De Voorzitter. – Het volgende punt is het verslag (A6-0165/2008) van mevrouw Thomsen, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over vrouwen en wetenschap (2007/2206(INI)).
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, laat ik om te beginnen het Parlement en met name zijn rapporteur, mevrouw Thomsen, danken voor zijn steun voor het Commissiebeleid inzake vrouwen en wetenschap. Ook de rapporteur van de Commissie industrie, onderzoek energie, de heer Dover, wil ik dankzeggen voor zijn constructieve aanpak.
We zijn het eens met de stelling die mevrouw Thomsen in haar toelichting verwoordt, dat het beëindigen van genderdiscriminatie voor het Europese onderzoek en de universiteiten een nieuw tijdperk van topprestaties inluidt en innovaties stimuleert. De Commissie is zich er goed van bewust dat sprake is van een ernstige onevenwichtigheid tussen het aantal vrouwelijke en het aantal mannelijke onderzoekers. Volgens de meest recente statistieken geldt voor alle faculteiten dat ruim vijftig procent van de afgestudeerden vrouw is, maar dat vrouwen slechts vijftien procent van de hoogleraren uitmaken. Op het terrein van de natuurwetenschappen, techniek en technologie zijn de percentages respectievelijk 34 procent en 9 procent. De Commissie is het ermee eens dat dit een ernstige verkwisting van talent en middelen is, nog afgezien van het feit dat het natuurlijk in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
De Europese Commissie houdt zich sinds 1999 bezig met het probleem van het tekort aan vrouwen in de onderzoekssector. In het vijfde kaderprogramma gaf de Commissie financiële steun aan studies en projecten op het terrein van vrouwen en wetenschap. Sinds 2003 publiceert de Commissie ook “She Figures”, een verslag met statistische gegevens over het aandeel van vrouwen in Europees wetenschappelijk onderzoek. De volgende uitgave verschijnt in 2009.
Meer ter zake: In haar verslag steunt mevrouw Thomsen de doelstelling van een participatie van ten minste 40 procent vrouwen en 40 procent mannen in de commissies die onder het kaderprogramma functioneren. Deze niet-bindende doelstelling geldt al vanaf 2000 en heeft zeer goede resultaten opgeleverd. Zo is bijvoorbeeld de participatie van vrouwen in commissies die onderzoekswerk evalueren, gestegen van 10 procent in het vierde kaderprogramma tot 34 procent in het zesde. Daaruit blijkt dat wanneer de kwestie de nodige aandacht krijgt, zelfs zonder bindende doelstellingen vooruitgang kan worden gemaakt. Sterker nog, bindende doelstellingen kunnen op lange termijn contraproductief werken, omdat feitelijk sprake is van discriminatie van mannen. Bovendien zijn de meeste mannen en vrouwen tegen bindende doelstellingen.
Mevrouw Thomsen onderstreept in haar verslag de negatieve gevolgen van een loopbaanonderbreking voor de carrièremogelijkheden van vrouwelijke wetenschappers. In de context van de Europese onderzoeksruimte deelt de Commissie deze zorgen en ondersteunt ze beleidsmaatregelen voor het faciliteren van de combinatie van werk en gezin. Ook het versterken van netwerken van vrouwelijke wetenschappers kan aanzienlijk helpen om meer vrouwen tot een wetenschappelijke loopbaan en voor sleutelfuncties aan te trekken. Dat is de reden waarom we het Europese Platform voor vrouwelijke wetenschappers hebben opgericht. Het Platform fungeert als katalysator en creëert rolmodellen in wetenschappelijk onderzoek.
Een van onze hoofddoelstellingen is het vergroten van het aantal vrouwen met een sleutelfunctie op onderzoeksgebied. Dit houdt rechtstreeks verband met de doelstelling die de lidstaten in 2005 zijn overeengekomen: 25 procent van de leidinggevende functies in publieke onderzoeksorganisaties moet door vrouwen worden vervuld. Recentelijk is hierover onder de titel “Mapping the maze: getting more women to the top in research” een verslag verschenen. De conclusie van dit verslag is dat een transparante en eerlijke beoordeling van vrouwelijke kandidaten niet automatisch leidt tot een grotere participatie van vrouwen in besluitvormingsprocessen. Er is ook een verandering nodig in de heersende percepties. Specialisten hebben voorstellen gedaan voor manieren waarop de bestaande wetenschappelijke mentaliteit en cultuur kan worden verbreed en opener kan worden gemaakt. De uitdaging is nu om deze voorstellen in praktijk te brengen. De betreffende projecten worden binnen het zevende kaderprogramma voortgezet en vormen nu een onderdeel van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte. Tijdens de conferentie die in mei 2009 onder auspiciën van het Tsjechische voorzitterschap wordt gehouden, zal worden gekeken welke successen de afgelopen tien jaar zijn behaald en op welke terreinen aanvullende inspanningen nodig zijn. De bijdrage van het Europees Parlement hieraan is van onschatbare waarde.
In maart 2006 nam de Commissie de mededeling “Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010” aan. Deze “routekaart” vormt voor de Commissie een actiekader en is een uitdrukking van haar commitment tot het bevorderen van gendergelijkheid in alle beleidsonderdelen, zowel intern als extern. Onze prioriteiten zijn: faciliteren van de combinatie van werk en gezin; bevorderen van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in politieke en economische besluitvormingsorganen, alsook in wetenschap en technologie; en het uitbannen van genderstereotypen in onderwijs, opleiding en cultuur, alsook op de arbeidsmarkt.
Britta Thomsen, rapporteur. − (DA) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij in de gelegenheid stelt het woord te voeren. Ik ben blij dat we het onderwerp vrouwen en onderzoek vandaag hoog op de agenda kunnen plaatsen, omdat ik denk dat dit voor het uitvoeren van de Lissabonstrategie een sleutelkwestie is. We moeten betere banen creëren en sterker worden in onderzoek en innovatie. Dat kan niet zonder de participatie van vrouwen te vergroten. Er moeten meer vrouwen aan het werk en meer vrouwen moeten een bestuursfunctie bekleden en in besluitvormingsorganen zitting hebben. Als we de komende jaren in Europa zevenhonderdduizend onderzoeksbanen willen creëren, dan moeten we gebruik maken van het reservoir aan vrouwelijk talent waarover we beschikken.
Ik had bij het opstellen van dit verslag in grote lijnen twee doelstellingen voor ogen. Op de eerste plaats wilde ik de stand van zaken beschrijven: hoe groot is het percentage vrouwen in de onderzoekssector en waarom staan de zaken er zo slecht voor? Op de tweede plaats wilde ik vooruitkijken en oplossingen en suggesties aandragen voor het verbeteren van de situatie. De huidige situatie kan niet tot tevredenheid stemmen. Het percentage vrouwelijke onderzoekers bij de overheid is gemiddeld amper 35 procent en in de particuliere sector een schamele 18 procent. Verder is het weliswaar zo dat vrouwen ruim 50 procent van de studenten in de EU uitmaken en 43 procent van de doctoraaldiploma’s in de EU halen, maar dat ze gemiddeld slechts 15 procent van de hogere academische functies bekleden. Het gevolg is een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormings- en bestuursfuncties.
Onze eigen recentelijk opgerichte instellingen, zoals de Europese onderzoeksraad, voldoen ook aan geen enkel gelijkheidscriterium. Slechts 5 van de 22 leden van deze raad is een vrouw. Ik heb ook benadrukt dat in de meeste Europese landen nog steeds sprake is van een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in wetenschappelijke commissie – weer een voorbeeld van de gebrekkige vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsorganen.
Ik wil graag nog iets meer zeggen over het tweede, en misschien interessantere, deel van mijn verslag, waarin ik oplossingen en voorstellen voor de toekomst aandraag. Ik heb zorgvuldig geluisterd naar de deelnemers aan het raadplegingsproces dat door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid werd gehouden. Een van de punten die duidelijk naar voren kwamen, is dat het bovenal een kwestie is van het formuleren van beleid. Wanneer dit probleemterrein zowel op nationaal als Europees niveau wordt genegeerd, zal er niets veranderen. Vandaar dat ik in mijn verslag voorstel dat de lidstaten en de Commissie voor alle wervings- en beoordelingscommissies als doelstelling vastleggen dat deze voor ten minste veertig procent uit vrouwen bestaan. Ik acht dit van essentieel belang. Als we de situatie willen veranderen, moeten we ervoor zorgen dat er meer vrouwen in besluitvormingsorganen zitten, zodat van boven af een nieuwe cultuur wordt gecreëerd. Ik heb ook opgeroepen tot het transparanter maken van wervingsprocedures. De ervaring leert dat ondoorzichtige wervingsprocedures sterk in het voordeel werken van mannen, die elkaar aanwijzen als de meeste geschikte persoon.
Ik heb in mijn verslag ook duidelijk gemaakt dat we niet moeten terugschrikken voor positieve actie als we de hoop willen behouden deze situatie relatief snel te kunnen corrigeren. Per slot van rekening wijzen onze eigen cijfers erop dat zich momenteel geen positieve ontwikkelingen via de natuurlijke weg voordoen. Vandaar mijn aanbeveling om middelen te reserveren die speciaal bestemd zijn voor het bevorderen van de tewerkstelling van vrouwelijke onderzoekers, en daarbij de aandacht te concentreren op initiatieven voor het faciliteren van netwerken en voor het creëren van vrouwelijke rolmodellen, die ondanks hun eenvoud tot positieve resultaten in de lidstaten hebben geleid. Een simpele vermelding in vacatures dat vooral vrouwen worden aangemoedigd om te solliciteren, heeft eveneens tot goede resultaten geleid.
Mijn werk aan dit verslag heeft me duidelijk gemaakt dat er tal van hindernissen zijn. Het is natuurlijk belangrijk dat er goede mogelijkheden zijn om een leven als onderzoeker te combineren met een leven als moeder, dat het bijvoorbeeld mogelijk is om zwangerschapsverlof te nemen, zelfs voor doctoraalstudenten. Maar het is ook een kwestie van cultuur. Culturele hindernissen laten zich moeilijker in een formule tot uitdrukking brengen, maar eigenlijk is het net als bij de meer concrete hindernissen gewoon een kwestie van het doelgericht aanpakken van verstoringen. Hier zal ik het voorlopig bij laten. Ik hoor met belangstelling uw opmerkingen over het verslag.
Den Dover, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met ontzettend veel genoegen en grote instemming naar de commissaris geluisterd en feliciteer mevrouw Thomsen met het geweldige werk dat ze als rapporteur heeft verricht ten aanzien van dit zeer belangrijke onderwerp. Het is voor mij als lid aan de centrumrechtse kant van dit Huis werkelijk een waar genoegen om iemand toe te juichen die helemaal aan de linkerkant zit en ook nog eens uit een ander land komt. Ik prijs haar voor haar evenwichtige aanpak. Ze heeft de belangrijkste oorzaken naar voren gehaald, die samenhangen met het feit dat meisjes vroeger in de pubertijd komen dan jongens.
Ze zijn intelligenter. Ze werken harder. Ze weten hoe ze moeten solliciteren. En toch, zelfs als ze hoger onderwijs hebben gevolgd en aan het begin staan van een carrière in het wetenschappelijk onderzoek, vallen ze soms af. Vaak komt dat door spanningen thuis, in hun privéleven. Mevrouw Thomsen legt in haar verslag en in haar bijdrage vanavond terecht de nadruk op die problemen.
Het verslag bevat constructieve ideeën. Het enige waar ik moeite mee heb, is om specifieke doelen vast te stellen met betrekking tot het percentage vrouwen dat een bepaalde graad of een bepaalde positie moet bereiken. Dat is te normatief. Voor het overige heeft dit verslag mijn volledige steun. Ik voel me vereerd dat ik het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie heb mogen opstellen en dank de schaduwrapporteurs voor de geweldige samenwerking. Dit is een voorbeeld van een stuk wetgeving en een verslag die het Europees Parlement op zijn best laten zien: bereid tot samenwerking en volledig gericht op de behoeften van de onderzoekssector.
Ik sluit af met de opmerking dat ik afgelopen donderdagavond met mijn Nederlandse collega Lambert van Nistelrooij naar de Universiteit van Oxford ben gegaan en daar alleen vrouwelijke wetenschappers en onderzoekers heb gezien. Ik juich dat enorm toe.
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Dover. Ik dank u met name omdat u, naast commissaris Dimas, de enige man bent die zich voor dit debat heeft ingeschreven. Ik heb verder alleen vrouwelijke sprekers op mijn lijst staan.
Edit Bauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (SK) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren. Staat u mij toe mevrouw Thomsen te feliciteren, mede namens de schaduwrapporteur voor de PPE-DE-Fractie, mevrouw Sartori. De participatie van vrouwen in de wetenschap is vergelijkbaar met de participatie van vrouwen in de politiek, hoewel vrouwen toch nog iets beter in de wetenschap dan in de politiek zijn vertegenwoordigd. Dat is op zich vreemd, omdat zestig procent van de afgestudeerden een vrouw is. Een wetenschappelijke carrière is meer dan een baan van negen tot vijf. Er zit ook een sterk competitief aspect aan: vrouwen moeten vaak beter presteren dan mannen om succesvol te zijn. Een oudere vrouwelijke collega maakte me daarop attent toen ik vele jaren geleden aan het begin van mijn wetenschappelijke carrière stond.
Is de vraag naar de reden waarom vrouwen zo ondervertegenwoordigd zijn in de wetenschap, waarom na bepaalde tijd het aantal jonge vrouwelijke wetenschappers afneemt en we dus getalenteerde wetenschappers kwijtraken, wel de juiste vraag? Het creëren van mogelijkheden voor het combineren van werk en gezin is voor vrouwelijke wetenschappers van vitaal belang. In dit opzicht zijn vooral de doelstellingen van Barcelona erg belangrijk. Als vrouwen succesvolle wetenschappers moeten worden, dan dienen de beschikbare voorzieningen voor vrouwen betrouwbaar, toegankelijk, hoogwaardig, afgestemd op de aard en de eisen van het wetenschappelijk werk en voldoende flexibel te zijn.
Maar we moeten ook kijken of wetenschap en onderzoek in zijn algemeenheid wel voldoende steun krijgen. Wanneer het salaris van wetenschappers schommelt tussen laag en lager kan niemand verwachten dat het beroep van wetenschapper voor jonge vrouwen of zelfs jonge mannen die een gezin willen starten, grote aantrekkingskracht heeft. Dit is met name een probleem in de nieuwe lidstaten, waar minder dan één procent van het bbp aan de subsidiëring van wetenschap en onderzoek wordt besteed. Laat me tot besluit zeggen dat het probleem niet moet worden opgelost door het vaststellen van quota maar door het veranderen van de condities.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de participatie van vrouwen in het hoger onderwijs is de laatste jaren dramatisch gestegen. Dat heeft echter niet geleid tot een meer evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de natuurwetenschappen. Ook in de techniek is het aantal vrouwen de laatste twintig jaar toegenomen, echter lang niet zo veel als in andere beroepen en wetenschappelijke disciplines.
Door de moeilijkheden waarvoor vrouwelijke wetenschappers zich gesteld zien, beëindigt een groot percentage van hen vroegtijdig hun loopbaan. Dit is onaanvaardbaar en irrationeel. Het is voor vrouwen moeilijker om carrière te maken. Dat blijkt met name uit hun salaris. Vrouwen zijn minder goed vertegenwoordigd in wetenschappelijke instellingen. Vrouwelijke onderzoekers zijn gedwongen om een keuze te maken tussen een carrière en een gezin. Loopbaanonderbrekingen om gezinsredenen maken het voor vrouwen moeilijker om promotie te maken. We moeten naar methodes kijken die erop zijn gericht een evenwicht tussen werk en gezin te vinden en daarbij gebruik maken van “best practices”.
Toepassing van het beginsel van gendergelijkheid op onderzoek & ontwikkeling is ook nodig vanwege de Lissabonstrategie. In alle takken van de wetenschap moeten effectievere acties worden genomen voor het transparanter maken van wervingsprocedures en promotie-eisen. We moeten streven naar gendergelijkheid in onderzoekscentra binnen en buiten de universiteiten alsook in het bestuur van deze instellingen.
Het verslag is uitstekend en ik doe u de aanbeveling om het aan te nemen. Ik feliciteer mijn collega Britta Thomsen die, als onderzoekster, dit onderwerp grondig heeft bestudeerd. Mijn dank daarvoor.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Commissaris, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de wereld van vandaag kunnen we niet meer om wetenschap en technologie heen. Zowel via nieuwe of verbeterde producten en diensten als door technologische ontwikkelingen maken wetenschap en technologie steeds meer deel uit van ons leven. De vrouwelijke wetenschappers in Europa dragen daar ongetwijfeld aan bij.
Er is al gezegd dat er op universiteiten meer vrouwelijke dan mannelijke studenten zijn. Die oververtegenwoordiging van vrouwen geldt ook voor master- en doctoraalstudenten. Toch hebben zeven keer minder vrouwen dan mannen een leidinggevende functie in wetenschappelijke en onderwijsinstellingen, dus gemiddeld vijftien procent. Wat is daar de reden voor? Door de eeuwen heen heeft de wetenschappelijke wereld altijd voornamelijk uit mannen bestaan. Als reden werd steeds aangevoerd dat zuivere kennis wordt verkregen middels objectieve methoden en logisch redeneren, waar vrouwen van nature minder aanleg voor zouden hebben dan mannen.
Het feit dat de wetenschap zelfs vandaag de dag nog voor een belangrijk deel een mannenbolwerk is, is op zich meer te wijten aan het feit dat rationeel denken als een mannelijke karaktertrek wordt gezien, dan aan bovenstaande “verklaring”. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het idee dat objectiviteit kan worden gelijkgesteld met masculiniteit, een mythe is. Desalniettemin bestaat deze mythe nog steeds en beïnvloedt ze ongetwijfeld de verdeling van arbeidsplaatsen en de besluitvorming rond de financiering van wetenschappelijk onderzoek.
Deze kleinerende houding wordt bevestigd door de media, die een eenzijdig en tendentieus beeld van vrouwen schetsen. Vrouwen worden in de media vaak op een stereotype manier afgeschilderd, voornamelijk als leden van vrouwengroepen, en niet als vakmensen op hun terrein. Tegelijkertijd hebben we zelf weinig gedaan om dit te veranderen en vrouwen meer kansen op een betere baan te geven. Om de wijdverbreide, kleinerende houding jegens vrouwen weg te nemen, moeten we om te beginnen vanaf het prille begin bij beide seksen belangstelling voor de wetenschap wekken. Stereotype afbeeldingen in kinderboeken van vrouwen met een schort en mannen in een ruimtevaartuig moeten verdwijnen.
Ik ondersteun de positieve maatregelen die in het verslag worden voorgesteld voor het stimuleren en ondersteunen van vrouwelijke wetenschappers, hetzij via loopbaanbegeleiding of via speciale programma’s voor het promoten van een wetenschappelijke carrière bij meisjes en vrouwen. Ik verwerp echter het stellen van mechanistische quota op basis van gender, omdat we ons dan beperken tot een bepaalde periode en mogelijk niet de kwaliteit maar de kwantiteit de nadruk krijgt. Ik dank de rapporteur voor haar korte maar krachtige verslag en biedt mijn verontschuldigingen aan.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, gendergelijkheid is zowel een waarde als een doel van de Europese Unie. Maar hoewel er veel over geschreven is, is discriminatie nog steeds aan de orde van de dag.
Ook in de wetenschap is er alleen in naam sprake van gelijkheid. We weten dat meer meisjes dan jongens een VWO-diploma halen, en dat ook meer meisjes dan jongens een hogeronderwijs- of universiteitsdiploma hebben. Vrouwen zijn bijgevolg zeer goed opgeleid. Na hun afstuderen stoten ze echter tegen een “glazen plafond”. De cijfers zijn ontnuchterend: hoewel de meerderheid van de afgestudeerden en de helft van de studenten die een doctoraat halen, vrouw zijn, is maar vijftien procent van alle hoogleraren een vrouw en wordt maar vijftien procent van de topfuncties door een vrouw bekleed.
Ook in de wetenschap is sprake van loondiscriminatie: de commissies die zich uitspreken over onderzoeksprojecten bestaan voor minder dan twintig procent uit vrouwen. Je zou bijna als stelling kunnen formuleren dat hoe meer geld naar een onderzoeksproject gaat, hoe minder vrouwen erbij zijn betrokken.
Dus als we meer willen dan alleen lippendienst bewijzen aan de gelijkheid van man en vrouw, dan moeten we quota vaststellen. Maar dat moeten dan wel ambitieuze quota zijn, zodat er werkelijk wat mee wordt bereikt. Het beginsel van gendergelijkheid moet gelden voor alle takken van wetenschap, en dan moet niet slechts 25 procent maar minstens 40 procent van de onvertegenwoordigende sekse, d.w.z. de vrouwen, gelijk worden behandeld. Als we willen dat er wat gaat veranderen, moeten we ons dit ambitieuze doel stellen.
Tot besluit wil ik nog ingaan op een andere kwestie die me na aan het hart gaat. We weten dat de Europese Unie tegen 2010 een tekort van zevenhonderdduizend wetenschappers heeft. We moeten al het mogelijke doen om te voorkomen dat de Europese Unie een wetenschappelijke woestijn wordt. En toch heeft men al in de beginfasen van het onderwijs geen oog voor zeer getalenteerde meisjes. Het stimuleren van hooggetalenteerde jonge vrouwen is iets dat me erg na aan het hart ligt. Ik zou de rapporteur willen vragen daar meer nadruk op te leggen.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in mijn land, Polen, is het gemiddelde onderwijsniveau van vrouwen hoger dan dat van mannen. Toen ik als natuurkundige aan de Universiteit van Warschau werkte, had ik geen enkele last van seksediscriminatie. Het zou een vernedering voor mij zijn geweest als mijn aanstelling niet was gebeurd op basis van mijn kennis en intellectuele capaciteiten maar op grond van een secundair kenmerk – mijn geslacht.
Voor de resultaten die Marie Skłodowska-Curie behaalde met haar werk en dankzij haar passie voor het doen van ontdekkingen, ontving ze twee keer de Nobelprijs. De rector van de belangrijkste universiteit in Polen, de Universiteit van Warschau, is behalve een vrouw ook hoogleraar natuurkunde.
De situatie zoals die met betrekking tot vrouwen in de wetenschap bestaat, is echter niet overal hetzelfde. De problemen zijn evident wanneer je weet dat in de Europese Unie het percentage vrouwen dat een wetenschappelijke functie bekleedt, bij de overheid en in het hoger onderwijs niet meer dan 35 procent bedraagt en in de particuliere sector slechts 18 procent. Dit is slechts voor een deel te verklaren uit het feit dat veel vrouwen het gezin boven de wetenschappelijke roeping stellen.
De bevindingen onder punt 2 en 3 van het verslag zijn belangrijk. Tijdens de eerste onderwijsfase kunnen leerlingen er het gemakkelijkste van worden overtuigd dat wetenschap misschien wel moeilijk is, maar ook altijd meeslepend, en dat het daarom de moeite waard is om voor jezelf te ontdekken of je daar belangstelling voor hebt en of je bereid bent daar een wetenschappelijke studie voor te volgen. Het is de moeite waarde om iedereen die er de capaciteiten voor heeft, aan te moedigen om wetenschappelijk werk te gaan doen. Veel vrouwen hebben die capaciteiten. Het zou jammer zijn die potentiële groep van wetenschappers kwijt te raken. De onder 3) genoemde voorbeelden hebben in dit verband een zekere geldigheid, omdat ze erop wijzen dat deze inspanning resultaten oplevert.
Onder de Lissabonstrategie, maar ook los daarvan, is het immens belangrijk om in mensen en hun opleiding te investeren. Dit vergroot de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor de arbeidsmarkt voor wetenschappers. Vandaar dat het belangrijk is dat voor stages, uitwisselingen tussen onderwijsinstellingen en andere, soortgelijke mogelijkheden waarmee iemand zijn kwalificaties kan verbeteren, geen discriminerende toelatingscriteria worden gehanteerd.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Ik dank de rapporteur, mevrouw Thomsen, dat ze het probleem van de ongelijkheid van mannen en vrouwen in wetenschap en onderzoek onder de aandacht heeft gebracht. De samenleving is doordrenkt van sekseongelijkheid. Door de inzet van en opinievorming door onder meer vrouwenorganisaties is men zich echter meer bewust geworden van het bestaan van sekseongelijkheid in veel sectoren, en van de negatieve gevolgen daarvan voor de maatschappij als geheel. Maar juist in de wetenschappelijke gemeenschap is het lang verborgen gehouden. Dat is met name wat dit verslag zo belangrijk maakt.
Hoewel de EU de betekenis van onderzoek voor de economische ontwikkeling benadrukt, is het verrichten van onderzoek in veel gevallen nog steeds voorbehouden aan slechts één sekse. In de overheidssector zijn 35 procent van de onderzoekers vrouwen, in de particuliere sector amper 18 procent. De Wetenschappelijke Raad van de Europese onderzoeksraad telt 22 leden. Slechts 5 daarvan zijn vrouwen.
Met dit verslag wordt de aandacht weliswaar op het probleem van de sekseongelijkheid gericht, maar het ambitieniveau is volgens mij nog steeds te laag.
Trouwens, hoe lang nog moeten we de vordering van seksegelijkheid blijven verdedigen door te zeggen dat het noodzakelijk is voor economische groei en ontwikkeling? Wanneer kunnen we eindelijk zeggen dat seksegelijkheid een doel op zichzelf is, dat niet hoeft te worden verdedigd door te wijzen op het economische belang ervan? Gelijke rechten zijn mensenrechten!
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de rol van vrouwen in de wetenschap lijkt per lidstaat te verschillen. In de zeer moeilijke tijden van het communisme hadden Poolse vrouwen beduidend eerder toegang tot de wetenschap en hadden ze veel eerder politieke rechten dan vrouwen in veel landen van de oude EU. Net als toen is het probleem nog steeds niet zozeer genderongelijkheid als wel een slechte economische situatie en ondoorzichtige criteria voor het toewijzen van middelen aan wetenschappelijk onderzoek.
Ondanks deze hindernissen vervullen veel vrouwen naast de rol van echtgenote en moeder ook belangrijke maatschappelijke functies, zoals minister, directeur, decaan, hoogleraar of arts, zonder het gevoel te hebben door mannen te worden gediscrimineerd. In tegenstelling tot wat schreeuwerige feministes beweren, worden vrouwen in mijn land over het algemeen gerespecteerd. Ze lopen niet rond met een complex, maar hebben juist een grote zelfbewustheid. Ze weten dat ze naast mannen op alle terreinen van het maatschappelijk leven een belangrijke rol vervullen, terwijl ze tegelijkertijd de grootste waarde hechten aan het verdedigen van het menselijk leven, het huwelijk en het gezin, en andere belangrijke waarden.
Het percentage vrouwelijke studenten neemt voortdurend toe. In de jaren negentig was het al 51 procent. Volgens studies maken vrouwen in de EU-landen in Midden- en Oost-Europa 38 procent uit van de wetenschappelijke medewerkers, hoewel een groot aantal van hen is tewerkgesteld op terreinen waar de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek laag zijn. Het lijkt daarom een goede zaak om meer financiële middelen beschikbaar te maken, vergezeld van maatregelen voor het aanmoedigen van vrouwen om wetenschappelijk werk te gaan doen en van maatregelen voor het verder versterken van hun positie, vooral in de vorm van wettelijke voorschriften die het mogelijk maken gezin en werk te combineren, onder meer door de financiële waardering en maatschappelijke erkenning van huishoudelijk werk, teneinde vrouwen een werkelijke keuzemogelijkheid te bieden, maar zonder pariteit verplicht te stellen of de definitie van “excellentie” te veranderen.
De reden waarom procentueel meer mannen dan vrouwen een bestuursfunctie bekleden, is mogelijk dat de geestelijke en fysieke inspanning van een dergelijke functie voor vrouwen een te grote belasting is. Bijgevolg moeten niet alleen de wettelijke en economische condities en de hulpinfrastructuur worden verbeterd om het gemakkelijker te maken werk en gezin te combineren, maar moet ook worden erkend dat niet iedereen over dezelfde kennis en begaafdheden beschikt.
Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) Om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te halen, moet de Europese Unie prioriteit geven aan het creëren van een breed reservoir van wetenschappers die in staat zijn om op het hoogste internationale niveau kwaliteitsonderzoek te doen. Ondanks de behoeften op het gebied van wetenschappelijke onderzoek, is de onderzoeksparticipatie van vrouwen laag, ofschoon vrouwen gemiddeld hoger zijn opgeleid dan mannen en meer vrouwen dan mannen hoger onderwijs volgen. Het is dus nodig om de inspanningen te concentreren op het opleiden en ondersteunen van vrouwelijke wetenschappers van topniveau en getalenteerde vrouwen te motiveren om een wetenschappelijke carrière te volgen door goede voorwaarden te creëren voor het verrichten van kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk werk en goede carrièremogelijkheden en een goed salaris aan te bieden. Nog steeds zijn er belemmeringen die vrouwen ervan weerhouden wetenschappelijk werk te doen. Psychologische aspecten en onvoldoende solidariteit tussen vrouwen spelen eveneens een rol.
Feit is dat vrouwelijke onderzoekers het moeilijker vinden om werk en gezin te combineren dan hun mannelijke collega’s. De onderbrekingen die vrouwen om gezinsredenen in hun wetenschappelijke loopbaan invoegen, hebben een negatieve invloed op hun carrièremogelijkheden. Aangezien het wetenschappelijk werk continu doorgaat, hebben vrouwen er baat bij als de mogelijkheid bestaat om thuis te werken als ze niet persoonlijk op de werkplek hoeven te zijn. Meestal zijn het vrouwen die met mobiliteitsproblemen kampen, omdat het doorgaans de taak van de vrouw is om voor de kinderen, ouderen of andere afhankelijke personen te zorgen. Vrouwen zouden het toejuichen als de wetenschappelijke instellingen waar ze werken over voorzieningen voor kinderopvang beschikten.
Ik geloof niet dat quota het probleem van het tekort aan vrouwelijke wetenschappers kunnen oplossen als vrouwen zelf de status quo niet willen veranderen. Ze moeten over geschikte condities beschikken, meer vertrouwen hebben en onderling solidair zijn. Ik vertrouw erop dat in het kader van het zevende kaderprogramma en van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s projecten worden ondersteund waarbij vrouwen worden aangemoedigd om een wetenschappelijke carrière te volgen. De projectselectiesystemen dienen transparant te zijn. Vandaar dat het zo belangrijk is dat in beoordelings- en selectiecommissies vrouwen en mannen gelijk zijn vertegenwoordigd.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Hoewel vrouwen ruim 50 procent van de studenten in de EU uitmaken en 43 procent van de doctoraaldiploma’s halen die in de EU worden uitgereikt, bekleden ze gemiddeld slechts 15 procent van de hogere academische functies en vormen ze een minderheid onder onderzoekers. Bij de overheid en in het hoger onderwijs is het percentage vrouwelijke onderzoekers gemiddeld 35 procent en in de particuliere sector amper 18 procent.
Uit analyses blijkt dat bestaande wervingssystemen niet genderneutraal zijn. Het bestaan van een “glazen plafond” voor vrouwen die proberen op te klimmen naar een hogere functie is goed gedocumenteerd en raakt alle sectoren van de economie, vooral die welke aan wetenschap en technologie zijn gerelateerd. De Commissie en de lidstaten dienen zo snel mogelijk transparantere wervingsprocedures in te voeren en te zorgen voor genderevenwicht in wervingscommissies.
Aangezien onderzoek voor de economische ontwikkeling van de Europese Unie van cruciaal belang is, en Europa als onderdeel van de Lissabonstrategie voor groei en ontwikkeling zevenhonderdduizend extra onderzoekers moet aantrekken, is het heel belangrijk om wetenschap te promoten als een terrein dat openstaat voor beide seksen en ervoor te zorgen dat vrouwen naar behoren in de wetenschapswereld zijn vertegenwoordigd. Daarvoor is het essentieel dat vrouwelijke wetenschappers over passende arbeidsvoorwaarden beschikken en dat wordt gezorgd voor een infrastructuur die de combinatie van werk en gezin faciliteert.
Tot slot wil ik de rapporteur, mevrouw Thomsen, feliciteren met dit uitstekend opgestelde verslag.
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ondanks de wetgevingsbesluiten die door de EU zijn aangenomen en alle verklaringen die zijn gedaan en debatten die zijn gevoerd, is gendermainstreaming op onder meer het terrein van wetenschappelijk onderzoek helaas nog steeds niet naar tevredenheid gebeurd.
Hoewel de universiteiten in de EU een groot aantal vrouwelijke studenten tellen, zijn slechts 18 procent van de onderzoekers die in de particuliere sector werken en 15 procent van de onderzoekers die een hogere academische functie bekleden, vrouwen. Bij de overheid en in het hoger onderwijs is het percentage vrouwen amper 35 procent. Bovendien ontvangen vrouwen die aan wetenschappelijk onderzoek doen een veel lager salaris dan hun mannelijke collega’s en doen ze doorgaans meer aan lesgeven dan aan onderzoek, waardoor ze maar zelden de kans hebben om wetenschappelijke erkenning te verwerven.
Ik verzoek de Commissie en de lidstaten met klem om zich meer inspanningen te getroosten bij het ondersteunen van vrouwen die een carrière als wetenschapper ambiëren. Bij onze overwegingen over de wijze waarop we deze vrouwen het beste kunnen ondersteunen, kunnen we niet voorbijgaan aan het gezinsaspect en het belang van flexibele arbeidsuren en betere kinderopvang.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik zelf een wetenschappelijke achtergrond heb, ben ik blij met dit belangrijke debat over vrouwen in de wetenschap en de technologie. In beginsel ondersteun ik het verslag van mevrouw Thomsen, waarin ze probeert de factoren in kaart te brengen die verantwoordelijk zijn voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap, en ik ben het met haar eens dat de meeste onderwijssystemen in Europa nog altijd de genderstereotypen in stand houden.
In haar verslag wijst mevrouw Thomsen nog op andere factoren die bijdragen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap en helaas ook in vele andere vakgebieden. Daartoe behoren onder meer de negatieve gevolgen van een loopbaanonderbreking om gezinsredenen en beperkte mobiliteit door de verantwoordelijkheid voor het gezin. Ik juich het toe dat de Commissie en met name de lidstaten worden opgeroepen om op een aantal fronten – onderwijs, kinderopvang, sociale zekerheid, ouderschapsverlof – positieve maatregelen te nemen en toereikende financiële middelen beschikbaar te stellen om de promotiekansen van vrouwen in de wetenschap te verbeteren of ze te helpen om na het grootbrengen van de kinderen weer hun wetenschappelijke carrière te hervatten.
In alle lagen van de maatschappij hebben we deskundige vrouwen met een wetenschappelijke achtergrond nodig – overigens ook in de politiek – maar ik geloof niet dat we dat ooit kunnen bereiken door het vaststellen van quota voor vrouwenparticipatie. In plaats daarvan moeten we ons richten op het transparanter maken van wervingsprocedures, het ondersteunen van begeleidingsprogamma’s, het versterken van netwerken van vrouwelijke wetenschappers, het promoten van vrouwelijke onderzoekers als rolmodel, en natuurlijk het verschaffen van toereikende financiële middelen voor het vergroten van de wetenschapsparticipatie van vrouwen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen eerlijkheid en gelijkheid. Ik geloof dat de meeste vrouwelijke wetenschappers zich hierin kunnen vinden.
In mijn eigen land, Ierland, is in 2003 de “Science, Engineering and Technology Committee” ingesteld om aanbevelingen te doen voor strategieën voor het vergroten van het aantal vrouwen en meisjes in het secundair onderwijs dat exacte vakken en hogere wiskunde kiest en van het aantal vrouwen dat in het tertiair onderwijs cursussen techniek en technologie volgt. Deze commissie wordt voorgezeten door professor Jane Grimson van het Trinity College in Dublin, zelf een eminent wetenschapper.
Ierland heeft ook een organisatie die bekend staat als “WITS” – “Women in Technology and Science” – die in 1999 met haar activiteiten is begonnen. Tevens loopt in Ierland het “Wiser Workforce Project”, een project dat tot doel heeft vrouwen die hun wetenschappelijke carrière hebben beëindigd of onderbroken, te helpen hun carrière weer te hervatten. Verder is er de “Science Foundation Ireland”, een stichting die vier programma’s heeft gelanceerd om iets te doen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de Ierse wetenschap en techniek.
Deze programma’s zijn bedoeld voor het stimuleren en ondersteunen van duurzame mechanismen en praktijken die ervoor zorgen dat vrouwelijke onderzoekers gelijke kansen als hun mannelijke collega’s hebben wanneer ze op basis van hun wetenschappelijke expertise, kennis en capaciteiten naar een wetenschappelijke functie dingen.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). - (BG) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het verslag over vrouwen en wetenschap berust op erg goed onderzoek en handelt over de participatie van vrouwen in een van de belangrijkste ontwikkelingsprocessen, namelijk wetenschappelijk onderzoek. Het verslag is belangrijk omdat daarin de structuur van wetenschappelijke ontwikkeling wordt geschetst en oplossingen worden geboden op een cruciaal onderdeel daarvan: de samenstelling van het menselijk potentieel in de wetenschap. Vrouwen spelen een belangrijke rol in universiteiten, onderzoeksinstituten en de particuliere sector. De onbevredigende participatie van vrouwen in bestuurs- en besluitvormingsorganen in de wetenschap, en het lage percentage vrouwen dat in bezit is van een doctorsgraad of dat hoogleraar of lid van een academie is, heeft te maken met de stereotypen en moeilijkheden waarop vrouwen stuiten die een wetenschappelijke carrière ambiëren.
Wat nodig is, is het invoeren van flexibele arbeidsuren, het ontwikkelen van specifieke diensten voor het ondersteunen van vrouwen, en het bieden van keuzemogelijkheden en mogelijkheden voor zelfontplooiing. Een beleid voor het vergroten van de rol van vrouwen in de wetenschap moet niet worden gezien als het zoveelste genderbeleid. Het is bedoeld om beter gebruik te maken van het grote potentieel aan vrouwen zonder in het andere uiterste te vervallen. Vrouwen moeten geen keuze hoeven maken tussen toewijding aan de wetenschap en het vervullen van hun natuurlijke rol, namelijk het stichten van een gezin en het moederschap. Voor jonge vrouwen in de wetenschap moet het beginsel van de dubbele prioriteit gelden: zowel gezin als carrière.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik denk dat we hetzelfde doel hebben: pariteit. We zijn het er echter niet over eens hoe we dat moeten bereiken.
Commissaris, uw statistische gegevens laten goed zien dat er nog een lange en moeizame weg voor ons ligt en dat u er goed aan heeft gedaan om voor benoemingen in commissies quota vast te stellen, want zonder proactief beleid vinden we geen vrouwen, omdat er niet de wens is ze te vinden.
Dus hoe hoger we de ladder opklimmen, hoe groter de weerstand tegen het benoemen van vrouwen. Het is volstrekt onlogisch dat vrouwen in het onderwijs meestal in de meerderheid zijn, maar in het wetenschappelijk milieu grotendeels afwezig.
Waarom is dat zo? Ik denk dat we dit moeten analyseren. We moeten de lidstaten vragen, en misschien dat de commissaris wat druk op de lidstaten zou kunnen uitoefenen, om een soort benchmarks te creëren zodat we duidelijkheid krijgen over de situatie op de universiteiten.
Vaak worden bij de selectie van hoogleraren voor vrouwen en mannen verschillende criteria gehanteerd. Vrouwen wordt steeds gevraagd hoe ze de kinderopvang zullen regelen. Mannen wordt die vraag nooit gesteld. Daarom praten we in dit debat allemaal over de verantwoordelijkheid van vrouwen voor de opvang van kinderen. Zou kinderopvang ook een gespreksthema zijn als we over mannen zouden praten? Waarom draaien we het probleem niet om? Maar het is natuurlijk helemaal geen probleem. Een gezin is een bron van vreugde, een schat, ook voor mannen. Waarom zouden we niet van opvatting kunnen veranderen?
Ik denk dat de benoeming van hoogleraren nauwkeurig tegen het licht moet worden gehouden, en dat daarbij ook moet worden gekeken naar de selectieprocedure en naar de vragen die worden gesteld. Om op het terrein van nieuwe technologieën vooruitgang te kunnen boeken, zijn gerichte maatregelen van de kant van de Commissie nodig. Wat de criteria voor “excellentie” betreft, kunnen naar mijn mening geen uitzonderingen worden gemaakt.
Gabriela Creţu (PSE). - (RO) Geachte collega’s, ik wil heel kort drie kwesties aan de orde stellen. In de voormalige socialistische landen lijkt de situatie zelfs nog dramatischer. Dankzij het voorgaande genderbeleid werd een aanzienlijke hoeveelheid vrouwen actief in de wetenschap. De overgang heeft echter geleid tot een enorme daling van de middelen die naar onderzoek gaan en bijgevolg tot een vermindering van het aantal onderzoekers. De vrouwen die gisteren nog onderzoeker waren, verkopen vandaag verzekeringspolissen, werken als ambtenaar of zijn geëmigreerd, met alle negatieve gevolge van dien: verkwisting van menselijk potentieel, grote ontevredenheid en belemmeringen voor ontwikkeling.
De tweede kwestie is, dat vandaag de dag de massamedia en publicrelations- en reclamebureaus een grote bijdrage leveren aan het bruto binnenlands product. Ze zijn afhankelijk van het soort onderzoek dat in de menswetenschappen wordt gedaan, waarin veel vrouwen actief zijn. Ondanks het economisch belang van dit type onderzoek, genieten deze vrouwen bij de beoefenaren van de traditionele wetenschappen onvoldoende erkenning en ontvangen ze bijgevolg ook onvoldoende opdrachten, wat een vorm van indirecte discriminatie is jegens vrouwen die onderzoek doen in de menswetenschappen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het verslag van mevrouw Thomson herinnert mij aan mijn eigen ervaringen. Ik behaalde mijn doctoraat aan de Sorbonne toen ik al moeder van zeven kinderen was, waarvan vier uit een vorig huwelijk van mijn echtgenoot. Ik moest noodgedwongen afscheid nemen van de onderzoekswereld. Het streven naar wetenschappelijke excellentie gaat in je bloed zitten en je voelt je ellendig als je dat moet opgeven. Nu moet ik toegeven dat veel later, nadat ik meer kinderen had gekregen, een Duitse universiteit die een programma aanbiedt dat speciaal voor moeders is bedoeld, mij de mogelijkheid bood mijn onderzoek voort te zetten. Dat aanbod nam ik aan en ik heb mijn onderzoek tot de dag van vandaag kunnen voortzetten. Er bestaan dus mogelijkheden. Om die reden moet het gezinsaspect bij de planning van onderzoeksprogramma’s en het invullen van onderzoeksfuncties worden meegenomen, zodat ten volle gebruik wordt gemaakt van het menselijk potentieel. Ik denk dat bindende doelstellingen dan niet langer nodig zullen zijn en de perceptie van de bijdrage van vrouwen aan wetenschappelijk onderzoek zal veranderen.
Er is dus planning noodzakelijk, zodat bij het aannemen van vrouwen rekening wordt gehouden met de fase van hun loopbaan. Omdat een vrouw een paar jaar in haar leven ongeschikt is voor een wetenschappelijke functie, wordt ze ook voor de verdere rest van haar leven uitgesloten van de geneugten van de academische wereld en verkwanselt de maatschappij haar kennis en vaardigheden. Vrouwelijke onderzoekers zouden daarom de kans moeten krijgen om aan onderzoeksprogramma’s deel te nemen. In een later stadium zou de participatie van vrouwen in zulke programma’s een criterium moeten zijn bij het beoordelen van de kwaliteit van universiteiten.
Ik wil tot slot het verslag van vorig jaar in herinnering brengen waarin we zeiden dat ook studenten de mogelijkheid moeten hebben om gezin en werk te combineren.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de medeafgevaardigde met dit zeer goede verslag. Een grotere participatie in wetenschappelijk onderzoek is essentieel om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te halen. Zoals de rapporteur terecht benadrukt, heeft Europa voor het uitvoeren van deze strategie zevenhonderdduizend extra onderzoekers nodig. Ik denk dat de capaciteiten waarover vrouwen beschikken er automatisch toe zullen leiden dat een hoog percentage daarvan vrouwen zullen zijn.
Ik maak me echter zorgen over het voorstel voor het bereiken van genderevenwicht in beoordelings- en wervingscommissies. Als vrouwelijke politicus zou ik niet graag zien dat bij de beoordeling van mijn activiteiten mijn geslacht een rol speelt. Ik geef er de voorkeur aan dat mijn functioneren wordt beoordeeld op basis van de kwaliteit en de resultaten van mijn werk.
Er is een interessant voorstel gedaan om onder jongeren de belangstelling voor vervolgonderwijs in exacte en technische vakken te vergroten. Dit zou gepaard moeten gaan met maatregelen voor het promoten van de wetenschap als een interessant werkterrein voor zowel mannen als vrouwen en een terrein waarop zowel mannen als vrouwen zich beroepsmatig verder kunnen ontwikkelen. Ik denk dat voorstellen die erop zijn gericht het mogelijk te maken werk en gezin te combineren, het overwegen waard zijn. Ze moeten in een bredere context worden gezien, waarin de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt wordt ondersteund en aangemoedigd.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). - (SK) Zoals mijn collega zojuist zei, heeft Europa vandaag meer dan zevenhonderdduizend extra onderzoekers nodig. Ik vind dit alarmerend. Vrouwen zouden dit tekort kunnen dekken. De huidige statistische gegevens laten zien dat vrouwen weliswaar gemiddeld hoger zijn opgeleid dan mannen, maar dat ze desalniettemin slechts een derde van de onderzoekers in de overheidssector en niet meer dan achttien procent van de onderzoekers in de particuliere sector uitmaken. Ik geloof dat we allereerst de genderstereotypes uit de wereld moeten helpen, die niet alleen de studiekeuze van jonge vrouwen beïnvloeden maar ook de criteria die bij het invullen van vacatures, het financieren van onderzoek en het aantrekken van personeel worden gehanteerd.
Hoewel ook ik vind dat ervoor moet worden gezorgd dat meer vrouwen in nationale en EU-programma’s participeren, denk ik niet dat quota daarvoor het aangewezen middel zijn. Ik ondersteun het idee van innovatieve vormen van flexibele werktijden die vrouwen in staat stellen hun onderzoek voort te zetten nadat ze moeder zijn geworden. Dit kan aanzienlijk bijdragen aan het vergroten van het percentage vrouwen dat een topfunctie in de wetenschap bekleedt.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). - (RO) Dit verslag heeft belangrijke financiële implicaties, zowel voor de Gemeenschapsmiddelen die beschikbaar zijn voor het bestrijden van genderongelijkheid in de wetenschap, als voor de nationale begrotingen.
Allereerst moet erop worden gewezen dat het niet alleen gaat om de middelen uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Ook het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds en het Europees Sociaal Fonds zouden belangrijk kunnen bijdragen aan de financiële ondersteuning van activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Dus moeten in de oproepen tot het indienen van voorstellen voor projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling die uit hoofde van deze fondsen worden gefinancierd, geen voorwaarden staan vermeld die negatief uitwerken op de participatie van vrouwen. Bovendien is het nodig dat uit sommige begrotingslijnen meer wordt bijgedragen aan het vergroten van de participatie van vrouwen in onderzoeksprogramma’s en aan de subsidieverlening aan vrouwelijke onderzoekers.
Verder moeten we er meteen na de oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor zorgen dat de academische functies in dit instituut gelijkelijk worden bekleed door jonge vrouwelijke en mannelijke studenten met een doctorsgraad.
Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als een van de weinige mannen die dit belangrijke debat bijwonen, en als wetenschapper, moet mij het volgende van het hart:
In mijn lange ervaring als arts heb ik ontdekt dat vrouwelijke wetenschappers net zo goed zijn, zo niet beter, als mannen. Het enige wat het voor vrouwen moeilijker maakt om een toppositie te bekleden, is dat ze moeten kiezen of ze voltijdmoeder en deeltijdwetenschapper willen zijn of omgekeerd. Vrouwen hebben altijd voor het eerste gekozen.
Vandaar dat ik denk dat dit een zeer belangrijk verslag is. Ik feliciteer de rapporteur met dit verslag, maar om moeders te helpen met het bereiken van een toppositie in de wetenschap, hebben we praktische maatregelen nodig, niet alleen maar theoretische ideeën.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle sprekers bedanken voor hun zeer positieve bijdrage aan dit debat. Het Commissiebeleid inzake vrouwen en onderzoek bestaat uit twee hoofdelementen: vrouwenparticipatie in onderzoek en de genderdimensie van onderzoek. Bij het eerste element streven we naar de aanwezigheid van vrouwen op alle treden van de carrièreladder en pakken we op verschillende hoofdterreinen genderverschillen aan. Bij het tweede richten we ons op de opzet van onderzoek en de vraag in hoeverre bij wetenschappelijk onderzoek rekening wordt gehouden met de verschillen tussen man en vrouw. De Commissie zet zich onverminderd in voor de promotie van gendergelijkheid in wetenschappelijk onderzoek.
Wat de quota betreft, zijn we van mening dat doelstellingen zoals de doelstelling in het zevende kaderprogramma dat bepaalde deskundigengroepen en beoordelingscommissies voor ten minste 40 procent uit vrouwen en ten minste 40 procent uit mannen moeten bestaan, objectief en evenwichtig zijn en tot goede resultaten leiden. We blijven ons inzetten voor het bereiken van deze doelstellingen en hopen op deze manier het aantal vrouwen in de wetenschap te vergroten. Onze inspanningen leiden al tot resultaat. Ik dank u voor uw steun voor onze maatregelen voor het verbeteren van de vrouwenparticipatie in wetenschap en onderzoek.
Hartelijk dank voor uw opmerkingen en de goede samenwerking.
Britta Thomsen, rapporteur. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij in de gelegenheid stelt het woord te voeren. Commissaris, dames en heren, ik dank u voor uw opmerkingen. Ik ben blij dat u mijn zorgen over en visie voor de toekomst van het Europese onderzoek deelt. Wat de genoemde quota betreft, denk ik dat u mij verkeerd heeft begrepen. Ik heb het namelijk niet over quota voor onderzoekers. Het is duidelijk dat een van de grootste belemmeringen voor het benutten van het beschikbare potentieel onder vrouwen, de samenstelling van wervingscommissies is, omdat die niet genderneutraal zijn. Vandaar dat ik van mening ben dat we daar iets aan moeten doen. We kunnen dit probleem niet almaar blijven negeren en maar hopen dat het morgen vanzelf allemaal anders zal zijn. We moeten eisen dat nú politieke actie wordt ondernomen. De Commissie heeft zich in deze kwestie steeds progressief opgesteld en het voortouw genomen, getuige het feit dat ze al verscheidene jaren geleden onder het Directoraat-generaal Onderzoek de groep “Vrouwen en Ontwikkeling” heeft opgericht. Het zijn de lidstaten die achterblijven. Hun inzet is van wezenlijk belang om in universiteiten en onderzoeksinstellingen veranderingen teweeg te brengen.
Ik dank de medeafgevaardigden, het secretariaat en de Commissie voor hun medewerking. Ik was met name erg blij met de medewerking van onderzoekers en het Europees Platform voor vrouwelijke wetenschappers – naar hen gaat mijn bijzondere dank uit.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Mihaela Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Als wiskundeleraar had ik te maken met het verschijnsel dat steeds minder vrouwen rechtstreeks de wetenschap ingingen.
Als ik de statistieken zie waaruit blijkt dat steeds minder jonge vrouwen naar de natuurwetenschappelijke faculteiten gaan, waar intensief les wordt gegeven in wis- en natuurkunde, biologie en chemie, denk ik dat het ontwerpverslag van het Europees Parlement over vrouwen en wetenschap op het juiste moment komt.
Mijn onderwijservaringen leren me dat de almaar dalende participatie van vrouwen in de wetenschap een kwestie is van mentaliteit, en in geen geval van een gebrek aan capaciteiten.
Daarom is het volgens mij belangrijk dat de Europese Unie meer programma’s initieert die zijn gericht op het creëren van gelijke kansen en het teweegbrengen van een mentaliteitsverandering met betrekking tot vrouwen in de wetenschap. Het organiseren van jongerencompetities op Europees niveau en van programma’s waarbij jongeren hun ervaringen kunnen uitwisselen, kan helpen om jongeren meer vertrouwen te geven en ze motiveren om natuurwetenschappen te gaan studeren.
We hebben zoveel mogelijk Europese programma’s nodig waarbij door het stimuleren van creativiteit, logisch denken, intuïtie en de uitwisseling van ideeën op Europees niveau, wordt bijgedragen aan kansengelijkheid.