Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 20 mei 2008 - Straatsburg Uitgave PB

15. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0156/2008).

Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.

Deel een

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 29 van Linda McAvan (H-0306/08)

Betreft: Handel in biobrandstoffen

Wat onderneemt de Commissie om een einde te maken aan de handelspraktijk met biobrandstoffen waarbij, zo wordt bericht, gebruik wordt gemaakt van landbouwsubsidies in de VS?

Deze praktijk houdt in dat biodiesel vanuit Europa naar de VS wordt verscheept, waar brandstof wordt toegevoegd, zodat de handelaren aanspraak kunnen maken op 11 pence per liter aan Amerikaanse subsidie. De brandstof wordt vervolgens terugvervoerd en onder de binnenlandse prijs verkocht. Naar schatting tien procent van de biobrandstof die van de VS naar Europa wordt geëxporteerd, wordt op deze snode wijze verhandeld. Het is niet illegaal, maar brengt de Europese biobrandstofsector in gevaar en gaat gemoeid met onnodig scheepvaartverkeer over de Atlantische Oceaan, waardoor de uitstoot van broeikasgassen toeneemt.

Kan dit probleem worden opgelost met behulp van de duurzaamheidscriteria die de Commissie voorstelt, door de verkoop op de Europese markt van biobrandstoffen die op deze wijze zijn behandeld illegaal te verklaren?

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Ofschoon de Commissie geen uitspraken kan doen over de vermeende praktijk in kwestie, deelt zij de zorgen over de gevolgen voor de Europese industrie van Amerikaanse fiscale subsidies.

Bedoelde subsidies lijken te gelden voor alle biodiesel die uit de Verenigde Staten wordt geëxporteerd en daar wordt verkocht, ongeacht de herkomst.

Volgens cijfers van de sector steeg de Amerikaanse export naar de Europese Unie van honderdduizend ton in 2006 tot één miljoen ton in 2007, wat neerkomt op vijftien procent van de Europese markt.

Mijn collega, commissaris Mandelson, heeft deze kwestie bij verschillende gelegenheden bij zijn Amerikaanse tegenhanger, handelsvertegenwoordiger Susan Schwab, aan de orde gesteld en een wijziging in de Amerikaanse wetgeving bepleit. Als oplossing heeft hij voorgesteld om bijvoorbeeld alleen producten te subsidiëren die in de Verenigde Staten worden verkocht. Vooralsnog is er van Amerikaanse zijde niet gereageerd en blijft de fiscale aftrekregeling van kracht.

De Commissie is eventueel bereid tot een antisubsidieonderzoek wanneer de sector een goed gedocumenteerde klacht indient met voldoende bewijzen van compenserende subsidiëring en schade.

De geachte afgevaardigde vraagt of de duurzaamheidsregeling die door de Commissie is voorgesteld in haar voorstel voor een richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, dat januari j.l. door de Commissie is aangenomen, het probleem dat door de handelspraktijk in kwestie is gecreëerd, zal oplossen.

De duurzaamheidsregeling waarin het voorstel voorziet, is bedoeld om de duurzaamheid van biobrandstoffen te verzekeren. Daarmee moet het gebruik van duurzaam geproduceerde biobrandstoffen worden aangemoedigd en het gebruik van slecht presterende biobrandstoffen worden ontmoedigd. U herinnert zich ongetwijfeld de 35 procent-discussie. De duurzaamheidsregeling is bijgevolg ongeschikt voor het aanpakken van handelspraktijken zoals die welke in de vraag van de geachte afgevaardigde worden bedoeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Linda McAvan (PSE). - (EN) Commissaris, ik ben blij dat u hier werk van maakt. Het is een schandaal. Het drijft de spot met al het werk dat we verzetten op het terrein van klimaatverandering. Wat duurzaamheidscriteria betreft, vraag ik me af of dergelijke biobrandstoffen niet botsen met het criterium broeikasgasbesparing, omdat ze op en neer over de Atlantische Oceaan worden verscheept en daardoor zorgen voor extra broeikasgassen afkomstig van scheepsemissies, die op dit moment goed zijn voor vijf procent van de wereldwijde uitstoot van CO2.

Als we moeten wachten op een klacht van de sector en de inleiding van een procedure over illegale subsidies, hoe lang gaat dat dan wel niet duren? Ik ben bang dat de Europese biobrandstofsector het loodje zal hebben gelegd voordat we hier wat aan gedaan hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Bij de methode voor het berekenen van broeikasgasemissies van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen zoals die in het voorstel voor de Richtlijn hernieuwbare energie is vervat, wordt de zogenoemde levenscyclusbenadering gevolgd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de emissies die vrijkomen bij het transport van de brandstof, zowel binnen als buiten de Europese Unie. In dit verband wijs ik er nogmaals op dat het verminderen van de broeikasgasemissies van de transportsector een van de hoofddoelstellingen van het biobrandstofbeleid is.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 30 van Johan Van Hecke (H-0332/08)

Betreft: Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden

In 2005 keurde het Europees Parlement een verklaring goed over de duurzaamheid van het Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden (EPVM). In de verklaring werd niet alleen gepleit voor een blijvend voedselhulpprogramma en een jaarlijks budget, maar werd ook gevraagd het programma uit te breiden. Om ervoor te zorgen dat er evenwichtige voedselrantsoenen worden uitgedeeld, vroeg het Europees Parlement het programma uit te breiden tot nieuwe sectoren zoals varkensvlees, gevogelte en eieren.

Mariann Fisher Boel, Europees commissaris voor landbouw en plattelandsontwikkeling, werd belast met de opvolging van de verklaring. Drie jaar later stelt men vast dat er van fundamenten voor een nieuwe verordening nog geen sprake is, en dat slechts enkele kleine stappen zijn gezet. Het is absoluut nog niet duidelijk welke budgettaire middelen beschikbaar zijn.

Voedselhulp is wel degelijk aan de orde in de Europese Unie, waar zestien procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Kan de Europese Commissaris een voedselhulpprogramma op Europees niveau verzekeren? Zal zij hierbij de dialoog aangaan met de Europese NGO’s die in the field actief zijn?

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Met het Europees voedselhulpprogramma wordt nu al twintig jaar een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorzien in de voedselbehoefte van ondervoede mensen in de Gemeenschap.

Op 4 april 2006 heeft het Parlement een verklaring aangenomen waarin het zijn steun uitspreekt voor het Europese voedselprogramma voor de minstbedeelden in de Gemeenschap. In deze verklaring wordt de Commissie en de Raad gevraagd om een meerjarentoewijzing en om de invoering van een reeks van maatregelen voor flexibilisering van het beheer van het programma. Verder wordt daarin grote nadruk gelegd op de noodzaak van een evenwichtige voeding voor behoeftige mensen.

Het voedselhulpprogramma ging feitelijk in 1987 van start als een noodmaatregel in een tijd dat er grote landbouwoverschotten waren. De eerste jaren was het programma grotendeels afhankelijk van producten uit de interventievoorraden. Aangezien die voorraden de afgelopen jaren door opeenvolgende hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn afgenomen, heeft de Commissie een reeks veranderingen ingevoerd om het programma te kunnen voortzetten. Zo is het nu mogelijk om een product op de markt te kopen wanneer de Gemeenschap van dat product geen interventievoorraden heeft, om een product te substitueren door een product uit dezelfde “familie”, en om producten uit de interventievoorraad en producten die op de markt zijn gekocht, samen te voegen.

Ook is de begroting aangepast. Met name om rekening te houden met de recente uitbreiding van de Europese Unie. Ze is gestegen van 213 miljoen euro in 2004 tot 305 miljoen dit jaar, 2008. De Commissie heeft zodoende al het mogelijke gedaan om een programma dat is gebaseerd op het bestaan van interventievoorraden in gebruik te houden terwijl die interventievoorraden geleidelijk verdwijnen. We hebben dus feitelijk het maximale uit het programma gehaald.

Nu is de tijd gekomen om over de toekomst van dit programma na te denken, zonder het grote geheel uit het oog te verliezen. De Commissiediensten zijn al bezig met een effectbeoordeling waarin wordt gekeken naar de mogelijkheden voor de toekomst. Na een oproep op het Internet zijn meer dan twaalfduizend reacties binnengekomen, waaruit blijkt hoe groot de belangstelling van Europese burgers voor dit initiatief is.

NGO’s hebben een hoofdrol gespeeld bij de uitvoering van het programma en zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Tijdens een seminar dat we in april organiseerden, lieten ze weten dat ze graag zouden zien dat het voedselhulpprogramma onder het Directoraat-generaal Landbouw zou blijven vallen en wezen ze op de noodzaak van een soort meerjarentoewijzing en van het leveren van een grotere verscheidenheid aan producten. We zijn nu bezig met het bestuderen van deze verzoeken en zullen nauw contact met de NGO’s houden.

Ik ben voornemens om na voltooiing van de effectbeoordeling, in september, bij het Parlement een voorstel in te dienen dat voorziet in een voortzetting van dit programma, maar wel met een zeer stevige basis voor de toekomst. Ik dank u voor uw belangstelling voor dit zeer belangrijke programma.

 
  
MPphoto
 
 

  Johan Van Hecke (ALDE).(NL) Voorzitter, ik zou eerst en vooral de commissaris willen bedanken voor dit zeer duidelijke uitgebreide antwoord, dat ook wel perspectieven biedt voor meer duurzaamheid voor dit voedselhulpprogramma, gebaseerd op de evaluatie die thans aan de gang is.

Ik had alleen willen vragen of in die evaluatie ook rekening wordt gehouden met het feit dat toch nog een groot aantal mensen blijkbaar afhankelijk is van dit voedselhulpprogramma en dat bijna 16 procent van de Europese bevolking onder de armoedegrens leeft, en of in dezen ook rekening wordt gehouden met de actuele voedselcrisis en de spectaculaire stijging van de voedselprijzen.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) We volgen bij dit proces een zeer open procedure en houden rekening met alle input die dit oplevert. Volgens de cijfers die op dit moment beschikbaar zijn, profiteren dertien miljoen mensen in de Europese Unie van de middelen waarin dit speciale programma voor de minstbedeelden voorziet. Voor zover we dat kunnen beoordelen, neemt de vraag op dit moment niet af.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI). – (DE) Kinderen hebben in veel gevallen het meeste te lijden onder de gevolgen van armoede. Een tekort aan voedsel belemmert niet alleen de lichamelijke ontwikkeling, maar beperkt ook het concentratievermogen en de prestaties op school. Dit heeft op zijn beurt weer gevolgen voor het maatschappelijk welslagen van het kind. Wordt in het kader van het geplande voedselhulpprogramma ook op dit probleemgebied actie ondernomen, bijvoorbeeld via scholen?

 
  
MPphoto
 
 

  Jörg Leichtfried (PSE). (DE) Ik ben ervan overtuigd dat het een goed voorstel zal worden, te meer omdat u ook heeft gewezen op het belang van een evenwichtige voeding. Dit moet absoluut een hoofdprioriteit worden. De Commissie zou in dit verband ook een ander hoofdpunt kunnen toevoegen en zich kunnen concentreren op verse organische producten. Iedereen heeft het recht om organische producten te eten, die misschien wat duurder zijn maar veel gezonder dan niet-organische. In hoeverre houdt u hier rekening mee?

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Om te beginnen zijn we op dit moment nog bezig met het evalueren van alle ideeën en informatie die we hebben ontvangen.

In dit verband kijken we of we ons geld op een specifieke wijze zouden moeten besteden. Hoewel we de interne discussie hierover nog niet hebben afgerond, kan ik ten aanzien van kinderen het volgende zeggen: Ik denk dat het van enorm belang is dat we er allereerst voor zorgen dat onze kinderen goed gevoed zijn. Daarom publiceren we dit jaar ook een voorstel (en ik hoop dat dit volledig zal worden ondersteund) voor een “schoolfruitprogramma” dat door de lidstaten wordt medegefinancierd, waarbij kinderen van een bepaalde leeftijd op school een stuk fruit krijgen. Ik denk dat het een goed idee is om kinderen een goede gewoonte aan te leren die ze hopelijk voor de rest van hun leven zullen behouden.

Wat het geven van hoge prioriteit aan organische productie betreft, moeten we tussen twee kwaden kiezen, omdat organische productie tot lagere opbrengsten leidt. Het zal erg moeilijk worden om hier een goed oordeel over te vellen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 31 van Alain Hutchinson (H-0338/08)

Betreft: Speculatie en voedselcrisis

De speculatie op de financiële markten vormt één van de belangrijkste oorzaken voor de prijsstijgingen en de wereldwijde voedselcrisis, terwijl de grondstoffenmarkt zich in een groeiende belangstelling van investeringsfondsen mag verheugen.

Acht de Commissie het acceptabel dat beleggers steeds vaker hun toevlucht nemen tot rijst en graan terwijl miljoenen honger lijden?

Is de Commissie voornemens concrete maatregelen te nemen om een einde te maken aan speculatie die rechtstreeks de voedselvoorziening van miljoenen in gevaar brengt?

Is de Commissie voorts van plan de invoering op internationaal niveau te bevorderen van een instrument dat ervoor kan zorgen dat sommige landen niet langer hun uitvoer van voedingsmiddelen beperken terwijl ze over grote voorraden beschikken en in ruimere zin een beleid voeren dat er rechtstreeks toe leidt dat kwetsbare bevolkingsgroepen niet meer in hun voedselbehoefte kunnen voorzien?

Deel twee

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) De Commissie is erg bezorgd over de gevolgen van de huidige hoge voedselprijzen in de Europese Unie en de rest van de wereld. Ontwikkelingslanden en de meest kwetsbare bevolkingsgroepen worden onevenredig zwaar getroffen door de honger, de ondervoeding en de sociale onrusten die hiervan het gevolg zijn.

In de mededeling die de Commissie vandaag heeft voorgelegd, wordt getracht een analyse te geven van de grondoorzaken van deze hoge prijzen. Ook doet de Commissie hierin voorstellen voor een reeks initiatieven voor het bestrijden van de kortetermijneffecten van de omhoogschietende prijzen, voor het vergroten van de landbouwproductie en het garanderen van voedselzekerheid op de lange termijn, en voor het mitigeren van de gevolgen van de prijsstijgingen voor de armen, waarbij de initiatieven op het laatstgenoemde punt, moeten bijdragen aan de mondiale inspanningen die op dit terrein worden gedaan.

Wat de grondoorzaken betreft, zijn er tal van factoren die gelijktijdig bijdragen aan een daling van de mondiale voorraden. Een daarvan zijn de ongunstige weersomstandigheden in belangrijke graanproducerende en -exporterende landen, hoofdzakelijk Rusland en Oekraïne, dat vroeger de broodmand van de Sovjet-Unie werd genoemd. Ook in Australië zijn de weersomstandigheden drie jaren achtereen erg ongunstig geweest. Een ander factor zijn de hogere energieprijzen. Verder is de landbouwproductie minder snel gestegen en neemt de mondiale consumptie almaar toe. Deze factoren hebben een rechtstreekse invloed op vraag en aanbod en bepalen bijgevolg in aanzienlijke mate de prijzen van landbouwproducten en dragen zo bij aan de prijsstijgingen.

Tegen de achtergrond van de stijging van de voedselprijzen en in het kielzog van de crisis op de financiële markten zijn beleggers meer gaan speculeren op de aan grondstoffen gerelateerde financiële markten om zich in te dekken tegen het risico van prijsschommelingen of de beleggingsportefeuille te diversifiëren. Deze activiteiten hebben mogelijk geleid tot sterkere prijsschommelingen en volatiliteit op de termijn- en spotmarkten voor grondstoffen en de onderliggende prijsontwikkeling versterkt. Het blijft echter onzeker wat hun langetermijninvloed op de prijsontwikkeling zal zijn. Vandaar dat de Commissie zich er in de mededeling van vandaag toe verbindt de activiteiten van speculanten op aan grondstoffen gerelateerde financiële markten en het effect van die activiteiten op de prijsontwikkeling, nauwlettend in het oog te houden.

In haar mededeling merkt de Commissie op dat sommige exportlanden als reactie op de stijgende prijzen een restrictief exportbeleid zijn gaan voeren: India heeft exportverboden ingesteld, Vietnam en Thailand hebben de rijstexport beperkt, Indonesië heeft exportheffingen voor palmolie ingevoerd en Kazachstan heeft een verbod op de export van tarwe ingesteld. Met zulke belastingen en verboden wordt beoogd de binnenlandse markten op korte termijn tegen levensmiddelentekorten en prijsschokken te beschermen. Ze zetten de internationale landbouwmarkten echter nog verder onder druk, wat vooral ten koste gaat van ontwikkelingslanden die voedingsmiddelen importeren. Op de middellange termijn geven dit soort beperkingen duidelijk het verkeerde signaal aan de markten, omdat ze de stimulans voor landbouwers verminderen om in de landbouw te investeren en de productie te verhogen. Daarnaast dragen zij bij aan verstoring van het evenwicht op de regionale markten.

Het zeer negatieve effect van exportbeperkingen moet op de komende bijeenkomsten van de WTO over dit onderwerp, alsook in andere relevante internationale fora, aan de orde worden gesteld. De Commissie is er nog steeds van overtuigd dat de Doha-ronde ontwikkelingslanden aanzienlijke voordelen in de vorm van nieuwe marktkansen kan opleveren, en daarmee mogelijkheden voor het genereren van extra exportinkomsten, het stimuleren van de landbouwproductie en het faciliteren van de toegang tot voedingsmiddelen, waardoor de gevolgen van de huidige stijgingen van de voedselprijzen kunnen worden verzacht. De Commissie zal daarom blijven werken aan een veelomvattend en evenwichtig Doha-akkoord.

De Commissie vertrouwt erop dat ze voor de beleidsoriëntatie die in de mededeling wordt beschreven als basis voor het aangaan van de uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien in deze situatie van stijgende prijzen, die in sommige gebieden werkelijk door het plafond gaan, kan rekenen op de steun van dit Huis.

 
  
MPphoto
 
 

  Alain Hutchinson (PSE).(FR) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn relatief lange en interessante antwoord op mijn vraag. Toch zou ik met betrekking tot een van de directe oorzaken van deze crisis rond de financiële speculatie in landbouwproducten, te weten het schandalige gedrag van bepaalde Europese banken – met name KBC en Deutsche Bank – die, zoals u weet, op volstrekt onethische wijze reclame maakten voor het speculeren in voedingsmiddelen, willen vragen wat de Commissie hieraan denkt te doen?

Samen met medeafgevaardigde Carlotti heb ik voorzitter Barroso op 6 mei een brief geschreven – waarvoor ik overigens nog geen ontvangstbevestiging heb ontvangen, maar waarop ik desalniettemin hoop ooit een reactie te mogen ontvangen – waarin de Commissie wordt verzocht alle noodzakelijke maatregelen te nemen voor een verbod op het aanbieden, verspreiden of promoten van financiële instrumenten binnen de Europese Unie (met inbegrip van beleggingsverzekeringen en met name verzekeringsproducten in verband met beleggingsfondsen) wanneer de opbrengsten daarvan het directe resultaat zijn van speculatie op een prijsstijging van voedselgrondstoffen.

Kunt u mij vertellen wat de Commissie in dit verband denkt te doen?

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Ik zal het heel kort houden, omdat ik dit punt al in mijn eerste inbreng heb behandeld. Wellicht dat hij daarom zo lang was. In de mededeling die de Commissie vandaag voorlegde, verbindt zij zich de activiteiten van speculanten op aan grondstoffen gerelateerde financiële markten en het effect van die activiteiten op de prijzen, nauwlettend in het oog te houden.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT) Als consumenten merken we meteen de effecten van een prijsstijging. Maar over de gehele prijsketen genomen, en door de speculaties die worden gedaan, zijn er zowel winnaars als verliezers, waarbij landbouwproducenten over het algemeen tot de verliezers behoren.

Wat zou er naar uw mening gedaan kunnen worden om ervoor te zorgen dat de stijging van de prijs van agrarische grondstoffen in verhouding staat tot de algemene prijsstijging, met andere woorden: wat zou u doen om ervoor te zorgen dat grondstofprijzen billijk zijn en landbouwers fatsoenlijk kunnen leven?

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, hoewel ik overtuigd ben van de goede bedoelingen van de vragensteller en me bewust van de complexiteit van de voorliggende kwestie, wil ik de commissaris vragen te bevestigen dat zij noch de andere leden van de Commissie voornemens zijn om te interveniëren in de grondstoffenmarkt, wat in potentie meer kwaad dan goed doet.

Ik ben het met de vragensteller eens over het doel, maar niet over de middelen om dat doel te bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. (EN) Ik begrijp de vraag naar de gevolgen voor de primaire producent, de landbouwer. We hebben feitelijk een stijging gezien, vooral in de graansector. Wanneer we het hebben over deze buitengewoon hoge prijzen, kijk ik altijd graag hoe de prijzen zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Welnu, als we kijken naar de afgelopen dertig jaar, dan zien we dat de prijzen voor de primaire producent voortdurend zijn gedaald.

Dat betekent echter niet dat ook de prijzen in de detailsector zijn gedaald. Integendeel. Maar als je de graanprijzen in 1975 vergelijkt met die van vandaag en kijkt naar de vaste prijzen, dan zie je dat de prijzen in 1975 twee keer zo hoog waren als vandaag. De mensen in Europa zijn gewend om gemiddeld niet meer dan geloof ik veertien procent van hun inkomen aan voedsel uit te geven. Ook dit percentage is over die hele periode voortdurend gedaald.

De maatregelen die in de mededeling worden genoemd, hebben vanzelfsprekend betrekking op de hele keten. Het onderzoek naar de situatie is in handen van de commissaris voor Concurrentie. Op dit moment weten we nog niet of het resultaat van dat onderzoek positief of negatief zal zijn. Maar we zullen alle factoren in het oog blijven houden die bijdragen aan de prijsstijgingen die we sinds eind augustus vorig jaar waarnemen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 32 van Avril Doyle (H-0271/08)

Betreft: Communicatie en het Verdrag van Lissabon

Kan de Commissie in verband met Plan D en de onlangs aangekondigde mededeling met als titel “Debate Europe – voortbouwen op de ervaring van Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat” aangeven wat haar communicatiestrategie met betrekking tot het proces van ratificatie van het Verdrag van Lissabon is? Welke concrete stappen heeft zij genomen om de ratificatie van het Verdrag van Lissabon soepel te laten verlopen?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Wat de vraag over Plan D en de mededeling over “Debate Europe” betreft, kan ik u zeggen dat ik het als onze taak zie om samen met de andere EU-instellingen en de lidstaten met de burgers over ons beleid en onze standpunten te communiceren. Terwijl voor de informatieverstrekking over het Verdrag de hoofdverantwoordelijkheid natuurlijk bij de lidstaten ligt, dient de Commissie toch ook steeds klaar te staan om informatie en uitleg te geven.

Met onze recente mededeling, “Debate Europe”, willen we bevorderen dat burgers en beleidsmakers een actieve dialoog voeren. Hoewel het niet specifiek of alleen is gericht op het bevorderen van een dialoog over het Verdrag van Lissabon, kunnen acties in het kader van “Debate Europe” ook het bevorderen van een gedachtewisseling over het Verdrag behelzen.

Het Verdrag is een van onze communicatieprioriteiten voor 2008. We hebben onze activiteiten gedecentraliseerd en gedifferentieerd om ze aan te passen aan de concrete omstandigheden in de verschillende lidstaten. Zo werkt “going local” in de praktijk.

Onze vertegenwoordigers hebben in samenwerking met de voorlichtingsbureaus van de lidstaten en de nationale parlementen nationale communicatieplannen opgesteld om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die er bestaan. De plannen voorzien onder meer in het onderhouden van regelmatige contacten met nationale belanghebbenden, het geven van voorlichting aan journalisten, het opzetten van voorlichtingscentra en het informeren van “informatiemultipliers”, en het organiseren van discussies met het maatschappelijk middenveld en van evenementen op scholen en universiteiten.

We hebben gezorgd voor een breed scala van hulpmiddelen, zoals PowerPoint-presentaties, onderwerpen voor toespraken, vragen met bijbehorende antwoorden, en factsheets over uiteenlopende onderwerpen, die communicatoren helpen met het verstrekken van basisgegevens.

En verder heeft de Commissie zoals u weet een speciale website over het Verdrag gelanceerd, met informatie in de 23 officiële talen van de EU, en is onlangs opnieuw het online-forum “Debate Europe” gelanceerd. Uitgaande van de vele duizenden bijdragen is de webpagina waarop ruimte wordt geboden voor discussie over het Verdrag, erg populair.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Dank u, commissaris. Waarom werkt “Debate Europe” dan niet? De enorme hoeveelheid tijd die in Ierland verloren gaat aan het reageren op een litanie van kwesties – vaak op zichzelf wel belangrijk maar totaal irrelevant voor de inhoud van het Verdrag van Lissabon – waarmee al dan niet bewust wordt geprobeerd angst en verwarring te zaaien, leidt in ernstige mate af van de positieve boodschap van “Lissabon”. En kennis is belangrijk in EU-referenda. Als kiezers al gaan stemmen, dan zullen ze alleen “ja” stemmen en ervoor zorgen dat het referendum een positief resultaat oplevert, als ze menen dat ze voldoende kennis hebben van de kwesties die bij het Verdrag van Lissabon spelen.

“Mate van kennis van Verdrag duidt erop dat publieke opinie [in Ierland] meer is zoals bij het eerste dan bij het tweede referendum over ‘Nice’”. Die woorden zijn van professor Richard Sinnott, niet van mij. Nu de Commissie en de lidstaten ondanks “Debate Europe” vooralsnog vreselijk hebben gefaald in de communicatie over “Europa” en ruim negentig procent van de burgers van Europa nog steeds niet weet hoe “Europa” functioneert en wat de bestaande Verdragen inhouden, wat zouden we dan volgens u moeten doen om de amendementen op die Verdragen, de amendementen op “Europa”, goed aan de burgers te communiceren, zodat burgers over de noodzakelijke kennis beschikken om te weten dat ze het Verdrag moeten goedkeuren? We zijn er niet in geslaagd de inhoud van “Europa” en het Verdrag goed te communiceren. Hoe kunnen we mensen nu goed informeren over een amendement op een Verdrag, als ze niet eens het Verdrag zelf begrijpen?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Partnerschap is het sleutelwoord. De Commissie kan het vanuit Brussel niet alleen doen: besluiten die we gezamenlijk hebben genomen, moeten we ook gezamenlijk communiceren. Ik denk dat de Commissie en de instellingen een andere rol hebben dan bijvoorbeeld ministers, die natuurlijk ook overal in Ierland en de andere lidstaten naar burgers moeten luisteren en moeten helpen uitleggen waar het hier om gaat.

Ik ben bang dat wanneer je je boodschap begint met een verhaal over amendementen, het publiek al meteen afhaakt. Mijn ervaring is dat het veel gemakkelijker is wanneer je duidelijk over de essentiële kwesties praat, en dat is ook precies wat onze vertegenwoordiging in Ierland probeert te doen: communiceren over de verschillende kernkwesties. Ik weet dat ze na een oproep tot inschrijving zo’n twintig verschillende lokale bijeenkomsten hebben gehouden, waar ze ook Ierse politici hebben benaderd voor het verspreiden van informatie en om ze betrekken bij verschillende kernkwesties. Het is wellicht niet genoeg, maar dit is de lijn die we moeten volgen. Een van de belangrijkste manieren voor communicatie met de burger is natuurlijk via de media. Tegelijkertijd is het belangrijk dat je niet de voorschriften overschrijdt die in Ierland gelden voor de debatten die voorafgaande aan een referendum worden gehouden. Daar proberen we ons natuurlijk aan te houden.

Maar het is onze plicht om met burgers te communiceren over het beleid en de standpunten van de instellingen. Ik hoop dat we dat hand in hand kunnen blijven doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Zijn er resultaten van marktonderzoeken en opiniepeilingen die laten zien wat burgers over het Hervormingsverdrag willen weten? Behoren politici – van gemeentelijk tot Europees niveau – ook tot de doelgroep? Wat voor informatie is nodig, en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de voorlichtingsbureaus in de hoofdsteden uitgebreidere informatie kunnen verstrekken?

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Mevrouw de commissaris, u heeft het referendum in Ierland ter sprake gebracht. Over drie weken is er een erg belangrijke, misschien beslissende, stemming in dat land. We herinneren ons allemaal de uitslag van het referendum over het Verdrag van Nice dat zo’n tien jaar geleden in dat erg EU-vriendelijke land werd gehouden.

Wat heeft men geleerd van deze ongelukkige ervaring? En op op welke wijze neemt de Commissie deel aan het debat dat voorafgaande aan het referendum in Ierland wordt gehouden?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Dank u voor deze relevante vragen. Wat we weten over de publieke opinie? Nou, via de Eurobarometer houden we onze eigen opiniepeilingen. Die vormen een belangrijke leidraad en op basis van die peilingen hebben we ook een idee van de informatiebehoefte. Daarnaast houden ook de afzonderlijke lidstaten zelf opiniepeilingen om meer bijzonderheden te weten te komen over de informatiebehoefte in het eigen land. Ik denk dus te kunnen zeggen dat we een vrij goede kennisbasis hebben over de informatie die burgers verwachten en nodig hebben, hoewel er tussen de lidstaten ook wel wat verschillen zullen zijn.

Ik denk dat men in Ierland onder meer heeft geleerd dat een erg grootschalige aanpak nodig is en dat daarom het Nationaal Forum is opgezet. Tijdens bezoeken van mijzelf en, meer recent, voorzitter Barroso, hebben we geluisterd naar het Nationaal Forum en geprobeerd ons een beeld te vormen van de informatiebehoefte. Via onze vertegenwoordiging proberen we daaraan te voldoen. Maar we zijn ons ervan bewust zijn dat er bij een referendum altijd sprake is van een heel bijzondere situatie. Zo geldt in Ierland bijvoorbeeld de McKenna-wetgeving waaraan we ons moeten houden. Deze stelt duidelijke grenzen aan wat ministers of de regering kunnen doen.

Tegelijkertijd hebben we een algemene verplichting om ons te mengen in het debat en informatie te verschaffen, wat ons niet kan worden afgenomen. Zo hebben we geleerd hoe we met het Nationaal Forum moeten omgaan en ook hoe we beter kunnen profiteren van de mogelijkheden van de media en vooral hoe we jongeren maar ook vrouwen meer bij het debat kunnen betrekken, omdat die laatste in onze ervaring erg vaak het gevoel hebben dat het debat aan hen voorbij gaat. Dat is ook de reden waarom we moderne communicatie-instrumenten zoals het Internet moeten gebruiken. Een andere les die we geleerd hebben is dus dat we ons ook via het Internet tot mensen moeten richten.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 33 van Justas Vincas Paleckis (H-0301/08)

Betreft: Nauwere samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en de Europese Commissie

De Europese Commissie wenst dat de burgers van de Europese Unie actiever deelnemen aan de debatten over de vraagstukken van de EU. Begin april van dit jaar heeft zij een nieuw initiatief aangekondigd: “Debate Europe”. Het is de bedoeling op plaatselijk niveau in de lidstaten van de EU activiteiten te ontwikkelen: het raadplegen van burgers, het uitwisselen van informatie, kennis en ideeën over de EU, het organiseren van bijeenkomsten tussen ambtenaren van de EU en kiezers.

Naar verluidt in de hoofdsteden van de lidstaten wordt tussen de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement slecht samengewerkt bij de verwezenlijking van het doel om de burgers te helpen beter de vinger aan de pols van de EU te houden en haar agenda, instellingen en lidstaten te leren kennen. De vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement werken vaak apart waardoor hun activiteiten elkaar overlappen, en bereiden geen grote gezamenlijke projecten voor.

Bestaan er in het aangezicht van de verkiezingen van het Europees Parlement in 2009 plannen om de samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement in de diverse lidstaten te verbeteren? Zo ja, hoe zou deze samenwerking dan concreet haar beslag vinden?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) 2008 is voor alle instellingen een cruciaal jaar in de voorbereiding op de Europese verkiezingen van volgend jaar. Het is in ons aller belang dat we ons er gezamenlijk voor inzetten dat we in juni 2009 een maximale opkomst halen. Het werk dat met de recente mededeling “Debate Europe” in gang is gezet voor het bevorderen van een actieve dialoog tussen burgers en beleidsmakers over Europese vraagstukken, moet daarbij helpen.

De Commissie en het Parlement werken op deze terreinen echter al nauw samen, zowel in Brussel als op het niveau van de vertegenwoordigingen en voorlichtingsbureaus in de lidstaten. Vorige maand hebben de Commissiediensten een nieuwe werkgroep ingesteld die ervoor moet zorgen dat het cumulatieve effect van onze activiteiten maximaal zal zijn en dat de vertegenwoordigingen van de Commissie en de bureaus van het Parlement nauwer met elkaar gaan samenwerken. We zijn voornemens om de gedragscode van 2001 over de werkrelatie tussen de beide instellingen te herzien, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor nieuwe vormen van samenwerking en het eenvoudiger wordt om hulpmiddelen zoals audiovisuele instrumenten of instrumenten voor persmonitoring, met elkaar te delen.

Ook streven we naar gezamenlijke panden in de lidstaten, de zogenoemde “EU-Huizen”. Nu al delen onze bureaus in 25 van de 27 lidstaten ruimtes in hetzelfde gebouw. Zoals u weet, loopt in drie van deze EU-Huizen – in Madrid, Dublin en Tallinn – een proefproject met een gemeenschappelijke ruimte, die we aanduiden als “Europese openbare ruimte”. We zijn erin geslaagd ons gezamenlijk werkterrein uit te breiden tot culturele activiteiten en wetenschappelijke en jeugdevenementen. Er is nu een eerste voortgangsverslag over het proefproject met de Europese openbare ruimten. De eerste resultaten lijken erg positief. We zullen de ingeslagen weg dan ook voortzetten.

 
  
MPphoto
 
 

  Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Dank u, commissaris, voor uw uitgebreide en heldere antwoord. U bent ongetwijfeld van nature al een optimist. Maar uw functie als commissaris vraagt natuurlijk ook om optimisme. Ik ben er zeker van dat u erop rekent dat het Verdrag van Lissabon dit jaar in alle landen wordt geratificeerd.

Wat is naar uw mening het verschil tussen de campagne voor de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2004 en de campagne voor de verkiezingen van volgend jaar, ervan uitgaande dat de verkiezingen waarschijnlijk na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon zullen plaatsvinden?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Ik zal het maar ronduit zeggen: ik denk dat wij ons van de zijde van de Commissie ook veel meer in de campagne moeten mengen en via onze vertegenwoordigingen de stemgerechtigden moeten animeren, zodat de opkomst hoger is dan de vorige keer. We kunnen niet te voorzichtig zijn. Ik denk dat we allemaal duidelijk moeten maken dat we willen dat Europese burgers hun stemrecht uitoefenen en zo zullen we met de lidstaten optreden, in partnerschap, zonder een politiek standpunt in te nemen, maar echt alleen om de opkomst te vergroten.

Samen met het Parlement bekijken we binnen de Interinstitutionele Werkgroep voorlichting en communicatie hoe we dat het beste kunnen doen. Het Parlement heeft al een degelijk en uitgebreid plan voor de Parlementsverkiezingen gepresenteerd. Via de instrumenten waarover we beschikken en vooral ook via de vertegenwoordigingen in de lidstaten zullen we aan de uitvoering daarvan zo goed mogelijk proberen bij te dragen. Samen met het Parlement kunnen we zorgen voor een hogere opkomst.

 
  
MPphoto
 
 

  Margarita Starkevičiūtė (ALDE).(LT) Ik zou erop willen wijzen dat het voor een informatiemaatschappij buitengewoon belangrijk is dat haar materiaal in alle EU-talen wordt vertaald. Ik hoop ten zeerste…

(EN) Ik zal in het Engels praten. Misschien kunt u mij niet horen. Ik zie dat de commissaris bezig is.

Ik wilde alleen maar zeggen dat het moeilijk is om informatie in het Litouws te krijgen, wat voor mij belangrijk is omdat ik hier Litouwen vertegenwoordig. Wanneer je het gratis telefoonnummer van “Europe Direct” belt en een vraag in het Litouws stelt, moet je een half uur op een antwoord wachten. Het is moeilijk om informatie in het Litouws te vinden, zelfs hier in de bezoekersruimte van het Parlement, omdat er alleen folders in de hoofdtalen beschikbaar zijn.

Ik begrijp dat er een groot probleem is met het maken van vertalingen, vooral ook een financieel probleem, maar misschien dat je prioriteiten moet stellen. Zou u zo vriendelijk willen zijn om net als bijvoorbeeld commissaris Kuneva te laten onderzoeken hoe de centra van “Europe Direct” in de verschillende EU-talen functioneren?

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik denk dat de situatie vrij duidelijk is, dat wanneer je je rechtstreeks tot burgers wendt, ze naar je luisteren. We hadden vandaag een debat over European City Guides, maar kregen maar weinig respons van de Raad. Ik denk dat we burgers in heldere taal duidelijk moeten maken wat we hier doen en dat we er feitelijk voor hen zijn, dat we hier niet alleen zijn om over ze te praten.

Ik zou er de voorkeur aan geven dat op het niveau van de lidstaten niet de Commissie maar de nationale vertegenwoordigingen van het Parlement het voortouw namen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat we niet de gang van zaken rond het ratificatieproces in Ierland moeten verstoren. Dit zijn turbulente tijden en het nieuws dat ons van de WTO bereikt, helpt ook al niet. We zullen rekening moeten houden met de terechte zorgen van onze kiezers.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Het is natuurlijk een constante worsteling om aan de informatiebehoefte te voldoen, om ervoor te zorgen dat voor alle 23 officiële EU-talen tolken en vertalingen beschikbaar zijn. Soms kunnen we daar niet volledig aan voldoen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende tolken zijn of onvoldoende medewerkers om op een verzoek te reageren. Ik neem in ieder geval kennis van uw opmerking hierover en zeg u toe dat we ernaar zullen kijken.

Ik zal binnenkort een bezoek brengen aan Litouwen en hier ongetwijfeld meer over horen. Het is in ieder geval geen kwestie van een gebrek aan wil bij de Commissie. Startpunt voor elke communicatie is dat je in eigen taal kunt communiceren, althans, dat is wenselijk, zodat je begrijpt wat er wordt verteld. Vandaar dat we ernaar blijven streven om alle daarvoor noodzakelijke middelen te verstrekken. Het betreft zeker een serieuze kwestie die onze aandacht verdient.

Het andere punt was natuurlijk een commentaar. We moeten natuurlijk uitgaan van de burger. We moeten antwoorden op de vragen die door burgers worden gesteld, en de realiteit is natuurlijk dat men maar zelden vragen heeft over de bepalingen van het Verdrag of de amendementen daarop. Burgers vragen wat we doen aan immigratie, wat we doen aan klimaatverandering, hoe we problemen aanpakken met een grensoverschrijdend karakter.

En dat zijn de vragen die we moeten beantwoorden, en in begrijpelijke taal. Wat volgens mij heeft geholpen – en dat is iets wat ik tot mijn verdiensten reken – is dat we begonnen zijn om van alle voorstellen die we indienen publiekssamenvattingen te maken. Ook ons werkprogramma zal vergezeld gaan van een publiekssamenvatting. Ik zie dat dit erg nuttig is en we moeten zeker doorgaan langs deze lijn.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Stavros Arnaoutakis (H-0316/08)

Betreft: Plan D (dialoog, democratie en debat) van de Commissie en “Debate Europe”

Plan D (dialoog, democratie en debat) van de Commissie van oktober 2005 was een reactie op de door de EU afgekondigde reflectieperiode naar aanleiding van de negatieve referenda over de grondwet. Is de Commissie 2,5 jaar later van mening dat ze haar doelstellingen heeft bereikt? Zo niet, waarom niet? Wat waren de grootste problemen? Wat het onlangs (april 2008) aangekondigde plan “Debate Europe” betreft (om de burger dichter bij de Unie en haar instellingen te brengen), ontvang ik van de Commissie graag gedetailleerde informatie over de subsidiabele uitgaven, het per lidstaat en organisatie beschikbare bedrag, en de rechthebbenden die de pan-Europese plannen voor consultatie van de burgers gaan uitvoeren. Hoe staat het met het kader voor samenwerking tussen de institutionele organen van de EU, en met name met het Europees Parlement? Hoe gaat de Commissie bijdragen aan de ontwikkeling van elektronische netwerken van europarlementariërs en parlementariërs op nationaal en lokaal niveau? Hoe gaat ze Europese openbare ruimtes creëren in de hoofdsteden van de lidstaten? Hoe gaat ze zich op plaatselijk niveau meer inschakelen?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Ik kan u zeggen dat Plan D een sleutelrol heeft gespeeld bij het beproeven van nieuwe methoden voor maatschappelijke organisaties om burgers van alle rangen en standen in het debat over de toekomst van Europa te betrekken.

Het heeft ons voorbeelden gegeven van volstrekt nieuwe vormen van raadpleging, waarbij willekeurig gekozen burgers uit alle lidstaten worden uitgenodigd om bij elkaar te gaan zitten en te discussiëren over de EU-agenda. Het was werkelijk zeer opwindend. Een van de belangrijkste dingen die we hiervan hebben geleerd, is dat we de interface tussen burgers en besluitvormers moeten versterken, want we kunnen wel beloven dat we beter zullen luisteren, maar wat doen we met wat we horen? Dat is wat burgers willen weten.

We besloten Plan D in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement van juni volgend jaar te verlengen. Deze nieuwe fase wordt “Debate Europe” genoemd. We hebben er 7,2 miljoen euro aan toegewezen, waarvan 2 miljoen euro is bestemd voor het medefinancieren van transnationale projecten en 5,2 miljoen voor het medefinancieren van gedecentraliseerde oproepen en acties ter ondersteuning van lokale projecten die worden beheerd door de vertegenwoordigingen.

We bepalen niet van tevoren hoeveel geld er voor de afzonderlijke lidstaten beschikbaar is of welke begunstigden deze pan-Europese raadplegingsprojecten zullen uitvoeren. Dat hangt af van de resultaten van de oproepen tot het indienen van voorstellen die de Commissie op dit moment plaatst, zowel centraal als via onze vertegenwoordigingen.

We verwachten dat “Debate Europe” ook een effectief kader voor interinstitutionele samenwerking zal vormen. Eén model voor een dergelijke samenwerking is de slotconferentie die december vorig jaar tijdens de eerste fase van Plan D werd gehouden. Bij deze conferentie waren niet alleen het Parlement en de Commissie betrokken, maar ook het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Volgens mij is gebleken dat dit een aanvullende manier is om in te gaan op specifieke zorgen die bij burgers leven en dat dit soort samenwerking voor “Debate Europe” de regel moet worden, ook op nationaal en regionaal niveau.

We hopen dat we de leden van het Europees Parlement nog veel meer bij dergelijke lokale en regionale activiteiten kunnen betrekken. Ik heb de IGV zojuist in kennis gesteld van het verzoek van het Parlement om deel te nemen aan een proefproject voor een informatienetwerk. De resultaten van ons project zijn op schrift gesteld en zullen spoedig aan het Parlement worden voorgelegd: opzetten van een dergelijk netwerk, participatie van nationale en Europese parlementariërs, en hopelijk zullen ook journalisten op onze uitnodiging ingaan om deel te nemen aan het debat over Europese vraagstukken.

Ik heb al melding gemaakt van de Europese openbare ruimten in het proefproject. We kunnen Plan D volgens dit stramien voortzetten, leren van de ervaringen die we tot dusver hebben opgedaan en met burgers communiceren in het kader van projecten en volgens modellen die hopelijk een permanent karakter krijgen en niet na zes maanden of zo worden beëindigd, en ervoor zorgen dat besluitvormers en burgers op deze manieren met elkaar in contact komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Stavros Arnaoutakis (PSE).(EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het probleem waar we allemaal mee kampen, is dat er een kloof is tussen Europa en de man op de straat. Ondanks alle goede inspanningen van de Commissie en de leden van het Parlement is duidelijk dat de gewone burger onvoldoende wordt geïnformeerd.

Ik zou willen weten welke agentschappen de burger dichter bij Europa zullen brengen, zoals “Debate Europe” beoogt.

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Een van de nieuwe initiatieven die we zoals u weet hebben voorgelegd, komt voort uit de behoefte aan een Europese politieke cultuur. Dit initiatief is door het Parlement mede aangenomen om het mogelijk te maken via politieke stichtingen een bijdrage aan het debat te leveren. Dit is nodig omdat het debat ook in de reguliere politieke discussies moet worden gevoerd, op alle niveaus: EU-vraagstukken moeten beter worden geïntegreerd. Ik denk dat dit initiatief daar met het mogelijk maken van Europese politieke stichtingen aan bijdraagt.

Ik denk dat het moet gebeuren via de media, dat we ervoor moeten zorgen dat de Europese media over EU-kwesties berichten. Daarom hebben we een nieuwe Internetstrategie, een nieuwe audiovisuele strategie, zodat we beter zijn toegerust om Europese vraagstukken overal in Europa onder de aandacht van de media te brengen.

En ik denk dat we moeten zorgen voor de ontmoetingsplaatsen, de openbare ruimten waar het debat kan worden gevoerd. Daarvoor lopen een aantal proefprojecten. Deze transnationale projecten waarbij we burgers naar hun mening vragen, leveren denk ik leerzame en nuttige ervaringen op. Hopelijk kunnen we die ervaringen en de lessen die we daaruit trekken ooit een vaste plek geven.

We moeten al deze kanalen gebruiken om te voorkomen dat er een kloof wordt geslagen en om de burger meer te betrekken, door naar hem te luisteren en hem uit te leggen en te verdedigen wat we op EU-niveau doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Georgios Papastamkos (PPE-DE).(EL) Mevrouw de Voorzitter, vóór het internemarktprogramma van 1992 was er het verslag-Cecchini over de kosten van een niet-geïntegreerd Europa.

Is de Commissie voornemens een mededeling op te stellen die specifiek betrekking heeft op de kosten van niet-ratificatie van het Verdrag van Lissabon? Wat zijn de kosten voor Europa wanneer de ratificatie van het Verdrag niet wordt voltooid?

 
  
MPphoto
 
 

  Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Dat is altijd het moeilijkste: weten wat er zal gebeuren wanneer je bepaalde dingen doet of juist niet doet. We zouden heel graag vooraf willen aangeven wat de voordelen zijn en waarom we denken dat een nieuw Verdrag nodig is. Hoe kunnen we effectiever zijn? Van de zijde van de Commissie hebben we geprobeerd om proactief vragen en antwoorden te formuleren. We hebben uitgebreid achtergrondmateriaal gepubliceerd, onder andere op het Internet, om proactief argumenten naar voren te brengen en duidelijk te maken waarom een nieuw Verdrag nodig is en welke problemen moeten worden opgelost.

Dat is ons startpunt geweest. Maar we hebben van de zijde van de Commissie ook proberen aan te geven wat de prijs is voor niet-aanneming van het Verdrag. Ik denk dat het ook schadelijk zal zijn voor het vertrouwen van mensen in onze mogelijkheden om de grote problemen en uitdagingen aan te pakken.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De vragen 35 tot en met 39 zullen schriftelijk worden beantwoord.

Vraag nr. 40 van Manuel Medina Ortega (H-0268/08)

Betreft: Beperkingen van de mededinging door sportbonden

Sportbonden van bepaalde EU-lidstaten zijn van plan hun leden regels voor te schrijven die de mogelijkheid om contracten te sluiten en het vrije verkeer van sporters beperken, hetgeen duidelijk in strijd is met het EU-recht. Heeft de Commissie de gevolgen hiervan vanuit het oogpunt van de vrije mededinging onderzocht?

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) De Europese rechter heeft in een aantal zaken bevestigd dat het Gemeenschapsrecht ook op de sportsector van toepassing is.

In de arresten Walrave en Donà, bijvoorbeeld, heeft het Europese Hof van Justitie bevestigd dat op nationaliteit gebaseerde voorschriften die de mobiliteit van sporters beperken, niet stroken met het beginsel van het vrije verkeer van personen.

In het Bosman-arrest onderzocht het Hof twee soorten beperkingen die het beide onverenigbaar achtte met het vrije verkeer van personen. Ten eerste verbood het op grond van discriminatie wegens nationaliteit, een UEFA-regel die beperkingen stelde aan het maximale aantal spelers uit een andere EU-lidstaat dat in een nationale voetbalcompetitie mag spelen.

Ten tweede veroordeelde het Hof wegens belemmering van het vrije verkeer van personen, de transferregel van de FIFA die bij een intra-eu-transfer van spelers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, ook na het verstrijken van het spelerscontract de betaling van een transfervergoeding verplicht stelt.

De arresten van het Hof in de zaken Piau en Meca Medina waren de eerste waarin de communautaire mededingingsregels op de sportsector werden toegepast. Sindsdien heeft de Commissie bij het beoordelen van de vraag of een regel van een sportfederatie of -vereniging in strijd is met de artikelen 81 en 82, de methodologische aanpak van deze jurisprudentie gevolgd. Daarom moet voor elke sportregel die tot een beperking van de mededinging kan leiden, per geval worden bepaald of daarmee een rechtmatig doel wordt nagestreefd.

Tegelijkertijd moet tot tevredenheid van de Commissie worden aangetoond dat eventuele concurrentiebeperkende effecten van een dergelijke regel, inherent zijn aan de doelstelling van die regel en in verhouding staan tot wat ermee wordt bereikt.

De kwestie van internationale voetbaltransfers maakte deel uit van het onderzoek naar de rechtmatigheid van FIFA-regels inzake transfervergoedingen voor spelers die nog onder contract zijn. Dat onderzoek werd in 2002 afgesloten, nadat de FIFA de toezegging had gedaan dat ze de transferregels zou aanpassen op basis van bepaalde beginselen die waren gericht op het faciliteren van transfers.

Ook in het Witboek Sport, dat op 11 juli 2007 is aangenomen, worden kwesties zoals het vrije verkeer van sporters uitputtend behandeld, met name in het begeleidende document met de titel “The EU and Sport: Background and Context”.

Met betrekking tot hetzelfde wetgevingspakket heeft de Commissie het actieplan “Pierre de Coubertin” aangenomen, waarin wordt gepleit voor sportgerelateerde acties op EU-niveau en dat een aantal voorstellen bevat die volgens de Commissie op tal van terreinen van de sport door haar uitgevoerd en/of ondersteund dienen te worden.

Een van die terreinen betreft het vrije verkeer van personen. Met betrekking tot het vrije verkeer van personen is als doel geformuleerd om discriminatie op grond van nationaliteit in alle sporttakken te bestrijden. Dit doel moet worden bereikt door middel van politieke dialoog, het doen van aanbevelingen, het onderhouden van een gestructureerde dialoog met belanghebbenden en door ingeval van overtreding een inbreukprocedure tegen de desbetreffende lidstaat in te stellen.

Daarnaast past de Commissie op sportorganisaties de communautaire mededingingsregels toe, althans voor zover die organisaties economische activiteiten verrichten. Op die manier houdt de Commissie rekening met het specifieke karakter van sport.

 
  
MPphoto
 
 

  Manuel Medina Ortega (PSE). (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor dit zeer uitvoerige antwoord.

Kortom – als aanvullende opmerking op de toelichting van de commissaris – ik maak hieruit op dat de Commissie op dit moment niet overweegt om aanvullende wetgeving voor te stellen, omdat ze de vigerende wetgeving, met inbegrip van de Verdragen en de jurisprudentie, voldoende acht, en dat daarom de weg van informele overeenkomsten met verenigingen, gedragscodes, enzovoorts, zal worden gevolgd.

De Commissie denkt dus dat het vooralsnog niet nodig is om aanvullende maatregelen te nemen en dat kan worden volstaan met het toepassen van bestaande wetgeving.

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) Dat is juist. Het Europese Hof van Justitie – en de geachte afgevaardigde voelt al welke kant ik op ga – heeft in het arrest-Meca Medina geoordeeld dat de verenigbaarheid van sportregels met het communautair mededingingsrecht niet kan worden vastgesteld door dat recht bij voorbaat niet van toepassing te verklaren op bepaalde categorieën regels. De Commissie moet daarom doorgaan met het per geval toepassen van de mededingingsregels, onder verwijzing naar aangenomen besluiten en de jurisprudentie.

Tot slot, het arrest in de zaak Meca Medina verschaft in dit opzicht een helder methodologisch kader. Om te kunnen bepalen of een regel in strijd is met de communautaire mededingingsregels, moet worden vastgesteld of het effect ervan in verhouding staat tot het legitieme sportbelang dat ermee wordt gediend. Deze proportionaliteitstest kan alleen op concrete gevallen worden toegepast.

 
  
MPphoto
 
 

  Manolis Mavrommatis (PPE-DE).(EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, in alle lidstaten klagen de nationale sportfederaties, en met name de voetbalfederaties, steeds weer op luide toon wanneer hun activiteiten door de overheid worden onderzocht en beroepen zich daarbij op de statuten van internationale sportfederaties (FIFA, UEFA, enz.). We erkennen de onafhankelijkheid van die federaties, maar is het aanvaardbaar dat statuten in strijd zijn met de wet en worden geacht boven de nationale wetgeving en zelfs de grondwet van een land te staan?

 
  
MPphoto
 
 

  Richard Corbett (PSE). - (EN) Is de Commissie het met mij eens dat de UEFA-regeling voor “home-grown players” verenigbaar is met het Verdrag? Met deze regeling worden voetbalclubs gestimuleerd om een deel van hun spelers, ongeacht de nationaliteit, via de eigen jeugdopleiding op te leiden. Omdat in tegenstelling tot de duidelijk illegale FIFA-regeling “5+6” geen relatie wordt gelegd met de nationaliteit van spelers, is de UEFA-regeling rechtmatig. Ze dwingt clubs om in de opleiding van hun jonge spelers te investeren, in plaats van op hun financiële spierkracht te vertrouwen en spelers op de internationale transfermarkt te kopen.

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) Ik zal proberen de twee vragen te combineren, omdat er duidelijk dezelfde gedachte aan ten grondslag ligt. Het doel is om in alle takken van sport discriminatie op grond van nationaliteit te bestrijden. Dat is het belangrijkste, en het is als het ware een beginsel. Dat doel moet worden bereikt door middel van politieke dialoog, aanbevelingen, structurele dialoog met belanghebbenden en, voor zover van toepassing, inbreukprocedures.

Ik denk dat de mededingingslijn die ik zojuist heb toegelicht, vrij helder is, en dat we niet van die lijn moeten afwijken door voor een andere benadering te kiezen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 41 van Giovanna Corda (H-0269/08)

Betreft: Prijsverhogingen en concurrentie

In de afgelopen maanden hebben zich in talrijke lidstaten grote prijsverhogingen voorgedaan, met name van voedingsmiddelen, waardoor de koopkracht van de burgers van de Unie aanzienlijk is teruggelopen. Volgens vele waarnemers ligt de oorzaak hiervan, naast de prijsverhogingen van grondstoffen, in bepaalde excessieve marges die de distributieketens hanteren en in mogelijke inbreuken op de vrije mededinging.

Kan de Commissie aangeven of zij over permanente indicatoren beschikt waardoor zij gewaarschuwd wordt, wanneer bepaalde consumptieprijzen op hol slaan, of over recent onderzoek naar de distributieketens naar aanleiding van de plotse prijsstijgingen in bepaalde lidstaten?

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) De Commissie is natuurlijk bezorgd over de recente stijging van de voedselprijzen in de groot- en detailhandel. Dit heeft gevolgen voor de mensen in Europa en zelfs nog ernstigere gevolgen voor miljarden andere mensen in de rest van de wereld.

De voedselprijzen in de EU zijn in het laatste kwartaal van 2007 in versneld tempo gestegen. De prijsstijgingen op het niveau van de eindverbruiker vormen een afspiegeling van recente ontwikkelingen in de productwaarde, de kosten en de winstmarge in de voedingsmiddelenketen. Ik wijs erop dat de prijzen voor belangrijke agrarische grondstoffen al maanden stijgen en voortdurend records breken. Die ontwikkeling is hoofdzakelijk het gevolg van een combinatie van structurele factoren, namelijk een gestage toename van de mondiale vraag naar voedsel en in geringe mate ook de opkomst van de markt voor biobrandstoffen, en kortetermijnfactoren, zoals ongunstige klimaatomstandigheden, die in 2007 in de meeste lidstaten tot een daling van de graanproductie hebben geleid, en het restrictieve exportbeleid van enkele belangrijke aanbieders op de wereldmarkten, en in het algemeen ook van de toenemende belangstelling van beleggingsfondsen voor agrarische grondstoffenmarkten.

Toch moet worden onderstreept dat de relatie tussen de grondstof- en de voedselprijzen niet precies evenredig is en dat die relatie afneemt naarmate voedsel verder verwerkt wordt. Ook andere bestanddelen van de verkoopprijs, en dan denk ik aan energie- en arbeidskosten, zijn ten dele verantwoordelijk voor de recente prijsstijgingen in de EU. Opgemerkt moet worden dat deze prijsstijgingen niet noodzakelijk verband houden met een gebrekkige toepassing van de mededingingsregels. Zoals de geachte afgevaardigde weet, is het hoofddoel van het communautair mededingingsbeleid om de markten beter te laten functioneren ten behoeve van Europese consumenten.

Zoals ik in verscheidene antwoorden op recente parlementaire vragen heb gezegd, vormt de Commissie samen met de nationale mededingingsautoriteiten het Europese concurrentienetwerk en houdt ze voortdurend de markten in het oog om concurrentievervalsing op te sporen en in voorkomend geval te bestraffen, voor zover die concurrentievervalsing de consument kan benadelen. De Commissie treedt alleen op wanneer ze daarvoor in een betere positie verkeert als de nationale mededingingsautoriteiten. Die zullen eerst handelen. Wanneer de nationale autoriteiten echter niet in een positie verkeren om op te treden, doen wij dat. Maar omdat de reikwijdte van kwesties die de detailhandel betreffen, de nationale grenzen vaak niet overschrijden, bevinden de lidstaten zich veelal in een betere positie om die aan te pakken.

De Commissie willen er echter nogmaals op wijzen dat wanneer vermoedens over specifieke inbreuken op mededingingsregels worden bevestigd en ondersteund door juridisch en economisch bewijs, ze niet zal aarzelen om op te treden. Natuurlijk moet rekening worden gehouden met alle factoren die van invloed zijn op deze markten en zal de Commissie doorgaan met het volgen van de ontwikkeling van de consumentenprijzen, het in de gaten houden van de concentratie op de detailhandelsmarkt en het onderzoeken van eventuele beschuldigingen van concurrentiebeperkend gedrag. De Commissie ziet marktobservatie als een zeer belangrijke taak. In het kader van de “Evaluatie van de interne markt” zal de Commissie de mogelijke redenen voor het slechte functioneren van de detailhandelsdiensten analyseren, zowel vanuit het oogpunt van de consument als de leverancier. Ook zal jaarlijks in het “Scorebord van de consumentenmarkten” een overzicht worden gegeven van de hoogte van de verschillen in consumentenprijzen tussen de lidstaten. Zoals u weet is de eerste uitgave van het Scorebord begin 2008 gepubliceerd en verschijnt er jaarlijks een nieuwe uitgave.

Prijzen behoren tot de belangrijkste screeningindicatoren. Sommige prijsverschillen, vooral in het geval van niet-verhandelbare goederen en diensten, kunnen voortkomen uit inkomensverschillen tussen de lidstaten. Bijzonder grote verschillen kunnen echter wijzen op de noodzaak van nader onderzoek. Daarnaast zal de Commissie in het kader van een werkgroep op hoog niveau voor het analyseren van het concurrentievermogen van de agro-industrie, indirect een beeld krijgen van de marktmacht van de distributiesector. Reden voor de oprichting van deze werkgroep zijn de nieuwe risico’s en uitdagingen waarvoor de agro-industrie zich de laatste jaren gesteld ziet, die twijfel doen ontstaan over de concurrentiekracht van de sector.

De Commissie zal de komende weken ook een officiële reactie geven op de schriftelijke verklaring van het Parlement over “het onderzoek naar en optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie gevestigde, supermarkten”. Daarbij zal ze onder andere ingaan op koopkrachtgerelateerde kwesties.

 
  
MPphoto
 
 

  Giovanna Corda (PSE).(FR) Zoals u weet, hebben de Franse en Duitse minister voor Consumentenzaken vanmorgen in Kehl over de prijsverschillen tussen de twee landen gesproken. Die verschillen kunnen voor sommige veelgevraagde verbruiksproducten oplopen tot wel dertig procent.

Als oorzaken die in dit gesprek ter sprake kwamen, werden onder meer de verschillen in detailhandelstructuur genoemd, en vooral ook de gebrekkige mededinging in enkele landen. Internetverkopen zouden consumenten in principe in staat moeten stellen om te profiteren van deze prijsverschillen door te kopen van de meest voordelige aanbieder. Postorderaankopen via het Internet vormen echter soms een probleem. Zo kunnen Fransen niet van Duitse sites kopen.

Bent u voornemens de nodige maatregelen te nemen zodat de Europese interne markt uiteindelijk werkelijkheid wordt voor burgers?

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) Ik ben me absoluut bewust van het belang van uw vraag en van het belang van het realiseren van een enkele interne markt. U kunt er zeker van zijn dat de Commissie al het mogelijke zal doen om er ook voor de detailhandel een werkelijke interne markt van te maken.

 
  
MPphoto
 
 

  Danutė Budreikaitė (ALDE).(LT) Uit uw verslag maak ik op dat het directoraat-generaal Mededinging samenwerkt met de nationale mededingingsautoriteiten. Wij burgers zien dat afspraken worden gemaakt die ertoe leiden dat in alle landen tegelijkertijd de prijzen stijgen. De mededingingsautoriteiten zeggen echter geen enkele overtreding te kunnen constateren. Afgaande op uw eigen ervaring, is het een kwestie van onvoldoende kwalificatie in de lidstaten of is er sprake van machtsmisbruik?

 
  
MPphoto
 
 

  Neelie Kroes, lid van de Commissie. (EN) Tot dusver is het antwoord duidelijk “nee”. Maar we zijn ons ervan bewust dat het onze aandacht vereist, en niet alleen onze aandacht, dat we de gang van zaken voortdurend in het oog moeten houden. We hebben het op de agenda gezet van het Europees concurrentienetwerk en verzamelen informatie van alle lidstaten die op dit terrein ervaring hebben – sommige doen onderzoek, andere zijn bezig met het analyseren van gegevens en weer andere proberen er gewoon achter te komen wat er mis gaat in de detailhandel. Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België – allemaal benaderen ze de huidige situatie op een andere wijze.

Tot dusver is er geen reden om aan te nemen dat er een kartel is. Maar zodra we zien dat er een kartel is, treden we op. Daar kunt u van op aan. Ik denk overigens niet dat het veel kwaad zou kunnen, omdat de nationale mededingingsautoriteiten de situatie in deze sector nauwgezet volgen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De vragen 42 en 43 zullen schriftelijk worden beantwoord.

Vraag nr. 44 van Bernd Posselt (H-0286/08)

Betreft: Toetredingsonderhandelingen met Kroatië

Denkt de Commissie dat de onderhandelingen over de toetreding van Kroatië uiterlijk aan het eind van dit jaar kunnen worden afgerond, en hoe ziet het exacte tijdschema er voor de rest van het jaar uit?

Vraag nr. 45 van Brian Crowley (H-0308/08)

Betreft: Vooruitgang met het oog op de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie

Kan de Commissie een verklaring afleggen waarin zij de stand van zaken beschrijft met betrekking tot de aanvraag van Kroatië inzake toetreding tot de Europese Unie?

Vraag nr. 46 van Michl Ebner (H-0315/08)

Betreft: Afronding van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië

Sinds de start van de toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaat Kroatië heeft het land reeds grote vooruitgang geboekt, veel hoofdstukken geopend en positieve voorwaarden geschapen voor de opening en afronding van andere hoofdstukken. Verheugende ontwikkelingen waren o.a. te zien bij de harmonisatie van de wetgeving, de bescherming van minderheden en het streven naar justitiële hervorming. Voorts heeft Kroatië door het jongste besluit om de ecologische beschermingszone voor visserij niet toe te passen de voorwaarde geschapen om de toetredingsonderhandelingen met een nog grotere dynamiek voort te zetten. Deze situatie wordt door het voortgangsverslag Kroatië 2007 van het Europees Parlement bevestigd, dat in de artikelen 31 en 32 meer steunmaatregelen verlangt, die ook door de EU, met name de Commissie worden gevraagd.

Hoe denkt de Commissie de steun te verhogen? Zal zij in de herfst een voorlopig tijdschema voor de afronding van de toetredingsonderhandelingen in 2009 voorstellen als Kroatië aan de voorwaarden voldoet?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, de heren Posselt, Crowley en Ebner hebben allemaal gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de toetredingsonderhandelingen met Kroatië. Ik zal hun vragen tegelijk beantwoorden.

De toetredingsonderhandelingen met Kroatië gaan in het algemeen goed vooruit. Tot dusver zijn onderhandelingen geopend over 35 van de 18 hoofdstukken, waarvan er 2 intussen zijn afgerond. Wat de ijkpunten voor de opening van de onderhandeling betreft, kan ik zeggen dat er inmiddels 11 reeksen van ijkpunten zijn vastgesteld. De Commissie heeft geconstateerd dat daaraan in 7 van de 11 gevallen is voldaan. Onze aanbevelingen ter zake zijn momenteel in de Raad voorwerp van discussie tussen de lidstaten of er worden onderhandelingsstandpunten geformuleerd. Voor de resterende hoofdstukken, zoals het mededingingsbeleid en overheidsopdrachten, heeft de Unie de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen al in de eerste helft van 2006 vastgesteld – dat is nu twee jaar geleden. Kroatië is echter traag in het nemen van de noodzakelijke maatregelen om aan deze ijkpunten te voldoen.

Kroatië voldoet nog steeds niet aan de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen over het hoofdstuk over de rechterlijke macht en fundamentele rechten. Ten aanzien van dit hoofdstuk bestaan tal van moeilijke uitdagingen op terreinen als justitiële hervorming, corruptiebestrijding en de terugkeer van vluchtelingen.

Hoewel Kroatië met betrekking tot de belangrijkste zestien hoofdstukken waarvoor ijkpunten voor de afronding van de onderhandelingen bestaan, veel goed harmonisatiewerk heeft verricht, voldoet het vooralsnog voor geen van deze hoofdstukken aan alle ijkpunten voor afronding van de onderhandelingen. Gezien ook de andere voorwaarden waaraan nog niet voldaan, is het onrealistisch om ervan uit te gaan dat de toetredingsonderhandelingen nog dit jaar kunnen worden afgerond. Kroatië heeft desalniettemin in het algemeen goede vorderingen gemaakt, waardoor 2008 wel eens een beslissend jaar zou kunnen worden voor de toetredingsonderhandelingen tussen Kroatië en de EU. Mits Kroatië aan een aantal voorwaarden voldoet, zal de Commissie in het uitbreidingspakket dat dit najaar verschijnt, een indicatief tijdschema of een voorwaardelijke stappenkaart voorstellen voor de afronding van andere technische onderhandelingen in de loop van 2009.

De eerste voorwaarde is dat Kroatië vóór juni van dit jaar – dus volgende maand – aan alle ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen heeft voldaan. De tweede, dat het land voldoet aan alle juridische verplichtingen die uit de stabilisatie- en toetredingsovereenkomst voortvloeien en blijft voldoen aan de algemene conditionaliteiten van het stabilisatie- en toetredingsproces. Ten derde is het dringend noodzakelijk dat Kroatië de financiële bijstand die in het kader van de programma’s PHARE en IPA wordt vertrekt, beter gaat beheren.

De Commissie zal aanzienlijke financiële en technische bijstand aan Kroatië blijven verstrekken om het te helpen aan de eisen van het EU-lidmaatschap te voldoen. Zodra voldoende vooruitgang is gemaakt met betrekking tot de ijkpunten voor de opening en afronding van de onderhandelingen, zal de Commissie de noodzakelijke aanbevelingen voor de lidstaten formuleren over de standpunten die tijdens de intergouvernementele conferentie moeten worden aangenomen en die te zijner aan de lidstaten voorleggen. Kort samengevat: uiteindelijk is het tempo waarin Kroatië zich in de richting van het EU-lidmaatschap beweegt, afhankelijk van de capaciteit van het land om aan alle noodzakelijke voorwaarden te voldoen. We gaan in ons werk dus uit van de eigen verdiensten van Kroatië.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Commissaris, u kent mijn persoonlijke standpunt – dat Kroatië al lang geleden lid was geworden als het recht zijn beloop was gelaten.

Ik verwoord hier echter niet mijn persoonlijke standpunt, maar het standpunt van dit Huis. Het Parlement heeft gezegd dat de onderhandelingen vóór 2009 moeten zijn afgerond. De gemengde parlementaire commissie verklaarde een paar weken geleden tijdens haar bijeenkomst in Kroatië dat de onderhandelingen over alle hoofdstukken tijdens het Sloveense voorzitterschap moeten worden geopend en tijdens het Franse of uiterlijk het Tsjechische voorzitterschap moeten worden afgerond. Vindt de Commissie dit een realistisch tijdschema en wat doet ze om een en ander te versnellen?

 
  
MPphoto
 
 

  Brian Crowley (UEN). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris danken voor zijn antwoord.

Twee punten. Ten eerste, wat het hoofdstuk over de rechterlijke macht en de fundamentele rechten betreft, ten aanzien waarvan tal van moeilijkheden schijnen te bestaan: hoe kunnen we Kroatië het beste helpen bij het oplossen van die moeilijkheden?

Ten tweede, wat betreft de verdeling en het beheer van het geld dat uit hoofde van PHARE wordt verstrekt: wat zijn de grootste valkuilen voor het systeem van financieel beheer van Kroatië?

Ten derde – en dit is een aanvulling op wat door mijn collega, Bernd Posselt, is gezegd – we dachten dat was afgesproken dat dit in snel tempo zou worden afgerond. Wanneer er nog steeds zeventien hoofdstukken zijn ten aanzien waarvan nog geen onderhandelingen zijn geopend, hoe kunnen we dan in het gewenste tempo doorgaan?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Dank u voor deze zeer relevante en belangrijke vervolgvragen. De wijze waarop de Commissie met Kroatië samenwerkt, verschilt niet van de wijze waarop ze met andere kandidaat-lidstaten samenwerkt. We volgen dus het onderhandelingskader dat de Raad en de lidstaten eenstemmig hebben goedgekeurd.

Het is onze taak en verantwoordelijkheid om in de gaten te houden of er ten aanzien van de ijkpunten voldoende vorderingen worden gemaakt. Dat doen we aan de hand van onze vrij nieuwe ijkpuntenmethode, die eind 2006 is ontwikkeld en aangenomen – met grote steun van het Parlement – om de kwaliteit van het toetredingsproces te verbeteren. Dit betekent dat wanneer een land aan het ijkpunt voor het openen van een onderhandeling voldoet en vervolgens aan het ijkpunt voor de afronding van die onderhandeling, het heeft aangetoond dat het ten aanzien van de betreffende kwesties voldoende vooruitgang heeft geboekt.

Ik geef u een heel concreet voorbeeld: de scheepsbouwsector in Kroatië. We verwachten van Kroatië dat het zowel voor de sector als geheel als voor de afzonderlijke scheepswerven een zeer concrete herstructureringsstrategie overlegt.

De vicepremier van Kroatië en collega Neelie Kroes, de Eurocommissaris voor Mededinging, waren recentelijk bijeen om te praten over de stand van zaken op dit punt. We wachten nog steeds op maatregelen van de Kroatische autoriteiten die op overtuigende wijze laten zien dat Kroatië in staat is om zijn scheepsbouwsector naar behoren te herstructureren, zodat we verder kunnen op het terrein van het mededingingsbeleid, waar staatshulp een zeer belangrijk ijkpunt is.

U geef u dit voorbeeld om te laten zien dat het werkelijk aan de Kroatische autoriteiten is om aan de ijkpunten te voldoen. We hebben altijd geweten dat sommige ijkpunten een grotere uitdaging vormen dan andere, en de Commissie heeft Kroatië aangespoord om zich vol overgave te wijden aan het halen van die moeilijke ijkpunten, vooral op het terrein dat door de heer Crowley werd genoemd, justitiële hervorming, alsook op het andere terrein dat ik noemde: de scheepsbouwsector.

Wat justitiële hervorming betreft, bieden we Kroatië juridische en technische bijstand in het kader van de component “institutionele opbouw” van het pretoetredingsinstrument. We stimuleren het aangaan van samenwerkingsverbanden en natuurlijk bieden we Kroatië ook onze eigen expertise aan. De lidstaten zorgen via collegiale toetsing voor benchmarks, wat belangrijk is om te kunnen beoordelen of Kroatië op dit terrein goede vooruitgang maakt.

Dus in het algemeen gaat het goed met de onderhandelingen. Het tempo van de onderhandelingen hangt in essentie af van het tempo waarin deze essentiële hervormingen worden doorgevoerd, zodat Kroatië eerst aan de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen voldoet en vervolgens aan die voor de afronding van de onderhandelingen.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Dimitrios Papadimoulis (H-0295/08)

Betreft: Toetredingstraject van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) tot de Europese Unie

Tijdens een persconferentie (Brussel, 5 maart 2008) naar aanleiding van de NAVO-top heeft commissaris Rehn (Uitbreiding) verklaard dat het uitblijven van een akkoord tussen Griekenland en FYROM over de naam van de laatste een negatieve invloed op de toetreding van FYROM tot de Europese Unie zal hebben. De EU wil dat de onderhandelingen onder auspiciën van de VN voor het (snel) bereiken van een wederzijds aanvaardbare oplossing voor de kwestie van de naam worden voortgezet. Wat doet de Commissie om tot een snelle hervatting van die onderhandelingen te komen, en een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe om eerst iets recht te zetten: ik was niet aanwezig op de NAVO-top van 5 maart. Ik had de top misschien graag bijgewoond, maar in tegenstelling tot wat in de vraag wordt gesuggereerd, is dat niet gebeurd. In plaats daarvan nam ik deel aan de wekelijkse Commissievergadering, waarin een mededeling werd aangenomen met de titel “Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief”.

Na afloop van de Commissievergadering maakte ik tijdens de persconferentie een opmerking over de kwestie waar de geachte afgevaardigde op doelt. In die context – de persconferentie – merkte ik op dat de hoofdkwestie veel politieke energie kostte. Ik moedigde de leiders van beide landen aan om een formule te vinden die voor beide partijen aanvaardbaar is. Dat heb ik zowel publiekelijk als onder vier ogen gedaan.

In antwoord op een vraag legde ik uit dat besluiten betreffende het toetredingsproces worden genomen door de lidstaten, en dat dit gebeurt op basis van eenstemmigheid. In deze context uitte ik mijn bezorgdheid over het feit dat er nog geen oplossing was gevonden voor de hoofdkwestie en dat dit een negatief effect op de toetreding van het land zou kunnen hebben.

Ik kan u verzekeren dat de Commissie er bij de partijen op zal blijven aandringen zich constructief in te zetten voor het oplossen van de hoofdkwestie. De Commissie heeft in deze echter geen bevoegdheden. Inspanningen voor het oplossen van dit probleem moeten derhalve onder auspiciën van de Verenigde Naties worden gedaan, in het kader van de twee belangrijke resoluties van de Veiligheidsraad van 1993.

 
  
MPphoto
 
 

  Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL).(EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn antwoord, waarmee hij de in Brussel gemaakte opmerking bevestigt. Ik heb u ook al bedankt toen ik tijdens de persconferentie van vijf maart een vraag over deze kwestie stelde.

Aangezien het Europees Parlement recentelijk in een resolutie over de toetredingsvooruitzichten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft verklaard dat het wenselijk is dat de onderhandelingen om te komen tot een voor iedereen aanvaardbare oplossing, worden versneld, wil ik u vragen of u bereid bent om nog voordat in het najaar uw verslag verschijnt, samen met het Parlement, en gebruikmakend van uw bevoegdheden, daartoe maatregelen te nemen?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Wij blijven beide landen aansporen om een oplossing te zoeken voor dit langbestaande – ik zou moeten zeggen té lang bestaande – probleem. We hebben alle vertrouwen in de bemiddelaar van de Verenigde Naties, de heer Nimitz, die een helder mandaat heeft voor het faciliteren van de besprekingen tussen de twee partijen in het kader van de twee belangrijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad van 1993. De Commissie kan daarom niet zelf als bemiddelaar optreden. We hebben in deze geen bevoegdheden. We roepen beide partijen echter op om zich constructief op te stellen, om met elkaar in gesprek te gaan en tot een oplossing te komen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Commissaris, de Commissie heeft een verantwoordelijkheid: zij is de hoedster van de Verdragen. De interimovereenkomst stelt dat voorkomen moet worden dat bilaterale kwesties de toetreding belemmeren. Ik wilde u vragen dit te bevestigen en ook of u enigerlei inspanning van de kant van de Macedonische regering heef gezien voor het oplossen van deze kwestie en of Macedonië naar uw mening de laatste paar maanden vorderingen heeft gemaakt.

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Naar mijn mening heeft het land het afgelopen half jaar of zo inderdaad goede vorderingen gemaakt met enkele essentiële hervormingen, zoals de hervorming van de rechterlijke macht en van het openbaar bestuur, alsook met de tenuitvoerlegging van de politiewet.

In de mededeling van maart hebben we op basis van de sleutelcriteria, de hoofdprioriteiten van het toetredingspartnerschap, acht ijkpunten vastgesteld, die een afspiegeling vormen van de noodzakelijke hervormingen die we van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië verwachten. Wanneer die hervormingen worden doorgevoerd, en we verwachten dat dat zal gebeuren, zal voldoende vooruitgang worden gemaakt om in het najaarsverslag de aanbeveling te kunnen doen om de toetredingsonderhandelingen te starten.

Of we die aanbeveling doen, hangt af van de concrete resultaten van het hervormingswerk. Dat zal natuurlijk in ons voortgangsverslag, dat momenteel in voorbereiding is, aan de orde komen.

Ik wil erop wijzen dat voor het starten van de toetredingsonderhandelingen, voor het overnemen van de aanbeveling van de Commissie, de lidstaten daar in de Raad unaniem toe moeten besluiten. Dus hoewel we dit als een bilaterale kwestie zien, komen we niet om deze politieke realiteit heen.

Wat onze aanbeveling betreft, die is helemaal afhankelijk van de vooruitgang die de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met de praktische uitvoering van de hervormingen maakt.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Vraag nr. 48 van Philip Claeys (H-0298/08)

Betreft: Europese fondsen voor het Turkse leger in Cyprus

Bepaalde media melden dat de EU het Turkse leger zou hebben gesubsidieerd met 13 miljoen euro.

Kan de Commissie mij bevestigen dat het Turkse leger inderdaad gesubsidieerd is door Europese fondsen? Zo ja, over welke fondsen en projecten en over welke periode gaat het? Hoeveel geld heeft het Turkse leger in totaal ontvangen? Wie heeft het initiatief genomen tot toekenning van deze gelden? Is de Commissie van plan om het Turkse leger ook in de toekomst te subsidiëren?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Ik ben erg blij met deze vraag omdat de beantwoording ervan kort kan zijn. De Europese Unie verstrekt geen financiële middelen aan het Turkse leger in Cyprus, zoals in de titel van de vraag van de geachte afgevaardigde wordt gesuggereerd.

In het kader van het pretoetredingsprogramma IPA steunt de Europese Unie wel een project voor de staatsburgerlijke vorming van dienstplichtige militairen. Maar dat project loopt in Turkije, niet in Cyprus. Doel van dat project, dat wordt uitgevoerd door de Turkse strijdkrachten, is om burgers die hun dienstplicht vervullen, te onderrichten in zaken als mensenrechten, gendergelijkheid, rechten van vrouwen en kinderen, milieubescherming, algemene gezondheidszorg en drugsverslaving. Respect voor mensenrechten en vrouwen- en kinderrechten en het bijbrengen van milieubewustzijn, van kennis van gezondheidszorg en van de gevaren van drugsverslaving zijn volgens mij stuk voor stuk eervolle doelen, die we met dit programma in Turkije willen bereiken.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI).(NL) Ik zou de commissaris willen bedanken voor zijn antwoord, maar ik heb twee kleine vragen hieromtrent. Eerst en vooral, hoe verklaart de commissaris dat dergelijke zaken verspreid worden via de pers? Die informatie kwam uit een persoverzicht en ik geloof dat zij in een Turks-Cypriotische publicatie werd vermeld.

Ten tweede, hoe kan de Commissie controleren dat een deel van die middelen toch niet op een of andere manier bij de Turkse bezettingstroepen op Cyprus terechtkomt en dat die middelen dus niet gebruikt worden waarvoor zij bestemd zijn?

 
  
MPphoto
 
 

  Olli Rehn, lid van de Commissie. (EN) Het is inderdaad belangrijk dat we dergelijke mythes met feiten uit de wereld halen en misvattingen corrigeren door concrete en objectieve feitelijke informatie te verstrekken. Vandaar dat ik de geachte afgevaardigde erg dankbaar ben dat hij deze vraag heeft gesteld.

Ik ben er zeker van dat met het beantwoorden van uw vraag – wat ik zojuist heb gedaan –de misvattingen in de media waarop de heer Claeys doelt, worden gecorrigeerd.

Zoals gezegd, dit project loopt in Turkije en wordt uitgevoerd door de Turkse strijdkrachten, wat duidelijkheid zou moeten verschaffen over de opmerking van de geachte afgevaardigde betreffende de locatie waar dit programma wordt uitgevoerd.

 
  
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).

 
  
  

Het vragenuur is gesloten.

(De vergadering wordt om 19.55 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: GÉRARD ONESTA
Ondervoorzitter

 
Juridische mededeling - Privacybeleid