De Voorzitter. − Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement, die op donderdag 24 april 2008 werd onderbroken, te zijn hervat.
2. Verklaring van de Voorzitter
De Voorzitter. − Dames en heren, we zijn ons allemaal bewust van de gruwelijke tropische cycloon Nargis, die afgelopen zaterdag in Birma/Myanmar heeft huisgehouden. Het was een tragedie waarbij tienduizenden mensen zijn omgekomen, honderdduizenden dakloos zijn geworden en de infrastructuur van de dichtst bevolkte gebieden van het land werd verwoest. Het is de grootste ramp die het land ooit heeft getroffen, en het totale aantal doden en de omvang van de schade zijn nog niet bekend.
De militaire junta die het land regeert, is duidelijk niet in staat gebleken de situatie naar behoren aan te pakken. Er waren geen voorzorgsmaatregelen genomen en de bevolking heeft onvoldoende steun ontvangen.
Hoewel het goed nieuws is dat het referendum over de grondwet tot 24 mei is uitgesteld in de gebieden die het ergst door de cycloon zijn getroffen (de regio’s Rangoon en de Irrawaddy-delta), zou dit uitstel voor het hele land moeten gelden als de regering haar zorg over haar eigen volk kenbaar wil maken door zich te concentreren op urgente humanitaire steun en onmiddellijke actie.
De autoriteiten hebben aangegeven dat internationale hulp welkom is. Dat moet beschouwd worden als een positief gebaar, en we verwachten dat de regering de uitvoering van internationale hulpmaatregelen bevordert.
De Europese Unie heeft de initiële noodhulp reeds opgestart. Tijdens onze volgende plenaire vergadering in Straatsburg doet de Europese Commissie verslag van de verleende humanitaire hulp en de voorwaarden voor de hulpverlening aldaar.
De bevolking van Birma/Myanmar verdient ons oprechte medeleven. Daarom wil ik dat namens het Europees Parlement in alle ernst uitspreken, en ik wil er aan toevoegen dat onze gedachten op dit moment tevens uitgaan naar de winnares van onze Sacharov-prijs Aung San Suu Kyi. We voelen ons met haar verbonden en eisen haar vrijlating, zodat ze zich kan inzetten voor de vrijheid van haar volk en de democratie in hun land.
3. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
6. Rectificatie (artikel 204 bis van het Reglement): zie notulen
7. Aan de standpunten en resoluties van het Parlement gegeven uitvoering: zie notulen
8. Ingekomen stukken: zie notulen
9. Mondelinge vragen en schriftelijke verklaringen (indiening): zie notulen
10. Regeling van de werkzaamheden
De Voorzitter. − Gezien het feit dat de mondelinge vraag aan de Raad over misleidende “adresboekondernemingen” pas na 20.00 uur kan worden behandeld en de Raad op dat tijdstip niet aanwezig kan zijn, wat natuurlijk spijtig is – dat staat hier niet, maar voeg ik toe – is het verzoek ingediend om de mondelinge vraag tot een latere vergaderperiode uit te stellen.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we moeten daar wel mee instemmen. U zei echter dat de Raad niet aanwezig “kon” zijn. Ik betwijfel of dat het geval is. Daarmee bedoel ik niets ten nadele van het Sloveens voorzitterschap, dat altijd zeer hulpvaardig is. Aangezien het politieke leven zich niet afspeelt volgens het rooster van de Raad, moet het, zoals ik al vaker heb gezegd, mogelijk zijn om de Raad na het vaststellen van de agenda te laten weten dat enige flexibiliteit op zijn plaats is, zodat nieuwe onderwerpen met de Raad besproken kunnen worden als deze te berde worden gebracht. Daar zou ik om willen verzoeken.
Ten tweede, mijnheer de Voorzitter, wil ik vragen het punt op de agenda van de volgende vergadering te zetten, omdat het een dringende kwestie betreft. Als aan die voorwaarden wordt voldaan, kunnen wij ermee instemmen.
Simon Busuttil, namens de PPE-DE-Fractie. – (MT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen melden dat ik het met de vorige spreker eens ben wat betreft het belang van deze mondelinge vraag. Ik vind het zeer teleurstellend dat de Raad er niet is om die te bespreken.
Deze kwestie raakt duizenden – zo niet honderdduizenden – bedrijven in heel Europa, die worden misleid en zelfs opgelicht. Het is dus erg jammer dat de Raad niet komt. Ik vind dat de Raad het bedrijfsleven, met name kleine bedrijven, en deze Kamer een groter belang moet toekennen.
De Voorzitter. − Ik begrijp wat u bedoelt. Het Sloveens voorzitterschap is normaal zeer hulpvaardig, maar helaas is de situatie van vandaag zodanig dat u met recht klaagt.
We zijn dus overeengekomen om dit in de volgende vergadering te behandelen.
(Het Parlement neemt de aldus gewijzigde agenda aan)(1)
11. EMU@10 – De eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie (mededeling van de Commissie) (debat)
De Voorzitter. − Het volgende punt is de mededeling van de Commissie over de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter. Dames en heren, we vieren de tiende verjaardag van het historische besluit tot invoering van de euro, het begin van de derde fase van de Economische en Monetaire Unie, een besluit dat tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad van 1 tot en met 3 mei 1998 werd vastgesteld.
Dat besluit was kenmerkend voor de ontwikkeling van de Europese Unie gedurende de afgelopen tien jaar. Tegenwoordig staat de euro, die dagelijks door 320 miljoen Europese burgers wordt gebruikt, zowel binnen als buiten onze grenzen symbool voor de Europese integratie.
De Commissie vond het einde van het eerste decennium van een belangrijk politiek initiatief en het einde van een volledige economische cyclus een goed moment om de balans op te maken en de uitdagingen te overwegen waarmee de Economische en Monetaire Unie de komende jaren geconfronteerd zal worden.
Dat is het doel van de mededeling die de Commissie vanochtend heeft aangenomen en die ik nu aan u mag presenteren.
De mededeling berust op een omvangrijk verslag, opgesteld door het directoraat-generaal Economische en financiële zaken van de Commissie, dat een uitgebreide evaluatie geeft van het functioneren van de Economische en Monetaire Unie en de effecten van de euro in de afgelopen tien jaar alsmede een analyse van de prognoses voor de toekomst.
De conclusie van deze evaluatie van de betekenis van de euro in de eerste tien jaar van zijn bestaan kan niet duidelijker zijn: de euro is een onmiskenbaar economisch en politiek succes.
Dankzij de euro profiteren wij Europeanen nu van een grotere macro-economische stabiliteit, lagere rentetarieven en veel gematigder prijsstijgingen dan in de voorgaande decennia, ondanks de recente inflatiestijging.
Dankzij de euro is de Europese Unie – en in het bijzonder de 15 eurolanden – een economisch veel beter geïntegreerd gebied met meer handel, meer mogelijkheden, meer werkgelegenheid en efficiënter werkende markten.
Dankzij de euro zijn onze economieën beter beschermd tegen externe schokken en zijn ze belangrijker en van meer invloed geworden op de wereldmarkten.
Dit alles heeft zich vertaald in veel tastbare voordelen, maar als ik het mag zeggen is het grootste voordeel nog wel dat er in de afgelopen tien jaar 16 miljoen banen in het eurogebied zijn geschapen.
Dankzij de euro is Europa nu sterker en beter bestand tegen turbulentie en crises van het soort dat we de afgelopen maanden hebben ervaren, en dankzij de euro beschikken we over een degelijker fundament ter ondersteuning van onze groei en ons socialebeschermingsmodel in de toekomst.
Hoe positief ons oordeel ook mag zijn, dit betekent niet dat alle hoop die we tien jaar geleden op de eenheidsmunt hadden gevestigd, is uitgekomen.
Ten eerste was de economische groei de afgelopen tien jaar lager dan verwacht.
Ten tweede zijn er nog altijd verschillen tussen de economieën in het gebied ten gevolge van, onder andere, het gebrek aan voldoende stimulansen om alle benodigde structurele hervormingen door te voeren.
Ten derde hebben we in het eurogebied nog altijd niet de solide, uniforme externe aanwezigheid opgebouwd waardoor we op wereldniveau een gewicht in de schaal kunnen leggen die aansluit op de omvang en het belang van onze economie en munteenheid.
Tot slot weerspiegelt het publieke imago van de euro – een munteenheid die veelal wordt vereenzelvigd met het imago van de Europese Unie – niet alle objectieve voordelen die hij de burgers oplevert.
Deze diagnose levert voldoende materiaal op om te kunnen overwegen wat er nog moet gebeuren, en onze conclusie is dat er nog heel veel moet gebeuren.
Daarnaast moeten we rekening houden met de nieuwe uitdagingen waarvoor we ons nu gesteld zien door de uitbreiding van Europa, de steeds snellere sociale, economische en technologische veranderingen, belangrijke onderliggende trends zoals de globalisering, de vergrijzing en de klimaatverandering; we moeten de beginselen en de visie die tot de Economische en Monetaire Unie hebben geleid bijstellen.
Het is duidelijk dat de nieuwe context waarin we vandaag leven twintig jaar geleden niet zo makkelijk te voorspellen was, toen er werd besloten wat er in het Verdrag van Maastricht zou worden opgenomen, of tien jaar geleden, toen het besluit werd vastgesteld om de derde fase van de Economische en Monetaire Unie in te gaan.
We moeten op basis van deze parameters nu toe werken naar een solidere Economische en Monetaire Unie, die intern efficiënter werkt en zichzelf uniformer tegenover de buitenwereld presenteert.
Daarom wil de Commissie in de mededeling die we vanochtend hebben aangenomen niet alleen de balans van het verleden opmaken, maar stelt zij ook een debat voor over de zaken die vatbaar zijn voor verbetering in de toekomst. Als eerste bijdrage aan dat debat stellen we een driedelige agenda voor.
Het eerste deel houdt verband met de interne werking van de Unie. De onderlinge afhankelijkheid van de economieën in het gebied is nu groter dan ooit. We moeten ons daarvan bewust zijn en vastberaden doorstomen, in het belang van de Economische en Monetaire Unie als geheel en van elk van haar lidstaten in het bijzonder, naar daadwerkelijke coördinatie van het economisch beleid. Hoe kunnen we die bereiken? We moeten het in het Stabiliteits- en Groeipact vastgelegde begrotingstoezicht versterken en verdiepen met betrekking tot de kwaliteit van de overheidsfinanciën en hun houdbaarheid op de lange termijn, terwijl we het toezicht uitbreiden van aspecten die uitsluitend op de begroting betrekking hebben naar macro-economische aspecten en een nauwer verband leggen tussen het begrotingstoezicht en de ontwikkeling van structurele hervormingen.
Het tweede deel is de externe agenda. De euro is, tot ieders tevredenheid, in zeer korte tijd ’s werelds tweede referentiemunt geworden. Het is echter zinloos om tevreden te zijn over de dominante positie van de euro op de wereldmarkten en tegelijkertijd te weigeren om gezamenlijk overeenkomstig deze nieuwe status te handelen. De positie die de euro op de internationale markten heeft ingenomen, levert ongetwijfeld voordelen op, zoals een betere bescherming tegen externe schokken. De afgelopen tien jaar hebben we kritieke perioden doorgemaakt, waarin deze beschermende functie op de proef werd gesteld. De status van de euro brengt echter ook verantwoordelijkheden en risico’s mee. Europa moet de volle verantwoordelijkheid nemen voor het realiseren van een grotere wereldwijde economische stabiliteit. Daartoe moet het een strategie ontwikkelen die aansluit op de belangen van het eurogebied en deze consequent extern verdedigen. Een dergelijke consequentie kan natuurlijk het beste bereikt worden door een uniforme presentatie van de euro naar de buitenwereld toe. Hoewel ik weet dat het lastig is om dat op korte termijn voor elkaar te krijgen, gezien alle belangen die er spelen, zou ik tegen het Parlement willen zeggen – en ik weet dat het Parlement het met me eens is – dat dit een absoluut noodzakelijke doelstelling is.
Het derde deel van onze agenda voor de toekomst is tot slot de verbetering van de governance van de Economische en Monetaire Unie. De Unie wordt bestuurd door de juiste instellingen en instrumenten, zeker als we rekening houden met de in het Verdrag van Lissabon vastgestelde verbeteringen. Het gaat er nu dan ook niet meer om de instrumenten te veranderen maar te gebruiken, en wel optimaal te gebruiken. Een betere governance van het eurogebied is mogelijk wanneer de Ecofin-Raad volledig betrokken wordt bij de kwesties van de Economische en Monetaire Unie; daarnaast is dat mogelijk door versterking van de agenda en het debat van de Eurogroep, in het bijzonder wat betreft de coördinatie van het economisch beleid dat ik reeds heb genoemd; en dat is mogelijk door een nog betere dialoog tussen de Commissie en het Parlement, en tussen de Eurogroep en het Parlement.
Bovendien zal de samenstelling van de Eurogroep de komende jaren steeds meer gaan lijken op die van de Ecofin-Raad zelf.
Vanochtend heeft de Commissie het Convergentieverslag aangenomen dat voor Slowakije de weg plaveit voor toetreding op 1 januari 2009 tot het eurogebied. De komende weken word ik in de gelegenheid gesteld specifiek met u over dit verslag en de bijbehorende voorstellen te debatteren.
Wat ook een gezamenlijke zorg van onze instellingen zou moeten zijn, is de communicatie met het publiek over zaken met betrekking tot de Economische en Monetaire Unie, zodat het beeld van de burger over de euro aansluit op de objectieve voordelen van de munt voor de burger die hem op zak draagt.
Ik ga afsluiten, mijnheer de Voorzitter. Er ligt een zaak van het allergrootste belang op tafel, die dit eerste debat van vandaag zeker waard is. Vanzelfsprekend kan ik niet alle details van de evaluatie uit onze mededeling en het verslag uiteenzetten, maar u kunt erop rekenen dat ik me de komende maanden volledig beschikbaar houd om daarover te debatteren.
Het doel van de Commissie is, zoals gezegd, het opbouwen van een goede politieke consensus over de stappen die nodig zijn om te zorgen dat de Economische en Monetaire Unie de enorme uitdagingen aankan waarvoor we ons gesteld zien. Wij vinden dat vooral deze kwesties onze aandacht verdienen in het debat dat vandaag van start gaat.
De mensen die het Verdrag van Maastricht hebben opgesteld en tien jaar geleden hebben besloten de Economische en Monetaire Unie op te richten, hebben zich tegen hun taak opgewassen getoond en zijn met een instrument gekomen dat ons bescherming en voordelen biedt. Het moeilijkste onderdeel is al volbracht: de euro is er en hij is een succes. We kunnen de nieuwe fase daarom vol vertrouwen en optimisme ingaan, al moeten we dat ook doen met een zelfde vastberadenheid en in het besef dat wat goed is voor de Economische en Monetaire Unie, goed is voor de Europese Unie als geheel, al haar lidstaten en al hun burgers. Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. − Dank u, commissaris, en tevens bedankt voor uw verantwoordelijke en grote inzet.
Werner Langen, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Almunia feliciteren met zijn moed om de voorgestelde verbeteringen ter gelegenheid van de tiende verjaardag van het eurogebied te komen presenteren. We zullen deze voorstellen zorgvuldig bestuderen maar, afgaand op wat we tot nu toe hebben gezien, kan ik zeggen dat onze fractie daar zoveel mogelijk mee zal instemmen. We willen wel de voorwaarden verbeteren, maar niet datgene waar de leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement om verzoeken, te weten de vaststelling van een soort economische governance. U hebt onze volledige steun in deze kwestie.
Tien jaar euro betekent ook dat het tijd is om de balans op te maken van de gebeurtenissen in het afgelopen decennium. De euro blijkt een eclatant succes. Niemand had voorspeld dat de euro vandaag, tien jaar na het politieke besluit, ‘s werelds op één na belangrijkste reservemunt zou zijn. U had het over banen, de geringe inflatie, de convergentie van economieën en de successen die ervoor hebben gezorgd dat de euro een anker van stabiliteit voor Europa is geworden in een tijd van globalisering. Als we even nadenken over de vraag waarom we de hoge grondstof- en energieprijzen aankunnen, dan is de euro ook daarop een uitstekend antwoord.
Ondanks de scepsis van veel burgers in de Europese Unie en het eurogebied, ben ik er heilig van overtuigd dat de introductie van de euro op dat moment in de tijd onder deze strenge voorwaarden een juiste stap was. Nu we overwegen de voorwaarden aan te passen, commissaris, staan we aan uw kant en kan ik terugblikkend alleen maar zeggen dat u in het verleden veel stoutmoedige besluiten hebt genomen. Wanneer ik denk aan Litouwen, en als ik kijk naar Slowakije nu, dan vraag ik me af of diezelfde stoutmoedigheid er nu ook nog is. Want in het geval van Slowakije wordt op papier dan wel aan de criteria voldaan, maar of het land dat kan volhouden is de vraag, gezien de huidige convergentie en almaar toenemende inflatie. We moeten die zaak bespreken; de Europese Centrale Bank heeft in haar voorlopige commentaar haar twijfels uitgesproken. Helaas wordt dat echter niet in het besluit van vandaag van de Commissie vermeld. Misschien moeten we daar echt over praten.
Momenteel werkt de procedure als volgt: u stelt toetreding tot het eurogebied voor, wij worden geraadpleegd, samen met de Raad die bestaat uit de staatshoofden of regeringsleiders, en vervolgens moet de Raad Economische en Financiële Zaken een besluit nemen. Wij kunnen de toetreding op geen enkele manier vertragen of verwerpen. Ik vrees echter dat er nu voorwaarden worden geschapen voor de acceptatie van een middelgroot land met een aanzienlijke industriële infrastructuur en dat dit op een later tijdstip, wanneer de grotere landen willen toetreden, leidt tot versoepelingen die we dan niet meer kunnen rechtvaardigen.
Die zorg maken we duidelijk wanneer we onze twijfels uitspreken over deze onvoorwaardelijke toetreding, en zelfs over de bezwaren die de Europese Centrale Bank reeds kenbaar heeft gemaakt. We mogen niet vergeten dat de huidige kracht van de euro als wereldmunt mede het gevolg is van de zwakke dollar – en niet geheel en al te danken is aan zijn eigen kracht. Als ik terugdenk aan het debat over de hervorming van het Stabiliteits- en Groeipact, kan ik alleen maar zeggen dat de lidstaten voor een uitdaging staan. U hebt dat ook al aangegeven in uw driedelige agenda: het valt de lidstaten zwaar te voldoen aan de voorwaarden die ze zelf hebben vastgesteld.
Ik constateer met enige ongerustheid dat u de tekortprocedure tegen Italië en andere landen nu hebt afgesloten. Hoewel de gegevens dit ondersteunen, zie ik de ontwikkelingen in Frankrijk, Italië en de eerstvolgende jaren ook in Spanje, met grote zorg tegemoet. Aan het begin van dit decennium was Duitsland de belangrijkste overtreder. De Duitsers hebben nu alles weer onder controle, maar de stabiliteit van de euro hangt af van de solidariteit en soliditeit van de grotere lidstaten. Vandaar mijn oproep aan u als commissaris: geef niet aan deze speciale verzoeken toe. Zorg bij alle hervormingen dat niet alle aandacht uitgaat naar de representatie tegenover de buitenwereld, dus niet naar het “wie vertegenwoordigt wie, waar”, maar naar de interne stabiliteit van het eurogebied. Het is belangrijk dat aan de voorwaarden wordt voldaan en dat de nadruk ligt op de prijsstabiliteit. Want alleen dan kunnen we over twintig jaar met zijn allen zeggen dat de euro voor Europa een anker van stabiliteit is in de wereld en de basis vormt voor de welvaart en vooruitgang van Europa.
Pervenche Berès, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dank u voor deze mededeling, voor deze kans om zowel de balans op te maken als te kijken naar de dingen die we voor morgen moeten doen.
De euro is een succes, dat lijdt geen twijfel. De euro heeft ons beschermd. In welke toestand zouden onze financiële markten en valuta’s zonder de euro in de huidige turbulente wereld verkeren? Maar aan dit succes zitten wel verplichtingen vast. Het betekent dat we nog stoutmoediger te werk moeten gaan, want we zijn niet alleen maar een monetaire unie; we dragen een specifieke verantwoordelijkheid.
Ja, de euro is een succes, maar hij legt ook enkele van onze intrinsieke tekortkomingen bloot. We doen het defensief vaak beter dan offensief. We zijn goed in punten scoren, iets waartoe het Stabiliteitspact ons in staat stelt, maar als we het spel zo goed mogelijk moeten spelen, het potentieel van de eenheidsmunt moeten optimaliseren, dan presteren we vaak onder de maat.
Dat geldt voor de hele EU. Waarom gebruiken we onze munt niet ter verbetering van ons vermogen de Lissabonstrategie uit te voeren? Waarom gebruiken we onze munt niet om de doelen te verwezenlijken die we onszelf hebben gesteld op het gebied van de energie en het milieu? Wat de wereld buiten de EU betreft: hier hebt u het reeds over gehad en ik ben het met uw diagnose eens.
U stelt een mechanisme voor ter verbetering van het multilaterale toezicht, en u hebt ongetwijfeld gelijk, maar daarvoor gelden twee vooronderstellingen. De eerste is dat het langdurige voorzitterschap van de Eurogroep, onder leiding van de heer Juncker, verbeteringen heeft doorgevoerd in het functioneren van dat orgaan. De tweede is dat de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank niet ter discussie staat en door niemand kan worden aangevochten. Uitgaande van deze twee vooronderstellingen, moet er nog heel wat gebeuren. En ik reken erop dat u, commissaris, het evenwicht binnen de Economische en Monetaire Unie, die nog altijd uit balans is, weer enigszins herstelt. De economische tak heeft, zoals we weten, vanaf de allereerste dag behoefte gehad aan verbetering. We moeten uitzoeken hoe deze tak vooruitgang kan boeken én kan worden hervormd. Tien jaar na dato valt er nog steeds veel te doen.
Vandaag moeten de vragen worden beantwoord die we al vanaf het begin stellen, maar dan natuurlijk in een geheel andere context. We moeten deze context bekijken tegen het licht van twee belangrijke fenomenen. Het eerste is vanzelfsprekend de huidige crisis, afkomstig uit de Verenigde Staten, die laat zien dat we ons in de tweede fase van de globalisering bevinden, waarin de inflatie weer terug is en die wordt gekenmerkt door een euro/dollar-wisselkoers die ongunstig is voor onze export – al heeft die koers ook voordelen – en door een ongelofelijke stijging in de prijs van grondstoffen, olie en voedsel.
Het tweede contextuele element waarmee we rekening moeten houden, is het Verdrag van Lissabon, dat dingen voor de Eurogroep verandert en deze belast met nieuwe verantwoordelijkheden aangaande de externe vertegenwoordiging en coördinatie. We moeten ons daarvan bewust zijn en echt het onderste uit de kan van dat Verdrag halen.
Commissaris, u vraagt om onze hulp bij het bereiken van een consensus. Als dat een goede consensus is, kunt u op ons rekenen. Maar wij denken dat wellicht ook de behoefte bestaat om met concrete voorstellen een stap verder te gaan. Als ik u goed begrijp, wilt u van de Raad een routekaart ontvangen. Uitstekend! U moet ons echter wel vertellen onder welke voorwaarden het Europees Parlement inspraak heeft in de voorstellen daarin ter verbetering van de governance van de euro, zodat de mogelijkheden van deze munt optimaal worden benut ten gunste van de burgers en de acceptatie van de Europese Centrale Bank door onze medeburgers in de toekomst groeit. Omdat de bank een instelling is geworden, kunnen we de manier waarop haar leden worden aangesteld wellicht opnieuw onder de loep nemen. U weet dat dit Parlement aan uw kant staat, dat het de bondgenoot van de Commissie is wanneer zij streeft naar vooruitgang, maar dat we ook een veeleisende bondgenoot zullen zijn. Luister niet alleen naar de Raad; kijk, ongeacht de tekst in de verdragen, ook naar de prachtige voorstellen die vanuit het Europees Parlement worden gedaan.
Wolf Klinz, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, in het verleden hebben politiek soevereine landen verschillende pogingen ondernomen om een gemeenschappelijke monetaire unie op te richten. Deze pogingen hielden uiteenlopende perioden stand, maar mislukten uiteindelijk allemaal.
Daarom is het geen wonder dat de rest van de wereld in de jaren zeventig zeer kritisch reageerde op het idee dat Europa een dergelijk avontuur aanging. Pierre Werner, voormalig premier van Luxemburg, had samen met Valéry Giscard d’Estaing en Helmut Schmidt, die toen nog minister van Financiën waren, de blauwdrukken daarvoor aangeleverd.
Zelfs begin jaren negentig nog werd het opzetten van een economische en monetaire unie met argusogen bekeken. Tal van deskundigen, onder wie Nobelprijswinnaars uit de Verenigde Staten, deden het af als een onrealistisch plan. Niettemin, werd de euro tegen alle verwachtingen in uiteindelijk toch ingevoerd – en hij werd een succes.
De Europese monetaire unie is inderdaad een klein politiek wondertje, een voorbeeld van sui generis. In zoverre is de verklaring van oud-voorzitter Hallstein van de Commissie wederom waarheid gebleken: hij zei dat wie niet in wonderen gelooft met betrekking tot zaken in verband met Europa, geen realist is.
De euro werd echter door mensen in veel landen zeer sceptisch ontvangen. Was er op dat moment in de eerste twaalf lidstaten van het eurogebied een referendum gehouden, dan zouden we de euro nu niet hebben gehad, of in elk geval niet in die landen. Sinds die tijd zijn de burgers echter positiever over de euro gaan denken. Misschien dat niet honderd procent ervoor is, maar de meerderheid is dat waarschijnlijk wel. De meeste van de soms weemoedige herinneringen aan de oude munteenheid, ongeacht of dat nu de mark, gulden, schilling of franc is, hebben plaatsgemaakt voor de overtuiging dat de invoering van de euro niet alleen de economie als geheel voordelen heeft opgeleverd, maar ook elke burger afzonderlijk.
Dat blijkt natuurlijk vooral wanneer mensen op reis gaan. Paspoortcontroles zijn binnen het Schengengebied verleden tijd, net zoals het dure, tijdrovende omwisselen van geld. De meeste burgers snappen ook dat we de financiële crisis waar we momenteel onder gebukt gaan zonder de Europese Centrale Bank en de eenheidsmunt nooit zo goed het hoofd hadden kunnen bieden als we nu doen. Bovendien is de stijging van de grondstofprijzen door de sterke munt ietwat afgezwakt.
Ondanks dat alles, zijn er nog altijd enkele burgers voor wie de euro een negatieve bijklank heeft. Met name prijsstijgingen worden vaak geweten aan de Teuro ofwel de “dure euro”. Maar de euro is stabiel en heeft zich een stabiele munteenheid getoond. De inflatie was de afgelopen tien jaar lager dan in de tien jaar daarvoor, zelfs in landen zoals Duitsland, die altijd bijzonder stabiliteitsbewust waren. Mede dankzij die stabiliteit is de euro internationaal steeds meer mee gaan tellen en nu na de dollar de op één na belangrijkste internationale reservemunt.
De stabiliteit van de euro hebben we te danken aan de onafhankelijkheid van de Centrale Bank, en dat maakt het lastig te begrijpen waarom er constant pogingen worden ondernomen om die onafhankelijkheid te ondermijnen. De eerste presidenten, Wim Duisenberg en Jean-Claude Trichet, hebben uitzonderlijk goed werk verricht.
Er is niets veranderd: een eenheidsmunt zonder gemeenschappelijk fiscaal en economisch beleid is en blijft een riskante onderneming. De EU ziet zich voor belangrijke uitdagingen geplaatst: de voortdurende hoge werkloosheid, demografische veranderingen, de migratiedruk, de toenemende armoede onder bepaalde groepen in de samenleving en de groeiende concurrentie als gevolg van de globalisering. Het eurogebied is alleen tegen deze uitdagingen opgewassen als de economische politici van de lidstaten nog dichter tot elkaar komen. De aanstelling van een voorzitter voor het eurogebied was een eerste stap in die richting, maar meer ook niet. Er moeten meer stappen volgen.
Het voornaamste is dat het eurogebied een verenigd front laat zien aan de wereld en organisaties zoals het Internationaal Monetair Fonds en de OESO.
Alain Lipietz, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik hoop mijn tijd niet meer te overschrijden dan de heer Klinz.
Ik ga het niet hebben over het grote succes van de euro als instituut of als instrument ter stabilisering van de inflatie. Maar ik wil wel u, commissaris, en de Commissie bedanken voor het feit dat u eindelijk een taboe hebt doorbroken. Na tien jaar is het hoog tijd om te kijken naar de aspecten die zijn mislukt.
Zoals u al zei, heeft de door de euro beloofde groei niet plaatsgevonden. Dat is dus mislukt. Erger nog, de lidstaten van de Europese Unie buiten de eurozone hebben een grotere groei gerealiseerd dan de landen daarbinnen. Er kleeft dus echt een probleem aan de manier waarop de euro via de Maastricht-overeenkomst vorm heeft gekregen, en dat probleem moeten we aanpakken.
Voor zover ik het kan zien, zijn er drie punten. Het eerste, dat u al hebt aangekaart, is de noodzaak de governance van de euro te hervormen ten behoeve van coördinatie tussen het begrotings- en het monetair beleid. Het is duidelijk – en op dit punt verschil ik met mevrouw Berès van mening – dat we niet tegelijk meer coördinatie tussen beide kunnen eisen én de Europese Centrale Bank volledig onafhankelijk kunnen houden. Of het begrotingsbeleid – en dus de Ecofin-Raad – zou op zijn beurt zelf een onafhankelijke, niet langer democratisch verantwoordelijke instelling moeten worden. En dat is totaal onacceptabel. Daarom moeten we het woord “onafhankelijk” nieuwe invulling geven. Onafhankelijk waarvan? Van privé-belangen, ja; van nationale belangen, ja; maar niet van het begrotings- en algemene economische beleid van de EU.
Het tweede probleem is dat Maastricht de Raad verantwoordelijk heeft gemaakt voor het wisselkoersbeleid, hoewel het wapen van het wisselkoersbeleid het rentetarief is en dat rentetarief door de Europese Centrale Bank wordt bepaald. Daarom moet heel duidelijk worden gesteld dat de Europese Centrale Bank met betrekking tot de wisselkoersen haar rentetarief ondergeschikt moet maken aan het door de Raad vastgestelde wisselkoersbeleid.
Het derde punt is dat de subprime-crisis ons de noodzaak heeft laten inzien van een onderscheid tussen de verschillende soorten leningen. Maar dat is niet opgenomen in het Verdrag van Maastricht. Ik vind dat heel helder moet worden gesteld dat leningen die vereist zijn voor duurzame ontwikkeling en daadwerkelijke maatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering, tegen zeer lage renten moeten worden versterkt.
Mario Borghezio, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, volgens mij zijn de vele kalme woorden in dit lange verslag dat hier voor ons ligt een geruststelling, tot op zekere hoogte: het blijft een feit dat we alleen maar hoeven te luisteren naar het commentaar dat onze burgers zouden hebben op dit technische verslag met zijn literatuurlijst van 32 bladzijden. We hoeven alleen maar met mensen te praten, vrouwen thuis en gepensioneerden in Europa, in Italië, Frankrijk of waar ook, om te weten dat ze het moeilijk vinden om de eindjes aan elkaar te knopen.
We moeten onze aandacht gaan vestigen op de problemen van de echte economie en op de effecten van de euro en het beleid van de ECB op onze werknemers en producenten, te beginnen bij het midden- en kleinbedrijf, dat zwaar gebukt gaat onder het gewicht van beleid dat vatbaar is voor specifieke, opbouwende kritiek. En dergelijke kritiek is nodig, in het belang van onze burgers en de economie van de lidstaten.
Ik heb bijvoorbeeld twee suggesties: de ene, bedoeld voor de banken, is een selectief leenbeleid, dat productiviteit en kapitaal alsmede werknemers en producenten bevoordeelt. De tweede is het behoud en de garantie van de onafhankelijkheid van coöperatieve en regionale banken, die met hun “één man, één stem” en maximale aandelenbezit een bolwerk van de echte economie zijn.
Helaas lijkt de ECB – die in het Verdrag van Maastricht monetaire soevereiniteit en dus economische soevereiniteit over de lidstaten toegekend heeft gekregen – niet altijd besluiten te nemen – zoals bijvoorbeeld het laag of hoog houden van de rentetarieven – die het algemene belang van de echte productie en productiviteit van onze landen dienen.
Daarom keuren wij het af dat de basisrente sinds de invoer van de euro is verdubbeld. Dat heeft met name in Italië geleid tot hoge bankkosten. We keuren het af dat de ECB op alle mogelijke manieren – zoals Basel II – haar beleid heeft voortgezet om de geldhoeveelheid op de interne markt te verminderen, met de verstikking van de consumptie en de interne Europese handel als gevolg.
Wij vinden dat het hoofddoel van Europa moet zijn om de Europese Centrale Bank onder het bestuur te plaatsen van de politieke instellingen. De Europese Centrale Bank en haar activiteiten moeten door de politiek worden bestuurd, omdat de Europese burgers hun banken de volgende vraag stellen en wij die vraag herhalen: wie komt het beleid van de ECB ten goede? U mag zelf over het antwoord nadenken.
Adamos Adamou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, om het succes van het gevolgde beleid te bevestigen, legt het verslag van de Commissie over de nieuwe ronde van de Lissabonstrategie onterecht veel nadruk op het feit dat de economische groei in Europa van 1,8 procent in 2005 is gestegen naar 2,9 procent in 2007, en wordt geraamd op 2,4 procent in 2008.
Nu is er, zoals we onlangs van de heer Almunia hebben gehoord, een correctie doorgevoerd: de economische groei daalt dit jaar naar 2 procent en vervolgens naar 1,8 procent in 2009.
We merken dit op, omdat het duidelijk aantoont wat er in een geliberaliseerde markt gebeurt. Als gevolg van de EMU en natuurlijk de neoliberale globalisering, is een algemene in plaats van sporadische groei onvermijdelijk absoluut geen zekerheid, omdat de gehanteerde mechanismen uitsluitend en alleen worden bepaald door starre marktkrachten. Hoewel de Europese Centrale Bank (ECB) de inflatie heeft beperkt, wat toch wel haar hoofdtaak is, stijgt die inflatie dit jaar naar 3,6 procent.
Wat is hier in vredesnaam aan de hand? Laten de laissez-faire-procedures het, ondanks hun toch al beperkte doel, afweten? Nu de EMU 10 jaar bestaat, mogen er met recht vraagtekens worden geplaatst.
Wat hopen we te winnen bij het stijve conservatisme van het Stabiliteitspact? Volgens dat pact worden alle lidstaten geacht op dezelfde voet te zijn begonnen, moeten de begrotingen in balans zijn en moet het tekort jaarlijks worden teruggedrongen, ongeacht de levensstandaard of het feit dat het tekort al minder dan 3 procent bedraagt.
Welk maatschappelijk voordeel hebben jongeren en werknemers van de eis dat de sociale lasten niet mogen stijgen, zelfs niet in welvarende tijden? Welk kader en welk beleid worden er in tijden van langdurige prijsstijgingen en inflatie ingevoerd ten bate van de werknemer, wiens minimumloon in de meeste lidstaten 92-668 euro bedraagt?
De werkloosheid kan in vergelijking met 1999 wel zijn gedaald, maar de hoeveelheid onverzekerd, onzeker werk is alleen maar verder gestegen. Dat komt niet alleen de levensstandaard van de bevolking niet ten goede, maar ondermijnt die zelfs.
Er is een complete koersverandering nodig, weg van de huidige kaders en het huidige beleid. Dat is wat de meerderheid van de EU-bevolking eist, nu Shell en BP per uur 4,2 miljoen euro winst maken ter wille van de zogenaamd vrije markt, terwijl de werknemer wordt getroffen door een steeds grotere baanonzekerheid en een daling in zijn reële loon.
Jens-Peter Bonde, namens de IND/DEM-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, als we alle landen die de regels van de monetaire unie hadden overtreden zouden uitsluiten, zouden er al snel niet veel leden meer over zijn. De inflatie ligt nu rond de 3,6 procent, hoewel er 2 procent was beloofd. De monetaire unie berust op een ontwerpfout. De inflatiedoelstelling is afgeleid van het Duitse model, hoewel de Duitsers slechts in zes van de dertig jaar voorafgaand aan de oprichting van de Europese monetaire unie aan de eis hebben voldaan. Belachelijk! Hoe kunnen we een dergelijke doelstelling serieus nemen en heilig verklaren zonder oog voor andere doelstellingen? De prijs van het geld is een middel en geen doel. Het doel van het economisch beleid moet zijn het scheppen van voldoende werk en ervoor zorgen dat iedereen met een salaris in plaats van een uitkering naar huis gaat.
Het valuta- en monetair beleid moet mensen helpen en niet tot de bedelstaf veroordelen. In de Verenigde Staten bedroeg de jaarlijkse groei van 1990 tot en met 2007 over een periode van 17 jaar 2,9 procent, terwijl die in de EU slechts uitkwam op 2 procent. Elke burger in de monetaire unie had met een ander beleid 38 000 euro beter af kunnen zijn, als de groei in Europa gelijk was geweest aan die in de Verenigde Staten vóór de huidige crisis. We betalen dus een erg hoge tol voor een ideologisch project dat de nationale munteenheden moest laten verdwijnen. We moeten ofwel een gemeenschappelijke staat met een gemeenschappelijke regering en een gemeenschappelijk parlement hebben, die verantwoordelijk zijn voor het gehele economische beleid, of we moeten de afzonderlijke landen toestaan hun eigen valuta te beheren en tevreden zijn met een gemeenschappelijke munt voor de financiering van grensoverschrijdende handel. Die lering moeten we trekken uit het fiasco van de monetaire unie.
Zonder hervormingen valt het afbrokkelen van de monetaire unie niet moeilijk te voorspellen. Wellicht valt het Italië van Berlusconi wel als eerste buiten de boot en moet het zijn lire herontdekken. Ik ben blij dat wij in Denemarken nog altijd de goede, oude kroon hebben! Alle uitspraken van onze politici over de economische problemen die we zouden krijgen als we de euro afwezen, blijken nergens op gebaseerd. De Denen hebben op 2 juni 1992 “nee” gestemd. En we hebben op 28 september 2000 wederom “nee” gestemd. Ik vraag me af of de politici zullen aanbieden ons ons geld af te pakken als we nog een derde keer “nee” stemmen.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het is gepast om de invoering van de gemeenschappelijke Europese munt als een succesverhaal te vieren. Hoewel sommige punten reeds zijn aangeroerd, zijn er nog een paar vraagtekens, waarvan ik er twee wil noemen.
Ten eerste is er één land in de Europese Unie dat, in tegenstelling tot veel van de andere kandidaatlanden toentertijd, bewust niet voor de euro gekozen heeft, waartoe het overeenkomstig de bepalingen in het huidige Verdrag gerechtigd is. Laat de Britten maar op hun eiland blijven. Er is echter nog een land – Zweden – dat deze optie in zijn toetredingsvoorwaarden niet heeft voorbehouden maar zich wel gedraagt alsof het, net als Groot-Brittannië, het recht heeft zijn eigen beslissing te nemen over de aanvaarding van de euro en toetreding tot het eurogebied. Dat is in strijd met de verplichting die toentertijd is aangegaan. Wellicht moet hier nu ook schoon schip worden gemaakt.
Monika Beňová (PSE). – (SK) Ik wil de Commissie en de commissaris persoonlijk en namens de regering van de Slowaakse Republiek bedanken voor de huidige positieve mening van de Commissie over de Slowaakse Republiek.
De regering van de Slowaakse Republiek heeft niet alleen voor een verantwoordelijke benadering gekozen om te voldoen aan de verplichte criteria, maar ook om een soepele overgang te waarborgen als zij op 1 januari 2009 definitief overstapt op de euro én om aan de criteria te blijven voldoen.
In dit verband vind ik dat ik moet reageren op de opmerkingen van de heer Langen. Mijnheer Langen, als andere landen in de eurozone net zo veel begrotingsdiscipline en zelfs maar de helft van de economisch groei van de Slowaakse Republiek hadden, zou de euro wellicht een nog sterkere munt zijn. En dan heb ik het nog niet eens over de beperkende maatregelen inzake de toegang op de arbeidsmarkt, waaraan bepaalde landen blijven vasthouden met betrekking tot enkele nieuwe EU-lidstaten. Als deze beperkingen werden opgeheven, zouden we misschien kunnen spreken van betere economische vooruitzichten voor de EU.
Olle Schmidt (ALDE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik wil me graag aansluiten bij de vele loftuitingen voor de euro en de eerste tien jaar met de euro. Bijna niemand, zo niet niemand, kon geloven dat de euro zo algemeen zou worden geaccepteerd als nu het geval blijkt te zijn. De heer Bonde is een dapper mens. Hij is een aangename, kundige collega, die het echter op de meeste punten mis heeft en op dit punt totaal mis. Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de doemdenkers zaten ernaast. De euro is een doorslaand succes. In het kielzog van de financiële crisis heeft de ECB laten zien wat het betekent om snel en gezamenlijk op te treden, zelfs nog sneller dan de Federal Reserve in Washington. Dat is wederom een fantastische prestatie.
Tegen mijn Duitse medelid, die het over Zweden had, kan ik alleen maar zeggen dat het naar mijn mening ook niet deugt. Ik hoop dat mijn vaderland Zweden binnen vijf jaar volwaardig lid van de EMU wordt. Ik zou persoonlijk een nieuw Zweeds referendum wensen in het najaar van 2010 of het voorjaar van 2011. Ik kan de commissaris en de andere leden beloven dat ik mijn uiterste best zal doen om de euro in Zweden ingevoerd te krijgen. Dat zou goed zijn voor Zweden en de EU.
Othmar Karas (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, er is meer dan voldaan aan het mandaat voor het tot stand brengen van de euro. De euro en de interne markt vormen ons meest geslaagde antwoord op de globalisering. De euro maakt van de interne markt een binnenlandse markt en de euro, de vlag en het volkslied zijn de drie symbolen die onze identiteit beklinken. De criteria van Maastricht en het Stabiliteits- en Groeipact hebben de lidstaten aangezet tot de noodzakelijke hervormingen en hebben het succes van de euro ondersteund en dus mogelijk gemaakt.
Ik wil echter afsluiten met twee opmerkingen: de criteria zijn bedoeld om te worden nageleefd, en Slowakije moet op dezelfde manier worden behandeld als Litouwen. We mogen niet de indruk wekken dat we de criteria bij elk besluit weer anders interpreteren.
Wat wij hier nu zeggen, ligt niet stevig genoeg in het publieke bewustzijn verankerd. Ik ben voorstander van een publiciteitscampagne over “Tien jaar de euro” die de voordelen van de munt voor de burgers in de lidstaten op een rijtje zet, en ik verzoek de Commissie, de ECB en de lidstaten om de toegevoegde waarde van de euro dit jaar in heldere bewoordingen aan de burgers duidelijk te maken.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Vandaag staan we stil bij de 10e verjaardag van de invoering van de euro als eenheidsmunt. Dit is een belangrijke dag voor de Slowaakse Republiek, die naar alle waarschijnlijkheid de euro op 1 januari 2009 in gebruik neemt. In haar Convergentieverslag stelt de Commissie dat de Slowaakse Republiek op duurzame wijze voldoet aan de criteria van Maastricht en beveelt zij de Slowaakse Republiek aan als het 16e lid van de eurozone vanaf januari 2009.
Hierbij wil ik benadrukken dat de Slowaakse Republiek de kans heeft gekregen om lid van de eurozone te worden dankzij de aanzienlijke hervormingen die de voormalige Slowaakse regering onder leiding van Mikuláš Dzurinda heeft doorgevoerd. Ik vertrouw erop dat ook de huidige regering de aanbevelingen van de Commissie serieus zal nemen en lering zal trekken uit de Sloveense ervaring. Ik vertrouw er tevens op dat de Slowaakse Republiek erin slaagt boven de sceptische kijk van de heer Langen in het debat van vandaag uit te stijgen.
Ik ben er vast van overtuigd dat de door commissaris Almunia genoemde succesverhalen de Slowaken optimistisch zullen stemmen. De Slowaakse Republiek gaat een voorbeeld nemen aan Malta en Cyprus met hun tot op heden stabiel gebleken inflatiecijfers.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Tien jaar is lang genoeg om de voordelen – of het gebrek daaraan – van de Economische en Monetaire Unie te kunnen vaststellen. We zijn nu in staat zowel de voordelen als de nadelen en tekortkomingen te onderkennen.
Ik wil uw aandacht vestigen op de criteria van Maastricht, waarvan het theoretische kader werd ontwikkeld vóór dat van de Economische en Monetaire Unie. Die criteria zijn vandaag de dag sterk verouderd. De stabiliteits- en groeifactor is herzien, omdat het geen enkel land is gelukt om die door te voeren. Tijdens de uitvoeringstermijn van de criteria heeft geen van de landen in het eurogebied ook maar één criterium van Maastricht feitelijk gehaald.
Ik wil ook de nieuwe lidstaten noemen, waaraan strenge eisen op financieel gebied worden gesteld. Wat de inflatie betreft, waren de vastgestelde percentages zuiver theoretisch. Ze voldoen niet aan de realiteit van de dag. Het is verkeerd om de inflatiecijfers vast te stellen op basis van landen buiten het eurogebied en dat moet veranderen.
Gerard Batten (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de fundamentele economische problemen van de euro zijn niet op te lossen. Op de lange termijn is een gemeenschappelijk rentetarief voor een veelheid van verschillend presterende nationale economieën onmogelijk. Een gemeenschappelijke externe wisselkoers voor een veelheid van verschillend presterende economieën is onmogelijk. Die is wel op de korte of zelfs de middellange termijn haalbaar, maar uiteindelijk zullen de onverenigbare economische tegenstellingen de Europese eenheidsmunt uit elkaar rukken. En dan laat ik de ondemocratische, onberekenbare besluitvormingsprocessen van de Europese Centrale Bank nog buiten beschouwing. Er ligt een economische crisis op de loer en als er uiteindelijk eentje komt die groot genoeg is, zal die de Europese eenheidsmunt vernietigen.
Zsolt László Becsey (PPE-DE). – (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Ten eerste proficiat met de tiende verjaardag van de Economische en Monetaire Unie. De euro is een succes: een stabiele munt met lage rente heeft het daglicht gezien, een doeltreffende manier om de speculatie de kop in te drukken. Sinds de invoering van de euro hebben we veel meer banen kunnen creëren. Dat is bekend. Daarom is de euro aantrekkelijk voor landen die zich bij de Europese Unie hebben gevoegd, maar nog geen lid zijn van de eurozone. Discipline is van levensbelang en ook de onafhankelijkheid van de centrale bank is cruciaal, dat geef ik toe. Maar de eurozone mag geen eliteclubje zijn, geen politiek eliteclubje, en we mogen niet zeggen dat het lidmaatschap alleen gegund is aan landen die reeds een zekere mate van reële convergentie hebben bereikt. De euro is namelijk een instrument dat vooral nuttig kan zijn voor landen die juist snakken naar stabiliteit, samenhang en maatregelen ter bestrijding van de speculatie en werkloosheid om daadwerkelijk Europees te worden. Laten we daarom waken voor orthodoxe grondbeginselen, zelfs met betrekking tot het inflatiecriterium. Daarnaast is het van essentieel belang dat de criteria worden vastgesteld aan de hand van uniforme normen. Hartelijk dank, mevrouw de Voorzitter.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ook ik wil de euro bejubelen als een van de mooiste prestaties van het Europese integratieproces.
Europa heeft er 40 jaar over gedaan om een Centrale Bank op te richten, maar we mogen niet vergeten dat dat de Verenigde Staten na de onafhankelijkheid 140 jaar heeft gekost.
De resultaten zijn uitermate positief, zoals de commissaris al zei, wat betreft de macro-economische stabiliteit, de werkgelegenheid, de koopkracht, de Europese cohesie en zelfs wat betreft de voordelen voor de landen die geen deel van het eurogebied uitmaken. Daarnaast heeft de euro ons politiek sterker gemaakt.
Met het oog op de toekomst, ben ik het eens met de woorden van de commissaris: om de uitdagingen van de globalisering, vergrijzing en klimaatverandering het hoofd te bieden, moeten we intern de nieuwe landen opnemen, de coördinatie verbeteren om de Lissabonstrategie te realiseren en veranderingen doorvoeren om de stabiliteit van de kapitaalmarkten te bewaken.
Extern moeten we onze verantwoordelijkheid nemen als nieuwe speler op het wereldtoneel. Het eurogebied is ook voorbestemd om de stuwende kracht te zijn achter de volgende fase in de integratie van de Gemeenschap.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, als de invoering van de euro zo’n succesverhaal is en zulke praktische en economische voordelen heeft opgeleverd, dan vraag ik me af – en ik spreek hierbij commissaris Almunia aan – of het niet de moeite waard is om een paar euro’s te investeren in scholing, in het nog sterker motiveren van de nieuwe lidstaten om zo snel mogelijk bij deze gemeenschappelijke eurozone betrokken te raken. De Latijnse uitdrukking zegt bona pecunia non olet ofwel “goed geld stinkt niet”. Dus wie weet, gaan de Britten ook nog wel inzien dat het verstandig is om de euro in te voeren vanwege alle voordelen die de munt biedt.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Hartelijk dank, mevrouw de Voorzitter. Ook alle leden die tijdens dit debat het woord hebben gevoerd, hartelijk dank.
Ik waardeer uw opmerkingen zeer met betrekking tot het initiatief en het werk van de Commissie, die ik vandaag aan u heb gepresenteerd en die we ongetwijfeld de komende maanden nader zullen bespreken.
De euro, de Economische en Monetaire Unie, is – zoals velen van u in uw toespraak reeds hebben gezegd – een droom die is uitgekomen, en dat in een tijdsbestek van tien jaar.
Dat lijkt mij een goede aanleiding om de mensen te bedanken die het initiatief in die eerste paar decennia van de Europese integratie hebben genomen: de heer Werner in 1970, voor het eerste verslag over de Economische en Monetaire Unie; Valéry Giscard d’Estaing en Helmut Schmidt in de jaren zeventig en tachtig; en natuurlijk Jacques Delors en alle personen die met hem hebben samengewerkt om het Verdrag van Maastricht en het idee van de Economische en Monetaire Unie op zich dat wij nu ontwikkelen mogelijk te maken.
Er is alle reden voor tevredenheid, niet alleen omdat we onze droom hebben waargemaakt, maar ook omdat we daarmee resultaten hebben geboekt die de gewone burger kan waarderen.
Enkelen van u hebben het gehad over de resultaten voor de burger en de reële economie: hoe zullen de mensen buiten deze kamer er tegenaan kijken? Het publiek begrijpt veel beter dan sommigen van ons denken, dat het eurogebied dankzij de euro en de Europese integratie nu zestien miljoen banen rijker is dan tien jaar geleden. Maar liefst zestien miljoen. Er is in het eurogebied veel meer werkgelegenheid geschapen dan in de Verenigde Staten. Er is sinds de invoering van de euro in het eurogebied vijfmaal meer werkgelegenheid gecreëerd dan in de tien jaar daarvóór.
Het publiek weet dat heus wel. De burgers beseffen dat maar al te goed, net zoals ze beseffen en van ons verlangen dat we niet stilzitten maar initiatieven blijven ontplooien met het oog op de huidige situatie met zijn fikse uitdagingen en de gespannen, moeilijke toestand van de markten en het economische klimaat.
Nu we de instrumenten voor economische integratie hebben, moeten we ze ook gebruiken: de instrumenten die in het Verdrag zijn vastgelegd en tien jaar geleden werden opgezet op grond van alles wat we hadden bereikt en geleerd uit de ervaring dat het heel lastig is om bepaalde doelstellingen te halen.
We hebben behoefte aan een betere coördinatie van het economisch beleid en niet alleen van het begrotingsbeleid. Daar hebben we het in verband met de Lissabonstrategie over; maar als we het over het eurogebied hebben, moeten we vooral kijken naar de specifieke behoeften van dat gebied, wat betreft de coördinatie van zowel het begrotingsbeleid als de structurele hervormingen, waarvan de uitvoering essentieel is om het eurogebied naar behoren te laten functioneren en om goede resultaten te boeken op het vlak van de werkgelegenheid, groei, lage prijsstijgingen en betere kansen voor de burgers, de mensen die wij vertegenwoordigen.
We hebben absoluut dingen bereikt, en die hoeven we niet onder stoelen of banken te steken.
We hebben bijvoorbeeld bereikt dat alle buitensporige tekorten in het eurogebied zijn gecorrigeerd. De Commissie heeft vandaag ook de opheffing goedgekeurd van de procedure bij buitensporige tekorten tegen Portugal en Italië. Er zijn geen landen binnen het eurogebied met een tekort boven de in het Verdrag en het Stabiliteits- en Groeipact vastgelegde limiet.
Nog maar een paar jaar geleden, toen we hier debatteerden over de hervorming van het Stabiliteits- en Groeipact, konden velen van u zich dit niet voorstellen, maar het succes van het Stabiliteitspact en de verplichtingen die de regeringen van de lidstaten in het eurogebied zijn aangegaan, hebben ertoe geleid dat er nu geen buitensporige tekorten heersen.
Er wachten ons echter nog zeer belangrijke klussen, en die moeten gebeuren. Daar is dit initiatief voor bedoeld: het moet ons weer in beweging brengen. Ik bezorg u een lijst van onderwerpen ter bespreking in het Parlement en de Eurogroep, en ik ben het eens met de mensen onder u die hebben gezegd dat de Eurogroep ongelofelijk belangrijk werk verzet en onder het voorzitterschap van Jean-Claude Juncker reeds uitermate veel heeft bereikt. Dat moet in de parlementen, met de nationale publieke opinie en met de regeringen van de lidstaten worden besproken. We moeten ook een dialoog voeren met de Europese Centrale Bank, zonder angst maar met eerbied en voldoening, vanwege de wijze waarop zij met haar onafhankelijkheid omgaat. Het is een bijzonder effectieve bank, ook al is het nog een bijzonder jonge bank in vergelijking met de Bank of England, de Federal Reserve, de Bank van Japan of welke andere centrale bank ook.
Twee afsluitende opmerkingen. De eerste heeft betrekking op de landen die niet tot het eurogebied behoren en klaarblijkelijk ook niet willen toetreden. Ik doel niet op de kandidaatlanden die de komende jaren zullen toetreden, als ze aan de voorwaarden voldoen, maar op de landen die door middel van een uitzonderingsbepaling of via een referendum hebben besloten dat ze er geen deel van willen uitmaken.
Enkelen onder u hebben gezegd dat het eurogebied in de toekomst problemen gaat krijgen. Ik voorspel dat juist de landen die niet bij het eurogebied willen horen in de problemen komen.
In de wereldeconomie zullen de landen die zich afzonderen, lijden onder de gevolgen van hun isolement. De landen die integreren en bereid zijn om te delen en om hun economisch beleid met elkaar vast te stellen, zullen correcte besluiten nemen, de juiste besluiten, en zullen de vruchten van hun integratie voor hun burgers plukken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) De voor de EU voor de eerstvolgende jaren voorspelde economische groei wijst op een zorgwekkende vertraging in ons productiesysteem. De economische groei in de EU valt in twee jaar tijd een procent terug van 2,8 procent in 2007 via 2,0 procent in 2008 naar 1,8 procent in 2009. De oorzaak van deze terugval ligt duidelijk niet alleen in de interne markt, maar ook in een algemene vertraging van de economische activiteit op wereldniveau, onder invloed van de moeilijke situatie in de VS en de stijgende grondstofprijzen.
De Commissie verwacht dat de inflatie in de nabije toekomst tot een hoogtepunt stijgt als gevolg van de almaar stijgende voedsel-, energie- en grondstofprijzen. Dat is een bijzonder zorgwekkende situatie, aangezien hij direct van invloed is op de levens van onze burgers en de koopkracht vermindert. Bovendien staat er zo extra druk op ons bedrijfsleven, dat geleidelijk zijn voorsprong op de concurrentie vanuit de nieuwe, opkomende economieën kwijtraakt. Ondanks dat alles, zijn er ook positieve signalen voor de “werkgelegenheids”-doelstelling van de Lissabonstrategie, want er zijn in Europa vier miljoen nieuwe banen bij gekomen.
We moeten nagaan of deze “nieuwe” dynamiek op de arbeidsmarkt niet voortvloeit uit onzeker werk, want de informatie werkt alleen maar positief op de economie uit wanneer hij de stabiliteitsverwachtingen aanwakkert.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het is indrukwekkend om de Commissie en de leiders van de Europese Unie nog altijd over de successen van het eurogebied te horen praten, ook al blijkt uit de huidige statistieken het tegenovergestelde, zowel wat betreft de economische groei als wat betreft de levenskwaliteit van de Europese volken. De successen in kwestie houden duidelijk verband met de hogere winsten en gigantische verdiensten die economische en financiële groepen in de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie hebben weten te realiseren.
Het is echter onaanvaardbaar dat ze de groeiende maatschappelijke ongelijkheid en de toename van onzeker en slecht betaald werk stelselmatig vergeten, terwijl dat werk steeds meer miljoenen werknemers veroordeelt tot armoede, waardoor de uitbuiting nog groter wordt en hen de omstandigheden wordt onthouden die een fatsoenlijk leven voor hun kinderen waarborgen.
Het is daarom geen verrassing dat het plan dat de Europese Commissie presenteert meer van hetzelfde inhoudt: meer economische controles ter verzekering van een betere concurrentiepositie en financiële stabiliteit voor het bedrijfsleven, meer begrotingstoezicht om de liberalisering van overheidsdiensten door te zetten en meer druk en maatregelen om loonstijgingen te voorkomen.
Dat zal meer sociale spanningen tot gevolg hebben, en daardoor zal het meer moeite kosten om de sociale rechten en de rechten van de werknemer te beschermen en verdere uitbuiting te voorkomen.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Als gevolg van de doelstellingen van het Verdrag van Maastricht, die zijn gericht tegen het volk en tegen de werknemer, zijn de EMU en de euro tot stand gekomen, die de weg hebben geplaveid voor het reactionaire Verdrag van Lissabon en de steeds grotere aanval op de rechten en vrijheden van de werknemer.
Centrumrechts en centrumlinks hebben deze besluiten van de EU en regeringen geratificeerd. In Griekenland hebben Nieuwe Democratie, PASOK en de linkse coalitie vóór het Verdrag van Maastricht gestemd. Men heeft geweigerd referenda te houden. Dat dient de kapitalistische belangen wonderwel en toont aan hoe groot de angst van de kapitalisten voor de reactie van het volk is.
De overheveling van een belangrijk economisch beleidsmechanisme van de lidstaten naar de ECB heeft de kapitalisten geholpen de arbeidskosten terug te dringen en hun winsten te verveelvoudigen. De loonmatiging die de ECB vanaf haar oprichting aanmoedigt, heeft geleid tot een scherpe daling in de koopkracht van de werknemer, tot een snelle achteruitgang in de levensstandaard van arbeidersgezinnen en tot armoede.
De meeste landen zetten steeds meer vraagtekens bij de EMU en de euro. De argumenten met betrekking tot prijsstabiliteit, bescherming van de economieën enz. blijken onzin. De euro beschermt uitsluitend de winsten van de monopolies, vereenvoudigt privatisering en fusies, en vergemakkelijkt een nog grotere uitbuiting.
Cătălin-Ioan Nechifor (PSE), schriftelijk. – (RO) De oprichting van de Economische en Monetaire Unie (EMU) heeft niet alleen op Unie-niveau gezorgd voor de opbouw van een eenvoudige vrije handelszone, maar heeft de Unie ook op internationaal niveau meer politieke macht gegeven, en heeft geleid tot criteria die hebben geresulteerd in de hereniging van het continent en de verschijning van een eenheidsmunt – de euro – die het kan opnemen tegen de Amerikaanse dollar.
Het voordeel van de EMU zijn een lage inflatie en lage rentetarieven ten gunste van de consument en het bedrijfsleven, en de aanmoediging van soliditeit en levensvatbaarheid van overheidsfinanciën, terwijl de invoering van de eenheidsmunt heeft geleid tot de verdwijning van wisselkosten voor buitenlandse deviezen, vereenvoudiging van de handel en vergelijkbare prijzen in de landen die momenteel de eurozone vormen.
Op dit moment maakt Europa zich op voor de viering van het feit dat tien jaar geleden het besluit tot de eenheidsmunt werd genomen. De autoriteiten hebben nog niet geklaagd, ondanks de moeilijkheden die de zuidelijke EU-landen na de invoering van de eenheidsmunt hebben ondervonden. De verklaring van de analisten daarvoor is dat Europa stabiel is gebleven, ondanks alle veranderingen op de financiële markt van de Verenigde Staten. Ik wil daaraan toevoegen dat het succes van de euro wel bewezen wordt door het feit dat de Denen, die in eerste instantie tegen de invoering van de eenheidsmunt waren, de euro nu ook willen hebben.
De invoering van de euro blijft voor Roemenië momenteel een belangrijk doel, maar het land moet zich nog altijd grote inspanningen getroosten om aan de convergentiecriteria te voldoen en de concurrentiepositie van het Roemeense bedrijfsleven op de interne markt te verbeteren.
Esko Seppänen (GUE/NGL), schriftelijk. – (FI) Finland is na een referendum toegetreden tot de EU. De politieke elite beloofde het volk toentertijd een nieuw referendum als Finland zijn eigen munt, de mark, zou opgeven. Die belofte is men niet nagekomen – in tegenstelling tot Zweden – en veel Finnen wilden hun eigen geld terug.
De euro is een succes voor zover toeristen in alle EMU-landen hetzelfde geld kunnen gebruiken en prijzen kunnen vergelijken. Reisgeld is echter niet de ware essentie van de Economische en Monetaire Unie: dat is het gemeenschappelijk monetair beleid. Maar op dat vlak kun je vanwege de enorme omvang van het eurogebied en het verschil tussen de economieën niet van een succesverhaal spreken.
Eerst werd de euro ten opzichte van de dollar een derde minder waard en vervolgens werd hij tweederde meer waard. Het effect van de EMU zou ook moeten geëvalueerd vanuit het gezichtspunt van het gemeenschappelijk rentebeleid, dat in veel landen heeft geleid tot een zeepbel op de huizenmarkt.
Winkler, Iuliu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) In 2008 vieren we het tienjarig bestaan van de Europese Centrale Bank (ECB), een van de meest gewaagde projecten van de Europese opbouw. Tien jaar na de oprichting heeft de Economische en Monetaire Unie onmiskenbaar successen geboekt. Het gebruik van uitsluitend economische criteria bij de besluitvorming van de ECB en de eliminatie van elke politieke invloed daarop zijn verantwoordelijk voor het succes van dit project, dat de economie van de deelnemende lidstaten voordelen heeft opgeleverd.
Toen Roemenië tot de EU toetrad, hebben zowel de regering als de Centrale Bank van Roemenië berekend dat ons land in 2014 ook tot de EMU kan toetreden. De invoering van de euro in Roemenië omhelst de voorafgaande deelname aan het wisselkoersmechanisme (ERM II) gedurende twee jaar, vanaf 2012.
Willen deze tijdslimieten haalbaar blijven, dan moeten we ons blijven inspannen voor de afstemming van het fiscaal beleid van de regering op het monetair beleid van de centrale bank, en dat vereist matigheid en behoedzaamheid bij de uitvoering van de begroting. Om de inflatie binnen de door de NBR voorgestelde grenzen te houden, moeten we de verleidingen weerstaan die typisch zijn voor verkiezingsjaren. Het op de inflatiedoelstellingen gerichte beleid van de NBR moet worden ondersteund door fiscale stabiliteit, verantwoordelijke besluiten van het Roemeense parlement en een evenwichtige, efficiënte uitvoering van de begroting door alle staatsinstellingen.
12. Verslechtering van de situatie in Georgië (debat)
De Voorzitter. – (EL) Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de verslechtering van de situatie in Georgië.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Voordat ik het over Georgië ga hebben, wil ik reageren op de verklaring van de Voorzitter van het Europees Parlement aan het begin van de vergadering van vandaag over Birma/Myanmar. Aangezien ik nu vandaag voor het eerst het woord voer, wil ik, namens het voorzitterschap, mijn oprechte medeleven betuigen aan alle familieleden van de slachtoffers van de cycloon Nargis in Birma/Myanmar. Ik wil ook uw aandacht vestigen op de gisteren gepubliceerde verklaring van het voorzitterschap, waarin het de bereidheid van de Europese Unie uitspreekt om het land humanitaire noodhulp te verlenen.
Terug naar Georgië, geachte leden. Ik ben ingenomen met het besluit van het Europees Parlement om de situatie in Georgië op de agenda te zetten, want de relatie tussen Georgië en de Russische Federatie is bijzonder onstabiel. De Raad houdt de situatie in dat land nauwlettend in de gaten. De Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen heeft Georgië onlangs, op 29 april, besproken. De kwestie is bovendien gisteren ter sprake gekomen in het Politiek en Veiligheidscomité, dat onder meer werd toegesproken door vice-premier Baramidze.
Het voorzitterschap heeft op 2 mei namens de Europese Unie gereageerd met de publicatie van een verklaring over de toenemende spanningen tussen Georgië en Rusland. De Hoge Vertegenwoordiger van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid Javier Solana had al eerder twee keer een gesprek met president Saakasjvili en heeft op 30 april de heer Bakradze, de speciale gezant van Georgië, ontmoet. Het voorzitterschap heeft de recente gebeurtenissen tevens besproken met de Russische minister van Buitenlandse zaken Lavrov tijdens de ontmoeting tussen de Trojka van de Europese Unie en Rusland in Luxemburg.
Ik wil graag benadrukken dat de Europese Unie zich grote zorgen maakt over de recente reeks voorvallen, die hebben geleid tot het oplopen van de spanningen tussen Georgië en de Russische Federatie. We zijn vooral ongerust over de aankondiging van meer vredeshandhavers van het Gemenebest van Onafhankelijke Staten in Abchazië en de inrichting van vijftien extra controleposten langs de administratieve grens. Daarnaast zijn we bezorgd over het neerhalen van een onbemand Georgisch vliegtuig op 20 april in het Georgische luchtruim. Ook maken we ons zorgen over het besluit van de Russische Federatie om formele betrekkingen aan te knopen met de instellingen van de de facto autoriteit in Zuid-Ossetië en Abchazië, zonder toestemming van de Georgische autoriteiten.
De Europese Unie herhaalt dat zij zich zal inzetten voor de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië binnen de internationaal erkende grenzen van het land, zoals vastgelegd in resolutie 1808 van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties. De Europese Unie blijft de internationale inspanningen steunen om te komen tot een vreedzame oplossing van de conflicten in Abchazië en Zuid-Ossetië. We steunen met name de activiteiten van de Verenigde Naties onder auspiciën van de Groep vrienden van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties en de inspanningen van de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa.
De Europese Unie dringt er bij alle partijen op aan zich te onthouden van acties die de spanningen kunnen opvoeren en maatregelen te nemen om het vertrouwen te herstellen. In dat verband is de Europese Unie ingenomen met het initiatief van de Georgische president, dat een vreedzame oplossing van het conflict in Abchazië moet bewerkstelligen. We hopen dat dit initiatief een opbouwende dialoog over de kwestie zal bevorderen. De speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie en de Europese Commissie zullen zich ook inspanningen blijven getroosten om vertrouwen te kweken ter ondersteuning van een oplossing voor de conflicten in Georgië.
De Europese Unie is tevens ingenomen met het besluit van de Russische Federatie om de betrekkingen met Georgië op bepaalde terreinen te normaliseren. Dat zou leiden tot opheffing van de visumbeperkingen voor Georgische staatsburgers, het herstel van de postverbindingen en andere positieve maatregelen. Wat de interne politieke situatie in Georgië betreft, wil ik op dit belangrijke moment de hoop van de Europese Unie uitspreken dat de aankomende parlementsverkiezingen van 21 mei vrij en eerlijk zullen verlopen. De Georgische autoriteiten moeten alle mogelijke stappen nemen om bij de bevolking vertrouwen te kweken in het verloop van die verkiezingen. We staan daarom achter het nieuwe verkiezingsondersteuningsprogramma, dat door het stabiliteitsinstrument wordt gefinancierd.
We zijn tevens ingenomen met het aanbod van Polen om de voorzitter van de Poolse Senaat beschikbaar te stellen ter bevordering van de dialoog tussen de regering en de oppositie. Alle politieke partijen in Georgië – zowel van de regering als de oppositie – moeten doen wat in hun macht ligt om de sfeer in de aanloop naar de verkiezingen te verbeteren en een waarlijk democratische politieke cultuur tot stand te brengen.
Tot slot wil ik het cruciale belang herhalen van vrije en onafhankelijke media voor de opbouw van een democratie. Gelijke toegang van vertegenwoordigers van de regering en de oppositie tot de media is een van de voorwaarden voor vrije en eerlijke verkiezingen. Geachte leden, hiermee sluit ik af. Ik ben benieuwd naar uw mening over de situatie in Georgië.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste deel ik de mening zoals die door het voorzitterschap van de EU uiteen is gezet volledig met betrekking tot de ernst van de laatste ontwikkelingen in Georgië.
De missie van de directeuren Politieke zaken van de EU morgen is dan ook een uitstekende gelegenheid om onze hartgrondige steun aan Georgië op dit uiterst moeilijke moment te bevestigen.
De spanningen rond de onopgeloste conflicten in Abchazië en Zuid-Ossetië nemen helaas hand over hand toe. De recente besluiten van de Russische Federatie om de banden met de separatistische de facto autoriteiten in Abchazië en Zuid-Ossetië aan te halen, vormen een aantasting van de territoriale integriteit van Georgië, en deze stappen hebben de verwachting van een toekomstige erkenning in beide opstandige gebieden verhoogd en dus de inspanningen ondermijnd om tot een vreedzame oplossing te komen. De Commissie verzoekt de Russische Federatie daarom haar besluiten weer in te trekken – of ze in elk geval niet uit te voeren, zoals de Europese Unie in haar verklaring ook uitdrukkelijk vermeldt.
We moeten ons nu concentreren op een manier om een einde te maken aan dit schaakspel, waarbij elke zet een tegenzet uitlokt. Alle voorgestelde maatregelen moeten worden beoordeeld op hun vermogen om de gemoederen te kalmeren.
Dat zeg ik niet in de laatste plaats omdat een verdere verslechtering van de huidige crisis niet alleen de stabiliteit in Georgië maar in de hele Zuid-Kaukasus in gevaar kan brengen.
We zijn ingenomen met het door president Saakasjvili voorgestelde nieuwe vredesinitiatief voor Abchazië. Naar mijn mening moet dat zodanig worden ontwikkeld dat het een basis vormt voor een constructieve dialoog met alle betrokken partijen. Dat betekent in eerste plaats met de Abchazen zelf, die hopelijk bereid zijn – en de gelegenheid krijgen – deel te nemen aan het diplomatieke proces.
Rusland blijft een essentiële speler als we willen komen tot een blijvende, vreedzame oplossing van deze conflicten.
De Commissie heeft notitie genomen van het Georgische verzoek aan de Europese Unie om stappen die Rusland kunnen bewegen tot herziening van het huidige beleid. Volgens mij zullen we nadere stappen overwegen, maar moeten we waken voor symbolische maatregelen, die de kans op een oplossing voor de crisis niet zullen verhogen maar de spanningen zelfs verder kunnen doen oplopen.
Dat gezegd hebbende, denk ik dat een algemene herziening van de vredesmechanismen, zoals bijvoorbeeld voorgesteld door de secretaris-generaal van de VN in zijn laatste verslag over Abchazië, zou kunnen bijdragen aan een snellere vreedzame regeling van de conflicten, wanneer ze door alle partijen worden gesteund. We moeten allemaal klaar staan om een actievere rol te spelen bij de ondersteuning van deze inspanningen.
Laten we niet vergeten dat Georgië zich de afgelopen vier jaar gigantisch heeft ingezet om toe te werken naar een democratische, marktgerichte maatschappij.
We hebben net een voortgangsverslag uitgegeven waarin staat dat Georgië nog veel werk moet verzetten, maar wel al substantiële vooruitgang heeft geboekt op bepaalde terreinen van het ENP-actieplan. Daaruit blijkt hoe sterk Georgië zich inzet voor nauwere banden met de Europese Unie onder het ENP.
Met betrekking tot de aankomende parlementsverkiezingen, hebben we een verkiezingsondersteuningspakket ter waarde van twee miljoen euro geregeld (dat reeds werd genoemd) om de voorwaarden te scheppen voor een eerlijker en transparanter verkiezingsproces. Daarnaast verlenen we aanzienlijke EU-hulp, waarbij we herstelprogramma’s steunen ten behoeve van de bevolking in de conflictgebieden, die boven etnische scheidingen uitstijgen.
De Commissie zal Georgië daarom blijven steunen in zijn politieke, maatschappelijke en economische ontwikkeling, want zij is ervan overtuigd dat het land de kracht heeft om de huidige uitdagingen te weerstaan.
Jacek Saryusz-Wolski, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit Parlement moet zich ernstige zorgen maken over de recente escalatie van de toch al gespannen situatie in Georgië. Het Europees Parlement moet zich standvastig opstellen en de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië steunen.
Het recente besluit van de Russische regering om formele betrekkingen met Abchazië aan te knopen en de Russische militaire aanwezigheid aldaar uit te breiden, is in strijd met en vormt een schending van de bestaande afspraken en de territoriale integriteit van Georgië. Bovendien verhoogt het de spanningen in de conflictgebieden en ondermijnt het zodoende de internationale vredesinspanningen.
Wat kan er gedaan worden om de vrede en stabiliteit in de hele regio te herstellen? Ik doe enkele aanbevelingen aan deze Vergadering met het oog op onze resolutie. Ten eerste moeten we Rusland en Georgië vragen zich terughoudend op te stellen, toe te blijven werken naar vreedzame oplossingen voor het conflict en de EU te laten bemiddelen. Ten tweede moeten we de Russische regering vragen om terug te komen op haar besluit om officiële betrekkingen met Abchazië en Zuid-Ossetië aan te gaan en om de Russische troepen uit Abchazië terug te trekken. Ten derde moeten we de Veiligheidsraad van de VN vragen het mandaat en de middelen van UNAMIG flink uit te breiden om daar geleidelijk echt onafhankelijke internationale vredestroepen gestationeerd te krijgen. We moeten de EU-Raad en de Commissie aanbevelen een actievere rol te spelen en mee te werken aan een oplossing van het conflict, eventueel door een EVDB-missie te overwegen. We moeten een incidentenbeoordelingsmissie steunen, die daar zo snel mogelijk door de Europese Unie heen wordt gezonden. Tot slot moeten we de internationale gemeenschap vragen om hulp bij de inspanningen van de EU om de situatie in de regio te stabiliseren en het conflict tot een einde te brengen.
Dit conflict vormt een uitdaging voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU. Het biedt de EU de kans om overeenkomstig haar ambities te handelen en de GBVB-bepalingen in het Verdrag van Lissabon te schragen – om in conflictsituaties niet alleen geld aan te dragen, maar ook oplossingen.
Hannes Swoboda, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, vorige week had ik de gelegenheid om samen met de delegatie niet alleen tijd in Tbilisi door te brengen, maar ook in Abchazië en het bezette deel van het Gali-district. Twee dingen hebben me vooral getroffen: ten eerste het lot van de mensen die werden gedwongen te vluchten en van wie er maar een paar konden terugkeren om hun akkers te bewerken, en die natuurlijk moeite hebben om hun oogst te verkopen over de grens die plotseling door hun land loopt.
Wat me ook zorgen baarde, was de vertegenwoordiger van de de facto regering die we gesproken hebben en die duidelijk nogal incompetent was. Commissaris, ik vrees dat Rusland als gevolg hiervan –zoals u specifiek noemde – de bevolking van Abchazië weinig gelegenheid of mogelijkheden zal geven om met een vredesplan in te stemmen.
Ons medeleven gaat daarom vanzelfsprekend uit naar Georgië, een klein land dat door een heel grote buur onder druk wordt gezet. Ik denk echter dat beide zijden zeker nu terughoudendheid moeten betrachten, en daarom onderschrijf ik de verklaringen van de Raad en de Commissie.
Een andere reden waarom ik dat doe, is omdat ik het verhaal van de vice-premier van Georgië tegen onze comité gisteren en de manier waarop hij dat hield nogal onbevredigend vond. Hij sloeg namelijk behoorlijk oorlogszuchtige taal uit, die in deze kritieke fase juist vermeden zou moeten worden.
De verkiezingen zijn op komst en bepaalde zaken, ook de richting die de verkiezingen zullen nemen, worden natuurlijk uitgebuit. Rusland trapt eveneens in die val en steunt zelfs indirect en onbewust de krachten in Georgië die het conflict willen aangrijpen voor hun eigen politieke doeleinden. Daarom herhaal ik dat we volledig achter Georgië staan en achter de ambities van dat land inzake zijn onafhankelijkheid en integriteit – op dat punt is er geen ruimte voor discussie. We hopen ook dat de komende verkiezingen echt vrij en eerlijk zullen verlopen.
Met name twee dingen drijven Georgië in de richting van de Europese Unie, en dat is naar mijn mening ook belangrijk. Het eerste is de versoepeling van de visumbeperkingen. Het is ontoelaatbaar dat de Russen – en indirect ook Abchazische en Georgische burgers met een Russisch paspoort – visumvrijheden hebben die de Georgiërs zelf niet hebben. Dat is oneerlijk en onrechtvaardig en moet worden rechtgezet. Ten tweede moet er een daadwerkelijk multilaterale vredesmissie in Georgië worden opgezet. We mogen niet toestaan dat daar vredestroepen actief zijn die aan de ene kant worden geleverd door Rusland, die partij is in het conflict, en aan de andere kant door de voornaamste partij die het gebied zowat bezet houdt en nu dus ook vredestroepen levert.
Ik vind de wens van Georgië om dat te voorkomen gerechtvaardigd en het is van cruciaal belang dat we – zoals de commissaris min of meer ook tegen het comité heeft gezegd – de mogelijkheid tot onderhandeling openhouden. Natuurlijk kunnen we de details en bewoordingen die Georgië aandraagt niet voor honderd procent overnemen – we zijn immers de Europese Unie – maar deze twee eisen van Georgië verdienen vooral onze steun. I hoop dat de Commissie actief optreedt en er in slaagt de zorgen van Georgië op dat punt te delen.
Georgs Andrejevs, namens de ALDE-Fractie. – (LV) Mevrouw de Voorzitter, minister, commissaris, dames en heren, een week geleden kon ik de situatie in Georgië persoonlijk bekijken toen ik als lid van de delegatie van het Europees Parlement een bezoek bracht aan Tbilisi. Namens mijn fractie, de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, wil ik de aandacht van de internationale gemeenschap vestigen op de destabiliserende rol van de militaire troepen van de Russische Federatie die in het conflictgebied aanwezig zijn. De oproep van Georgië aan de internationale gemeenschap en internationale organisaties om de mogelijkheid te overwegen de Russische “vredestroepen” door iets anders te vervangen, moet inderdaad in overweging worden genomen en door de Raad en de Europese Commissie worden ondersteund, terwijl zij ook de mogelijkheid moeten onderzoeken om een vredesmissie onder EU-toezicht naar de regio Abchazië in Georgië te zenden. Er zijn sterke internationale steun voor en samenwerking met Georgië nodig om het conflict op te lossen, maar ik wil ook de Georgische regering oproepen haar uiterste best te doen om het binnenlandse politieke klimaat in de Republiek Georgië zelf te verbeteren. De presidentsverkiezingen van 5 januari dit jaar werden gehouden om uit een impasse te komen, maar tijdens het verkiezingsproces zelf zijn verschillende schendingen en dubbelzinnigheden vastgesteld, en tot mijn spijt moet ik toegeven dat het optreden van de bevoegde Georgische autoriteiten ontoereikend was om de stemgerechtigden en kandidaten ervan te overtuigen dat ze de politieke wil bezaten om alle electorale schendingen die tijdens die verkiezingen plaatsvonden te onderzoeken. Ik ben ervan overtuigd dat de bevoegde Georgische autoriteiten tijdens de parlementsverkiezingen die in deze meimaand worden gehouden wel alle benodigde stappen zullen nemen om het vertrouwen van de bevolking in het verkiezingsproces te verhogen. In dit verband ben ik ingenomen met het verkiezings-ondersteuningsprogramma, dat door de Europese Commissie wordt gefinancierd en waaraan vier NGO’s, de Verenigde Naties en de Raad van Europa deelnemen. Alle politieke partijen, de regering en de oppositie moeten doen wat ze kunnen om het huidige, sterk gepolariseerde klimaat in Georgië te verbeteren en een echte democratische politieke cultuur te kweken. Beide zijden – de coalitie en de oppositie – en natuurlijk ook de civiele samenleving moeten begrijpen dat de interne onrust het risico van en de kans op verdere verwoestende invloeden uit buurlanden, en dan met name de Russische Federatie, alleen maar vergroot. Dank u voor uw aandacht.
Marie Anne Isler Béguin, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, mijnheer Lenarčič, ik spreek hier ook namens de delegatie; ik ben namelijk de voorzitter van de delegatie van het Europees Parlement voor de drie Kaukasus-landen.
U hebt gelijk als u zegt dat de situatie zorgwekkend en ernstig is, en ik vind niet dat we de toenemende provocatie werkloos mogen aanzien. Persoonlijk zou ik het haast de annexatie van één land door een ander land willen noemen. Toen Rusland in maart afstand nam van het sanctieregime dat het GOS had ingesteld, maakte het land voor zichzelf de weg vrij om militaire steun aan Abchazië te bieden. Op 16 april heeft Rusland de bilaterale betrekkingen en officiële documenten van Abchazië en Zuid-Ossetië wettig verklaard. Dat betekent toch indirect een erkenning van deze twee afvallige gebieden? Vervolgens heeft Rusland natuurlijk op 24 april eenzijdig het aantal troepen vergroot en wapensystemen gestuurd. Dat weten wij niet. Zelfs de VN, die zich in het land bevindt, weet niet met hoeveel manschappen Rusland zijn vredestroepen heeft uitgebreid. Zoals mijn collega’s reeds hebben verteld, waren we vorige week ook in Gali en daar rechtvaardigde niets de uitbreiding van de troepen met 2 000 tot 3 000 manschappen. Voor medeleden die dit niet weten: de overeenkomst stamt uit 1994, toen Rusland zichzelf als bemiddelaar opwierp en voorstelde vredestroepen naar Abchazisch grondgebied te sturen, tussen de regio Abchazië en de Abchazische regio waar de Georgische bevolking woonde. Terwijl het GOS nog altijd spreekt van diversiteit, zijn er alleen Russische troepen in het gebied aanwezig. Wij zijn zelf ook bemiddelaar en zouden ons moeten afvragen welk resultaat hun bemiddeling heeft opgeleverd.
Ik wil ook weten wat onze verantwoordelijkheid is. Ik heb al uw suggesties natuurlijk gehoord, maar ik denk dat we op dit moment de escalatie van het geweld moeten voorkomen. Ik heb ook de laatste twee verklaringen van de Raad gehoord. De Europese Unie steunt alleen het vertrouwensherstel. Mijnheer Lenarčič, vandaag de dag heerst er geen vertrouwen in dat gebied. Er wordt zelfs niet meer gepraat. Abchazië heeft de dialoog met Georgië in 2006 afgebroken. De Commissie onderneemt ook actie met betrekking tot de communicatie vanuit de Europese Unie. Zij zegt dat de Europese Unie zich uitsluitend in dit conflict mengt wanneer beide partijen daarom vragen. Mijn reactie daarop is: dat gebeurt nooit. Rusland zal ons nooit om hulp vragen bij het oplossen van dit probleem, omdat Rusland altijd heeft verklaard geen partij te zijn in dit conflict. Vandaar dat de verantwoordelijkheid van de Europese Unie nu een punt van discussie is.
U meldt ook dat er sprake is van VN-steun, maar we weten allemaal dat de VN in een diepe impasse verkeert en feitelijk faalt, omdat Rusland niet heeft gereageerd toen er om een VN-resolutie werd verzocht. Rusland houdt dus ook dit proces op. Naar mijn mening beschikken we nu over voldoende argumenten en de mogelijkheid om veel concretere hulp te bieden. Het gaat allang niet meer over het oplossen van een conflict; we zitten nu in het stadium waarin we een mogelijk conflict moeten voorkomen. Daarom moeten we handelend optreden en daarom overwegen we nu, in het kader van de resolutie waar we vorige week in Tbilisi vóór hebben gestemd, om bijvoorbeeld voor te stellen dat Rusland de last van de vredeshandhaving deelt en er een civiel vredeskorps heen te sturen. We moeten de Balkan in gedachten houden. Ik denk dat de geschiedenis het ons nooit vergeeft als we een tweede keer niets doen. De Balkanoorlog had de laatste oorlog moeten zijn, en volgens mij is het nu aan ons om het conflict in de Zuid-Kaukasus in de kiem te smoren.
Konrad Szymański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Minister, commissaris, op het laatste moment verbreken we het nogal compromitterende stilzwijgen van de EU over de kwestie in Georgië.
In het conflict dat zich in Abchazië en Ossetië afspeelt, zijn de rechten van de Russische minderheid niet het probleem. Ondanks de etnische zuivering die driehonderdduizend Georgiërs in dit gebied na 1993 hebben meegemaakt, biedt democratisch Georgië Abchazië al enige jaren autonome vrijheden aan. Desondanks heeft Rusland onlangs stappen gezet om een marionettenregering in Abchazië te erkennen door het aanhalen van de handelsbetrekkingen en uitbreiding van de reikwijdte van het Russische familie-, burgerlijk en handelsrecht naar dat gebied.
Wij moeten onszelf nu een uitermate belangrijke vraag stellen: hebben we Rusland niet tot deze maatregelen aangezet door tegen het NAVO-lidmaatschap van Georgië te stemmen? Deze vraag moet met name in Berlijn worden gesteld. Dit is een geopolitiek conflict. De geloofwaardigheid van de Europese Unie en de vrede in die regio staan op het spel. Als we niet kunnen voorkomen dat Rusland zijn maatregelen doorzet met het doel een van onze voornaamste partners in de Kaukasus op te splitsen, zal niemand in de toekomst nog veel waarde aan ons hechten.
We moeten ons aansluiten bij de Verenigde Staten en een vergadering met de Veiligheidsraad en de OVSE over deze kwestie beleggen. We moeten niet alleen goede diplomatieke steun bieden aan de integriteit van Georgië, maar ook eisen dat het Russische leger wordt vervangen door troepen die optreden onder een mandaat van de VN of OVSE. Het zou de moeite waard zijn om een parlementaire missie naar Tbilisi te sturen. Als dat niet lukt, kan Rusland met zijn neo-imperialistisch beleid de hele regio op de rand van oorlog brengen.
Miloslav Ransdorf, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Sinds 1991 heeft Georgië drie presidenten gehad: de dissident Gamsachoerdia, de communistische, conservatieve Sjevardnadze en sinds kort de Amerikaanse beschermeling Saakasjvili.
Het is moeilijk te zeggen wie van die drie de slechtste was of is. Tijdens zijn bezoek heeft de heer Saakasjvili slechts één gedachte met ons gedeeld: hij heeft ons aangespoord om Georgische wijn te kopen, die hij “vrijheidswijn” noemde. Ik weet niet of we bijvoorbeeld Stalins lievelingswijn, de Khvanchkara, zo kunnen noemen; in elk geval is de situatie in Georgië ernstig. Een kwart van de bevolking is geëmigreerd: 1 300 000 Georgiërs werken op het grondgebied van de Russische Federatie. Dat feit op zich toont al aan hoe belangrijk het is dat de beide landen hun onderlinge geschillen regelen nu er een nieuwe president, de heer Medvedev, in het Kremlin zit. Ik vind dat we hem tijd moeten gunnen om zijn beloften waar te maken, die bestaan uit het bieden van een helpende hand aan Georgië om de op dit moment zeer ernstige situatie op te lossen.
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – (NL) Ik zou dank willen zeggen aan zowel het voorzitterschap als aan mevrouw de commissaris voor de antwoorden. Er is inderdaad ongelofelijk grote zorg over de oplopende spanningen in het gebied. Ik ben het eens met de opmerkingen en de oproepen die er zijn om terughoudendheid te betrachten.
Maar de vraag is: wat helpt het? Want ook in de conclusies van de Raad van november 2007 stond eigenlijk al de oproep tot terughoudendheid. Helaas zijn de spanningen opgelopen. Voorzitter, wat nu? De vice-premier Baramidze zei: “help ons, help ons!”; hij zei dat overigens in een wel zeer ongepolijst taalgebruik, een taalgebruik dat de spanningen, ook aan Georgische zijde niet bepaald vermindert. Maar wat moeten wij doen?
Op de allereerste plaats is er de missie. De Georgiërs, maar ook de Russen moeten meewerken aan mediation. Het tweede punt is de VN-vredesmissie. Het kan niet zo zijn dat alleen Rusland bepaalt dat er Russische soldaten gestuurd worden.
Derde punt, voorzitter, is de druk verminderen. Ik zag net in mijn kantoor via de computer de prachtige beëdigingsceremonie van president Medvedev. Ik hoorde president Medvedev, de nieuwe president, heel krachtig uitspreken dat hij de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van Rusland wil bewaren. Zijn ambtsgenoot in Georgië heeft dat óók gedaan. Ik zou eenieder hier, die president Medvedev vandaag zou willen feliciteren, willen vragen om hem er tegelijkertijd toe te roepen de soevereiniteit en de onafhankelijkheid van het Georgisch gebied te garanderen.
Voorzitter, constructieve medewerking, daar komt het op aan, constructieve medewerking van twee kanten. Met een nieuwe president in Rusland is er ook een nieuwe kans met een hardere oproep van onze zijde om hem daarvan te doordringen. Ik dank u zeer.
Jan Marinus Wiersma (PSE). – (NL) Ik wil mij aansluiten bij eerdere sprekers, maar ook bij de commissaris en bij de vertegenwoordiger van de Raad, bij de zorgen die wij allen delen rond de situatie die nu is ontstaan in de regio, in de Kaukasus met name, als het gaat om Georgië en de problemen rond Zuid-Ossetië en Abghasië. Terwijl wij tot voor kort spraken over bevroren conflicten, geraken wij nu in een situatie waarin het misschien een sluimerend conflict wordt; wij moeten natuurlijk allemaal zien te voorkomen dat het open conflicten worden. Het is de taak van de Europese Unie, van de VN, van iedereen die daar een rol kan spelen, om de situatie te deëscaleren.
Natuurlijk moeten wij de stappen die gezet zijn door Rusland, afwijzen. Het zijn stappen in de richting van een formalisering, in de richting van een mogelijke erkenning van een onafhankelijkheid. Althans wordt die suggestie gewekt met de stappen die Rusland gezet heeft. En daar spelen natuurlijk geo-strategische belangen een grote rol. Ik kan mij voorstellen dat er in Moskou frustratie is over de recente NAVO-top, waarin afgesproken is dat Georgië op termijn lid kan worden van de NAVO en dat er natuurlijk ook de nodige ergernis is over de reactie van de meeste EU-landen op de onafhankelijkheidsverklaring in Kosovo. Wij vinden dat die zaken absoluut gescheiden moeten worden van de situatie in Georgië, dat daar in het verleden in de OVSE afspraken over zijn gemaakt en dat met name in de VN geprobeerd moet worden de zaak, het overleg en de dialoog, weer op de rails te krijgen.
Nu zien wij eigenlijk toch een soort escalatie van beide kanten, een retorische escalatie, een schaakspel inderdaad, zoals de commissaris zegt, maar een schaakspel zonder winnaars, vrees ik. En daar heeft niemand wat aan.
Je hebt enerzijds de reactie van de Russen, die het aantal zogenaamde vredeshandhavers opvoeren. Aan de andere kant creëert Georgië problemen in het overleg van de Wereldhandelsorganisatie, waar het gaat om het lidmaatschap van Rusland. En ik denk dat die nationalistische ondertoon, die je aan beide kanten ziet, uit de discussie gehaald moet worden.
Alle partijen - het is door velen gezegd - dienen zich terughoudend op te stellen en op langere termijn moet er natuurlijk naar een structurele oplossing worden gestreefd. En daar kan de Europese Unie, denk ik, een belangrijke rol spelen, ook in het directe overleg met Rusland, tijdens de komende EU-Rusland top, een gelegenheid misschien om de nieuwe president aan de tand te voelen over wat zijn land van plan is te doen aan die bevroren conflicten, niet alleen in de Kaukasus, ook in Transnistrië; misschien kan de nieuwe president dan aangeven wat zijn intenties zijn als het gaat om de afspraken die, geloof ik, al in 1999 in de OVSE zijn gemaakt over de situatie in die afgescheiden landjes, republiekjes, staatjes, enz.
Tenslotte - en ik ben het met iedereen eens die kritiek uitoefent op de manier waarop Rusland VN-uitspraken interpreteert - zijn die vredeshandhavers natuurlijk geen vredeshandhavers; zij moeten meer worden gezien als troepen die een militair strategisch belang van Rusland dienen, maar zeker geen VN-doelen. Hierover moeten nieuwe afspraken komen en misschien kan de Europese Unie daar een rol in spelen.
Verder moet natuurlijk worden vastgehouden aan de territoriale integriteit van Georgië, aan respect voor de minderheden en de problemen van minderheden - Hannes Swoboda heeft daar al een aantal dingen over gezegd; de mensen ter plekke dreigen namelijk vermalen te worden tussen Moskou en Tbilisi; het is natuurlijk van belang iets te doen aan de aanpak van het vluchtelingenprobleem. Misschien kan de Europese Unie het meest doen door te investeren in vertrouwenwekkende maatregelen die beide zijden op weg kunnen helpen naar een nieuwe dialoog.
Árpád Duka-Zólyomi (PPE-DE). – (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Georgië balanceert volgens de verklaring van gisteren van de Georgische onderminister van Re-integratie op de rand van oorlog. De spanningen tussen Georgië en Rusland lopen inderdaad op. Het decreet van de heer Poetin dat de staatsbureaus oproept de samenwerking met Abchazië en Zuid-Ossetië uit te breiden, het neerhalen van een onbemand Georgisch vliegtuig en de inzet van meer Russische legereenheden in Abchazië zijn meer dan genoeg reden voor de ernstige zorgen die de regering van de heer Saakasjvili heeft uitgesproken.
Rusland – die de territoriale integriteit van Georgië naast zich neerlegt – wil de twee opstandige gebieden van Georgië geleidelijk in zijn macht krijgen. De Russische motieven zijn illustratief voor hun machtspolitiek. 80 procent van de Abchazische burgers is nu Russisch staatsburger en de Russen beweren dat zij daarom verplicht zijn hen te verdedigen. Al even veelzeggend is de verklaring van gisteren van generaal Alexey Maslov, de opperbevelhebber van de Russische grondtroepen: “De uitbreiding van het aantal manschappen in Abchazië is bedoeld om een gewapend conflict te voorkomen en de stabiliteit in de Transkaukakische regio te bewaren.”
De Russische machten kunnen het gewoon niet hebben dat Georgië de weg van de autonomie, onafhankelijkheid en Euro-Atlantische integratie heeft gekozen. Georgië maakt integraal deel uit van het Europees nabuurschapsbeleid. Wij zijn verplicht de hervormingen en de ontwikkeling van de democratie en rechtsorde in Georgië optimaal te ondersteunen.
Dat is ook het doel van de aanhoudende inspanningen van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Georgië. Een week geleden zijn we Tbilisi bijeengekomen en hebben we een aantal doorslaggevende aanbevelingen goedgekeurd. We hebben ook het Abchazische “conflictgebied” bezocht, waar de situatie op dit moment onverdraaglijk is. Ik ben van mening dat we energieker en ondubbelzinniger moeten zijn in onze steun aan Georgië, en dat we meer druk op Rusland moeten uitoefenen. De vredestroepen moeten internationaal en neutraal worden gemaakt. Tbilisi reageert rustig op de situatie en wil de problemen graag vreedzaam oplossen. De parlementsverkiezingen in Georgië zijn vervroegd en vinden binnenkort al plaats. Deze verkiezingen zullen een belangrijke test zijn voor de jonge, kwetsbare Georgische democratie, en we moeten het land alle mogelijke hulp bieden om ze tot een succes te maken. Dank u voor uw aandacht.
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het Europees Parlement heeft zich tal van keren beziggehouden met de democratisering van Georgië. We hebben met bewondering toegekeken hoe het Georgische volk heeft gewerkt aan de opbouw van een liberale democratie, een sterke civiele samenleving en vrije verkiezingen. Het Europees Parlement staat ook nu nog altijd stevig aan de kant van de democratie in Georgië en bewaakt de territoriale integriteit van het land.
Gisteren hebben we een toespraak aangehoord van de Georgische vice-premier Giorgi Baramidze. De kwesties die de heer Baramidze vanuit Georgisch oogpunt beschreef, onthullen de ernst van de situatie waar we momenteel in de Kaukasus mee te maken hebben. Vanzelfsprekend verzoeken we alle partijen, zowel Georgië als Rusland, om zich terughoudend op te stellen. Het zal echter duidelijk zijn dat Europa niet instemt met een neo-imperialistisch beleid van Rusland met betrekking tot de Kaukakische landen, of met betrekking tot Georgië. Rusland draagt de speciale verantwoordelijkheid om de vrede en veiligheid in dat gebied te bewaren.
Tegelijkertijd willen we zeggen dat de Georgische democratie van het grootste belang is voor de internationale situatie en voor Georgië. Daarom roepen we de Georgische autoriteiten en de Georgische burgers op de liberale democratie in Georgië verder te versterken, samen met de civiele samenleving en de rechtsorde.
Wat de commissaris heeft gezegd over de EU-hulp ter ondersteuning van de komende verkiezingen in Georgië, is een maatregel van de Europese Unie die het Europees beleid in de Kaukasus zou moeten kenmerken: de verdediging van Georgië, bewondering voor de opbouw van een democratie, geen instemming met de afbraak van de territoriale integriteit van het land. We vragen Rusland en Georgië om stabiliteit, vrede en veiligheid in de regio.
Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, Rusland heeft nu een nieuwe president, maar dankzij zijn nieuwe baan als minister-president kan Vladimir Poetin zijn greep op de macht behouden en toezicht uitoefenen op zijn beschermeling Dmitri Medvedev. Dat betekent dat de Russische buitenlandpolitiek niet zal veranderen.
Een stroom oliedollars maakt van Rusland weer een grootmacht, maar helaas ziet dat land alles als een nulsom. Poetins buitenlandbeleid – de wederopbouw van iets wat lijkt op de oude Sovjet-Unie – was voornamelijk gericht op die landen die Rusland neerbuigend zijn “nabije buitenland” noemt – de voormalige Sovjetrepublieken in het Baltisch gebied, Oost-Europa en de Zuid-Kaukasus, waar Rusland per se zijn invloed wil behouden. Deze landen worden gestraft voor het feit dat ze zich liever tot het Westen wenden, tot de NAVO en de EU, dan tot Moskou.
Georgië heeft met de op het Westen georiënteerde hervormer president Saakasjvili zwaar geleden onder de hardheid van Rusland. Poetin gebruikt niet alleen de handel en energievoorraden als diplomatiek wapen, maar probeert ook de territoriale integriteit van Georgië consequent te ondermijnen met de stille steun aan de afvallige, zelfbenoemde republieken Abchazië en Zuid-Ossetië. De komst van nog meer Russische soldaten in Abchazië – zogenaamd als vredeshandhavers maar ongetwijfeld gevechtsklaar – en het neerhalen van een onbemand Georgisch vliegtuig heeft de spanningen in de regio provocerend verhoogd.
Gezien de haast waarmee het Westen een onafhankelijk Kosovo zonder VN-resolutie of internationale overeenstemming heeft omarmd, schuilt er – helaas – wel enige logica in de acties van Rusland. Met de erkenning van Kosovo is een beerput opengetrokken en staat Rusland moreel in zijn recht. Het mag ons niet verbazen dat Rusland dit als een precedent beschouwt. Het zou inderdaad tragisch zijn als wij door onze aanpak van Kosovo Georgië onherstelbare schade hebben toegebracht en een gewapend conflict hebben afgeroepen over een land, waarvan we de territoriale integriteit met hand en tand moeten verdedigen.
Alessandro Battilocchio (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb vorige week in Tbilisi vergaderingen bijgewoond, samen met mijn collega’s van de interparlementaire delegatie, onder leiding van mevrouw Isler Béguin, wier opmerkingen ik volledig onderstreep: de situatie verslechtert daadwerkelijk en de oplopende spanningen kunnen uitbarsten in een openlijke, gewapende confrontatie. Tijdens de formele bijeenkomst heeft president Saakasjvili bevestigd dat het nu eerder een kwestie van uren dan van dagen is.
Er wordt gewerkt om uit de impasse inzake de situatie in Abchazië en Zuid-Ossetië te komen en Moskou heeft officieel bevestigd dat Rusland rechtsbetrekkingen met beide regio’s wil aanknopen. Dat zal het debat over de territoriale integriteit van Georgië, die in VN-resoluties is erkend, weer op gang brengen.
Hopelijk gaat Europa uiteindelijk met één mond spreken en een doorslaggevender rol spelen bij de zoektocht naar vreedzame oplossingen, voordat het te laat is. Als de betrekkingen afbrokkelen, is het maar al te makkelijk om een aantal kettingreacties in de regio te voorspellen, die op den duur ook onze grenzen bereiken. Daarom hopen we dat de Raad en de Commissie zich op dit punt echt gaan inzetten.
We pakken de situatie aan en verdubbelen onze inspanningen om te bemiddelen of straks rust helaas de afschuwelijke verantwoordelijkheid op ons dat we niet genoeg wilden of konden doen.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – (NL) Wij zijn vrienden van Georgië. En echte vriendschap betekent ondersteuning en hulp en daar moet Europa voor staan, nu de territoriale integriteit van Georgië in het geding is. Maar echte vriendschap betekent ook kritiek uiten als dat nodig is.
Voorzitter, de Georgische regering staat voor een moeilijke taak. Opbouw van democratie, gebaseerd op Europese waarden, in een land waar de historie een hele andere is. Opbouw ook van de economie, en terecht geeft de commissaris aan dat er in het ENP goede vooruitgang is geboekt, al moet er ook nog veel gebeuren. Een moeilijke taak voor de Georgische regering, nu de territoriale integriteit in het geding is en door Rusland wordt aangetast.
Europa moet daarin duidelijk stelling nemen en de betrokken partijen bijstaan in het conflict. De voorstellen van president Sakaasjvili verdienen een faire kans. Dat lost meer op dan wapengekletter. De missie die het Raadsvoorzitterschap aangaat is een goede, want de tijd is voorbij dat wij achterover kunnen leunen en afwachten tot het wel goed komt. De Raad en de Commissie moeten daadkracht tonen.
De spanning is extra groot omdat op 21 mei parlementsverkiezingen plaatsvinden. Ik zal deel uitmaken van de waarnemersmissie en wij zullen de verkiezingen nauwgezet volgen. Deze parlementsverkiezingen vormen een lakmoesproef voor de regering Sakaasjvili. Daar ligt de verantwoordelijkheid om te zorgen dat de verkiezingen eerlijk en democratisch zullen verlopen. Dat zal het draagvlak in Europa zijn om samen op te trekken en om ervoor te zorgen dat de burgers van heel Georgië, dus inclusief Abghasië en Zuid-Ossetië in vrijheid en democratie kunnen leven; daarom verdient Georgië onze steun. Dank u wel.
Robert Evans (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Ferrero-Waldner is haar opmerkingen een paar minuten geleden begonnen met de melding dat de situatie heel ernstig is, iets wat de heer Lenarčič namens de Raad ook al had gezegd. Alle volgende sprekers hebben de ernst van de huidige situatie eveneens benadrukt.
Ik weet van mijn bezoeken aan Georgië dat het land zich echt moeite getroost om de banden met de Europese Unie aan te halen. Ik vind, collega’s, dat we Georgië in deze crisistijd en met het oog op wat een collega zonet het Russisch imperialisme noemde, moeten steunen.
Rusland heeft de territoriale integriteit van Georgië met betrekking tot Abchazië en Zuid-Ossetië nooit aanvaard. We zijn de afgelopen weken te weten gekomen dat Rusland en Abchazische separatisten kennelijk betrokken zijn geweest bij de incidenten met het spionagevliegtuig, die hebben geleid tot de opgelopen spanningen. We moeten allemaal inzien dat van het een het ander is gekomen. Ik ben niet op de hoogte van alle diplomatieke maatregelen die worden getroffen, maar ik ben wel bang dat de Europese Unie niet genoeg doet om de escalatie van het geweld te stoppen. Mevrouw Isler Béguin heeft een paar minuten geleden gezegd dat de geschiedenis het ons nooit zal vergeven als we niets doen. Als wij niets doen, kan het hele gebied in oorlog raken – een oorlog zonder winnaar.
Dus mijn boodschap vanmiddag – niet alleen aan dit Parlement, maar ook aan de heer Lenarčič voor de Raad en natuurlijk aan commissaris Ferrero-Waldner – is dat u alles moet doen wat in uw macht ligt, op het hoogste niveau, om ervoor te zorgen dat iedereen, en vooral Rusland, begrijpt hoe gevaarlijk de acties zijn die nu in dat gebied plaatsvinden en dat we de escalatie moeten stoppen om een nieuwe Balkancrisis te voorkomen.
Vytautas Landsbergis (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we moeten klare taal spreken: Stop de oorlog! Ruki proch ot Gruzii – blijf van Georgië af! Geen VN-mandaat meer voor conflict-handhavers! Alleen dan wil het Kremlin luisteren. Als de EU dat niet kan zeggen, is zij medeverantwoordelijk. We kunnen het hier wel zeggen en Rusland vragen zijn paratroepers terug te halen.
Niemand heeft die waarschuwing laten horen vóór het bloedbad in januari 1991 in Vilnius, toen de paratroepers daar zaten.
Nu Rusland de spanningen rond en tegen Georgië laat oplopen en ze ook nog eens een steeds sterker militair karakter geeft, kunnen de redenen gezien worden als politieke redenen, maar niet alleen. Wat kunnen we daarvan leren?
We kunnen de net aangetreden president Medvedev voor een voldongen feit stellen als er vandaag al tussen het Georgische en Russische leger wordt gevochten, iets wat makkelijk door de Russische geheime dienst kan worden bewerkstelligd – of we kunnen het tegenovergestelde doen en hem de kans geven voor vredesduif te spelen; hij kan invloed uitoefenen op de aankomende verkiezingen in Georgië; hij kan zich vanwege Kosovo op de EU wreken door Georgië af te straffen; hij kan de steeds grotere Georgische economische groei en de bestrijding van de corruptie een halt toe roepen na de belangrijke verschuiving van het landsbestuur van een Russisch naar een Westers model.
Helaas is er ook sprake van een directe oorlogsdreiging tegen het ongehoorzame Georgië. Daarom kunnen we, met een mogelijk verband tussen het veto van Boekarest over een ROUTEKAART VAN DE NAVO voor Georgië en de snel groeiende agressie van Rusland in gedachten, Duitsland vragen de rol van bemiddelaar in het conflict tussen Rusland en Georgië op zich te nemen om het ergste te voorkomen. Er is geen tijd meer voor lokale, etnische of andere spelletjes. Dit is een Europese kwestie.
(Applaus)
Urszula Gacek (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, in het debat van vandaag zijn tal van zaken aan de orde gesteld – visa, vrije-handelsafspraken en de aankomende verkiezingen. Allemaal zaken die het bespreken waard zijn. Maar we moeten onze aandacht nu vooral richten op de belangrijkste kwestie, de explosieve veiligheidssituatie. We moeten Georgië steunen nu dat land vreest voor verdere provocatie, en zelfs agressie, van Rusland.
De boodschap van vandaag moet helder zijn. Ten eerste tolereren we geen provocaties van Rusland. Ten tweede mag de territoriale integriteit van Georgië op geen enkele manier worden aangetast, en ten derde moeten de vredeshandhavers in de potentieel afvallige regio’s neutraal zijn en het vertrouwen van alle partijen hebben. De Russische troepen voldoen duidelijk niet aan deze criteria.
Dat zijn de kwesties die we aan de orde moeten stellen, en wel nu meteen.
(Applaus)
Katrin Saks (PSE). – (ET) Gisteren, bij de ontmoeting met de vice-premier van Georgië, werd herhaaldelijk de mening verkondigd dat de aanpak van Kosovo de oorzaak was van de oplopende spanningen in Georgië.
Het klopt dat Rusland de situatie uitbuit, maar het is ook duidelijk dat Rusland voor zijn imperialistische belangen wel een andere rechtvaardiging zou vinden als dat nodig was.
Het maakt niet uit wat Georgië heeft gedaan of nagelaten. Het gaat erom dat er een oorlog wordt uitgelokt onder het mom van vredeshandhaving en dat die oorlog gevaarlijk dichtbij is.
We moeten de situatie in Abchazië goed beoordelen en Georgië onze ondubbelzinnige steun aanbieden.
Ewa Tomaszewska (UEN). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, onder het mom van de strijd tegen het terrorisme heeft Rusland op dit moment al meer dan de helft van de Tsjetsjeense bevolking uitgemoord. Rusland is momenteel invloed aan het uitoefenen op de schendingen van de mensenrechten in Wit-Rusland en deze invloed is zeer duidelijk. Wat er in Georgië gebeurt, is gewoon een volgende dreiging. We kunnen deze zaken gewoonweg niet beschouwen als interne aangelegenheden van Rusland; we mogen niet toestaan dat Rusland opnieuw afhankelijkheid en oorlog veroorzaakt in landen die tot sinds kort onderworpen waren aan Rusland. Rusland is niet in staat de vrijheid van anderen te respecteren. Ik zou er de voorkeur aan geven dat het anders was, maar dit is zoals het de afgelopen eeuwen is geweest, en dat is helaas een enorm drama.
De Europese Unie mag deze aangelegenheden niet afdoen alsof het allemaal slechts een kwestie is van gevoelige diplomatieke procedures. We dienen dit eenvoudigweg als een zeer serieuze zaak op te vatten.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Al geruime tijd probeert Rusland aan te zetten tot een soort spiraal van angst ten aanzien van Georgië. Eén aanwijzing hiervoor is het neerschieten van een onbemand verkenningsvliegtuig door een Russische straaljager, aangezien er geen enkele twijfel over bestaat dat dit door een vliegtuig van de Abchazische luchtmacht werd uitgevoerd. Er is hiervan een video, die we kunnen bekijken, waarop duidelijk een MiG-29 te zien is die dichterbij komt, een raket afvuurt en vervolgens het verkenningsvliegtuig raakt. Het ziet er naar uit dat er onlangs nog twee door de Abchazische veiligheidsdienst neergeschoten.
De volgende vraag doemt op: hoe is het mogelijk dat, ondanks het in 1994 in Moskou overeengekomen akkoord, het Abchazische leger nog dergelijke middelen tot zijn beschikking heeft? Wij in dit Huis dienen de Georgische regering te steunen in hun verzoek aan de Hoge Vertegenwoordiger van de Verenigde Naties in Georgië om een onderzoek in te stellen naar deze kwestie en om deze tot op de bodem uit te zoeken.
We mogen niet toestaan dat de Russen aanzetten tot deze spiraal van angst.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat het vandaag duidelijk is geworden dat de term “bevroren conflicten” misleidend kan zijn. Eigenlijk is onze eigen opvatting over de kern van deze conflicten vaak bevroren. Wat wij hier momenteel zien is postimperialistische nabijebuitenlandpolitiek in actie: een politiek die de Russische regering 12 jaar geleden vastberaden van plan was af te schaffen, toen het land lid werd van de Raad van Europa.
We moeten vandaag zeer duidelijk laten weten, dat de Russische interpretatie van VN-rol om de vrede te bewaren absoluut onaanvaardbaar is. We mogen er ook niet voor terugdeinzen om duidelijk te maken dat eenheid en integriteit evenzeer voor Georgië als voor Rusland geldt.
Het is nu tijd voor actie. De tijd voor woorden is voorbij.
(Applaus)
Siiri Oviir (ALDE). – (ET) Het is vandaag duidelijk, luisterend naar het debat, dat wij hier allemaal, of we nu de Raad, de Commissie of het Europees Parlement vertegenwoordigen, van mening zijn dat Georgië aan de rand van een crisis, op het punt van oorlog staat, indien we niet onmiddellijk dringende maatregelen met substantiële hulpbronnen nemen.
Aangezien mijn tijd beperkt is, wil ik slechts één kwestie bespreken, en wel de zogenaamde Russische vredestroepen, die tot dusverre veertien jaar lang op Georgisch, Abchazisch en Zuid-Ossetisch grondgebied gestationeerd zijn. En met welk doel? Gedurende deze periode zijn er veel, heel veel provocaties geweest waaronder onbemande verkenningsvluchten, eenzijdige vredesverklaringen en een uitbreiding van het aantal zogenaamde vredestroepen. De instabiliteit is toegenomen.
In Abchazië, waar tachtig procent van de Abchaziërs wonen, heeft Rusland aan negentig procent van de burgers in de regio een Russisch paspoort verstrekt. Waarom bespreken we hier het opheffen van de visumplicht? Zij doen er alles aan om de situatie verder te destabiliseren.
Ik heb daarom slechts één voorstel: vredestroepen, de Russische vredestroepen moeten worden vervangen door echte, doelmatige vredestroepen.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste dient de Europese Unie een visumfout te herstellen, ten tweede dient zij zonder agressie maar vastberaden de feiten over wat Rusland in Georgië allemaal uitvoert, op te sommen en ten derde dient zij Georgië te helpen zijn interne problemen op te lossen.
Nu Georgië toch onderwerp van dit debat is, zou ik een verzoek aan Rusland willen doen: de nieuwe Russische president zou in een nieuw soort hoogwaardige stijl kunnen worden geïntroduceerd, op het niveau van een groot acteur. In plaats van in imperialistische termen, zou Rusland misschien eerder in termen van samenwerking kunnen gaan denken. Hierdoor zal hun gevoel van nationale trots niet worden aangetast. Ten tweede kan een groots, trots en rijk Rusland het zich permitteren het gehele grondgebied van Georgië te respecteren, net zoals wij het nogal vreemde Russische grondgebied in de Kaliningradregio respecteren.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Ik heb zeer aandachtig geluisterd naar de verklaringen van dit debat en ik wil u er hartelijk voor bedanken. Ik zou eerst willen reageren op de verklaring van de heer Wiersma, die van mening is dat de Europese Unie een belangrijke rol kan spelen bij het de-escaleren van de huidige situatie. Ik ben het hiermee eens en het Sloveense voorzitterschap en, naar ik meen, de Raad, zullen zich hiervoor in gaan spannen. Op welke manier? Ten eerste binnen het kader van de Verenigde Naties. We kunnen het eens zijn met de conclusie van mevrouw Béguin, dat de vooruitgang binnen het kader van de Verenigde Naties bescheiden is geweest, en we kunnen er zeker niet tevreden over zijn, maar het kader van de Verenigde Naties is nog steeds een van de belangrijkste kaders waarbinnen deze kwestie besproken kan worden.
Ik heb in mijn inleiding al gerefereerd aan resolutie 1808 van de VN-Veiligheidsraad, waarin de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië binnen zijn internationaal erkende grenzen nogmaals wordt bevestigd. Deze resolutie van de Veiligheidsraad werd onlangs – op 15 april – aangenomen en ik wil hierbij erop wijzen en benadrukken, in het bijzonder in verband met de verklaring van de heer Evans, dat deze resolutie zonder instemming van de Russische Federatie niet zou zijn aangenomen.
De Verenigde Naties blijven derhalve een belangrijk kader waarbinnen dit probleem besproken kan worden. Een ander belangrijk kader is de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa, en ook hierbinnen blijft de Europese Unie inspanningen leveren om de situatie te de-escaleren, en hopelijk kan zij deze ook intensiveren. Voor de Europese Unie is de-escalatie, dat wil zeggen het tot rust komen van de situatie en vermindering van de spanning, een onvoorwaardelijke prioriteit. Het heeft de allerhoogste prioriteit.
Tegelijkertijd zullen we ons meer inspanning getroosten om een blijvende en vreedzame oplossing voor deze kwestie tot stand te brengen, niet alleen in de door mij al genoemde internationale fora, maar ook in onze bilaterale overeenkomsten met zowel de Russische Federatie als Georgië. Het voorzitterschap speelt hierin een actieve rol. Ik heb al aangegeven dat deze kwestie onlangs het onderwerp van gesprek was tijdens ministeriële onderhandelingen tussen de Trojka van de EU en de Russische Federatie. Juist vandaag heeft minister Rupel, voorzitter van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen, een ontmoeting gehad met de Georgische vice-premier Baramidze en heeft met hem deze kwestie besproken. De top van de Europese Unie en de Russische Federatie van volgende maand is een van de vele gelegenheden om deze kwestie in de komende tijd te bespreken.
Ik zou willen benadrukken dat de Europese Unie zich in deze kwestie actief opstelt. Tot dusverre is de kwestie Georgië vaak opgenomen als agendapunt van de Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen. Er is een speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Georgië en de Kaukasus. Het kan zijn dat de politiek directeur de komende dagen een speciaal bezoek aan het land en de regio zal brengen. Ik zou willen benadrukken dat de Europese Unie de inspanningen van Georgië om tot een vreedzame overeenkomst te komen betreffende de onopgeloste conflicten in Abchazië en Zuid-Ossetië trouw zal blijven steunen. Ik zou verder willen benadrukken dat het voortdurend een gespreksonderwerp zal blijven tijdens onze dialoog met de Russische Federatie, waarin we altijd blijven onderstrepen dat er een vreedzame oplossing nodig is, en erop aandringen en aanmoedigen dat de Russische Federatie betreffende het onlangs door president Saakashvili uitgebrachte bod voor een vredige oplossing constructief te werk gaat.
De speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie zal zich zeker blijven inzetten en ook de Europese Commissie zal dit blijven doen en de inspanningen zelfs intensiveren, vooral door middel van de implementatie van een pakket maatregelen gericht op het vergroten van het vertrouwen – we zijn Georgië erg dankbaar dat ze dit pakket ondersteunen. In het kort kan ik u namens het voorzitterschap garanderen dat we zullen aandringen op voortzetting en intensivering van de inspanningen die ten eerste op de-escalatie en ten tweede op het vinden van een vreedzame en duurzame oplossing van deze kwestie zijn gericht.
VOORZITTER: MECHTILD ROTHE Ondervoorzitter
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit was een belangrijk debat dat op een belangrijk en lastig moment plaatsvond. Voordat ik op een aantal van uw ideeën, vragen en opvattingen reageer, wil ik graag zeggen dat ook ik het verslag van de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Georgië verwelkom, dat veel overeenkomsten bezit met de analyse binnen de Commissie en gestoeld is op dezelfde grondgedachte als onze voortgangsverslagen.
Het is duidelijk dat we Georgië moeten steunen, maar, zoals een aantal van u heeft gezegd, horen goede vrienden ook goede adviezen over te nemen, en ik denk dat we hun als eerste horen te vertellen dat de dialoog de enige weg vooruit is. Als Georgië uitgedaagd wordt, is het van essentieel belang dat het land niet in de val trapt om agressief te reageren.
Zoals velen van u hebben opgemerkt, is het nu belangrijker dan ooit dat Georgië zijn democratie verstevigt en vrije en eerlijke verkiezingen houdt. We zullen zien wat er op 21 mei gaat gebeuren. Het is echter ook duidelijk dat de Europese Unie in geen geval roerloos aan de zijkant zal blijven staan op dit zeer lastige moment.
We gaan er zeker bij Rusland op aandringen om zijn recente beslissing te herroepen en zoals inderdaad de Voorzitter van de Raad al heeft gezegd, is er zojuist een trojkabijeenkomst geweest van de Permanente Partnerschapsraad EU-Rusland – ikzelf was hierbij aanwezig – waarop deze kwestie op een vrij open manier werd besproken. Verder zal er de top in juni zijn en we zullen elke gelegenheid aangrijpen om dit standpunt zeer duidelijk te maken.
We zullen Georgië ook steunen in hun inspanningen om hun positie te versterken. Ik herhaal hierbij dat we ook ieder initiatief zullen steunen waarin de dialoog tussen alle partijen wordt gestimuleerd.
Zoals ik eerder zei, stem ik in met voorstellen die de vredesmechanismen willen aanpassen, indien alle betrokken partijen hierover tot overeenstemming kunnen komen: hierin zit natuurlijk weer de moeilijkheid. Aangaande het versoepelen van visumaanvragen zijn we in de Raad begonnen hierover te debatteren. Een groeiend aantal lidstaten ziet nu de urgentie in van versoepeling van de visumaanvragen en wedertoelating. We hebben nog niet de eensgezindheid, die beslist nodig is, maar wellicht beweegt deze kwestie zich nu in de juiste richting.
Wat betreft vluchtelingen hebben we al aanzienlijke steun verleend aan in eigen land ontheemde personen (IDP’s) die Abchazië en Zuid-Ossetië hebben moeten verlaten. Dit jaar verlenen we ter aanvulling nog steun aan de implementatie van een nieuwe Georgische wet inzake het re-integreren van in eigen land ontheemde personen zodat zij hun vreselijke tijdelijke onderkomens kunnen verlaten, en hiermee is een programma van twee miljoen euro gemoeid.
Maar we blijven ons inzetten, omdat dit een van de kwesties is die we voortdurend in de gaten moeten houden.
Concluderend zullen we inderdaad alles doen wat we praktisch gesproken kunnen, om in Georgië terugkeer naar stabiliteit te bereiken, en bieden we natuurlijk ook onze niet aflatende steun aan de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt 5 juni plaats.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) De afgelopen dagen en weken hebben de Russische autoriteiten een aantal provocatieve stappen genomen met betrekking tot Georgië, waardoor er een conflict met een oorlogsdreiging is ontstaan. Een paar dagen geleden heeft Rusland zonder instemming van Georgië zijn militaire contingent in Abchazië uitgebreid van tweeduizend naar drieduizend soldaten en heeft verder een hooggeplaatste Russische officier aangesteld om leiding te geven aan het zogenaamde Abchazische leger. Dit is duidelijk een teken dat Rusland zich voorbereid op militaire agressie in Georgië.
Ik roep op om steun te verlenen aan de soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië, en verzoek de Russische autoriteiten om een einde te maken aan de escalatie van dit conflict en om de genomen militaire maatregelen te valideren. De op confrontatie gerichte retoriek en provocatie van het Kremlin leiden ertoe dat een vreedzame oplossing van deze situatie onmogelijk wordt en dat de gehele regio op het punt staat te destabiliseren.
De zogenaamde “vredestroepen” van het Russische leger dienen onmiddellijk te worden vervangen door onafhankelijke, vreedzame strijdkrachten onder het commando van de EU of de VN.
De EU dient de taak op zich te nemen om dit conflict te “ontwapenen” en de neo-imperialistische ambities van Rusland met betrekking tot voormalige republieken in de Kaukasus in te dammen.
De EU dient haar volledige steun voor Georgië kenbaar te maken, de samenwerking op systematische wijze te vergroten en onverwijld de visumregelingen voor Georgiërs te versoepelen.
13. Transatlantische Economische Raad (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Commissie inzake de Trans-Atlantische Economische Raad.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie en de Verenigde Staten vertegenwoordigen samen zestig procent van het bruto binnenlands product van de wereld en veertig procent van de wereldhandel. De trans-Atlantische commerciële diensten en revisiestromen vertegenwoordigen een bedrag van drie miljard dollar per dag. De trans-Atlantische economische betrekkingen creëren werkgelegenheid voor veertien miljoen mensen. Dit zijn de verhoudingen waarover we hier vandaag zullen debatteren.
In april 2007 ondertekenden de Europese Unie en de Verenigde Staten een kaderovereenkomst teneinde de trans-Atlantische economische integratie tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie te versterken. Deze overeenkomst is niet alleen gebaseerd op de erkenning dat de Europese Unie en de Verenigde Staten elkaars belangrijkste economische partners zijn, maar ook op de erkenning dat we gemeenschappelijke belangen en uitdagingen hebben en een reeks uiteenlopende gezamenlijke waarden gemeen hebben, zoals een toewijding voor vrije handel en openheid voor investeringen, een toewijding voor vrije, ongestoorde concurrentie, eerbiediging van eigendomsrechten, waaronder intellectueel eigendomsrecht, en doeltreffende bescherming van consumenten, werknemers en het milieu.
De trans-Atlantische overeenkomst zorgt voor intensivering van onze gezamenlijke inspanningen om tot nauwere economische samenwerking te komen en om de trans-Atlantische belemmeringen op het gebied van handel en investeringen sneller uit de weg te kunnen ruimen. De Trans-Atlantische Economische Raad werd opgericht om ervoor te zorgen dat deze samenwerking vruchtbaar zal zijn. De raad heeft als doel de belemmeringen van een daadwerkelijke trans-Atlantische markt uit de weg te ruimen. Tegelijkertijd houden we ons echter ook bezig met gemeenschappelijke uitdagingen die zich voordoen bij onze betrekkingen met andere landen. De Trans-Atlantische Economische Raad heeft zich al bewezen als waardevol forum voor het voeren van een strategische dialoog inzake de betrekkingen met China en het omgaan met staatsgelden. Het waarborgen van de veiligheid van ingevoerde goederen en bescherming van intellectuele eigendomsrechten in derde landen zijn specifieke voorbeelden van de praktische samenwerking bij specifieke aangelegenheden.
De grootste handelsbelemmering tussen onze hoogontwikkelde economieën is het verschil in regels en in de omgang met wetgeving. De niet-tarifaire handelsbelemmeringen zijn gedurende de laatste zestig jaar op de acht grootste rondetafelconferenties inzake wereldhandel zo goed als uit de weg geruimd. Niet-tarifaire belemmeringen zoals onnodig strenge regelgeving en administratieve procedures die tot beperking van de handel leiden, zijn momenteel de belangrijkste soort belemmering. Deze belemmeringen zijn vaak minder zichtbaar en complexer van aard, en ze kunnen politiek gevoelig liggen, aangezien ze dikwijls het resultaat zijn van bewuste interne politieke beslissingen.
Het goede nieuws voor ons is dat de Verenigde Staten, die in het verleden altijd sceptisch stonden tegenover regelgeving die ze niet zelf hadden goedgekeurd, in toenemende mate openstaan voor internationale samenwerking op het gebied van regelgeving, met name met ons. Het besluit van de Amerikaanse Commissie van Toezicht op het effecten- en beurswezen (SEC) om de internationale standaarden voor financiële verslaglegging (IFRS) te aanvaarden was een historische stap vooruit.
Als Europees voorzitter van de Trans-Atlantische Economische Raad heb ik in dit vroege stadium een belangrijk concept als uitgangspunt genomen. Trans-Atlantische samenwerking is niet mogelijk zonder politiek leiderschap. Om overeen te komen dat het wenselijk is om een markt te creëren zonder belemmeringen is één ding; maar zodra we beginnen met het uit de weg ruimen van specifieke belemmeringen, merken we dat er om economische integratie te bereiken veel hard werk, geduld, doorzettingsvermogen en, zoals ik al zei, politiek leiderschap nodig is. Dit was overigens ook zo toen we de Europese interne markt tot stand wilden brengen. Ik herinner me dat na dertig jaar economische en politieke integratie de weg eindelijk vrij stond voor het project om een Europese interne markt tot stand te brengen.
Het wijzigen van bestaande regelgeving en vastgeroeste procedures is niet altijd even populair. Er zullen altijd groepen zijn die dankzij de status-quo hun privileges niet hoeven op te geven. Er zal zich altijd wel een groep op eigen terrein bedreigd voelen. Als we hieraan toegeven en op deze manier proberen de druk te verlichten, terwijl we tegelijkertijd de voordelen voor de Europese economie als geheel uit het oog verliezen, dan zijn we ons aan het afzonderen en stoppen we ons collectieve hoofd in het zand.
Ik zou er vandaag niet alleen op willen wijzen dat de economische integratie en het verminderen van de problemen met regelgeving worden bemoeilijkt door bestaande regelgeving, maar ook dat nieuwe initiatieven op het gebied van wetgeving het gewenste doel kunnen ondermijnen. Een voorbeeld hiervan is de wet van het Amerikaanse Congres waarin wordt voorgesteld om honderd procent van de vrachtgoederen die onze havens verlaten en als bestemming de Verenigde Staten hebben, van tevoren te controleren. Dit is natuurlijk een kwestie die binnen het kader van de Trans-Atlantische Economische Raad zal worden besproken.
De volgende vergadering van de Trans-Atlantische Economische Raad is komende dinsdag hier in Brussel. Dit zal de eerste vergadering op Europese bodem zijn. De Amerikanen zullen door een grote groep regeringsfunctionarissen vertegenwoordigd worden. We hebben een brede agenda opgesteld die vooruitgang op vele terreinen zal bespreken. Net als op onze vorige vergadering in Washington, zal op deze vergadering ook de strategische dialoog worden voortgezet. De geplande onderwerpen zijn het integreren van Rusland in de wereldeconomie, de vraag hoe moet worden omgegaan met het groeiende gevaar van protectionisme en in het bijzonder welke conclusies we allemaal kunnen trekken van de crisis op de financiële markten. Zoals u ziet behandelen we een zeer breed scala aan onderwerpen.
De parlementen aan beide zijden van de Atlantische Oceaan spelen een belangrijke rol in het gehele proces. Ik ben het Europees Parlement zeer erkentelijk voor de levendige belangstelling die het heeft getoond in dit proces. Ik ben het Europees Parlement ook dankbaar dat het nauwe betrekkingen met het Amerikaanse Congres onderhoudt, en ik moet zeggen dat u als afgevaardigden van het Parlement een zeer belangrijke taak hebben, omdat veel kwesties waarover wij overeenstemming willen en kunnen bereiken, omgezet dienen te worden in wetgeving. Om dit te kunnen bewerkstelligen hebben we de goedkeuring van het Congres in de Verenigde Staten nodig en van u in Europa. Dit is ook de reden waarom de dialoog inzake wetgeving onderdeel uitmaakt van het gehele project.
Ter afsluiting wil ik erop wijzen dat de benadering waarvoor onlangs is gekozen, zeer afwijkt van alle vorige pogingen, die allemaal op meer of minder spectaculaire wijze hebben gefaald, en dat beide zijden ervan overtuigd zijn dat dit tot nu toe de meest veelbelovende benadering is voor wat betreft het bewerkstelligen van daadwerkelijke veranderingen. Het is belangrijk dat er voortdurend politiek toezicht plaatsvindt en dat de verantwoordelijkheden voor de initiatieven duidelijk worden toegewezen, aangezien er in het verleden initiatieven werden genomen die hun doel helaas niet hebben kunnen bereiken.
Het is derhalve erg belangrijk om duidelijk te maken dat deze manier van samenwerking niet haastig in elkaar wordt gezet. Dit is een project voor de lange termijn. Beide partijen zijn het er volledig over eens dat noch de duur van de regeerperiode van de huidige regering van de VS, waarvan de ambtstermijn in januari afloopt, noch de duur van de zittingsperiode van de huidige Europese Commissie, waarvan de ambtstermijn in november volgend jaar afloopt, een rol mogen spelen bij het plannen van dit project op de middellange en lange termijn.
Wij zijn absoluut vastberaden om ervoor te zorgen dat de duur van dit project langer is dan regeerperioden en ambtstermijnen.
Jonathan Evans, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik zou om te beginnen vicevoorzitter Verheugen willen bedanken. Hij heeft gesproken over de noodzaak voor politiek leiderschap, voor veel inzet en voor geduld. Hij heeft al deze kwaliteiten laten zien en ik moet zeggen dat we ons niet in het huidige stadium zouden bevinden zonder het harde werk en de persoonlijke betrokkenheid die hij heeft getoond voor dit project.
De gezamenlijke ontwerpresolutie die het Huis zal gaan behandelen, is volgens mij een afspiegeling van de verzoeken die op deze gelegenheid door alle parlementaire commissies zijn ingediend. Ik wil hen ten eerste feliciteren voor hun toewijding en ten tweede nog voor hun scherpte, omdat dit document beperkt is gebleven tot, geloof het of niet, 47 paragrafen, wetende dat alle commissies van het Parlement hieraan hebben meegewerkt.
Dit is een positief proces, dat, zo is mijn overtuiging, in de toekomst zo door moet gaan. Ik wil de deelnemers aan de dialogen inzake zakelijke belangen en consumentenbelangen bedanken voor hun discussies met de wetgevende instanties. Ik wil u ook wijzen op de opmerking van vicevoorzitter Verheugen over de betrokkenheid van het Congres. Ik had trouwens vorige week in Washington een ontmoeting met onze collega’s in het Congres, en tot mijn verbazing – en ik denk voor het eerst – werd mij verzocht om op de vergadering die op 13 mei wordt gehouden, hun standpunt te verkondigen. Ik denk dat dit aangeeft dat de huidige verstandhouding beduidend anders is dan de verstandhouding die er tussen ons als Parlement en het Congres ongeveer drie tot vier jaar geleden was.
Waarom zijn deze zaken belangrijk? Omdat het doel dat we willen bereiken, is om vooruitgang te brengen in de samenwerking op het gebied van wetgeving, in correcte risicobeoordeling – waaronder die gericht op de veiligheid van ingevoerde producten – in het overbruggen van de verschillen tussen technische standaarden, in het tegengaan van protectionisme, in het uit de weg ruimen van belemmeringen van de trans-Atlantische handel en in het stimuleren van de liberalisering van kapitaalmarkten.
Maar ik denk ook dat we onszelf de rol van mondiale normensteller kunnen toe-eigenen, als reactie op de uitdagingen van globalisering. We kunnen laten zien dat de standaarden op trans-Atlantisch niveau niet zullen worden afgezwakt, als we de uitdaging met China en India aangaan.
Staat u mij toe om aan het eind nog een aantal woorden te wijden aan één ander persoon die aan dit proces heeft bijgedragen? De voorzitter van de commissie Buitenlandse betrekkingen van het Congres, de heer Lantos, die helaas een aantal weken geleden is overleden. Ik wil alleen maar zeggen dat hij de enige overlevende van de Holocaust was die afgevaardigde is geweest in het Amerikaanse Congres, een man wiens leven door Raoul Wallenberg werd gered. Ik vond zijn betrokkenheid bij dit proces van dien aard, dat ik dit vast wil laten leggen in de notulen van ons Parlement en ik wil hem namens ons allemaal hierbij bedanken.
(Applaus)
Jan Marinus Wiersma, namens de PSE-Fractie. – (NL) Ook van onze kant complimenten voor de inzet van commissaris Verheugen, waar het gaat om de samenwerking tussen de EU en de Verenigde Staten en de ontwikkeling en de opzet van de transatlantische economische raad met als doel het versterken van de economische samenwerking, het creëren van één grote gezamenlijke markt, niet alleen in het belang van de EU of van de Verenigde Staten, maar ook om om te kunnen gaan met problemen waar wij samen mee te maken hebben, zoals het vormgeven aan de globalisering en het reguleren van zaken die op globale schaal gereguleerd moeten worden, en soms ook het dereguleren waar dat nodig is.
Terecht zegt commissaris Verheugen dat politieke factoren daarbij een enorm belangrijke rol spelen en dat ook de rol van politieke leidinggevenden daarbij van belang is. Dat is wel een punt op zich. In Amerika hebben wij te maken met een verkiezingsjaar, dat is één, dat leidt tot onzekerheden over de toekomstige koers van dat land. Wij weten niet wie de nieuwe president zal worden, alhoewel ik wel een persoonlijke voorkeur heb. Wij hebben te maken met een divergerende economische ontwikkeling in dat land. Bij ons gaat het allemaal nog redelijk goed. In Amerika heeft het pessimisme toegeslagen. Overontwikkeling van de economie, toenemende werkloosheid, grote klachten over bijvoorbeeld de hoge energieprijzen, dat alles leidt tot een zekere onzekerheid, die natuurlijk ook zijn effect zal hebben op de leidende actoren in het land.
Niettemin, wij hebben elkaar nodig om, zoals Verheugen al zei, een brede agenda uit te voeren. Het gaat niet alleen om het ontwikkelen van een gezamenlijke markt, maar ook om onze inzet, als het gaat om globale problemen die te maken hebben met handel en handelspolitiek, die te maken hebben met onze omgang met de nieuwe economische machten die wij met de afkorting BRICs aanduiden. Dat is van belang.
Ook is het van belang om te kijken hoe wij gezamenlijk een handelsagenda kunnen ontwikkelen waarin ook sociale en milieuaspecten zijn opgenomen. Dat zijn een aantal punten die voor mijn fractie van groot belang zijn.
Naast de ontwikkeling van die markt zou ik voor de kortere termijn een aantal prioriteiten willen noemen, ik denk dat de aanpak van de voedselcrisis ook op de agenda zou moeten staan, alsook veilige en duurzame energievoorzieningen - wij zijn beiden vooral consumenten van energie en afhankelijk van producerende landen - en natuurlijk de stabiliteit van de financiële markten. Ik denk dat het er uiteindelijk om gaat dat wordt voorkomen dat er een fort Europa en een fort Amerika ontstaan, als reactie op allerlei nieuwe economische ontwikkelingen; wij moeten proberen samen in de wereld op te treden als het gaat om de economische toekomst van onszelf en van vele andere landen die van ons afhankelijk zijn. Dank u.
Annemie Neyts-Uyttebroeck, namens de ALDE-Fractie. – (NL) Voorzitter, mijnheer de commissaris, waarde collega’s, de heer Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie, heeft ons aan een aantal zeer belangrijke elementen herinnerd in verband met het thema van vandaag, namelijk dat de handel tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie drie miljard dollar per dag vertegenwoordigt.
Ten tweede dat de uitbouw van de eenheidsmarkt tussen onze lidstaten ruim dertig jaar in beslag heeft genomen en, zoals wij allemaal weten, is die eenheidsmarkt nog altijd niet perfect met andere woorden, dat het uitbouwen van een eenheidsmarkt tussen de Verenigde Staten en Europa niets anders dan een lange termijnproject kan zijn.
Tenslotte heeft hij onderstreept hoe belangrijk de rol van de politiek, van de politieke middens en van de politieke instellingen in dezen is.
Mijn fractie heeft meegewerkt aan de resolutie die voorligt en staat dus achter de rode draden daarin; ten eerste moet worden gestreefd naar een zo groot mogelijke harmonisering van standaarden, of het nu om productveiligheid of om andere financiële elementen gaat, dus een stelsel van ééngemaakte, geharmoniseerde standaarden. Wij weten echter hoe moeilijk dat is en daarom, wanneer dat niet mogelijk blijkt te zijn, of wanneer dat al te lang zou duren, wordt er in de resolutie, bij de verschillende economische aspecten, gepleit voor het accepteren van elkaars standaarden, onder het motto dat wat goed genoeg is voor onszelf, ook goed genoeg voor onze partners moet zijn en vanzelfsprekend vice versa.
Nu, zoals wij allemaal weten is ook dat gemakkelijker gezegd dan gedaan en blijven er een aantal problemen die wij samen moeten oplossen, of het nu over gevogelte, over hormonen of over runderen gaat, dan wel over de heel gevoelige kwestie, die door de vicevoorzitter werd aangehaald, van de Amerikaanse eis dat elke container moet worden onderzocht.
Met de nodige positieve instelling moet het ons, denk ik, lukken om al deze problemen stuk voor stuk op te lossen en als zowel ons Parlement als het Amerikaans congres hiertoe bijdragen, zullen wij wellicht tot een goed resultaat komen.
Dariusz Maciej Grabowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, bij dezen enige woorden als blijk van waardering voor commissaris Verheugen om een dergelijke belangrijke kwestie op zich te nemen en zich ervoor in te zetten. De negentiende eeuw was een tijdperk waarin veel Europese expansie plaatsvond, de twintigste eeuw was een periode waarin de Verenigde Staten dominant waren, en de 21ste eeuw lijkt het tijdperk van China en Zuidoost-Azië te worden. Om een herhaling van de conflicten die gepaard gingen met de economische veranderingen van de negentiende en twintigste eeuw, te vermijden, en gelet op het hoge tempo waarin de economische processen van de afgelopen decennia zich voltrekken, moeten we voorbereid zijn op mogelijke strijdtonelen en methoden ontwikkelen die confrontaties kunnen voorkomen.
Nu moet er iets gezegd worden over de drie belangrijkste bedreigingen – ongelijkheid bij de toegang tot informatie en het verspreiden van informatie; ongelijkheid bij de toegang tot ruwe materialen; en ten derde ongelijkheid bij de toegang tot onderzoek en technologie. Hieruit blijkt welke rol en betekenis de Trans-Atlantische Raad heeft.
We dienen crisissituaties te analyseren, te voorzien en te voorkomen, en economische vrijheid mag niet gelijk staan aan economische anarchie. Europa mag geen minachting of protectionisme tonen ten opzichte van de Verenigde Staten, noch mag de Verenigde Staten dit doen ten opzichte van Europa. Zowel de Verenigde Staten als Europa, die op het gebied van de toegang tot informatie verreweg superieur zijn, dienen dusdanig te handelen dat onevenredige verschillen in ontwikkeling niet zullen toenemen, en dienen te voorkomen dat dit gebeurt.
Umberto Guidoni, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben van mening dat er een noodzaak is voor meer consistentie tussen de bilaterale handelsovereenkomsten en de multilaterale regels van de WHO, zodat de internationale handel evenwichtiger wordt. Zonder dergelijke consistentie bestaat het gevaar dat de Trans-Atlantische Economische Raad gebruikt zal worden om een speciale economische relatie tussen twee grootmachten op te zetten, een protectionistische markt aan beide zijden van de Atlantische Oceaan, die het op moet nemen tegen andere globale markten.
Europa en de Verenigde Staten zouden in plaats daarvan de handen ineen moeten slaan om voor een meer rechtvaardige handel te zorgen, door het op de agenda zetten van de toepassing van ecologische en sociale standaarden en door prioriteit te geven aan ontwikkeling, het terugdringen van de armoede, het beschermen van het milieu en culturele verscheidenheid, in plaats van het opleggen van deregulering, wat bijdraagt aan een snellere verschuiving van kapitaal en leidt tot hogere winsten voor de multinationals.
Financiële speculatie is er ten dele de oorzaak van, dat de voedselcrisis zich over de wereld verspreid. De Commissie dient de kwestie van de prijs van goederen, en met name die van voedsel, op de agenda te zetten, zodat er een mechanisme kan worden opgezet dat de speculatie op de belangrijkste kapitaalmarkten kan aanpakken.
We moeten ervoor zorgen dat de bescherming van intellectuele eigendomsrechten de toegang tot kennis niet blokkeert, door de uitwisseling van kennis en technologie met ontwikkelingslanden te stimuleren en te belonen.
Vele handelsconflicten tussen de EU en de VS hebben te maken met het gebruik van GGO’s en hormonaal bewerkt vlees. De Raad en de Commissie dienen overeenkomstig de EU-wetgeving te handelen en deze te verdedigen, zodat Europese burgers het recht op veilig voedsel en een veilige omgeving kan worden gegarandeerd. We dienen te beginnen bij de Europese landbouw en te kijken of er daar werkelijk behoefte is aan met GGO’s besmette producten, zoals altijd gebaseerd op het voorzorgsbeginsel en met als doel om te voorzien in de traceerbaarheid en etikettering van producten die GGO’s bevatten.
De EU en de VS dienen ook leidinggevend te zijn in het ontwikkelen van hernieuwbare energiebronnen en het vinden van ecologisch duurzame technische oplossingen.
Bernard Wojciechowski, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het doet mij genoegen dat aan beide kanten van de Atlantische Oceaan de politieke wil bestaat voor een geweldig partnerschap tussen onze twee continenten. Ik wil graag mijn dank uitspreken aan de Commissie voor hun werkzaamheden met betrekking tot het opzetten van deze voor beide partijen voordelige structuur. Ik ben verheugd dat dit Huis, ondanks dat er zich onder ons een aantal communisten bevindt, de inspanningen steunt om het aantal belemmeringen op het gebied van handel en investeringen tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie te verminderen en van plan is tegen 2015 een trans-Atlantische markt tot stand te brengen.
In heel Europa was er de hoop dat de nieuwe Franse president in een land dat in een diepe socialistische winterslaap was gevallen, economische hervormingen zou gaan doorvoeren. Het lijkt er echter op dat hij meer geïnteresseerd is in een voormalig fotomodel, dan in liberalisering van de economie. Er bestond de hooggespannen verwachting dat de nieuwe bondskanselier het ouderwetse Duitse socialezekerheidsstelsel zou hervormen en tegelijkertijd tijdens het Duitse voorzitterschap een nieuwe impuls zou geven aan de rest van Europa. Het resultaat: niks, noppes, nada. Het land dat vroeger de aandrijfmotor van Europese integratie was, is tegenwoordig een struikelblok voor een liberale Europese economie. Het jargon “sociaal Europa” of een “solidair Europa” is misleidend voor onze burgers. Het wordt hoog tijd dat we ons gaan inzetten om de economische belemmeringen in de lidstaten te verminderen en dat we een stevig partnerschap met de Verenigde Staten opzetten. Dit is de enige manier om een concurrerend Europa te bereiken.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, ik verwacht dat er op de komende vergadering van de Trans-Atlantische Raad op de allereerste plaats oplossingen worden gezocht om verdere stijging van de voedselprijzen te voorkomen. Ik verwacht een reactie op deze abrupte prijsstijgingen, maar ook op het feit dat dit jaar tientallen miljoenen mensen zullen sterven en nog eens honderden miljoenen verder in de armoede zullen wegzakken.
De situatie dat hongersnood in ontwikkelingslanden kan leiden tot opstanden, terwijl de ontwikkelde landen voedsel uitdelen, is niet het resultaat van een natuurlijke ramp. Het is het resultaat van een onverstandig beleid aan beide zijden van de Atlantische Oceaan. Vanwege hoge subsidies en invoerrechten worden landbouwproducten niet verbouwd op plekken waar de grootste hoeveelheid voor de laagste prijs kan worden verbouwd. In plaats van gewassen vinden we op het veld koolzaad, mais en rietsoorten, die na verwerking in de brandstoftank van auto’s terechtkomen. Tegelijkertijd is het alom bekend dat de prijs van tarwe onmiddellijk met tien procent zou dalen en de prijs van mais zelfs met wel twintig procent, als er een moratorium zou worden ingesteld op biobrandstoffen, en dan heb ik het nog niet eens gehad over het komische aspect van deze kwestie, namelijk dat vaak meer dan één liter diesel nodig is om één liter biobrandstof te produceren.
Dames en heren, ik geloof dat het na een week van discussievoeren in de Trans-Atlantische Raad wel duidelijk zal worden of de EU en de VS zich daadwerkelijk verantwoordelijk voelen voor de wereld, of dat ze louter een populistische houding zullen aannemen. Gelet op de letterlijk dodelijke resultaten van het tot op heden gevoerde voedselbeleid, zouden ze een einde moeten maken aan de onrechtvaardige subsidies en invoerrechten en moeten ophouden met het stimuleren van het gebruik nutteloze biobrandstoffen. Dit is de enige manier om er zeker van te zijn dat de voedselprijzen zullen dalen, en dat meer mensen op deze planeet kunnen leven zonder bang te zijn dat ze van honger zullen sterven. Dit is de enige manier om werkelijk mondiale verantwoordelijkheid te garanderen.
Erika Mann (PSE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik moet zeggen dat ik geschrokken ben van wat de heer Wojciechowski zojuist over Duitsland heeft gezegd, en wat voor verstoring Duitsland betekent voor het Europese bestel. Ik heb dit altijd anders bekeken. Ik vind het vreemd om dit soort opmerkingen hier in het Europees Parlement te horen.
Mijnheer de Commissaris Verheugen, ik denk dat u de belangrijkste punten wel hebt behandeld, maar er was één kwestie die u niet hebt genoemd en dat is hoe moeilijk de onderhandelingen deze keer wel niet waren. De Trans-Atlantische Economische Raad staat nog in de kinderschoenen en de verwachtingen zijn natuurlijk hooggespannen. Er is een lange lijst met actiepunten opgesteld en ik ben persoonlijk van mening dat een gezonde dosis realiteit op zijn plaats zou zijn, omdat sommige mensen van het team de Raad werkelijk overstelpen met onderwerpen – waaronder psychologisch moeilijke zaken als de pluimveekwestie. Mijn persoonlijke aanbeveling zou zijn om wat realistischer te werk te gaan en wellicht de agenda in te perken.
De heer Wiersma wees er ook op dat dit een moeilijk politiek jaar voor de Verenigde Staten is. Hier in Europa hebben we ook met een moeilijk jaar te maken; eigenlijk begint het al. Er zijn velen bezig voorverkiezingscampagne te voeren om ervoor te zorgen dat ze worden herkozen, en volgend jaar zullen we een ander Parlement en een andere Commissie hebben, dus zou het voor beide partijen goed zijn om enig realisme te betrachten om te voorkomen dat er problemen ontstaan, zoals al zo vaak is gebeurd.
We mogen niet vergeten waarom we dit gedaan hebben. We hebben dit gedaan om beter te kunnen begrijpen wat integratie van de twee markten zou betekenen – niet dat we ze willen integreren, maar dat ze in feite al geïntegreerd zijn. Mevrouw Neyts-Uyttebroeck legde terecht de nadruk op de cijfers. Wat we nog steeds heel graag zouden willen doen – en dat was tenslotte ook het doel – is het weghalen van de belemmeringen die we kunnen weghalen. We kunnen ze niet allemaal weghalen. We moeten met sommige maar leren leven. Ook binnen de Europese markt zijn er belemmeringen, waarvan sommige niet kunnen worden verwijderd, en toch stort de wereld niet in. We hoeven alleen de belemmeringen weg te halen die we kunnen weghalen, diegene waar moeilijk mee valt te leven, diegene waar consumenten moeilijk mee kunnen leven, diegene waarvan verwijdering tot meer werkgelegenheid leidt, en diegene die irrationeel zijn.
Sommige belemmeringen zijn belachelijk. Een bezoek aan een kleine onderneming is genoeg; ze kunnen je daar vertellen dat er een aantal werkelijk absurde belemmeringen zijn. Er zijn inderdaad veel onnozele belemmeringen, en dat zijn diegene die we moeten afschaffen.
Ik hoop van harte dat de Commissie en het Parlement op dezelfde geëngageerde manier blijven samenwerken. Er zijn veel problemen die in het Parlement beginnen of door het Parlement moeten worden behandeld. Daarom dank ik u hartelijk voor de nauwe samenwerking en wens ik u veel succes bij de volgende vergadering.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, er was in 2000 een akkoord over veiligehavenovereenkomsten inzake naar de VS verstuurde zakelijke gegevens. Maar we zijn er nooit aan toe gekomen gemeenschappelijke trans-Atlantische standaarden vast te leggen. Wat er in toenemende mate gebeurt, is dat er uit veiligheidsoverwegingen commerciële gegevens, vooral passagiersgegevens, maar ook bank- en telecomgegevens naar overheidsinstanties worden gestuurd.
Dit is niet de juiste context om bezorgdheid over burgerlijke vrijheden te uiten, maar deze kwestie heeft een belangrijke economische dimensie. Het is duidelijk dat als zakelijke reizigers met buitensporige vertragingen te maken krijgen, dit met kosten gepaard gaat. Maar wat het nog lastiger maakt, is dat bedrijven aanzienlijke onkosten moeten maken.
Naar ik heb vernomen is er in de Verenigde Staten een regeling voor het vergoeden van onkosten, maar in de EU is hier geen consistent beleid voor. Zo hebben we het in de richtlijn gegevensbescherming aan de lidstaten overgelaten om te beslissen of ze de kosten van telecombedrijven zouden compenseren. Het zou interessant zijn om te kijken hoeveel lidstaten dit ook werkelijk doen. Maar het gevolg is dat de positie van de Europese Unie bij lange na niet stevig genoeg is om voor een gemeenschappelijk trans-Atlantisch kader te pleiten, niet alleen voor wat betreft standaarden op het gebied van privacy, wat van cruciaal belang is, maar ook voor wat betreft het omgaan met de economische gevolgen van het opslaan van gegevens, waarbij bedrijven als hulpmiddel voor overheidsinstanties worden gebruikt.
Karl von Wogau (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de Commissaris, dames en heren, in de afgelopen jaren heeft Europa grote vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke markt. Er zijn echter ook vandaag nog markten, zelfs binnen de Europese Unie, die slechts geleidelijk worden opengesteld, zoals op het gebied van financiële diensten, waar we eigenlijk niet kunnen spreken van een gemeenschappelijke Europese markt. Ook voor wat betreft voertuigen, ook al is er binnen Europa een gemeenschappelijke markt, zijn we halverwege de ontwikkeling van het proces met betrekking tot het trans-Atlantische gebied opgehouden. Er is vooruitgang geboekt bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijke markt op het gebied van veiligheid en defensie. Een eerste stap in de goede richting werd gezet door middel van de oprichting van het Europees Defensieagentschap en een volgende stap was het besluit om 1,4 miljard euro beschikbaar te stellen voor defensieonderzoek, als onderdeel van het zevende kaderprogramma voor onderzoek.
De belangrijkste stap vooruit zijn echter de huidige richtlijnvoorstellen van de Commissie, ten eerste voor acquisitie op het gebied van veiligheid en defensie en ten tweede op het gebied van de interne transport van defensiegoederen. Dit zijn uitgesproken stappen in de richting van een gemeenschappelijke Europese markt op het gebied van defensie, maar hoe vergaat het de trans-Atlantische markt op dit gebied? Hier zijn er twee belangrijke veranderingen te zien. De eerste werd duidelijk toen de Verenigde Staten onlangs besloot om een aantal tankvliegtuigen bij een Europees bedrijf aan te schaffen. De tweede is merkbaar in de door de Europese Commissie voorgestelde richtlijn voor de acquisitie van defensiegoederen, waar geen “Koop in Europa”-regelingen zijn opgenomen, vergelijkbaar met de huidige “Koop in Amerika”-regelingen. De essentie is om het beste materiaal voor onze strijdkrachten aan te schaffen en hiervoor is een intensieve dialoog nodig tussen de Europese Unie en de NAVO.
Het is echter net zo belangrijk voor de Europese Unie en de Verenigde Staten om over deze economische kwesties met elkaar directe discussies te houden. De Trans-Atlantische Economische Raad zal deze kwestie dus moeten bespreken – deze keer of misschien op een andere gelegenheid.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, het intensiveren van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten is van cruciaal belang binnen de trans-Atlantische context en in een wereld van groeiende multipolariteit.
In economische termen hebben de Verenigde Staten en Europa de beste bilaterale betrekkingen op het gebied van economische samenwerking, handel en investeringen ter wereld.
Het weghalen van de belemmeringen voor trans-Atlantische integratie zal bijdragen aan een toename van de wederzijdse welvaart. Om de trans-Atlantische markt tegen 2015 te kunnen voltooien is er politieke wil nodig.
De goedkeuring op de topconferentie van 2007 van de kaderovereenkomst om de economische integratie te vergroten was een belangrijke mijlpaal in het herstellen van de goede verstandhouding zoals die in 1995 in Madrid tijdens de Nieuwe Trans-Atlantische Agenda was, en zal een nieuwe impuls geven aan het Trans-Atlantische Economische Partnerschap.
We moeten de Trans-Atlantische Economische Raad laten weten dat hij de steun van het Europees Parlement heeft om zich in deze richting verder te ontwikkelen.
De Verenigde Staten en Europa zijn twee reuzen op de wereldmarkt, en zijn daarom in hoge mate verantwoordelijk voor het opzetten van een globalisering met een menselijk karakter. Hun economische integratie geldt als een positief voorbeeld voor het opzetten van een open, betrouwbare en op wereldschaal duurzame economie.
Dit proces, dat vergelijkbaar is met de multilaterale inspanningen, dient verder te gaan, te zorgen voor nieuwe invalshoeken en nieuwe richtlijnen op te zetten voor het ontwikkelen van een meer transparante, betrouwbare en rechtvaardige verstandhouding op basis van gemeenschappelijke normen.
Het zal ook bijdragen aan het bundelen van maatregelen die een reactie zijn op de problemen met de financiële stabiliteit, klimaatverandering en de behoeften met betrekking tot humanitaire ontwikkeling.
Productveiligheid, bescherming van de consument, eerlijke handel, het beschermen van reputaties, het ondersteunen van technologische uitvindingen en vernieuwingen, boekhoudregels en het ontwikkelen van financiële diensten en samenwerking op wetgevingsgebied staan allemaal op de agenda.
We hopen en vertrouwen erop, mijnheer Verheugen, dat u niet met lege handen naar het Parlement zult terugkeren.
Sophia in ’t Veld (ALDE) . – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben mij bewust van het risico dat de agenda van de Trans-Atlantische Economische Raad overbelast wordt, maar ik wil toch graag dat het onderwerp gegevensbescherming erin opgenomen wordt. Gegevensbescherming is namelijk duidelijk een economisch thema, al denken veel mensen van niet. Het onderwerp was altijd de verantwoordelijkheid van het DG Interne markt van de Commissie, maar dat is nu veranderd.
Persoonsgegevens zijn big business geworden en die business groeit nog steeds. Op dit moment zijn we bijvoorbeeld getuige van miljardenfusies in de sector. Denk u daarbij maar aan Google/Double Click, waarover we in januari gediscussieerd hebben, de fusie tussen Microsoft and Yahoo!, die nu afgeblazen is, en binnenkort Reed Elsevier en ChoicePoint. Daaruit blijkt het belang van persoonsgegevens wel.
Het gaat hier ook om wereldwijde zaken. Ondernemingen worden over de hele wereld steeds vaker geconfronteerd met verschillende rechtssystemen, zelfs binnen Europa of binnen de Verenigde Staten – bijvoorbeeld met betrekking tot regelgeving over meldingsplicht bij inbreuken, gegevensbescherming, profilering en reclame op basis van internetgedrag (behavioural advertising). Ondernemingen en burgers hebben behoefte aan wereldwijd geldende regels, zodat er een grotere rechtszekerheid en transparantie is. Daarom moeten we beginnen met de ontwikkeling van wereldwijde normen. Ik ben van mening dat de Trans-Atlantische Economische Raad het aangewezen gremium hiervoor is. Daarom wil ik graag van commissaris Verheugen horen of hij het met me eens is dat dit onderwerp in de agenda voor de TEC opgenomen behoort te worden.
Urszula Gacek (PPE-DE) . – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de crisis in de Verenigde Staten als gevolg van riskante leningen heeft bij de grootste financiële instellingen van Europa een schokgolf veroorzaakt. Daaruit blijkt maar weer hoe nauw de Amerikaanse en Europese markt met elkaar verweven zijn.
De daaruit voortgevloeide huiver bij bankiers om geld uit te lenen – zelfs aan zichzelf – heeft tot een kredietcrisis geleid die een negatief effect zal hebben op zowel de groei van de economie als ook het welvaren van bedrijven en huishoudens, zowel in Paris, Texas, als in Parijs, Frankrijk.
Veel regeringen hebben gewone mensen in de steek gelaten. Ze hebben de financiële markten ineffectief gereguleerd en steeds vaker voorheen onbekende financiële instrumenten laten circuleren, alsof ze een kinderspelletje speelden waarbij een pakje steeds doorgegeven wordt. Maar toen de muziek ten slotte ophield, zoals in het spelletje, wilde niemand het pakje hebben, want het was een bundeltje oninbare vorderingen.
In het rapport wordt heel terecht de nadruk gelegd op de noodzaak de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties aan beide kanten van de oceaan te versterken, vooral nu de regeringen van plan zijn zich te richten op reddingsoperaties op de korte termijn en bankiers en individuele crediteuren te subsidiëren of te ondersteunen.
Regeringen zouden eraan moeten denken niet een verkeerd signaal af te geven aan diegenen die gewetenloos en onbezonnen te werk gaan. Via de regelgevende instanties voor de financiële markt moeten ze van de financiële instellingen transparante boekhoudmethodes en verstandige leencriteria eisen.
Hopelijk zullen dergelijke crises door de gezamenlijke inspanningen van de VS en de EU in de toekomst niet meer voorkomen.
Pervenche Berès (PSE) . – (FR) Mevrouw de Voorzitter, vicevoorzitter van de Commissie, u hebt gelijk. Eerdere pogingen zijn mislukt, maar met deze willen we onze transatlantische relaties op basis van wetgeving van geval tot geval verbeteren. Er is echter één aspect dat ontbreekt in ons onderzoek van de huidige situatie, namelijk de context waarbinnen dit debat plaatsvindt. In elk dossier dat we inzien, zien we hoeveel vooruitgang aan beide zijden van de Atlantische Oceaan is geboekt met betrekking tot elke wetgevingstekst.
Maar hoe zit het met de fundamentele discussie die we met onze Amerikaanse partners over de situatie zouden moeten hebben, het risico dat hun economie in een recessie belandt, het probleem met het organiseren van ontkoppeling aan het begin van die recessie en, natuurlijk, het probleem van de wisselkoers? Met deze resolutie willen we ons niet met de wisselkoers bezighouden, maar we weten wel dat de toestand van de transatlantische betrekkingen voor een groot deel zal afhangen van ons vermogen de handel internationaal te reguleren. Als men van geval tot geval kijkt naar de status van de discussies met onze Amerikaanse wetgeversvrienden, dan hebben we ook het recht te praten over dossiers die misschien geen deel uitmaken van de transatlantische dialoog in de Raad die u hebt helpen oprichten.
Ik geef u één voorbeeld: de situatie op de vastgoedmarkt. Het is natuurlijk aan de wetgevers in de VS om te beslissen hoe ze hypotheekleningen kunnen verstrekken die een weerspiegeling zijn van de werkelijke behoeften en het leenvermogen van de bevolking van de VS en rekening te houden met wat het betekent voor de financiering van sociale huisvesting. In Europa realiseren we ons dat het terugbrengen van de financiële markten tot de normale toestand grotendeels afhangt van de vraag of de Amerikaanse financiële markt weer normaal wordt. We moeten in de dialoog met onze Amerikaanse partners daarom ook de aandacht vestigen op die elementen die afhankelijk zijn van hun vermogen hun wetgeving te veranderen.
Corien Wortmann-Kool (PPE-DE). – (NL) Na vannacht ziet het er niet naar uit dat er een vrouwelijke president verkozen zal worden in de Verenigde Staten, maar wie er ook president wordt, handel zal een belangrijke rol blijven spelen in de relatie met de Verenigde Staten.
Wij zijn elkaars grootste handelspartners en daarom is een goede economische samenwerking van groot belang. Hulde daarom voor commissaris Verheugen voor zijn aanpak. Wij hebben hoge verwachtingen van die transatlantische economische raad, al moeten wij beseffen dat het een langjarige investering zal zijn. Maar die raad moet een belangrijke rol gaan spelen in de harmonisering van regelgeving, het wegnemen van bureaucratie en handelsbelemmeringen. Want dan kunnen onze bedrijven gemakkelijker zaken doen in de Verenigde Staten en sluiten onze markten beter op elkaar aan.
En, commissaris, geeft u alstublieft prioriteit aan wat Erika Mann zo mooi noemde “die verrückten Maßnahmen”, daar hebben wij in het Nederlands niet zo’n mooi woord voor. Onder “verrückte Maßnahmen” valt in ieder geval de honderd procent containerscan. Die moet eigenlijk van tafel, want dat is een onzinnige maatregel die een heel slechte uitwerking zal hebben en veel te veel gaat kosten.
Voorzitter, wij moeten ook samen optrekken met de Verenigde Staten, als het gaat om onze belangen in de rest van de wereld. En dan noem ik met name de strijd tegen onveilig speelgoed uit China en de productie van nepartikelen in Azië. Want als het gaat om die nepartikelen, dan lijkt het wel dweilen met de kraan open. Het lukt ons maar niet om die stroom écht te verminderen.
Ook zou ik specifiek aandacht willen vragen voor het samen optrekken in de huidige financiële crisis. Ook daar is het urgent dat de transatlantische economische raad een goede rol gaat spelen.
Voorzitter, het is niet alleen aan de transatlantische economische raad en aan de commissaris, maar het is ook aan ons om de dialoog met het parlement in de Verenigde Staten gaande te houden: áls wij dan samen optrekken, dan kunnen wij elkaar versterken; wij zullen ons daar ook voor inzetten.
Benoît Hamon (PSE) . – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de transatlantische economische dialoog wordt gevoerd nu er een drievoudige crisis is: de wereldwijde crisis in de wereld van de banken en financiële instellingen – waarvan het einde nog niet in zicht is –, de voedselprijzencrisis en, tot slot, de alsmaar voortdurende olieprijzencrisis. Deze crises dienen zich aan tegen de achtergrond van de opwarming van de aarde en de klimaatverandering, die ons noodzaken het tij te keren en bepaalde dogma’s waarop we de welvaart van de westerse maatschappij hebben gebaseerd, omver te werpen.
Zou versterking van onze transatlantische betrekkingen aan dit doel kunnen bijdragen? Ik denk het wel, maar het zal wel moeilijk en ingewikkeld zijn en niet zonder conflicten verlopen. In deze resolutie worden enige antwoorden geschetst die in overeenstemming zijn met de eisen en wensen die leven in de Europese en Amerikaanse samenleving. Ten eerste, het gaat er niet om dat we onze ambitie beperken tot het creëren van een transatlantisch vrijhandelszone, maar dat we er concreet aan werken dat de ontwikkeling van onze handelsbetrekkingen in dienst staat van het hogere doel van de verbetering van sociale normen en milieunormen.
Vanuit dat gezichtspunt is de resolutie waarover we morgen gaan stemmen, evenwichtig. Er wordt in erkend dat de zogenaamde hinderpalen voor handel tussen de Europese Unie en de VS vaak wetten zijn met een specifiek doel op het gebied van maatschappij, milieu, cultuur of volksgezondheid, en dat deze hinderpalen niet verwijderd kunnen worden zonder dat er een democratisch besluit genomen wordt en zonder dat er juridische stappen gezet worden om deze doelstellingen te beschermen.
In de tekst wordt de Europese Unie eveneens aangemoedigd inspiratie te halen uit bepaalde door de VS ondertekende bilaterale handelsovereenkomsten met specifieke bepalingen over arbeidswetgeving. Vooral om die redenen ben ik van mening dat deze resolutie van nut is voor de transatlantische dialoog.
Malcolm Harbour (PPE-DE) . – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is een eerbetoon aan het werk van Günther Verheugen, Jonathan Evans en ook anderen dat we hier vandaag bijeen zijn naar aanleiding van dit zeer belangrijke initiatief.
Ik wil in het bijzonder hulde brengen aan de heer Evans voor zijn politieke leiderschap, want ik ben van mening dat zijn politieke en parlementaire bijdrage absoluut essentieel is geweest.
Vorig jaar heb ik het voorrecht gehad voor de eerste keer met de delegatie van de Commissie interne markt naar Washington te gaan. We hebben een bezoek gebracht aan het Congres en beklemtoond dat de betrokkenheid in het Parlement bij deze onderwerpen wijdverspreid is.
Ik wil ook vermelden dat wij in de Commissie interne markt onlangs het genoegen hadden Nancy Nord te ontvangen, de waarnemend voorzitter van de Consumer Products Safety Committee. Dat was een rechtstreeks gevolg van ons bezoek aan Washington en er blijkt denk ik uit dat we nu de politieke dimensie gaan begrijpen.
Waarom moeten we die politieke dimensie begrijpen? Het antwoord is: omdat het werk aan technische productveiligheid en harmonisatie in het bijzonder een politieke dimensie moet hebben. Het is een bureaucratisch probleem. Als het bijvoorbeeld gaat om de auto’s waar de heer Von Wogau een tijdje geleden over sprak, dan is het probleem dat de experts in de Europese Unie en in de Verenigde Staten – dus niet de politici – het nog steeds niet eens zijn over fundamentele geschilpunten als emissienormen voor zware vrachtwagens of de manier waarop auto’s op veiligheid getest moeten worden.
Dat zijn geen politieke geschilpunten. Het zijn geschilpunten waar bureaucraten het niet over eens kunnen worden. Ik vind dat we dat probleem moeten aanpakken, want het kost ons allemaal grote sommen onnodig geld dat we zouden moeten uitgeven aan en investeren in het veiliger en groener maken van consumentenproducten. Daar gaat het tenslotte allemaal om.
Ik weet dat ik erop kan rekenen, commissaris, dat u dit met uw politieke leiderschapstalenten voor elkaar kunt krijgen, maar ik vind dat we allemaal bij dat proces betrokken moeten zijn – niet om detailbesluiten te nemen, maar wel om tegen alle betrokkenen te zeggen: steek de koppen bij elkaar en doe wat meer je best, want we willen allemaal dat jullie het voor elkaar krijgen.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE) . – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Trans-Atlantische Economische Raad die een jaar geleden opgericht is, is een goed middel ter bevordering van de trans-Atlantische samenwerking op het gebied van de economie. We moeten tenslotte niet vergeten dat de Verenigde Staten onze belangrijkste handelspartner is. Ik ben ervan overtuigd dat het op een doeltreffende manier vaststellen en daarna verwijderen van bestaande barrières de beste manier is om de economische groei te stimuleren. Ik hoop dat beide partijen spoedig een gedetailleerd plan zullen opstellen waarin de maatregelen opgenomen zijn die in de verschillende sector genomen moeten worden om de trans-Atlantische markt tot een succes te maken.
Dames en heren, samenwerking binnen de Trans-Atlantische Economische Raad brengt problemen met zich mee die van belang zin voor het functioneren van een gemeenschappelijke markt. Ik ben heel blij dat de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten een van de prioriteiten is bij deze samenwerking. Ik wil u er graag aan herinneren dat de Europese Commissie vorig jaar een mededeling over de uitbreiding van het octrooistelsel in Europa heeft gepubliceerd, waarin getracht werd het debat over een Gemeenschapsoctrooi opnieuw leven in te blazen. Dit jaar wacht ik met ongeduld op een mededeling over de strategie op het gebied van intellectuele-eigendomsrechten. Op dit terrein is trans-Atlantische samenwerking zeer belangrijk. De economie van onze landen is in hoge mate op kennis gebaseerd. Dat is een van de redenen waarom de bescherming en uitvoering van intellectuele-eigendomsrechten zo uiterst belangrijk zijn.
Het is echter in het belang van onze economieën dat de door ons gewenste oplossingen ook door derde landen gerespecteerd worden. Zonder hun instemming en betrokkenheid zullen onze inspanningen niet leiden tot de gewenste effecten. Daarom moet het uitoefenen van invloed om de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in derde landen te verhogen, deel uitmaken van de trans-Atlantische samenwerking.
Ik reken erop dat de Trans-Atlantische Economische Raad op korte termijn een rapport publiceert over vooruitgang bij de samenwerking met betrekking tot de introductie van intellectuele-eigendomsrechten en dat in dat rapport aangegeven wordt welke maatregelen genomen zullen worden om beter te kunnen samenwerken bij de strijd tegen nagemaakte en door piraterij verkregen goederen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE) . – (PL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de Trans-Atlantische Economische Raad is in het leven geroepen om de economische samenwerking en het handelsvolume tussen de EU en de Verenigde Staten te bevorderen. Die Raad is ook een van de plaatsen waar de funderingen van een verstevigde gemeenschappelijke markt uitgewerkt worden. Laten we er goed aan denken dat we een tijd naderen waarin we gezamenlijk aan andere gebieden in de wereld veranderingen zullen moeten voorstellen in de regels en beginselen van het functioneren in de wereldwijde economie en handel.
Een belangrijk aspect van de samenwerking is het toezicht op de financiële markten en de toepassing van transparantieprincipes, zodat we de problemen die we meegemaakt hebben als gevolg van de crisis op de hypotheekmarkt, die weer geleid heeft tot turbulentie op de wereldvoedselmarkten, kunnen vermijden.
Corina Creţu (PSE). – (RO) Dit debat vindt plaats voor de bijeenkomst van Europese en Amerikaanse wetgevers in Ljubljana, die ook al door u, meneer de commissaris, en door het hoofd van onze delegatie, de heer Evans, genoemd is, en ik ben ervan overtuigd dat op die bijeenkomst opnieuw de nadruk gelegd zal worden op de noodzaak van een betere trans-Atlantische dialoog.
De oprichting van de Trans-Atlantische Economische Raad sluit aan bij de noodzaak de positie van de twee partijen op elkaar af te stemmen bij de beheersing van de crises waarmee we wereldwijd geconfronteerd worden – vooral de voedselcrisis en de energiecrisis, maar ook crises op andere gebieden.
Armoede is en blijft helaas de grootste vijand van de mensheid en kan niet teruggedrongen worden zonder werkelijke samenwerking tussen internationale organen en natiestaten, maar vooral toch tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten van Amerika.
Tot slot wil ik deze gelegenheid graag aangrijpen om opnieuw de Europese Commissie om steun te verzoeken bij het oplossen van het visumprobleem. Dat zou een teken zijn van noodzakelijke solidariteit met de nieuwe lidstaten van de Europese Unie die dit probleem nog niet opgelost hebben.
Peter Skinner (PSE) . – (EN) Mevrouw de Voorzitter, velen hebben gesproken over heel serieuze kwesties. Natuurlijk is het heel belangrijk dat wij ervoor zorgen dat er steeds een dialoog gaande is tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie, maar de Trans-Atlantische Economische Raad gaat vooral over resultaten. Het gaat erom dat er door de retoriek en schunnige smoesjes aan beide kanten van de oceaan, die bedacht worden om niet te hoeven doen wat we moeten doen om onze economie op te krikken, heen geprikt wordt en dat de mensen met een groeiende economie beloond worden, vooral nu we middenin een financiële crisis zitten.
Daarom ben ik zo blij echte vooruitgang te zien. Ik juich het toe dat vele mensen, bijvoorbeeld Jonathan Evans en commissaris Verheugen en collega’s in dit Huis, heel hard aan dit onderwerp gewerkt hebben en geprobeerd hebben beweging in de zaak te krijgen. Internationale standaarden voor financiële verslaggeving zijn genoemd, en ook afspraken tussen brokers en handelaren. Dat zijn allemaal goede stappen vooruit en heel belangrijke onderwerpen, maar het gaat hier niet om een boodschappenlijstje. De Trans-Atlantische Economische Raad heeft zeven prioriteiten waaraan hij zich moet houden en hij moet door de retoriek heen prikken. Het toezicht op verzekeringen is een van die prioriteiten en daarover kan misschien werkelijk overeenstemming bereikt worden – misschien niet vandaag, maar zeker in de toekomst.
Günter Verheugen , vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in de eerste plaats wil ik u zeer bedanken voor de brede steun in dit debat voor het trans-Atlantisch economisch samenwerkingsproject. Ik wil er opnieuw de nadruk op leggen dat dit project alleen kan slagen als alle instellingen erbij betrokken zijn. De Raad heeft een rol, het Parlement heeft een rol en de Commissie doet haar best ook een bijdrage te leveren.
Ik kan diegenen die er hun zorg over uitspraken dat dit een soort trans-Atlantisch protectionisme is of dat de twee grootste en krachtigste economische regio’s in de wereld zich inmetselen, geruststellen. Ik ben het niet met hen eens. Trans-Atlantische economische samenwerking richt zich tegen niemand. Het is heel interessant dat de economische regio’s die al eerder in dit debat genoemd zijn, nu al grote interesse getoond hebben voor dit werk en ook al, min of meer ronduit, gevraagd hebben of we ons konden voorstellen iets soortgelijks met andere economische verbanden te doen.
Ik geef altijd hetzelfde antwoord: we willen afwachten of het model dat we gecreëerd hebben echt werkt, want we bevinden ons nog maar in de eerste fases. Ik wil opnieuw proberen aan te tonen dat we hier met een aantal aspecten te maken hebben. Waar het in de kern om gaat is het neerhalen van handelsbelemmeringen. De heer Harbour zei het al: dit zijn handelsbarrières. Als je er goed over nadenkt, is het onbegrijpelijk, ongelooflijk, dat we het zo veel jaar op deze manier gedaan hebben. Hij heeft absoluut gelijk. Het komt doordat de bureaucraten het niet met elkaar eens kunnen worden. Wat we hier doen is dat we de bureaucraten tot actie aanzetten, dat we ze dwingen met elkaar te praten door ze een kader aan te bieden.
Mevrouw de Voorzitter, vergunt u mij een terzijde. Al doe ik dit werk al heel lang, ik heb toch weer iets nieuws geleerd. Ik dacht altijd dat, als een politiek proces in de Verenigde Staten beheerst werd door het Witte Huis, dat een druk op de knop voldoende was en de hele regering en de uitvoerende macht deden wat de president wilde. Maar dat is zelfs in de Verenigde Staten niet het geval. Europa is niet de enige die problemen heeft met het activeren van het bureaucratisch apparaat – de Amerikanen hebben hetzelfde probleem. Dat is dus onze kerntaak. We hebben het hier over zaken waarmee we de economie aan beide kanten van de oceaan vele, vele miljarden euro’s aan onnodige kosten kunnen besparen – geld dat geïnvesteerd zou kunnen worden of gebruikt voor het creëren van banen en het bevorderen van vernuftige innovaties. Dat is wat we moeten doen.
Voor het tweede aspect moeten we veel verder vooruitkijken en bedenken of we misschien gemeenschappelijke normen zouden kunnen gebruiken. De Amerikaanse vicevoorzitter en ik waren het er bijvoorbeeld over eens dat het onzinnig is als de Verenigde Staten en Europa elk normen ontwikkelen en over deze normen op de markten van derde landen met elkaar gaan concurreren. Onder andere omdat we proberen veel meer samen te doen en problemen met toekomstige regelgeving te voorkomen, voeren we nauw overleg over nanotechnologie en bespreken we normen voor biobrandstoffen. We doen dit allemaal om te vermijden dat dit zich in de toekomst herhaalt, dat er twee gescheiden ontwikkelingen plaatsvinden.
Ik wil ook graag mijn persoonlijke visie met u delen. Ik ben van mening dat wij, gezien de uiterst uiteenlopende opvattingen hier en in de Verenigde Staten, bijvoorbeeld over hoe producten veilig gemaakt kunnen worden, uiteindelijk alleen maar ons doel kunnen bereiken als we bereid zijn oog te hebben voor elkaars opvattingen en methoden op het gebied van regelgeving. Wij moeten dan bijvoorbeeld erkennen dat de Amerikanen net zo min hun burgers willen vergiftigen als wij en de Amerikanen zouden moeten toegeven dat wij net zo min als zij onze burgers willen blootstellen aan de risico’s van elektrische apparaten. Dan is er een basis voor wederzijdse erkenning van verstandige regelgeving.
Dan het derde aspect. Dat betreft het terrein waarop de discussie van vanmiddag zich bijna uitsluitend heeft gericht. Het zijn de grote thema’s met verstrekkende, soms wereldwijde, gevolgen die hier genoemd zijn. Ik ben het eens met Erika Mann en vraag u niet te veel op ons bordje te leggen, alleen al omdat we een kaderovereenkomst hebben waarin aangegeven wordt met welke thema’s we ons wel en niet kunnen bezighouden. Er zijn veel onderwerpen aangesneden die absoluut niet in de kaderovereenkomst opgenomen zijn; voor die onderwerpen zijn er andere fora. Desalniettemin leert de ervaring dat het voor praktische samenwerking ook nodig is de grote strategische thema’s met elkaar te bespreken, zoals de toekomst van het wereldhandelssysteem, het onderwerp protectionisme, het omgaan met investeringen uit overheidsfondsen, de prijzen van voedsel en energie en de eventuele noodzaak financiële diensten te reguleren. En dat is ook precies waar we mee bezig zijn. We hebben een manier gevonden om heel snel en flexibel te reageren. Ik kan daarom niet uitsluiten dat we op de lange termijn thema’s gaan bespreken die uitgaan boven datgene wat in de kaderovereenkomst is vastgelegd.
Ik herhaal: dit debat heeft me gestimuleerd op de ingeslagen weg voort te gaan en ervoor te zorgen dat we deze keer wél slagen. Samen kunnen we enorm veel, maar we hebben onze mogelijkheden bij lange na niet uitgebuit. Als we de barrières slechten die ons verhinderen ons volledig economisch potentieel te benutten, kunnen we veel meer doen om onze politieke, sociale en ecologische doelstellingen te bereiken. Daar gaat het om.
VOORZITTER: Manuel António DOS SANTOS Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Ik heb zes ontwerpresoluties(1)overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement ontvangen.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Tunne Kelam (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Het debat van vandaag staat sterk in het teken van de mondiale uitdagingen. We moeten niet kibbelen over de problemen uit het verleden en details van de wederzijdse betrekkingen, maar we moeten beseffen dat de EU op mondiale schaal zeven procent van de wereldbevolking vertegenwoordigt. Er bestaat maar één oplossing om deze steeds grotere uitdagingen echt het hoofd te bieden: de twee grootste democratische vrijhandelszones moeten hun krachten bundelen. Er bestaat geen enkel alternatief voor de nauwst mogelijke transatlantische samenwerking. Dit is geen kwestie van een wenselijk vooruitzicht voor de lange termijn.
Vorig jaar hebben het Europees Parlement en het Amerikaanse Congres een veelbelovende eerste stap gezet. Zij hebben zich een ambitieus doel gesteld, namelijk om de transatlantische markt in 2015 te voltooien. Om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken, hebben we de volledige medewerking van zowel de Raad als de Commissie nodig.
De eerste taak is om alle bestaande hindernissen in kaart te brengen en uit de weg te ruimen – zowel politieke als technische. De tweede taak is om een bondig document op te stellen waarin alle redenen en voordelen aan het grote publiek worden uitgelegd.
Ten slotte mogen we niet vergeten dat de doelstellingen van de strategie van Lissabon het best kunnen worden bereikt door de verwezenlijking van een daadwerkelijke en doeltreffende transatlantische integratie.
14. Herziening van de richtlijn betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de herziening van Richtlijn 94/45/EG van de Raad van 22 september 1994 betreffende de instelling van een Europese ondernemingsraad.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dank u voor de kans om twee nauw verweven thema’s te behandelen, de Europese ondernemingsraad en verantwoorde herstructurering, die de Commissie van het grootste belang acht en waarmee we het afgelopen jaar aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt.
Wat de Europese ondernemingsraad betreft, is de Commissie van mening dat er maatregelen op communautair niveau nodig zijn om het wetgevend kader van de Europese ondernemingsraad te verbeteren. Europese ondernemingsraden worden niet automatisch geraadpleegd in geval van herstructurering. Daarnaast is er juridische onzekerheid over de tenuitvoerlegging van de richtlijn en is het noodzakelijk dat er een betere samenhang komt tussen de informatie aan en raadpleging van werknemers op nationaal en supranationaal niveau en tussen de betreffende richtlijnen.
Zoals u weet, is de Commissie op 20 februari begonnen met een tweede raadpleging van de sociale partners over de herziening van de richtlijn. Daarbij heeft de Commissie verschillende mogelijke aanpassingen van de richtlijn voorgesteld met het oog op de oplossing van de genoemde kwesties. Deze hebben voornamelijk betrekking op de wijziging van de definities, het aanscherpen van de regels die van toepassing zijn wanneer er geen overeenstemming is bereikt, scholing van werknemers, wijzigingen in de overeenkomsten in geval van belangrijke veranderingen zoals fusies en de tenuitvoerlegging van een overeengekomen systeem voor onderlinge dialoog op nationaal en supranationaal niveau.
Deze raadpleging ging vooraf aan de indiening van het wetsvoorstel van de Commissie. Het bood de sociale partners de mogelijkheid om over dit thema te spreken. De sociale partners zijn ongetwijfeld het best in staat om een positief effect van de herziening van de richtlijn te waarborgen, wat van essentieel belang is. Daarom nodigde de Commissie hen uit om deel te nemen aan de onderhandelingen over de Europese ondernemingsraden. Het Europees Verbond van Vakverenigingen heeft uiteindelijk verklaard dat het niet in staat was om de onderhandelingen over de Europese ondernemingsraden met de werkgeversorganisaties te openen. Namens de Commissie heb ik de sociale partners nogmaals uitgenodigd om zich tot het uiterste in te spannen om het kader voor deze activiteiten te verbeteren. Op dit moment bekijkt de Commissie de mogelijkheden voor communautaire maatregelen, waarbij rekening wordt gehouden met de reacties en bijdragen van de sociale partners.
Als de uitkomst van deze evaluatie bevestigt dat een herziening van de richtlijn de beste manier is om de bestaande problemen op te lossen en als de sociale partners niet reageren op de laatste uitnodiging, zal ik de leden van de Commissie in de zomer voorstellen om een evenwichtig wetsvoorstel aan te nemen, waarin rekening is gehouden met de belangen van alle partijen en de standpunten die zij naar voren hebben gebracht.
De Europese ondernemingsraden hebben een nieuwe impuls nodig, zij moeten een echte supranationale dialoog tot stand brengen en zij moeten in staat zijn om een volwaardige rol te spelen bij het anticiperen op en invoeren van veranderingen. Zij moeten sterker en doeltreffender zijn. Dit is een van de prioriteiten van de Commissie voor 2008 en in dit opzicht zal zij streven naar nauwe samenwerking met het Parlement en de Raad.
Het tweede onderwerp is herstructurering. Herstructurering is een onvermijdelijk antwoord op de grote economische en sociale veranderingen in Europa door de technologische vooruitgang, de mondialisering en de vergrijzing van de bevolking en op de noodzakelijke stappen die ons in staat stellen om de opwarming van de aarde en de bedreigingen voor het milieu te bestrijden. Met name bedrijven zijn verantwoordelijk voor deze aanpassing, omdat zij op de hoogte zijn van de marktsituatie en de technologieën en zij de risico’s op zich nemen die gepaard gaan met elke beslissing tot herstructurering.
Het sociale, economische en regionale effect van, met name grootschalige, herstructurering is zodanig dat onderaannemers, bedrijven, werknemers en hun vertegenwoordigers een stem moeten hebben in de verschillende fases van aanpassing. Om dezelfde redenen zijn voor aanpassingen aan economische veranderingen ook overheidsmaatregelen noodzakelijk die niet alleen bedoeld zijn voor het creëren van een algemeen kader om het economische concurrentievermogen te bevorderen, maar ook voor het leveren van gerichte steun om te kunnen anticiperen op voorbereidingen voor herstructurering en een maatschappelijk verantwoord beheer van herstructureringen.
Samen met de betreffende regio’s staan bedrijven in de frontlinie als het gaat om herstructurering. Enerzijds moeten zij in staat zijn om zich snel te ontwikkelen en hun concurrentievermogen te behouden, terwijl zij anderzijds hun maatschappelijke en regionale verantwoordelijkheden moeten nemen door te anticiperen op veranderingen, te waarborgen dat de betrokken partijen naar behoren en zo vroeg mogelijk op de hoogte worden gebracht en met name mechanismen in te voeren om werknemers en regio’s voor te bereiden op de te verwachten herstructurering.
In 2003 zijn de sociale partners het eens geworden over een algemeen kader dat aan deze eisen voldoet. Op basis van dit kader zijn er richtlijnen opgesteld, die echter op dit moment nauwelijks worden toegepast. Daarom zal de Commissie binnenkort een verslag indienen om de sociale partners te helpen verdere stappen op dit gebied te zetten, bijvoorbeeld door een meer doeltreffende tenuitvoerlegging van de bestaande richtsnoeren en door de reikwijdte van de uitgangspunten te vergroten en methoden te ontwikkelen om de bestaande ernstige problemen aan te pakken.
Ik wil benadrukken dat de Commissie bereid is om met het Parlement zo nauw mogelijk samen te werken aan beide prioritaire kwesties, namelijk de Europese ondernemingsraden en herstructurering, en zeker ook aan de sociale agenda, maar dat valt buiten het kader van het debat van vandaag.
Philip Bushill-Matthews, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik neem het woord in verschillende hoedanigheden, niet alleen als coördinator van de grootste politieke fractie hier in het Parlement, maar ook als iemand die een toonaangevende rol heeft gespeeld in de discussie over dit dossier tijdens het vorige mandaat en bovenal als iemand die in een vorige carrière daadwerkelijk ondernemingsraden heeft ingevoerd in verschillende bedrijven: iemand die sterk gelooft in de ontwikkeling van informatie en raadpleging en die wel iets weet over wat werkt en wat niet werkt – beslist een echte voorstander van deze filosofie.
Commissaris, het is toch het toppunt van ironie dat een dergelijke kwestie – die geheel draait om sociale dialoog en twee partijen in het bedrijfsleven die bijeenkomen – in feite al sneuvelt bij de eerste hindernis, omdat het EVV weigert aan tafel plaats te nemen en dit onderwerp te bespreken. Ik prijs u omdat u heeft geprobeerd en nog steeds probeert om de dialoog op gang te brengen. Maar wanneer u zegt dat u wetgeving zult invoeren ook als er geen dialoog is, wat is dan de stimulans voor beide partijen om rond de tafel te gaan zitten? Wat is de straf voor de partij die niet bereid was om aan tafel plaats te nemen? Ik geef u in overweging – en ik zeg dit met een bezwaard hart – dat wanneer u “uw mogelijkheden bekijkt”, de oplossing voor u, commissaris, ongetwijfeld gelegen is in een voorstel van uw kant, waarin tot uitdrukking komt dat de ene partij bereid was om te praten en de andere partij niet.
Ten slotte zijn de thema’s informatie en raadpleging van werknemers van essentieel belang in een wereld van toenemende mondialisering die uiteraard de herstructurering van bedrijven vergt om daarmee gelijke tred te houden. Maar wat zien we? Het falen van de sociale dialoog, het falen van het sociale partnerschap en het falen van de mensen die het goede voorbeeld zouden moeten geven. Door hun weigering om te onderhandelen zijn de Europese vakverenigingen niet alleen zelf tekortgeschoten, zij hebben ook de werknemers tekortgedaan die zij beweren te vertegenwoordigen. Wanneer de kwestie ten slotte wordt voorgelegd aan het Parlement, moeten wij als Parlementsleden ervoor zorgen dat wij niet falen.
Harlem Désir, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de richtlijn over de Europese ondernemingsraden was pionierswerk toen deze in 1994 werd aangenomen. Hoewel de richtlijn slechts minimumvoorschriften bevatte, opende deze de weg tot het recht op informatie en raadpleging voor werknemers van concerns met een communautaire dimensie en vormde deze een van de basiselementen van het Europese arbeidsrecht. Maar vandaag de dag blijft de richtlijn achter bij veranderingen in de realiteit van het bedrijfsleven en bij de financiële gerichtheid van de bedrijfsvoering en zelfs bij andere richtlijnen over de informatie en raadpleging van werknemers die sindsdien zijn aangenomen. Het is daarom absoluut noodzakelijk dat de richtlijn wordt herzien, zodat in concerns met een communautaire dimensie door een tijdige informatieverstrekking en een goede raadpleging alternatieven kunnen worden gevonden wanneer werknemers worden geconfronteerd met beslissingen over herstructureringen, bedrijfssluitingen en massaontslagen.
De afgelopen jaren zijn we maar al te vaak getuige geweest van plotselinge besluiten tot collectief ontslag, waarbij de werknemers geen mogelijkheid kregen om echt te worden geraadpleegd of hun vertegenwoordigers niet in staat waren om echt hun zegje te doen. Soms horen werknemers via de radio dat zij worden ontslagen. Hun vertegenwoordigers stelt men enkele minuten voordat het besluit openbaar wordt gemaakt pas op de hoogte, doorgaans op het moment dat de beurzen opengaan.
Dit alles onderstreept de dringende noodzaak tot herziening. Bovendien was deze herziening al voorzien in de tekst van de oorspronkelijke richtlijn en in 2000 hadden de mechanismen van deze richtlijn al aangepast moeten zijn. Sindsdien heeft BusinessEurope – of UNICE zoals het toen heette – er alles aan gedaan om deze herziening te verhinderen, om ervoor te zorgen dat de raadpleging op niets uitliep.
Daarom, dames en heren, mijnheer Bushill-Matthews, kan ik, die in 2001 samen met anderen rapporteur was voor het Europees Parlement en die eraan heeft bijgedragen dat het verzoek om een ambitieuze herziening van deze richtlijn werd aangenomen door een grote meerderheid van het Parlement, zoals het geval was in 2007, deze kritiek op het Europees Vakverbond niet accepteren. Het EVV is oprecht en het is bereid tot onderhandelingen. Als deze raadpleging, deze onderhandeling op niets uitloopt, is het aan de Commissie om haar initiatiefrecht te gebruiken. De Commissie heeft een monopolie op het initiatiefrecht. Wij respecteren dat. Dat geeft de Commissie echter ook een verantwoordelijkheid, namelijk om het algemeen belang van Europa te verdedigen, om niet toe te staan dat het gegijzeld wordt door particuliere belangen, om te waarborgen dat werknemers op ons continent erop kunnen rekenen dat de Europese Commissie hun recht op tijdige raadpleging en informatie verdedigt, zodat in de grote concerns met een communautaire dimensie een daadwerkelijke Europese sociale dialoog kan bestaan.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Dames en heren, het is zeer positief dat de Commissie de bewustwording heeft vergroot van problemen rond de Europese ondernemingsraad, rond de noodzaak tot raadpleging en informatie van werknemers in een situatie waarin de mondiale omstandigheden een zekere mate van daadwerkelijke economische herstructurering onvermijdelijk maken.
Ik ben het volledig eens met de vorige spreker aan mijn linkerhand dat raadpleging zeer belangrijk is. Maar raadpleging is niet het enige wat belangrijk is: constructieve en positieve informatie-uitwisseling is ook zeer belangrijk. Er is hier grote nadruk gelegd op de noodzaak tot sociale dialoog.
Maar de huidige Europese Unie bestaat niet langer uit de vijftien oude democratische landen. We zijn nu met 27 lidstaten. En in mijn land bijvoorbeeld is ongeveer vijf procent van de werknemers lid van vakverenigingen, die van oorsprong de partij zijn aan één kant van de sociale dialoog. De werknemers hebben er zelf voor gekozen om geen lid te zijn van vakverenigingen. Ze hebben daar zo hun eigen redenen voor. Eén daarvan is ongetwijfeld dat zij vakverenigingen niet beschouwen als organisaties die de invloed hebben om hun belangen te behartigen.
De Commissie stelt nu een wetgevend kader en wetgeving op en moet zich ervan bewust zijn dat er vele landen zijn die zich in een dergelijk situatie bevinden. Ik doe een dringend beroep op u om hiermee rekening te houden. Anders krijgen we uiteindelijk wetgeving die voor veel lidstaten niet werkt en niet kan worden toegepast.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Als lid van de onafhankelijke vakbond “Solidariteit”, spreek ik hier ook namens mijn medevakbondsleden. Werkgevers treuzelen opzettelijk met het beginnen van een dialoog. Een dialoog is in het belang van vakbondsleden en het arbeidsmilieu.
Richtlijn 94/45/EG is al lang achterhaald en is niet in overeenstemming gebracht met andere EU-richtlijnen, met name Richtlijn 2001/86/EG tot aanvulling van het statuut van de Europese vennootschap met betrekking tot de rol van de werknemers en Richtlijn 2002/14/EG tot vaststelling van een algemeen kader betreffende de informatie en de raadpleging van de werknemers in de Europese Gemeenschap. De rol van vakbonden bij het oprichten en functioneren van Europese ondernemingsraden is ook niet goed vastgesteld. De oprichtingsprocedure is ingewikkeld en daarom wordt maar een derde van de potentiële ondernemingsraden ook daadwerkelijk opgericht.
Het ontbreken van een precieze omschrijving van informatie en raadpleging maakt het voor werknemers erg moeilijk toegang tot informatie te verkrijgen, vooral bij privatisering of overname van een onderneming. We verwachten dat deze wettelijke bepaling snel wordt gewijzigd.
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Voorzitter, dames en heren, ik kan alleen maar zeggen dat ik heel blij ben, commissaris, dat u het Europees sociaal beleid eindelijk vlot trekt. Dat werd hoog tijd. Het was toch duidelijk dat de onderhandelingen tussen de vakbonden en de Federatie van Europese werkgeversorganisaties gedoemd waren te mislukken, aangezien een partij categorisch elke herziening afwees. Door dit zeer belangrijke wettelijk voorgeschreven project uit te stellen, wekt de Commissie de indruk dat zij een louter liberaal model van de interne markt probeert door te drukken en niets doet voor het sociaal Europees model.
Alleen praten over een sociaal Europa is niet voldoende; mensen willen merken dat er iets wordt gedaan. Het is reeds lang duidelijk dat een minimumaantal van 1 000 werknemers veel te hoog is om werknemers voldoende te kunnen vertegenwoordigen in de steeds veranderende situatie in het bestuur van ondernemingen in heel Europa.
Het is ook duidelijk dat Europese ondernemingsraden hun vertegenwoordigende rol niet goed kunnen spelen, als ze te laat over fusies of de gehele of gedeeltelijke verkoop van ondernemingen worden geïnformeerd. Indien de Commissie ervan overtuigd is dat het Deense flexizekerheidsmodel uitermate geschikt is voor de Europese werkgelegenheidsstrategie, dan moet zij er natuurlijk ook voor zorgen dat in Europa de voorwaarden worden gecreëerd om het Deense arbeidsmarktmodel te ondersteunen, waarmee ik op een effectieve vertegenwoordiging van werknemers doel.
Dan moet de Commissie ook meer rechten toekennen aan de vakbonden in het kader van de herziene Richtlijn over Europese ondernemingsraden. Op grond van het Europees Transparantie-initiatief en de codex voor corporate governance, zou de Commissie er bovendien voor moeten zorgen dat alle ondernemingen waarop de Richtlijn over ondernemingsraden van toepassing is, ook daadwerkelijk Europese ondernemingsraden vormen. Ik kan alleen voor mijn eigen land spreken: van de bedrijven met een hoofdkantoor in Duitsland, die geacht worden ondernemingsraden te hebben opgericht, heeft slechts dertig procent dit ook gedaan. Het in de praktijk omzeilen van Europees arbeidsrecht moet consequenties hebben! Dit is een echte uitdaging voor de Commissie.
Francis Wurtz, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Voorzitter, commissaris, acht jaar geleden heeft de Commissie een verslag gepubliceerd, in het kader van de Richtlijn voor Europese ondernemingsraden uit 1994, waarin zij erkent dat de toepassing van deze tekst in bepaalde gevallen – ik citeer – “echter slechts een zeer geringe mate van transnationale informatievoorziening en raadpleging” lijkt te waarborgen. Zij kwam tot de conclusie, ik citeer weer, dat zij “te gelegener tijd een besluit [zal] nemen over een eventuele wijziging van de richtlijn”. Dat was acht jaar geleden. Er is vier jaar voorbijgegaan zonder dat er iets gebeurde. In 2004 begon de Commissie eindelijk met de eerste fase van overleg met de sociale partners. Toen gebeurde er weer vier jaar niets, hoewel de standpunten van alle partijen bekend en ongewijzigd waren.
Volgens werkgeversorganisaties heeft een herziening van de richtlijn geen zin, terwijl de vakbonden van mening zijn dat deze van cruciaal belang is. Ik moet hieraan toevoegen dat de Commissie zelf heeft erkend dat in 2006 slechts een derde van de ondernemingen een dergelijke raad had opgezet, dat twintig procent van de bestaande Europese ondernemingsraden alleen werd geraadpleegd na openbare bekendmaking van besluiten van het management en dat dertig procent helemaal niet werd geraadpleegd. In die tijd was er een enorme toename van het aantal fusies, herstructureringen en verplaatsingen.
We komen nu eindelijk uit deze onverdedigbare winterslaap. Er ligt een aantal voorstellen op tafel. Deze zijn weliswaar zo bescheiden dat de Europese ondernemingsorganisatie (BusinessEurope), die tegen de herziening was, heel blij is dat ze, in hun woorden, eerder inspirerend dan voorschrijvend zijn, maar het debat kan tenminste beginnen. De bal ligt nu bij het Parlement en het Parlement hoeft niet met niets te beginnen. Ik herinner eraan dat Winfried Menrad in 2001, indertijd medelid van de PPE-Fractie, een verslag over dit onderwerp heeft laten aannemen. Hierin stonden vermeld, naast andere vereisten voor versterking van de richtlijn – ik citeer – adequate sancties op nationaal en Europees niveau bij het niet in acht nemen van de richtlijn – duidelijke en zware sancties –, het recht een besluit van het management op verzoek van vertegenwoordigers van werknemers in te trekken en een prominentere rol voor de vakbonden.
Onze fractie steunt het oppakken van de voorstellen in het oude PPE-verslag, dat in 2001 een meerderheid van stemmen heeft behaald, en stelt voor ze verder uit te werken, met name op twee punten. In de eerste plaats moeten de Europese ondernemingsraden toegang krijgen tot strategische informatie over de onderneming zodat raadpleging niet slechts een formaliteit is en bovenal moeten ze het recht krijgen een herstructureringsplan op te schorten: niet alleen om de deadline te verschuiven, maar om een tegenonderzoek te kunnen uitvoeren, tegenvoorstellen in te dienen en deel te nemen aan echte onderhandelingen. We hebben nog maar weinig tijd. Het einde van deze zittingsperiode nadert. Ik denk dat het moment van de waarheid is aangebroken.
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – (NL) Ik kies een iets andere insteek dan mijn collega Bushill-Matthews net heeft gedaan. Ik ben het wel op een aantal punten met hem eens, namelijk dat er door fusies, bedrijfsverplaatsingen, herstructureringen - en dat alles over de landsgrenzen heen - in een zich globaliserende wereld steeds meer behoefte is aan betere informatie en consultatie.
Er zijn op dit moment zo’n dikke 800, 820 Europese ondernemingsraden die zo ongeveer 145 miljoen werknemers vertegenwoordigen. Ik vind, en dat is mijn insteek, dat in een sociaal georiënteerde markteconomie het werknemersbelang dat ook voor rust en stabiliteit op die arbeidsmarkt kan zorgen, zo goed mogelijk moet kunnen functioneren.
Voorzitter, daarom is mij die Europese ondernemingsraad ook zo’n lief ding waard. Nu hebben werkgevers en werknemers nog geen overeenstemming bereikt en ik roep nu de werknemers op om alsnog te proberen wél overeenstemming te bereiken. Als je naar de onderhandelingstafel gaat, moet er echter ook van werkgeverszijde iets te onderhandelen aangeboden worden.
Ik sluit mij volstrekt aan bij datgene waarvoor wij in 2001 in het kader van het verslag van mijn collega Winfried Menrad hebben gestemd. Wat hebben wij toen gezegd? Wij hebben gezegd: er moet een nieuwe wetgeving komen krachtens welke er tijdiger, vroeger geïnformeerd en beter geconsulteerd wordt, de grens voor het aantal werknemers voor een Europese ondernemingsraad wordt verlaagd, er méér, andere en beter functionerende sancties worden genomen, wanneer de wetgeving niet functioneert en de omstandigheden waaronder die Europese ondernemingsraad moet functioneren, worden verbeterd.
Voorzitter, ik roep iedereen op om te gaan onderhandelen. Mocht dat niet het geval zijn, commissaris Špidla, dan is het aan u om ervoor te zorgen dat deze nieuwe tekst er dit jaar komt. Ik dank u zeer.
De Voorzitter. – We komen in tijdnood, aangezien de Raad in het volgende debat aan het woord komt en de vertegenwoordiger van de Raad op een bepaalde tijd weg moet, dus het spijt me dames en heren, maar ik moet daarom de spreektijd tamelijk streng in de gaten houden.
Jan Andersson (PSE). – (SV) Voorzitter, iedereen lijkt het erover eens te zijn dat dit een belangrijke richtlijn is. Het is, zeker in tijden dat er steeds meer herstructureringen plaatsvinden, belangrijk dat informatievoorziening en raadpleging goed zijn geregeld. Ik deel ook het standpunt van de Commissie en van commissaris Špidla dat de werking van de richtlijn nu onvoldoende is. Deze moet worden verbeterd. We weten dat er uitgebreide herstructureringen hebben plaatsgevonden, zonder enige vorm van informatievoorziening en raadpleging.
Ik ben het er ook mee eens dat het volkomen terecht was om deze kwestie aan de sociale partners over te laten. Bij de huidige stand van zaken is er echter heel weinig kans dat er tijdens deze parlementaire zittingsperiode een richtlijn wordt ontworpen. Als een partij in een onderhandelingssituatie de onderhandelingen slechts gebruikt om het proces te rekken en er na negen maanden nog geen overeenkomst is, krijgen we geen richtlijn en zal er niets veranderen. Er is een duidelijk risico dat dit in deze situatie zal gebeuren. Daarom heeft een partij zich teruggetrokken. Er bestaat namelijk een duidelijk risico dat dit alleen maar uitstel is.
Zo is de huidige situatie. Daarom heeft de Commissie de plicht op te treden. We bevinden ons in deze situatie omdat de onderhandelingen niet geslaagd zijn. Daarom moet de Commissie een voorstel indienen, op grond van de beginselen die Vladimir Špidla heeft genoemd en de analyse die hij heeft gemaakt. Daarom beloven wij in het Parlement, zoals we al hebben besproken op de coördinatorenvergadering over het Comité van de arbeidsmarkt, dat we ons best zullen doen voor de totstandkoming van een richtlijn die tijdens deze zittingsperiode klaar kan zijn. Dát is op dit moment belangrijk. De Commissie moet optreden.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Voorzitter, commissaris, dames en heren, ten eerste zou ik de Commissie willen feliciteren met het werk dat zij samen met de sociale partners heeft verricht ten behoeve van de wijziging van de Richtlijn voor Europese Ondernemingsraden. Ik denk echter dat de kloof tussen de Europese retoriek en de realiteit van het leven van alledag, een rol heeft gespeeld bij het ondermijnen van het vertrouwen tussen management en werknemers.
Het is nu van cruciaal belang het vertrouwen tussen de beide kanten van het bedrijfsleven te vergroten ter verbetering van het concurrentievermogen en de solidariteit in de Europese Unie. Door aanmoediging van de sociale dialoog zal het vertrouwen groeien en hoe meer de sociale dialoog is aangemoedigd, des te meer zal de transparantie in de besluitvorming over aanpassings- of herstructureringsprocessen toenemen.
Door verbetering van informatiestromen tussen werkgevers en werknemers zullen we een bijdrage leveren aan een beter begrip van de gevolgen van internationale verschijnselen. Ook kunnen we zo beide kanten helpen in te stemmen met het zoeken naar oplossingen voor herstructureringsprocessen. Daarom moeten we de wettelijke mechanismen op het gebied van raadpleging en participatie van werknemers wijzigen en moderniseren, ten behoeve van een wettelijk kader dat de heldere verwoording van de sociale dialoog bevordert.
Ik roep daarom het Europees Verbond van vakverenigingen op zijn positie te heroverwegen en aan de onderhandelingstafel te gaan zitten om deze ontwerp-richtlijn samen met vertegenwoordigers van de werkgevers te bestuderen. Indien dat onmogelijk blijkt te zijn, zou ik dat jammer vinden, maar ik moet ook zeggen dat de Commissie haar verantwoordelijkheid moet nemen en het zou goed zijn als de wijziging van deze richtlijn gedurende de mandaatsperiode van dit Parlement en deze Commissie zou worden voltooid.
Harald Ettl (PSE). – (DE) Voorzitter, wanneer de Commissie Europa’s sociale partners vertelt dat zij “nog eens moeten proberen” het met elkaar eens te worden, getuigt dat van een zekere naïviteit ten aanzien van de politieke realiteit. Het bedrijfsleven is niet bereid mee te werken en de Commissie kan niet bedenken waarom het systeem van de sociale partners zo slecht functioneert.
In een snel veranderend industrieel landschap, waar snelle aanpassing nodig is, is een besluitvorming die afhankelijk is van het bereiken van unanimiteit, zoals bij de Europese ondernemingsorganisatie (BUSINESSEUROPE) het geval is, onpraktisch. Het Internationaal Verbond van Vakverenigingen (IVV) stemt tenminste op basis van de gekwalificeerde meerderheid, waardoor flexibiliteit en verandering mogelijk zijn. Juist vanwege deze wijze van besluitvorming van de sociale partners onderhandelden politici als Helmut Kohl en het Europees Parlement in 1994 over de Richtlijn voor Europese ondernemingsraden en slaagden zij erin deze tot stand te brengen, maar zelfs toen werd al rekening gehouden met een wijziging en verdere aanpassing na vijf jaar. Nu is het 2008 en wil de Commissie opnieuw een onderhandelingsprocedure beginnen die onvermijdelijk tot na deze zittingsperiode zal doorlopen, hoewel het bedrijfsleven niet bereid of niet in staat is te onderhandelen vanwege zijn interne wijze van besluitvorming.
Voor uw informatie herhaal ik: dit is dezelfde situatie als in 1994. Willen we een zo’n belangrijk instrument als de Europese ondernemingsraad verbeteren, zoals José Barroso hier in de plenaire vergadering heeft verklaard, of willen we alleen maar doen alsof we toch al een verandering wilden en het uiteindelijk door omstandigheden niet gelukt is, zoals al zo vaak bij andere sociale kwesties het geval is geweest?
Als dat laatste het geval is, doen we niet genoeg ons best om een betere oplossing te vinden en het resultaat van al onze inspanningen voor sociale en aan werknemers gerelateerde kwesties in deze zittingsperiode zal er daardoor nog slechter uitzien. Dit mag niet zo zijn!
Alejandro Cercas (PSE). – (ES) Voorzitter, dank u commissaris. Als ik u goed begrijp – en ik hoop dat ik u goed begrijp en dat ik wens en werkelijkheid niet door elkaar haal – wilt u deze strijd aangaan, blijft u initiatieven nemen, gaat u ervoor proberen te zorgen dat we eindelijk, voordat dit Parlement en deze Commissie hun werk beëindigen, de herziene Richtlijn voor Europese ondernemingsraden krijgen, waarop we acht jaar hebben gewacht. De richtlijn was indertijd natuurlijk zeer positief, maar nu is hij grotendeels achterhaald.
Indien dat zo blijkt te zijn, commissaris, hebt u onze volledige steun, mijn volledige steun, aangezien ik meen dat u het recht en de plicht hebt dit initiatief van de Commissie overeind te houden, wanneer een van de partijen niet wil dat deze richtlijn wordt gewijzigd, hoewel dit duidelijk noodzakelijk is. Het is noodzakelijk omdat hier het algemeen belang in het geding is. De werknemers in Europa zijn erg boos, en terecht.
Commissaris: Vanmorgen heb ik een delegatie van werknemers ontvangen van een fabriek in Valladolid – Smurfit Kappa – die volgende maand gaat sluiten; ze hebben dit uit de kranten vernomen en begrijpen niet waarom hij dichtgaat, omdat het een winstgevend bedrijf is. Ze weten niet eens wie hun bazen zijn, omdat het bedrijf deel uitmaakt van een conglomeraat van bedrijven en niemand meer weet wie de aandeelhouders zijn.
Commissaris, de werknemers verlangen zekerheid en Europa moet hun deze geven; het moet hun duidelijkheid bieden, het moet hun het recht geven te worden geïnformeerd en te worden geraadpleegd. Er kunnen geen herstructureringen plaatsvinden zonder sociale dialoog. De sociale dialoog is absoluut belangrijk en de moeilijkheden moeten absoluut overwonnen worden.
Ik weet dat het niet gemakkelijk voor u is. Het zal niet gemakkelijk zijn in het college van commissarissen of in de Raad. Maar commissaris, als u deze weg bewandelt, ontvangt u onze volledige steun; niet elke strijd wordt gewonnen, maar elke belangrijke strijd moet worden gestreden, en deze moet worden gestreden.
Karin Jöns (PSE). – (DE) Voorzitter, commissaris, het lijkt erop dat de Commissie weer eens slechts lippendienst bewijst aan het idee van een sociaal Europa. U bent verantwoordelijk voor het feit dat we nog steeds geen voorstel hebben voor hervorming van de ondernemingsraden. Het is namelijk de Commissie, en niemand anders, die geen acht slaat op de verklaring van het Europees Verbond van Vakverenigingen (EVV) dat het geen schijnonderhandelingen met de Europese ondernemingsorganisatie (BUSINESSEUROPE) wil beginnen. U maakt volledig nieuwe spelregels, omdat artikel 138 van het Verdrag niet voorziet in een derde fase in het raadplegingsproces. Er is nooit zo’n fase geweest. De tactiek van de Commissie is duidelijk – zij is tijd aan het rekken.
Kiest de Commissie echt weer partij voor de werkgevers? Het komt erop neer dat niemand substantiële veranderingen voor de ondernemingsraden wenst, zeker niet voor de volgende Europese verkiezingen. Mag ik u eraan herinneren dat Jacques Delors ons, net twee weken na de weigering van de werkgevers om te onderhandelen, al een voorstel heeft gepresenteerd? U had hetzelfde kunnen doen. Eind juni is veel te laat, om maar te zwijgen over het feit dat een “evenwichtig voorstel” iets anders betekent.
Proinsias De Rossa (PSE). – (EN) Voorzitter, ik wil Vladimir Špidla bedanken voor zijn verklaring en voor het feit dat hij van plan is de Richtlijn voor de Europese ondernemingsraden te hervormen. Maar we hebben deadlines nodig en er is dringend behoefte aan actie om de mensen in Europa, de arbeidsbevolking van Europa, gerust te kunnen stellen dat Europa meer is dan een interne markt.
Ik moet zeggen dat degenen binnen de PPE die de EVV verwijten dat ze uit de onderhandelingen weglopen, niet erg logisch denken. De EVV, de vakbonden en werknemers zijn degenen die van een aanzienlijke wijziging in de Richtlijn voor Europese ondernemingsraden zouden profiteren. Het is echt onzin. Als ze een mogelijkheid zouden zien voor het bereiken van vooruitgang in de onderhandelingen, zouden ze meedoen aan de onderhandelingen. Maar ze zijn niet bereid een schertsvertoning van negen maanden onderhandelen te doorstaan om dan alleen opnieuw de werkgevers te zien weglopen.
Dus ik denk dat het absoluut van cruciaal belang is dat de Commissie onmiddellijk met een voorstel komt.
Pier Antonio Panzeri (PSE). – (IT) Voorzitter, dames en heren, ik denk dat zelfs u begrijpt, commissaris, dat er een feitelijke tegenstrijdigheid bestaat in zeggen dat wijziging van de richtlijn een van de prioriteiten van de Commissie is en dan die weg niet verder te vervolgen. U hebt meer moed en vastberadenheid nodig, zonder te worden beïnvloed door onderhandelingen die nergens toe leiden, niet door toedoen van de EVV, maar door mensen die doen alsof ze willen praten, maar dat allen doen om tijd te rekken.
Er zijn twee redenen waarom u meer verantwoordelijkheid zou moeten nemen: de eerste ligt in de methode. We kunnen nu niet stoppen en de Commissie moet haar besluitvormende bevoegdheden verdedigen. De tweede is politiek: u weet dat ondernemingsraden niet effectief kunnen zijn vanwege de huidige wetgeving. Een wijziging van de richtlijn is niet alleen nodig om te voldoen aan de aanvankelijke doelstellingen, maar ook om ervoor te zorgen dat we beter uitgerust zijn om de huidige uitdagingen aan te gaan.
Daarom verzoek ik u dringend, commissaris, een duidelijk signaal te geven en te laten zien dat u de moed hebt om beslissingen te nemen.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Voorzitter, de Richtlijn voor de Europese ondernemingsraden stamt uit 1994. Sindsdien zijn er in een gemondialiseerde economie nieuwe uitdagingen ontstaan en nieuwe lidstaten, waaronder de mijne, Polen, zijn tot de EU toegetreden. Daarom moet deze richtlijn dringend worden gewijzigd. Het Verdrag van Lissabon, waarin een zeer belangrijke plaats aan de sociale dialoog wordt toegekend, heeft ook een verandering teweeggebracht. Een wijziging van deze richtlijn is eveneens nodig omdat het Handvest van de Grondrechten dat vereist, waarin in artikel 27 duidelijk wordt verklaard: “Werknemers en hun vertegenwoordigers moeten (…) de zekerheid hebben dat zij (…) worden geïnformeerd en geraadpleegd.”
De nieuwe richtlijn zou daarom de bestaande mechanismen moeten verbeteren en essentiële nieuwe moeten introduceren – mechanismen die het gemakkelijker maken om de spanningen te verminderen die optreden door organisatorische veranderingen, zoals splitsing of fusie van bedrijven, collectief ontslag en vooral verplaatsingen van bedrijven en instellingen binnen de EU.
Ik ben er zeker van dat vroegtijdige informatie over dergelijke impopulaire maatregelen de spanningen op de arbeidsmarkt kan verlichten en de Europese vakbeweging zal verenigen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Voorzitter, deze herstructureringsprocessen, fusies en gedeeltelijke of volledige verplaatsingen door multinationals komen in verschillende landen, met inbegrip van mijn land, Portugal, voor. Dit alles gebeurt zonder enig respect voor de rechten van werknemers en zonder dat er met de vakbonden wordt gepraat – zoals al zo vaak is opgemerkt – en er wordt zelfs geen enkele directe informatie gegeven.
Deze richtlijn had al veel eerder moeten worden gewijzigd en de wijziging is van essentieel belang voor verbetering van de bescherming van de rechten van werknemers. In de wijziging moeten niet alleen garanties met betrekking tot informatievoorziening worden opgenomen, maar ook garanties voor de participatie van werknemers, vertegenwoordigers van werknemers en de bonden tijdens het gehele proces. Ook moeten werknemers verzekerd zijn van het recht om zo nodig te demonstreren en zich te verzetten, met inbegrip van een vetorecht voor herstructureringen of verplaatsingen waarbij rechten van werknemers, regionale en nationale rechten niet worden gerespecteerd. Dit had al lang geleden moeten gebeuren, commissaris, en daarom is het zaak om het niet langer uit te stellen.
Vladimír Špidla , lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, helaas heb ik niet genoeg tijd om uitgebreid antwoord te geven. Ik zal echter enkele van de belangrijkste kwesties aanroeren. De eerste kwestie is de positie van de sociale partners. Ik ben ervan overtuigd dat de sociale partners in een optimale positie verkeren om direct deel te nemen aan een dergelijke verandering. Aan de andere kant heeft de Commissie haar eigen vastgelegde initiatiefrecht, en natuurlijk is het voorstel voor een richtlijn niet lichtvaardig ingediend; integendeel, het was gebaseerd op een evaluatie van de huidige situatie en de ervaring tot op heden. De Commissie zal zich daarom niet laten tegenhouden door het gedrag van de sociale partners. Desondanks ben ik van mening dat het gepast is en was de sociale partners op te roepen nog één keer mee te doen.
Tijdens het debat is gezegd dat het voorstel enkele van de sociale partners lijkt te berispen. Ik zou willen zeggen dat we in een rechtsstaat leven en dat daarom degenen die opkomen voor hun rechten, daarvoor niet kunnen worden gestraft. Dit betekent dat als een sociale partner gebruikmaakt van zijn recht om niet deel te nemen aan onderhandelingen, dat niet van invloed zou moeten zijn op de voortgang van die onderhandelingen. Ik moet erop wijzen dat het in het verleden de werkgevers waren die onderhandelingen onderbraken en niet onderhandelden. Zo bezien, hebben de sociale partners hun rechten en kunnen zij deze doen gelden, en natuurlijk heeft dit gevolgen waarover moet worden nagedacht. Er moet rekening worden gehouden met de consequenties, maar er kan geen waardeoordeel worden gegeven over dit respect voor de doelstellingen van de onderhandelingen over deze tekst.
Het doel van de Commissie is verbetering van de Richtlijn voor ondernemingsraden en wel binnen deze zittingsperiode, en alle deadlines hangen hier natuurlijk mee samen. Wij willen de richtlijn effectiever maken. Ondanks de kritiek op het begrip “evenwicht”, ben ik van mening dat een evenwichtige aanpak een fundamentele voorwaarde voor zo’n complexe tekst is.
Ik heb het enthousiasme van alle politieke partijen hier in het Parlement opgemerkt, waarbij, zelfs in deze beperkte vorm, de nadruk is gelegd op de complexiteit van de richtlijn en de gevolgen ervan. Ik verheug me daarom op verdere samenwerking met het Parlement, de Europese Raad en de sociale partners bij de voorbereidingen voor de verbetering van deze richtlijn.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Bij het wijzigen van de Richtlijn voor Europese ondernemingsraden, moet de Commissie de bescherming van de rechten van werknemers uitgebreid behandelen.
Werknemers zouden volledig toegang moeten krijgen tot informatie over herstructureringsprocessen en ze zouden een beslissende stem moeten krijgen in dit gehele proces. Maar al te vaak horen werknemers pas van herstructureringsplannen die gepaard gaan met fors banenverlies of slechtere beloningen en arbeidsvoorwaarden, nadat de beslissingen al zijn genomen. Werknemers hebben er recht op bij alle stadia van herstructureringsprocessen betrokken te worden en moeten de mogelijkheid krijgen hierop invloed uit te oefenen ter bescherming van banen en arbeidsvoorwaarden.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het debat over de Europese ondernemingsraden heeft verschillende voorstellen naar de onderhandelingstafel gebracht die de beste weg volgen: het versterken van het idee van participatie, samenwerking en partnerschap tussen de verschillende betrokken partijen. Er bestaat in dit debat echter ook een voortdurend vasthouden aan een oneconomische visie die, hoewel goedbedoeld, vaak leidt tot voorstellen die niet bevorderend zijn voor economisch succes of het veiligstellen van banen. Dat is het geval met maatregelen waarmee beoogd wordt banen veilig te stellen, zelfs als de ondernemingen van de desbetreffende industriële sector niet rendabel zijn. Niemand zou er natuurlijk aan denken het gebruik van digitale camera’s te verbieden of de prijs van die camera’s te verhogen met een sociale toeslag. Toch is het algemene gebruik van digitale camera’s de directe oorzaak geweest van het verlies van duizenden banen in de industrie die films voor “ouderwetse” camera’s produceerde.
De brede participatie van werknemers moet op een concept van werkgelegenheid, de bescherming van het individu en het overwinnen van economische crises zijn gebaseerd, niet op een visie waarin de economische realiteit slechts een detail vormt. Technologische ontwikkelingen en het openstellen van de markt moeten worden gezien als een kans en de zakelijke dialoog (business dialogue) zou daarop gericht moeten zijn.
15. Mensenrechten in de wereld (2007) en het EU-beleid inzake de mensenrechten – EU-verkiezingswaarneming: doelstellingen, praktijk en uitdagingen voor de toekomst (debat)
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Aan de orde is het gecombineerd debat over de volgende verslagen:
- Jaarverslag (A6-0153/2008) door Marco Cappato, namens de Commissie buitenlandse zaken, over de mensenrechten in de wereld (2007) en het mensenrechtenbeleid van de Europese Unie (2007/2274(INI));
- (A6-0138/2008) door José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra en Véronique De Keyser, namens de Commissie buitenlandse zaken, betreffende verkiezingswaarnemingsmissies van de EU: doelstellingen, praktijken en uitdagingen voor de toekomst (2007/2217(INI)).
Marco Cappato, rapporteur. – (IT) Voorzitter, dames en heren, voor een beleid dat de mensenrechten bevordert is allereerst effectieve internationale beleidsvormende invloed nodig en de EU bezit deze. Helaas is Europees beleid in feite maar al te vaak het beleid van de lidstaten, zoals ook het geval is met het verslag dat unaniem door de commissie is goedgekeurd. We kunnen moeilijk een Europees mensenrechtenbeleid hebben, wanneer lidstaten hun nationale belangen in deze mate opleggen.
Als het echter op politieke wil aankomt, en soms is deze er dankzij het Europees Parlement, dat geen internationale beleidsvormende invloed heeft, zijn we in staat belangrijke vorderingen te maken. Neem bijvoorbeeld de doodstraf: drie resoluties van dit Parlement hebben uiteindelijk gezorgd voor een belangrijk Europees standpunt voor het moratorium op executies, waarover in december bij de Verenigde Naties in New York is gestemd. Kijk naar hoe het Parlement, met een resolutie die we tijdens de laatste vergadering hebben geratificeerd, een Europees beleid inzake Tibet heeft voorgesteld.
Mensenrechteninstrumenten bestaan ook, maar de Europese Unie erkent ze maar al te vaak niet als wettige middelen. We hebben mensenrechtenclausules in al onze samenwerkingsovereenkomsten, maar we hebben geen mechanismen voor een effectieve controle en tijdelijke buitenwerkingstelling, omdat die clausules het ons werkelijk mogelijk zouden maken respect voor democratie in derde landen te garanderen.
Wij, als Europa, zijn de laatste jaren heel vaak kritisch ten aanzien van de VS geweest, omdat het bevorderen van democratie met militaire middelen ineffectief is gebleken. Dat is waar! Maar we moeten ook alternatieve instrumenten vinden. We kunnen niet eenvoudigweg zeggen dat wapens niet werken, omdat we dan zouden zwichten voor de verleiding van pacifisme en neutraliteit. Laten we maar zeggen dat die weg van objectief nut voor dictators kan zijn.
Daarom is het wapen dat wij hebben geïdentificeerd en dat in dit verslag expliciet wordt vermeld – het spijt me echt dat de Sociaal-democratische Fractie dit zo wil wijzigen dat dit deel wordt geschrapt – het wapen van de geweldloosheid: de geweldloosheid van Ghandi om precies te zijn, eerder als politiek instrument dan als folkloristische verwijzing; geweldloosheid die gebaseerd is op kennis, op rechten – die rechten creëert, die zorgt voor de overleving van rechten, die het recht op het leven beschermt.
We zien geweldloosheid als een technologie, en dus stellen we voor dat 2010 wordt uitgeroepen als het “Europese Jaar van de Geweldloosheid”, dat de Europese Unie een actief beleid voert, samen met de Commissie en de Raad, ter bevordering van geweldloze instrumenten, voor hulp aan dissidenten, voor hulp aan de democratische oppositie. Dit is van cruciaal belang, indien we meer willen doen dan het louter formeel verdedigen van mensenrechten door middel van documenten en teksten, en als we mensenrechten tot leven willen brengen in een context van dictatorschappen en “niet-democratieën”.
Véronique De Keyser, rapporteur. − (FR) Voorzitter, welk oordeel kunnen we, vijftien jaar na de eerste verkiezingswaarnemingsmissie naar Rusland en acht jaar na de eerste mededeling van de Commissie over dit onderwerp, over verkiezingswaarnemingsmissies vellen? In de eerste plaats een positief oordeel. Het doel van dit verslag, dat samen en in complete overeenstemming met José Ignacio Salafranca is geschreven, was het benadrukken van de behaalde successen: het groeiend professionalisme van de verkiezingswaarnemingsmissies, het oprichten van een instantie van ervaren waarnemers binnen de EU – zodanige successen dat de begroting nu bijna vijfentwintig procent van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten bedraagt – en vooral de gelukkige combinatie van twee missies, elk door leden van het Europees Parlement geleid: die van de EU, die technischer en langduriger is en die van het Parlement, die van kortere duur en meer politiek is.
We moeten echter vorderingen blijven maken. Een van de belangrijkste aanbevelingen in dit verslag is in de eerste plaats, heel voorzichtig, missies open te stellen voor leden van ACP, Eurolat en EMPA. Er moet op worden gelet dat het professionalisme niet verdwijnt en dat Europa zijn stempel op de missies blijft drukken. Ten tweede wordt aanbevolen de begroting rond vijfentwintig procent van het Europees instrument voor democratie en mensenrechten te houden, een jaarverslag te maken waarin de missies van het jaar worden geëvalueerd – dat is uiterst belangrijk –, de veiligheid van geautomatiseerde verkiezingen te bekijken – een nieuwe uitdaging voor verkiezingswaarnemers – en vooral veel meer te werken aan het vervolg. De moeilijkheden liggen in het vervolg en verkiezingen zijn niet vanzelfsprekend de echte instrumenten voor democratie die ze zouden moeten zijn. Het verslag beschrijft een aantal wegen voor het vervolg, maar ik zal het hier alleen over het politieke vervolg hebben en daarbij richt ik mij voornamelijk tot de Raad. Wanneer vertegenwoordigers of presidenten door fraude verkozen worden, is het onacceptabel het EU-beleid ten aanzien van hen ongewijzigd blijft, alsof er niets is gebeurd. Business as usual. Het is ook ondenkbaar – en rampzalig – dat vertegenwoordigers die langs democratische weg zijn gekozen, niet het recht op respect en legitimiteit krijgen dat ze op grond van hun verkiezing verdienen. We hebben in het verleden betreurenswaardige voorbeelden hiervan gezien die tot tragische situaties hebben geleid. Ik wil hier geen academische kwestie van maken. Dit verslag berust op consensus en is niet polemisch, en Europa heeft hierin een uitstekend instrument. Dat mag het zichzelf niet onthouden.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, rapporteur. − (ES) Voorzitter, de geschiedenis van verkiezingswaarnemingsmissies is een succesverhaal. Ik denk dat in dit geval het externe EU-beleid, dat zo vaak is bekritiseerd, recht heeft op erkenning, omdat het de zichtbaarheid van de Europese Unie en het prestige van de Europese instellingen verhoogt, en het beeld van de Europese Unie naar buiten toe versterkt.
Ik denk dat het juist is te erkennen dat de Europese Unie onder het mandaat van commissaris Ferrero-Waldner wereldleider is in verkiezingswaarnemingen, dankzij haar methodologie en de geloofwaardigheid van haar werk.
Zoals Véronique De Keyser heeft gezegd, is dit verslag in de Commissie buitenlandse zaken goedgekeurd met zestig tegen nul stemmen en dit is duidelijk een teken van een uitstekende samenwerking.
Ik denk dat we moeten uitgaan van onze positieve ervaringen, maar we mogen niet op onze lauweren rusten, ook al zouden we het verdienen, omdat er nog veel moet worden gedaan.
Ik denk daarom dat het belangrijk is de nadruk te leggen op de aanbevelingen en suggesties in de eindverslagen van de verkiezingswaarnemingsmissies. Daarbij moet wel worden bedacht dat het aanbevelingen en suggesties zijn en dat soevereine staten kunnen kiezen of ze deze uitvoeren of niet, maar ik denk dat het belangrijk is dat ze worden opgenomen in programma’s en politieke dialogen met onze partners.
Een ander fundamenteel aspect is de onafhankelijkheid van de missies en het prestige dat de missies door hun objectiviteit, onpartijdigheid en onafhankelijkheid genieten.
Vanwege deze onafhankelijkheid moeten de missies echter in staat worden gesteld samen met de lidstaten en de Commissie tot één standpunt te komen, zodat de Europese Unie met een stem spreekt en er geen versplintering is, zoals Véronique De Keyser opmerkte toen ze erop wees dat er enkele problemen met de Raad van ministers zijn geweest.
De Europese Unie en de missies van de Europese Unie moeten met andere missies en met lokale organisaties samenwerken.
Ten slotte, Voorzitter, denk ik dat het van het grootste belang is dat de Commissie, die op dit punt zeer goed werk heeft verricht, voldoende flexibel is en niet wordt beperkt door een budgettair keurslijf dat haar ervan weerhoudt deze uitstekende missie uit te voeren.
Samengevat, Voorzitter, wil ik mijn steun en tevredenheid over wat er gedaan is en ook mijn steun voor de toekomst betuigen.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Staat u mij alstublieft een procedurele opmerking toe voor ik aan mijn inleidende woorden begin. Vandaag is aan het begin van de vergadering gezegd dat een van de punten op de agenda is opgeschort, omdat de Raad hierbij niet aanwezig kon zijn. Met het oog op het late tijdstip waarop dit punt aan de orde kwam, zijn er duidelijk redenen om het naar een andere dag te verschuiven, vooral ook omdat de agenda vandaag zo vol is. Het voorzitterschap was van plan bij alle punten die op de agenda staan aanwezig te zijn en zal ook aanwezig zijn tijdens behandeling van het gehele punt, dat zo laat aan de orde is gekomen, vooral omdat we het belang dat de Raad en het voorzitterschap hieraan toekent, willen toelichten. Mijn openingswoorden zullen ook een beetje meer tijd in beslag nemen dan de geplande vijf minuten. Ik vraag om uw begrip en zal proberen mijn slotverklaring aan het eind van het debat kort te houden.
Geachte Parlementsleden, ik ben verheugd over het verslag van Marco Cappato, met name het jaarverslag van de Europese Unie over de mensenrechten in de wereld. Ik wil benadrukken dat we een fundamentele rol zien weggelegd voor het Parlement bij het internationaal bevorderen van het respect voor mensenrechten en we beschouwen uw kritische kijk als een belangrijke bijdrage aan de Europese inspanningen op dit zeer belangrijke gebied. De Raad zal dit verslag uitvoerig bestuderen. Vandaag, mijnheer Cappato, zou ik echter willen reageren op bepaalde hoofdelementen in uw verslag.
Ten eerste behandelt uw verslag ongetwijfeld de meeste fundamentele uitdagingen op het gebied van mensenrechten waarmee de Europese Unie wordt geconfronteerd. We zijn vooral blij dat de activiteiten van het Europees Parlement ook in het verslag over de mensenrechten zijn opgenomen. In het hoofdstuk van het verslag over dit onderwerp wordt de belangrijke rol van deze gewaardeerde vergadering bij de bevordering van het respect voor mensenrechten erkend. Ook in de toekomst zal de Raad zich inspannen voor een nauwe samenwerking met het Parlement, vooral met de Commissie buitenlandse zaken en de Subcommissie mensenrechten. Wij menen dat het jaarverslag de inspanningen van het Eurpees Parlement op dit gebied zal blijven weergeven.
Aangaande de oproep in het verslag, om de samenwerking tussen de Raad van Europa en de Europese Unie te versterken, moet ik zeggen dat we het ermee eens zijn dat op dit gebied veel te bereiken is en het tekenen van een intentieverklaring tussen de Raad van Europa en de Europese Unie is natuurlijk belangrijk. De Europese Unie heeft respect voor de inspanningen van de Raad van Europa om de mensenrechten te bevorderen en te beschermen. De Europese Unie blijft ook een sterke voorstander van het systeem van bescherming van de mensenrechten van de Verenigde Naties. We verlenen actieve steun aan onafhankelijkheid voor het Bureau van de Hoge Commissaris voor de rechten van de mens en proberen ervoor te zorgen dat de Raad voor de Mensenrechten een effectief orgaan wordt voor het omgaan met ernstige schendingen van mensenrechten in de gehele wereld.
De zevende zitting van de Raad voor de Mensenrechten, die onlangs in Genève heeft plaatsgevonden, was een succes voor de Europese Unie. Onze twee belangrijkste initiatieven – een nieuw mandaat voor de speciale rapporteurs over mensenrechten in Birma/Myanmar en Noord-Korea – zijn aanvaard. Alle initiatieven van de afzonderlijke EU-lidstaten zijn ook aanvaard. We hebben ook geprobeerd een nieuw mandaat te bewerkstelligen voor de onafhankelijke deskundige voor de Democratische Republiek Congo, maar dat is helaas niet gelukt. Ook de vernieuwing van het mandaat voor voorvechters van mensenrechten en het recht van vrouwen om vrij van geweld te zijn, moet als een van de positieve uitkomsten van deze zitting worden vermeld.
In april is in het kader van de Raad voor de Mensenrechten, een nieuw mechanisme, de universele periodieke herziening, ingevoerd. De Europese Unie beschouwt dit als een essentieel mechanisme voor bescherming en bevordering van mensenrechten. Het is nog een beetje te vroeg om al een juist oordeel over de werking van dit nieuwe mechanisme te kunnen vellen, maar de eerste indrukken wijzen erop dat de lidstaten het serieus nemen en er verantwoordelijk mee omgaan. Enkele pogingen van een paar leden van de Raad voor de Mensenrechten om dit mechanisme af te zwakken geven echter enige reden tot zorg.
Als aanvulling op het intensieve werk in de Verenigde Naties, is de laatste jaren de aandacht gericht op het opnemen van mensenrechten in andere gebieden van het buitenlands beleid. Ik wil graag nogmaals bevestigen dat dit hoog op de prioriteitenlijst van het Sloveense voorzitterschap staat. Het voorzitterschap steunt ook alle inspanningen op dit gebied van Riina Kionka, Javier Solana’s persoonlijk vertegenwoordiger voor de mensenrechten.
Op dit punt aangekomen, zou ik het deel van het verslag waarin een oproep wordt gedaan voor een herziening van de richtsnoeren voor de mensenrechten willen aanroeren. Tijdens ons voorzitterschap zullen drie van de vijf thematische richtsnoeren worden herzien. Vorige week heeft de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen herziene richtsnoeren over martelen goedgekeurd. Volgende maand verwachten we ook een herziening van de richtsnoeren over de doodstraf af te ronden, wat samenvalt met het tienjarig bestaan van de richtsnoeren. Het voorzitterschap legt ook de laatste hand aan een herziening van de richtsnoeren over kinderen en gewapende conflicten. In dit verband moet worden opgemerkt dat deze maand de goedkeuring door de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen wordt verwacht van een tweejaarlijkse controle op de omzetting in het Europees veiligheids- en defensiebeleid van de Checklist voor het opnemen van de bescherming van kinderen die slachtoffer van gewapende conflicten zijn.
Met betrekking tot de richtsnoeren voor voorvechters van mensenrechten, vraagt uw verslag aan de lidstaten om de mogelijkheden voor het verstrekken van visa aan dergelijke groepen in overweging te nemen. Binnen de werkgroep mensenrechten van de Europese Raad (COHOM), heeft het voorzitterschap in april discussies georganiseerd met het oog op uitwisseling van informatie over praktijken van visumverstrekking. Het blijkt dat de discussie een aantal lidstaten ertoe heeft aangezet, samen met de bevoegde consulaire afdelingen, te onderzoeken of het mogelijk is de voorvechters van mensenrechten te helpen door kortetermijnvisa te verstrekken. Tegelijkertijd hebben de lidstaten hun steun gegeven aan het opnemen van een verwijzing naar deze zaak in de nieuwe gemeenschappelijke visumcode. Het cruciale punt bij richtsnoeren is natuurlijk de uitvoering ervan in de praktijk, dat wil zeggen het toezien op mensenrechtensituaties en het reageren op schendingen door stappen te ondernemen en verklaringen af te leggen en de zaak bespreekbaar te maken.
Respect voor mensenrechten in de gehele wereld is zeker een van de belangrijkste doelstellingen van het Europees gemeenschappelijk veiligheids- en buitenlands beleid. Door middel van instrumenten zoals gezamenlijke maatregelen en strategieën, demarches en crisismanagementoperaties, heeft de EU geprobeerd het democratisch proces in veel landen te versterken en de mensenrechtensituatie te verbeteren. In dit verband is de dialoog over mensenrechten van bijzonder groot belang. De EU voert gesprekken met Iran, Oezbekistan, de Russische Federatie, de Afrikaanse Unie en China.
Krachtens samenwerkingsovereenkomsten, waarin bepalingen over mensenrechten zijn opgenomen, wordt ook met andere derde landen een dergelijke dialoog gevoerd. Hierbij moet ik vermelden dat de volgende gelegenheid om over de situatie in China te praten zich al volgende week voordoet, op 15 mei, als de volgende ronde van de EU-China-mensenrechtendialoog plaatsvindt in Ljubljana. Ik moet ook melding maken van recente besprekingen met de Russische Federatie, die in april plaatsvonden.
Geachte Parlementsleden, ik wil ook graag de samenwerking tussen afzonderlijke instellingen van de Europese Unie op het gebied van de bescherming en bevordering van mensenrechten aanroeren. In de komende dagen moet de Raad een antwoord formuleren op de brief van de Voorzitter van het Europees Parlement, Hans-Gert Pöttering, met betrekking tot de interinstitutionele samenwerking op het gebied van de mensenrechtendialoog. Ik kan u verzekeren dat er, tenminste aan de kant van het voorzitterschap, een sterke politieke wil bestaat om deze relaties te versterken.
Tot slot ben ik verheugd over het verslag van Véronique De Keyser en José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra over verkiezingswaarnemingsmissies. Verkiezingswaarnemingsmissies zijn een zeer belangrijk element van het EU-beleid ter bevordering van democratie. Ze dragen bij aan het verbeteren van de democratische dialoog en het democratische verkiezingsproces en helpen bij de opbouw van democratische instellingen. Dit jaar zijn er of worden er in veel landen verkiezingen gehouden. De Raad heeft deze nauwlettend gevolgd en zal dit blijven doen.
Als onderdeel van onze inspanningen voor versterking van schakels tussen het Europees Parlement en de Raad op het gebied van verkiezingswaarnemingsmissies, hebben we al met Parlementsleden die verkiezingswaarnemingsmissies hebben geleid, van gedachten gewisseld. Hun verslagen leveren een belangrijke bijdrage aan de beleidsvorming op dit gebied en ik denk dat het debat van vandaag wat dit betreft ook nuttig zal zijn.
De Voorzitter. − Ik wil de minister, die te kennen heeft gegeven dat het hem verbaast dat de debatten vertraagd zijn, ergens op wijzen. Dit gebeurt er nu wanneer sprekers meer tijd nemen dan was voorzien. Zoals we hadden afgesproken, zou de minister vijf minuten spreken. Hij heeft tien minuten gesproken, dus er komt nog eens een vertraging van vijf minuten bij. Zo gaat dat, met een halve minuut hier en vijf minuten daar en deze vertragingen stapelen zich op. Dus laten we ons gezamenlijk verantwoordelijk voelen voor het vasthouden aan het tijdschema.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (EN) Voorzitter, het is me natuurlijk een groot genoegen dat ik vandaag weer kan deelnemen aan de gezamenlijke discussie in de plenaire vergadering over twee zeer belangrijke verslagen op het gebied van mensenrechten en democratie: het Cappato-verslag over het EU-jaarverslag over mensenrechten en het Salafranca/De Keyser-verslag over verkiezingswaarnemingsmissies (EOM’s). Ik wil de drie rapporteurs graag feliciteren met hun uitstekende werk.
Ik ben ook verheugd over het feit dat de twee verslagen over mensenrechten en over verkiezingswaarnemingen gezamenlijk worden besproken, omdat ik meen dat dit het levende bewijs is van de overtuiging die we delen, dat mensenrechten en democratie hand in hand gaan en niet afzonderlijk moeten worden bekeken. Mensenrechten zijn het fundament voor democratie en democratie is onontbeerlijk voor het beschermen en bevorderen van mensenrechten.
Laat ik de twee kwesties die we vandaag op de agenda hebben, na elkaar behandelen. Natuurlijk geef ik nu slechts een algemeen overzicht, maar ik ben natuurlijk bereid, naderhand in het debat, meer in detail te treden.
Verkiezingswaarneming is een succesverhaal binnen het buitenlands beleid van de Europese Unie en dank u wel, mevrouw De Keyser, voor wat u hebt gezegd. Ik denk dat de EU door een consistente, nauwgezette methodologie en een onafhankelijke, onpartijdige langetermijnwaarneming, een van de meest geloofwaardige internationale waarnemingsorganisaties is. Dit is bevestigd door recente EU-waarnemingsmissies naar gevoelige verkiezingsprocessen zoals, bijvoorbeeld, Kenia (dat was Alexander Graf Lambsdorff), Pakistan (Michael Gahler) en Nepal (Jan Mulder). Er komen missies aan naar onder andere Cambodja en Rwanda, landen die allebei herstellen van een zeer pijnlijk verleden. Deze missies zullen, net zoals in 2007, volledig binnen het overeengekomen begrotingskader worden gefinancierd.
De reeds lang bestaande samenwerking tussen de EOM’s van de EU en het Europees Parlement combineert technische expertise met politieke gevoeligheid en zorgt ervoor dat de EU met één stem spreekt. Ik zou daarom alle hoofdwaarnemers tot nu toe, nog eens willen feliciteren met hun uitstekende werk. Het professionalisme van de EOM’s van de EU heeft eigenlijk al de hoogste prioriteit voor mij vanaf het begin van mijn ambtsperiode en in deze tijd zijn er in een stuk of zesendertig landen hoofdwaarnemers geweest.
Ik ben het ermee eens dat het beleid voor de EU-verkiezingswaarneming niet op zichzelf kan staan, maar dat dit deel moet uitmaken van een bredere strategie voor mensenrechten en ondersteuning van democratie. Er bestaat behoefte aan een versterking van het vervolg van EOM’s van de EU op het politieke en technische vlak. We moeten hierbij allemaal een rol spelen en de Commissie zal de komende herziening van de landenstrategiedocumenten gebruiken om op nationaal niveau, zoals in het verslag wordt voorgesteld, meer samenhangende beleidsmaatregelen te bedenken, om te garanderen dat onze acties op het gebied van bescherming en bevordering van mensenrechten, bevordering van democratie, verkiezingsondersteuning en ontwikkelingshulp, die zijn gericht op verbetering van democratische governance en de rechtsorde, elkaar wederzijds versterken.
Het beleid kan zeker nog verder worden verbeterd. Ik zal hieraan blijven werken in nauw overleg met het Parlement. In dit verband stel ik voor in de herfst een tweede gezamenlijk seminar over verkiezingswaarneming te houden. Hierbij kunnen we verder bouwen op onze succesvolle bijeenkomst van vorig jaar, waar werd gewezen op de essentiële kwestie van het vervolg en het handhaven van de kwaliteit van het waarnemingswerk. Op dit gebied hebben we al belangrijke stappen gezet: er wordt nu in het verkiezingsproces systematisch aan EU-EOM’s gedacht en aanbevelingen van EU-EOM’s worden steeds meer bewust in de dialoog met partnerlanden geïntegreerd. We kunnen het gedegen, kwalitatief hoogstaande werk van de hoofdwaarnemers en hun teams in het veld volhouden, met behulp van de twee geheel herziene methodologische richtsnoeren die net bekendgemaakt zijn en de voortdurende steun aan trainingsprogramma’s voor waarnemers. Het tweede seminar zou gericht kunnen zijn op verbetering van de zichtbaarheid van EU-EOM’s en de politieke dimensie van verkiezingsondersteuning.
We kunnen natuurlijk ook praten over de mogelijkheid van het verder openstellen van onze missies, zoals Véronique De Keyser zei. Tot nu toe doen er al waarnemers mee uit bijvoorbeeld Zwitserland, Canada en Noorwegen.
Ik zal proberen kort te zijn over het tweede deel omdat onze voorzitter van de Raad al veel heeft gezegd. Dit jaar is een belangrijk jaar voor mensenrechten, aangezien we de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en de vijftiende verjaardag van de Wereldconferentie over de mensenrechten vieren.
Ik denk dat we moeten zeggen dat het afgelopen jaar wordt gekarakteriseerd door de cruciale veranderingen in de mensenrechtensystemen van de VN met de afronding van het institutionele ontwerp van de Raad voor de Mensenrechten. De eerste ronde van de universele periodieke herzieningen is beëindigd en de tweede ronde is op 5 mei van start gegaan. Ik denk dat het heel zinvol is, uitgebreid te onderzoeken of deze zeer belangrijke innovatie een positieve bijdrage zal leveren aan het vergroten van de effectiviteit van de Raad voor de Mensenrechten, nu zowel enkele EU-lidstaten als derde landen nauwlettend worden gevolgd. De relevante groep van de Raad van de EU (COHOM) – deze zit in Geneve – is begonnen met een verbetering van de coördinatie met het oog op een coherentere positie van de EU in de Raad voor de Mensenrechten en zal uitgebreid spreken over de conclusies die uit de eerste twee rondes moeten worden getrokken.
Ik zal hier nu niet verder op ingaan. Ik denk dat de rest in het debat aan de orde zal komen, en ik ben bereid alle vragen te beantwoorden.
Thijs Berman, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. − (NL) Voorzitter, mevrouw de commissaris, Birma na de ramp, rijstvelden bezaaid met lijken, dakloze overlevenden, hulporganisaties komen het land niet in. De gasexport van Birma levert het land elk jaar drie miljard op, maar het regime besteedt nu slechts vijf miljoen aan noodhulp. Een schokkende fooi voor een cycloon waar de junta van wist zonder de bevolking te waarschuwen.
Birma is een enorme uitdaging voor het EU-mensenrechtenbeleid. Hardere sancties zijn de enige oplossing. Versterk visarestricties, pak bedrijven die het regime steunen, sluit de EU voor alle banktransacties van het regime.
De Raad had deze stappen vorige week moeten nemen. Het is niet gebeurd. Handelsbelangen gingen vóór. Dit soort kritische analyses ontbreken totaal in het EU-mensenrechtenverslag over 2007. Maar nieuwe sancties tegen Birma moeten vandaag even wachten. Eerst moet de EU de ASEAN-landen aanvuren hulp te leveren. De lidstaten moeten ook zelf klaarstaan. De Veiligheidsraad moet secretaris-generaal Ban Ki Moon naar Birma sturen. De grenzen van Birma moeten open.
Giusto Catania, rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. – (IT) Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie maakt zich vaak zorgen over schendingen van mensenrechten buiten ons gebied en realiseert zich niet dat ons beleid bijdraagt aan de systematische schending van mensenrechten buiten de EU.
Daarom zijn wij van mening dat de bevoegdheden van het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten zich ook zouden moeten uitstrekken tot landen die stabilisatie- of associatieovereenkomsten hebben gesloten, of zelfs tot landen die overnameovereenkomsten met de EU hebben gesloten. We denken dat dit belangrijk is voor migranten en asielzoekers, die vaak uit onze landen worden gezet en naar plaatsen worden gestuurd waar individuele vrijheden en grondrechten niet worden gegarandeerd.
We moeten ook het land vermelden dat momenteel het EU-voorzitterschap in handen heeft, Slovenië, waar burgers zonder papieren, en daardoor zonder staatsburgerschap, naar landen als Kosovo en Servië worden gestuurd, zonder garanties voor hun veiligheid.
We maken ons ook zorgen omdat het niveau van bescherming van de fundamentele vrijheden door internationale samenwerking in de strijd tegen terrorisme is gedaald. Daarom verzoekt de Commissie voor burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken in haar advies over dit verslag dringend, alle maatregelen die door het Parlement zijn genomen, uit te voeren, in het bijzonder met betrekking tot CIA-vluchten en de illegale opsporing van verdachte terroristen.
Laima Liucija Andrikienė, namens de PPE-DE-Fractie. – (LT) Ik wil graag eerst mijn medeparlementsleden bedanken, die door hun gezamenlijke inspanningen de voorbereiding van het Jaarverslag over mensenrechten in de wereld (2007) en het EU-beleid hebben vergemakkelijkt. Hartelijk dank mijnheer Cappato. Onze samenwerking is productief en plezierig geweest.
In ons plan wordt aan de mensenrechten de hoogste prioriteit en de grootste waarde toegekend. Mijn politieke familie, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten, heeft mensenrechten altijd als een uiterst belangrijke zaak beschouwd. Boven aan onze agenda staan de afschaffing van de doodstraf, de onaanvaardbaarheid van martelen, de rechten van vrouwen en kinderen en de strijd tegen discriminatie. De PPE-DE-Fractie heeft altijd veel aandacht besteed aan mensenrechten in landen als China, Rusland en Iran, en niet zonder redenen, omdat de mensenrechtensituatie in die landen zeer verontrustend is.
Het is algemeen bekend dat de EU veel maatregelen heeft ontwikkeld en uitgevoerd met betrekking tot bescherming van de mensenrechten en democratisering. Hierbij gaat het onder andere om maatregelen voor de politieke dialoog, demarches en financiële instrumenten – Europese instrumenten ter bescherming van democratie en mensenrechten, het kader, het werk van multinationale fora.
Daarom is een van de doelen van ons plan de beoordeling van de efficiëntie van het EU-beleid en de maatregelen die momenteel worden uitgevoerd met hun resultaten en om voorstellen te doen voor de verbetering van deze maatregelen, door ze consistenter te maken en te zorgen dat ze transparant en zichtbaar zijn. Er moet op worden gewezen dat betrekkingen tussen EU- en VN-instellingen op het gebied van bescherming van mensenrechten fantastische resultaten hebben opgeleverd; daarom zijn inspanningen op dit gebied ook in de toekomst van cruciaal belang.
Eerlijk gezegd verschillen we in het Europees Parlement, vanwege onze verschillende overtuigingen, ervaring en cultuur, vaak van mening in de beoordeling van bepaalde kwesties en problemen, zoals seksuele en reproductieve gezondheid. Bij de behandeling van dergelijke controversiële kwesties is de meest doeltreffende norm die van de mensenrechten, vooral de rechten van kinderen en vrouwen. Daarom zou pedofilie (er is geprobeerd dit te vermommen met het begrip “seksuele gezondheid”) niet getolereerd mogen worden, hoe we het ook noemen.
Ik moet wijzen op het belang van de rol van het maatschappelijk middenveld, omdat inspanningen van politici, zonder het maatschappelijk middenveld, zonder de actieve participatie van NGO’s, vaak geen resultaat zouden hebben. Voorvechters van mensenrechten, uit welk land ze ook komen – Oswaldo Payá en de Cubaanse “ladies in white”, Yuri Bandazhevsky uit Belarus, Salih Mahmoud Osman uit Sudan en honderden anderen – verdienen ons respect en meer steun.
Csaba Sándor Tabajdi , namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, namens de Europese Socialisten wil ik gaarne de rapporteur de heer Marco Cappato bedanken voor zijn weloverwogen en degelijke verslag, en voor zijn geweldige openhartigheid en bereidheid tot samenwerking. Het is met name van groot belang dat de economische en sociale rechten op aandringen van de socialisten in het verslag een grotere nadruk hebben gekregen. Als wij ongeacht onze politieke opvattingen als leden van de Europese Volkspartij, de Liberalen, de Groenen of de Socialisten trots zijn op een sociaal Europa, is het van het grootste belang dat wij – terecht – van anderen eisen dat zij sociale rechten respecteren. Zo geldt bijvoorbeeld voor China en Rusland dat honderden miljoenen dorpsbewoners het zonder sociale verzekering moeten stellen, dat zij geen toegang hebben tot de meest eenvoudige medische en gezondheidszorg en geen pensioen krijgen. Dit soort dingen behoren naar mijn overtuiging tot de fundamentele mensenrechten en er zou in de toekomst veel meer aandacht aan dit soort kwesties moeten worden besteed.
We zijn buitengewoon trots dat u in uw verslag oproept tot een betere samenwerking tussen de Europese Unie en de Raad van Europa op het gebied van de rechten van minderheden. Op basis van de criteria van Kopenhagen zijn het Kaderverdrag voor de bescherming van nationale minderheden en het Europees Handvest voor regionale en minderheidstalen immers cruciale documenten voor zowel de Europese Unie als de Europese Raad. Dat neemt niet weg dat wij het als een groot probleem beschouwen dat er geen apart verslag of zelfs maar een aparte paragraaf is betreffende nationale minderheden, aangezien wij samen met commissielid Ferrero-Waldner toezicht zullen houden op Kosovo en zullen moeten bepalen wat er op het gebied van de rechten van minderheden gebeurt. En intussen is er in ons verslag alleen sprake van China en Rusland. Daarom zou het in de toekomst ook goed zijn als er in het verslag over mensenrechten een apart hoofdstuk zou worden gewijd aan etnische minderheden, zoals de Roma en immigranten, dus aan de nieuwe minderheden. Dank u voor uw aandacht.
Janusz Onyszkiewicz, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Ik zou mij graag even willen richten op de relatie tussen mensenrechten en democratie. Over het algemeen is men van mening dat deze rechten alleen volledig in acht kunnen worden genomen in een democratie. Democratie wordt op haar beurt geïdentificeerd met meerderheidsregeringen die ontstaan na verkiezingen. Dit was de Griekse democratie, waar de meerderheid overal over besliste. Middels dit systeem van stemming bij meerderheid werd Socrates echter ter dood veroordeeld.
De wil van de meerderheid kan de burgerrechten derhalve niet altijd garanderen. Daardoor ontstond er in het politieke denken in de negentiende eeuw een – heden ten dage slecht begrepen – angst voor het uitbreiden van het stemrecht naar bredere sociale groepen. Die angst is een gevolg van de aanname dat alleen een verlichte minderheid in staat is mensenrechten en vrijheden te eerbiedigen.
Tegenwoordig krijgen wij vaak te maken met situaties waarin zeer behoorlijke verkiezingen leiden tot dictatoriale regeringen of situaties waarin deze verkiezingen dergelijke regeringen bevorderen. Denk maar aan landen als Wit-Rusland of de Hamas-regeringen in de Gazastrook. Ook moet nogmaals worden gewezen op het beroemde antwoord van president Mubarak van Egypte, die, toen hij werd opgeroepen eerlijke verkiezingen te houden, zei dat die ertoe zouden leiden dat radicale fundamentalistische islamitische groeperingen de regering in Egypte zouden overnemen.
Verkiezingen hebben natuurlijk een ongekende waarde en daarom is het noodzakelijk dat er toezicht op wordt gehouden. Misschien zijn echter vandaag de dag in veel landen een regering die de rechtsstaat erkent en een werkelijk onafhankelijke rechterlijke macht nog wel belangrijker dan verkiezingen. Anders zouden wij een democratie hebben die niet meer is dan een door een verkiezingsmandaat gesteunde dictatuur – een dictatuur waarin er geen onafhankelijke instellingen zijn om een ingewikkeld systeem te creëren van evenwichten en garanties ter bescherming van burgers tegen willekeurig handelen door de autoriteiten. Democratie moet een liberale democratie zijn, geen dictatuur van de meerderheid. Wij zouden daarom onze verkiezingswaarnemingen moeten handhaven, maar wij mogen onszelf in de strijd om een oprecht liberale democratie te vestigen niet tot dergelijke acties beperken. Dit betekent dat er meer aandacht moet uitgaan naar het vestigen van een democratische cultuur en de instellingen van een civiele samenleving.
Zulke acties kunnen niet rekenen op steun van autocratische autoriteiten. Er moeten derhalve betere steunmechanismen worden ontwikkeld, mechanismen die nog flexibeler zijn dan de mechanismen de wij reeds hebben. Ook moet het bereik van onze steun worden verbreed door ondersteuning te bieden aan de moedige mensen die wegens hun activiteiten worden onderworpen aan uiteenlopende vormen van repressie.
Konrad Szymański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat er maar één verklaring kan zijn voor het gebrek aan passende woorden in het verslag over de mensenrechten over het thema godsdienstvrijheid in de wereld: de vooroordelen van links, en misschien ook van de rapporteur.
De vrijheid om een religie te belijden en te praktiseren is een van de belangrijkste elementen van de mensenrechten. Het is bevestigd in artikel 18 van de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens, in artikel 16 van het slotdocument van de OVSE en artikel 9 van het Europees Verdrag. Dit is een vrijheid die op grote schaal werd, en wordt, geschonden. Christenen zijn de meest vervolgde religieuze groep ter wereld en zij mogen hun geloof in China, Saudi-Arabië of Iran niet vrij praktiseren. In Irak hebben Assyrische christenen, die al eeuwen in dat land wonen, hun huizen moeten ontvluchten. In Rusland wordt het werk van religieuze gemeenschappen die niet tot de Russisch-orthodoxe kerk behoren steeds moeilijker.
Wij zullen hierover helaas niets lezen in het verslag van de heer Cappato. Een dergelijke censuur leidt rechtstreeks tot het verlies van de enige kracht in het systeem van de bescherming van mensenrechten: geloofwaardigheid.
Hélène Flautre, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de voorgestelde verslagen zijn zeer nauwkeurig en goed gedocumenteerd. Zij geven naar mijn mening een overtuigende indicatie van het huidige vermogen van het Parlement om beleid van de Europese Unie op het gebied van de mensenrechten en democratie te beoordelen. Richtsnoeren, dialogen en overleg, actieplannen, de mensenrechtenclausule, verkiezingswaarnemingsmissies: deze instrumenten worden grondig beoordeeld en de vooruitgang die nog moet worden gemaakt, wordt ook duidelijk aangegeven. Dit gebeurt hetzij door het ontwikkelen van mensenrechtenstrategieën voor ieder land of nauwkeurige indicatoren voor de beoordeling van situaties, hetzij door het Parlement te vragen gepaste maatregelen te initiëren voor de implementatie van de mensenrechtenclausule. Deze doelstellingen zijn volgens mij zeer bekend bij de Commissie en de Raad, en zullen voor onze gesprekken op de agenda blijven.
Er zijn ook specifieke eisen aan de lidstaten gesteld. Wij betreuren in het bijzonder dat velen van hen een groot aantal internationale verdragen en aanvullende protocollen nog steeds niet hebben geratificeerd: Conventie ter bescherming van de rechten van alle arbeidsmigranten en hun gezinsleden; het facultatief Protocol bij het Verdrag tegen foltering; het Verdrag inzake de bescherming van personen tegen gedwongen verdwijning, en andere instrumenten zoals Verdrag 169 van de IAO. De ratificatie hiervan zou de lidstaten en de EU als geheel sieren.
Er zijn ook enkele nog moeilijkere en steeds terugkerende zaken die maken dat de internationale situatie ons onophoudelijk zorgen baart: aangelegenheden met betrekking tot een alomvattende, geïntegreerde benadering van mensenrechten in alle beleidsterreinen van de EU. Ja, het door de EU en de lidstaten gevoerde asiel- en immigratiebeleid leidt tot massale mensenrechtenschendingen, in het bijzonder aan onze buitengrenzen. Ja, grote Europese ondernemingen zien rechtstreekse aanvallen op het arbeidsrecht of het recht op een gezonde leefomgeving door de vingers, of zijn er zelfs de oorzaak van. De EU zou tot een wetgevingskader moeten komen dat de compatibiliteit in haar activiteiten en eerbiediging van mensenrechten bevordert. Ja, de voedselcrisis trekt ons landbouw- en energiebeleid in twijfel. Ja, nogmaals, het effect van klimaatverandering op mensenrechten is overduidelijk. Het recht op leven, gezondheid, huisvesting en voedsel staan boven aan de lijst van schendingen.
Onze ambitie is een alomvattend, geïntegreerd beleid. Het werk aan de uitvoering van het Verdrag van Lissabon is begonnen. Het zal een stap verder zijn in onze inzet voor mensenrechten. Deze inzet moet worden gegarandeerd door een organisatie en middelen die substantiëler en meer samenhangend zijn wanneer het om mensenrechten gaat. De Europese dienst voor extern optreden zou bijvoorbeeld een centrum moeten krijgen dat zich concentreert op de sectoroverstijgende aard van mensenrechten. Het Europees Parlement zelf zou de sprong moeten wagen. Een volwaardig werkend parlementair orgaan is voor dit doel wenselijk.
Vittorio Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het pleiten voor en verdedigen van mensenrechten dreigen heden ten dage holle frasen te worden, vooral als specifieke gebeurtenissen niet worden gevolgd door principe-uitspraken. De Europese Unie pretendeert al enige tijd niets te kunnen doen aan regimes die, alleen geïnteresseerd als zij zijn in het bevorderen van handel en economische betrekkingen, de mensenrechten schenden.
De Commissie wordt in haar strategieën ter bevordering van mensenrechten wereldwijd steeds meer ondermijnd door de Raad en de lidstaten. Wij zijn al enige tijd getuige van een bewuste renationalisatie van bevoegdheden met betrekking tot de bevordering van fundamentele rechten. Nooit eerder is de Commissie zo zwak geweest in haar voorstellen over mensenrechten en democratie wereldwijd, zoals bijvoorbeeld te zien is aan de weigering de democratieclausule waar het Parlement twee jaar geleden over heeft gestemd, in te zetten.
Mensenrechten zijn wederom overgeleverd aan de genade van economische of militaire controle, zoals wordt aangetoond door de strijd tegen het terrorisme van de regering-Bush. Daarom is het belangrijk dat het Europees Parlement op dit terrein een stimulerende rol blijft spelen, bijvoorbeeld door middel van verslagen zoals dat van de heer Cappato. Dit verslag richt zich uiteraard uitsluitend op één aspect van mensenrechten, een aspect dat ik “individualistisch” zou noemen.
De heer Cappato heeft zelf tegen onze amendementen gestemd, waarin werd geprobeerd aan te tonen hoe de bevordering van menselijke ontwikkeling en sociale, economische en culturele rechten, zoals omschreven door de VN, een voorwaarde zijn voor het genieten van individuele rechten. Precies deze concepten van onderlinge afhankelijkheid en ondeelbaarheid van rechten definiëren dit idee.
De rapporteur heeft nogmaals zijn toevlucht gezocht tot het opstellen van een zwarte lijst van landen waarin de gebruikelijke verdachten worden aangevallen en de machtigste landen kritiek ontlopen. Met deze amendementen hebben wij bijvoorbeeld geprobeerd om onder de aandacht te brengen dat Turkije schuldig is aan een beleid om de culturele, politieke en sociale identiteit van de Koerden uit te wissen. Deze repressie treft miljoenen mensen, maar er is niets aan gedaan. Naar mijn mening is de Koerdische kwestie de sleutel tot de toekomst van een democratisch Europa, dit alles met algemene en generieke formuleringen over mensenrechten die rieken naar het meten met twee maten. Daarom heeft onze fractie besloten zich in de eindstemming te onthouden.
De Voorzitter. − Indien iemand heeft zitten wachten op de toespraak van de heer Georgiou van de Fractie Onafhankelijkheid en Democratie, dan heb ik een teleurstelling voor hen, want hij is niet aanwezig.
Frank Vanhecke (NI). − (NL) Dank u voorzitter, ik denk dat een aantal aspecten van het lijvige verslag Cappato weliswaar voor kritiek vatbaar zijn, maar het verslag heeft ook de verdienste om de discriminatie van godsdienstige minderheden in een aantal derde landen eens uitdrukkelijk op de agenda te plaatsen en dat was een zeer noodzakelijk iets.
Wij zouden alleen de moed moeten hebben om een aantal zaken duidelijker te benoemen en om zonder omwegen in de eerste plaats en vóór alles het fanatieke totalitarisme van de moslimstaten aan de kaak te stellen. Feit is immers dat in Europa de islam als een gelijkwaardige godsdienst, en de moslims vanzelfsprekend als gelijkwaardige burgers worden erkend en behandeld en de islam in mijn land door de overheid wordt erkend en gesubsidieerd, maar dat daarentegen christenen en niet-gelovigen in de islamitische wereld openlijk als tweederangs burgers worden beschouwd en openlijk als tweederangs burgers worden gediscrimineerd.
Zo worden - om maar één voorbeeld te noemen - in het zogenaamde moderne Algerije, een gevangenisstraf van vijf jaar en torenhoge boetes voorzien voor wie zou pogen een moslim te bekeren. Ook in andere islamitische landen is discriminatie en onderdrukking van de niet-islamitische minderheden gewoon het officiële beleid; het wordt bijgevolg tijd voor een kordaat Europees optreden.
Ik stel vast dat de organisatie van de islamitische conferentie het voortdurend heeft over de zogenaamde discriminatie van moslims her en der, maar dat de Europese Unie daarentegen in alle talen zwijgt over de zeer irreële, systematische, officieel georganiseerde vervolging van andersgelovigen in de moslimlanden. Men heeft een beetje de indruk dat de officiële mensenrechtendialogen en clausules slechts een soort moreel inpakpapier geworden zijn. Maar ja, hoe geloofwaardig kan de Europese Unie zijn als zij zelf de deur wagenwijd openzet voor een land als Turkije, waar zoals men weet door politiediensten massaal wordt gefolterd.
Welke lessen heeft de Europese Unie inzake vrijheid van meningsuiting en persvrijheid te geven, als zij zelf nu al jarenlang verdoken en openlijke toetredingsonderhandelingen voert met een land als Turkije dat door reporters sans frontières als een van de grootste overtreders van de vrijheid van meningsuiting wordt omschreven. En welke lessen heeft de Unie te geven over godsdienstvrijheid, als zij een land als Turkije omarmt, dat al zijn vroegere godsdienstige minderheden heeft uitgemoord of verdreven, en dat de enkele overgeblevenen openlijk discrimineert.
Als wij echter dóór de officiële retoriek en dóór de officiële verklaringen en clausules heen kijken, zien wij vaak een Europees mensenrechtenbeleid van twee maten en twee gewichten en een enorme kloof tussen woord en daad.
Een van de perfecte symbolen van die dubbelzinnige Europese politiek is overigens de huidige Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, Louis Michel. Toen hij destijds nog Belgisch minister van Buitenlandse Zaken was, presenteerde hij zich met zijn Europees cordon sanitaire tegen Oostenrijk, als een soort geweten van de wereld, maar tegelijkertijd bakte hij zoete broodjes met de misdadige dictator Fidel Castro. Welnu, enkele maanden geleden pleitte die Europese commissaris nogmaals om de betrekkingen met Cuba massaal te verbeteren, terwijl volgens alle mensenrechtenorganisaties het Cubaanse staatsapparaat er blijvend op gericht is de rechten en de vrijheden van de Cubanen te beknotten.
Dergelijke heren, dergelijke Europese commissarissen zijn slecht geplaatst om een mensenrechtenbeleid uit te dragen. En nog één bedenking: wat in dit verslag absoluut ontbreekt is een dringend noodzakelijk pleidooi voor het herstel van het recht op vrije meningsuiting in een aantal van onze eigen Europese landen, waaronder België. In België wordt de oppositiepartij bij uitstek belegerd met klachten en processen en werden talrijke wetten aangescherpt om de vrije meningsuiting over het immigratieprobleem onmogelijk te maken. Het wordt tijd dat wij ook de balk in ons eigen oog eens durven zien.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het feit dat verkiezingen door erkende instellingen worden waargenomen, verbetert de atmosfeer van de verkiezingen en helpt soms zelfs om belangrijke veranderingen vaste vorm te geven, wat bijvoorbeeld is gebeurd tijdens de Oranje Revolutie in Kiev. Waarnemen is uiteraard een kostbare onderneming, maar wel een gerechtvaardigde, aangezien het ons enerzijds onderwijst over democratie, en ons anderzijds helpt het politiek bewustzijn en de ziel van een bepaalde natie naar waarde te schatten.
Ik heb een paar suggesties over hoe missies effectiever kunnen worden gemaakt zonder buitensporige kosten. Ten eerste zouden wij mensen moeten zenden die de lokale taal kennen. Indien dit niet uitvoerbaar is, zou de groep waarnemers zo kunnen worden samengesteld dat een enkele taal (Frans of Engels) wordt gebruikt, waarin vertalingen worden gemaakt en wat op zijn beurt betekent dat tolken worden meegenomen die naar die betreffende taal vertalen.
Het zou de moeite waard zijn zo veel mogelijk vrijwilligers van andere landen aan te werven, zoals studenten of leden van niet-gouvernementele en studentenorganisaties. Waarom? Hoe meer waarnemers er zijn, des te beter zullen de zaken gaan. Hoewel wij soms ironische opmerkingen horen, in Afrika bijvoorbeeld, dat zij geen kolonisten meer nodig hebben, blijkt contact en interactie met kiezers ervoor te zorgen dat zij de missie en tegelijkertijd die vorm van democratische steun erkennen.
Wat mensenrechten betreft, nemen wij van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten onzerzijds stappen om te verzekeren dat mensen die in bijzonder kwetsbare gebieden in de wereld wonen zich bewust zijn van hun rechten en in staat zijn om ervoor te vechten. Hiervoor is permanente educatie noodzakelijk. Er is geen andere uitweg. Ik zal afsluiten met te zeggen dat zonder fundamentele menselijke waarden en rechten, democratie een gebrekkige oplossing, zo niet een karikatuur van regeren kan zijn.
Józef Pinior (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het debat dat vandaag plaatsvindt, gaat over een van de belangrijkste aangelegenheden waarbij de Europese Unie, en zeker het Europees Parlement, betrokken is: eerbiediging van mensenrechten in de wereld, en het bewaken van de huidige staat van wereldwijde democratie. Het komt mij voor dat de twee verslagen een zeer belangrijk succes van het Europees Parlement vertegenwoordigen. Ik zou graag mijn felicitaties aan het adres van de heer Cappato en mevrouw De Keyser en de heer Salafranca willen laten vastleggen voor het opstellen van deze verslagen.
In dergelijke situaties worden wij altijd geconfronteerd met het volgende dilemma: hoe kunnen wij mensenrechten verdedigen, spreken over de rechtsbeginselen die wij in andere regio’s van de wereld willen laten zien, en tegelijkertijd effectief EU-beleid voeren? Dit is de basis voor de kunst van het EU-beleid vandaag: het in evenwicht brengen van deze twee beginselen, het uitzicht op mensenrechten laten zien en tegelijkertijd de effectiviteit van ons beleid. Dit is de lastige taak waarvoor wij nu gesteld zijn in Birma, in China, in de Kaukasus, en in zeer vele andere regio’s in de wereld. Het komt mij voor dat de twee verslagen een zeer goede poging doen om deze twee uitdagingen van de Europese Unie in evenwicht te brengen.
Nog een ding: ik wil dit debat graag aangrijpen om commissaris Ferrero-Waldner te bedanken voor haar antwoord inzake de eerbiediging van de mensenrechten in Mongolië. Mijn informatie bleek juist te zijn. Mongolië zou een voorbeeld kunnen zijn van een land waar wij werkelijk te maken hebben met een positieve trend op het terrein van de mensenrechten, en een voorbeeld van hoe de situatie in dit opzicht ten goede kan veranderen. Het is een zeer belangrijk Aziatisch land, dat de Europese Unie in het vervolg als voorbeeld zou kunnen stellen voor andere Centraal-Aziatische landen.
Fiona Hall (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, verkiezingswaarnemingsmissies zijn een centraal en vitaal element van ondersteuning door de EU van mensenrechten, democratisering en goed bestuur. Ik wil graag in het bijzonder verwijzen naar waarnemingmissies in Afrika, want er is een speciaal partnerschap tussen de EU en landen in Afrika, het Caraïbisch gebied en de Stille Oceaan.
De waarnemingmissie vindt vaak plaats in het kader van ontwikkelingssamenwerking krachtens de Overeenkomst van Cotonou. Voor de verkiezingen in de Democratische Republiek Congo in 2006 bijvoorbeeld was er substantiële technische bijstand voor het verkiezingsregistratieproces, en verkiezingswaarnemingsmissies zouden ook in een kader moeten worden geplaatst van ondersteuning na de verkiezingen, zoals het verslag van mevrouw De Keyser benadrukt. Er is een zeer grote behoefte aan praktische, technische hulp na verkiezingen – bijvoorbeeld scholing van ambtenaren en uitwisselingen met andere parlementariërs. Nieuwgekozen parlementariërs hebben ondersteuning nodig zodat zij hun kader beter ter verantwoording kunnen roepen. Er moet ook een politiek vervolgonderzoek van de verkiezingen komen, voornamelijk met betrekking tot de aanbevelingen van de waarnemingsmissie, dat zou moeten plaatsvinden voor de volgende verkiezingsronde.
Ik heb nog enkele andere punten. Ja, de verkiezingswaarnemingsmissie heeft een zeer bijzondere plaats in die zin dat zij onafhankelijk is en afgezonderd van de rest van het proces. Zij is niet de Commissie en zij verschilt van buitenlandse betrekkingen; en, hoewel het waar is dat de waarnemingsmissie met de lokale afvaardiging van de Commissie, de ambassadeurs van de lidstaten en ook met andere waarnemingsmissies zou moeten spreken, is zij geen verantwoording schuldig aan een van hen en is haar onafhankelijkheid haar kracht. Ik ben het eens op de punten contacten en coördinatie, maar ik denk niet dat wij gezamenlijke missies met andere lichamen zouden moeten hebben, omdat dat de zeer belangrijke onafhankelijkheid van de EU-waarnemingsmissie dreigt te compromitteren.
Ik bespeur de wens om waarnemingsmissies uit te breiden en actiever te maken in het zuidelijke Middellandse Zeegebied. Ik kan dat begrijpen, maar het zou niet ten koste moeten gaan van missies in opkomende democratieën in Azië, Latijns-Amerika en in het bijzonder Afrika. Zoals verscheidene mensen hebben gezegd, zijn missies niet goedkoop, dus als wij extra missies gaan hebben, zullen wij extra budget nodig hebben.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil in de eerste plaats de heer Cappato feliciteren, zowel met het werk dat hij heeft gedaan als met het resultaat.
Eigenlijk wil ik de hele Subcommissie mensenrechten feliciteren, want ik denk dat dit verslag laat zien dat de Subcommissie al enige tijd volwassen is, met alles wat dit met zich meebrengt.
Er zijn echter enkele aspecten met betrekking tot dit verslag die wij graag weer willen oppakken, en wij willen vragen of we allemaal een laatste poging kunnen doen om deze te erkennen.
Ten eerste zou moeten worden erkend en nogmaals in herinnering worden geroepen dat mensenrechten universeel en ondeelbaar zijn, wat niet expliciet in de tekst is vermeld. Wij zouden dat wel graag willen en hebben daarom een amendement ter zake ingediend.
Ten tweede zouden wij het erover eens moeten worden dat elke speciale gezant van de EU voortaan een duidelijk mandaat met betrekking tot mensenrechten moet krijgen, en in het bijzonder met betrekking tot de garantie dat de richtsnoeren over mensenrechten worden gerespecteerd.
Ten derde vind ik het wat betreft deze richtsnoeren belangrijk om nog iets anders te onthouden: hoewel de rechten van de vrouw per definitie mensenrechten zijn, begrijpen wij dat de specifieke elementen die vaak vergezeld gaan van bepaalde schendingen van zulke rechten, uit genderperspectief, het zeer aanbevelenswaardig maken om zo spoedig mogelijk enkele nieuwe richtsnoeren vast te stellen, in het bijzonder met betrekking tot de rechten van de vrouw.
Tot slot, hoewel er vele specifieke zaken zijn die wij hier zouden moeten noemen, wat wij niet kunnen doen bij gebrek aan tijd en ruimte, wil ik ten minste van dit debat gebruikmaken om de schending van mensenrechten in de Westelijke Sahara door de Marokkaanse autoriteiten nogmaals op tafel te leggen, aangezien dit een duidelijk geval is van onvolledige of slecht uitgevoerde dekolonisatie.
Daarom moet Spanje, en in het verlengde daarvan de Europese Unie, op dit onderwerp niet aarzelen, vooral omdat de Mensenrechtenraad van de VN wederom heeft opgeroepen om het conflict op eerlijke en duurzame wijze op te lossen in overeenstemming met internationaal recht, en wij weten allemaal dat dit bovenal betekent dat het recht op zelfbeschikking moet worden toegepast.
VOORZITTER: Miguel Angel MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Luisa Morgantini (GUE/NGL). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik zou de heer Cappato en de Subcommissie mensenrechten graag willen bedanken. Ik ga echter niet over dit verslag spreken. Ik hoop dat de Subcommissie mensenrechten een volwaardige commissie wordt in plaats van een subcommissie. Ik zou ook mevrouw De Keyser en de heer Salafranca graag willen bedanken voor hun gedetailleerde en stimulerende verslag. Het is echter jammer dat het verslag niet samen met de Commissie buitenlandse zaken en de Commissie ontwikkelingssamenwerking is opgesteld, gezien het feit dat de voorzitters van deze twee commissies gezamenlijk de groep voor verkiezingswaarneming van het Europees Parlement voorzitten.
Ik zou de Commissie en in het bijzonder mevrouw Ferrero-Waldner graag willen bedanken voor de toewijding en vastberadenheid in de ontwikkeling van het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten (EIDHR) om te helpen mensenrechten te bevorderen door het waarnemen van verkiezingen. Dit gezien de wetenschap dat voor democratie en mensenrechten niet alleen vrije en eerlijke verkiezingen nodig zijn, maar ook ontwikkeling en een strategie voor armoedebestrijding.
Ik heb maar een minuut, dus ik zou graag de noodzaak willen benadrukken van grotere samenhang voor de periode na verkiezingen. Neem bijvoorbeeld het geval Palestina. Ik geloof dat deze samenhang, evenals continuïteit in voortgangsverslagen en beleid ter ondersteuning van nationale parlementen cruciaal zijn om het EIDHR geloofwaardig te laten zijn. Het voorstel van mevrouw Ferrero-Waldner voor een tweede gezamenlijke studiebijeenkomst over het waarnemen van verkiezingen is ook belangrijk, vooral als wij erin slagen het maatschappelijk middenveld en lokale verkiezingswaarnemers, die een cruciaal communicatiekanaal voor ons zouden zijn, erbij te betrekken.
Hélène Goudin (IND/DEM) . – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de EU is een op waarden gebaseerde unie op grond van een gemeenschappelijke overeenkomst om de mensenrechten te eerbiedigen. Wanneer deze binnen de Unie of in het gebied in de onmiddellijke nabijheid van de EU niet worden geëerbiedigd, zal de EU moeten optreden. Het is echter buitengewoon ongelukkig dat dit parlement mensenrechten probeert aan te wenden om zijn eigen positie op het terrein van het buitenlandse beleid te versterken ten koste van de bevoegdheid van de lidstaten. We mogen niet vergeten dat diverse van onze eigen lidstaten niet altijd de mensenrechten eerbiedigen, neem bijvoorbeeld de rechten van homoseksuelen, lesbischen, bi- en transseksuelen, wanneer we ons in onze bevlogenheid op de borst kloppen en derde landen op hun beleid gaan aanspreken.
Jim Allister (NI) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij af of dit debat slechts een jaarlijks terugkerend ritueel is om ons geweten op het gebied van de mensenrechten te sussen of dat we binnen de EU serieus van plan zijn veranderingen te forceren in landen die zich voortdurend aan schendingen schuldig maken?
Natuurlijk tekent de EU protest aan, maar is ons optreden niet omgekeerd evenredig aan het handelsbelang van degenen op wie wij het gemunt hebben? Neem India en China. We dingen naar de hand van beide landen als handelspartners. Dus hoe serieus zijn we eigenlijk van plan er bij hen op aan te dringen dat de mensenrechten op de agenda komen te staan? Waarom hebben onze handelsovereenkomsten geen mensenrechtelijke tanden? Is het dan zo dat de handel er voor de EU meer toe doet dan onderdrukking?
Als ik aan India denk, zie ik op het kastenstelsel gebaseerde discriminatie, een schandalige staat van dienst op het gebied van slavenarbeid en de seksindustrie, en wijdverbreide schendingen van de godsdienstvrijheid. En dan blijkt dat we met India alleen maar een ad hoc-dialoog voeren en dat elke steekhoudende afspraak op het gebied van mensenrechtenkwesties volledig ontbreekt. Geen wonder dus dat er niets verbetert.
En bovendien hebben we ook nogal eens een verwrongen blik. Bij ontwikkelingshulp legt de EU erg de nadruk op een mensenrechtenagenda, waaronder het aanmoedigen van abortus, zelfs als dat ingaat tegen de plaatselijke cultuur – zoals in Kenia, waar NGO’s met EU-geld abortussen bekostigen die tegen de plaatselijke gebruiken en wetten ingaan.
Horen wij niet de nadruk te leggen op fundamentele rechten en zouden we ons ontwikkelingsgeld niet beter kunnen gebruiken voor hulp bij de aanschaf van voedsel en water in plaats van onze eigen agenda aan de man te brengen, ook al is het dan onder het mom van een gezondheidsbeleid?
Ari Vatanen (PPE-DE) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens mij is dit de aangewezen dag om onze gedachten te laten gaan over het belang van verkiezingen en verkiezingswaarnemingsmissies. Vanochtend hebben we weer een set resultaten uit de VS ontvangen. Volgens mij zijn de verkiezingen daar al een eeuwigheid gaande, en nog steeds weten we niet wie de Democratische presidentskandidaat wordt. Ik denk zelf Obama, maar mij wordt niets gevraagd.
Dit is nu al maanden gaande in de VS, intussen zijn er in Rusland verkiezingen geweest en vandaag heeft de heer Poetin het presidentschap aan de heer Medvedev overgedragen, moet ik zeggen. Ik zou moeten zeggen dat de heer Medvedev vandaag is ingehuldigd, maar dat is toch niet helemaal de juiste omschrijving aangezien Medvedev welgeteld één dag voor zijn verkiezingscampagne heeft uitgetrokken – zoals het perscommuniqué van het Kremlin vermeldt. Er stond zelfs bij dat hij die dag onbetaald verlof had opgenomen. Hoe kun je in één enkele dag een verkiezingscampagne voeren? Zoiets kun je doen als je van tevoren weet dat je zeventien maal meer aandacht op de televisie krijgt dan alle drie de andere kandidaten bij elkaar. Dus zo treurig staan de zaken er in Rusland voor. Het Russische volk verdient beter. Ik ben er niet op uit om het Kremlin af te kraken. We moeten opkomen voor het Russische volk en voor mensen in andere landen waar nog geen democratie heerst zoals wij die opvatten.
Zijn deze verkiezingswaarnemingsmissies van belang? Die zijn zeker van belang, aangezien zij gericht zijn op het opbouwen van de democratie, wat onze voornaamste missie is in dit Huis. De heer Salafranca en mevrouw De Keyser hebben een uitstekend verslag opgesteld, maar van deze kwestie moeten wij absoluut werk maken. De EU moet nog veel krachtiger worden. We kunnen er niet het zwijgen toe doen, dat zijn wij verplicht aan de mensen die nog geen democratie hebben.
Richard Howitt (PSE) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze felicitaties gaan uit naar de uitmuntende rapporteur Marco Cappato voor het jaarlijkse verslag over de mensenrechten.
Ik wil graag twee van de door de socialisten voorgestelde amendementen nader toelichten: Om te beginnen heb ik alle respect voor zijn en uw standpunt inzake Ghandi en geweldloosheid, en volgens mij is het een buitengewoon belangrijke traditie waar u ons in het parlement op hebt gewezen. Maar wij zijn slechts voorstander van het verwijderen van deze paragraaf omdat het eenvoudig niet het enige leidende beginsel kan zijn van het GBVB van Europa. Soms komen er militaire middelen kijken bij het stichten en handhaven van vrede, en dat neemt niet weg dat dit een eervol en nobel facet is van wat wij als Europa kunnen en moeten doen om een vreedzamere, betere wereld te scheppen.
Ten tweede, met betrekking tot ons amendement over de mensenrechtenraad van de Verenigde Naties: als iemand die regelmatig met collega’s van de subcomité naar Genève gaat, deel ik uw zorgen. Het is uitermate teleurstellend geweest om te zien hoe verdeeld men nog is over de bezette Palestijnse gebieden, de hokjesgeest, met name bij de Afrikaanse groep, al moeten we er in Europa zeker ook voor oppassen. Dat neemt niet weg dat het dit jaar naar mijn mening heel belangrijk is om het streven naar verandering bij de VN te blijven steunen, de positieve rol van de lidstaten van de EU binnen de mensenrechtenraad te erkennen en tevens te erkennen dat het proces van intercollegiale evaluatie nog maar net op gang is gekomen en dat we dat instituut het beste kunnen steunen door het openlijk, alomvattend en zo effectief mogelijk te doen.
Ten slotte vragen wij de Commissie en de Raad in overweging P en paragraaf 4 het voorstel te steunen voor een consensus voor het bevorderen van de democratie in ons nabuurschapsbeleid, in de criteria van Kopenhagen, en onze regionale strategieën op de wereld. We hebben het wel over het bevorderen van de democratie, maar daar bestaat geen gemeenschappelijke Europese definitie van. Het is een aantrekkelijke gedachte dat wij ervoor zorgen dat de Commissie, de lidstaten en het Parlement gezamenlijk definiëren wat wij onder het bevorderen van de democratie verstaan en ons daar vervolgens ook voor inzetten. De heer Solana steunt dit idee en ik hoop dat de Raad en met name de Commissie vanavond publiekelijk zullen verklaren dat zij dit idee ook steunen.
Ona Juknevičienė (ALDE). – (LT) Het EU-verslag van vorig jaar besloeg 104 pagina’s, waarvan er vier aan de mensenrechten gewijd waren. Dit jaar zijn het er respectievelijk tweehonderdzestien en tien. Feiten die ook al in het verslag van vorig jaar vermeld stonden, zoals het opzetten van het Bureau voor de grondrechten, worden nu opnieuw genoemd. Dat neemt niet weg dat in het verslag gedetailleerd beschreven staat hoe wij Europeanen wereldwijd opkomen voor de mensenrechten.
Er wordt echter noch in het verslag, noch in de resolutie ook maar iets gezegd over de bescherming van mensenrechten of gevallen waarin deze worden geschonden binnen de EU zelf. Zijn er binnen de EU dan werkelijk geen gevallen waarin de mensenrechten worden geschonden of duidt dit erop dat wij die, als ze voorkomen, rechtvaardig en zonder uitstel oplossen? Naar mijn idee is geen van beide het geval. Het is blijkbaar eenvoudiger om over de zonden van anderen te spreken dan om onze eigen zonden te bekennen.
Weten we dan niet dat er in Londen illegale rekruteringsbureaus zijn die immigranten uit Litouwen en Polen tot slaven maken? Weten we dan niet dat in Parijs massaal arrestaties van “illegale” personen plaatsvinden in opdracht van president Sarkozy? En hoe zit het met de onwettige acties tegen Roemenen in Rome? Natuurlijk kunnen de gekrenkten in beroep gaan bij het hof in Straatsburg. Als de zaken bij dat hof over een paar jaar inmiddels in de duizenden lopen, zal het recht misschien in ere worden hersteld. Maar voor de betrokkenen is elke dag en elk uur van groot belang.
Wij zijn gekozen om voor onze burgers te werken, om hen te vertegenwoordigen en hun rechten te beschermen. Laten we hen dan ook recht in de ogen kijken. In Europa hoort iedereen veilig te zijn. Want dan staan we sterker en zijn we in een betere positie om anderen te hulp te komen.
De Voorzitter. − Bedankt, mevrouw Juknevičienė. Dit is een voorbeeld van “de splinter in andermans oog zien en niet de balk in zijn eigen oog”.
Margrete Auken (Verts/ALE). – (DA) Mijnheer de voorzitter, dank u voor dit uitstekende verslag inzake de mensenrechten. Er zit echter een ernstige leemte in. Het grootste mensenrechtenprobleem ter wereld – de discriminatie van tweehonderdzestig miljoen kasteloze Dalits – wordt slechts heel even genoemd, en dan alleen nog in verband met een lijst zaken die wellicht aanleiding tot discriminatie kunnen vormen. In februari vorig jaar hebben we ter zake een vergaand besluit bereikt, en daarom is het ook hoogst alarmerend dat het door de fractie van de Groenen/Vrije Europese Alliantie ingediende amendement is verworpen door de Commissie buitenlandse zaken. Ons voorstel was om als EU samen met de VN richtsnoeren te ontwikkelen ter bestrijding van discriminatie naar kaste, en om het probleem aan te kaarten tijdens topontmoetingen met de betreffende landen. Zijn India en de Britse regering soms weer bezig geweest, zoals ze vorig jaar ook al tegen dit besluit hebben geageerd, en hebben ze ditmaal dan hun zin gekregen?
Het probleem bestaat in veel Zuid-Aziatische landen, maar ik noem juist India, omdat dat een democratisch land is, een feit dat wordt erkend als de belangrijkste factor in verband met mensenrechten. Het is een democratisch land en er zijn zelfs uitstekende wetten tegen discriminatie naar kaste. Deze wetten worden echter voortdurend geschonden. Het democratische India verdient het dat deze wetten worden nageleefd en India hoort een voorbeeld voor andere landen te worden. Het is dan ook erg gênant dat de EU de ogen sluit voor het lijden van de Dalits, en hetzelfde geldt voor het Parlement! Vorig jaar konden we deze dingen nog zeggen. Wat is er dan gebeurd, dat het nu niet meer kan? Krijgen de Dalits het beter? Is die discriminatie soms aan het verdwijnen? Nee, iedereen hier weet dat dat niet zo is. Waarom krijgt de wanhopige situatie waarin deze mensen verkeren dan niet de volle aandacht van de EU?
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL). – (ES) Hartelijk bedankt, mijnheer de Voorzitter. Dames en heren, op 13 april is de in de Westelijke Sahara actieve mensenrechtenactivist Ennaama Asfari in Marrakech gearresteerd. Opnieuw een arrestatie in Marokko.
Ik vertel u dit, dames en heren, opdat we niet vergeten dat de Europese Unie met steun van de Verenigde Naties verantwoordelijk is voor het dekolonisatieproces. Wij zijn daar verantwoordelijk voor en daarom moet in elk mensenrechtenverslag worden opgenomen dat de Europese Unie eisen moet stellen en alert moet zijn en zich moet houden aan de resoluties van de Veiligheidsraad van de VN.
Bovendien zitten wij in een eenentwintigste-eeuwse beschaving, dames en heren, waar de bevolking allengs armer en hongeriger wordt en waar steeds meer ziekte en ongelijkheid heerst. Volgens de Verenigde Naties is Afrika de afgelopen tien jaar armer geworden. Daarom wil ik eisen, voorstellen en vragen dat men erkent dat mensenrechten alle rechten omvatten: dus zowel economische, sociale, culturele als politieke rechten. Als we een schaal hadden, zouden we ervan opkijken op welke plaats de landen eindigen die de mensenrechten niet eerbiedigen. Om die reden denk ik dat we veel alerter moeten zijn en alle kwesties op het gebied van de eerbiediging van de mensenrechten aan de orde moeten stellen.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is van groot belang dat wij krachtens het Verdrag van Lissabon naar onszelf kijken als we het over verkiezingen en observatiemissies hebben. Hoeveel van de half miljard Europeanen buiten de kleine politieke kring van de Raad zullen de president van Europa kiezen? Niemand. Hoeveel gewone mensen kiezen de premier van Europa en de voorzitter van de commissie? Wederom niemand.
Misschien bereiken we meer wanneer we de democratie wereldwijd proberen te bevorderen als de EU zelf democratisch wordt. De heer Bonde heeft er vanavond al op gewezen dat als de president van China bij een gesprek over democratie aan de toekomstige president van Europa zou vragen met hoeveel stemmen hij is gekozen, dat een buitengewoon pijnlijk moment zal zijn.
Urszula Gacek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik juich het uitstekende verslag over de rol van het Europees Parlement tijdens verkiezingswaarnemingsmissies zeer toe. Verkiezingswaarnemingen in nieuwe en beginnende democratieën worden terecht beschouwd als een prioriteit voor de EU, en een bewijs dat de EU zich voor deze landen inzet.
Ik zie echter nog een rol voor onze lidstaten, voor onze zogenaamde “volwassen democratieën” weggelegd, namelijk om het goede voorbeeld te geven.
Ik kan me in Polen een verhitte discussie herinneren voorafgaand aan de algemene verkiezingen in oktober 2007. De OVSE wilde een klein team waarnemers sturen. Aanvankelijk werd door vele politici negatief gereageerd op dit verzoek, omdat zij dit als een belediging opvatten. Terwijl dat absoluut niet zo is. Ook naar vele oude Europese democratieën worden verkiezingswaarnemingsmissies gezonden. Naar de Franse presidentsverkiezingen, bijvoorbeeld. Uiteindelijk werden de waarnemers in Polen verwelkomd.
Wanneer we tegenstribbelende opkomende of nieuwe democratieën willen overhalen internationale waarnemers toe te laten, moeten we aantonen dat wij ook anderen toestaan ons nauwlettend te volgen. Onze verkiezingsprocedures verlopen niet altijd even soepel. In Groot-Brittannië zijn gevallen geconstateerd van verkiezingsfraude bij stemmen per post, en we staan allemaal voor nieuwe uitdagingen zoals stemmen via internet, die in de toekomst zullen gaan spelen.
Dus laten wij ons openstellen voor kritische blikken, want die openheid zal onze geloofwaardigheid alleen maar vergroten.
Libor Rouček (PSE). – (CS) Vandaag bespreken we twee nauw met elkaar in verband staande verslagen: het jaarverslag over de mensenrechtensituatie in de wereld en het verslag over de verkiezingswaarnemingsmissies van de EU. Vrije verkiezingen en het recht op democratie zijn fundamentele mensenrechten die, inter alia, zijn vastgelegd in het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en tevens in de Millenniumverklaring van de VN. Om die redenen is het bevorderen van de democratie een van de belangrijkste doelstellingen van het buitenlandse beleid van de EU. Willen wij dat die steun effect heeft, dan moeten wij ons gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid versterken en ervoor zorgen dat de verkiezingswaarnemingsmissies efficiënter worden.
Daarom steun ik de aanbevelingen van onze rapporteurs. Ik ben ook de mening toegedaan dat bijvoorbeeld het verkiezingsproces, inclusief de fases voor en na de verkiezingen, zou moeten worden opgenomen in de politieke dialoog met de betrokken derde landen. Een van de doelstellingen van een verkiezingsproces, en dan niet alleen van het stemmen maar met name ook van de fases daaraan voorafgaand en daarna, moet ook zijn de versteviging van democratische instellingen als de rechtsstaat, de onafhankelijkheid van pers en rechtbanken, het maatschappelijk middenveld, enzovoort. Op grond van persoonlijke ervaringen met verkiezingswaarnemingsmissies ben ik er tevens van overtuigd dat het Europees Parlement een aanzienlijk effectievere en belangrijkere rol in dit hele proces kan en moet spelen.
Afrondend wil ik als vertegenwoordiger van de Tsjechische republiek nog een paar woorden zeggen aangaande de goedkeuring van het Statuut van Rome. Net als vorig jaar zou ik graag een beroep willen doen op de leden van het parlement en de senatoren van de Tsjechische republiek om het Statuut van Rome zo snel mogelijk goed te keuren. De Tsjechische republiek, die in de eerste helft van het volgende jaar het voorzitterschap van de EU zal bekleden, is de enige lidstaat van de EU die dit Statuut nog niet heeft goedgekeurd, wat in mijn ogen hoogst gênant is voor wat in dit geval helaas mijn eigen geboorteland is.
Sarah Ludford (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik graag – rechtstreeks tot de Commissie en de Raad – zeggen dat de EU de aanklager van het Internationaal Strafhof serieuze steun moet verlenen bij het ten uitvoer leggen van de dagvaarding van twee personen die ervan worden verdacht in Darfur schendingen van de mensenrechten te hebben begaan, waaronder iemand die op dit moment minister is in de regering van Soedan. Tot nu toe is de reactie vanuit Europa uiterst lauw geweest, wat behoorlijk beschamend is, in aanmerking genomen dat wij ons erop laten voorstaan dat wij – op zijn minst grotendeels – het Internationaal Strafhof hebben opgericht.
We lopen zelfs het risico dat we door de Verenigde Staten worden overvleugeld. John Bellinger, hoofd juridische afdeling van het ministerie van Buitenlandse Zaken van de VS, heeft in een boeiende toespraak veertien dagen geleden gezegd dat de VS, zonder hun ideologische opstelling tegenover het Internationaal Strafhof te wijzigen, bereid zijn praktische steun te verlenen aan het werk van dit hof, en daarbij noemde hij met name Darfur. Dus naar mijn mening moeten wij ons inzake Darfur eensgezind achter het Internationaal Strafhof scharen.
En nu we het toch over de Verenigde Staten hebben: we hebben goede hoop dat ongeacht wie de presidentsverkiezingen wint, er een eind zal komen aan de misstanden – of in elk geval aan de ernstigste misstanden – in de oorlog tegen het terrorisme. Alle kandidaten hebben zich voor sluiting van Guantánamo uitgesproken, maar de EU moet de helpende hand toesteken door op sluiting te blijven hameren en leiding te geven aan een internationaal initiatief om gedetineerden die geen eerlijk proces zullen krijgen over te plaatsen. Maar daarnaast moeten wij – en ik ben het geheel eens met diegenen die zeggen dat, wil de EU in de hele wereld geloofwaardig zijn, zij de mensenrechten ook intern zal moeten eerbiedigen – de plicht hebben verantwoording af te leggen, een verantwoording die overigens nog steeds niet is afgelegd door Europese regeringen die zich met “extraordinary rendition” bezighouden – wat in feite op ontvoering en marteling neerkomt.
Maria da Assunção Esteves (PPE-DE). – (PT) Zo staan de zaken ervoor: de doodstraf, foltering en honger zijn barbaarse verschijnselen die op deze wereld die wij voor een deel regeren nog steeds voorkomen. Zo zullen de zaken er echter alleen voor blijven staan als wij dat willen. Het Europa van de Verlichting, van normen en waarden, en van waardigheid, ontbreekt het aan een samenhangend beleid. Het Europees Parlement en de Raad nemen op dit terrein niet altijd hetzelfde standpunt in, maar er is slechts één aanpak mogelijk, en dat is dat de Europese instellingen in al hun interne en externe beleid samenhangend optreden. We hebben goede hoop op de effectiviteit van de nieuwe dienst voor extern optreden binnen het Verdrag van Lissabon op het terrein van de mensenrechten.
Maar als wij naar de wereld kijken, zijn er nog steeds redenen genoeg voor zorg: De Verenigde Staten en Afrika hebben nog steeds de doodstraf; China heeft Tibet bezet, en er komen nog steeds slavenarbeid, foltering en standrechtelijke executies voor. Dat zijn voorbeelden die voor ons aanleiding zouden moeten zijn om ons gebrek aan samenhangendheid aan te pakken. Europa heeft een actief beleid nodig op het gebied van de mensenrechten. Het is van groot belang het maatschappelijk middenveld te mobiliseren, maar wij mogen niet vergeten dat het gevecht voor rechten in de eerste plaats een taak is voor de staten zelf en hun diplomatie. De Franse president had gelijk toen hij zei dat hij de Olympische Spelen in Beijing niet zal bezoeken. Dat zouden de andere staatshoofden van de EU ook niet moeten doen. De Unie is een op normen en waarden gebaseerde eenheid. Europa kan er niet mee volstaan verklaringen af te leggen en resoluties aan te nemen. De Europese Unie mag haar ziel niet verkopen.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Commissaris, bij het uitspreken van mijn gelukwensen jegens de drie rapporteurs, wil ik met name de nadruk leggen op een volledige, onaanvechtbare aandacht voor de rechten van vrouwen in alle regionen van het openbare leven, zowel in sociale betrekkingen en in zuivere privérelaties, en dan niet slechts in theorie, maar zeker ook in de praktijk.
Dit vraagt in de allereerste plaats om het uitbannen van elke vorm van discriminatie en geweld jegens vrouwen en meisjes. Dit is echter niet genoeg. Laten we eens naar Europa kijken. De Europese Unie bereidt een aantal resoluties voor waarin lidstaten zullen worden opgeroepen om vrouwen en mannen gelijk te behandelen en zij zal vervolgens controleren of en hoe deze beginselen ten uitvoer worden gelegd. Ik ben echter buitengewoon nieuwsgierig, geachte commissaris, of het beginsel van de gendermainstreaming in de interne structuren van de Europese Unie zal worden toegepast. Wanneer bijvoorbeeld nieuwe EU-instellingen worden opgericht en de hoogste vier posten moeten worden ingevuld – de President van de Unie, de voorzitters van de Commissie en het Parlement, en de hoge vertegenwoordiger van de EU voor het gemeenschappelijke buitenlandse en veiligheidsbeleid – zal er dan een bepaling zijn waarin dit beginsel tot uitdrukking komt?
Dat zal het moment van de waarheid zijn, dames en heren, waarop tot uitdrukking komt of onze werkelijke benadering van de rechten van vrouwen overeenkomt met wat we daarover beweren.
Maria-Eleni Koppa (PSE). – (EL) Mijnheer de voorzitter, het verslag dat wij vandaag bestuderen is het belangrijkste document van het Europees Parlement waarin ons beleid inzake de mensenrechten over de hele wereld tot uitdrukking komt. De uitdagingen zijn enorm. Het Europees Parlement kan en moet optreden als waarborger van de democratie en de menselijke waardigheid.
Het is van groot belang dat de EU inzake deze kwesties een ferm en eendrachtig standpunt inneemt. Alleen zo kunnen wij de effectiviteit van een gezamenlijk optreden versterken en verbeteren.
We mogen er geen dubbele maatstaven op nahouden die afhangen van de belangen die op het spel staan. De belangrijkste doelstellingen van ons beleid zouden moeten zijn: het afschaffen van de doodstraf en foltering, en de bescherming van kinderen die in gewapende conflicten verzeild zijn geraakt. Alle betrekkingen en overeenkomsten met derde landen moeten doortrokken zijn van de bescherming van mensenrechten. We mogen geen enkele afwijking hiervan toestaan, en evenmin mogen we toestaan dat eigenbelang de voorrang krijgt.
Mensenrechten moeten bij elke beslissing die we nemen op het gebied van beleid ons leidend beginsel zijn.
Ik wil graag eindigen met mijn dank uit te spreken jegens de rapporteur voor zijn uitstekende en gedetailleerde verslag.
Marios Matsakis (ALDE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wanneer de EU het heeft over schending van de mensenrechten door derde landen, moet zij zelf een onbesmet blazoen hebben wat betreft het eerbiedigen van zulke rechten door alle lidstaten van de EU, wil zij voldoende overtuigend zijn.
Zoals andere sprekers al zeiden is dit helaas niet het geval. Ik zal mij beperken tot slechts één voorbeeld, dat betrekking heeft op Groot-Brittannië. In strijd met internationale verdragen heeft het Verenigd Koninkrijk nog steeds twee koloniën in een andere lidstaat, namelijk Cyprus. Deze twee koloniën, Akrotiri en Dhekelia, worden bewoond door ongeveer 10.000 Cyprioten die allen burgers van de EU zijn, al staan hun woningen op land dat Groot-Brittannië om voor de hand liggende redenen heeft uitgesloten van de EU. Deze mensen ontberen het fundamentele mensenrecht om hun uitvoerende autoriteit te kiezen. Ze worden geregeerd door een gouverneur, een Britse generaal die is aangesteld door de koningin van Engeland, en zij hebben geen recht op een gekozen parlement. De wetten die op deze koloniën van toepassing zijn vallen geheel onder de rechtsbevoegdheid van de gouverneur. In feite komt het erop neer dat deze burgers van de EU onder een Britse militaire dictatuur leven.
Het is een grote schande dat het EP, de Commissie en de Raad deze situatie door de vingers zien.
Misschien is het zo dat andere lidstaten hun eigen vuile was hebben die ze niet willen buitenhangen of wellicht geloven deze instellingen niet werkelijk in de beginselen van democratie en recht, waar zij naar eigen zeggen pal voor staan, of misschien geeft de EU alleen om mensenrechten zolang het niet om haar eigen leden gaat.
Wat het ook mag zijn, één ding staat vast: elk verslag van de EU over mensenrechten in de wereld boet in aan geloofwaardigheid zolang de Britse kolonisatie op Cyprus voortduurt.
Corina Creţu (PSE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, graag wil ik mevrouw De Keyser gelukwensen en me aansluiten bij diegenen die hier hebben gesproken over de samenhang tussen mensenrechten, verkiezingen en democratie. Ik kom uit een land, Roemenië, dat jarenlang heeft gezucht onder een totalitair regime en misschien moeten juist wij, die zich die tijd nog goed kunnen herinneren, nog meer de nadruk leggen op het belang van het organiseren van democratische, vrije en correcte verkiezingen.
Een beroemde Amerikaanse hoogleraar, Larry Diamond, heeft onlangs om aandacht gevraagd voor een zorgwekkend verschijnsel dat hij “democratische recessie” noemt. Uit een recent verslag van Freedom House blijkt dat het jaar 2007 het slechtste jaar sinds het einde van de Koude Oorlog is geweest voor de vrijheid in de wereld.
Gegeven deze omstandigheden ben ik het er geheel mee eens dat de belangrijkste taak van de Europese Commissie, het Europees Parlement en de lidstaten van de Unie is om voor, tijdens en na verkiezingen een gezamenlijke, wereldwijde strategie te ontwikkelen ter bevordering van de democratie. Ik sta volledig achter het idee om pas gekozen parlementen te helpen zo krachtig mogelijk te worden en ze te helpen bij de uitvoering van wetgevende activiteiten die zo dicht mogelijk de gevestigde democratische maatstaven benaderen.
Dat neemt niet weg dat ik wil benadrukken dat niet elke tekortkoming op organisatorisch terrein per se een poging tot fraude is, maar het is van essentieel belang vast te stellen in welke mate het rechtskader voor onpartijdigheid en transparantie van het verkiezingsproces zorgdraagt.
De Voorzitter. – De beurt is nu aan sprekers die het woord mogen nemen door “de aandacht te trekken” van de Voorzitter. Ik wil even opmerken dat er tijdens de vergadering van de Groep op hoog niveau inzake de gelijkheid en diversiteit tussen de seksen veel kritiek kwam op een vicevoorzitter omdat men zei dat alleen mannelijke leden van het parlement “zijn aandacht wisten te trekken” en dat het vrouwelijke parlementsleden niet lukte zijn aandacht te trekken. In dit geval wordt het me wel heel makkelijk gemaakt, aangezien iedereen die om mijn aandacht heeft gevraagd, vrouw is. Dus we zullen niet opnieuw de kritiek te horen krijgen waaraan we nog geen uur geleden hebben blootgestaan
Marianne Mikko (PSE) . – (ET) Het verslag inzake mensenrechten van Marco Cappato verdient de hoogste lof, dames en heren. Ik ben het er geheel mee eens dat de Europese Unie zich ten zeerste moet inspannen voor een oprecht consistent en stevig beleid om overal ter wereld de mensenrechten te bevorderen. Het is zeker waar dat de controle op de bescherming van mensenrechten effectiever moet verlopen.
Ik sta achter het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Als wij met één gemeenschappelijke stem spreken, zullen wij in staat zijn effectief te reageren op elk soort schending van mensenrechten waar ook ter wereld. Op die manier kunnen duizenden mensenlevens worden gered. Ik steun het voorstel om in 2009 een Europese conferentie inzake geweldloosheid te organiseren.
De betrokkenheid van leden van het EP bij verkiezingswaarnemingen is van het allergrootste belang. Leden van het EP moeten zich echter onpartijdig opstellen, zoals dat benadrukt is door de rapporteurs mevrouw De Keyser en de heer Salafranca. Hoe kunnen we ervoor zorgen dat de deelname van groepen van het Europees Parlement bij verkiezingswaarnemingen en het werk van de Europese waarnemingsdelegaties effectiever verloopt zonder dat dat een van beide schaadt? Samen zullen wij tot een oplossing moeten komen.
De Europese Unie heeft steeds vaker met mensenrechten te maken. En de hele wereld kan zien dat solidariteit en het beschermen van grondrechten een van onze grondbeginselen is, waarzonder geen enkel land kan gedijen.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE) . – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijn hartelijke dank voor uw steun aan de gendergelijkheid. Persoonlijk zou ik ook graag de rapporteurs van de drie verslagen willen gelukwensen, maar ik wil vooral graag nog eens het belang onderstrepen van de verkiezingswaarnemingsmissies die wij overal ter wereld uitvoeren. Naar mijn mening moet dit anders worden geformuleerd: dit zijn buitengewoon positieve acties die misschien wel met name in de aanloop tot verkiezingen onder de aandacht van onze medeburgers dienen te worden gebracht.
Graag wil ik ook alle waarnemers hulde brengen, want wij mogen dan als hoofdwaarnemers ter plekke aanwezig zijn en ook op verkiezingswaarnemingsmissies gaan, maar tevens hebben wij overal ter wereld honderden jonge en minder jonge deskundigen die zo vriendelijk zijn in andere landen de democratie steun te willen verlenen. Naar mijn mening vermelden we dat niet vaak genoeg. Zonder die waarnemers zouden we bij lange na niet zulke uitstekende missies hebben. Ik wil ook graag het enthousiasme vermelden waarmee de plaatselijke bevolking deze waarnemers verwelkomt, en dan met name de waarnemers die voor langere tijd in het land blijven.
Ik vind het echter teleurstellend dat ik geen steun heb gekregen van mijn collega’s voor mijn amendement betreffende het verhogen van het budget, omdat ik de mening ben toegedaan dat hoe meer expertise wij in onze missies meenemen, hoe meer de Europese Unie in trek zal zijn. Het zou een schande zijn als we uit gebrek aan middelen niet in staat zijn op dit soort verzoeken van landen in te gaan.
Katrin Saks (PSE) . – (ET) Ik heb gevraagd of ik het woord mocht nemen om meer aandacht te vragen voor de mensenrechten in Afghanistan, wat immers een land is waarvoor de lidstaten en de Europese Unie als geheel zich ten zeerste hebben ingespannen.
Ik heb Afghanistan de afgelopen week bezocht als lid van een delegatie van het Europees Parlement, en ik wil u graag twee namen voorleggen.
Ten eerste de jonge journalist Parwez Kambaksh, die ter dood veroordeeld is omdat hij materiaal over de positie van de vrouw in de Islam van het Internet heeft gedownload. Zijn lot ligt inmiddels in handen van president Karzai.
De tweede naam is die van een jonge vrouwelijke parlementariër, die eenvoudig uit het parlement is gezet nadat ze kritiek had geuit op de krijgsheren in de regering en het parlement. Haar rechten zijn haar geheel onrechtmatig ontnomen. In de wet is geen enkele bepaling opgenomen die dit mogelijk maakt.
Vandaag hebben we niet alleen te maken met het feit dat ze niet bij een rechtbank heeft kunnen opkomen voor haar rechten en haar mandaat, maar ook met het feit dat haar leven in gevaar is. Wij hebben haar gesproken en ze heeft werkelijk dringend onze hulp en tussenkomst nodig.
De Europese Unie moet zich als geheel buigen over de vraag wat voor soort Afghanistan we aan het opbouwen zijn, met name in het licht van de internationale conferentie in Parijs waar een verhoging van de hulp aan Afghanistan zal worden besproken.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Helaas is de tijd die beschikbaar is voor de vertegenwoordiger van de Raad inmiddels al verstreken, daarom zal ik me inhouden en het buitengewoon kort houden. Staat u mij slechts toe dat ik alle rapporteurs van harte gelukwens met hun buitengewoon uitstekende en nuttige verslagen. Ik wil eenieder bedanken die tijdens dit debat zijn of haar standpunt heeft gegeven. Namens het voorzitterschap kan ik u verzekeren dat wij met al die standpunten zoveel mogelijk rekening zullen houden bij de toekomstige uitvoering van de activiteiten van de Raad.
De Voorzitter. – Hartelijk dank, geachte minister. In feite geldt tijdens dit debat noch voor de Raad noch voor de Commissie een vaste spreektijd, hoe vreemd dat ook mag klinken. Daarom hebt u uzelf ook overtroffen met uw zuinige gebruik van de tijd die tot uw beschikking stond. In elk geval hartelijk dank dat u in deze tweede interventie zo zuinig bent omgesprongen met uw tijd. Dan is nu het woord aan ons geacht commissielid, mevrouw Ferrero-Waldner.
Benita Ferrero-Waldner , lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik mij tot nu toe nog niet heb uitgelaten over de mensenrechten, zal ik nu proberen u een aantal ideeën voor te leggen. Graag zou ik nog iets over mensenrechten willen toevoegen.
Het voeren van een dialoog over mensenrechten wordt een allengs belangrijker bestanddeel van de bezigheden van de EU op het terrein van de mensenrechten overal ter wereld. In overeenstemming met de in december 2001 opgestelde richtsnoeren inzake mensenrechtendialogen is de Europese Unie inmiddels zo’n dertig dialogen aangegaan, en andere – zoals bijvoorbeeld in Centraal-Azië, de zuidelijke Kaukasus, Zuid-Afrika en wellicht ook enige belangrijke Latijns-Amerikaanse partners – worden in overweging genomen. Het maatschappelijk middenveld, en dan met name NGO’s op het gebied van de mensenrechten in het onderhavige land, wordt gewoonlijk bij de voorbereiding van de bijeenkomsten betrokken. Daarnaast hebben wij ook zeer goede, constructieve resultaten geboekt met sommige van onze buren, en helaas ook soms nogal gemengde resultaten, zoals de recente dialoog met Rusland. Overigens was Rusland het eerste land waar de Commissie en het secretariaat-generaal van de Raad bij wijze van follow-up op het verslag-Valenciano een instructieve bijeenkomst hadden met een beperkt aantal leden van het parlement, om tegemoet te komen aan uw bezorgdheid betreffende een betere coördinatie en informatie. Ik hoop van harte dat alle betrokken partijen hier veel aan hebben gehad.
Ook het nieuwe Europees Instrument voor democratie en mensenrechten wordt inmiddels met alle kracht toegepast: twee verzoeken om voorstellen betreffende de eerste doelstelling – de moeilijke landen – en een betreffende de verdedigers van mensenrechten worden op dit moment door de Commissie geëvalueerd. De meeste landgebonden subsidieregelingen zijn inmiddels gepubliceerd en worden op landelijk niveau beoordeeld door onze delegaties, dus ik hoop dat de meeste projecten tegen de zomer ter plekke op gang zullen komen.
We zijn tevens bezig mensenrechten en veiligheid in alle relevante publicaties en beleid te integreren. Natuurlijk zal in de toekomst de nieuwe Europese veiligheidsstrategie van kracht zijn en ik hoop dat wij dan een sterke, op mensen gerichte aanpak van veiligheid kunnen ontwikkelen, omdat het bij menselijke veiligheid draait om mensenrechten, zekerheid en ontwikkeling. Mensen horen vrij van angst en gebrek te zijn.
Ik wil graag uw aandacht op een paar zaken in het bijzonder vestigen. Diverse sprekers hebben het al gehad over mensenrechten binnen de Europese Unie. Sinds 2004 is er over dit onderwerp geen verslag meer geweest van het Europees Parlement. Natuurlijk is het van groot belang om problemen aan te pakken, daartoe beschikken we over twee cruciale instrumenten. De eerste is de Raad van Europa, en ten tweede hebben we nu een mensenrechtenbureau dat net in Wenen is opgericht om de situatie in de lidstaten te volgen en jaarlijkse verslagen op te stellen.
Tevens wil ik het hebben over iets dat al genoemd is – door een collega die helaas inmiddels is vertrokken – namelijk de bescherming van christenen in derde landen. De Europese Unie is ten zeerste gekant tegen discriminatie jegens religieuze groeperingen en wanneer het maar gepast is stellen wij dit in onze dialoog met derde landen in duidelijke bewoordingen aan de orde.
Ik wil ook graag een paar woorden zeggen over de verkiezingswaarnemingsmissies. Er zijn diverse mensen aan het woord geweest die uitstekende hoofdverkiezingswaarnemers zijn geweest. Ik kan slechts opnieuw wijzen op de onafhankelijkheid van de verkiezingswaarnemingsmissies, de samenhang binnen hun beleid en tussen de deelnemers, en vooral op hun vakkundigheid. In deze richting willen we in de toekomst voortgaan.
Aangaande vrouwenvraagstukken – natuurlijk ben ik een vrouw, en dus kunt u zich voorstellen dat ik genderkwesties hoogst serieus neem. Ik heb op 6 maart een vrouwenconferentie georganiseerd, waarop wij uiteraard ook graag een vervolg zouden zien. In alle acties is sprake van evaluatie op het gebied van mainstreaming en gender. Er is een specifiek op vrouwen gerichte paragraaf in de richtsnoeren betreffende verkiezingswaarnemingen. De belangrijke resolutie 1325 van de Veiligheidsraad van de VN betreft vrouwen in conflictsituaties waarin op evaluaties wordt aangedrongen. Binnenkort zullen wij projecten publiceren die betrekking hebben op de ontwikkeling van vrouwen. Ik wil er graag op wijzen dat de Commissie Barroso, waarin ikzelf ook zitting heb, voor een derde uit vrouwen bestaat. Volgens mij moet niet altijd alleen kwantiteit maar ook kwaliteit tellen. In deze context wil ik er graag op wijzen dat de Commissie in het algemeen een gezond en productief leven wil stimuleren. Dat is van groot belang in het leven van vrouwen en kinderen. Het gaat in dit geval om een van de projecten die in Kenia worden genoemd, maar uiteraard gaat dit voor de hele wereld op, en ik vind het belangrijk om dit te noemen.
Een ander voornaam punt dat ik wil aanroeren is het Internationaal Strafhof, waarvoor bij de Europese Commissie krachtige steun bestaat. Wij geven vier miljoen euro binnen het kader van het EIDHR 2008. De bepaling betreffende het Internationaal Strafhof is in onze overeenkomsten opgenomen. We hebben diplomatieke stappen ondernomen om het Internationaal Strafhof bij onze partners aan te bevelen en er zijn internationale tribunalen – denk aan Cambodja en vele andere – dus we zijn op dit punt heel zorgvuldig bezig.
Ik wil graag afsluiten met een reactie op de oproep van de heer Howitt om ons achter de bevordering van de democratie te scharen, zoals anderen ook al hebben gedaan. Uiteraard is dit waar alles bij ons om draait. De Commissie wordt erkend als de cruciale instelling voor de bevordering van de democratie middels onze verkiezingswaarnemingsmissies en andere maatregelen om steun te verlenen bij verkiezingen, en via onze uitgebreide steun aan de democratische inspanningen in derde landen en aan internationale organisaties als de VN, de OVSE en de Raad van Europa. Wees ervan verzekerd dat wij de bevordering van de democratie net zo serieus nemen als iedereen in de Europese Unie.
Sarah Ludford (ALDE) . – (EN) Mijnheer de voorzitter, ik wil de commissaris graag nog een vraag stellen voordat zij klaar is: Ze had het over het Internationaal Strafhof en de steun die de Commissie daaraan verleent, maar zou ze misschien mijn vraag willen beantwoorden en gedetailleerd willen vertellen wat de EU, en in haar geval de Commissie, gaat doen om de aanklachten tegen mensen in Soedan door te zetten?
Die vraag heeft ze niet beantwoord en ik zou graag zien…
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik al heb gezegd steunen wij uiteraard over het geheel genomen het Internationaal Strafhof, maar het is aan het Strafhof zelf om uit te maken wie het beschermt en wat het onderneemt.
Natuurlijk staat dit op de agenda van het Strafhof. En dat is niet onze agenda.
Marco Cappato, rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik geef antwoord op de vragen van een paar leden die op het moment niet aanwezig zijn, maar ik wil graag iets uitleggen: in het verslag is sprake van de rechten van minderheden en godsdienstvrijheid. Eerbiediging van de mensenrechten binnen de EU wordt niet genoemd, omdat dat doodeenvoudig niet het mandaat voor dit verslag was.
Dat neemt niet weg dat we deze kwestie in sommige opzichten wel hebben aangeroerd, aangezien we niet eenvoudig een lijst hebben opgesteld met onze kritiek op iedereen, maar het ook over onszelf hebben gehad, over de manier waarop wijzelf de beschikbare instrumenten goed of slecht gebruiken en over de eerbiediging van de EU-wetten. En wanneer wij stellen dat de mensenrechtenclausules niet op de juiste manier worden toegepast, hebben wij het over onszelf. Daarom ben ik van mening dat dit geen terechte kritiek op het verslag is.
Volgens mij heeft de heer Lenarčič het uitgebreid gehad over de instrumenten die gebruikt moeten worden. Graag zou ik het, in het verslag vervatte, advies geven om het niet zozeer over de individuele instrumenten te hebben als wel om de bereikte resultaten te beoordelen.
De heer Agnoletto had kritiek op ons omdat we niet genoeg hebben gezegd over de collectieve dimensie van mensenrechten. In feite ben ik de mening toegedaan dat fundamentele mensenrechten in de allereerste plaats op individuele rechten gebaseerd zijn. Zelfs in het geval van de meest collectieve en gruwelijke misdaad die bestaat, genocide, kunnen individuele personen zaken bij het Internationaal Strafhof aanhangig maken en op die manier hun individuele rechten beschermen. Het recht op democratie wordt inmiddels beschouwd als een van de fundamentele mensenrechten en het is een buitengewoon belangrijk instrument.
Mainstreaming hoort naar mijn mening vooral gericht te zijn op eerbiediging van mensenrechten wat betreft immigratie en het drugspreventiebeleid. Ten slotte wil ik nog graag de heer Howitt antwoord geven. Er wordt in het verslag niet beweerd dat geweldloosheid het enige middel is om mensenrechten te bevorderen, maar wel dat het het meest geschikte middel is. Geweldloosheid wordt in het verslag niet alleen bepleit als het ontbreken van geweld, als pacifisme, maar ook als een middel tot ongehoorzaamheid aan en ondermijning van autoritaire regimes en dictaturen. In die zin stellen wij voor dat de EU bij het propageren van mensenrechten en democratie ook de technologieën en technieken van geweldloosheid onder de aandacht moet brengen. Ik hoop dat deze paragraaf bij de stemming van morgen gespaard blijft.
Véronique De Keyser , rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik mijn collega’s die het woord hebben gevoerd bedanken en erop wijzen dat de vriendelijke woorden van bijvoorbeeld mevrouw Isler Béguin een weerspiegeling zijn van het enthousiasme van al diegenen die hebben deelgenomen aan verkiezingswaarnemingsmissies. Dit verslag mag dan de indruk wekken dat het grotendeels op consensus is gebaseerd, en misschien is het, zoals ik in sommige verslagen heb gelezen, van weinig belang voor de media en heeft het intern en extern weinig conflicten opgeroepen, overeind blijft dat het van groot belang is voor landen met een jonge democratie waar verkiezingen moeten worden gehouden.
Ik wil graag reageren op twee van mijn collega’s in het bijzonder. Om te beginnen wil ik antwoord geven op de uiterst ernstige kwestie die de heer Onyszkiewicz aan de orde heeft gesteld: namelijk die van de minderheid. Tegen hem wil ik zeggen dat ik hem weliswaar begrijp – en ik begrijp ook heel goed dat het waarnemen van verkiezingen nog geen democratie is – maar dat ik hem niet wens te volgen op een pad dat in feite tot een soort verlicht despotisme of een revolutionair avantgardisme leidt, terwijl zelfs Condorcet nog rekening houdt met de minderheid. Wij kunnen hem onmogelijk op dit pad volgen. Het is overduidelijk dat democratie geen volmaakt systeem is. Het zou geweldig zijn als dat wel zo was. Dankzij de democratie was de heer Vanhecke in de gelegenheid om vandaag een verachtelijke, islamofobe, racistische toespraak te houden. De heer Vanhecke vertegenwoordigt dertig procent van de kiezers in het Vlaamse deel van mijn land. Helaas kunnen wij de heer Vanhecke en dertig procent van de Vlamingen niet uitvlakken. Net zo min, mijnheer Onyszkiewicz – die hier misschien inmiddels al niet meer is – als wij de vijftig procent van de Palestijnen kunnen uitvlakken die op Hamas hebben gestemd. De democratie werpt vragen op die wij moeten beantwoorden. Wanneer we het over een politieke follow-up hebben, over de vragen die de verkiezingswaarnemingen opwerpen en over de uitdagingen waarvoor we komen te staan, zijn dat de kwesties waar wij ons over moeten buigen.
José Ignacio Salafranca Sánchez-Neyra, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag mijn collega’s bedanken voor hun hartelijke woorden over het verslag dat ik samen met mevrouw De Keyser heb opgesteld betreffende de verkiezingswaarnemingsmissies, die niet alleen gericht zijn op de dag van de verkiezingen zelf, maar ook op het verkiezingsstelsel, het rechtskader, gelijke kansen en gelijke toegang tot de media, de financiering van politieke partijen, het systeem om meningsverschillen op te lossen, enzovoort.
Maar naar mijn mening is het in de allereerste plaats van belang, mijnheer de Voorzitter, erop te wijzen dat dit verslag over verkiezingswaarnemingen net als het verslag dat de heer Cappato heeft opgesteld over mensenrechten overal ter wereld, niet op een abstract doel gericht is maar een zaak dient, namelijk de zaak die wij als Europese Unie en met name binnen het Parlement op ons genomen hebben voor de bevordering van een reeks normen en waarden als democratie, vrijheid, de rechtsstaat en vooral de eerbiediging van de mensenrechten.
Mijnheer de Voorzitter, dit huis is het democratische kloppende hart van de Europese Unie en daarom is het onze plicht om ons te allen tijde duidelijk en krachtig uit te drukken, om zo de duidelijke, helder omschreven boodschap over te brengen dat wij de zaak van de mensenrechten volkomen en permanent zijn toegedaan, mensenrechten die, zoals we vanavond in dit Huis hebben gehoord, geen betrekking hebben op een bepaalde regio of een enkel continent, maar die een universele, wereldomvattende betekenis hebben, en het wordt tijd dat wij in ons eigen huis het goede voorbeeld gaan geven.
Laten wij bij de bespreking van een jaarverslag over mensenrechten in de wereld ook aandacht besteden aan het onderstaande feit: eind april besloten de autoriteiten in Skopje midden in de nacht en zonder hem in staat van beschuldiging te stellen de journalist Victor Kanzurov op te pakken. Het enige wat Kanzurov op zijn geweten heeft is dat hij al jaren en met volkomen legale middelen opkomt voor zijn eigen recht en het recht van een enorm aantal landgenoten om zichzelf Bulgaar te noemen.
Kanzurov werd na vierentwintig uur weer vrijgelaten, maar zijn paspoort werd ingenomen. Dit komt erop neer dat hij praktisch gesproken nog steeds huisarrest heeft zonder dat hij officieel in staat van beschuldiging is gesteld.
Ik ben ervan overtuigd dat de acties van de autoriteiten in Macedonië volledig onacceptabel zijn en dat zij een schending zijn van een fundamenteel mensenrecht, namelijk de vrijheid van meningsuiting, met name tegen de achtergrond van de moderne, dynamische ontwikkelingen in ons gezamenlijke Europese huis. Ik ben er ook van overtuigd dat wij niet werkeloos zullen toezien hoe dit soort eigenmachtig optreden ons mee terug voert naar de tijd van een duistere, totalitaire maatschappij die hoog en breed voorbij had moeten zijn.
Hartelijk dank.
Titus Corlăţean (PSE) , schriftelijk. – (RO) In 2009 zullen er in de republiek Moldavië verkiezingen worden gehouden, waarbij het parlement de president zal kiezen. De republiek Moldavië ligt aan de oostgrens van de Europese Unie en het is zaak om dit land middels democratische hervormingen dichter bij de democratische waarden van de lidstaten van de EU te halen. Dit moet tevens worden bereikt binnen het kader zoals gedefinieerd door het nabuurschapsbeleid van de EU.
Het is noodzakelijk en opportuun om de verkiezingen in de republiek Moldavië te volgen, maar eigenlijk moet men zich bij de waarneming al richten op de periode voorafgaand aan de toekomstige verkiezingen, en daarbij moet rekening worden gehouden met de noodzaak om corrigerend op te treden tegenover de ernstige schendingen van de persvrijheid door het communistische regime in Chisinau en de recente amendementen op de verkiezingswet zoals ingediend door het parlement van de republiek Moldavië, dat wordt gedomineerd door de communistische partij.
Op 10 april 2008 werd een reeks amendementen op de verkiezingswet ingediend, die een ernstige schending betekenen van de democratische regels en gebruiken zoals die binnen de EU gelden. Voorbeelden van deze amendementen zijn: een verbod op het vormen van verkiezingsblokken, het verhogen van de kiesdrempel van vier naar zes procent, wat een onrealistische en ondemocratische drempel is als men deze afzet tegen de werkelijke politieke situatie in de republiek Moldavië, het verbod om als persoon met een dubbel staatsburgerschap een openbare functie te bekleden, zoals parlementslid, enzovoort.
Hanna Foltyn-Kubicka (UEN) , schriftelijk. – (PL) In het onlangs ondertekende Verdrag van Lissabon hebben de lidstaten van de EU de taak op zich genomen om de mensenrechten, vrijheden en democratie in de wereld te bevorderen. Dit is ongetwijfeld de voornaamste doelstelling van het buitenlandse beleid van de EU.
Intussen zijn de opstelling van Voorzitter Barroso en andere commissarissen tijdens hun bezoek onlangs aan de Volksrepubliek China en hun verklaring dat de kwestie Tibet een interne aangelegenheid van China zelf is ernstig in tegenspraak met het idee dat niet alleen in het Verdrag van Lissabon is neergelegd, maar dat wij ook dagelijks in praktijk proberen te brengen, met name in het Europees Parlement, namelijk het idee dat de mensenrechten voorop behoren te staan.
In het licht hiervan is het moeilijk te bevatten dat Europa Rusland als een democratische gesprekspartner behandelt en voor het gemak vergeet dat de autoriteiten in dit land niet alleen talloze schendingen van onze principiële ideeën gedogen maar die ideeën ook openlijk belachelijk maken. Waarom sluiten wij onze ogen voor het feit dat de Tsjetsjenen worden uitgeroeid en de pers in het land wordt gekneveld?
Misschien omdat in de EU zelf ook weleens de hand wordt gelicht met het eerbiedigen van de mensenrechten. Ik vind het bijvoorbeeld betreurenswaardig dat binnen de Bondsrepubliek Duitsland het recht van ouders en kinderen om in de taal van hun keuze met elkaar te spreken niet wordt geëerbiedigd, zoals naar voren komt uit de huidige praktijk in rechtbanken en de kantoren voor jeugdzaken.
Wij moeten een antwoord vinden op de vraag wat onze doelstelling is. Zijn al die resoluties en eindeloze debatten van ons echt bedoeld om dit tot een betere wereld te maken, of is het alleen maar een manier om onze hypocrisie te verhullen zodat Europese politici tevreden over zichzelf kunnen zijn?
Anneli Jäätteenmäki (ALDE) , schriftelijk. – (FI) Mensenrechten vormen een belangrijke component in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Unie. Kwesties op het gebied van de mensenrechten hebben ook met het veiligheidsbeleid te maken. Wanneer wij mensenrechten steunen, steunen wij tevens de veiligheid. Wanneer wij mensenrechten overal ter wereld steunen, steunen wij tevens de veiligheid in Europa.
Nieuwe uitdagingen, zoals de klimaatverandering, voortschrijdende woestijnvorming en de voedseltekorten die daar het gevolg van zijn, vormen een bedreiging voor de veiligheid en de rechten van mensen. Mensenrechten hebben niet alleen betrekking op politieke rechten maar ook op het recht op schoon voedsel en water, twee van de belangrijkste factoren in het dagelijks leven van mensen. Wanneer de basisomstandigheden van mensen acceptabel zijn is de kans het grootst dat zij op gematigde politieke leiders zullen stemmen en hun politieke rechten zullen opeisen. De idealen van de democratie en de vrijheid, en daarnaast sociale en economische rechtvaardigheid vormen een duurzame grondslag voor mensenrechten.
In het verslag inzake mensenrechten wordt Gandhi genoemd, en het geweldloze verzet waarvoor hij stond. Mensenrechten en vrijheid kunnen niet middels oorlog en geweld worden bevorderd. De weg vooruit moet in overeenstemming zijn met de normen en waarden waar mensenrechten voor staan.
Als wij mensenrechten bevorderen, bevorderen we tevens de veiligheid. Mensenrechten zijn niet slechts een middel om andere politieke doelstellingen te bereiken. Zij vormen op zichzelf een waarde. Mensenrechten zijn een universele waarde. Daarom moet de EU haar beleid op het gebied van de mensenrechten versterken. Mensenrechten zijn geen eiland dat losstaat van andere beleidsterreinen, zoals in het mensenrechtenverslag ook terecht wordt aangetoond.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE) , schriftelijk. – (FI) Graag wil ik de heer Cappato bedanken voor zijn uitgebreide en alomvattende verslag waarin terecht wordt gevraagd om een samenhangender beleid van de EU op het gebied van de mensenrechten en om een effectievere methode om het effect van dat beleid te meten. De Unie heeft nog een lange weg te gaan om op dit terrein een duidelijk en samenhangend beleid te ontwikkelen dat een bredere invloed heeft.
We behoren binnen de EU en bij haar externe relaties niet alleen de eerbiediging van mensenrechten te steunen maar deze ook nadrukkelijk te eisen. Zo zouden de rechten van de vrouw bijvoorbeeld een integraal onderdeel moeten uitmaken van alle dialogen die de EU over de mensenrechten voert, zoals ook in het verslag van de heer Cappato wordt benadrukt.
In het verslag wordt op bevredigende wijze de cruciale rol van het Parlement behandeld in het mensenrechtenbeleid van de EU, zoals bijvoorbeeld tijdens de regelmatig gehouden spoeddebatten. In de spoedresoluties die daar het resultaat van waren werden leemten in het beleid inzake individuele en bredere crises onderstreept die een ernstige schending van de menselijke waardigheid zijn. De parlementaire delegaties zouden er niettemin in de toekomst een gewoonte van moeten maken bij bezoeken aan deze landen vervolggesprekken over mensenrechten op de agenda te zetten, om zo de debatten meer te stroomlijnen en de controle te verbeteren.
Ten slotte is het van fundamenteel belang om de financiering op de juiste wijze te verdelen, wil het mensenrechtenbeleid van de EU goed werken en echt resultaat opleveren. Het Europees Instrument voor democratie en mensenrechten ontleent zijn kracht als financieel instrument aan het feit dat het gebruikt kan worden om in kritieke situaties en moeilijke omstandigheden rechtstreeks en snel middelen toe te kennen. Het is tevens van groot belang om deze fondsen zo efficiënt mogelijk rechtstreeks ter beschikking te stellen voor het werk van plaatselijke mensenrechtenorganisaties. Er zouden nieuwe manieren moeten worden uitgestippeld om het financiële instrument ook te kunnen gebruiken in landen waar het werk van NGO’s illegaal is.
Katalin Lévai (PSE) , schriftelijk. – (HU) Het is een schokkend gegeven dat in ontwikkelingslanden tweeëntachtig procent van de mensen met een handicap onder de armoedegrens leeft en nog steeds te kampen heeft met de ernstigste schendingen van de mensenrechten, waaronder het onthouden van het recht om te leven, mishandeling en vernedering. Met name de situatie van gehandicapte kinderen is in dit opzicht uiterst zorgwekkend.
De Europese Unie heeft nog een lange weg te gaan naar een uniform en effectief beleid om de mensenrechten overal ter wereld te beschermen en aan te moedigen. Om dit beleid effectiever te maken moeten wij een aanzienlijke vooruitgang boeken om ervoor te zorgen dat men de bestaande bepalingen betreffende mensenrechten binnen de EU nauwgezet naleeft. In dit opzicht zijn er op dit moment nog steeds tekortkomingen, vandaar dat heel veel vrouwen nog steeds blootstaan aan discriminatie op het werk. De situatie is voor Roma vrouwen nog moeilijker omdat zij om twee redenen worden gediscrimineerd. In deze context zou het een flinke stap vooruit zijn als er een EU-strategie voor de Roma zou worden ontwikkeld en de Commissie een coördinerende rol zou gaan spelen.
Ik betreur het dat er in het verslag niet wordt verwezen naar een hervorming op Europees niveau van het recht op vrijheid van vereniging, en daarom doe ik dit voorstel. Er zijn nauw omschreven bepalingen nodig om mazen in de wet te vermijden die kunnen worden misbruikt door het toenemende aantal extremistische politieke groeperingen en tegelijkertijd minderheden in staat te stellen hun rechten op een zodanige manier zonder tussenkomst uit te oefenen dat de rust van de zwijgende meerderheid niet wordt verstoord. Een nauwkeurige formulering zal er mede voor zorgdragen dat zowel degenen die zich verenigen als het wettige gezag precies weten welke activiteiten in strijd met de wet zijn. Naar mijn mening is het hoog tijd en uiterst noodzakelijk dat er onder andere regels komen voor spontane maar vreedzame demonstraties waarvan de autoriteiten van tevoren niet op de hoogte zijn gesteld.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) In het verslag wordt op cynische wijze het imperialistische beleid van de EU uiteengezet. De EU wordt neergezet als wereldwijde “verdediger van de mensenrechten” en “ambassadeur van de democratie”. De “eerbied” van de EU voor mensenrechten en democratie heeft dramatische gevolgen gehad voor het volk van voormalig Joegoslavië, Afghanistan, Irak en Palestina, landen die uit naam van de mensenrechten door de imperialistische EU, Verenigde Staten en NATO in een bloedbad zijn veranderd.
De EU wendt de mensenrechten wel erg selectief aan als voorwendsel om landen onder druk te zetten of te chanteren, die om uiteenlopende redenen verzet bieden tegen haar imperialistische aspiraties, zoals Cuba, Vietnam, Noord-Korea en Iran. De EU stelt zichzelf wel voor als de wereldwijde scheidsrechter inzake mensenrechten, maar zij zwijgt over de genocide die Israël pleegt op het Palestijnse volk of het bloedbad dat onder de Irakezen wordt aangericht door de bezettingstroepen van de imperialistische Verenigde Staten en hun bondgenoten onder de lidstaten van de EU. De in het verslag opgenomen verwijzingen naar armoede, milieu, de rechten van arbeiders, gezondheid en dergelijke zijn een belediging voor volkeren die zuchten onder imperialistische overheersing en kapitalistische uitbuiting.
De communistische partij van Griekenland (de KKE) stemt tegen het verslag. De partij hekelt de tergende hypocrisie van de kant van de EU en haar selectieve gebruik van mensenrechten als voorwendsel om imperialistische druk te kunnen uitoefenen of zelfs oorlog te kunnen voeren tegen bepaalde volkeren.
Toomas Savi (ALDE) , schriftelijk. – (EN) Ik feliciteer mijn collega Marco Cappato met zijn uitvoerige verslag waarin de prangendste kwesties op het gebied van de mensenrechten van vorig jaar worden opgesomd. Ik ben het geheel met hem eens wat betreft de noodzaak om de mensenrechtendialoog tussen de EU en China aanzienlijk op te voeren, met name in het licht van de aanstaande Olympische Spelen in Beijing.
Betreurenswaardig genoeg is de mensenrechtensituatie in China niet aanzienlijk verbeterd sinds Beijing in 2001 het recht verwierf om de Olympische Spelen te organiseren. Maar dat mag beslist geen reden zijn om China dan maar op te geven. In het verslag staat dat de Olympische Spelen een belangrijke historische gelegenheid vormen voor de verbetering van de mensenrechten in China, en dat wij de Chinese autoriteiten dus voortdurend moeten helpen herinneren aan de beloftes die zij hebben gedaan.
Maar we moeten vermijden dat we dreigementen uiten die wellicht leiden tot een groter isolement van en meer weerspannigheid in China, zoals onlangs gebeurde toen er diverse antiwesterse demonstraties in het land plaatsvonden. We moeten ervoor oppassen dat we onder het Chinese volk weerstand oproepen tegen democratische hervormingen. Wij moeten er ons juist op richten een dialoog op gang te brengen waarin wij de kans krijgen om ons standpunt weer te geven zonder de andere partij met minachting te behandelen.
16. Spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter – Aan de orde is de spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang.
Mairead McGuinness (PPE-DE) . – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals u weet is in Ierland een discussie gaande over het Verdrag van Lissabon, aangezien wij als kiezers in de gelegenheid worden gesteld om over dit Verdrag te stemmen. Maar tevens is er een woordenstrijd gaande – die vandaag nog eens is versterkt – tussen de agro-industriële sector en onze commissaris voor de handel Peter Mandelson. Helaas is die woordenstrijd vandaag nog eens zo erg geworden, en wordt het vrijwel onmogelijk om de bezorgdheden omtrent de wereldhandelsbesprekingen te scheiden van de stemming over het Verdrag van Lissabon.
Persoonlijk geloof ik dat wij ons uit deze situatie kunnen bevrijden, maar dat kan alleen als iedereen de feiten te horen krijgt. Ik wil vanavond benadrukken – eerder is al gezegd dat dit Huis het kloppende hart van de democratie is en de hartenklop van de Europese Unie – dat wij als gekozen vertegenwoordigers er recht op hebben dat wij alle feiten vernemen van de Commissie. Ik heb mij tot de commissaris gericht. Inmiddels wacht ik al zes weken op antwoord. Dat bedoel ik nu. Maar het Verdrag van Lissabon is belangrijk en het is een schande dat deze twee zaken met elkaar verbonden zijn geraakt.
Marianne Mikko (PSE) . – (ET) Dames en heren, vrijheid van meningsuiting is het allerbelangrijkste kenmerk van de democratie. Daar mogen nooit compromissen over worden gesloten.
Op 2 mei, één dag voor de Dag van de persvrijheid, werd de bankrekening van de Moldavische krant Jurnal de Chisinau op gerechtelijk bevel geblokkeerd. Dat gebeurde omdat in de krant melding werd gemaakt van beschuldigingen van verkrachting tegen de openbaar aanklager. Ik herhaal: de krant maakte melding of gaf een overzicht, kortom men deed wat de media geacht worden te doen.
Als journalist met een staat van dienst van twintig jaar en als huidige voorzitster van de Moldavische delegatie veroordeel ik deze daad onvoorwaardelijk. Diverse internationale journalistenorganisaties hebben inmiddels ook blijk gegeven van hun bezorgdheid. Zo’n gerechtelijk bevel is doodeenvoudig een nieuw middel om de vrijheid van meningsuiting in Moldavië te fnuiken.
De Europese Unie moet Moldavië onverminderd steun blijven verlenen. Het Europa van de eenentwintigste eeuw is een Europa waar vrijheid van meningsuiting bestaat. Als dat niet zo is, is de democratie in gevaar. We moeten niet werkeloos toezien hoe de toestand verslechtert. Uit naam van de democratie moeten we degenen die onze meest kostbare normen en waarden met voeten treden juist verbaal stevig aanpakken. Democratie en vrijheid van meningsuiting zijn onvervangbaar.
Danutė Budreikaitė (ALDE) . – (LT) Ik kan me herinneren dat in de gids voor de Europese Unie staat dat de solidariteit tussen lidstaten een van de belangrijkste normen van Europa is, waarbij de kleine landen, oftewel de landen van de Benelux, de werkelijke drijvende kracht zijn achter de interne markt van de EU. De belangen van alle landen werden als even belangrijk beschouwd.
Tegenwoordig hebben de energiebelangen van de grootste landen alle normen en waarden binnen de EU dermate overschaduwd dat het gevaar bestaat dat zij tot in lengte van dagen energie-eilanden zullen blijven. Als Rusland de olietoevoer naar Litouwen afsluit, zullen de grote lidstaten samen met Rusland de schuld bij Litouwen leggen omdat dat land ervoor gezorgd zou hebben dat Europa gegijzeld wordt door de energiebelangen van de landen van de voormalige Sovjet-Unie. Dus de landen van de voormalige Sovjet-Unie leggen ons een agenda op die niet representatief is voor de betrekkingen tussen Rusland en de EU, waardoor een strategische samenwerking wordt gehinderd.
Het heeft er veel van dat de EU niet in de gaten heeft dat het netwerk aan oliepijpleidingen van Gazprom inmiddels bijna de hele EU overdekt, en binnenkort zullen wij merken wie er echt de baas is over de energievoorziening in Europa.
Ik wil er bij de Europese Commissie en de lidstaten op aandringen geen onderhandelingen met Rusland aan te gaan voordat er met grote én kleine lidstaten een consensus is bereikt. De dubbele maatstaven die de EU van oudsher aanhoudt zijn een grote schande.
Mikel Irujo Amezaga (Verts/ALE) . – (ES) Mijnheer de Voorzitter, gisteren heeft de Europese Commissie een nota gepubliceerd waarin staat dat de “speciale belasting bij verkoop van bepaalde brandstoffen aan particulieren” niet voldoet aan de wetgeving van de Gemeenschap.
Onder andere is de Commissie van mening dat het belangrijkste oogmerk van deze belasting is om de autonomie van de regio’s te versterken door ze de instrumenten in handen te geven om belastinginkomsten te genereren.
Morgen, op 8 mei, zal de advocaat-generaal in Luxemburg zijn mening over deze zaak uitspreken, waarmee beslist zal zijn of provinciale raden of districten in Baskenland de bevoegdheid hebben om wetten uit te vaardigen.
De Commissie beschouwt elke aanpassing van belastingtarieven als overheidssteun, dus men zou kunnen stellen dat de Commissie ertegen is dat enige andere instantie dan de staat de bevoegdheid heeft om haar eigen belastingtarieven te bepalen.
Om die reden roep ik het Parlement op deze zaak in overweging te nemen en ik vraag de Commissie haar politieke beleidslijn te wijzigen, aangezien zij anders het risico loopt uiteindelijk de autonomie te beperken die vele gebieden hebben gekregen zonder dat zij een staat zijn.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het feit dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt geëvalueerd en dat de eerste maatregelen worden genomen om de crisis in de voedseleconomie tegen te gaan.
Helaas zijn de getrokken conclusies en de genomen besluiten onduidelijk en niet toereikend. Er moet duidelijk worden gezegd dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid in zijn huidige vorm leidt tot een afname van de biologische zekerheid in de Europese Unie en een verergering van de wereldwijde voedselcrisis. Restricties op landbouwproductie en beschikkingen, verboden, quota’s en beperkingen resulteren in een verdere daling van de voedselreserves, met name in de landen die onlangs zijn toegetreden. Voordat er was begonnen met het EU-integratieproces, produceerde Polen bijvoorbeeld twee keer zoveel voedsel als nu. Dit land zou nu veel meer produceren als dit was toegestaan.
De conclusie is erg eenvoudig: als er een tekort aan voedsel is, moeten we de landen die dit kunnen, ofwel de nieuwe lidstaten, gewoon toestaan voedsel te produceren.
Diamanto Manolakou (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, meer dan dertigduizend agenten en speciale militaire eenheden hebben waterkanonnen, traangas en ander geweld gebruikt bij demonstraties van arbeiders in de straten rond het Taksim-plein in Istanbul en het hoofdkwartier van de vakbond DISK. Als gevolg hiervan zijn er onder de demonstranten meer dan vijfhonderd mensen gearresteerd en gewond geraakt.
Wij laten weten dat wij solidair zijn met de arbeidersklasse van Turkije en met alle werkers in dat land in het algemeen. Wij eisen dat er een eind wordt gemaakt aan vervolgingen voor politieke en vakbondsactiviteiten. De arbeidersklasse heeft het onvervreemdbare recht om op 1 mei te staken en te demonstreren. Op deze dag gedenken we de werkers die zijn gevallen tijdens de klassenstrijd, omdat zij hun verworvenheden verdedigden en wilden uitbreiden en een eind wilden maken aan alle uitbuiting van mensen.
Wij veroordelen het onacceptabele verbod en de wrede onderdrukking van de Turkse regering. Tegelijkertijd ondersteunen we het recht van vakbonden en politieke partijen om hun manifestatie op de Dag van de Arbeid te houden op het historische Taksim-plein in Istanbul, waar op 1 mei 1977 vierendertig arbeiders zijn vermoord.
VOORZITTER: ALEJO VIDAL-QUADRAS Ondervoorzitter
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik betuig mijn respect aan kanselier Angela Merkel en feliciteer haar van harte met het feit dat zij dit jaar de Charlemagneprijs heeft gewonnen. Zij heeft een uitstekende bijdrage geleverd aan de bevordering van het Verdrag van Lissabon en de integratie van de nieuwe lidstaten vergemakkelijkt. Ik ben ook ingenomen met het feit dat dit jaar voor het eerst Charlemagneprijzen voor jongeren werden uitgereikt. Ik ben vooral blij en trots dat deze allereerste Charlemagneprijs voor jongeren naar Hongarije is gegaan. De prijs is toegekend aan een fantastisch team van jonge Hongaren, namelijk de stichting Ferenc Rákóczi II, voor hun project in het kader van studenten zonder grenzen. Ik wil het Hongaarse team hiermee van harte feliciteren, evenals de winnaar van de zilveren medaille Groot-Brittannië en de winnaar van de bronzen medaille Griekenland. Het Hongaarse project in het kader van studenten zonder grenzen is een uniek project omdat het jongeren van Hongaarse etnische minderheden in de deelnemende landen Slowakije, Roemenië, Oekraïne en Servië de mogelijkheid biedt om ideeën over onderwijs en culturele vraagstukken in Europa uit te wisselen. Het is een mijlpaal dat een dergelijke vooraanstaande Europese prijs wordt uitgereikt als erkenning voor het stimuleren van betrekkingen tussen een etnische groep die in het thuisland woont en de leden van de etnische groep die in het buitenland wonen.
De Voorzitter. − Dank u wel, mijnheer Tabajdi. U vindt het zeker fijn om te weten dat ik de eer had om deel uit te maken van de jury die de Charlemagneprijs voor jongeren heeft toegekend. Ik vertel u dit zodat u weet dat we het juiste besluit hebben genomen.
Marco Pannella (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, gelovigen moeten dit beter weten dan ik, ongelovige die ik ben, maar het schijnt dat er in Vietnam van 13 tot 17 mei een belangrijk festival op de boeddhistische kalender wordt gevierd. Het gaat hier om het Wesak-feest, ofwel de geboorte van Boeddha. Het lijkt er naar onze mening zeer sterk op dat de allerhoogste geestelijk leider van de verenigde boeddhistische kerk van Vietnam, Thich Huyen Quang, die al zesentwintig jaar onder huisarrest staat in zijn klooster, en zijn rechterhand Thich Quang Do, die door velen van ons als kandidaat is genomineerd, de riten niet eens vrijuit kunnen vieren. Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen zesentwintig jaar hebben we als Parlement vijftien keer gevraagd om hun vrijlating. Ik realiseer me dat de tijd dringt. Europa staat voor de zoveelste keer te kijk als het gaat om deze kwestie. Denk hieraan, dames en heren.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) In grote delen van Noord-Portugal is een heuse crisis ontstaan als gevolg van het feit dat veel kleine en middelgrote bedrijven hun deuren hebben moeten sluiten, multinationals zich in andere gebieden hebben gevestigd en ook omdat de lonen daar zeer laag zijn. In de afgelopen jaren zijn daarom ruim honderdduizend arbeiders naar Spanje of andere EU-landen verhuisd, veelal om in de bouw te gaan werken. Deze arbeiders zijn echter regelmatig in een onzekere situatie beland. In veel gevallen zijn ze hun baan kwijtgeraakt en in andere gevallen is gebleken dat er niet aan de voorwaarden van hun contract werd voldaan en dat gedane beloften niet werden ingelost, of dat het salaris onder het wettelijk minimumloon lag en de arbeidstijden onredelijk lang waren. Kortom, de bedrijven waardoor ze zijn ingehuurd, zijn over het algemeen hun verplichtingen niet nagekomen. We benadrukken derhalve dat er in landen waar dusdanige situaties voorkomen, dringend een effectief toezicht is vereist en dat er op korte termijn maatregelen moeten worden getroffen tegen dergelijke illegale praktijken. Vakbonden hebben bijvoorbeeld voorgesteld dat de vergunning moet worden ingetrokken van bouwbedrijven die de rechten van werknemers niet respecteren, die niet aan de vereiste voldoen om iedere maand een volledige lijst met werknemers die ze in dienst hebben en werknemers die zijn vertrokken te verstrekken, of die anderszins niet aan hun verplichtingen voldoen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, op 9 mei 2008 vieren we het feit dat het eenenvijftig jaar is geleden dat de Europese Unie is opgericht. Dit is voor alle EU-burgers een goede gelegenheid om met vertrouwen en toewijding naar de toekomst te kijken.
Vandaag bespreken we op Europees niveau de hervorming van het landbouwbeleid, het toekomstige gemeenschappelijke energiebeleid, de uitbreiding van het trans-Europese netwerk voor de transportinfrastructuur, telecommunicatie en energie, klimaatverandering en de begrotingshervorming van de Unie.
Het Verdrag van Lissabon is al geratificeerd door de parlementen van elf lidstaten, waaronder Roemenië. Het nieuwe Verdrag benadrukt, met het oog op de duurzame ontwikkeling van Europa, het belang van een sociale markteconomie met een groot concurrentievermogen. De werking van de interne markt bevordert ook de harmonisering van de sociale stelsels die in de lidstaten bestaan. Het Handvest van de grondrechten, dat juridisch kracht heeft, bevestigt de fundamentele rechten van de mens. Beginnend bij de gemeenschappelijke waarden, namelijk sociale rechtvaardigheid, gelijkheid en welvaart voor iedereen, willen de Europese socialisten een sociale democratie bouwen en een maatschappij waar niemand buiten valt en waar alle burgers gelijke kansen hebben. De essentie van de sociaal-democratische benadering is de bouw van een sociaal Europa.
Marco Cappato, (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, net als mijn collega, de heer Pannella, wil ik de aandacht van de leden vestigen op wat er in Vietnam gebeurt. Het gaat hier niet alleen om de leider van de verenigde boeddhistische kerk, die al over de tachtig is en al meer dan twintig jaar onder huisarrest staat, maar ook om de vervolging van de Montagnards die in de centrale hooglanden van Vietnam wonen.
Wij ontvangen nieuws van Kok Ksor en de Montagnard Foundation. Zo ontvingen wij op 28 april het bericht van de moord op Y-Tao Eban door de Vietnamese politie en veiligheidsdienst en op 15 april het bericht van de moord op twee Montagnard-kinderen door vier Vietnamese politieagenten. Hierbij vraag ik om uw steun voor de brieven die zijn verspreid naar alle leden en die zijn geadresseerd aan het Vietnamese regime. Tevens nodig ik de internationale gemeenschap en de Europese instellingen uit te reageren op de situatie in Vietnam.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL). – (PT) Met het oog op de betreurenswaardige en aanhoudende pogingen van Marokko om de onderhandelingen over de verwezenlijking van het onvervreemdbare recht op zelfbeschikking van het Sahrawi-volk, die momenteel onder toeziend oog van de VN worden gehouden, te belemmeren en een impasse te creëren, neem ik graag deze gelegenheid te baat om te benadrukken dat het recht op zelfbeschikking van het Sahrawi-volk volledig gerespecteerd moet worden en dat dit de enige realistische, eerlijke en duurzame oplossing voor het conflict is. Alleen op deze manier kan de beschamende kolonisatie een halt worden toegeroepen. Bovendien moeten we erop aandringen dat de internationale wetgeving en VN-resoluties worden gerespecteerd en moeten we de wrede Marokkaanse onderdrukking van de Sahrawi-patriotten die zich in de bezette gebieden verzetten tegen de kolonisatie en vechten voor het legitieme recht van hun volk op zelfbeschikking, hekelen en veroordelen. Tevens moeten we onze afkeuring uitspreken over het humanitaire drama van de Sahrawi’s die genoodzaakt zijn buiten hun land in vluchtelingenkampen te wonen, en oproepen tot dringende en passende internationale humanitaire hulp.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de cycloon die Birma zaterdag trof, heeft veel schade aangericht en de mensen in dat land veel leed berokkend.
Actuele rapporten hebben het over tweeëntwintigduizend doden, veertigduizend vermisten, honderdduizenden gewonden en een miljoen daklozen. Toch worden internationale inspanningen om hulp te bieden belemmerd door het militaire dictatoriale regime van Birma, hoe onlogisch en wreed dit ook lijkt.
Een voorbeeld hiervan is dat vier dagen na de ramp visums voor buitenlandse hulpverleners nog steeds niet op tijd worden afgegeven. De generaals in Myanmar geven hiervoor belachelijk naïeve excuses die geen enkel intelligent persoon serieus kan nemen.
Kan de Voorzitter van het Parlement, naast de verklaring van medeleven die eerder vandaag is voorgelezen, een zeer duidelijke waarschuwing naar de junta van Birma sturen, en dus indirect naar hun beschermheren in Peking, met de boodschap dat ze internationale inspanningen voor hulpverlening niet langer mogen hinderen en dat, ook al willen ze hun land niet in een democratie laten leven, ze toch tenminste wel kunnen proberen zich menselijk op te stellen ten opzichte van hun eigen volk.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mensen in de Europese Unie worden steeds ouder. Demografische voorspellingen schetsen een alarmerend beeld. Volgens de prognoses kan de beroepsbevolking in 2030 met wel twintig miljoen mensen gedaald zijn.
Het is niet goed dat we ons in een dergelijke situatie bevinden en daarom moeten we ondersteuning bieden voor een toename van de beroepsbevolking, waaronder een natuurlijke toename. We hebben problemen met onvruchtbaarheid en met steriliteit. De Wereldgezondheidsorganisatie heeft onvruchtbaarheid als een ziekte erkend. In-vitrofertilisatie is een van de manieren waarop deze aandoening behandeld kan worden. Het aantal stellen dat alleen kans op kinderen heeft door gebruik te maken van deze methode, groeit ieder jaar. Deze methode is echter duur en de kosten hiervan worden niet in alle landen vergoed. Voor veel stellen vormen deze kosten een obstakel dat het hun onmogelijk maakt een dergelijke behandeling te ondergaan. Het is vreemd dat alcolisme, longkanker en aids wel in Europa worden behandeld, terwijl onvruchtbaarheid niet in alle landen wordt behandeld.
Daarom wil ik uw aandacht vestigen op dit feit en wil ik dat alle EU-burgers op een overzichtelijke manier en op basis van het beginsel van gelijkwaardige toegang tot medische diensten, gelijke kansen en een garandeerde mogelijkheid hebben als het gaat om in-vitrofertilisatie.
Csaba Sógor (PPE-DE). – (HU) Dank u wel, Mijnheer de Voorzitter. Dames en heren, deze week praten we in het Europees Parlement onder andere over zaken die te maken hebben met sport. Dit onderwerp is heel actueel en ligt met name gevoelig in Roemenië. De finale van het voetbalkampioenschap van dit jaar nadert en in de afgelopen weken is er een enorme druk uitgeoefend op teams en spelers die wellicht invloed kunnen hebben op de uiteindelijke uitkomst van het kampioenschap. Er waren discussies op tv, intriges, knokpartijen en gestaakte wedstrijden, alleen maar omdat sommige mensen niet kunnen geloven dat een team dat niet uit de hoofdstad afkomstig is, de winnaar zou kunnen zijn. In de beslissende wedstrijd wist het team van Cluj-Napoca zijn koppositie te behouden. Laat we hopen dat het belangrijkste probleem niets te maken heeft met het feit dat maar een paar etnische Roemenen in het team van Cluj-Napoca spelen of met het feit dat een Hongaar eigenaar is van het team. De aanvaring tussen de politie en fans gebeurde in dezelfde plaats waar in de afgelopen twee maanden Hongaren met een bijna voorspelbare regelmatigheid in elkaar zijn geslagen omdat ze hun moedertaal spraken. Dit alles staat in verband met de uitspraken ten koste van minderheden, die constant door extreme politici worden gedaan. Bij zowel sport als politiek moet we eraan wennen dat een of twee invloedrijke of centrale politici besluiten en resultaten willen beïnvloeden, maar de eigenlijke uitkomst wordt bepaald door eensgezind teamwork, toewijding en fair play. Dank u wel.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, tijdens de laatste plenaire vergadering van het Parlement hebben we het probleem van de stijgende voedselprijzen besproken. Dit viel samen met een ernstige discussie over een evaluatie van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Vandaag moeten we het probleem van een wereldwijde voedselcrisis onder ogen zien en moeten we onszelf afvragen welke oorzaken deze stand van zaken heeft en waar we fouten hebben gemaakt.
Ruim dertig jaar was de voedselmarkt van de EU redelijk stabiel en dat heeft er toe geleid dat onze waakzaamheid in bepaalde opzichten is verslapt. Gedurende deze periode is er niet goed toezicht gehouden op de processen die zich voordeden en er is geen analyse gemaakt van het verband tussen een stijging van de voedselproductie en de algehele economische ontwikkeling en tussen de toenemende welvaart in sommige landen en de stijgende vraag. Een snelle economische ontwikkeling zoals heeft plaatsgevonden in China en in India, heeft in feite geleid tot een stijging van de consumptie en bijgevolg, gezien de hoeveelheid mensen, tot een aanzienlijke toename van de behoefte aan voedsel. Ook zijn de productiekosten in de afgelopen tijd gestegen, met name vanwege de brandstof- en energieprijzen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
17. Commerciële en economische betrekkingen met de ASEAN (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0151/2008) van Glyn Ford, namens de Commissie internationale handel, over de commerciële en economische betrekkingen met de Associatie van Zuidoost-Aziatische landen (ASEAN) (2007/2265(INI)).
Glyn Ford, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste wil ik de commissaris en zijn staf, de commissiestaf, mijn groepsstaf en mijn eigen staf bedanken voor het werk dat ze voor dit verslag hebben gedaan. Ik wil ook de schaduwrapporteurs namens de belangrijkste politieke groepen bedanken. In een geest van samenwerking hebben zij het rapport in de huidige vorm gemaakt tot wat het is. Ik neem de volledige verantwoordelijkheid voor het rapport, maar de politieke voetafdrukken van alle bovengenoemde personen zijn op de pagina’s van het rapport te vinden.
In een bepaald opzicht hadden we gewild dat deze onderhandeling tussen de EU en de ASEAN onnodig was geweest. De prioriteit van mijn eigen commissie is erg duidelijk: wij willen dat de Doha-onderhandelingsronde succesvol wordt afgerond. Helaas lijkt het er nu op dat de onderhandelingsronde wordt opgeslokt door het zwarte gat van de Amerikaanse presidentiële voorverkiezingen en verkiezingen.
Hopelijk komt de onderhandeling een half jaar of een jaar na de inhuldiging van president Clinton, McCain of Obama weer relatief onbeschadigd op de agenda, als de VS eindelijk een nieuwe handelswoordvoerder hebben geïnstalleerd die de besprekingen kan voortzetten. Maar in de tussentijd lijkt het erop dat we onderhandelingen voor bilaterale of EU-vrijhandelsovereenkomsten zullen voeren met Korea, waar mijn collega David Martin de rapporteur van het Parlement was, met de ASEAN en met India.
Het mandaat van de Raad om te beginnen met besprekingen met de ASEAN, de op vier na grootste handelspartner van de EU, had betrekking op slechts zeven van de tien leden van de ASEAN. Dit komt doordat de ASEAN een zeer diverse regio beslaat, met economieën met een BBP dat gelijk is aan sommige lidstaten van de Europese Unie maar ook met drie minder ontwikkelde landen. Twee van deze landen profiteren van de “Anything but arms”-regeling en het andere land is de pariastaat Birma, waarover vandaag al veel gepraat is.
Het is duidelijk dat beide partijen waarschijnlijk zullen profiteren van een vrijhandelsovereenkomst, omdat de stroom van goederen en diensten zal worden vergroot en innovatie en economische groei zullen worden gestimuleerd.
We verwelkomen het feit dat het ASEAN-handvest op 20 november vorig jaar tijdens de dertiende ASEAN-top in Singapore werd ondertekend en we kijken uit naar een spoedige ratificering van dit handvest. Dit zou moeten bijdragen aan de economische integratie binnen de ASEAN-landen en in mijn verslag verzoeken we de Commissie technische en andere ondersteuning ter bevordering van dit proces te bieden.
Voor de onderhandelingen is transparantie nodig met betrekking tot overheidsopdrachten, concurrentie en investeringen, intellectuele eigendomsrechten en staatssteun. We moeten praten over de verwijdering van niet-tarifaire en tarifaire belemmeringen, met name als het gaat om bank-, verzekerings- en juridische diensten.
Aan onze kant is de vereenvoudiging van de oorsprongsregels van belang. We moeten streven naar een harmonisering van normen, waaronder normen voor productveiligheid, kinderbescherming en dierenwelzijn.
We moeten bescherming bieden tegen namaakgeneesmiddelen, maar tegelijkertijd vindt de commissie het belangrijk dat de flexibiliteit van de TRIPS-overeenkomst niet in gevaar wordt gebracht.
De handelscommissie is van mening dat een hoofdstuk over duurzame ontwikkeling, inclusief een duurzaamheidseffectbeoordeling, een essentieel onderdeel moet zijn van elke overeenkomst. Bovendien hebben we een parallelle politieke samenwerkingsovereenkomst nodig met bindende sociale en ecologische bepalingen, die beide partijen verplichten de belangrijkste ILO-verdragen te ratificeren, evenals de normale bepalingen met betrekking tot mensenrechten en democratie in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst.
Er moeten forums voor handel en duurzame ontwikkeling worden samengesteld, waar werknemers, werkgevers en het maatschappelijk middenveld niet alleen de onderhandelingen daadwerkelijk kunnen beïnvloeden maar ook, en dit is nog belangrijker, de uiteindelijke tenuitvoerlegging van de overeenkomst.
In het verslag wordt voorgesteld dat we moeten overwegen milieuvriendelijke producten en goederen afkomstig uit eerlijke handel een voorkeursbehandeling te geven als het gaat om toegang tot de EU en de tarieven hiervoor sneller te verlagen. Maar als dit zou worden uitgevoerd, moet de Commissie natuurlijk haar douanenomenclatuur wijzigen om dit mogelijk te maken.
Er zijn een aantal landspecifieke kwesties. Het bankgeheim in Singapore baart ons zorgen. De commissie heeft Singapore bezocht en gesproken met parlementsleden van dat land en de zorgen aangekaart. We verwelkomen het feit dat de democratie in Thailand is hersteld. En natuurlijk hebben we erin toegestemd dat Birma deel neemt aan de onderhandelingen, of deze tenminste bijwoont. Het is naar onze mening echter volkomen duidelijk dat totdat het huidige regime is afgetreden, er geen sprake van kan zijn dat er een overeenkomst met Birma wordt ondertekend.
Ons idee is om een kaderovereenkomst voor alle landen te hebben waardoor individuele landen binnen de ASEAN kunnen handelen op basis van hun huidige situatie en ervoor te zorgen dat bepaalde sectoren met een voor die landen passende snelheid worden geopend. Dus uiteindelijk, en ik benadruk uiteindelijk, zullen we een gemeenschappelijke en volledige overeenkomst met alle landen hebben.
Dus hoewel we de leiding van Vietnam aan het proces alleen maar kunnen verwelkomen, is de vooruitgang langzamer dan verwacht of gewild wegens de institutionele architectuur, evenals een gebrek en motivatie en wil bij sommige ASEAN-landen.
Ik wil duidelijk stellen dat de Europese Unie niet mag toestaan dat individuele lidstaten van de ASEAN hun hakken in het zand zetten en een veto uitspreken over vorderingen. Als er geen alternatief is, kunnen de Raad, de Commissie en het Parlement wellicht in laatste instantie kijken naar de mogelijkheid van bilaterale in plaats van multilaterale overeenkomsten. Ik hoop dat de regeringen en het maatschappelijk middenveld in de ASEAN-landen het standpunt van het Parlement vandaag zien als een aanmoediging om vooruitgang te boeken, en dat ze snel zullen handelen om dit te bereiken.
Peter Mandelson, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben Glyn Ford zeer dankbaar voor zijn verslag en voor de algemene steun die hierin wordt gegeven aan de lijn die door de Commissie wordt gevolgd bij de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst met ASEAN-landen.
Zuidoost-Azië verdient onze onverdeelde aandacht. Het is begrijpelijk dat onze aandacht in Azië steeds weer opnieuw naar China gaat, maar ons partnerschap met de ASEAN moet evenzeer onze aandacht hebben, of het nu gaat om kwesties over duurzame ontwikkeling, maatschappelijke vraagstukken of handelsaangelegenheden. Daarom is de ASEAN in het kader van “Europa als wereldspeler” geselecteerd als partner voor een van onze vrijhandelsovereenkomsten van de nieuw generatie.
De dynamiek van de ASEAN-economieën is zeker een mogelijkheid voor Europa. Het gaat hier echter nog steeds grotendeels om een potentiële mogelijkheid in plaats van een daadwerkelijke mogelijkheid. Bedrijven uit de EU die handel bedrijven of investeren in Zuidoost-Azië hebben nog steeds te maken met tarifaire en niet-tarifaire belemmeringen en markten die niet openstaan voor buitenlandse dienstverleners, vooral als het gaat om markten voor overheidsopdrachten. Hetzelfde geldt voor directe buitenlandse investeringen in het algemeen. Ook constateren deze bedrijven vaak dat hun intellectuele eigendomsrechten nog steeds niet voldoende worden beschermd, en zijn sommige markten over het algemeen weinig doorzichtig.
Dit is het sterkst mogelijke argument voor een diepgaande vrijhandelsovereenkomst, in plaats van een snelle en lichtgewicht overeenkomst. Ik geloof niet dat vrijhandelsovereenkomsten kunnen dienen als snelle, politieke oplossing. Bij de handelsstrategie in het kader van “Europa als wereldspeler” staan nieuwe handelskansen, nieuwe exportmogelijkheden en nieuwe banen centraal. We zijn met deze onderhandelingen begonnen omdat er bewijs was dat we deze dingen konden realiseren als we ambitieus wilden zijn.
Wij hebben gelijk om het idee van een vrijhandelsovereenkomst die alleen bepaalde tarieven regelt, te verwerpen. Ik ben het daarom roerend eens met de oproep in dit verslag om bij deze onderhandelingen ambitieus te zijn. We hebben opzettelijk gekozen voor een benadering op basis van interregionale onderhandelingen. Ik denk dat dat een juiste keuze was. Ik geloof dat bilaterale overeenkomsten kunnen fungeren als bouwstenen voor het multilaterale systeem, omdat ze daar regionale integratie en de groei van regionale markten stimuleren. Ik denk dat we deze onderhandelingen kunnen zien als een bijdrage aan de ASEAN-blauwdruk voor een economische gemeenschap.
Het verslag wijst er echter terecht op dat het voeren van interregionale onderhandelingen met een dergelijke ambitieuze agenda niet de gemakkelijkste en snelste route is. Elke keer als een ASEAN-lidstaat niet aan een bepaalde verplichting kan voldoen, hebben we te maken met een uitkomst op basis van de laagste gemene deler. Dit is niet eerlijk ten opzichte van de andere landen. We hebben ook te maken met problemen met middelen, aangezien de capaciteiten van de ASEAN-staten onder druk staan vanwege het grote aantal vrijhandelsovereenkomsten waarover ze momenteel onderhandelen. Hierdoor lijkt het erop dat het moeilijk wordt de volledige interregionale overeenkomst binnen drie of vier jaar af te ronden en dat het lastig wordt voor ons onze hoge ambities consequent vast te houden.
Natuurlijk zijn onze belangrijkste concurrenten nu ook bezig om hun betrekkingen een voor een met individuele landen in die regio te verstevigen. Japan, Australië en de Verenigde Staten zijn hier allemaal mee bezig. Ik vestig uw aandacht op de alinea in het verslag die verwijst naar de mogelijkheid om bilaterale overeenkomsten te sluiten, als de regionale benadering moeilijk is. Ik wil de regionale benadering nu nog niet opgeven, maar we zijn wel bezig om wat flexibiliteit aan te brengen in dit regionale kader. Het gaat hier om een zekere mate van veranderlijkheid zodat er rekening kan worden gehouden met de verschillende ontwikkelingsniveaus binnen de ASEAN en zodat we met individuele ASEAN-landen het traject sneller kunnen doorlopen. Dit zou economisch gezien verstandig zijn en de weg plaveien voor een overeenkomst met andere landen op een later tijdstip.
In onze onderhandelingsrichtlijnen is er zelfs rekening gehouden met het feit dat de onderhandelingen worden afgerond met minder dan tien leden aangezien de minst ontwikkelde landen binnen de ASEAN (Laos, Cambodja en Birma/Myanmar) niet aan de verplichtingen in de vrijhandelsovereenkomst hoeven te voldoen, maar het onderhandelingsproces zullen volgen. Laos en Cambodja zijn momenteel bezig met vraagstukken betreffende toegang tot de Wereldhandelsorganisatie en genieten op grond van de “Anything but arms”-regeling sowieso al van een voorkeursbehandeling als het gaat om toegang tot de EU-markt. Maar ze hebben volgens mij een logische plaats in de langetermijnovereenkomst. Als het gaat om Birma geeft het verslag het standpunt weer van de EU, namelijk dat hoewel dit land lid is van de ASEAN we niet als zodanig over vrijhandelsovereenkomstverplichtingen onderhandelen met Birma.
Als laatste wil ik nog iets zeggen over duurzame ontwikkeling. We hopen ecologische en sociale aspecten mee te nemen bij onze onderhandelingen met de ASEAN en we zullen dat doen we in een geest van samenwerking. Bovendien hebben we een externe adviseur aangetrokken om een duurzaamheidseffectbeoordeling uit te voeren, waarbij wordt geanalyseerd welk effect de beoogde overeenkomst heeft op verschillende vraagstukken, waaronder ecologische en sociale kwesties. In de komende achttien maanden zal dit onderzoek samenvallen met het onderhandelingsproces. Vorige week hebben we ook het maatschappelijk middenveld uitgenodigd om bij te dragen aan onze overwegingen betreffende onze drie onderhandelingen voor een vrijhandelsovereenkomst met de ASEAN. We hebben niet gemerkt dat zij wezenlijk met ons van mening verschillen. Door deze punten vanaf het begin mee te nemen bij de onderhandelingen, kunnen we garanderen dat problemen vroegtijdig worden aangepakt of zelfs voordat ze zich daadwerkelijk voordoen.
Ik kijk ernaar uit om samen te werken met het Parlement bij de verdere onderhandelingen. Het spreekt voor zich dat ik de Commissie internationale handel op de hoogte houd van de vorderingen. Ik ben erg dankbaar voor dit verslag. Het heeft het niveau dat ik ben gaan verwachten van de Commissie internationale handel en hierdoor ben ik afhankelijk ben van de interpretatie en beoordelingen die dit verslag geeft van complexe vraagstukken met betrekking tot het handelsbeleid.
Francisco José Millán Mon, rapporteur voor advies van de Commissie buitenlandse zaken. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, dankzij het actieplan van Neurenberg en de eerste EU-ASEAN-top die vorig jaar werd gehouden, zijn de betrekkingen tussen de EU en de ASEAN hervat.
Er wordt bijvoorbeeld – langzaam, zoals we hebben vernomen – onderhandeld over een vrijhandelsovereenkomst en bilaterale associatie- en samenwerkingsovereenkomsten.
De Commissie buitenlandse zaken heeft deze intensivering van de betrekkingen, ook op economisch en handelsgebied, ondersteund.
De ASEAN is een proces van regionale integratie dat we toejuichen en dat in toenemende mate aan belang wint. De associatie verenigt meer dan vijfhonderd miljoen inwoners uit tien landen, die, zoals de heer Ford al aangaf, zeer verschillend zijn en die over het algemeen goede groeimogelijkheden hebben.
De Europese Unie is de op één na grootste handelspartner van de ASEAN. De vrijhandelsovereenkomst is een ideaal instrument om onze verkopen uit te breiden en onze ondernemingen meer te laten investeren. Andere landen, zowel binnen als buiten het continent, willen iets vergelijkbaars doen, aldus de commissaris.
De overeenkomst zou breed van opzet moeten zijn en zich niet alleen moeten beperken tot handelskwesties. Tegelijkertijd zouden er bilaterale associatie- en samenwerkingsovereenkomsten moeten worden gesloten waarin onder meer het respecteren van de mensenrechten aan de orde komt.
Uiteraard kunnen deze bilaterale overeenkomsten alleen worden aangegaan met de ASEAN-landen die voldoen aan de noodzakelijke politieke en economische voorwaarden, en niet alle landen voldoen aan die voorwaarden, in het bijzonder Birma/Myanmar. De Raad heeft beperkende maatregelen opgelegd tegen de regering van dat land, die door het Parlement worden ondersteund.
Het is duidelijk dat er geen bilaterale overeenkomst kan worden gesloten met Birma en dat Birma geen deel kan uitmaken van de vrijhandelsovereenkomst, tenzij de politieke omstandigheden in het land veranderen. In april heeft het Parlement nogmaals zijn afkeuring uitgesproken over de politieke situatie en de vrijlating van politieke gevangenen geëist.
Ik wil graag van deze gelegenheid gebruikmaken om mijn deelneming te betuigen met de vele slachtoffers van de cycloon die Birma getroffen heeft. Ik sluit me aan bij de woorden die de Voorzitter van het Parlement hierover aan het begin van de middag heeft gesproken.
Dames en heren, ter afsluiting zou ik nog willen zeggen dat de Europese Unie haar betrekkingen met de ASEAN moet blijven ontwikkelen. Wij bieden een sterkere politieke associatie, nauwe economische betrekkingen in ons beider belang, en samenwerking op velerlei gebied. Uiteraard ondersteunen we het ASEAN-handvest, de stap in het integratieproces die in 2007 is gezet. We willen dat de in dit handvest gedane toezeggingen aangaande mensenrechten en democratie worden verwezenlijkt, met name in Birma, maar ook in andere landen in de regio. Op die basis zullen onze betrekking worden versterkt. Hartelijk dank.
John Purvis, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in zijn geheel genomen geeft het verslag van de heer Ford weer wat mijn commissie wilde zien. We zijn bijzonder tevreden dat al onze voornaamste punten erin zijn opgenomen. We benadrukken dat de toekomstige industriële groei in de Europese Unie afhankelijk is van onze openheid voor buitenlandse handel en investeringen op basis van eerlijke regels, maar dat we zelf ons concurrentievermogen met de ASEAN-landen in de hand hebben, door ons eigen niveau van onderwijs, opleiding, onderzoek, ondernemen en vernieuwing te verbeteren.
We zijn van mening dat wetenschappelijke en technische samenwerking en de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten cruciale elementen zijn voor succesvolle betrekkingen. We verwachten vooral samenwerking bij het bestrijden van vervalsing van producten. We willen verbetering van de oorsprongsregels, van de harmonisering van normen voor productveiligheid, kinderbescherming en dierenwelzijn, van de bureaucratische procedures, van de transparantie van nationale steunmaatregelen en niet-tarifaire belemmeringen, en we willen dat discriminerende belastingen worden afgeschaft.
We verwachten ook dat schade aan het milieu als gevolg van ontbossing en de extractie van palmolie wordt vermeden en dat de inzet van anti-dumpingmaatregelen, die we noodzakelijkerwijs nog wel achter de hand houden, zoveel mogelijk kan worden beperkt door preventief ingrijpen en onderhandelen.
We willen gezamenlijk met de ASEAN actie ondernemen op het gebied van energie en we verzoeken de Commissie om het opzetten van gemeenschappelijke onderzoeksprojecten met instellingen in die regio te stimuleren.
Met die intentie zien we uit naar handels- en economische betrekkingen met de ASEAN-landen die voor beide partijen voordelig en succesvol zullen zijn.
Peter Šťastný, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik beginnen met felicitaties aan het adres van mijn collega de heer Ford, de rapporteur van dit verslag. De voorgestelde handelsovereenkomst met de ASEAN maakt deel uit van een bredere strategie van bilaterale en interregionale onderhandelingen met handelspartners van de EU.
Als we de ASEAN als geheel beschouwen, zou ze de vijfde plaats innemen onder de grootste handelspartners van de EU, nog vóór Japan. In de ASEAN-regio bevinden zich zeer uiteenlopende landen: drie van haar leden zijn minst ontwikkelde landen, terwijl andere leden een hoger inkomen per inwoner hebben dan veel EU-lidstaten. Mijn collega’s van de Commissie INTA en ik zijn voorstanders van de eerste optie die de Commissie heeft beschreven: onderhandelen met de regio als geheel, om op regionaal niveau de economische integratie tussen de ASEAN-landen te versterken.
Het verslag benadrukt het belang van interregionale handelsovereenkomsten, die een zinvolle aanvulling kunnen zijn op het multilaterale stelsel – op voorwaarde dat ze breed opgezet en ambitieus zijn en zich niet tot tariefverlagingen beperken – en die sociale en ecologische normen tenuitvoer kunnen leggen. Het verslag dringt er bij de partijen op aan om geleidelijk alle barrières ten aanzien van goederen en diensten af te bouwen of weg te nemen, zonder dat daarbij de verschillende economische standpunten binnen de ASEAN-regio in het geding komen. Het dringt er ook bij de Commissie op aan om te zorgen voor transparantie en effectieve regels voor overheidsopdrachten, intellectuele-eigendomsrechten, staatssteun en overige subsidies.
Tot slot wil ik de rapporteur ook bedanken voor de positieve samenwerking, die tot uiting komt in een aantal compromisamendementen die ervoor zorgen dat de grootste nadruk in het verslag, naast mensenrechten en duurzame ontwikkeling, wordt gelegd op handel en aan handel gerelateerde onderwerpen. Het verslag is evenwichtiger geworden door de aanname van deze en andere amendementen.
David Martin, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat ik ook eerst mijn felicitaties uitspreken aan het adres van mijn vriend en collega Glyn Ford, voor wat in mijn ogen een uitstekend verslag is. Tegen de Commissie zou ik willen zeggen dat ik vind dat de commissaris het een paar jaar geleden helemaal bij het juiste eind had toen hij onderzoeken heeft opgestart naar de mogelijkheden van een vrijhandelsovereenkomst met de ASEAN en op basis van de resultaten actie heeft ondernomen. De ASEAN is inderdaad, zoals al door anderen is gezegd, een belangrijke economische regio voor de EU, maar het is ook een van de regio’s die de grootste groeimogelijkheden biedt als we onze vrijhandelsdoelstellingen kunnen verwezenlijken. Ik vind, net als de heer Šťastný, dat de keuze voor een regionale benadering absoluut de juiste was, ondanks alle complicaties die deze keuze met zich meebrengt.
Het verslag van de heer Ford bevat een duidelijke en samenhangende boodschap aan de Commissie: het Parlement wil in elke vrijhandelsovereenkomst van de nieuwe generatie een ambitieus hoofdstuk over duurzame ontwikkeling zien.
Het verslag vermeldt ook een groot aantal niet-handelsgerelateerde bepalingen die, en dat doet mij deugd, dezelfde lijn volgen als mijn eigen verslag over Korea, en ik ben in het bijzonder verheugd over het feit dat het verslag de nadruk legt op bindende sociale en ecologische bepalingen.
In mijn ogen is het niet alleen belangrijk dat de ASEAN-leden de acht belangrijkste ILO-verdragen ratificeren, wat tot nu toe alleen Cambodja, Indonesië en de Filipijnen hebben gedaan, maar ook dat we zorgen voor degelijke handhavingsmechanismen.
De rol van vakbonden en werknemersorganisaties zou meer geformaliseerd moeten worden en daarom ben ik blij dat de rapporteur heeft voorgesteld een forum voor handel en duurzame ontwikkeling in het leven te roepen dat de normen in de gaten kan houden en overtredingen van de normen kan rapporteren.
Wat ecologische normen betreft heeft de Commissie internationale handel in veel van haar recente verslagen – bijvoorbeeld het verslag van rapporteur Lipietz over klimaatverandering of mijn eigen verslag over Korea – benadrukt dat de internationale handel de verspreiding van milieuvriendelijke technologieën zou moeten bevorderen. Ik erken nogmaals dat commissaris Mandelson zich bij talloze gelegenheden heeft ingezet voor het verlagen van de tarieven voor milieuvriendelijke technologieën, en ik hoop dan ook dat de commissaris het voorstel van de rapporteur om deel te nemen aan de onderhandelingen met de ASEAN zal aannemen.
Alle overtredingen van de sociale en ecologische normen moeten worden onderworpen aan het standaardmechanisme voor het beslechten van geschillen. Aangezien de VS deze benadering hanteren voor al hun vrijhandelsovereenkomsten, moet Europa tot vergelijkbaar strenge handhavingsmaatregelen komen.
Afsluitend zou ik willen zeggen dat, hoewel ik weet dat we geen vrijhandelsovereenkomst met Birma zullen sluiten, ik hoop dat Birma niet indirect zal profiteren van deze overeenkomst. Groeiende handel met de andere ASEAN-landen kan er mogelijk toe leiden dat binnen de groep ook de handel van Birma zal groeien en dat het land op die manier indirect profiteert van de vrijhandelsovereenkomst met de EU. Ik hoop dan ook dat we zullen onderzoeken op welke manier de handelssancties tegen de huidige Birmese regering strikt gehandhaafd kunnen worden.
Nathalie Griesbeck, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, terwijl er momenteel veel wordt gesproken over Azië in verband met de problemen in China en met de dodelijke ramp in Birma, hebben we het vandaag op een ander niveau over Azië, met dit verslag dat feitelijk de reactie is van de EU-burgers, vertegenwoordigd door dit Parlement, op de mededeling van de Commissie over de nieuwe strategie inzake de bilaterale en interregionale handelsbesprekingen van de EU. Het is inmiddels wel bekend, maar de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten is een verzameling van tien landen die, zoals de rapporteur zojuist al zei, zeer verschillende niveaus van ontwikkeling hebben op zowel politiek als economisch vlak. De handelsovereenkomst waarover we debatteren is met een geschatte marktwaarde van 57 miljard euro en een jaarlijkse groei van 4,9 procent een zeer belangrijke ontwikkelingsmogelijkheid. Hoewel het handelsbeleid van de EU, namelijk een handelsovereenkomst tussen onze twee regio’s, heel duidelijk lijkt te zijn, moeten we wel samen de groei en de werkgelegenheid stimuleren en realistisch blijven over de moeilijkheden.
Ondanks het feit dat de globalisering van de economie een kans is die we moeten aangrijpen, zijn onze medeburgers vaak zeer bezorgd over de economie van ons werelddeel, net als in andere werelddelen het geval is. De nadelige, marginale effecten van de globalisering – waarvan er te veel zijn voor degenen die er daadwerkelijk mee te maken hebben – overschaduwen vaak de voordelen die doorgaans voortkomen uit handelsovereenkomsten die op intelligente wijze zijn onderhandeld.
Het verslag beoogt dan ook duidelijke signalen af te geven aan de Europese Commissie om bij de onderhandelingen met de ASEAN rekening te houden met de bezorgheid van de burgers. Daarom moeten we tot een evenwicht komen dat onze partners in staat stelt een bevredigend niveau van economische, sociale en politieke ontwikkeling te bereiken, zonder daarbij concurrentievervalsing en dumping te stimuleren.
Ik wil graag drie punten naar voren halen die naar mijn mening prioriteit hebben. Ten eerste een puur commercieel punt: handelsovereenkomsten kunnen alleen tot stand komen binnen een kader van wederzijds respect voor de regels van de internationale handel. Dit houdt in dat de regels van het mededingingsrecht en van het auteursrecht worden gerespecteerd. Eén van de vele voorbeelden is dat de onderhandelingen er vooral op gericht moeten zijn oplossingen te vinden in de strijd tegen het namaken van bijvoorbeeld geneesmiddelen en tegelijkertijd toegang tot de gezondheidszorg te waarborgen voor alle burgers, volledig in overeenstemming met de geest en het reglement van de Verklaring van Doha.
Ten tweede een arbeidsrechtelijk punt: de overeenkomsten kunnen eenvoudigweg niet voorbijgaan aan de verschillen op het gebied van arbeidsrecht. Onze partners moeten toezeggen aan de minimale IAO-normen te zullen voldoen, en in het bijzonder kinderarbeid te zullen bestrijden en de arbeidsomstandigheden en de beloning te zullen verbeteren.
Het derde en laatste punt, van groot belang om nogmaals te benadrukken, zoals andere sprekers dat vanavond ook gedaan hebben, is dat in alle handelsovereenkomsten de noodzakelijke vereisten met betrekking tot de economie en duurzame ontwikkeling moeten worden opgenomen. Zuidoost-Azië behoort tot de juwelen van onze planeet en we moeten er samen voor zorgen dat de flora en fauna aldaar worden beschermd. Het is de plicht van de Commissie om garanties te verkrijgen met betrekking tot illegale bosbouwactiviteiten en de beheersing van vangstquota, zoals de commissaris zo-even al aangaf.
Leopold Józef Rutowicz, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Ford benadrukt het belang van samenwerking tussen de Europese Unie en de Zuidoost-Aziatische Staten op het gebied van handel en economie.
Qua oppervlakte en inwoneraantal zijn deze staten vergelijkbaar met de Europese Unie. Ze vormen een aanzienlijke afzetmarkt voor de Europese Unie en ze exporteren een scala van belangrijke producten naar onze markt. De politieke structuur en de economische mogelijkheden van deze landen zijn zeer verschillend, zoals ook is te zien aan het BBP per persoon: dat bedraagt in Birma 211 US-dollar en in Singapore 31.400 US-dollar.
Dit zorgt voor bepaalde problemen bij de samenwerking tussen de ASEAN en de EU, zoals de rapporteur ook heeft benadrukt. Om handelsbetrekkingen te kunnen ontwikkelen met staten uit deze regio is harmonisatie van de normen vereist, met name op het gebied van veiligheid en bescherming van de volksgezondheid. Economische en intellectuele betrekkingen met de ASEAN-landen kunnen wellicht tot voorspoed en vrede in de regio leiden.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Het verslag van collega Ford toont aan hoe moeizaam de onderhandelingen tussen de EU en de ASEAN verlopen. Dat is, gezien het bijzonder heterogene karakter van deze regio ook niet verwonderlijk. Het belang van het Europese bedrijfsleven, bijvoorbeeld op het gebied van markttoegang is groot en vraagt om een sneller tijdschema.
Het is dan ook de vraag of de EU met deze multilaterale onderhandelingen moet doorgaan of dat beter op bilaterale onderhandelingen kan worden overgestapt. Deze suggestie ligt al min of meer opgesloten in amendement 5 van de collega’s Ford en Mann. Ik geef de Commissie daarom in overweging om zich op multilateraal niveau optimaal in te zetten voor de succesvolle afronding van de Doha-ronde. Op bilateraal niveau kan er verder onderhandeld worden met de afzonderlijke landen van de ASEAN, als blijkt dat multilaterale onderhandelingen te veel tijd gaan kosten.
Dit betekent uiteraard niet dat ik mij uitspreek tegen verdere regionale integratie in Zuidoost-Azië. Dat is een zaak van groot belang. Ik denk daarbij aan de belangrijke rol die de ASEAN en de ASEAN+3 kunnen spelen bij een verdere integratie van Myanmar in de regio. Dit land, dat afgelopen weekeinde zo zwaar is getroffen door de orkaan Nargis, heeft de hulp uit de regio hard nodig. Vooral de ASEAN+3, waarbinnen ook buurland China actief is, moet zich actief inzetten om de junta te bewegen de deuren naar de buitenwereld te openen, de mensenrechten beter te beschermen en de oppositie meer bewegingsruimte te geven. Dank u.
Daniel Varela Suanzes-Carpegna (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil graag eerst de rapporteur, de heer Ford, feliciteren met zijn goede werk en met het uiteindelijke verslag, dat dankzij de bijdragen van de Commissie internationale handel en de andere commissies een zeer evenwichtig geheel is geworden.
Allereerst zou ik willen zeggen dat het verslag de nadruk legt op de belangrijke kans die dit gebied van potentiële economische en bevolkingsgroei biedt om onze economische en handelsbetrekkingen te versterken, maar het neemt ook de enorme ongelijheid tussen de lidstaten van de ASEAN in aanmerking.
Ik wil graag het belang voor beide partijen van het openstellen van de dienstensector onderstrepen. Dit is namelijk cruciaal voor de Unie én voor de ASEAN, die beide genoodzaakt zijn efficiëntere diensten van hogere kwaliteit en tegen betere prijzen te eisen, en op die manier baat hebben bij de concurrentievoordelen en de ervaring van de EU.
In onze amendementen, die in het verslag zijn opgenomen, hebben we met betrekking tot industrie de tweeledige noodzaak aangegeven om aan minimale vereisten op het gebied van kwaliteit en van hygiëne en gezondheid te voldoen. Deze eisen worden ook aan onze Europese industrie gesteld, dus zouden ze ook van de andere partij geëist moeten worden om oneerlijke concurrentie binnen de perken te houden.
Daarnaast moet de partner zich houden aan internationale overeenkomsten met betrekking tot sociale, ecologische en arbeidsgerelateerde aangelegenheden, en, dat willen we benadrukken, moet hij zich inzetten voor de strijd tegen kinderarbeid.
We hebben de aandacht gevestigd op de gevoelige visverwerkende industrie, omdat beide problemen daar aanwezig zijn. We begrijpen dan ook echt niet waar de socialistische amendementen 11 en 12 vandaan komen, die afzwakken en verminderen wat al in de commissie was aangenomen en die beogen de specifieke vermelding van de tonijnsector, die hard wordt getroffen, de daaruit voortvloeiende oneerlijke concurrentie en het verslag van het Europees Parlement zelf over dit onderwerp, dat werd en wordt gesteund door de Europese Commissie, uit de huidige paragrafen 16 en 17 te schrappen.
Omwille van de consensus die steeds over dit hele verslag heeft bestaan, verzoeken wij de rapporteur en de socialistische fractie in het Europees Parlement dan ook om hierover na te denken en te overwegen amendementen 11 en 12, die onze fractie niet zal steunen, in te trekken. Kort gezegd denk ik dat we, als dit is gebeurd, we de bestaande amendementen kunnen behouden, die vollediger en beter zijn dan de amendementen die zij willen doorvoeren.
Antolín Sánchez Presedo (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, als reactie op de tragedie die zich in Birma afspeelt ten gevolge van de cycloon zou ik graag mijn verdriet willen uitspreken om de slachtoffers en zou ik de autoriteiten willen oproepen om internationale hulp toe te laten en een geloofwaardig proces van democratisering op te starten waarmee het land uit zijn isolement kan komen en er voor de bevolking nieuwe mogelijkheden ontstaan.
De ASEAN is een regio met een vergelijkbaar aantal inwoners als de Europese Unie en met goede economische mogelijkheden. Er maken tien zeer verschillende landen deel van uit, maar ondanks dat deze diversiteit de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst ingewikkelder maakt, zou ze ons niet moeten belemmeren om instrumenten in te stellen die wederzijds voordeel zullen opleveren en een aanvulling zullen zijn op het multilaterale stelsel van de WTO, en die ook een bevredigende afronding vormt van de ontwikkelingsagenda van Doha, die beide partijen als prioriteit beschouwen.
De minder ontwikkelde landen in de regio zouden hun voorkeurspositie moeten kunnen behouden en zelfs de mogelijkheid krijgen om in de toekomst ook tot de overeenkomst toe te treden.
Economische en handelsbetrekkingen maken deel uit van een bredere strategie die beoogt de algemene betrekkingen tussen de twee regio’s te consolideren.
We moeten verdere vooruitgang op het gebied van politieke samenwerking en veiligheid stimuleren. Daarbij wordt met name de nadruk gelegd op terrorismebestrijding en crisis-/rampenmanagement. Ook moeten we de samenwerking in de energiesector, op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, het milieu, klimaatverandering en duurzame ontwikkeling stimuleren, alsmede op sociaal-cultureel gebied en op het terrein van ontwikkelingssamenwerking. Samenwerken op het gebied van de gezondheidszorg is bijzonder belangrijk, omdat het kan bijdragen aan het garanderen van levensmiddelenhygiëne en gezondheidsomstandigheden, factoren die onmisbaar zijn voor de consumptie en voor het ontwikkelen van de handel. De betrokkenheid en steun van het maatschappelijk middenveld zijn van essentieel belang in dit hele proces.
Ik wil de rapporteur, de heer Ford, graag gelukwensen met dit verslag, dat stelt dat mensenrechten en democratie kernwaarden van de EU zijn en dat eist dat deze waarden onderdeel uitmaken van de onderhandelingen en worden opgenomen in de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomsten die gepaard zouden moeten gaan met de handelsovereenkomsten. We hopen dat de onderhandelingen succesvol zullen zijn, aangezien de overeenkomsten een belangrijke vooruitgang zullen betekenen voor de EU-ASEAN-betrekkingen.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, met mijn bijdrage aan dit debat wil ik graag de aandacht vestigen op een aantal punten. Ten eerste is de ASEAN, die tien landen verenigt met een zeer verschillend niveau van ontwikkeling – van het rijke Singapore tot het zeer arme Birma, Cambodja en Laos – en met een totale bevolking van bijna vijfhonderd miljoen mensen, de op vier na grootste handelspartner van de EU en biedt ze mogelijkheden voor verdere ontwikkeling van economische en handelsbetrekkingen met de Europese Unie.
Ten tweede zal een vrijhandelsovereenkomst met de ASEAN-landen beslist meer voordeel opleveren voor laatstgenoemden dan voor de EU. Daarom is het van belang dat er met deze landen buiten de handelsovereenkomsten ook overeenkomsten worden gesloten waarin ze beloven aan sociale, ecologische en consumentenbeschermingsnormen te zullen voldoen.
Tot slot nog een derde punt: dit is de enige benadering die ons in staat zal stellen eerlijke concurrentie tussen bedrijven uit de ASEAN-landen en uit Europese landen te bewerkstelligen. Alleen op deze manier zullen die bedrijven de totale kosten van arbeid, milieubescherming en consumentenbescherming gaan meenemen in hun productiekosten en dat zal ertoe leiden dat hun productprijzen de volledige productiekosten weerspiegelen.
Jerzy Buzek (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de commissaris met de gehouden onderhandelingen en de rapporteur, de heer Ford, met zijn verslag. We denken na over oplossingen om de hindernissen uit de weg te ruimen en tot een goede vrijhandelsovereenkomst met de ASEAN-landen te komen. We benadrukken ook de onderlinge verschillen tussen deze landen.
Ik wil graag de aandacht vestigen op één aspect van deze onderhandelingen waar we ons vier jaar geleden nog niet bewust van waren. Het bestrijden van de opwarming van de aarde is een prioriteit geworden voor de EU, die op dit gebied inmiddels vooroploopt in de wereld. Er moet in de onderhandelingen meer nadruk worden gelegd op dit aspect. Ook op dit punt zullen er verschillen zijn, want we kunnen niets vragen van de armste landen, maar met de rijke landen die snel groeiende economieën hebben moeten we overeenstemming kunnen bereiken over gemeenschappelijke belangen op het gebied van klimaatverandering.
Twee EU-landen, te weten Polen en Denemarken, zijn verantwoordelijk voor de onderhandelingen met betrekking tot een post-Kyoto-akkoord. Deze zullen dit jaar in Poznań en volgend jaar in Kopenhagen plaatsvinden. Ook dit is inmiddels een verantwoordelijkheid van de EU aan het worden. Als we aan het einde van 2009 nog geen gezamenlijk akkoord hebben bereikt, zullen we feitelijk gedwongen worden ons ambitieuze beleid inzake bestrijding van klimaatverandering te wijzigen. En dat willen we niet, want het is overduidelijk dat we deze veranderingen en dit wereldwijde gevaar niet alleen kunnen aanpakken. Daarom is het zo belangrijk dat de EU in alle onderhandelingen die ze met derde landen voert het belang benadrukt van een gezamenlijk akkoord over de bestrijding van de klimaatverandering op wereldniveau.
Pierre Pribetich (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, als rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie wil ik de rapporteur, de heer Ford, allereerst feliciteren met zijn … (tekst onhoorbaar) op twee aspecten die naar mijn mening benadrukt moeten worden. In de eerste plaats het namaken van producten, en dan met name van geneesmiddelen. Dit vormt immers niet alleen een groot gevaar voor het goede verloop en het vreedzame klimaat van de economische en handelsbetrekkingen met de Zuidoost-Aziatische landen, maar ook vooral voor de consument, zowel wat de veiligheid als de kwaliteit van producten betreft. Daarom is het noodzakelijk te benadrukken, te onderstrepen dat alle vormen van vervalsing moeten worden voorkomen met gebruikmaking van de beperkende instrumenten in de overeenkomsten. Ik wil nogmaals onderstrepen hoe belangrijk het is dat het namaken van geneesmiddelen wordt bestreden, en wel om twee redenen: om de veiligheid van de consument te beschermen en om de farmaceutische sector te vrijwaren van oneerlijke concurrentie die zich niet houdt aan de regels op het gebied van milieu of van gezondheid en veiligheid. Alleen door middel van doeltreffende samenwerking tussen alle betrokkenen kan de bescherming van consumenten over de hele wereld, en met name die in Europa, worden gegarandeerd.
Het tweede aspect betreft de ontwikkeling van wetgeving die een vermindering van de CO2-uitstoot door bedrijven moet stimuleren, en dan met name wederzijdse overeenkomsten over de handel in emissierechten. Laten we in gedachten houden dat de Europese Unie moet vermijden straffen op te leggen aan haar eigen bedrijven door de rechtvaardige en logische bepalingen van de nieuwe ecologische normen in het kader van het klimaatplan toe te passen, zonder van andere landen te eisen dat ze soortgelijke regels instellen.
Als we de vorm en de geest van deze twee punten onderdeel van onze betrekkingen maken, kunnen we de concurrentiepositie van de Europese bedrijven behouden en tegelijkertijd de consument en natuurlijk het milieu beschermen. Samenvattend: het draait zonder enige twijfel om het vinden van het perfecte evenwicht in onze betrekkingen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom de kans om aan dit debat deel te nemen, hoewel het niet mijn favoriete onderwerp is.
Toen ik hoorde dat er opmerkingen werden gemaakt over normen, ben ik echter snel hierheen gekomen. Ik vind paragraaf 10 van deze resolutie bijzonder belangrijk en die moet worden uitgelegd en wellicht moeten er dingen aan worden toegevoegd. Misschien zouden we er normen op het gebied voedselveiligheid en traceerbaarheid aan moeten toevoegen.
Ik onderschrijf de opmerkingen die zijn gemaakt over nagemaakte geneesmiddelen – dit is een ernstig probleem.
Ik ben net terug uit Brazilië, waar ik onder meer een vleesfabriek heb bezocht. Daar heb ik tevergeefs gezocht naar waarschuwingsborden, om het even wat voor soort, maar die waren er niet. Met andere woorden: de problematiek omtrent veiligheid op de werkplek werd daar helemaal niet erkend. Ook in de bio-ethanolfabrieken die we hebben bezocht was ik enigszins nerveus, want ook daar werd geen aandacht besteed aan de veiligheid van de werknemers.
Ik wil hiermee niet afgeven op andere landen, ik wil slechts onderkennen dat we in Europa hoge normen hanteren en we moeten blijven proberen de anderen ook op ons niveau te krijgen.
Ik zou nog willen opmerken dat commissaris Mandelson al eerder van mij heeft gehoord en dat hij in Ierland vandaag de kranten heeft gehaald. Als hij wil reageren op die berichten, dan ben ik graag bereid te luisteren.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de Europese Unie en de ASEAN beschikken allebei over aanzienlijke mogelijkheden die hen in staat stellen actie te ondernemen ter bestrijding van wereldwijde uitdagingen als klimaatverandering, energieveiligheid, de strijd tegen terrorisme en de strijd tegen armoede en ondervoeding, die miljoenen inwoners van Azië voeren.
Vertegenwoordigers van de twee organisaties moeten hun besprekingen daarom intensiveren en moeten samen oplossingen zoeken voor deze lastige kwesties. Daarnaast zouden ze nieuwe vormen van economische samenwerking moeten opzetten en stappen ondernemen om de voor beide partijen voordelige handel te doen toenemen. De Europese Unie zou haar ervaring en verworvenheden op het gebied van regionale-integratieprocessen moeten delen. Laten we echter niet uit het oog verliezen dat de EU niet alleen economische kwesties aan de orde moet stellen, maar ook moet blijven eisen dat mensenrechten en democratie worden gerespecteerd.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, handelsovereenkomsten kunnen bijdragen aan stabielere betrekkingen tussen beide partijen. Bij de onderhandelingen voor een vrijhandelsovereenkomst moet echter wel een aantal essentiële vereisten en waarden in acht worden genomen.
Staat u mij toe er een aantal voor te stellen: respecteren van de mensenrechten, van de economische mogelijkheden van ieder land, van de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten en van geografische begrenzing; de harmonisatie van normen voor productveiligheid; en samenwerking in de strijd tegen ziekten en epidemieën, en op het gebied van milieu.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik zou om te beginnen ook mijn complimenten willen overbrengen aan mijn voortreffelijke collega en mede-commissielid de heer Ford en, om optimaal gebruik te maken van mijn spreektijd, het voorzitterschap van de heer Hartmut Nassauer, die onze delegatie voor de betrekkingen met de Zuidoost-Aziatische landen aanvoert, willen verwelkomen.
Dames en heren, ik herinner me ons bezoek aan de Republiek der Filipijnen. Door die herinnering vraag ik me af of we misschien niet de ontwikkeling verontachtzamen in deze dossiers. Ik herinner me dat we tijdens een bezoek aan Kidapawan, op het eiland Mindanao, in de provincie Cotabato, bijna vijfhonderd boeren zagen die ongeveer 1,5 hectare land hadden en die dankzij bijdragen van de Europese Unie konden leven van wat ze produceerden in het kader van landbouw voor eigen gebruik. Enthousiasme en dankbaarheid waren ons deel en ik ben van mening, commissaris, dat in al het beleid van de Europese Unie rekening moet worden gehouden met ontwikkeling.
Glyn Ford, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag alle leden bedanken die vanavond aan dit debat hebben deelgenomen. Ik ben me bewust van de noodzaak om, zoals de heer Audy net aangaf, ontwikkelingsvraagstukken niet te veronachtzamen. Dit geldt voor een aantal landen, niet alleen voor de Filipijnen. Persoonlijk ben ik beter thuis in de situatie van Indonesië dan in die van de Filipijnen, en ik ben me ervan bewust dat Indonesië buiten Jakarta grotendeels een ontwikkelingsland is, en daar moeten we uiteraard rekening mee houden.
Ik wil de heer Mandelson bedanken voor zijn opmerkingen en ik zou graag willen afsluiten met de boodschap dat ik, in het kader van samenwerking en consensus, zojuist met de heer Varela Suanzes-Carpegna heb gesproken en dat we zijn overeengekomen dat ik amendement 11 intrek – dat zal morgen worden afgehandeld – en dat hij in ruil daarvoor de nieuwe delen van mijn amendement 12 als toevoeging zal steunen. Dus we hebben nu nog meer consensus dan voor aanvang van dit debat.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Bogusław Rogalski (UEN), schriftelijk. – (PL) In aanmerking nemend dat de Europese Gemeenschap bij de onderhandelingen met de Associatie van Zuidoost-Aziatische Staten over het sluiten van een tweede- generatie-vrijhandelsovereenkomst prioriteit moet geven aan het multilaterale handelsstelsel dat is ingesteld door de Wereldhandelsorganisatie, is het van belang dat de ASEAN-regio zeer heterogeen is: één van de aangeslotenen behoort tot de minst ontwikkelde landen, terwijl andere juist zeer goed ontwikkeld zijn. Dat is de voornaamste reden dat deze ongelijkheden een belangrijke rol spelen bij de definitieve afronding van de vrijhandelsovereenkomst.
Het ondertekenen van een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst, die af te dwingen bepalingen inzake mensenrechten bevat, vormt een prioriteit bij het sluiten van vrijhandelsovereenkomsten, aangezien mensenrechten en democratie kernwaarden van de EU zijn. Er moet speciale aandacht uitgaan naar de gevolgen van de overeenkomst voor de kleinschalige boeren in de regio en er moet worden gezorgd dat gezins- en duurzame landbouw worden versterkt.
Ook moeten de plaatselijke autoriteiten worden gesensibiliseerd voor de strijd tegen de klimaatverandering door ontbossing tegen te gaan en tropische wouden uit te breiden. Daarom zou de handel in biobrandstoffen uitsluitend moeten worden beperkt tot die biobrandstoffen die het evenwicht van het milieu niet verstoren. Ook moet het belang van voortdurende samenwerking bij terrorismebestrijding en crisis-/rampenmanagement worden onderstreept.
Een EU-ASEAN-kaderovereenkomst kan bijdragen aan de industriële groei in de EU in de toekomst, maar moet op het beginsel van transparantie zijn gebaseerd en op regels voor concurrentie en investeringen, intellectuele-eigendomsrechten en staatssteun.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er zijn veel economen die betogen dat de regio Zuid-Azië het in zich heeft om in de toekomst een centrum van de wereldeconomie te worden. Dat is een gevaarlijke tendens, in het bijzonder voor Europa, dat een significant aandeel in de wereldhandel zou kunnen kwijtraken. Intussen blijven we in Europa de voorwaarden verscherpen voor bedrijven en landbouw en blijven we handel drijven met landen die niet eens het auteursrecht respecteren. Als we dit in ogenschouw nemen, kunnen we dan nog van vrije en eerlijke concurrentie spreken?
Natuurlijk moeten we ernaar streven dat de Aziatische landen de mensenrechten respecteren, maar we moeten niet tegelijkertijd de Europese markt overleveren aan goederen die zijn gefabriceerd onder omstandigheden die niet overeenkomstig de Europese concurrentienormen zijn.
We concentreren ons momenteel te veel op de economische concurrentie binnen de EU. Dat is niet alleen fout, maar ook dom. Ondertussen overheerst Azië ons op economisch vlak, zoals Europa in het verleden Azië overheerste op militair en politiek vlak.
18. Steunregelingen voor landbouwers (steunregeling voor katoen) (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0166/2008) van Ioannis Gklavakis, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van Verordening (EG) nr. 1782/2003 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, wat de steunregeling voor katoen betreft (COM(2007)0701 – C6-0447/2007 – 2007/0242(CNS)).
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, voordat ik inhoudelijk op het verslag inga, wil ik de rapporteur, de heer Gklavakis, en de leden van de Landbouwcommissie bedanken voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht met betrekking tot de katoenhervorming, een bijzonder gevoelig onderwerp.
Zoals u weet heeft het Hof van Justitie in 2006 de katoenhervorming die we in 2004 waren overeengekomen, nietig verklaard wegens schending van het evenredigheidsbeginsel. Het Hof heeft eveneens bepaald dat er binnen een redelijke termijn een nieuwe regeling moet zijn vastgesteld. De Commissie heeft als reactie op de uitspraak dan ook onmiddellijk actie ondernomen door opdracht te geven voor diverse onderzoeken, een uitgebreid raadplegingsproces op te starten en een effectbeoordeling uit te voeren.
Op basis daarvan stelt de Commissie voor om het koppelingspercentage van de steun op 35 procent te handhaven, omdat zo de katoenproductie kan worden behouden en de akten van toetreding van Griekenland, Portugal en Spanje kunnen worden gerespecteerd. Tegelijkertijd is 65 procent ontkoppelde steun in overeenstemming met het hervormingsproces van het GLB en de toezeggingen die de Europese Unie heeft gedaan aan haar internationale partners, met name in ontwikkelingslanden.
Tegen deze achtergrond ben ik zeer verheugd dat het verslag het gekoppelde percentage van 35 procent steunt als een evenwichtige weg voorwaarts. Uw verslag vestigt terecht de aandacht op het herstructureringsproces dat de katoensector in de Europese Unie momenteel doormaakt. Ik begrijp wat de behoeften van de sector zijn en daarom sta ik ook positief ten opzichte van amendementen die voorstellen dit proces te ondersteunen, bijvoorbeeld door het nationale basisareaal te verkleinen en zodoende de gekoppelde steun per hectare te vergroten. Op dit punt vind ik uw voorstellen zeer redelijk.
U verzoekt echter ook om hogere steun per hectare wanneer het katoenareaal kleiner is dan het vastegestelde nationale areaal, en dat is een probleem. Dan hebt u het namelijk over een anticyclisch systeem, dat de steun binnen de Europese katoensector nog handelsverstorender zou maken en dat duidelijk in strijd zou zijn met ons mandaat voor multilaterale handelsbesprekingen in het kader van de DOHA-ontwikkelingsronde.
Ik kan mijn steun geven aan de amendementen die betrekking hebben op een nationaal steunprogramma. Ik verwelkom in het bijzonder de maatregel die is gericht op het herstructureren van de egreneringsindustrie en het verbeteren van de productiekwaliteit. De herstructureringsmaatregelen moeten echter wel allemaal passen binnen de WTO-criteria van de groene doos en mogen niet overlappen met reeds bestaande beleidsmaatregelen op het gebied van plattelandsontwikkeling.
Tot slot zal het wellicht geen verrassing zijn dat ik tegen het overbrengen van steun voor de katoengebieden van de tweede naar de eerste pijler ben. Het lijkt me overduidelijk – en die mening heb ik al bij diverse gelegenheden in dit Parlement verwoord – dat we ons beleid inzake plattelandsontwikkeling moeten versterken. Ik zou willen benadrukken dat er wel doeltreffend gebruik wordt gemaakt van de programma’s voor plattelandsontwikkeling in de katoengebieden van Spanje en Griekenland, bijvoorbeeld van de verschillende programma’s voor milieumaatregelen in de landbouw.
Ik zie uit naar een vruchtbaar debat over dit zeer belangrijke onderwerp.
Ioannis Gklavakis, rapporteur. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb aandachtig naar de commissaris geluisterd.
Er zijn vier landen in de Europese Unie die katoen telen: Griekenland, Spanje, Bulgarije en, op zeer kleine schaal, Portugal. Tijdens de werkzaamheden voor dit verslag heb ik nauw samengewerkt met een groot aantal mensen, heb ik aanbevelingen ontvangen en deelgenomen aan discussies. Al met al kan ik dus zeggen dat het door lange, uitgebreide samenwerking tot stand is gekomen.
Ik heb samengewerkt met leden van mijn commissie, die ik hierbij bedank, met Spaanse vertegenwoordigers van de verwerkende sector en van de katoen- en egreneringssector, en natuurlijk met mijn Griekse landgenoten.
Ik wil graag opmerken dat het verslag met 28 stemmen tegen 6 is goedgekeurd door de Landbouwcommissie. Dat geeft aan dat er een breed draagvlak voor is.
Graag kom ik nog even kort terug op het voorstel uit 2004 voor een steunregeling voor katoen, dat nietig verklaard is door het Europese Hof van Justitie. Het voorstel omhelsde 35 procent gekoppelde en 65 procent ongekoppelde steun. In de daarop volgende jaren liep de katoenteelt terug, wat in Spanje resulteerde in een afname van vijftig procent en in Griekenland van ongeveer twintig procent.
In Spanje werden katoenboerderijen 25 procent kleiner en in Griekenland 11 procent.
Het doel van dit verslag is de teelt van katoen in Europa te behouden: de EU als geheel neemt slechts twee procent van de wereldproductie voor haar rekening. Daarom zijn we overeengekomen dat de gelden die zijn gereserveerd voor de katoentelende lidstaten volledig gehandhaafd blijven.
Om te vermijden dat de katoenteelt verdere inkrimpt of onrendabel wordt, hebben we uiteraard wel een kleine verhoging van het bedrag per hectare voorgesteld, en het doet mij deugd te horen dat u daarmee akkoord gaat. Als het totale bedrag gelijk blijft, houdt dat automatisch in dat het bebouwde areaal kleiner is. Er wordt op geen enkele manier gesuggereerd dat er problemen zullen ontstaan als een lidstaat het bebouwde areaal naar believen wil uitbreiden zonder dat er een bovengrens is vastgesteld.
De verhouding tussen gekoppelde en ongekoppelde steun blijft 35-65 procent. We hebben echter voorgesteld dat lidstaten de omvang van het deel gekoppelde steun mogen wijzigen, als ze dat willen, zolang ze niet onder de ondergrens van 35 procent komen.
Eén ding wil ik hier graag uitleggen. Het nieuwe areaal zal niet aan een vastgestelde bovengrens voldoen en er zullen geen sancties worden opgelegd als die grens wordt overschreden, zoals voorheen het geval was. Integendeel: op die manier waarborgen we de totale steun die op dit moment voor de sector wordt bestemd. We zijn zelfs van mening dat de voorgestelde steunverhoging een grote stimulans zal zijn om de teelt te behouden.
We stellen tevens voor een nationaal steunprogramma ter hoogte van één procent in het leven te roepen, dat zal worden gefinancierd uit de gekoppelde steun, uit niet opgenomen kredieten en uit de 22 miljoen euro die zal worden overgebracht naar de tweede pijler.
Wat we willen bereiken met de nationale steunprogramma’s? De doelstellingen zijn ambitieus: de steun zal onder meer worden ingezet voor onderzoek naar nieuwe rassen, die minder water en minder bestrijdingsmiddelen nodig hebben, en dat komt ten goede aan het milieu. Daarnaast zal de kwaliteit van de geproduceerde katoen worden verbeterd en de egreneringsindustrie worden gemoderniseerd.
Het conceptverslag komt enerzijds tegemoet aan de behoeften van de katoentelers in de lidstaten en voldoet anderzijds aan de doelstellingen van de EU. Het gaat over concrete financiering en stelt tevens milieumaatregelen voor, die van essentieel belang zijn in de EU.
Afsluitend zou ik nog graag willen opmerken dat de samenwerking met en de steun van mijn mede-commissieleden bij het opstellen van het verslag uitstekend was; het heeft ons in staat gesteld met nieuwe ideeën en aanbevelingen te komen.
Ik ben ervan overtuigd dat de tenuitvoerlegging van de nieuwe regeling zal bijdragen aan het behoud van een bloeiende katoenproducerende sector in de EU en een levensvatbare egreneringsindustrie.
Tot slot wil ik nogmaals de Commissie bedanken voor haar constructieve reactie op de behoeften van de katoenproducerende landen. We hebben eindelijk resultaat geboekt en kunnen nu de Raad de juiste richting wijzen.
Carmen Fraga Estévez, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het is verrassend dat de Europese Commissie op de uitspraak van het Hof van Justitie heeft gereageerd met een nieuw voorstel om de steunregeling voor katoen te wijzigen, dat bovendien, met uitzondering van de koppeling tussen de steun en de geoogste katoen, praktisch gelijk is aan het vorige voorstel.
We verwelkomen het uitstekende verslag van de heer Gklavakis dan ook hartelijk. Hij heeft de voornaamste problemen aangewezen waarmee de producerende en verwerkende sectoren te kampen hebben.
Het voorstel van de Commissie om het percentage gekoppelde steun van 35 procent te handhaven is absoluut ontoereikend, zoals de afgelopen jaren wel is gebleken uit de verminderde productie in bijvoorbeeld Spanje. Daarom zijn wij van mening dat oplossing die in het verslag wordt genoemd, namelijk de bovengrens laten bepalen op basis van subsidiariteit, de meest geschikte is.
De heer Gklavakis heeft al een aantal cijfers genoemd, en ik kan u vertellen, Commissaris, dat de productie in Andalusië, de grootste producerende regio in Spanje, de afgelopen drie jaar met 65 procent is teruggelopen.
In tegenstelling tot wat u zojuist zei, Commissaris, en het spijt me dat ik u moet tegenspreken, ben ik van mening dat het door mij ingediende en in het verslag opgenomen amendement zeventien zeer positief is, omdat het terecht stelt dat de steun aan de producenten kan worden verhoogd als het bebouwde areaal kleiner is dan het basisareaal voor productie. Ik denk dat de sector hier baat bij zal hebben omdat de begrotingsneutraliteit behouden zal blijven, de middelen volledig zullen kunnen worden ingezet en omdat de sector natuurlijk veel flexibeler zal worden.
Met betrekking tot de egreneringsindustrie, die in mijn ogen in de hervorming van 2004 is vergeten en die zich onmiskenbaar in een herstructureringsproces bevindt, zou ik nog willen opmerken, Commissaris, dat het van essentieel belang is dat er een herstructureringsfonds wordt opgezet, zoals in het verslag van de heer Gklavakis wordt voorgesteld.
Bovendien denk ik dat amendement 39, dat we hebben ingediend namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, door middel van artikel 69 wel zou kunnen bijdragen aan het verstrekken van meer steun aan deze verwerkende industrie.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik mijn afkeuring uitspreken over het akkoord dat het Speciaal Comité Landbouw deze week heeft bereikt, omdat ik vind dat het nog steeds geen adequaat antwoord is op de problemen in de sector, en in het bijzonder op die in de egreneringsindustrie. Ik moet u vertellen dat ik vandaag een brief heb ontvangen namens de Spaanse egreneringsindustrie, waarin staat dat 20 van de 27 egreneringsfabrieken hun activiteiten zullen moeten staken als de Raad dit voorstel niet wijzigt.
Ik hoop dat de Raad al deze zaken zal wijzigen en ik bedank de commissaris voor haar aanwezigheid.
María Isabel Salinas García, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ook ik wil me aansluiten bij de in mijn ogen verdiende felicitaties voor de rapporteur en ik wil hem bedanken voor zijn beschikbaarheid en samenwerking, vooral met betrekking tot zijn bereidheid alle producenten in mijn regio, Andalusië, te ontmoeten.
Ik wil graag opmerken dat we te maken hebben met een nieuwe hervorming van de katoensector omdat mijn land, Spanje, en in het bijzonder mijn regio, Andalusië, bezwaar heeft aangetekend bij het Hof van Justitie tegen de vorige hervorming. Het was overigens de eerste keer dat een hervorming van de Commissie werd verworpen.
Het is al eerder gezegd, maar het is verrassende dat de Commissie als reactie op deze situatie om onverklaarbare redenen een voorstel heeft gepresenteerd dat vergelijkbaar is met het vorige, terwijl de situatie van Spanje natuurlijk nog steeds onveranderd is. De Spaanse katoentelers willen – en wij willen – doorgaan met het telen van katoen. De ernstige schade die mijn regio heeft opgelopen is al eerder ter sprake gekomen.
Om katoen te kunnen blijven telen is een hervorming nodig die afwijkt van de vorige en die ons in staat zal stellen te blijven groeien. Ik vind het verslag van de heer Gklavakis daarom geschikt – het biedt een oplossing die moet worden overwogen.
Het verslag stelt grenswaarden voor waarbinnen het koppelingsniveau van de omvangrijkere steun zich mag bevinden en grotere subsidiariteit voor de lidstaten. Ik denk dat de rapporteur de verschillende situaties van de sector in Griekenland en Spanje heeft begrepen. Daarom ben ik van mening dat de oplossing die in het Gklavakis-verslag wordt aangedragen de voortzetting van de katoenteelt in de twee voornaamste producerende landen mogelijk zou kunnen maken.
Daarnaast is het duidelijk dat er een herstructureringsplan nodig is voor de industrie. De vorige keer heeft de Commissie dit, ondanks het verzoek daartoe van het Parlement, niet meegenomen.
De industrie overweegt een vergoeding aan te vragen voor de veroorzaakte schade, die meetbaar is, en het zou zinvol zijn om hier nu rekening mee te houden.
Tot slot is het belangrijk dat het amendement van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement wordt gesteund, waarin wordt verzocht om een overgangsperiode die het mogelijk maakt aan de nieuwe situatie te wennen. Het gaat niet over het handhaven van de huidige situatie, want die is onhoudbaar. Laat ik u eraan herinneren dat het hier geen GMO betreft. We moeten tot een overeenkomst komen die het mogelijk zal maken katoen te blijven produceren in de Europese Unie.
Hoewel we helaas nog altijd geen medebeslissingsrecht hebben, hoop ik dat er in dit geval rekening zal worden gehouden met het werk en de mening van het Parlement. Anders kan Spanje, nadat de verslagen van de Raad zijn ontvangen, niet uitsluiten dat het om een herziening van het arrest zal vragen als de mening van het Parlement niet wordt meegenomen.
Diamanto Manolakou, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de katoensector in de EU heeft een onderproductie van zeventig procent. Om die reden zou de sector meer steun moeten ontvangen. Dat zou tevens bijdragen aan de ontwikkeling van de gehele industrie, van het telen van katoen tot het fabriceren van stoffen en kleding. Momenteel gebeurt, dankzij quota en medeverantwoordelijkheidsheffingen, het tegenovergestelde: de productie, het inkomen en de werkgelegenheid in de landbouw nemen af.
De gevolgen van deze afname zijn sterker voelbaar geweest in de periode na de laatste GLB-hervorming, vanwege de invoering van een gedeeltelijke ontkoppeling van de katoenproductie van 65 procent. Een jaar na de uitvoering van de nieuwe gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor katoen is de productie in Griekenland met twintig procent gedaald en in Spanje met meer dan vijftig procent.
In Griekenland is 11 procent van de kleine en middelgrote landbouwbedrijven verdwenen, in Spanje is dat percentage 25 procent. Een fors aantal egreneringsfabrieken is niet meer rendabel en staat op het punt te sluiten, en er zijn al vele banen verloren gegaan. De stijging in de productiekosten had gepaard moeten gaan met een toename van de steun, maar die is juist verlaagd.
Hoewel het verslag van de heer Gklavakis positieve voorstellen bevat, biedt het geen oplossing voor het probleem – het accepteert het voorstel van de Commissie. Wij zijn het niet eens met een quotumverlaging voor Griekenland die tot doel heeft de gekoppelde steun per hectare te vergroten. Dat zal ertoe leiden dat er nog meer kleine en middelgrote katoentelers verdwijnen. Geen van de andere landen kan er zeker van zijn dat er een vastomlijnde oplossing voor hun problemen wordt gevonden.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, elke keer dat we in deze vergaderzaal debatteren over het landbouwbeleid van de EU, worden redelijke burgers herinnerd aan de onredelijkheid van dat beleid, ook al zijn er in de afgelopen jaren wel wat verbeteringen doorgevoerd. We worden continu geconfronteerd met belangengroepen die voortdurende bescherming tegen buitenlandse concurrentie vragen. De regeling is al zo lang van kracht dat het zelfs de manier waarop we denken en praten over deze kwesties heeft vervormd. En dat is precies waarom de rapporteur zonder een spier te vertrekken het volgende kan zeggen: “Om te zorgen dat de katoenproductie in de Gemeenschap welvarend blijft, is het van vitaal belang dat er toereikende productieniveaus worden gegarandeerd die het mogelijk maken dat de egreneringsindustrie, die in Griekenland aan 3200 mensen werk biedt en in Spanje aan 920, levensvatbaar blijft.”
Als we dezelfde redenering ook zouden toepassen op andere gebieden, dan zou Europa zijn ondergang tegemoet gaan. In werkelijkheid is Spanje een bijzonder succesvol industrieland met een beroepsbevolking van ongeveer twintig miljoen mensen. Het kan voor een dergelijk land onmogelijk problemen opleveren om 920 mensen van de katoenegrenering naar andere, productievere activiteiten te begeleiden. Bovendien aarzelt de rapporteur niet om uitspraken te doen als “het is van cruciaal belang dat een welvarend onderdeel van de communautaire landbouw als de katoensector wordt beschermd”. Dit is een extreem voorbeeld van een contradictio in adjecto. Met ons gezond verstand kunnen we beredeneren dat de katoenproductie geen steun nodig heeft als het een welvarende sector is. De nuchtere waarheid is dat de katoenproductie in Europa onrendabel is en derhalve moet worden opgeheven. Een dergelijke aanpassing kan moeilijk zijn en er zal mogelijk staatssteun bij nodig zijn, maar die steun moet dan bestemd zijn voor verandering, niet voor de bescherming van productie die overduidelijk beter in andere landen, buiten de EU, kan plaatsvinden.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, eerst wil ik de rapporteur feliciteren met zijn werk en de schaduwrapporteurs bedanken die samen met de rapporteur hebben gewerkt aan het opstellen van dit verslag.
Helaas is het verslag waarover we vandaag debatteren tot stand gekomen vanwege de druk die het arrest van het Europese Hof van Justitie veroorzaakte, en niet omdat de politieke wens bestond om een stabiele regeling voor de lange termijn in de katoensector veilig te stellen tot 2013 of om tot een hervorming te komen die voldoet aan de voorwaarden en regels van de WTO en het GLB.
Het is moeilijk te accepteren dat de oppervlakte geschikte grond in Griekenland teruggebracht zal worden tot 270 000 bebouwde hectare, tegenover 340 000 hectare vorig jaar. Het terugbrengen van de arealen zal leiden tot een verdere inkrimping van de steun. Tevens is het moeilijk te accepteren dat egreneringsfabrieken steun zullen ontvangen onder de eerste pijler. Misschien zullen we een verbetering in kwaliteit ondersteunen, maar niet voor maatregelen die onder de tweede pijler vallen.
Uiteraard geven we de voorkeur aan stabiliteit, zodat niet alleen ontkoppelde en gekoppelde steun, maar ook plattelandsontwikkeling onder de eerste pijler vallen, en we zouden daarbij binnen het bereik van het nationale steunprogramma blijven zoals is vastgelegd in bijlage VIII van Verordening (EG) nr. 1782/2003 van de Raad, waarin staat dat er flexibiliteit zal worden betracht jegens de lidstaten bij de handhaving van deze verordening.
Tot slot wil ik de Spaanse regering van harte feliciteren met het feit dat zij met de katoenkwestie naar het Europese Hof van Justitie is gegaan, een stap die de Griekse overheid ook had moeten zetten voor de tabaksector.
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, Commissaris, wilt u zometeen in uw reactie alstublieft uitleggen dat, als er over 65 en 35 wordt gesproken, de 65 procent niet wordt geschrapt, maar dat bedrijven dit geld gewoon ontvangen? Als er bij deze verdeling met 35 procent geen katoen meer wordt geteeld, dan wordt het interessanter om gewoon het deel van 65 procent te nemen en iets anders te gaan verbouwen, of zelfs helemaal niets, want de 35 procent zijn onvoldoende om de productiekosten te dekken en de katoen te kunnen verkopen tegen de prijzen die de industrie ervoor betaalt.
Als het nu draait om banen in de verwerkende industrie, dan is het inderdaad noodzakelijk nogmaals met de industrie te bespreken of zij in de positie is om telers een gepaste prijs te betalen voor hun katoen, opdat het telen van katoen lonend is.
Uiteraard is het belangrijk dat producenten de ontkoppelde 65 procent blijven ontvangen, ongeacht of ze iets verbouwen. Dat is nu juist het ontkoppelingssysteem. Ik heb de indruk dat dit in de voorgaande toespraken niet helemaal duidelijk was.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb aandachtig geluisterd naar de verschillende punten van zorg en de verschillende ideeën die de geachte parlementsleden hebben aangekaart. Ik geloof dat we niet zo ver uit elkaar staan en ik ben ervan overtuigd dat we aan het einde van de dag tot een acceptabel compromis zullen komen.
In mijn ogen is het belangrijk te onthouden dat het Hof van Justitie de katoenhervorming niet heeft vernietigd omdat het de gekoppelde/ontkoppelde steun en de verhouding 35/65 in twijfel trok, dat was namelijk niet de reden. Het Hof van Justitie nam dat standpunt in omdat het tot de conclusie was gekomen dat wij een grondigere effectbeoordeling moesten uitvoeren. En dat is precies wat we nu hebben gedaan. Dat betekent echter niet dat we enige aanleiding hebben gevonden om het deel over gekoppelde/ontkoppelde steun te wijzigen. Als boeren daadwerkelijk stoppen met de productie, dan zullen ze uiteraard ook geen gebruikmaken van het ontkoppelde deel. Ze kunnen hun geld blijven gebruiken, ook als ze in de toekomst geen katoen meer produceren.
Ik vermoed dat we in een lastige situatie terecht kunnen komen, omdat een aantal van de moeilijkheden waar de sector mee kampt naar mijn mening hun oorsprong vinden in de periode vóór de katoenhervorming van 2004. Ik hoop echter dat de uitkomst van deze hervorming zal zijn dat we nog een katoensector hebben. Waarschijnlijk zal het een kleinere sector zijn, vanwege de ontwikkeling die we hebben gezien, maar ik hoop ook dat het een meer concurrerende sector zal zijn.
Ik denk dat er veel kan worden gedaan om de kwaliteit van de productie te verhogen, zoals mevrouw Batzeli al opmerkte. Op die manier leveren we een bijdrage aan een waardevoller product dankzij een oorsprongsetiket. Ik denk dat de katoenproducerende lidstaten van deze mogelijkheid gebruik moeten maken om een betere prijs te krijgen voor hun producten, opdat de katoensector in de Europese Unie welvarend en concurrerend kan blijven.
Ioannis Gklavakis, rapporteur. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, zoals ik het zie, zijn we het er allemaal over eens dat de katoenteelt in de EU behouden moet blijven. Hoe zou het ook anders kunnen? De katoensector in de EU heeft een onderproductie van zeventig procent. Als de katoenproductie op alle niveaus blijft teruglopen, dan zal de EU straks een tekort hebben aan alles.
In de EU telen we slechts twee procent van de wereldproductie en dat deel moeten we koste wat het kost beschermen. Laten we niet vergeten dat katoen maar 0,15 procent uitmaakt van de gehele landbouwproductie in de EU. Bovendien is voor dit verslag een bijzondere inspanning gedaan: de producenten in de katoentelende landen die ik heb bezocht, hebben mij verzekerd dat ze graag kwaliteitskatoen willen produceren.
Met alle ingebrachte voorstellen kunnen aanzienlijke resultaten worden geboekt. Ik heb me gerealiseerd dat er iets niet duidelijk is geworden, en daarom zal ik het nogmaals uitleggen. Het areaal is verkleind om de subsidies te verhogen en het totale bedrag aan steun per land is gehandhaafd. Er is geen verbod op het uitbreiden van het bebouwde areaal, alhoewel dit natuurlijk tot gevolg zou hebben dat de steun per hectare omlaag gaat.
Laten we het voorbeeld van Griekenland nemen: we zijn van 370 000 hectare tegen een subsidie van 594 euro per hectare gegaan naar 270 000 hectare tegen 750 euro per hectare. Maar als we ervoor kiezen om meer dan 270 000 hectare te bebouwen en bijvoorbeeld voor 370 000 hectare kiezen, dan kunnen we dat zonder meer doen. In tegenstelling tot voorheen zal niemand ons komen vertellen dat er een maximum areaal is of een sanctie. Dat betekent in feite dat er geen verbod is.
(Interruptie)
Richt u zich alstublieft tot het Parlement en leg uit wat u bedoelt. Lees alstublieft het verslag, dan zult u zien dat het absoluut juist is. Als we boven de 270 000 hectare uitkomen, zullen we een lager bedrag per hectare ontvangen dan 750 euro. Kijkt u het alstublieft zelf na in het verslag.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.
19. Beheer van diepzeevisbestanden (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6/0103-2008) van Rosa Migueléz Ramos, namens de Commissie visserij, over het beheer van de diepzeebestanden (2007/2110(INI)).
Struan Stevenson (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het kader van een procedurekwestie zou ik voor we beginnen kort iets willen opmerken over het late tijdstip van de debatten over landbouw en visserij. Dit is constant het geval. Onze debatten staan altijd pas als laatste in de avond gepland, zowel hier in Brussel als in Straatsburg.
Ik vind dat zeer onrechtvaardig. Als het Verdrag van Lissabon in werking treedt, zullen we medebeslissingsrecht hebben in zowel de Commissie landbouw als de Commissie visserij. Dat betekent dat onze status dan gelijkwaardig zal zijn aan die van alle andere commissies in dit Parlement. En toch krijgt de Commissie buitenlandse zaken altijd de middagsessies, waardoor wij steeds ’s avonds laat moeten spreken en onze collega´s van buitenlandse zaken vroeg kunnen gaan eten en slapen.
Dat is in mijn ogen niet terecht en ik doe daarom een beroep op u, mijnheer de Voorzitter, om namens alle leden van de Commissies landbouw en visserij de klacht neer te leggen bij de Conferentie van voorzitters dat wij bezwaar maken tegen deze gang van zaken en dat we in de toekomst een eerlijke handelwijze willen. We zijn soms best bereid om laat te spreken tijdens debatten, maar soms willen we ook voorrang krijgen en vroeg in de middag spreken. Ik hoop dat u dat accepteert.
De Voorzitter. – Dames en heren, uiteraard zal ik uw opmerking doorgeven aan de Voorzitter van het Parlement, maar ik verzoek u ook deze door te geven aan de voorzitters van uw respectieve fracties. Het zal u immers niet ontgaan zijn dat het de Conferentie van Voorzitters is die de agenda vaststelt en de volgorde waarin de verslagen zullen worden behandeld. Ik zal dus verslag uitbrengen aan mijn kant; geeft u de informatie alstublieft door aan uw kant.
Rosa Miguélez Ramos, rapporteur. − (ES) De waarheid is dat wat de heer Stevenson zojuist heeft verwoord, een algemeen aanwezig gevoel is, omdat we allemaal hebben kunnen vaststellen dat we al vele jaren op dit soort late uren spreken.
Ik vind dat zelfs de commissarissen bezwaar zouden moeten maken. Ik roep de heer Borg en mevrouw Fischer Boel op ook bezwaar te maken, zodat deze debatten op redelijkere tijdstippen worden gepland, niet alleen voor ons eigen gemak, maar ook omdat ze dan voor het publiek en de betrokken sectoren eenvoudiger toegankelijk zijn.
Vanavond gaan we het echter over diepzeesoorten hebben. Om te beginnen wil ik u eraan herinneren dat Europese vloten in de jaren negentig op deze soorten zijn gaan vissen, toen de bestanden van demersale soorten terugliepen en met name kabeljauw aan het verdwijnen was, en dat de mededeling van de Commissie, waar mijn verslag betrekking op heeft, beoogt de doeltreffendheid van de wetgeving in twee opzichten te beoordelen: de toereikendheid en de toepassing ervan.
De waarheid is, en dat staat ook mijn verslag, dat de eerste quota aan lidstaten werden toegewezen en zelfs werden verrruimd voordat we over voldoende biologische informatie beschikten. Dat leidde ertoe dat achtereenvolgende verdelingen werden gebaseerd op gegevens die niet volledig betrouwbaar waren, waardoor sommige lidstaten hun toegewezen quota niet opmaakten, terwijl andere er al in de eerste maanden van het jaar doorheen waren.
De waarheid is ook dat het gebrek aan kennis over de geografische structuur van deze soorten en het ontbreken van betrouwbare wetenschappelijke gegevens maakte dat de totaal toegestane vangsten (TAC’s) en de quota werden vastgesteld voor zeer uitgebreide beheersgebieden en dat ze te restrictief waren, en zelfs verder gingen dan nodig was voor soorten waarvoor herstelprogramma’s gelden.
De waarheid is tevens, en dat moeten we erkennen, dat de indeling veel te wensen overlaat, omdat alle soorten die onder de vierhonderd meter leven als diepzeesoorten worden beschouwd, en dit betreft een breed scala van vissen zonder gemeenschappelijke biologische, zonale of morfologische kenmerken.
Tegen de Commissie zou ik willen zeggen dat het uiteraard noodzakelijk lijkt een duidelijker onderscheid te maken tussen de soorten die bescherming behoeven – en dat zijn er een heleboel – en de andere soorten die als alternatief voor de demersale soorten gelden en waarvoor langetermijndoelen ten aanzien van de vloot vastgesteld moeten worden.
De waarheid is dat de Commissie al meerdere keren gedwongen is geweest soorten van de lijst te schrappen en te erkennen dat zij slechts als bijvangst van de visserij in ondiepe wateren worden gevangen. Zo is op voorstel van het Verenigd Koninkrijk de torsk van de lijst diepzeesoorten verwijderd en wordt het quotum bericyden niet meegeteld als het is gevangen met pelagische trawls.
Naar mijn mening is het de hoogste tijd dat de Commissie een eind maakt aan verschillen in behandeling tussen soorten die niet volledig terecht zijn. Ik wil er ook op wijzen dat er vorderingen zijn gemaakt bij deze visserij en dat de communautaire vloot al vele maatregelen toepast die echter niet worden toegepast door andere, niet-Europese vloten die in dezelfde gebieden vissen.
Onze vloot heeft zijn visserij-inspanning al verminderd, zowel door middel van een verlaging van de TAC’s als door inkrimping van het vermogen en de vorming van beschermde gebieden.
Er zijn nog andere kwesties die verband houden met deze soorten, zoals de toereikendheid van het stelsel van TAC’s en quota voor het beheer van deze bestanden, wat bijzonder moeilijk is omdat het gemengde visserij betreft.
Een andere kwestie die moet worden aangepakt, lijkt − en is − het probleem van de teruggooi, die beter geregeld moet worden. Een ander probleem dat moet worden aangepakt is het beheer van de visserij-inspanning, omdat de Commissie de fout heeft gemaakt alle vaartuigen waaraan een diepzeevisdocument is afgegeven op te nemen in de lijsten van vaartuigen die een speciale vergunning nodig hebben, wat tot veel verwarring heeft geleid.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ga ik nu naar uw bijdragen en die van de Commissie luisteren, en zal ik daarna mijn conclusie presenteren.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik, als reactie op wat de heer Stevenson en mevrouw Miguélez Ramos opmerkten met betrekking tot het tijdstip, benadrukken dat de Commissie de tijdstippen voor de debatten die door het Parlement worden vastgesteld, met eerbied en berusting accepteert.
Mijn dank gaat uit naar de rapporteur, mevrouw Miguélez Ramos, en naar alle leden van de Commissie visserij, voor dit bijzonder grondige verslag.
Zoals u weet heeft de EU een aanzienlijk belang in de diepzeevisserij. De voornaamste EU-lidstaten die actief zijn in deze visserij zijn Estland, Frankrijk, Ierland, Letland, Litouwen, Polen, Portugal en Spanje. De vangsten die zij aanlanden zijn de grootste die wereldwijd worden gerapporteerd.
In vergelijking met de EU-visserijsector als geheel, is het globale economische en sociale belang van de communautaire vloten voor bodemvisserij in volle zee relatief klein. Dat neemt niet weg dat deze vorm van visserij in bepaalde landen en regio’s – met name Spanje en Portugal – een belangrijke bijdrage levert aan de vangst en de werkgelegenheid en op plaatselijk niveau toegevoegde waarde heeft.
Aan het eind van de jaren zeventig werd begonnen met diepzeevisserij. Vanaf de jaren negentig maakte de sector een snelle ontwikkeling door, die het gevolg was van drie factoren. Ten eerste namen de mogelijkheden voor de visserij in ondiepe wateren aanzienlijk af vanwege uitputting van de bestanden en vanwege uitbreiding, in de jaren zeventig, van de nationale jurisdictie in het kader van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee. De tweede factor was de hoge waarde van bepaalde diepzeesoorten en de derde factor was de technologische vooruitgang in de sector, waardoor vissen op grotere diepte mogelijk werd.
Onze regelgeving inzake diepzeevisserij tracht specifieke toegangsvereisten en daaraan gerelateerde voorwaarden voor het bevissen van de diepzeebestanden in te stellen. Er is wat vooruitgang geboekt ten opzichte van het voorgaande ontwikkelingsstadium van de visserij, waarin geen regels bestonden.
Onze jongste voorstellen voor het vaststellen van TAC’s en inspanningsbeperkingen zijn in toenemende mate gebaseerd op wetenschappelijke informatie, die steeds ruimer voorhanden is. Eén zekerheid die we hebben is dat de toestand van de diepzeebestanden de afgelopen jaren is achteruitgegaan. In wetenschappelijke adviezen wordt om aanvullende gegevens over zowel de kwantiteit als de kwaliteit gevraagd. Ons nieuwe voorstel voor gegevensverzameling, dat momenteel met de Raad wordt besproken, houdt ook rekening met deze kwesties. Bovendien zullen nieuwe onderzoeken naar de toestand van de diepzeevisgronden deel gaan uitmaken van de verplichtingen van de lidstaten en zullen we in ons toepassingsvoorstel voor gegevensverzameling verzoeken om aanvullende biologische bemonstering.
Desondanks zijn de regels in de Verordening inzake diepzeevissen onmiskenbaar aan herziening toe.In onze mededeling zijn de beperkingen van de verordening geanalyseerd en worden de problemen benoemd die moeten worden aangepakt.
We hopen met uw gewaardeerde hulp een herziening van deze verordening op gang te brengen, om specifieke toegangsvereisten en daaraan gerelateerde voorwaarden voor het bevissen van de diepzeebestanden in te stellen. In 2009 zal een uitgebreide raadplegingsronde plaatsvinden waarbij alle belanghebbenden betrokken worden, dit om te overwegen strengere regels toe te passen op dit type visserij.
Uit uw verslag blijkt dat we dezelfde punten van zorg en dezelfde doelstellingen hebben, en ik hoop dat we nauw kunnen samenwerken om op korte termijn maatregelen te kunnen nemen ter bescherming van de visbestanden.
Marios Matsakis, rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn welgemeende felicitaties aan de rapporteur voor haar uitstekende werk. Correct beheer van diepzeevisbestanden is van essentieel belang om duurzaam gebruik van de zeeën en instandhouding van mariene ecosystemen te bevorderen.
Met deze beginselen in gedachten heeft de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid een advies opgesteld en uitdrukkelijk onderschreven. Dit advies bevat een klein aantal suggesties die als aanvulling op het verslag van mevrouw Ramos zijn bedoeld en de doeltreffendheid en toepasbaarheid ervan verder willen vergroten. In het advies is onder meer benadrukt dat de totaal toegestane vangsten beperkt moeten worden, overeenkomstig relevant wetenschappelijk advies, en dat de aanbevelingen van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) beter moeten worden opgevolgd. Ook geeft het onze bezorgdheid weer over de inefficiëntie en de slechte uitvoering van de huidige verordeningen, met name wat betreft de inspectie- en controleprocedures in de lidstaten. Daarnaast benadrukt het de voordelen van het instellen van een netwerk van beschermde mariene zones binnen het Natura 2000-netwerk.
Ook gaat het advies in op de noodzaak gezamenlijke richtsnoeren te ontwikkelen, optimale werkwijzen uit te wisselen, het gebruik van beschikbare technologie te verbeteren en denktanks en NGO’s in te zetten om maatregelen ter bestrijding van illegale visserij en de verkoop van illegale vangsten op Europese markten beter uit te voeren. Het advies bespreekt ook de noodzaak milieuvriendelijkere vangstmethoden te stimuleren, die niet schadelijk zijn voor het milieu en de ecologische biodiversiteit. Mijn fractie steunt het verslag, aangevuld met de aangenomen aanbevelingen uit het advies, volledig. We kunnen echter niet onze steun geven aan de drie ingediende amendementen, omdat we vinden dat deze ingaan tegen de noodzaak onze mariene ecosystemen correct en doeltreffend te beschermen.
Struan Stevenson, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag eerst mevrouw Miguélez Ramos feliciteren met het uitstekende werk dat ze heeft verricht met dit verslag.
De wetenschap op het gebied van diepzeebestanden is nog niet volledig ontwikkeld. We weten echter wel dat deze soorten op grote diepte leven – van vierhonder meter diep tot meer dan tweeduizend meter diep, en zelfs nog dieper naar het schijnt. We weten dat ze laat rijp zijn – soms bereiken ze de vruchtbare leeftijd pas als ze 25 jaar zijn – en dat ze een zeer beperkt voortplantingsvermogen hebben. We weten dat er miljoenen verschillende soorten leven op deze grote diepten en dat er daarvan maar een heel klein aantal eetbaar is. We weten ook dat diepzeevissers als gevolg hiervan regelmatig zo’n 55 procent van alle gevangen vis teruggooien. We weten dat de visserijmethode die doorgaans wordt gebruikt boven gevoelige diepzee-ecosystemen afschuwelijk vernietigend kan zijn – koudwaterkoraalriffen, onderzeese gebergten en hydrothermale bronnen kunnen erdoor vernietigd worden. De manier waarop bodemtrawlers te werk gaan zou in elke andere industrie die actief is in diepzeegebieden reden zijn om een uitgebreide milieu-effectbeoordeling te eisen.
Daarom moeten we streng controleren op het soort vistuig dat wordt gebruikt bij de diepzeevisserij. We moeten het gebruik van vernietigend tuig vermijden. We moeten ervoor zorgen dat dergelijke visserij-activiteiten alleen worden toegestaan in gebieden waar ze met zekerheid geen schade zullen aanrichten. We moeten zien te voorkomen dat netten kunnen losraken en er vervolgens nog decennialang sprake is van spookvisserij. Dit gezegd zijnde erken ik wel het karakter van de ambachtelijke visserij voor de kust van Portugal en rondom de Azoren, waar op een duurzame manier wordt gevist. Ik ben bereid te accepteren dat we dit soort visserij niet aan buitensporige controles onderwerpen.
Wij proberen hier nu oplossingen voor te vinden tegen de achtergrond van slechte bestaande wetgeving, slechte controles, slechte wetenschappelijke informatie, slechte terugkoppeling vanuit de lidstaten en een gebrek aan algemeen geloofwaardige informatie. Ik kan alleen maar hopen dat dit verslag de weg vrijmaakt voor grote verbeteringen.
Paulo Casaca, namens de PSE-Fractie. – (PT) Ook ik wil graag de rapporteur en alle anderen bedanken die hebben meegeholpen dit verslag te verbeteren, zoals de heer Stevenson. Maar ik wil ook vooral een oproep doen aan iedereen. Laten we voorkomen dat er op de zeebodem een herhaling plaatsvindt van de dramatische situaties die we de afgelopen decennia hebben gezien met betrekking tot de vangst van kabeljauw en andere pelagische soorten. Het is van essentieel belang dat we het voorzorgsbeginsel en het beginsel van ecosysteembeheer respecteren. Het is van essentieel belang dat we een duurzame visserij handhaven.
Paragraaf acht van dit verslag bevat een voorstel dat in zijn geheel genomen denk ik wel goed bedoeld is, maar dat tevens suggereert dat visserij-activiteiten boven onderzeese gebergten moet worden verboden, en dat is in de Azoren onuitvoerbaar, omdat bijna alle diepzeevisserij daar boven onderzeese gebergten plaatsvindt. Om die reden kunnen wij de genoemde paragraaf niet steunen in zijn huidige vorm en zullen we uiteraard meegaan met het voorstel van de socialisten om die paragraaf te wijzigen. Waar het uiteindelijk om draait, is dat we allemaal in gedachten moeten houden dat we niet nogmaals de fouten kunnen maken die we in het verleden hebben gemaakt met betrekking tot de zeebodem, waar de leefwereld vele malen kwetsbaarder is dan aan de oppervlakte.
Zoals al ter sprake is gekomen, rijpen soorten op de zeebodem veel langzamer en is het veel lastiger om aangerichte schade te herstellen, en daarom kunnen we op de zeebodem niet op dezelfde manier te werk gaan als we dichter aan de oppervlakte doen. Daarom vraag ik de Europese Commissie hier dringend aandacht aan te besteden.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Wij feliciteren de rapporteur met haar werk en steunen de inhoud van het verslag grotendeels, op een paar punten na. Aangezien het doel is duurzame exploitatie van de visbestanden veilig te stellen, verwelkomen wij de volgende in het verslag opgenomen punten: de noodzaak in wetenschappelijk visserijonderzoek te investeren en hier meer mensen en middelen voor te bestemmen; de noodzaak geschikte sociaal-economische maatregelen in te stellen om de vissers te compenseren voor de kosten van de inspanningsbeperking ten gevolge van herstelprogramma’s; en de noodzaak vissers te betrekken bij het vaststellen van maatregelen ter bescherming van het mariene milieu en voor het beheer van de visbestanden. Tot slot onderstrepen wij, zoals gezegd, de noodzaak verschillende en passende oplossingen te vinden voor verschillende soorten, daarbij rekening houdend met het specifieke vistuig dat per regio wordt gebruikt.
Carmen Fraga Estévez (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ook van mening dat er voldoende redenen zijn om de amendementen die zijn ingediend op het verslag te steunen, maar ik vind het verslag ook zeer waardevol.
Wat betreft het verbod op vissen op een diepte van meer dan duizend meter, dat hier wordt besproken, heeft de Commissie visserij zich al heel duidelijk uitgesproken in een ander verslag, dat veel meer rechstreeks verband hield met kwetsbare mariene ecosystemen dan het onderhavige verslag. Daarbij werd het koppelen van diepte aan gevoelige ecosystemen door een grote meerderheid verworpen.
Alle kwetsbare habitats dienen beschermd te worden, ongeacht of ze zich op duizend, zeshonderd of tweehonderd meter diepte bevinden, en dat moet niet afhankelijk zijn van of ze aan de ene of de andere kant van een kunstmatige lijn liggen die in een kantoor in Brussel is getrokken.
Dit is ook het uitgangspunt van de Voedsel- en Landbouworganisatie der Verenigde Naties (FAO), die in haar voorbereidende werk voor de richtlijnen ter bescherming van kwetsbare ecosystemen het criterium diepte uitsloot, juist vanwege het willekeurige aspect ervan, het gebrek aan wetenschappelijke onderbouwing en omdat het meer denkbeeldig is dan iets anders. Het beschermt namelijk niet, zoals ik al heb gezegd, de koraalriffen of onderzeese gebergten die zich op minder grote diepte bevinden, en er zouden onmiddellijk hele delen van de visserij-industrie van de kaart geveegd worden die al geruime tijd probleemloos functioneren, zoals de visserij op degenvis in de Azoren of die op zwarte heilbot in het gebied dat door de Visserijorganisatie voor het noordwestelijke deel van de Atlantische Oceaan (NAFO) wordt gereglementeerd. Dit zijn gewoon maar twee voorbeelden.
Als we de amendementen echter steunen, zal dat tot grotere samenhang in de wetgevingsprocessen leiden, aangezien we nu bezig zijn de toekomstige wetgeving op het gebied van teruggooi voor te bereiden, die op alle communautaire vloten van toepassing zal zijn.
Daarom is wat mij betreft nu niet het juiste moment om bepaalde vloten op het spel te zetten door ze te onderwerpen aan regelgeving inzake teruggooi, die uiteindelijk misschien niet overeenkomt met de algemene regels. En dat gaat in tegen het principe van betere regelgeving ten voordele van de samenleving.
Zdzisław Kazimierz Chmielewski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de diepzeevisserij hebben we, vanwege de bijzondere aard van de visbestanden en het mariene ecosysteem, te maken met een uniek microklimaat, een microwereld die zowel de bekende kwaliteiten als de permanent zichtbare tekortkomingen van het visserijbeleid op bijzonder schrille wijze laat zien.
Het interessante verslag van mevrouw Miguélez Ramos en de discussie die naar aanleiding daarvan is ontstaan zijn feitelijk een typisch voorbeeld van aanschouwelijk onderwijs en geven eens te meer aan dat we nederigheid moeten blijven betrachten ten opzichte van de mysteries van de diepte – nederigheid die overigens minstens moet worden gecompenseerd door onderzoek te doen naar de diepste Europese bekkens, waarvan het toepassingsgebied regelmatig wordt uitgebreid. Al luisterend naar de dynamische parlementaire debatten, kan ik me moeilijk aan de indruk onttrekken dat veel van de onderzoekscentra nog altijd gebruikmaken van schematische, afgezaagde methodologische beginselen. Er lijken hier drie dieptezones erkend te worden: tot vierhonderd meter, van vierhonderd tot duizend meter, en dieper dan duizend meter. Er blijken zelfs voorstanders te zijn van de invoering van formele, starre criteria. Zo wordt er een bijna mythisch belang gehecht aan diepten onder de duizend meter, zonder dat daar volledig overtuigende argumenten voor worden aangedragen.
Ik ben er voorstander van dat we verder blijven zoeken naar doeltreffendere methoden om de toestand van de visbestanden te kunnen beoordelen, methoden die worden aangepast aan het ecosysteem van elk bekken. De resultaten van dergelijk uitvoerig onderzoek – en dus niet schattingen – zouden het uitgangspunt moeten vormen voor de inspanningsbeperkingen voor de diepzeevisserij, en dat zou ook voor andere soorten visserij moeten gelden. Verbeterde onderzoeksmethoden kunnen namelijk garanties bieden voor een veel nauwkeuriger systeem van informatie-uitwisseling en controle van dit belangrijke en gevoelige onderdeel van de visserij-industrie.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u wel, en mijn felicitaties voor mevrouw Miguéleze Ramos voor een zeer goed verslag.
Het is de moeite waard om nog even de aandacht te vestigen op het feit dat zeventig procent van de oppervlakte van de aarde uit oceanen bestaat. Meer dan 97 procent van het water op onze planeet bevindt zich in de oceanen. De oceanen vormen 99 procent van de leefruimte op aarde en vis is procentueel de grootste bron van eiwitconsumptie door de mens; 3,5 miljard mensen zijn van de oceanen afhankelijk omdat het hun primaire bron van voedsel is. Het kan geen kwaad om onszelf nogmaals te herinneren aan het grote belang van deze visserijdebatten.
Het duurzame beheer van de visbestanden in de wereld moet daarom een prioriteit zijn en we moeten continu evalueren hoe dat beheer verloopt. Ik ben het met de Commissie eens dat het ecosysteem de basis moet vormen voor de benadering van het beheer van diepzeevisbestanden. In mijn ogen zal dit het gebruik van diverse benaderingen en instrumenten bevorderen om zo de vernietigende vispraktijken uit te bannen en beschermde mariene zones in te stellen, overeenkomstig de internationale wetgeving.
Het beheer van de diepzee moet tevens gebaseerd zijn op de allerbeste, intercollegiaal getoetste wetenschap, die onder meer zal bestaan uit doeltreffende programma’s voor bijvangst en gegevensverzameling. Daarnaast moet er prioriteit worden gegeven aan doeltreffend onderzoek om de zeebodem en de natuurlijke rijkdommen van de oceanen in kaart te brengen, in het bijzonder met het oog op de invloed van de klimaatverandering.
Ik maak me grote zorgen om het huidige gebrek aan adequate gegevens voor het uitvoeren van een wetenschappelijke beoordeling van de toestand van onze diepzeevisbestanden. Het is absoluut noodzakelijk dat we een verbod op teruggooi instellen in de diepzeevisserij, aangezien wetenschappers op die manier nauwkeuriger inzicht kunnen krijgen in de complexe verscheidenheid van de soorten die worden aangeland.
Een beperking van de teruggooi alleen is niet voldoende, omdat bodemtrawling in diep water een relatief groot effect heeft op de bijvangst en de teruggooi van soorten. Ik denk echt dat de discussie omtrent de definitie van “diep” zinloos is en ik kan me helemaal vinden in het standpunt van de FAO, die diepte heeft afgedaan als een onnauwkeurige maatstaf en een onnauwkeurig criterium dat zeer willekeurig is met betrekking tot de duurzaamheid van de soorten en de visbestanden.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik graag alle geachte leden van dit Parlement bedanken voor hun opmerkingen en suggesties, die we volgend jaar zeker mee zullen nemen in onze herziening van de wetgeving.
Dan wil ik nu graag nog een aantal gerichte opmerkingen maken. Om te beginnen is het bijzonder moeilijk om een definitie op te stellen en te geven van diepzeevissen. Wel heb ik notitie genomen van de opmerkingen die hieromtrent zijn gemaakt. We moeten ook leren door ervaring en door gebruikmaking van de gegevens over deze diepzeesoorten, die we pas relatief kort verzamelen. Ondertussen moeten we, vanwege de slechte kwaliteit van de informatie over deze soorten, voorzorgsmaatregelen treffen. De Verordening inzake gegevensverzameling zal zeker helpen die situatie recht te zetten.
Ik ben het met u eens dat deze soorten veel kwetsbaarder zijn en dat het beheer van de diepzeevisserij daarom bijzonder zorgvuldig en voorzichtig moet worden uitgevoerd.
Met betrekking tot teruggooi: zoals ik al eerder in dit Parlement heb gezegd, is dit een kwestie die we serieus nemen en we streven ernaar om geleidelijk aan de noodzakelijke vermindering van teruggooi in te voeren voor alle typen visserij.
Met betrekking tot de twee amendementen is de Commissie van plan akkoord te gaan met amendement 2, dat beoogt het niveau van teruggooi te beperken in plaats van direct een volledig verbod in te stellen over de hele linie.
Met betrekking tot het eerste amendement is de Commissie van mening dat de oorspronkelijke tekst de visserij-activiteiten en de gevoelige habitats meer bescherming biedt, en dan met name vanwege de bepaling dat er niet mag worden gevist beneden de duizend meter.
Deze grens zal echter opnieuw worden beoordeeld en, indien nodig, over twee jaar worden herzien.
Rosa Miguélez Ramos, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil benadrukken dat er dringend behoefte is aan meer en betere informatie over deze soorten, met name de soorten die in bijlage II staan genoemd, en aan meer menselijke en financiële middelen voor onderzoek. Ik wil u eraan herinneren dat we in de Commissie visserij een hoorzitting hebben gehouden over deze kwestie, waarbij de experts hebben benadrukt hoe belangrijk het is dat de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee voor elke soort de bestanden vaststelt die op duurzame wijze geëxploiteerd kunnen worden, en dat ze tevens hebben gepleit voor meer wetenschappelijke exactheid in de bemonsteringsplannen en voor beknoptere gegevens.
De experts hebben ook aangeraden de afgesloten gebieden, waarvoor geen betrouwbare gegevens beschikbaar zijn, opnieuw te definiëren en kleiner te maken, omdat de afsluiting van gebieden die geëxploiteerd kunnen worden er in de praktijk toe zou leiden dat illegale schepen ongestraft kunnen vissen, gezien het ontbreken van visserijbelang van de partijen, wat de schaarste aan gegevens voor een beoordeling van de bestanden in die gebieden nog verder zou vergroten.
Ik wil de heer Stevenson er graag aan herinneren dat de tekst van de amendementen twee en drie precies overeenkomt met de tekst die onze commissie heeft aangenomen op basis van het verslag van de heer Schlyter over een beleid om in de Europese visserij ongewenste bijvangsten te verminderen en de teruggooi uit te bannen, zonder dat er ook maar een woord of een komma aan is toegevoegd.
Het woord “verbod” jaagt me angst aan. “Verbod” kan verwarring wekken en kan ook demotiverend werken. Het kan ook een heleboel schade berokkenen aan onze vissers, die momenteel naar beste kunnen hun werk doen. De beste oplossing is het verbod nu te schrappen en het vervolgens geleidelijk aan in te voeren, zoals de Commissie heeft voorgesteld; als ik me niet vergis was dat de exacte bewoording. Daarom wil ik u verzoeken morgen bij de stemming alstublieft de amendementen te steunen. Dank u wel.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (Artikel 142)
Marianne Mikko (PSE), schriftelijk. – (ET) De twintigste eeuw heeft ons doorbraken op wetenschappelijk en technologisch gebied gebracht, waardoor de kennis van de mens over de natuur nog groter werd en op een niveau kwam dat voorheen onbereikbaar was. In 1969 liep de Amerikaan Neil Armstrong als eerste mens op de maan; de Voyager-missies van 1977 verlieten het zonnestelsel, wat inhoudt dat astronauten niet alleen kennis hebben vergaard over de buitenste grenzen van het melkwegstelsel, maar ook over de randen van het gehele zichtbare heelal.
Vergeleken met de verovering van het heelal, is er nauwelijks aandacht besteed aan de diepten van de oceaan, die niet meer dan een paar kilometer bedragen.
De wetgeving die de handel in diepzeevisbestanden reguleert dient grondig te worden herzien. Ik onderschrijf de mening van de rapporteur inzake de dringende behoefte aan meer menselijke en financiële middelen ten behoeve van wetenschappelijk onderzoek.
Het is van essentieel belang dat er een definitie komt van diepzeevisserij. Er wordt momenteel over diepten en vistuig gesproken. De lidstaten van de Europese Unie dienen het echter gezamenlijk eens te worden over de inhoud van de definitie en over het belang van overeenkomsten.
Ik wil graag de aandacht vestigen op punt acht van het verslag, dat bodemtrawling op diepten van meer dan duizend meter verbiedt. Waarom is het nodig een specifieke dieptebeperking in te stellen? De exploitatie van de bestanden en het behoud van het biologisch evenwicht dienen gebaseerd te worden op regionale kenmerken en internationale overeenkomsten. Als een visverbod op een bepaalde diepte in een bepaald gebied gerechtvaardigd is, dan moet die beperking worden toegepast op alle vistuig dat in aanraking komt met de zeebodem, en niet alleen op bodemsleepnetten.
We hebben een flexibel systeem nodig om de visbestanden te beheren en we moeten in de gelegenheid zijn om snel te reageren. Mijn dank gaat uit naar de rapporteur, die de aandacht heeft gevestigd op de ondoeltreffendheid van de geldende wettelijke regeling.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Vanwege de voortdurende en snelle uitputting van de diepzeevisbestanden en de inadequate beschermingsmaatregelen ten behoeve van de biodiversiteit in de diepzee, zijn er dringend maatregelen nodig om het behoud en het duurzame gebruik van vissoorten veilig te stellen. Hoewel de aanbevelingen van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) uit 2002 en 2004 aandacht hebben gevraagd voor het feit dat de meeste soorten zich onder het bioveiligheidsniveau bevinden, heeft de Europese Unie de visserij-inspanningen nog niet voldoende beperkt om duurzame visserij te kunnen waarborgen.
De mededeling van de Commissie met betrekking tot de herziening van het beheer van diepzeebestanden bevestigt dat het huidige exploitatieniveau van de diepzeebestanden moet worden verminderd en dat de geldende maatregelen niet doeltreffend zijn, omdat ze onvoldoende zijn toegepast. Daarom dienen we, voordat we nieuwe beheersmaatregelen aannemen, eerst vast te stellen waarom de bestaande maatregelen niet worden toegepast en waarom de lidstaten hun verplichtingen niet of te laat nakomen.
Daarnaast dient de EU aanzienlijke inspanningen te verrichten om resolutie 61/105 van de Algemene Vergadering van de VN in relatie tot diepzee- en bodemvisserij in volle zee en bescherming van kwetsbare mariene ecosystemen, volledig en doeltreffend uit te voeren.
20. Opgave van financiële belangen: zie notulen
21. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen