mij af of er mogelijkheden zijn waarop deze landen met elkaar in contact kunnen treden, om van elkaar voorbeelden te krijgen over de manier waarop andere landen dit aanpakken.
In het verleden heb ik kritiek geleverd op de antwoorden op vragen, en ik ben u zeer erkentelijk voor uw zeer uitvoerige antwoord.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer Ryan, de uitwisseling van informatie en goede praktijken is een van de enorme activa van de Europese Unie. Het is een permanent onderdeel van de open coördinatiemethode en een permanent onderdeel van ons werk, en ik zou er de nadruk op willen leggen dat het Sloveense voorzitterschap, bijvoorbeeld tijdens zijn voorzitterschap een van de conferenties aan de jeugdwerkgelegenheid heeft gewijd. Dit is een typische een ideale gelegenheid om de verschillende aanpakken van de onderlinge lidstaten te vergelijken. U hebt gelijk: sommige lidstaten zijn sneller en efficiënter bij het vinden van oplossingen op vraagstukken dan anderen. Als gevolg daarvan zijn de voortdurende uitwisseling en vergelijking van ervaringen en praktische kennis zeer doeltreffende werkwijzen om vooruitgang te bereiken.
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) De nieuwe vaardigheden, het internet, de technologie en wat dies meer zij zijn zeer belangrijk op de arbeidsmarkt. We hebben echter bij de jeugdwerkloosheid vaak in moeten leren dat de werkelijke reden waarom de jonge mensen ten eerste en in hun jonge leven niet op de arbeitsmarkt aankomen het ontbreken is van de sleutelkwalificaties: lezen, schrijven en rekenen. Wordt er op dit gebied speciaal de nadruk gelegd?
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). - Mijnheer de Voorzitter, commissaris, u sprak over de jeugdwerkloosheid en in de vorige vraag over het te lage werkgelegenheidspercentage van vrouwen.
Is de Commissie van plan om voorstellen naar voren te brengen die een combinatie van gezins- en beroepsleven mogelijk maken, met name met betrekking tot moederschap en ouderschapsverlof?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Ik wil even kort terugkomen op hetgeen ik aan het begin heb gezegd. Op het moment concentreert zich de Commissie, met met het door mijn medecommissaris Figeľ verrichte werk, op de vroegtijdige schoolverlating en de verwerving van basisvaardigheden. U hebt gelijk: het is van wezenlijk belang dat de mensen de basisvaardigheden en het leervermogen in de vroege jeugd en adolescentie verwerven, omdat dit het voor hen eenvoudiger maakt om later in hun leven hun carrières gemakkelijker en succesvoller na te streven. In onze programma’s, waaronder degenen die door het Europees Sociaal Fonds worden gefinancierd, concentreren wij ons op iets dat ik een “tweede kans” zou willen noemen, met andere woorden om de kinderen die problemen hadden (en daarvan zijn er behoorlijk wat) de mogelijkheid te geven om terug te keren binnen de formele structuren en hun opleiding af te sluiten. Dit is zoals gezegd een van de zwaartepunten van de Commissie, omdat het een wezenlijke zaak is.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 50 van Robert Evans (H-0185/08)
Betreft: EU-antidiscriminatiewetgeving
Volgens de huidige EU-wetgeving worden EU-burgers uitsluitend op het gebied van werkgelegenheid en beroepsopleiding beschermd tegen discriminatie op grond van leeftijd, godsdienst of levensovertuiging, handicap en seksuele voorkeur, terwijl op het gebied van onderwijs, sociale bescherming en toegang tot goederen en diensten de discriminatiewetgeving alleen van toepassing is op raciale of etnische afkomst.
Wat zijn de gedachten van de Commissie over de mogelijke onbedoelde gevolgen van het feit dat de wetgeving wordt verbreed, zodat er meer categorieën worden opgenomen op het gebied van goederen en diensten?
Welke voorzorgsmaatregelen overweegt de Commissie bijvoorbeeld in een eventuele nieuwe wetgeving op te nemen om ervoor te zorgen dat kortingen voor ouderen en andere rechthebbenden niet nadelig worden beïnvloed?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, zoals u weet heeft de Europese Unie een breed kader opgericht ter bestrijding van de discriminatie en kan trots op de bereikte resultaten zijn. Sommige groepen echter genieten een hoger beschermingsniveau dan anderen. Hierbij gaat het in het bijzonder om mensen die om redenen van leeftijd, invaliditeit, seksuele voorkeur of religie worden beschermd, maar deze bescherming op deze gecompliceerde wijze vindt alleen op het werk plaats. Alleen bij de discriminatie op grond van het ras of etnische oorsprong of geslacht is de reikwijdte van de bescherming ruimer gevat.
Zoals aangekondigd in het wetgevings- en werkprogramma van de Commissie voor 2008 denkt de Commissie na over een voorstel voor een richtlijn op de grondslag van Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, die het beginsel van gelijke behandeling buiten de werkgelegenheid ten uitvoer legt en het bestaande wettelijke kader van de EU verbreedt. De besluiten over de details moeten nog worden genomen: zo wachten wij bijvoorbeeld nog op de resultaten van een effectbeoordelingsonderzoek dat op het moment wordt uitgevoerd, en waarvan de resultaten binnenkort beschikbaar zullen zijn. De Commissie begrijpt echter de behoefte om een evenwicht te bereiken tussen de beginselen van non-discriminatie en voorkeursbehandeling; in bepaalde gevallen kan laatstgenoemde zijn gerechtvaardigd.
Er bestaan in de lidstaten verschillende soorten van voorkeursbehandeling en ze bieden een speciale behandeling voor bepaalde groepen aan zonder dat het discriminerend is. Een voorbeeld van voorkeursbehandeling is het gratis reizen per openbaar vervoer voor oudere mensen: dit bevordert de mobiliteit. De Commissie beschouwt deze praktijken niet als illegaal zolang zij een rechtsgrondslag in de nationale wetgeving hebben, zij het om sociale, educatieve, culturele of andere redenen.
Robert Evans (PSE). - Mijnheer de Voorzitter, ik zou de commissaris willen danken voor de verzekering aan het eind dat de Commissie niet van plan is hetgeen hij als “voorkeursbehandeling” beschreef nadelig te zullen behandelen. Ik denk dat dit wenselijk is. Wanneer het werk zo verder gaat als hij beschreven heeft en hij het juiste evenwicht weet te bereiken, dan geloof ik dat het in alle landen van de Europese Unie zal worden toegejuicht. Ik ben hem dankbaar voor deze garantie.
Terwijl ik het woord heb wil ik nog een vraag kwijt over een zaak die hiermee in verband staat: heeft de commissaris enig idee wanneer hij verwacht zijn voorstel inzake een toetredingsbesluit tot het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap te publiceren, dat onder dezelfde categorie valt?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap kwam tot stand tijdens het voorzitterschap van Luxemburg, ook dankzij de gecoördineerde inspanningen van de Europese Unie. Ik ben er zeker van dat dit Verdrag zonder onze inspanningen niet tot stand was gekomen. Natuurlijk ligt de ratificatie van het Verdrag in de verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Europese Unie is van plan deze ratificatie door zijn overleg met de lidstaten te bevorderen en te versnellen.
Ten aanzien van uw vraag wanneer ik verwacht het voorstel te publiceren, kan ik mededelen dat de voorlopige deadline eind juni van dit jaar is, maar dat dit werkelijk slechts een voorlopige deadline is.
Jim Allister (NI). - Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag de aandacht van de commissaris willen vestigen op een geval van discriminatie op grond van religie en op het verbazingwekkende feit dat ondanks de bescherming door de EU tegen religieuze discriminatie er toch een plaats in de EU is waar religieuze discriminatie is geoorloofd. Jammer genoeg gaat het hierbij om mijn kiesdistrict Noord-Ierland waar bij wijze van afwijking van de wetgeving van de EU – geoorloofd door de EU – het uitdrukkelijk verklaard wordt dat het geldig is om protestanten te discrimineren wanneer het om de aanwerving voor de politiedienst in Noord-Ierland gaat. Kan de commissaris ons mededelen wanneer deze absurde situatie zal ophouden en de rechten die anderen genieten ook aan mijn kiezers worden teruggegeven?
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - Om het zeer kort te houden; ik ben net zoals de vragensteller ook gerustgesteld over hetgeen de commissaris bij de toekomstige wetgeving van plan is. Maar de vraag had de mogelijke gevaren van ongewilde consequenties ten inhoud.
Gezien de gevoeligheid van dit gebied, zou de commissaris kunnen bevestigen dat voordat er definitieve wetgeving op dit gebied wordt ontwikkeld, dat alle effectbeoordelingen zeer zorgvuldig en van tevoren worden uitgevoerd?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) De bestaande Richtlijnen leggen speciale verordeningen voor de religieuze gemeenschappen en religieuze overtuigingen vast. Hierbij controleert de Commissie wanneer zij de maatregelen controleert ook altijd de tenuitvoerlegging van de verordeningen. Dit is een ingewikkelde en uiterst gevoelige zaak, maar in het algemeen wordt het door de Europese Richtlijnen geregeld en kan de Commissie beoordelen of de individuele lidstaten de wetgeving nu wel of niet correct ten uitvoer leggen of het beginsel van non-discriminatie overtreden.
Op de andere vraag kan ik een zeer eenvoudig antwoord geven. Het beginsel van gelijke behandeling en non-discriminatie is een fundamentele Europese waarde die ten uitvoer moet worden gelegd en bij de tenuitvoerlegging moeten we van alle instrumenten die ter beschikking van de Europese Unie staan gebruik maken. Aan de andere kant is het duidelijk dat wanneer we besluiten over zaken nemen die voor zo velen belangrijk zijn dat we de consequenties moeten onderzoeken en dat er effectbeoordelingen dienen te komen. De Europese Commissie past deze werkwijze op alle gebieden zorgvuldig toe, eveneens op de gebieden van gelijke mogelijkheden, grondwaarden en non-discriminatie.
Mario Mantovani (PPE-DE). - (IT) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter, ik wil geen andere vraag toevoegen. Marie Panayotopoulos-Cassiotou, heeft echter een specifieke vraag over moederschap en ouderschapsverlof gesteld. Zou de commissaris de vraag alstublieft willen beantwoorden?
De Voorzitter. − Mijnheer Mantovani, we hebben de periode ter beantwoording van deze vragen al afgesloten en we kunnen deze vraag niet toelaten. De Commissaris heeft de vraag gehoord en wanneer hij zich in staat voelt om deze vraag schriftelijk te beantwoorden, dan kan hij dit doen. Mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou had dit kunnen aanspreken toen zij een ogenblik geleden sprak.
De vragen nummers 51 tot 61 zullen schriftelijk worden beantwoord. Aangezien hun onderwerpen later in deze vergaderperiode aan de beurt komen zullen de vragen nummer 62 en 63 niet worden opgeroepen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 64 van Manuel Medina Ortega (H-0155/08)
Betreft: Visserijovereenkomst met Marokko
Heeft de Commissie een evaluatie verricht van de resultaten van de visserijactiviteiten van vaartuigen van de Europese Unie in het kader van de nieuwe visserijovereenkomst met Marokko?
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik zou de geachte afgevaardigde, de heer Medina Ortega, willen bedanken voor zijn vraag die mij de mogelijkheid geeft om de houding van de Commissie inzake het belangrijke onderwerp van de visserijovereenkomst met Marokko weer te geven.
De Commissie controleert de Partnerschapsovereenkomst EG/Marokko inzake visserij. De cijfers betreffende het eerste jaar van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst zijn nog niet definitief, aangezien het eerste jaar pas 28 februari 2008 eindigde en er een vertraging van zes maanden is tussen de tijd waarop de visvangsten plaatsvonden en de tijd waarop de gegevens worden verzonden en geanalyseerd. Ondanks dit tijdverlies, wijzen de cijfers die we al in ons bezit hebben op de positieve aspecten van de vangstmogelijkheden die een uitvoeringsgraad van rond de tachtig procent van de totale vangstmogelijkheden aantonen.
Manuel Medina Ortega (PSE). - (ES) Ik dank de commissaris voor zijn antwoord en erken dat het moeilijk is om zo snel al over gegevens te beschikken, maar aangezien ik dichtbij het gebied woon waar de visserij wordt bedreven, hebben de vissers mij verteld dat er een paar structurele problemen in deze visgronden zijn, veroorzaakt door het veel voorkomende verschijnsel van in het gebied achtergelaten netten en ander vistuig, dat de visvangst enorm bemoeilijkt.
Ik weet niet of de commissaris kennis heeft van de structurele moeilijkheden die sinds de laatste overeenkomst in de visserijgronden van de Sahara naar boven zijn gekomen. Dit was een periode waarin de Europese visserijvloot niet aanwezig was, maar waarin ogenschijnlijk door een gebrek aan natuurbescherming van de visgrond slechtere voorwaarden voor de visvangst werden veroorzaakt.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Wanneer ik een beetje precieser mag zijn, tijdens het eerste jaar van de tenuitvoerlegging voor de belangrijkste categorieën, dan zijn meer dan 90 procent van de kleinere categorieën en tonijn gevist, en rond tachtig procent van de industriële diepzeevis.
De uitvoeringsgraad is echter bij de op de gronde levende vissen veel slechter. Hier ligt de uitvoering bij ongeveer 23 procent. Dit is voornamelijk toe te schrijven aan bepaalde door u aangehaalde problemen, met name de kwestie inzake de verplichte landingen die op aandrang van Marokko in de partnerschapsovereenkomst inzake visserij was opgenomen, en ook het probleem ten aanzien van de aanwerving van Marokkaanse zeelieden aan boord van vaartuigen uit de Gemeenschap.
Ongeveer twee weken geleden was ik zelf in Marokko en had ik de gelegenheid om met de Marokkaanse minister overleg te plegen over deze kinderziektes – wanneer ik ze zo mag noemen – met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de partnerschapsovereenkomst inzake visserij met Marokko. Ik denk dat wij het in het algemeen eens zijn geworden dat wij op het vraagstuk betreffende de verplichte landingen nog eens moeten terugkomen, aangezien in de partnerschapsovereenkomst inzake visserij de bedoeling was dat deze landingen nodig zouden zijn om redenen van wederuitvoer. De vaartuigen uit de Gemeenschap zouden verplicht zijn om in Marokko gevangen vis aan land te brengen en ze zouden weer worden uitgevoerd na de verwerking.
Feitelijk wordt de aan land gebrachte vis nu voor de lokale consumptie gebruikt. Aangezien de vis buiten de territoriale grenzen wordt gevangen, betekent dit dat ze in Marokko als geïmporteerd worden beschouwd, en dat er daarom forse invoerrechten over moeten worden betaald.
Ik heb dit thema aangesneden en er is begrip voor, en ik hoop dat we op zeer korte termijn hiervoor een oplossing zullen vinden. Op vergelijkbare wijze hebben we het thema ten aanzien van de aanwerving van Marokkaanse zeelieden bij de Marokkaanse overheden– bij de minister zelf – aangesproken en de lijst van opgenomen personen waaruit de eigenaren van vaartuigen uit de Europese Gemeenschap kunnen kiezen is uitgebreid.
We proberen deze lijst verder uit te breiden en pogen op deze manier het ongemak te verminderen van een zeer beperkte personenlijst waaruit de vaartuigeigenaren vissers voor het werk aan boord van hun schepen kunnen kiezen.
Rosa Miguélez Ramos (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, in de gevaarlijke wereld van de visserij zou ik naar het lot van het diepvriesschip voor de tonijnvangst Playa de Bakio willen navragen dat zondag voor de kust van Somalië werd gekaapt met een ploeg van 26 man aan boord, waaronder acht uit Galicië, vijf Basken en 13 Afrikanen.
Ik zou u willen vragen, commissaris, wat de Commissie in deze zaak gedenkt te doen, of de Commissie al heeft gehandeld of nog van plan is om te handelen; omdat wij zeer bezorgd zijn over wat er met deze mensen kan gebeuren, die nog steeds aan boord van dit diepvriesschip voor de tonijnvangst zijn.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Met betrekking tot het speciale geval waarop mevrouw Miguélez Ramos ons heeft gewezen, zou ik willen zeggen dat de Commissie vandaag een verklaring heeft afgegeven met de strekking dat wij ons sterke zorgen maken over de kaping van een Spaans visserijvaartuig in de internationale wateren voor de kust van Somalië.
De grootste zorg van de Commissie betreft de veiligheid van de Spaanse vissers aan boord. Zij gaat voort met de verklaring dat de Commissie alle handelingen van piraterij en gewapende overvallen betreurenswaardig vindt. Het handhaven van de veiligheid in de wateren voor de kust van Somalië kan niet voldoende worden gegarandeerd door de Somalische overheid. Als gevolg bestaat er een ernstig probleem met piraterij.
De verklaring besluit met de uitspraak dat de Commissie van mening is dat een gecoördineerde aanpak ter bescherming van de handels- en visserijschepen uit de EU in onbeveiligde maritieme zones een gelegitimeerd onderdeel zou kunnen zijn van een Europees maritiem beleid, maar ook raakvlakken met het Europees veiligheids- en verdedigingsbeleid heeft. In ieder geval is dit een zaak waarover de raad moet beslissen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 65 van Sharon Bowles (H-0175/08)
Betreft: Vissers met kleine vaartuigen
Is de Commissie zich ervan bewust dat er in het VK een Small Boat Fishermen’s Association (Vereniging van vissers met kleine vaartuigen) is opgericht naar aanleiding van de invoering van de visquota’s dit jaar? Heeft de Commissie er weet van dat met de invoering van deze nieuwe quota’s sommige kleine vloten in bepaalde gebieden van het VK per dag slechts één kabeljauw per boot mogen vangen? Erkent de Commissie, hoewel het de taak van de Britse regering is om de visquota’s te verdelen onder de grote en kleine vaartuigen, het regionale en traditionele belang van kleine vloten, waarvan sommige prijzen voor duurzaamheid hebben ontvangen? Is de Commissie van mening dat er meer moet worden gedaan in Europa om hen te beschermen? Zo ja, hoe moet dit dan gebeuren?
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou de geachte afgevaardigde, mevrouw Bowles, voor haar vraag willen danken, die mij de gelegenheid geeft om het standpunt van de Commissie inzake de belangrijke kwestie van de kleine vaartuigen tot uitdrukking te brengen.
Ik ben op de hoogte van de oprichting van een vereniging ter vertegenwoordiging van de eigenaars van boten onder tien meter lengte in de vloot van het Verenigd Koninkrijk. Ik ben er ook van op de hoogte dat de lage kabeljauwquota ten grondslag aan deze vereniging liggen, aangezien het aandeel van de kabeljauwquota van het Verenigd Koninkrijk voor dit deel van de vloot bij ongeveer drie procent van de totale quota ligt, ondanks het feit dat de relatieve vangstmogelijkheden van dit deel van de vloot aanzienlijk hoger kunnen liggen.
Waarop u in uw vraag terecht hebt gewezen, zijn het de lidstaten – in dit geval het Verenigd Koninkrijk – die verantwoordelijk zijn voor de verdeling van de vangstmogelijkheden onder hun vaartuigen. Ik zou hier verder nog aan toe willen voegen dat de lidstaten ook verantwoordelijk zijn voor het aanpassen van de grootte van de vloot, of het uit kleine of grote vaartuigen bestaat, aan de haar ter beschikking staande vangstmogelijkheden.
Ik wil onderstrepen dat de Commissie de speciale omstandigheden van de kleine vloten erkent, preciezer gezegd van de schepen met een lengte onder de twaalf meter die geen sleepnetten gebruiken. Voor dit deel van de vloot biedt het Europees Visserijfonds een zeer gunstig financieel kader, dat de lidstaten in staat stelt om maatregelen ter bescherming van dit vlootonderdeel te nemen.
Dan wil ik er nog op wijzen dat op basis van de informatie waarover ik betreffende de schepen onder de tien meter in het Verenigd Koninkrijk beschik, weet dat er aanduidingen zijn dat dit vlootonderdeel onlangs een vangstcapiciteit heeft ontwikkeld die ver boven de vangstmogelijkheden uitgaat die haar traditioneel gezien toegewezen waren. De oplossing van dit probleem ligt in de handen van de overheid van het Verenigd Koninkrijk.
Sharon Bowles (ALDE). - (EN) Ik vermoed dat veel van hetgeen zo is als ik had verwacht. Maar misschien kunt u nog een ander klein probleem voor mij oplossen. Van tijd tot tijd wordt mij werkelijk verteld dat de in het Engelse Kanaal aanwezige kabeljauw niet officieel als een inheems bestand wordt aangezien.
Wanneer dit het geval is dan zullen de vissers van de Zuid-Oostelijke kust van Engeland zelfs nog meer geïrriteerd raken omdat ze kabeljauw vangen dit theoretisch gezien in het geheel niet bestaat, alhoewel de visstand daar in feite behoorlijk overvloedig is.
Kunt u dit voor mij oplossen en mij laten weten in welke mate de kabeljauw in het Kanaal in de nieuwste statistieken van de EU is opgenomen? Ik begrijp dat u niet op al deze informatie voorbereid hierheen kunt komen, zodat ik het zo nodig ook schriftelijk in ontvangst zal nemen.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Ik heb de cijfers niet ter beschikking, maar ik zal het controleren en u deze informatie schriftelijk geven.
Ten aanzien van de kabeljauw wil ik er de nadruk op leggen dat we nu bezig zijn met het overdenken van het plan tot herstel van de kabeljauwstand, waarbij het om een behoorlijk groot deel van de zeeën rond het Verenigd Koninkrijk gaat.
Ik heb verleden week maandag een voorstel voor een nieuw plan tot herstel van de kabeljauwstand in de Raad gepresenteerd, waarbij we een voorlopige gedachtewisseling over het plan voerden dat ook de Ierse Zee zal omvatten.
Wij zijn dus van plan om de reikwijdte van het plan tot herstel van de kabeljauwstand nog verder uit te breiden. We proberen echter om het nog scherper in te stellen, om het gevoeliger te maken voor de speciale werkelijkheden waarmee men in de verschillende wateren te maken heeft, zodat wanneer er een bepaald gebied van de wateren in de Gemeenschap is waar de kabeljauwvoorraden overvloediger voorkomen, dat er dan speciale maatregelen worden genomen. Op andere gebieden, waar de kabeljauwstanden er veel slechter voor staan, zijn er dan strengere maatregelen nodig om de kabeljauwstand een kans op herstel te geven.
In het algemeen is de kabeljauwstand er zeer beroerd aan toe. Ik denk dat ze gezien de sterfelijkheid onder de ergste categorie vallen, en er zullen zeer harde maatregelen nodig zijn om ervoor te zorgen dat deze zeer waardevolle visstanden zich herstellen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 66 van Seán Ó Neachtain (H-0183/08)
Betreft: Programma voor het uit de vaart nemen van een derde van de Ierse witvissector
Kan de Commissie een uitgebreide verklaring afleggen en daarin uiteenzetten hoe de voortgang is bij het programma voor het uit de vaart nemen van een derde van de witvissector in Ierland tegen een bedrag aan kosten van 60 miljoen euro?
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de geachte afgevaardigde, de heer Ó Neachtain, voor zijn vraag danken die mij de gelegenheid geeft om de kwestie aan te spreken over het uit de vaart nemen van visserijvaartuigen.
In een brief van 6 augustus 2007 heeft de Ierse overheid de Commissie op de hoogte gesteld van het stelsel voor staatssteun onder de titel “De aanpassing van de visserijprestaties”. Dit stelsel houdt het uit de vaart nemen van vaartuigen in die onder de polyvalente of boomkorkotteronderdelen van de Ierse vloot zijn geregistreerd, en zich voornamelijk op de witvisvoorraden richten, alhoewel er ook vaartuigen bij zijn die zich op de diepzeevis- en schaal- en schelpdierbestanden richten. Het totale nationale budget voor het stelsel was 66 miljoen Euro. De Commissie heeft dit stelsel volgens de regels voor staatssteun op 13 november 2007 goedgekeurd. Het Ierse stelsel voorziet dat de hulp tot 1 oktober 2009 kan worden gegeven. Volgens de Ierse overheid is echter de indieningstermijn voor aanvragen onder het stelsel de 30e april 2008; na deze datum zal de mate van gebruikmaking van het stelsel duidelijker zijn.
De Commissie begroet het door Ierland genomen initiatief om door het verminderen van de capaciteit van zijn visserijvloot te pogen de druk op de bestaande visstand te verminderen. Het in overeenstemming brengen van de visserijcapaciteiten met de vangstmogelijkheden is een centrale zuil van het gemeenschappelijk visserijbeleid. Bovendien geeft het Ierse stelsel prioriteit aan het uit de vaart nemen van die vaartuigen die zich op de gevoelige witvisbestanden richten, terwijl het de scheepseigenaren, die toch al met geringere quota en hogere brandstofkosten te kampen hebben, de mogelijkheid geeft om de sector te verlaten. De verblijvende exploitanten dienen van de attractievere opbrengsten te profiteren.
Seán Ó Neachtain (UEN). - (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de commissaris graag voor zijn antwoord willen danken en ik ben het met hem eens dat er een behoefte is, en was, om boten uit de vaart te nemen vanwege de onvoldoende visbestanden.
Ik zou de commissaris echter graag willen vragen of de Commissie plannen of voorstellen heeft om de uit de visserijsector afkomstige mensen die hun baan hebben verloren een mogelijkheid aan te bieden om een andere carrière in te slaan of zo mogelijk in hetzelfde soort werk te verblijven? Deze mensen die hun leven op zee hebben doorgebracht, hebben zeer weinig hoop om ander werk te bemachtigen.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Ten aanzien van de bemanningsleden van de schepen die uit de vaart worden genomen wil ik allereerst zeggen dat het Europees Visserijfonds steun toestaat voor de permanente uitstap die in verband staat met het uit de vaart nemen van de vaartuigen. Het is echter aan de afzonderlijke lidstaten of zij deze post in het uitvoeringsprogramma van het Europese Visserijfonds willen opnemen. Ik begrijp dat Ierland van mening is dat het nationaal uitkeringsstelsel voldoende vergoedingen voor de bemanningen voorziet.
Naast de permanente uitstap in verband met het uit de vaart nemen van de vaartuigen biedt het Europees Visserijfonds (EVF) ook de mogelijkheid tot sociaal-economische schadeloosstelling, diversificatie, omscholing en vervroegde pensionering. Het is ook mogelijk om middels het EVF steun te geven om de bemanningen voor andere, alhoewel verwante sectoren om te scholen, voor het bieden van mogelijkheden tot diversificatie en ook om ander werk in andere sectoren te zoeken. Ik wil er nog eens de nadruk op leggen dat het de lidstaat is die het uitvoeringsprogramma moet opzetten.
De Commissie zal het uitvoeringsprogramma goedkeuren zo lang het overeenkomt aan de parameters van het Europees Visserijfonds, maar de feitelijke prioriteiten, de feitelijke gebieden die worden benoemd liggen in de verantwoordelijkheid van de desbetreffende lidstaat. De Commissie heeft geen recht om er bij de lidstaten op aan te dringen dat zij voor de ene of de andere optie kiezen. Zolang ze onderdeel uitmaken van de doeleinden of doelen van het Europees Visserijfonds, dan is het voor ons voldoende.
De Voorzitter. − Aangezien de vragensteller niet aanwezig is, vervalt vraag nr. 67.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 68 van Ioannis Gklavakis (H-0221/08)
Betreft: In 2005 geconstateerde gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid
Overeenkomstig verordening (EG) nr. 1447/1999(2) zijn de lidstaten verplicht de Commissie elk jaar op de hoogte te brengen van de gevallen van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (GVB), alsook van de respectieve boetes die zijn opgelegd. Onlangs werd door de Commissie het zesde verslag gepubliceerd over in 2005 geconstateerde gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de voorschriften van het gemeenschappelijk visserijbeleid (COM(2007)0448).
Uit de cijfers die in het verslag worden vermeld kan worden geconcludeerd dat het aantal inbreuken stijgt, maar dat het aantal boetes die in de hele EU worden opgelegd, daalt. Er werden met name 8,1 procent meer inbreuken geregistreerd in 2005, terwijl het aantal boetes in vergelijking met 2004 met 45 procent daalde. Er blijven ook extreme verschillen bestaan tussen de lidstaten, zowel in het aantal boetes als in het bedrag van de boetes.
Kan de Commissie zeggen of de verschillende nationale sanctiesystemen een eerlijke concurrentie tussen de Europese vissers garanderen? Vindt zij het nuttig een geharmoniseerd sanctiesysteem in het leven te roepen voor de gevallen van gedragingen die een ernstige inbreuk vormen op de GVB-voorschriften? Hoe kan ervoor worden gezorgd dat de vissers meer vertrouwen krijgen in de gelijkwaardige toepassing van de GVB-voorschriften, zodat de voorschriften inzake de instandhouding van de visbestanden worden nageleefd?
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou de geachte afgevaardigde de heer Gklavakis willen danken voor de belangrijke vraag die hij heeft gesteld, die mij de gelegenheid biedt om mijn standpunt inzake dit wezenlijke vraagstuk mede te delen en ook een paar woorden over de hervorming die we op het moment op dit gebied aan het voorbereiden zijn kwijt te worden.
Ik ben op de hoogte van de wezenlijke verschillen in de door de lidstaten opgelegde sancties voor ernstige inbreuken die tot aanhoudende tekortkomingen van het huidige controlesysteem leiden.
Waar u in uw vraag terecht op hebt gewezen: de door de lidstaten opgelegde boetes hebben geen voldoende afschrikkende werking, en ze bieden geen werkelijke stimulans tot naleving. Om u een voorbeeld te geven: de gemiddelde boete lag in 2005 in de Europese Unie bij minder dan 2000 euro, variërend van 98 euro in sommige lidstaten tot 8 876 euro in andere.
Ik wil onderstrepen dat overeenkomstig de wetgeving van de Gemeenschap het aan de nationale overheden is overgelaten om ervoor te zorgen dat alle zware inbreuken op het gemeenschappelijk visserijbeleid aan toepasselijke navolgingsprocedures worden onderworpen, waar nodig door een afschrikwekkende straf. Het zijn de lidstaten die de in de eerste plaats verantwoordelijk zijn en over de oordeelkundigheid beschikken om de hoogte vast te leggen en door te zetten van de sancties voor zware inbreuken op het gemeenschappelijk visserijbeleid. De Commissie kan alleen toezicht houden op dit proces en het beoordelen.
Dan zou ik u ervan op de hoogte willen stellen dat op grond van de analyse van de jaarlijke verslagen van de lidstaten inzake ernstige inbreuken over de laatste jaren, en vooral het verslag nummer 7/2007 van de Europese Rekenkamer, de Commissie besloten heeft om een hervorming van het controlestelsel van het gemeenschappelijk visserijbeleid op gang te brengen, dat de harmonisering van de sancties op Gemeenschapsniveau overweegt, samen met een duidelijkere omschrijving van de ernstige inbreuken om zo de uniformiteit en de transparantie te waarborgen.
Ik heb er vertrouwen in dat dit nieuwe, eenvoudigere en effectievere controlestelsel voor gelijke kansen tussen de vissers van de Gemeenschap zal zorgen door het vergroten van het respect voor de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid en door het verspreiden van een nalevingscultuur.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik ben bijzonder verheugd over uw antwoord. Het doet mij zeer veel genoegen dat we een uniforme aanpak in alle lidstaten van de EU zullen krijgen. Ik hoop slechts dat dit op alle sectoren van toepassing is. Ik hoop dat u met dit beginsel zult verdergaan. Ik wil u slechts nog op één ding wijzen: hoe lager de mariene visstanden zullen liggen des te strenger moeten wij worden, anders zal de toekomst er zeer somber uitzien.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Ik zou de heer Gklavakis graag voor zijn opmerkingen willen danken.
Ik zou de leden van het Parlement willen oproepen om de Commissie te ondersteunen bij zijn bestreven om een mate van harmonisatie in het sanctiestelsel teweeg te brengen.
In de laatste week had ik in de Raad nog een eerste gedachtewisseling over een verwant gebied, namelijk de bestrijding van de illegale, niet-gerapporteerde en ongereguleerde visvangst. In het voorstel van de IEU proberen we de bepalingen te harmoniseren – dat wil zeggen het sanctiestelsel. Alhoewel alle lidstaten het unaniem eens zijn over de behoefte aan een effectieve bestrijding van de illegale visserij, was er toen we met het debat over de details van de reikwijdte van het voorstel begonnen, over de harmonisering van de sancties en hoe wij erop kunnen letten dat de invoer van illegaal verwerkte visproducten wordt gecontroleerd, naar mijn mening bijna sprake van eensgezindheid bij het zoeken naar problemen in onze voorstellen.
Het is duidelijk dat ik het hierover gedurende de komende maanden nog met de lidstaten zal hebben. Ik ga ervan uit dat wanneer we het over de gehele controleregeling hebben – die ook het IEU omvat – dat we dan behoorlijk met elkaar in de clinch zullen liggen. Ik hoop dat het Parlement in het verslag dat het van plan is over het nieuwe controlevoorstel op te stellen, dat ik hopelijk later in het jaar aan het college ter goedkeuring kan voorstellen, hieraan zijn volledige ondersteuning zal geven.
De Voorzitter. − Vraag nr. 69 zal schriftelijk worden beantwoord.
Vraag nr. 70 van Giovanna Corda (H-0157/08)
Betreft: Voortschrijden van blauwtong in Noord-Europa
Uit recent onderzoek van twee Belgische universiteiten is gebleken dat er een groot risico bestaat dat blauwtong in Noord-Europa endemisch wordt. Is het niet wenselijk, aangezien de verspreiding van de ziekte verband houdt met de verplaatsing van de vector en de toenemende resistentie van de virusstammen, om nu reeds urgente maatregelen te treffen in het licht van de opmars van deze ziekte?
Kan de Commissie, aangezien het totaal aantal door de ziekte getroffen kuddes runderen en schapen alleen al in België is gestegen van 695 in 2006 tot 6857 in 2007, aangeven welke maatregelen zij denkt te nemen ten aanzien van onderzoek naar een middel tegen het virus, vaccinatiecampagnes en de financiering van dit alles?
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Ik dank de geachte afgevaardigde voor de vraag. Ik wil zeggen dat de Commissie zeer goed op de hoogte is van de ongekende situatie die in de laatste jaren in verscheidene lidstaten door de verspreiding van blauwtong is veroorzaakt, en zware inspanningen verricht om deze ziekte te bestrijden.
Verleden januari kwam bij de door de Commissie georganiseerde conferentie inzake de blauwtongvaccinatie naar voren dat vaccinatie de belangrijkste en effectiefste veterinaire maatregel is om de blauwtong te bestrijden. Om een geharmoniseerde EU-aanpak te bereiken heeft de Commissie snel richtsnoeren en criteria voor inentingsplannen uitgegeven, die de lidstaten desondanks de noodzakelijke flexibiliteit laten om de inentingsstrategie aan hun speciale situatie aan te passen.
De Commissie heeft daarna de door de lidstaten ingediende plannen onderzocht, deze goedgekeurd en voor een eerste financiële bijdrage van 64 miljoen euro gezorgd uit een totaal bedrag van 130 miljoen euro voor de gehele toepassing. Al deze handelingen geven het belang weer dat de Commissie aan de vaccinatie hecht.
De Gemeenschap ondersteunt ook meerdere onderzoeksprogramma’s inzake blauwtong. Onder het vijfde en zesde kaderprogramma zijn twee specifieke projecten gewijd aan de ontwikkeling van een veilige, werkzame strategie voor de vaccinatie tegen het blauwtongvirus. De bijdrage van de EU was respectievelijk 1,7 miljoen euro en 804 000 euro. Deze handelingen zullen onder het zevende kaderprogramma voortgaan. Op het moment zijn de wetenschappers echter niet van mening dat de ontwikkeling van antivirusvaccins de door deze ziekte veroorzaakte sterfgevallen doeltreffend zal verminderen.
Giovanna Corda (PSE). – (FR) Allereerst commissaris, ben ik mij bewust dat ik de eerste persoon ben die u een mondelinge vraag stelt. Ik ga ervan uit dat het voor u een net zo groot genoegen is als voor mij om vandaag hier in deze kamer te zijn. Ik wilde slechts even afdwalen.
Zo heeft u ons volop informatie gegeven, ofschoon volgens de onlangs in de landen van de Benelux en in Duitsland verzamelde informatie het aantal kuddes dat zich met de koorts heeft aangestoken zich binnen een jaar om een factor 25 vermenigvuldigt heeft, wat aanzienlijk is.
Ik zou een geval in België willen noemen, aangezien dit het land is waar ik werk. Bijna 7000 kuddes zijn betroffen. Er zijn daarom zeer duidelijke financiële gevolgen voor de boeren.
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) We geloven dat de ziekte zich in 2008 over geheel Europa zal verbreiden. Dat is de reden waarom de Commisse zeer strenge maatregelen neemt om de ziekte in toom te houden en zoals ik al gezegd heb, is de beste bestrijdingsmethode de vaccinatie. We hebben en zullen veel geld uitgeven om de lidstaten met betrekking tot de vaccins en de vaccinatie te ondersteunen.
James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou tegen de commissaris willen zeggen: blauwtong heeft zich razendsnel in de gehele Europese Unie verbreid, en u heeft gezegd dat vaccinatie de beste methode is, maar zou de Commissie zelfs in dit stadium niet kunnen overwegen dat de gebieden die tot nu toe nog niet door de ziekte zijn getroffen het recht krijgen om de invoer van dieren naar hun regio of gebied te verbieden, in gevallen waar de ziekte bij de kuddes is bewezen – waar het bevestigd is? Zeker zou dit een verstandige zaak zijn, wanneer mensen– zelfs vrijwillig – niet uit een door de ziekte getroffen gebied invoeren in een gebied dat niet getroffen is, omdat het zich razendsnel verbreidt. U zegt dat het onvermijdelijk is, maar ik ben van mening dat wij dit zouden moeten doen.
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. −(EN) Zoals u weet hebben wij maatregelen genomen. Ik noem de voorbeelden Italië en Frankrijk – en Portugal – die unilaterale maatregelen hebben genomen om de invoer van besmette dieren te verhinderen. Als gevolg van de speciaal genomen maatregelen, nemen beide landen de unilaterale maatregelen nu terug die ze in het verleden hebben genomen. We houden de situatie goed in het oog en we zullen verdere maatregelen nemen wanneer we het gevoel hebben dit te moeten doen.
De Voorzitter. − Aangezien ze over hetzelfde thema gaan, zullen de volgende vragen gecombineerd worden behandeld:
Vraag nr. 71 van Marian Harkin (H-0164/08)
Betreft: Braziliaans rundvlees
Wat zijn de huidige voorwaarden om Braziliaans rundvlees te importeren in de EU?
Vraag nr. 72 van Brian Crowley (H-0177/08)
Betreft: Braziliaans rundvlees
Kan de Commissie in detail aangeven hoe het op dit moment staat met de significante beperkingen op de import van Braziliaans rundvlees in de Europese Unie?
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Zoals u weet had de EU gedurende een aantal jaren een zeer effectief importbeleid in werking voor rundvlees uit Brazilië.
Het voor de EU bestemde Braziliaanse rundvlees wordt alleen toegelaten uit gebieden die als vrij van mond- en klauwzeer gelden. Op het moment liggen deze gebieden in zes Braziliaanse staten: Espírito Santo, Goiás, Mato Grosso, Minas Gerais, Rio Grande do Sul en Santa Catarina.
Runderachtigen wier vlees voor de markt van de EU is bestemd moeten zich ten minste voor een verblijfsduur van 90 dagen in een goedgekeurd gebied hebben opgehouden. Bovendien is er voor de slacht een verblijfsduur van ten minste 40 dagen op een boerenbedrijf.
Op het slachthuis kunnen de runderachtigen niet in contact met andere dieren komen die niet aan de bovenstaande voorwaarden voldoen en moeten ze een ante-mortem gezondheidscontrole ondergaan en daarbij 24 uur voor het slachten geen klinische tekenen van de ziekte tonen.
Alleen vers rundvlees kan naar de EU worden uitgevoerd en het rundvlees moet op zich uitgebeend en bestorven zijn om voor de inactiviteit van het mond- en klauwzeervirus te zorgen, wanneer het toch nog aanwezig zou blijken te zijn na alle voornoemde maatregelen.
Een inspectie van de Commissie in november 2007 heeft echter ernstige gevallen van niet-naleving vastgesteld met betrekking tot de registrering van de boerenbedrijven, de identificatie van de dieren en de controle van de transporten en een nalatigheid van de kant van Brazilië om door het nemen van gepaste verbeteringsmaatregelen aan de eerder aangegane verplichtingen te voldoen.
Derhalve heeft de Commissie in januari van dit jaar maatregelen genomen die de invoeren van Braziliaans rundvlees beperkten tot de boerenbedrijven die aan een aantal aanvullende vereisten voldoen. Deze aanvullende vereisten omvatten de volledige identificatie en registrering van alle dieren in het nationale Braziliaanse systeem voor runderachtigen. Bovendien moeten deze boerenbedrijven onder de controle van de Braziliaanse veterinaire diensten staan en regelmatig worden geïnspecteerd door de Braziliaanse autoriteiten.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik heet de commissaris ook welkom.
Misschien is mijn vraag niet echt fair, omdat het een vraag met een geschiedenis is. Maar van uw voorganger, commissaris Kyprianou, ontving ik een antwoord met het oog op het voedsel en veterinair verslag van ongeveer zes maanden geleden. Zijn antwoord was dat de voorlopige conclusies van het verslag geen onmiddellijke verandering van het beleid van de EU ten opzichte van Brazilië rechtvaardigden. Letterlijk twee of drie maanden voordat het verbod werd uitgevaardigd, drongen de voor voedsel en veterinaire zaken verantwoordelijke ambtenaren er in de Commissie Landbouw en elders op aan dat de problemen niet werkelijk van belangrijke aard waren. Toch werd binnen twee of drie maanden het verbod uitgevaardigd, en nu importeren wij slechts van 1 procent van de oorspronkelijke boerderijen.
Mijn vraag is: was het verslag van de Ierse Boerenvereniging nodig om het Voedsel en Veterinair Bureau eraan te herinneren dat het de situatie onder de loep moet nemen, en was dit de oorzaak voor de handelingen van de Commissie?
Brian Crowley (UEN). - (EN) Ik zou de commissaris voor haar antwoord willen danken en haar begroeten tijdens haar eerste Vragenuur in het Europees Parlement. Het is duidelijk dat u zeer geëngageerd bent en verheugd over de reacties die u krijgt.
Mijn toevoeging gaat erom dat u tijdens uw hoorzitting in het Parlement voor de Commissie milieu, volksgezondheid en voedselveiligheid de opmerking hebt laten vallen dat voedselveiligheid een van onze hoofdaangelegenheden is, maar dat we ook eerlijk met onze handelspartners moeten omgaan.
Ik geloof echter dat we gezien de verordeningen die van toepassing zijn niet alleen fair tegenover de Europese boeren en voedselproducenten moeten zijn, maar ook tegenover degenen die naar de EU importeren, en dat dezelfde verordeningen ook op hun van toepassing zijn. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat de voedselbevoorrading veilig en zeker is volgens dezelfde normen waaraan de Europese producenten moeten voldoen, met name met het oog op het rundvlees uit Brazilië?
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Tijdens de missies van de Commissie naar Brazilië werden gebreken ten opzichte van de gezondheidsvereisten van de EU vastgesteld. Enkelen van deze gebreken hebben wij bij de Braziliaanse autoriteiten zelf aangekaart.
Tijdens de missie van november 2007 werden echter gevallen van niet-naleving vastgesteld, met name in verbinding met de registratie van de boerenbedrijven, de identificatie van de dieren en de transportcontrole, en de nalatigheid bij de naleving van vroegere verplichtingen om verbeteringsmaatregelen te nemen.
Vervolgens hebben we, zoals ik heb aangevoerd, aanvullende vereisten aangenomen, en op het ogenblik stellen we zeker dat de Brazilianen zich aan hun verplichting houden. Op dit moment geven experts van de Commissie zelf een praktische opleiding aan de inspecteurs, maar zorgen er ook voor dat de opgeleide inspecteurs bij de boerderijen hun eigen mensen opleiden, zodat iedere lidstaat die rundvleesexporten uit Brazilië ontvangt de waarborg heeft dat er goed opgeleide mensen zijn om toezicht te houden op de naleving van onze vereisten en verordeningen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Hartelijk welkom commissaris. Uw laatste opmerking bereidt mij een beetje kopzorgen, omdat de ervaring van de Ierse boeren, Europese boeren, bij het bezoek van de inspecteurs van de Commissie is dat het niet om sterke hulpverlening gaat, maar eerder om inspectie en controle. Ik krijg de indruk dat onze ambtenaren op het niveau van de Commissie de Brazilianen bij de hand nemen en erbij helpen om aan de normen te voldoen. Ik heb de wens dat dit ook het geval is wanneer het om onze eigen producenten gaat.
Mijn tweede vraag is: welke inspanningen onderneemt Brazilië om zijn zaken op orde te brengen, en kunt u zich voorstellen – en zo ja, wanneer – dat wij terugkeren naar de hoeveelheden rundvlees die ze voorheen naar Europa hebben gezonden, zoals ongetwijfeld de wens is van de Brazilianen? Ik weet dat u pas met deze baan bent begonnen, maar gelooft u dat hun normen, wanneer ze er überhaupt aan kunnen voldoen, gelijkwaardig aan de onze zijn, aangezien er bij hun slechts een vereiste van 90 dagen en 40 dagen is? Bij ons hebben ze van de geboorte tot aan het slachthuis een oormerk.
Elspeth Attwooll (ALDE). - (EN) Ook ik wil u hartelijk welkom heten, commissaris. Gezien hetgeen u over het laatste verslag van het Voedsel en Veterinair Bureau heeft gezegd en de problemen met de niet gerapporteerde uitbraken, vastgelegde grotere gebreken in de opsporing en de identificatie – werkelijke fouten in het systeem – en het feit dat de Braziliaanse autoriteiten geen waarborgen konden installeren, ondanks de nieuwe maatregelen die u ten uitvoer hebt gelegd, lijkt het mij werkelijk onwaarschijnlijk dat het regionaliseringsbeleid ter controle van de mond- en klauwzeer in Brazilie in het geheel werkt, en zelfs ook of het in werking kan worden gebracht. Is dit niet onwaarschijnlijk, commissaris?
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Allereerst zou ik u willen geruststellen dat de door ons opgelegde vereisten voor de geëxporteerde producten gelijkwaardig zijn, en dat de ambtenaren van de Commissie nu mensen opleiden, op hun verzoek, om de juiste controles en regelingen te installeren, maar ik weet zeker dat ze hun hulpverlening aan onze mensen niet zouden weigeren. We proberen om redelijk te zijn, en ik ben zeker dat het eerste vereiste de veiligheid van onze producten is. De regionalisatie wordt in Brazilië op dezelfde manier toegepast als in de EU.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 73 van Avril Doyle (H-0166/08)
Betreft: Voorontwerp gezondheidszorg
Kan de Commissie uitleggen waarom de publicatie van het voorontwerp voor een plan inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg uitgesteld werd? De lidstaten zijn namelijk politiek verplicht om wetten uit te vaardigen in dit domein, als gevolg van uitspraken van het Europees Hof van Justitie en als gevolg van de belofte die gedaan werd toen gezondheidszorg uit de dienstenrichtlijn (2006/123/EG(3)) werd gehaald?
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Geachte leden, de Commissie is met zekerheid van plan om op het besluit van het Parlement en de Raad te antwoorden toen het de gezondheidszorg uit de dienstenrichtlijn van 2006 heeft gehaald om het apart te behandelen.
Het was de bedoeling van de Commissie om een voorstel te presenteren dat de uitspraken van het Europees Hof van Justitie op dit gebied codificeert, en zo de rechten van de patiënt bij de voorziening van grensoverschrijdende gezondheidszorg verduidelijkt, alsmede om flankerende maatregelen voor te stellen om de beschikbaarheid van grensoverschrijdende gezondheidszorg van een goede kwaliteit veilig te stellen.
In de loop van de laatste paar maanden krijgen wij bepaalde zorgen te horen over verscheidene aspecten van deze zaak, wat tot verdere overwegingen en beraadslagingen leidde. Er wordt echter in het college overwogen om voor het einde van juni 2008 een ontwerpvoorstel voor een richtlijn inzake de toepassing van patiëntenrechten in de grensoverschijdende gezondheidszorg aan te nemen.
Ons doel is het met een voorstel naar voren te komen dat het uiteindelijke doel heeft om de burgers te helpen hun door het Europees Hof van Justitie verleende rechten uit te oefenen, en niet het scheppen van meer problemen. Dit voorstel zal op de rechten van de patiënt gericht zijn en op een sterkere toegang tot gezondheidszorg. Het zal deel uitmaken van het sociale pakket dat in samenwerking met commissaris Špidla op weg zal worden gebracht ter bevordering van de toegang, de mogelijkheden en de solidariteit voor alle burgers van de EU.
De patiënten zullen het hoofddoel van dit initiatief zijn en dit is geheel in de lijn van de overkoepelende burgergerichte aanpak van de Commissie.
Het voorstel zal geen nieuwe financiële rechten voor de patiënten met zich meebrengen. De door het Hof vastgelegde rechten van de patiënten zijn gekoppeld aan de al door de lidstaten vastgelegde financiële rechten. Dit voorstel schept enkel een kader ervoor dat de patiënten deze rechten doeltreffend met een sterkere wettelijke zekerheid kunnen uitoefenen, voor meer transparantie en een verbeterde voorspelbaarheid.
Ten slotte zal dit voorstel ook de wettelijke en administratieve grondslag leggen voor een verbeterde en hernieuwde samenwerking tussen de lidstaten in enkele toekomstgerichte zorgverwante gebieden waarbij verwacht wordt dat de toegevoegde waarde van de EU en de synergieën van doorslaggevende betekenis zullen zijn.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Ik sluit me aan bij het onthaal van commissaris Vassiliou voor haar eerste dag waarop zij hier vragen beantwoordt. Het is fijn om haar hier bij ons te hebben. Dank u voor uw antwoord.
De gezondheidszorg werd oorspronkelijk op grond van zeer goede redenen uit de Dienstenrichtlijn genomen, omdat wij een gezondheidsdienstenrichtlijn wilden. We hebben al veel te lang gewacht. Ik weet op het moment niet goed welke boodschap ons het rondschuiven op de verschillende bureaus in de Commissie wil overbrengen. Is het de zorg over teveel privatisering? Is het de zorg dat wij de gezondheidsdiensten in de lidstaten naar beneden zouden kunnen halen? Er zijn al grote competentieverschillen op dit gebied aanwezig en verschillen in de normen, en binnen een interne markt hebben de patiënten volgens het besluit van het Europees Hof van Justitie het recht om voor een behandeling te reizen, wanneer ze in hun eigen lidstaat geen fatsoenlijke toegang tot behandeling hebben. Wat is nu precies de oorzaak van de vertragingen tot op heden, mevrouw de commissaris?
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Het kan zijn dat u dit niet onmiddellijk kunt beantwoorden, maar misschien zou u mij dit later kunnen beantwoorden.
Er zijn een paar opmerkingen in verband met het Verdrag van Lissabon; over door de “Nee” campagne in Ierland naar voren gebrachte beweringen dat het Verdrag de privatisering van de gezondheidszorg en de dienstenhandel zal bevorderen. Ik zou het op prijs stellen wanneer u deze zaak voor mij zou kunnen ophelderen.
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Het enige wat ik kan zeggen is het benadrukken van ons vast voornemen om hiermee verder te gaan. Laat ons niet over het verleden spreken. Er is een besluit, en ik kan u geruststellen dat we in juni een voorstel op tafel van het College zullen hebben. Neemt u het van mij aan dat we in juni verder zullen gaan.
Er bestaat een grote ongerustheid ten aanzien van de privatisering, maar mijn antwoord is dat deze zorgen ongegrond zijn. Het voorstel richt zich op de behoeften van de patiënten. Het stelt veilig dat wanneer de patiënten reizen om zich te laten verzorgen, dat deze zorg dan veilig is en van goede kwaliteit. Het maakt ook duidelijk onder welke voorwaarden de burgers de grensoverschrijdende gezondheidszorg door hun nationale gezondheidssysteem of ziekenfondsen vergoed krijgen en wanneer niet. De voorwaarden voor deze terugbetalingen zijn niet nieuw, maar een codificatie van de uitspraken van het Europees Hof van Justitie.
Dit voorstel biedt geen andere mogelijkheden voor het aannemen van gezondheidszorg in het buitenland behalve de mogelijkheden die al door de uitspraken van het Hof werden vastgesteld. Dit voorstel heeft ten doel om ervoor te zorgen dat de grensoverschrijdende zorg binnen een duidelijk kader voor kwalitatief hoge, veilige en doeltreffende gezondheidszorg in de gehele Unie plaatsvindt. Het doel is om dit duidelijke kader aan te bieden.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
De Voozitter. − Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 20.00 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter