3. Aan de resoluties van het Parlement gegeven uitvoering: zie notulen
4. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
5. Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (debat)
De Voorzitter . − Aan de orde is het verslag (2007/2008(INI)) van mevrouw Lancker, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken over de richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (COM(2007)0803 DEEL V – C6-0031/2008 – 2007/0300(CNS)).
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het Strategisch verslag van de Commissie uit december 2007 heeft een zeer positieve toon gezet. In maart 2008 heeft het verslag bij de Voorjaarsbijeenkomst de steun van de Europese Raad gekregen. De resultaten van de Lissabon-strategie (in de vernieuwde versie uit 2005) zijn nu aan het einde van de eerste cyclus van drie jaar al zichtbaar. De economische groei en werkgelegenheidsgroei zijn indrukwekkend. Veel indicatoren wijzen erop dat de structurele hervormingen nu resultaten op beginnen te leveren.
Hoewel alle lidstaten sinds 2005 hervormingen hebben doorgevoerd, doet de ene lidstaat dat beter dan de andere. In het afgelopen jaar is een zekere mate van vermoeidheid op dit vlak zichtbaar geworden. Europa moet echter niet stoppen of vaart minderen. Integendeel, het is juist nodig om met de uitvoering van de hervormingen door te gaan, bij voorkeur met nog meer elan.
Dit is de achterliggende gedachte bij het voorstel van de Commissie om de belangrijkste geïntegreerde richtsnoeren, waaronder de belangrijkste werkgelegenheidsrichtsnoeren, tot 2010 in de huidige vorm te behouden. De Commissie is er sterk van overtuigd dat deze richtsnoeren het juiste kader vormen voor de huidige taken van de Europese arbeidsmarkt en dat ze voor hun doel geschikt zijn. De Europese Raad heeft dit bij de Voorjaarsbijeenkomst bevestigd door te kiezen voor een algemene benadering op basis van stabiliteit. De lidstaten moeten de optie hebben om de hervormingen waarmee ze zijn begonnen, af te kunnen maken. Ze moeten ook een tijdschema krijgen waarbinnen de resultaten van de hervormingen zichtbaar moeten worden.
De Commissie is ook tot de conclusie gekomen dat het nodig was om wijzigingen voor te stellen. Daarbij ligt de nadruk op een aantal belangrijke thema’s die in de nabije toekomst moeten worden aangepakt, zoals klimaatverandering, energie, sociale dimensie en flexizekerheid. De Commissie heeft ook de wens uitgesproken om de noodzaak van betere integratie en strengere toepassing sterker te benadrukken. Dit heeft tot gevolg gehad dat de overeengekomen doelen en referentieniveaus bij de verwoording van de belangrijkste richtsnoeren werden inbegrepen.
Anne Van Lancker, rapporteur. − (NL) Sta mij toe eerst en vooral de collega’s met wie ik rond dit verslag heb kunnen samenwerken te danken voor de uitstekende samenwerking. Naar mijn gevoel zijn er in het verslag iets te veel wijzigingen doorgevoerd op detail, maar toch, mijnheer de commissaris, moet de boodschap duidelijk zijn: dit Europees Parlement wil géén business as usual voor de werkgelegenheidsstrategie.
Het is waar dat er nog heel veel werk aan de winkel is in de lidstaten om de richtsnoeren in de praktijk toe te passen, maar het is ook waar dat de richtsnoeren aangepast moeten worden om een aantal essentiële tekortkomingen te verhelpen. Ik noem drie essentiële: ten eerste moet de werkgelegenheidsstrategie een veel sterkere sociale dimensie krijgen. Nog te veel groepen in de samenleving profiteren niet mee van groei en werkgelegenheid. Mensen met een handicap, migranten en laaggeschoolden worden nog té vaak aan hun lot overgelaten en dat terwijl wij iedereen in de samenleving en iedereen op de arbeidsmarkt nodig hebben. Daarom moet ook in de werkgelegenheidsstrategie werk gemaakt worden van actieve sociale insluiting om armoede en sociale uitsluiting tegen te gaan, door een fatsoenlijk loon en kwalitatief hoogstaande diensten aan te bieden in combinatie met actief beleid voor begeleiding en opleiding naar werk.
Ten tweede: de kwaliteit van het werk. Er zijn duidelijk meer jobs gecreëerd, maar daarom niet altijd betere jobs. Te veel mensen blijven ongewild vastzitten in precaire contracten, in tijdelijke jobs, in onvrijwillig deeltijdwerk en in banen die hun vaak slechts een ontoereikend inkomen garanderen. Daarom moet meer de nadruk worden gelegd op de kwaliteit van jobs, op doorstromingskansen naar vaste banen met een degelijk inkomen. De inspanningen voor opleiding moeten drastisch omhoog en bovendien moeten alle werknemers sociale rechten krijgen, ongeacht hun statuut. Er is niet alleen flexibiliteit nodig op de arbeidsmarkt, er moet ook meer zekerheid komen voor de werknemers.
Ten derde: de genderdimensie. Vrouwen hebben dan wel een sterke opmars gemaakt op de arbeidsmarkt, maar er is nog lang geen sprake van gelijke kansen. De loonkloof blijft onaanvaardbaar breed. Vrouwen hebben niet dezelfde toegang tot opleiding noch dezelfde kansen om een bedrijf te starten. Wie na een carrièreonderbreking terug aan de slag wil, heeft het extra lastig. Moeilijkheden overwinnen om beroep en gezinsleven te verzoenen blijft nog te vaak een probleem van alleen maar vrouwen en de gevolgen voor hun inkomen voelen zij vaak ook nog bij hun pensioen. Daarom moet in de werkgelegenheidsstrategie speciale aandacht worden besteed aan de genderdimensie om alle ongelijkheden tussen mannen en vrouwen weg te werken.
Tot slot, mijnheer de commissaris, beste collega’s, de werkgelegenheidsstrategie als methode staat of valt bij het engagement van de lidstaten en de Europese Unie voor een degelijke sociale wetgeving. Derhalve hoop ik dat alle lidstaten van de Europese Unie de Europese wetgeving consequent zullen omzetten en toepassen, en hoop ik ook, mijnheer de commissaris, dat de Commissie ons binnenkort, binnen enkele maanden, binnen enkele weken misschien, een ambitieuze sociale agenda zal presenteren.
Ik hoop dat de Raadszitting van juni én de commissaris én de Commissie oor voor onze boodschap zullen hebben. Ik betreur trouwens, mijnheer de Voorzitter, dat geen enkele vertegenwoordiger van het Raadsvoorzitterschap hier is, want eigenlijk is deze boodschap vooral gericht aan de Raadszitting van juni, die met definitieve besluiten over de werkgelegenheidsstrategie moet komen. Ik hoop dat iemand hun alvast de boodschap van dit Parlement zal overbrengen.
Elisabeth Morin, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, rapporteur, ik wil ten eerste graag mijn dank betuigen aan de rapporteur, Anne Van Lancker, en aan de leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten voor de hoge mate van gezamenlijk overleg tussen ons bij het opstellen van deze tekst. Deze tekst vat onze gezamenlijke overtuigingen en de manier waarop wij de werkgelegenheidsrichtsnoeren willen veranderen samen.
We moeten vanaf nu, in overeenstemming met de Lissabon-strategie, streven naar groei van de werkgelegenheid in Europa. Daarbij moeten we rekening houden met drie recente of huidige veranderingen. Het gaat ten eerste om de globalisering van de economie. Dit dwingt Europa ertoe om in economisch opzicht en wat betreft het ontwikkelen van werkgelegenheid doortastend te zijn. Ten tweede gaat het om flexizekerheid. Dit is absoluut noodzakelijk voor de ontwikkeling van onze bedrijven en dus ook voor de werkgelegenheid. Ten derde gaat het uiteraard om de bouw van een sociaal Europa.
Om dit te bereiken hebben we ons bij deze herziening van de werkgelegenheidsrichtsnoeren op drie specifieke aspecten geconcentreerd .
Ten eerste is er de zeer belangrijke strijd om te voorkomen dat mensen hun opleiding zonder diploma verlaten. Mensen die een opleiding beëindigen zonder diploma zijn niet klaar om te gaan werken en hebben dus niet de middelen voor sociale integratie. Dit is onze belangrijkste taak. Hier moeten we echt hard mee aan de slag.
Ten tweede zouden we ons veel zorgen moeten maken over het handhaven en ontwikkelen van levenslang leren. Dit is de enige manier om te garanderen dat werknemers blijvend ingezet kunnen worden en mobiel blijven.
Het derde punt betreft de waardering van opgedane ervaring. Dit schept de voorwaarden voor loopbaanontwikkeling en zorgt er ook voor dat bedrijven zich effectief aan kunnen passen aan nieuwe vereisten.
We hebben over al deze punten overeenstemming bereikt. Daarom bedank ik de leden van de PPE-DE-Fractie voor hun steun bij de stemming van vandaag.
Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, toen Anne Van Lancker aan het antwoord van het Europees Parlement begon te werken, wilde ze zich concentreren op enkele belangrijke punten. We wisten immers dat zowel de Commissie als de Raad zou voorstellen om de richtsnoeren niet aan te passen. Door ons te concentreren op enkele punten hoopten we dat er misschien werd geluisterd naar enkele dingen die we wilden zeggen.
Het mocht niet zo zijn. Hoewel de benadering in essentie hetzelfde is, hebben we nu talloze amendementen in plaats van enkele. Ik denk dat het beter was geweest als we ons hadden gericht op de boodschap van mevrouw Van Lancker. Die was dat we de sociale dimensie duidelijk moeten integreren door beleid te vormen voor allen die zich buiten de arbeidsmarkt bevinden en die geen aandeel hebben in de welvaart. Ondanks een gunstige werkgelegenheidstrend valt het ons op dat een zeer groot deel van de nieuwe banen onzeker is en niet in levensonderhoud voorziet. De werkgelegenheid biedt geen zekerheid. Bovendien moet de discussie die we over flexizekerheid hadden duidelijker in de richtsnoeren zichtbaar zijn. We hebben er immers meerdere jaren over gesproken. Hetzelfde geldt voor de kwesties op het gebied van gelijke behandeling.
Dat de Raad hier niet aanwezig is, iets wat ik trouwens betreur, toont het totale gebrek aan interesse bij de Raad voor alles wat het Parlement heeft te zeggen. De Raad doet precies wat hij eerder al besloten heeft. Ik denk dat wij in het Europees Parlement bij de volgende driejaarlijkse toetsing goed moeten nadenken over het wijzigen van onze tactiek en werkwijze zodat het Parlement werkelijk invloed uitoefent over hoe de richtsnoeren er in de toekomst uit komen te zien.
Ona Juknevičienė, namens de ALDE-Fractie. – (LT) Ik feliciteer de rapporteur, mevrouw Van Lancker, met de opstelling van dit belangrijke verslag. Ik wil de rapporteur ook bedanken voor haar behulpzame samenwerking en begrip bij het accepteren van amendementen. Ik denk dat dit document het juiste evenwicht heeft en ik hoop dat het morgen bij de stemming op de steun van de meerderheid kan rekenen.
Ik wil uw aandacht vestigen op het feit dat de Mededeling van de Commissie aan de Raad een zeer welkom voorstel bevat waardoor de ontwikkeling van de markt wordt gestimuleerd en de werkgelegenheid toeneemt.
Het gaat om de vrijheid van kennis. Deze wordt dan toegevoegd aan de vier elementaire vrijheden, de vrijheid van verkeer van goederen, diensten, mensen en kapitaal. Deze vijfde vrijheid moet helpen om de omschakeling van de EU naar een moderne, creatieve kenniseconomie te versnellen. Dit zou vervolgens de kennisdriehoek van wetenschappelijk onderzoek, onderwijs en innovatie binnen de EU versterken.
Het initiatief dat is voorgesteld door de Commissie is zondermeer zeer goed. Niemand zou echter het belang van de vier oorspronkelijke vrijheden voor het bevorderen van de werkgelegenheid betwisten.
Toch houden enkele lidstaten zich niet aan het EU-beleid en overtreden zelfs de juridische normen. Ze hebben een protectionistisch beleid en verhinderen het vrij verkeer van kapitaal en mensen. Daarmee brengen ze niet alleen de ontwikkeling van hun eigen land, maar van de volledige EU in gevaar.
Ik denk dat het vrij verkeer van diensten niet garant staat voor de vrijheid om kleine en middelgrote bedrijven te ontwikkelen. Laten we niet vergeten dat Winston Churchill al opmerkte dat de vernietiging van een vrije markt een zwarte markt creëert.
De Commissie en de lidstaten moeten zich realiseren dat we samen veel meer kunnen bereiken dan wanneer we ieder onze eigen weg gaan.
Elisabeth Schroedter, namens de Fractie van de Verts/ALE. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wij van de Fractie van de Groenen/Vrije Europese Alliantie zijn zeer verheugd over het verslag van mevrouw Van Lancker. Het zou rampzalig zijn als de Raad volledige herziening van de richtsnoeren voor werkgelegenheidsbeleid aankondigt voor 2008 en vervolgens zegt dat hij eigenlijk geen herziening wil!
Commissaris, u hebt absoluut gelijk dat het lijkt alsof bij de Commissie en ook vooral bij de Raad herzieningsmoeheid is ontstaan. Het verslag-Van Lancker geeft echter duidelijk de juiste prioriteiten aan. Ik wil in het bijzonder het stellen van nieuwe prioriteiten voor sociale integratie benadrukken. Het is essentieel dat wij de boodschap verspreiden dat we de mensen hierbuiten niet vergeten en dat wij ze belangrijk vinden.
Daarnaast hebben wij als de Groenen een behoorlijke bijdrage geleverd door te zorgen dat dit Parlementaire verslag consistente substantiële aandacht heeft voor gender mainstreaming en dat het gezinsbeleid niet volledig is uitverkocht als gender mainstreaming-beleid. Gender mainstreaming is een breder begrip en betreft vrouwen. Het gaat niet zoals bij gezinsbeleid om mannen en vrouwen.
Wij als de Groenen zullen echter kritisch blijven kijken naar de sector flexizekerheid totdat de sociale bescherming is gegarandeerd. Ik wijs er nog maar eens op dat we moeten vernieuwen en dat we niet in een patstelling moeten blijven staan.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het gemeenschappelijk werkgelegenheidsbeleid voor lidstaten wordt op de proef gesteld. Er worden steeds meer programma’s voor werkgelegenheidsgroei voor verschillende leeftijdsgroepen voortgebracht. Daarbij wordt rekening gehouden met hun specifieke behoeften, hun potentieel en de bedreigingen voor het vinden van werk. Overeenkomstig de Lissabon-strategie hebben deze programma’s vooral investering in mensen, hun opleiding en betere kansen op de arbeidsmarkt op het oog. Het waarneembare resultaat van dit beleid is een stijging in werkgelegenheid met 3,6 miljoen mensen in 2007 en een verwachte groei van de werkgelegenheid met 4,5 miljoen in 2008-2009.
Een benadering van werk die overeenstemt met de menselijke levenscyclus moet worden gestimuleerd. Het gaat om zorg voor jonge mensen die hun opleiding niet afronden. Werkomstandigheden moeten worden aangepast aan gezinsbehoeften, met name aan de plichten van het ouderschap. Discriminatie op de werkplek moet worden uitgebannen, in het bijzonder wat betreft training en andere vormen van verbetering van vaardigheden. Beroepsactiviteiten voor ouderen moeten geleidelijk worden beperkt. Deze zaken moeten in de toekomst de basis zijn voor actie op dit gebied.
Jiří Maštálka, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Dames en heren, ik sluit mij aan bij degenen die de rapporteur willen bedanken voor haar werk, voor het verslag dat het belang benadrukt van een van de steunpilaren van de Europese Gemeenschap, namelijk het Europese sociale model. Ik ben blij dat het verslag kwesties zoals de versterking van de sociale integratie, de bestrijding van armoede en de nadruk op maatschappelijke integratie bij het werkgelegenheidsbeleid accentueert. De rapporteur benadrukt terecht ook de bevordering van gendergelijkheid op het werk. Ondanks deze positieve aspecten vindt onze politieke fractie dat de ontwerpresolutie meer nadruk legt op het flexibiliteitsprincipe dan op echte voorziening van goede werkgelegenheid en het recht op kwalitatief hoogstaand werk. Ik begrijp de rapporteur wel. Het is moeilijk een compromis te vinden tussen deze twee mogelijkheden.
Ik vind het jammer dat de commissie slechts een van de vele moties die door onze fractie werden ingediend heeft aangenomen. Onder deze omstandigheden moet ik zeggen dat we het uiteindelijke verslag, ondanks alle compromissen die werden gesloten, niet kunnen steunen. Toch vond ik het een eer om met de rapporteur te werken. De toekomst, het resultaat van het flexibiliteitsprincipe, de nieuwe sociale ervaring en de burgers van de Europese Unie zullen allemaal uiteindelijk beslissen wie van ons dichterbij de waarheid is bij het zoeken naar en de verwezenlijking van het project “Sociaal Europa”.
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit strategisch verslag over de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid komt tot de conclusie dat de Lissabon-strategie werkt. De rapporteur richt echter de aandacht op het feit dat de strategie voor werkgelegenheid niet voor alle burgers functioneert. Zes miljoen jongeren in de EU verlaten vroegtijdig school en zestien procent van de hele EU-bevolking is arm of loopt het risico om tot armoede te vervallen. Dit is een belangrijke uitdaging, maar helaas hebben we bij de lijst van risicogroepen weer de kans laten liggen om verzorgers daarbij te betrekken.
Verzorgers zijn de grootste groep werknemers in Europa. Het zijn geen mensen zonder werk, maar mensen die harder werken dan velen die deel uitmaken van de beroepsbevolking. Toen ik de kwestie van verzorgers aan de Commissie voorlegde, werd mij gezegd dat verzorgers, de mensen die zorgen voor onze ouderen, mensen met handicaps en kinderen, mensen zijn die hun loopbaan hebben onderbroken. Het toont duidelijk gebrek aan kennis over wat verzorgers doen en de waarde daarvan wanneer zorgverlening een loopbaanonderbreking wordt genoemd.
Alstublieft, commissaris, richt u op verzorgers en ondersteun hen. Verzorgers zijn de sleutel tot hoe we omgaan met onze vergrijzende Europese bevolking als het gaat om het tegemoet komen aan de behoeften van onze oudere burgers en het stabiliseren van onze geboortecijfers. Maak verzorgers dus een prioriteit. Hopelijk zullen we in dit Parlement ook specifiek naar de problemen van verzorgers kijken.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, we zijn blij met de 6,5 miljoen nieuwe banen die in de afgelopen twee jaar zijn gecreëerd, maar we moeten niet verzwijgen dat ondertussen vier van de tien werknemers onder zeer onzekere arbeidsvoorwaarden werken. In veel landen zijn uitzendbureaus voor tijdelijk werk zo gegroeid dat ze de grootste werkgevers zijn geworden. Enorm veel banen verdwijnen door toenemende globalisering en de overplaatsing van de productie naar lagelonenlanden. Tijdelijke banen kunnen zijn slechts een gedeeltelijke compensatie hiervoor.
Ondertussen leven 78 miljoen Europeanen op de armoedegrens met tijdelijk werk, baantjes van 1 euro en minibaantjes. Maar je kunt een gezin niet te eten geven met een McBaantje. Zelfs een goede opleiding, die vroeger garant stond voor werk, helpt tegenwoordig nog zelden. De brutolonen zijn in Duitsland bijvoorbeeld in drie jaar met bijna vijf procent gedaald, terwijl de kosten voor levensonderhoud sinds de komst van de euro enorm zijn gestegen. Hoewel we tevreden mogen zijn over een netto toename in werkgelegenheid, drijft dit met het oog op deze feiten de spot met elke persoon van deze miljoenen werklozen en iedereen die ondanks eerlijk hard werken in armoede moet leven.
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, door de globalisering veranderen onze woon- en werkomstandigheden zo snel dat veel burgers het niet meer kunnen bijhouden. Ze voelen zich overdonderd en onzeker. De richtsnoeren van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid (concurrerende werkgelegenheid, gelijke kansen en sociale samenhang) moeten duidelijk voor hen zijn.
Men begrijpt nog steeds niet goed genoeg wat flexizekerheid inhoudt. Enerzijds moeten werknemers in hun eigen belang flexibeler worden zodat hun geschiktheid voor werk groter wordt. Anderzijds moeten bedrijven echter ook flexibeler worden door onder andere nieuwe marketingstrategieën en innovatieve producten te ontwikkelen en marktniches te veroveren. Tegelijkertijd hebben werknemers efficiënte systemen voor sociale zekerheid nodig zodat ze worden opgenomen en niet worden buitengesloten. Hun werk zou passend per sector en regio beloond moeten worden door overeenkomsten tussen de sociale partners, niet door overheidsbemoeienis.
Het doel van het Europese werkgelegenheidsbeleid is zowel dat meer mensen een baan krijgen als dat er kwalitatief hoogwaardige banen worden geschapen. Tegelijkertijd moet er in onderwijs- en opleidingsstelsels worden geïnvesteerd zodat het concept van levenslang leren werkelijk wordt geschraagd en dat onderpresteerders betrokken worden. Het moet duidelijk worden dat zowel het ESF als het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het nieuwe Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering rechtstreeks ten behoeve komen aan diegenen die werkeloos dreigen te worden of al werkeloos zijn. Zij moeten beter voorbereid zijn op verandering en in staat zijn om een nieuw werkgebied te betreden.
We zullen ook afgerekend worden op de mate waarin we erin geslaagd zijn om oudere werknemers langer bij arbeidsprocessen betrokken te houden in plaats van ze richting vervroegd pensioen af te voeren. Ze zijn zeer gemotiveerd, in staat om onder druk te werken en hebben genoeg kennis. De beste praktijkvoorbeelden moeten tonen hoe jongeren en ouderen als teams samenwerken en hoe beide partijen daarvan profiteren.
De richtsnoeren voor werkgelegenheidsbeleid in dit zeer goede verslag zullen vooral worden geaccepteerd als consistent wordt vastgehouden aan het subsidiariteitsbeginsel. Mevrouw Van Lancker heeft gelijk: de lidstaten moeten bewijzen dat ze hieraan meedoen. Dan zal ook het vertrouwen in ons sociale marktmodel toenemen.
Rovana Plumb (PSE). - (RO) Ik wil mijn collega, mevrouw Van Lancker, feliciteren met haar werk en het belang van dit verslag benadrukken. Er zou speciale aandacht moeten zijn voor het feit dat op dit moment 78 miljoen burgers van de Europese Unie arm zijn of het risico lopen tot armoede te vervallen en dat zes miljoen jongeren school verlaten. Wij als Europese sociaaldemocraten willen aan alle burgers gelijke kansen op een fatsoenlijk inkomen bieden zodat de sociale samenhang wordt versterkt. De toepassing van deze richtsnoeren zal bijdragen aan een verhoging van het aantal vaste en beter betaalde banen. Het draagt bij aan de garantie op passende sociale bescherming door toegang tot kwalitatieve sociale diensten. Het zal ook bijdragen aan de actieve sociale integratie voor alle burgers van de Europese Unie zodat armoede en sociale uitsluiting wordt bestreden.
In dit verband wil ik benadrukken dat we moeten zorgen dat ouderen en gehandicapten toegang hebben tot de arbeidsmarkt. Ook moeten we discriminatie tussen mannen en vrouwen op het gebied van loon elimineren. Ik ben ervan overtuigd dat dit verslag een belangrijk middel is om de doelstellingen van de vernieuwde Lissabon-strategie te bereiken. Het zal ook een bijdrage leveren aan het versterken van de sociale dimensie van het Verdrag van Lissabon. Dat Verdrag is ook door Roemenië goedgekeurd. Ik zal dit verslag steunen en voor dit verslag stemmen.
Siiri Oviir (ALDE). - (ET) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, collega’s, de richtsnoeren voor economische groei en werkgelegenheid voor de volgende drie jaar zullen bij de Europese voorjaarstop worden besproken. De agenda van Lissabon begint vruchten af te werpen. Dat is mooi, maar we hebben ons hierbij waarschijnlijk te weinig op maatschappelijke integratie gericht. De agenda van Lissabon heeft inderdaad gezorgd voor nieuwe banen, maar dit zijn niet altijd kwalitatief hoogstaande banen. Het is niet afdoende om uitdagende doelen vast te stellen. Daarnaast is onderwijs nodig, moeten schoolsystemen worden aangepast en hun mogelijkheden worden uitgebreid zodat die beantwoorden aan de behoeften van een kenniseconomie en -samenleving.
Het is heel belangrijk om een gezinsvriendelijke benadering van werk te bevorderen. De agenda van Lissabon vereist een versterking van de sociale maatregelen. De aandacht moet niet slechts gericht zijn op flexibele arbeidsrelaties, maar op beschermde flexibiliteit. Alleen door evenwicht tussen flexibiliteit en bescherming kan de werkgelegenheid en de sociale bescherming verbeteren. We moeten er naar streven dat ontwikkelingen op het gebied van economisch beleid, werkgelegenheidsbeleid en sociaal beleid elkaar aanvullen. Daarnaast wil ik de rapporteur ook feliciteren met haar uitstekende werk.
Gabriele Zimmer (GUE/NGL). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie verwijst naar het feit dat 6,5 miljoen banen zijn gecreëerd als gevolg van werkgelegenheidsbeleid dat in de afgelopen twee jaar met de lidstaten is afgesproken. Dit klinkt goed, vooral voor diegenen die de Europese Unie meer en meer aan de wereldwijde concurrentie willen aanpassen. Het is echter niet zo goed voor de mensen die deze banen hebben genomen en er voor het grootste deel nauwelijks rond van kunnen komen.
Het gisteren in Duitsland gepubliceerde verslag over armoede heeft ook duidelijk aangetoond dat meer en meer werknemers naast hun inkomen uitkeringen nodig hebben om niet tot armoede te vervallen en dat de ongelijkheid tussen mensen met hoge inkomens en mensen die nauwelijks inkomen hebben steeds groter wordt. Daarom is het hoognodig dat de werkgelegenheidsstrategie van de Europese Unie veel sterker en praktischer wordt betrokken bij de bestrijding van sociale uitsluiting en armoede, het scheppen van goede banen, de verhoging van inkomen en het bieden van maatschappelijke bescherming voor werknemers. Deze praktische betrokkenheid is echter, om welke reden dan ook, niet weloverwogen gepland.
De Europese Unie zou zich primair moeten richten op goede banen, de ministers voor werkgelegenheid van de EU pleitten daar tot een jaar geleden nog voor om op dit gebied vooruitgang te boeken. Het flexizekerheidsprincipe voldoet op dit verband niet.
Derek Roland Clark (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, u zegt dat de Lissabon-strategie begint te functioneren, maar waarom zijn parttimebanen in de afgelopen paar jaar dan van 16,2 naar 18,1 procent gestegen? Waarom is het percentage mensen met een onvrijwillig contract voor bepaalde tijd zonder zekerheid op de lange termijn nu 6,5?
De rapporteur geeft toe dat werkloosheid in de EU 8,9 procent bereikte in 2005. Het zou dit jaar tot 7,1 procent moeten dalen, maar gaat dat gebeuren? In het Verenigd Koninkrijk is de werkloosheid slechts ongeveer 5,8 procent. Voor het bestrijden van werkloosheid is geen beleid nodig. Er is een injectie voor nodig. Nu we het er toch over hebben, is het injectiesysteem door een commissie, een parlement of comité uitgevonden? Nee. Iemand had een slim idee, en slimme ideeën verspreiden zich nu eenmaal. Om goede ideeën te krijgen, moet je kijken naar de beste praktijkvoorbeelden en de beste praktijkvoorbeelden zijn bedoeld om te delen. Kijk maar naar de geweldige cijfers op het gebied van werkgelegenheid in het Verenigd Koninkrijk die ik net noemde. Die zijn beter omdat wij als beste praktijk o.a. onze uitzonderingsclausules bij de waardeloze arbeidstijdenrichtlijn hebben en dat we de euro niet hebben genomen, maar wereldwijd meer dan enige andere lidstaat buiten de EU zijn blijven handelen. Nu weet u over wat voor injectie ik het heb. Gaat u daar ook gebruik van maken?
Jacek Protasiewicz (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil mijn rede beginnen met een gedachte die mij plezier en tevredenheid schenkt. De vernieuwde Lissabon-strategie begint resultaten op te leveren. Het stemt vooral tevreden dat er nu in de Europese Unie al een gestage toename is in het aantal mensen dat werkt.
Op dit punt ben ik het echter in zekere mate oneens met het advies van de rapporteur mevrouw Van Lancker dat de kwaliteit van de nieuwe banen wellicht reden is voor bezorgdheid. We moeten natuurlijk doen wat we kunnen om ervoor te zorgen dat het banenaanbod in de Europese Unie de hoogst mogelijke kwaliteit heeft, maar ik denk dat elk soort baan beter is dan werkloosheid. Immers, werkloosheid is vernederend en slecht voor het gevoel van eigenwaarde. Dit is vooral het geval voor jongeren. Bij die groep blijft de werkloosheid hoog met als gevolg dat hun toekomst in de volgende paar jaar prioriteit zou moeten krijgen.
Een effectief middel om de beschikbaarheid van banen te verhogen dat vooral belangrijk is voor jonge Europeanen is het concept van de combinatie tussen flexibiliteit en zekerheid op de arbeidsmarkt dat “flexizekerheid” wordt genoemd. Er bestaat niet één universeel flexizekerheidsmodel en dus moet wanneer dit concept in de praktijk wordt gebracht rekening worden gehouden met de specifieke omstandigheden en tradities die in de verschillende lidstaten bestaan. Dit is precies de richting die mijn politieke fractie heeft voorgesteld in de amendementen die wij hebben ingediend. Er zijn echter twee elementen bij dit concept die eigenlijk universeel zijn en wat mij betreft, tevens cruciaal.
Het eerste hiervan is de investering in onderwijs en in het bijzonder in een hoog niveau van voortdurende bijscholing. Hierdoor kunnen werknemers hun vaardigheden aanpassen aan de snel veranderende economische trends en trends op de arbeidsmarkt.
Het tweede hiervan is het doortastender gebruik van arbeidsvormen die niet standaard zijn. Hierdoor worden vooral jongeren die zich voorbereiden op de start van hun arbeidsleven in staat gesteld om praktische vaardigheden te verkrijgen en de kosten van hun beroepsonderwijs te dekken.
Richard Falbr (PSE). - (CS) Als eerste wil ik mijn bewondering uitspreken voor mevrouw Anne Van Lancker die niet is bezweken onder de druk van de amendementen en haar verslag niet heeft laten afzwakken. Ik ben waarschijnlijk nog kritischer omdat ik van mening ben dat de vernieuwde Lissabon-strategie zeer weinig oplevert. De werkloosheid neemt niet significant af, de ontstane banen zijn niet van hoge kwaliteit en we staan toe dat mensen in de lidstaten van de EU armoede lijden ondanks dat ze een baan hebben. Het betekent allemaal dat er duidelijk iets niet klopt. Zelfs het groenboek geeft geen antwoorden op de vragen die werknemers en vakbonden ons stellen. We hoeven er alleen maar de desbetreffende overeenkomsten van de Internationale Arbeidsorganisatie op na te slaan. We moeten niet vergeten dat, enkele uitzonderingen daargelaten, vrijwel alle lidstaten de belangrijkste overeenkomsten goedgekeurd hebben. Het is begrijpelijk dat de Europese vakbonden bezorgd waren over de meest recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie in de zaken Viking - Laval - Rüffert. Mijn advies is om minder pagina’s te vullen en meer respect te tonen voor wat in de afgelopen tientallen jaren, vooral in de ontwikkelde landen van de Europese Unie, is bereikt.
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, dit verslag is doordrenkt met de waarden die toonaangevend voor een vrije arbeidsmarkt moeten zijn. Maar, er is één grote misser: het is niet goed om dergelijke regels vast te stellen op EU-niveau. Deze worden dan een onderdeel van het algemene regelgevingsysteem van de EU, het acquis communautair. Dan worden ze opgenomen in de Heilige Schrift. De mogelijkheid voor toekomstige hervormingen verdwijnt dan in heel Europa.
Als Duitsland en Frankrijk in de jaren 70 een algemeen werkgelegenheidsbeleid voor de Gemeenschap hadden afgedwongen op basis van de politieke ideeën die toen de overhand hadden, zou de economie van Europa nu in verval zijn.
Het modewoord flexizekerheid komt in het verslag steeds terug. Dat is omdat er geen algemeen werkgelegenheidsbeleid werd vastgesteld. Daarom kon Denemarken iets ontwikkelen dat er nu veelbelovend uitziet. Het verslag zou erop vooruit gaan als het tot één zin werd ingekort: “Het Europees Parlement beveelt de lidstaten aan om eens naar het Deense model van flexizekerheid te kijken om te zien of ze er iets van kunnen leren.” Punt.
José Albino Silva Peneda (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de cijfers voor werkgelegenheidstrends zijn in feite zeer positief en we moeten terug naar de jaren 80 om vergelijkbare cijfers te vinden. Toch moeten we ons ervan bewust zijn dat niet alle Europese regio’s net zulke positieve resultaten hebben. Het nieuws over de kwaliteit van de werkgelegenheid is ook niet al te best.
Ik ben mij ervan bewust dat als we het hebben over sociaal beleid er altijd de neiging is om prioriteiten te stellen. Dat valt niet mee, het is verleidelijk om alles als een prioriteit te zien. De ervaring leert dat wanneer alles prioriteit krijgt, het resultaat is dat niets meer prioriteit heeft.
Ik zou ons daarom allemaal willen aanmoedigen om ervoor te zorgen dat we bij deze sociale kwesties definities van rollen, verantwoordelijkheden en duidelijke en meetbare doelen betrekken, vooral wat betreft werkgelegenheidsbeleid.
Ik wil, als mijn bijdrage, noemen dat voor mij één zeer duidelijke prioriteit het bestrijden van vroegtijdig schoolverlaten is. Momenteel betreft dit vijftien procent van de jongeren tussen achttien en vierentwintig jaar. Het gaat om meer dan zes miljoen jongeren.
De kwestie van vroegtijdige schoolverlaters is met name ernstig met het oog op de verwachte demografische ontwikkeling in Europa. Dit houdt in dat er in 2030 achttien miljoen minder kinderen en jongeren zullen zijn en 52 procent meer mensen die ouder dan 65 zijn.
Ik vind het onacceptabel dat deze kostbare, afnemende groep jongeren niet goed wordt onderwezen en tot het hoogste niveau gereed gemaakt wordt om succesvol in te spelen op de uitdagingen van de nieuwe arbeidsmarkt. De sociale zekerheidsstelsels zijn van hen afhankelijk. We weten allemaal dat de mensen met de laagste opleiding in een informatiemaatschappij het meest kwetsbaar zijn voor werkloosheid en sociale uitsluiting en duidelijk het risico lopen op sociale uitsluiting.
Ik geloof net als onze rapporteur, mevrouw Van Lancker, die ik wil feliciteren, sterk dat de sociale dimensie van de Lissabon-strategie vooral versterkt moet worden door een grotere nadruk op de kwestie van integratie.
Juan Andrés Naranjo Escobar (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik denk dat de belangrijkste bijdragen van het gedane werk liggen in het feit dat we het ongeveer eens zijn over de diagnose van de situatie en de behandelingen die op nationaal niveau moeten worden toegepast om de werkgelegenheidsdoelen van de Lissabon-strategie te bereiken.
De Unie moet economisch zeer sterk zijn om politieke vooruitgang te boeken zonder afstand te doen van het sociale model dat aan de basis ligt. Het beste sociale beleid is ervoor te zorgen dat mensen door middel van werk integreren en vooruitgang boeken.
Deze acht richtsnoeren bieden ons de routekaart voor de hervormingen die in 2010 voltooid moeten zijn. Ze voldoen volledig voor het lanceren van nationale hervormingsprogramma’s.
Er zijn echter enkele zeer beslissende elementen waar we op een bepaalde manier aan moeten werken.
Het eerste is het bereiken van een mobiliteitsniveau dat vooral arbeidskansen biedt voor jongeren. Het is hiervoor absoluut essentieel dat we garant staan voor een effectief systeem van gelijke opleiding, niet slechts op gebied van behaalde diploma’s, maar ook op het gebied van bijscholing voor werknemers tijdens hun arbeidsleven.
Het tweede is het moderniseren van arbeidsregels om te zorgen voor een meer geleidelijke en flexibele pensionering. Dit zou de afname van inkomsten uit werk en toekomstige armoede voorkomen.
Het derde is om de taalvaardigheid van de bevolking als geheel te verbeteren omdat, dames en heren, er regels zijn voor globalisering. Wie zich aanpast, die wint. De rest verliest.
Als we meer productiviteit, banen van betere kwaliteit en meer vaardigheden willen, moeten we ernaar blijven streven dat de hervormingen die de Lissabon-strategie noemt worden doorgevoerd.
Het klopt dat er vorderingen gemaakt zijn, maar als de uitstekende hervormingen worden genegeerd, stort alles in.
Daarom is de invoering door middel van initiatiefdialogen zoals “flexizekerheid” essentieel.
Iles Braghetto (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Lissabon-strategie heeft bereikt dat de werkgelegenheid in Europa is vergroot, maar niet iedereen heeft daar voordeel bij: het blijft moeilijk voor jongeren, vrouwen en marginale groepen in de samenleving om werk te vinden. De kwaliteit van werkgelegenheid is ook niet verbeterd: het aantal contracten voor bepaalde tijd is toegenomen en de grotere flexibiliteit heeft geen baanzekerheid opgeleverd. Daarom moet de sociale dimensie van de Lissabon-strategie worden versterkt, deze ondersteunt levenslang leren en erkenning van vaardigheden.
We moeten welzijnssystemen definiëren die inkomensondersteuning leveren en mobiliteit binnen de banenmarkt faciliteren. Daarbij moeten de juiste schokdempers aanwezig zijn en doelstellingen voor evenwicht tussen werk en leven worden bereikt.
De ontwerpresolutie is een stap in de goede richting, daarom ondersteunen we deze.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met de stelling dat de Lissabon-strategie voor meer banen heeft gezorgd. Dat zijn echter niet persé banen van grotere kwaliteit.
In elke strategie van de EU moet altijd rekening worden gehouden met de noodzaak om armoede en sociale uitsluiting te bestrijden. Ik ben het echter niet eens met de gedachte dat het aannemen van gezamenlijke sociale normen op EU-niveau het wondermiddel zal zijn dat onze problemen oplost. Werkgelegenheid en sociaal beleid vallen onder de rechten van lidstaten en alle acties die de EU op dit gebied doet moeten aan het subsidiariteitsbeginsel voldoen. De uitwerking en introductie van strategieën op basis van specifieke modellen zoals flexizekerheid zullen op nationaal niveau verschillen.
Ik wil het gevaar dat een ééndimensionale benadering in deze kwestie met zich meebrengt benadrukken. Tegelijkertijd wil ik mijn voorkeur uitspreken voor de oprichting van een platform voor de uitwisseling van informatie en beste praktijken op EU-niveau.
Ik ben van mening dat geen enkele specifieke werkgelegenheidsstrategie voor volledig succes zal zorgen zonder dat alle bestaande barrières voor het vrij verkeer van arbeid als zekere stimulans voor de economische groei en verbetering van werkgelegenheid worden geslecht.
Renate Weber (ALDE). - (RO) Ik feliciteer Anne van Lancker met het verslag. Ik persoonlijk maak mij zorgen om de kwaliteit van banen. We hebben 78 miljoen mensen op de grens van de armoede. Dit komt mede doordat er ongelijkheid is onder de lidstaten wat betreft loon van werknemers. Ik ken de discriminatieproblemen waar veel Roemenen die legaal in andere lidstaten van de Europese Unie werken mee te maken krijgen. Ze worden gedwongen werk te accepteren dat onder hun opleidingsniveau ligt en krijgen lagere salarissen dan hun collega’s die burgers zijn van de betreffende landen. Helaas is er geen mechanisme op niveau van de Europese Unie voor het bepalen van de kwaliteit van banen – dat is wel nodig. Ik geloof sterk dat het principe van de juiste betaling een stimulans is voor de levering van hoogwaardige diensten en ik ben volledig tegen de bestaande tendensen om werknemers onder te betalen. Ook zou het vrij verkeer van arbeid in de Europese Unie op geen enkele manier beperkt moeten worden.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). - (CS) Er zijn eigenlijk maar twee manieren om de werkloosheidskwestie op te lossen: De eerste is dat mensen daarheen gaan waar het werk is. De tweede is dat het werk gaat waar de mensen zijn. Ik denk dat de laatste optie zinniger is omdat geen van de middelen die bij de eerste optie worden gebruikt (gedeeld werk, flexibele overeenkomsten, flexibelere werktijden, enz.) de gewenste resultaten hebben opgeleverd. Ik denk dat de tweede optie meer potentieel biedt en behoorlijk geschikt is voor de Europese Unie. Een van de mogelijkheden is dat een Europese overheidssector wordt gecreëerd zodat de Europese Unie begint te functioneren als een instelling die banen creëert.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil ten eerste het uitstekende werk van mijn collega mevrouw Morin toejuichen die de mening van onze politieke fractie heeft verdedigd.
Misschien is het een vreemde gedachtesprong, maar ik wil iets vragen over de rol van sociale partners. Het is opmerkelijk dat zij in dit verslag ontbreken. We werken volgens artikel 128, dat betekent dat we aanbevelingen doen aan de lidstaten, maar ik denk dat het tijd wordt om meer actie te ondernemen.
Commissaris, wat denkt u over de toepassing van artikel 139 van het Verdrag? Dat biedt precies deze mogelijkheid voor sociale partners die een arbeidswet creëren op gemeenschapsniveau. Hoe kunnen we een werkgelegenheidsbeleid hebben zonder overeenstemming in sociaal recht? Ik denk dat wat betreft de toepassing van artikel 138, commissaris, het aan u is om de sociale partners te promoten. We moeten hen betrekken bij het maken van goede Europese sociale wetgeving.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) De eerste fase van invoering van de doelstellingen van de vernieuwde Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid heeft al behoorlijke resultaten opgeleverd: in 2007 werden 3,5 miljard banen gecreëerd in de EU en de werkloosheid nam in de periode tussen 2005 en 2007 af met 1,6 procent.
Dat is echter slechts één kant van de medaille. De EU heeft momenteel veertien miljoen werkende mensen die in armoede leven. Daarnaast neemt het aantal mensen dat wordt gedwongen te werken met contracten voor bepaalde tijd of die parttime zijn steeds toe. Jongeren in de EU hebben ook zeer ernstige problemen. Ongeveer zes miljoen jongeren verlaten vroegtijdig school. De werkgelegenheid voor jongeren is slechts half zo groot als voor de EU als geheel.
Ik wil erop wijzen dat de snelheid en efficiëntie van de toepassing van de doelstellingen van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid nogal verschilt in de verschillende lidstaten. Ik dring er bij de Commissie op aan om te zorgen voor consistente invoering van de Europese werkgelegenheidsstrategie en doelstellingen voor levenslang leren die zijn gesteld in het programma “Jeugd” van de EU, de Europese overeenkomst inzake gendergelijkheid en het Actieplan voor personen met een handicap voor 2006-2007.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht nu richten op twee diensten die overal in Europa versterkt moeten worden. Een daarvan is het advies, de informatie en de leiding die aan jongeren en werknemers van elke leeftijd wordt gegeven om ze in staat te stellen om geschikt werk, onderwijs en levenslange bijscholing te vinden. De andere dienst die overal in Europa versterkt moet worden om waardige arbeidsomstandigheden te bevorderen is de arbeidsinspectiedienst. Arbeidsinspecteurs zullen het zwart werken, dat een plaag voor wettige arbeid is, kunnen aanpakken.
Onze grootste hoop voor de jaren tot 2010 ligt misschien wel in werkgelegenheid, ondernemerschap en samenwerking met de sociale partners.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de huidige economische situatie in de Europese Unie verbetert. We zien een toename van het BNP, nieuwe banen ontstaan, de werkgelegenheid neemt toe en de werkloosheid neemt af.
Om dit proces in gang te houden, moeten we de sociale integratie versterken en allereerst jongeren helpen om werk te vinden, vooral als ze net op de arbeidsmarkt komen. Ten tweede moeten we het gemakkelijker maken voor mensen in moeilijke materiële omstandigheden om werk te vinden. Ten derde moeten we de langdurig werkelozen een kans geven.
Dit zijn de gebieden waar effectievere ondersteuning en actie vanuit de Europese Unie nodig zijn. Het is belangrijk om het onderwijs- en bijscholingssysteem aan te passen zodat dit voldoet aan de eisen van de Lissabon-strategie en economische ontwikkeling vergemakkelijkt. Dat zal vervolgens tot meer banen leiden.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof dat vooral kleine en middelgrote bedrijven een belangrijke rol in de werkvoorziening spelen. Tweederde van onze werknemers werkt tenslotte in kleine en middelgrote bedrijven die vijftig procent van het bruto nationaal product produceren. Daarom zouden we ons bij het bedenken van strategieën moeten richten op het bevorderen van doorlopende beroepsmatige bijscholing in kleine en middelgrote bedrijven. Daarbij moeten nieuwe mogelijkheden worden gecreëerd voor het afschrijven van zich voordoende kosten en we moeten zorgen dat uiteindelijk onze werknemers een hoger netto loon krijgen.
Uiteindelijk moeten we ook de infrastructuur ontwikkelen om onze werknemers baanzekerheid te kunnen bieden. De Europese Unie zou in dit opzicht als beste praktijkvoorbeeld kunnen dienen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, de strikte regels van het Parlement staan het mij niet toe om uitgebreid op uw redes in te gaan. Ik wil u in elk geval bedanken voor het substantiële debat waarin vele aspecten van de arbeidsmarkt en de Europese werkgelegenheidsstrategie werden geanalyseerd en ik wil op enkele fundamentele kwesties ingaan.
Ten eerste heeft de Europese werkgelegenheidsstrategie concrete resultaten opgeleverd. De huidige cijfers voor werkloosheid en werkgelegenheid zijn veel beter dan ze sinds de jaren tachtig zijn geweest. Een duidelijk succes. In uw debat heeft u vaak zorgen geuit over kwaliteitsbanen. Ik wil erop wijzen dat het concept van meer banen en meer kwaliteitsbanen onderdeel is van de Lissabon-strategie voor groei en werkgelegenheid. Wat is het resultaat? Van de miljoenen nieuwe banen is meer dan de helft fulltime en de kwaliteit ervan staat niet ter discussie. Veel van de resterende banen zijn parttime of voor bepaalde tijd.
Volgens mij is de hypothese dat geen van de parttime banen of banen voor bepaalde tijd van hoge kwaliteit is, niet steekhoudend. Dat is niet te verdedigen. Veel van deze banen zijn kwaliteitsbanen. Het staat echter vast dat sommige van deze banen geen kwaliteitsbanen zijn. Dat is een van de gebieden waar we een oplossing voor moeten vinden. Mijn persoonlijke mening is dat het probleem van arme werknemers, mensen die arm blijven ondanks een baan, zeer zorgwekkend is en dat we er meer aandacht op moeten richten. Volgens de beschikbare cijfers, vormen de werkende armen ongeveer acht procent van de beroepsbevolking. Dat is een behoorlijke groep. Het gaat om miljoenen mensen en het is een zeer dringende kwestie.
Een andere kwestie die u hebt besproken, is het verband tussen het werkgelegenheidsbeleid en de maatschappelijke integratie. Ik wil benadrukken dat richtsnoer 19 de nadruk legt op een alomvattende arbeidsmarkt en op het bevorderen van de integratie van kansarme mensen op de arbeidsmarkt. Dit is omdat de Commissie in de Strategie heeft aanbevolen dat geen substantiële wijzigingen in deze richtsnoeren moeten worden gemaakt. De reden hiervoor is dat ze succesvol zijn gebleken en dat het duidelijk is geworden dat voor een beter beheer, een beter evenwicht tussen Europees en nationaal niveau (de meeste lidstaten waren deze mening toegedaan) het beste zou zijn om de richtsnoeren niet uit te breiden. Aan de andere kant is het duidelijk dat de tekst niet in steen is gebeiteld. Die blijft ontwikkelen. De onderwerpen die u hebt genoemd zijn ongetwijfeld de onderwerpen waar afhankelijk van de toekomstige ontwikkelingen een geschikt antwoord op nodig is.
Ik wil een andere vraag betreffende de toepassing van artikel 139 van het Verdrag beantwoorden. Het is paradoxaal dat vandaag de collectieve overeenkomst in de maritieme sector wordt ondertekend. Men heeft al besloten om deze collectieve overeenkomst via artikel 139 in de Europese wetgeving te introduceren. Dit is, met andere woorden, een concrete stap die toont dat het artikel niet wordt veronachtzaamd. Ik zie trouwens de overeenkomst in de maritieme sector als een zeer belangrijke stap voorwaarts omdat het een zeer complexe en zeer internationale sector is en de sociale partners erin zijn geslaagd zeer veel te bereiken.
Natuurlijk waren er andere onderwerpen in het debat: de kwestie van onderwijs, het hoge aantal vroegtijdige schoolverlaters, levenslang leren. Dit zijn allemaal belangrijke onderwerpen die tot zeker hoogte in de nieuwe sociale agenda meegenomen zullen worden. Wat betreft integratie zou ik uw aandacht willen vestigen op de mededeling van de Commissie over actieve integratie. Dit is een van de documenten die de strategie van de Commissie op dit gebied schetst. Ik wil benadrukken dat de arbeidsmarkt weliswaar de basis voor actieve integratie is, maar dat dit zich niet uitstrekt tot alle gebieden waar de toepassing van een samenhangend integratiebeleid nodig is. Veel mensen maken natuurlijk wegens omstandigheden geen deel uit van de arbeidsmarkt, zoals gepensioneerden of mensen die in verschillende ongebruikelijke omstandigheden verkeren. Het integratiebeleid moet dus breder zijn dan de arbeidsmarkt. De Europese strategie voor de arbeidsmarkt moet goed met dit aspect rekening houden.
Dames en heren ik wil u nogmaals bedanken voor het debat dat volgens mij de meeste belangrijke onderwerpen op het gebied van de Europese arbeidsmarkt heeft behandeld. Ik denk dat deze een significante bijdrage leveren aan het proces van zoeken naar een beter en effectiever evenwicht tussen de Europese werkgelegenheidsstrategie en de activiteiten van individuele lidstaten. Zoals eerder gezegd waren er veel interessante opmerkingen die tijdens het debat zijn gemaakt, maar de regels van het Parlement staan niet toe dat ik op alles kan reageren, daarom heb ik slechts enkele opmerkingen beantwoord.
Anne Van Lancker, rapporteur. − (NL) Ik zou eerst en vooral de collega’s hartelijk willen bedanken voor hun bijdrage aan dit debat. Ik denk dat het duidelijk is dat velen onder u ook de klemtoon hebben gelegd op gelijke kansen, sociale insluiting en de kwaliteit van het werk, en dat lijkt mij heel belangrijk. Het spijt mij als ik sommige collega’s teleurgesteld heb door niet nog meer van hun amendementen op te nemen, maar ik wilde echt vermijden dat dit verslag een kerstboom werd met te veel slingers en ballen.
Nog een woordje naar aanleiding van een opmerking van voorzitter Jan Andersson. Ik hoop inderdaad dat dit verslag niet bij de nutteloze werken belandt, want artikel 128 van het Verdrag geeft dit Parlement het recht om geraadpleegd te worden, maar in de praktijk dreigt dit een uitgehold recht te worden. Ik besef, mijnheer de commissaris, dat het voor de Raad belangrijk is om vroeg in het jaar te kunnen beslissen, zodat met de sociale partners de nationale actieplannen kunnen worden ontwikkeld. Dan lijkt het mij echter ook essentieel dat, wil het Parlement zijn rol nog kunnen spelen, de Europese Commissie vroeger in het jaar met haar voorstellen komt, zodat de drie instellingen hun rol in het proces ten volle kunnen vervullen, zoals dat ook in het Verdrag voorzien is.
Nog eens mijn dank aan alle collega’s en laat ons hopen dat de Raad toch nog zijn oor te luisteren legt.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) Volgens de meest recente verslagen van de Europese Commissie dreigt zestien procent van de inwoners van de EU tot armoede te vervallen en is dit in acht procent van die gevallen ondanks een volledige baan. Dertien procent van de volwassen Polen wordt met armoede bedreigd, daarbij horen ook mensen met een volledige baan.
Dames en heren, de regio Małopolska die ik in het Europees Parlement vertegenwoordig heeft het laagste werkloosheidsniveau in Polen. Het percentage is momenteel acht procent. Dit staat echter niet garant voor een goede levensstandaard. De voedsel- en energieprijzen stijgen snel en veel gezinnen dreigen tot armoede te vervallen. In de nabijgelegen provincie Świętokrzyskie, die ik hier ook in het EP vertegenwoordig, is de situatie bijna dramatisch met dubbel zoveel werkloosheid als in Małopolska. Met slechts deze twee provincies als voorbeeld zien we een groeiend niveau van maatschappelijke ongelijkheid. Mevrouw van Lancker merkt in haar verslag over werkgelegenheidsrichtsnoeren terecht op dat we in de Europese Unie geconfronteerd worden met een situatie waarin meer dan veertien miljoen werkende mensen in armoede leven.
Dit cijfer zou zeer snel kunnen toenemen als we de Lissabon-strategie niet aanpassen om in de EU meer banen van betere kwaliteit te creëren. Dit probleem betreft vooral de nieuwe lidstaten; daar zijn de verschillen in welvaart tussen de burgers het grootst in vergelijking met de rest van de lidstaten.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Groei en werkgelegenheid zijn essentiële onderdelen van de Lissabon-strategie. Het werken aan een concurrerend en innovatief Europa is gekoppeld aan veranderingen op de arbeidsmarkt. Onze bedrijven hebben werknemers nodig die de nieuwe uitdagingen aan kunnen gaan en de vraag naar verandering kunnen beantwoorden. Natuurlijk ben ik het er mee eens dat werkgelegenheid met het oog op morgen voor stabiliteit, veiligheid en zekerheid moet zorgen. Tegelijkertijd moet de relatie tussen werkgever en werknemer voldoende flexibel zijn. Dan kunnen ondernemers de veranderingen teweegbrengen die de marktsituatie van ze vraagt.
Daarom is het zo belangrijk dat ondernemers en werknemers ervoor zorgen dat ze hun bekwaamheden verder ontwikkelen, hun vaardigheden vergroten en zich beroepsmatig verbeteren. Dit is in het belang van bedrijven die vaardige en zeer gemotiveerde werknemers kunnen aantrekken. Het is ook in het belang van de werknemers zelf die, vanwege hun grotere vakbekwaamheid, een sterkere positie op het werk zullen krijgen. Als zich de noodzaak tot baansverandering voordoet hebben ze daarnaast de zekerheid dat ze dankzij hun vaardigheden geen problemen krijgen om weer hun plaats op de arbeidsmarkt te vinden.
Tenslotte zou ik de aandacht willen vestigen op de mobiliteit op de Europese markt. Zoals we weten leggen veel lidstaten nog steeds beperkingen op werk aan burgers uit de nieuwe lidstaten. Deze beperkingen bestaan ondanks waarschuwingen van vertegenwoordigers van het bedrijfsleven dat er in veel sectoren van de economie een tekort is aan arbeidkrachten.
Zolang er beperkingen blijven bestaan op de Europese arbeidsmarkt, zal het vrij verkeer van werknemers en diensten in Europa slechts gedeeltelijk het succes van onze economieën bepalen.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De vernieuwde Lissabon-strategie heeft positieve resultaten opgeleverd. Toch moeten we om het werkgelegenheidsdoel te bereiken de gebieden onderzoeken waar het nog steeds nodig is het aantal acties te verhogen dat op Gemeenschapsniveau wordt genomen.
Ik doel vooral op de problemen die jongeren tegenkomen bij hun studie en start op de arbeidsmarkt. Zes miljoen jongeren in de Europese Unie verlaten het onderwijssysteem voordat ze achttien worden. Al net zo ernstig is het gegeven dat van het totale aantal werklozen in de Europese Unie veertig procent uit jongeren bestaat. Bovendien hebben de meeste jongeren die op de arbeidsmarkt weten te komen minder gunstige arbeidsvoorwaarden, zoals parttime, beperkte uren of werk dat is gebaseerd op een contract voor levering van diensten.
Bij de normatieve richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid moeten we meer oplossingen geven voor de programma’s en fondsen die de Europese Unie opzet ter ondersteuning van de acties van lidstaten op dit gebied.
Magda Kósáné Kovács (PSE), schriftelijk. – (HU) De werkgelegenheidsrichtlijn heeft de lidstaten van de grotere Europese Unie richtsnoeren, doelen, en instrumenten voor de lange termijn gegeven voor de verbetering van de concurrentiepositie en voor het verhogen van de werkgelegenheid in de tweede uitvoeringscyclus van de Lissabon-strategie. Het is sindsdien duidelijk geworden dat een economie niet concurrerend en efficiënt kan zijn in een wereld die met concurrentie moet leven. De economie kan niet sneller vooruit gaan dan de rest als deze de weg kwijt is geraakt in de sociale woestijn en we dit proberen te bereiken te midden van mensen die het gevaar op sociale uitsluiting lopen.
Voor een waardig leven is een behoorlijke baan nodig. Hiervoor is een potentiële beroepsbevolking nodig die voldoende is gekwalificeerd en haar vaardigheden op niveau kan houden; een gezonde beroepsbevolking die tegen discriminatie is beschermd.
De erkende behoeften van de nieuwe lidstaten maakten in 2006 een herziening van het richtsnoer noodzakelijk. De nadruk werd toen gelegd op mensen die bepaalde nadelen ondervonden op de arbeidsmarkt, de uitzichtloze situatie van oudere vrouwen op de arbeidsmarkt, de isolatie van bepaalde talen en de kwesties aangaande de werkgelegenheid van de Roma.
In de afgelopen twee jaar is het aantal banen gestegen, zijn de werkgelegenheidspercentages verbeterd en zijn de turbulente werkgelegenheidsindicatoren ook stabiel geworden. De toename van klassieke banen (fulltime, door contract beschermd werk op kantoor) is relatief langzaam geweest, maar er is een enorme toename geweest van parttime, seizoenswerk en werk dat wordt uitgevoerd via opdrachten voor levering.
Wij bestrijden niet dat in deze veranderde situatie een einde is gekomen aan het tijdperk van dogmatische arbeidswetgeving. Voor uitgebreide en intensieve economische ontwikkelingen zijn flexibele wettelijke voorschriften nodig die relativisme in arbeidswetgeving en de devaluatie van sociaal partnerschap en collectieve arbeidsovereenkomsten voorkomen.
6. Vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU (debat)
De Voorzitter . − Aan de orde is het verslag (A6-0159/2008) van mevrouw Lynne, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de vooruitgang die in de EU op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie is geboekt (de omzetting van Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG) (2007/2202(INI)).
Elizabeth Lynne, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de andere fracties bedanken voor hun medewerking, met name enkele van de schaduwrapporteurs. Ik denk dat we door samen te werken een goed verslag hebben gemaakt.
Ik heb in dit verslag gekeken naar de omzetting en toepassing van de huidige richtlijnen, namelijk de richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep en de richtlijn inzake gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Ik heb mij meer gericht op de richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep omdat gelijke behandeling ongeacht ras vorig jaar in een zeer goed verslag van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken werd behandeld. De omzetting en toepassing is overal in de EU verschillend, vooral met de richtlijn inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep. Er zijn echter ook problemen met de richtlijn inzake gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming. Er is ook een tekort aan informatie voor burgers over mogelijke oplossingen bij discriminatie.
De Commissie, de lidstaten, de vakbonden, alsmede gouvernementele en niet-gouvernementele organisaties moeten doen wat ze kunnen om het bewustzijn van rechten in het kader van deze richtlijnen te verbeteren. De lidstaten moeten ook goede, onafhankelijke instanties financieren om gelijkheid te bevorderen. De lidstaten moeten worden aangemoedigd om ervoor te zorgen dat de opdracht van die instanties ook alle vormen van discriminatie omvat.
Het gebeurt te vaak dat individuele slachtoffers van discriminatie zelf de discriminatie moeten oplossen zonder de ondersteuning van advocaten of de middelen om juridische stappen te zetten. Dat moet veranderen. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat slachtoffers van discriminatie automatisch verzekerd zijn van juridische stappen en daarbij worden geholpen. Hoewel ik blij ben met de statistieken die de Commissie al over discriminatie heeft verzameld, denk ik dat we meer gegevens en een algemene norm voor het verzamelen van gegevens nodig hebben.
Ik ben blij met de interesse van de Commissie in meervoudige discriminatie. Dat is een van de redenen dat ik in mijn verslag oproep tot uitgebreide antidiscriminatiewetgeving. We moeten afstappen van de stuksgewijze aanpak. Bij discriminatie mag van een hiërarchie geen sprake zijn. Een nieuwe richtlijn moet discriminatie en toegang tot goederen en diensten op alle gronden die nog niet in de wetgeving krachtens artikel 13 zijn behandeld, regelen. De richtlijn moet handicaps, leeftijd, religie of geloof en seksuele geaardheid omvatten. Ras en geslacht zijn net als werk al inbegrepen.
Commissaris Špidla had zich hieraan verplicht en de Commissie heeft een horizontale richtlijn voor het werkprogramma voor 2008 gepland. Dit vind ik vooral bijzonder lovenswaardig van commissaris Špidla. Helaas lijkt men hier echter binnen de Commissie wat op terug te komen. Kan de Commissie ons mededelen in welke fase de effectbeoordeling plaatsvindt, wat wordt behandeld en wanneer dit bekend wordt gemaakt? Begrijp ik goed dat er nu wordt gezegd dat er misschien alleen wetgeving wordt voorgesteld op het gebied van handicaps? Dat is niet acceptabel. Vandaar ons amendement.
Ik heb jaren campagne gevoerd voor wetgeving ex artikel 13 op basis van handicap en op basis van leeftijd. Nu ben ik er echter van overtuigd dat we niemand moeten vergeten. Antidiscriminatie en mensenrechten zijn de basis van de Europese Unie. Elke burger in de EU moet gelijk worden behandeld.
Ik dring er bij u op aan voor mijn verslag te stemmen, en nog belangrijker voor een allesomvattende richtlijn over antidiscriminatie zodat we een signaal geven aan diegenen in de Commissie die het hier niet mee eens zijn. De lidstaten zien dan ook dat we als Parlement tenminste toegewijd zijn aan het volledig beëindigen van discriminatie en het belachelijke idee dat het is geaccepteerd om tegen een deel van onze maatschappij te discrimineren.
(Applaus)
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil ten eerste mevrouw Lynne bedanken voor haar uitgebreide en actuele verslag. De Commissie is het volledig eens met de inhoud. De Commissie ondersteunt de roep om een volledige omzetting van Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/87/EG zonder meer. Zoals u weet heeft de Commissie enkele lidstaten aangeklaagd wegens niet-naleving van de wetgeving. De Commissie zal niet aarzelen om van haar bevoegdheden gebruik te maken om te zorgen dat in de toekomst de EU-wetgeving nauwgezet wordt nageleefd en om een snelle en systematische verbetering te bereiken in de gevallen waar deze wetgeving nog niet ten uitvoer wordt gelegd.
De Commissie erkent ook dat het toezicht op de toepassing van de beide richtlijnen moet worden verbeterd. De Commissie werkt daarom momenteel aan programma’s zodat discriminatiegevallen beter worden vastgelegd. De echt belangrijke kwestie is de daadwerkelijke impact op personen, niet slechts een abstract beeld van hoe een en ander zou kunnen werken.
Het verslag onderstreept terecht ook de essentiële rol van de instellingen bij het ondersteunen van gelijke behandeling: ze spelen een belangrijke rol bij het toezicht houden, steun bieden aan slachtoffers en het verhogen van bewustzijn van rechten. Ik wil het cruciale belang van de non-gouvernementele sector op dit gebied benadrukken. De Commissie ondersteunt een uitbreiding van de rol van de instellingen en de rol van de non-gouvernementele sector op een wijze die discriminatie op andere gronden dan etniciteit en geslacht zou omvatten.
Zoals beschreven in het Werkprogramma van de Commissie voor 2008, wil ik een amendement voordragen op basis van artikel 13 van het EG-verdrag. Dit zou de bestaande bescherming tegen discriminatie uitbreiden tot gebieden buiten de arbeidsmarkt. Dit zal worden inbegrepen in het bredere programma voor gelijke kansen, opvattingen en solidariteit dat eind juni goedgekeurd wordt.
Er vinden levendige politieke debatten plaats over de vraag of er op EU-niveau uitgebreidere antidiscriminatiewetgeving nodig is. Laat het duidelijk zijn dat deze discussies er niet zijn om te bespreken of discriminatie wel of niet bestreden moet worden. De discussie gaat over de meest effectieve manier om dit te doen. Gezien de politieke gevoeligheid van deze kwestie en de allesbehalve toeschietelijke houding van sommige lidstaten, moet dit zeer zorgvuldig worden voorbereid.
Tijdens het seminar van 29 april dat voor de start van de vernieuwde sociale agenda werd gehouden zijn we overeengekomen dat meer diepteanalyses nodig waren voordat een besluit over de beste maatregelen wordt genomen. Wat de Commissie in de komende weken ook besluit, het wordt een beslissing op basis van een gedetailleerde analyse. Daarin zal rekening worden gehouden met alle aspecten van meervoudige discriminatie en de principes van subsidiariteit en evenredigheid. Het belangrijkste is dat het genomen wordt om echte voordelen op te leveren voor diegenen die dat nodig hebben.
Ik zou tenslotte willen noemen dat de Commissie van plan is om als vervolg op het Europees Jaar van gelijke kansen een mededeling te presenteren waarin concrete maatregelen worden genomen voor betere bescherming in de Europese Unie tegen discriminatie. De Commissie zal tegelijk met deze mededeling ook een verslag publiceren over de bijdrage van het EU-beleid aan de verbetering van de situatie van de Roma.
Tatjana Ždanoka, rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur, mevrouw Lynne van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en mijn politieke fractie bedanken voor haar uitstekende werk en dit uitstekende verslag.
Helaas is discriminatie nog steeds een van de belangrijkste en meest wijdverspreide mensenrechtenproblemen in de Europese Unie. Wat betreft antidiscriminatierichtlijnen die al van kracht zijn, wil ik benadrukken dat ze slechts in minimumnormen voorzien. Het is een schandelijke situatie dat een aantal lidstaten zelfs die minimumnormen niet hebben omgezet en geïmplementeerd. Wij denken dat de Europese Commissie actiever de inbreukprocedure tegen zulke lidstaten moet gebruiken.
Iedereen in de Europese Unie moet er zeker van zijn dat hij of zij niet gediscrimineerd kan worden en dat hij of zij effectieve juridische middelen heeft om discriminatie te bestrijden. De lidstaten en de Commissie moeten ook actief het bewustzijn vergroten. Daarbij moeten mensen worden getraind in het bestrijden van discriminatie.
Een andere kwestie die we net vandaag hebben gehoord baart me zelfs nog meer zorgen. Het is dat we echt een allesomvattend juridisch kader moeten hebben voor het bestrijden van discriminatie. Voor zover ik deze mededeling van de commissaris begrijp kunnen we op dit moment niet zeker weten of het werkprogramma dat de commissiaris voor 2008 heeft aangekondigd hierin zal voorzien. We hebben het programma met een voorstel voor een richtsnoer om het principe van gelijke behandeling buiten de werksituatie op welke grond ook zeer welkom geheten.
Ik zou het zeer ontstellend vinden als de Commissie enkele gronden van het bereik van bescherming zou uitsluiten. Dit zou betekenen dat we onze waarden gemakkelijk laten varen en dat we ons vrij voelen om zodra het Europees Jaar van gelijke kansen is afgelopen Europeanen verschillend te behandelen. Dit kunnen we niet tolereren.
Edit Bauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Bedankt, mijnheer de Voorzitter. Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is een fundamentele menselijke waarde om tegen discriminatie te zijn. Over dit punt zijn we het allemaal eens. De Europese Volkspartij hecht bijzonder belang aan antidiscriminatiebeleid. Het is onze overtuiging dat lidstaten een onweerlegbare en onontkoombare verantwoordelijkheid hebben om te zorgen dat geen enkele burger van de Europese Unie met discriminatie te maken heeft.
Onze fractie is zich er ook van bewust dat helaas niet alle problemen met wetgeving opgelost kunnen worden. Om geleidelijk een einde te maken aan discriminatie, is een goed politiek milieu nodig, is tolerantie in het dagelijks leven, op het werk, in het openbaar, bij communicatie en van nationaal tot plaatselijk niveau nodig. Het is ook nodig dat de hele burgermaatschappij een eenheid vormt.
De praktijk heeft uitgewezen dat de tenuitvoerlegging van Europese richtlijnen op het gebied van discriminatie geen eenvoudige taak is. De helft van de lidstaten zijn er niet in geslaagd om de richtlijnen goed om te zetten in nationale wetgeving, of om deze goed toe te passen. Het is een feit dat er in de Europese wetgeving een kloof is tussen artikel 13 van het EG-Verdrag en de bestaande richtlijnen. Dit betekent dat niet alle “beschermde” groepen, diegenen waar artikel 13 om gaat, zeker zijn van gelijke rechten onder Europese wetgeving wat betreft toegang tot goederen en diensten.
De Europese Volkspartij gelooft echter niet dat de oplossing voor overbrugging van deze kloof ligt in het aannemen van allesomvattende richtlijnen die inefficiënt en moeilijk te implementeren zijn. Wij denken dat in plaats daarvan dringend een Europese richtlijn nodig is die op een niet-hiërarchische manier helpt een einde te maken aan de discriminatie tegen de 84 miljoen gehandicapten in Europa zodat mensen met een handicap overal in de EU dezelfde rechten hebben.
Als we in gedachten houden dat de gemiddelde levensverwachting van de bevolking toeneemt en dat chronische ouderdomsziekten vaak de gezondheid van een persoon beschadigen, zal het aantal personen met een handicap in de toekomst toenemen. We zijn ervan overtuigd dat deze benadering effectievere, praktischere hulp zal geven aan mensen met een handicap. Onze fractie zou daarom een initiatief van de Europese Commissie met dit doel ondersteunen. Dank u.
Magda Kósáné Kovács, namens de PSE-Fractie. – (HU) Bedankt, mijnheer de Voorzitter. Het uitstekende verslag van mevrouw Lynne gaat uit van de verantwoordelijkheid die ontstaat doordat er onder ons negatieve discriminatie bestaat. Dit is niet alleen niet verdwenen uit het excellente Europa, volgens het onderzoek van de Eurobarometer neemt discriminatie zelfs toe. Dit merken de Europese burgers. Ik zou ook willen toevoegen dat de uitbreiding een stijging in nieuwe vormen van discriminatiebedreiging met zich heeft meegebracht, zoals waar meervoudig achtergestelde mensen mee te maken hebben. De discriminatie van de Roma wordt tegenwoordig steeds geweldadiger.
De meerderheid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken heeft gestemd voor goedkeuring van een horizontale richtlijn. We herinneren ons allemaal nog de sporen van wantrouwen in het Parlement richting de nieuw gevormde Commissie. Dat wantrouwen werd de mening van de meerderheid door de openlijke gezichtspunten van een van de genomineerden over discriminatie. De Commissie beloofde toen dat zij actie zou ondernemen op basis van haar bevoegdheid krachtens artikel 13 van het EG-Verdrag om wetgeving voor te stellen tegen alle vormen van discriminatie en een juridisch kader te vormen voor het optreden tegen overtredingen.
Het is ook een urgente kwestie voor de Commissie om het omzetten van bestaande wetgeving van de Europese Unie door lidstaten te beoordelen en ook om inbreukprocedures te starten tegen lidstaten die bestaande richtlijnen niet hebben omgezet. Wat betreft de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement is het niet acceptabel dat er enige vorm van hiërarchie ontstaat, of dit nu in het EG-Verdrag is of in de voorschriften op het gebied van discriminatie die in de wijziging van het Verdrag van Lissabon worden genoemd. Wij willen geen onderscheid maken op basis van wie het meest lijdt, mensen met een handicap, homoseksuelen of ouderen.
Wat ons betreft is het voorstel van het verslag van mevrouw Lynne een potentiële juridische oplossing. Met andere woorden: we wachten op een algemene, horizontale richtlijn van de Commissie. Dit sluit natuurlijk niet uit dat specifieke bepalingen voor verschillende sectoren en andere gevallen moeten worden vastgesteld. Het maakt dit zelfs noodzakelijk.
Ik ben ervan overtuigd dat dit ook overeenstemt met de opvattingen van Europese burgers die slachtoffer van discriminatie zijn of dat mogelijk worden. Hartelijk bedankt.
Bernard Lehideux, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren. Mevrouw Lynne, het is opmerkelijk hoe veel werk en inzet u aan dit belangrijke dossier hebt gewijd. Van onze fractie was ik een van de eersten die dit, binnen de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, hebben gezien en ik dank u daar hartelijk voor.
Beschermende wetgeving werkt alleen maar bij een doeltreffende toepassing. Daarom deel ik uw zorg, mevrouw Lynne, over de gebrekkige implementatie van richtlijnen ter bestrijding van discriminatie in bepaalde lidstaten. Dat is onacceptabel en de Commissie behoort in dergelijke situaties krachtige en weloverwogen maatregelen te nemen. We mogen ons op dit gebied geen toegeeflijkheid veroorloven.
Beschermende wetgeving heeft ook alleen maar waarde als zij gebruikt kan worden door diegenen waaraan bescherming geboden moet worden. Daarom ben ik, net als u, van mening dat we ervoor moeten zorgen dat de slachtoffers van discriminatie toegang hebben tot informatie en tot de middelen waarmee ze zich kunnen verdedigen. Dat is de verantwoordelijkheid van de lidstaten en ook daarbij mag nalatigheid niet worden getolereerd.
Hoewel uw verslag een belangrijke stap in de goede richting betekent, is dat vooral zo vanwege de brede aanpak van discriminatie waarvoor u zich sterk maakt. Ik steun uw verzoek om een uitgebreide richtlijn ter bestrijding van alle vormen van discriminatie onvoorwaardelijk. Ik ben er net als u van overtuigd dat een gemeenschappelijke aanpak, waarbij rekening gehouden wordt met alle vormen van discriminatie, essentieel is. Artikel 13 roept niet op tot het niet nemen van maatregelen of tot ongecoördineerde maatregelen, maar nodigt uit tot het nemen van maatregelen.
Commissaris, dames en heren, laat uw angsten en theoretische discussies varen. Het voorstel tot een uitgebreide richtlijn is noodzakelijk en getuigt van gezond verstand. De grote meerderheid hier is die mening toegedaan en vraagt u, commissaris, te luisteren.
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook wij verwelkomen het verslag van mevrouw Lynne en steunen de voorkeur daarin voor een uitgebreide richtlijn. Wij zien dit als deel van de culturele verschuiving waar mevrouw Bauer naar verwees. Maar we horen de eierschalen kraken nu de Commissie voorzichtig probeert hierbij vooruitgang te boeken en we dringen er bij de Commissie op aan zich moedig te gedragen en de leiding te nemen.
Wij vinden dat het voor ons belangrijk is dat er veelomvattende wetgeving komt. Daardoor zouden sommige mazen in de wet, die racisten en vreemdelingenhaters proberen te gebruiken voor godsdienstdiscriminatie om hun racistische standpunten te verhullen, gedicht kunnen worden.
Het is belangrijk dat we afstappen van bepaalde willekeurige grenswaarden, bijvoorbeeld op grond van leeftijd, bij doorlichtingen en in de gezondheidszorg. Feiten moeten de doorslag geven.
We steunen de rapporteur volledig in haar wens om mensen proactief bewust te maken van hun rechten en ze in staat te stellen van die rechten gebruik te maken. Daarvoor zijn doeltreffende rechtshulp en sterke, onafhankelijke instellingen nodig.
Wij juichen dit verslag daarom toe en we zijn het eens met de huidige vorm ervan.
Jan Tadeusz Masiel, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw Lynne met dit zeer praktische verslag over dit belangrijke onderwerp. Toch ben ik een beetje verrast door de taal waarin het verslag gesteld is. Het doet me een beetje denken aan de taal van het totalitarisme. Als ik niet had geweten dat de rapporteur lid was van de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa, dan had ik gedacht dat iemand uit het communistische kamp het verslag had opgesteld. Ik vind het gevaarlijk om in details te treden, zoals hier gedaan is, en om precies aan te geven welke soorten discriminatie niet mogen en hoe we ons moeten gedragen; er zou gewoon geen discriminatie moeten zijn. De mensheid heeft al haar geboden en verboden neergelegd in de Tien Geboden en ze zijn daarin in het kort vervat: gij zult niet doden, gij zult geen overspel plegen. We zouden gewoon moeten zeggen: “gij zult niet discrimineren”, en de rest overlaten aan de fijngevoeligheid en competentie van menselijke groeperingen en lidstaten. Toch vind ik dit een acceptabel verslag, aannemende dat amendement 7 van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten wordt aangenomen.
Bairbre de Brún, namens de GUE/NGL-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van Liz Lynne geeft aan dat er een veelomvattend wetgevingskader nodig is, met een breed scala aan onderwerpen, ter voorkoming van discriminatie buiten het werk.
Miljoenen mensen – zowel ouderen als andere groepen – worden elke dag gediscrimineerd bij hun pogingen toegang te krijgen tot de gezondheidszorg, het onderwijs en het vervoer of een verzekering of lening af te sluiten.
Het zijn de zelfde groepen die problemen hadden met het krijgen van werk toen daar nog geen krachtiger Europese wetgeving voor was. Door doeltreffende EU-wetgeving veranderden de werkgevers hun houding. Het was een Europese richtlijn waardoor de lidstaten gedwongen werden te proberen een eind te maken aan discriminatie met betrekking tot werk, al moet er nog veel werk verzet worden. Er moet brede EU-wetgeving gemaakt worden om het recht van mensen op goederen en diensten te versterken.
Ik wil de rapporteur graag prijzen voor haar verslag en mijn medeparlementariërs vragen tegen amendementen te stemmen die de bescherming van de mensenrechten ondermijnen.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de afgelopen negen jaar samen met mijn zeer gewaardeerde collega uit de West Midlands, de huidige rapporteur Elizabeth Lynne, lid geweest van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken.
Vrijwel altijd bleken we het eens te zijn over bijna elk onderwerp. We hoefden helemaal niet te onderhandelen over compromisamendementen, want onze opvattingen lagen altijd dicht bij elkaar.
Ik neem aan dat er op elke regel een uitzondering moet zijn en tot mijn grote verbazing is dit verslag die uitzondering. Ik vind het eerlijk gezegd bijzonder teleurstellend dat wat wij zien als politieke ijdelheid, blijkbaar de aanpak van het werkelijke probleem in de weg is komen te staan.
Laat ik meteen zeggen, voordat sommigen uit de linkse fracties zich overgeven aan hun gebruikelijke verdraaiing van de feiten, dat wij bij centrum-rechts allemaal discriminatie in al haar vormen verafschuwen. Wij willen allemaal praktische manieren vinden om discriminatie uit te bannen en we zouden in principe een specifieke richtlijn voor hulp aan gehandicapten, waar de Commissie op dit moment over denkt, willen ondersteunen.
Maar het is ons heel duidelijk dat een “algemene en brede” EU-richtlijn tegen discriminatie, die eigenlijk een ongespecificeerde uitnodiging aan de Commissie zou zijn om nog maar weer eens wetgeving te produceren “die iedereen past”, over een onderwerp dat heel gevoelig ligt, weinig oplossingen zal bieden voor de huidige problemen en zelfs contraproductief zou kunnen zijn. Wij hebben zelf amendementen ingediend om dit te benadrukken.
Het is misschien zo dat sommige aspecten van voortdurende discriminatie nog steeds problemen opleveren, maar de suggestie dat meer algemene EU-wetgeving daarvoor een oplossing zou zijn, is in onze ogen volstrekt onjuist. Het blijkt nog steeds lastig om bestaande EU-wetgeving over discriminatie in de praktijk te brengen. Het is nodig om bestaande wetgeving beter uit te voeren en de problemen daarbij beter te begrijpen voordat we de kant opgaan van nog meer EU-richtlijnen.
Een Britse organisatie verwoordde het vorige week kernachtig: “De meeste discriminatie zal niet opgelost worden door extra wetgeving. Er zou veel beter tijd besteed kunnen worden aan multiculturele, multireligieuze evenementen, zodat mensen een andere kijk op de dingen krijgen.” Wij zijn het daarmee eens.
Ik wil de commissaris graag bedanken voor zijn wijze openingswoorden. Wij kijken heel erg uit naar de reactie van de Commissie te zijner tijd.
Stephen Hughes (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat de kritiek van Philip Bushill-Matthews precies aangeeft hoe goed het verslag van Elizabeth Lynne is! Zij verdient onze gelukwensen! Ze heeft er heel goed aan gedaan de nadruk te leggen op de gebrekkige implementatie en omzetting van de twee richtlijnen die in 2000 zijn aangenomen over risico’s en discriminatie op de werkplek.
Ook toen al, commissaris, beseften u en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken dat discriminatie niet ophoudt bij de muren van kantoor of fabriek. We zagen er toen de noodzaak van in meeromvattende maatregelen te nemen en met een horizontale richtlijn te komen ter bestrijding van alle vormen van discriminatie in de hele samenleving. U hebt in het openbaar gezegd dat u dat idee steunde; de voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, zegde in het openbaar een dergelijke horizontale richtlijn toe.
Het stoort ons daarom zeer dat de Commissie blijkbaar aan het terugkrabbelen is, dat men er nog eens naar kijkt, dat men zich misschien alleen op invaliditeit wil richten. Ik heb gehoord dat de Commissie op dit moment drie mogelijkheden overweegt, namelijk de horizontale richtlijn (die dus nog niet afgeschreven is), een specifieke richtlijn met betrekking tot invaliditeit en, ten derde, een richtlijn waarin naast discriminatie op grond van invaliditeit ook nog een andere vorm van discriminatie wordt meegenomen.
De logica achter die laatste mogelijkheid ontgaat mij. Wat we nodig hebben, commissaris, is een krachtige pleitbezorger voor de horizontale richtlijn die u zelf hebt toegezegd. Zoals Elizabeth Lynne al zei, het kan niet zo zijn dat er een hiërarchie is in de vormen van discriminatie die er binnen de Europese Unie bestaan. Alle burgers van de EU zijn gelijk en zo moeten ze ook behandeld worden. We kunnen op geen enkele grond discriminatie tegen welk deel van onze Gemeenschap dan ook, tolereren.
Ik hoorde het zeggen op een bijeenkomst vorige week in Brussel, en u verwees er zelf ook naar vandaag, commissaris, net als Philip Bushill-Matthews: we moeten geen maatregelen nemen omdat er tegen een aantal lidstaten een inbreukprocedure is gestart vanwege hun niet-naleving van eerdere richtlijnen. Wij zijn het met dat argument niet eens. We kunnen niet toestaan dat lidstaten ons dwingen te handelen in het tempo van het land dat de richtlijnen het langzaamst implementeert en handhaaft. U hebt het recht van initiatief, commissaris. U moet dat recht gebruiken. We moeten rigoureuze maatregelen nemen. U moet rigoureuze maatregelen nemen zodat lidstaten volledig meewerken en niet met elkaar samenspannen om ons te dwingen het tempo van de langzaamste aan te nemen.
We moeten ons ook duidelijk richten op de noodzaak van rechtsmiddelen en handhaving. Er zijn krachtige rechtsmiddelen nodig om ervoor te zorgen dat lidstaten inderdaad volledig meewerken aan de richtlijnen waarover we in 2000 overeenstemming hebben bereikt. Ik beveel het verslag van Elizabeth Lynne sterk aan.
De Voorzitter. − Ik wil graag een pauze inlassen om namens ons allemaal hier in het Parlement de verschillende bezoekersgroepen op de tribune welkom te heten. Laten we het debat voortzetten.
Sophia in 't Veld Veld (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze Europese Commissie kreeg in 2004 van het Europees Parlement het groene licht, maar alleen op basis van de plechtige belofte dat zij voorvechter zou zijn van de grondrechten. Lippendienst bewijzen aan gelijkheid is niet genoeg. De EU-burgers moeten juridische hulpmiddelen krijgen om hun rechten voor het gerecht te kunnen verdedigen. De Europese Commissie zoekt nu uit alle macht naar smoesjes om maar geen algemeen verbod op discriminatie te hoeven uitvaardigen, smoesjes als dat er meer onderzoek nodig is – alsof we niet allemaal zien dat er overal discriminatie is – of dat er onenigheid binnen de Raad is – terwijl de Commissie zich daar nooit iets van aangetrokken heeft bij het indienen van voorstellen op andere gebieden, zoals het energiebeleid. En laten we ook niet vergeten dat discriminatie al verboden is op grond van de Verdragen, maar als we geen wetgeving uitvaardigen, zullen de rechtbanken dat voor ons doen. Ik ga er dus van uit dat de Europese Commissie haar verantwoordelijkheid zal nemen en de rechten van de burgers zal verdedigen. Als de horizontale richtlijn niet kan doorgaan, laat dat dan gebeuren in de Raad en niet in de Commissie.
(Applaus)
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mevrouw In 't Veld heeft het al duidelijk gezegd en ik kan het alleen maar herhalen: we hebben de kaderrichtlijn nodig om iedereen dezelfde bescherming tegen discriminatie te verschaffen. Het is bijvoorbeeld niet aanvaardbaar dat homoseksuelen of bejaarden minder mensenrechten krijgen dan mensen met een migrantenachtergrond. We moeten aan deze toestand heel snel een eind maken.
Bovendien kan ik u er alleen nog maar eens aan herinneren dat de heer Barroso zelf – toen hij aan het stemmen werven was voor de Commissie – hier in het Parlement beloofd heeft dat hij deze kaderrichtlijn zou uitvaardigen. Ik ben zelf Duitse, maar ik moet zeggen dat ik het gedrag van de Duitse regering cynisch vind. Er is in Duitsland een wet gelijke behandeling, maar de regering leidt nu zonder goede redenen een campagne tegen de Europese kaderrichtlijn. Ik vind dat een volstrekt populistische houding, die ten koste gaat van de mensenrechten.
Ria Oomen-Ruijten (PPE-DE). – (NL) Voorzitter, de strijd tegen discriminatie, zij het op basis van geloof, geslacht of handicap, is een van de pijlers waarop de Europese Unie rust. Dat beleid is neergelegd in al onze Verdragen en ook in wetgeving.
Ten aanzien van de strijd tegen directe of indirecte discriminatie op grond van geslacht is dat beleid in de Europese Unie heel succesvol gebleken. Wij kunnen thans de situatie toetsen aan richtlijnen en verdragen en stellen dan vast dat, ondanks het meest ontwikkelde wetgevingsproces ter wereld, het beleid niet goed functioneert.
Dan kun je twee lijnen kiezen. De lijn van de oppositie is: wij komen met een heel breed nieuw traject en kunnen daarmee de problemen oplossen. Ik denk niet dat dat op deze wijze mogelijk is. Het bewijs werd geleverd met de wetgeving van 2000 krachtens welke tegen tien lidstaten inbreukprocedures zijn ingesteld waarbij lidstaten, zoals onder andere Nederland, zijn aangepakt vanwege het onduidelijk functioneren van bepaalde bepalingen in de wetgeving inzake gelijke behandeling. Nieuwe brede wetgeving zal dus evenmin helpen. Het blijft dan bij mooie woorden.
Wij zouden veel en veel meer moeten inzetten op mentaliteit en op actieprogramma’s, en ervoor moeten zorgen dat er niet langer, ook indirect, gediscrimineerd wordt. Wij moeten ervoor zorgen dat de implementatie beter wordt en dan zullen wij ook voor die problemen die helder geformuleerd kunnen worden, te weten die van mensen met een handicap, een oplossing moeten vinden.
Ik sluit mij dus van ganser harte aan bij het betoog van mevrouw Bauer en bij het betoog van een aantal leden van onze fractie, en hoop dat wij dat mooie wetgevingskader waarover wij beschikken, nu ook werkelijk eens in de praktijk gaan brengen. Ik dank u zeer.
Lissy Gröner (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mevrouw Lynne graag bedanken voor haar verslag; het komt precies op tijd. Een opmerking voor alle leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten: het Verdrag rept al veertig jaar van de loondiscriminatie van vrouwen en toch is daar niets wezenlijks aan veranderd. Als u, de PPE-DE-Fractie, wenst te blijven bij uw afwijzing van een horizontale richtlijn, dan is mij één ding duidelijk, namelijk dat uw waarden en beginselen alleen maar tot uiting komen in mooie woorden en bij vieringen in de EU. U wilt helemaal geen gelijke behandeling! U accepteert bijvoorbeeld discriminatie tegen homoseksuelen en lesbiennes. U wilt dat dat een politieke cultuur is, maar dat is het voor mij niet.
Gelijke kansen hebben te maken met alle criteria van artikel 13 en met meervoudige discriminatie zal uiteindelijk ook rekening gehouden moeten worden. Antidiscriminatiebeleid kan alleen geloofwaardig zijn als het zelf niet discrimineert. Er is een stroom van rechtszaken en procedures geweest in de Europese Unie. Dat was allemaal propaganda met het doel bepaalde minimumnormen te ontduiken. De lidstaten die nog niet zo ver zijn, moeten zich haasten. Er zijn inbreukprocedures gestart, zelfs tegen mijn eigen land – Duitsland.
Ik doe nu een beroep op de Commissie en op iedere commissaris afzonderlijk om ondubbelzinnig aan te geven dat zij voorstander zijn van een duidelijke horizontale richtlijn en dat ze een eind maken aan de “hiërarchiesering” van de mensenrechten in de EU. We moeten ons EU-beleid overeenkomstig het Verdrag uitvoeren. Artikel 13 maakt deel uit van het Verdrag en moet daarom alles wat in het het rapport-Lynne aangegeven wordt, omvatten.
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mevrouw Lynne graag bedanken voor haar werk. Het Parlement gaat weer om een horizontale richtlijn vragen. Dat zal de negende keer zijn, commissaris Špidla. Omdat het Parlement dit verzoek precies voor de negende keer doet, hadden we vandaag van de Commissie meer duidelijkheid in dit Huis verwacht, gedeeltelijk omdat het hier gaat om een toezegging van Commissievoorzitter Barroso en gedeeltelijk omdat we vertrouwen hebben in het effectbeoordelingsproces dat gaande is.
Eerlijk gezegd is het onbegrijpelijk dat sommige leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten zich tegen een horizontale richtlijn verzetten. In het verleden is links terecht bekritiseerd omdat het de maatschappij zou willen verdelen in belangengroepen en vertegenwoordigers daarvan, maar het lijkt erop dat u nu precies hetzelfde probeert te doen. Gehandicapten? Ja, want dat is politiek correct. Andere vormen van discriminatie? Nee, daar wachten we mee.
Mevrouw Oomen-Ruijten is hier niet, maar ook links zegt soms graag dat er meer nodig is dan alleen wetgeving om de houding van mensen te veranderen. Deze keer hebben we dat van de leden van de PPE-DE-Fractie gehoord. Laten we het hebben over individuele rechten en over hoe we niet één maatschappelijke groepering tegen een andere moeten uitspelen, één minderheid tegen een andere, maar moeten zorgen voor de uitbanning van discriminatie voor alle burgers. Daar gaat het om en dat vragen we u te doen. We hebben echt geen maatregelen nodig die de ene categorie boven de andere bevoordelen. Dat hebben de burgers van de EU niet nodig.
Anja Weisgerber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, we zijn het allemaal over een ding eens: we zijn tegen elke vorm van discriminatie. Dat wil ik graag meteen duidelijk maken. Er zijn echter verschillende wegen om dit doel te bereiken. Ik vind dat bescherming tegen discriminatie niet per se beter op Europees niveau geregeld kan worden dan op nationaal niveau. Ook op dit punt moeten we het subsidiariteitsbeginsel respecteren. Op velerlei gebied worden we tegenwoordig gereguleerd door antidiscriminatiewetgeving van de EU. In de laatste jaren zijn er vier antidiscriminatierichtlijnen goedgekeurd: de rassenrichtlijn, de werkgelegenheidsrichtlijn, de richtlijn gelijke behandeling en de richtlijn gelijke behandeling bij de toegang tot goederen en diensten.
Er is een veelvoud aan inbreukprocedures gaande tegen lidstaten in verband met problemen bij de omzetting. Om precies te zijn lopen er tegen twintig landen inbreukprocedures, dat is tegen driekwart van alle lidstaten. Blijkbaar heerst er grote rechtsonzekerheid. Een nieuwe, brede en simplistische benadering in de vorm van een kaderrichtlijn is niet het juiste antwoord op de hier bestaande onzekerheden. De bestaande problemen moeten eerst onder de loep worden genomen voordat de Commissie met nieuwe richtlijnen komt, omdat het resultaat anders alleen maar meer bureaucratie, hogere kosten voor de burgers en minder juridische duidelijkheid zal zijn. Daar heeft niemand iets aan en het is zeker niet goed voor de strijd tegen discriminatie. Daarom ben ik, net als mijn fractie, tegen de oproep tot een kaderrichtlijn, een horizontale richtlijn, in het verslag van mevrouw Lynne. Als de andere fracties bij hun eis voor een kaderrichtlijn blijven, ben ik echter genoodzaakt tegen het verslag te stemmen – niet omdat ik tegen bescherming tegen discriminatie ben, maar omdat naar mijn mening een EU-kaderrichtlijn niet het geëigende middel daartoe is. Wat discriminatie tegen gehandicapten betreft, alle lidstaten en de Europese Gemeenschap hebben het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap ondertekend. Op dat gebied moeten en zullen we onze verplichtingen nakomen, maar we helpen niemand door maar weer eens een onduidelijke kaderrichtlijn vol grote woorden aan te nemen.
Richard Howitt (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, toen ik in 2000 voor dit Parlement co-rapporteur was voor de rassenrichtlijn, beloofde de toenmalige Portugese Voorzitter ons dat er geen hiërarchie zou zijn met betrekking tot discriminatie en dat er meer wetgeving zou volgen.
Op 26 oktober 2004, tijdens de ambtstermijn van deze Commissie, beloofde Voorzitter Barroso dit Parlement een kaderrichtlijn inzake “alle vormen van discriminatie”. Die belofte werd herhaald in de jaarlijkse beleidsstrategie voor 2008. Het is tijd om die belofte waar te maken.
Ik zou zeggen dat het geen excuus is dat lidstaten in sommige gevallen opzettelijk treuzelen met de tenuitvoerlegging van de werkgelegenheidsrichtlijn, maar het is een excuus, en de Commissie mag niet toestaan dat de traagste de rest het tempo oplegt.
Twee week geleden had ik een ontmoeting met minister Zypries in Duitsland en minister Follett in Engeland. Zij zijn bereid te praten. Geef ze dan ook iets om over te praten!
Ik ben blij dat we 1,3 miljoen handtekeningen voor wetgeving over gehandicapten verzameld hebben. Als voorzitter van de werkgroep Gehandicapten verklaar ik echter duidelijk mijn steun voor een horizontale richtlijn. U moet niet verdelen en heersen.
Tot slot, het deugt niet dat de conservatieven zeggen dat ze discriminatie op grond van godsdienst, leeftijd of seksuele geaardheid verafschuwen, maar dat ze stemmen tegen wetgeving over discriminatie op die gronden, want daarmee ontzeggen ze gelijke rechten aan Europeanen – homo’s, jong en oud, en godsdienstige minderheden. En Business Europe zou zich moeten schamen over haar bijdrage aan het overleg met de Commissie d.d. 12 oktober 2007, waarin gezegd wordt: “Business Europe is van mening dat er geen bewijs is van discriminatie op de gronden vermeld in artikel 13”. De uitkomsten van het testpanel voor bedrijven, ingesteld door de Commissie zelf, geven aan dat 89 procent van de 293 geënquêteerde bedrijven EU-wetgeving over gelijke behandeling wil. Zij willen het, het Parlement zal erover stemmen: Europa heeft het nodig.
(Applaus van het centrum en links)
Holger Krahmer (ALDE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Lynne dat zij tijd besteedt aan het onderwerp antidiscriminatie, en tot op zekere hoogte sta ik ook geheel aan haar kant. Maar, mevrouw Lynne, mevrouw Schroedter, mevrouw Gröner en mevrouw In 't Veld, u bedoelt het goed, maar u doet de zaak geen goed door nu te eisen dat er nog een richtlijn tegen discriminatie gemaakt wordt, die nog verder gaat dan dat wat we in Europa al hebben.
Ik zeg dat hier heel duidelijk en open als homo: u bewijst de mensen die u wilt beschermen geen enkele dienst. Uiteindelijk zal een vergaande antidiscriminatieregelgeving zich richten tegen de mensen die u wilt beschermen. En waarom dan wel? Omdat er een klimaat zal ontstaan van stiekeme discriminatie als we de antidiscriminatie uitbreiden tot de toegang tot goederen en diensten en tot een omkering van de bewijslast. Er zullen nog maar heel weinig werkgevers discriminatie openlijk willen bespreken. In geval van twijfel zullen werkgevers geen contact opnemen met sollicitanten die mogelijk een risico opleveren, bijvoorbeeld gezien de foto op hun paspoort.
Uiteindelijk bewijzen we de mensen geen dienst. We kunnen ons beter bezighouden met de omzetting van de antidiscriminatierichtlijn die we al hebben en kijken wat het resultaat ervan is. Als we een woud van bureaucratie en rechtszaken veroorzaken, en ook rechtsonzekerheid, zal de acceptatie van antidiscriminatieregelgeving in de EU teruglopen.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb zo veel tijd dat ik hoop dat ik die tijd goed zal besteden, want ik ben eraan gewend dat ik maar één minuut kan spreken. Ik hoorde mijn collega Bushill-Matthews zeggen dat hij het eigenlijk altijd met mevrouw Lynne eens is, maar dat er op iedere regel een uitzondering is en dat hij nu in een totaal andere positie verkeerde.
Ik moet tegen mijn dierbare vriend Bushill-Matthews zeggen dat wij het ook altijd met elkaar eens zijn, en dat ik onze traditie van samenvallende meningen niet wil verraden, maar dat hij hier toch ook met een uitzondering geconfronteerd wordt, want ik sta absoluut achter het voorstel van mevrouw Lynne aan de Commissie voor een horizontale richtlijn. Hoe zou ik daar niet achter kunnen staan, terwijl ik de afgelopen veertig jaar in Italië, waar ik woon, gezien heb hoe mensen op grond van hun leeftijd gediscrimineerd worden –oudere mensen die alleen vanwege hun leeftijd van hun rechten beroofd worden?
Ik verwijs daarbij vooral naar het feit dat er een wet in Italië is die zegt dat jonge gehandicapten recht hebben op allerlei voordelen, terwijl die mensen als ze oud zijn, en dezelfde beperkingen hebben, daar geen recht op kunnen laten gelden. Ik zie niet in hoe we jaren kunnen wachten voordat er de wettelijke mogelijkheid is, zoals mevrouw In 't Veld uitlegde, om via de rechtbank eerbiediging af te dwingen van de rechten die artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam aan alle burgers van de Europese Unie biedt.
Zita Gurmai (PSE). - (HU) Dames en heren, de eenheid van Europa is niet alleen op de economie gebaseerd, maar ook op vele belangrijke waarden, zoals de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid, vrijheid, verantwoordelijkheid, solidariteit, verscheidenheid en de naleving van het non-discriminatiebeginsel. Tot deze waarden behoren ook verdraagzaamheid en wederzijds respect.
Het is belangrijk dat hierover niet alleen beleidsuitspraken gedaan worden, maar dat deze beginselen ook wettelijk vastgelegd worden, zodat er niet langer onderscheid gemaakt kan worden vanwege discriminatie en mensen ruimhartig beschermd worden. Het Europese ideaal is alleen levensvatbaar als we ervoor zorgen dat minder bevoorrechte groepen in de maatschappij hun rechten kunnen uitoefenen. Een alomvattende integratie van deze groeperingen is in het belang van ons allen en we moeten maatregelen nemen om die integratie teweeg te brengen.
Het is daarom in het belang van iedere lidstaat dat de EG-richtlijnen 2000/43 en 2000/78 nauwkeurig en doeltreffend in hun geheel omgezet worden en op de juiste manier toegepast worden, zodat minder bevoorrechte groeperingen werkelijk van de omzetting van deze richtlijnen in nationale wetgeving profiteren.
De wetgeving heeft alleen zin als zij ook in de praktijk toegepast wordt. Het toezicht op de toepassing van de wetgeving is bijzonder belangrijk en daar moet zowel op het niveau van de lidstaten als van de Gemeenschap speciale aandacht aan besteed worden. Het is nodig dat we inspectiemechanismen ontwerpen voor de uitvoering van effectbeoordelingen. We moeten non-gouvernementele organisaties concrete terugkoppelingen laten verzorgen en een maatschappelijke dialoog met hen aangaan. Ik ben ervan overtuigd dat de heer Barroso meende wat hij in 2004 zei bij het begin van zijn ambtsperiode. Ik hoop dat hij dat blijft doen.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag twee aspecten van het uitstekende verslag van Elizabeth Lynne behandelen. Ik steun volledig de oproep aan de lidstaten en de overige betrokkenen om algemene, nauwkeurige, vergelijkbare, betrouwbare en afzonderlijke statistieken over discriminatie te verzamelen, samen te stellen en te publiceren, en om daarna deze statistieken zo te publiceren dat het publiek ze begrijpt. Ik denk dat de burgers op die manier zelf kunnen zien dat verandering noodzakelijk is. Ik ondersteun ook volledig de oproep tot een algemene, brede richtlijn. Het gaat hier om een onderwerp waarbij de EU strategische veranderingen kan bereiken als de wetgeving toegepast wordt.
Tot slot, in verband met het Verdrag van Lissabon was ik vorige week heel blij met de opmerkingen van het Sloveense voorzitterschap, in het kader van het werkprogramma voor 2008, met betrekking tot de reactie op de “One Million Signatures for Disability”-campagne. Het geeft aan dat het voorzitterschap, en de Commissie hopelijk ook, naar de burgers luistert en hun zorgen begrijpt. Dit is zeker een hoopvol teken voor het burgerinitiatief zoals dat in het Verdrag van Lissabon opgenomen is, maar ik wil opnieuw mijn krachtige steun voor een brede richtlijn uitspreken. Discriminatie mag geen hiërarchie kennen.
Pier Antonio Panzeri (PSE). – (IT) (Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik onderschrijf de conclusies van mevrouw Lynne. Ik moet zeggen dat deze discussie op een voor Europa belangwekkend tijdstip plaatsvindt. Ik wou willen dat de Commissie en uzelf ook, commissaris, beter op de hoogte waren dan ze blijkbaar zijn.
Het gaat bij dit onderwerp niet alleen om de vooruitgang die in verband met gelijke kansen en non-discriminatie gemaakt is op het gebied van werk en werkomstandigheden, het gaat vooral om de noodzaak van een horizontale richtlijn inzake gelijke behandeling die alle vormen van discriminatie omvat. Er is in Europa een klimaat van onverdraagzaamheid en vijandigheid aan het ontstaan, die al tot discriminatie op grond van etnische discriminatie geleid heeft – kijk maar naar de immigratie en de Roma. God sta ons bij als we dat door de vingers zien.
Daarom is het dringend noodzakelijk dat er een brede richtlijn komt over alle vormen van discriminatie, zodat het antidiscriminatiepakket in artikel 13 van het Verdrag aangevuld kan worden. Daardoor zal ook het niveau van de ontmoeting tussen culturen in Europa omhoog gaan. Zulke ontmoetingen verhogen de kwaliteit van de cultuur. Ze hebben veel effect en zijn op dit moment heel erg nodig.
Daarom zeg ik tegen u, commissaris, en tegen de Commissie: toon wat meer politieke moed, want tot nu toe is die moed volstrekt afwezig!
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, werk is een van de belangrijkste aspecten van maatschappelijke integratie. Desondanks is de werkloosheid onder vele groeperingen, met name onder vrouwen, gehandicapten, etnische minderheden, migranten, ouderen en jonge mensen die pas de arbeidsmarkt betreden, nog steeds onaanvaardbaar hoog.
Het is zorgelijk dat sommige lidstaten zwaar tekortschieten bij de omzetting en tenuitvoerlegging van de richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG en dat EU-burgers te weinig informatie krijgen over de mogelijkheid van juridische stappen als ze gediscrimineerd worden. Het is belangrijk dat de regeringen van de lidstaten zo snel mogelijk de hinderpalen wegnemen die ontstaan door discriminatie bij wervingsprocessen op de arbeidsmarkt.
Overheidsinstellingen spelen een sleutelrol bij de bevordering van gelijkheid en non-discriminatie, omdat lidstaten volgens artikel 13 van het EG-Verdrag moeten zorgen voor volledige, juiste en doeltreffende omzettingen en een correcte tenuitvoerlegging van die richtlijnen, zodat de strijd tegen discriminatie in de Europese Unie bestaat uit acties die goed gecoördineerd zijn en opgezet zijn volgens een gezamenlijke aanpak.
Metin Kazak (ALDE). - (BG) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de aanneming en tenuitvoerlegging van algemene antidiscriminatiewetgeving in de lidstaten van de Europese Unie is een duidelijke prestatie die aangeeft hoe gevoelig een samenleving is die de beginselen van gelijke behandeling van alle burgers eerbiedigt, ongeacht hun etnische afkomst, geloof, geslacht, leeftijd, gezondheid of welstand.
Ik steun de oproep in het verslag van mevrouw Lynne om een brede richtlijn aan te nemen, die geen hiërarchie in antidiscriminatieprincipes aanbrengt. We moeten echter wel bedenken dat discriminatie van mensen die tot etnische of religieuze minderheden behoren, in Europa nog steeds de meest voorkomende schending is van het grondrecht net zo behandeld te worden als medeburgers uit een meerderheidsgroepering.
In bepaalde lidstaten wakkeren haatzaaiende taal, islamofobie en andere vormen van vreemdelingenangst die voortkomen uit stereotypen, vooroordelen en clichés uit het verleden, een latente discriminatoire houding tegenover etnische of religieuze minderheden aan. Daarom moet het Europees Parlement de aandacht van de Commissie en de lidstaten vestigen ….
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, we zijn het er allemaal over eens dat elk mogelijk middel aangewend moet worden om discriminatie tegen te gaan. Daarom heeft het Europees Parlement steeds maar weer besloten een nieuwe richtlijn aan te nemen. Er zijn inmiddels vier van zulke richtlijnen en een conceptrichtlijn is bijna klaar. Dat betekent dat we al een heel breed spectrum aan antidiscriminatiemaatregelen hebben.
Het gaat er nu om die maatregelen eindelijk uit te voeren. Er lopen nu 28 inbreukprocedures, wat betekent dat er een appel op de lidstaten gedaan wordt om eindelijk de in dit Huis genomen besluiten uit te voeren. Ik ben ertegen om voor de muziek uit te lopen door weer een andere richtlijn aan te nemen, met allerlei nieuwe problemen waarvoor weer allerlei ambtenaren nodig zijn. Dan krijgen we weer meer bureaucratie. Dat voor alle wetgeving NGO’s ingeschakeld moeten worden voor consultatie et cetera, brengt ons niet verder. Als we discriminatie willen bestrijden, moeten we ervoor pleiten dat de huidige EU-wetgeving eindelijk eens in alle lidstaten omgezet wordt.
Ewa Tomaszewska (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag iets opmerken over onaanvaardbare discriminatie van zwangere vrouwen, vooral in verband met de teruggang van de bevolking in Europa. Hoewel het wettelijk verboden is, eisen werkgevers nog steeds van jonge vrouwen die solliciteren dat ze een doktersverklaring overleggen dat ze niet zwanger zijn. Als ze dat niet doen, zijn hun kansen op werk verkeken. Voor de Arbeidsinspectie is dit een moeilijk maar noodzakelijk werkterrein. Ook kinderrijke gezinnen worden gediscrimineerd. Het gemiddeld inkomen per gezinslid is in zulke gezinnen meestal flink wat lager dan in het gezin van een alleenstaande moeder. Aan de andere kant zijn daar de gezinstoeslagen en de sociale bijstand gewoonlijk lager en de belastingen hoger. Als mensen het over discriminatie hebben, praten ze meestal niet over die problemen.
Gabriela Creţu (PSE). - (RO) Terwijl we wachten op een horizontale richtlijn, zien we dat we Europese en nationale wetgeving tegen discriminatie hebben, talloze politieke beloftes en ook specifieke institutionele mechanismen. Dat ziet er rooskleurig uit, maar de mate van omzetting, tenuitvoerlegging en doeltreffendheid van de aangenomen maatregelen is nog steeds zeer laag in vele lidstaten. Voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen is het essentieel dat werk fatsoenlijk betaald wordt.
Daarom stellen we voor dat de Commissie de aanzet geeft tot een geïntegreerd actieplan voor de arbeidsmarkt, om de kunstmatige scheidingsmuur tussen de seksen op de arbeidsmarkt te verlagen en de structurele loonkloof tussen wat men als vrouwelijke en mannelijke bedrijfstakken beschouwt, te verkleinen. Dat plan, dat het genderaspect introduceert bij het opstellen van de Europese, nationale en plaatselijke begrotingen, is een wezenlijk hulpmiddel voor het verkleinen van structurele kloven en het uitvoeren van het beginsel van gelijke beloning voor gelijk werk.
Jim Allister (NI). - Mijnheer de Voorzitter, in haar toespraak zei de rapporteur dat iedere EU-burger gelijk behandeld moet worden. Helaas schijnt de rapporteur dat zelf niet te geloven. Als ze dat wel deed, dan zou ze in het verslag ernstig geprotesteerd hebben tegen het feit dat deze EU, via een afwijking, discriminatie op grond van godsdienst toestaat in mijn kiesdistrict in Noord-Ierland, met name discriminatie tegen protestanten die in Noord-Ierland bij de politie willen.
Ja, in deze Unie wordt opzettelijke godsdienstdiscriminatie op die manier gewettigd. Als ik dan zo luister naar de hoogdravende verklaringen tegen discriminatie, denk ik aan de vele jonge protestanten die een baan bij de politie wilden en hogere punten haalden dan de rooms-katholieke sollicitanten, maar die anderen toch voor zagen gaan, omdat discriminatie legaal is en vastgelegd in wetgeving. Dus, zolang we geen horizontale richtlijn tegen discriminatie krijgen ...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Siiri Oviir (ALDE). - (ET) Commissaris, Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, gelijkheid voor de wet en bescherming tegen discriminatie is een mensenrecht voor iedereen – dat staat in de grondwet van onze lidstaten, van al onze lidstaten. Toch is discriminatie onze burgers niet vreemd. Gelijke rechten op het werk in het algemeen worden bijvoorbeeld geregeld in Gemeenschapswetgeving, maar we hebben niet zo veel gedaan aan de tenuitvoerlegging ervan. Hoe kunnen we anders verklaren dat in de jaarlijkse Eurostat-onderzoeken grote verschillen naar voren komen tussen de salarissen voor mannen en vrouwen in de lidstaten? In mijn land, Estland, krijgen de vrouwen 27 procent minder loon. Dat percentage is in ruim tien jaar niet veranderd.
De handhaving van dat recht is even belangrijk als de juridische vastlegging ervan. We moeten hier iets aan doen en zo nodig rechtszaken aanspannen tegen overtreders. Wat onze burgers nodig hebben, is rechtszekerheid.
Neena Gill (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw Lynne met deze richtlijn, want in het Europees jaar van de interculturele dialoog, dat tot doel heeft wederzijds begrip te bevorderen en de diversiteit van Europa te vieren, ben ik geschokt en verbijsterd over de mate waarin er heden ten dag wordt gediscrimineerd – niet alleen op grond van ras, maar ook van handicaps, geslacht, seksuele geaardheid en ouderdom. Discriminatie is niet alleen een probleem op de arbeidsmarkt maar ook bij huisvesting, onderwijs, publieke en private dienstverlening, en zelfs religieuze kwesties.
Ik maak me vooral zorgen over de verschillen in de integratieniveaus van minderheden in de diverse lidstaten zoals deze naar voren komen uit de Migrant Integration Policy Index. Dit is een teken voor het falen van de tenuitvoerlegging en handhaving van de minimale antidiscriminatienormen die we voor de hele EU wilden vaststellen. Ik roep de Commissie op om dit punt niet alleen bij de lidstaten aan de orde te stellen maar ook daadkrachtiger op te treden binnen de EU-instellingen.
Tot slot zou ik – met het oog op de komende Europese verkiezingen – willen vragen hoe dit Huis de rest van Europa een voorbeeld denkt te stellen op het gebied van antidiscriminatie. Nog steeds is slechts dertig procent van de EP-leden vrouw en zijn er slechts negen niet-blank.
Thomas Mann (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, hoe pak je discriminatie doeltreffend aan en draag je bij aan de bescherming van mensen met een handicap? Door bewustmakingscampagnes, voorlichting en actie, en niet door juridische aspecten door middel van nieuwe communautaire wetgeving te centraliseren. Misschien een papieren tijger in plaats van een brede horizontale richtlijn? Het is van belang dat de vier bestaande richtlijnen worden geïmplementeerd. In Duitsland alleen al hebben de cursussen die vereist waren als onderdeel van de algemene wet op de gelijke rechten meer dan 1,7 miljard euro per jaar gekost.
Ik denk dat de Civil Rights Act juist is. Hij voorziet in voorschriften voor bedrijven met vijftien werknemers of meer en voorkomt hoge administratieve en financiële lasten – een dergelijke clausule ter bescherming van het MKB is op zijn plaats. Verder is het van belang dat onze twijfels, die mevrouw Lynne helaas nog steeds niet heeft kunnen wegnemen omdat ze geen rekening heeft gehouden met onze amendementen, duidelijk worden: we kunnen niet vóór een verslag stemmen waarin wordt gesteld dat publieke middelen worden gebruikt om de slachtoffers van discriminatie te steunen. Mevrouw Lynne had op dit punt naar ons moeten luisteren, maar helaas heeft ze dat niet gedaan.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). - (CS) Ik wil graag twee punten aan de orde stellen. Het eerste is vervoer. Ongeveer een derde van de bevolking van de EU kampt met mobiliteitsproblemen. Om mensen gelijke kansen te geven bij de toegang tot informatie, werk en dergelijke, moet er veel werk worden verzet om een norm in te voeren voor “vervoer zonder drempels”. Het tweede betreft geestelijke gehandicapten. Ik denk dat het nuttig zou zijn het Witboek over de bescherming van de geestelijke gezondheid te herzien, want grote aantallen mensen in de Europese Unie lijden aan stress, wat ook een nadeel is voor mensen die zich moeten aanpassen aan omstandigheden op de arbeidsmarkt.
Gay Mitchell (PPE-DE). - Ik heb een motie van orde, Mijnheer de Voorzitter. Ik weet dat ik niet het woord heb gekregen, maar wat de heer Allister heeft gezegd over discriminatie tegen protestanten bij de politie in Noord-Ierland is absoluut onwaar. Het korps bestaat voor negentig procent uit protestanten …
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, de discussie heeft het belang van de bestrijding van discriminatie aangetoond. Het eerste punt waar bijna iedereen het over eens is, is de behoefte aan een doeltreffender tenuitvoerlegging van de wetgeving in de lidstaten. Het debat heeft al aangetoond dat de Commissie op dit punt heel rigoureus bezig is en niet aarzelt inbreukprocedures aan te spannen tegen de landen die de wetgeving niet volledig nakomen. Eenvoudige cijferstatistieken laten echter niet het volledige beeld zien, want er zijn verschillende soorten inbreukprocedures, van technische en organisatorische procedures tot procedures vanwege de mate van bescherming. In ieder geval kan ik met een gerust hart zeggen dat alle landen waarmee we in discussie zijn klaar zijn, en dat er geen twijfel mogelijk is over hun bereidheid de antidiscriminatierichtlijnen volledig ten uitvoer te leggen.
Het volgende punt betreft de vraag naar de voortgang van de wetgeving. Ik heb duidelijk uiteengezet dat de Commissie de laatste fase heeft bereikt van de besluitvorming over de maatregelen die genomen moeten worden. Die fase wordt voor juni dit jaar afgerond en daarna zullen we de voorstellen presenteren. De discussie die nu in het Parlement gevoerd wordt, vormt absoluut een belangrijke bron van informatie in het besluitvormingsproces.
Ik wil verder graag iets zeggen over twee toespraken die afweken van de algemenere discussie doordat er wat ongewone argumenten in gebruikt werden. Een van de argumenten was dat een antidiscriminatiecursus in de Bondsrepubliek Duitsland 1,7 miljard euro kostte. Ik bestrijd dat bedrag niet. Ik denk dat het heel interessant zou kunnen zijn het te vergelijken met de kosten van. bijvoorbeeld, cursussen belastingwetgeving. Dan zouden we wel eens tot de conclusie kunnen komen dat veranderingen in wetgeving meestal dit soort omzettingskosten met zich meebrengen. Met andere woorden, zuiver financiële argumenten geven nooit een volledig beeld.
De andere toespraak ging over de politie in Noord-Ierland. Ik kan alleen maar zeggen dat volgens mijn informatie de politie in Noord-Ierland maatregelen heeft genomen om het door de heer Allister genoemde probleem op te lossen.
Dames en heren, de aan ons toegewezen tijd staat ons niet toe dit diepgaande en zeer belangwekkende debat voort te zetten. Laat het voldoende zijn als ik zeg dat we een belangrijke besluitvormingsfase zijn ingegaan en dat uw debat deel uit maakt van dit besluitvormingsproces.
VOORZITTER: MECHTILD ROTHE Ondervoorzitter
Elizabeth Lynne, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank mijn collega’s zeer voor hun bijdragen. Het verheugt mij zeer dat de meerderheid van dit Huis kennelijk voorstander is van een uitgebreide richtlijn. Ik hoop dat de stemming later op de dag dat zal uitwijzen.
Ik wil ook graag opnieuw hulde brengen aan commissaris Špidla, omdat ik weet dat op zijn initiatief het voorstel tot een uitgebreide richtlijn is gedaan en er binnen het werkprogramma om gevraagd is. Het spijt me alleen dat zijn mening niet gedeeld lijkt te worden door de andere leden van de Commissie. Laten we hopen dat zijn mening meer gewicht in de schaal zal leggen als wij de oproep voor een uitgebreide richtlijn steunen.
Ik heb commissaris Špidla gevraagd de effectbeoordelingen vrij te geven. Ik weet dat ze al gedaan zijn. Ik ben een beetje bang, omdat ik heb horen zeggen dat er verschillende effectbeoordelingen zijn verricht en dat er op dit moment wat veranderingen aan worden aangebracht ten gunste van een bepaald gezichtspunt binnen de Commissie. Ik wil daar graag wat duidelijkheid over, zodat ik weet of de geruchten juist zijn.
Ik ben erg blij dat andere leden binnen het werkprogramma uw oproep voor die uitgebreide richtlijn gesteund hebben. Ik ben van mening dat specifieke thema’s betreffende alle terreinen – invaliditeit, leeftijd, geloof of overtuiging en seksuele geaardheid – door één uitgebreide richtlijn bestreken kunnen worden. Onderwijs helpt ons niet vooruit; dat hebben we al geprobeerd. Tegen iedereen die het over onderwijs gehad heeft, zeg ik: het werkt niet.
Bovendien hebben we het over de toegang tot goederen en diensten, niet over werk. Ik weet dat alle Duitse delegaties daar moeite mee hebben, omdat de Duitse regering de werkgelegenheidsrichtlijn extra versierd heeft. Dat kunnen we dus buiten beschouwing laten. In verschillende lidstaten heeft men met verschillende problemen te maken: invaliditeit, leeftijd, seksuele geaardheid, godsdienst of geloofsovertuiging. Sommige lidstaten hebben het ene terrein geregeld, andere andere terreinen. Daarom is het belangrijk om het goed te regelen en een uitgebreide richtlijn te hebben, zodat niemand achterblijft.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt vandaag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Iles Braghetto (PPE-DE) , schriftelijk. – (IT) Ik wil graag mijn waardering uitdrukken voor het werk van de rapporteur over dit onderwerp, dat volgens mij van enorm belang is voor de ontwikkeling van een eerlijker en doeltreffender Europees antidiscriminatiebeleid.
Het non-discriminatiebeginsel is in feite een kernwaarde die altijd de basis voor de Europese integratie gevormd heeft en daarom goed beschermd moet worden, zodat Europeanen, vooral de minder bevoorrechte groeperingen als gehandicapten, doeltreffend tegen iedere vorm van discriminatie beschermd worden.
Non-discriminatie is essentieel op het werk, maar ook noodzakelijk en wenselijk in alle sectoren van het openbare leven als het onderwijs of de maatschappelijke dienstverlening, omdat de maatschappelijke integratie en de ontwikkeling van de mogelijkheden van alle Europese burgers er zeer door bevorderd kunnen worden.
Ik wil graag afsluiten met het uitspreken van mijn steun voor een snelle goedkeuring van een volledige en effectieve kaderrichtlijn tegen discriminatie, die lidstaten in staat stelt hun krachten op dit gebied te bundelen en een samenhangend en doeltreffend beleid te voeren, zodat de mensen zich werkelijk beschermd voelen door heldere en veelomvattende Europese en nationale wetgeving.
Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. – (PL) Als lid van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken steun ik het verslag van mevrouw Lynne volledig. Het lijdt geen twijfel dat het geldende internationale recht en onze eigen EU-uitspraken vanuit formeel oogpunt wenselijk en goed zijn. Daarom betreur ik het dat het van kracht worden daarvan steeds met zoveel problemen gepaard gaat, zelfs in ons eigen Europa, waar toch meer democratie en minder discriminatie lijken te zijn.
Het is schokkend dat we misschien EU-lidstaten moeten sommeren richtlijn 2000/78/EG volledig te eerbiedigen en voortdurend en systematisch toe te zien op de vooruitgang bij de eliminatie van alle vormen van discriminatie uit het politieke, maatschappelijke en economische leven.
Dat is vooral van belang voor de burgers van mijn eigen land, Polen, die, gebruik makend van de voordelen van de gemeenschappelijke markt en het vrije verkeer van personen, in vele andere EU-landen wonen en werken. Het spijt me zeer dat ik moet zeggen dat er steeds meer bewijzen komen van discriminatie tegen mijn landgenoten, alleen op basis van hun nationaliteit. Er komt steeds meer van dergelijke informatie uit landen als Duitsland, Groot-Brittannië en Ierland. Het zou een paradox zijn als het Europees Parlement zich zo hevig en doeltreffend zou inzetten voor de strijd tegen uitingen van discriminatie in de wereld en tegelijkertijd niet in staat zou zijn in de eigen lidstaten de mensenrechten te eerbiedigen. Alle burgers van de EU verdienen toch een gelijke en niet-discriminatoire behandeling?
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. – (FI) Het onderwerp hier betreft gelijke kansen en non-discriminatie in de Europese Unie.
Gelijke kansen en non-discriminatie op het werk zijn grondbeginselen in de werkgelegenheid en de lidstaten zouden geen moeite mogen hebben die beginselen te eerbiedigen. Volgens het verslag van mevrouw Lynne worden de richtlijnen echter niet juist of doeltreffend uitgevoerd.
Dat is een ernstig probleem, want de bestrijding van discriminatie en de mensenrechten vormen krachtens artikel 13 van het EG-Verdrag een prioriteit in de EU.
Er was in Finland een zaak waarbij een vrouw niet in aanmerking kwam voor een werkloosheidsuitkering nadat ze een tijd voor haar gehandicapte zoon had gezorgd. Het is een verkeerde zaak dat verzorgend werk thuis niet hoog wordt gewaardeerd en dat de regels dit soort discriminatie mogelijk maken. Met deze kwestie in gedachten sta ik achter punt 36 van het verslag van mevrouw Lynne, waarin gezegd wordt dat de beginselen van gelijkheid en non-discriminatie een brede reikwijdte zouden moeten hebben en zich tot de sociale zekerheid zouden moeten uitstrekken.
Ik sta ook achter de oproep van mevrouw Lynne aan het Europees Parlement om een aanbeveling te doen aan de lidstaten om meer geld en mogelijkheden te geven aan instellingen die eraan werken deze beginselen te bevorderen. Verder steun ik haar oproep NGO’s een hogere status te geven, zodat zij ook doeltreffender en efficiënter de bestaande problemen in de lidstaten kunnen aanpakken.
Katalin Lévai (PSE) , schriftelijk. – (HU) Het is een heel goede zaak dat het verslag van mevrouw Lynne over gelijke kansen vandaag op de agenda staat. Pasgeleden, op 17 mei, hebben we onze solidariteit betoond met transseksuele, biseksuele en homoseksuele mensen.
Op speciale dagen of bij bijzondere gelegenheden kijken mensen vaak terug op het verleden. Helaas toont het verslag aan dat er nog steeds veel werk te doen is op het gebied van de gelijke kansen. De werkloosheid onder vrouwen, migranten, mensen met een handicap, etnische minderheden en mensen met heel specifieke of niet-herkende talenten is nog steeds onaanvaardbaar hoog. Op het gebied van de werkgelegenheid stel ik daarom voor een Europees controlesysteem voor gelijke kansen in te stellen. Binnen dat systeem zou men, door middel van belastingvoordelen en/of PR, werkgevers die het belangrijk vinden gelijke kansen te scheppen, een steuntje in de rug kunnen geven.
Ook zou er een zwarte lijst kunnen komen van werkgevers die zich volstrekt niet aan de regels houden. Dat zou bedrijven motiveren en tegelijkertijd werkzoekenden nieuwe perspectieven en een grotere duidelijkheid bieden. Helaas wint extremistische en populistische politiek in Midden- en Oost-Europa nog steeds terrein, maar het beeld dat we soms uit West-Europa krijgen stemt ook niet gelukkig. De Roma-bevolking wordt steeds meer gediscrimineerd en extremisten breken huizen van Roma af. Op dit punt zijn de grote behoefte aan een Europese strategie voor Roma, die door de socialisten is voorgesteld, en de dringende behoefte aan Europese maatregelen, heel duidelijk. De mate van bescherming tegen discriminatie in de wetgeving van de lidstaten is zeer uiteenlopend.
Vaak is er geen uniforme methode om de wetgeving toe te passen, met als gevolg dat de toepassing onvoldoende is. Het is nodig de tenuitvoerlegging van de wetgeving te coördineren, rekening te houden met het horizontale perspectief van de Europese Unie en van de nationale en plaatselijke overheden en de naleving te waarborgen. Voordat wetgeving aangenomen wordt, is het belangrijk een maatschappelijke effectbeoordeling uit te voeren. Verder zouden de lidstaten jaarlijks de tenuitvoerlegging moeten evalueren.
Marianne Mikko (PSE) , schriftelijk. – (ET) Non-discriminatie en mensenrechten zijn de kernwaarden van de Europese Unie. Zij vormen het fundament waarop wij een gezamenlijke toekomst proberen te bouwen en we mogen over deze waarden geen compromissen sluiten. Dat alles is duidelijk geformuleerd in artikel 13, dat als leidraad moet dienen voor onderwerpen die burgers van Europa betreffen..
Bescherming tegen discriminatie op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, geloofsovertuiging of invaliditeit ontbreekt op het gebied van het maatschappelijk welzijn, goederen en diensten, de gezondheidszorg en het onderwijs. We hebben op die terreinen helaas geen EU-wetgeving. Als non-discriminatie en mensenrechten voor ons van primair belang zijn, dan is er geen twijfel mogelijk dat we behoefte hebben aan een enkele, horizontale richtlijn die een eind maakt aan de hiërarchie van rechten: aan de situatie waarin discriminatie op het ene gebied wel is toegestaan en op het andere gebied niet, aan de situatie waarin veel meer aandacht wordt besteed aan het tegengaan van discriminatie op grond van ras en invaliditeit dan aan de andere in artikel 13 vastgelegde vormen van discriminatie. In het licht van dit verslag roep ik de Commissie op niet terug te krabbelen, maar een algemene richtlijn op te stellen ter bestrijding van discriminatie krachtens artikel 13 van het EG-Verdrag.
Het is nog niet eerder voorgekomen dat veel Europese non-profitorganisaties zich uitgesproken hebben voor een horizontale richtlijn om die bescherming tegen discriminatie te verschaffen. Ook zijn er verscheidene overkoepelende organisaties in Brussel op verschillende terreinen actief, onder andere de Europese Vrouwenlobby en AGE. Een horizontale richtlijn inzake non-discriminatie die maatschappelijk welzijn, goederen en diensten, gezondheidszorg en onderwijs bestrijkt, is de enige manier om de mensenrechten in de Europese Unie te beschermen. Er is meer dan genoeg bewijs dat er op allerlei terreinen gediscrimineerd wordt. De Commissie moet haar ogen daarvoor niet sluiten en geen hiërarchie aanbrengen tussen de rechten in de Europese Unie.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE), schriftelijk. – (HU) Als voorzitter van de Intergroup for National Minorities juich ik het verslag van mevrouw Lynne toe. Het maakt de balans op van wat er al bereikt is met betrekking tot de vrijwaring van discriminatie en schetst wat er gedaan moet worden.
Gemeenschapswetgeving over vrijwaring van discriminatie is vooral belangrijk omdat het niet voldoende is het individu te beschermen. Mensen gaan niet als individu onder discriminatie gebukt, maar als leden van een groep, bijvoorbeeld omdat ze tot een etnische minderheid behoren, oud zijn, vrouw zijn, gehandicapt zijn, tot een seksuele minderheid behoren of Roma zijn. Daarom is de enige manier om individuen die tot een minderheidsgroep behoren effectief te beschermen, de bescherming van de hele groep. In het verslag staat terecht dat in de twee bestaande richtlijnen alleen minimumeisen zijn vastgelegd. Daarom moeten we de zaak naar een ander niveau tillen en een Gemeenschapsbreed beleid tegen negatieve discriminatie ontwikkelen en een horizontale antidiscriminatierichtlijn opstellen. Het is ook heel belangrijk dat in het verslag aan de Commissie gevraagd wordt te werken aan een gemeenschappelijke, EU-brede definitie van de term “positieve actie”. Ook wordt in het verslag speciaal aandacht gevraagd voor de noodzaak van specifieke maatschappelijke bescherming voor minderheidsgroeperingen, vooral de Roma-gemeenschap. In dit verband wil ik u graag herinneren aan artikel 25 van het verslag-Ždanoka over dit onderwerp, waarin het belang van participatie van traditionele nationale minderheden in de beleidsvorming benadrukt wordt.
Volgens dat artikel hebben nationale minderheden een beleidskader nodig dat hen in staat stelt effectief een rol te spelen in de besluitvormingsprocessen over hun identiteit door middel van verschillende vormen van zelfbestuur of autonomie.
7. Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (debat)
De Voorzitter. − (DE) Aan de orde is het verslag (A6-0163/2008) van de heer Piecyk, namens de Commissie vervoer en toerisme, inzake een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (2008/2009(INI).
Willi Piecyk, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, het verheugt mij u voor de tweede keer als voorzitter te hebben in een debat over maritiem beleid. Een jaar geleden was u ook voorzitter.
Commissaris, laten we met het goede nieuws beginnen. Vanavond is er in de Jacobikirche in Lübeck de eerste manifestatie ter gelegenheid van de eerste Europese maritieme dag. In deze kerk bevindt zich het internationale gedenkteken voor de civiele zeescheepvaart. Vorig jaar werd de manifestatie geopend door commissaris Barroso. Vanavond zullen kapiteins de leef- en werkomstandigheden op schepen bespreken. De predikanten hebben daarvoor gezorgd in het vertrouwen dat de voorzitters van het Parlement, de Raad en de Commissie 20 mei inderdaad vanmiddag uitroepen tot Europese maritieme dag. Dat is reden tot blijdschap en moet ertoe leiden dat Europa haar zeeën meer aandacht schenkt.
Zij die denken dat zo’n dag zelf ook al maritiem beleid is, hebben het mis; een maritieme dag als deze mag niet tot een symbolisch gevaar vervallen, maar moet deel uitmaken van een politiek kader. Er is beleid nodig: voor sociale zaken, veiligheid op zee en klimaatbeheersing. Laten we bijvoorbeeld eens kijken naar de woon-en werkomstandigheden aan boord van schepen. Het is toch hopeloos uit de tijd dat een hele serie wettelijke regels op het gebied van sociaal beleid en veiligheid op het werk niet voor zeelieden geldt? Daar moet verandering in komen en de Commissie ziet dat ook in. We wachten de initiatieven van de Commissie met betrekking daartoe af.
In 2006 heeft de Internationale Arbeidsorganisatie het Maritiem Arbeidsverdrag goedgekeurd. Tot nu toe hebben drie staten het verdrag geratificeerd: de Bahama’s, Liberia en de Marshalleilanden. Waar blijven de Europeanen eigenlijk? Als de Raad de veiligheid op zee en op schepen wil verbeteren, hoeft hij maar één ding te doen, namelijk eindelijk het “Erika III-pakket” aannemen. Het is raar dat de Raad zo talmt met dit vraagstuk van de veiligheid op zee. Er is intussen een jaar verstreken sinds de eerste behandeling in het Parlement en er is nog steeds geen enkel gezamenlijk standpunt. De rampen met de “Erika” en de “Prestige” zouden toch waarschuwing genoeg moeten zijn om eindelijk maatregelen te nemen.
In het klimaatbeheersingspakket dat Commissievoorzitter Barroso gepresenteerd heeft, wordt de mogelijkheid genoemd het zeevervoer eventueel bij de emissiehandel te betrekken, maar dat is te slap, dat is niet genoeg. Ik ben van mening dat het maritiem beleid ten minste vier dingen met betrekking tot klimaatbeheersing moet bereiken, namelijk het nu – niet “ooit” – betrekken van het vervoer over zee bij de emissiehandel, een drastische vermindering van de uitstoot van schadelijke stoffen – CO2, SO2 en NOX –, en het gebruik van duurzame energiebronnen als wind en zon. In de havens moet er een eind komen aan de voor mens en natuur schadelijke productie van energie door de eigen scheepsmotoren. Het moet omgekeerd: we hebben de energietoevoer vanuit het land nodig, dus de schepen in de haven moeten stopcontacten hebben.
In de Noordzee en de Oostzee hebben we een hele hoop oude munitie uit de laatste oorlogen. Dat is enorm gevaarlijk. Daarom is het nodig dat er een actieplan opgesteld wordt voor het lokaliseren en verwijderen van dit oude schadelijke afval. De afgelopen maanden hebben we meegemaakt dat piraten aanvallen uitvoerden op Europeanen en Europese schepen voor de kust van Afrika. Daarom zijn er duidelijke internationale regels en een ondersteuningssysteem op volle zee nodig. Daarbij moeten we niet alleen vanaf het water de kust beschermen, maar ook de zee vanaf de kust. Het grootste gevaar voor de zee komt altijd nog van het land, want tachtig procent van de uitstoot van milieuverontreinigende stoffen wordt door de landbouw en de industrie veroorzaakt. Om uitkomst te bieden moet het Europese recht daar nu eindelijk ook eens toegepast en gehandhaafd worden.
Als we na de stemming vanmiddag 20 mei uitroepen tot Europese maritieme dag, hoop ik dat we op 20 mei volgend jaar kunnen zeggen dat we in de tussentijd veel bereikt hebben.
U ziet: het was een precisielanding.
(Applaus)
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is heel passend dat we dit debat houden tijdens de eerste viering van de Europese maritieme dag. Het was tenslotte een lid van het Parlement, mevrouw Kratsa-Tsagaropoulou, die in het kader van de voorbereidingen voor het groenboek over een toekomstig maritiem beleid van de Europese Unie dit idee opperde tegenover Commissievoorzitter Barroso. Het idee is er ook gekomen dankzij het Parlement en met name Voorzitter Pöttering, die als gastheer zal optreden bij de ondertekening van een gemeenschappelijke tripartiete verklaring ter oprichting van de Europese maritieme dag, later vandaag. Deze viering laat zien hoe ver we zijn gekomen bij de ontwikkeling van niet alleen het geïntegreerd maritiem beleid, maar ook een nieuwe visie op Europa’s zeeën en oceanen. Ook wordt aangetoond hoe betrokken alle Europese instellingen zijn geweest tijdens alle fases van dit proces. In feite heeft het Parlement een sleutelrol gespeeld bij de ontwikkeling van het nieuwe geïntegreerd maritiem beleid, zowel door het organiseren van enkele conferenties met vruchtbare discussies en diepgravende debatten als door het opstellen van rapporten aan de hand waarvan wij kunnen werken en waarin specifieke aanwijzingen staan voor de tenuitvoerlegging van het maritiem beleid.
Ik wil graag mijn hartelijke en welgemeende dank en waardering uitspreken voor rapporteur Willi Piecyk voor zijn coördinatie van de grote belangstelling van de verschillende commissies en voor de totstandbrenging van dit indrukwekkende verslag. Verder wil ik graag de verschillende commissierapporteurs en de vele andere gewaardeerde leden van het Parlement dankzeggen die met name in de afgelopen twee jaar betrokken zijn geweest bij de opbouw van de bijdrage van het Parlement aan dit opkomende Europese beleid. Ik bied mijn verontschuldigingen aan dat ik hen niet bij naam kan noemen, zoals ik gewild had.
Dan wil ik nu graag iets over het verslag zelf zeggen. In het verslag staan geen nieuwe voorstellen, maar het richt zich op bepaalde eisen die het Parlement in juli 2007 gesteld heeft. Deze eisen hebben ons geholpen bij het bepalen van de juiste weg en zullen ons nu helpen bij de verdere tenuitvoerlegging van het maritiem beleid.
Met betrekking tot sommige sectorale vraagstukken juicht de Commissie de voortdurende nadruk van het Parlement op het milieuaspect van maritiem beleid toe, met name op de uitdagingen waarvoor de klimaatverandering ons stelt. De Commissie kijkt uit naar de goedkeuring van een strategie voor aanpassing aan klimaatverandering in 2008, die zich met deze kwesties zal bezighouden.
De Commissie juicht het eveneens toe dat het Europees Parlement het belang van het zeevervoer voor de Europese economie erkent en een gemeenschappelijke ruimte voor zeevervoer steunt, voor de ontwikkeling van de snelwegen op zee en van de korte vaart. Dit zijn allemaal projecten waar de Commissie vaart achter zet.
Wat onderzoek betreft juicht de Commissie de steun van het Parlement voor de ontwikkeling van een algemene strategie voor maritiem onderzoek toe. Dit onderzoek zal een hoeksteen vormen van het maritiem beleid en kan waarschijnlijk half 2008 goedgekeurd worden.
De Commissie is blij met de positieve houding die uit het verslag spreekt tegenover de noodzaak van duurzaamheid in de visserijwereld. We hebben een paar stappen in die richting gezet sinds de goedkeuring van het “blauwboek”, zoals de goedkeuring van een mededeling over de op het ecosysteem gerichte benadering in april 2008 en twee voorstellen over ongewenste bijvangsten, die tegen het eind van dit jaar klaar zullen zijn.
Naast specifieke vermelding van onderwerpen als milieu, zeevervoer, onderzoek en innovatie, sociale aspecten, visserij en energie, verwelkomt de Commissie het bijzondere belang dat gehecht wordt aan het regionale aspect van het maritiem beleid als gevolg van de uitzonderlijke maritieme dimensie van de EU, met haar lange kustlijn, eilanden en ultraperifere gebieden. De Commissie is het volledig eens met het standpunt dat in het maritiem beleid rekening gehouden moet worden met de verschillende specifieke kenmerken van de lidstaten en maritieme regio’s, zoals kustgebieden, eilanden en ultraperifere gebieden.
Geachte Parlementsleden, we bevinden ons pas in de eerste fasen van de tenuitvoerlegging van ons maritiem beleid, maar met uw voortdurende hulp streven we naar steeds meer maatregelen in het kader van die tenuitvoerlegging. Mag ik het Europees Parlement en de betrokken rapporteurs ten slotte nogmaals feliciteren met het uitstekende werk dat ze verricht hebben? Wij kijken uit naar de voortzetting van onze intensieve dialoog met u in de komende maanden, in het belang van de tenuitvoerlegging van het geïntegreerd maritiem beleid voor de Unie, en rekenen er ook op dat u ons helpt bij het betrekken van met name de Europese maritieme regio’s bij de maritieme dag in 2009.
Sérgio Marques, rapporteur voor advies van de Commissie regionale ontwikkeling. – (PT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, wij feliciteren de Europese Commissie met haar mededeling inzake een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie en met het voorstel voor een actieplan ter vaststelling van de eerste stappen in de richting van de tenuitvoerlegging van dat beleid.
Er zijn zeker wat stappen achteruit gezet tussen het groenboek en het huidige blauwboek, vooral met betrekking tot de planning voor het gebruik van de zee, kustbeveiliging, de Europese vlag en de Europese vertegenwoordiger bij de Internationale Maritieme Organisatie, maar er is zeker ook vooruitgang geboekt, vooral met betrekking tot het sociale aspect, investeringen, innovatie en maritieme clusters en zeevervoer. Het uiteindelijke resultaat is positief.
Met eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel moeten we nu een doeltreffend, geïntegreerd maritiem beleid in de praktijk brengen waarmee de verschillende sectorale beleidsmaatregelen gecoördineerd worden, zodat er de verwachte synergie en werkelijke toegevoegde waarde ontstaat. Alleen op die manier kan het beleid een waardevol hulpmiddel zijn bij de aanpak van de uitdagingen waarvoor duurzame ontwikkeling, de concurrentie en de economische en sociale cohesie in Europa ons stellen.
Bovenal hoopt de Commissie regionale ontwikkeling dat het geïntegreerd maritiem beleid een heel positieve invloed zal hebben op de ontwikkeling en bescherming van de kuststreken, eilanden en ultraperifere gebieden van de EU.
Pedro Guerreiro, rapporteur voor advies van de Commissie visserij. – (PT) Ik zal het heel kort houden, maar ik wil graag het belang van de voorstellen van de Commissie visserij onderstrepen. Deze voorstellen benadrukken wat de belangrijkste doelstelling van het geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie op het gebied van de visserij moet zijn: de bevordering van de modernisering en de duurzame ontwikkeling van deze bedrijfstak, waarbij de sociaal-economische levensvatbaarheid en de duurzaamheid van de visserijbestanden wordt verzekerd en de onafhankelijkheid en zekerheid van de voedselvoorziening, de levering van vis aan de consument, het behoud van arbeidsplaatsen en de verbetering van de levensomstandigheden van de vissers worden gewaarborgd. In de voorstellen wordt ook benadrukt dat het scheppen van meer en betere banen in de maritieme sector, en met name in de visserij-industrie, ook afhankelijk is van de garantie van een redelijk en voldoende inkomen voor mensen die in de bedrijfstak werken. Ook moeten er mechanismen worden ingevoerd voor de compensatie van vissers die getroffen worden door programma’s voor herstel van visbestanden, heeft het wetenschappelijk onderzoek naar de visserijsector in de verschillende lidstaten meer steun nodig, met name op grond van het zevende kaderprogramma, en wordt er verzocht om communautaire steun voor adequate middelen voor het ondersteunen en redden van scheepsbemanningen.
Georg Jarzembowski, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, om te beginnen dankt mijn fractie de rapporteur, de heer Piecyk. Hij brengt nu al ruim een jaar op uitstekende wijze besprekingen op gang en heeft de uitdagingen beschreven. Hartelijk dank, mijnheer Piecyk!
Wij steunen het verslag ook unaniem. We betreuren het echter, commissaris, dat het actieplan te weinig praktische maatregelen bevat. De heer Piecyk heeft er al op gewezen dat de hele serie milieuproblemen onopgelost blijft. Praktische maatregelen ontbreken en het is onduidelijk wat de bijdrage is van de spelers – rederijen bijvoorbeeld – in de strijd tegen de klimaatverandering en hoe ze overleven in de mondiale concurrentiestrijd. Dit varieert van maatregelen zoals de terugdringing van zwavel- en stikstofoxiden op zee tot maatregelen in de havens, zoals het gebruik van landenergie.
Eerlijk gezegd ben ik enigszins teleurgesteld. Wanneer de Commissie zegt dat ze in het najaar met voorstellen hierover komt, kunnen we deze niet meer tijdens deze zittingsperiode ten uitvoer leggen. Misschien kunt u wat meer boter bij de vis doen, zoals ze dat in Hamburg zeggen, zodat er wat meer vaart in komt.
Het tweede punt betreft de kwestie mariene monitoring. Ik denk dat we niet alleen de samenwerking tussen de nationale kustwachten moeten verbeteren. We moeten niet alleen FRONTEX – dat gericht is op illegale immigratie – versterken, maar er moet ook een Europese kustwacht komen. We maken ons er al jaren sterk voor dat alle activiteiten, of het nu visserijactiviteiten zijn of douanewerk of politiewerk, in de lidstaten worden gecentraliseerd en dat er voor dit doeleinde een sterke Europese kustwacht wordt opgezet. Mijnheer de commissaris, gaat de Commissie deze zittingsperiode een voorstel indienen over de kustwacht of niet?
Mijn laatste punt, een nieuw punt, betreft de amendementen inzake piraten. We moeten onze visserij- en koopvaardijvloot betere bescherming bieden in internationale wateren en daarom moet er op Europees en mondiaal niveau actie worden genomen. De vrijheid van de zeeën moet niet de vrijheid van de piraten worden.
Silvia-Adriana Ţicău, namens de PSE-Fractie. – (RO) Ik feliciteer onze collega de heer Piecyk, voor wie ik grote waardering heb, en ik ben blij dat we zijn verslag bespreken op de dag dat de tripartiete verklaring over de instelling van een Europese maritieme dag, ieder jaar te houden op 20 mei, wordt getekend.
Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Unie moet zorgen voor synergie tussen sectoren met een speciaal economisch belang, zoals de scheepsbouwindustrie, maritiem vervoer en de binnenvaart, havenactiviteiten, visserijactiviteiten, energie, toerisme, milieubescherming en de bescherming van het maritieme erfgoed. Sinds 1 januari 2007 grenst de Unie aan de Zwarte Zee en de Unie moet haar gemeenschappelijk maritiem beleid ook in deze regio bevorderen. Er zijn coördinatoren voor de TEN-T-projecten voor het vervoer over de binnenwateren en voor vervoer in maritieme corridors. Bij de uitbreiding van het TEN-T-netwerk wordt verwezen naar maritieme corridors. Helaas verwijzen de verzoeken om projecten die de Commissie heeft gelanceerd voor de Europese maritieme corridors, niet naar de Zwarte Zee-regio. Ik verzoek de Commissie onderzoeken en projecten op te zetten voor de Zwarte Zee-regio, die een strategische regio van het TEN-netwerk moet worden. Ik verzoek de Commissie ook een plan op te stellen met concrete maatregelen voor de bescherming van delta- en estuariumgebieden en dan verwijs ik in het bijzonder naar de Donaudelta.
Paweł Bartłomiej Piskorski, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ook ik feliciteer de heer Piecyk met een voortreffelijk verslag. Het is van belang dat we op dit symbolische moment een discussie houden, maar het is bovenal mijn wens de aandacht te vestigen op de praktische aspecten van dit verslag. Het is in feite een groot anachronisme dat maritieme zaken, samen met ander Europees beleid dat we binnen onze Gemeenschap ten uitvoer leggen, tot nu toe aan de kant geschoven zijn en niet door een EU-breed beleid worden gedekt.
Ik wijs erop dat dit geen op zichzelf staand terrein is; dit is een terrein van zeer grote omvang, zoals in dit verslag wordt aangegeven. Het heeft een economische dimensie; heel veel mensen leven van de zee en werken op zee. De zee heeft een zeer sterke sociale dimensie, die we in gedachten moeten houden als we het hebben over herstructurering van deze sector en over wat we moeten doen met die mensen die hun brood op zee verdienen. Onze discussie heeft een zeer belangrijke milieudimensie, die in dit verslag nadrukkelijk naar voren wordt gehaald en daar ben ik de rapporteur ook erkentelijk voor. Er is ook een zeer belangrijke regionale dimensie; we moeten niet vergeten dat een zeer aanzienlijk deel van onze Gemeenschap bestaat uit regio’s die van de zee leven en die aan de zee grenzen.
Ik wil ook wijzen op een ander punt dat in deze discussie naar voren kwam, namelijk dat we ons werk en onze discussie altijd beschouwen als een soort inhoudsopgave en geheugensteuntje voor de Commissie. We vatten bepaalde antwoorden samen, we stellen vragen en we omschrijven onze twijfels en tegelijkertijd hebben we in feite zeer grote verwachtingen van de Commissie en verwachten we zo snel mogelijk antwoorden en specifieke oplossingen.
Ik wijs er ook op dat dit voor heel veel landen een prioriteitskwestie is, even belangrijk als ander Europees beleid, zoals het landbouwbeleid.
Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mevrouw de Voorzitter, pogingen om ervoor te zorgen dat de scheepvaartindustrie het ouderwetse idee dat de zee alle sporen uitwist, loslaat, zijn tot nu toe mislukt. Maar de zee heeft net zo goed een geheugen als de aardbodem en de lucht en de planten en de dieren en het menselijk lichaam, en de bijdrage van de scheepvaartindustrie aan de vervuiling blijft enorm groot. Stel je voor dat we de belangrijkste zeevarende naties zover krijgen dat ze van de IMO een actieve speler maken in de strijd om het milieu op aarde te redden in plaats van de IMO te gebruiken om goede initiatieven tegen te houden, zoals momenteel het geval is. Dit verslag van de heer Piecyk is een uitstekende aanvulling op onze eerdere verrichtingen in het Parlement, maar ik hoop dat we het verder kunnen versterken door steun te winnen voor het door ons voorgestelde amendement, zodat de scheepvaart zonder twijfel in de regeling voor de CO2-quotumhandel wordt opgenomen. De luchtvaart is er al in opgenomen. De enige logische en verdedigbare benadering is dat de scheepvaart ook een bijdrage levert. Dames en heren, steunt u dus amendement 1 zodat de regeling voor de maritieme emissiehandel in het verslag wordt opgenomen.
Seán Ó Neachtain , namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen feliciteer ik Willi Piecyk met zijn verslag. Ik kom van een eiland en ik begrijp het belang van maritiem onderzoek en vooruitgang heel goed.
Ik denk dat het verslag van vandaag daar een enorme bijdrage toe kan leveren. We zijn in Ierland niet zo tevreden over het gemeenschappelijk maritiem beleid, maar het gaat om meer dan dat. Enige tijd geleden brachten we in het gezelschap van de Commissie visserij een bezoek aan mijn regio en zagen wij het prachtige werk dat het Maritiem Instituut in Oranmore in county Galway doet. Samen met andere instituten als het Maritiem Instituut kunnen we het noodzakelijke onderzoek in heel Europa bevorderen zodat de blauwe revolutie waar we het zo vaak over hebben, kan worden verwezenlijkt en ons plan kan ondersteunen.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Ik zal het kort houden. Ik wijs erop dat in elk initiatief voor een maritiem beleid de soevereiniteit van de lidstaten ten aanzien van hun territoriale wateren en exclusieve economische zones gerespecteerd moet worden.
Ik wijs erop dat in artikel 5 van de grondwet van de Portugese Republiek is vastgelegd dat de staat geen enkel deel van het Portugese grondgebied of van de soevereine rechten die het daarop uitoefent, mag vervreemden – en daaronder vallen ook rechten op de aangrenzende zeebodem. Verder is het belangrijk dat de arbeidsomstandigheden van zeevarenden worden verbeterd, dat de werkgelegenheid wordt gegarandeerd, dat het beginsel gelijk loon voor gelijk werk wordt gehanteerd, dat er kortere werktijden worden ingevoerd, dat wordt afgezien van de vereiste van multi-skilling en dat er geen nieuwe pogingen worden ondernomen de havendiensten op EU-niveau te liberaliseren, met name waar het gaat om de intracommunautaire scheepvaart; de “gezonde financiële basis” voor het maritiem beleid mag niet ten koste gaan van het Europees Visserijfonds en het gemeenschappelijk visserijbeleid, maar moet uitgaan van het beginsel dat nieuwe prioriteiten om nieuwe financiële middelen vragen.
Fernand Le Rachinel (NI). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mijn felicitaties gaan uit naar de heer Piecyk voor zijn voortreffelijke verslag over het geïntegreerd maritiem beleid en ook naar mijn collega de heer Jarzembowski voor zijn rake opmerkingen.
Mevrouw de Voorzitter, de grote verdienste van dit verslag is dat de diverse aspecten van dit beleid erin opgenomen zijn: milieu-, veiligheids-, economische en sociale aspecten. Ik heb het met name over de problemen in verband met illegale immigratie, terrorisme en smokkelarij, die over de volle 320 000 kilometer van de Europese kustlijn voorkomen. De lidstaten met een kustlijn moeten de bewaking en controle van hun zeeën aanscherpen. De samenwerking tussen hen en de landen waar deze illegale activiteiten hun oorsprong vinden, moeten zo snel mogelijk ten uitvoer worden gelegd.
Ook is het waar dat de relatie van Europa met de zeeën en de oceanen ten gevolge van wetenschappelijke ontdekkingen, de grote technologische vooruitgang, de mondialisering, de klimaatverandering en de verontreiniging van de zeeën aan een ingrijpende verandering onderhevig is, met alle problemen en uitdagingen van dien.
Ik ben echter teleurgesteld dat de voorgestelde tekst niet uitvoeriger ingaat op het beleid voor haven- en visserijbeleid. Zoals we weten, zijn dit twee bijzonder gevoelige dossiers. In Frankrijk werpen beroepsvissers in havens aan de Atlantische Oceaan, het Kanaal en de Middellandse Zee blokkades op als een begrijpelijke reactie op de plotselinge stijging van de dieselprijzen en het door Brussel opgelegde quotabeleid.
De sector bevindt zich zowel structureel als economisch in een crisis. Doordat werkgevers in de visserij niet meer in hun boten willen investeren, veroudert de vloot. De gemiddelde leeftijd van Franse vissersschepen is 25 jaar. Steeds minder mensen willen een carrière in de visserij vanwege de beperkingen van het beroep.
Mevrouw de Voorzitter, met een geïntegreerd maritiem beleid moet we inspelen op deze belangen en problemen van de sector en moeten we de ontwikkeling die tot een langzame, pijnlijke dood van de visserijsector leidt, snel zien te keren.
Luís Queiró (PPE-DE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mijnheer Piecyk, als voorbijgangers langs de voorkant van het Berlaymont-gebouw lopen, zien ze een reusachtig aanplakbord met de kreet “An Ocean of Opportunity” als verwijzing naar de Europese maritieme dag (vandaag) en het Europees maritiem beleid.
De Europese Commissie heeft volkomen gelijk. Ik geloof ook dat de investering die we besloten hebben te doen in de zee, een uitstekende gelegenheid kan bieden om deze uitgestrekte bron op een verantwoorde en concurrerende manier te benutten.
De wereld is helaas vol gemiste kansen en gestrande goede ideeën. Dat mag niet het lot van het Europees maritiem beleid worden. Het mag ons niet aan de wil of de capaciteit ontbreken het beleid door te voeren, zoals de heer Jarzembowski heel terecht aangaf.
We mogen de energie van ons geloof in de mogelijkheden van dit initiatief niet verkwisten aan halve maatregelen of het aankondigen van grootmoedige ideeën die in feite veel minder ambitieus zijn dan we zouden willen.
Succes vergt van ons dat we vastberaden investeren in blauwe technologie, dat we een netwerk van maritieme clusters bevorderen om beste praktijken en de meest geavanceerde technologieën te ontwikkelen, dat we optimaal gebruik maken van de zee in de strijd tegen de klimaatverandering en als bron van hernieuwbare energie, dat we maritiem vervoer en kusttoerisme bevorderen en dat we de maritieme regio’s erkennen, met name de ultraperifere regio’s en het belang van deze regio’s voor de veiligheid en de bescherming tegen illegale immigratie, illegale handel, smokkelarij en de terreurdreiging. We moeten natuurlijk ook zorgen voor een strategische en geïntegreerde visie en duurzame financiering.
Daarom doe ik nu een rechtstreeks beroep op de Commissie en mijn collega-Parlementsleden door te zeggen dat we op zijn minst de ambitie moeten hebben een nieuw Europees belangencentrum te vormen op basis van een geïntegreerd maritiem beleid.
Gedane zaken nemen geen keer, commissaris. Ik vraag me alleen af of de Europese Commissie en dit Parlement de uitdaging zelf wel aandurven.
Robert Navarro (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, een van de doelstellingen van de Europese maritieme dag die we vandaag voor het eerst vieren, is het imago van de maritieme beroepen op te vijzelen door nieuwe toekomstverwachtingen te creëren. Naast de verbetering van de arbeids- en werkgelegenheidsomstandigheden voor deze beroepen en een herziening van de loopbaanplanning moet er ook aan een aantal structurele voorwaarden worden voldaan.
Op dit moment werpen wanhopige vissers overal in de Franse havens blokkades op omdat ze niet meer in de toekomst geloven. Behalve door de visserijbeperkingen gericht op de bescherming van de visbestanden – waarvan ik het uitgangspunt niet in twijfel trek hoewel ik vraagtekens heb bij de rechtvaardigheid ervan – worden ze nu ook met faillissement bedreigd door de stijgende brandstofprijzen.
In Frankrijk speelt dit probleem nu al maar het probleem zal zich in de nabije toekomst waarschijnlijk uitbreiden naar andere delen van Europa. De Europese Unie kan en moet op dit terrein met maatregelen komen door de herstructurering te steunen en de invoering van schoner verbrandende, brandstofefficiëntere schepen aan te moedigen. Dit moet bedrijven die door deze economische crisis zijn getroffen, ook helpen het hoofd boven water te houden en haast is hierbij geboden. Ik benadruk dit laatste punt omdat we niet mogen toestaan dat de eerste Europese maritieme dag in de hoofden van de burgers samenvalt met de dood van een hele sector.
Anne E. Jensen (ALDE). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, de heer Piecyk wijst er in zijn verslag op dat er meer concrete maatregelen op tafel moeten komen als we het hebben over het maritiem beleid en daar ben ik het roerend mee eens. Nergens is meer behoefte aan een actief maritiem beleid dan in de Oostzee. Het Oostzeegebied is de meest vervuilde maritieme regio van de EU met heel veel vervuiling afkomstig van het land en van schepen. Daar komt de gedumpte munitie uit vroegere oorlogen ook nog eens bij. Het milieu in het Oostzeegebied moet schoner worden en we zouden ook graag een sterke economische ontwikkeling in de regio zien en meer kustvaart om het wegverkeer te ontlasten. Er moet dan een oplossing worden gevonden om de emissies van schepen terug te dringen zonder de ontwikkeling van de kustvaart te hinderen. Ik geloof dat de oplossing ligt in de methodologische vrijheid om de politieke doelstellingen voor emissies te halen in combinatie met financiële instrumenten. Ik hoop dat de Commissie in het kader van haar strategie voor de Oostzee meer actie zal ondernemen om het milieu te verbeteren en dat zij zal leren van de pilotprojecten die het Parlement in de begroting voor dit jaar heeft opgenomen.
Ian Hudghton (Verts/ALE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik vertegenwoordig Schotland, een van de belangrijkste maritieme naties van Europa. De EU heeft zo’n 68 000 kilometer kustlijn; Schotland neemt daarvan zo’n 11 000 kilometer voor zijn rekening. Als het gaat om maritieme belangen, bevindt Schotland zich dus in het hart van Europa. We hebben veel te winnen en veel bij te dragen aan een maritieme strategie en een maritiem beleid.
Onze wateren zijn rijk aan mineralen, energie en biologische bronnen en we hebben de ideale ligging om te fungeren als maritiem centrum voor Europa en de wereld daarbuiten. Maritieme naties hebben hun eigen prioriteiten ten aanzien van strategie en beleid voor hun zee als hulpbron. EU-beleid moet maritieme naties altijd steunen bij het halen van hun doelstellingen door bijvoorbeeld onderzoek te financieren, de ontwikkeling van nieuwe routes voor goederen- en personenvervoer te bevorderen, energieverbindingen te steunen en de veiligheid op schepen en de energie-efficiëntie te verbeteren.
Staat u mij toe te citeren uit artikel 34 van het verslag-Piecyk, waar staat “dat er dus een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie ontwikkeld moet worden waarmee voorkomen kan worden dat er in het GVB tekortkomingen ontstaan als te sterke centralisatie”. Met andere woorden: waarde toevoegen en niet onder het mom van onze bevoegdheid de controle overnemen.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, de mededeling van de Commissie over het maritiem beleid voor de Europese Unie is erop gericht de rentabiliteit van rederijen en van de monopoliegroepen die in de sector actief zijn, te garanderen.
Wat valt er te zeggen over de voorstellen voor een geïntegreerd maritiem beleid?
Ten eerste werken ze nieuwe voorrechten en veranderingen in het internationale kader van de communautaire en commerciële wetgeving in de hand. Nog afgezien van allerlei andere gevolgen, leiden ze tot maatschappelijke ongelijkheid voor werknemers in de scheepvaartsector en inwoners van de eilandregio’s.
Ten tweede wordt het maritiem beleid op één hoop gegooid met vervoer en aanverwante sectoren.
Ten derde worden ingrijpende veranderingen ingevoerd op het gebied van opleiding en arbeidsrelaties om werknemers te kunnen vervangen door goedkopere arbeidskrachten. De werklast stijgt en de risico’s voor mens en milieu nemen toe.
Ten vierde worden er havens opgekocht door monopoliegroepen.
Ten vijfde worden de repressiemechanismen versterkt onder het mom van terrorismebestrijding.
Ten zesde staan goedkope vlaggen voor concurrentievermogen en het tegen de werkgelegenheid gerichte maritiem beleid van de EU. Het is niet voor niets dat 68 procent van de Griekse vlootcapaciteit en 85 procent van de Duitse schepen onder een buitenlandse vlag vaart, terwijl deze schepen vanuit EU-lidstaten opereren.
Ashley Mote (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, meer dan de helft van de kustlijn van het Engelse Kanaal, een stuk water dat die naam al eeuwen draagt, behoort tot mijn kiesdistrict in Zuidoost-Engeland.
Toch is op de nieuwste kaarten van de Arc Manche-regio de naam van het Engelse Kanaal veranderd in “Greater North Sea” en wordt het Kanaal van Bristol er “Keltische Zee” genoemd. In wiens opdracht zijn zeemijlen op die kaarten opeens veranderd in kilometers?
Nu vindt u dat misschien kleinigheidjes, maar waar ik vandaan kom, ligt dit anders. De Commissie heeft totaal verkeerd ingeschat wat voor uitwerking dergelijke onzinnige flauwekul op een eilandnatie heeft en ze bespoedigt op deze manier het moment dat het Verenigd Koninkrijk uit de EU stapt en zijn lidmaatschapskaart van 1,5 miljoen Britse pond per uur verscheurt.
Struan Stevenson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we hebben nu een maritieme dag, we hebben een geïntegreerd maritiem beleid, we hebben DG MARE. We hebben duidelijk een heleboel bereikt en ik denk dat de commissaris en ook Willi Piecyk de felicitaties van dit Huis verdienen voor hun harde werk en de inspanningen om dit doel te bereiken.
De maritieme belangen van Europa zijn van invloed op het leven en het werk van miljoenen burgers. Negentig procent van onze externe handel en 40 procent van onze interne handel vindt plaats via onze Europese havens. Door de mondialisering zal dit alleen maar toenemen. Al onze kustregio’s en de ultraperifere regio’s meegerekend, hebben we meer dan 320 000 kilometer kustlijn en die herbergt een derde van de totale EU-bevolking. Mariene industrieën en diensten en de overige activiteiten van deze kustregio’s nemen 40 procent van ons BBP voor hun rekening. Maar we zijn niet alleen voor de handel afhankelijk van onze mariene hulpbronnen: onze zeeën zijn een bron van voedsel, energie, mineralen en recreatie.
De zee is ook een belangrijke klimaatregelaar en we hebben al gezien wat het effect van de klimaatverandering is op de visbestanden. In een tijd dat er een groeiende vraag is naar gezonde mariene eiwitten, blijven de visbestanden afnemen. We zijn nu voor meer dan vijftig procent van de vis die we consumeren, afhankelijk van import van buiten de EU. Critici proberen altijd de vissers de schuld te geven van de overexploitatie van onze mariene hulpbronnen, maar de opwarming van de aarde, milieuvervuiling en vele andere factoren spelen ook een rol.
Als we het potentieel van de Europese maritieme belangen volledig willen realiseren en de visie van schone, gezonde, veilige, productieve en biologisch diverse oceanen en zeeën willen realiseren, moeten we een beheerplan ten uitvoer leggen dat gericht is op duurzaamheid op alle terreinen en de manier om dat te doen is door meer beheersverantwoordelijkheid over te dragen aan onze regionale adviesraden.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE). – (PT) Om te beginnen feliciteer ik de commissaris en de Commissie met het gepresenteerde voorstel en de aangenomen methodologie en de heer Piecyk met het voortreffelijke werk en zijn openheid bij de voorbereiding van dit uitstekende verslag.
Ik kom uit een oude maritieme natie, Portugal, en van een eiland en ultraperifere regio, Madeira, en ik steun dit verslag omdat het, naast andere fundamentele aspecten, de terechte erkenning van de ultraperifere regio’s garandeert bij de effectieve tenuitvoerlegging van het maritieme beleid vanwege hun ligging en hun uitgebreide ervaring, onder andere op het gebied van vernieuwing, onderzoek, het milieu, enzovoorts.
Ten tweede is het verslag gericht op beter beheer en duurzame exploitatie van mariene hulpbronnen en de noodzakelijke bestrijding van de klimaatverandering, de verbetering van kustgebieden, steun voor milieuvriendelijke vormen van maritiem vervoer en een effectief havenbeleid, steun voor marien onderzoek, het bevorderen van sociale rechten overeenkomstig eerder overeengekomen internationale regels, levenslang leren en steun voor het toerisme, een van de fundamentele activiteiten in dit maritieme beleid.
Bogusław Liberadzki (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben de heer Piecyk erkentelijk voor het werk dat hij heeft gericht. Mijnheer Piecyk, we zijn zeer goede verslagen gewend van u en ook dit verslag is geen uitzondering. Mijn dank is groot!
Mijn kiesdistrict is Szczecin, in West-Pomerania. We hebben een haven, een scheepswerf, rederijen, vissers en een maritiem bestuur. Ten eerste verwelkom ik de verklaring die voorziet in een Europese maritieme dag. Ten tweede zullen de werknemers van de scheepswerven van Szczecin en Gdynia en ook die van Malta en andere landen door dit verslag hun hoop vestigen op het nieuwe maritiem beleid. De scheepsbouw is een wereldwijde industrie. De omstandigheden waaronder onze scheepswerven moeten functioneren, zijn vergelijkbaar met die in de rest van de wereld, waar onze concurrenten werkzaam zijn.
Wat we nodig hebben – en dan richt ik me tot u, commissaris – is een verstandig beleid en een weldoordachte betrokkenheid bij de Europese scheepswerven.
Rosa Miguélez Ramos (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, als Europees burger afkomstig uit Galicië, een maritieme regio bij uitstek, ben ik zeer trots op het voortreffelijke werk van de rapporteur, mijn vriend Willi Piecyk, en ik dank hem en ook de andere fracties voor hun steun voor mijn amendementen inzake de plotselinge toename van het verschijnsel zeeroverij, dat helaas weer in het nieuws is in verband met twee recente kapingen.
Het is goed dat onze bezorgdheid in de resolutie tot uiting komt, want we worden geconfronteerd met een ernstig internationaal veiligheidsprobleem dat moet worden aangepakt.
De afgelopen tien jaar zijn er 3 200 zeelieden gegijzeld, 500 gewond geraakt en 160 om het leven gekomen bij dit soort aanvallen.
We vragen iets heel eenvoudigs: een mechanisme dat het mogelijk maakt voor een oorlogsschip van welke EU-lidstaat ook om in internationale wateren assistentie te verlenen aan EU-schepen, of dit nu visserschepen zijn of koopvaardijschepen. We vragen ook steun van Europa voor het initiatief van de Verenigde Naties gericht op uitbreiding van de maritieme wetgeving.
Dames en heren, een fijne Europese maritieme dag!
Jamila Madeira (PSE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, naar aanleiding van het Groenboek 2006 is het actieplan dat in het voortreffelijke verslag van de heer Piecyk naar voren wordt gebracht, aangevuld met een serie te nemen maatregelen in het kader van het Europees geïntegreerd maritiem beleid.
We moeten dus niet alleen werken aan een allesomvattende visie ten aanzien van de zeeën op zich, maar ook ten aanzien van de sterke relatie met de kustgebieden en alles wat hiermee in verband staat: werkgelegenheid, milieukwesties, regionale ontwikkeling, economische ontwikkeling, investeringen in marien onderzoek en mariene kennis. Hiervoor hebben we een reeks sectorale beleidslijnen nodig die, als we ze nu samen aanpakken, kunnen zorgen voor meer cohesie en betere resultaten van het uitgevoerde beleid. Dit leidt tot meer sociale, economische en ecologische duurzaamheid en dat is van cruciaal belang.
Juist om die reden wordt in dit verslag benadrukt dat onderzoek en vernieuwing een belangrijke rol moeten spelen bij het vergroten van het regionale ontwikkelingspotentieel teneinde alle activiteiten waar het om gaat en waarop het maritiem beleid, direct of indirect, van invloed is, te steunen.
Enkele veelbelovende ontwikkelingen zijn alternatieve mobiliteit op de zeeën en de uitdaging van golfenergie. Deze ontwikkelingen brengen grote verwachtingen met zich mee voor toekomstige economische oplossingen. Het zijn natuurlijk duurzame oplossingen, die onze steun verdienen.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mevrouw de Voorzitter, ik sluit me aan bij mijn collega-Parlementsleden die onze rapporteur, de heer Piecyk, zeer terecht feliciteerden en het werk dat de Europese Commissie reeds heeft verricht, prezen.
Het is alweer vier jaar geleden dat de huidige Commissie misschien wel een van haar belangrijkste politieke beloften deed; het is gepast erop te wijzen dat we op het punt staan zeer belangrijke stappen te nemen en de Commissie verdient derhalve onze felicitaties.
Maar ik onderstreep het punt inzake de ecosysteembenadering van het maritiem beleid. Een dergelijke benadering lijkt mij van cruciaal belang en, aangezien het mij opviel dat de Commissie in haar meest recente mededeling zeer terughoudend was over de volledige tenuitvoerlegging in verband met de problemen die hier voor verschillende Europese zeeën uit voortvloeien, wijs ik erop dat we rekening moeten houden met de concrete kenmerken van de ultraperifere regio’s. Men heeft daar geen moeite met een volledig geïntegreerde benadering en ik daag de Commissie uit hier zo spoedig mogelijk uitvoering aan te geven.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Maritiem vervoer, havens en scheepswerven zijn vergeten sectoren, ook al hebben ze een groot groeipotentieel. Er moet een goed plan komen voor de ontwikkeling van concurrerend en veilig maritiem vervoer en dito havens en aanverwante sectoren om een hoge mate van maritieme veiligheid te garanderen.
Vervoer over zee is veel energie-efficiënter dan wegvervoer. Laten we scheepswerven, waaronder die in Gdynia, Gdańsk en Szczecin, daarom de kans geven zich te ontwikkelen. We moeten niet vergeten dat negentig procent van de externe handel van de EU en bijna veertig procent van haar interne handel plaatsvindt via havens.
Europa heeft sinds de dageraad van zijn bestaan altijd een band met de zee gehad. Dat kon ook niet anders, aangezien onze kustlijn 70 000 kilometer lang is, ofwel driemaal zo lang als de hele kustlijn van Afrika. Eeuwenlang zijn onze voorouders voor hun levensbehoeften afhankelijk geweest van de zee en was de zee een belangrijke bron van inkomsten. Aan deze situatie is niets veranderd. Alleen met behulp van een geïntegreerde en gecoördineerde benadering en passende maatregelen zullen we in staat zijn te profiteren van het potentieel dat onze zeeën te bieden hebben.
Ioan Mircea Paşcu (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil in mijn interventie twee aspecten naar voren halen die ik zeer belangrijk vind. Het eerste is de rivier de Donau, die, via haar verbinding met beide uiteinden van het continent, de Noordzee en de Zwarte Zee met elkaar verbindt. Haat potentieel wordt lang niet ten volle benut en dat komt deels doordat de situatie in het voormalige Joegoslavië – gelegen rond het middelste gedeelte van de rivier – ieder initiatief onmogelijk maakt. Maar nu een definitieve oplossing zo dichtbij is, zal het moeilijk worden het uitblijven van een alomvattend initiatief dat de Donau in de belangrijkste waterweg van Europa moet veranderen, wat verdere economische ontwikkeling langs haar oevers mogelijk maakt, te verdedigen.
Het tweede aspect is vooral een politieke kwestie. De maritieme toegangswegen naar de Unie delen we met niet-lidstaten. Daarom moet de EU ervoor zorgen dat haar nabuurschapsbeleid en haar instrumenten gericht zijn op het behalen van de ambitieuze doelstellingen van een geïntegreerde alomvattende maritieme strategie.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). - (BG) De mariene ruimte is ongetwijfeld bij uitstek het gebied waar geïntegreerd beleid in de praktijk wordt toegepast. De zeeën bieden de omgeving voor multidirectionele communicatie tussen landen, mensen, activiteiten en beleid. In Bulgarije zeggen we dat de zee alle dingen van ver samenbrengt. Ik benadruk dat voor de Zwarte Zee, als oostelijke grens, en de Zwarte Zee-regio hetzelfde mariene beleid moet worden gehanteerd als voor andere regio’s.
De huidige ontwikkeling stelt mariene landen, en niet alleen hen, voor grote uitdagingen. Enerzijds moeten het milieu, het water, de kustgebieden, de biodiversiteit en de werkgelegenheid beschermd worden en anderzijds staan we voor de uitdaging mariene hulpbronnen te benutten in het belang van de ontwikkeling van de samenleving en de mensen. Dit beleid bevat veel belangrijke onderdelen. Ik wijs u op het belang van streng toezicht op marien vervoer en op alle energieprojecten waarbij sprake is van vervoer over zee en op het belang van duurzaamheid en hernieuwbare mariene hulpbronnen.
Catherine Stihler (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben blij dat we vandaag zien wat het belang is van een geïntegreerd maritiem beleid. De verbanden tussen de scheepvaart, de klimaatverandering en het bestrijden van vervuiling zijn van belang voor het behoud van de gemeenschappelijke hulpbronnen van onze zeeën en oceanen.
Ik hoop echter dat 20 mei volgend jaar beter uit de verf komt. Ik denk dat elke verkiezingskandidaat in het kader van de Europese verkiezingen van 2009 volgend jaar 20 mei moet aangrijpen om het belang van onze zeeën en oceanen en onze kustgemeenschappen te benadrukken.
Joe Borg, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, uit het betrokken debat en de reeks interessante punten die u naar voren bracht, blijkt duidelijk het streven van dit Parlement om voortgang te boeken met de agenda van het geïntegreerd maritiem beleid voor de Unie.
Ik verzeker u dat de Commissie dit streven deelt. Verschillende sprekers brachten naar voren dat we niet ver genoeg gegaan zijn met onze voorstellen en dat we nog ambitieuzer hadden kunnen en moeten zijn. Ik zie dit commentaar als een bewijs van uw echte overtuiging dat dit beleid een succes wordt en van grote betekenis zal zijn voor de miljoenen EU-burgers en belanghebbenden die afhankelijk zijn van onze oceanen.
Ik herhaal dat dit pas het begin is van een heel proces en dat we er in dit stadium vooral voor moeten zorgen dat we op korte termijn beschikken over de instrumenten om het proces te ontwikkelen en in de juiste richting te sturen. Dit is dan ook de kern van het actieplan dat de Commissie afgelopen oktober heeft aangenomen.
Wat de financiering betreft: ik ben het eens met de heer Queiró dat financiering een belangrijk punt is dat bepalend is voor het slagen van dit beleid. Tot nu toe hebben we de financiering gehaald uit besparingen op beleidsterreinen zoals visserij. Dit ging niet ten koste van de visserijprogramma’s omdat besparingen en ongebruikte gelden werden benut. De toekomstige financiering van het geïntegreerd maritiem beleid zal een belangrijk punt zijn tijdens de besprekingen en in de toekomstige financiële vooruitzichten.
Op een paar specifieke punten die naar voren zijn gebracht, wil ik meteen reageren. Ik kan u echter verzekeren dat we ons uitvoerig zullen buigen over alle punten die in de loop van dit debat zijn genoemd.
Wat betreft emissies afkomstig van schepen: ik herinner aan de zeer belangrijke overeenkomst die binnen de IMO is bereikt over SOx en NOx. Ik zou nu meer aandacht willen voor CO2 en dat moeten we eerst binnen de IMO zien te bewerkstellingen. Als dat mislukt, zullen we zelf tot actie moeten overgaan.
Wat betreft het punt dat de heer Jarzembowski naar voren bracht in verband met de Europese kustwacht, waaraan ik bijzondere aandacht heb besteed, onderstreep ik dat dit een zeer gevoelige kwestie is. maar ik voorzie de ontwikkeling van een gecoördineerd mechanisme van nationale kustwachten of van controlesystemen.
Ten aanzien van de brandstofprijs wijs ik er nogmaals op dat die zeker niet het gevolg is van maatregelen uit Brussel. Het is een internationaal probleem en een nieuwe realiteit. We doen ons uiterste best passende oplossingen te vinden om de sectorale structuur te steunen en deze realiteit het hoofd te bieden. We hebben hierover zojuist overeenstemming bereikt met Frankrijk en ik weet zeker dat de bijzonderheden van deze overeenkomst de komende dagen bekendgemaakt zullen worden.
Wat zeeroverij betreft: het toenemend aantal incidenten baart de Commissie natuurlijk grote zorgen. We zien dat er behoefte is aan en mogelijkheden zijn voor wederzijdse steun en bijstand onder de EU-lidstaten om deze dreiging het hoofd te kunnen bieden. We wachten op verdere aanwijzingen van de Raad en van de lidstaten zelf.
Ik ben het ook eens met degenen die vragen om meer regionale benaderingen en daar gaan we aan werken. Ons project inzake controle in de westelijke Middellandse Zee is gebaseerd op zo’n regionale benadering en we hopen dat dit project andere regio’s tot voorbeeld kan dienen. Bovendien gaan we ons buigen over het maritiem beleid voor de Oostzee en de Zwarte Zee, waar een aantal sprekers vanochtend naar verwezen, zoals we dat sinds kort ook doen voor de Middellandse Zee.
Ik heb geen tijd om de maatregelen te beschrijven die op het gebied van de visserij reeds zijn genomen of die op korte termijn voorzien zijn, zoals IEU, de structurele visserijpraktijken, de ecosysteembenadering, teruggooi, havenstrategie, maritiem vervoer, marien en maritiem onderzoek, het mariene milieu, energie, bestuur, controle of de sociale uitsluiting van zeevaarders, stuk voor stuk zaken waarmee we ons bezighouden. Ik kan u evenwel garanderen dat de Commissie zich vast heeft voorgenomen samen met de lidstaten en de belanghebbenden en met name het Parlement verder te werken aan dit nieuwe beleid.
Willi Piecyk, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik vrees dat dit uiteindelijk het probleem is. Ik hoop dat de commissaris mij in ieder geval begrijpt.
Ik dank iedereen die aan het debat heeft deelgenomen. Ik ben ervan overtuigd dat een geïntegreerd maritiem beleid, zoals de Commissie dat heeft voorgesteld, enorme kansen creëert voor Europeanen, van scheepswerven via schepen, havens en visserijonderzoek naar toerisme, gesteld dat ze het beleid ook benutten. Commissaris, u hebt het gehoord: het Parlement staat er volledig achter dat de Commissie zich iets doortastender opstelt en wat meer energie ten toon spreidt. Ik ben op de hoogte van de problemen met de Raad, maar deze mogen u er niet van weerhouden uw eigen ideeën vastberaden tot uitvoering te brengen en te bevorderen.
U hebt de IMO benaderd. Het is natuurlijk goed als de IMO een besluit neemt op het gebied van de bescherming van het klimaat en het beperken van de klimaatverandering, maar u weet hoe energieverslindend het voor lidstaten is om resoluties van de IMO te ondertekenen.
De heer Jarzembowski noemde de kustwacht. Als we er eerst allebei in slagen onze regering te overtuigen van de noodzaak van een eigen kustwacht, krijgen we dit hopelijk voor elkaar. Er ligt hier overigens nog een taak voor de Commissie, namelijk een bescheiden onderzoek op dit terrein.
Tot slot weten we nog veel te weinig van de zeeën. Er is van Europese zijde derhalve heel veel onderzoek en financiering nodig om meer over de zeeën te weten te komen. Als we dat in het kader van de Europese maritieme dag nu gestalte kunnen geven, dan hebben we een goede daad verricht. Zoals mevrouw Stihler zei: we hopen dat we volgend jaar enige vooruitgang hebben geboekt.
(Applaus)
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt dadelijk plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (MT) Ik ben het volkomen eens met de verklaring dat de zeeën van Europa de schoonste ter wereld zouden moeten zijn, met “de meest productieve economie, het beste onderzoek en de beste technologie, de modernste en schoonste scheepvaart… en de meest innovatieve ideeën”. Maar als we deze doelstellingen willen bereiken, zullen we moeten erkennen dat het actieplan voor een geïntegreerd maritiem beleid van de Commissie veel ambitieuzer moet zijn.
Anderzijds is het duidelijk dat het actieplan “te weinig concrete maatregelen” bevat en dat we moeten toegeven dat het Europees maritiem beleid niet is afgestemd op de gevolgen van de klimaatverandering, met name de stijging van de zeespiegel en het toegenomen overstromingsgevaar in havens en kustgebieden.
De lidstaten moeten hun uiterste best doen ervoor te zorgen dat het Europees maritiem beleid een belangrijke bijdrage levert aan het terugdringen van de uitstoot van broeikasgassen. Bovendien heeft de verontreiniging van de zeeën vanaf het land een belangrijk aandeel in de totale verontreiniging van de zeeën. Ik sluit af met het verzoek aan de Commissie om als voorbereiding een actieplan ter vermindering van de verontreiniging vanaf het land voor te stellen. De lidstaten krijgen op hun beurt het verzoek om de desbetreffende wetgevingsbesluiten onverwijld in nationale wetgeving om te zetten.
Rumiana Jeleva (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) We moeten in Europa ons best doen ervoor te zorgen dat er een effectief maritiem beleid komt dat bescherming biedt en voldoende aandacht schenkt aan maritieme kwesties.
In het verslag worden successen naar voren gehaald, maar de tekortkomingen komen ook aan de orde.
Als we een dergelijke verbetering tot stand willen brengen, is het volgens mij van groot belang te zorgen voor een beter gecoördineerde samenwerking en een versterking van regionale autoriteiten en kustgemeenschappen. Deze lokale spelers moeten in iedere nieuwe strategie worden opgenomen aangezien zij verantwoordelijk zijn voor de uiteindelijke tenuitvoerlegging van dergelijke strategieën.
Door middel van meer samenwerking tussen verschillende kustinstanties moet meer worden gedaan om de milieubescherming van lokale ecosystemen te beschermen.
Ter voorkoming van milieuschade veroorzaakt door scheepvaartongevallen zoals de aanvaring tussen olietankers in de Zwarte Zee enkele maanden geleden zou ik bovendien graag duidelijke richtsnoeren inzake de zeevaart in Europese en nabijgelegen maritieme wateren willen zien. Dat betekent dat er meer samenwerking moet komen met zeevarende derde landen. De Europese Unie moet er desgewenst op voorbereid zijn deze landen te helpen de hopelijk spoedig vastgestelde strengere richtsnoeren na te leven. Van een dergelijke benadering zouden we allemaal profijt hebben.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Niet alle EU-lidstaten hebben toegang tot de zee, maar de betekenis van de exploitatie van de zee wordt universeel erkend. De maritieme sector en de maritieme diensten en activiteiten in de kustgebieden zijn goed voor naar schatting 40 procent van het totale BBP van de 27 EU-landen samen. Dat is de reden waarom verdere praktische stappen om een geïntegreerd Europees maritieme beleid tot stand te brengen, worden verwacht, stappen naar aanleiding van het Groenboek van de Europese Commissie.
We zien dat er pogingen worden ondernomen om het potentieel van de kustvaart beter te benutten en zo de routes over land te ontlasten; helaas is de bijdrage van mijn eigen land hieraan te verwaarlozen. Het lijkt er echter op dat economische problemen naar de achtergrond worden verdrongen door prioriteiten op het gebied van milieu en klimaat.
Deze ontwikkeling is karakteristiek voor al het EU-beleid. Maar het probleem is om het een af te stemmen op het ander. Het opkomende geschil over beschermde gebieden in de Baltische regio is slechts één voorbeeld van de spanningen tussen de economische belangen van de visserijsector en aspecten van de bescherming van natuurlijke hulpbronnen. Vanuit een Pools standpunt – dat wil zeggen het standpunt van een land dat bezig is zichzelf naar een hoger plan te tillen – is het van groot belang dat er een evenwicht wordt gevonden tussen de economie en het milieu.
Het is plezierig dat er een verband bestaat tussen het besproken verslag en de viering van de eerste Europese maritieme dag. Maar het is belangrijker dat we een gemeenschappelijk maritiem beleid voorzien van financiële en wetgevingsinstrumenten, om te voorkomen dat het blijft bij een officiële viering.
VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING Voorzitter
8. Stemmingen
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de stemmingen.
(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten (A6-0132/2008, Jan Andersson) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.2. Vereenvoudiging van de procedures voor het opstellen en publiceren van lijsten met informatie op veterinair en zoötechnisch gebied (A6-0160/2008, Neil Parish) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.3. Teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht (gecodificeerde versie) (A6-0152/2008, Lidia Joanna Geringer de Oedenberg) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.4. Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof (A6-0145/2008, Pia Elda Locatelli) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.5. Communautair Fonds voor tabak (A6-0164/2008, Sergio Berlato) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.6. Evaluatie van het PEACE-programma en strategieën voor de toekomst (A6-0133/2008, Bairbre de Brún) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
8.7. Vlees- en veestatistieken (A6-0130/2008, Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf) (stemming)
– Vóór de stemming:
Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb er wel plezier aan beleefd. Qua inhoud is het een belangrijk verslag, maar ik wilde er nu eigenlijk niet op ingaan.
Omdat er geen discussie is geweest, is afgesproken dat ik een korte toelichting zal geven. Dit verslag betreft de medebeslissingsprocedure. We hebben met de Raad getwist over de comitologieprocedure. In de medebeslissingsprocedure wilden we natuurlijk controlemechanismen in de regelgevingsprocedure – zoals we met u waren overeengekomen – omdat we vinden dat het Parlement in het geval van een wijziging van de administratieve procedures moet kunnen interveniëren. De Raad wilde ons dat weigeren. We hebben daar enige onenigheid over gehad met de Raad maar we hebben voet bij stuk gehouden. Als het Verdrag, dat we ooit de Grondwet noemden, van kracht wordt, zal de comitologieprocedure verder moeten worden herzien. We zullen er dan voor moeten zorgen dat de Raad niet meer kan handelen zoals nu het geval was en dat we in principe niet aan invloed inboeten.
Ik zeg dat omdat de fracties zich dan ook over deze kwestie kunnen buigen.
8.8. Richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten (A6-0172/2008, Anne Van Lancker) (stemming)
8.9. Raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement voor het begrotingsjaar 2009 (A6-0181/2008, Janusz Lewandowski) (stemming)
8.10. Handel in grondstoffen en goederen (A6-0134/2008, Jens Holm) (stemming)
8.11. Strategie voor de ultraperifere regio’s : balans en toekomstperspectieven (A6-0158/2008, Margie Sudre) (stemming)
8.12. EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 (A6-0155/2008, Lasse Lehtinen) (stemming)
– Vóór de stemming over amendement 3:
Lasse Lehtinen, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in amendement 3 wordt ik erop gewezen dat er enige verwarring bestaat over de Franse tekst. De woorden “as appropriate” zijn niet goed in het Frans vertaald. Mijn vraag is of deskundigen hier later naar kunnen kijken.
De Voorzitter. − Dat wordt geregeld.
8.13. Vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU (A6-0159/2008, Elizabeth Lynne) (stemming)
– Vóór de stemming:
Philip Bushill-Matthews, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, onze fractie had om drie aanvullende naamafroepingen willen vragen maar op een of andere manier is dit verzoek onderweg kwijtgeraakt.
Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u deze drie naamafroepingen te laten verrichten. Bij navraag begreep ik van het secretariaat dat het in orde was dat vandaag te vragen. Het betreft alinea 2, amendement 4d, alinea 6 van de oorspronkelijke tekst en tot slot, na alinea 36, ons amendement 12. Hopelijk begrijpt u dat dit een zeer gevoelig dossier is en we zouden graag zien dat niet alleen wordt vastgelegd waar we tegen zijn, maar ook waar we vóór zijn.
(De Voorzitter stelt vast dat er geen bezwaren zijn aangaande dit amendement)
– Vóór de stemming over amendement 5:
Sophia in 't Veld Veld (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we hebben het gehad over landen die de antidiscriminatierichtlijn niet adequaat ten uitvoer hebben gelegd of omgezet maar er is één land dat de richtlijn helemaal niet ten uitvoer heeft gelegd en daarom stel ik het volgende mondelinge amendement voor: “roept de Tsjechische regering op om de werkgelegenheidsrichtlijn effectief om te zetten en het Tsjechisch parlement om het veto van de Tsjechische president te verwerpen”.
(Het mondeling amendement wordt verworpen)
– Vóór de stemming over de amendementen 1, 16 en 17:
Richard Howitt (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Ik waardeer natuurlijk uw discretie bij de uitleg van het Reglement, maar ik vind het zeer vreemd dat de PPE-DE-Fractie op het laatste moment, na het verstrijken van de indieningstermijn, vraagt om stemmingen bij naamafroeping omdat ze, zo zeggen ze, hun argumenten op een positieve manier willen uitleggen, terwijl hun amendementen er nota bene op gericht zijn alinea’s uit dit verslag te schrappen. Ik denk dat ze eerder de barsten in hun eigen fractie proberen te verhullen dan dat ze iets positiefs willen zeggen over discriminatiebestrijding.
De Voorzitter . − Mijnheer Howitt, waarschijnlijk was het verzoek om de desbetreffende stemming te laat ingediend, maar ik heb het u wel gevraagd. Maar u vroeg te laat het woord. Als u meteen het woord had gevraagd, hadden we misschien anders gestemd.
8.14. Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie (A6-0163/2008, Willi Piecyk) (stemming)
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er heerst enige controverse over de productie en het verbruik van tabak. We moeten ons ervan bewust zijn dat het gegeven dat er in de EU tabak wordt verbouwd, totaal geen invloed heeft op het verbruik van rookwaren van onze burgers. Als we de productie van tabak in Europa zouden beperken of staken, zou dat niet leiden tot een daling van het aantal gerookte sigaretten. Dan wordt er geïmporteerde tabak verbruikt. Ik sta volledig achter de ontwikkeling van een openbaar informatieprogramma om te wijzen op de gevaren van het roken en de sigarettenfabrikanten en tabaksproducenten mogen daarvoor betalen.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Ik ben vóór informatiecampagnes over de schadelijke gevolgen van tabak en de resolutie van het Europees Parlement inzake een plan voor de lange termijn om deze campagnes te steunen met een bedrag van tachtig miljoen euro, dat moet worden afgetrokken van de subsidies voor Europese tabaksproducenten. Dit betekent dat er geen druk op de begroting van de EU wordt gelegd. Hoewel de omvang van de Europese productie van ruwe tabak marginaal is, nauwelijks 4 procent van de wereldproductie, zijn we de grootste importeur van ruwe tabak en zijn we grotendeels afhankelijk van het aanbod van derde landen waar tabak plaatselijk wordt verbouwd onder minder streng gereguleerde omstandigheden dan in Europa. Ik ben echter tegen het subsidiëren van de tabaksproductie in Europa en niet alleen vanwege het algemene principe: de publieke fondsen die voor deze sector worden gereserveerd, kunnen elders op een veel betere manier worden aangewend.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij, de PASOK-Fractie in het Europees Parlement, hebben vóór het verslag van de heer Berlato gestemd. We zijn van mening dat het publiek geïnformeerd moet blijven worden over zaken in verband met tabak en rookwaren.
Er moet een vergelijkbaar beleid komen met door de producenten zelf gefinancierde fondsen om het publiek te informeren over gezondheidskwesties in verband met andere producten zoals vlees en vetten.
Voorts zouden wij niet weten waarom subsidies in regio’s zoals Griekenland, waar de tabaksproductie drastisch is afgenomen, niet tot 2013 in de huidige vorm kunnen worden voortgezet.
James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ten eerste bied ik het Huis mijn verontschuldigingen aan; als schaduwrapporteur kon ik hier gisteravond niet aanwezig zijn omdat mijn vlucht niet op tijd was. Mijn excuses hiervoor.
Mijnheer de Voorzitter, er is heel veel geschreven over het vredesproces in Noord-Ierland en dit is weer zo’n niet-wetgevend verslag. De vraag is: heeft het enig nut gehad? Ja, dat heeft het. Het heeft ervoor gezorgd dat er in Noord-Ierland heel veel kleine groeperingen, met name vrouwengroeperingen, van de grond zijn gekomen en hun regio konden bedienen.
Was er sprake van een eerlijke verdeling? Het antwoord is nee, dat was er niet. In het begin was PEACE I zeker niet eerlijk; PEACE II was beter en ik zie heel erg uit naar PEACE III, dat weer beter zal zijn. De unionistische gemeenschappen krijgen niet waar ze recht op hebben. Er moet beter op worden toegezien dat de aanwezige grensoverschrijdende organen het evenwicht in de regio respecteren. Als ze dat niet doen, hebben ze geen bestaansrecht. Een opvallend voorbeeld hiervan is ICBAN, een grensoverschrijdend orgaan dat naar mijn mening geen geld meer zou moeten krijgen zolang het zijn standpunt niet wijzigt.
Mijnheer de Voorzitter, ik betoon mijn respect aan de velen die zich sinds het begin van het PEACE-programma vrijwillig hebben ingespannen voor het grote goed en ik vertrouw erop dat Noord-Ierland verdere vooruitgang zal boeken en zal welvaren. Daar heeft de bevolking recht op en ik waarschuw tegen de duistere krachten die nog steeds in de regio rondwaren.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vooral om de volgende twee redenen vóór dit verslag gestemd: ten eerste omdat dit verslag heel nadrukkelijk eist dat de lidstaten eindelijk de strategie van Lissabon ten uitvoer leggen en dus ook maatregelen inzake werkgelegenheidsbeleid, en ten tweede, omdat het verslag eist dat er eindelijk goede en betaalbare voorzieningen voor kinderopvang worden opgezet in de lidstaten. Dit is een heel belangrijke voorwaarde voor het combineren van werk en gezin. Dat is met name in het belang van alleenstaande moeders omdat zo werkgelegenheidskansen worden gecreëerd en de armoede wordt bestreden. Dit zijn derhalve positieve strategieën die nodig zijn om de aangewezen maatregelen in het kader van het werkgelegenheidsbeleid te vertalen naar de werkelijkheid.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, werkgelegenheid is een indicatie voor de mate waarin we vooruitgang boeken. We kunnen echter moeilijk over het hoofd zien dat er op het gebied van de sociale en territoriale samenhang het een en ander mis is. In de EU, die wordt beschouwd als een welvarend gebied, leven nog steeds bijna tachtig miljoen mensen, dat is 16 procent van alle EU-burgers, onder of tegen de armoedegrens. Veel banen zijn van lage kwaliteit en er zijn geen voorzieningen om jonge mensen aan werk te helpen of het werkzame leven van veel ervaren werknemers te verlengen of gehandicapte mensen aan het werk te helpen. We moeten beseffen dat de regio’s die het verst in ontwikkeling zijn achtergebleven, te kampen hebben met de grootste problemen. Hoge werkloosheid, lage deelname van oudere en gehandicapte mensen aan de arbeidsmarkt, een grote groep mensen die langer dan twaalf maanden werkloos blijft, vrouwen die het zwaarder hebben op de arbeidsmarkt dan mannen – dit zijn slechts een paar van de problemen waarmee deze regio’s worden geconfronteerd.
In Polen doet deze situatie zich voor in de oostelijke regio’s. De situatie in de Tsjechische Republiek verdient een vermelding: daar hebben ze het terugdringen van belemmeringen voor werknemersbewegingen tot een van de prioriteiten van het komende voorzitterschap gemaakt.
Frank Vanhecke (NI). – (NL) Het verslag van onze collega Van Lancker leest eigenlijk als een soort catalogus van goede voornemens en wensen. Betere en beter betaalde toegang tot de arbeidsmarkt voor vrouwen, minder validen en allochtonen wordt altijd in één adem genoemd, terwijl het om drie zeer verschillende groepen gaat. Tegen 2010 een stijging met vijf jaar van de gemiddelde uittredingsleeftijd in de EU, perfecte kinderopvang, nauwelijks schoolverlaters zonder job, een job voor mensen die vier jaar werkloos zijn, en ga zo maar door.
Dat is allemaal zeer mooi, maar het is niet 6 december. Dit is een Parlement en geen Sinterklaasoptocht. Collega Van Lancker zou beter moeten weten. Wij leven beiden in een land waarin, ocharmen, 10 miljoen mensen in de twee landsdelen gewoon smeken om een fundamenteel verschillende aanpak van de arbeidsproblematiek in de twee landsdelen. Wij hebben niet méér eenvormigheid op Europees niveau nodig, maar integendeel de mogelijkheid voor lidstaten en regio’s om snel en adequaat concrete maatregelen te nemen die plaatselijk nodig zijn. Dank u.
Frank Vanhecke (NI). – (NL) Dit is een eerste verslag over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Europees Parlement en eigenlijk bulkt dit verslag toch wel van de zelfgenoegzaamheid in deze Instelling, terwijl in dit eerste verslag het tegendeel nodig zou zijn.
Iedereen weet dat in deze Instelling met geld gesmeten wordt. De twee vergaderplaatsen kosten enorm veel middelen, zonder eigenlijk een echte meerwaarde te bieden. Elk jaar brengt steeds opnieuw enorme verhogingen van de werkingskosten van deze Instelling, deze keer zogezegd vermomd als een noodzakelijk uitvloeisel van het Verdrag van Lissabon, dat bij mijn weten nog niet eens is goedgekeurd.
En dan is er natuurlijk het nieuwe statuut van de leden, een uitvinding van Eurofanatici om de band tussen de parlementsleden en de volkeren die zij vertegenwoordigen, nog sterker door te knippen, en dat mag natuurlijk allemaal wat geld kosten, nietwaar? Het is om al die redenen, en nog veel meer, dat ik met overtuiging tegen dit verslag heb gestemd.
Madeleine Jouye de Grandmaison, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wat het verslag van mevrouw Sudre betreft, heb ik met steun van mijn fractie enkele amendementen ingediend in het kader van een compromis. De amendementen zijn gedeeltelijk aanvaard. Ik wil de Commissie bedanken.
De amendementen betroffen de erkenning van de toegevoegde waarde van de ultraperifere regio´s aangaande ruimte, duurzame energiebronnen, zelfvoorziening op energiegebied en biodiversiteit, het belang van openbare diensten voor de ontwikkeling van de UPR´s, onderkenning van het gebrek aan integratie van de UPR´s in de Europese Onderzoeksruimte, erkenning van de voordelen van het programma NET-BIOME en van het vermogen van OPR´s een belangrijke bijdrage te leveren aan erkende internationale prioriteiten.
Aan de andere kant stelt het me teleur dat dit verslag het sociale en culturele deel voor een algehele ontwikkeling niet volledig heeft opgenomen en dat de steun aan en erkenning van de talen van de UPR´s, de financiering van onderzoek naar slavernij en kolonialisme en de verdediging van de rechten van de oorspronkelijke volkeren van Guyana, niet in aanmerking zijn genomen.
Het stelt me ook teleur dat het verslag geen krachtige toezegging bevat om het onderzoeksvermogen te versterken zodat het voldoet aan de mogelijkheden.
Het stelt me teleur dat mijn voorstel om de tariefstelling voor post- en telecommunicatiediensten tussen de nationale grondgebieden en de UPR´s te reguleren, niet is gesteund.
In het kader van de beoordeling ben ik teleurgesteld over de afwijzing van mijn verzoek voor een sociale en milieu-effectbeoordelingsstudie van de gemeenschappelijke marktordening voor suiker en bananen.
Niettemin heb ik vóór dit verslag gestemd. Het verschaft zeker waardevolle informatie en resultaten voor de UPR´s.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Ik wil graag terugkomen op het politiek beladen debat dat we gisteren hebben gevoerd. Ik heb het voorstel van de Socialisten betreffende collectieve schadeacties niet gesteund omdat het volgens mij meer verantwoord is om te wachten op de resultaten van de effectenstudies teneinde de doeltreffendheid van collectieve schadeacties te beoordelen, vooral wat betreft de kosten die consumenten zich op de hals halen. Daarom wil ik vandaag protesteren tegen het ongepaste commentaar van mijn collega-parlementariër mevrouw Gebhardt tijdens het debat van gisteren. Zij geeft stemmers de indruk dat alleen de Socialisten consumentenbelangen beschermen, anders dan de Democraten die de belangen van de industrie beschermen. Dergelijke manipulatieve politieke retoriek en demagogie onderhouden geen relatie met de werkelijkheid en ik teken er bezwaar tegen aan.
Frank Vanhecke (NI). – (NL) Ik heb met heel veel overtuiging tegen het verslag Lynne gestemd, omdat het naar mijn oordeel nog veel verder gaat dan talloze, op zich reeds zeer betwistbare verslagen die door dit Parlement in het verleden zijn goedgekeurd.
Nu zet het Parlement opnieuw de deur wagenwijd open voor een soort alomvattend Europees antidiscriminatiebeleid dat nauwelijks een enkel maatschappelijk domein onaangeroerd laat. Ik heb het reeds in deze Instelling gezegd, en ik zeg het nogmaals: de strijd tegen discriminatie, indien die nodig is, is een strijd die behoort tot de exclusieve bevoegdheid van de lidstaten en Europa moet in dezen eigenlijk geen rol van politieagent of van gedachtenpolitie op zich nemen.
Wie het verslag-Lynne aandachtig leest, stelt trouwens vast dat het eigenlijk minder over de concrete strijd tegen discriminatie gaat, dan wel om een verdere uitholling van de vrijheid van meningsuiting en vooral om de juridisering van de politieke correctheid. Ik kan het daarmee niet eens zijn en heb daarom met overtuiging tegen het verslag gestemd.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn het er allemaal over eens dat elke denkbare maatregel tegen discriminatie moet worden genomen. Daarom hebben we ook ons vertrouwen gesteld in vier richtlijnen. Een vijfde is in voorbereiding, die eveneens steun zal krijgen.
Ik heb echter tegen dit verslag gestemd omdat het kiest voor een verkeerde strategie, omdat het niet pleit voor de uitvoering van bestaande wetten, maar in plaats daarvan onmiddellijk om een nieuwe richtlijn vraagt, die nieuwe overheidslichamen, nieuwe bureaucratie en nieuwe proefprocedures omvat. Dit betekent dat er belemmeringen in plaats van oplossingen worden geschapen. Al met al zal dit er niet toe leiden dat discriminatie wordt opgeheven.
Wij volgen met mijn gehele delegatie een andere weg. Mijn delegatie zou willen dat de lidstaten eindelijk wordt verzocht alles uit te voeren wat reeds deel uitmaakt van de huidige wetgeving en niet, zoals in het verslag wordt voorgesteld, de tweede stap voor de eerste te nemen.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het respecteren van de mensenrechten is een fundamentele taak van de Europese Gemeenschap. Helaas kwijt zij zich daar niet optimaal van. De situatie zal niet veranderen na twee uren debatteren. Noch zullen de maatregelen die zijn genomen door de Europese Commissie en andere bevoegde instellingen veel hoop op verbetering bieden. Europa en de rest van de wereld worstelen nog altijd met discriminatie tussen rassen, seksen, culturen en nationaliteiten. De mensenhandel, inclusief handel in kinderen, voor geld, voor genot, voor organen, neemt elk jaar toe. Het aantal gewelddaden stijgt en slachtoffers besluiten steeds vaker te zwijgen, omdat zij geen vertrouwen hebben in hulp van de staat .
Ik krijg de indruk dat wij in het Europees Parlement hoofdzakelijk ten gunste van bedrijven, maatschappijen en regio´s werken, en te weinig voor gewone mensen, voor wie hun levensstandaard en rechtsgelijkheid de belangrijkste zorg zijn. Onze maatregelen hebben niet het gewenste effect; ze sussen vooral ons geweten door ons het gevoel te geven dat we iets doen. Het is hoog tijd voor ingrijpende veranderingen.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, binnen de GUE/NGL-Fractie heerst er een grote verdraagzaamheid ten aanzien van minderheidsstandpunten. Er zijn gevallen waarbij deze minderheden de plenaire vergadering van dit parlement willen tonen dat hun zienswijze verschilt van die van de ruime meerderheid binnen onze fractie.
Dat was kort geleden het geval toen er werd gestemd over mijn verslag betreffende de relatie tussen Macedonië en de Europese Unie. Wij gunden de beperkte spreektijd voor onze fractie aan een van onze Griekse leden, die verklaarde dat de Europese Unie geen nieuw lid kan toelaten omdat het dan beter zou zijn de Unie zelf af te schaffen. Mogelijk heeft deze opmerking aanleiding gegeven tot het misverstand dat mijn fractie niet instemde met mijn voorstellen om de onderhandelingen met deze kandidaat-lidstaat te versnellen. Dit standpunt was echter alleen het standpunt van de Communistische Partij van Griekenland, niet van onze gehele fractie, die mijn voorstellen steunde, net als de ruime meerderheid van dit parlement.
In het laatste debat, vanmorgen, deed zich een soortgelijke situatie voor. De sprekers van onze fractie betreffende het Piecyk-verslag over een geïntegreerd maritiem beleid, waren het Griekse lid Pafilis en het Portugese lid Guerreiro. Het was voor de partijen die zij hier vertegenwoordigen heel belangrijk om de gelegenheid te krijgen over deze kwestie te spreken. In hun nationale debat verkiezen deze twee partijen het Piecyk-verslag te gebruiken als een symbool voor alles wat er mis is met de arbeidsomstandigheden van zeelieden en havenwerkers en ook voor alles wat in verband kan worden gebracht met de intenties van de NAVO om de zee voor militaire doeleinden te gebruiken.
De meerderheid van onze fractie, inclusief de Duitse en Nederlandse delegaties, is van oordeel dat het Piecyk-verslag niets met deze kwesties heeft uit te staan. Wij hebben twee keer de afwijzing van de havenrichtlijn gesteund, maar wij zijn niet tegen maritiem beleid in het algemeen. Wij steunen de voorstellen van de heer Piecyk, die zich concentreren op nuttige onderwerpen als het milieu, de bescherming van kustgebieden, onderwijs en de kwaliteit van arbeid.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb om een aantal redenen voor dit verslag gestemd. In de eerste plaats is klimaatverandering een van de belangrijkste waarvoor Europese zich ziet geplaatst. Dit houdt ook direct verband met zeegebieden, in het bijzonder kustgebieden die bedreigd worden door een stijgend zeeniveau. Ten tweede is een omvangrijke exploitatie van maritieme hulpbronnen, met name door overbevissing, een serieuze bedreiging van het maritieme milieu. De wisselwerking tussen oceanen en het klimaat wordt beschouwd als een belangrijk deel van het klimaatbeleid van de EU. Ten derde is bijna tachtig procent van de verontreiniging van het maritieme milieu afkomstig van het vasteland. Bedreigingen van het milieu zoals scheepsrwrakken op de zeebodem en de restanten van militaire munitie en chemische wapens zijn ook van groot belang. Ten vierde heeft intensieve visserij het evenwicht van het ecosysteem verstoord en ook de biodiversiteit gedestabiliseerd. Ten vijfde spelen oceanen en zeeën een belangrijke rol in de Europese strategie voor het waarborgen van energiezekerheid. Aan de ene kant zijn zij zowel een bron van olie en gas als van duurzame energie. Aan de andere kant zijn zij een middel en een route voor energievervoer en verhogen zij daarmee de energiezekerheid. Wij moeten daarom een duurzaam ontwikkelingsbeleid scheppen voor zeeën en oceanen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn Zweedse medeparlementariër Jan Andersson gestemd, in het kader van de vereenvoudigde procedure, dat een bevestiging is van het voorstel voor een beschikking van het Europees parlement en de Raad tot intrekking van Besluit 85/368/EEG van de Raad inzake de vergelijkbaarheid van getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap, waarin de lidstaten en de Commissie werden opgeroepen om samen te werken bij de opstelling van communautaire functiebeschrijvingen voor specifieke beroepen en daarna de in de lidstaten erkende getuigschriften van vakbekwaamheid aan deze overeengekomen functiebeschrijvingen aan te passen.
Omdat dit Besluit moeilijk uitvoerbaar was, is het verstandig om het in te trekken. Het Europees Kwalificatiekader (EKK) moet de beperkingen van het in te trekken besluit ondervangen door zich te richten op een verbetering van de transparantie van kwalificaties en door een gedecentraliseerde methode van samenwerking in te voeren die beter aansluit op de toenemende complexiteit van Europese kwalificaties. Niettemin blijkt uit deze ongelukkige affaire de noodzaak van verheldering en vereenvoudiging van de Gemeenschapswetgeving, zodat burgers deze kunnen begrijpen en gebruiken in hun dagelijks leven.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. − (PL) Een toename van de werkgelegenheid in de Europese Unie is direct gerelateerd aan beroepstraining en aan wederzijdse erkenning van kwalificaties. Ik steunde het verslag van de heer Andersson omdat ik meen dat de lidstaten van de EU een gezamenlijk verificatiemodel van beroepskwalificaties zouden moeten scheppen, ongeacht het land waar deze zijn verworven. Dit zal werknemers ertoe aanmoedigen om hun vaardigheden te blijven aanscherpen en studenten om te studeren, nieuwe ervaringen op te doen en hun kennis van vreemde talen in diverse delen van Europa te verbeteren.
Als vertegenwoordiger van Małopolska, de op twee na grootste regio in Polen wat studentenaantallen betreft, wil ik ook de aandacht vestigen op het bijzondere belang van de erkenning van diploma´s voor jonge mensen. Alle academische uitwisselingen en de mogelijkheid kwalificaties te vergelijken zijn voor jonge mensen van uitzonderlijk belang om in het buitenland ervaring op te doen.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Een van de vier uitgangspunten waarop de gemeenschappelijke markt van de Europese Unie berust, houdt verband met het vrije verkeer van mensen. Het vrije verkeer van mensen verschaft EU-burgers de mogelijkheid werk aan te nemen in een andere lidstaat.
Door de verschillende onderwijssystemen en regelgevingen betreffende beroepskwalificaties is het echter vaak moeilijk werk aan te nemen in beroepen waarvoor men gekwalificeerd is. Daarom is het zo belangrijk beroepskwalificaties tussen verschillende lidstaten te kunnen vergelijken. Volgens de Europese Commissie en ook de rapporteur heeft Besluit 85/368/EEG, waarin deze kwestie is geregeld, niet gezorgd voor een adequate facilitering van de vergelijkbaarheid van beroepskwalificaties, ten voordele van werknemers die werk zoeken in een andere lidstaat.
Dit is wat er achter het besluit zit om het te vervangen door een effectiever middel, het Europees Kwalificatiekader, dat de transparantie verhoogt, de overdracht van kwalificaties ten goede komt en het makkelijker maakt studieresultaten te beoordelen.
Het verheugt me dat deze stap brede steun heeft gekregen vanuit diverse sectoren: sociale partners, industrie en sectororganisaties, onderwijsinstellingen en NGO´s. Hiermee is de brede aanvaarding van de veranderingen die worden doorgevoerd gewaarborgd.
Ik ben daarom voorstander van een herroeping van het Besluit en ik meen dat het EKK, als instrument waarmee kwalificaties kunnen worden vergeleken, mensen een kans biedt zich vrijer te bewegen en de doelen die niet werden gerealiseerd met Besluit nummer 85/368/EEG, alsnog zal verwezenlijken en aldus zal zorgen voor een grotere mobiliteit op de Europese arbeidsmarkt.
Katalin Lévai (PSE), schriftelijk. − (HU) Ik heb vóór het verslag van de heer Andersson gestemd omdat ik meen dat het belangrijk is alle mogelijke barrières op weg naar de harmonisatie van beroepskwalificaties en getuigschriften van vakbekwaamheid te slechten. Het is belangrijk om het Besluit van de Raad 85/368/EEG te herroepen, aangezien de uitvoering van dit besluit niet leidde tot vergelijkbaarheid van beroepskwalificaties en getuigschriften van vakbekwaamheid.
Het Besluit wordt nu vervangen door andere, nieuwere en effectievere instrumenten op Europees niveau, zoals het Europees Kwalificatiekader (EKK). Als instrument voor de bevordering van levenslange scholing omvat het EKK kwalificaties op alle niveaus, van kwalificaties die worden verworven aan de hand van verplicht onderwijs en volwassenenonderwijs tot hoger onderwijs en beroepsonderwijs en -training. Het is daarom belangrijk dat lidstaten het grootste gewicht geven aan onderwijs, aangezien dit de basis vormt voor werkgelegenheid. Naast het opdoen van algemene ontwikkeling en culturele kennis, speelt onderwijs een essentiële rol in de ontwikkeling van een tolerante Europese samenleving. De volgende generatie moet niet alleen leren energie doelmatig te gebruiken en het milieu te beschermen, maar ook leren verschillen te accepteren en te respecteren.
Onderwijs is tevens de sleutel tot veel andere zaken: het geeft minderheden, waaronder het Roma-volk, kansen om hun cultuur te behouden en hun integratie te bewerkstelligen. Minderheidsgemeenschappen kennen tegenwoordig een groeiend aantal goed opgeleide jonge mensen die in staat zijn hun eigen belangen te beschermen tegenover lokale overheden en regeringen.
Om te zorgen dat dit de norm wordt, moeten we taalonderwijs ontwikkelen, meer aandacht wijden aan minderheidsculturen op scholen, en moeten minderheden zelf een actievere rol spelen in het lesgeven.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) In de praktijk is het ons niet altijd gelukt de problemen van wederzijdse erkenning van getuigschriften van vakbekwaamheid uit de weg te ruimen en de kwaliteit van het werk te handhaven enerzijds, zonder onnodige obstakels op te werpen anderzijds. Wat dat betreft is het zorgwekkend dat er in de Dienstenrichtlijn een zekere vrijheid is gegeven aan buitenlandse dienstverleners om te doen wat ze willen, door de afwezigheid van effectieve controlemogelijkheden en door onopgehelderde sancties, terwijl binnenlandse dienstverleners nauwgezet moeten gehoorzamen aan de wet en aan normen.
Onze binnenlandse bedrijven zullen binnen enkele jaren een herbeoordeling vragen van de regels die gelden voor buitenlandse ondernemingen om niet ten onder te gaan in een meedogenloze concurrentiestrijd. Goedkoper werken dan de concurrent wordt in het geval van salarissen, arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid, daarom nog steeds aangemoedigd. Bovendien zou de EU deze ontwikkeling niet moeten aanmoedigen met de “blue card”. Wij hebben genoeg gekwalificeerde arbeidskrachten als we hun maar een fatsoenlijk salaris zouden willen geven.
− Verslag: Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (A6-0152/2008)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb gestemd vóór het verslag van mijn Poolse medeparlementariër mevrouw Geringer de Oedenberg, dat in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de bijlage bij Richtlijn 93/7/EEG van de Raad van 15 maart 1993 betreffende de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht zoals gewijzigd door Richtlijn 96/100/EG (PB L van 1 maart 1997) en Richtlijn 2001/38/EG (PB L van 10 juli 2001).
Het stelt me teleur dat het codificatieproces zo veel tijd in beslag neemt; er dient aan te worden herinnerd dat de Commissie op 1 april 1987 besloot haar diensten op te dragen over te gaan tot codificatie van alle wetten, uiterlijk na hun tiende wijziging. Daarbij benadrukte de Commissie dat dit een ondergeschikte zaak was en dat haar diensten ernaar moesten streven de teksten waarvoor zij zelf verantwoordelijk waren, in een nog korter tijdsbestek te codificeren. De zittende voorzitter van de Europese Raad (in Edinburgh in december 1992) onderschreef deze verplichtingen.
Tot slot hebben het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in een interinstitutioneel akkoord afgesproken dat er een versnelde procedure kon worden gebruikt.
Nicodim Bulzesc (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik heb gestemd voor het Geringer-verslag omdat ik het ermee eens ben dat cultuurgoederen die buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, aan de rechtmatige eigenaar moeten worden teruggegeven.
Dit verslag steunt het idee van een Europese Richtlijn voor het creëren van administratieve samenwerking tussen lidstaten ten behoeve van de teruggave van onrechtmatig verwijderde cultuurgoederen. De Richtlijn zal stipuleren dat er in elke lidstaat een centrale autoriteit wordt ingesteld, die zich exclusief zal bezighouden met deze kwestie en zal samenwerken met soortgelijke autoriteiten in andere lidstaten en met Interpol.
Tegelijkertijd zou een dergelijke richtlijn de huidige administratieve procedures in de Europese Unie kunnen vereenvoudigen, en persoonlijk zie ik uit naar de uitvoering van dit wetsontwerp.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik steun de codificatie van de wetgeving inzake cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht. De bestaande wetgeving is een aantal keren gewijzigd en het is belangrijk dat we een duidelijk wettelijk raamwerk hebben waarbinnen lidstaten de terugkeer van gestolen cultuurgoederen kunnen waarborgen.
Ik vind ook dat cultuurgoederen moeten worden teruggegeven aan lokale gemeenschappen binnen lidstaten als er duidelijke lokale steun bestaat voor een dergelijk initiatief. In dat verband steun ik, bijvoorbeeld, van harte de terugkeer van de Lewis-schaakstukken naar een locatie op de westelijke eilanden van Schotland en evenzo de schat van het eiland St. Ninian naar Shetland.
Luca Romagnoli (NI) , schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik stem voor het verslag van mevrouw Geringer de Oedenberg over de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht.
Ik beschouw het van fundamenteel belang dat lidstaten in staat zijn samen te werken om geschillen tussen nationale regeringen op te lossen en om het belang van de bescherming van culturele schatten op Europees niveau te onderkennen. Culturele schatten en kunstwerken vertegenwoordigen het erfgoed van burgers van de lidstaten, die het volste recht hebben deze te kunnen bezoeken en te bewonderen.
Schandalen en ruzies over gestolen kunstwerken gaan trouwens tientallen jaren terug. Ik beschouw de tussenkomst van de Gemeenschap om dergelijke toestanden op te lossen als absoluut noodzakelijk.
Toomas Savi (ALDE), schriftelijk. − (EN) Hoewel ik voor het verslag heb gestemd, moet ik er de aandacht op vestigen dat artikel 13 van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en van de Raad over de teruggave van cultuurgoederen die op onrechtmatige wijze buiten het grondgebied van een lidstaat zijn gebracht, stelt dat deze richtlijn ingaat op 1 januari 1993.
Laat mij u eraan herinneren dat na de illegale annexatie van de Republiek Estland door de Sovjet-Unie in 1940, talrijke kunstobjecten vanuit Estland naar verschillende bestemmingen in de Sovjet-Unie zijn gebracht die niet zijn teruggegeven, waaronder de presidentiële ambtsketen. Ik hoop dat de Commissie dit niet is vergeten en dat zij spoedig met een voorstel voor een richtlijn komt die betrekking heeft op onrechtmatige verwijderingen van voor 1993.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn Italiaanse collega-parlementariër mevrouw Locatelli gestemd, dat geschreven is in het kader van de raadplegingsprocedure en betrekking heeft op het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de oprichting van de Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof. Het getuigt van uitstekend beleid om Europa wereldwijd in de voorhoede te plaatsen van brandstofcellen- en waterstoftechnologie.
Brandstofcellen zetten op discrete en efficiënte wijze energie om en verminderen in sterke mate de productie van broeikasgassen. Ze zorgen voor een grote flexibiliteit, aangezien zij waterstof en andere gassen, zoals aardgas, ethanol en methanol, kunnen verbruiken.
Aldus werd het van vitaal belang om een communautair instrument op te zetten met dit Gezamenlijk Technologie Initiatief (GTI), teneinde partnerschappen tussen de publieke en private sector in het onderzoeksveld te scheppen, uit hoofde van het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP7). Uit de GTI´s, die voornamelijk het werk zijn van Europese technologieplatforms (ETP´s), blijkt de krachtige wens van de EU om onderzoek te coördineren teneinde de Europese onderzoeksruimte te versterken en de Europese doelstellingen op het gebied van concurrentievermogen te realiseren. Ik steun het idee om meer bijstand te verlenen aan het midden- en kleinbedrijf.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ik ben het met de rapporteur eens dat wij het specifieke programma Samenwerking moeten aanwenden, dat brandstofcellen en waterstof aanwijst als een van de zes gebieden waar een GTI van bijzonder belang kan zijn.
Dit voorstel betreffende de oprichting van een Gemeenschappelijke Onderneming Brandstofcellen en Waterstof is het resultaat van het werk dat door het Europees technologieplatform voor brandstofcellen en waterstof is verricht en heeft tot doel een bijdrage te leveren aan de tenuitvoerlegging van het Actieplan inzake Milieutechnologieën.
Brandstofcellen zijn zeer stille, hoogefficiënte energieomzetters, die substantiële cummulatieve reducties van broeikasgassen en verontreinigende stoffen kunnen opleveren, aangezien zij kunnen werken op waterstof en andere brandstoffen, zoals aardgas, ethanol en methanol. De invoering van waterstof als flexibele energiedrager kan een positieve bijdrage leveren aan energiezekerheid en stabiliserend werken op energieprijzen, aangezien waterstof uit elke primaire energiebron te produceren is en aldus kan zorgen voor diversiteit binnen de vervoersmix, die momenteel afhangt van olie.
Hoewel er veel publiek geld van de EU is gestopt in onderzoek naar brandstofcellen en waterstof, is het niet waarschijnlijk dat deze technologieën zo snel op de markt zullen komen als we zouden wensen.
Teresa Riera Madurell (PSE), schriftelijk. − (ES) Een stemming in de Commissie industrie, onderzoek en energie belette mij aan dit debat deel te nemen. Om die reden zou ik mijn stem vóór willen motiveren.
Het Parlement heeft dit GTI verwelkomd:
omdat het veel te maken heeft met de prioriteiten van de EU: energie en de strijd tegen klimaatverandering;
omdat de ervaring bij het in gang zetten van de vier vorige GTI´s zeer van pas is gekomen bij het vormgeven van deze verordening: de Commissie was zich al bewust van onze zorgen ten aanzien van deze nieuwe instrumenten – voor wat betreft financiering, regels voor deelname, transparantie, openheid, voorwaarden voor continuïteit, enzovoorts;
vanwege het goede werk van de rapporteur. De voorgestelde amendementen: het plaatsen van de EU in de voorhoede van deze technologieën, het waarborgen van de steun aan de prioriteit van onderzoek op de lange termijn, het steunen van de aanpassing van de regels voor gebruik en verspreiding aan de regels voor deelname aan het KP7, het versterken van het Wetenschappelijk Comité met de functie om wetenschappelijke prioriteiten te stellen en te vermijden dat de verordening verlangt dat de coördinator van het consortium afkomstig is van een industriële groep, zijn kwesties die het voorstel van de Commissie versterken.
GTI´s zijn goede instrumenten ter verhoging van ons vermogen tot Onderzoek en Ontwikkeling, mits zij conform de doelstellingen waarvoor zij zijn geschapen, worden uitgevoerd. Het is onze plicht ervoor te zorgen dat dit gebeurt.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Ik verwelkom het Berlato-verslag over de mogelijkheid de financiering van het Communautair Fonds voor tabak te verlengen tot 2012.
De EU voelt de noodzaak om deze belangrijke sector te beschermen omdat de volledige intrekking van subsidies enorme schade aan de productie zou aanrichten met negatieve gevolgen voor de werkgelegenheid in de betrokken regio´s.
In sommige gebieden kan tabak 35 procent van de landbouwuitvoer vertegenwoordigen en een potentiële terugval in productie zou ernstige economische en sociale schade aanrichten, zeker als de lokale economie al in moeilijkheden is.
Het is belangrijk te onderstrepen dat de voorgenomen financiering van het Communautair Fonds voor tabak zal worden gebruikt om alle initiatieven en onderwijs- en bewustwordingscampagnes betreffende de schade die roken veroorzaakt, te dekken.
Daarom hoop ik dat het voorstel om het voorlichtingsfonds tegen het roken te verlengen de steun geniet van mijn collega´s, en de belangen van de consumenten dientengevolge ook zijn beschermd.
Bernadette Bourzai (PSE), schrifteijk. – (FR) Het Communautair Fonds voor tabak, dat is gefinancierd door de overdracht van een bepaald bedrag aan tabakssteun voor de jaren 2006 en 2007, stimuleert initiatieven om de publieke bewustwording over de schadelijke gevolgen van roken te verhogen.
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft voorgesteld de financiering te verlengen tot aan het einde van het financiële vooruitzicht en heeft het percentage verhoogd tot zes procent. De Europese tabaksconsumptie is niet veranderd en de geleidelijke vermindering van de Europese productie is gesubstitueerd door de invoer van tabaksproducten.
De parallelle vraag over handhaving van de gemeenschappelijke markordening voor tabak en dus over uitstel van de hervorming van 2004 die vanaf 2010 zou moeten worden toegepast, moet worden behandeld tijdens de gezondheidscontrole van het GLB, omdat een ontkoppeling een vrijwel totale teloorgang van de productie veroorzaakt, zonder duurzaam alternatief op het gebied van economie en banen, wat grote gevolgen heeft gehad voor de betrokken plattelandsgebieden, maar geen enkel effect op de volksgezondheid.
Ik denk niet dat de bestrijding van het roken onverenigbaar is met de verlenging van een overgangsperiode die Europese producenten in staat zal stellen een alternatief te vinden voor tabaksteelt en de negatieve effecten voor onze regio´s zal verminderen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De financiering van het Communautair Fonds voor tabak heeft uitsluitend tot doel om voorlichtingsinitiatieven over de schade die tabaksproducten kunnen aanrichten te stimuleren. Het door de Europese Commissie ingediende voorstel voorziet in de overdracht van een bedrag dat gelijk staat aan vijf procent van de tabakshulp die voor de kalenderjaren 2008 en 2009 is toegezegd. Van zijn kant stelt het Parlement een overdracht van zes procent van de voor de periode 2009 tot 2012 toegezegde hulp voor, ervan uitgaande dat de hulp aan producenten wordt voortgezet.
Zoals we weten beweegt de Europese Commissie zich helaas in de richting van een ontkoppeling van de productiehulp, wat heeft bijgedragen aan een terugloop van de tabaksproductie in Portugal, hoewel tabak nog steeds wordt ingevoerd uit producerende landen. De Commissie verbindt dit fonds nog steeds met het systeem van steun aan tabakstelers op grond van het feit dat het de enige bron van financiering is die voorhanden is. In lijn met deze redenering en op grond van de zienswijze dat voorlichtingscampagnes van waarde zullen blijven, lijken de amendementen terecht te zijn.
Het lijkt ook zinnig steun te geven aan het recente formele verzoek van bijna alle tabaksproducerende lidstaten aan de Commissie dat zij een voorstel indient voor een regeling die het huidige systeem van steun aan de tabaksproductie tot 2013 verlengt, als punt van overweging binnen het bestek van de voortgaande discussies over de “gezondheidsregeling” van het GLB.
Neena Gill (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb tegen dit verslag gestemd omdat ik, als iemand die vanaf het eerste begin tegen subsidies voor tabaksproductie heeft gepleit, meen dat het rampzalig zou zijn om de afbouw van tabakssubsidies te verlengen van 2009 naar 2012.
Ik steun het voorstel van de Europese Commissie dat aangeeft dat er geen rechtvaardiging voor is om tabakssubsidies en tabaksproductie met elkaar te blijven verbinden. Ik meen dat het verslag van het Parlement dat het debat over de afbouw van subsidies tegen 2009 poogt te heropenen, volstrekt onaanvaardbaar is.
Ik zie geen logische reden om door te gaan met steun aan de tabaksproductie, met name vanwege de negatieve gevolgen van tabak voor de gezondheid en de kosten van de gezondheidszorg.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb tegen het Berlato-verslag over het Communautair Fonds voor tabak gestemd. De EU heeft, in lijn met talrijke lidstaten, getracht het tabaksgebruik terug te dringen met maatregelen zoals het verbod op tabaksreclame. Het is daarom van een stuitende hypocrisie dat de EU doorgaat tabakstelers in Europa financieel te steunen. .
Kartika Tamara Liotard, Erik Meijer, Esko Seppänen, Søren Bo Søndergaard en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. − (EN) De resolutie van het Europees Parlement over het Fonds voor tabak stelt voor landbouwsubsidies voor tabak te verlengen. Wij stemmen tegen, uit protest tegen het hele systeem van tabakssubsidies. Het is belachelijk dat de EU de tabaksteelt steunt en hypocriet om een deel van dat geld te gebruiken voor antirookcampagnes. Alle landbouwsubsidies aan tabak moeten onmiddellijk worden afgeschaft.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Het verslag van Sergio Berlato over het Communautair Fonds voor tabak probeert het debat over een verlenging van tabakssubsidies tot 2012 te heropenen. Er is geen rechtvaardiging voor het geven van tabakssubsidies aan boeren, noch uit oogpunt van gezondheid, noch uit oogpunt van economie, daarom is een verlenging eenvoudigweg niet nodig.
Gezien het standpunt van de EU ten aanzien van tabak, vind ik de voorstellen in het verslag niet alleen hypocriet, maar zelfs immoreel. Ik kon daarom niet vóór het verslag stemmen.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Ik heb vóór het Berlato-verslag gestemd, evenals de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links. Het waarborgt Gemeenschapssubsidies voor tabakstelers voor een langere periode en biedt hun bescherming tegen discriminatie ten voordele van telers van andere landbouwproducten, die subsidie zullen blijven krijgen. Het is vooral van belang gebruik te maken van alle mogelijkheden die bestaande bronnen bieden. Wij moeten voorkomen dat de tabaksproductie wordt opgeheven en dat de plattelandsbevolking wegtrekt gedurende deze overgangsperiode voor het gewas.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN), schriftelijk. − (PL) Hoewel de stemming voor het Berlato-verslag positief was, lost het het probleem van roken en tabaksproductie niet op.
Gesteld kan worden dat we een besluit over deze belangrijke zaken enkele jaren hebben uitgesteld. Dit probleem zal daarom terugkeren en een probleem blijven zolang mensen tabak zullen blijven roken. Het moet worden opgelost, maar niet ten koste van landbouwers die zich hebben verbonden aan de tabaksproductie en zich de nodige investeringen op de hals hebben gehaald.
De tabaksteelt voorziet in het onderhoud van tienduizenden gezinnen, die vaak op geen andere manier aan een bron van inkomsten kunnen komen, zoals, bijvoorbeeld in gebieden in Polen met een arme grond.
Om die reden moeten nu strategische besluiten worden genomen, weloverwogen, niet onder druk van lobbyisten die tussenpersonen en handelaren in een internationaal systeem vertegenwoordigen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de heer Berlato feliciteren en mijn steun uitspreken aan dit verslag.
Het verslag is uiterst evenwicht en is een zeldzaam en positief voorbeeld van de integratie van het landbouw- en gezondheidsbeleid van de EU. Door voor te stellen het percentage van de vermindering van subsidies aan tabakstelers te verhogen en nieuwe middelen van ruim 81 miljoen euro vrij te maken voor campagnes tegen het roken, slaagt het verslag erin beide partijen tevreden te stellen op sommige gevoelige gebieden.
Aan de andere kant verlengt dit verslag gedeeltelijke gekoppelde steun aan producenten zonder dat de EU-begroting extra wordt belast en zonder te discrimineren tussen hen en andere landbouwsectoren, waarmee het standpunt dat het Parlement in maart 2004 in Straatsburg innam, wordt bevestigd.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) U zult zich ervan bewust zijn dat dit Parlement vele jaren lang luid en duidelijk de gevaren van het roken van tabak voor de volksgezondheid onder de aandacht heeft proberen te brengen.
En toch heeft de Europese Unie tezelfdertijd steeds miljoenen euro´s aan boeren gegeven om precies datzelfde product te telen.
Het is werkelijk uiterst hypocriet om dit beleid voort te zetten.
Het verslag van de Commissie landbouw probeert het debat over de verlenging van tabakssubsidies tot 2012 te heropenen. Tegelijkertijd gaat het voorstel van de Commissie, waarop het verslag naar verluidt het antwoord was, over de verlenging van de financiering van het Communautair Fonds voor tabak, dat, zoals we weten, wordt gebruikt om te waarschuwen voor de gevaren van het roken van tabak.
Wat de Commissie landbouw geprobeerd heeft te doen, was een handigheid een meestergoochelaar waardig, maar gelukkig is dit onderkend en hopelijk ontmaskerd voor wat het werkelijk is; namelijk een poging subsidies aan tabakstelers te verlengen. Het Parlement moet zich hiertegen verzetten om morele, economische en gezondheidsredenen.
Het standpunt van de Commissie is duidelijk. Er is geen rechtvaardiging voor tabakssubsidies die verbonden zijn aan productie. Het is nu hoog tijd dat het Parlement zich op dezelfde lijn stelt door het standpunt van de Commissie landbouw over deze kwestie te verwerpen. Dat is waarom ik tegen zal stemmen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Meer dan een half miljoen EU-burgers overlijdt jaarlijks als gevolg van tabaksverslaving. Er zou geen cent van de EU-belastingbetalers naar het Communautair Fonds voor tabak moeten gaan. Het Communautair Fonds voor tabak moet ophouden te bestaan.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het initiatiefverslag van mijn Britse collega-Parlementariër mevrouw de Brún gestemd over de evaluatie van het PEACE-programma (het speciale EU-programma voor vrede en verzoening in Noord-Ierland) dat benadrukt dat de overdracht van bevoegdheden naar lokaal niveau een essentieel onderdeel van de vredesopbouw is en dat de deelname van het maatschappelijk middenveld in dit proces in belangrijke mate heeft bijgedragen aan een verbetering van lokale beleidsvorming en -uitvoering.
Ik ondersteun het idee dat samenwerking tussen deelnemers in programma´s die zijn gefinancierd door PEACE en IFI (Internationaal Fonds voor Ierland) niet mogen ophouden als de programma´s zijn beëindigd.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb vóór het de De Brún-verslag gestemd, dat terecht de aandacht vestigt op het belang van de overdracht van bevoegdheden naar lokaal niveau in het kader van het vredesopbouwproces. De PEACE-programma´s hebben een waardevolle bijdrage geleverd aan het vredesproces in Noord-Ierland en inspanningen om hierop in de toekomst voort te bouwen, moeten worden verwelkomd.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Het doet mij genoegen het programma PEACE te steunen en ik hoop dat het zal doorgaan om gemeenschappen aan de basis te helpen.
- Verslag: Friedrich-Wilhelm Graefe zu Baringdorf (A6-0130/2008)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn Duitse collega-Parlementariër mevrouw Graefe zu Baringdorf gestemd, dat voorstelt om het voorstel voor een Verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende vlees- en veestatistieken te wijzigen, maar op een manier die overeenstemming in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure mogelijk maakt. Veestatistieken (twee keer per jaar voor varkens en een keer per jaar voor schapen en geiten), maandelijkse slachtstatistieken (koppen en wegingen van karkassen van varkens, runderen, schapen, geiten en gevogelte) en prognoses van vleesproductie (vlees van varkens, runderen, schapen en geiten) zijn essentieel voor het beheer van markten in EU, maar de geldende wetgeving, die zeer complex was geworden, moest nodig worden aangepakt. Het lijkt redelijk om het vlees van gevogelte, naast het vlees van varkens, runderen, schapen en geiten, in de statistieken op te nemen.
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) De vereenvoudiging van procedures is een van de voornaamste doelstellingen van de Europese instellingen, die er zich van bewust zijn dat overregulering een last is voor zowel hun functioneren als voor de doelmatigheid en het concurrentievermogen van marktdeelnemers. Voor de boeren en producenten van landbouwproducten in Roemenië is een vermindering van de bureaucratische last vereist om volledig te kunnen profiteren van de voordelen van toetreding tot de Europese Unie.
Eurostat en in het bijzonder de nationale instellingen en ondernemingen moeten rekening houden met de statistische verslagen. Voor wat betreft vlees geven de statistische gegevens een beeld dat het mogelijk maakt om op tijd maatregelen te nemen teneinde de markt te reguleren, door interventiemechanismen in te stellen.
De statistische verslagen moeten een eenheid vormen en correct en op tijd beschikbaar zijn om grote ongelijkheden op de Gemeenschapsmarkt, die producenten, consumenten of beide groepen zullen treffen, te vermijden.
Dit verslag is precies hiervoor bedoeld en ik juich het toe! Tegelijkertijd moeten nationale overheden rigoureus (en waar nodig ferm) maatregelen uitvoeren om serieuze medewerking van respondenten af te dwingen.
De kwestie moet met even grote zorgvuldigheid worden behandeld door degene die de statistische gegevens verzamelt en verwerkt als door de economische medewerkers die ze versturen. Afgezien van nauwgezetheid, zal deze verordening de uniformiteit van deze gegevens bewerkstelligen, dankzij de aanwezigheid van gemeenschappelijke normen die toepasbaar zijn in de hele Europese Unie.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik verwelkom het verslag van mevrouw Graefe zu Baringdorf over het voorstel voor een Verordening betreffende vlees- en veestatistieken. De verordening heeft tot doel bestaande wetgeving op dit gebied te vereenvoudigen. Ik heb vóór de aanbevelingen van het verslag gestemd.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb voor het verslag van mijn Belgische collega-Parlementariër mevrouw Van Lancker gestemd, dat geschreven is in het kader van de raadplegingsprocedure en dat het voorstel voor een Besluit van de Raad betreffende richtsnoeren van het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten tot onderwerp heeft.
Ik huldig het uitstekende werk dat door mijn vriendin en collega mevrouw Morin, de rapporteur voor mijn fractie, is verricht, in het bijzonder over flexizekerheid. Op het gevaar af een beetje van het onderwerp af te dwalen, aangezien dit besluit van de Raad feitelijk slechts tot doel heeft aanbevelingen te doen aan de lidstaten op basis van arikel 128 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, stelt het mij teleur dat de Commissie niet - terwijl dit haar plicht was onder de toepassing van artikel 138 van dit Verdrag - de sociale partners naar voren heeft geschoven en heeft benadrukt dat de tijd is gekomen om Europese werkgelegenheidswetgeving in het leven te roepen met de steun van de sociale partners, gebaseerd op de procedure die is vastgesteld in artikel 139 van het EG-Verdrag.
Wij kunnen geen ambitieus werkgelegenheidsbeleid hebben als wij geen Europese arbeidswetgeving scheppen die de steun geniet van de sociale partners.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Lissabonstrategie is, vooral na de tussentijdse evaluatie, de belangrijkste strategische verplichting van de EU en ze gaat eindelijk gepaard met concrete resultaten op het gebied van groei en werkgelegenheid.
In dit opzicht stelt mevrouw Van Lancker, terwijl zij erkent dat de strategie het voordeel heeft te hebben bijgedragen aan de werkgelegenheid, dat de kwaliteit en de veiligheid moeten worden verbeterd. Opgemerkt dient te worden dat ondanks een gestage daling van het aantal werklozen, het aantal werknemers met contracten van bepaalde duur stijgt, met duidelijke implicaties en gevolgen. De cijfers tonen aan dat er toezicht op lidstaten nodig is, om ervoor te zorgen dat zij werkgelegenheidskwesties steeds evenwichtiger en op flexizekerheid gerichte wijze benaderen: dit betekent nieuwe banen, maar ook betere omstandigheden voor werknemers in het algemeen.
Zoals de rapporteur benadrukt, moet de agenda van Lissabon echter meer rekening houden met sociale doelstellingen: het toverwoord van onze strategie moet nu integratie zijn, en niet alleen groei en werkgelegenheid.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De huidige situatie laat zien dat tien jaar na de eerste richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid van de lidstaten, er steeds minder werk met rechten is, wat op zich aantoont dat de strategie niet tot doel heeft werk met rechten te bevorderen. Aan de andere kant hebben de voordurende wijzigingen van deze richtsnoeren, samen met de almaar neoliberalere economische richtlijnen van de Europese Unie, bijgedragen aan een verhoogde arbeidsonzekerheid.
Hoewel de rapporteur enkele lapmiddelen betreffende armoede en sociale integratie heeft opgenomen, wordt er in feite niet gerept van de noodzaak om los te breken van de huidige macro-economische richtsnoeren, die volledig neoliberaal zijn en waarin concurrentie en flexibiliteit almachtig zijn, wat betekent dat dergelijke voorstellen niet meer zijn dan een rookgordijn, die de problemen niet aan de wortel aanpakken.
Sommige andere voorstellen neigen er zelfs toe de flexizekerheid te stimuleren, of, beter gezegd, de deregulering van de arbeidsmarkt, door een lans te breken voor flexibele en voldoende zekerheid biedende contractuele regelingen op basis van moderne arbeidswetgeving, met de aanwijzing dat de lidstaten hun eigen actieplannen moeten uitvoeren op basis van de gemeenschappelijke, door de Raad goedgekeurde uitgangspunten van flexizekerheid.
Dientengevolge hebben wij tegen het verslag gestemd.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb vóór het verslag van Van Lancker gestemd, dat het werkgelegenheidsbeleid van lidstaten betreft. Terecht benadrukt het verslag de noodzaak voor lidstaten om richtsnoeren zodanig te ontwerpen dat discriminatie op basis van geslacht, raciale of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele voorkeur wordt tegengegaan.
Het verslag roept staten ook op om bij de uitvoering van het werkgelegenheidsbeleid nationale tradities te erkennen. Ik vind dat een erkenning van de uiteenlopende Europese tradities aan de basis moet staan van elk EU-beleid.
Stanisław Jałowiecki (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Ik heb mij onthouden van stemming inzake het verslag van mevrouw Van Lancker over richtsnoeren voor het werkgelegenheidsbeleid. Het verslag is er helaas niet in geslaagd tegenstrijdigheden te vermijden. Aan de ene kant zit het vol met frases als “informatiemaatschappij”, “concurrentievermogen” en “technologische uitdagingen”, terwijl er aan de andere kant wordt gerept van de noodzaak te zorgen voor “arbeidszekerheid”, “stabiele werkgelegenheid” en wat dies meer zij. In het ene geval wordt de nadruk gelegd op intenties, in het andere op alles zo laten als het is. Er kan geen vooruitgang worden geboekt zonder de werkgelegenheidsstructuur te verstoren. Dit heeft zich nooit eerder in de geschiedenis voorgedaan.
In plaats van te praten over arbeidszekerheid, in de zin van handhaving van bestaande banen en soorten werk, moeten we praten over iets anders, namelijk het zekerstellen van de toegang tot werk; toegang tot werk dat nu, op dit moment, bestaat. Dit zou onze gemeenschappelijke zorg moeten zijn.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) De werkgelegenheidssituatie in de Europese Unie is niet erg gunstig. De gemiddelde werkloosheid van 7,3 procent in 2007, bijbanen niet meegerekend, is hoger dan in andere grote economische blokken. In Noord-Amerika is de werkloosheid minder dan 5 procent.
De ingediende richtsnoeren zullen de situatie verre van verbeteren, maar verslechteren. De Lissabonstrategie, die door de rapporteur in een gunstig daglicht wordt gesplaatst, stelt onze economieën bloot aan oneerlijke concurrentie, in het bijzonder van communistisch China, dat aan regelrechte sociale dumping doet. Door te eisen dat de “werkgelegenheidskloof tussen onderdanen van derde landen en EU-burgers” wordt verminderd, maakt het verslag verder duidelijk deel uit van de al jaren gevoerde immigratievriendelijke politiek in onze landen, die, door meer dan 1,5 miljoen immigranten van buiten Europa hier naartoe te brengen, bezig is ons in derde wereld-landen te veranderen.
Een herstel van nationale voorkeur, die redelijke positieve discriminatie inhoudt, een verlichting van de migratielast en daarmee van de fiscale last voor onze ondernemingen en werknemers, en de uitvoering van het principe van de communautaire voorkeur voor de Europese markt: dit zijn de hoofdmaatregelen die genomen moeten worden om de werkgelegenheid in Europa te ontwikkelen.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik huldig de stap van de rapporteur om het sociale aspect van de Lissabonstrategie te versterken. De oproep tot invoering van een evenwichtige benadering van “flexizekerheid” en tot invoering van een clausule inzake actieve integratie zullen, denk ik, het werkgelegenheidsbeleid in heel Europa versterken. Ik heb vóór het verslag gestemd.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN), schriftelijk. − (PL) Het verslag over het werkgelegenheidsbeleid in de lidstaten bevat tal van tegenstrijdigheden.
De rapporteur schrijft dat de vernieuwde Lissabonstrategie resultaat heeft, zoals onder meer een stijging van het BBP in de EU in recente jaren en een daling van de werkloosheid, en dat de richtsnoeren voor werkgelegenheid niet volledig hoeven te worden herzien, maar voornamelijk op een aantal specifieke punten moeten worden gewijzigd.
De rapporteur merkt ook op dat in recente jaren, niet minder dan zes miljoen jonge mensen tussen 18 en 24 jaar de school vroegtijdig hebben verlaten en hun scholing heeft afgebroken en dat de jeugdwerkloosheid veertig procent van de totale werkloosheid in de EU vertegenwoordigt, waarbij dit percentage twee keer zo hoog is onder migranten. Daarnaast leven 78 miljoen mensen in armoede, wat twee keer zo veel is als de bevolking van Polen.
Voorts constateert zij een stijging van het aantal banen ten koste van de kwaliteit en een stijging van het percentage mensen met deeltijdwerk en werk voor een bepaalde periode, vaak onder de voorwaarden van contracten die onder dwang zijn gesloten.
De werkelijkheid spreekt voor zich, maar we willen niet altijd luisteren. De werkelijkheid is dat de samenleving niet integreert, maar verdeelt. De armoede neemt niet af, maar neemt met elk jaar dat verstrijkt toe. Discriminatie van vrouwen, oudere mensen en migranten op de arbeidsmarkt neemt niet af en stereotypen, in denken en doen, willen niet verdwijnen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Door de bank genomen is de inhoud van het verslag positief, maar het getuigt van hypocrisie om te spreken van sociale verantwoordelijkheid, lokale economie en gelijkheid, en tegelijkertijd te proberen ervoor te zorgen dat aanbestedingsvoorschriften verbieden dat er met zulke zaken rekening wordt gehouden. Ik zal hier niet aan meedoen. Het verslag geeft een valse indruk van de werkelijkheid en daarom onthoud ik mij van stemming.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik steun dit verslag en de zienswijze van mevrouw Van Lancker dat de gemeenschappelijke sociale doelstellingen van de lidstaten beter in de agenda van Lissabon tot uiting moeten komen. Ik steun ook de verandering van de huidige Lissabonstrategie voor groei en banen in een strategie die is gebaseerd op groei, banen en integratie. Ik denk dat het essentieel is om gemeenschappelijke sociale normen op EU-niveau te stimuleren. Het scheppen van goede banen is noodzakelijk, samen met een opwaardering van het Europese sociale model.
In mijn optiek is een van de kerntaken van de strategie voor duurzame ontwikkeling de vestiging van een integrerende samenleving waarin die doelstellingen en operationele inspanningen prioriteit hebben die het aantal mensen dat wordt bedreigd door armoede en sociale uitsluiting beperken, de rol van vrouwen, oudere mensen en migranten op de arbeidsmarkt aanzienlijk versterken en de werkgelegenheid voor jongeren bevorderen.
Richard James Ashworth (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Dit verslag stelt enkele belangrijke richtlijnen in het begrotingsproces van de begroting voor 2009 vast en wij zijn het over het algemeen krachtig eens met de vastberadenheid van de rapporteur om het vrijwillig opgelegde plafond van twintig procent voor parlementaire uitgaven te blijven eerbiedigen.
2009 zal een jaar zijn dat veel veranderingen zal brengen in de werkwijze van het Parlement en om deze discipline te handhaven, menen wij dat het nodig zal zijn alle voorstellen voor uitgaven nauwkeurig te onderzoeken om ervoor te zorgen dat de belastingbetaler waar voor zijn geld krijgt. In het bijzonder schromen wij niet het Parlement eraan te herinneren dat de grootste enkele bezuiniging die het kan doorvoeren is dat het zijn twee zetels opgeeft. Wij geven ook onze krachtige steun aan de voorstellen van de rapporteur om de middelen te verschaffen het asbest te verwijderen van de parlementsgebouwen in Straatsburg.
Britse Conservatieven kijken er naar uit om tezijnertijd aanvullende overwegingen van de rapporteur te ontvangen en hebben zich daarom onthouden van definitieve stemming over dit verslag.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het verslag van mijn Poolse collega de heer Lewandowski gestemd over de raming van de inkomsten en uitgaven van het Parlement voor het begrotingsjaar 2009. Deze begroting moet het hoofd bieden aan grote uitdagingen, zoals de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, als dat door de lidstaten wordt geratificeerd, en het feit dat 2009 een verkiezingsjaar is voor het Parlement, alsmede de inwerkingtreding van het nieuwe Statuut van de leden.
Hoewel ik het er vanzelfsprekend mee eens zijn dat wij goed moeten waken over de status van de begrotingsuitgaven, meen ik dat we standvastig moeten zijn voor wat betreft uitgaven die verband houden met meertaligheid (vertalen en tolken), die een voorwaarde is voor het politieke succes van de Europese Unie. Wij moeten ook faciliteiten ontwikkelen voor Parlementariërs om bezoekers te ontvangen, omdat deze bezoeken zeer worden gewaardeerd en burgers in staat stellen meer te weten te komen over de Europese Unie.
Tot slot moeten we naar mijn mening de staf van Parlementariërs en van de commissies van het Europees Parlement uitbreiden om hun onafhankelijkheid en de kwaliteit van hun werk te waarborgen, bijvoorbeeld waar het de omgang met andere Europese instellingen, lobbygroepen en nationale parlementen betreft.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE), schriftelijk. − (PL) Het jaar 2009 zal het Europees Parlement voor veel uitdagingen plaatsen, die bovenal verband houden met de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, de verkiezingen voor het Parlement, het nieuwe Statuut van de leden en de termijnwisseling. Deze uitdagingen moeten worden aangegaan met het algehele begrotingsniveau voor 2009, al ligt het onder de traditionele vrijwillige parlementaire beperking van twintig procent voor administratieve onkosten.
Vermeldenswaard in de procedure van dit jaar, is het aanwenden van een proefproject voor vroegtijdige en nauwere samenwerking tussen het Bureau en de Begrotingscommissie in alle gevallen die aanzienlijke implicaties voor de begroting hebben. De nieuwe benadering heeft tot doel ervoor te zorgen dat beschikbare middelen zo rationeel mogelijk worden gebruikt en er mogelijke besparingen worden gevonden.
Ik moet mijn tevredenheid uiten over de redelijke ramingen ten aanzien van de uitgaven voor het nieuwe Statuut van de leden, met name omdat de mogelijkheid bestaat het bedrag in een later stadium nauwkeurig af te stellen. Plezierig is ook dat de 65 voorgestelde nieuwe posten in de ramingen voor 2009 zijn opgenomen, met het idee om de wetgevende activiteiten en de diensten aan de leden te versterken en tegelijkertijd 15 procent van deze bestedingen in de reserve te plaatsen. Ook prettig is de aankondiging dat de prioriteiten die in de begroting voor 2008 zijn vastgesteld, zullen worden voortgezet voor wat betreft tolken en de onderzoeksdienst van de bibliotheek. Voor een succesvolle afronding van de begrotingsprocedure van dit jaar is het ook nodig dat er debatten worden gehouden en er onverwijld specifieke besluiten worden genomen aangaande het beleid van het Parlement op het gebied van onroerend goed.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De begrotingsprocedure is nu begonnen met de indiening van de door de Commissie voorgestelde Gemeenschapsbegroting voor 2009.
In vorige begrotingsprocedures bedroeg de begroting voor het Europees Parlement ongeveer 20 procent van het bedrag onder rubriek 5 – (administratieve onkosten) van het financiële meerjarenkader. De rapporteur stelt voor om een dergelijk niveau te handhaven voor de begroting voor 2009.
Een dergelijke beslissing mag geen beletsel of hinderpaal zijn voor de beschikbaarheid van financiële middelen die nodig zijn om op passende wijze tegemoet te komen aan de reeds vermelde noodzaak het aantal stafleden te verhogen en de tolk- en vertaaldiensten te verbeteren, ter eerbiediging van de gelijkheid en het recht alle officiële talen te gebruiken in het Europees Parlement en van de activiteiten die het stimuleert.
Overigens is dit een wederkerend probleem geweest, aangezien er vaak is gerept van de noodzaak om diensten als van tolken en vertalen te verbeteren, zonder dat de vereiste financiële middelen worden vrijgemaakt; regels die specifiek zijn ingesteld om het gebruik van verschillende talen te ontmoedigen, worden veelvuldig toegepast. Kijk maar naar de criteria die zijn aangenomen in de Paritaire Parlementaire vergadering ACS-EU.
Aan de andere kant maakt het verslag geen melding van waarborgen voor de rechten van werknemers, in het bijzonder in verband met de toegenomen uitbesteding van diensten van het EP in recente jaren.
Cătălin-Ioan Nechifor (PSE), schriftelijk. – (RO) Het Europees Parlement moet zich bewust worden van het belang van het solidariteitsbeginsel volgens welke de achtergebleven of minder ontwikkelde regio’s moeten worden gesteund, ook financieel, uit de begroting van de Europese Unie. Helaas blijft Roemenië bijna een jaar na zijn toelating een toppositie bezetten voor wat betreft het laagste bruto binnenland product per inwoner op regionaal niveau. Zes van de acht regio’s behoren tot de vijftig minder ontwikkelde regio’s in de EU. De Noordoostelijke ontwikkelingsregio, waar ik vandaan kom, blijft nog steeds de armste regio van de 27 lidstaten.
De groeisnelheid van de Roemeense economie is op dit moment onvoldoende om de te overbruggen kloof heel snel te verminderen. De inkomensverschillen die zich overal voordoen en de uiterst lage absorptie van structuurfondsen zijn beslist redenen die ons bijna aan de top van de armoedelijst van de Europese Unie plaatsen. Daarom zorgt de politisering van de centrale bestuurswetgeving ervoor dat Roemenië een netto bijdrage aan de EU-begroting gaat leveren. Afgelopen jaar betaalde Roemenië bijna 1,1 miljard euro.
De enige troost is dat zestien miljoen euro naar ons land zal terugvloeien dankzij het feit dat 2007 het eerste jaar was waarin een begrotingsoverschot werd genoteerd.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Aan de door de EU in samenwerking met centrumlinkse en centrumrechtse regeringen opgestelde werkgelegenheidsrichtsnoeren werd enthousiast bijgedragen door de politieke vertegenwoordigers van het kapitalisme in het Europees Parlement. Zij bevorderen de meest barbaarse uitbuiting van de werkende klasse ter realisatie van het doel van de strategie van Lissabon, te weten de onbegrensde winstgroei voor plutocraten.
Bij de EU en het regeringsbeleid staat de beruchte “flexizekerheid” centraal die de arbeidsrelaties compleet omver haalt. De EU gebruikt werkloosheid als een middel om werknemers te intimideren. De collectieve arbeidsovereenkomsten en volledige, stabiele werkgelegenheid worden overboord gezet. Deze worden vervangen door individuele arbeidscontracten en in hoofdzaak deeltijdbanen, die nauwelijks iets van doen hebben met rechten van werknemers, loon, sociale verzekeringen of pensioenrechten. De EU beoogt een beslissende slag toe te brengen aan overheidsstelsels van sociale bescherming, verzekeringen en pensioenen in alle lidstaten. In de middeleeuwse arbeidsvoorwaarden die door de EU worden opgesteld, is de “modelwerknemer” zoals beschreven in de EU-werkgelegenheidsrichtsnoeren een “inzetbaar” persoon die arbeid verricht onder de voorwaarden van elke denkbare vorm van deeltijdwerk. Hij of zij heeft geen rechten, maar wordt geschoold en herschoold in wegwerpvaardigheden volgens de kapitalistische behoeften van het moment. Hij of zij is voortdurend bezig om werk te zoeken, werkt tot op zeer gevorderde leeftijd of zelfs tot de dood toe, en verschaft onmetelijke rijkdommen om te worden geplunderd door de plutocratie.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het initiatiefverslag van mijn Zweedse collega Holm over de handel in grondstoffen en goederen gestemd. Ik ben het eens met de gedachte dat er behoefte bestaat aan zekerheid van de grondstoffenvoorziening voor de Europese Unie en aan waarborging van de toegang tot grondstoffen op de wereldmarkten met daarbij de opmerking dat de Europese Unie momenteel niet over een coherente strategie beschikt om de uitdagingen het hoofd te bieden die voor het concurrentievermogen ontstaan als gevolg van sterkere concurrentie om de toegang tot grondstoffen.
Ik ben teleurgesteld over het feit dat het verslag niet rept over vraagstukken met betrekking tot de valutamanipulatie in de wereld die samen met de lagere beurskoersen, tot verstoring van een eerlijke concurrentie leiden. Op het gebied van grondstoffen zou een onderzoek naar olie van belang zijn. Ik herhaal mijn voorstel om een Europees instrument te creëren voor de jaarlijkse prijsbepaling van ruwe olie. Dat is in elk geval het bekijken waard – niet ter bestrijding van de marktkrachten die we moeten accepteren, maar om hun onverwachte optreden in de interne markt te reguleren en ter afvlakking van het effect van prijsstijgingen van ruwe olie op de keten van kosten en prijzen in de betreffende sectoren (visserij, vervoer, enzovoorts).
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Holm lijkt tamelijk duidelijk de problemen vast te stellen waarmee de wereld momenteel kampt vanwege de ongekende stijging van de grondstofprijzen. Voor Europese landen die zelf geen natuurlijke bronnen bezitten, betekent deze stijging problemen met het concurrentievermogen en daarom met werkgelegenheid, continuïteit van aanvoer, grotere afhankelijkheid enzovoort. Voor de armere landen brengt de stijging van de grondstofprijzen hun ontwikkeling in gevaar en veroorzaakt rellen wegens voedselschaarste en dergelijke.
Sommige oorzaken worden genoemd, in het bijzonder het plundergedrag van opkomende landen zoals China en de liberalisering van de handel in landbouwproducten. Maar andere oorzaken blijven verborgen of bijna verborgen, zoals speculatie, Europa’s Malthusiaans landbouwbeleid vanuit Brussel, het beginsel zelf van mondiale vrije handel, enzovoorts.
Qua oplossingen is het duidelijk dat het Parlement in essentie vertrouwen stelt in de regulerende deugden van de vrije, concurrerende markt. Maar de markt toont nu haar beperkingen en wel op een wrede manier. Energie, voedsel en grondstoffen zijn niet slechts producten zoals alle andere: de overleving van mensen hangt er vanaf. Het wordt tijd dat de EU vanuit Brussel in haar internationale handelsbetrekkingen in de eerste plaats haar eigen belangen en die van haar lidstaten verdedigt, in plaats van tegen elke prijs, menselijk of sociaal, een mondiaal Utopia te scheppen.
Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Dit verslag bespreekt aspecten die verder gaan dan de traditionele handel in grondstoffen en goederen. In de nieuwe internationale situatie zijn uiteenlopende productiefactoren en componenten te beschouwen als grondstoffen, waaronder energie. De prijsstijgingen zijn ernstig voor de Europese industrie die deze producten van buiten haar grenzen importeert. De markten reageren op de gestegen vraag van meer producenten die moeten voldoen aan eisen op het gebied van natuur en milieu en het hoofd bieden aan financiële speculaties. Het is zorgwekkend dat deze internationale situatie prijsniveaus in de hand heeft gewerkt die de economische groei in Europa teniet kunnen doen. Zodra deze trend voet aan de grond heeft, zal de run op hulpbronnen aanleiding geven tot spanningen en tekorten die waarschijnlijk een uitdaging zullen vormen voor veel generaties managers en die zeker implicaties voor de bestuursstructuur van de moderne wereld zullen hebben.
Door middel van dit verslag vraagt het Europees Parlement aan de Commissie binnen de WTO vraagstukken over toegang tot grondstoffenmarkten aan de orde te stellen. De doelstelling is reciprociteit te verkrijgen en een geschikte weg loopt via de WTO. Met het oog op de bevordering van integratie, ontwikkelingen en duurzaamheid mogen onderhandelingen over deze producten nooit beneden het regionale niveau worden gevoerd. Om veel speculatie en conflicten te voorkomen, moeten we ervoor zorgen dat onze handelspartners die deze hulpbronnen bezitten een eerlijke prijs voor hun goederen ontvangen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) We delen niet de visie van het verslag met betrekking tot de handel in grondstoffen.
We zijn het oneens met de kritiek die beleid en maatregelen van derde landen als volgt beschrijft: “het creëren van belemmeringen voor een vrije en eerlijke toegang tot grondstoffen (…), die tot gevolg hebben dat de toegang van de EU-industrie (!) tot grondstoffen en basisproducten wordt beperkt”. Ieder land heeft het onvervreemdbare recht om te beslissen hoe het zijn grondstoffen gebruikt of hoe het zijn basisproducten verhandelt. Het is aan de bevolking van ieder land om te beslissen over het gebruik van hun hulpbronnen en van de gecreëerde rijkdom.
Het verslag vermeldt niet dat het echte probleem feitelijk bij het neoliberale model van de EU ligt. Het met neokoloniale ambities doordrenkte model tracht veel landen terug te dringen naar de rol van producenten van grondstoffen voor de EU.-landen. Daarbij wordt gebruik gemaakt van technologie, dominantie en beheersing van de marktmechanismen, waaronder financiële speculatie ter bevordering van de economische afhankelijkheid en uitbuiting door de multinationals.
Nodig zijn een duidelijke breuk met het heersende economische en sociale model, een einde aan dominante/ondergeschikte relaties, een verdediging van nationale soevereiniteit, een ontwikkeling van het economische potentieel van ieder land, evenals complementariteit en solidariteit in de externe betrekkingen. En daarnaast is er productie nodig die aansluit bij de bevrediging van de menselijke behoefte en het behoud van de planeet.
Jens Holm (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Het verslag gaat over de handel in grondstoffen en goederen en spreekt zich vanuit een ontwikkelingsperspectief uit over veel belangrijke vraagstukken. Het benadrukt de problematische kanten van optredende speculatie in kunstmatig opgedreven prijzen en toenemende grilligheid van de markten die aan banden moeten worden gelegd.
Het verslag vraagt ook om meer steun voor diversificatie in ontwikkelingslanden en benadrukt het belang van beleidsruimte voor deze landen om de ontwikkeling van niet in de laatste plaats hun landbouwsector mogelijk te maken. Het levert ook kritiek op de toegenomen vleesconsumptie en vraagt naar mogelijkheden voor het terugdringen ervan. Maar het verslag uit zich ook over punten die we hoogst problematisch vinden. Dit geldt allereerst voor de herhaalde nadruk die wordt gelegd op het internationale concurrentievermogen en op de behoefte van de Europese industrie om zich te verzekeren van goedkope toegang tot grondstoffen.
We staan niet achter deze invalshoek en kunnen slechts concluderen dat het neoliberale gezicht van de EU opnieuw onder woorden is gebracht. In het algemeen is het verslag een stap in de goede richting vergeleken bij eerdere standpunten van het Parlement over het handelsbeleid.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij met het verslag van Jens Holm over de handel in grondstoffen en goederen. Vrije en eerlijke toegang tot grondstoffen is belangrijk voor de economie van de EU. Toch is er ook rekening nodig met de implicaties van grote prijsschommelingen in grondstoffen en goederen voor de ontwikkelingslanden. Ik heb vóór dit verslag gestemd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Soms maakt op zich goed nieuws dat we ons zorgen maken over de gevolgen. Dat is deels het geval met de stijgende grondstofprijzen.
Het goede nieuws is dat, zoals verschillende indexen laten zien, een groter deel van de wereldbevolking een consumptieniveau bereikt dat voorheen ongekend voor hen was. Het probleem schuilt echter in bepaalde gevolgen, naast alle directe gevolgen die een zodanige groei in consumptie – en dus van de vraag – kan hebben. De economische wetten gaan zelfs op in verstoorde markten en een stijging van de vraag leidt hetzij tot stijging van het aanbod, hetzij, zoals in dit geval, in een stijging van de prijs. Dat is wat er is gebeurd.
De Europese Unie moet een algemene openstelling van markten ondersteunen, zodat steeds meer producenten in staat zijn te profiteren van een toenemende vraag. Ze moet ook een groei van de handel stimuleren. Tegelijkertijd hebben we de plicht om directe steun te verlenen aan hen die onmiddellijk door deze nieuwe omstandigheden worden getroffen: zij die niet het hoofd kunnen bieden aan de prijsstijging van essentiële goederen. Verstoring van de markt brengt zelden positieve effecten teweeg, vooral op de lange termijn, maar er is niets wat ons ervan weerhoudt om fondsen te verschaffen voor hen die het minder hebben, integendeel.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − (NL) Er loopt duidelijk iets fout met de handel in grondstoffen en goederen. Op de grondstofprijzen wordt tegenwoordig druk gespeculeerd. Zo zijn mineralen behoorlijk duur. Ondanks hun natuurlijke rijkdommen blijven mineraalrijke landen arm of worden ze nog armer.
Ontwikkelingslanden zijn ook heel onzeker van hun eigen voedselbevoorrading ondanks het feit dat er veel voedsel geproduceerd wordt. Alleen wordt het massaal uitgevoerd tegen veel te lagen prijzen. De klimaatverandering dwingt ons bovendien om anders met deze energieverslindende markt om te gaan: ontginning van mineralen is af te raden en de lokale voedselproductie en -consumptie zijn te verkiezen boven de wereldhandel in landbouwproducten. Kortom, de handel in grondstoffen en goederen zoals die vandaag geregeld is, heeft een zeer ontwrichtend effect en vraagt om een multilaterale aanpak.
Het verslag over de handel in grondstoffen en goederen bevatte in oorsprong de juiste aanklacht tegen het ultraliberale handelsbeleid dat de EU eind 2006 voorstelde, alleen werd het onderweg zo afgezwakt dat ik het niet langer kan steunen. Zo komen er nauwelijks gewichtige beleidsvoorstellen in voor. Nog erger is het feit dat het verslag de vrije toegang tot grondstoffen en goederen als een recht van de EU bestempelt en een bilateraal handelsbeleid als het geknipte instrument naar voren schuift.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het initiatiefverslag van mijn Franse collega mevrouw Sudre gestemd dat zij schreef in reactie op de mededeling van de Commissie over de strategie voor de ultraperifere regio’s (UPR’s). Ik steun de gedachte dat het rekening houden met steeds meer rekenkundige argumenten niet mag dienen als voorwendsel om vraagtekens te plaatsen bij een deel van het EU-beleid om de UPR’s te ondersteunen en evenmin om actoren te ontmoedigen door het stellen van allerlei voorwaarden waaraan zij moeilijk kunnen voldoen.
Communautaire interventies moeten een katalysatoreffect hebben op de ondernemingsgeest die de UPR’s transformeren in kenniscentra die worden aangestuurd door sectoren die optimaal gebruik maken van hun troeven en knowhow, zoals afvalbeheer, duurzame energiebronnen, zelfvoorziening op energiegebied, biodiversiteit, mobiliteit van studenten, onderzoek op het gebied van klimaatveranderingen, en crisisbeheersing. Tot slot steun ik het feit dat er in het toekomstige gemeenschappelijke migratiebeleid speciale aandacht wordt geschonken aan de situatie van de UPR’s, die allen buitengrenzen zijn van de EU. Ik prijs het werk dat mevrouw Sudre heeft verricht. Zij spreekt niet aflatend en met grote kennis van zaken, vastberadenheid en begaanheid namens de ultraperifere regio’s.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE) , schriftelijk. – (PT) De ontwerpresolutie in dit verslag bevat aanbevelingen voor de beoordeling en toekomstperspectieven van de strategie voor de ultraperifere regio’s, waaronder in het bijzonder de volgende:
– andere indicatoren dan alleen het BBP waaraan de mate van de bereikte cohesie wordt gemeten;
– cohesiebeleid dat beter wordt gecombineerd met de overige communautaire beleidsmaatregelen ter verhoging van de synergie; en huidig en toekomstig Europees beleid dat beter wordt aangepast aan de realiteit van de ultraperifere regio’s;
– beleid en maatregelen in hun voordeel die niet tijdelijk van aard zijn, maar die zijn aangepast aan de verschillende behoeften en die oplossingen bieden voor de permanente handicaps waarmee zij te maken hebben;
– communautaire steun voor de landbouw van de UPR’s en voorzieningen voor steunmaatregelen voor respectieve visserijsectoren;
– verschil in behandeling op het gebied van vervoer, met name wat betreft de integratie van de burgerluchtvaart in het systeem voor het emissiehandelssysteem;
– de behoefte om in het debat over de toekomst van de strategie voor de UPR’s onder meer de uitvoering van de strategie van Lissabon ten aanzien van hen op te nemen;
– het toekomstig gemeenschappelijke migratiebeleid dat ook aandacht moet schenken aan de situatie van de UPR’s;
– de UPR’s dienen een centrale plaats te krijgen binnen het maritieme beleid van de EU;
– waarborgen voor de communautaire financiering van de strategie voor de UPR’s in de toekomst en de compensatie van de gevolgen van de handicaps die verband houden met de ultraperifere ligging.
Het verslag krijgt mijn steun en die van mijn fractie. Ik heb om goedkeuring van het verslag gevraagd en ik heb vóór gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) We betreuren de verwerping door de meerderheid van het Parlement van onze amendementen die gericht zijn op het opnemen van de door de Commissie visserij goedgekeurde, waardevolle en belangrijke voorstellen voor de belangen van de UPR’s in de vandaag plenair goedgekeurde ontwerpresolutie over het toekomstige EU-beleid voor de ultraperifere regio’s (UPR’s).
Sommige mensen zijn van mening dat het een resolutie is over regionaal beleid in plaats van over visserij. Dat is een misvatting. De ontwerpresolutie is de bijdrage van het EP aan de toekomst van communautair beleid voor de UPR’s. Hier in het Parlement zullen we uitleg moeten geven over de goedgekeurde voorstellen, in het bijzonder de door de Commissie visserij goedgekeurde voorstellen, zoals is gebeurd met de EP-resolutie over het maritieme beleid. Daarom probeerden wij deze opnieuw voor te stellen en ook om consistent te zijn met ons standpunt over Portugal.
Anderzijds betreuren we de verwerping van ons voorstel dat duidelijk uitlegde dat de communautaire steunmaatregelen voor de UPR’s een permanent karakter zouden moeten hebben. De rapporteur stelt dat het doel is dat deze maatregelen uiteindelijk niet langer noodzakelijk zullen zijn. Dat is eigenlijk een (pseudo)argument om het feit te verhullen dat de handicaps waarmee de UPR’s worden geconfronteerd, permanent van aard zijn en dat daarover in iedere begroting of gemeenschapskader onderhandelingen nodig zijn.
Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Frankrijk is buitengewoon bezorgd over het beleid van de EU op het gebied van de ultraperifere regio’s.
Het is van essentieel belang dat de politici in Brussel rekening houden met de specifieke kenmerken van deze regio’s, veel meer en veel beter dan nu het geval is, vooral door middel van:
– het handelsbeleid, aangezien de productie van de ultraperifere regio’s moet concurreren met die van de naburige landen die profijt trekken van de zeer gunstige voorwaarden van de EU;
– het migratiebeleid, aangezien deze regio’s vooral kwetsbaar zijn voor immigratie en omdat de toevloed van illegale immigranten economische en sociale problemen schept die ver uitstijgen boven de lokale capaciteit om deze te beheersen;
– bepalingen inzake overheidssteun; vooral door het handhaven van de belastingvrijstelling die deze regio’s bevoordelen, hetgeen periodiek ter sprake wordt gebracht met een beroep op Europees recht.
Ik ben in het bijzonder verontrust over de wettelijk toegestane ambiguïteit met betrekking tot Saint-Barthélemy: dit kleine Franse eiland vormt sinds 2007 een territoriale gemeenschap. Toen het eiland van status veranderde, wilde het de belastingvrijstelling behouden die van wezenlijk belang is voor zijn economische overleving. Maar de EU lijkt het eiland te beschouwen als een ultraperifere regio, met andere woorden, een gebied van de Unie dat is onderworpen aan het Gemeenschapsrecht. Vanwege deze ambiguïteit zou het onacceptabel zijn om de wens tot autonomie, die duidelijk door 95 procent van de bevolking is uitgesproken, in gevaar te brengen.
Ramona Nicole Mănescu (ALDE), schriftelijk. – (RO) Hoewel de zeven ultraperifere regio’s een procent van de bevolking van de Europese Unie vormen, is hun belangrijkste vraagstuk dat ze kampen met een zwakke economie en sociale situatie die verergerd wordt door hun insulaire positie, ver buiten van het continent, evenals de moeilijke bodem, het reliëf en het klimaat, en bovendien de economische afhankelijkheid van een beperkt aantal producten.
Op het overzicht van door de Commissie opgestelde en rapporteur gesteunde maatregelen staan prioriteiten als de vergroting van het concurrentievermogen, vermindering van de problemen met betrekking tot de toegang en de integratie van ultraperifere regio’s in de regionale geografische omgeving. Met behulp van dit overzicht kunnen we bijdragen aan de verbetering van de sociaal-economische situatie van deze regio’s, hun ontwikkeling meer in overeenstemming brengen met de andere regio’s van de Europese Unie en er voordeel uit trekken dat hun bronnen complementair zijn aan de communautaire vereisten.
Dit is ook een van de redenen waarom ik vóór dit verslag heb gestemd en ik wil er graag aan toevoegen dat het noodzakelijk is meer aandacht te schenken aan de havens, aangezien zes van de zeven ultraperifere regio’s eilanden zijn. De modernisering van de havenstructuur kan bijdragen aan de bevordering en ontwikkeling van de toeristische sector, de productiesector en de lokale markten.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) De steun van de Europese Unie aan de ultraperifere regio’s is in overeenstemming met het denken van de EU over solidariteit om de nadelen te verkleinen die voortvloeien uit hun lastige toegankelijkheid. We moeten er zeker voor zorgen dat deze regio’s niet hun zelfvoorzienend vermogen op het gebied van de landbouw verliezen, hetgeen in het algemeen ook geldt voor de Europese Unie als geheel.
In dit opzicht moet het ons gemeenschappelijk streven zijn om kleine familieboerderijen te behouden – maar ook bijvoorbeeld de boerderijen in de heuvels in Oostenrijk, evenals iedere afzonderlijke, traditionele kleine, middelgrote en organische boerderij, – zodat de boeren kunnen doorgaan met hun ecologische verantwoorde werkzaamheden en wij niet onze onafhankelijkheid van voedsel verliezen aan megaboerderijen of afhankelijk worden van grote landbouwondernemingen. Om deze reden heb ik vóór het verslag van mevrouw Sudre gestemd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De UPR’s hebben specifieke kenmerken waarmee rekening moet worden gehouden bij maatregelen ter bevordering van Europese groei en ontwikkeling. Maar er is nog steeds veel te doen voor de verdere ontwikkeling van deze regio’s en voor ons om meer profijt te trekken uit dat grensgebied met andere mondiale economische blokken.
Grensoverschrijdende en complementaire maatregelen ten gunste van UPR’s hebben de economische en sociale situatie van deze regio’s verbeterd. Het is nog steeds van belang te werken aan een grotere toegankelijkheid, sterker concurrentievermogen en beter regionale integratie. Er zijn niettemin nog steeds moeilijkheden, omdat er geen rekening wordt gehouden met kwesties als het behoud van de traditionele landbouw, meer steun voor de ontwikkeling van belangrijke sectoren of het behoud van gedifferentieerde belastingstelsels. Zoveel mogelijk doen met de specifieke middelen van de UPR’s is dus de strategie om de duurzame ontwikkeling van de ultraperifere regio’s in termen van aantrekkingskracht en samenwerking te waarborgen.
Het stellen van nieuwe prioriteiten op het gebied van klimaatverandering, demografische verandering en migratiebeheersing, landbouw en maritiem beleid is een goede maatregel. Deze maatregel moet worden aangevuld met behulp van diversificatie van de economieën van de UPR’s, met behulp van hun specifieke kenmerken en met behulp van een zo ruim mogelijke benutting van de geldende regels waarbij de meest geschikte instrumenten worden gebruikt voor de oplossing van specifieke problemen waarmee de UPR’s worden geconfronteerd.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) ik heb mij onthouden van stemming over het initiatiefverslag van mijn Finse collega Lehtinen in reactie op de mededeling van de Commissie over de EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013.
Ik ben het natuurlijk eens over het feit dat de 493 miljoen Europese consumenten centraal moeten staan bij de drie belangrijke uitdagingen waaraan de Unie het hoofd moet bieden: groei, werkgelegenheid en de behoefte om nauwere banden met burgers te onderhouden. Zij vormen de levenskracht van de economie aangezien hun consumptie 58 procent van het BBP van de EU vertegenwoordigt.
Op de interne markt succes hebben we succes geboekt met behulp van concurrentie, met andere woorden, door speciale aandacht te besteden aan consumenten. Niettemin blijf ik ervan overtuigd dat we in antwoord op de huidige mondiale uitdagingen de producenten in het centrum van onze bezorgdheid moeten plaatsen. Bovendien heb ik bij afwezigheid van serieus juridisch onderzoek aanzienlijke bedenkingen over de gehaaste wijze waarop het verslag het vraagstuk van de collectieve actie door consumenten tegen producenten aanpakt. In het verslag wordt aan de Commissie om een voorstel gevraagd voor een totaaloplossing op Europees niveau waarbij alle consumenten toegang krijgen tot procedures voor het instellen van een collectief beroep bij grensoverschrijdende geschillen.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Om consumenten een betere bescherming te geven, stelt het verslag van de heer Lehtinen voor de bestaande wetgeving op de relevante gebieden te verbeteren, deze eenvoudiger te maken en de regionale verschillen glad te strijken. De EU heeft een taak om een werkelijk grensoverschrijdend economisch beleid te ontwikkelen dat gericht is op de bescherming van de rechten van consument en dat waarborgen biedt voor diens gezondheid.
Het door mij gesteunde voorstel in kwestie is bedoeld om een harmonieus rechtskader in het leven te roepen als waarborg voor een solide, geïntegreerd systeem voor productveiligheid en om het consumentenvertrouwen in goederen op de Europese markt op te vijzelen en daarmee een aanzet te doen tot een wijdverbreide groei van de consumptie.
Om te komen tot een effectief beleid voor consumentenbescherming moet de EU echter veel energie steken in verbetering van het markttoezicht, zonodig door meer internationale samenwerking, en met behulp van het onderwijs en bewustwordingscampagnes voor de consumenten zelf. Totdat de consumenten ervan overtuigd zijn dat de producten volledig veilig zijn, kan de Europese markt haar volledig potentieel niet realiseren.
Dit zou de EU in staat stellen een werkelijk concurrerende markt te worden die haar consumenten kan bevredigen, beschermen en aanmoedigen om assertiever te worden en in feite echte spelers in de markt te zijn.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) Ik heb het verslag van de heer Lehtinen gesteund, omdat de transparantie van de regelgeving die de Europese consumenten beschermt, nuttig is voor die consumenten en ook voor de onderling concurrerende fabrikanten. Economische veranderingen in de nieuwe lidstaten hebben de invoering van nieuwe beginselen voor het handelen van marktentiteiten bewerkstelligd. Het assortiment goederen dat vandaag aan consumenten wordt aangeboden, wordt steeds rijker in termen van zowel producten als diensten. Niettemin heb ik het gevoel dat de consumentenpositie vooral in de nieuwe lidstaten waarbij we allemaal denken aan het begin van de vrije markt, betrekkelijk zwak blijft tegenover de grote ondernemingen. Het vereist een grotere transparantie en verbetering van het relevante wettelijk kader om de consumenten een passende bescherming van hun rechten te garanderen.
Ik heb met genoegen dat deel van het verslag goedgekeurd waarin de rapporteur zich uitsprak voor steun aan kleine en middelgrote ondernemingen in de EU. In mijn regio Malopolska vormen deze ondernemen 95 procent van het totaal. De meeste van hen bestaan nog niet zo lang (dertig procent is minder dan vijf jaar oud).
Colm Burke en Malcolm Harbour (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De PPE-DE-Fractie steunt een totaalprogramma van maatregelen om consumenten te informeren en weerbaar te maken op de interne Europese markt. We willen dat de consumenten de maximale voordelen genieten van de keuzen, diversiteit en innovatie die beschikbaar is in een bloeiende markt van bijna vijfhonderd miljoen consumenten, de grootste detailhandelmarkt ter wereld.
We willen ook dat consumenten in staat zijn hun rechtsmiddelen snel en effectief in te zetten als ze in de problemen komen. We steunen gemakkelijke en effectieve toegang tot de rechtspleging, vooral met behulp van andere dan juridische middelen, die in laatste instantie door juridische middelen worden gesteund.
Vandaag hebben we ons van stemming onthouden, omdat de PSE een zeer positief verslag had gekaapt door een pleidooi om een heel onrijpe en potentieel zeer kostbare wettelijke voorziening voor handhaving van collectieve rechten op Europees niveau in te voegen. De Commissie heeft al een begin gemaakt met een uitgebreide consultatie over het hele vraagstuk van de handhaving van consumentenrechten. Het is veel te vroeg om enige conclusie te trekken over de veranderingen die misschien nodig zijn. Er kan veel worden gedaan aan verbetering van de bestaande verhaalmechanismen en aan het intensiveren van samenwerking tussen lidstaten.
De PSE brengt schade toe aan consumentenrechten door de aandacht af te leiden van de noodzaak voor krachtiger maatregelen op alle niveaus om de handhaving van consumentenrechten te verbeteren, terwijl ... (Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 163).
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Een echt consumentenbeleid moet beantwoorden aan uiteenlopende beginselen.
Er moet een eerlijk beleid zijn met betrekking tot verdeling en herverdeling van inkomens gebaseerd op fatsoenlijke lonen, adequate opbrengsten voor producenten, voornamelijk boeren op kleine en zeer kleine schaal, fabrikanten en handelaren om markten te stimuleren nabij de gebieden waar het voedsel wordt geproduceerd en om voedselveiligheid en onafhankelijkheid te bevorderen.
Verder moet er een effectief beleid zijn om speculatieve handel en financiering te bestrijden, en er moet consumentenvoorlichting zijn en een waarborg voor transparantie.
Het verslag besteedt echter weinig aandacht aan deze vraagstukken; integendeel, het verdedigt standpunten die meer betrekking hebben op de verdediging van de belangen van economische en financiële groepen en op het liberaliseren van diensten dan op consumenten als geheel. Op onderdelen bevat het verslag wel enkele positieve voorstellen behalve dat deze passen in een totaal neoliberaal kader waarin de consumenten de zwakste schakel in het hele proces vormen.
Zo benadrukt het verslag dat meer liberalisering van de dienstenmarkt vooral nodig is ter bevordering van concurrentie waardoor aan consumenten lagere prijzen worden geboden. We kennen echter maar al te goed het tegendeel: alleen de belangen van de ondernemingen worden gediend. Daarom waren we niet in staat voor dit verslag te stemmen.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Consumenten vormen het hart van de gemeenschappelijke markt en dienen daarom de belangrijkste begunstigden te zijn. Naar mijn mening moet er echter een evenwicht bestaan tussen wetgeving die de consumenten goed beschermt en de voorwaarden voor het functioneren van handel.
Niemand onderschat de rechten van consumenten om hun aanspraken kracht bij te zetten Ik vind echter dat we vooral consumenten de gelegenheid moeten geven om hun rechten snel en effectief uit te oefenen. Naar mijn mening is er vooral een sterke nadruk nodig op buitengerechtelijke middelen als het gaat om klachtenbehandeling van consumenten. Ik merk op dat volgens gegevens van Business Europe ongeveer negentig procent van de geschillen die betrekking hebben op rechten van consumenten zonder tussenkomst van rechtbanken worden afgewikkeld. Het kostenaspect van het procederen op deze manier is ook niet zonder betekenis, aangezien deze kosten veel lager liggen dan wanneer rechtbanken worden ingeschakeld.
Ik vind dat het bij het Parlement in stemming gebrachte amendement dat vraagt om de instelling van een Europees systeem voor collectief verhaal geen waarborg biedt voor een effectievere consumentenbescherming. Deze kwestie moet worden bekeken door de Europese Commissie. We moeten een beslissing opschorten totdat de resultaten zijn gepubliceerd. Misschien wordt deze zaak op adequate wijze geregeld door wetgeving op lidstaatniveau. Bovendien vrees ik dat dit systeem voorwaarden schept voor activiteiten waarbij niet de consumenten de werkelijke begunstigden zijn, maar de wereld van de advocaten die profiteren van het toegenomen aantal te behandelen procedures.
Anna Hedh (PSE), schriftelijk. – (SV) Ik vind het een goede zaak dat de EU verantwoordelijkheid neemt voor consumenten en daarom heb ik vóór dit verslag gestemd. Maar aan de andere kant ben ik tegen ideeën van harmonisering van consumentenbescherming in de EU en de oproepen aan andere landen om de euro in te voeren.
Jens Holm, Søren Bo Søndergaard en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Het verslag stelt voor een EU-ombudsman voor consumenten in te stellen. Om verschillende redenen staan we sceptisch tegenover dit idee: dit ambt kan aanzienlijke kosten met zich meebrengen met het risico van het ondergraven van de financiering van consumentenorganisaties.
Voorts brengt de instelling van een nieuwe post op Europees niveau het gevaar mee dat deze ver van de burgers afstaat. Toch steunen we het verslag aangezien het de toegang van consumenten tot collectieve verhaalsmogelijkheid vergroot, hetgeen fundamenteel is voor het vertrouwen van consumenten voor het doen van grensoverschrijdende aankopen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Hoewel er veel in het verslag van Lehtinen staat over de strategie voor het consumentenbeleid staat waar ik het mee eens ben, heb ik tegen gestemd, omdat ik de vraag naar meer liberalisering van diensten fundamenteel afwijs. Het is waar dat bepaalde diensten baat kunnen hebben bij een geliberaliseerd economisch milieu en dat het recht van vrij verkeer voor diensten een van de vier fundamentele vrijheden van de EU vormt.
Maar ik vind dat overheidsdiensten er moeten zijn ten bate van de gemeenschappen en individuen die zij dienen in plaats van voor persoonlijk gewin. Diensten op het gebied van gezondheid, onderwijs en vitale vervoersverbindingen moeten in overheidsbezit blijven, in het openbaar verantwoording afleggen en de verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Het verslag van Lasse Lehtinen over de EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 herhaalt de noodzaak om de EU-consumenten weerbaarder te maken en hun welzijn en bescherming in de hele Unie te vergroten. Mijn stem weerspiegelt de noodzaak voor een betere consumentbescherming in de hele EU.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. – (PL) De EU-strategie voor het consumentenbeleid 2007-2013 presenteert de juiste richting voor de ontwikkeling van consumentenbescherming, maar een punt is dat de adhoc maatregelen lang niet ver genoeg gaan. We moeten een plan opstellen voor verdere specifieke en consistente stappen die ertoe leiden dat consumentenbescherming een element in alle EU-regelgeving zal worden. We moeten ervoor zorgen dat consumentenbescherming niet zelf een apart gebied wordt in het Europees beleid, maar wordt opgenomen in ieder Europees beleid dat zich richt op de vestiging van de Europese interne markt.
Zonder de juiste beschermingsmechanismen zal dit belangrijke Europese project met betrekking tot de totstandkoming van een interne markt niet worden voltooid. We dienen ook in gedachten te houden dat bescherming van de EU-consumenten een externe dimensie heeft, denk alleen maar aan het recente probleem met geïmporteerd Chinees speelgoed. Ons doel moet zijn het volledige vertrouwen van de consument te winnen voor alle producten die op de interne markt te koop zijn.
Een echte interne markt moet voorts een Europees systeem voor de behandeling van collectieve claims bieden. Bij deze opzet moeten we conclusies trekken uit de VS-systeem van collectieve acties met al zijn bezwaren.
Marianne Thyssen (PPE-DE), schriftelijk. − (NL) Voorzitter, het verslag van collega Lehtinen krijgt in principe mijn steun. Zoals het in de Commissie interne markt en consumentenbescherming is goedgekeurd, bevat het alle essentiële zaken die we naar aanleiding van de mededeling van de Commissie moeten behandelen. Het streven naar een horizontale benadering, aandacht voor het contractenrecht, de erkenning van de rol van de consumentenorganisaties, de vraag naar evenwicht, de specificiteit van KMO’s, het belang van zachte wetgeving en van beter gefundeerde kennis, en de vraag naar meer aandacht voor de dienstensector. Ook de passage over de verhaalsmogelijkheden vinden wij belangrijk. Het is een dimensie van de rechtshandhaving. Jammer evenwel dat in de plenaire vergadering een amendement op paragraaf 40 is aangenomen waardoor een keuze wordt gemaakt “pro” collectieve rechtsvorderingen vooraleer een analyse beschikbaar is op basis van het in het verslag gevraagde onderzoek. Collectieve vorderingen zijn een fundamentele ingreep in het procesrecht. Daarom is het niet aanvaardbaar dat de kar voor het paard wordt gespannen. Vandaar mijn onthouding bij de stemming.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik onthoud mijn stem aan het initiatiefverslag van mijn Britse collega mevrouw Lynne over de vooruitgang die in de EU op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie is geboekt sinds de omzetting van de richtlijnen van 2000.
Ik ben het eens met de grondslagen van de beginselen die in het verslag staan, vooral in termen van non-discriminatie op gebieden als onderwijs, levenslang leren, sociale bescherming en sociale zekerheid, huisvesting en gezondheidszorg, alsmede het beeld van gediscrimineerde groepen in de media en de reclame, fysieke toegang voor personen met een handicap tot informatie, telecommunicatie, elektronische communicatiemiddelen, vervoermiddelen en openbare ruimten; bijstandsuitkeringen en toegang tot en levering van goederen en diensten die openbaar beschikbaar zijn, enzovoorts.
Ik ben echter niet overtuigd van de noodzaak van een nieuwe richtlijn op basis van artikel van het EG-Verdrag. Het politieke debat moet doorgaan. Wordt vervolgd ...
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Conservatieve leden van het Europees Parlement gruwen van discriminatie in al haar vormen: om dit glashelder te maken. Daarom hebben we onze eigen amendementen op dit verslag ingediend. Maar terwijl sommige aspecten van de aanhoudende discriminatie nog steeds een probleem kunnen vormen, schiet een suggestie dat meer EU-wetgeving de oplossing is haar doel ver voorbij.
Het Verenigd Koninkrijk heeft een compleet wetboek over discriminatie dat voortdurend bewijst hoe moeilijk de invoering in de praktijk gaat. Er moet een betere invoering van bestaande wetten komen en beter inzicht in de problemen bij implementatie voordat we de weg inslaan naar nog meer EU-richtlijnen.
Dit verslag, een initiatiefresolutie die vraagt om nog een “omvangrijke en brede” EU-richtlijn tegen discriminatie, is in het beste geval en politieke pose en in het ergste geval een open uitnodiging aan de Commissie om nog meer uniforme EU-wetgeving te produceren op een zeer gevoelig gebied.
Zoals een lid van een kamer van koophandel in het Verenigd Koninkrijk het zo bondig formuleerde: “De meeste discriminatie wordt niet door extra wetgeving opgelost. De tijd kan beter worden benut voor multiculturele, multireligieuze evenementen ter verandering van percepties.” Hiermee zijn we het eens.
Brian Crowley (UEN) , schriftelijk. – (EN) Dit verslag probeert de bevoegdheid te overschrijden die de lidstaten aan de EU hebben gegeven op het gebied van antidiscriminatie. De verdragen hebben op deze gebieden duidelijk aangegeven waar de EU is bevoegdheid om wetgeving voor te stellen en wat de lidstaten zelf kunnen doen.
Dit verslag, dat een initiatiefverslag is, dat wil zeggen. er ligt geen wetgevingsvoorstel van de Commissie, gaat verder dan wat de huidige verdragen toestaan en gaat ook verder dan de situatie die ontstaat het Verdrag van Lissabon is geratificeerd. Feitelijk zijn alle antidiscriminatiemaatregelen die binnen de bevoegdheid van de EU vallen een zaak van de regeringen van de lidstaten en iedere regering heeft een veto. Dat geldt NIET voor het Europees Parlement.
Krachtens bevoegdheden op grond van de bestaande verdragen moeten alle lidstaten het eens zijn over wetten op het gebied van antidiscriminatie. Ierland heeft nationale antidiscriminatiewetgeving, bijvoorbeeld de Equal Status Act (wet op de gelijke behandeling) met een prachtige reputatie.
Het verbeteren van de rechten van gehandicapten vooral gericht op het aanpakken van de beperkingen met betrekking tot goederen en diensten verdient aanbeveling. Dit verslag reikt echter verder dan de bevoegdheid van de Unie en als zodanig heeft de delegatie van de Fianna Fáil het verworpen.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. – (PT) Ik heb vóór het verslag van mevrouw Lynne gestemd over de vooruitgang die in de EU op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie is geboekt, aangezien we bij de Europese Commissie moeten aandringen op een strenge controle op de omzetting van Richtlijnen 2000/43/EG en 2000/78/EG over gelijke behandeling van personen, en over de tenuitvoerlegging van nationale wetten gebaseerd op deze richtlijnen.
Ik wil onderstrepen dat vooral vrouwen kwetsbaar zijn voor discriminerende handelingen op het werk, bovenal met betrekking tot hun keuzen voor het moederschap.
Het recht op bescherming tegen elke vorm van discriminatie is een fundamenteel basisbeginsel van de Europese Unie. Toch is er een gebrek aan effectieve wettelijke instrumenten en vertoont de tenuitvoerlegging gebreken, zodat het gevaar bestaat van een papieren tijger.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het verslag bevat enkele positieve aspecten, namelijk de eis dat de Commissie en de lidstaten een einde maken aan alle discriminatie op basis van arbeidscontracten door voor alle werknemers gelijke behandeling, bescherming van de gezondheid en veiligheid, voorschriften betreffende werk- en rusttijden, de vrijheid van vereniging en vertegenwoordiging, bescherming tegen oneerlijk ontslag, het recht op collectieve arbeidsovereenkomsten en collectieve actie te waarborgen.
Het benadrukt ook het belang van toegang tot opleiding, alsook bescherming van verworven rechten in periodes van onderwijs en opleiding, betere zorgmogelijkheden, behoud van wezenlijke sociale rechten zoals pensioenrechten, het recht op opleiding en op werkloosheidsuitkeringen tijdens veranderingen in de beroepssituatie, in de periode tussen twee arbeidsovereenkomsten en in de overgangstijd tussen de status van werknemer en die van zelfstandige.
Gezien het bovenstaande hebben de Fractie van de Europese Volkspartij (christendemocraten) en de Europese democraten getracht het verslag met betrekking tot uiteenlopende aspecten te amenderen, vooral voor wat betreft de inhoud van de vraag naar een non-discriminatierichtlijn; zij waren echter niet succesvol aangezien er tegen werd gestemd.
Van onze kant wijzen we de voorstellen van de PPE-DE af en steunen we de rapporteur, hoewel we het met sommige punten in het verslag oneens zijn.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van mevrouw Lynne over de bestrijding van discriminatie in de lidstaten, in het bijzonder voor wat betreft werkgelegenheid, is geheel in overeenstemming met de teksten die het Parlement over dit onderwerp heeft goedgekeurd. Achter de algemene termen en de weinige vermeldingen van vrouwen of gehandicapten, is het helemaal niet moeilijk om echte, obsessieve richting van uw aandacht te onderscheiden: migrantenpopulaties.
Om het vraagstuk te omzeilen, is alles opzettelijk door elkaar gehutseld: discriminatie tegen vrouwen, jonge mensen, ouderen, mensen met een etnische afkomst, etcetera, maar ook met een nationale afkomst. Als er enige vorm van discriminatie bestaat die echt moreel, legitiem en politiek kan worden gerechtvaardigd, is het de nationale en Europese voorkeursbehandeling in termen van werkgelegenheid en sociale voorzieningen. Maar de Europeanen zelf zijn al of worden in hun eigen land de eerste slachtoffers van uw voorstellen voor “positieve actie”, van volslagen omgekeerde discriminatie (u durft niet de echte woorden te gebruiken). U vindt echter dat dit soort discriminatie normaal is.
Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. – (PL) Als lid van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, steun ik volledig het verslag van mevrouw Lynne. Ik twijfel er niet aan dat het geldend internationaal recht en ons eigen EU-recht vanuit een formeel oogpunt wenselijke en goede oplossingen vormen. Ik betreur het daarom dat bij het van kracht worden van deze bepalingen voortdurend talloze obstakels opdoemen, zelfs in ons Europa dat meer democratisch en minder discriminatoir lijkt te zijn.
Het is verbazingwekkend dat we misschien aan de EU-lidstaten moeten vragen om de bepalingen van Richtlijn 2000/78/EG volledig na te leven en voortdurend en systematisch toezicht te houden op de voortgang van de uitbanning van alle vormen van discriminatie in het politieke, sociale en economische leven.
Dit is voor de burgers van Polen, mijn land, van bijzonder belang. Zij genieten de voordelen van de gemeenschappelijke markt en het vrije verkeer van personen, en het wonen en werken in veel EU-landen. Het spijt me te moeten zeggen dat er steeds meer aanwijzingen van discriminatie tegen mijn landgenoten komen, uitsluitend op grond van hun nationaliteit. Zorgwekkende informatie van deze aard komt steeds meer aan het licht in Duitsland, Groot-Brittannië en Ierland. Het zou een paradox zijn als het Europees Parlement dat zo doordringend en effectief betrokken is in de bestrijding van uitingen van discriminatie in de wereld toch niet in staat zou zijn om de mensenrechten thuis, dat wil zeggen, in de lidstaten te eerbiedigen. Alle EU-burgers hebben toch recht op een gelijke en non-discriminatoire behandeling!
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Om te beginnen, wil ik benadrukken dat het voeren van een debat over en het treffen van maatregelen in de sfeer van discriminatiebestrijding en gelijke kansen zeer belangrijk is.
Maar zoals de rapporteur zelf aangeeft, hebben sommige lidstaten de Richtlijnen over gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming (2000/43/EG) en gelijke behandeling in arbeid en beroep (2000/78/EG) nog niet volledig ten uitvoer gelegd. Vanwege problemen bij tenuitvoerlegging van hun bepalingen lijkt de oplossing te liggen in het concentreren op een correcte omzetting en een effectieve uitvoering van de bepalingen van deze richtlijnen.
De situatie zal niet verbeteren door meer categorieën personen te bestrijken met behulp van meer regelgeving. Het belangrijkste is om onderwijs- en voorlichtingcampagnes te voeren met activiteiten die zijn gericht op bewustwording, hoofdzakelijk te voeren op lidstaatniveau als juiste antwoord op de gerezen problemen. De uitdagingen rond discriminatie en gelijke kansen zijn niet in alle lidstaten hetzelfde.
Daarom ben ik tegen het in het leven roepen van alsmaar meer regelgeving, aangezien dit niet leidt tot verdwijning van de problemen in de sfeer van gelijke kansen en discriminatie.
Ondertussen ben ik van mening dat discriminatie van gehandicapten afzonderlijke aandacht vereist. Hun specifieke situatie schept de dringende noodzaak voor een veelomvattend voorstel met tenuitvoerlegging op het niveau van de lidstaat. Ik hoop dat de Europese Commissie in de zeer nabije toekomst dit initiatief zal oppakken.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben blij met het verslag van Elizabeth Lynne over de vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU. Ik vind dat we in de EU niet mogen streven naar een hiërarchie in discriminatie.
Collega’s in de conservatieve partij denken daar duidelijk anders over en ik daag hen uit een verklaring te zoeken voor een standpunt dat ik fundamenteel onverdedigbaar acht. We hebben een horizontale richtlijn nodig met betrekking tot artikel 13. Ik heb vóór het verslag van mevrouw Lynne gestemd.
Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De leden van de Fine Gael van de PPE-DE-Fractie, Mairead McGuinness, Avril Doyle, Gay Mitchell en Colm Burke hebben zich onthouden van stemming over het verslag van mevrouw Lynne over de vooruitgang op het gebied van gelijke kansen en non-discriminatie in de EU.
Het verslag wijst op lidstaten en bekritiseert hen voor “tekortkomingen bij de omzetting en tenuitvoerlegging” van Richtlijn 2000/78/EG en vraagt om een strenger toezicht op de omzetting en tenuitvoerlegging van de lidstaten evenals een aanscherping van EU-recht op dit gebied.
We steunen het pleidooi voor een volledige omzetting en tenuitvoerlegging van de EU-richtlijnen, maar merken daarbij op dat inbreukprocedures tegen sommige lidstaten nog niet zijn afgerond.
We zijn sterk voorstander van maatregelen, waaronder ook aanvullende maatregelen, om een eind te maken aan discriminatie, maar we kunnen in dit stadium niet een oproep tot meer EU-richtlijnen op dit gebied steunen. Het is van belang dat bestaande EU-richtlijnen volledig ten uitvoer worden gelegd. De Commissie moet doorgaan met het verzekeren van de naleving op het niveau van de lidstaten voordat eventuele nieuwe EU-maatregelen mogen worden overwogen.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik heb vóór dit verslag gestemd en ik vind het belangrijk voor de bereikte vooruitgang, maar vooral voor de toekomstige maatregelen die vereist zijn voor het komen tot gelijke kansen en voor de bestrijding van discriminatie. Dit verslag voorziet in een van de meest progressieve delen van wetgeving, met werkelijke voordelen op het gebied van betere levensomstandigheden aan een belangrijk aantal Europese burgers.
Volgens de door de Commissie verstrekte gegevens is 51 procent van de Europese burgers van oordeel dat er niet genoeg inspanningen in hun land zijn verricht op het gebied van discriminatiebestrijding en gelijke kansen.
Voorts gelooft 77 procent van de EU-burgers dat vrouwen ondervertegenwoordigd zijn op managementniveau en vindt 72 procent dat de groep vijftigplussers op de werkplek ondervertegenwoordigd is.
Het succes van het verslag wordt gegarandeerd door twee zaken: belangrijke steun van de bevolking voor goedkeuring van maatregelen die discriminatie bestrijden en zorg voor gelijke kansen voor iedereen, evenals grote politieke betrokkenheid van de Europese sociaal-democraten bij het bouwen aan een samenleving waar niemand wordt buitengesloten en waar alle burgers gelijke kansen hebben. Ik feliciteer mevrouw Lynne met dit verslag.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De actieve en energieke verdediging van non-discriminatie mag niet worden verward met een relativering waarbij alles gelijk is, alles gelijkwaardig en alle keuzen, opties of omstandigheden een gelijke waarde in de rechtsorde hebben. Zo vormt de bevordering van het beleid ter bescherming van grotere gezinnen in geen enkel opzicht een breuk met het beginsel van non-discriminatie. Evenals de weigering om een wettelijk kader op te stellen voor alle mogelijke vormen van relaties tussen mensen niet kan worden vergeleken met enige vorm van discriminatie. Wat ik steun, en denk dat het mijn plicht is om te steunen op het gebied van non-discriminatie, is vooral de verdediging van een breed concept van individuele vrijheid en niet een collectivistische staatsopvatting over vrijheden waarin slechts datgene door de staat wordt gestimuleerd wat als non-discriminatoir wordt beschouwd. Een samenleving kan en mag voorkeuren hebben, dat vindt zijn uitdrukking in overheidsbeleid. Een samenleving kan en mag geen gedrag opleggen of gedrag dat niet strijdig is met de vrijheid van derden beperken.
Lydia Schenardi (NI), schriftelijk. – (FR) Er zijn momenteel niet minder dan vijf richtlijnen over gelijke kansen en non-discriminatie in de Europese Unie. Tegen lidstaten die deze richtlijnen niet hebben omgezet, lopen 28 procedures betreffende inbreuken. Dit kan slechts worden betreurd.
Moeten we niettemin systematische gendergelijkheid met geweld door middel van repressie opleggen?
Ik denk van niet, integendeel zelfs. Laten we ophouden dit betoog over discriminatie te stigmatiseren door minderheidsgroepen en bevolkingsgroepen, vooral immigranten, als “goed” te classificeren, en Europeanen zich schuldig laten voelen alsof zij voortdurend aan het discrimineren zouden zijn.
We moeten een eind maken aan deze linkse refreinen die totaal niets doen om mensen te helpen die gediscrimineerd worden en die in tegendeel deze mensen stigmatiseren.
Laten we meer nadruk leggen op ieders persoonlijke verantwoordelijkheid om een eind te maken aan elk soort discriminatie en op de noodzaak vooral ten behoeve van immigranten om onze regels, onze wetten en onze waarden aan te passen.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. – (PL) Nog steeds is er bij ons in Europa sprake van discriminatie, zowel direct als indirect, met betrekking tot gender, leeftijd of handicap.
Het internetportaal Pracuj.pl hield aan de hand van een vragenlijst een onderzoek onder werkenden en werkzoekenden, werkgevers, studenten en afgestudeerden. Volgens de resultaten van de vragenlijst zijn de sociale groepen die het meest op de arbeidsmarkt worden gediscrimineerd de vijftigplussers en de gehandicapten.
Discriminatie op de arbeidsmarkt komt vooral tot uitdrukking als werkgevers zich laten leiden door vooroordelen en stereotypen wanneer ze een kandidaat voor een baan zoeken. Bijna 62 procent van de respondenten zag dat als een belangrijk probleem. Daarna komen ongelijke toegang tot aanbod van banen/gebrek aan geschikte banen (56 procent), onwilligheid om werk voor onbepaalde tijd te verstrekken/op arbeidscontract (44 procent) en betaling beneden het gemiddelde in de particuliere sector of industrie (43 procent).
Mijn mening is dat in deze sfeer een non-discriminatiebeleid, als een van de fundamentele beginselen van de EU, een zeer ondubbelzinnige taak behoort te vervullen.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. – (SV) We hebben ervoor gekozen om vóór dit initiatiefverslag te stemmen, aangezien het een aantal waardevolle beschouwingen bevat met betrekking tot de instelling van een systeem voor duurzaam ecologisch en economisch beheer van mariene milieus van de EU.
We kozen ook voor steun aan de gedachte van een “Europese dag van de zee”. Er is reden voor scepsis over grote campagnes die de EU-instellingen lanceerden, maar in dit geval kozen we de gedachte te steunen, aangezien de toestand van het milieu in de zeeën een urgente zaak is.
We vinden echter dat het verslag passages bevat die kunnen worden geïnterpreteerd als te welwillend geformuleerd voor de commerciële visserij. De vissersvloten in de EU lijden momenteel aan overcapaciteit en moeten worden afgeslankt omwille van de teruglopende visbestanden. Het is verkeerd om beroepsvissers hun banen in de visserij te garanderen. Projecten voor beroepsopleidingen en veel andere maatregelen kunnen worden toegepast om werknemers en regio’s bij te staan die afhankelijk zijn van de visserijsector.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het initiatiefverslag van mijn Duitse collega Piecyk gestemd over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie, dat is opgesteld als reactie op een Mededeling van de Commissie over hetzelfde onderwerp. De maritieme gebieden (twee oceanen – de Atlantische en de Atlantische IJszee – en vier zeeën – de Oostzee, de Noordzee, de Middellandse Zee en de Zwarte Zee) en de kustlijn ( 70 000 km) van Europa zijn van essentieel belang voor zijn welzijn en voorspoed. Ze vormen de handelsroutes, de klimaatregelaars, voedselbronnen, energie en hulpbronnen, en onder Europeanen populaire gebieden voor wonen en recreatie.
Ik wil eraan toe voegen dat ze een reservoir voor water zijn dat een schaars goed gaat worden. In een context van globalisering en snelle klimaatverandering bestaat er een dringende behoefte aan de vaststelling van een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie op basis van de erkenning dat alle vraagstukken met betrekking tot de oceanen en zeeën van Europa met elkaar verband houden. Maritiem toezicht is essentieel voor het waarborgen van de veiligheid en de beveiliging van het gebruik van maritieme ruimten, maritieme ruimteontwikkeling die een essentieel planningsinstrument is voor het nemen van ecologisch uitvoerbare beslissingen en een volledige en toegankelijke database zijn interessante wegen om te volgen.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Europa moet deels vanwege zijn strategisch geografische ligging een internationaal voorbeeld vormen met zijn maritiem beleid dat het economische potentieel van de oceanen en zeeën als een onschatbare bron van duurzame energie aanwendt. Tegelijkertijd zou het oprichten van kenniscentra en het stimuleren en ondersteunen van de reeds in de kustgebieden gevestigde universitaire onderzoekscentra, samen met een actieplan gebaseerd op innovatie, onderzoek en milieubescherming van oceanen en zeeën, een verdere stap betekenen in de richting van een volledig duurzaam gebruik van mariene hulpbronnen.
Het verslag oppert ook dat het actieplan een belangrijke bijdrage moet leveren aan vermindering van de uitstoot van broeikasgassen door het gebruik van de handel in emissierechten, door versterking van het onderzoek in oceanen en zeeën als een duurzame energiebron en door het invoeren van een gelijke fiscale behandeling van elektriciteit en scheepsbrandstoffen. Dit zou betekenen dat schepen die voor anker liggen, worden gestimuleerd om walstroom te gebruiken.
Tot slot, het voorstel voor coördinatie tussen de Europese agentschappen die belast zijn met toezicht op zee zou aanvallen op Europese schepen ontmoedigen en voorkomen en tegelijkertijd illegale activiteiten zoals drugs- en mensensmokkel, tegengaan, waardoor de internationale wateren beslist veiliger worden.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) Gezien de kans om het verslag van de heer Piecyk over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie te bespreken, wil ik graag de aandacht vragen voor de tenuitvoerlegging van de Kaderrichtlijn Water, die voorziet in maatregelen voor opsporing en opruiming van chemische wapens die in de Oostzee en de Noordzee na de Tweede Wereldoorlog zijn achtergelaten. Ik verwijs naar de plannen rond de NordStream pijplijn, waarvan de aanleg het wapentuig uit de Tweede Wereldoorlog dat op de bodem van de Oostzee ligt, van zijn plaats kan halen. Volgens de voorlopige schattingen gaat het om tussen 40 000 en 60 000 ton aan chemische munitie waaronder ongeveer 12 000 tot 13 000 ton aan giftig gevechtsmateriaal. We beschikken zelfs niet over gedetailleerde informatie over de plaats van een deel van dit wapentuig, zodat het risico van een ramp enorm is. Bovendien worden er na de aanbesteding van de pijplijn misschien chemicaliën gebruikt die schadelijk zijn voor het milieu. Dit kan leiden tot een milieuramp met zeer ernstige gevolgen. Er is sprake van een directe bedreiging van het leven en de gezondheid van mensen die aan de kust van de Oostzee wonen. Het verslag vermeldt het bewerkstelligen van een situatie waarin de oceanen en zeeën van Europa de schoonste ter wereld zullen zijn. Ik doe daarom een oproep aan de Europese Unie om specifieke maatregelen te treffen met betrekking tot een geïntegreerd maritiem beleid en een verbod uit te vaardigen voor projecten die een bedreiging vormen voor de veiligheid van Europese ingezetenen.
Ole Christensen, Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. – (DA) De scheepvaart moet worden betrokken bij de handel in koolstofemissierechten.
De socialistische delegatie werkt aan een regeling om scheepvaartverkeer in dit stelsel op te nemen. Hoewel deze wijze van transport bijzonder milieuvriendelijk is vergeleken bij de meeste vormen van goederentransport, neemt de scheepvaart een heel belangrijk aandeel van de uitstoot van CO2 voor haar rekening, die bijvoorbeeld duidelijk het aandeel van de luchtvaart overschrijdt en die zelf ook op korte termijn in de handel in emissierechten wordt opgenomen.
De delegatie heeft daarom vandaag vóór gestemd voor het onderdeel in het verslag over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie dat duidelijk stelt dat we de scheepvaart moeten opnemen om de emissiehandel. We hebben daarom een voorstel voor een amendement over hetzelfde vraagstuk van de Fractie van de Groenen/Vrije Europese Alliantie terzijde gelegd. Het is onduidelijk of het amendement van de Groenen verwijst naar een specifiek model voor handel in emissierechten Als dit het geval is, hebben we geen verklaring voor wat het amendement precies inhoudt. We willen daarom op dit moment niet een bepaald model goedkeuren dat in het ergste geval kan leiden tot belemmering of vertraging van een overeenkomst over het opnemen van de scheepvaart in de handel in emissierechten.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) We zijn het geheel eens met sommige standpunten in dit verslag, bijvoorbeeld dat de bestrijding van zwavel- en NOx-emissies door schepen dringend geboden is en dat het gemeenschappelijk visserijbeleid te bureaucratisch en te gecentraliseerd is.
Maar de meeste voorstellen zijn negatief. We zien niet in wat er gewonnen wordt met de invoering van een “Europese dag van de zee” door de EU. We vragen ons ook af wat de waarde is van financiering door de EU van maritiem onderzoek en van een plan om gezonken schepen en verzonken archeologische vindplaatsen te onderzoeken en in kaart te brengen en we staan kritisch tegenover de gedachte dat EU-instellingen het onderwerp maritiem ruimtelijk ordeningsbeleid moeten behandelen.
Het verslag bevat een ander voorbeeld van hoe het Europees Parlement probeert invloed te verkrijgen op steeds meer beleidsterreinen. Eerbiediging van het subsidiariteitsbeginsel, waaraan vaak lippendienst wordt bewezen maar dat zelden wordt toegepast, schittert door afwezigheid. We accepteren dat niet Daarom hebben we bij de laatste stemming tegen het verslag gestemd.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) We vinden dat een maritiem beleid gebaseerd op samenwerking tussen de lidstaten, dat een meerwaarde heeft en dat beleid en maatregelen van elk land met betrekking tot de zee stimuleert, een positief effect kan hebben.
Niettemin bevestigt het EP opnieuw doelstellingen voor een geïntegreerd maritiem beleid, zij het minder stellig dan in het vorige verslag, waarmee we het niet eens zijn.
Los van het feit dat het verslag doortrokken is van een federalistische en geostrategische visie met betrekking tot het gebruik van exclusieve economische zones door iedere lidstaat, is het voorstander van de snelle integratie van het vervoer over de binnenwateren van de Gemeenschap in de interne markt, dat wil zeggen, de liberalisering ervan. Het legt de nadruk op initiatieven die beogen een en Europese kustwacht op te richten, een terrein dat binnen de bevoegdheid van iedere lidstaat valt. Het pleit voor incorporatie van de scheepvaart in de handel in emissierechten – nog meer onderhandelen. En, paradoxaal genoeg (of misschien ook niet) spreekt het zich uit om het maritiem beleid passende aandacht te geven op de EU-begroting na 2013; dat wil zeggen, het is opnieuw een pleidooi voor een gecentraliseerde politieke en economische EU-overheid, terwijl er niets tegenover staat (zo dat ooit acceptabel zou kunnen zijn).
Zeker, de ontwerpresolutie van het Europees Parlement bevat enkele voorstellen waarmee we het eens zijn – sommige hebben we ingediend – maar ze wegen niet op tegen de negatieve inhoud van de ontwerpresolutie.
Daarom hebben we tegen het verslag gestemd.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Ik heb vóór het verslag van de heer Piecyk over het maritieme beleid van de EU gestemd. Ik verwelkom in het bijzonder de paragraaf die erkent dat het CFP (Common Fisheries Policy – Gemeenschappelijk visserijbeleid) een volslagen ramp was en dat de EU moet leren van haar fouten bij het komen tot een geïntegreerd maritiem beleid.
Mijn eigen land Schotland staat in het centrum van Europa wat betreft maritieme zaken en we kunnen profiteren van een EU-breed beleid dat gebieden bestrijkt zo divers als milieu, vervoer, toerisme en werkgelegenheid. Er moet echter erkenning komen voor de diversiteit van Europa’s maritieme gebieden. Beslissingen mogen niet worden genomen op de uniforme grondslag die het mislukte Europees visserijbeleid tegenwoordig kenmerkt.
Roselyne Lefrançois (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór deze tekst gestemd, omdat ik het voor de Europese Unie als essentieel beschouw dat ze zichzelf zo snel mogelijk voorziet van een geïntegreerd maritiem beleid.
De EU zou er in feite veel baat bij hebben als ze een coherente strategie voor tenuitvoerlegging van beleid in de verschillende sectoren vaststelt met gevolgen voor het maritieme gebied, zoals bijvoorbeeld bepaalde sociale, industriële en milieubeleidsvraagstukken, en als ze ook de instelling bevordert van een werkelijk elkaar wederzijds steunend stelsel.
Ik ben ook blij dat de strijd tegen klimaatverandering en vervuiling wordt opgevoerd met behulp van echte innovatieve centra, die ook een bron voor concurrentievermogen en sociale welvaart zullen zijn in de kustgebieden van de Unie.
Tot slot steun ik de voorstellen in het verslag met betrekking tot het veiligheidsaspect van het maritieme beleid en in het bijzonder de gedachte om communautaire regels op dit gebied in te stellen, en in het gezamenlijk toezicht uitoefenen op de maritieme ruimte binnen de Gemeenschap. Dit zal ons in staat stellen zeepiraterij te bestrijden, een fenomeen dat we de afgelopen jaren weer hebben zien opduiken, en de natuurlijke erfenis en archeologie van deze gebieden te beschermen ter voorkoming van onheil met rampzalig gevolgen voor de ontwikkeling van de kustlijn van de Unie.
David Martin (PSE), schriftelijk. – (EN) Het verslag van Willi Piecyk “Een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie” behandelt de uitdagingen waarmee de maritieme sector van Europan nu wordt geconfronteerd. De aanbevelingen vergemakkelijken de Europa-brede besluitvorming op dit gebied.
Alleen door vaststelling van een geïntegreerd maritiem beleid kunnen mondiale vraagstukken zoals globalisering en klimaatverandering en hun effecten op onze oceanen effectief worden aangepakt. Ik heb vóór het verslag gestemd.
Luca Romagnoli (NI) , schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik geef graag mijn stem aan het verslag van de heer Piecyk over een geïntegreerd maritiem beleid voor de Europese Unie.
Ik ben het ermee eens dat er een geïntegreerd maritiem beleid nodig is, niet alleen omdat de oceanen en zeeën tot de belangrijkste economische en handelsbronnen voor de EU behoren en dus bescherming nodig hebben, maar ook omdat door de lidstaten gezamenlijk genomen effectieve en duurzame maatregelen leiden tot verbetering van de wijze waarop het beleid wordt uitgevoerd en ontwikkeld . Een van de punten die ik als fundamenteel beschouw, is dat maritiem verkeer moet worden geregeld en verbeterd in overeenstemming met de doelstellingen voor de aanpak van klimaatverandering en dat de mariene hulpbronnen moeten worden beschouwd als potentiële bronnen voor schone, alternatieve energie.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. – (EN) Onze zeeën zijn onze gemeenschappelijke hulpbronnen. We hebben behoefte aan een gecoördineerde aanpak tegen de uitbuiting en vervuiling van onze zeeën. Dit kunnen we uitsluitend doen door samenwerking met alle EU-landen die belang hebben bij maritiem beleid. Ik hoop dat volgend jaar meer EU-burgers in staat zijn deel te nemen aan de Europese dag van de zee. Aangezien deze dag volgend jaar tijdens de Europese verkiezingen valt, kunnen alle kandidaten misschien 20 mei gebruiken om maritieme beleidsvraagstukken te belichten.
(De vergadering wordt om 12.55 uur onderbroken en om 15.00 uur hervat)
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
11. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
12. Misleidende adresboekondernemingen (bijvoorbeeld European City Guides) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over de mondelinge vraag van Arlene McCarthy, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming (O-0078/2007 - B6-0152/2008) aan de Raad over misleidende “adresboekondernemingen” (bijvoorbeeld European City Guides).
Arlene McCarthy, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het duidelijke doel van deze mondelinge vraag is het bewerkstelligen van maatregelen en genoegdoening voor de duizenden kleine ondernemingen in de EU die dagelijks voor miljoenen euro’s worden opgelicht door bedrieglijke Europese “adresboekondernemingen”. Dit Parlement heeft honderden petities en massa’s correspondentie gericht aan onze secretariaten ontvangen van ondernemingen die het slachtoffer zijn geworden van deze productieve zwendel tegen kleine ondernemingen.
We moeten natuurlijk erkennen dat deze zwendel volgens de legitieme uitgevers van adresboeken vertegenwoordigd door de EADP (European Association of Database and Directory Publishers), al meer dan veertig jaar bestaat. Maar dit is zonder enige twijfel een zwendel die een Europees antwoord vereist. Een voorbeeld, de structuur van de Maiwolf Holding, die de European City Guide en andere soortgelijke ondernemingen bezit, is een complex web van Europese zwendelmaatschappijen die in verscheidene lidstaten van de EU en in de EEA-landen Zwitserland en Liechtenstein zijn geregistreerd en gevestigd en van daaruit opereren. Ondanks rechtszaken en boetes opgelegd door rechtbanken in verschillende lidstaten blijft de zwendel doorgaan. Dit maakt de samenwerking binnen de EU op het punt van rechtshandhaving een aanfluiting. Het kostte zelfs zeven jaar om met behulp van rechtbanken de onderneming te doen sluiten in Barcelona, maar zij begon haar handel weer onmiddellijk in Valencia. Maiwolf Holding is een middelpunt van een web van ondernemingen die niet alleen op EU-niveau maar ook mondiaal niveau zwendel bedrijven. En ik vrees dat ze blijven ontsnappen aan de lange arm der wet.
Door te reageren op de European City Guide worden ondernemingen in de waan gebracht dat ze slechts antwoord geven op een verzoek om informatie of om hun gegevens te actualiseren of te corrigeren. Ze verkeren in de waan dat het een gratis dienst is en plotseling worden ze om de oren geslagen met een factuur voor duizenden euro’s die, indien het al wordt vermeld, alleen in zeer kleine druk op een verwarrende en misleidende manier wordt weergegeven. Dezelfde Maiwolf Holding is blijkbaar ook eigenaar van incassobureaus die vervolgens de ondernemingen gaan bestoken, pesten en bedreigen om te betalen. Een website “Stop the European Guide” die campagne voert tegen de fraude van de City Guide was zelf voorwerp van bedreigingen met rechtszaken en hun provider moest deze sluiten, hoewel ik verheugd kan melden dat de website momenteel weer in de lucht is.
Veel activiteiten van deze frauduleuze onderneming vormen onmiskenbaar een inbreuk op de Richtlijn inzake misleidende reclame van 1984. We hebben een betere en meer gecoördineerde handhaving nodig om de mazen of gaten te dichten die door zulke ondernemingen worden uitgebuit. Ik kan het voorzitterschap meedelen dat mijn commissie de tenuitvoerlegging en omzetting van de Richtlijn inzake misleidende reclame en natuurlijk de nieuwe Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken zal evalueren. We zijn vooral geïnteresseerd in het voorbeeld van de Oostenrijkse omzetting van de Richtlijn misleidende reclame waarbij ondernemingen niet aan een overeenkomst zijn gebonden, tenzij ze duidelijk en uitdrukkelijk de voorwaarden en bepalingen hebben ondertekend. Mijnheer de Voorzitter, dit is een model waarvan ik hoop dat u dit in de discussie met de andere lidstaten wilt volgen.
Kleine ondernemingen zijn natuurlijk niet geholpen met de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken, aangezien de richtlijn zelfs voor kleine ondernemingen geen transacties tussen ondernemingen bestrijkt. Lidstaten moeten een beter gebruik maken van het grensoverschrijdende handhavingsnetwerk om deze cowboybusiness eens en voor altijd buiten bedrijf te stellen. Ik deel zeker met mijn collega’s hier het gevoel van frustratie van de vele kleine ondernemingen die niet maandenlang, maar jarenlang hebben moeten lijden onder lastigvallerij en financieel verlies.
Vinden we werkelijk zoals we zeggen dat kleine ondernemingen de ruggengraat vormen van de economie van de EU, dan is het nu tijd om voor ze op te komen, hun rechten te verdedigen en ze te beschermen tegen deze frauduleuze praktijken. Ik ben zeker blij met de belangstelling van commissaris Kuneva en haar betrokkenheid bij het toezicht op deze activiteiten, maar toezicht alleen levert geen resultaten op en richt zich niet actief op deze ondernemingen. Ik vind het onacceptabel dat de klachten van de zakenwereld blijkbaar aan dovemansoren waren gericht en dat de enige handelaar achter de City Guide in staat is om door te gaan met zijn frauduleuze praktijken zonder geconfronteerd te worden met de sterke arm van het Europese recht. Dus roep ik vandaag de lidstaten op om dringend maatregelen te treffen en de ernstige en schadelijke gevolgen te erkennen als deze fraudeur in staat blijft onze ondernemingen te bestelen. Ik wil dat de lidstaten en zeker het voorzitterschap vandaag tijdens ons debat niet slechts debatteren over de vraagstukken die we al jarenlang kennen, maar zich verplichten om maatregelen te treffen.
Dus vraag ik met klem aan het voorzitterschap om deze vragen te beantwoorden en met ons samen te werken aan een oplossing voor de ondernemingen die nog steeds te lijden hebben door deze fraude.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Ik dank mevrouw McCarthy voor haar vraag. Mijn dank gaat ook uit naar de Commissie interne markt en consumentenbescherming. Ik probeer de vragen te beantwoorden binnen het door mevrou mevrouw McCarthy gestelde kader.
Wat betreft de eerste vraag, namelijk wat de lidstaten hebben gedaan om de frauduleuze adresboekdiensten te sluiten, moet ik zeggen dat de Raad tot op heden van de lidstaten geen voorstel voor een oplossing heeft ontvangen. Tegelijkertijd is de Raad niet ervan op de hoogte of er maatregelen zijn getroffen door de lidstaten om dergelijke ondernemingen te sluiten of van de bedoelingen van hun bevoegde autoriteiten ten aanzien van de gegevensuitwisseling over de ondernemingen.
Wat betreft de tweede vraag over het zetten van stappen om de mazen bij het omzetten van de Richtlijn inzake misleidende reclame te dichten: de Europese Commissie is voor deze Richtlijn en de tenuitvoerlegging ervan verantwoordelijk zoals bepaald in artikel 211 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap. Dus naar mijn mening moet het Europees Parlement deze vraag richten aan de Europese Commissie.
In verband met deze twee vragen moet ik er aan toevoegen dat tot op heden de Raad niet is ingelicht over de aard van de maatregelen die de lidstaten hebben getroffen om de zakenwereld bewust te maken van het gevaar van frauduleuze adresboekdiensten.
Wat betreft het vraagstuk van de uitbreiding van de werkingssfeer van Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken kan ik echter mevrouw McCarthy bevestigen dat deze Richtlijn niet de gevallen bestrijkt die door de Commissie interne markt en consumentenbescherming worden beschreven. Met andere woorden, deze richtlijn bestrijkt niet de gevallen van frauduleuze commerciële praktijken die gericht zijn op kleine en middelgrote ondernemingen.
De reden hiervoor is dat de werkingssfeer van de toepassing van de betreffende richtlijn beperkt blijft tot de relatie tussen bedrijven en consumenten. Ten aanzien van de mogelijke uitbreiding van deze Richtlijn van de transacties tussen bedrijven onderling kan ik slechts zeggen dat de Raad een standpunt over deze kwestie zal innemen zodra een geschikt wetsvoorstel hem wordt voorgelegd.
Ik herinner u er echter aan dat ten tijde van de goedkeuring van de richtlijn de Raad al heeft gedebatteerd over de kwestie of de relevante richtlijn ook de praktijken tussen bedrijven onderling zou moeten bestrijken. Bovendien moet ik u eraan herinneren dat naast de Commissie ook de meeste lidstaten de idee hebben verworpen om de richtlijn ook oneerlijke commerciële praktijken te laten bestrijken die niet schadelijk zijn voor de consument.
Toch moet ik echter benadrukken dat bedrijven, met inbegrip van kleine en middelgrote ondernemingen, niet onbeschermd zijn tegen zulke praktijken. Ze worden beschermd door de Richtlijn inzake misleidende reclame.
Tot slot wil ik ten behoeve van het voorzitterschap uitdrukkelijk stellen dat we het eens zijn met het standpunt van de commissie dat oneerlijke en frauduleuze zakelijke praktijken op elk economisch terrein onaanvaardbaar zijn. Ik vind ook dat maatregelen dergelijk gedrag nodig zijn.
De lidstaten hebben te maken met wat volgens hun eigen wetgeving oneerlijke zakelijke praktijken zijn. Het voorbeeld van de European City Guide, dat u in uw vraag noemde, heeft ook in minstens een staat tot rechtszaken geleid..
Ik dank u nogmaals voor uw vraag en ik zal in ieder geval met aandacht het debat volgen.
Simon Busuttil, namens de PPE-DE-Fractie. – (MT) Mijnheer de Voorzitter, wanneer u dit adresboek opent, het is een grote, dikke publicatie, vindt u honderden bladzijden met duizenden bedrijven, heel vaak kleine ondernemingen die in dit adresboek staan nadat ze zijn opgelicht. Ze wilden er niet in staan, maar ze werden er tegen hun wil in opgenomen. De Commissie verzoekschriften van het Parlement heeft ongeveer vierhonderd verzoekschriften van kleine ondernemingen gehad die in deze val waren getrapt. Ik meen dat er drie aspecten aan deze kwestie kleven. Ten eerste zijn de betrokken kleine ondernemingen slachtoffer van fraude. Ten tweede is er sprake van een grensoverschrijdend, internationaal aspect dat daarom van onderwerp van belangstelling moet zijn voor ons in Europa, in het Europees Parlement, in de Raad en in de Commissie. Ten derde profiteren bedrijven zoals de European City Guides van tekortkomingen in de wetgeving.
Wat doet het Europees Parlement, naast datgene wat de Commissie interne markt en consumentenbescherming doet zoals mevrouw McCarthy ons heeft verteld? De Commissie verzoekschriften zal een verslag over deze kwestie opstellen. Ik ben de rapporteur en mijn verslag heeft vier doelen. Ten eerste zal het streven naar meer bewustzijn voor dit grote probleem. Ten tweede zal het de Raad en de Commissie in het bijzonder blijven aanmoedigen om duidelijke maatregelen te treffen, want als ze vandaag geen maatregelen kunnen treffen, moeten ze in een positie worden gebracht waarin ze dat wel kunnen doen. Ten derde moeten we bepalen of er tekortkomingen op wetgevingsgebied zijn en dit is de rol van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. Tot slot moeten deze slachtoffers zinvolle adviezen krijgen. De Commissie verzoekschriften zal consultaties houden en met slachtoffers en sociale partners spreken, evenals met de Commissie voordat ze dit verslag goedkeurt, hetgeen naar verwachting aan het eind van dit jaar is.
Genowefa Grabowska, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de activiteiten van ondernemingen die doorgaan met oneerlijke commerciële en marketingpraktijken verdienen slechts veroordeling. We moeten zeker consumentenrechten beschermen tegen activiteiten van de pseudomarkt en hen steunen in de strijd tegen bedrijven die in huidige Europese werkelijkheid geloven dat ze boven de wet staan. Duizenden bedrijven in heel Europa hebben zich in de luren laten leggen door zogenaamd gratis adverteren in zakengidsen waarvoor ze in werkelijkheid tussen een paar honderd en een paar duizend euro’s moesten betalen. De uitgevers van de waardeloze gidsen – gezien vanuit een zakelijk standpunt, maar ook vanuit het oogpunt van marketing – mikten niet alleen op specifieke sectoren zoals reisorganisaties, hotelhouders, doktoren, restauranthouders en zelfs de wereld van de wetenschap, maar ze benaderden ook ongelukkigerwijs overheidsagentschappen en –instellingen. Daarom vragen EU-burgers zich af hoe het mogelijk is dat de initiatiefnemers tot dergelijke praktijken, die geïdentificeerd zijn met voor- en achternaam als de eigenaren van de bedrijven die deze gidsen publiceren, in staat zijn geweest een fortuin te verdienen door gebruik te maken van frauduleuze en oneerlijke praktijken en daarbij profiteren van de vrees van kleine Europese zakenmensen die geconfronteerd worden met invorderingsinstanties en rechtbanken.
Ik vraag dus aan het Sloveense voorzitterschap – en ik richt mij eerder tot het voorzitterschap dan tot de Commissie – een gecoördineerde actie door de lidstaten te bewerkstelligen, hoofdzakelijk in de sfeer van uitwisseling van informatie en wederzijds waarschuwen tegen dit soort frauduleuze praktijken, de informatie betreffende eigenaren en besturen van deze bedrijven rond te zenden en ook om de invoering van strengere strafsancties voor dit soort activiteiten voor te stellen. Het voortduren van de huidige situatie zal bij ondernemingen en burgers van de Europese Unie het vertrouwen ondergraven in de idee van een Europese gemeenschappelijke markt en zal ook helaas de verschillen tussen eerlijke zakenlui en quasi-maffioze activiteiten uitvlakken.
Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel dank aan mevrouw McCarthy en de Commissie interne markt voor het presenteren van deze kwestie. Ik zou willen dat we een wat robuuster antwoord van de Raad hadden gekregen, moet ik zeggen.
De situatie is volkomen onaanvaardbaar. Ik ga nu een bekentenis doen. In de beginjaren tachtig was ik advocaat in het Verenigd Koninkrijk, maar ik begon een praktijk met een advocaat in Duitsland. We kregen deze vragen of we onze praktijk wilden adverteren in de European City Guide en zelfs als advocaten voelden we ons bestookt en geïntimideerd. Als advocaten zich door deze mensen al laten intimideren, zal dat met gewone kleine KMO’s zeker gebeuren.
Maar het eigenaardige hiervan is dat het recht van de EU in staat zou moeten zijn een antwoord te bieden en blijkbaar faalt het hierin, zelfs na de twintig of dertig jaar dat dit al speelt. Als u inderdaad enkele brieven van deze figuren leest, citeren ze zelfs EU-recht in de richting van hun slachtoffers om hen nog verder te teisteren. En wat krijgen van de Raad? Het spijt me, het is niet genoeg: Wel, we moeten misschien naar misleidende advertenties kijken en we zullen erover nadenken. Na dertig jaar hebben we werkelijk iets meer nodig.
Wat zijn mensen van plan te doen? We hebben een diepgaand debat nodig of we moeten herdefiniëren wie of wat een consument is. We hebben geprobeerd die vraag aan de orde te stellen tijdens de besprekingen over het overeenkomstenrecht. We moeten verder en dieper gaan om dit probleem aan te pakken.
Tot slot, als de lidstaten zo timide of bevreesd zijn om dit aan te pakken, laat ik dan een andere suggestie doen die hier misschien wat controversieel is. Verschaft de Commissie ons een substantieel stelsel van collectieve vorderingen, laten we die dan collectieve processen noemen, dan kunnen de burgers misschien zelf maatregelen treffen als niemand anders dat voor ze doet. Dit ter overweging.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, na vier jaar hebben we eindelijk een debat over de European City Guides. Ik kon mijn stapel klachten niet overbrengen, zoals andere collega’s al hebben geschetst. De EU gaat naarstig op zoek, omdat zij niet in verbinding staat met haar burgers. En hier hebben we een buitenkans – en ik richt me tot de Raad – om aansluiting te vinden bij mensen die een echt probleem hebben en die naar hun EP-leden komen voor een oplossing.
Het zijn niet alleen ondernemingen die getroffen zijn. Ik heb gehoord van schooladministraties die dit per vergissing hebben getekend, doodsbang zijn en geld hebben betaald. Het tragische met de European City Guides is dat dit werkt omdat mensen worden bedreigd en bang gemaakt. Of je betaalt of niet, ze gaan door met het bestoken en het misbruiken van mensen. Maar het is een Europees probleem en daarom vraagt dit een Europese oplossing. Ik ben blij omdat we dit debat voeren en omdat mijn collega Simon Busutill een verslag gaat schrijven en informatie gaat voorbereiden, maar ik vind dat de Raad hier iets meer pro-actief moet zijn en de Commissie uiteraard ook.
De kwestie is zeer specifiek en er worden vijf vraagstukken aan de orde gesteld die moeten worden behandeld. Naar mijn mening is dit probleem immens, maar we moeten het kwantificeren. Uitwisseling van informatie is een goed idee, maar het kan leiden tot frustratie als we als we daarna geen maatregelen treffen. We moeten mazen dichten. Zo wordt in Ierland uit Europees recht geciteerd aan degenen die ingetekend hebben op de European City Guides. Ze krijgen te horen dat ze gedaagd worden voor de rechtbank in een andere lidstaat en boetes en straffen opgelegd krijgen. Zij en hun medewerkers worden lastig gevallen met een groot aantal telefoontjes. Dit is niet aanvaardbaar. We moeten beslist opnieuw definiëren wat een consument is omdat, zoals ik al eerder heb gezegd, dit niet alleen over zaken gaat. Maar ik herhaal het punt. We hebben hier een buitenkans om mensen in heel Europa te laten zien dat we actief zijn in kwesties die hen direct raken. Laten we het moment aangrijpen en vandaag geen tijd verspillen met woorden in plaats van daden.
Marian Harkin (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de macht van veel van deze frauduleuze adresboekbedrijven is dat ze in een andere lidstaat zijn gevestigd. Ze lijken dus ongrijpbaar, tenzij de EU op enige manier ingrijpt. Ze boezemen ook vrees in bij mensen, veel van hen zijn zeer kleine ondernemingen zonder enige rechtshulp of advies en velen hebben na jaren te zijn lastig gevallen, de moed opgegeven en hebben het geld betaald.
Net als bij veel andere sprekers is ook mijn kantoor overspoeld met klachten, maar doorgaans van individuele personen: loodgieters, tandartsen, doktoren, mensen die het doel zijn van de European City Guides. Deze mensen hebben het gevoel er alleen voor staan, dat ze een slechte beslissing hebben genomen en dat ze erin zijn gelopen. In een bepaald opzicht geven ze bijna zichzelf de schuld.
Ik vind het ongelooflijk dat ik hoor dat de meerderheid van de lidstaten geen uitbreiding wil van de richtlijn om iets te doen aan de betrekkingen tussen bedrijven. Zo vraag ik af of dit komt omdat de bedrijven die het doelwit zijn geworden kleine ondernemingen zijn, dat het niet de grote maatschappijen zijn die worden getroffen? Ik vind dat burgers meer en beter verdienen van de Raad en de Commissie dan ze nu krijgen. De huidige situatie vind ik niet goed genoeg en ik vraag de Raad er onmiddellijk iets aan te doen.
Malcolm Harbour (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil meteen terzake komen. Ik richt me tot het Sloveense voorzitterschap; Ik vind dat ze hun voorzitterschap op een uitstekende manier vervullen. Minister Lenarčič, laat ik u gewoon vier punten geven waarvan ik graag wil dat u die inbrengt in uw volgende bespreking met de ministers in de Raad Concurrentievermogen.
Het eerste punt is dat u de Commissie vraagt het SOLVIT-netwerk te hanteren en dit stevig op de agenda te zetten. Dit netwerk wordt verondersteld elke afzonderlijke klacht over de interne markt te behandelen en niet slechts marktgerelateerde klachten. Laat hen de informatie doen circuleren die al op onafhankelijke websites beschikbaar is – er is uitgebreide informatie – en maak deze tot onderdeel van hun taakstelling. We moeten ons schamen vanwege het feit dat de mensen die hierdoor getroffen zijn, zelf de strijd moesten aanbinden. Dat zou onmiddellijk kunnen gebeuren. Dus dat is uw eerste taak.
De tweede taak is dat u tegen al uw collega’s moet zeggen dat hun zakelijke informatiediensten (want zij hebben diensten ten behoeve van de KMO’s) ook die informatie in hun eigen taal moeten laten circuleren. U hoeft slechts een bescheiden bedrag van uw begroting te besteden om daadwerkelijk aan de zakenwereld uit te leggen wat er aan de hand is.
Ten derde, geef deze informatie door aan uw autoriteiten belast met de rechtshandhaving. En zeg ook tegen de Commissie en tegen de mensen die zich bezighouden met samenwerking op het gebied van consumentenbescherming: zet dit op uw agenda. Het kost niet veel moeite om dat te doen. De informatie is er. Het is geen lastig werk. Dus dat zijn drie punten die u moet doen.
En het vierde punt dat u net zo goed kunt doen, is dit tegen uw collega’s te zeggen: deze praktijken, indien toegepast op individuele consumenten zijn absoluut onwettig krachtens de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken. Iedereen weet dat dit het geval is. En de getroffen bedrijven nemen in wezen de positie in van particuliere consumenten. Maar de afzonderlijke lidstaten kunnen bij hun tenuitvoerleggingsprocedures (tussen haakjes ik moet zeggen dat de lidstaten niet bijzonder goed hebben gepresteerd bij de tenuitvoerlegging, en zelfs mijn eigen lidstaat loopt feitelijk sterk achter) gemakkelijk een bepaling opnemen die specifiek betrekking heeft op de adresboeken en kleine ondernemingen. Dat zou niet veel moeite kosten.
Dus er zijn vier specifieke actiepunten. Dus kijk ik naar u, minister, en wij kijken naar de agenda en we verwachten dat dit op de volgende agenda staat van de Raad Concurrentievermogen. Hoe kunnen we tegen kleine ondernemingen blijven zeggen “neem deel aan de interne markt”, als we ze zelfs niet de eenvoudigste waarborgen in een eenvoudige regeling als deze kunnen geven? Het is een schandalige verwaarlozing door ons allemaal van onze plichten in de interne markt.
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de European City Guide en soortgelijke gidsen zijn in wezen een stelletje oplichters, maar onze wetgeving is niet goed genoeg om ze te kunnen aanpakken. Deze kwestie moet evenzeer aan de Commissie worden gevraagd in termen van het initiëren van een nieuw wetsvoorstel dat de bestaande wetgeving aanscherpt zodat we dit kunnen aanpakken. Hangende dat is mijn advies aan iedere kleine onderneming die geconfronteerd wordt met eisen van de European City Guide en soortgelijke gidsen eenvoudigweg: niet betalen; negeer ze; negeer de druk.
Er is een organisatie opgericht genaamd “Stop the European City Guide”, een bond van slachtoffers van deze gids. Hun website moest worden verwijderd vanwege druk op en dreiging met rechtsvorderingen tegen hun internetprovider om hun website te sluiten. Ik verleen hun website daarom nu gastvrijheid op mijn website, zodat ze informatie kunnen blijven verspreiden over hoe ondernemingen zichzelf kunnen beschermen. We hebben hiertoe krachtige maatregelen nodig. We hebben ze spoedig nodig.
Marcin Libicki (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer mevrouw McCarthy met haar uitstekend voorbereide mondelinge vraag over de oneerlijke praktijken van advertentiebedrijven gebaseerd op de European City Guides. De Commissie verzoekschriften, die ik voorzit, heeft de heer Busutill benoemd om een verslag over deze zaak op te stellen. We hebben een enorm aantal verzoekschriften ontvangen met klachten over precies deze praktijken. De commissaris zei dat de Commissie geen dergelijke klachten heeft ontvangen die aanleiding kunnen zijn om een onderzoek over deze zaak te beginnen, maar zoals ik het zie, zal dit debat samen met het debat dat wordt gehouden op basis van het verslag van de heer Busutill voldoende reden voor de Commissie vormen om actie in deze zaak te nemen, aangezien deze praktijken hoogst oneerlijk zijn en kleine ondernemingen en gewone mensen ermee worden lastig gevallen. Met andere woorden, mensen die geen leger advocaten tot hun beschikking hebben om zich te verdedigen.
Ik dring er bij de Commissie op aan actie in deze zaak te ondernemen.
Brian Crowley (UEN). – Mijnheer de Voorzitter, ik heb negentien zaken behandeld van mensen die frauduleus waren blootgesteld aan uitgaven en schuldvorderingen vanwege European City Guides. Van deze negentien gevallen was er zeventien keer sprake van kleine ondernemingen met drie of minder werknemers. En van deze zeventien waren er zes mensen ouder dan zestig jaar die bang waren dat er brief van een advocaat op de deurmat zou vallen.
In werkelijkheid was hier feitelijk sprake van een onjuiste weergave van de Sale of Goods and Supply of Services Act (Wetgeving van het Verenigd Koninkrijk inzake goederen en dienstverlening) of van de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken, waar de heer Harbour het woord over voerde. Dat is op zichzelf fraude, omdat als u overeenkomt iets te doen, u daarvoor iets terug verwacht dat als vergoeding moet worden aangeboden. Wat er feitelijk gebeurde, was een onjuiste voorstelling van zaken ten aanzien van de dienst die zou worden geleverd. Evenals enkele van mijn collega’s hebben gezegd, vind ik dat dit waarschijnlijk een zaak is die het beste op het niveau van de Commissie kan worden aangepakt. Maar het zou goed zijn als de Raad Concurrentievermogen en iedere minister ervan op de hoogte is en zou worden gemachtigd om wetgeving in te voeren op een nationaal niveau, hetgeen misschien sneller gaat dan het daadwerkelijk proberen te komen tot een herziene Europese richtlijn over deze zaak.
Arlene McCarthy (PSE). – Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen instemmen met mijn collega’s. We moeten stoppen met het afschuiven van de verantwoordelijkheid voor dit vraagstuk. We moeten stoppen om deze bedrijven “pak me dan als je kan” te laten spelen. Dat is het spel wat ze met ons spelen. Minister, ik verlaat deze plenaire zitting niet zonder enige toezegging over maatregelen.
De heer Harbour heeft u een enkele goede ideeën aan de hand gedaan, maar wat ik wil dat u doet, is specifieke dingen aan de orde stellen die ik aan het begin van mijn interventie daadwerkelijk aan de orde stelde. Ik wil dat u in de in de werkgroep van de Raad het Oostenrijks model aan de orde stelt, waarin krachtens de Richtlijn inzake misleidende reclame deze praktijken al verboden zijn. Niet alle lidstaten doen dit. U kunt andere lidstaten vragen om kleur te bekennen, het Oostenrijkse model te nemen en deze praktijken uit te bannen door amendementen in hun nationale wetgeving in te voeren.
Ik wil ook dat u de Raad vraagt ermee in te stemmen dat we een grensoverschrijdend handhavingsnetwerk voor consumenten krijgen. Ik wil dat u hen instrueert ermee akkoord te gaan dat de adresboekbedrijven worden onderzocht en behandeld in de context van het grensoverschrijdend handhavingsnetwerk. Ik meen dat dit ons in staat zal stellen enkele grensoverschrijdende maatregelen te nemen ter voorkoming dat deze mensen ontsnappen aan de lange arm der wet. Dus, alstublieft, als ik dit van u mag horen, denk ik dat we allemaal wat gelukkiger kunnen weggaan.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Dank u wel, mijnheer de Voorzitter, dat u mij het woord geeft. Ik wil ook al onze collega’s bedanken die aan het debat hebben deelgenomen.
Laat ik beginnen met een ding duidelijk te stellen. Niemand in de Raad, noch het voorzitterschap noch enige lidstaat steunt het voortduren of zelfs het plaatsvinden van frauduleus gedrag in de interne markt die door de Europese Unie wordt gevormd. Integendeel, en daarom komt dit debat ook zo gelegen en daarom verwelkom ik dit persoonlijk namens het voorzitterschap.
Ik kan u voorts verzekeren dat het voorzitterschap nota heeft genomen van de unanieme verzoeken voor meer activiteiten en onmiddellijke maatregelen. U kunt ervan op aan dat we deze verzoeken aan onze partners in de Raad overbrengen.
Daarnaast ben ik ook verheugd dat de Commissie verzoekschriften heeft besloten een speciaal verslag op te stellen. We kijken met vreugde uit naar dit verslag van de heer Busuttil. Dit moet een aanvullende stimulans genereren voor geëigende activiteiten op Europees niveau.
Een ding moet ik echter benadrukken. Mevrouw McCarthy, u noemde het voorbeeld van Oostenrijk. Goede voorbeelden kunnen zeker dienen om andere lidstaten aan te moedigen deze te volgen. En ik geloof ook en ik hoop dat dit debat hierbij een rol zal spelen. Ik moet echter benadrukken dat de Commissie verantwoordelijk is voor de omzetting van de richtlijnen.
Zoals als eerder vermeld, u gaf dat ook aan in uw vraag, zijn er bij deze kwestie twee richtlijnen betrokken. De Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken bestrijkt dit onderdeel niet. Een oplossing zou kunnen zijn om het begrip consument opnieuw te definiëren of het toepassingbereik van de Richtlijn uit te breiden. Ik verwacht dat deze beide opties ter tafel komen als er over deze kwesties een beslissing wordt genomen.
We weten dat de Richtlijn betreffende oneerlijke handelspraktijken nog niet zo lang functioneert. Deze is pas sinds december van kracht. Ik vind dat we spoedig moet beoordelen hoe de richtlijn wordt toegepast.
Verder wil ik opnieuw benadrukken dat de Richtlijn inzake misleidende reclame dit terrein bestrijkt. Onder zwendel en fraude van deze aard valt beslist misleidende reclame. Dat betekent dat bepaalde rechtsmiddelen al beschikbaar zijn.
Laat ik tot slot benadrukken dat ik het debat met veel aandacht heb gevolgd. Het voorzitterschap zal de gevoelens van deze plenaire zitting aan de lidstaten overbrengen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
James Nicholson (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De European City Guide en dergelijke zijn frauduleuze praktijken die de KMO’s specifiek als doelwit hebben. Ze sporen bedrijven aan om in te tekenen op adresboekdiensten die als gratis worden gepresenteerd.
Maar dankzij dubieuze en ingewikkelde “kleine lettertjes” beginnen deze ondernemingen op een uiterst bedreigende en kwaadaardige manier mensen lastig te vallen om geld. Ironisch genoeg citeren deze frauduleuze bedrijven EU-wetgeving om hun doelwit verder te intimideren.
Natuurlijk is deze zwendel van geen enkele waarde voor consumenten of ondernemingen. In feite hebben ze maling aan talloze voorbeelden van EU-wetgeving zoals de Richtlijn inzake misleidende reclame uit 1984. Er is sprake van een evident probleem in de hele EU en daarom zijn er dringend maatregelen nodig.
De oplossing ligt op het niveau van samenwerking binnen de EU, namelijk in de vorm van strenge wetgeving. We moeten ervoor zorgen dat iedere EU-richtlijn ter aanpak van deze kwestie geen mazen bevat en dat deze richtlijn tot ieders tevredenheid in alle lidstaten ten uitvoer wordt gelegd.
Ik vraag aan de Raad en de Commissie om de werkzaamheden van het Parlement te ondersteunen en maatregelen te nemen die in overeenstemming zijn met de urgentie van deze situatie. Als we onze KMO’s aanmoedigen de concurrentie aan te gaan op de interne markt moeten we ten minste hun bescherming tegen deze verschrikkelijke zwendel garanderen.
13. Voorwaarden voor de uitoefening van het beroep van wegvervoerondernemer – Internationaal vervoer van reizigers per touringcar en autobus (herschikking) – Internationaal goederenvervoer over de weg (herschikking) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende verslagen:
- (A6-0087/2008) van mevrouw Ţicău, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen (COM(2007)0263 - C6-0145/2007 - 2007/0098(COD));
- (A6-0037/2008) van de heer Grosch, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten (herziening) (COM(2007)0264 - C6-0147/2007 - 2007/0097(COD)); en
- (A6-0038/2008) van de heer Grosch, namens de Commissie vervoer en toerisme, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (herziening) (COM(2007)0265 - C6-0146/2007 - 2007/0099(COD)).
Radovan Žerjav, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Mevrouw Ţicău, mijnheer Grosch, dames en heren, de Europese Commissie heeft in juli 2007 ontwerpen van wetgevingsinstrumenten gepubliceerd. Dit waren voorstellen voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toelating tot het beroep van wegvervoerondernemer, voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg en voor een verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten.
Het Portugese voorzitterschap begon met werkzaamheden aan de verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg, en het Sloveense voorzitterschap zette deze werkzaamheden voort en opende ook de andere twee dossiers. Parallel aan de werkzaamheden in de werkgroep begonnen we met informele besprekingen met rapporteurs van het Europees Parlement.
Op de bijeenkomst in april van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie, hebben de ministers op basis van een pakket met de belangrijkste vraagstukken een politiek debat gevoerd. De resultaten zijn als volgt. Wat betreft de verordening tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg bleef de hoofdkwestie van de cabotage onbeantwoord. De meeste lidstaten steunden in grote lijnen het compromisvoorstel waarin drie cabotagetransporten binnen zeven dagen na lossing in de lidstaat van ontvangst zijn toegestaan.
Maar veel lidstaten, die ook de steun van de Commissie kregen, vroegen om ook een transitocabotage mogelijk te maken ter vermijding van onbeladen wegverkeer. Het voorzitterschap zoekt momenteel naar een compromis binnen de Raad.
Wat betreft de verordening over toelating tot het beroep moet een compromis worden gevonden voor het nationale elektronische register en het register van vervoersondernemingen. We zullen het spoedig eens worden over een tijdschema voor het instellen van dit register.
Wat betreft de verordening over internationale touringcar- en autobusdiensten moet het debat worden voortgezet op werkgroepniveau. We zijn het erover eens dat de oplossingen in de andere twee verordeningen analoog moeten worden toegepast in deze verordening.
Het Sloveense voorzitterschap streeft ernaar op de bijeenkomst van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie op 13 juni 2008 een politiek akkoord over deze drie voorgestelde verordeningen te bereiken. Ik wil benadrukken dat we zullen proberen de door u gevraagde amendementen zoveel mogelijk erbij te betrekken en zo in hoge mate onze gezichtspunten met elkaar in overeenstemming te brengen.
Het Sloveense voorzitterschap wil de interne markt versterken en completeren. Ik ben ervan overtuigd dat de snelgroeiende wegvervoersector een van de fundamenten van de interne markt vormt voor het vrije verkeer van goederen en personenvervoer dat het rechtsstelsel van de Gemeenschap moet worden gemoderniseerd voor meer efficiency, een grotere controle, en ter waarborging van een eerlijke concurrentie.
Het Sloveense voorzitterschap steunt onvoorwaardelijk de doelen die in de voorstellen voor de drie verordeningen zijn gesteld. Ik benadruk graag dat het Sloveense voorzitterschap zich bewust is van de bestaande beperkingen in de vervoersmarkt van de Europese Unie. Het ziet daarom zijn taak niet alleen liggen in de versterking van de regelgeving en controlemechanismen voor cabotage, maar ook in het invoeren van uniforme regels voor de toegang tot het beroep.
De elektronische registers in het bijzonder zullen de efficiency en transparantie in de vervoerssector helpen verbeteren en een substantiële vermindering van de administratieve lasten teweegbrengen. Tot slot dank ik de EP-leden en in het bijzonder de rapporteurs de heer Grosch en mevrouw Ţicău voor de constructieve uitwisseling van inzichten.
Laat ik u opnieuw zeggen dat het Sloveense voorzitterschap alles zal doen wat in zijn vermogen ligt om een evenwicht te vinden tussen de uiteenlopende belangen en ook om ervoor te zorgen dat de oplossingen die we aanvaarden de Europese wegvervoerssector efficiënter en beter concurrerend zal maken.
Hier wil ik graag zeggen dat ik hoop en wens dat we doorgaan met de constructieve dialoog en dat het Europees Parlement zo spoedig mogelijk zal komen tot een consensus.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Verordeningen betreffende de toegang tot de internationale personen- en vrachtvervoermarkt samen met de Verordening betreffende de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer vormen een pakket. Deze onderwerpen zijn onlosmakelijk met elkaar verbonden. Ik ben heel blij dat deze drie teksten vandaag onderwerp van een stemming zijn om uw standpunt in eerste lezing te bepalen. Ik dank uw rapporteurs, mevrouw Ţicău en mijnheer Grosch voor hun werk, evenals alle leden die hieraan hebben bijgedragen. Een snelle overeenkomst is noodzakelijk om de volgende redenen: de Europese Raad van maart 2007 bracht zijn wens in dit opzicht tot uiting; de sector in kwestie, meer dan 900 000 ondernemingen, wil harmonisatie van de toelatingsvoorwaarden tot het beroep met het oog op een loyale concurrentie en duidelijke regels met betrekking tot dit beperkte, maar delicate probleem, namelijk cabotage.
Vijftien jaar na de eerste verordeningen betreffende de toegang tot wegvervoer is de markt nog steeds versnipperd met 27 nationale versies van regelgeving betreffende de toegangscontrole tot het beroep en de definitie van de betrouwbaarheid die voor deze toegang is vereist. Ik wil u er nog eens herinneren aan de uiteenlopende interpretaties van het begrip “tijdelijk” in de context van cabotage. Dus werd het tijd om de voortgang van de integratie van de interne markt op het gebied van het wegvervoer te stimuleren. Het is mogelijk om snel tot overeenkomst te komen. Ik heb het gevoel dat de positie van de Raad en die van u zelfs sterker naar een gemeenschappelijk punt kunnen worden geleid. Met de hulp van het Sloveense en Franse voorzitterschap meen ik dat het mogelijk is om spoedig tot een overeenkomst te komen. Aan de meeste amendementen die door de Commissie vervoer en toerisme zijn voorgesteld, kan ik in beginsel mijn steun verlenen. Aangezien het gedetailleerde standpunt van de Commissie voor wat betreft elk ingediend amendement al aan de desbetreffende Parlementaire dienst is overgebracht, zal ik mijn bezwaren of commentaar uitsluitend op enkele zaken toespitsen.
De kwestie van de cabotage lijkt een belangrijk onderwerp in dit pakket te zijn. Maar geen oplossing is goed, tenzij deze controleerbaar is. De wezenlijke kwaliteit van het voorstel van de Commissie is precies de helderheid, eenvoud en controleerbaarheid van het ingevoerde mechanisme: drie transporten binnen zeven dagen na een internationaal transport. Deze relatie met een internationaal transport wordt algemeen erkend en precies om deze reden begrijp ik het belang van amendement 17 dat in het verslag-Grosch aan de orde wordt gesteld. Dit voorziet in cabotagevervoer in een transitoland langs de kortste weg terug. Toch is de voorgestelde formulering van het amendement moeilijk te controleren. Om deze reden kan ik dit niet steunen. Om onbeladen racepartijen te vermijden, meen ik anderzijds dat we een bepaling kunnen controleren die stelt dat een van de drie transporten binnen zeven dagen in een transitoland kan worden uitgevoerd binnen maximaal drie dagen. Ik zou geen moeite hebben een dergelijk amendement te steunen. Dat geldt ook voor de amendementen 18, 37, 40, 44 en 47 die erin voorzien dat beperkingen wat betreft aantal en duur van cabotagevervoer geleidelijk worden geschrapt, zodat ze in 2014 geheel verdwenen zijn.
We moeten goed nadenken over de realiteit van de markt in de verschillende lidstaten. De fiscale, sociale en loonvoorwaarden zijn nog steeds onvergelijkbaar vanwege het ontbreken van voldoende harmonisatie en ik vrees dat dit in 2014 nog steeds het geval is. Het voorgestelde pakket zal zeker bijdragen aan deze harmonisatie voor wat betreft de controle op de toelating tot het beroep maar zal op zichzelf niet een voldoende mate van harmonisatie garanderen. Onder deze omstandigheden zou een liberalisering van rechtswege van cabotage leiden tot een verslechtering in plaats van een versterking van concurrentievoorwaarden. Daarom lijkt een bepaling over een latere evaluatie van deze kwestie voor mij meer op zijn plaats. Ik wijs erop dat, voordat deze evaluatie plaatsvindt, het voor zich spreekt dat de verordening de lidstaten in ieder geval niet verhindert hun cabotagemarkten volledig open te stellen, mits zij dit doen zonder enige discriminatie van de andere lidstaten of krachtens overeenkomsten tussen nationale regeringen die gesloten zijn voorafgaande aan het van kracht worden van de communautaire regelgeving met betrekking tot toegang tot de markt.
Amendement 21, zoals nu geformuleerd mist deze specificaties en kan dus niet door de Commissie worden gesteund. Wat betreft de toelating tot het beroep, is het aspect van betrouwbaarheid en ernstige schendingen van de wet van wezenlijk belang Ik meen dat de door u voorgestelde procedure met betrekking tot het intrekken van een verklaring van betrouwbaarheid in het geval van een ernstige inbreuk op het recht, een sterk weerhoudende werking heeft, maar toch passend is. Ik ben bijzonder blij met amendement 104 in het verslag van mevrouw Ţicău dat een zeer helder overzicht met deze inbreuken biedt. Daarom steunen we het voorstel van het Parlement ten aanzien van artikel 6. Het Europees bedrijvenregister heeft een speciale betekenis bij het waarborgen van de controle op betrouwbaarheid. In dit opzicht steunen we in beginsel de amendementen 70, 72 tot en met 78 en 114, die bepalen dat er een snelle en voortschrijdende invoering van onderling gekoppelde nationale registers moet komen.
De ontwerpverordening stelt kleine ondernemingen in staat hun toevlucht te zoeken tot zogenaamde externe administrateurs. Met andere woorden, ze zijn administrateurs die niet direct in deze kleine ondernemingen werkzaam zijn. Amendement 27 stelt geen limiet aan deze mogelijkheid die naar mijn mening een uitzondering moet blijven en geen regel moet worden. Daarom steun ik dit niet. Al steun ik wel amendement 109 dat een redelijke grens stelt van vijftig voertuigen. Wat betreft de kwestie van twaalf dagen wijs ik op het eerdere amendement 102 in het verslag van mevrouw Ţicău. Dit verwijst naar de herinvoering van de zogenaamde vrijstellingsperiode van twaalf dagen in het geval van touringcars. Ik ben het eens met keuze in de plenaire vergadering om over dit amendement te stemmen bij het verslag van de Grosch over bussen. De Commissie heeft vooralsnog geen standpunt over de inhoud ingenomen. Op dit ogenblik werken de sociale partners aan dit onderwerp en we moeten wachten op het resultaat van de eerste gedachtewisselingen om niet overhaast met regelgeving te komen. Een gedetailleerder hernieuwd onderzoek van deze zaak is nodig, zodra er een akkoord is bereikt tussen deze partners, maar zonder de voortgang in het komen tot een akkoord over cabotage en het register te vertragen.
Silvia-Adriana Ţicău, rapporteur. – (RO) Ik wil mijn dank uitspreken aan de Commissie, de Raad, de mederapporteurs, in het bijzonder de heren Grosch en Sterkx en mevrouw Lichtenberger en aan alle collega’s met wie ik heb samengewerkt bij het opstellen van dit verslag. Het voorstel voor de Verordening betreffende de toegang tot het beroep van wegvervoerondernemer is belangrijk, omdat het gaat om 4,5 miljoen werknemers op het gebied van wegvervoer en meer dan 900 000 Europese bedrijven. We hebben getracht zo uitvoerig mogelijke consultaties te houden onder degenen die in dit veld werken en voor dit doel heeft de Commissie vervoer en toerisme vorig jaar oktober een openbaar debat georganiseerd om zoveel mogelijk opvattingen over het wetgevingsvoorstel te verzamelen. De Verordening komt in de plaats van Richtlijn 96/26, die door lidstaten op uiteenlopende wijze ten uitvoer was gelegd. Het voorstel voor een verordening stelt gemeenschappelijke criteria vast volgens welke een bedrijf toegang heeft tot het beroep van wegvervoerondernemer te weten een stabiele hoofdzetel, management vanuit een operationeel centrum, voldoende parkeerplaatsen, voorwaarden voor het vereiste inzake financiële draagkracht, betrouwbaarheid, de rol van de vervoersleider, en de voorwaarden waaraan hij of zij moet voldoen, en hier verwijs ik naar het getuigschrift van vakbekwaamheid en betrouwbaarheid evenals naar de verplichting van de lidstaten om nationale elektronische registers in te richten die onderling met elkaar worden gekoppeld.
Door de Commissie vervoer en toerisme werden 193 amendementen ingediend die hebben geleid tot veranderingen in het voorstel van de Commissie. Aldus kozen het Parlement, de Commissie vervoer en toerisme voor een tekst die uitsluitend verwijst naar ernstige en zeer ernstige inbreuken, waarbij laatstgenoemden duidelijk zijn omlijnd in een nieuwe bijlage bij de Verordening. Voor de ernstige inbreuken komt de Commissie met een overzicht van inbreuken die in het geval van herhaling leiden tot verlies van de vergunning van wegvervoerder. Dit overzicht zal worden goedgekeurd volgens de procedure van de controleregeling De nationale elektronische registers die omstreeks 1 januari 2012 onderling moeten zijn gekoppeld, worden ontwikkeld op basis van een minimale gemeenschappelijke structuur die door de Commissie tegen 1 januari 2010 wordt gepresenteerd. De elektronische registers hebben een openbaar en een vertrouwelijk deel. Het openbare deel zal gegevens bevatten over wegvervoerondernemers en vervoersleiders. Het vertrouwelijke deel zal gegevens bevatten over de gepleegde inbreuken of de opgelegde sancties. Dit deel is alleen toegankelijk voor de betrokken autoriteiten overeenkomstig de bepalingen met betrekking tot de bescherming van persoonsgegevens. Ik wijs op het feit dat deze vertrouwelijke gegevens in afzonderlijke registers kunnen worden opgenomen.
Voor wat betreft het verkrijgen van het getuigschrift van vakbekwaamheid koos de Commissie vervoer en toerisme voor het afschaffen van een vast aantal uren opleiding en verving deze door de verplichting van een schriftelijk examen evenwel gevolgd door een mondeling examen, naar beslissing van elke lidstaat. Een ander voorgesteld amendement bepaalt dat een vervoersleider uitsluitend wordt bestraft voor de feiten die hem toe te rekenen zijn. Dus tegen iedere beslissing over sancties is beroep mogelijk en het vastleggen van sancties in het elektronische register vindt alleen plaats na een definitieve beslissing terzake.
De Commissie vervoer en toerisme overwoog dat het voldoende was voor een onderneming om haar financiële draagkracht te bewijzen aan de hand van jaarrekeningen die door een accountant of daartoe naar behoren gemachtigde persoon zijn gecertificeerd, op basis van bankgarantie of een ander financieel instrument zoals een verzekering. De minimumgrens van tachtig procent voor onmiddellijk beschikbare financiële middelen werd losgelaten ten gunste van een minimumdrempel van kapitaal en reserves. De Commissie vervoer en toerisme is ook van oordeel dat de waarde in euro’s ieder jaar wordt vastgesteld in plaats van iedere vijf jaar zoals voorzien was in het voorstel van de Commissie. We stelden ook voor om artikel 22 uit het voorstel van de Commissie te schrappen. Dat verschafte bepaalde prioriteitsrechten die voor uiteenlopende lidstaten verschilden. We introduceerden amendement 52 dat mensen die aantonen dat ze gedurende de tien jaar voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de verordening voortdurend het beheer voerden over wegvervoersactiviteiten van het examen worden vrijgesteld.
We stelden voor het aantal voertuigen dat door een externe manager wordt beheerd, te beperken tot vijftig en het aantal bedrijven tot vier. Wat betreft de interne vervoerleider stelt de socialistische fractie voor de grens van aantal voertuigen dat direct door een vervoersleider wordt beheerd op 250 te stellen. We vinden dit noodzakelijk omdat de vervoersleider ook fatsoenlijke arbeidsomstandigheden moet genieten.
Twee amendementen over de vrijstellingsperiode van twaalf dagen met betrekking tot de rusttijden van touringcarchauffeurs voor internationaal personenvervoer werden ook in de Commissie vervoer en toerisme ingediend. Een akkoord hierover tussen werkgevers en vakbonden wordt verwacht en daarom zullen deze amendementen opnieuw voor verslag van de heer Grosch worden ingediend.
Mathieu Grosch, rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de rapporteur, de schaduwrapporteur, de Raad en de Commissie voor hun effectieve samenwerking. We hebben getracht een compleet pakket samen te stellen om een zekere coherentie tussen de drie verslagen te behouden.
Op het eerste gezicht zou ik zeggen dat het Parlement in zekere mate het voorbeeld geeft. We hadden misschien de hoop al een resultaat te bereiken in een officieus tripartiet overleg. Maar het Parlement kan nu de weg wijzen. Ik ben ervan overtuigd dat de Raad een buitengewoon zinvol gebruik kan maken van veel van wat hier is besproken en wordt overeengekomen. De vervoersleider speelt een belangrijke rol bij de toelating tot banen, zoals zojuist is gezegd. Ik vind het belangrijk dat we morgen zullen weten hoe ondernemingen zijn georganiseerd in een internationale sector zoals deze die verantwoordelijkheid neemt enerzijds op het punt van financiën en betrouwbaarheid, maar anderzijds ook met betrekking tot belangrijke verordeningen inzake vervoer. Als we morgen op internationaal niveau werken, is het belangrijk om te weten hoe partners zijn georganiseerd en dat we op ze kunnen vertrouwen.
We hebben getracht dit met zo eenvoudig en transparant mogelijke administratieve bepalingen te organiseren. We rekenen daarbij echter heel veel op de samenwerking met de Raad, omdat het informatienetwerk dat we willen opzetten transparant, efficiënt en ook direct toegankelijk moet zijn. Ieder soort oponthoud is hier naar onze mening onnodig, omdat heel snel voortgang kan worden gemaakt dankzij de tegenwoordige informatietechnologie.
De eerste vereisten voor banen zijn ook duidelijk. We willen geen speciale voorwaarden voor mensen die al werkervaring hebben en getoond hebben dat ze betrouwbaar zijn. We willen echter dit soort dingen ook regelmatig laten verifiëren. Qua markttoegang is het busvervoer iets gemakkelijker. We hebben ook daar gezocht naar coherentie met toegang tot banen.
Als Parlement hebben we onze prioriteiten voorlopig gericht op ernstige inbreuken. Een uitwisseling van informatie in de toekomst over kleinere inbreuken tussen landen was werkelijk niet datgene wat we wilden. Als we goede informatie beschikbaar hebben over ernstige inbreuken, zijn we al een belangrijke stap verder.
Naar onze mening mogen verdragen niet in gevaar worden gebracht. Bovendien zijn we van mening dat het openbare stedelijk vervoer al beschermd is door eigen verordeningen en dat het de verantwoordelijkheid van de lidstaten is om na te gaan of er zich daar problemen voordoen.
De 12-dagenregel is natuurlijk al onderwerp van het debat hier geweest en zoals juist is gezegd, het Parlement heeft al tevoren om deze 12-dagenregel gevraagd, maar het is destijds niet onder het Britse voorzitterschap opgelost. Het Parlement heeft zich hier altijd duidelijk over uitgesproken, omdat we niet uitsluitend marktgericht zijn. We moeten ook denken aan veiligheidscriteria en we willen dit onderwerp opnieuw oppakken. Ik hoop dat dit Parlement zowel het juiste moment als de juiste formulering zal vinden voor de behandeling van dit onderwerp.
Tot slot de toegang tot het goederenvervoer: het bekende concept van cabotage is hier natuurlijk van groot belang. Eenvoudig gezegd gaat het uiteindelijk over het op de een of ander manier regelen wat wordt aangeduid als de dienstenrichtlijn in de vervoerssector. Hoe moet ik als uit een derde land kom diensten verrichten in een ander land? Kan ik dit voor onbepaalde tijd doen? Mag ik dit alleen onder bepaalde voorwaarden doen? Dit is uiteindelijk de belangrijke vraag. We spreken hier niet over grote vervoersbedrijven, maar over kleinere ondernemingen. Aan de ene kant proberen we aan het milieuaspect tegemoet te komen door lege ritten te vermijden, maar aan de andere kant moeten we met deze verordening niet een directe dumping in deze twee sectoren stimuleren, terwijl we ons er wel van bewust zijn dat de sociale en fiscale voorwaarden op het ogenblik van land tot land grote verschillen laten zien.
Beperking van cabotagevervoer tot drie per week is naar mijn mening in elk geval een duidelijke uitspraak. Deze is veel beter dan het begrip “tijdelijk” wat feitelijk zou betekenen dat 27 landen in de komende jaren 27 verschillende wetgevingen zouden hebben die bepaald niet voordelig voor de sector zouden zijn. Ik vind de verordening duidelijk. Het feit is dat dit binnen een redelijke tijd moet worden voltooid, is naar onze mening – ik spreek nu voor mijzelf – eenvoudig te realiseren voor zover de verschillen op het punt van lonen en belastingen worden opgeheven.
We hebben ook de cabotage meer praktisch getoetst en dit betekent dat we al kunnen beginnen na de eerste lossing. Anders dan de Commissie ben ik van mening dat cabotage zowel op een internationale reis als op de terugreis mogelijk moet zijn.
Daarom willen we ook enige coherentie in de toegang tot de markt op het stuk van ernstige inbreuken en de informatie daarover, evenals we ook de administratieve procedures willen vereenvoudigen.
Tot slot opnieuw een beroep op de landen zelf. Met deze verordeningen zoals we die hebben besproken en vandaag hebben goedgekeurd – vooral die ten aanzien van cabotage – heeft het weinig zin teveel in detail te treden wanneer de landen als geheel niet de noodzakelijke financiële middelen krijgen om een zorgvuldig toezicht op het cabotagevervoer te houden.
Er is geen sprake van een ruim aanbod aan werk. Naar onze mening brengt dit aan de ene kant uiteindelijk de harmonisatie van beheersdocumenten met zich mee en aan de andere kant komen we bij een punt waarop twee procent van de totale uitgaven voor cabotage aan passend toezicht op Europees niveau wordt onderworpen. Voor bepaalde landen betekent dit echter dertig tot veertig procent van het werk in deze sector.
Ik vind dat slechts dan datgene wat we doen hier zinvol is. Bepaalde details die we buiten beschouwing laten, zullen dan ook zinvol zijn.
Georg Jarzembowski, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil beide rapporteurs namens mijn fractie bedanken. Als eerste mevrouw Ţicău en als tweede mijn collega de heer Grosch. Ze hebben zeer goed werk verricht: ze hebben geprobeerd de uiteenlopende strijdige opvattingen binnen de Commissie vervoer en toerisme met elkaar te verzoenen.
Onze fractie steunt in beginsel de door de Commissie voorgestelde nieuwe verordeningen over voorwaarden waaraan moet worden voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen, voor toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten, en voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg. Maar onze amendementen vragen verdere stappen voor harmonisering en liberalisering. Ik wijs erop dat we nog steeds streven naar het denkbeeld van de Europese interne markt die eigenlijk verondersteld werd in 1958 te zijn ingevoerd. De Raad is er lang afkerig van geweest, maar het Europees Hof van Justitie zei in 1985 dat we de Europese interne markt ook in de vervoersmarkt moeten vestigen, dus moeten we in dit opzicht wat doortastender worden.
Een korte opmerking over het onderwerp vergunning voor toelating tot het beroep. De eis dat de Commissie tegen 2010 een geïntegreerd register van inbreuken op de wetgeving over wegvervoer ontwikkelt, is heel belangrijk omdat lidstaten bijvoorbeeld in staat moeten zijn te beslissen over intrekking van vergunningen volgens uniforme criteria. We moeten niet alleen kijken naar verlening van vergunningen, maar ook naar de intrekking van vergunningen Als we het zwarte schaap willen uitbannen, moeten we besluiten over de kwestie van de intrekking van de vergunningen overeenkomstig uniforme criteria. In dit verband hoop ik dat de Commissie zich zal inzetten voor een uniform register in 2010.
Wat betreft de toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten ben ik van oordeel dat eindelijk we de interne markt moeten realiseren, stap voor stap. Daarom hoop ik dat de Commissie ons zal steunen om het verkrijgen van een machtiging van een andere lidstaat niet langer noodzakelijk te stellen voor grensoverschrijdende geregelde diensten die niet verder reiken dan vijftig kilometer vanaf de grens. Dit is niets minder dan protectionisme dat de kop opsteekt.
Voor wat betreft de toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg moeten we ergens stoppen met cabotage. Dat is niet zinvol in een gemeenschappelijke interne markt. Het punt van een gemeenschappelijke interne markt is dat iedere onderneming in staat moet zijn om haar diensten in ieder deel van de Gemeenschap aan te bieden. Uit ecologisch oogpunt zeg ik tegen mevrouw Lichtenberger als ik nutteloze retourritten wil stoppen, ik een zinvolle manier moet vinden om dienstverleners in staat te stellen om ritten binnen andere landen te maken. Kom mij niet met voorwaarden aan! We praten over het afschaffen van cabotage in 2014. Dat is nog zes jaar te gaan. Slagen we er niet in de voorwaarden tot op zekere hoogte in zes jaar te harmoniseren, dan zullen we er nooit in slagen. En u zult nog in het jaar 3000 verordeningen over cabotage bevorderen. Ik ken dit soort verhalen uit Hamburg, omdat we altijd dachten dat onze buren buiten Hamburg ongelooflijk lage belastingen betaalden. We moeten ervoor zorgen dat we een interne markt creëren.
Mijn belangrijkste punt is de kwestie van de 12-dagenregel. Hier moeten we duidelijke grenzen trekken. We hebben de 12-dagenregel nodig voor incidentele grensoverschrijdende touringcardiensten. Het is niet dienstig als de vervoerders en de bonden nu zeggen: “We staan op het punt een akkoord te bereiken”. We moeten een wettelijke regeling maken. We moeten de weg banen voor een herziening van de rij- en rusttijden. Ik ben meer dan bereid om later de details van de tenuitvoerlegging met de bonden en de wegvervoerders te bespreken, maar het is aan het Parlement om te voorzien in regelgeving over rij- en rusttijden. We hebben duidelijke voorstellen die door een meerderheid in de commissie worden gesteund en ik zou u willen vragen morgen dienovereenkomstig te stemmen.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Willi Piecyk, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Jarzembowski, de reden dat de staat Hamburg nu een zwart-groene regering heeft, is dat de conservatieven enkele dingen hiervan kunnen leren. Dat is uitstekend.
Ik feliciteer mevrouw Ţicău aangezien het haar eerste verslag is. Ze heeft heel goed werk verricht, evenals natuurlijk de heer Grosch van wie het Parlement goede verslagen verwacht. Ik was wat geschrokken door de vragen die van buiten werden gesteld. We proberen met deze drie verslagen niet het wegvervoer opnieuw uit te vinden, maar veeleer te bepalen hoe we dit het beste kunnen organiseren en uiteindelijk ook veiligheidscriteria kunnen opstellen, aangezien veel bedrijven gebruik willen maken van de wegen. En we zijn tot slot ook geïnteresseerd in de wijze waarop sociale bescherming met dit alles is verbonden.
Het vrijgeven van cabotage zou bovendien geen problemen opleveren. Zoals al is opgemerkt, heeft niemand baat bij lege ritten. Die hebben helemaal geen zin. Maar we moeten er wel voor zorgen dat de situatie niet volledig onbeheersbaar wordt. Daarom zou het zinvol zijn om morgen te besluiten dat we in 2012 willen nagaan wat er dan is gebeurd en hoe alles zich heeft ontwikkeld, zodat we als het ware wat voorbehoud inbouwen. Daarvoor is een amendement in deze geest van de heer Grosch dat we steunen. Tegen 2014, wanneer alles naar verwachting volledig van start is, moet er een veiligheidsclausule zijn vastgesteld. In het geval dat er een ernstige verstoring van de markt optreedt, kan een lidstaat vervolgens zeggen, “We drukken op de noodknop en gaan naar de Commissie. Dit is een geval dat om een oplossing vraagt”.
Mijn laatste opmerking betreft de 12-dagenregel. Ik heb deze altijd gesteund; we steunden het destijds. Nu echter is een nieuwe situatie ontstaan waarin de bonden en de vervoerders een akkoord hebben bereikt. Dat kan problemen geven met de amendementen. Daarom zouden we er morgen veel voor voelen om de goedkeuring van het verslag dat het deel over de touringcars bevat een maand uit te stellen en later, in juni, te behandelen wanneer het akkoord volledig is uitgewerkt. Het lijkt verstandig om het zo te doen en het zou ook de bedrijfstak erbij betrekken.
Dirk Sterckx, namens de ALDE-Fractie. – (NL) Ik zou willen citeren uit het Witboek. Citaat: “Tegenwoordig hoeft een vrachtauto na een rit naar het buitenland niet meer leeg terug te rijden. Hij kan ook buiten zijn eigen lidstaat goederen laden en vervoeren. De vrije verrichting van vervoersdiensten over de weg is realiteit geworden.” 2001, de woorden van de Europese Commissie.
Sindsdien hebben een aantal lidstaten opnieuw een aantal beperkingen ingevoerd en krijgen we dus opnieuw een gefragmenteerde markt die we in 2001 niet hadden. En wat zegt de Commissie nu? Wij zullen die fragmentatie in regeltjes gieten, zodat de fragmentatie voor iedereen hetzelfde is. Ik ben dus zeer teleurgesteld - ik heb het ook tegen Jacques Barrot gezegd - over het voorstel van de Commissie dat een stap achteruit betekent tegenover de richtlijn van 1993. Gelukkig hebben wij er iets aan kunnen doen, maar volgens mij lang niet genoeg.
Want wat doen we? We geven miljarden euro’s uit om via Galileo ervoor te zorgen dat we weten waar het transport is. Het transportbedrijf kan dus zijn bedrijf in de hele Europese markt efficiënt organiseren en wij zeggen dan: neen, halt, bureaucratie. Jullie moeten papieren indienen, terwijl jullie goed bezig zijn. Jullie moeten allerhande soorten dingen doen om minder efficiënt te werken en om jullie vrachtwagens eventueel zelfs leeg te laten terugrijden. Dat is wat de Commissie nu zegt en ik vind het een zeer grote teleurstelling dat de Commissie dat zelfs op papier durft te zetten.
Dus in dit geval denk ik dat het sociale een soort excuus is dat heel gemakkelijk gebruikt wordt. Want waarom gaan anders Franse autoriteiten op zoek naar Belgische transportondernemers om te zien of zij geen cabotage of te veel cabotage in Frankrijk verrichten? De lonen in België liggen hoger dan in Frankrijk, niet lager. Dit is niet sociaal, dit gaat over het beschermen van de eigen markt.
Het resultaat zal derhalve zijn dat wij het milieu zwaarder belasten en binnen een paar weken komt de Commissie met voorstellen voor groen transport. Proficiat! Gelukkig hebben wij dus en heeft ook de rapporteur een aantal dingen daaraan kunnen doen. Ik hoop dat die er ook doorkomen. Wij hebben uitzicht op een open markt in 2014, maar voor mij gaat dit niet ver genoeg. Ik had liever 2012 gezien. Ik vind evenmin dat wij nieuwe studies nodig hebben. Wij moeten die markt dit keer echt opengooien - en, mijnheer Piecyk, ik ben het eens met uw amendement - om ervoor te zorgen dat, als er een verstoring van de markt is, wordt opgetreden. Maar dan wel in een ópen markt en niet bij wijze van bijkomend obstakel in een markt waar er al honderd zijn.
Voor wat het verslag van mevrouw Ţicău betreft: ik ben het helemaal eens met de aanpak om heel streng te zijn voor mensen die met het beroep beginnen. Ik heb dat trouwens op een paar punten hier en daar nog stringenter gemaakt. Ik bedank de rapporteur dat hij daarover met mij in gesprek is gegaan. Als wij dan streng zijn voor de deelnemers aan de markt, dan moeten wij er ook voor zorgen dat er echt een open markt is.
Eva Lichtenberger, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, cabotage klinkt als een goed idee. Het voorkomen van lege ritten vermindert ook de uitstoot van CO2 en per slot van rekening heeft ook de vervoerssector een verplichting om eindelijk te beginnen met de vermindering van deze uitstoot. Het is alleen jammer dat in het verleden deze verordening regelmatig werd misbruikt om de sociale normen buiten beschouwing te laten en met behulp van dumpprijzen het marktaandeel te vergroten. De rapporteur heeft daarom edelmoedig gekozen voor een aanpak die hiermee rekening houdt. Toezicht op alles waarover is besloten is hier cruciaal en dat is ook mijn oproep aan de lidstaten. Anders zal niets hiervan werken. Ik ben het daarom eens met dit deel van het pakket.
Dat is echter niet helemaal het geval met het verslag over het touringcarvervoer waar sommige leden van de Commissie vervoer en toerisme een wens uitten om de 12-dagenregel met betrekking tot rij- en rusttijden weer in te voeren en de zeer goed georganiseerde autobuslobby ons al maanden achtereen heeft voorzien van een overdadige hoeveelheid informatie om dit te bereiken. Maar er werd veel te weinig inspanning verricht om de opvattingen te vragen van werknemers die in deze sector werken.
Ik kon deze verordening uitsluitend vanwege de amendementen niet steunen. Maar als er hier een akkoord komt tussen de sociale partners – ik bedoel tussen de bedrijven en de anderen die het aangaat, omdat dit ook mensen omvat die geen lid van een vakbond zijn, aangezien deze sector een bijzonder lage organisatiegraad kent – zal ook ik graag de verordening aanvaarden. We zullen maar moeten wachten en zien wat er gebeurt. Het is alleen maar redelijk om het zo te doen, als we het sociale partnerschap erkennen. Laten we daarom dit deel opschorten en later een betere, verstandige oplossing zoeken, zodat we naderhand niet opnieuw hoeven te onderhandelen en onszelf in een positie brengen waarin we misschien niet in staat zijn om verder iets te bereiken.
Erik Meijer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (NL) Voorzitter, mijn fractie vindt voortgezette en verbeterde bescherming van werknemers en consumenten belangrijker dan steeds meer vrijheid voor ondernemingen binnen de Europese markt. Nog sterker dan in vele andere bedrijfstakken is die keuze van belang bij het grensoverschrijdend vervoer over de lange afstand per autobus en per vrachtauto.
In het busvervoer gelden sinds april 2007 regels die tijdens een vakantiegroepsreis de bus elke zes dagen een dag laten stilstaan om de chauffeur te beschermen tegen oververmoeidheid. Wij zijn het nadrukkelijk eens met de doelstelling van die maatregel. Desondanks beseffen wij dat de wijze van uitvoering ervan ergernis oproept, niet alleen bij ondernemers en klanten, maar ook bij de chauffeurs zelf. Ik heb eerder aangedrongen op verbetering van die uitvoering door afspraken met de vakbeweging, de Europese Transportarbeidersfederatie. Het is beter dat chauffeurs de garantie hebben dat zij thuis kunnen uitrusten, in plaats van te worden gedwongen dat onderweg te doen, temidden van verbaasde en ontevreden klanten. Overeenstemming daarover is goed, maar alle pogingen tot eenzijdige afschaffing van die bescherming wijzen wij af.
In het vrachtverkeer over de weg bestaat ergernis, omdat op terugritten uit het buitenland per land verschillende regels bestaan voor het mogen meenemen van vracht. Daardoor moet onnodig vaak grotendeels leeg worden teruggereden. Toch is het te vroeg om voor heel Europa hetzelfde systeem over te nemen dat nu redelijk functioneert tussen Nederland, België en Luxemburg. Zoiets kan alleen tussen landen met eenzelfde niveau van inkomen en sociale omstandigheden. Wij hebben niets tegen grensoverschrijdende oplossingen als die alle chauffeurs verzekeren van een goed loon, toereikende onkostenvergoedingen en voldoende veiligheidsmaatregelen. Daarentegen maken wij bezwaar als in zo’n systeem de huidige grote loonsverschillen tussen EU-lidstaten worden misbruikt om de arbeidskosten te verlagen. Dan verliest ieder die behoorlijk werd betaald zijn baan en werken daar straks alleen nog mensen op grondslag van de huidige arbeidsvoorwaarden van bijvoorbeeld Polen of Roemenië.
Mijn fractie heeft daarom op het verslag over goederenvervoer de amendementen nrs. 45 en 46 ingediend, om de marktopening voor cabotage afhankelijk te maken van de groei naar gelijke omstandigheden en een evaluatie in 2012.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – (NL) Ik wil de heer Grosch en mevrouw Ţicău bedanken voor het geleverde werk en nog drie opmerkingen maken.
Mijn eerste opmerking betreft de wijziging van de lijst van inbreuken in het voorstel van mevrouw Ţicău, die kunnen leiden tot het intrekken van een vergunning van een vervoerder. Deze lijst van inbreuken is een essentieel onderdeel van het pakket en zij vormt een mogelijke beperking van de interne markt. Daarom is het beter wijzigingen van de lijst met inbreuken te laten verlopen via de medebeslissingsprocedure in plaats van via de comitologieprocedure. Ik heb daarom een amendement ingediend dat die wijziging voorstaat en dat u hopelijk allen steunt.
Ten tweede wil ik het belang benadrukken van een goede controle van de lijst van inbreuken. De voorstellen die hier vanmiddag worden besproken, beogen de interne markt te verbeteren. Het is dan echter wél van belang dat er echte gelijke concurrentievoorwaarden ontstaan. De lidstaten zullen op gelijke wijze de voorschriften uit deze verordening moeten handhaven en ik vraag de Europese Commissie daarom goed toe te zien op de correcte toepassing van deze verordening door de lidstaten.
En mijn derde punt is dat er inderdaad lidstaten zijn die cabotage tot een minimum proberen te beperken. Dit is volstrekt in strijd met de beginselen van de interne markt en daarnaast wordt hiermee indirect het milieu vervuild. Het amendement dat de beperkingen van de cabotage vanaf 2012 wil opheffen zal ik daarom zeker steunen.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de voorstellen van de heer Grosch beogen een uniforme en strikte toepassing van de regelgeving inzake het wegvervoer, hetgeen ik steun. Ik ben het ermee eens dat criteria moeten worden opgesteld waaraan moet worden voldaan voordat deze activiteiten kunnen worden uitgevoerd en dat het toezicht door de betrokken autoriteiten moet worden opgevoerd door middel van een enkel documentherkenningssysteem en een stelsel van sancties, en dat toestemming moet worden gevraagd van de landen waar deze diensten doorheen rijden.
Na het uitstekende werk van mijn collega’s wil ik graag eraan toevoegen dat zoals ik het zie een inkorting van de termijn voor internationale cabotage niet mogelijk is, tenzij er sprake is van een echt redelijke en gelijkwaardige aanpak bij het opstellen van regels zodat we allerlei gevallen van dumping vermijden die vaak ertoe leiden dat sommige vervoerders worden bevoordeeld ten koste van anderen. Naar mening is 2014 een geschikte deadline die zelfs nog kan worden verlengd.
Timothy Kirkhope (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, u wacht op een verslag over autobussen en vrachtauto’s en er komen er opeens drie langs. De vragen is of ze allemaal in de goede richting gaan? Over cabotage: ik ben een van de vurigste voorstanders in dit Parlement van liberalisering, en in het algemeen in het geval van cabotage. Maar ik wil er absoluut zeker van zijn dat we werkelijk gelijke concurrentievoorwaarden hebben op het punt van dit vervoer. We hebben verschillende voertuig- en veiligheidsnormen in het Verenigd Koninkrijk, we kennen een geografische beslotenheid, we genieten een bijzonder belastingstelsel dat verschilt van sommige andere landen, en er zijn zorgen met betrekking tot werkgelegenheid: dit zijn onderwerpen waar ook rekening mee moet worden gehouden.
Dus, hoewel ik vind dat er sprake is van veel helderheid in het voorstel van de Commissie en ik dit verwelkom, meen ik dat we zeer voorzichtig moeten zijn in het openstellen van de markt op de manier waarop dit wordt voorgesteld.
Het totale effect van cabotage is enigszins onduidelijk en ik weet dat er veel wegvervoerders, betrokken mensen in de sector, zeer bezorgd zijn. Daarom vind ik dat we verstandig moeten zijn en evenwichtig te werk moeten gaan. Ik wil zeker graag een evaluatie zien van het voorstel binnen vier jaar na invoering met in de tussentijd een volledige consultatie van de sector.
Dat is de enige manier waarop we gelijke concurrentievoorwaarden kunnen waarborgen en volledige liberalisering voor een goed resultaat.
Ik wil nog een ander punt toevoegen aan een van de andere verslagen. Zo maak ik me zorgen dat de toepassing van de verordening in Europa zich gaat uitstrekken tot het vervoer van ouderen door vrijwilligers.
De toepassing van wetgeving op zulke groepen is zowel onnodig als nutteloos. Europese wetgeving moet ernaar streven om altijd mobiliteit en toegankelijkheid te bevorderen. Ik denk dat in dit geval, in de prachtige gebieden van Groot-Brittannië zoals in mijn eigen kiesdistrict Yorkshire, wij geen belemmeringen willen in het plezierig vertoeven in onze regio’s. Dit wegvervoerspakket gekoppeld aan de verordening van de rijtijden van chauffeurs mag er niet toe leiden dat het openbaar vervoer op het platteland tot het verleden gaat behoren.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil speciaal mijn collega’s mevrouw Ţicău en de heer Grosch bedanken voor hun geduld en hun bekwaamheid om alle schaduwrapporteurs bijeen te brengen over voorstellen die soms breed werden gesteund en soms controversieel waren.
De waarheid is dat het Parlement kans heeft gegrepen deze teksten over wegvervoer te herzien in een poging om de wetgeving te verbeteren en in het geval van cabotage meer naar openstelling te neigen, in beginsel vanwege comodaliteit zoals we dat ook bij andere zaken doen, teneinde het vrije verkeer te bevorderen en natuurlijk om te voorkomen dat er lege ritten worden gemaakt.
Met het oog hierop hebben we de mogelijkheid voorgesteld van een bepaling die zal waarborgen dat de liberalisering van de markt niet tot verstoring zal leiden.
Ik wil benadrukken dat de voornaamste reden “sociale dumping” moet zijn; voor dit doel hebben we datum van 2014 genomen voor volledige vrijheid van cabotage.
Opgemerkt moet worden dat deze tekst in bepaalde mate aan geloofwaardigheid zal winnen, omdat we ons in wezen hebben gericht op ernstige inbreuken, aangezien deze aan werkelijk toezicht kunnen worden onderworpen.
Natuurlijk verwerpen we de suggestie van een specifieke, geprivilegieerde, bilaterale cabotage tussen twee aangrenzende landen omdat, zoals een van mijn collega’s terecht opmerkt, dit de markt verder fragmenteert.
Met betrekking tot de tekst over de autobussen willen we u informeren dat de socialistische fractie van plan is te gaan vragen, of moet ik zeggen, al heeft gevraagd om de stemming over alleen deze wetgevingstekst uit te stellen, omdat we denken dat, zoals we al hebben gehoord, er een akkoord is tussen werkgevers en de vertegenwoordigers van de werknemers en de bonden over, laten we zeggen, een herziening van de 12-dagenregel. Erkend moet worden – zelfs als sommige van mijn collega’s dat niet willen doen – dat dit enig uitzicht biedt op een herziening via de achterdeur die niet voldoende uitgelegd of duidelijk wordt gemaakt en dat daarom deze waarborg van het akkoord tussen de werknemers en de bonden nodig is.
Anders zal het publiek niet begrijpen waarom we morgen over een tekst stemmen die al zinloos is, omdat er een akkoord bestaat buiten het Parlement.
Jeanine Hennis-Plasschaert (ALDE). – (NL) Al jarenlang lopen de gemoederen hoog op als het gaat om het fenomeen cabotage. De bestaande regelgeving zou door het gebruikte begrip tijdelijk te onduidelijk zijn. Een mooi excuus voor verschillende lidstaten om de eigen markt dus maar oneigenlijk verder af te schermen.
Om voor eens en altijd duidelijkheid te scheppen lanceerde de Commissie alweer een jaar geleden een nieuwe verordening. En net als collega Sterckx zojuist zei, ik verwachtte hier veel van. Opvallend genoeg echter stelde de Commissie voor om de cabotagemogelijkheden aan strikte banden te leggen. In plaats van meer vrijheid zouden de vervoerders op basis van het huidige Commissievoorstel met meer beperkingen worden geconfronteerd. Opvallend inderdaad, omdat de bestaande regels uit 1993 al die tijd werden beschouwd als een tussenstap naar volledige vrijheid, ook door de Europese Commissie.
Natuurlijk hebben wij een Europese benadering nodig. Geen dag langer zou de sector geconfronteerd mogen worden met allerhande nationale oprispingen om de cabotagemogelijkheden tot een minimum te beperken. Echter, het Commissievoorstel als zodanig strookt onvoldoende of, eerlijk gezegd, voor geen meter met de beginselen en doelstellingen van de interne markt, noch met die van de strategie van Lissabon. De genoemde pro-argumenten in het betoog van de Europese Commissie, zoals verkeersveiligheid, het milieu en de vermindering van de administratieve lasten, raken in dezen kant noch wal.
Voor een zo efficiënt mogelijke planning is een vrije markt simpelweg noodzakelijk. Elke beperking leidt immers tot meer vervoersbewegingen, of het nu gaat om cabotage, zoals in dit geval, of bijvoorbeeld om de totaal onzinnige lappendeken aan rijverboden. Zoals Dirk Sterckx net heel duidelijk zei, zet de ALDE-Fractie dan ook in op een volledig vrije markt en bij voorkeur met ingang van 1 januari 2012. Tevens moet het de lidstaten vrijstaan om, als zij dit wenselijk achten, reeds eerder onbegrensde cabotageregelingen overeen te komen. Verder moet boven alles duidelijk zijn dat vergunningen die vóór inwerkingtreding van de beoogde verordening verleend zijn, hoe dan ook geldig blijven.
Het traject van “opnieuw een studie en dan zien wij wel weer verder” wijzen wij af. Het instellen van commissies, het doen van studie nr. 250 op rij leidt nagenoeg tot helemaal niets, althans behalve tot een heleboel rompslomp, bijbehorende kosten en andere ongein, en dat weten wij allemaal maar al te goed,. De sector en ja, ook de consument, zijn gebaat bij een vrije markt en wel zo snel mogelijk.
En tot slot zou ik nog één ding willen zeggen: dat er zeer terecht in dit Parlement een ruime meerderheid is voor het schrappen van de verwijzingen naar de zogenoemde herhaalde kleine inbreuken. Daarvoor is in deze verordening geen plaats.
Jaromír Kohlíček (GUE/NGL). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de drie verordeningen waarover we hier debatteren, zijn nauw verbonden met het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal. Toen de vier vrijheden in 1957 werden vastgesteld, had niemand duidelijk de overgangswetgeving voor de nieuwe landen van de Europese Unie voor ogen. Natuurlijk waren we tegen beperkingen in de toetredingsverdragen van de tien nieuwe lidstaten. Zelfs na de opening van de Schengengrens voldoen deze landen aan de overgangswetgeving voor vervoer van mensen en goederen die als volgt kan worden samengevat: verboden of beperkte cabotage. Tijdens debatten over vermindering van koolstofuitstoot en over de effectiviteit van het wegvervoer in het bijzonder, lijken sommige vereisten in de betreffende verordeningen naar onze mening enigszins futuristisch.
Ik denk aan de boetes terzake vervoer van lege vrachtauto’s en de zogenaamde “op volledige capaciteit werkende vrachtvervoerscentra” die in de volksdemocratieën bestonden. Misschien moeten we terugkeren naar een dergelijk soort verordening. Eigenlijk doen we de goede dingen als we op communautair gebied het gebruik van de bestaande regels harmoniseren in aanvulling op de communautaire CMR-documenten (CMR: Convention on the Contract for the Internationale Carriage of Goods by Road – Verdrag betreffende de overeenkomst tot internationaal vervoer van goederen over de weg). Als toetreding tot de markt wordt vereenvoudigd, de beperkingen ten aanzien van cabotage gedeeltelijk worden versoepeld en de primaire arbeidsomstandigheden in de sector worden geharmoniseerd, zal dit zowel voor wat betreft werkgelegenheid als voor de houding van de afzonderlijke lidstaten bij de handhaving de EU-wetgeving de hartelijke instemming vinden van zowel ondernemers en werknemers in de sector. Dus alle aspecten afwegend die ik zojuist heb genoemd, steunt de GUE/NGL-Fractie de voorstellen in kwestie.
Dieter-Lebrecht Koch (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als het beroepsleger aan de internationale chauffeurstafel, wegvervoerders en de waakhonden van het overheidsbeleid onze voorstellen om de bestaande richtlijnen te vervangen en te vereenvoudigen niet bekritiseren, zijn we op het goede pad. Ikzelf vind het een goed pad omdat het bijdraagt aan verschillende fundamentele punten: ten eerste aan meer veiligheid in het wegvervoer, omdat controles en de uitwisseling van daaruit voortvloeiende gegevens belangrijker zijn dan nieuwe wetgeving, maar ook omdat toelating tot een beroep en het verlenen van vergunningen onderwerp zijn van gezamenlijke, kwalitatieve criteria.
Ten tweede aan het elimineren van verstoringen in de concurrentieverhoudingen, omdat het mogelijk wordt de activiteiten van de zwarte schapen in de vervoersector te doen beëindigen, discriminatie te bestrijden en de status van het beroep te verhogen. Ten derde aan de bescherming van het milieu en het behoud van energiebronnen door vermindering van lege ritten. Ten vierde aan het aantrekkelijker worden van toeristisch busvervoer, omdat de 12-dagentochten opnieuw zijn gewaarborgd. Ten vijfde aan de vermindering van bureaucratische vereisten, omdat de nationale elektronische registers in een netwerk worden opgenomen en de toegang ertoe gemakkelijker wordt, en omdat er plannen zijn voor vereenvoudigde formulieren voor Gemeenschapsvergunningen en attesten voor chauffeurs.
Ten zesde aan het in beweging zetten van de modernisering van de sector.
Ik ben van mening dat wettelijke zekerheid voor toekomstig cabotagevervoer bijzonder van belang is, zelfs als deze momenteel slecht twee tot drie procent van de vervoersmarkt uitmaakt. Iedere uniforme regelgeving in Europa is beter dan de huidige lappendeken aan regelingen. Vanuit ecologisch gezichtspunt moeten we de weg onmiddellijk openstellen voor cabotagevervoer, maar vanuit sociaal en economisch gezichtspunt is het verstandiger om dit vooralsnog te beperken. Het doel moet echter zijn de volledige afschaffing van alle beperkingen ten aanzien van cabotagevervoer door EU-bedrijven voor zolang als zij voldoen aan de nieuwe vergunningsvoorwaarden. Ik verwacht hier tegen 2014 concrete stappen te zien. We moeten echter bilaterale overeenkomsten die de markt sneller openstellen niet belemmeren.
Saïd El Khadraoui (PSE). – (NL) Ik zou om te beginnen de rapporteurs willen danken voor het geleverde werk. Het betreft hier een belangrijk pakket maatregelen die een zeer concrete en grote impact hebben op heel veel mensen in Europa.
Het meest in het oog springend is natuurlijk alles wat te maken heeft met cabotage. In dat verband was en is het nodig om een en ander uit te klaren, te verduidelijken, zodat de lat voor iedereen gelijk komt te liggen. De manier waarop de bestaande cabotageregels werden geïnterpreteerd verschilden te veel van lidstaat tot lidstaat en dus zijn er regels nodig. En voor alle duidelijkheid: meer cabotage kan leiden tot een efficiënter wegvervoer, hetgeen goed is voor de economie en het milieu, en dus absoluut moet worden gestimuleerd. Maar het moet duidelijk zijn dat dit geen sociale dumping tot gevolg mag hebben en dus moet de geleidelijke opening van de markt hand in hand gaan met het gelijkwaardig maken van de sociale spelregels. De verschillen in fiscale en arbeidsvoorwaarden moeten zoveel mogelijk worden weggewerkt, het liefst naar boven, wel te verstaan.
Het compromis om de markt open te gooien in 2014 lijkt mij dan ook verdedigbaar, op voorwaarde dat de amendementen 47 en 48 worden aangenomen, dat met name de Commissie de studie in 2012 over de verschillen in sociale en arbeidsvoorwaarden au sérieux neemt en vooral dat de lidstaten ook na 2014 nog over een soort alarmbelprocedure kunnen beschikken in geval van een ernstige verstoring van de nationale vervoersmarkt. In afwachting daarvan is een duidelijke definitie nodig van wat wel en wat niet kan en natuurlijk ook voldoende controle.
Met betrekking tot de rij- en rusttijden voor buschauffeurs lijkt het mij ook logisch - en een aantal collega’s hebben het al gezegd - dat wij de stemming uitstellen, zodat het compromis dat werkgevers en werknemers vorige week vrijdag hebben uitgewerkt, volledig in onze wetgeving kan worden verwerkt. Het compromis ligt op tafel, maar het moet nog in juridische taal worden omgezet. De uitkomst van de besprekingen bewijst dat sociale dialoog op Europees niveau kan werken. Er is een goed evenwicht bereikt, rekening houdend met de specifieke kenmerken van de autobussector.
Paweł Bartłomiej Piskorski (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in zo’n korte toespraak kan men slechts fundamentele zaken over de ter discussie staande documenten behandelen. Het is de moeite waard eraan te denken dat ons doel een vrije markt is, een vrije markt ook op het punt van deze diensten, de wegvervoerdiensten. Vanuit dit aspect vormen de documenten die we bespreken in werkelijkheid een soort dienstenrichtlijn, maar een die bedoeld is voor deze bijzondere markt.
In dit verband is een tweede punt het overdenken waard, namelijk dat alle beperkingen en omwegen – zoals oplossingen met betrekking tot overgangstermijnen, cabotage en het jaar 2014 – deeloplossingen zijn die ons niet mogen afleiden van de hoofdweg, namelijk maximale openheid van de markt.
Tot slot benadruk ik dat bepaalde speciale beperkingen die met deze specifieke markt samenhangen, zoals rijtijden en oplossingen die verband houden met het milieu en de verkeersveiligheid, hier onmiskenbaar van groot belang zijn, maar we mogen niet vergeten waar de grenzen van veiligheid en sociale onderhandelingen liggen.
Jacky Hénin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, we kunnen het vraagstuk van goederenvervoer over de weg niet serieus bespreken zonder het probleem van de gevaarlijke stoffen aan te pakken. In de teksten die vandaag aan ons zijn voorgelegd, wordt dit probleem net als elders in de Europese wetgeving onderschat of gebrekkig behandeld. Maar als er een gebied is waarop we meer van Europa nodig hebben, meer beperkende communautaire verordeningen, is het hier.
Als veel ondernemingen hun gevaarlijke stoffen de weg op laten gaan ter voorkoming dat hun vestigingen worden geclassificeerd als een “Seveso-terrein”, zal de stroom van in de Unie circulerende gevaarlijke stoffen voortdurend groeien en daarmee het risico op een grote ramp toenemen.
Wat betreft het vervoer van gevaarlijke stoffen over de weg: er is een groot gebrek aan opleiding en een belangrijk tekort aan uitrusting op het punt van parkeerterreinen waar de betreffende voertuigen in overeenstemming met de communautaire regelgeving veilig kunnen staan.
Het gevaar van gemengde ladingen word zwaar onderschat. Goederen die ongevaarlijk zijn wanneer ze afzonderlijk worden gehouden, kunnen gevaarlijk worden als ze op dezelfde parkeerplaats staan; momenteel zijn mensen zich eenvoudigweg niet van dit gevaar bewust.
Ik pleit voor de instelling van een Europees agentschap voor de veiligheid van het vervoer over land van gevaarlijke stoffen ter bevordering van een werkelijk allesomvattend veiligheidsbeleid op het niveau van de Unie.
Philip Bradbourn (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil met name spreken over het verslag van mevrouw Ţicău. Hoewel het voorstel grotendeels niet op problemen stuit, wil ik het vraagstuk van de sancties bespreken.
Het is belangrijk om te begrijpen dat we gemeenschappelijke sancties nodig hebben, maar we moeten ons ook bezighouden met het vraagstuk van de gemeenschappelijke handhaafbaarheid. Hoewel ik tegen meer bureaucratie ben, moeten we een systeem bedenken waarbij chauffeurs en hun bedrijven gemakkelijker kunnen worden vervolgd wanneer zij ongelukken in andere lidstaten veroorzaken. Op dit ogenblik ontsnappen dergelijke ondernemingen en hun chauffeurs aan vervolging voor overtredingen bijvoorbeeld in het Verenigd Koninkrijk, aangezien het vereiste papierwerk om hen voor het gerecht te brengen tegenwoordig te omvangrijk is. Dat is vooral alarmerend als we bedenken dat volgens mijn informatie in mijn kiesdistrict er de afgelopen vijf jaar een toename is van 75 procent aan verkeersongevallen die worden veroorzaakt door uit andere lidstaten afkomstige chauffeurs.
Ik ontvang geregeld klachten van mensen die tamelijk zwaar letsel opliepen door bedrijfsvoertuigen en hun chauffeurs. Het is frustrerend dat onze huidige met handhaving belaste politiediensten niet in staat of bereid zijn deze chauffeurs ter verantwoording te roepen. Daarom kijk ik uit naar verdere ontwikkelingen op dit gebied ter vereenvoudiging van de wijze om deze roekeloze individuen voor het gerecht te brengen.
Bogusław Liberadzki (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we houden deze discussie op een tamelijk bijzonder moment – dat wil zeggen, we zijn een goede commissaris voor vervoer kwijtgeraakt, ik bedoel Jacques Barrot, – een moment waarop we op een nieuwe commissaris wachten. Eigenlijk ben ik geïnteresseerd in het feit of de aangewezen kandidaat voor het commissarisschap naar onze discussie van vandaag luistert, want dat zou zeker in ieder opzicht verantwoord zijn.
We praten hier over de wegvervoersector, een sector die het mogelijk maakte dat in de economische uitwisseling tussen de lidstaten in de afgelopen vijf jaar een stijging van veertig procent is bereikt. We praten over een sector die de facto Europa in beweging houdt. Mijn mening is dat we hier behoefte hebben aan zoveel mogelijk vrijheid met inbegrip van cabotage. Tegelijkertijd hebben we echter zoveel mogelijk vastberadenheid nodig, vooral in het bestrijden van praktijken van wilde touringcarondernemers die de markt verwoesten. De sanctie van het intrekken van hun vergunning is niet toepasbaar, aangezien ze die niet hebben en nooit hebben gehad.
In de hele sector zie ik echter verscheidene belangrijke bedreigingen: de brandstofprijs en de stijging ervan, de manier waarop externe transportkosten zijn geïnternaliseerd, de wijze waarop met rijtijden wordt omgegaan en ik heb ook de indruk dat de winstgevendheid van vervoersbedrijven in het algemeen daalt. Daarom bied ik graag mijn bijzonder enthousiaste steun aan het verslag van de heer Piecyk om het vraagstuk van autobus- en touringcarvervoer te bespreken en in juni te stemmen.
Ik steun het standpunt van de heer Sterckx over de noodzaak tot een nieuw onderzoek naar de gevolgen van de openstelling van de markt, maar dit moet ook gekoppeld worden aan een onderzoek naar het economisch welzijn van de wegvervoersector.
Luis de Grandes Pascual (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil eerst het verslag van mevrouw Ţicău bespreken. Dit voorstel is belangrijk voor de modernisering van het beroep van wegvervoerondernemer, door middel van de uniforme toepassing door alle lidstaten van communautaire regels waarbij de toelating tot dat beroep wordt geautoriseerd.
In dit verband prijs en verwelkom ik het voorstel van de Commissie. Maar ik wil graag een vraag herhalen die ik tijdens het debat over dit verslag in de Commissie vervoer en toerisme heb gesteld. Het betreft het begrip “betrouwbaarheid”, dat ik heb voorgesteld en dat ik in het belang van een consensus vervolgens heb ingetrokken en ik heb als vervanging voorgesteld “ethische beroepsnormen”. Ik stel op geen enkele manier dit vereiste ter discussie. Integendeel, ik ben het er mee eens dat aan vervoersleiders geen enkele ernstige strafrechtelijke veroordeling of ernstige sancties voor inbreuken op communautaire regelgeving ten aanzien van wegvervoer mag zijn opgelegd.
Ik ben echter voorstander van het wijzigen van de term, omdat we slechte praktijken in een beroepsgroep veronderstellen die in de Europese economie een belangrijke factor vormt die rijkdom genereert, werkgelegenheid schept en de mobiliteit van personen en goederen waarborgt.
We moeten zorgvuldig nadenken voordat we veronderstellen dat iemand niet betrouwbaar genoeg is om toegelaten te worden tot een beroep als dat niet is bewezen.
Voorts wil ik wijzen op het belang van het verslag van de heer Grosch over gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer. Het voorstel voor een verordening definieert cabotagevervoer en maakt een eind aan de huidige juridische onzekerheid. Aansluitend op internationaal vervoer van zeven dagen zijn tot maximaal drie opeenvolgende cabotageritten toegestaan. We moeten echter verder gaan om alle beperkingen inzake cabotage op te heffen en te komen tot een grotere liberalisering van nationale markten.
Ik prijs tot slot de vermindering van de bureaucratie die dit nieuwe voorstel voor een verordening brengt met betrekking tot de nieuwe vereenvoudigde formulieren voor een communautaire vergunning, afschriften van deze vergunning en de chauffeursattesten, die het oponthoud verminderen bij wegcontroles.
Dames en heren, we moeten de vervoerssector efficiënter en sterker concurrerend maken.
Rovana Plumb (PSE). – (RO) Ik feliciteer de twee rapporteurs met hun werk en richt mij op het verslag van mevrouw Ţicău. Ik ben blij met de introductie in het verslag van kwalitatieve toegangscriteria tot het beroep van wegvervoerondernemer met het oog op de kwaliteit van de vergunninghouders en niet om hun toegang tot het beroep beperken. Of we nu spreken over mensen of goederen, het beroep van wegvervoerondernemer heeft betrekking op het verrichten van activiteiten die onmisbaar zijn voor de economische ontwikkeling van de Unie, in overeenstemming met de doelstellingen van Lissabon om de economische activiteit in het Europese gebied te stimuleren.
Ik denk dat met de invoering van deze verordening het aantal banen zal toenemen, evenals het realiseren van een hogere mate van veiligheid en billijkheid met betrekking tot het wegvervoer in de Europese Unie. Nogmaals mijn felicitaties aan de rapporteurs.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, hier in de Europese Unie gaan we er altijd prat op dat we een middenweg proberen te bewandelen en samen werken aan een oplossing en dat we hierin vaak slagen. Het is niet altijd gemakkelijk. Het gezamenlijk debat over de verslagen van mevrouw Ţicău en de heer Grosch toont hiervan enkele bijzonder goede voorbeelden, maar ook enkele uitzonderlijk slechte voorbeelden: de 12-dagenregel en cabotage zijn meer dan eens genoemd.
De 12-dagenregel is goed; hopelijk brengt deze ook sociaal voordeel. Maar voor een bepaalde sector van de goedkope toeristenmarkt wordt het steeds meer een probleem en we willen hier ook met de belangen van de consument rekening houden. We hebben gehoord dat er pogingen zijn ondernomen om een goed compromis te sluiten, waarvoor misschien iets meer tijd nodig is. Als het een kwestie is van een beperkte periode – en dat is inderdaad het geval – zouden we die periode misschien moeten nemen.
Hetzelfde geldt voor de regels voor cabotage. We zijn het allemaal erover eens dat we een beter gebruik willen maken van de diverse infrastructuren. Maar dat heeft zijn invloed op veel gebieden, vooral op de vervoerssector, en de belangen in de lidstaten lopen hier sterk uiteen. Als het over het onderwerp cabotage gaat, weet ik niet helemaal zeker of er niet wat “euromythologie” in het spel betrokken is, eenvoudigweg vanwege de vele jaren dat dit al ter discussie staat. Ik wil graag weten of er werkelijk zoveel lege ritten zitten in de lange rijen vrachtauto’s die we op de snelweg moeten inhalen – of die we wellicht niet mogen inhalen – zoals ons altijd wordt verteld. Misschien kan een “ik-rijd–onbeladen”-vlag van belang zijn.
Maar de kern van het debat van vandaag is niet zozeer de wetgeving die we aannemen, maar datgene wat de lidstaten van kracht laten worden, toepassen en invoeren.
Gilles Savary (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank eerst onze twee rapporteurs voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht. Ik hoop dat onder het Franse voorzitterschap dit zeer belangrijke wegpakket een toekomst zal krijgen en tot een beslissing zal leiden. Ik wil mij eerst richten op twee onderwerpen.
De eerste is cabotage en de datum die het Europees Parlement juist acht om vast te stellen, met andere woorden, de liberalisering van rechtswege in 2014. Vanuit dit gezichtspunt wordt er een natuurlijke verstoring geschapen tussen de perifere landen en de transitolanden. Landen zoals Frankrijk, Duitsland en waarschijnlijk Oostenrijk zijn van nature landen met de meeste cabotage. Het feit dat we nu juist een definitie van cabotage hebben gekozen die inhoudt dat cabotage volgt na een internationale rit, is een goede zaak. Het betekent echter dat het sociale vraagstuk ongetwijfeld aanzienlijke verstoring met zich gaat brengen, terwijl bij het wegvervoer zodra men mobiel is, het beginsel van land van herkomst wordt toegepast. Ik denk daarom dat het veel verstandiger zou zijn om te wachten, zoals oorspronkelijk het plan was, op een verslag van de Commissie dat ons in staat stelt de inventaris op te maken van de sociale verstoringen, voordat we besluiten tot liberalisering van rechtswege.
Mijn tweede onderwerp gaat over de afwijking van de rijtijden voor autobussen. Zoals ik al eerder heb gezegd, zonder dieper op het onderwerp in te gaan, vind ik deze procedure walgelijk. Onder druk van pressiegroepen is er een amendement ingediend dat een tekst amendeert die niet de oorspronkelijke tekst is. Dit vraagstuk moet worden opgelost door een nieuw voorstel van de Commissie dat amendeert wat we hier het verslag-Markov noemen. Ik wil u ook eraan herinneren dat wij bij het verslag-Markov een amendement hebben ingediend in de vorm van een verordening toen het verslag-Markov een richtlijn was. Dames en heren, ik ben niet ... ja, het was een verordening, u hebt gelijk, het was een verordening. Maar ik denk in elk geval dat de formulieren hetzelfde moeten zijn en dat we er geen gewoonte van mogen maken om onder druk van pressiegroepen amendementen in te dienen op teksten anders dan op de oorspronkelijke tekst.
Ari Vatanen (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zeg niet dat ik de voorkeur geef aan de heer Grosch boven mevrouw Ţicău, maar ik wil, evenals mijn geachte collega Savary, spreken over cabotage. Deze discussie over cabotage is al vele jaren aan de gang. Zoals een van de belanghebbenden zei: “Het gedrag van de Raad kan worden vergeleken met het gedrag van een slang”; zo traag houdt de Raad zich met dit onderwerp bezig, terwijl het Parlement uiteindelijk de boel op orde heeft gekregen. Cabotage is belangrijker dan we beseffen en ik moet zeggen dat ik het niet eens ben met mijn vriend Savary als hij zijn vrees uitspreekt dat de sociale markt zal worden verstoord.
Als u cabotage niet toestaat, wat betekent dat dan? Het betekent onnodig hoge vervoerskosten; dat betekent onbeladen, lege voertuigen die overal heenrijden.
Waar gaat het om in de EU? Het gaat bij de EU om een open markt, en we moeten zorgen voor de burgers in de EU. Als we de vervoerskosten omlaag krijgen, betekent dit dat de EU-burgers daar profijt van hebben en zodoende geven we hun toegevoegde waarde in hun dagelijks leven.
Op dit moment vragen mensen overal “Wat doet de EU?” Gewonen mensen komen geld tekort als de prijzen omhoog gaan.
Maar tegelijkertijd kunnen we geen protectionisme toepassen. We moeten mensen een beter leven gunnen en als we de kosten kunnen drukken, trekt de economie aan en hebben de gewone mensen daar baat bij. Zo maar een voorbeeld, bij de handel tussen Finland en Rusland werd al het vervoer door Russische vrachtwagenchauffeurs overgenomen en de Finse burgers hadden daar voordeel bij. Ik zie niet in waarom Franse burgers – ik beweeg mij in beide kampen – geen voordeel bij cabotage zouden hebben. Laten we dus “ja” zeggen tegen de toekomst.
Radovan Žerjav, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Ik ben het natuurlijk eens met al diegenen die vinden dat de kwestie dringend tot een beslissing moet leiden.
Ik geef toe, cabotage is een heel gevoelig onderwerp. Dat is duidelijk geworden in uw discussie van vandaag met inbegrip voor wat de afzonderlijke lidstaten betreft. Sommigen steunen volledige liberalisering en anderen zijn voorstander van gedeeltelijke liberalisering , terwijl weer anderen in essentie tegen liberalisering zijn.
Natuurlijk is het van belang voor ons dat we onze standpunten met elkaar in overeenstemming brengen, ondanks de bestaande verschillen. We moeten ook – en ik ben het daar van ganser harte mee eens – rekening houden met kleine en middelgrote ondernemingen en in het bijzonder met milieuaspecten. Ik denk hier vooral aan wat bekend staat als transitocabotage hoewel ik dit graag terzijde laat.
Het zou absurd zijn – om niet te zeggen onaanvaardbaar – om onbeladen wegvervoer te hebben. Aangezien er hier verschillende opvattingen zijn, hebben we volgens mij behoefte aan een tussenstadium of overgangsperiode voordat de cabotagesector volledig wordt geliberaliseerd.
Natuurlijk hoop ik dat het Parlement morgen de voorgestelde amendementen zal aannemen die de cabotagediensten in de Europese Unie harmoniseren en vooral de voorgestelde afschaffing van onbeladen wegverkeer, zoals ik al eerder heb benadrukt en ik op dit punt nog eens opnieuw wil onderstrepen. Dus cabotage moet ook mogelijk zijn op de terugrit.
Naar mijn mening zijn de verschillen tussen het Parlement en de Raad niet zo groot dat er geen voortgang of overeenkomst in de betrekkelijk nabije toekomst kan worden geboekt.
Ik ben het ook eens met al diegenen die toezicht en controle op dit gebied heel belangrijk vinden. Naar mijn mening kan dit ook worden bewerkstelligd door het elektronisch register dat nog moet worden ingesteld. Ik wil benadrukken dat we hier heel dicht bij een overeenkomst zijn wat betreft het tijdpad en de feitelijke instelling van dit elektronisch register. Dit geldt ook voor traditionele controlemiddelen zoals de digitale tachograaf en de vrachtbrief. Hiervan bent u waarschijnlijk op de hoogte.
Inbreuken spelen ook een belangrijke rol wanneer zij leiden tot een onbevoegdverklaring om te mogen rijden. Hier moeten we onmiskenbaar heel behoedzaam en verstandig mee opereren, en bovenal luisteren naar ondernemingen.
De 12-dagenregel voor busvervoer is hier een aantal malen genoemd. De Raad heeft hier echter nog geen besluit over genomen. We zijn ons echter ervan bewust, en dat moet hier duidelijk worden gezegd, dat de sociale partners een dialoog voeren. Natuurlijk zijn we bereid hierover te praten zodat de Raad en het Parlement zo spoedig mogelijk tot een akkoord komen.
Ik wil graag de twee rapporteurs, de heer Grosch en mevrouw Ţicău nog eens bedanken voor de constructieve uitwisseling van meningen.
Het Sloveens voorzitterschap zal in elk geval alles eraan doen om de uiteenlopende belangen in overeenstemming met elkaar te brengen en ook ervoor zorgen dat de uiteindelijke compromistekst eraan zal bijdragen dat de Europese vervoerssector efficiënter en vooral, en dit zeg ik met nadruk, leidt tot een betere concurrentiepositie.
Het is mijn hoop en wens dat deze vruchtbare dialoog zal worden voortgezet en dat met het Europees Parlement zo spoedig mogelijk een akkoord wordt bereikt.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Ik ben blij met het akkoord dat in het zicht komt over de essentiële aspecten van het wegpakket. Ik verwijs in het bijzonder naar het register en de intrekking van bepaalde bevoegdheden in het geval van ernstige inbreuken op de wet. Aan de andere kant is het duidelijk dat het onderwerp cabotage problematischer is. Niettemin wil ik u er graag aan herinneren dat het begrip tijdelijke cabotage, dat nu van kracht is, ernstige rechtsonzekerheid met zich meebrengt. Deze situatie is niet aanvaardbaar voor de sector in kwestie. Geen regeling is perfect, maar de regeling voorgesteld door de Commissie – drie transporten binnen een week na een international transport – is ten minste duidelijk en veel gemakkelijker te controleren.
Dit leidt niet tot meer of minder cabotage in de afzonderlijke lidstaten, maar tot een beter uitgevoerde cabotage die aan de ene kant beter controleerbaar is en aan de andere kant vanuit logistiek oogpunt effectief is. Ik zeg tegen degenen die meer cabotage willen dat de interne markt geleidelijk wordt uitgebouwd en gelijk op moet gaan met harmonisatie. Aangezien ik harmonisatie heb genoemd, wil ik graag u eraan herinneren dat bepaalde zaken met betrekking tot fiscale, salariële en sociale harmonisatie hetzij betrekking hebben op de bevoegdheid van de lidstaten hetzij slechts door unanimiteit kunnen worden bereikt. We kunnen in deze context zeggen dat totale openheid zonder enige garantie of waarborg, die rekening houdt met de tijdelijkheid van cabotage, onszelf per definitie terugvoert naar de rechtsonzekerheid van vandaag.
Dus accepteert de Europese Commissie dat de liberalisering van cabotage een doelstelling voor de lange termijn is. Aan de andere kant zullen we nauw toezicht houden op de ontwikkelingen en in deze context zijn we al klaar om in 2012 een verslag te maken.
Ter afronding merk ik de bezwaren op die bij talloze gelegenheden geuit zijn met betrekking tot de 12-dagenregel voor toeristenvervoer. Als het Europees Parlement vóór opschorting van de stemming over het internationale passagiersvervoer is, zal de Europese Commissie hier niet tegen zijn, omdat we zo spoedig mogelijk behoefte hebben aan een akkoord over het register en de cabotage, maar tegelijkertijd ook behoefte hebben aan een zo uitgebreid mogelijk akkoord tussen de sociale partners over de kwestie van de twaalf dagen.
Silvia-Adriana Ţicău, rapporteur. – (RO) Ik wil graag mijn collega’s bedanken voor de meningen die zij hebben uitgesproken. Ik denk dat deze Verordening over de toelating tot het beroep van wegvervoerondernemer kan bijdragen aan een betere harmonisatie van door de lidstaten gehanteerde normen, vooral met betrekking tot de financiële capaciteit en de vakbekwaamheid. Ze zal ook de wederzijdse kennis van de beroepssituatie bevorderen en daarmee de wegvervoersdiensten professioneler maken en hun veiligheid en kwaliteit vergroten.
Wat betreft de vrijstellingsperiode van twaalf dagen ten aanzien van de rustperiode van buschauffeurs voor internationaal passagiersvervoer wordt in dit verband een akkoord verwacht tussen werkgevers en vakbonden. Om deze reden zullen de twee amendementen opnieuw in het verslag inzake de toegang tot de markt van touringcar- en busvervoersdiensten worden ingediend en wel in een vorm waarover samen met de sociale partners overeenstemming moet worden gevonden.
Ik bedank nogmaals mijn collega’s voor hun toespraken evenals de Commissie en de Raad voor de samenwerking.
De Voorzitter. – Het gecombineerde debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
14. Situatie van de Roma in Italië (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de situatie van de Roma in Italië.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie veroordeelt met kracht ieder vorm van geweld tegen de Roma en vraagt de autoriteiten van alle lidstaten de persoonlijke veiligheid van alle mensen op hun grondgebied te waarborgen. De gebeurtenissen in Ponticelli in de afgelopen week staan niet op zichzelf. Het racistisch geweld dat wordt gevoed door politiek populisme, haatdragende taal en media hype is een verschijnsel dat in veel lidstaten voorkomt.
De Commissie verwerpt categorisch elke stigmatisering van de Roma of vergelijking van hen met criminelen. De autoriteiten van de lidstaten moeten zich niet alleen onthouden van een dergelijke handelswijze, maar ook een voorbeeld stellen in de strijd tegen racisme en xenofobie. Ze hebben de verplichting racistische aanvallen te onderzoeken en degenen die daartoe aanzetten of deze plegen, te bestraffen.
Ik wil dit nader toelichten. De sterke kant van de Europese Unie is het overwinnen van wat de geschiedenis van Europa eeuwenlang heeft gekenmerkt: rassenhaat, pogroms en brandstichting. Europa bevordert het recht van iedere man, iedere vrouw en ieder kind om te worden beschermd tegen vervolging en discriminatie. Europa belichaamt sociale solidariteit, democratie en de rechtsstaat, evenals respect voor iedere persoon met een andere afkomst, religie, huidskleur of levensstijl.
We mogen de ogen niet sluiten voor de werkelijke problemen waarmee de Roma in Italië en in andere landen worden geconfronteerd. Iedereen kan zien dat zij het slachtoffer zijn van extreme armoede, sociale uitsluiting, periodieke werkloosheid en een laag onderwijsniveau. Deze situatie leidt tot menselijk lijden en sociale spanningen. Die drijft de Roma tot de randen van de samenleving. Dit verlies aan talent en potentieel is wreed voor de Roma en een verlies voor Europa.
Waarom bestaat deze situatie? De Roma zijn niet minder intelligent dan de meerderheid en evenmin zijn ze bedelaars of geboren criminelen. Wat kunnen we aan de situatie veranderen? Laten we eerlijk zijn over wat de Commissie kan doen en wat de regeringen van de lidstaten moeten doen. De lidstaten en de Unie moeten alles doen wat in hun vermogen ligt om de acceptatie van de Roma te verbeteren. Dat werd terecht onderstreept in de conclusies van de Europese Raad in december 2007, waarmee uw Parlement instemde.
Voor wat betreft het vrij verkeer van burgers binnen de Europese Unie is de Richtlijn 2004/38 gebaseerd op voldoende bewezen beginselen van het recht van de Unie. Veel van zijn bepalingen zijn al tientallen jaren van kracht. In de Richtlijn is ook jurisprudentie van het Europees Hof van Justitie over deze kwesties verwerkt. Na de toelating van Roemenië tot de Europese Unie genieten de Roemenen hetzelfde vrije verkeer als de andere burgers van de Unie. De Roemenen zijn niet langer immigranten uit derde landen. Roemenen zijn burgers van de Unie. Zij mogen in geen geval minder welwillend worden behandeld dan de andere burgers van de Unie. De Commissie waarborgt dat hun rechten worden gerespecteerd.
De Richtlijn staat lidstaten toe om burgers van de Unie die werkeloos zijn en niet over voldoende middelen beschikken, het recht te ontzeggen om op hun grondgebied te wonen, zodat deze mensen niet ten laste komen van hun socialezekerheidsstelsel. De evaluatie van deze middelen kan geen automatisme zijn, maar er moet rekening worden gehouden met het gedrag van de persoon in kwestie.
De regels van het vrij verkeer zijn niet opgesteld om criminelen te bevoordelen. De Richtlijn staat de uitzetting toe van mensen wier gedrag een werkelijke, actuele en voldoende ernstige bedreiging voor de fundamentele belangen van de samenleving vormen. De misdaadbestrijding moet plaatsvinden met volledige eerbiediging van de rechtsstaat. Een uitzettingsbesluit kan alleen in individuele gevallen worden genomen en de procedurele waarborgen en fundamentele voorwaarden moeten in acht worden genomen. In het geval van onmiddellijke uitzetting moet de urgentie naar behoren worden gemotiveerd. De uitzetting van burgers van de Unie is extreme maatregel. Het is een beperking van een fundamentele vrijheid van het Verdrag.
De meeste essentiële aspecten van de integratie van de Roma in de samenleving zoals onderwijs, werkgelegenheid, sociale acceptatie, volksgezondheid, verbetering van infrastructuur en huisvesting vallen onder de bevoegdheid van de lidstaten. De Europese Unie in niettemin bereid een rol te spelen bij de coördinatie, ondersteuning en faciliteren van nationaal beleid. Als we allemaal leren om groepsdwang uit te oefenen, zullen we resultaten bereiken.
Bij de discriminatiebestrijding, een terrein waarop de Europese Unie duidelijk bevoegd is, neem ik de verplichting op mij om de toepassing van het Gemeenschapsrecht te waarborgen. Richtlijn 2000/43 is een belangrijk instrument met een brede werkingssfeer. De invoering ervan op nationaal niveau moet niettemin worden aangevuld met initiatieven om het bewustzijn meer te richten op rechten en verplichtingen. Actief toezicht op klachtenbehandeling door de organen die verantwoordelijk zijn voor gelijke behandeling en volledige betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij dit toezichtsproces zijn essentiële voorwaarden voor eventuele verbetering van de situatie.
De gebeurtenissen van de afgelopen week in Italië vereisen van onze kant een gezamenlijke inspanning. Onze Rome-medeburgers hebben onze solidariteit nodig ter doorbreking van de vicieuze cirkel van uitsluiting en geweld dat wordt gevoed door wanhoop. Ik vat deze geweldsuitbarsting op als een schreeuw om hulp. Het is onze plicht als politieke leiders om ieder individu hoop te verschaffen op een duurzame oplossing van deze problemen. Het is mogelijk sociale uitsluiting te bestrijden door middel van gerichte, op maat gemaakte programma’s met financiering van de Europese structuurfondsen, in het bijzonder het Europees Sociaal Fonds. Dit programma kan de levensomstandigheden van de hele bevolking verbeteren en dus zowel van de minderheden als van de meerderheid.
In antwoord op het verzoek van de Europese Raad en het Europees Parlement toetsen we momenteel de instrumenten en het beleid van de Gemeenschap die kunnen worden ingezet ter bevordering van de integratie van de Roma. Ik nodig de Italiaanse regering en de regeringen van de andere lidstaten uit om de resultaten van deze exercitie met ons te bespreken en nota te nemen van de lessen die hieruit kunnen worden getrokken.
(Applaus)
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter
Dank u wel, commissaris Špidla. Sociale solidariteit, democratie, rechtsstaat: Ik wens dat het Parlement meer in overeenstemming met deze waarden zou handelen!
Lívia Járóka, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de situatie van het Roma-volk in Italië – net als in heel Europa – is verschrikkelijk, en dat is al vele tientallen jaren het geval. We hebben er uiterst weinig aan gedaan en de regeringen die we leiden of steunen, zelfs regeringen die tot onze eigen politieke fracties behoren, doen er erg weinig aan om dit te stoppen.
Regeringen van linker- en rechterzijde zijn er de afgelopen decennia niet in geslaagd enige verbetering te bewerkstelligen op het gebied van de integratie van de Roma en daarom vind ik dat het uiterst belangrijk is dit vraagstuk regelmatig op de agenda te plaatsen en erover in dit Huis te debatteren. We willen graag meer betrokkenheid van de zijde van de politieke fractie vragen, maar ik ben echter van mening dat er programma’s nodig zijn, dat een werkelijk adequaat uitgevoerde integratie van de Roma in Europa nodig is, willen de Roma geen slachtoffer worden van wreedheden als gevolg van dit soort massahysterie.
Ik vind niet dat het genoeg is om toespraken in een plenaire zitting te houden, en het is geheel zinloos om deze kwestie als partijpolitiek zaak te beschouwen, omdat socialistische noch liberale noch conservatieve regeringen in staat waren er iets aan te doen. Het voortdurend gebrek aan maatregelen op dit moment in Europa met betrekking tot het Roma-vraagstuk is iets waar we stelling tegen nemen, net zoals we stelling nemen tegen iedere verwijzing naar – of aanwending van – het principe van collectieve schuld, en evenals we stelling nemen tegen de misdaad.
Ik vind het heel belangrijk dat de Italiaanse regering alles moet doen wat zij kan om haar belofte na te komen en ervoor te zorgen dat het voorgenomen veiligheidspakket niet gericht wordt op een afzonderlijke etnische groep en dat massadeportaties worden vermeden. Belangrijker nog is in mijn ogen echter de boodschap die we als landen hier vanuit Europa kunnen zenden. En ook de verantwoordelijkheid die de Europese Commissie op zich moet nemen om te waarborgen dat de minimale vereisten in acht worden genomen en dat een overeenkomst wordt bereikt tussen lidstaten over de wijze waarop ze van plan zijn op de kortst mogelijke termijn een verandering in de situatie van het Roma-volk in Europa teweeg gaan brengen.
Ik denk dat het onvermijdelijk is voor Europa’s status zowel in morele als in concurrerende termen om te stoppen met holle frasen en in plaats daarvan de nadruk te leggen op maatregelen, op het uitvoeren van serieuze plannen. Hier moet de aandacht in hoofdzaak op gericht zijn. Ik vind ook dat het onze taak dit te bevorderen en te eisen. Dank u.
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, de socialistische fractie in het Europees Parlement heeft om dit debat gevraagd en ik dank u, commissaris Špidla, dat u de essentiële elementen van wat er moet worden gezegd, aan de orde hebt gesteld. Ik ben u heel dankbaar voor uw buitengewoon duidelijke woorden.
Staat u mij daarom toe te beginnen met een verzoek aan ons allen. Degenen aan de rechter- en linkerzijde in deze zaal hebben gemeenschappelijke waarden. Ik ben blij dat veel conservatieve leden in dit Parlement het met ons eens zijn dat we de op te lossen problemen op een humanitaire manier aanpakken.
Menselijke waardigheid in de Europese Unie is niet onderhandelbaar. Kampen platbranden, mensen door de straten jagen– dat is onacceptabel! Deze aanpak lost helemaal niets op. Dank u, commissaris Špidla, dat u deze kernwaarden van de Europese politiek centraal in uw opmerkingen hebt geplaatst.
Wij willen bijdragen aan het oplossen van problemen. Ik wil daarom een ding heel duidelijk stellen. Het probleem dat we vandaag bespreken, is niet een Italiaans probleem maar eerder een probleem dat, hoewel het in Italië plaatsvindt, de afgelopen jaren in feite overal in de Europese Unie heeft plaatsgevonden. Het probleem is dat minderheden niet voldoende geïntegreerd zijn in Europese samenlevingen en dat de Roma-gemeenschappen in het bijzonder hieronder lijden in alle EU-landen.
Gebeurtenissen zoals in Italië waarover we onze verontwaardiging vandaag hebben uitgesproken, hebben ook plaatsgevonden in andere EU-landen. Daarom zeg ik opnieuw, dit is niet moment om met de vinger naar Italië te wijzen. Het is het moment om erover na te denken hoe we samen met de Italiaanse autoriteiten het probleem kunnen oplossen, primair in het belang van de Roma-gemeenschap die onmiddellijk directe hulp nodig heeft. Het moet ook worden opgelost op een manier die in het belang is van de lokale autoriteiten, de kleine dorpen en steden, waarvan sommige worden bedolven onder de integratiemaatregelen die van hen worden geëist. Ook de burgemeesters daar hebben onze hulp nodig. Het was daarom erg slim van u, commissaris, om te voor te stellen dat we nadenken over de manier waarop we gemeenten als deze onmiddellijk kunnen helpen met gebruikmaking van beschikbare EU-fondsen.
Ik meen dat de inspanningen die we nu moeten verrichten allemaal in dezelfde richting gaan. Laten we nu niet gaan redetwisten over de vraag wie de schuldige is of wie er heeft gefaald. We moeten een collectieve inspanning verrichten en de recente gebeurtenissen als aanleiding nemen om te zeggen dat het voor de Roma-gemeenschap nodig is dat alle EU-lidstaten, de hele gemeenschap van Europese burgers, bereid moet zijn om haar te helpen integreren. We moeten ook erop staan dat de Roma-gemeenschap zelf bereid is in onze samenleving te integreren. Dit moet mogelijk zijn met volledig respect voor de culturele identiteit van deze gemeenschap.
Vandaag sprak ik telefonisch met de Italiaanse minister van Buitenlandse Zaken, de heer Fratini, om hem duidelijk te maken dat we als socialistische fractie, samen met de Commissie en de Raad tot een oplossing willen komen voor de urgentste problemen, omdat ik geloof dat we niet mogen toestaan dat de Roma doelwit worden van aanvallen van mensen die zich willen uitleven in rechtse, populistische, politieke spelletjes op basis van deze onvolkomenheden. Dit is onze gemeenschappelijk taak; dit is de reden waarom wij om deze bespreking vroegen.
(Applaus)
Viktória Mohácsi, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik feliciteer de commissaris met zijn bijzonder fraaie toespraak over dit onderwerp. Ik wil graag mij uiten over de pogroms tegen de Roma die op 13 mei van dit jaar in Napels plaatsvonden en over de daaropvolgende ontwikkelingen in Italië. Ik besloot vorig weekend naar Rome en Napels te reizen bij wijze van een soort veldonderzoek en ik sprak met mensen die daar wonen. Ik vroeg ook om dringende tussenkomst van de Italiaanse autoriteiten om de fundamentele rechten te waarborgen en de Roma in het land te beschermen tegen gewelddadige, racistische agressie en om het vijandige klimaat tegen de Roma dat in Italië de kop opsteekt, te bezweren. Ik heb op 23 februari een brief aan Silvio Berlusconi geschreven. Samen met 88 andere NGO’s waren we ernstig bezorgd over de gevoerde politieke campagne waarin de Roma met negatieve stereotypen in verband werden gebracht en de hele Roma-natie als electorale zondebokken werd gebruikt, hetgeen volkomen haaks staat op de Europese normen en waarden. Nu kunnen we het effect van die campagne zien.
De noodtoestand met betrekking tot de Roma werd uitgeroepen toen de media verslag deden dat een zestienjarig Roma-meisje had geprobeerd een moeder in Napels van haar zes maanden oude baby te beroven. Volgens mijn onderzoek naar de feiten was dit verhaal onwaar: de politie heeft er geen proces-verbaal van opgemaakt; er vindt geen onderzoek in deze zaak plaats.
Op 13 mei heeft een meute van ongeveer zestig personen Molotov-cocktails gebruikt om vijf Roma-kampen in Napels in brand te steken. Soortgelijke gewelddadige uitbarstingen vonden ook plaats in andere Italiaanse steden zoals Milaan. Wat werkelijk zorgelijk is volgens de informatie die ik van politiemensen in Napels kreeg, is dat er geen politieonderzoek over deze zaak loopt. Ik moet u zeggen dat de Italiaanse regering sterk lijkt te zijn tegen degenen die zwak zijn en zwak tegen degenen die sterk zijn. Wanneer ze het veiligheidsvraagstuk aan de orde stellen, zouden ze eerst moeten beginnen over de georganiseerde misdaad die door de Camorra wordt begaan. Ze zijn geneigd over kwesties als immigratie en Roma te praten om de aandacht van de werkelijke problemen in Italië af te leiden. Ik hoop dat de Italiaanse autoriteiten zullen zorgen voor een adequaat en effectief onderzoek naar de gebeurtenissen die in Napels in Milaan plaatsvonden en alle verantwoordelijke personen zullen vervolgen met gebruikmaking van alle rechtsmiddelen. Daaronder vallen ook overheidsfunctionarissen die over de Roma vijandige verklaringen afleggen welke aanzetten tot rassenhaat.
Ik doe een beroep op de Italiaanse autoriteiten om volledig samen te werken met intergouvernementele instellingen, internationale organisaties en het eigen maatschappelijk middenveld om snel en effectief een einde te maken aan de noodtoestand voor wat betreft de mensenrechten van de Roma in Italië. Ik doe ook een beroep op de Europese Commissie om te komen met een EU-strategie voor de Roma om de integratie van de Roma een hoge prioriteit te geven en om te voorzien in leiding en coördinatie van de lidstaten op het punt van hun verantwoordelijkheid bij het waarborgen van de rechten van hun Roma-burgers.
Monica Frassoni, namens de Verts/ALE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het Parlement is niet de juiste plaats voor polemieken tegen een regering; het is een plaats waar we discussiëren, onderzoeken en kijken gezamenlijke oplossingen voor vraagstukken die Europese burgers raken en waar zij zich zorgen over maken. Wat in Italië gebeurt, raakt veel Europeanen.
De incidenten variëren enorm in termen van belangrijkheid en ernst: van aanvallen op de Roma, de toestand van verval en armoede van hele gebieden die door criminele bendes worden gecontroleerd, waar Italiaan en migranten strijden over niets, tot de vreselijke afvalcrisis en tenslotte de ongeloofwaardige verklaringen die onlangs zijn afgelegd door de mooie, nieuwe, gelijke-kansenminister en die grenzen aan homofobie.
Laten we daarom zonder steriele polemiek ons tot de feiten beperken en kijken wat we kunnen doen om de situatie te verbeteren in plaats van haar erger te maken. Wat we niet mogen doen, is de feiten te ontkennen. Waarom bespreken we hier de situatie van de Roma in Europa en Italië? Omdat de Roma de meest gediscrimineerde minderheid in Europa is en het Parlement al jaren met dit vraagstuk te maken heeft. We zijn geen wereldverbeteraars, maar er zijn gebeurtenissen met extreem geweld, intolerantie en racisme geweest die we bij de naam moeten noemen als we ons willen inspannen om de zaak recht te trekken.
Zoals ik heb gezegd, we zijn geen wereldverbeteraars. Bij de oplossing waarnaar we allemaal op zoek zijn, staat de rechtmatigheid centraal. Hiermee bedoel ik respect voor alle regelgeving. Het gaat om regels die mensen weerhouden om te stelen en overheidsgebouwen te kraken, die verhinderen dat kinderen bedelen of vrouwen tot slavernij worden gebracht, maar ook regels die discriminatie en vervolging van de armen verbieden, en de decennialange repressie van mensen die niet langer weten welke nationaliteit ze hebben en die trekkers zijn, niet uit vrije wil, maar omdat ze vele malen moesten vluchten en hun enige mogelijkheid het trekkersleven is. Dames en heren, dit is de realiteit voor veel Roma in Italië en Europa.
Ter afronding bedank ik commissaris Špidla voor zijn bijdrage omdat hij een moedig standpunt innam en enkele punten heeft toegelicht die we altijd in acht hebben genomen ten aanzien van Richtlijn 2004/38/EG en de manier waarop dit op sommige onderdelen door de Italiaanse regering verkeerd wordt geïnterpreteerd. Ik hoop dat hij met onze steun kan doorgaan met zijn activiteiten om duidelijkheid te verschaffen.
Cristiana Muscardini, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, misschien zou de ernst van de situatie met betrekking tot de economie, energie en veiligheid voor alle EU-burgers dit Parlement hebben kunnen overhalen om weerstand te bieden aan de stroom van angstgevoelens die door alle EU-landen raast.
Gisteren echter, met zijn partijgebonden besluit koos het een ander pad, hoewel dit misschien ten behoeve van de media was. Het is duidelijk dat er voor het besluit geen politieke, maar een partijpolitieke basis was vanwege het feit dat dit een debat is zonder een resolutie. Dit spreekt boekdelen! We delen het standpunt van de paus over solidariteit en ruimhartigheid. Voordat er sprake kan zijn van solidariteit moet er echter respect zijn voor het recht. Italië staat bekend om zijn ruimhartigheid. Terwijl andere landen hebben geschoten op onderdanen die niet van de Gemeenschap waren, terwijl andere landen zich hebben afgewend van schepen met vluchtelingen of mensen lieten verdrinken die zich vastklampten aan visnetten of wrakstukken, verwelkomde Italië altijd onderdanen van zowel niet-EU-landen als EU-landen met grote vriendelijkheid en ruimhartigheid.
Natuurlijk zijn er ook gruweldaden geweest en die moeten worden veroordeeld en dat is ook gebeurd door de huidige regering. We vragen ons echter af waarom de situatie met de Roma in Italië niet werd opgepakt door mevrouw Mohácsi, vorig jaar, vijf maanden gelden of zelfs anderhalf jaar geleden. Waarom spreekt het Parlement hierover vandaag, vijf weken na de stemming waarbij het toen faalde om deze kwestie duidelijk aan de orde te stellen hoewel het klaarblijkelijk urgent was? Nee, mijnheer Schulz; als de titel van dit debat was geweest “De situatie van de Roma in Europa”, hadden we kunnen geloven dat dit een algemeen probleem was. Dit is een partijkwestie terwijl er politieke oplossingen nodig zijn.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik ben het eens met commissaris Špidla: we worden geconfronteerd met politieke daden en gebeurtenissen van een ongekende ernst. De richtlijnen en verklaringen van het Europees Parlement moeten door iedereen worden toegepast, ook door Italië. We zeggen dit tegen de huidige regering, wier daden en verklaringen bij de overname van het bewind ons werkelijk zorgen baren en ons geschokt hebben. We hebben dit ook tegen de vorige regering gezegd.
De strijd tegen discriminatie en de verplichting om de Roma te integreren, is vastgelegd in parlementaire uitspraken. De rechten van vrij verkeer en verblijf zijn pilaren van het Europees burgerschap. Europa moet de uitvoering van zijn besluiten vergemakkelijken. Aangezien de Roma een Europese minderheid is die door de nazi’s werd vervolgd, moet hun recht op burgerschap worden erkend.
Ik vind datgene wat onlangs is gebeurd, heel ernstig: dit is politieke exploitatie van angst, bijvoorbeeld van Roma-fobie, om electorale consensus te verkrijgen; Angst als een basis voor stemmenwinst. In het proces worden politiek en democratie verstikt, vreedzame coëxistentie wordt vergiftigd en de beschaving die Europa geacht wordt te koesteren, wordt verwoest. Deze discussie moet concrete resultaten opleveren: het toezicht op maatregelen door de lidstaten, het toezicht op lokale activiteiten en het toezicht op de woonomstandigheden van de Roma-burgers.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, wat er in Italië gebeurt, is een voorbeeld van wat er kan gebeuren als de werkelijkheid botst met het utopisch idealisme van de Europese Unie. Het idealisme van de EU bestaat erin dat zij een grote, nieuwe, grenzenloze staat tot stand kan brengen door middel van onbeperkte, ongecontroleerde en ongedifferentieerde immigratie. De realiteit is dat zo’n massale en ongereglementeerde immigratie enorme sociale problemen met zich meebrengt. Mijn partij en ik veroordelen absoluut het geweld dat kortgeleden in Italië is zien uitoefenen tegen groepen mensen vanwege hun etnische afkomst.
We hebben gehoord over de integratie van gemeenschappen in ontvangende samenlevingen, maar op welke wijze kan dit plaatsvinden wanneer de aantallen immigranten dat niet mogelijk maken? De missie van de EU is een grote staat zonder grenzen te scheppen en dit heeft de afgelopen jaren grote verhuizingen van mensen in Europa teweeggebracht, die zijn weerga niet kent sinds de val van het Romeinse rijk. Mijnheer Frattini, de nieuwe Italiaanse minister van buitenlandse zaken, wil strengere immigratiewetten tot stand brengen. Dat is dezelfde mijnheer Frattini die, toen hij EU-commissaris was, zei dat Europa minstens twintig miljoen nieuwe immigranten vanuit Afrika en de derde wereld nodig heeft. Nu mijnheer Frattini de ivoren toren van de EU heeft verlaten en een baan heeft in de echte politieke wereld, slaat hij een andere toon aan.
Het opengrenzenbeleid van de EU betekent dat een lidstaat niet kan controleren wie wel en wie niet zijn land binnen mag. In Groot-Brittannië heeft dit geleid tot een ondraaglijke belasting van de infrastructuur, nutsbedrijven, sociale diensten en huisvesting. Dit beleid bracht ook meer ziekten en misdaad met zich mee. Veel georganiseerde misdaad in mijn kiesdistrict Londen is nu het terrein van buitenlandse etnische benden. Ieder land moet in staat zijn een gecontroleerd immigratiebeleid te voeren zodat het kan kiezen welke immigranten ze in geschikte aantallen willen hebben voor hun behoeften. De verschrikkelijke tonelen van geweld in Italië zijn een direct gevolg van de EU die controle overneemt van datgene wat uitsluitend tot het terrein en het beheer van de lidstaten behoort.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, tenzij ik mij vergis, komen de herhaalde beschuldigingen van de Spaanse socialisten tegen Italië en zijn soevereine recht op interne veiligheid van degenen die een scherpe bewaking van hun kustgebied voeren, van degenen voor wie de Ceuta- en Melilla-affaire nog vers is, van degenen die het Catalaans en Baskisch separatisme aanpakken door politieke polemiek en terrorisme over dezelfde kam te scheren.
Weten de Spaanse en Europese socialisten hoe ruimhartig Italië ten opzichte van de Roma is geweest? Weten zij hoeveel bijstand, financiële steun, onderwijs en gezondheidszorg de Roma ontvangen, die zelfs Italiaanse burgers niet krijgen? Weten zij welk percentage van de asociale vergrijpen is toe te schrijven aan deze “trekkers” ? Ik wil commissaris Špidla vragen wie de kinderen beschermt die op de straten lopen te bedelen, rozen verkopen en autoruiten wassen bij verkeerslichten in Italiaanse steden; om kort te gaan, kinderen die uitgebuit worden, wier afkomst vaak onbepaald is? Waarom is er geen actie ondernomen om de DNA van al deze kinderen te analyseren, met het tweevoudig doel om minderjarigen te beschermen en hun afkomst vast te stellen? Ik geloof dat het goed is om te zeggen dat er een precedent bestaat in Argentinië voor de kinderen van desaparecidos.
Commissaris, naar mijn mening moeten er geen Roma-kampen in Italië zijn of wat dat betreft in Roemenië of in enig ander land van de Europese Unie. Overigens, om de Roma in staat te stellen hun identiteit goed te uiten – en voor hun eigen bescherming en een beter zelfbestuur – stel ik voor dat de EU zich voorstander toont van de schepping van een Roma-staat, misschien zelfs in Oost-Europa, gelet op het grote aantal Roma dat uit die regio komt.
Dat zou betekenen dat er een eind komt aan hun diaspora; ze zouden zichzelf dan autonoom kunnen besturen, hun levensomstandigheden en hun welzijn zou verbeteren en, als u mij toestaat dit te zeggen, dat zou ook voor ons het geval zijn!
Stefano Zappalà (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, een minuut is zeker niet genoeg om dit onderwerp te bestrijken. Er is gesteld dat de Italiaanse regering niet verantwoordelijk wordt gesteld, maar in de toespraken die ik beluisterde, is er veelvuldig melding gemaakt van populistisch rechtervleugelbeleid.
Mevrouw Mohácsi zei dat het incident in Napels met betrekking tot de zes maanden oude baby onwaar was. Mevrouw Frassoni gaf de schuld aan de Italiaanse minister van gelijke kansen. Een kabinet dat pas zes dagen in het ambt is aangetreden, is het doelwit van felle beschuldigingen van Spaanse ministers, hoewel er in Spanje veel ernstiger incidenten hebben plaatsgevonden.
Ik vind – eigenlijk ben ik ervan overtuigd – dat het veel plausibeler zou zijn geweest als de commissaris had gesproken over solidariteit met burgers in het algemeen in plaats van met sommigen van hen. Wij zijn en ik ben voor het vraagstuk van universele solidariteit. Ik vind echter dat een regering de plicht heeft de veiligheid van al haar burgers te waarborgen en niet slechts van enkele burgers; zij heeft de plicht te waarborgen dat alle kinderen in dezelfde omstandigheden leven en niets enkele kinderen; zij heeft de plicht naar integratie te streven, maar niet door in sommige gevallen een toevluchtsoord voor criminelen te worden. De regering behoort iedereen te beschermen.
Mevrouw de Voorzitter, u bent bijzonder genereus geweest, dus wilt u mij toestaan te eindigen met deze gedachte. Ik vind dat een regering niet kan en mag worden aangeklaagd; een regering die bovendien door een ongekende meerderheid in Italië was gekozen. Ik vind dat dit vraagstuk dat uiterst gevoelig en uiterst belangrijk is, daar we het allemaal over eens, serieus moet worden aangepakt in plaats van met politieke gebaren. Ik heb altijd de gedachte gesteund dat het Parlement en de Europese Unie alle politieke ijdelheid eens en voorgoed moeten opgeven en dat we een geloofwaardige Europees integratiebeleid moeten hebben zonder individuele regeringen aan te vallen.
Gianni Pittella (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, commissaris Špidla had gelijk toen hij zei dat de recente aanvallen op de Roma-kampen in Rome en Napels zeer ernstige incidenten waren, en dat deze moeten worden aangepakt door antwoorden te zoeken die noch Europa vrijpleiten van schuld, noch zondebokken maken, noch discriminerende en vernederende taal gebruiken. Ik bied mijn verontschuldigingen aan de heer Romagnoli aan, die we zojuist hebben gehoord. Dit soort antwoorden geven voeding aan een gevaarlijk klimaat met uitbarstingen van geweld en racisme.
Dit debat, mijnheer Zappalà, is niet een proces tegen Italië of zijn regering: de commissaris heeft een duidelijk boodschap over samenwerking uitgesproken. We verwachten overtuigende en concrete antwoorden van de Italiaanse regering die voldoen aan twee basisvereisten: integratie en veiligheid, en opneming, integratie en veiligheid in overeenstemming met het recht en gehandhaafd door de staat in plaats van door milities en burgerwachten die doen denken aan een duistere periode in onze vaderlandse geschiedenis die we niet weer willen zien terugkomen. Sommige kranten koppen vandaag “Europa doet Italië een proces aan” of “Kameraad Schulz, Berlusconi’s vijand, tegen Italië”. Dit is belachelijk.
Ik wil graag zeggen dat Italië, een land dat hoog gewaardeerd om en geliefd is om zijn beschaafde waarden, aan Europa vraagt om zijn rol te vervullen in het versterken van veiligheid en bevorderen van integratie.
Marco Pannella (ALDE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil eenvoudigweg dit zeggen: ondanks de ernst van deze incidenten, die iedereen hier volgens mij erkent, is er een bepaalde manier van denken en een ontkenning van de situatie in Italië en in Europa die mij beangstigt. Het is altijd de fout van iemand anders. Daarom eis ik de plicht en het recht op zelfbeschuldiging. We zijn in Rome en Napels vijftien jaar aan de macht geweest! In Rome, Napels en in heel Italië is een schandelijk televisiecampagne opgedoken. Het percentage uitzendtijd dat is besteed aan het betichten van misdaden en waarmee een angstpsychose wordt geschapen, is gestegen van 10 naar 24 procent.
Mevrouw de Voorzitter, ik wil slechts zeggen dat daar waar geen democratie is, er geen rust zal zijn voor de Roma en evenmin voor de Italianen. Italië is geen democratie; het is geen rechtsstaat. We kunnen vanaf dit punt beginnen met de strijd en er is hoop, maar niet met de goedkope moraliteit die velen van ons hebben.
Elly de Groen-Kouwenhoven (Verts/ALE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben zwaar teleurgesteld dat voorzitter Barroso niet voldoende betrokken was bij de behandeling van de Roma-vraagstukken. In deze parlementaire periode hebben we twee gezamenlijke resoluties aangenomen over de Roma en een verslag over Roma-vrouwen. We hebben een aantal vergaderingen met de EG gehad. Intussen is het anti-zigeunergevoel toegenomen en blijkbaar ook de openbare acceptatie van racisme. Het is de hoogste tijd voor maatregelen.
Dit geval in Italië met de Roma is een duidelijk voorbeeld van door de regering gesponsord racisme. Het geweld tegen de Roma-zondebokken in Italië herinnert mij aan de anti-Joodse en anti-Roma-progroms van de jaren dertig in de vorige eeuw. Berlusconi’s politieke tactiek lijkt op die van de etnische zuivering van Milošević in het voormalige Joegoslavië.
Ik wil u om solidariteit vragen om druk uit te oefenen op de EC en op de Raad met het oog op een EU-beleid met betrekking tot de Roma. Ik ben ervan overtuigd dat het EU-voorzitterschap dit debat heeft gehoord en de kwestie van het Roma-vraagstuk serieuzer op de volgende EU-top zal onderzoeken.
Roberta Angelilli (UEN). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil eventuele misverstanden uit de weg ruimen. Iedere daad van geweld en discriminatie moet in ondubbelzinnige termen worden veroordeeld, maar we moeten de situatie onder ogen zien en vooral hypocrisie vermijden of, erger nog, politieke exploitatie. Het spijt me dat ik zo grof ben, maar ik wil graag een sluier werpen over de pogingen die door velen in dit Huis zijn gedaan om de schuld voor de huidige situatie van de Roma in Italië op Silvio Berlusconi te werpen.
Misschien weten de heren Veltroni en Bassolini meer over de schuld, vooral wanneer het gaat over de misère in de illegale Roma-kampen. Ik zou echter iedereen willen vragen zich in te spannen om verantwoordelijk en oprecht te handelen. Dat hebben we nodig na alle vertragingen en na het roepen om een oplossing die gericht bleek aan dovemans oren.
We moeten onze inspanningen verdubbelen, we moeten ons hard maken voor de mensen die in de Roma-kampen wonen onder omstandigheden die volstrekt inhumaan en onaanvaardbaar zijn; we moeten de moeder wier baby bijna was ontvoerd, niet vergeten en ook niet de familie van mevrouw Reggiani, die net een jaar geleden werd verkracht en gedood, een zeer trieste gebeurtenis waar het Parlement zich mee beziggehouden heeft.
Onze voorstellen, die we al jaren doen, zijn duidelijk: ze zijn opgenomen zowel in de laatste resolutie van het Europees Parlement over de situatie van de Roma in de Europese Unie, als in de Europese strategie inzake de rechten van het kind. Een: los het probleem op van de Roma-kampen waar gezondheid en veiligheid niet bestaat; twee: stel drastische maatregelen voor, zoals het verlies van de ouderlijke macht voor die ouders die hun kinderen tot bedelen, prostitutie en kinderarbeid dwingen; drie: verlaag het percentage schooluitval onder de Roma-kinderen dat in sommige lidstaten 75 procent bedraagt; vier: maak een beter gebruik van de Gemeenschapsfondsen die beschikbaar zijn voor alle Roma-burgers die werken, die willen integreren en die hun kinderen naar school sturen, maar isoleer en repatrieer tegelijkertijd de habituele wetsovertreders.
Tot slot doe ik dit beroep op de hele Europese Unie, aangezien het probleem alle lidstaten raakt, zoals onder andere de Raad van Europa recent met spijt constateerde.
Umberto Guidoni (GUE/NGL). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, commissaris Špidla, ik ben uiterst bezorgd over de recente gebeurtenissen in Italië. Er bestaat een klimaat van een heksenjacht tegen zigeuners en Roma, met een groot aantal strafexpedities en doorgangskampen die worden platgebrand. De Italiaanse regering voert een obsessieve veiligheidscampagne die vragen oproept over Europa, het Schengenverdrag en het vrij verkeer in de EU.
We moeten het veiligheidsvraagstuk opnieuw bezien vanuit het standpunt van de rechtscultuur die niet mag worden beïnvloed door aspecten van een noodtoestand. De rechtsstaat eist een individuele strafrechtelijke aansprakelijkheid; deze kan niet worden overgedragen aan collectieve groepen. Als we dit principe verlaten, scheppen we een gevaarlijk precedent dat tot criminalisering van gehele etnische groepen zal leiden. Het veiligheidsvereiste is legitiem, maar kan niet worden uitgebuit om haat en vreemdelingenhaat te voeden voor politieke doeleinden.
In plaats van illegale immigratie een strafbaar vergrijp te maken, zou de Italiaanse regering de EU-fondsen effectiever kunnen gebruiken voor een integratiebeleid. Om kort te gaan, we moeten het debat heropenen in de juiste Europese setting over de uitzetting van de Roma en bevestigen dat bestaande wetten moeten worden gehandhaafd zonder vraagtekens te plaatsen bij het vrij verkeer van EU-burgers, hetgeen een onvervreemdbaar recht is van het Europees burgerschap.
Roberto Fiore (NI). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik zou graag willen zeggen dat dit een aanklacht is tegen een regering die twee jaar geleden honderdduizenden mensen toestond het land binnen te komen en tegelijkertijd deze mensen heeft toegestaan te wonen in een staat van volstrekte misère en die daarmee een nieuw subproletariaat heeft geschapen. Zij die geen moratorium in overweging namen toen Roemenië en andere landen toetraden tot de EU, moeten ook worden aangeklaagd.
Ik denk niet dat Italië in staat is dit probleem aan te pakken temidden van andere urgente vraagstukken zoals het afvalprobleem, werkgelegenheid en huisvesting. De Roma-kwestie is een onoverkomelijk probleem, gelet op het feit dat deze “solidariteit” wordt vertegenwoordigd door kampen – zoals gisteren in een veelbekeken Italiaans actualiteitenprogramma is getoond – die in theorie legaal zijn, maar waar er voortdurend sprake is van kindermisbruik en van sanitaire omstandigheden die volstrekt afschuwelijk zijn.
Het enige wat Italië naar mijn mening met de steun van Europa kan doen, is : 1) Het Schengen-verdrag voor wat Italië betreft voor tenminste zes maanden opschorten, aangezien het Parlement erkent dat er een urgent probleem is met de Roma in Italië. Dus er moet een opschorting van het Schengen-verdrag komen. 2) Illegale immigratie strafbaar stellen in Italië, zoals dat in andere landen het geval is. 3) Onderhandelen met Roemenië, Bosnië, Macedonië en Servië – met andere woorden, met zowel EU-lidstaten als derde landen – voor de humane repatriëring van de Roma-bevolking van Italië.
Mario Mauro (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik geef de heer Schulz het voordeel van de twijfel wanneer hij zegt dat hij wil dat ten aanzien van de ontvangst van de Roma een constructieve aanpak wordt gehanteerd en dat de Roma zich, net als alle andere mensen, aan de noodzakelijke regels moeten houden wanneer ze willen participeren in het samenwerkingsproject dat we Europese Unie noemen.
De gestage erosie van de rechten van deze mensen en de aantasting van hun waardigheid, en de Italianen die de afgelopen achttien maanden het slachtoffer zijn geworden van het toenemende geweld, brengen de tegenstrijdigheden in het optreden van de overheden en instellingen aan het licht die aan de ene kant pleiten voor begrip en aan de andere kant toestaan dat mensen in ellende leven en worden beroofd, verkracht en vermoord door gepeupel dat het recht in eigen handen neemt.
Als we werkelijk vastbesloten zijn om een oplossing te vinden, mijnheer Schulz, dames en heren, laten we dan niet alleen onder ogen zien dat de regering-Prodi is gevallen, maar ook dat zowel links als rechts elkaars bestaansrecht moeten erkennen. Dat maakt het gemakkelijker om een probleem aan te pakken waarbij we anders worden gegijzeld door politiek van de oude stempel en we de geest van Berlusconi moeten oproepen om absolutie te vragen voor onze vergissingen. Dank u.
Adrian Severin (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in Italië, een land dat ons respect verdient en waarvoor we sympathie koesteren, geeft populistische retoriek nu uiting aan extreemrechtse doctrines. Deze retoriek voedt de haat tussen etnische groepen, zet aan tot razzia’s tegen de Roma en effent de weg voor rassenwetten. Op een bizarre wijze wordt de Romafobie gecombineerd met een fobische angst voor Roemenen. Terwijl we krachtig protesteren tegen onmenselijk gedrag en discriminatie in Birma of andere verafgelegen plaatsen, bedroeg het aantal leden van dit Huis dat gisteren vond dat de gebeurtenissen in Italië niet konden worden afgedaan met een gemoedelijke speech van een minuutje, maar zes meer dan het aantal leden dat vond dat die gebeurtenissen niets bijzonders waren.
Het probleem in Italië is geen probleem met Roma of met Roemenen, zoals de heer Daul het gisteren formuleerde. Roma en Roemenen zijn slechts slachtoffers, net als de Italianen. De gebeurtenissen en ontwikkelingen in Italië zijn slechts de schokkende manifestatie van een tendens die ook in veel andere plaatsen in Europa latent is. Daarom zouden deze zich over heel Europa kunnen verspreiden. Het is dus een Europees probleem. Ter voorkoming van dit probleem en om het hoofd te bieden aan de uitdaging waarvoor men zich door de Roma ziet gesteld, is niet meer repressie maar meer integratie nodig. Er is niet meer politie maar meer rechtvaardigheid nodig, en dan vooral sociale rechtvaardigheid. Verder is er behoefte aan staten die goed functioneren, aan media die geen etnische groepen criminaliseren en aan een Europese Unie die in staat is een werkelijk veelomvattende en krachtige Europese strategie inzake de Roma in het bijzonder en inzake interculturele betrekkingen in het algemeen te ontwikkelen en bevorderen. Als we hier niet toe in staat zijn, zullen de vlammen die in Napels uitslaan, ook de rest van Europa in brand steken.
Milan Horáček (Verts/ALE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, meer dan tien miljoen Sinti en Roma leven in de Europese Unie in de marge van de samenleving. Het Decennium van de Roma, een initiatief voor de integratie van de Roma dat in 2005 is gestart, heeft daar vooralsnog weinig aan veranderd. De gebeurtenissen in Italië laten duidelijk zien dat de maatregelen die tot dusver tegen uitsluiting en discriminatie zijn genomen weinig effect hebben gesorteerd, voor zover die maatregelen al zijn uitgevoerd.
In januari riepen we opnieuw op tot het formuleren van een strategie voor de integratie van de Roma, en vandaag hebben we de Kaderrichtlijn discriminatiebestrijding behandeld en goedgekeurd. De razzia´s in de gebieden van Italië waar Roma woonachtig zijn, maken op flagrante wijze duidelijk dat dringend een echte, alomvattende politieke oplossing moet worden gevonden. We hebben geen behoefte aan confrontatie. Wanneer de Roma daadwerkelijk in onze samenleving zouden integreren, zou dat laten zien dat de democratie, de rechtsstaat en het respect voor de mensenrechten als hoekstenen van onze samenleving metterdaad de grondslag van de EU vormen.
Mario Borghezio (UEN). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, zoals u weet hebben de Italiaanse burgers het recht om hun regering te vragen de golf van misdaden in hun land, onder meer gepleegd door Roma, op een realistische en harde manier aan te pakken.
Het verdedigen van de mensenrechten is alleszins een goede zaak. Maar dat had in Ceuta moeten gebeuren, waar de Internationale Socialisten verdacht stil bleven. Daar bent u het toch zeker mee eens, kameraad Schulz? Het is bovenal van belang dat eerlijke burgers worden beschermd tegen wetsovertreders, waaronder de Roma! Ik zal me er persoonlijk voor inzetten dat de Italiaanse regering het lidmaatschap van criminele bendes zoals die van de Roma, die diefstallen, inbraken en zelfs nog ernstigere misdrijven plegen, strafbaar stelt.
Geweld voortkomend uit vreemdelingenhaat is niet kenmerkend voor mijn volk, en zeker niet voor de bewoners van Campania of Napels. Het is kenmerkend voor de Camorra, die we moeten bestrijden. Mensen eisen veiligheid, in het besef dat meer veiligheid niet ten koste hoeft te gaan van humanitaire en solidariteitsacties. Veiligheid is echter de eerste prioriteit, en het garanderen daarvan is net zo belangrijk.
We zijn niet overtuigd van de loze praatjes van de Commissie: burgers in Italië en Europa vragen om bescherming tegen ongecontroleerde immigratie en de instroom van mensen die niet emigreren op zoek naar werk maar uit criminele motieven. Vaak gaat het niet om emigranten die een misdrijf plegen, maar om misdadigers die emigreren.
Vito Bonsignore (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de moeilijke situatie met betrekking tot de openbare orde en de natuurlijke reactie van het publiek op de talloze geweldsvoorvallen die in mijn land tot publieke opschudding hebben geleid, hebben de Italiaanse regering ertoe gebracht nieuwe veiligheidsmaatregelen te nemen. Ik ben van mening dat we ons krachtig moeten uitspreken tegen degenen die de bepalingen in het veiligheidspakket dat momenteel door de Italiaanse ministerraad wordt goedgekeurd, bestempelen als discriminerend en racistisch en in strijd met communautaire richtlijnen.
Strenge maatregelen tegen illegale vestiging, de uitzetting van illegale migranten en hogere straffen voor asociale misdrijven, zijn in overeenstemming met het Europees recht. Italië, dat een nieuw integratiebeleid ontwikkelt, is en blijft een gastvrij land, maar het duldt niet langer de aanwezigheid van illegale immigranten op zijn grondgebied.
Alle EU- en niet-EU-burgers zijn welkom, mits ze zich houden aan de regels van vreedzame co-existentie. De Europese Unie en ieder van haar 27 lidstaten moet hier zijn steentje aan bijdragen. We moeten de situatie nauwgezet volgen om er zeker van te zijn dat in heel Europa de burgerrechten worden nageleefd.
Claudio Fava (PSE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, als u het niet erg vindt, houd ik me aan de feiten. Daaruit blijkt dat de regering-Berlusconi opnieuw het begrip ras in het Italiaanse rechtssysteem opneemt en Italië in snel tempo binnen de EU marginaliseert door systematisch de grondbeginselen te schenden waarop Richtlijn 2001/38/EG is gebaseerd, bovenal het recht op het vrije verkeer van personen.
Dit heeft verschillende gevolgen. Ik beperk me tot twee. Het eerste zagen we enkele dagen geleden in Napels, toen de Camorra werd benoemd tot plaatvervangende ordehandhaver en ze alle bewoners van de zigeunerkampen in de stad met molotovcocktails verjoeg. Het tweede hoorden we van de heer Romagnoli, die op de proppen is gekomen met een voorstel met een weinig fraaie oorsprong. Het voorstel is allerminst origineel: het opnieuw opbouwen, creëren of bedenken van een staat waarin alle Roma worden “opgesloten”. Ik meen me te herinneren dat in de jaren dertig, vlak voordat de oorlog uitbrak, in nazi-Duitsland door Goebbels eenzelfde voorstel werd gedaan ten aanzien van zigeuners en joden, en dat er in plaats van een eigen staat crematoria kwamen. Dit is de boodschap achter het voorstel dat we vandaag hebben gehoord.
Romano Maria La Russa (UEN). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik had me voorgenomen om maar één keer het woord te voeren, maar nadat ik de heer Fava heb gehoord, kan ik natuurlijk niet anders dan opnieuw het woord vragen. Mevrouw de Voorzitter, het spijt me, maar op basis van wat ik hier vandaag heb gehoord, meen ik te moeten vaststellen dat dit debat is ingegeven door de wens om een lidstaat en een met overweldigende meerderheid gekozen regering aan de schandpaal te nagelen. Helaas voor sommigen is deze regering echter slechts “schuldig” aan het feit dat ze niet links is.
Het is niet onze schuld dat de Roma in Italië bijna uitsluitend zichtbaar zijn als dieven, rovers, kinderontvoerders en bedelaars. Dit is het beeld dat in Italië van zigeuners bestaat, een beeld dat door de Roma is gecreëerd, in weerwil van al onze inspanningen. Ik ben in Italië nog steeds geen Roma tegengekomen die legaal werkt en belasting betaalt – als iemand van u er een kent, dan hoor ik dat graag.
Het is absurd om me van racisme te beschuldigen. Ik kom slechts op voor de belangen van eerlijke Europeanen – wees rustig en ga terug naar de publieke tribune, ga terug naar de publieke tribune! – Mevrouw de Voorzitter, ik werd onderbroken. Het is absurd om me van racisme te beschuldigen. Ik kom slechts op voor de belangen van eerlijke Europeanen en eerlijke Roma. Elke lidstaat dient de veiligheid van zijn burgers op de eerste plaats te zetten, anders nemen burgers het recht in eigen handen.
Ik concludeer derhalve… Ik verzoek de Spaanse afgevaardigden om zich te beheersen, hun mond te houden en liever wat orde op zaken te stellen in hun eigen huis.
De Voorzitter. − Mijnheer La Russa en mevrouw Pannella, dit is niet het Italiaanse parlement. Wilt u zich alstublieft fatsoenlijk gedragen en ophouden met het maken van die gebaren. Ben ik duidelijk? Als u niet onmiddellijk stopt, roep ik de griffier!
Csaba Sógor (PPE-DE). - (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. Ik constateer met teleurstelling dat we op het grondgebied van de Europese Unie nu soortgelijke taferelen zien als in Tibet en Kosovo. Laten we niet vergeten dat de Roma onderdanen van de Europese Unie zijn. Ook zij zijn EU-burgers. Maatschappelijke problemen en xenofobie hangen altijd met elkaar samen. Ik zou het hebben toegejuicht wanneer onze socialistische vrienden ook protest hadden aangetekend toen Walter Veltroni, socialist en voormalig premierkandidaat voor de communistische partij, nog burgemeester was en aandrong op de uitzetting van “ongewenste elementen”, waarbij hij Roma met Roemenen verwarde.
Verder moeten we niet vergeten dat het minderhedenvraagstuk erg complex is: er zijn Roma, nieuwe immigranten en nationale minderheden. Het punt waarop deze groepen niet van elkaar verschillen, is de noodzaak voor elk van de EU-landen om een oplossing voor hun problemen te vinden. Het minste is wel dat in 2009 een mensenrechtencommissie wordt ingesteld en dat in de hele Europese Unie een uniforme wetgeving ten aanzien van immigranten geldt.
Tot slot wil ik nog wat zeggen over het onderwerp preventiestrategie. De Europese Unie moet meer dan doen dan het blussen van branden. Ze moet het standpunt innemen dat er zonder sociale zekerheid, inachtneming van fundamentele mensenrechten en culturele en territoriale autonomie voor minderheden, geen Europa is. Dank u.
Enrique Barón Crespo (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil om te beginnen commissaris Špidla bedanken voor zijn heldere toespraak en voor de snelheid waarmee de Commissie heeft gereageerd. Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe om te spreken namens een voormalig lid van dit Huis, die vijftien jaar geleden als eerste Spaanse zigeuner werd verkozen tot lid van het Europees Parlement, Juan de Dios Ramírez Heredia. Hij stuurde mij een brief met de volgende inhoud:
“U weet natuurlijk van de droevige gebeurtenissen die recentelijk zoveel leed hebben toegebracht aan honderden onschuldige zigeunerfamilies die het slachtoffer werden van racistisch geweld. Als Unión Romaní staan we achter dit debat, in de hoop dat iedereen gaat beseffen dat we koste wat het kost de mensenrechten moeten verdedigen en moeten garanderen dat politieke gevoelens niet in de plaats komen van het recht.
Als Europese zigeuners geloven we in Europa. Niemand heeft een Europa zonder grenzen bij voortduring zo verdedigd als de zigeuners. We zijn dan ook van mening dat het stellen van arbitraire beperkingen aan het vrije verkeer van personen op het grondgebied van de EU, een ernstige stap terug zou zijn voor de Europese integratie waar we zo van dromen.”
Staat u mij toe, mevrouw de Voorzitter, om me tot besluit tot commissaris Špidla te richten, die drie jaar geleden in dit Huis samen met vicevoorzitter Frattini een stappenplan voor legale migratie indiende. Ik denk dat vicevoorzitter Frattini het als commissaris goed heeft gedaan en hoop dat hij ook zal helpen bij het oplossen van de situatie in Italië.
Magda Kósáné Kovács (PSE). - (HU) Dank u, mevrouw de Voorzitter. De maatschappelijke realiteit in Napels werd tijdelijk gemaskeerd door symptomatisch bestuur maar heeft zich nu met verbazingwekkende kracht gemanifesteerd. In het Europa van de 27 kan dit probleem niet langer op nationaal niveau worden aangepakt. Het schreeuwt om veel complexere actie op Gemeenschapsniveau.
Bij dit probleem gaat het niet om de betrekkingen tussen landen of de betrekkingen tussen oude en nieuwe lidstaten, en zelfs niet om de betrekkingen tussen de Roma en de rest van de bevolking. Door de crisis is zichtbaar geworden in wat voor hopeloze situatie een miljoen EU-burgers leeft, die wegkwijnen aan de rand van de samenleving, in buitenwijken van gemeenten die worden getroffen door werkloosheid, in noodhuisvesting, in onhygiënische condities en zonder behoorlijke hulpverlening of scholingsmogelijkheden, en die daar een onopgemerkt gevecht leveren om te overleven.
De Sociaal-democratische Fractie heeft niet stilgezeten. Ze heeft daadwerkelijk actie ondernomen en niet alleen over deze situatie gepraat. Ze heeft ook verklaard dat het onaanvaardbaar is dat in een verenigd Europa de Roma de schuld krijgen van het gebrek aan openbare veiligheid.
Hoeveel we begrijpen van gebeurtenissen zoals die in Napels en hoe de Gemeenschapsmiddelen die beschikbaar zijn voor het oplossen van de problemen worden besteed, is aan ons. Als persoon die namens het Europees Parlement optreedt als rapporteur voor Roma-aangelegenheden, bied ik de commissaris mijn medewerking aan en vraag de medeafgevaardigden hetzelfde te doen.
Giuseppe Gargani (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, nadat ik zorgvuldig naar het hele debat heb geluisterd, wil ik u graag mijn definitieve mening geven.
Het debat haalde voor het grootste deel niet het niveau van het verslag van de commissaris en de uitnodiging van de heer Schulz om de specifieke problemen of intriges van een bepaald land – Italië – te negeren en na te denken over het algemene probleem dat, en ik denk dat we het daar allemaal over eens zijn, de ontvangst van en solidariteit met vreemdelingen vormt – meer in het bijzonder de Roma, die zeker met een specifiek probleem kampen – en tegelijkertijd kwesties van veiligheid en rechtmatigheid raakt, omdat veiligheid en rechtmatigheid ten grondslag moeten liggen aan ontvangst en solidariteit.
We hadden de commissaris moeten antwoordden toen hij vroeg wat de Commissie zou kunnen doen. Ik geloof dat de heer Barón Crespo onlangs zei dat de Commissie met steun van het Parlement richtsnoeren zou kunnen uitvaardigen: Europese richtlijnen, wanneer deze zijn omgezet. Net als het afvalprobleem zou ook de kwestie van EU- en niet-EU-onderdanen met een richtlijn kunnen worden opgelost. Maar dan moeten het Parlement, de Commissie en de Raad de solidariteit met de Roma niet aangrijpen voor het voeren van een manipulatief debat dat uitsluitend en alleen over Italië gaat en gericht is tegen een regering die nog maar een paar dagen in functie is.
Als het gehele Parlement zich echter concentreert op de vraag hoe het zich solidair kan tonen met de Roma – zoals wordt bepleit door de commissaris – dan denk ik dat we tot oplossingen en resultaten kunnen komen.
Ioan Mircea Paşcu (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, toen Roemenië nog een kandidaat-lidstaat was, wezen mensen zoals commissaris Frattini ons er nadrukkelijk op dat het absoluut noodzakelijk was de rechten van minderheden, waaronder de Roma, te eerbiedigen.
Nu we lid zijn, maken veel Roma van die gelegenheid gebruik om zich als EU-burger in Italië of een ander EU-land te vestigen, en zich daar bij andere Roma te voegen, die daar in kampen wonen die soms al veertig jaar oud zijn.
Ik geef toe dat sommigen van hen misdrijven plegen en daarvoor gestraft moeten worden. Maar om alle Roma te kwalificeren als misdadigers en agressieve, negatieve gevoelens jegens hen aan te wakkeren, onder meer via tendentieuze berichtgeving in de media, is onaanvaardbaar. Als we deze grove schending van de kernwaarden van Europa – waarop we ons zo graag laten voorstaan – dulden, en de verantwoordelijken daarmee laten wegkomen, dan zal de situatie alleen maar verslechteren en spoedig compleet uit de hand lopen, met onvoorspelbare negatieve gevolgen voor de hele Unie.
Renate Weber (ALDE). - (RO) Ik geloof dat een betere titel voor dit debat was geweest “Ernstige mensenrechtenschendingen in Italië”, omdat we hier feitelijk praten over het verzuim van de Italiaanse regering om actie te ondernemen wanneer een bevolkingsgroep het slachtoffer wordt van ongelooflijk geweld, dat de laatste maanden is aangewakkerd door racistische stukken in een deel van de Italiaanse pers en door racistische toespraken van enkele prominente politici. Dit herinnert ons aan de ergste perioden in de recente geschiedenis van Europa.
De Italiaanse regering heeft de plicht om te onderzoeken wie de daders van deze gewelddadige acties waren en ervoor te zorgen dat ze voor de rechter worden gebracht. Doet ze dat niet, dan maakt ze zich schuldig aan een ernstige schending van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Voor zover de daders geen deel uitmaken van de overheid, moeten ze voor de Italiaanse rechter verschijnen. De Italiaanse regering moet zich verantwoorden voor de Europese Unie. Dit is de geest van artikel 6 van het Verdrag.
László Tőkés (Verts/ALE). - (HU) Mevrouw de Voorzitter, volgens schattingen telt Roemenië enkele miljoenen zigeuners onder haar burgers. In plaats van dat een verantwoord sociaal en minderhedenbeleid wordt gevoerd waarmee hun ondraaglijke situatie wordt verbeterd, hoort de wereld in de regel alleen via sensatieberichtgeving over hun lot. We zagen dat bij de verslaggeving rond de misdrijven die in Italië door Roemeense zigeuners werden gepleegd.
Het is betreurenswaardig en verontrustend dat alleen de schokkende gebeurtenissen in Italië voor het Europees Parlement voldoende maatschappelijke relevantie hebben om in dit Huis te worden behandeld. Het is nog bedroevender dat sommige politieke machtsgroepen deze gebeurtenissen zien als een inmenging in de binnenlandse aangelegenheden van Italië en proberen politiek gewin te halen uit het zigeunervraagstuk.
We moeten ons verzetten tegen pogingen van politieke machtsgroepen om de negatieve gevoelens jegens Roemeense zigeuners die onder het publiek bestaan te gebruiken om negatieve gevoelens jegens Roemenen in het algemeen aan te wakkeren. De situatie die in Italië is ontstaan, is geen Italiaanse binnenlandse aangelegenheid. Het is evenmin een probleem dat uitsluitend Roemeense zigeuners betreft. Het is een probleem dat betrekking heeft op alle in de EU woonachtige zigeuners en dat vraagt om meer dan een zaaksgewijze of symptomatische behandeling.
Giusto Catania (GUE/NGL). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, er wordt een politieke en mediacampagne gevoerd voor de criminalisering van migranten en Roma in Italië. Een aantal Italiaanse parlementariërs hebben hier vandaag het ware gezicht van de Italiaanse regering laten zien. Zo hebben we bijvoorbeeld de heren Fiore, Borghezio en La Russa allemaal duidelijk horen zeggen dat “Schengen” moet worden opgeschort, illegale immigratie strafbaar moet worden gesteld en alle Roma moeten worden uitgewezen. Daarmee worden feitelijk alle Roma tot misdadigers bestempeld.
Hiermee laat de Italiaanse regering zijn werkelijke gezicht zien. Dat een anti-Romacampagne wordt gevoerd blijkt duidelijk uit de recente aankondiging door de Italiaanse regering dat een speciale politiecommissaris voor Roma-aangelegenheden zal worden benoemd. Deze aankondiging werd gevolgd door de massale arrestatie van Roma. De arrestatie van degenen die zigeunerkampen in brand hadden gestoken, bleef daarentegen achterwege. Het soort verklaringen dat we hier hebben gehoord, wordt ook vaak tot uitdrukking gebracht door Italiaanse ministers.
Dat is de reden, mevrouw Muscardini, dat we pas nu dit debat voeren. Het enige dat nog gezegd moet worden, en dat is gelijk mijn laatste punt, is het volgende: Italië telt tweehonderdduizend Roma. Daarvan hebben er tachtigduizend het Italiaanse staatsburgerschap. Van de overige honderdtwintigduizend, zijn er vijftigduizend in Italië geboren. Als de Italiaanse regering hen het staatsburgerschap zou verlenen, zou dat waarschijnlijk een groot deel van het Roma-probleem in Italië oplossen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, ik dank u dat u mij in de gelegenheid stelt om na het beluisteren van uw debat opnieuw het woord te voeren. Staat u mij toe om kort in te gaan op enkele kwesties. De Europese geschiedenis leert dat racisme, etnische haat en intolerantie vroeg of laat altijd in een ramp eindigen. Degenen die de lessen van de geschiedenis niet leren, worden later opnieuw met dezelfde rampen geconfronteerd. Het concept “mensenrechten” is het antwoord van Europa op de lessen van de geschiedenis. Mensenrechten zijn ondeelbaar en moeten overal in Europa, in alle lidstaten, door de constitutionele systemen worden beschermd. Het beschermen van de mensenrechten is een verplichting die voor elke lidstaat geldt, en elke lidstaat moet de noodzakelijke inspanningen doen om zijn taak in deze te vervullen.
Er is nog iets dat ik in dit verband wil zeggen. Vanmorgen debatteerden we over armoede en sociale uitsluiting. Het is waar dat armoede in Europa sterk persoonsgebonden is, dat het erg afhankelijk is van persoonlijke omstandigheden. Daar is echter één uitzondering op: als je behoort tot de Roma-minderheid, dan is nagenoeg overal in Europa de kans erg groot dat je maatschappelijk uitgesloten en arm bent. Dat is de realiteit. Aan de andere kant is het duidelijk dat de situatie van Roma-burgers niet in alle landen gelijk is en dat er succesvolle projecten lopen en effectieve methoden bestaan om hun situatie te verbeteren. Het debat heeft duidelijk laten zien dat het minderhedenvraagstuk erg complex is en, zoals gezegd, primair een zaak is van de lidstaten, ofschoon ook de Europese Unie en de Europese Commissie in deze een rol hebben. Vandaar dat ik verheugd ben u te kunnen meedelen dat de Commissie al in juni een ontwerpdocument bij de Raad zal indienen waarin we het tot dusverre ineffectieve beleid zullen herzien. Dat ons beleid vooralsnog ineffectief is gebleken, is betreurenswaardig maar waar. Dit vraagstuk vraagt om grote inspanningen van onze kant.
Het debat heeft ook duidelijk laten zien hoe gemakkelijk zulke moeilijke vraagstukken politiek kunnen worden uitgebuit. Een van de taken van alle democratische krachten is het voorkomen van een dergelijke manipulatie, die een efficiënte aanpak van het vraagstuk onmogelijk maakt.
Dames en heren, ik dank u dat u kennis heeft gegeven van uw opvattingen, waarbij de vele aspecten van dit vraagstuk duidelijk naar voren zijn gekomen. Ik zou er nog een laatste woord aan willen toevoegen. U gaf uiting aan verschillende opvattingen, waarvan ik er vele niet deel. Dat is normaal, en sommigen van u zijn het wellicht ook niet eens met mijn opvattingen. We hebben echter één mening gehoord die volstrekt onaanvaardbaar is. Ik kan me niet herinneren wie die mening verkondigde, maar de bewuste uitspraken zullen ook u niet zijn ontgaan.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
Dank u, commissaris Špidla. Ik zou willen dat over deze kwestie rustig werd gedebatteerd, met menselijkheid en waardigheid, zoals Voorzitter Pöttering vaak zegt.
Mijnheer Romagnoli, ik ben u niet vergeten. U heeft een verzoek ingediend op basis van artikel 145. Het betreft een persoonlijk feit. U krijgt dus na het debat de gelegenheid om het woord te voeren. Dat is nu. U heeft één minuut. Ik moet u er wel aan herinneren dat u krachtens artikel 145 niet mag spreken over het onderwerp dat tijdens het debat is behandeld, maar gewoon kenbaar moet maken of er een persoonlijk feit is waarover u zich wil uiten of dat u ten onrechte bepaalde opmerkingen zijn toegeschreven.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren. Dit behoort een plaats te zijn waar mensen vrijelijk en fatsoenlijk met elkaar in debat gaan, maar als we onbeschoftheid en beledigingen dulden, kan van een vrij en fatsoenlijk debat geen sprake zijn.
Zelf heb ik steeds alle vormen van geweld en discriminatie jegens personen en bevolkingsgroepen veroordeeld, en dat doe ik nog steeds. Ik geloof dat als zelfbeschikking geldt voor de Palestijnen, het ook voor anderen moet gelden. Dat bedoelde ik toen ik mijn mening verwoordde over de Roma.
Ik betreur het dat iemand mijn woorden verdraaide. Ik betreur het dat enkele medeafgevaardigden mij woorden hebben toegevoegd die ik niet verdien, zoals iedereen die mij kent, zal beamen. Niemand stelt vraagtekens bij mensenrechten. Ik ben geen racist of xenofoob. Wel sta ik erop dat mensen recht op maatschappelijke orde hebben, een recht dat iedereen hier zou moeten verdedigen, en dat de absolute soevereiniteit van Italië wordt erkend.
De Voorzitter. − Dan is er nog de kwestie van een verzoek. Het secretariaat controleert dat nu, omdat niet staat vermeld om wat voor soort verzoek het gaat. Zoals u weet, ligt er geen resolutie en is er ook geen stemming.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik begrijp volledig dat het vaak onmogelijk is om iedereen de gelegenheid te geven om onder de “blikvangerprocedure” te spreken.
Wat ik echter niet begrijp is dat het er dan bij de selectie op neerkomt dat voor elke fractie één persoon mag spreken. Dit leidt tot een aanzienlijke verstoring van het politieke gewicht van de verschillende fracties. Het komt er in wezen op neer dat de kleine fracties herhaaldelijk een veel groter gewicht wordt gegeven. Dit is wellicht uit politieke overwegingen legitiem, maar dat is niet waar de “blikvangerprocedure” volgens het Reglement voor is bedoeld.
Ik wil ook vragen om leden die zich overeenkomstig de bepalingen van het Reglement op de sprekerslijst hebben laten inschrijven, voortaan ook daadwerkelijk de gelegenheid te geven om te spreken.
De Voorzitter. − We hebben nog maar vijf minuten spreektijd over. De spreektijd werd vastgesteld door de Conferentie van Voorzitters en die klopt dus. Ik zal echter een aantekening maken van uw opmerkingen.
Schriftelijke verklaringen (art. 142)
Titus Corlăţean (PSE), schriftelijk. – (RO) Het toenemende geweld tegen Roemeense immigranten en Roma in Italië is het directe gevolg van fascistoïde toespraken waartoe tijdens de onlangs afgelopen verkiezingscampagne in Italië, door de rechtse en extreemrechtse partijen werd aangezet.
De Italiaanse autoriteiten moeten er rekening mee houden dat de wetgevingsamendementen die ze willen aannemen, strikt in overeenstemming moeten zijn met de Europese regels en niet mogen voorzien in collectieve uitzettingen, en dat ze niet mogen aanzetten tot een xenofobe houding jegens in Italië gevestigde EU-burgers.
Het hoofdprobleem is feitelijk niet gerelateerd aan criminaliteit. Het plegen van criminele daden is een individuele aansprakelijkheid en dient als zodanig door de Italiaanse justitie te worden bestraft, volgens de Italiaanse wetten. Wat prioriteit moet hebben, is dat een coherent integratiebeleid wordt gevoerd en dat de Italiaanse staat daarbij wordt ondersteund, onder meer via de Europese fondsen.
We betreuren het eerdere standpunt van de liberale regering in Boekarest en de ALDE-Fractie, die zich verzetten tegen een uitbreiding van het mandaat van de door Roemenië benoemde Eurocommissaris voor minderheidsvraagstukken in Europa, waaronder begrepen Roma-aangelegenheden.
Roemenië heeft zodoende een belangrijk politiek instrument verloren en de mogelijkheid om tot een Europese oplossing te komen voor de integratie van de Roma in de Europese samenleving.
Corina Creţu (PSE) , schriftelijk. – (RO) Ik ben blij dat het Europees Parlement heeft besloten een debat te houden over de situatie van de Roma in Italië. Kennelijk begint men te beseffen dat dit geen nationale maar een Europese kwestie is. De kwestie van de Roma is zo complex dat een concrete oplossing van deze historisch gegroeide situatie alleen mogelijk is door de krachten van de hele Europese Unie te bundelen. Vandaar dat een Europese strategie en op Europees niveau afgestemde acties nodig zijn. Ik verzoek de bevoegde commissarissen om hiervoor met spoed een werkplan voor te stellen.
Ook geloof ik dat de Europese fora zich krachtig moeten uitspreken tegen de extreme acties van de Italiaanse autoriteiten: het in brand steken van zigeunerkampen, nachtelijke razzia’s, arrestaties zonder een daartoe strekkend bevel en dreigen met het inzetten van het leger voor het bestrijden van criminaliteit, weerspiegelen een mate van intolerantie die ongepast is in de 21e eeuw en brengen de toekomst van de Europese Unie in gevaar.
Wanneer een lidstaat op een punt aanbelandt dat hij haat tegen bepaalde etnische groepen en rassen in zijn wetgeving verankert, dan is het de plicht van de EU om tegen een dergelijke lidstaat sancties op te leggen, omdat daarmee een inbreuk wordt gepleegd op de waarden die aan het verenigde Europa ten grondslag liggen.
Rovana Plumb (PSE) , schriftelijk. – (RO) De recente gebeurtenissen in Italië en de xenofobe houding die jegens de Roma ten toon wordt gespreid door de vertegenwoordigers van de rechtse en extreemrechtse partijen die de nieuwe regering vormen, laten zien dat Europa in 2008 helaas nog steeds niet vrij is van fascistoïde taal en acties.
Het criminaliseren van bepaalde etnische groepen is uiterst gevaarlijk, net als het feit dat politici en de massamedia – die extra aandacht besteden aan misdrijven die door Roma zijn gepleegd – het denkbeeld bevorderen dat alle misdadigers uit de Roma-gemeenschap komen. Criminele handelingen worden gepleegd door individuen en dienen te worden bestraft overeenkomstig de nationale wetgeving.
De toename van het verbale en fysieke geweld tegen de Roma in Italië is een Europees probleem, door de gevolgen die dit geweld kan hebben. De oplossing bestaat uit het voeren van een overheidsbeleid dat is gericht op de integratie van de Roma. De Europese Unie beschikt over een reeks fondsen voor de financiering van programma’s voor sociale integratie, die de Italiaanse regering kan en moet gebruiken.
Voorts dient de Europese Commissie actie te ondernemen tegen de discriminatie van bepaalde etnische groepen op de Italiaanse arbeidsmarkt, omdat Italië de doelstelling volledige werkgelegenheid vooralsnog bij lange niet heeft bereikt.
Theodor Dumitru Stolojan (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik ben blij met het standpunt dat Eurocommissaris Vladimír Špidla namens de Europese Commissie heeft verwoord, ingevolge waarvan geweld tegen Roma, ongeacht hun verblijfplaats, wordt veroordeeld.
Ik benadruk ook de noodzaak van een Europese strategie voor de integratie van de Roma in het economische, maatschappelijke en politieke leven van het land waar ze leven.
Bij ontstentenis van een Europese strategie zal elk land proberen zijn problemen met de Romabevolking zelfstandig op te lossen en daarbij soms een beleid volgen en middelen inzetten die in strijd zijn met fundamentele mensenrechten en het vrije verkeer van personen op het Europese grondgebied. Ik herinner de Commissie er in dit verband aan dat het Europees Parlement in november 2007 zijn goedkeuring heeft gegeven aan de resolutie voor een Europese strategie inzake de Roma.
Mijn land, Roemenië, heeft zich grote inspanningen getroost voor de integratie van de Roma. De resultaten daarvan beginnen nu zichtbaar te worden, maar er is meer tijd nodig voor het evalueren van de resultaten van de lopende programma’s. Van die programma’s noem ik met name de opleiding van mensen uit de Roma-gemeenschap voor een functie in het openbaar bestuur of bij de politie, het terugdringen van het aantal vroegtijdige schoolverlaters onder de Romakinderen, en hun doorstroming naar universiteiten.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Een van de grondbeginselen van de Europese Unie is het vrije verkeer van personen. De ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid moet de veiligheid van alle Europese burgers garanderen en met name de eerbiediging van hun rechten.
De huidige situatie met betrekking tot de Roma-gemeenschap in Italië doet twijfel ontstaan over de gemeenschappelijke fundamentele waarden waarop de Unie is gegrondvest. Op 14 december 2007 is het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie ondertekend en aangenomen, waarmee de Unie de daarin neergelegde waarden expliciet heeft erkend. In de preambule van het Handvest staat dat “de Unie haar grondslag [vestigt] op de ondeelbare en universele waarden van menselijke waardigheid en van vrijheid, gelijkheid en solidariteit” en dat “zij (…) de mens centraal [stelt] in haar optreden door het burgerschap van de Unie in te stellen en een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid tot stand te brengen”. Ook bepaalt artikel 19 expliciet dat collectieve uitzetting is verboden.
Ik verzoek de Italiaanse regering ervoor te zorgen dat de rechten van Roemeense burgers in Italië worden geëerbiedigd en hun veiligheid wordt gegarandeerd. Ik verzoek de Italiaanse regering tevens om actie te ondernemen tegen elke vorm van discriminatie op grond van nationaliteit of etnische afkomst.
Ik verzoek de Commissie om als hoedster van de Verdragen de schending van fundamentele rechten van Europese burgers krachtig te bestraffen en niet toe te staan dat wetten worden vastgesteld of acties genomen die het vrije verkeer van personen beperken.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
15. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0156/2008).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Deel een
De Voorzitter. − Vraag nr. 29 van Linda McAvan (H-0306/08)
Betreft: Handel in biobrandstoffen
Wat onderneemt de Commissie om een einde te maken aan de handelspraktijk met biobrandstoffen waarbij, zo wordt bericht, gebruik wordt gemaakt van landbouwsubsidies in de VS?
Deze praktijk houdt in dat biodiesel vanuit Europa naar de VS wordt verscheept, waar brandstof wordt toegevoegd, zodat de handelaren aanspraak kunnen maken op 11 pence per liter aan Amerikaanse subsidie. De brandstof wordt vervolgens terugvervoerd en onder de binnenlandse prijs verkocht. Naar schatting tien procent van de biobrandstof die van de VS naar Europa wordt geëxporteerd, wordt op deze snode wijze verhandeld. Het is niet illegaal, maar brengt de Europese biobrandstofsector in gevaar en gaat gemoeid met onnodig scheepvaartverkeer over de Atlantische Oceaan, waardoor de uitstoot van broeikasgassen toeneemt.
Kan dit probleem worden opgelost met behulp van de duurzaamheidscriteria die de Commissie voorstelt, door de verkoop op de Europese markt van biobrandstoffen die op deze wijze zijn behandeld illegaal te verklaren?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ofschoon de Commissie geen uitspraken kan doen over de vermeende praktijk in kwestie, deelt zij de zorgen over de gevolgen voor de Europese industrie van Amerikaanse fiscale subsidies.
Bedoelde subsidies lijken te gelden voor alle biodiesel die uit de Verenigde Staten wordt geëxporteerd en daar wordt verkocht, ongeacht de herkomst.
Volgens cijfers van de sector steeg de Amerikaanse export naar de Europese Unie van honderdduizend ton in 2006 tot één miljoen ton in 2007, wat neerkomt op vijftien procent van de Europese markt.
Mijn collega, commissaris Mandelson, heeft deze kwestie bij verschillende gelegenheden bij zijn Amerikaanse tegenhanger, handelsvertegenwoordiger Susan Schwab, aan de orde gesteld en een wijziging in de Amerikaanse wetgeving bepleit. Als oplossing heeft hij voorgesteld om bijvoorbeeld alleen producten te subsidiëren die in de Verenigde Staten worden verkocht. Vooralsnog is er van Amerikaanse zijde niet gereageerd en blijft de fiscale aftrekregeling van kracht.
De Commissie is eventueel bereid tot een antisubsidieonderzoek wanneer de sector een goed gedocumenteerde klacht indient met voldoende bewijzen van compenserende subsidiëring en schade.
De geachte afgevaardigde vraagt of de duurzaamheidsregeling die door de Commissie is voorgesteld in haar voorstel voor een richtlijn ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen, dat januari j.l. door de Commissie is aangenomen, het probleem dat door de handelspraktijk in kwestie is gecreëerd, zal oplossen.
De duurzaamheidsregeling waarin het voorstel voorziet, is bedoeld om de duurzaamheid van biobrandstoffen te verzekeren. Daarmee moet het gebruik van duurzaam geproduceerde biobrandstoffen worden aangemoedigd en het gebruik van slecht presterende biobrandstoffen worden ontmoedigd. U herinnert zich ongetwijfeld de 35 procent-discussie. De duurzaamheidsregeling is bijgevolg ongeschikt voor het aanpakken van handelspraktijken zoals die welke in de vraag van de geachte afgevaardigde worden bedoeld.
Linda McAvan (PSE). - (EN) Commissaris, ik ben blij dat u hier werk van maakt. Het is een schandaal. Het drijft de spot met al het werk dat we verzetten op het terrein van klimaatverandering. Wat duurzaamheidscriteria betreft, vraag ik me af of dergelijke biobrandstoffen niet botsen met het criterium broeikasgasbesparing, omdat ze op en neer over de Atlantische Oceaan worden verscheept en daardoor zorgen voor extra broeikasgassen afkomstig van scheepsemissies, die op dit moment goed zijn voor vijf procent van de wereldwijde uitstoot van CO2.
Als we moeten wachten op een klacht van de sector en de inleiding van een procedure over illegale subsidies, hoe lang gaat dat dan wel niet duren? Ik ben bang dat de Europese biobrandstofsector het loodje zal hebben gelegd voordat we hier wat aan gedaan hebben.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Bij de methode voor het berekenen van broeikasgasemissies van biobrandstoffen en fossiele brandstoffen zoals die in het voorstel voor de Richtlijn hernieuwbare energie is vervat, wordt de zogenoemde levenscyclusbenadering gevolgd, waarbij ook rekening wordt gehouden met de emissies die vrijkomen bij het transport van de brandstof, zowel binnen als buiten de Europese Unie. In dit verband wijs ik er nogmaals op dat het verminderen van de broeikasgasemissies van de transportsector een van de hoofddoelstellingen van het biobrandstofbeleid is.
De Voorzitter. − Vraag nr. 30 van Johan Van Hecke (H-0332/08)
Betreft: Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden
In 2005 keurde het Europees Parlement een verklaring goed over de duurzaamheid van het Europees programma voor voedselhulp aan de minstbedeelden (EPVM). In de verklaring werd niet alleen gepleit voor een blijvend voedselhulpprogramma en een jaarlijks budget, maar werd ook gevraagd het programma uit te breiden. Om ervoor te zorgen dat er evenwichtige voedselrantsoenen worden uitgedeeld, vroeg het Europees Parlement het programma uit te breiden tot nieuwe sectoren zoals varkensvlees, gevogelte en eieren.
Mariann Fisher Boel, Europees commissaris voor landbouw en plattelandsontwikkeling, werd belast met de opvolging van de verklaring. Drie jaar later stelt men vast dat er van fundamenten voor een nieuwe verordening nog geen sprake is, en dat slechts enkele kleine stappen zijn gezet. Het is absoluut nog niet duidelijk welke budgettaire middelen beschikbaar zijn.
Voedselhulp is wel degelijk aan de orde in de Europese Unie, waar zestien procent van de bevolking onder de armoedegrens leeft. Kan de Europese Commissaris een voedselhulpprogramma op Europees niveau verzekeren? Zal zij hierbij de dialoog aangaan met de Europese NGO’s die in the field actief zijn?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Met het Europees voedselhulpprogramma wordt nu al twintig jaar een belangrijke bijdrage geleverd aan het voorzien in de voedselbehoefte van ondervoede mensen in de Gemeenschap.
Op 4 april 2006 heeft het Parlement een verklaring aangenomen waarin het zijn steun uitspreekt voor het Europese voedselprogramma voor de minstbedeelden in de Gemeenschap. In deze verklaring wordt de Commissie en de Raad gevraagd om een meerjarentoewijzing en om de invoering van een reeks van maatregelen voor flexibilisering van het beheer van het programma. Verder wordt daarin grote nadruk gelegd op de noodzaak van een evenwichtige voeding voor behoeftige mensen.
Het voedselhulpprogramma ging feitelijk in 1987 van start als een noodmaatregel in een tijd dat er grote landbouwoverschotten waren. De eerste jaren was het programma grotendeels afhankelijk van producten uit de interventievoorraden. Aangezien die voorraden de afgelopen jaren door opeenvolgende hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn afgenomen, heeft de Commissie een reeks veranderingen ingevoerd om het programma te kunnen voortzetten. Zo is het nu mogelijk om een product op de markt te kopen wanneer de Gemeenschap van dat product geen interventievoorraden heeft, om een product te substitueren door een product uit dezelfde “familie”, en om producten uit de interventievoorraad en producten die op de markt zijn gekocht, samen te voegen.
Ook is de begroting aangepast. Met name om rekening te houden met de recente uitbreiding van de Europese Unie. Ze is gestegen van 213 miljoen euro in 2004 tot 305 miljoen dit jaar, 2008. De Commissie heeft zodoende al het mogelijke gedaan om een programma dat is gebaseerd op het bestaan van interventievoorraden in gebruik te houden terwijl die interventievoorraden geleidelijk verdwijnen. We hebben dus feitelijk het maximale uit het programma gehaald.
Nu is de tijd gekomen om over de toekomst van dit programma na te denken, zonder het grote geheel uit het oog te verliezen. De Commissiediensten zijn al bezig met een effectbeoordeling waarin wordt gekeken naar de mogelijkheden voor de toekomst. Na een oproep op het Internet zijn meer dan twaalfduizend reacties binnengekomen, waaruit blijkt hoe groot de belangstelling van Europese burgers voor dit initiatief is.
NGO’s hebben een hoofdrol gespeeld bij de uitvoering van het programma en zullen dat ook in de toekomst blijven doen. Tijdens een seminar dat we in april organiseerden, lieten ze weten dat ze graag zouden zien dat het voedselhulpprogramma onder het Directoraat-generaal Landbouw zou blijven vallen en wezen ze op de noodzaak van een soort meerjarentoewijzing en van het leveren van een grotere verscheidenheid aan producten. We zijn nu bezig met het bestuderen van deze verzoeken en zullen nauw contact met de NGO’s houden.
Ik ben voornemens om na voltooiing van de effectbeoordeling, in september, bij het Parlement een voorstel in te dienen dat voorziet in een voortzetting van dit programma, maar wel met een zeer stevige basis voor de toekomst. Ik dank u voor uw belangstelling voor dit zeer belangrijke programma.
Johan Van Hecke (ALDE). – (NL) Voorzitter, ik zou eerst en vooral de commissaris willen bedanken voor dit zeer duidelijke uitgebreide antwoord, dat ook wel perspectieven biedt voor meer duurzaamheid voor dit voedselhulpprogramma, gebaseerd op de evaluatie die thans aan de gang is.
Ik had alleen willen vragen of in die evaluatie ook rekening wordt gehouden met het feit dat toch nog een groot aantal mensen blijkbaar afhankelijk is van dit voedselhulpprogramma en dat bijna 16 procent van de Europese bevolking onder de armoedegrens leeft, en of in dezen ook rekening wordt gehouden met de actuele voedselcrisis en de spectaculaire stijging van de voedselprijzen.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) We volgen bij dit proces een zeer open procedure en houden rekening met alle input die dit oplevert. Volgens de cijfers die op dit moment beschikbaar zijn, profiteren dertien miljoen mensen in de Europese Unie van de middelen waarin dit speciale programma voor de minstbedeelden voorziet. Voor zover we dat kunnen beoordelen, neemt de vraag op dit moment niet af.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Kinderen hebben in veel gevallen het meeste te lijden onder de gevolgen van armoede. Een tekort aan voedsel belemmert niet alleen de lichamelijke ontwikkeling, maar beperkt ook het concentratievermogen en de prestaties op school. Dit heeft op zijn beurt weer gevolgen voor het maatschappelijk welslagen van het kind. Wordt in het kader van het geplande voedselhulpprogramma ook op dit probleemgebied actie ondernomen, bijvoorbeeld via scholen?
Jörg Leichtfried (PSE). – (DE) Ik ben ervan overtuigd dat het een goed voorstel zal worden, te meer omdat u ook heeft gewezen op het belang van een evenwichtige voeding. Dit moet absoluut een hoofdprioriteit worden. De Commissie zou in dit verband ook een ander hoofdpunt kunnen toevoegen en zich kunnen concentreren op verse organische producten. Iedereen heeft het recht om organische producten te eten, die misschien wat duurder zijn maar veel gezonder dan niet-organische. In hoeverre houdt u hier rekening mee?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Om te beginnen zijn we op dit moment nog bezig met het evalueren van alle ideeën en informatie die we hebben ontvangen.
In dit verband kijken we of we ons geld op een specifieke wijze zouden moeten besteden. Hoewel we de interne discussie hierover nog niet hebben afgerond, kan ik ten aanzien van kinderen het volgende zeggen: Ik denk dat het van enorm belang is dat we er allereerst voor zorgen dat onze kinderen goed gevoed zijn. Daarom publiceren we dit jaar ook een voorstel (en ik hoop dat dit volledig zal worden ondersteund) voor een “schoolfruitprogramma” dat door de lidstaten wordt medegefinancierd, waarbij kinderen van een bepaalde leeftijd op school een stuk fruit krijgen. Ik denk dat het een goed idee is om kinderen een goede gewoonte aan te leren die ze hopelijk voor de rest van hun leven zullen behouden.
Wat het geven van hoge prioriteit aan organische productie betreft, moeten we tussen twee kwaden kiezen, omdat organische productie tot lagere opbrengsten leidt. Het zal erg moeilijk worden om hier een goed oordeel over te vellen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 31 van Alain Hutchinson (H-0338/08)
Betreft: Speculatie en voedselcrisis
De speculatie op de financiële markten vormt één van de belangrijkste oorzaken voor de prijsstijgingen en de wereldwijde voedselcrisis, terwijl de grondstoffenmarkt zich in een groeiende belangstelling van investeringsfondsen mag verheugen.
Acht de Commissie het acceptabel dat beleggers steeds vaker hun toevlucht nemen tot rijst en graan terwijl miljoenen honger lijden?
Is de Commissie voornemens concrete maatregelen te nemen om een einde te maken aan speculatie die rechtstreeks de voedselvoorziening van miljoenen in gevaar brengt?
Is de Commissie voorts van plan de invoering op internationaal niveau te bevorderen van een instrument dat ervoor kan zorgen dat sommige landen niet langer hun uitvoer van voedingsmiddelen beperken terwijl ze over grote voorraden beschikken en in ruimere zin een beleid voeren dat er rechtstreeks toe leidt dat kwetsbare bevolkingsgroepen niet meer in hun voedselbehoefte kunnen voorzien?
Deel twee
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie is erg bezorgd over de gevolgen van de huidige hoge voedselprijzen in de Europese Unie en de rest van de wereld. Ontwikkelingslanden en de meest kwetsbare bevolkingsgroepen worden onevenredig zwaar getroffen door de honger, de ondervoeding en de sociale onrusten die hiervan het gevolg zijn.
In de mededeling die de Commissie vandaag heeft voorgelegd, wordt getracht een analyse te geven van de grondoorzaken van deze hoge prijzen. Ook doet de Commissie hierin voorstellen voor een reeks initiatieven voor het bestrijden van de kortetermijneffecten van de omhoogschietende prijzen, voor het vergroten van de landbouwproductie en het garanderen van voedselzekerheid op de lange termijn, en voor het mitigeren van de gevolgen van de prijsstijgingen voor de armen, waarbij de initiatieven op het laatstgenoemde punt, moeten bijdragen aan de mondiale inspanningen die op dit terrein worden gedaan.
Wat de grondoorzaken betreft, zijn er tal van factoren die gelijktijdig bijdragen aan een daling van de mondiale voorraden. Een daarvan zijn de ongunstige weersomstandigheden in belangrijke graanproducerende en -exporterende landen, hoofdzakelijk Rusland en Oekraïne, dat vroeger de broodmand van de Sovjet-Unie werd genoemd. Ook in Australië zijn de weersomstandigheden drie jaren achtereen erg ongunstig geweest. Een ander factor zijn de hogere energieprijzen. Verder is de landbouwproductie minder snel gestegen en neemt de mondiale consumptie almaar toe. Deze factoren hebben een rechtstreekse invloed op vraag en aanbod en bepalen bijgevolg in aanzienlijke mate de prijzen van landbouwproducten en dragen zo bij aan de prijsstijgingen.
Tegen de achtergrond van de stijging van de voedselprijzen en in het kielzog van de crisis op de financiële markten zijn beleggers meer gaan speculeren op de aan grondstoffen gerelateerde financiële markten om zich in te dekken tegen het risico van prijsschommelingen of de beleggingsportefeuille te diversifiëren. Deze activiteiten hebben mogelijk geleid tot sterkere prijsschommelingen en volatiliteit op de termijn- en spotmarkten voor grondstoffen en de onderliggende prijsontwikkeling versterkt. Het blijft echter onzeker wat hun langetermijninvloed op de prijsontwikkeling zal zijn. Vandaar dat de Commissie zich er in de mededeling van vandaag toe verbindt de activiteiten van speculanten op aan grondstoffen gerelateerde financiële markten en het effect van die activiteiten op de prijsontwikkeling, nauwlettend in het oog te houden.
In haar mededeling merkt de Commissie op dat sommige exportlanden als reactie op de stijgende prijzen een restrictief exportbeleid zijn gaan voeren: India heeft exportverboden ingesteld, Vietnam en Thailand hebben de rijstexport beperkt, Indonesië heeft exportheffingen voor palmolie ingevoerd en Kazachstan heeft een verbod op de export van tarwe ingesteld. Met zulke belastingen en verboden wordt beoogd de binnenlandse markten op korte termijn tegen levensmiddelentekorten en prijsschokken te beschermen. Ze zetten de internationale landbouwmarkten echter nog verder onder druk, wat vooral ten koste gaat van ontwikkelingslanden die voedingsmiddelen importeren. Op de middellange termijn geven dit soort beperkingen duidelijk het verkeerde signaal aan de markten, omdat ze de stimulans voor landbouwers verminderen om in de landbouw te investeren en de productie te verhogen. Daarnaast dragen zij bij aan verstoring van het evenwicht op de regionale markten.
Het zeer negatieve effect van exportbeperkingen moet op de komende bijeenkomsten van de WTO over dit onderwerp, alsook in andere relevante internationale fora, aan de orde worden gesteld. De Commissie is er nog steeds van overtuigd dat de Doha-ronde ontwikkelingslanden aanzienlijke voordelen in de vorm van nieuwe marktkansen kan opleveren, en daarmee mogelijkheden voor het genereren van extra exportinkomsten, het stimuleren van de landbouwproductie en het faciliteren van de toegang tot voedingsmiddelen, waardoor de gevolgen van de huidige stijgingen van de voedselprijzen kunnen worden verzacht. De Commissie zal daarom blijven werken aan een veelomvattend en evenwichtig Doha-akkoord.
De Commissie vertrouwt erop dat ze voor de beleidsoriëntatie die in de mededeling wordt beschreven als basis voor het aangaan van de uitdagingen waarvoor we ons gesteld zien in deze situatie van stijgende prijzen, die in sommige gebieden werkelijk door het plafond gaan, kan rekenen op de steun van dit Huis.
Alain Hutchinson (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn relatief lange en interessante antwoord op mijn vraag. Toch zou ik met betrekking tot een van de directe oorzaken van deze crisis rond de financiële speculatie in landbouwproducten, te weten het schandalige gedrag van bepaalde Europese banken – met name KBC en Deutsche Bank – die, zoals u weet, op volstrekt onethische wijze reclame maakten voor het speculeren in voedingsmiddelen, willen vragen wat de Commissie hieraan denkt te doen?
Samen met medeafgevaardigde Carlotti heb ik voorzitter Barroso op 6 mei een brief geschreven – waarvoor ik overigens nog geen ontvangstbevestiging heb ontvangen, maar waarop ik desalniettemin hoop ooit een reactie te mogen ontvangen – waarin de Commissie wordt verzocht alle noodzakelijke maatregelen te nemen voor een verbod op het aanbieden, verspreiden of promoten van financiële instrumenten binnen de Europese Unie (met inbegrip van beleggingsverzekeringen en met name verzekeringsproducten in verband met beleggingsfondsen) wanneer de opbrengsten daarvan het directe resultaat zijn van speculatie op een prijsstijging van voedselgrondstoffen.
Kunt u mij vertellen wat de Commissie in dit verband denkt te doen?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik zal het heel kort houden, omdat ik dit punt al in mijn eerste inbreng heb behandeld. Wellicht dat hij daarom zo lang was. In de mededeling die de Commissie vandaag voorlegde, verbindt zij zich de activiteiten van speculanten op aan grondstoffen gerelateerde financiële markten en het effect van die activiteiten op de prijzen, nauwlettend in het oog te houden.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Als consumenten merken we meteen de effecten van een prijsstijging. Maar over de gehele prijsketen genomen, en door de speculaties die worden gedaan, zijn er zowel winnaars als verliezers, waarbij landbouwproducenten over het algemeen tot de verliezers behoren.
Wat zou er naar uw mening gedaan kunnen worden om ervoor te zorgen dat de stijging van de prijs van agrarische grondstoffen in verhouding staat tot de algemene prijsstijging, met andere woorden: wat zou u doen om ervoor te zorgen dat grondstofprijzen billijk zijn en landbouwers fatsoenlijk kunnen leven?
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, hoewel ik overtuigd ben van de goede bedoelingen van de vragensteller en me bewust van de complexiteit van de voorliggende kwestie, wil ik de commissaris vragen te bevestigen dat zij noch de andere leden van de Commissie voornemens zijn om te interveniëren in de grondstoffenmarkt, wat in potentie meer kwaad dan goed doet.
Ik ben het met de vragensteller eens over het doel, maar niet over de middelen om dat doel te bereiken.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik begrijp de vraag naar de gevolgen voor de primaire producent, de landbouwer. We hebben feitelijk een stijging gezien, vooral in de graansector. Wanneer we het hebben over deze buitengewoon hoge prijzen, kijk ik altijd graag hoe de prijzen zich in de loop van de tijd hebben ontwikkeld. Welnu, als we kijken naar de afgelopen dertig jaar, dan zien we dat de prijzen voor de primaire producent voortdurend zijn gedaald.
Dat betekent echter niet dat ook de prijzen in de detailsector zijn gedaald. Integendeel. Maar als je de graanprijzen in 1975 vergelijkt met die van vandaag en kijkt naar de vaste prijzen, dan zie je dat de prijzen in 1975 twee keer zo hoog waren als vandaag. De mensen in Europa zijn gewend om gemiddeld niet meer dan geloof ik veertien procent van hun inkomen aan voedsel uit te geven. Ook dit percentage is over die hele periode voortdurend gedaald.
De maatregelen die in de mededeling worden genoemd, hebben vanzelfsprekend betrekking op de hele keten. Het onderzoek naar de situatie is in handen van de commissaris voor Concurrentie. Op dit moment weten we nog niet of het resultaat van dat onderzoek positief of negatief zal zijn. Maar we zullen alle factoren in het oog blijven houden die bijdragen aan de prijsstijgingen die we sinds eind augustus vorig jaar waarnemen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 32 van Avril Doyle (H-0271/08)
Betreft: Communicatie en het Verdrag van Lissabon
Kan de Commissie in verband met Plan D en de onlangs aangekondigde mededeling met als titel “Debate Europe – voortbouwen op de ervaring van Plan D voor Democratie, Dialoog en Debat” aangeven wat haar communicatiestrategie met betrekking tot het proces van ratificatie van het Verdrag van Lissabon is? Welke concrete stappen heeft zij genomen om de ratificatie van het Verdrag van Lissabon soepel te laten verlopen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Wat de vraag over Plan D en de mededeling over “Debate Europe” betreft, kan ik u zeggen dat ik het als onze taak zie om samen met de andere EU-instellingen en de lidstaten met de burgers over ons beleid en onze standpunten te communiceren. Terwijl voor de informatieverstrekking over het Verdrag de hoofdverantwoordelijkheid natuurlijk bij de lidstaten ligt, dient de Commissie toch ook steeds klaar te staan om informatie en uitleg te geven.
Met onze recente mededeling, “Debate Europe”, willen we bevorderen dat burgers en beleidsmakers een actieve dialoog voeren. Hoewel het niet specifiek of alleen is gericht op het bevorderen van een dialoog over het Verdrag van Lissabon, kunnen acties in het kader van “Debate Europe” ook het bevorderen van een gedachtewisseling over het Verdrag behelzen.
Het Verdrag is een van onze communicatieprioriteiten voor 2008. We hebben onze activiteiten gedecentraliseerd en gedifferentieerd om ze aan te passen aan de concrete omstandigheden in de verschillende lidstaten. Zo werkt “going local” in de praktijk.
Onze vertegenwoordigers hebben in samenwerking met de voorlichtingsbureaus van de lidstaten en de nationale parlementen nationale communicatieplannen opgesteld om tegemoet te komen aan de verschillende behoeften die er bestaan. De plannen voorzien onder meer in het onderhouden van regelmatige contacten met nationale belanghebbenden, het geven van voorlichting aan journalisten, het opzetten van voorlichtingscentra en het informeren van “informatiemultipliers”, en het organiseren van discussies met het maatschappelijk middenveld en van evenementen op scholen en universiteiten.
We hebben gezorgd voor een breed scala van hulpmiddelen, zoals PowerPoint-presentaties, onderwerpen voor toespraken, vragen met bijbehorende antwoorden, en factsheets over uiteenlopende onderwerpen, die communicatoren helpen met het verstrekken van basisgegevens.
En verder heeft de Commissie zoals u weet een speciale website over het Verdrag gelanceerd, met informatie in de 23 officiële talen van de EU, en is onlangs opnieuw het online-forum “Debate Europe” gelanceerd. Uitgaande van de vele duizenden bijdragen is de webpagina waarop ruimte wordt geboden voor discussie over het Verdrag, erg populair.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Dank u, commissaris. Waarom werkt “Debate Europe” dan niet? De enorme hoeveelheid tijd die in Ierland verloren gaat aan het reageren op een litanie van kwesties – vaak op zichzelf wel belangrijk maar totaal irrelevant voor de inhoud van het Verdrag van Lissabon – waarmee al dan niet bewust wordt geprobeerd angst en verwarring te zaaien, leidt in ernstige mate af van de positieve boodschap van “Lissabon”. En kennis is belangrijk in EU-referenda. Als kiezers al gaan stemmen, dan zullen ze alleen “ja” stemmen en ervoor zorgen dat het referendum een positief resultaat oplevert, als ze menen dat ze voldoende kennis hebben van de kwesties die bij het Verdrag van Lissabon spelen.
“Mate van kennis van Verdrag duidt erop dat publieke opinie [in Ierland] meer is zoals bij het eerste dan bij het tweede referendum over ‘Nice’”. Die woorden zijn van professor Richard Sinnott, niet van mij. Nu de Commissie en de lidstaten ondanks “Debate Europe” vooralsnog vreselijk hebben gefaald in de communicatie over “Europa” en ruim negentig procent van de burgers van Europa nog steeds niet weet hoe “Europa” functioneert en wat de bestaande Verdragen inhouden, wat zouden we dan volgens u moeten doen om de amendementen op die Verdragen, de amendementen op “Europa”, goed aan de burgers te communiceren, zodat burgers over de noodzakelijke kennis beschikken om te weten dat ze het Verdrag moeten goedkeuren? We zijn er niet in geslaagd de inhoud van “Europa” en het Verdrag goed te communiceren. Hoe kunnen we mensen nu goed informeren over een amendement op een Verdrag, als ze niet eens het Verdrag zelf begrijpen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Partnerschap is het sleutelwoord. De Commissie kan het vanuit Brussel niet alleen doen: besluiten die we gezamenlijk hebben genomen, moeten we ook gezamenlijk communiceren. Ik denk dat de Commissie en de instellingen een andere rol hebben dan bijvoorbeeld ministers, die natuurlijk ook overal in Ierland en de andere lidstaten naar burgers moeten luisteren en moeten helpen uitleggen waar het hier om gaat.
Ik ben bang dat wanneer je je boodschap begint met een verhaal over amendementen, het publiek al meteen afhaakt. Mijn ervaring is dat het veel gemakkelijker is wanneer je duidelijk over de essentiële kwesties praat, en dat is ook precies wat onze vertegenwoordiging in Ierland probeert te doen: communiceren over de verschillende kernkwesties. Ik weet dat ze na een oproep tot inschrijving zo’n twintig verschillende lokale bijeenkomsten hebben gehouden, waar ze ook Ierse politici hebben benaderd voor het verspreiden van informatie en om ze betrekken bij verschillende kernkwesties. Het is wellicht niet genoeg, maar dit is de lijn die we moeten volgen. Een van de belangrijkste manieren voor communicatie met de burger is natuurlijk via de media. Tegelijkertijd is het belangrijk dat je niet de voorschriften overschrijdt die in Ierland gelden voor de debatten die voorafgaande aan een referendum worden gehouden. Daar proberen we ons natuurlijk aan te houden.
Maar het is onze plicht om met burgers te communiceren over het beleid en de standpunten van de instellingen. Ik hoop dat we dat hand in hand kunnen blijven doen.
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Zijn er resultaten van marktonderzoeken en opiniepeilingen die laten zien wat burgers over het Hervormingsverdrag willen weten? Behoren politici – van gemeentelijk tot Europees niveau – ook tot de doelgroep? Wat voor informatie is nodig, en wat gaat u doen om ervoor te zorgen dat de voorlichtingsbureaus in de hoofdsteden uitgebreidere informatie kunnen verstrekken?
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Mevrouw de commissaris, u heeft het referendum in Ierland ter sprake gebracht. Over drie weken is er een erg belangrijke, misschien beslissende, stemming in dat land. We herinneren ons allemaal de uitslag van het referendum over het Verdrag van Nice dat zo’n tien jaar geleden in dat erg EU-vriendelijke land werd gehouden.
Wat heeft men geleerd van deze ongelukkige ervaring? En op op welke wijze neemt de Commissie deel aan het debat dat voorafgaande aan het referendum in Ierland wordt gehouden?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Dank u voor deze relevante vragen. Wat we weten over de publieke opinie? Nou, via de Eurobarometer houden we onze eigen opiniepeilingen. Die vormen een belangrijke leidraad en op basis van die peilingen hebben we ook een idee van de informatiebehoefte. Daarnaast houden ook de afzonderlijke lidstaten zelf opiniepeilingen om meer bijzonderheden te weten te komen over de informatiebehoefte in het eigen land. Ik denk dus te kunnen zeggen dat we een vrij goede kennisbasis hebben over de informatie die burgers verwachten en nodig hebben, hoewel er tussen de lidstaten ook wel wat verschillen zullen zijn.
Ik denk dat men in Ierland onder meer heeft geleerd dat een erg grootschalige aanpak nodig is en dat daarom het Nationaal Forum is opgezet. Tijdens bezoeken van mijzelf en, meer recent, voorzitter Barroso, hebben we geluisterd naar het Nationaal Forum en geprobeerd ons een beeld te vormen van de informatiebehoefte. Via onze vertegenwoordiging proberen we daaraan te voldoen. Maar we zijn ons ervan bewust zijn dat er bij een referendum altijd sprake is van een heel bijzondere situatie. Zo geldt in Ierland bijvoorbeeld de McKenna-wetgeving waaraan we ons moeten houden. Deze stelt duidelijke grenzen aan wat ministers of de regering kunnen doen.
Tegelijkertijd hebben we een algemene verplichting om ons te mengen in het debat en informatie te verschaffen, wat ons niet kan worden afgenomen. Zo hebben we geleerd hoe we met het Nationaal Forum moeten omgaan en ook hoe we beter kunnen profiteren van de mogelijkheden van de media en vooral hoe we jongeren maar ook vrouwen meer bij het debat kunnen betrekken, omdat die laatste in onze ervaring erg vaak het gevoel hebben dat het debat aan hen voorbij gaat. Dat is ook de reden waarom we moderne communicatie-instrumenten zoals het Internet moeten gebruiken. Een andere les die we geleerd hebben is dus dat we ons ook via het Internet tot mensen moeten richten.
De Voorzitter. − Vraag nr. 33 van Justas Vincas Paleckis (H-0301/08)
Betreft: Nauwere samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van het Europees Parlement en de Europese Commissie
De Europese Commissie wenst dat de burgers van de Europese Unie actiever deelnemen aan de debatten over de vraagstukken van de EU. Begin april van dit jaar heeft zij een nieuw initiatief aangekondigd: “Debate Europe”. Het is de bedoeling op plaatselijk niveau in de lidstaten van de EU activiteiten te ontwikkelen: het raadplegen van burgers, het uitwisselen van informatie, kennis en ideeën over de EU, het organiseren van bijeenkomsten tussen ambtenaren van de EU en kiezers.
Naar verluidt in de hoofdsteden van de lidstaten wordt tussen de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement slecht samengewerkt bij de verwezenlijking van het doel om de burgers te helpen beter de vinger aan de pols van de EU te houden en haar agenda, instellingen en lidstaten te leren kennen. De vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement werken vaak apart waardoor hun activiteiten elkaar overlappen, en bereiden geen grote gezamenlijke projecten voor.
Bestaan er in het aangezicht van de verkiezingen van het Europees Parlement in 2009 plannen om de samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van de Europese Commissie en het Europees Parlement in de diverse lidstaten te verbeteren? Zo ja, hoe zou deze samenwerking dan concreet haar beslag vinden?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) 2008 is voor alle instellingen een cruciaal jaar in de voorbereiding op de Europese verkiezingen van volgend jaar. Het is in ons aller belang dat we ons er gezamenlijk voor inzetten dat we in juni 2009 een maximale opkomst halen. Het werk dat met de recente mededeling “Debate Europe” in gang is gezet voor het bevorderen van een actieve dialoog tussen burgers en beleidsmakers over Europese vraagstukken, moet daarbij helpen.
De Commissie en het Parlement werken op deze terreinen echter al nauw samen, zowel in Brussel als op het niveau van de vertegenwoordigingen en voorlichtingsbureaus in de lidstaten. Vorige maand hebben de Commissiediensten een nieuwe werkgroep ingesteld die ervoor moet zorgen dat het cumulatieve effect van onze activiteiten maximaal zal zijn en dat de vertegenwoordigingen van de Commissie en de bureaus van het Parlement nauwer met elkaar gaan samenwerken. We zijn voornemens om de gedragscode van 2001 over de werkrelatie tussen de beide instellingen te herzien, zodat de weg wordt vrijgemaakt voor nieuwe vormen van samenwerking en het eenvoudiger wordt om hulpmiddelen zoals audiovisuele instrumenten of instrumenten voor persmonitoring, met elkaar te delen.
Ook streven we naar gezamenlijke panden in de lidstaten, de zogenoemde “EU-Huizen”. Nu al delen onze bureaus in 25 van de 27 lidstaten ruimtes in hetzelfde gebouw. Zoals u weet, loopt in drie van deze EU-Huizen – in Madrid, Dublin en Tallinn – een proefproject met een gemeenschappelijke ruimte, die we aanduiden als “Europese openbare ruimte”. We zijn erin geslaagd ons gezamenlijk werkterrein uit te breiden tot culturele activiteiten en wetenschappelijke en jeugdevenementen. Er is nu een eerste voortgangsverslag over het proefproject met de Europese openbare ruimten. De eerste resultaten lijken erg positief. We zullen de ingeslagen weg dan ook voortzetten.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Dank u, commissaris, voor uw uitgebreide en heldere antwoord. U bent ongetwijfeld van nature al een optimist. Maar uw functie als commissaris vraagt natuurlijk ook om optimisme. Ik ben er zeker van dat u erop rekent dat het Verdrag van Lissabon dit jaar in alle landen wordt geratificeerd.
Wat is naar uw mening het verschil tussen de campagne voor de verkiezingen voor het Europees Parlement van 2004 en de campagne voor de verkiezingen van volgend jaar, ervan uitgaande dat de verkiezingen waarschijnlijk na de ratificatie van het Verdrag van Lissabon zullen plaatsvinden?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik zal het maar ronduit zeggen: ik denk dat wij ons van de zijde van de Commissie ook veel meer in de campagne moeten mengen en via onze vertegenwoordigingen de stemgerechtigden moeten animeren, zodat de opkomst hoger is dan de vorige keer. We kunnen niet te voorzichtig zijn. Ik denk dat we allemaal duidelijk moeten maken dat we willen dat Europese burgers hun stemrecht uitoefenen en zo zullen we met de lidstaten optreden, in partnerschap, zonder een politiek standpunt in te nemen, maar echt alleen om de opkomst te vergroten.
Samen met het Parlement bekijken we binnen de Interinstitutionele Werkgroep voorlichting en communicatie hoe we dat het beste kunnen doen. Het Parlement heeft al een degelijk en uitgebreid plan voor de Parlementsverkiezingen gepresenteerd. Via de instrumenten waarover we beschikken en vooral ook via de vertegenwoordigingen in de lidstaten zullen we aan de uitvoering daarvan zo goed mogelijk proberen bij te dragen. Samen met het Parlement kunnen we zorgen voor een hogere opkomst.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Ik zou erop willen wijzen dat het voor een informatiemaatschappij buitengewoon belangrijk is dat haar materiaal in alle EU-talen wordt vertaald. Ik hoop ten zeerste…
(EN) Ik zal in het Engels praten. Misschien kunt u mij niet horen. Ik zie dat de commissaris bezig is.
Ik wilde alleen maar zeggen dat het moeilijk is om informatie in het Litouws te krijgen, wat voor mij belangrijk is omdat ik hier Litouwen vertegenwoordig. Wanneer je het gratis telefoonnummer van “Europe Direct” belt en een vraag in het Litouws stelt, moet je een half uur op een antwoord wachten. Het is moeilijk om informatie in het Litouws te vinden, zelfs hier in de bezoekersruimte van het Parlement, omdat er alleen folders in de hoofdtalen beschikbaar zijn.
Ik begrijp dat er een groot probleem is met het maken van vertalingen, vooral ook een financieel probleem, maar misschien dat je prioriteiten moet stellen. Zou u zo vriendelijk willen zijn om net als bijvoorbeeld commissaris Kuneva te laten onderzoeken hoe de centra van “Europe Direct” in de verschillende EU-talen functioneren?
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik denk dat de situatie vrij duidelijk is, dat wanneer je je rechtstreeks tot burgers wendt, ze naar je luisteren. We hadden vandaag een debat over European City Guides, maar kregen maar weinig respons van de Raad. Ik denk dat we burgers in heldere taal duidelijk moeten maken wat we hier doen en dat we er feitelijk voor hen zijn, dat we hier niet alleen zijn om over ze te praten.
Ik zou er de voorkeur aan geven dat op het niveau van de lidstaten niet de Commissie maar de nationale vertegenwoordigingen van het Parlement het voortouw namen. Maar het spreekt natuurlijk vanzelf dat we niet de gang van zaken rond het ratificatieproces in Ierland moeten verstoren. Dit zijn turbulente tijden en het nieuws dat ons van de WTO bereikt, helpt ook al niet. We zullen rekening moeten houden met de terechte zorgen van onze kiezers.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Het is natuurlijk een constante worsteling om aan de informatiebehoefte te voldoen, om ervoor te zorgen dat voor alle 23 officiële EU-talen tolken en vertalingen beschikbaar zijn. Soms kunnen we daar niet volledig aan voldoen omdat er bijvoorbeeld onvoldoende tolken zijn of onvoldoende medewerkers om op een verzoek te reageren. Ik neem in ieder geval kennis van uw opmerking hierover en zeg u toe dat we ernaar zullen kijken.
Ik zal binnenkort een bezoek brengen aan Litouwen en hier ongetwijfeld meer over horen. Het is in ieder geval geen kwestie van een gebrek aan wil bij de Commissie. Startpunt voor elke communicatie is dat je in eigen taal kunt communiceren, althans, dat is wenselijk, zodat je begrijpt wat er wordt verteld. Vandaar dat we ernaar blijven streven om alle daarvoor noodzakelijke middelen te verstrekken. Het betreft zeker een serieuze kwestie die onze aandacht verdient.
Het andere punt was natuurlijk een commentaar. We moeten natuurlijk uitgaan van de burger. We moeten antwoorden op de vragen die door burgers worden gesteld, en de realiteit is natuurlijk dat men maar zelden vragen heeft over de bepalingen van het Verdrag of de amendementen daarop. Burgers vragen wat we doen aan immigratie, wat we doen aan klimaatverandering, hoe we problemen aanpakken met een grensoverschrijdend karakter.
En dat zijn de vragen die we moeten beantwoorden, en in begrijpelijke taal. Wat volgens mij heeft geholpen – en dat is iets wat ik tot mijn verdiensten reken – is dat we begonnen zijn om van alle voorstellen die we indienen publiekssamenvattingen te maken. Ook ons werkprogramma zal vergezeld gaan van een publiekssamenvatting. Ik zie dat dit erg nuttig is en we moeten zeker doorgaan langs deze lijn.
De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Stavros Arnaoutakis (H-0316/08)
Betreft: Plan D (dialoog, democratie en debat) van de Commissie en “Debate Europe”
Plan D (dialoog, democratie en debat) van de Commissie van oktober 2005 was een reactie op de door de EU afgekondigde reflectieperiode naar aanleiding van de negatieve referenda over de grondwet. Is de Commissie 2,5 jaar later van mening dat ze haar doelstellingen heeft bereikt? Zo niet, waarom niet? Wat waren de grootste problemen? Wat het onlangs (april 2008) aangekondigde plan “Debate Europe” betreft (om de burger dichter bij de Unie en haar instellingen te brengen), ontvang ik van de Commissie graag gedetailleerde informatie over de subsidiabele uitgaven, het per lidstaat en organisatie beschikbare bedrag, en de rechthebbenden die de pan-Europese plannen voor consultatie van de burgers gaan uitvoeren. Hoe staat het met het kader voor samenwerking tussen de institutionele organen van de EU, en met name met het Europees Parlement? Hoe gaat de Commissie bijdragen aan de ontwikkeling van elektronische netwerken van europarlementariërs en parlementariërs op nationaal en lokaal niveau? Hoe gaat ze Europese openbare ruimtes creëren in de hoofdsteden van de lidstaten? Hoe gaat ze zich op plaatselijk niveau meer inschakelen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik kan u zeggen dat Plan D een sleutelrol heeft gespeeld bij het beproeven van nieuwe methoden voor maatschappelijke organisaties om burgers van alle rangen en standen in het debat over de toekomst van Europa te betrekken.
Het heeft ons voorbeelden gegeven van volstrekt nieuwe vormen van raadpleging, waarbij willekeurig gekozen burgers uit alle lidstaten worden uitgenodigd om bij elkaar te gaan zitten en te discussiëren over de EU-agenda. Het was werkelijk zeer opwindend. Een van de belangrijkste dingen die we hiervan hebben geleerd, is dat we de interface tussen burgers en besluitvormers moeten versterken, want we kunnen wel beloven dat we beter zullen luisteren, maar wat doen we met wat we horen? Dat is wat burgers willen weten.
We besloten Plan D in de aanloop naar de verkiezingen voor het Europees Parlement van juni volgend jaar te verlengen. Deze nieuwe fase wordt “Debate Europe” genoemd. We hebben er 7,2 miljoen euro aan toegewezen, waarvan 2 miljoen euro is bestemd voor het medefinancieren van transnationale projecten en 5,2 miljoen voor het medefinancieren van gedecentraliseerde oproepen en acties ter ondersteuning van lokale projecten die worden beheerd door de vertegenwoordigingen.
We bepalen niet van tevoren hoeveel geld er voor de afzonderlijke lidstaten beschikbaar is of welke begunstigden deze pan-Europese raadplegingsprojecten zullen uitvoeren. Dat hangt af van de resultaten van de oproepen tot het indienen van voorstellen die de Commissie op dit moment plaatst, zowel centraal als via onze vertegenwoordigingen.
We verwachten dat “Debate Europe” ook een effectief kader voor interinstitutionele samenwerking zal vormen. Eén model voor een dergelijke samenwerking is de slotconferentie die december vorig jaar tijdens de eerste fase van Plan D werd gehouden. Bij deze conferentie waren niet alleen het Parlement en de Commissie betrokken, maar ook het Comité van de Regio’s en het Europees Economisch en Sociaal Comité. Volgens mij is gebleken dat dit een aanvullende manier is om in te gaan op specifieke zorgen die bij burgers leven en dat dit soort samenwerking voor “Debate Europe” de regel moet worden, ook op nationaal en regionaal niveau.
We hopen dat we de leden van het Europees Parlement nog veel meer bij dergelijke lokale en regionale activiteiten kunnen betrekken. Ik heb de IGV zojuist in kennis gesteld van het verzoek van het Parlement om deel te nemen aan een proefproject voor een informatienetwerk. De resultaten van ons project zijn op schrift gesteld en zullen spoedig aan het Parlement worden voorgelegd: opzetten van een dergelijk netwerk, participatie van nationale en Europese parlementariërs, en hopelijk zullen ook journalisten op onze uitnodiging ingaan om deel te nemen aan het debat over Europese vraagstukken.
Ik heb al melding gemaakt van de Europese openbare ruimten in het proefproject. We kunnen Plan D volgens dit stramien voortzetten, leren van de ervaringen die we tot dusver hebben opgedaan en met burgers communiceren in het kader van projecten en volgens modellen die hopelijk een permanent karakter krijgen en niet na zes maanden of zo worden beëindigd, en ervoor zorgen dat besluitvormers en burgers op deze manieren met elkaar in contact komen.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, het probleem waar we allemaal mee kampen, is dat er een kloof is tussen Europa en de man op de straat. Ondanks alle goede inspanningen van de Commissie en de leden van het Parlement is duidelijk dat de gewone burger onvoldoende wordt geïnformeerd.
Ik zou willen weten welke agentschappen de burger dichter bij Europa zullen brengen, zoals “Debate Europe” beoogt.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Een van de nieuwe initiatieven die we zoals u weet hebben voorgelegd, komt voort uit de behoefte aan een Europese politieke cultuur. Dit initiatief is door het Parlement mede aangenomen om het mogelijk te maken via politieke stichtingen een bijdrage aan het debat te leveren. Dit is nodig omdat het debat ook in de reguliere politieke discussies moet worden gevoerd, op alle niveaus: EU-vraagstukken moeten beter worden geïntegreerd. Ik denk dat dit initiatief daar met het mogelijk maken van Europese politieke stichtingen aan bijdraagt.
Ik denk dat het moet gebeuren via de media, dat we ervoor moeten zorgen dat de Europese media over EU-kwesties berichten. Daarom hebben we een nieuwe Internetstrategie, een nieuwe audiovisuele strategie, zodat we beter zijn toegerust om Europese vraagstukken overal in Europa onder de aandacht van de media te brengen.
En ik denk dat we moeten zorgen voor de ontmoetingsplaatsen, de openbare ruimten waar het debat kan worden gevoerd. Daarvoor lopen een aantal proefprojecten. Deze transnationale projecten waarbij we burgers naar hun mening vragen, leveren denk ik leerzame en nuttige ervaringen op. Hopelijk kunnen we die ervaringen en de lessen die we daaruit trekken ooit een vaste plek geven.
We moeten al deze kanalen gebruiken om te voorkomen dat er een kloof wordt geslagen en om de burger meer te betrekken, door naar hem te luisteren en hem uit te leggen en te verdedigen wat we op EU-niveau doen.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, vóór het internemarktprogramma van 1992 was er het verslag-Cecchini over de kosten van een niet-geïntegreerd Europa.
Is de Commissie voornemens een mededeling op te stellen die specifiek betrekking heeft op de kosten van niet-ratificatie van het Verdrag van Lissabon? Wat zijn de kosten voor Europa wanneer de ratificatie van het Verdrag niet wordt voltooid?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Dat is altijd het moeilijkste: weten wat er zal gebeuren wanneer je bepaalde dingen doet of juist niet doet. We zouden heel graag vooraf willen aangeven wat de voordelen zijn en waarom we denken dat een nieuw Verdrag nodig is. Hoe kunnen we effectiever zijn? Van de zijde van de Commissie hebben we geprobeerd om proactief vragen en antwoorden te formuleren. We hebben uitgebreid achtergrondmateriaal gepubliceerd, onder andere op het Internet, om proactief argumenten naar voren te brengen en duidelijk te maken waarom een nieuw Verdrag nodig is en welke problemen moeten worden opgelost.
Dat is ons startpunt geweest. Maar we hebben van de zijde van de Commissie ook proberen aan te geven wat de prijs is voor niet-aanneming van het Verdrag. Ik denk dat het ook schadelijk zal zijn voor het vertrouwen van mensen in onze mogelijkheden om de grote problemen en uitdagingen aan te pakken.
De Voorzitter. − De vragen 35 tot en met 39 zullen schriftelijk worden beantwoord.
Vraag nr. 40 van Manuel Medina Ortega (H-0268/08)
Betreft: Beperkingen van de mededinging door sportbonden
Sportbonden van bepaalde EU-lidstaten zijn van plan hun leden regels voor te schrijven die de mogelijkheid om contracten te sluiten en het vrije verkeer van sporters beperken, hetgeen duidelijk in strijd is met het EU-recht. Heeft de Commissie de gevolgen hiervan vanuit het oogpunt van de vrije mededinging onderzocht?
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) De Europese rechter heeft in een aantal zaken bevestigd dat het Gemeenschapsrecht ook op de sportsector van toepassing is.
In de arresten Walrave en Donà, bijvoorbeeld, heeft het Europese Hof van Justitie bevestigd dat op nationaliteit gebaseerde voorschriften die de mobiliteit van sporters beperken, niet stroken met het beginsel van het vrije verkeer van personen.
In het Bosman-arrest onderzocht het Hof twee soorten beperkingen die het beide onverenigbaar achtte met het vrije verkeer van personen. Ten eerste verbood het op grond van discriminatie wegens nationaliteit, een UEFA-regel die beperkingen stelde aan het maximale aantal spelers uit een andere EU-lidstaat dat in een nationale voetbalcompetitie mag spelen.
Ten tweede veroordeelde het Hof wegens belemmering van het vrije verkeer van personen, de transferregel van de FIFA die bij een intra-eu-transfer van spelers die onderdaan zijn van een EU-lidstaat, ook na het verstrijken van het spelerscontract de betaling van een transfervergoeding verplicht stelt.
De arresten van het Hof in de zaken Piau en Meca Medina waren de eerste waarin de communautaire mededingingsregels op de sportsector werden toegepast. Sindsdien heeft de Commissie bij het beoordelen van de vraag of een regel van een sportfederatie of -vereniging in strijd is met de artikelen 81 en 82, de methodologische aanpak van deze jurisprudentie gevolgd. Daarom moet voor elke sportregel die tot een beperking van de mededinging kan leiden, per geval worden bepaald of daarmee een rechtmatig doel wordt nagestreefd.
Tegelijkertijd moet tot tevredenheid van de Commissie worden aangetoond dat eventuele concurrentiebeperkende effecten van een dergelijke regel, inherent zijn aan de doelstelling van die regel en in verhouding staan tot wat ermee wordt bereikt.
De kwestie van internationale voetbaltransfers maakte deel uit van het onderzoek naar de rechtmatigheid van FIFA-regels inzake transfervergoedingen voor spelers die nog onder contract zijn. Dat onderzoek werd in 2002 afgesloten, nadat de FIFA de toezegging had gedaan dat ze de transferregels zou aanpassen op basis van bepaalde beginselen die waren gericht op het faciliteren van transfers.
Ook in het Witboek Sport, dat op 11 juli 2007 is aangenomen, worden kwesties zoals het vrije verkeer van sporters uitputtend behandeld, met name in het begeleidende document met de titel “The EU and Sport: Background and Context”.
Met betrekking tot hetzelfde wetgevingspakket heeft de Commissie het actieplan “Pierre de Coubertin” aangenomen, waarin wordt gepleit voor sportgerelateerde acties op EU-niveau en dat een aantal voorstellen bevat die volgens de Commissie op tal van terreinen van de sport door haar uitgevoerd en/of ondersteund dienen te worden.
Een van die terreinen betreft het vrije verkeer van personen. Met betrekking tot het vrije verkeer van personen is als doel geformuleerd om discriminatie op grond van nationaliteit in alle sporttakken te bestrijden. Dit doel moet worden bereikt door middel van politieke dialoog, het doen van aanbevelingen, het onderhouden van een gestructureerde dialoog met belanghebbenden en door ingeval van overtreding een inbreukprocedure tegen de desbetreffende lidstaat in te stellen.
Daarnaast past de Commissie op sportorganisaties de communautaire mededingingsregels toe, althans voor zover die organisaties economische activiteiten verrichten. Op die manier houdt de Commissie rekening met het specifieke karakter van sport.
Manuel Medina Ortega (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor dit zeer uitvoerige antwoord.
Kortom – als aanvullende opmerking op de toelichting van de commissaris – ik maak hieruit op dat de Commissie op dit moment niet overweegt om aanvullende wetgeving voor te stellen, omdat ze de vigerende wetgeving, met inbegrip van de Verdragen en de jurisprudentie, voldoende acht, en dat daarom de weg van informele overeenkomsten met verenigingen, gedragscodes, enzovoorts, zal worden gevolgd.
De Commissie denkt dus dat het vooralsnog niet nodig is om aanvullende maatregelen te nemen en dat kan worden volstaan met het toepassen van bestaande wetgeving.
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) Dat is juist. Het Europese Hof van Justitie – en de geachte afgevaardigde voelt al welke kant ik op ga – heeft in het arrest-Meca Medina geoordeeld dat de verenigbaarheid van sportregels met het communautair mededingingsrecht niet kan worden vastgesteld door dat recht bij voorbaat niet van toepassing te verklaren op bepaalde categorieën regels. De Commissie moet daarom doorgaan met het per geval toepassen van de mededingingsregels, onder verwijzing naar aangenomen besluiten en de jurisprudentie.
Tot slot, het arrest in de zaak Meca Medina verschaft in dit opzicht een helder methodologisch kader. Om te kunnen bepalen of een regel in strijd is met de communautaire mededingingsregels, moet worden vastgesteld of het effect ervan in verhouding staat tot het legitieme sportbelang dat ermee wordt gediend. Deze proportionaliteitstest kan alleen op concrete gevallen worden toegepast.
Manolis Mavrommatis (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, in alle lidstaten klagen de nationale sportfederaties, en met name de voetbalfederaties, steeds weer op luide toon wanneer hun activiteiten door de overheid worden onderzocht en beroepen zich daarbij op de statuten van internationale sportfederaties (FIFA, UEFA, enz.). We erkennen de onafhankelijkheid van die federaties, maar is het aanvaardbaar dat statuten in strijd zijn met de wet en worden geacht boven de nationale wetgeving en zelfs de grondwet van een land te staan?
Richard Corbett (PSE). - (EN) Is de Commissie het met mij eens dat de UEFA-regeling voor “home-grown players” verenigbaar is met het Verdrag? Met deze regeling worden voetbalclubs gestimuleerd om een deel van hun spelers, ongeacht de nationaliteit, via de eigen jeugdopleiding op te leiden. Omdat in tegenstelling tot de duidelijk illegale FIFA-regeling “5+6” geen relatie wordt gelegd met de nationaliteit van spelers, is de UEFA-regeling rechtmatig. Ze dwingt clubs om in de opleiding van hun jonge spelers te investeren, in plaats van op hun financiële spierkracht te vertrouwen en spelers op de internationale transfermarkt te kopen.
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) Ik zal proberen de twee vragen te combineren, omdat er duidelijk dezelfde gedachte aan ten grondslag ligt. Het doel is om in alle takken van sport discriminatie op grond van nationaliteit te bestrijden. Dat is het belangrijkste, en het is als het ware een beginsel. Dat doel moet worden bereikt door middel van politieke dialoog, aanbevelingen, structurele dialoog met belanghebbenden en, voor zover van toepassing, inbreukprocedures.
Ik denk dat de mededingingslijn die ik zojuist heb toegelicht, vrij helder is, en dat we niet van die lijn moeten afwijken door voor een andere benadering te kiezen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 41 van Giovanna Corda (H-0269/08)
Betreft: Prijsverhogingen en concurrentie
In de afgelopen maanden hebben zich in talrijke lidstaten grote prijsverhogingen voorgedaan, met name van voedingsmiddelen, waardoor de koopkracht van de burgers van de Unie aanzienlijk is teruggelopen. Volgens vele waarnemers ligt de oorzaak hiervan, naast de prijsverhogingen van grondstoffen, in bepaalde excessieve marges die de distributieketens hanteren en in mogelijke inbreuken op de vrije mededinging.
Kan de Commissie aangeven of zij over permanente indicatoren beschikt waardoor zij gewaarschuwd wordt, wanneer bepaalde consumptieprijzen op hol slaan, of over recent onderzoek naar de distributieketens naar aanleiding van de plotse prijsstijgingen in bepaalde lidstaten?
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie is natuurlijk bezorgd over de recente stijging van de voedselprijzen in de groot- en detailhandel. Dit heeft gevolgen voor de mensen in Europa en zelfs nog ernstigere gevolgen voor miljarden andere mensen in de rest van de wereld.
De voedselprijzen in de EU zijn in het laatste kwartaal van 2007 in versneld tempo gestegen. De prijsstijgingen op het niveau van de eindverbruiker vormen een afspiegeling van recente ontwikkelingen in de productwaarde, de kosten en de winstmarge in de voedingsmiddelenketen. Ik wijs erop dat de prijzen voor belangrijke agrarische grondstoffen al maanden stijgen en voortdurend records breken. Die ontwikkeling is hoofdzakelijk het gevolg van een combinatie van structurele factoren, namelijk een gestage toename van de mondiale vraag naar voedsel en in geringe mate ook de opkomst van de markt voor biobrandstoffen, en kortetermijnfactoren, zoals ongunstige klimaatomstandigheden, die in 2007 in de meeste lidstaten tot een daling van de graanproductie hebben geleid, en het restrictieve exportbeleid van enkele belangrijke aanbieders op de wereldmarkten, en in het algemeen ook van de toenemende belangstelling van beleggingsfondsen voor agrarische grondstoffenmarkten.
Toch moet worden onderstreept dat de relatie tussen de grondstof- en de voedselprijzen niet precies evenredig is en dat die relatie afneemt naarmate voedsel verder verwerkt wordt. Ook andere bestanddelen van de verkoopprijs, en dan denk ik aan energie- en arbeidskosten, zijn ten dele verantwoordelijk voor de recente prijsstijgingen in de EU. Opgemerkt moet worden dat deze prijsstijgingen niet noodzakelijk verband houden met een gebrekkige toepassing van de mededingingsregels. Zoals de geachte afgevaardigde weet, is het hoofddoel van het communautair mededingingsbeleid om de markten beter te laten functioneren ten behoeve van Europese consumenten.
Zoals ik in verscheidene antwoorden op recente parlementaire vragen heb gezegd, vormt de Commissie samen met de nationale mededingingsautoriteiten het Europese concurrentienetwerk en houdt ze voortdurend de markten in het oog om concurrentievervalsing op te sporen en in voorkomend geval te bestraffen, voor zover die concurrentievervalsing de consument kan benadelen. De Commissie treedt alleen op wanneer ze daarvoor in een betere positie verkeert als de nationale mededingingsautoriteiten. Die zullen eerst handelen. Wanneer de nationale autoriteiten echter niet in een positie verkeren om op te treden, doen wij dat. Maar omdat de reikwijdte van kwesties die de detailhandel betreffen, de nationale grenzen vaak niet overschrijden, bevinden de lidstaten zich veelal in een betere positie om die aan te pakken.
De Commissie willen er echter nogmaals op wijzen dat wanneer vermoedens over specifieke inbreuken op mededingingsregels worden bevestigd en ondersteund door juridisch en economisch bewijs, ze niet zal aarzelen om op te treden. Natuurlijk moet rekening worden gehouden met alle factoren die van invloed zijn op deze markten en zal de Commissie doorgaan met het volgen van de ontwikkeling van de consumentenprijzen, het in de gaten houden van de concentratie op de detailhandelsmarkt en het onderzoeken van eventuele beschuldigingen van concurrentiebeperkend gedrag. De Commissie ziet marktobservatie als een zeer belangrijke taak. In het kader van de “Evaluatie van de interne markt” zal de Commissie de mogelijke redenen voor het slechte functioneren van de detailhandelsdiensten analyseren, zowel vanuit het oogpunt van de consument als de leverancier. Ook zal jaarlijks in het “Scorebord van de consumentenmarkten” een overzicht worden gegeven van de hoogte van de verschillen in consumentenprijzen tussen de lidstaten. Zoals u weet is de eerste uitgave van het Scorebord begin 2008 gepubliceerd en verschijnt er jaarlijks een nieuwe uitgave.
Prijzen behoren tot de belangrijkste screeningindicatoren. Sommige prijsverschillen, vooral in het geval van niet-verhandelbare goederen en diensten, kunnen voortkomen uit inkomensverschillen tussen de lidstaten. Bijzonder grote verschillen kunnen echter wijzen op de noodzaak van nader onderzoek. Daarnaast zal de Commissie in het kader van een werkgroep op hoog niveau voor het analyseren van het concurrentievermogen van de agro-industrie, indirect een beeld krijgen van de marktmacht van de distributiesector. Reden voor de oprichting van deze werkgroep zijn de nieuwe risico’s en uitdagingen waarvoor de agro-industrie zich de laatste jaren gesteld ziet, die twijfel doen ontstaan over de concurrentiekracht van de sector.
De Commissie zal de komende weken ook een officiële reactie geven op de schriftelijke verklaring van het Parlement over “het onderzoek naar en optreden tegen misbruik van machtsposities door grote, in de Europese Unie gevestigde, supermarkten”. Daarbij zal ze onder andere ingaan op koopkrachtgerelateerde kwesties.
Giovanna Corda (PSE). – (FR) Zoals u weet, hebben de Franse en Duitse minister voor Consumentenzaken vanmorgen in Kehl over de prijsverschillen tussen de twee landen gesproken. Die verschillen kunnen voor sommige veelgevraagde verbruiksproducten oplopen tot wel dertig procent.
Als oorzaken die in dit gesprek ter sprake kwamen, werden onder meer de verschillen in detailhandelstructuur genoemd, en vooral ook de gebrekkige mededinging in enkele landen. Internetverkopen zouden consumenten in principe in staat moeten stellen om te profiteren van deze prijsverschillen door te kopen van de meest voordelige aanbieder. Postorderaankopen via het Internet vormen echter soms een probleem. Zo kunnen Fransen niet van Duitse sites kopen.
Bent u voornemens de nodige maatregelen te nemen zodat de Europese interne markt uiteindelijk werkelijkheid wordt voor burgers?
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben me absoluut bewust van het belang van uw vraag en van het belang van het realiseren van een enkele interne markt. U kunt er zeker van zijn dat de Commissie al het mogelijke zal doen om er ook voor de detailhandel een werkelijke interne markt van te maken.
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Uit uw verslag maak ik op dat het directoraat-generaal Mededinging samenwerkt met de nationale mededingingsautoriteiten. Wij burgers zien dat afspraken worden gemaakt die ertoe leiden dat in alle landen tegelijkertijd de prijzen stijgen. De mededingingsautoriteiten zeggen echter geen enkele overtreding te kunnen constateren. Afgaande op uw eigen ervaring, is het een kwestie van onvoldoende kwalificatie in de lidstaten of is er sprake van machtsmisbruik?
Neelie Kroes, lid van de Commissie. − (EN) Tot dusver is het antwoord duidelijk “nee”. Maar we zijn ons ervan bewust dat het onze aandacht vereist, en niet alleen onze aandacht, dat we de gang van zaken voortdurend in het oog moeten houden. We hebben het op de agenda gezet van het Europees concurrentienetwerk en verzamelen informatie van alle lidstaten die op dit terrein ervaring hebben – sommige doen onderzoek, andere zijn bezig met het analyseren van gegevens en weer andere proberen er gewoon achter te komen wat er mis gaat in de detailhandel. Frankrijk, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk, België – allemaal benaderen ze de huidige situatie op een andere wijze.
Tot dusver is er geen reden om aan te nemen dat er een kartel is. Maar zodra we zien dat er een kartel is, treden we op. Daar kunt u van op aan. Ik denk overigens niet dat het veel kwaad zou kunnen, omdat de nationale mededingingsautoriteiten de situatie in deze sector nauwgezet volgen.
De Voorzitter. − De vragen 42 en 43 zullen schriftelijk worden beantwoord.
Vraag nr. 44 van Bernd Posselt (H-0286/08)
Betreft: Toetredingsonderhandelingen met Kroatië
Denkt de Commissie dat de onderhandelingen over de toetreding van Kroatië uiterlijk aan het eind van dit jaar kunnen worden afgerond, en hoe ziet het exacte tijdschema er voor de rest van het jaar uit?
Vraag nr. 45 van Brian Crowley (H-0308/08)
Betreft: Vooruitgang met het oog op de toetreding van Kroatië tot de Europese Unie
Kan de Commissie een verklaring afleggen waarin zij de stand van zaken beschrijft met betrekking tot de aanvraag van Kroatië inzake toetreding tot de Europese Unie?
Vraag nr. 46 van Michl Ebner (H-0315/08)
Betreft: Afronding van de toetredingsonderhandelingen met Kroatië
Sinds de start van de toetredingsonderhandelingen met de kandidaat-lidstaat Kroatië heeft het land reeds grote vooruitgang geboekt, veel hoofdstukken geopend en positieve voorwaarden geschapen voor de opening en afronding van andere hoofdstukken. Verheugende ontwikkelingen waren o.a. te zien bij de harmonisatie van de wetgeving, de bescherming van minderheden en het streven naar justitiële hervorming. Voorts heeft Kroatië door het jongste besluit om de ecologische beschermingszone voor visserij niet toe te passen de voorwaarde geschapen om de toetredingsonderhandelingen met een nog grotere dynamiek voort te zetten. Deze situatie wordt door het voortgangsverslag Kroatië 2007 van het Europees Parlement bevestigd, dat in de artikelen 31 en 32 meer steunmaatregelen verlangt, die ook door de EU, met name de Commissie worden gevraagd.
Hoe denkt de Commissie de steun te verhogen? Zal zij in de herfst een voorlopig tijdschema voor de afronding van de toetredingsonderhandelingen in 2009 voorstellen als Kroatië aan de voorwaarden voldoet?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, de heren Posselt, Crowley en Ebner hebben allemaal gevraagd naar de stand van zaken met betrekking tot de toetredingsonderhandelingen met Kroatië. Ik zal hun vragen tegelijk beantwoorden.
De toetredingsonderhandelingen met Kroatië gaan in het algemeen goed vooruit. Tot dusver zijn onderhandelingen geopend over 35 van de 18 hoofdstukken, waarvan er 2 intussen zijn afgerond. Wat de ijkpunten voor de opening van de onderhandeling betreft, kan ik zeggen dat er inmiddels 11 reeksen van ijkpunten zijn vastgesteld. De Commissie heeft geconstateerd dat daaraan in 7 van de 11 gevallen is voldaan. Onze aanbevelingen ter zake zijn momenteel in de Raad voorwerp van discussie tussen de lidstaten of er worden onderhandelingsstandpunten geformuleerd. Voor de resterende hoofdstukken, zoals het mededingingsbeleid en overheidsopdrachten, heeft de Unie de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen al in de eerste helft van 2006 vastgesteld – dat is nu twee jaar geleden. Kroatië is echter traag in het nemen van de noodzakelijke maatregelen om aan deze ijkpunten te voldoen.
Kroatië voldoet nog steeds niet aan de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen over het hoofdstuk over de rechterlijke macht en fundamentele rechten. Ten aanzien van dit hoofdstuk bestaan tal van moeilijke uitdagingen op terreinen als justitiële hervorming, corruptiebestrijding en de terugkeer van vluchtelingen.
Hoewel Kroatië met betrekking tot de belangrijkste zestien hoofdstukken waarvoor ijkpunten voor de afronding van de onderhandelingen bestaan, veel goed harmonisatiewerk heeft verricht, voldoet het vooralsnog voor geen van deze hoofdstukken aan alle ijkpunten voor afronding van de onderhandelingen. Gezien ook de andere voorwaarden waaraan nog niet voldaan, is het onrealistisch om ervan uit te gaan dat de toetredingsonderhandelingen nog dit jaar kunnen worden afgerond. Kroatië heeft desalniettemin in het algemeen goede vorderingen gemaakt, waardoor 2008 wel eens een beslissend jaar zou kunnen worden voor de toetredingsonderhandelingen tussen Kroatië en de EU. Mits Kroatië aan een aantal voorwaarden voldoet, zal de Commissie in het uitbreidingspakket dat dit najaar verschijnt, een indicatief tijdschema of een voorwaardelijke stappenkaart voorstellen voor de afronding van andere technische onderhandelingen in de loop van 2009.
De eerste voorwaarde is dat Kroatië vóór juni van dit jaar – dus volgende maand – aan alle ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen heeft voldaan. De tweede, dat het land voldoet aan alle juridische verplichtingen die uit de stabilisatie- en toetredingsovereenkomst voortvloeien en blijft voldoen aan de algemene conditionaliteiten van het stabilisatie- en toetredingsproces. Ten derde is het dringend noodzakelijk dat Kroatië de financiële bijstand die in het kader van de programma’s PHARE en IPA wordt vertrekt, beter gaat beheren.
De Commissie zal aanzienlijke financiële en technische bijstand aan Kroatië blijven verstrekken om het te helpen aan de eisen van het EU-lidmaatschap te voldoen. Zodra voldoende vooruitgang is gemaakt met betrekking tot de ijkpunten voor de opening en afronding van de onderhandelingen, zal de Commissie de noodzakelijke aanbevelingen voor de lidstaten formuleren over de standpunten die tijdens de intergouvernementele conferentie moeten worden aangenomen en die te zijner aan de lidstaten voorleggen. Kort samengevat: uiteindelijk is het tempo waarin Kroatië zich in de richting van het EU-lidmaatschap beweegt, afhankelijk van de capaciteit van het land om aan alle noodzakelijke voorwaarden te voldoen. We gaan in ons werk dus uit van de eigen verdiensten van Kroatië.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Commissaris, u kent mijn persoonlijke standpunt – dat Kroatië al lang geleden lid was geworden als het recht zijn beloop was gelaten.
Ik verwoord hier echter niet mijn persoonlijke standpunt, maar het standpunt van dit Huis. Het Parlement heeft gezegd dat de onderhandelingen vóór 2009 moeten zijn afgerond. De gemengde parlementaire commissie verklaarde een paar weken geleden tijdens haar bijeenkomst in Kroatië dat de onderhandelingen over alle hoofdstukken tijdens het Sloveense voorzitterschap moeten worden geopend en tijdens het Franse of uiterlijk het Tsjechische voorzitterschap moeten worden afgerond. Vindt de Commissie dit een realistisch tijdschema en wat doet ze om een en ander te versnellen?
Brian Crowley (UEN). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris danken voor zijn antwoord.
Twee punten. Ten eerste, wat het hoofdstuk over de rechterlijke macht en de fundamentele rechten betreft, ten aanzien waarvan tal van moeilijkheden schijnen te bestaan: hoe kunnen we Kroatië het beste helpen bij het oplossen van die moeilijkheden?
Ten tweede, wat betreft de verdeling en het beheer van het geld dat uit hoofde van PHARE wordt verstrekt: wat zijn de grootste valkuilen voor het systeem van financieel beheer van Kroatië?
Ten derde – en dit is een aanvulling op wat door mijn collega, Bernd Posselt, is gezegd – we dachten dat was afgesproken dat dit in snel tempo zou worden afgerond. Wanneer er nog steeds zeventien hoofdstukken zijn ten aanzien waarvan nog geen onderhandelingen zijn geopend, hoe kunnen we dan in het gewenste tempo doorgaan?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Dank u voor deze zeer relevante en belangrijke vervolgvragen. De wijze waarop de Commissie met Kroatië samenwerkt, verschilt niet van de wijze waarop ze met andere kandidaat-lidstaten samenwerkt. We volgen dus het onderhandelingskader dat de Raad en de lidstaten eenstemmig hebben goedgekeurd.
Het is onze taak en verantwoordelijkheid om in de gaten te houden of er ten aanzien van de ijkpunten voldoende vorderingen worden gemaakt. Dat doen we aan de hand van onze vrij nieuwe ijkpuntenmethode, die eind 2006 is ontwikkeld en aangenomen – met grote steun van het Parlement – om de kwaliteit van het toetredingsproces te verbeteren. Dit betekent dat wanneer een land aan het ijkpunt voor het openen van een onderhandeling voldoet en vervolgens aan het ijkpunt voor de afronding van die onderhandeling, het heeft aangetoond dat het ten aanzien van de betreffende kwesties voldoende vooruitgang heeft geboekt.
Ik geef u een heel concreet voorbeeld: de scheepsbouwsector in Kroatië. We verwachten van Kroatië dat het zowel voor de sector als geheel als voor de afzonderlijke scheepswerven een zeer concrete herstructureringsstrategie overlegt.
De vicepremier van Kroatië en collega Neelie Kroes, de Eurocommissaris voor Mededinging, waren recentelijk bijeen om te praten over de stand van zaken op dit punt. We wachten nog steeds op maatregelen van de Kroatische autoriteiten die op overtuigende wijze laten zien dat Kroatië in staat is om zijn scheepsbouwsector naar behoren te herstructureren, zodat we verder kunnen op het terrein van het mededingingsbeleid, waar staatshulp een zeer belangrijk ijkpunt is.
U geef u dit voorbeeld om te laten zien dat het werkelijk aan de Kroatische autoriteiten is om aan de ijkpunten te voldoen. We hebben altijd geweten dat sommige ijkpunten een grotere uitdaging vormen dan andere, en de Commissie heeft Kroatië aangespoord om zich vol overgave te wijden aan het halen van die moeilijke ijkpunten, vooral op het terrein dat door de heer Crowley werd genoemd, justitiële hervorming, alsook op het andere terrein dat ik noemde: de scheepsbouwsector.
Wat justitiële hervorming betreft, bieden we Kroatië juridische en technische bijstand in het kader van de component “institutionele opbouw” van het pretoetredingsinstrument. We stimuleren het aangaan van samenwerkingsverbanden en natuurlijk bieden we Kroatië ook onze eigen expertise aan. De lidstaten zorgen via collegiale toetsing voor benchmarks, wat belangrijk is om te kunnen beoordelen of Kroatië op dit terrein goede vooruitgang maakt.
Dus in het algemeen gaat het goed met de onderhandelingen. Het tempo van de onderhandelingen hangt in essentie af van het tempo waarin deze essentiële hervormingen worden doorgevoerd, zodat Kroatië eerst aan de ijkpunten voor de opening van de onderhandelingen voldoet en vervolgens aan die voor de afronding van de onderhandelingen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Dimitrios Papadimoulis (H-0295/08)
Betreft: Toetredingstraject van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (FYROM) tot de Europese Unie
Tijdens een persconferentie (Brussel, 5 maart 2008) naar aanleiding van de NAVO-top heeft commissaris Rehn (Uitbreiding) verklaard dat het uitblijven van een akkoord tussen Griekenland en FYROM over de naam van de laatste een negatieve invloed op de toetreding van FYROM tot de Europese Unie zal hebben. De EU wil dat de onderhandelingen onder auspiciën van de VN voor het (snel) bereiken van een wederzijds aanvaardbare oplossing voor de kwestie van de naam worden voortgezet. Wat doet de Commissie om tot een snelle hervatting van die onderhandelingen te komen, en een voor beide partijen aanvaardbare oplossing te bereiken?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, staat u mij toe om eerst iets recht te zetten: ik was niet aanwezig op de NAVO-top van 5 maart. Ik had de top misschien graag bijgewoond, maar in tegenstelling tot wat in de vraag wordt gesuggereerd, is dat niet gebeurd. In plaats daarvan nam ik deel aan de wekelijkse Commissievergadering, waarin een mededeling werd aangenomen met de titel “Westelijke Balkan: versterking van het Europees perspectief”.
Na afloop van de Commissievergadering maakte ik tijdens de persconferentie een opmerking over de kwestie waar de geachte afgevaardigde op doelt. In die context – de persconferentie – merkte ik op dat de hoofdkwestie veel politieke energie kostte. Ik moedigde de leiders van beide landen aan om een formule te vinden die voor beide partijen aanvaardbaar is. Dat heb ik zowel publiekelijk als onder vier ogen gedaan.
In antwoord op een vraag legde ik uit dat besluiten betreffende het toetredingsproces worden genomen door de lidstaten, en dat dit gebeurt op basis van eenstemmigheid. In deze context uitte ik mijn bezorgdheid over het feit dat er nog geen oplossing was gevonden voor de hoofdkwestie en dat dit een negatief effect op de toetreding van het land zou kunnen hebben.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie er bij de partijen op zal blijven aandringen zich constructief in te zetten voor het oplossen van de hoofdkwestie. De Commissie heeft in deze echter geen bevoegdheden. Inspanningen voor het oplossen van dit probleem moeten derhalve onder auspiciën van de Verenigde Naties worden gedaan, in het kader van de twee belangrijke resoluties van de Veiligheidsraad van 1993.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn antwoord, waarmee hij de in Brussel gemaakte opmerking bevestigt. Ik heb u ook al bedankt toen ik tijdens de persconferentie van vijf maart een vraag over deze kwestie stelde.
Aangezien het Europees Parlement recentelijk in een resolutie over de toetredingsvooruitzichten van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft verklaard dat het wenselijk is dat de onderhandelingen om te komen tot een voor iedereen aanvaardbare oplossing, worden versneld, wil ik u vragen of u bereid bent om nog voordat in het najaar uw verslag verschijnt, samen met het Parlement, en gebruikmakend van uw bevoegdheden, daartoe maatregelen te nemen?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Wij blijven beide landen aansporen om een oplossing te zoeken voor dit langbestaande – ik zou moeten zeggen té lang bestaande – probleem. We hebben alle vertrouwen in de bemiddelaar van de Verenigde Naties, de heer Nimitz, die een helder mandaat heeft voor het faciliteren van de besprekingen tussen de twee partijen in het kader van de twee belangrijke resoluties van de VN-Veiligheidsraad van 1993. De Commissie kan daarom niet zelf als bemiddelaar optreden. We hebben in deze geen bevoegdheden. We roepen beide partijen echter op om zich constructief op te stellen, om met elkaar in gesprek te gaan en tot een oplossing te komen.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Commissaris, de Commissie heeft een verantwoordelijkheid: zij is de hoedster van de Verdragen. De interimovereenkomst stelt dat voorkomen moet worden dat bilaterale kwesties de toetreding belemmeren. Ik wilde u vragen dit te bevestigen en ook of u enigerlei inspanning van de kant van de Macedonische regering heef gezien voor het oplossen van deze kwestie en of Macedonië naar uw mening de laatste paar maanden vorderingen heeft gemaakt.
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Naar mijn mening heeft het land het afgelopen half jaar of zo inderdaad goede vorderingen gemaakt met enkele essentiële hervormingen, zoals de hervorming van de rechterlijke macht en van het openbaar bestuur, alsook met de tenuitvoerlegging van de politiewet.
In de mededeling van maart hebben we op basis van de sleutelcriteria, de hoofdprioriteiten van het toetredingspartnerschap, acht ijkpunten vastgesteld, die een afspiegeling vormen van de noodzakelijke hervormingen die we van de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië verwachten. Wanneer die hervormingen worden doorgevoerd, en we verwachten dat dat zal gebeuren, zal voldoende vooruitgang worden gemaakt om in het najaarsverslag de aanbeveling te kunnen doen om de toetredingsonderhandelingen te starten.
Of we die aanbeveling doen, hangt af van de concrete resultaten van het hervormingswerk. Dat zal natuurlijk in ons voortgangsverslag, dat momenteel in voorbereiding is, aan de orde komen.
Ik wil erop wijzen dat voor het starten van de toetredingsonderhandelingen, voor het overnemen van de aanbeveling van de Commissie, de lidstaten daar in de Raad unaniem toe moeten besluiten. Dus hoewel we dit als een bilaterale kwestie zien, komen we niet om deze politieke realiteit heen.
Wat onze aanbeveling betreft, die is helemaal afhankelijk van de vooruitgang die de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië met de praktische uitvoering van de hervormingen maakt.
De Voorzitter. − Vraag nr. 48 van Philip Claeys (H-0298/08)
Betreft: Europese fondsen voor het Turkse leger in Cyprus
Bepaalde media melden dat de EU het Turkse leger zou hebben gesubsidieerd met 13 miljoen euro.
Kan de Commissie mij bevestigen dat het Turkse leger inderdaad gesubsidieerd is door Europese fondsen? Zo ja, over welke fondsen en projecten en over welke periode gaat het? Hoeveel geld heeft het Turkse leger in totaal ontvangen? Wie heeft het initiatief genomen tot toekenning van deze gelden? Is de Commissie van plan om het Turkse leger ook in de toekomst te subsidiëren?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben erg blij met deze vraag omdat de beantwoording ervan kort kan zijn. De Europese Unie verstrekt geen financiële middelen aan het Turkse leger in Cyprus, zoals in de titel van de vraag van de geachte afgevaardigde wordt gesuggereerd.
In het kader van het pretoetredingsprogramma IPA steunt de Europese Unie wel een project voor de staatsburgerlijke vorming van dienstplichtige militairen. Maar dat project loopt in Turkije, niet in Cyprus. Doel van dat project, dat wordt uitgevoerd door de Turkse strijdkrachten, is om burgers die hun dienstplicht vervullen, te onderrichten in zaken als mensenrechten, gendergelijkheid, rechten van vrouwen en kinderen, milieubescherming, algemene gezondheidszorg en drugsverslaving. Respect voor mensenrechten en vrouwen- en kinderrechten en het bijbrengen van milieubewustzijn, van kennis van gezondheidszorg en van de gevaren van drugsverslaving zijn volgens mij stuk voor stuk eervolle doelen, die we met dit programma in Turkije willen bereiken.
Philip Claeys (NI). – (NL) Ik zou de commissaris willen bedanken voor zijn antwoord, maar ik heb twee kleine vragen hieromtrent. Eerst en vooral, hoe verklaart de commissaris dat dergelijke zaken verspreid worden via de pers? Die informatie kwam uit een persoverzicht en ik geloof dat zij in een Turks-Cypriotische publicatie werd vermeld.
Ten tweede, hoe kan de Commissie controleren dat een deel van die middelen toch niet op een of andere manier bij de Turkse bezettingstroepen op Cyprus terechtkomt en dat die middelen dus niet gebruikt worden waarvoor zij bestemd zijn?
Olli Rehn, lid van de Commissie. − (EN) Het is inderdaad belangrijk dat we dergelijke mythes met feiten uit de wereld halen en misvattingen corrigeren door concrete en objectieve feitelijke informatie te verstrekken. Vandaar dat ik de geachte afgevaardigde erg dankbaar ben dat hij deze vraag heeft gesteld.
Ik ben er zeker van dat met het beantwoorden van uw vraag – wat ik zojuist heb gedaan –de misvattingen in de media waarop de heer Claeys doelt, worden gecorrigeerd.
Zoals gezegd, dit project loopt in Turkije en wordt uitgevoerd door de Turkse strijdkrachten, wat duidelijkheid zou moeten verschaffen over de opmerking van de geachte afgevaardigde betreffende de locatie waar dit programma wordt uitgevoerd.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.55 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
16. Mededeling van de Voorzitter: zie notulen
17. Samenstelling fracties: zie notulen
18. Samenstelling Parlement: zie notulen
19. Selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten leveren (debat)
De Voorzitter. – Het volgende punt op de agenda is het verslag (A6-0077/2008) van mevrouw Hall, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over de selectie en machtiging van systemen die mobiele satellietdiensten leveren (COM(2007)0480 – C6-0257/2007 – 2007/0174(COD)).
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst het Parlement danken dat het het Commissievoorstel behandelt als een zaak van urgentie. Ik weet dat dat niet gemakkelijk is. Het Parlement heeft het schier onmogelijke gedaan om dat voor elkaar te krijgen.
Mobiele satellietdiensten vormen een sector met veel potentieel voor Europa, met toepassingen die variëren van hogesnelheidsinternet en mobiele omroep tot hulpdiensten.
De ontwikkeling van een op concurrentie gebaseerde interne markt voor mobiele satellietdiensten, zal zorgen voor schaalvoordelen en leiden tot een efficiënter gebruik van het spectrum, en dat allemaal in het voordeel van ondernemingen en verbruikers. Timing is echter van het grootste belang als we de huidige kansen voor mobiele satellietsystemen niet willen missen.
Met dit initiatief wordt een pan-Europese, bindende procedure voor de selectie van specifieke satellietexploitanten ingevoerd, en die procedure is werkelijk in meerdere aspecten zeer innovatief. Ik ben daarom bijzonder dankbaar voor de inspanningen die uw rapporteur, mevrouw Hall, en alle andere collega’s in het Europees Parlement zich hebben getroost om in een zeer kort tijdbestek te komen tot consensus in het Parlement en de Raad.
Het verslag bevat veel amendementen die strekken tot het opnemen van details in het wetgevingsbesluit waarvan het aanvankelijk de bedoeling was dat ze pas tijdens de implementatie van de selectieprocedure aan de orde zouden komen. Daartoe behoren onder meer een gedetailleerde beschrijving van de selectiecriteria, de weging van deze criteria, de duur waarvoor de bevoegde nationale autoriteiten de machtigingen verlenen, enzovoorts.
Een dergelijke gedetailleerdheid is niet gebruikelijk in wetgevingsteksten. Toch is de Commissie bereid de amendementen van het Parlement over te nemen. Deze amendementen zullen natuurlijk zorgen voor een mate van transparantie die nog groter is dan de toch al grote transparantie waarin het voorstel voorziet. Verder zijn de hoofdonderdelen van het voorstel – in het bijzonder het competitieve karakter van het selectiemechanisme, de basisstructuur van de selectieprocedure en de belangrijkste mijlpalen en selectiecriteria – grotendeels ongewijzigd gebleven.
Ondanks deze aanvullende details hebben het Parlement en de Raad voor verscheidene stappen in de implementatie van de selectieprocedure om specifieke comitéprocedures gevraagd.
Ik moet erop wijzen dat deze procedures – die ofwel regelgevingsprocedures zijn of procedures met toetsing – minder flexibel en meer tijdrovend zijn dan wat de Commissie heeft voorgesteld. Terwijl de Commissie bereid is om zich op dit punt flexibel op te stellen en bedoelde amendementen over te nemen, moet duidelijk zijn dat dit gevolgen kan hebben voor het tijdschema van de selectieprocedure. Dit is van cruciaal belang en daarom roep ik alle bij de implementatie betrokken partijen op om zich flexibel op te stellen bij het vaststellen van de praktische regelingen die nodig zijn om de selectie van satellietexploitanten zo snel mogelijk succesvol af te kunnen sluiten.
In dit verband verzoek ik de Raad alle noodzakelijke inspanningen te doen om nog vóór de vergadering van de Raad Telecommunicatie van juni een akkoord te bereiken, zodat een besluit kan worden genomen. Ik ben me er dus van bewust dat de juristen bij de Commissie, het Parlement en met name de Raad, nog veel werk moeten verrichten.
Concluderend: De Commissie kan zich verenigen met de amendementen die door mevrouw Hall zijn ingediend. Ze komen overeen met de compromistekst van het Sloveense voorzitterschap en effenen de weg voor een akkoord in eerste lezing.
Ik ben vol vertrouwen dat dit degelijke compromis door het Parlement breed zal worden ondersteund.
Fiona Hall, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen mijn dank uitspreken aan iedereen die aan de totstandkoming van de MSS-beschikking heeft bijgedragen. Ik doe dit niet omdat het gebruikelijk is dit te doen, maar omdat het feit dat de beschikking deze week in de plenaire vergadering als een akkoord in eerste lezing kan worden behandeld, alleen mogelijk is door de grote steun van mijn collega’s in dit Huis en door de hulp van de Commissie bij het verwerven van aanvullende informatie. Ik wil ook mijn diepe dank uitspreken aan het Sloveense voorzitterschap, dat net als het Parlement vastberaden was om in het belang van de Europese concurrentiepositie snel een akkoord te bereiken.
In februari 2007 kwamen de lidstaten overeen om de 2 GHz-radiofrequentiebanden beschikbaar te stellen voor een geharmoniseerde aanpak van mobiele satellietdiensten, teneinde interferenties en versnippering van de interne markt te voorkomen en het mogelijk te maken dat aanbieders van Europese MSS-technologie zich een positie op de wereldmarkt verwerven. De MSS-beschikking die we vandaag behandelen, is bedoeld voor het instellen van een gemeenschappelijke procedure voor het selecteren en machtigen van de exploitanten van deze pan-Europese mobiele satellietdiensten.
De verschillen die men tijdens het debat en de onderhandelingen over deze beschikking moest overbruggen, waren niet zozeer van partijpolitieke als van institutionele en geografische aard. Om te beginnen waren de Parlementsleden bezorgd dat in het ontwerpvoorstel van de Commissie bepaalde elementen van het selectie- en machtigingsproces minder een technisch dan een politiek karakter hadden en dat het daarom niet gepast was om de details via comitologie te regelen. Met name Parlementsleden en ministers van lidstaten aan de periferie van de EU waren erg bezorgd dat de selectiecriteria in het voordeel zouden werken van exploitanten die met hun dienst alleen het centrum van Europa kunnen bestrijken.
Sommige Parlementsleden waren ook bezorgd dat de selectiecriteria geen afspiegeling zouden vormen van de vaak door het Parlement verwoorde wens tot het garanderen van diensten van algemeen belang en de integratie van landelijke en minder ontwikkelde gebieden. Deze moeilijkheden werden opgelost door in de tekst op gedetailleerde en transparante wijze aan te geven welk gewicht moest worden gegeven aan geografische dekking, aan diensten ten behoeve van openbare veiligheid en civiele bescherming, en aan diensten die aan consumenten in landelijke en afgelegen gebieden worden verstrekt.
Vooral belangrijk was het compromis dat werd bereikt voorafgaande aan de stemming in de Commissie industrie, onderzoek en energie, ingevolge waarvan alle aanvragers de toezegging moeten doen dat in elke lidstaat diensten worden geleverd aan ten minste vijftig procent van de bevolking en dat die diensten ten minste zestig procent van het totale landoppervlak van elke lidstaat bestrijken. Hoewel dit minder is dan de dekking van honderd procent die sommige collega’s hadden gewild, denk ik dat dit gezien de technische en economische belemmeringen waar de industrie mee te maken heeft, een realistisch compromis is. Bovendien behouden de lidstaten het recht het spectrum voor andere doeleinden te gebruiken in gebieden die en voor de duur dat deze buiten het dekkingsgebied van een mobiele satellietdienst blijven, en lidstaten kunnen exploitanten de verplichting opleggen dat hulpdiensten ingeval van een ernstige ramp via de mobiele satellietsystemen moeten kunnen communiceren.
Concluderend: Ik denk dat we heel snel een erg goed akkoord hebben bereikt waar zowel burgers als de industrie van zullen profiteren. Ik vertrouw erop dat het akkoord in juni definitief kan worden ondertekend, zodat nog vóór de zomer de eerste oproep tot het indienen van aanvragen kan worden gepubliceerd. En ik hoop dat de volgende keer dat de lidstaten en de Commissie besluiten dat ze op een bepaalde frequentie een pan-Europese dienst nodig hebben, ze de MSS-beschikking zullen zien als voorbeeld van hoe in snel tempo een akkoord kan worden bereikt door het Parlement uitvoerig bij de inhoud van de tekst te betrekken.
Ruth Hieronymi, rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik zou allereerst mijn waardering aan mevrouw Hall willen uitspreken voor haar buitengewoon ambitieuze streven om op tijd een resultaat voor dit moeilijke verslag te behalen. Dat is haar gelukt!
Het verslag was moeilijk omdat nog voordat het Telecompakket wordt herzien, regels moeten worden vastgesteld voor het speciale geval van Europawijde mobiele satellietdiensten. Het is de verdienste van het Parlement en met name van zijn rapporteur, dat we erin zijn geslaagd een manier te vinden voor het nemen van een preliminair besluit als dit, dat niettemin ruimte biedt voor voldoende transparantie en waarbij een uitzonderlijk besluit ook daadwerkelijk aan uitzonderlijke omstandigheden wordt gekoppeld.
Daar ben ik erg blij mee en daarom kan ik namens de Commissie cultuur en onderwijs zeggen dat we het behaalde resultaat steunen, omdat het drie volgens de commissie belangrijke elementen bevat. Ten eerste doet de beschikking geen afbreuk aan de bevoegdheid van de lidstaten om te bepalen hoe frequenties worden toegewezen. Ten tweede is de beschikking ook gekoppeld aan de Richtlijn Audiovisuele mediadiensten. En ten derde kan zo ook het mediapluralisme en de culturele diversiteit binnen deze diensten worden versterkt.
Nu kunnen we alleen nog maar hopen dat dit werk zich ook zal lonen en er werkelijk pan-Europese mobiele satellietdiensten komen. Dat is wat we van deze beschikking verwachten.
Jean-Pierre Audy, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, ik wil allereerst mijn dank uitspreken aan mevrouw Hall, de rapporteur voor dit complexe onderwerp, voor de bereidheid om met de rapporteurs van de fracties samen te werken. Ik betrek hierbij mijn collega mevrouw Niebeler, voorzitter van de Commissie industrie, onderzoek en energie – de commissie ten principale – die voortreffelijk werk verricht.
Het voorgestelde compromis is bevredigend. Het is het resultaat van lange discussies met het Sloveense voorzitterschap – dat ik overigens feliciteer met de kwaliteit van het geleverde werk – en zou ons in staat moeten stellen al in eerste lezing tot een akkoord te komen, zodat snel mobiele satellietdiensten worden geleverd.
Dit is een groot Europees succes – prima gedaan commissaris – omdat in de toekomst systemen voor mobiele satellietdiensten, zoals snelle datatransmissie of mobiele televisie, zullen worden geselecteerd op Europees niveau. Dit is een bewijs van efficiëntie, een betere economie en communautaire preferentie.
We zijn ons ervan bewust dat dit een compromis is. Maar we zijn al ver gekomen en ik ben blij dat de Commissie akkoord is gegaan met een vergroting van de dienstverlening aan burgers, aangezien elk systeem vanaf de ingebruikneming ervan zestig procent van het grondgebied van de Unie moet bestrijken en uiterlijk zeven jaar daarna het hele grondgebied. Ik ben blij dat de hoofdcriteria voor de vereiste dekking betrekking hebben op het grondgebied en niet alleen op de bevolking, wat betekent dat ook de inwoners van landelijke en afgelegen gebieden toegang zullen hebben tot satellietdiensten. Dit is iets wat me na aan het hart gaat, omdat ik zelf uit een landelijk gebied kom dat nog steeds niet helemaal kan profiteren van de technologische infrastructuur waar bewoners van grote stedelijke gebieden wel toegang tot hebben. Het gaat om gelijke kansen voor alle burgers, ongeacht waar ze wonen in de Europese Unie.
Zodra de tekst door het Parlement is aangenomen en door de Raad goedgekeurd, dient de Commissie alles te doen om ervoor te zorgen dat in snel tempo voor een redelijke prijs mobiele satellietdiensten worden geleverd. Deze diensten vormen grote financiële en technologische uitdagingen, maar ze bieden Europa de gelegenheid tot het creëren van een speerpuntsector op dit terrein.
Tot slot hoop ik dat de durf en genialiteit van de Europese fabrikanten ze ertoe brengt om aan de slag te gaan met dit politieke compromis en dat ze eens te meer laten zien dat ze over een enorme capaciteit voor technologische aanpassing beschikken.
Catherine Trautmann, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, eindelijk staan we aan de vooravond van de stemming in het Parlement over de korte golf, waarnaar door de exploitanten en de meerderheid van de lidstaten zo is uitgekeken. We wijzen op het belang van deze frequenties, waar tot dusver geen gebruik van is gemaakt omdat men zich onvoldoende bewust was van de mogelijkheden voor diensten waarvoor met name het Parlement zich erg heeft uitgesproken, namelijk mobiele televisie, datatransmissie en hulpdiensten. Die bewustheid is er nu wel.
Het is waar dat de methode misschien niet de beste is. Gebleken is dat deze ietwat “impressionistische” aanpak, waarbij met fijne penseelstreken een zeer gedetailleerd frequentieplan is opgesteld, zijn beperkingen kent. We zullen proberen een en ander bij de behandeling van het telecommunicatiepakket te verhelpen. Wat mobiele satellietdiensten betreft, is het eindresultaat in essentie een balans tussen politieke ambitie en economische haalbaarheid. Zo drong het Parlement met name aan op voldoende geografische dekking als bescherming tegen het risico dat binnen of tussen de lidstaten een digitale kloof ontstaat. Het gewicht dat wordt gegeven aan de verschillende criteria die bij de “schoonheidswedstrijd” worden gehanteerd, vormt een juiste afspiegeling van het “gewicht” van de zorgen die door het Parlement en de Europese burger zijn verwoord, met name ten aanzien van overheidsdiensten.
Tot slot is de mogelijkheid om ingeval van een ramp de toegewezen frequenties op te eisen, in overeenstemming met de lopende discussie hierover binnen de ITU en de strekking van het debat dat vorig jaar tijdens de wereldconferentie van de ITU is gevoerd over de bijdrage van telecommunicatiesystemen aan de bescherming van menselijk leven.
Als schaduwrapporteur voor de Sociaal-democratische Fractie wil ik benadrukken hoe plezierig ik de samenwerking met rapporteur Hall heb gevonden, die duidelijk vastbesloten was om haar opdracht tot een goed einde te brengen. Ik prijs ook het Sloveense voorzitterschap voor zijn effectieve bijdrage, dat bij zijn vuurdoop met deze netelige kwestie werd geconfronteerd.
Tot slot wil ik mijn waardering uitspreken voor de bereidheid van commissaris Reding tot samenwerking, alsook voor de technische samenwerking tussen de Commissiediensten, het secretariaat van de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de juristen en linguïsten van de beide wetgevers, die ons in staat hebben gesteld een kwaliteitstekst te produceren. Ik ben ook blij dat ik de twee trialogen heb mogen voorzitten. Die hebben duidelijk gemaakt over welke punten nog moest worden gedebatteerd en welke problemen nog moesten worden opgelost.
Het Parlement heeft zich vanwege de korte deadline voor de satellietprogrammering en gezien de economische en industriële belangen die op het spel staan, inschikkelijk getoond bij de totstandkoming van het akkoord met de Raad. De vereiste financiële investeringen zijn groot en risicovol, en we willen allemaal dat het lukt. Daarom sluit ik mijn inbreng af met een oproep aan het voorzitterschap en de Commissie om de toezegging te doen dat de termijnen voor de goedkeuring van de tekst en voor de publicatie van de oproep tot het indienen van aanvragen, in acht worden genomen en dit nog vóór de zomer gebeurt.
Jaromír Kohlíček, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Unie is momenteel een van de belangrijkste spelers in ruimtevaartzaken. Het ambitieuze plan voor de lancering van een satelliet voor het satellietnavigatiesysteem Galileo, is daarvan voldoende bewijs. Alle systemen voor satellietcommunicatie zouden dezelfde frequentiebanden moeten gebruiken, namelijk 1980 tot 2010 MHz en 2170 tot 2200 MHz. Het is alleszins verstandig om met deze beschikking te proberen de versnipperde regelingen van de afzonderlijke landen in een uniform kader bij elkaar te brengen en een uniforme procedure voor de toewijzing van frequenties vast te stellen. Voor een bepaalde satelliet zouden de frequenties voor alle lidstaten dezelfde moeten zijn. Daarmee worden niet alleen schadelijke interferenties voorkomen, maar wordt ook een uniforme ontwikkeling van dit deel van de sector – satellietcommunicatie – mogelijk gemaakt. Aangezien de Europese Unie op het terrein van de satellietcommunicatie momenteel veertig procent van de wereldmarkt in handen heeft, is duidelijk dat een gemeenschappelijk non-discriminatoir beleid de belangrijke rol van de Unie in de ruimtevaartsector aanzienlijk kan versterken.
Naar onze mening leidt de voorgestelde oplossing tot een veel betere ontwikkeling van de technische en economische aspecten van satellietcommunicatie. Alleen een uniforme oplossing voor alle 27 lidstaten kan de bestaande nationale administratieve hindernissen uit de weg ruimen. Deze sector biedt werkgelegenheid aan geschoolde arbeidskrachten, waardoor het raadzaam is de sector te ondersteunen. De resolutie wordt door de volledige GUE/NGL-Fractie gesteund.
Nikolaos Vakalis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, laat ik om te beginnen zeggen hoe trots ik ben op het werk dat we in het Parlement verrichten met betrekking tot het verslag dat we hier vandaag behandelen.
Dit is niet alleen een kwestie van nieuwe technologieën. We praten over de belangrijke rol van een heel scala van nieuwe technologische toepassingen bij het versterken van de sociale, economische en territoriale samenhang van de EU, alsook bij de omvorming van de traditionele economie tot een kenniseconomie.
De boodschap die de Europese burgers vandaag vanuit dit Parlement bereikt, is dat binnen zeven jaar na implementatie van de MSS-systemen, iedereen, zelfs de bewoners van de meest afgelegen dorpen in de Unie, toegang hebben tot satellietdiensten en mobiele terrestrische diensten. Dat betekent zeer snelle Internetverbindingen, mobiele televisie, satelliettelefoon en bovenal noodhulp en bescherming door de overheid ingeval van natuurrampen.
We hebben er in de Commissie industrie, onderzoek en energie hard voor gestreden dat geen regio van deze diensten wordt uitgesloten. Als dat gebeurt, zal de digitale kloof tussen de stedelijke centra en perifere gebieden in de lidstaten, en in het algemeen tussen de verschillende regio’s van de EU, groter worden.
Concluderend: ik spreek mijn oprechte felicitaties uit aan de rapporteur, mevrouw Hall, en de schaduwrapporteurs voor het feit dat ze erin zijn geslaagd het Parlement en de Raad ervan te overtuigen dat deze zeer belangrijke eisen moeten worden opgenomen in de definitieve wetgevingstekst waarover wij morgen zullen stemmen.
Atanas Paparizov (PSE). - (BG) Mijnheer de Voorzitter, ik dank mevrouw Hall, de rapporteur, voor de inspanningen die ze heeft verricht om ervoor te zorgen dat alle EU-burgers toegang krijgen tot mobiele satellietdiensten.
Dankzij de inspanningen van dit Huis heeft het criterium pan-Europese dekking het grootste gewicht. Andere criteria hebben onder meer betrekking op de vraag of het door een exploitant aangeboden systeem ook diensten in de perifere en dunbevolkte gebieden en diensten van algemeen belang, zoals civiele bescherming en rampenbestrijding, levert.
De resolutie vormt de basis voor het creëren van werkelijke mogelijkheden voor particuliere dienstengebruikers en ondernemers die niet centraal in de EU zijn gevestigd maar in een land in de periferie – zoals mijn land, Bulgarije – om ook toegang te krijgen tot pan-Europese mobiele satellietdiensten, zoals breedbandinternet, mobiele multimediale toepassingen en diensten in verband met civiele bescherming bij natuurrampen of industriële ongevallen, wat natuurlijk de concurrentiepositie van de landen in de periferie helpt verbeteren.
Anni Podimata (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, aangezien het radiofrequentiespectrum een algemeen goed is, kan het vrije spel van de marktkrachten alleen niet verzekeren dat de “wereld van communicatie” voor iedereen openstaat. Er is een tweeledige aanpak van politiek en consumentenbeleid nodig. Wanneer frequenties worden toegewezen, moet primair worden gekeken naar de sociale, culturele en economische waarde van de geleverde diensten. Het mag niet zo zijn dat het er alleen maar om gaat de inkomsten van de MSS-aanbieder en van de overheid te vergroten.
Commissaris, ik geef toe dat ik aanvankelijk teleurgesteld was met de criteria voor de selectie van MSS-aanbieders, en vooral met de verplichte geografische dekking van slechts zestig procent, wat gezien de gewenste pan-Europese dekking en pan-Europese levering van mobiele satellietdiensten vrij schamel is. In een land als Griekenland is het door de vele bergen en eilanden moeilijk om overal netwerken met glasvezelkabels aan te leggen. Vandaar het grote belang van het aanbieden van MSS. Met MSS is het mogelijk het gehele grondgebied van de lidstaten te bestrijken. Dit bevordert een levensvatbare economische ontwikkeling, wat in overeenstemming is met de doelstellingen van de herziene Lissabonstrategie.
Ik wil mijn dank uitspreken aan de rapporteur, mevrouw Hall, en aan de schaduwrapporteur van mijn fractie, mevrouw Trautmann, voor hun bijdrage en voor de effectieve samenwerking met de Raad, waaraan we deze duidelijk verbeterde ontwerpresolutie hebben te danken.
Zdzisław Kazimierz Chmielewski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, met de beschikking die het Parlement hier vandaag behandelt, beoogt de Commissie het invoeren van geharmoniseerde beginselen voor toegang tot mobiele satellietdiensten in alle lidstaten. De noodzaak van een communautaire oplossing komt natuurlijk voort uit het grensoverschrijdende karakter van satellietcommunicatie. We mogen echter niet de bijzondere betekenis van deze oplossing uit het oog verliezen en er daarom voor zorgen dat bij de selectieprocedure een gepaste zorgvuldigheid wordt betracht. We moeten er met name op letten dat de betreffende frequentiebanden een zichtbare aanvulling vormen op terrestrische mobiele communicatienetwerken, hoofdzakelijk in gebieden waar een verschijnsel dat bekend staat als “digitale kloof” dreigt te ontstaan. We moeten niet zomaar toestaan dat dit gedeelte van het spectrum versnipperd raakt doordat het voor talloze doeleinden wordt gebruikt en, wat nog erger is, de verwachte economische baten teloor laten gaan.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iedereen hartelijk danken, het Parlement en met name zijn rapporteur, mevrouw Hall. Ik denk dat ze hebben getoond de satellietsector waard te zijn, wat een economische sector is, maar bovenal dat ze het respect van de Europese burgers verdienen, die bij het telefoneren, internetten en televisiekijken en als bij een ramp hun veiligheid in het geding is, zullen profiteren van mobiele satellietdiensten. Dit zijn dus diensten die voor ons geweldige Europa zeer belangrijk zullen zijn.
De Commissie zal ondertussen zijn best doen om zo spoedig mogelijk – en dat betekent vóór het einde van de zomer – een oproep tot het indienen van aanvragen te publiceren.
Ik vraag de Raad daarom om haast te maken, zodat de ministers vóór juni een besluit kunnen nemen, zodat we daarna alle voorbereidingen kunnen treffen om de besluiten die het Parlement morgen neemt – in wat werkelijk een adembenemend tempo is – ten uitvoer te kunnen leggen, in het belang van onze industrie en onze burgers.
Dank u voor dit voorbeeldige werk!
Fiona Hall, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is goed om de commissaris te horen zeggen dat de Commissie alleszins van plan is om dit nog vóór de zomer af te ronden. Dat is werkelijk heel goed nieuws, zowel voor de burger als de industrie.
Verder wil ik iedereen danken voor zijn inbreng in dit debat en nog een keer zeggen dat dit alleen mogelijk is geweest omdat iedereen die betrokken was bij de onderhandelingen over deze beschikking, zich buitengewoon coöperatief heeft opgesteld.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 12.00 uur plaats.
20. Vrouwen en wetenschap (debat)
De Voorzitter. – Het volgende punt is het verslag (A6-0165/2008) van mevrouw Thomsen, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over vrouwen en wetenschap (2007/2206(INI)).
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, laat ik om te beginnen het Parlement en met name zijn rapporteur, mevrouw Thomsen, danken voor zijn steun voor het Commissiebeleid inzake vrouwen en wetenschap. Ook de rapporteur van de Commissie industrie, onderzoek energie, de heer Dover, wil ik dankzeggen voor zijn constructieve aanpak.
We zijn het eens met de stelling die mevrouw Thomsen in haar toelichting verwoordt, dat het beëindigen van genderdiscriminatie voor het Europese onderzoek en de universiteiten een nieuw tijdperk van topprestaties inluidt en innovaties stimuleert. De Commissie is zich er goed van bewust dat sprake is van een ernstige onevenwichtigheid tussen het aantal vrouwelijke en het aantal mannelijke onderzoekers. Volgens de meest recente statistieken geldt voor alle faculteiten dat ruim vijftig procent van de afgestudeerden vrouw is, maar dat vrouwen slechts vijftien procent van de hoogleraren uitmaken. Op het terrein van de natuurwetenschappen, techniek en technologie zijn de percentages respectievelijk 34 procent en 9 procent. De Commissie is het ermee eens dat dit een ernstige verkwisting van talent en middelen is, nog afgezien van het feit dat het natuurlijk in strijd is met het gelijkheidsbeginsel.
De Europese Commissie houdt zich sinds 1999 bezig met het probleem van het tekort aan vrouwen in de onderzoekssector. In het vijfde kaderprogramma gaf de Commissie financiële steun aan studies en projecten op het terrein van vrouwen en wetenschap. Sinds 2003 publiceert de Commissie ook “She Figures”, een verslag met statistische gegevens over het aandeel van vrouwen in Europees wetenschappelijk onderzoek. De volgende uitgave verschijnt in 2009.
Meer ter zake: In haar verslag steunt mevrouw Thomsen de doelstelling van een participatie van ten minste 40 procent vrouwen en 40 procent mannen in de commissies die onder het kaderprogramma functioneren. Deze niet-bindende doelstelling geldt al vanaf 2000 en heeft zeer goede resultaten opgeleverd. Zo is bijvoorbeeld de participatie van vrouwen in commissies die onderzoekswerk evalueren, gestegen van 10 procent in het vierde kaderprogramma tot 34 procent in het zesde. Daaruit blijkt dat wanneer de kwestie de nodige aandacht krijgt, zelfs zonder bindende doelstellingen vooruitgang kan worden gemaakt. Sterker nog, bindende doelstellingen kunnen op lange termijn contraproductief werken, omdat feitelijk sprake is van discriminatie van mannen. Bovendien zijn de meeste mannen en vrouwen tegen bindende doelstellingen.
Mevrouw Thomsen onderstreept in haar verslag de negatieve gevolgen van een loopbaanonderbreking voor de carrièremogelijkheden van vrouwelijke wetenschappers. In de context van de Europese onderzoeksruimte deelt de Commissie deze zorgen en ondersteunt ze beleidsmaatregelen voor het faciliteren van de combinatie van werk en gezin. Ook het versterken van netwerken van vrouwelijke wetenschappers kan aanzienlijk helpen om meer vrouwen tot een wetenschappelijke loopbaan en voor sleutelfuncties aan te trekken. Dat is de reden waarom we het Europese Platform voor vrouwelijke wetenschappers hebben opgericht. Het Platform fungeert als katalysator en creëert rolmodellen in wetenschappelijk onderzoek.
Een van onze hoofddoelstellingen is het vergroten van het aantal vrouwen met een sleutelfunctie op onderzoeksgebied. Dit houdt rechtstreeks verband met de doelstelling die de lidstaten in 2005 zijn overeengekomen: 25 procent van de leidinggevende functies in publieke onderzoeksorganisaties moet door vrouwen worden vervuld. Recentelijk is hierover onder de titel “Mapping the maze: getting more women to the top in research” een verslag verschenen. De conclusie van dit verslag is dat een transparante en eerlijke beoordeling van vrouwelijke kandidaten niet automatisch leidt tot een grotere participatie van vrouwen in besluitvormingsprocessen. Er is ook een verandering nodig in de heersende percepties. Specialisten hebben voorstellen gedaan voor manieren waarop de bestaande wetenschappelijke mentaliteit en cultuur kan worden verbreed en opener kan worden gemaakt. De uitdaging is nu om deze voorstellen in praktijk te brengen. De betreffende projecten worden binnen het zevende kaderprogramma voortgezet en vormen nu een onderdeel van de totstandbrenging van de Europese onderzoeksruimte. Tijdens de conferentie die in mei 2009 onder auspiciën van het Tsjechische voorzitterschap wordt gehouden, zal worden gekeken welke successen de afgelopen tien jaar zijn behaald en op welke terreinen aanvullende inspanningen nodig zijn. De bijdrage van het Europees Parlement hieraan is van onschatbare waarde.
In maart 2006 nam de Commissie de mededeling “Een routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen 2006-2010” aan. Deze “routekaart” vormt voor de Commissie een actiekader en is een uitdrukking van haar commitment tot het bevorderen van gendergelijkheid in alle beleidsonderdelen, zowel intern als extern. Onze prioriteiten zijn: faciliteren van de combinatie van werk en gezin; bevorderen van een evenwichtige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in politieke en economische besluitvormingsorganen, alsook in wetenschap en technologie; en het uitbannen van genderstereotypen in onderwijs, opleiding en cultuur, alsook op de arbeidsmarkt.
Britta Thomsen, rapporteur. − (DA) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij in de gelegenheid stelt het woord te voeren. Ik ben blij dat we het onderwerp vrouwen en onderzoek vandaag hoog op de agenda kunnen plaatsen, omdat ik denk dat dit voor het uitvoeren van de Lissabonstrategie een sleutelkwestie is. We moeten betere banen creëren en sterker worden in onderzoek en innovatie. Dat kan niet zonder de participatie van vrouwen te vergroten. Er moeten meer vrouwen aan het werk en meer vrouwen moeten een bestuursfunctie bekleden en in besluitvormingsorganen zitting hebben. Als we de komende jaren in Europa zevenhonderdduizend onderzoeksbanen willen creëren, dan moeten we gebruik maken van het reservoir aan vrouwelijk talent waarover we beschikken.
Ik had bij het opstellen van dit verslag in grote lijnen twee doelstellingen voor ogen. Op de eerste plaats wilde ik de stand van zaken beschrijven: hoe groot is het percentage vrouwen in de onderzoekssector en waarom staan de zaken er zo slecht voor? Op de tweede plaats wilde ik vooruitkijken en oplossingen en suggesties aandragen voor het verbeteren van de situatie. De huidige situatie kan niet tot tevredenheid stemmen. Het percentage vrouwelijke onderzoekers bij de overheid is gemiddeld amper 35 procent en in de particuliere sector een schamele 18 procent. Verder is het weliswaar zo dat vrouwen ruim 50 procent van de studenten in de EU uitmaken en 43 procent van de doctoraaldiploma’s in de EU halen, maar dat ze gemiddeld slechts 15 procent van de hogere academische functies bekleden. Het gevolg is een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormings- en bestuursfuncties.
Onze eigen recentelijk opgerichte instellingen, zoals de Europese onderzoeksraad, voldoen ook aan geen enkel gelijkheidscriterium. Slechts 5 van de 22 leden van deze raad is een vrouw. Ik heb ook benadrukt dat in de meeste Europese landen nog steeds sprake is van een duidelijke ondervertegenwoordiging van vrouwen in wetenschappelijke commissie – weer een voorbeeld van de gebrekkige vertegenwoordiging van vrouwen in besluitvormingsorganen.
Ik wil graag nog iets meer zeggen over het tweede, en misschien interessantere, deel van mijn verslag, waarin ik oplossingen en voorstellen voor de toekomst aandraag. Ik heb zorgvuldig geluisterd naar de deelnemers aan het raadplegingsproces dat door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid werd gehouden. Een van de punten die duidelijk naar voren kwamen, is dat het bovenal een kwestie is van het formuleren van beleid. Wanneer dit probleemterrein zowel op nationaal als Europees niveau wordt genegeerd, zal er niets veranderen. Vandaar dat ik in mijn verslag voorstel dat de lidstaten en de Commissie voor alle wervings- en beoordelingscommissies als doelstelling vastleggen dat deze voor ten minste veertig procent uit vrouwen bestaan. Ik acht dit van essentieel belang. Als we de situatie willen veranderen, moeten we ervoor zorgen dat er meer vrouwen in besluitvormingsorganen zitten, zodat van boven af een nieuwe cultuur wordt gecreëerd. Ik heb ook opgeroepen tot het transparanter maken van wervingsprocedures. De ervaring leert dat ondoorzichtige wervingsprocedures sterk in het voordeel werken van mannen, die elkaar aanwijzen als de meeste geschikte persoon.
Ik heb in mijn verslag ook duidelijk gemaakt dat we niet moeten terugschrikken voor positieve actie als we de hoop willen behouden deze situatie relatief snel te kunnen corrigeren. Per slot van rekening wijzen onze eigen cijfers erop dat zich momenteel geen positieve ontwikkelingen via de natuurlijke weg voordoen. Vandaar mijn aanbeveling om middelen te reserveren die speciaal bestemd zijn voor het bevorderen van de tewerkstelling van vrouwelijke onderzoekers, en daarbij de aandacht te concentreren op initiatieven voor het faciliteren van netwerken en voor het creëren van vrouwelijke rolmodellen, die ondanks hun eenvoud tot positieve resultaten in de lidstaten hebben geleid. Een simpele vermelding in vacatures dat vooral vrouwen worden aangemoedigd om te solliciteren, heeft eveneens tot goede resultaten geleid.
Mijn werk aan dit verslag heeft me duidelijk gemaakt dat er tal van hindernissen zijn. Het is natuurlijk belangrijk dat er goede mogelijkheden zijn om een leven als onderzoeker te combineren met een leven als moeder, dat het bijvoorbeeld mogelijk is om zwangerschapsverlof te nemen, zelfs voor doctoraalstudenten. Maar het is ook een kwestie van cultuur. Culturele hindernissen laten zich moeilijker in een formule tot uitdrukking brengen, maar eigenlijk is het net als bij de meer concrete hindernissen gewoon een kwestie van het doelgericht aanpakken van verstoringen. Hier zal ik het voorlopig bij laten. Ik hoor met belangstelling uw opmerkingen over het verslag.
Den Dover, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb met ontzettend veel genoegen en grote instemming naar de commissaris geluisterd en feliciteer mevrouw Thomsen met het geweldige werk dat ze als rapporteur heeft verricht ten aanzien van dit zeer belangrijke onderwerp. Het is voor mij als lid aan de centrumrechtse kant van dit Huis werkelijk een waar genoegen om iemand toe te juichen die helemaal aan de linkerkant zit en ook nog eens uit een ander land komt. Ik prijs haar voor haar evenwichtige aanpak. Ze heeft de belangrijkste oorzaken naar voren gehaald, die samenhangen met het feit dat meisjes vroeger in de pubertijd komen dan jongens.
Ze zijn intelligenter. Ze werken harder. Ze weten hoe ze moeten solliciteren. En toch, zelfs als ze hoger onderwijs hebben gevolgd en aan het begin staan van een carrière in het wetenschappelijk onderzoek, vallen ze soms af. Vaak komt dat door spanningen thuis, in hun privéleven. Mevrouw Thomsen legt in haar verslag en in haar bijdrage vanavond terecht de nadruk op die problemen.
Het verslag bevat constructieve ideeën. Het enige waar ik moeite mee heb, is om specifieke doelen vast te stellen met betrekking tot het percentage vrouwen dat een bepaalde graad of een bepaalde positie moet bereiken. Dat is te normatief. Voor het overige heeft dit verslag mijn volledige steun. Ik voel me vereerd dat ik het advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie heb mogen opstellen en dank de schaduwrapporteurs voor de geweldige samenwerking. Dit is een voorbeeld van een stuk wetgeving en een verslag die het Europees Parlement op zijn best laten zien: bereid tot samenwerking en volledig gericht op de behoeften van de onderzoekssector.
Ik sluit af met de opmerking dat ik afgelopen donderdagavond met mijn Nederlandse collega Lambert van Nistelrooij naar de Universiteit van Oxford ben gegaan en daar alleen vrouwelijke wetenschappers en onderzoekers heb gezien. Ik juich dat enorm toe.
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Dover. Ik dank u met name omdat u, naast commissaris Dimas, de enige man bent die zich voor dit debat heeft ingeschreven. Ik heb verder alleen vrouwelijke sprekers op mijn lijst staan.
Edit Bauer, namens de PPE-DE-Fractie. – (SK) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren. Staat u mij toe mevrouw Thomsen te feliciteren, mede namens de schaduwrapporteur voor de PPE-DE-Fractie, mevrouw Sartori. De participatie van vrouwen in de wetenschap is vergelijkbaar met de participatie van vrouwen in de politiek, hoewel vrouwen toch nog iets beter in de wetenschap dan in de politiek zijn vertegenwoordigd. Dat is op zich vreemd, omdat zestig procent van de afgestudeerden een vrouw is. Een wetenschappelijke carrière is meer dan een baan van negen tot vijf. Er zit ook een sterk competitief aspect aan: vrouwen moeten vaak beter presteren dan mannen om succesvol te zijn. Een oudere vrouwelijke collega maakte me daarop attent toen ik vele jaren geleden aan het begin van mijn wetenschappelijke carrière stond.
Is de vraag naar de reden waarom vrouwen zo ondervertegenwoordigd zijn in de wetenschap, waarom na bepaalde tijd het aantal jonge vrouwelijke wetenschappers afneemt en we dus getalenteerde wetenschappers kwijtraken, wel de juiste vraag? Het creëren van mogelijkheden voor het combineren van werk en gezin is voor vrouwelijke wetenschappers van vitaal belang. In dit opzicht zijn vooral de doelstellingen van Barcelona erg belangrijk. Als vrouwen succesvolle wetenschappers moeten worden, dan dienen de beschikbare voorzieningen voor vrouwen betrouwbaar, toegankelijk, hoogwaardig, afgestemd op de aard en de eisen van het wetenschappelijk werk en voldoende flexibel te zijn.
Maar we moeten ook kijken of wetenschap en onderzoek in zijn algemeenheid wel voldoende steun krijgen. Wanneer het salaris van wetenschappers schommelt tussen laag en lager kan niemand verwachten dat het beroep van wetenschapper voor jonge vrouwen of zelfs jonge mannen die een gezin willen starten, grote aantrekkingskracht heeft. Dit is met name een probleem in de nieuwe lidstaten, waar minder dan één procent van het bbp aan de subsidiëring van wetenschap en onderzoek wordt besteed. Laat me tot besluit zeggen dat het probleem niet moet worden opgelost door het vaststellen van quota maar door het veranderen van de condities.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de participatie van vrouwen in het hoger onderwijs is de laatste jaren dramatisch gestegen. Dat heeft echter niet geleid tot een meer evenredige vertegenwoordiging van vrouwen en mannen in de natuurwetenschappen. Ook in de techniek is het aantal vrouwen de laatste twintig jaar toegenomen, echter lang niet zo veel als in andere beroepen en wetenschappelijke disciplines.
Door de moeilijkheden waarvoor vrouwelijke wetenschappers zich gesteld zien, beëindigt een groot percentage van hen vroegtijdig hun loopbaan. Dit is onaanvaardbaar en irrationeel. Het is voor vrouwen moeilijker om carrière te maken. Dat blijkt met name uit hun salaris. Vrouwen zijn minder goed vertegenwoordigd in wetenschappelijke instellingen. Vrouwelijke onderzoekers zijn gedwongen om een keuze te maken tussen een carrière en een gezin. Loopbaanonderbrekingen om gezinsredenen maken het voor vrouwen moeilijker om promotie te maken. We moeten naar methodes kijken die erop zijn gericht een evenwicht tussen werk en gezin te vinden en daarbij gebruik maken van “best practices”.
Toepassing van het beginsel van gendergelijkheid op onderzoek & ontwikkeling is ook nodig vanwege de Lissabonstrategie. In alle takken van de wetenschap moeten effectievere acties worden genomen voor het transparanter maken van wervingsprocedures en promotie-eisen. We moeten streven naar gendergelijkheid in onderzoekscentra binnen en buiten de universiteiten alsook in het bestuur van deze instellingen.
Het verslag is uitstekend en ik doe u de aanbeveling om het aan te nemen. Ik feliciteer mijn collega Britta Thomsen die, als onderzoekster, dit onderwerp grondig heeft bestudeerd. Mijn dank daarvoor.
Siiri Oviir, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Commissaris, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de wereld van vandaag kunnen we niet meer om wetenschap en technologie heen. Zowel via nieuwe of verbeterde producten en diensten als door technologische ontwikkelingen maken wetenschap en technologie steeds meer deel uit van ons leven. De vrouwelijke wetenschappers in Europa dragen daar ongetwijfeld aan bij.
Er is al gezegd dat er op universiteiten meer vrouwelijke dan mannelijke studenten zijn. Die oververtegenwoordiging van vrouwen geldt ook voor master- en doctoraalstudenten. Toch hebben zeven keer minder vrouwen dan mannen een leidinggevende functie in wetenschappelijke en onderwijsinstellingen, dus gemiddeld vijftien procent. Wat is daar de reden voor? Door de eeuwen heen heeft de wetenschappelijke wereld altijd voornamelijk uit mannen bestaan. Als reden werd steeds aangevoerd dat zuivere kennis wordt verkregen middels objectieve methoden en logisch redeneren, waar vrouwen van nature minder aanleg voor zouden hebben dan mannen.
Het feit dat de wetenschap zelfs vandaag de dag nog voor een belangrijk deel een mannenbolwerk is, is op zich meer te wijten aan het feit dat rationeel denken als een mannelijke karaktertrek wordt gezien, dan aan bovenstaande “verklaring”. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het idee dat objectiviteit kan worden gelijkgesteld met masculiniteit, een mythe is. Desalniettemin bestaat deze mythe nog steeds en beïnvloedt ze ongetwijfeld de verdeling van arbeidsplaatsen en de besluitvorming rond de financiering van wetenschappelijk onderzoek.
Deze kleinerende houding wordt bevestigd door de media, die een eenzijdig en tendentieus beeld van vrouwen schetsen. Vrouwen worden in de media vaak op een stereotype manier afgeschilderd, voornamelijk als leden van vrouwengroepen, en niet als vakmensen op hun terrein. Tegelijkertijd hebben we zelf weinig gedaan om dit te veranderen en vrouwen meer kansen op een betere baan te geven. Om de wijdverbreide, kleinerende houding jegens vrouwen weg te nemen, moeten we om te beginnen vanaf het prille begin bij beide seksen belangstelling voor de wetenschap wekken. Stereotype afbeeldingen in kinderboeken van vrouwen met een schort en mannen in een ruimtevaartuig moeten verdwijnen.
Ik ondersteun de positieve maatregelen die in het verslag worden voorgesteld voor het stimuleren en ondersteunen van vrouwelijke wetenschappers, hetzij via loopbaanbegeleiding of via speciale programma’s voor het promoten van een wetenschappelijke carrière bij meisjes en vrouwen. Ik verwerp echter het stellen van mechanistische quota op basis van gender, omdat we ons dan beperken tot een bepaalde periode en mogelijk niet de kwaliteit maar de kwantiteit de nadruk krijgt. Ik dank de rapporteur voor haar korte maar krachtige verslag en biedt mijn verontschuldigingen aan.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, gendergelijkheid is zowel een waarde als een doel van de Europese Unie. Maar hoewel er veel over geschreven is, is discriminatie nog steeds aan de orde van de dag.
Ook in de wetenschap is er alleen in naam sprake van gelijkheid. We weten dat meer meisjes dan jongens een VWO-diploma halen, en dat ook meer meisjes dan jongens een hogeronderwijs- of universiteitsdiploma hebben. Vrouwen zijn bijgevolg zeer goed opgeleid. Na hun afstuderen stoten ze echter tegen een “glazen plafond”. De cijfers zijn ontnuchterend: hoewel de meerderheid van de afgestudeerden en de helft van de studenten die een doctoraat halen, vrouw zijn, is maar vijftien procent van alle hoogleraren een vrouw en wordt maar vijftien procent van de topfuncties door een vrouw bekleed.
Ook in de wetenschap is sprake van loondiscriminatie: de commissies die zich uitspreken over onderzoeksprojecten bestaan voor minder dan twintig procent uit vrouwen. Je zou bijna als stelling kunnen formuleren dat hoe meer geld naar een onderzoeksproject gaat, hoe minder vrouwen erbij zijn betrokken.
Dus als we meer willen dan alleen lippendienst bewijzen aan de gelijkheid van man en vrouw, dan moeten we quota vaststellen. Maar dat moeten dan wel ambitieuze quota zijn, zodat er werkelijk wat mee wordt bereikt. Het beginsel van gendergelijkheid moet gelden voor alle takken van wetenschap, en dan moet niet slechts 25 procent maar minstens 40 procent van de onvertegenwoordigende sekse, d.w.z. de vrouwen, gelijk worden behandeld. Als we willen dat er wat gaat veranderen, moeten we ons dit ambitieuze doel stellen.
Tot besluit wil ik nog ingaan op een andere kwestie die me na aan het hart gaat. We weten dat de Europese Unie tegen 2010 een tekort van zevenhonderdduizend wetenschappers heeft. We moeten al het mogelijke doen om te voorkomen dat de Europese Unie een wetenschappelijke woestijn wordt. En toch heeft men al in de beginfasen van het onderwijs geen oog voor zeer getalenteerde meisjes. Het stimuleren van hooggetalenteerde jonge vrouwen is iets dat me erg na aan het hart ligt. Ik zou de rapporteur willen vragen daar meer nadruk op te leggen.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in mijn land, Polen, is het gemiddelde onderwijsniveau van vrouwen hoger dan dat van mannen. Toen ik als natuurkundige aan de Universiteit van Warschau werkte, had ik geen enkele last van seksediscriminatie. Het zou een vernedering voor mij zijn geweest als mijn aanstelling niet was gebeurd op basis van mijn kennis en intellectuele capaciteiten maar op grond van een secundair kenmerk – mijn geslacht.
Voor de resultaten die Marie Skłodowska-Curie behaalde met haar werk en dankzij haar passie voor het doen van ontdekkingen, ontving ze twee keer de Nobelprijs. De rector van de belangrijkste universiteit in Polen, de Universiteit van Warschau, is behalve een vrouw ook hoogleraar natuurkunde.
De situatie zoals die met betrekking tot vrouwen in de wetenschap bestaat, is echter niet overal hetzelfde. De problemen zijn evident wanneer je weet dat in de Europese Unie het percentage vrouwen dat een wetenschappelijke functie bekleedt, bij de overheid en in het hoger onderwijs niet meer dan 35 procent bedraagt en in de particuliere sector slechts 18 procent. Dit is slechts voor een deel te verklaren uit het feit dat veel vrouwen het gezin boven de wetenschappelijke roeping stellen.
De bevindingen onder punt 2 en 3 van het verslag zijn belangrijk. Tijdens de eerste onderwijsfase kunnen leerlingen er het gemakkelijkste van worden overtuigd dat wetenschap misschien wel moeilijk is, maar ook altijd meeslepend, en dat het daarom de moeite waard is om voor jezelf te ontdekken of je daar belangstelling voor hebt en of je bereid bent daar een wetenschappelijke studie voor te volgen. Het is de moeite waarde om iedereen die er de capaciteiten voor heeft, aan te moedigen om wetenschappelijk werk te gaan doen. Veel vrouwen hebben die capaciteiten. Het zou jammer zijn die potentiële groep van wetenschappers kwijt te raken. De onder 3) genoemde voorbeelden hebben in dit verband een zekere geldigheid, omdat ze erop wijzen dat deze inspanning resultaten oplevert.
Onder de Lissabonstrategie, maar ook los daarvan, is het immens belangrijk om in mensen en hun opleiding te investeren. Dit vergroot de mogelijkheden op de arbeidsmarkt. Dat geldt ook voor de arbeidsmarkt voor wetenschappers. Vandaar dat het belangrijk is dat voor stages, uitwisselingen tussen onderwijsinstellingen en andere, soortgelijke mogelijkheden waarmee iemand zijn kwalificaties kan verbeteren, geen discriminerende toelatingscriteria worden gehanteerd.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Ik dank de rapporteur, mevrouw Thomsen, dat ze het probleem van de ongelijkheid van mannen en vrouwen in wetenschap en onderzoek onder de aandacht heeft gebracht. De samenleving is doordrenkt van sekseongelijkheid. Door de inzet van en opinievorming door onder meer vrouwenorganisaties is men zich echter meer bewust geworden van het bestaan van sekseongelijkheid in veel sectoren, en van de negatieve gevolgen daarvan voor de maatschappij als geheel. Maar juist in de wetenschappelijke gemeenschap is het lang verborgen gehouden. Dat is met name wat dit verslag zo belangrijk maakt.
Hoewel de EU de betekenis van onderzoek voor de economische ontwikkeling benadrukt, is het verrichten van onderzoek in veel gevallen nog steeds voorbehouden aan slechts één sekse. In de overheidssector zijn 35 procent van de onderzoekers vrouwen, in de particuliere sector amper 18 procent. De Wetenschappelijke Raad van de Europese onderzoeksraad telt 22 leden. Slechts 5 daarvan zijn vrouwen.
Met dit verslag wordt de aandacht weliswaar op het probleem van de sekseongelijkheid gericht, maar het ambitieniveau is volgens mij nog steeds te laag.
Trouwens, hoe lang nog moeten we de vordering van seksegelijkheid blijven verdedigen door te zeggen dat het noodzakelijk is voor economische groei en ontwikkeling? Wanneer kunnen we eindelijk zeggen dat seksegelijkheid een doel op zichzelf is, dat niet hoeft te worden verdedigd door te wijzen op het economische belang ervan? Gelijke rechten zijn mensenrechten!
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de rol van vrouwen in de wetenschap lijkt per lidstaat te verschillen. In de zeer moeilijke tijden van het communisme hadden Poolse vrouwen beduidend eerder toegang tot de wetenschap en hadden ze veel eerder politieke rechten dan vrouwen in veel landen van de oude EU. Net als toen is het probleem nog steeds niet zozeer genderongelijkheid als wel een slechte economische situatie en ondoorzichtige criteria voor het toewijzen van middelen aan wetenschappelijk onderzoek.
Ondanks deze hindernissen vervullen veel vrouwen naast de rol van echtgenote en moeder ook belangrijke maatschappelijke functies, zoals minister, directeur, decaan, hoogleraar of arts, zonder het gevoel te hebben door mannen te worden gediscrimineerd. In tegenstelling tot wat schreeuwerige feministes beweren, worden vrouwen in mijn land over het algemeen gerespecteerd. Ze lopen niet rond met een complex, maar hebben juist een grote zelfbewustheid. Ze weten dat ze naast mannen op alle terreinen van het maatschappelijk leven een belangrijke rol vervullen, terwijl ze tegelijkertijd de grootste waarde hechten aan het verdedigen van het menselijk leven, het huwelijk en het gezin, en andere belangrijke waarden.
Het percentage vrouwelijke studenten neemt voortdurend toe. In de jaren negentig was het al 51 procent. Volgens studies maken vrouwen in de EU-landen in Midden- en Oost-Europa 38 procent uit van de wetenschappelijke medewerkers, hoewel een groot aantal van hen is tewerkgesteld op terreinen waar de uitgaven voor wetenschappelijk onderzoek laag zijn. Het lijkt daarom een goede zaak om meer financiële middelen beschikbaar te maken, vergezeld van maatregelen voor het aanmoedigen van vrouwen om wetenschappelijk werk te gaan doen en van maatregelen voor het verder versterken van hun positie, vooral in de vorm van wettelijke voorschriften die het mogelijk maken gezin en werk te combineren, onder meer door de financiële waardering en maatschappelijke erkenning van huishoudelijk werk, teneinde vrouwen een werkelijke keuzemogelijkheid te bieden, maar zonder pariteit verplicht te stellen of de definitie van “excellentie” te veranderen.
De reden waarom procentueel meer mannen dan vrouwen een bestuursfunctie bekleden, is mogelijk dat de geestelijke en fysieke inspanning van een dergelijke functie voor vrouwen een te grote belasting is. Bijgevolg moeten niet alleen de wettelijke en economische condities en de hulpinfrastructuur worden verbeterd om het gemakkelijker te maken werk en gezin te combineren, maar moet ook worden erkend dat niet iedereen over dezelfde kennis en begaafdheden beschikt.
Zita Pleštinská (PPE-DE). - (SK) Om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te halen, moet de Europese Unie prioriteit geven aan het creëren van een breed reservoir van wetenschappers die in staat zijn om op het hoogste internationale niveau kwaliteitsonderzoek te doen. Ondanks de behoeften op het gebied van wetenschappelijke onderzoek, is de onderzoeksparticipatie van vrouwen laag, ofschoon vrouwen gemiddeld hoger zijn opgeleid dan mannen en meer vrouwen dan mannen hoger onderwijs volgen. Het is dus nodig om de inspanningen te concentreren op het opleiden en ondersteunen van vrouwelijke wetenschappers van topniveau en getalenteerde vrouwen te motiveren om een wetenschappelijke carrière te volgen door goede voorwaarden te creëren voor het verrichten van kwalitatief hoogstaand wetenschappelijk werk en goede carrièremogelijkheden en een goed salaris aan te bieden. Nog steeds zijn er belemmeringen die vrouwen ervan weerhouden wetenschappelijk werk te doen. Psychologische aspecten en onvoldoende solidariteit tussen vrouwen spelen eveneens een rol.
Feit is dat vrouwelijke onderzoekers het moeilijker vinden om werk en gezin te combineren dan hun mannelijke collega’s. De onderbrekingen die vrouwen om gezinsredenen in hun wetenschappelijke loopbaan invoegen, hebben een negatieve invloed op hun carrièremogelijkheden. Aangezien het wetenschappelijk werk continu doorgaat, hebben vrouwen er baat bij als de mogelijkheid bestaat om thuis te werken als ze niet persoonlijk op de werkplek hoeven te zijn. Meestal zijn het vrouwen die met mobiliteitsproblemen kampen, omdat het doorgaans de taak van de vrouw is om voor de kinderen, ouderen of andere afhankelijke personen te zorgen. Vrouwen zouden het toejuichen als de wetenschappelijke instellingen waar ze werken over voorzieningen voor kinderopvang beschikten.
Ik geloof niet dat quota het probleem van het tekort aan vrouwelijke wetenschappers kunnen oplossen als vrouwen zelf de status quo niet willen veranderen. Ze moeten over geschikte condities beschikken, meer vertrouwen hebben en onderling solidair zijn. Ik vertrouw erop dat in het kader van het zevende kaderprogramma en van wetenschappelijke onderzoeksprogramma’s projecten worden ondersteund waarbij vrouwen worden aangemoedigd om een wetenschappelijke carrière te volgen. De projectselectiesystemen dienen transparant te zijn. Vandaar dat het zo belangrijk is dat in beoordelings- en selectiecommissies vrouwen en mannen gelijk zijn vertegenwoordigd.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). – (PL) Hoewel vrouwen ruim 50 procent van de studenten in de EU uitmaken en 43 procent van de doctoraaldiploma’s halen die in de EU worden uitgereikt, bekleden ze gemiddeld slechts 15 procent van de hogere academische functies en vormen ze een minderheid onder onderzoekers. Bij de overheid en in het hoger onderwijs is het percentage vrouwelijke onderzoekers gemiddeld 35 procent en in de particuliere sector amper 18 procent.
Uit analyses blijkt dat bestaande wervingssystemen niet genderneutraal zijn. Het bestaan van een “glazen plafond” voor vrouwen die proberen op te klimmen naar een hogere functie is goed gedocumenteerd en raakt alle sectoren van de economie, vooral die welke aan wetenschap en technologie zijn gerelateerd. De Commissie en de lidstaten dienen zo snel mogelijk transparantere wervingsprocedures in te voeren en te zorgen voor genderevenwicht in wervingscommissies.
Aangezien onderzoek voor de economische ontwikkeling van de Europese Unie van cruciaal belang is, en Europa als onderdeel van de Lissabonstrategie voor groei en ontwikkeling zevenhonderdduizend extra onderzoekers moet aantrekken, is het heel belangrijk om wetenschap te promoten als een terrein dat openstaat voor beide seksen en ervoor te zorgen dat vrouwen naar behoren in de wetenschapswereld zijn vertegenwoordigd. Daarvoor is het essentieel dat vrouwelijke wetenschappers over passende arbeidsvoorwaarden beschikken en dat wordt gezorgd voor een infrastructuur die de combinatie van werk en gezin faciliteert.
Tot slot wil ik de rapporteur, mevrouw Thomsen, feliciteren met dit uitstekend opgestelde verslag.
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Danutė Budreikaitė (ALDE). – (LT) Ondanks de wetgevingsbesluiten die door de EU zijn aangenomen en alle verklaringen die zijn gedaan en debatten die zijn gevoerd, is gendermainstreaming op onder meer het terrein van wetenschappelijk onderzoek helaas nog steeds niet naar tevredenheid gebeurd.
Hoewel de universiteiten in de EU een groot aantal vrouwelijke studenten tellen, zijn slechts 18 procent van de onderzoekers die in de particuliere sector werken en 15 procent van de onderzoekers die een hogere academische functie bekleden, vrouwen. Bij de overheid en in het hoger onderwijs is het percentage vrouwen amper 35 procent. Bovendien ontvangen vrouwen die aan wetenschappelijk onderzoek doen een veel lager salaris dan hun mannelijke collega’s en doen ze doorgaans meer aan lesgeven dan aan onderzoek, waardoor ze maar zelden de kans hebben om wetenschappelijke erkenning te verwerven.
Ik verzoek de Commissie en de lidstaten met klem om zich meer inspanningen te getroosten bij het ondersteunen van vrouwen die een carrière als wetenschapper ambiëren. Bij onze overwegingen over de wijze waarop we deze vrouwen het beste kunnen ondersteunen, kunnen we niet voorbijgaan aan het gezinsaspect en het belang van flexibele arbeidsuren en betere kinderopvang.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik zelf een wetenschappelijke achtergrond heb, ben ik blij met dit belangrijke debat over vrouwen in de wetenschap en de technologie. In beginsel ondersteun ik het verslag van mevrouw Thomsen, waarin ze probeert de factoren in kaart te brengen die verantwoordelijk zijn voor de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap, en ik ben het met haar eens dat de meeste onderwijssystemen in Europa nog altijd de genderstereotypen in stand houden.
In haar verslag wijst mevrouw Thomsen nog op andere factoren die bijdragen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de wetenschap en helaas ook in vele andere vakgebieden. Daartoe behoren onder meer de negatieve gevolgen van een loopbaanonderbreking om gezinsredenen en beperkte mobiliteit door de verantwoordelijkheid voor het gezin. Ik juich het toe dat de Commissie en met name de lidstaten worden opgeroepen om op een aantal fronten – onderwijs, kinderopvang, sociale zekerheid, ouderschapsverlof – positieve maatregelen te nemen en toereikende financiële middelen beschikbaar te stellen om de promotiekansen van vrouwen in de wetenschap te verbeteren of ze te helpen om na het grootbrengen van de kinderen weer hun wetenschappelijke carrière te hervatten.
In alle lagen van de maatschappij hebben we deskundige vrouwen met een wetenschappelijke achtergrond nodig – overigens ook in de politiek – maar ik geloof niet dat we dat ooit kunnen bereiken door het vaststellen van quota voor vrouwenparticipatie. In plaats daarvan moeten we ons richten op het transparanter maken van wervingsprocedures, het ondersteunen van begeleidingsprogamma’s, het versterken van netwerken van vrouwelijke wetenschappers, het promoten van vrouwelijke onderzoekers als rolmodel, en natuurlijk het verschaffen van toereikende financiële middelen voor het vergroten van de wetenschapsparticipatie van vrouwen, zonder afbreuk te doen aan de beginselen eerlijkheid en gelijkheid. Ik geloof dat de meeste vrouwelijke wetenschappers zich hierin kunnen vinden.
In mijn eigen land, Ierland, is in 2003 de “Science, Engineering and Technology Committee” ingesteld om aanbevelingen te doen voor strategieën voor het vergroten van het aantal vrouwen en meisjes in het secundair onderwijs dat exacte vakken en hogere wiskunde kiest en van het aantal vrouwen dat in het tertiair onderwijs cursussen techniek en technologie volgt. Deze commissie wordt voorgezeten door professor Jane Grimson van het Trinity College in Dublin, zelf een eminent wetenschapper.
Ierland heeft ook een organisatie die bekend staat als “WITS” – “Women in Technology and Science” – die in 1999 met haar activiteiten is begonnen. Tevens loopt in Ierland het “Wiser Workforce Project”, een project dat tot doel heeft vrouwen die hun wetenschappelijke carrière hebben beëindigd of onderbroken, te helpen hun carrière weer te hervatten. Verder is er de “Science Foundation Ireland”, een stichting die vier programma’s heeft gelanceerd om iets te doen aan de ondervertegenwoordiging van vrouwen in de Ierse wetenschap en techniek.
Deze programma’s zijn bedoeld voor het stimuleren en ondersteunen van duurzame mechanismen en praktijken die ervoor zorgen dat vrouwelijke onderzoekers gelijke kansen als hun mannelijke collega’s hebben wanneer ze op basis van hun wetenschappelijke expertise, kennis en capaciteiten naar een wetenschappelijke functie dingen.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). - (BG) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het verslag over vrouwen en wetenschap berust op erg goed onderzoek en handelt over de participatie van vrouwen in een van de belangrijkste ontwikkelingsprocessen, namelijk wetenschappelijk onderzoek. Het verslag is belangrijk omdat daarin de structuur van wetenschappelijke ontwikkeling wordt geschetst en oplossingen worden geboden op een cruciaal onderdeel daarvan: de samenstelling van het menselijk potentieel in de wetenschap. Vrouwen spelen een belangrijke rol in universiteiten, onderzoeksinstituten en de particuliere sector. De onbevredigende participatie van vrouwen in bestuurs- en besluitvormingsorganen in de wetenschap, en het lage percentage vrouwen dat in bezit is van een doctorsgraad of dat hoogleraar of lid van een academie is, heeft te maken met de stereotypen en moeilijkheden waarop vrouwen stuiten die een wetenschappelijke carrière ambiëren.
Wat nodig is, is het invoeren van flexibele arbeidsuren, het ontwikkelen van specifieke diensten voor het ondersteunen van vrouwen, en het bieden van keuzemogelijkheden en mogelijkheden voor zelfontplooiing. Een beleid voor het vergroten van de rol van vrouwen in de wetenschap moet niet worden gezien als het zoveelste genderbeleid. Het is bedoeld om beter gebruik te maken van het grote potentieel aan vrouwen zonder in het andere uiterste te vervallen. Vrouwen moeten geen keuze hoeven maken tussen toewijding aan de wetenschap en het vervullen van hun natuurlijke rol, namelijk het stichten van een gezin en het moederschap. Voor jonge vrouwen in de wetenschap moet het beginsel van de dubbele prioriteit gelden: zowel gezin als carrière.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik denk dat we hetzelfde doel hebben: pariteit. We zijn het er echter niet over eens hoe we dat moeten bereiken.
Commissaris, uw statistische gegevens laten goed zien dat er nog een lange en moeizame weg voor ons ligt en dat u er goed aan heeft gedaan om voor benoemingen in commissies quota vast te stellen, want zonder proactief beleid vinden we geen vrouwen, omdat er niet de wens is ze te vinden.
Dus hoe hoger we de ladder opklimmen, hoe groter de weerstand tegen het benoemen van vrouwen. Het is volstrekt onlogisch dat vrouwen in het onderwijs meestal in de meerderheid zijn, maar in het wetenschappelijk milieu grotendeels afwezig.
Waarom is dat zo? Ik denk dat we dit moeten analyseren. We moeten de lidstaten vragen, en misschien dat de commissaris wat druk op de lidstaten zou kunnen uitoefenen, om een soort benchmarks te creëren zodat we duidelijkheid krijgen over de situatie op de universiteiten.
Vaak worden bij de selectie van hoogleraren voor vrouwen en mannen verschillende criteria gehanteerd. Vrouwen wordt steeds gevraagd hoe ze de kinderopvang zullen regelen. Mannen wordt die vraag nooit gesteld. Daarom praten we in dit debat allemaal over de verantwoordelijkheid van vrouwen voor de opvang van kinderen. Zou kinderopvang ook een gespreksthema zijn als we over mannen zouden praten? Waarom draaien we het probleem niet om? Maar het is natuurlijk helemaal geen probleem. Een gezin is een bron van vreugde, een schat, ook voor mannen. Waarom zouden we niet van opvatting kunnen veranderen?
Ik denk dat de benoeming van hoogleraren nauwkeurig tegen het licht moet worden gehouden, en dat daarbij ook moet worden gekeken naar de selectieprocedure en naar de vragen die worden gesteld. Om op het terrein van nieuwe technologieën vooruitgang te kunnen boeken, zijn gerichte maatregelen van de kant van de Commissie nodig. Wat de criteria voor “excellentie” betreft, kunnen naar mijn mening geen uitzonderingen worden gemaakt.
Gabriela Creţu (PSE). - (RO) Geachte collega’s, ik wil heel kort drie kwesties aan de orde stellen. In de voormalige socialistische landen lijkt de situatie zelfs nog dramatischer. Dankzij het voorgaande genderbeleid werd een aanzienlijke hoeveelheid vrouwen actief in de wetenschap. De overgang heeft echter geleid tot een enorme daling van de middelen die naar onderzoek gaan en bijgevolg tot een vermindering van het aantal onderzoekers. De vrouwen die gisteren nog onderzoeker waren, verkopen vandaag verzekeringspolissen, werken als ambtenaar of zijn geëmigreerd, met alle negatieve gevolge van dien: verkwisting van menselijk potentieel, grote ontevredenheid en belemmeringen voor ontwikkeling.
De tweede kwestie is, dat vandaag de dag de massamedia en publicrelations- en reclamebureaus een grote bijdrage leveren aan het bruto binnenlands product. Ze zijn afhankelijk van het soort onderzoek dat in de menswetenschappen wordt gedaan, waarin veel vrouwen actief zijn. Ondanks het economisch belang van dit type onderzoek, genieten deze vrouwen bij de beoefenaren van de traditionele wetenschappen onvoldoende erkenning en ontvangen ze bijgevolg ook onvoldoende opdrachten, wat een vorm van indirecte discriminatie is jegens vrouwen die onderzoek doen in de menswetenschappen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het verslag van mevrouw Thomson herinnert mij aan mijn eigen ervaringen. Ik behaalde mijn doctoraat aan de Sorbonne toen ik al moeder van zeven kinderen was, waarvan vier uit een vorig huwelijk van mijn echtgenoot. Ik moest noodgedwongen afscheid nemen van de onderzoekswereld. Het streven naar wetenschappelijke excellentie gaat in je bloed zitten en je voelt je ellendig als je dat moet opgeven. Nu moet ik toegeven dat veel later, nadat ik meer kinderen had gekregen, een Duitse universiteit die een programma aanbiedt dat speciaal voor moeders is bedoeld, mij de mogelijkheid bood mijn onderzoek voort te zetten. Dat aanbod nam ik aan en ik heb mijn onderzoek tot de dag van vandaag kunnen voortzetten. Er bestaan dus mogelijkheden. Om die reden moet het gezinsaspect bij de planning van onderzoeksprogramma’s en het invullen van onderzoeksfuncties worden meegenomen, zodat ten volle gebruik wordt gemaakt van het menselijk potentieel. Ik denk dat bindende doelstellingen dan niet langer nodig zullen zijn en de perceptie van de bijdrage van vrouwen aan wetenschappelijk onderzoek zal veranderen.
Er is dus planning noodzakelijk, zodat bij het aannemen van vrouwen rekening wordt gehouden met de fase van hun loopbaan. Omdat een vrouw een paar jaar in haar leven ongeschikt is voor een wetenschappelijke functie, wordt ze ook voor de verdere rest van haar leven uitgesloten van de geneugten van de academische wereld en verkwanselt de maatschappij haar kennis en vaardigheden. Vrouwelijke onderzoekers zouden daarom de kans moeten krijgen om aan onderzoeksprogramma’s deel te nemen. In een later stadium zou de participatie van vrouwen in zulke programma’s een criterium moeten zijn bij het beoordelen van de kwaliteit van universiteiten.
Ik wil tot slot het verslag van vorig jaar in herinnering brengen waarin we zeiden dat ook studenten de mogelijkheid moeten hebben om gezin en werk te combineren.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de medeafgevaardigde met dit zeer goede verslag. Een grotere participatie in wetenschappelijk onderzoek is essentieel om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te halen. Zoals de rapporteur terecht benadrukt, heeft Europa voor het uitvoeren van deze strategie zevenhonderdduizend extra onderzoekers nodig. Ik denk dat de capaciteiten waarover vrouwen beschikken er automatisch toe zullen leiden dat een hoog percentage daarvan vrouwen zullen zijn.
Ik maak me echter zorgen over het voorstel voor het bereiken van genderevenwicht in beoordelings- en wervingscommissies. Als vrouwelijke politicus zou ik niet graag zien dat bij de beoordeling van mijn activiteiten mijn geslacht een rol speelt. Ik geef er de voorkeur aan dat mijn functioneren wordt beoordeeld op basis van de kwaliteit en de resultaten van mijn werk.
Er is een interessant voorstel gedaan om onder jongeren de belangstelling voor vervolgonderwijs in exacte en technische vakken te vergroten. Dit zou gepaard moeten gaan met maatregelen voor het promoten van de wetenschap als een interessant werkterrein voor zowel mannen als vrouwen en een terrein waarop zowel mannen als vrouwen zich beroepsmatig verder kunnen ontwikkelen. Ik denk dat voorstellen die erop zijn gericht het mogelijk te maken werk en gezin te combineren, het overwegen waard zijn. Ze moeten in een bredere context worden gezien, waarin de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt wordt ondersteund en aangemoedigd.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). - (SK) Zoals mijn collega zojuist zei, heeft Europa vandaag meer dan zevenhonderdduizend extra onderzoekers nodig. Ik vind dit alarmerend. Vrouwen zouden dit tekort kunnen dekken. De huidige statistische gegevens laten zien dat vrouwen weliswaar gemiddeld hoger zijn opgeleid dan mannen, maar dat ze desalniettemin slechts een derde van de onderzoekers in de overheidssector en niet meer dan achttien procent van de onderzoekers in de particuliere sector uitmaken. Ik geloof dat we allereerst de genderstereotypes uit de wereld moeten helpen, die niet alleen de studiekeuze van jonge vrouwen beïnvloeden maar ook de criteria die bij het invullen van vacatures, het financieren van onderzoek en het aantrekken van personeel worden gehanteerd.
Hoewel ook ik vind dat ervoor moet worden gezorgd dat meer vrouwen in nationale en EU-programma’s participeren, denk ik niet dat quota daarvoor het aangewezen middel zijn. Ik ondersteun het idee van innovatieve vormen van flexibele werktijden die vrouwen in staat stellen hun onderzoek voort te zetten nadat ze moeder zijn geworden. Dit kan aanzienlijk bijdragen aan het vergroten van het percentage vrouwen dat een topfunctie in de wetenschap bekleedt.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). - (RO) Dit verslag heeft belangrijke financiële implicaties, zowel voor de Gemeenschapsmiddelen die beschikbaar zijn voor het bestrijden van genderongelijkheid in de wetenschap, als voor de nationale begrotingen.
Allereerst moet erop worden gewezen dat het niet alleen gaat om de middelen uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling. Ook het Europees Regionaal Ontwikkelingsfonds en het Europees Sociaal Fonds zouden belangrijk kunnen bijdragen aan de financiële ondersteuning van activiteiten op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling. Dus moeten in de oproepen tot het indienen van voorstellen voor projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling die uit hoofde van deze fondsen worden gefinancierd, geen voorwaarden staan vermeld die negatief uitwerken op de participatie van vrouwen. Bovendien is het nodig dat uit sommige begrotingslijnen meer wordt bijgedragen aan het vergroten van de participatie van vrouwen in onderzoeksprogramma’s en aan de subsidieverlening aan vrouwelijke onderzoekers.
Verder moeten we er meteen na de oprichting van het Europees Instituut voor innovatie en technologie voor zorgen dat de academische functies in dit instituut gelijkelijk worden bekleed door jonge vrouwelijke en mannelijke studenten met een doctorsgraad.
Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als een van de weinige mannen die dit belangrijke debat bijwonen, en als wetenschapper, moet mij het volgende van het hart:
In mijn lange ervaring als arts heb ik ontdekt dat vrouwelijke wetenschappers net zo goed zijn, zo niet beter, als mannen. Het enige wat het voor vrouwen moeilijker maakt om een toppositie te bekleden, is dat ze moeten kiezen of ze voltijdmoeder en deeltijdwetenschapper willen zijn of omgekeerd. Vrouwen hebben altijd voor het eerste gekozen.
Vandaar dat ik denk dat dit een zeer belangrijk verslag is. Ik feliciteer de rapporteur met dit verslag, maar om moeders te helpen met het bereiken van een toppositie in de wetenschap, hebben we praktische maatregelen nodig, niet alleen maar theoretische ideeën.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle sprekers bedanken voor hun zeer positieve bijdrage aan dit debat. Het Commissiebeleid inzake vrouwen en onderzoek bestaat uit twee hoofdelementen: vrouwenparticipatie in onderzoek en de genderdimensie van onderzoek. Bij het eerste element streven we naar de aanwezigheid van vrouwen op alle treden van de carrièreladder en pakken we op verschillende hoofdterreinen genderverschillen aan. Bij het tweede richten we ons op de opzet van onderzoek en de vraag in hoeverre bij wetenschappelijk onderzoek rekening wordt gehouden met de verschillen tussen man en vrouw. De Commissie zet zich onverminderd in voor de promotie van gendergelijkheid in wetenschappelijk onderzoek.
Wat de quota betreft, zijn we van mening dat doelstellingen zoals de doelstelling in het zevende kaderprogramma dat bepaalde deskundigengroepen en beoordelingscommissies voor ten minste 40 procent uit vrouwen en ten minste 40 procent uit mannen moeten bestaan, objectief en evenwichtig zijn en tot goede resultaten leiden. We blijven ons inzetten voor het bereiken van deze doelstellingen en hopen op deze manier het aantal vrouwen in de wetenschap te vergroten. Onze inspanningen leiden al tot resultaat. Ik dank u voor uw steun voor onze maatregelen voor het verbeteren van de vrouwenparticipatie in wetenschap en onderzoek.
Hartelijk dank voor uw opmerkingen en de goede samenwerking.
Britta Thomsen, rapporteur. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij in de gelegenheid stelt het woord te voeren. Commissaris, dames en heren, ik dank u voor uw opmerkingen. Ik ben blij dat u mijn zorgen over en visie voor de toekomst van het Europese onderzoek deelt. Wat de genoemde quota betreft, denk ik dat u mij verkeerd heeft begrepen. Ik heb het namelijk niet over quota voor onderzoekers. Het is duidelijk dat een van de grootste belemmeringen voor het benutten van het beschikbare potentieel onder vrouwen, de samenstelling van wervingscommissies is, omdat die niet genderneutraal zijn. Vandaar dat ik van mening ben dat we daar iets aan moeten doen. We kunnen dit probleem niet almaar blijven negeren en maar hopen dat het morgen vanzelf allemaal anders zal zijn. We moeten eisen dat nú politieke actie wordt ondernomen. De Commissie heeft zich in deze kwestie steeds progressief opgesteld en het voortouw genomen, getuige het feit dat ze al verscheidene jaren geleden onder het Directoraat-generaal Onderzoek de groep “Vrouwen en Ontwikkeling” heeft opgericht. Het zijn de lidstaten die achterblijven. Hun inzet is van wezenlijk belang om in universiteiten en onderzoeksinstellingen veranderingen teweeg te brengen.
Ik dank de medeafgevaardigden, het secretariaat en de Commissie voor hun medewerking. Ik was met name erg blij met de medewerking van onderzoekers en het Europees Platform voor vrouwelijke wetenschappers – naar hen gaat mijn bijzondere dank uit.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Mihaela Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Als wiskundeleraar had ik te maken met het verschijnsel dat steeds minder vrouwen rechtstreeks de wetenschap ingingen.
Als ik de statistieken zie waaruit blijkt dat steeds minder jonge vrouwen naar de natuurwetenschappelijke faculteiten gaan, waar intensief les wordt gegeven in wis- en natuurkunde, biologie en chemie, denk ik dat het ontwerpverslag van het Europees Parlement over vrouwen en wetenschap op het juiste moment komt.
Mijn onderwijservaringen leren me dat de almaar dalende participatie van vrouwen in de wetenschap een kwestie is van mentaliteit, en in geen geval van een gebrek aan capaciteiten.
Daarom is het volgens mij belangrijk dat de Europese Unie meer programma’s initieert die zijn gericht op het creëren van gelijke kansen en het teweegbrengen van een mentaliteitsverandering met betrekking tot vrouwen in de wetenschap. Het organiseren van jongerencompetities op Europees niveau en van programma’s waarbij jongeren hun ervaringen kunnen uitwisselen, kan helpen om jongeren meer vertrouwen te geven en ze motiveren om natuurwetenschappen te gaan studeren.
We hebben zoveel mogelijk Europese programma’s nodig waarbij door het stimuleren van creativiteit, logisch denken, intuïtie en de uitwisseling van ideeën op Europees niveau, wordt bijgedragen aan kansengelijkheid.
21. Verbod op de uitvoer voor en de veilige opslag van metallisch kwik (debat)
De Voorzitter. − Het volgende agendapunt betreft de aanbeveling voor de tweede lezing van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid betreffende het gemeenschappelijk standpunt, door de Raad vastgesteld met het oog op de aanneming van de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake het uitvoerverbod voor en de veilige opslag van metallisch kwik
Dimitrios Papadimoulis, rapporteur. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, laat ik om te beginnen mijn dank uitspreken aan de schaduwrapporteurs van alle fracties. Zonder hun hulp en inbreng was ik er niet in geslaagd om met de Raad tot een bevredigend compromis te komen.
Indien de compromistekst precies zo wordt goedgekeurd zoals hij met de Raad is overeengekomen, dus zonder amendementen, dan vormt deze tekst mogelijk een belangrijke stap richting tenuitvoerlegging van de “Strategie van de Gemeenschap voor kwik”. Er wordt dan niet alleen een einde gemaakt aan de uitvoer van metallisch kwik, maar ook van bepaalde kwikverbindingen die in de EU in grote hoeveelheden worden geproduceerd.
De EU is de grootste exporteur van kwik. Van de 3 600 ton die momenteel per jaar op de wereldmarkten wordt aangeboden, is 1 000 ton afkomstig van de EU. De voorgestelde verordening die nu voorwerp van debat is, handelt hoofdzakelijk over een kwikoverschot van 12 000 ton dat de komende jaren zal ontstaan en effent de weg voor aanvullende maatregelen op internationaal niveau. Laten we niet vergeten dat kwik een wereldwijd voorkomende verontreinigende stof is die niet stopt bij landsgrenzen. De aanpak van dit probleem is bijgevolg een internationale aangelegenheid met hoge prioriteit. De verordening zal aanzienlijk bijdragen aan het versterken van de leiderschapsrol van de EU in de besprekingen die momenteel onder auspiciën van het Milieuprogramma van de VN worden gevoerd, alsook aan de aanneming van een internationaal verdrag inzake kwik.
Ik noem de belangrijkste bepalingen van de compromistekst:
De reikwijdte van het uitvoerverbod wordt dusdanig uitgebreid dat niet alleen metallisch kwik maar ook cinnabererts, kwikchloride, kwikoxide en mengsels met een kwikgehalte van meer dan 95 gewichtspercenten daaronder vallen.
Er is een uitdrukkelijk verbod gesteld op het vermengen van metallisch kwik met andere stoffen voor exportdoeleinden.
Er wordt een verbod voorgesteld op de uitvoer van kwik en bepaalde kwikverbindingen.
Ondernemingen in de chlooralkali- en gaszuiveringsindustrie worden verplicht de Commissie in kennis te stellen van en informatie te publiceren over de hoeveelheid kwik die ze hebben opgeslagen of voor verwijdering aanbieden.
Er is een herzieningsclausule opgenomen die de Commissie verplicht de situatie vóór 15 maart 2013 opnieuw te onderzoeken en het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op die datum verslag te doen van de bevindingen van haar onderzoek. De clausule bevat tevens voorstellen voor aanvullende maatregelen.
Er is afgesproken dat vóór 1 januari 2010 een regeling wordt getroffen voor informatie-uitwisseling en een uitvoerverbod voor alle kwikhoudende producten wordt overwogen.
Tot slot wordt volgens de compromistekst kwik dat niet langer in de chlooralkali-industrie wordt gebruikt of dat in andere industrieondernemingen als bijproduct ontstaat, als afval beschouwd en veilig opgeslagen. We zijn er ook in geslaagd om voorwaarden op te nemen voor de aanvaarding van metallisch kwik dat voor verwijdering wordt aangeboden. Deze voorwaarden zijn gebaseerd op onderzoek naar de omzetting van metallisch kwik in een vaste kwikverbinding.
Dames en heren, laat me tot besluit zeggen dat ik geloof dat deze compromistekst van de Raad en het Parlement een belangrijke stap vooruit is. Dan moet hij echter wel zonder amendementen worden goedgekeurd, want anders zijn we weer terug bij af en lopen maatregelen voor de bescherming van het milieu en de volksgezondheid aanzienlijke vertraging op. Ik denk dat we met de stemming van morgen een belangrijke stap zullen zetten naar een bevredigend niveau van bescherming van de volksgezondheid en het milieu.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil mijn dank en felicitaties uitspreken aan de rapporteur, de heer Papadimoulis, voor zijn uitstekende bijdrage aan de Verordening inzake het verbod op de uitvoer voor en de veilige opslag van metallisch kwik, en ook de leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid bedanken voor hun positieve en constructieve inbreng.
Met deze verordening worden twee van de procedures ingevoerd die de Commissie noemt in haar mededeling van 2005 aan het Europees Parlement en de Raad inzake de “Strategie van de Gemeenschap voor kwik”. De aanneming van deze verordening wordt een mijlpaal in de tenuitvoerlegging van deze strategie, omdat daarmee een verbod wordt gesteld op de uitvoer van metallisch kwik uit de Gemeenschap, die ten minste 25 procent van het mondiale aanbod voor haar rekening neemt.
Hoofddoel van de voorgestelde verordening is het verminderen van het mondiale aanbod van kwik door de uitvoer van metallisch kwik uit de EU te verbieden en het daaruit resulterende overschot veilig op te slaan.
Belangrijkste aandachtpunt in de verordening is het probleem van het overschot van twaalfduizend ton kwik dat de komende jaren zal ontstaan omdat de chlooralkali-industrie geleidelijk zal stoppen met het gebruik van de kwikceltechnologie.
De verordening voorkomt de uitvoer van kwikoverschotten aan derde landen en het gebruik ervan in goudwinning en vergelijkbare onrechtmatige activiteiten die aanzienlijk bijdragen aan de accumulatie van kwik in het milieu.
De inspanningen van het Parlement voor verbetering en vergroting van het toepassingsgebied van de tekst van dit wetgevingsinitiatief, hebben tot resultaat geleid. Dankzij die inspanningen zal de verordening in zijn huidige vorm een effectief instrument zijn voor het beschermen van de volksgezondheid en het milieu.
Ik dank de instellingen en iedereen die eraan heeft bijgedragen dat in tweede lezing een akkoord is bereikt. Ik dank in het bijzonder het Europees Parlement voor zijn constructieve rol bij de totstandkoming van dit bevredigende akkoord.
Op enkele belangrijke punten heeft het Parlement erop aangedrongen het toepassingsgebied van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie uit te breiden. Ik wil met name de aandacht vestigen op de volgende drie punten die in het middelpunt van de onderhandelingen stonden:
· De reikwijdte van het uitvoerverbod.
· De datum van de inwerkingtreding van dit verbod.
· De veilige en winstgevende verwijdering van metallisch kwik.
De Commissie heeft begrip voor de wens van het Parlement om voor deze wezenlijke punten ambitieuze doelstellingen te formuleren en is in een positie de voorgestelde amendementen over te nemen.
De Commissie zal natuurlijk goed in de gaten houden of de bepalingen van de verordening correct ten uitvoer worden gelegd en te zijner tijd ook opnieuw bekijken of aanvullende maatregelen nodig zijn.
Dit voorstel draagt aanzienlijk bij aan het verwezenlijken van de doelstelling om de blootstelling aan kwik te verminderen. Het effent de weg voor aanvullende maatregelen op internationaal en mondiaal niveau, waarover onder auspiciën van het Milieuprogramma van de VN trouwens al onderhandelingen gaande zijn. Met de aanneming van deze verordening zou de EU duidelijk laten merken dat ze vastberaden is dit probleem aan te pakken.
Naast de amendementen 42-63, die al zijn overgenomen, zijn vijf nieuwe amendementen ingediend inzake het aanwijzen van het gewest Almadén als een voorkeursgebied voor de veilige opslag van metallisch kwik. De Commissie is zich ervan bewust dat de sluiting van de kwikmijn waarschijnlijk niet zonder economische gevolgen voor Almadén zal blijven. Een onderzoeksprogramma dat wordt gecoördineerd door het bedrijf MAYASA, dat het mijnterrein in eigendom heeft, ontvangt meer dan twee miljoen euro uit LIFE. In het kader van dit programma wordt onderzoek gedaan naar veilige verwijderingsmethoden voor metallisch kwik. De resultaten hiervan zullen nuttig zijn voor het formuleren van aanvaardingsvoorwaarden voor de verwijdering van kwik, als voorzien in amendement 56 bij de voorgestelde verordening.
Het gewest Almadén zou natuurlijk an sich als opslagplaats voor kwik kunnen worden overwogen als het aan de nog te stellen voorwaarden voldoet en de noodzakelijke vergunningen zijn verstrekt. Het valt voor de Commissie echter niet te rechtvaardigen wanneer slechts één regio als voorkeursgebied wordt aangewezen. Dat is echter wat in de amendementen 37-41 gebeurt en daarom kan de Commissie deze amendementen niet overnemen.
Samenvattend: de Europese Commissie kan akkoord gaan met het compromispakket dat in het tripartiete overleg is overeengekomen, namelijk de amendementen 42-63. Ze is tevreden met het akkoord dat in tweede lezing is bereikt. Over de amendementen 37-41 is echter geen akkoord bereikt. Die kunnen dus niet worden overgenomen.
Martin Callanan, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen mijn dank uitspreken aan de heer Papadimoulis dat hij dit verslag door het Parlement heeft geloodst. Ik begrijp volkomen dat dit een zeer moeilijk en tijdrovend proces moet zijn geweest.
Ik ben echter ontevreden over de eindfase van dit proces, namelijk de informele bijeenkomsten met de Raad die waren bedoeld om een akkoord in tweede lezing te bereiken. Bij die bijeenkomsten was alleen de heer Papadimoulis aanwezig. Van de schaduwrapporteurs was niemand uitgenodigd. Ik vind dit betreurenswaardig.
Mijn fractie heeft het gemeenschappelijk standpunt dat in eerste instantie door de Raad werd goedgekeurd, in de regel ondersteund, omdat we ons goed bewust zijn van de noodzaak om deze verordening snel te implementeren. Wij zijn het eens met de hoofdpunten, die sommige lidstaten zorgen baarden, vooral de noodzaak van een veilige, permanente opslag en van het min of meer aanhouden van de overeengekomen datum voor omzetting.
De meeste van deze punten werden aan de orde gesteld en opgelost. Twee niet. Het eerste betreft het standpunt ten aanzien van Almadén waarop de commissaris doelt. De compromisamendementen gaan naar onze mening niet ver genoeg. De problemen in Almadén, toch een van de belangrijkste wingebieden voor kwik in de Gemeenschap, zouden uitdrukkelijk in het gemeenschappelijk standpunt ter sprake moeten komen. Ze werden in beide fasen door het Parlement aan de orde gesteld en volgens ons horen ze dus in het gemeenschappelijk standpunt.
Het andere punt waarover ik teleurgesteld ben, is dat het compromispakket voorziet in de mogelijkheid van een specifiek verbod op de uitvoer van barometers. Dit stond niet in het gemeenschappelijk standpunt en werd ook niet ondersteund door mijn fractie. Ik ben teleurgesteld dat de Raad op dit punt toegaf aan de heer Papadimoulis. Vandaar dat ik een amendement heb ingediend dat ertoe strekt dit punt uit het eindpakket te halen.
Tot slot wil ik mijn dank uitspreken aan de Commissie en de heer Papadimoulis en in het bijzonder aan het Sloveense voorzitterschap, dat hier hard aan heeft gewerkt. Het is niet de schuld van het voorzitterschap dat de parlementaire procedures met betrekking tot dit soort zaken grondig moeten worden hervormd.
Miguel Angel Martínez Martínez, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Spaanse socialisten zullen zich in de stemming en bloc solidair tonen met het Spaanse gewest Almadén, dat ernstig te lijden zal hebben onder de tekst die we hier behandelen en die morgen in stemming zal worden gebracht.
Het gewest Almadén en zijn bewoners, mijn landgenoten, leven al eeuwenlang van het kwik dat wordt gewonnen uit hun mijnen, wat de grootste kwikmijnen van Europa, ja zelfs van de wereld zijn. De laatste jaren hebben ze te lijden gehad onder een behoorlijk grote recessie en maatschappelijke achteruitgang, omdat de winning van kwik, om verscheidene redenen, aanzienlijk is verminderd. En nu beslissen we over een verbod op de uitvoer ervan.
Niet alleen hebben we ons hier niet tegen verzet, maar omdat we begrijpen dat de vermindering van de winning en het verbod op de uitvoer van kwik om gezondheidsreden noodzakelijk zijn, hebben we onze inspanningen enerzijds gericht op het bewustmaken van de bevolking van de noodzaak om zich te verzoenen met de situatie, en anderzijds op het ontwikkelen van mechanismen die Almadén en het omringende gebied in staat stellen om hier overheen te komen door op basis van de aanwezige arbeidscapaciteiten en gebruikmakend van een uitzonderlijke natuurlijke omgeving, een economische herstructurering door te voeren.
We hebben in Almadén het solidaire karakter van de Europese Unie benadrukt. We hebben uitgelegd dat de communautaire instellingen ze niet in de steek zouden laten, dat ze hulp zouden krijgen om de inspanningen die ze met de hulp van de Spaanse regering, de regering van de autonome gemeenschap Castilla-La Mancha en de Provinciale Raad van Ciudad Real doen, te kunnen voortzetten. Deze toezegging is door dit Huis steeds weer bekrachtigd.
Ten eerste heeft het Parlement de Europese Unie en de Commissie steeds aanbevolen middelen en instrumenten beschikbaar te stellen om Almadén bij zijn economische herstructurering te helpen, zodat de mensen niet te lijden zouden hebben onder de sluiting van de traditionele mijnindustrie. Ten tweede is de aanbeveling gedaan om bij het bepalen van de locatie voor de in de richtlijn voorziene opslagplaats voor al het kwik dat nu en in de toekomst moet worden verwijderd, allereerst te kijken naar de mogelijkheid van een opslagplaats in Almadén.
De reden voor deze keuze is tweeledig: de eeuwenlange ervaring die men in Almadén heeft in de omgang met kwik en het fundamentele feit dat het merendeel van het kwik in Europa al volstrekt veilig is opgeslagen in Almadén. Dit is iets dat toen is besloten en dat in geen geval zal worden gewijzigd door de tekst die we morgen goedkeuren. Sterker nog: zonder dat Almadén daarin bij naam wordt genoemd, betekent het consensusamendement van de fracties – dat ook de steun van de Raad en de Commissie lijkt hebben – dat de eerdere toezeggingen volledig van kracht blijven. Hoewel we liever hadden gehad dat Almadén uitdrukkelijker was genoemd – en daarom vóór de amendementen zullen stemmen waarin dat wel wordt gedaan – gaan we ervan uit dat de tekst voldoende verbindend is. Wij blijven hoe dan ook een interpretatie van deze tekst bepleiten die het gewest Almadén in staat stelt het sociaal-economisch herstel te bestendigen.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Papadimoulis graag feliciteren met zijn uitstekende verslag en hem danken voor het vele werk dat hij heeft gestoken in de samenwerking met de schaduwrapporteurs en de vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie.
Doel van het voorstel dat we hier behandelen, is zowel een verbod op de uitvoer van metallisch kwik uit de Gemeenschap als voorkomen dat overschotten opnieuw op de markt worden gebracht en verzekeren dat ze veilig worden opgeslagen, overeenkomstig actie 5 en 9 van de “Strategie van de Gemeenschap voor kwik”, waarover ik als rapporteur verslag heb mogen doen en die twee jaar geleden door het Parlement is goedgekeurd. Dergelijke acties zijn nodig om de toevoeging van nieuwe hoeveelheden van dit hooggiftige zware metaal aan het “mondiale depot” zoveel mogelijk te beperken.
Na harde onderhandelingen werd met de Raad een akkoord bereikt waar naar mijn weten alle fracties mee instemden. Dit akkoord was gebaseerd op een compromispakket dat door alle schaduwrapporteurs was aanvaard. Helaas zijn vervolgens namens de PPE-DE en de PSE amendementen ingediend die, wanneer ze worden aangenomen, het hele compromispakket uiteen zullen doen vallen, waarna weer een bemiddeling nodig is, wat onvermijdelijk tot verdere vertraging zal leiden in het vaststellen van maatregelen voor het beschermen van de volksgezondheid en het milieu tegen de aanhoudende kwikverontreiniging.
Wat de amendementen betreft, zijn er, afgezien van het feit dat het niet meer dan fatsoenlijk is om je aan een akkoord te houden, ook krachtige inhoudelijke argumenten die tegen deze amendementen pleiten, welke de rapporteur de leden van dit Huis al op een eerlijke en eloquente wijze heeft meegedeeld. Het is niet nodig om die argumenten nu te herhalen.
Ik volsta met te zeggen dat mijn fractie haar akkoord met de rapporteur over het compromispakket zal naleven en kan alleen maar hopen dat de andere fracties dat ook zullen doen. Het mag niet zo zijn dat kleine kortetermijnvoordelen voor lokale gemeenschappen of afzonderlijke lidstaten in de weg staan van grote langetermijnbaten voor de wereld als geheel.
Laat ik tot slot mijn Spaanse collega’s opnieuw verzekeren dat de bewoners van Almadén mijn volledige steun hebben voor hun terechte eisen, waaraan naar mijn mening met dit compromispakket volledig kan worden voldaan. De bewoners van Almadén zijn er bijgevolg meer mee gebaat wanneer we dit pakket goedkeuren, dan wanneer we het afwijzen.
Carl Schlyter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Papadimoulis voor het bevorderen van een goede samenwerking. Ik heb het gevoel dat ook de samenwerking met de Raad goed verliep, ondanks de inhoudelijke meningsverschillen die we hadden.
Om te beginnen moet duidelijk zijn dat kwik een toxisch en gevaarlijk zwaar metaal is. Ik vind het vreemd dat we de uitvoer van kwikafval verbieden en zelf het gebruik van kwik nagenoeg beëindigen, maar tegelijkertijd menen dat het uitvoerverbod moet worden uitgesteld zodat de industrie de tijd heeft om haar voorraden te verbruiken voordat deze tot afval worden verklaard. Het gaat over een gevaarlijk chemische element waarvan bekend is dat het in de natuur door goudwassers wordt verspreid en dat in andere landen een verwoestend effect heeft op het milieu. Ik was eigenlijk voorstander van een nog vroegere ingangsdatum voor het verbod.
Maar een compromis is een compromis. Daar staat tegenover dat ik blij ben dat de vrijwillige maatregelen van de industrie nu wettelijk worden vastgelegd, zodat ze ook daadwerkelijk worden uitgevoerd, en dat ook alle relevante bijproducten, zoals cinnaber, kwikoxiden en kalomel, onder het uitvoerverbod zullen vallen. Zo krijgen we tenminste een allesomvattend stuk wetgeving.
Wat doen we met het afval? We praten eigenlijk over relatief kleine hoeveelheden: tienduizend ton. Dat neemt niet zoveel ruimte in beslag, zo’n beetje zoals de ruimte hier voor het spreekgestoelte, dus ongeveer tien kubieke meter. Niet meer. En toch is het een enorme hoeveelheid kwik. Ontelbare moleculen, waarvan er niet één in het milieu mag komen. De enige manier waarop de afvalwetgeving van de EU feitelijk kan worden uitgevoerd, is door het kwik in vaste vorm op te slaan. Voor mijn fractie was artikel 7 daarom cruciaal voor een oplossing van dit probleem, met andere woorden: het artikel ingevolge waarvan we later op de kwestie van de solidificatie van het afval terug moeten komen. Willen we een permanente verwijdering, dan zullen we opnieuw moeten kijken naar deze methode. Ik ontving vandaag tot mijn vreugde een e-mail van een Zweedse afvalorganisatie (det svenska avfallsbolaget), waarin staat dat op dit moment een proeffabriek wordt gebouwd die nu al in staat is om vijfhonderd kilogram vloeibaar afval in onoplosbaar, vast afval om te zetten. Wanneer we in 2010 op deze kwestie terugkomen, ben ik er zeker van dat permanente opslag in vaste vorm een methode van verwijdering zal zijn die veilig is en in overeenstemming met EU-wetgeving.
Thomas Ulmer (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, zoals de heer Schlyter zojuist zei, is tienduizend ton best een grote hoeveelheid. Om u een idee te geven: het is voldoende om ongeveer vier miljoen mensen per dag te vergiftigen.
Ongeveer een jaar geleden debatteerden we in eerste lezing over dit dossier. De kwesties met betrekking tot metallische kwikverbindingen en kwik zijn voldoende geregeld. Er is voor gezorgd dat dit materiaal niet meer naar de Europese Unie terugkeert. Ook de veiligheid van de opslag is voldoende onderzocht. De gestelde beperkingen zijn gezien de toenemende toxiciteit zinvol, hoewel ik op veel terreinen graag nog verderreikende beperkingen had gezien. Het compromis is zeer behoorlijk – en op dit punt wil ik de heer Papadimoulis graag feliciteren met zijn verslag. Het voldoet niet aan alle, maar wel veel verwachtingen.
Als voormalig lokaal en regionaal politicus kan ik me heel goed inleven in de situatie van mijn Spaanse collega’s, die voor Almadén een oplossing moeten zien te vinden die voor iedereen hier aanvaardbaar is. Het compromis is echter zo waardevol dat we het niet op deze kwestie mogen laten stuklopen. Tot de stemming van morgen is er eigenlijk nog genoeg tijd voor de Commissie om met een passende verklaring te komen. Het is belangrijk dat het compromis nu wordt goedgekeurd, omdat anders het risico bestaat dat we in deze zittingsperiode geen akkoord meer bereiken.
Ik wil tot slot nog één punt aan de orde stellen. De kwikstrategie is nog niet perfect. De twee comités van deskundigen die door de Commissie zijn ingesteld, beoordelen amalgaam nog steeds als veilig. Ik ben het niet eens met dit oordeel.
Pilar Ayuso (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten wil een aantal amendementen die betrekking hebben op Almadén, de grootse en oudste mijn ter wereld, die in eerste lezing met grote meerderheid werden aangenomen, weer in stemming laten brengen.
De mijn in Almadén is sinds 2003 gesloten. Almadén is echter de grootste exporteur van kwik in de Europese Unie en nog steeds is een belangrijk deel van de economische bedrijvigheid in het gebied gerelateerd aan deze grondstof: men is betrokken bij de verkoop ervan door de onderneming Mayasa aan andere ondernemingen in de chlooralkalisector. De desbetreffende contracten lopen tot mei 2011.
Almadén moet expliciet in de verordening worden genoemd, omdat het het enige gebied in de Europese Unie is dat rechtstreeks en negatief wordt beïnvloed door het uitvoerverbod, en omdat het de beste technici en deskundigen voor de omgang met kwik heeft.
Bovendien heeft de mijn voldoende opslagcapaciteit voor al het vloeibare kwik in de Europese Unie – op een diepte van tweehonderd meter, in een ruimte met wanden van kwartsiet en vulkanische rots die in hoge mate waterdicht zijn, zoals de directeur voor Duurzame ontwikkeling en integratie van het Directoraat-generaal Milieu en de Sloveense minister van Milieu, die het gebied in maart 2007 bezochten, kunnen bevestigen.
Milan Gaľa (PPE-DE). - (SK) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij het woord geeft. Het verslag van medeafgevaardigde Papadimoulis noemt dentaal amalgaam als een van de bronnen van kwik in Europa. Ik heb wat interessante cijfers voor u. Stomatologen in de Europese Unie gebruiken elk jaar 125 ton kwik. Zij plaatsen elk jaar meer dan 200 miljoen amalgaamvullingen. Onze burgers hebben gezamenlijk meer dan 1 100 ton kwik in hun mond. Amalgaamafval, dat voor 50 procent uit kwik bestaat, ontstaat tijdens de verwerking en toepassing van dentaal amalgaam, bij de verwijdering van oude vullingen en tijdens de crematie van overledenen. Uitgetrokken tanden en percolatiewater van begraafplaatsen zijn eveneens bronnen van kwik.
Dentaal amalgaam komt door gemeentelijke afvalverbranding ook in de atmosfeer terecht. Al het bovenstaande in aanmerking genomen, zijn tandartspraktijken de op één of twee na grootste producenten van kwikafval in de Europese Unie. Ik ben blij dat ook deze feiten in het verslag worden genoemd.
Bogusław Liberadzki (PSE). – (PL) Het standpunt van de Sociaal-democratische Fractie, wat ook het Spaanse standpunt is, is al verwoord door mijn collega de heer Martínez Martínez. Ik wil daarom geen algemeen verhaal houden over deze kwestie, maar een concreet voorbeeld geven van een andere regio waarvan de belangrijkste economische activiteit diepgaande veranderingen ondergaat. Als vertegenwoordiger van een land dat begin jaren negentig zelf door een periode van omschakeling is gegaan, weet ik uit ervaring wat voor leed de mensen in deze regio nu doormaken. Vandaar dat ik hier wil benadrukken dat de Europese Unie, en ook het Parlement, de bewoners van Almadén niet aan hun lot zullen overlaten. Of twee miljoen euro voldoende zullen zijn, is een ander verhaal. Maar dit is onze insteek bij deze kwestie. Het is goed dat de mensen dat weten.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank iedereen voor zijn inbreng. Ik begrijp niet waarom de rapporteur het risico heeft genomen dat geen akkoord in tweede lezing wordt bereikt en de verordening niet wordt aangenomen voordat in oktober 2008 de besprekingen in het kader van UNEP beginnen, waar hopelijk een juridische bindende overeenkomst over deze belangrijke kwestie wordt gesloten.
Hij heeft het akkoord op het spel gezet omdat hij tijdens de trialoog en het overleg onvoldoende bereid was tot samenwerking. Misschien weet de commissaris waarom de schaduwrapporteurs in deze fase buiten het overleg werden gehouden en waarom niet op zijn minst de schaduwrapporteurs van de belangrijkste fracties mochten deelnemen?
Ik heb ernstige twijfels over de gevolgde procedure. Een zeer belangrijk debat dat anders gemakkelijk met de stemming van morgen had kunnen worden afgesloten, is daardoor onnodig gepolariseerd.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, volgens de compromistekst wordt kwik dat niet langer in de chlooralkali-industrie wordt gebruikt of dat in andere industrieondernemingen als bijproduct ontstaat, als afval beschouwd en veilig opgeslagen zodra het uitvoerverbod op 15 maart 2011 in werking treedt.
De Commissie organiseert uiterlijk op 1 januari 2010 een uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en andere belanghebbende partijen om te beoordelen of het raadzaam is aanvullende maatregelen te nemen. Ook uiterlijk op 1 januari 2010 doet de Commissie op basis van de dan beschikbare wetenschappelijke gegevens en de bevindingen van lopend onderzoek naar veilige alternatieven voor de verwijdering van kwik, aanbevelingen voor de eisen waaraan faciliteiten moeten voldoen en de voorwaarden voor het aanvaarden van metallisch kwik. De lidstaten zien erop toe dat de verordening ten uitvoer wordt gelegd, volgen nauwgezet de effecten ervan op de markt en stellen de Commissie hiervan in kennis. Indien gewenst, kan de Commissie uiterlijk op 15 maart 2013 een herziening van de verordening voorstellen.
Het voorgestelde compromispakket bevat enkele essentiële bepalingen. De belangrijkste daarvan strekt tot een uitbreiding van de reikwijdte van het uitvoerverbod, van uitsluitend metallisch kwik tot cinnabererts en twee veelvoorkomende kwikverbindingen, namelijk kwikchloride en kwikoxide. Zoals de heer Papadimoulis eerder zei, is ook een verbod gesteld op mengsels met een kwikgehalte van meer dan 95 gewichtspercelen.
Het mengen van metallisch kwik met andere stoffen ten behoeve van de uitvoer van dat metallisch kwik, is uitdrukkelijk in de tekst verboden. Er is overeenstemming bereikt over een nieuw tijdschema, dat feitelijk ambitieuzer is dan dat in het oorspronkelijke voorstel, terwijl het tegelijkertijd voldoende tijd biedt voor aanvullende maatregelen in elke fase. Voor kwikverbindingen die worden gebruikt in onderzoek en ontwikkeling en voor medische en analytische doeleinden, voorziet de tekst in de mogelijkheid van vrijstelling.
Ondernemingen in de chlooralkali- en gaszuiveringsindustrie worden verplicht de Commissie in kennis te stellen van en informatie te publiceren over de hoeveelheid kwik die ze hebben opgeslagen of voor verwijdering aanbieden. Er is een herzieningsclausule opgenomen die de Commissie verplicht de situatie vóór 15 maart 2013 opnieuw te onderzoeken en het Europees Parlement en de Raad uiterlijk op die datum verslag te doen van de bevindingen van haar onderzoek en zo nodig aanvullende maatregelen voor te stellen. De Commissie kan het Parlement verzekeren dat ze nauwgezet zal volgen of de verordening correct ten uitvoer wordt gelegd en dat eventueel noodzakelijke aanvullende maatregelen bijtijds worden voorgesteld.
Tegelijkertijd voert de Commissie de andere acties uit waarin de kwikstrategie voorziet. Zo voert ze intensieve onderhandelingen over internationale maatregelen in het kader van het VN-Milieuprogramma. Door deze verordening aan te nemen voordat de besprekingen over internationale maatregelen van start gaan die voor oktober 2008 staan gepland, laat de EU duidelijk haar commitment en vastberadenheid zien. Dit komt op een gelegen tijdstip en vergroot de geloofwaardigheid van de EU bij haar partners. Vandaar dat het van groot belang is dat we het nu eens worden over deze compromistekst.
Concluderend, mijnheer de Voorzitter: de Commissie kan de voorgestelde compromisamendementen 42-63 zoals die tijdens het driepartijenoverleg zijn overeengekomen, overnemen. Zoals ik al zei, zou het gewest Almadén natuurlijk an sich als opslagplaats voor kwik kunnen worden overwogen als het aan de nog te stellen voorwaarden voldoet en de noodzakelijke vergunningen zijn verstrekt. Het valt voor de Commissie echter niet te rechtvaardigen wanneer slechts één regio als voorkeursgebied wordt aangewezen. Dat is echter wat in de amendementen 37-41 gebeurt en daarom kan ze deze amendementen niet overnemen.
Dimitrios Papadimoulis, rapporteur. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek nogmaals mijn hartelijke dank uit aan de schaduwrapporteurs. Wanneer ze niet steeds tijdens deze langetermijninspanning en in elke fase van de succesvolle tripartiete dialoog (waarvan het buiten kijf staat dat hij werkelijk bijzonder effectief is geweest) zo’n goede medewerking hadden verleend, zou dat nooit tot zo’n bevredigend compromis hebben geleid.
Het aanvankelijke standpunt van de Raad, dames en heren, bevatte slechts één van de door het Parlement voorgestelde amendementen. Het compromis dat nu voor ons ligt, laat zien dat de belangrijke standpunten die door het Parlement in eerste lezing zijn aangenomen, samen met de constructieve bijdrage van de Commissie, zijn opgenomen in het akkoord met de Raad. We moeten de bereikte resultaten nu niet op het spel zetten. Ik begrijp de zorgen en verzoeken van mijn Spaanse collega’s met betrekking tot Almadén – ik herinner u eraan dat ik zelf in eerste lezing heb aanbevolen de betreffende amendementen aan te nemen. Maar we moeten realistisch blijven. Noch de Raad noch de Commissie zullen deze amendementen overnemen. Zelfs de Spaanse regering heeft de Raad iets dergelijks niet verzocht. Indien het Europees Parlement zich morgen ten aanzien van de Almadénkwestie te ambitieus opstelt, zetten we de aanzienlijke vooruitgang die we hebben gemaakt op het spel en lopen we het risico geen voordeel te kunnen trekken uit een bevredigend compromis. Ook lopen we dan het risico dat de vaststelling van maatregelen voor de bescherming van de volksgezondheid en het milieu wordt vertraagd, aangezien de huidige zittingsperiode van het Parlement over een jaar afloopt. We lopen dan groot gevaar dat de Raad weer terug naar af gaat en opnieuw het oorspronkelijke standpunt inneemt, dat ver verwijderd is van het standpunt dat we zelf in eerste lezing hebben aangenomen. Ik verzoek u daarom om morgen vóór dit akkoord te stemmen. Ik wil tot slot nogmaals mijn dank uitspreken aan de schaduwrapporteurs en de vertegenwoordigers van de Raad en de Commissie voor hun gezamenlijke inspanningen voor het bereiken van dit akkoord.
Avril Doyle (PPE-DE). - Mijnheer de Voorzitter, ik had het op prijs gesteld wanneer óf de commissaris óf de rapporteur mijn vraag had beantwoord. Dat geen van beiden dat heeft gedaan, zegt misschien al voldoende.
De Voorzitter. − Dat doen ze misschien schriftelijk.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Gyula Hegyi (PSE), schriftelijk. – (HU) Kwik is een van de bekendste en gevaarlijkste zware metalen. Het tast het zenuwstelsel en het immuunsysteem aan en is vooral schadelijk voor baby’s en kinderen. Ik ben blij met het initiatief voor het uitvaardigen van een verbod op de uitvoer van kwik, omdat ondanks de beperkingen die de laatste jaren zijn opgelegd, het gebruik ervan nauwelijks is afgenomen. In plaats daarvan is het gebruik verschoven van de ontwikkelde naar de ontwikkelingslanden. De Europese Unie is de grootste exporteur van kwik in de wereld, waardoor de hoop bestaat dat aanneming van deze verordening tot een wereldwijde daling van de hoeveelheid kwik zal leiden.
Wanneer in ontwikkelingslanden kwik wordt gebruikt, kan dat kwik ook in voedsel terechtkomen dat bestemd is voor verkoop op de Europese markten. Het is dus niet alleen uit een besef van mondiale verantwoordelijkheid dat we de kwikverontreiniging in ontwikkelingslanden moeten verminderen; het is ook in ons eigen belang.
Ik zie het als een persoonlijk succes en een succes van de Sociaal-democratische Fractie dat het uitvoerverbod is uitgebreid tot kalomel, aangezien kwik gemakkelijk en tegen minimale kosten in kalomel kan worden omgezet en vice versa. Zonder deze bepaling zouden exporteurs de voorschriften van de verordening gemakkelijk kunnen omzeilen.
22. Groenboek betreffende een betere ontmanteling van schepen (debat)
De Voorzitter. − Het volgende agendapunt is het verslag van Johannes Blokland, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het Groenboek betreffende een betere ontmanteling van schepen (2007/2279(INI)) (A6-0156/2008).
Johannes Blokland, rapporteur. − (NL) Op verschillende stranden in Zuid-Azië liggen enorme afgedankte zeeschepen die onder milieuonvriendelijke, maar ook mensonvriendelijke omstandigheden worden gesloopt. Van sociale normen is hier geen sprake. In Bangladesh alleen al waren er de afgelopen jaren 200 dodelijke slachtoffers te betreuren als gevolg van het werken aan de sloop van zeeschepen.
Er worden veel kinderen ingezet bij de sloop, omdat zij gemakkelijk in de kleine ruimtes kunnen komen. Zij moeten de giftige stoffen zonder bescherming verwijderen. De stoffen komen vervolgens in het milieu terecht, met desastreuze gevolgen voor visserij en toerisme. Helaas eindigen ook veel schepen uit Europa op deze manier op de stranden van bijvoorbeeld India, Pakistan en Bangladesh. De hoge staalprijzen, lage lonen, slechte veiligheidsvoorschriften en het ontbreken van milieumaatregelen zijn blijkbaar financieel aantrekkelijk.
De Commissie milieubeheer stelt duidelijk dat deze praktijken ethisch onaanvaardbaar zijn en dat de mensonwaardige en milieuverwoestende situaties rond het ontmantelen van schepen niet langer mogen voortduren. De inzet van een individuele lidstaat of van alleen de Europese Unie zal hiervoor niet voldoende zijn. Wat wij de komende jaren ook allemaal gaan doen, een mondiale oplossing voor het probleem van de sloopschepen blijft dringend noodzakelijk. Helaas moeten wij vaststellen dat er op mondiaal niveau nog niet veel is bereikt.
Dit is ook precies de reden waarom de Europese Commissie een groenboek gepubliceerd heeft. Het voornaamste doel dat wij willen bereiken is de bescherming van het milieu en de volksgezondheid zonder de problemen af te wentelen op andere landen. Wij kunnen niet langer wachten met het ondernemen van actie, aangezien er de komende jaren vele zeeschepen die nu onder Europese vlag varen, ontmanteld moeten worden. De Commissie milieubeheer stelt concreet de volgende zaken voor. Om te voorkomen dat de verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen wordt omzeild moeten er richtsnoeren komen waarmee bepaald kan worden wanneer een schip écht een schip is, en wanneer afval. De verordening betreffende de overbrenging van afvalstoffen moet beter uitgevoerd en gehandhaafd worden door middel van strengere controles en toezicht door de havenautoriteiten in de lidstaten, met dien verstande dat havenstaten de bevoegdheid moeten hebben om een schip als afgeschreven te verklaren.
Er dient een lijst te worden opgesteld waarop de zeeschepen staan die vermoedelijk binnen enkele jaren gesloopt zullen gaan worden. Er dient in de Europese Unie een concurrerende en schone scheepssloperij te worden ontwikkeld, bijvoorbeeld op scheepswerven die momenteel niet meer in gebruik zijn. In het kader van ontwikkelingshulp dient know how en technologie overgedragen te worden aan sloopwerven in Zuid-Azië, zodat aan veiligheids- en milieunormen voldaan kan worden. Overigens is het slopen van zeeschepen in Bangladesh een uiterst lucratieve aangelegenheid, waarmee genoeg geld wordt verdiend om snel tot aanvaardbare sloopomstandigheden te komen.
Ik wil benadrukken dat het noodzakelijk blijft om op twee niveaus te blijven werken. Allereerst moeten we de verantwoordelijkheid nemen voor onze eigen Europese vloot en werken aan een mondiaal akkoord. Wij kunnen ons op dit moment niet alleen op één van deze twee concentreren. Ik heb van de scheepvaartindustrie nogal eens de reactie gekregen dat dit Groenboek het proces om tot een IMO-verdrag te komen zou doorkruisen, dan wel vertragen. Ik ben het daar niet mee eens, maar denk eerder dat wij als Europese Unie juist anticiperen op dit IMO-verdrag en te zijner tijd beter voorbereid zijn om het uit te voeren. Bovendien ben ik stellig van mening dat wij als Europese Unie zo snel mogelijk af willen van de ernstige toestanden die in Zuid-Azië bestaan.
Ik ben verheugd dat er in de Commissie milieubeheer en de beide medeadviserende commissies een grote mate van overeenstemming is over dit onderwerp. Dat is in ieder geval een goed begin. Ik ga ervan uit dat de plenaire vergadering deze lijn kan steunen. Het is ook gebleken dat de lidstaten nu al actie kunnen ondernemen. Vorige week donderdag is de Otopan uit Nederland richting Turkije vertrokken nadat de autoriteiten het schip hadden laten schoonmaken, waardoor al het gevaarlijk afval werd verwijderd. Dat kan dus op grond van de verordening betreffende overbrenging van afvalstoffen. Eerder is een exportvergunning geweigerd omdat niet aan die voorwaarden werd voldaan. Op diezelfde donderdag kreeg ik bezoek van een delegatie van de NGO die zich inzet voor het verantwoord slopen van schepen in Zuidoost-Azië. Het moet duidelijk zijn, die mensen vechten al jarenlang voor een verantwoorde scheepssloperij in hun land en wij mogen die mensen niet in de kou laten staan.
Een advocaat uit Bangladesh, mensen uit India, zij zetten zich al jaren hiervoor in, en ik denk dat wij hen in dezen moeten steunen en deze resolutie moeten aannemen. Ik hoop van commissaris Dimas te vernemen wat hij de komende tijd denkt te gaan doen om in die landen tot een verantwoorde scheepssloperij te komen en ook daarvoor de middelen beschikbaar te stellen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, ongeveer een jaar geleden heeft de Commissie het Groenboek betreffende een betere ontmanteling van schepen aangenomen. Sindsdien hebben zich verschillende ontwikkelingen voorgedaan, met name in het kader van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO), waar wordt gewerkt aan een ontwerpverdrag betreffende het recyclen van schepen, dat naar verwachting in mei 2009 wordt goedgekeurd. Recente berichten in de media hebben echter eens te meer de sombere werkelijkheid laten zien over de gang van zaken op scheepssloperijen in delen van Zuid-Azië. Vandaar dat ik bijzonder tevreden ben over de steun van het Europees Parlement voor het initiatief van de Commissie voor het verbeteren van de praktijken op zulke sloperijen.
Ongeveer negentig procent van alle grote schepen die in 2007 wereldwijd werden ontmanteld, werden ontmanteld op de kusten van Zuid-Azië, met name in India en Bangladesh. Veel van die schepen kwamen uit de EU. We schatten dat ongeveer een kwart van de wereldvloot onder de vlag van een EU-lidstaat vaart en ongeveer veertig procent van alle schepen eigendom is van in de EU gevestigde ondernemingen.
Het slopen van schepen op Zuid-Aziatische kusten gebeurt vaak onder zeer slechte omstandigheden: er is geen enkele vorm van bescherming tegen verontreiniging en de arbeiders verkeren in levensgevaar. Maar van erg weinig sloopschepen worden de gevaarlijke materialen verwijderd voordat ze naar de sloopwerf gaan. Wat de heer Blokland zojuist heeft gezegd over het schoonmaken van sloopschepen in Nederland, is erg belangrijk. Wanneer de schepen op de plaats van bestemming aankomen, wordt het afval vaak op een wijze verwijderd die schadelijk is voor het milieu. Weliswaar gelden al internationale regels en Gemeenschapswetgeving die dit moeten voorkomen, maar de wetgeving in kwestie – het Verdrag van Basel en de Verordening betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen – wordt erg vaak geschonden en door de landen van bestemming zelden nageleefd, onder het voorwendsel dat het de laatste reis van het schip is.
Omdat volgens de beschikbare gegevens het aantal schepen dat op het punt staat om te worden afgedankt, gestaag toeneemt, moeten de regels in kwestie worden aangepast. Het ontwerpverdrag van de IMO betreffende het recycleren van schepen duidt op een zekere vooruitgang op dit terrein. Het wordt waarschijnlijk in 2009 goedgekeurd. Wij zullen van onze kant al het mogelijke doen om er een krachtig en effectief verdrag van te maken. Het zal echter niet van toepassing zijn op oorlogsschepen, staatsschepen en andere schepen in staatsdienst. Bovendien kan de implementatie ervan vijf of zes jaar duren. Nog afgezien daarvan zal het verdrag alleen tot resultaat leiden als het vergezeld gaat van nationale en regionale maatregelen. Zoals de heer Blokland zei, zijn enkele lidstaten al begonnen met het nemen van maatregelen. Andere, daarentegen, hebben nog niet eens een strategie geformuleerd. Daarom is het van essentieel belang dat op tijd en op Gemeenschapsniveau maatregelen worden genomen.
Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank u eens te meer voor uw verslag en voor uw steun aan de door de Commissie voorgestelde maatregelen. Het verslag bevat interessante en nuttige ideeën, die we zorgvuldig zullen bestuderen wanneer we onze strategie ontwikkelen.
Ik wil in het bijzonder mijn dank uitspreken aan de rapporteur, de heer Blokland, voor zijn inspanningen, en aan de heer Hammerstein, de heer Evans en de overige leden van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, de Commissie industrie, onderzoek en energie, en de Commissie vervoer en toerisme, voor hun inbreng.
David Hammerstein, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, dank u, commissaris Dimas, en dank u, mijnheer Blokland, voor dit zeer relevante en noodzakelijke verslag, omdat de Internationale Maritieme Organisatie weliswaar al geruime tijd bezig is met het opstellen van nieuwe regelgeving voor de ontmanteling van schepen, zodat dit op een meer ecologische en voor arbeiders in de derde wereld, in het Zuiden, minder gezondheidsschadelijke manier gebeurt, maar het nog jaren kan duren voordat deze regelgeving is geratificeerd en in de hele wereld wordt nageleefd.
In de tussentijd – de komende tien jaar – kan het aantal sloopschepen wel eens hoger dan ooit worden, omdat de nieuwe regels een verbod stellen op enkelrompschepen. Daardoor zal een steeds groter aantal schepen ontmanteld moeten worden.
De Europese Unie kan niet wachten totdat de internationale regels eindelijk zijn veranderd. Ze moet nu in actie komen, om het voortouw in de verandering te nemen, om milieuaudits voor de ontmanteling van schepen te bevorderen, om samen met de industrie een fonds op te richten voor het internaliseren van milieukosten, en ook om de gemeenschappen in het Zuiden te helpen, die al veel te lijden hebben gehad onder de milieu- en gezondheidskosten van dit probleem.
We moeten ook een voorzorgsbeleid gaan voeren, wat betekent dat we de verplichting moeten opleggen dat op schepen aanwezige gevaarlijke materialen worden vervangen door niet-gevaarlijke, omdat schepen die voor ontmanteling naar Azië vertrekken, geen transportmiddel voor gevaarlijk afval mogen zijn. Sloopschepen zijn gevaarlijk afval, en wij exporteren dit gevaarlijk afval, wat bij Europese wetgeving is verboden. Het is tijd dat we onze verantwoordelijkheid nemen en ons ethisch gaan gedragen.
Robert Evans, rapporteur voor advies van de Commissie vervoer en toerisme. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben hier vanavond misschien wel de enige die met eigen ogen heeft aanschouwd waar we hier vanavond over debatteren. Als voorzitter van de delegatie voor betrekkingen met de landen van Zuid-Azië heb ik tijdens een bezoek aan Bangladesh de sloopwerven gezien.
Tussen de schepen die werden gerepareerd en ontmanteld – en het helse lawaai! – woonden, sliepen en kookten hele gezinnen in sloppenwijken. Tussen de schepen speelden kinderen, die onder de vaartuigen kropen om weggeslagen cricketballen op te rapen, terwijl boven hen arbeiders met autogene lasapparaten aan de weer waren.
Het is onaanvaardbaar dat Europese schepen onder dergelijke omstandigheden worden gesloopt. Overigens heb ik er geen enkel schip met een Europese vlag gezien: de schepen moeten doorgaan als lokale schepen of als schepen uit een ander deel van de wereld.
De Commissie vervoer en toerisme vindt dat de EU als gidsland moet fungeren en mondiale actie moet bevorderen voor beëindiging van de huidige praktijken en methodes voor het ontmantelen van schepen zoals die vooral in delen van Zuid-Azië gangbaar zijn. Maar gezien het economisch belang voor de betreffende landen, moet het ontmantelen van schepen niet in zijn geheel worden gestopt, en ook niet onmiddellijk, zoals de heer Blokland terecht opmerkt.
Ik ben het eens met de rapporteur wanneer hij zegt dat we moeten werken aan een mondiale strategie die waarborgt dat alle bij scheepsrecycling betrokken partijen naar evenredigheid verantwoordelijkheid dragen voor de wijze waarop dat gebeurt, met andere woorden: voor de veiligheid van mensen, de rechten van werknemers en de bescherming van het milieu.
Tot slot zouden we ook de ontwikkeling van een competitieve en schone industrie voor scheepsrecycling moeten ondersteunen. Maar tot het zover is, moeten de lidstaten zich uitspreken voor een beleid waarbij het ontmantelen van staatsschepen en oude oorlogsschepen gebeurt op een veilige en milieuvriendelijke wijze.
Françoise Grossetête, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, is het aanvaardbaar dat onze sloopschepen de stranden van Zuid-Azië verontreinigen omdat we weigeren de verantwoordelijkheid voor de ontmanteling ervan op ons te nemen? De meeste van onze sloopschepen gaan naar Zuid-Azië, waar de verontreinigende stoffen in die schepen, zoals asbest, pyraleen, olie en met koolwaterstoffen verontreinigd slib, uiteindelijk in de bodem, het zand en de zee terechtkomen, en niet alleen daar!
Het ontmantelen van deze schepen gebeurt deels door kinderen, omdat kinderen goedkope arbeid zijn en ze gemakkelijk in kleine ruimtes kunnen komen. Daar verwijderen ze zonder enige bescherming toxische materialen. Veel van deze kinderen lijden aan ongeneeslijke chronische ziekten.
Uit een ethisch oogpunt is dit onaanvaardbaar, zeker omdat de schepen uit Europa komen en uiteindelijk op de stranden van India, Pakistan en Bangladesh belanden. De Europese Unie, die deels verantwoordelijk is voor de resulterende sociale en milieuproblemen, moet samen met de IMO de juiste maatregelen nemen om een einde te maken aan deze vorm van sociale en milieudumping uit economische motieven.
Er moeten dringend beperkingen worden gesteld aan het recyclen van schepen, onder andere door het stellen van eisen met betrekking tot certificering en kennisgeving. Al tijdens het ontwerp en de bouw van een schip moet rekening worden gehouden met de toekomstige recycling ervan. Ook moeten er faciliteiten voor scheepsrecycling komen. Er is dringend behoefte aan faciliteiten die wat mensenrechten, gezondheid en veiligheid betreft, de beste van hun soort zijn.
Zonder Zuid-Azië van deze grote markt te willen beroven, moeten we op onze scheepswerven over faciliteiten beschikken om het afval zelf te kunnen recyclen en een methode ontwikkelen voor wat we “ecologisch verantwoord ontmantelen” zouden kunnen noemen. Dit zou als basis kunnen dienen voor een internationaal akkoord.
Linda McAvan, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat de Commissie met voorstellen voor het oplossen van dit probleem is gekomen en dat de EU dit probleem, waar we al heel lang mee bekend zijn, eindelijk aanpakt. De omstandigheden die Robert Evans zojuist heeft beschreven, zijn zowel bij het Parlement als bij de Commissie bekend. Nu is het mei 2008. We hebben een groenboek en we horen dat er een voorstel van de Commissie in de pijplijn zit dat in mei 2009 zou moeten worden aangenomen, dus aan het einde van de zittingsperiode van deze Commissie en middenin de campagne voor de verkiezingen voor het Europees Parlement.
Ik vraag me of hoe we op tijd de wettelijke maatregelen willen nemen om gereed te zijn voor de honderden sloopschepen die de Commissie verwacht. De Commissie weet dat vanaf 2010 achthonderd enkelrompschepen moeten worden ontmanteld. Graag een reactie van de commissaris op de zeer korte termijn die we onszelf voor het invoeren van wetgeving laten. Het zou ook beter zijn geweest wanneer de EU de wetgeving nog voor het einde van uw mandaat had kunnen voltooien.
De Sociaal-democratische Fractie zal de heer Blokland steunen, zoals we alles dat hij in de loop van deze procedure heeft gedaan, hebben gesteund. We zijn hem erg erkentelijk voor het harde werk dat hij heeft verricht. Amendementen die het voorstel versterken, zullen we steunen. Daar rekenen we geen amendementen toe die protectionistisch zijn. Het ligt niet in onze bedoeling om te voorkomen dat Europese schepen in Aziatische landen worden ontmanteld, omdat, zoals Robert Evans zojuist heeft opgemerkt, in die landen banen op het spel staan en de sloopschepen voor hen een belangrijke bron van grondstoffen zijn. Wat we wel willen, is voorreiniging, wat, zoals de heer Blokland opmerkte, heel goed mogelijk is. We moeten investeren in gespecialiseerde reinigingsfaciliteiten in Europa, zodat de mensen die in ontwikkelingslanden schepen ontmantelen, dat kunnen doen in een veilige omgeving.
We ondersteunen ook de oprichting van een sloopfonds. Ik heb gezien dat de PPE-DE-Fractie heeft verzocht om stemming in onderdelen. Ik hoop niet dat dat betekent dat ze morgen tijdens de plenaire vergadering tegen dit fonds zullen stemmen.
Commissaris, ik hoop dat we snel kunnen handelen en iets in de wetgeving kunnen krijgen dat ons in staat stelt de enorme stijging van het aantal sloopschepen te verwerken die vanaf 2010 zal plaatsvinden.
Marios Matsakis, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Blokland met zijn – zoals verwacht – uitstekende verslag en dank hem voor de zeer goede samenwerking met alle schaduwrapporteurs.
Dit groenboek gaat over een zeer belangrijk en bijzonder zorgwekkend onderwerp. De ontmanteling van schepen gebeurt tegenwoordig vaak op een wijze die door velen terecht als crimineel wordt gekenschetst, zowel uit gezondheids- als milieuoogpunt.
Zoals we allemaal weten, gebeurt de ontmanteling van schepen doorgaans op stranden en rivieroevers op het Indische subcontinent, waarbij de meest elementaire regels voor de bescherming van mens en milieu tegen toxische, deels carcinogene, stoffen, niet of nauwelijks worden nageleefd.
De arbeiders op zulke sloopplaatsen worden behandeld met een volslagen minachting. Hun mensen- en arbeidsrechten en hun waardigheid worden hen ontzegd, om niet te spreken van de rechten van de kinderen die er in werkelijk hemelschreiende omstandigheden moeten werken. In sommige gevallen is sprake van kinderarbeid die weinig verschilt van slavernij in zijn meest verachtelijke en schandelijke vorm.
Er is een klein aantal amendementen ingediend. De meeste met steun van de rapporteur. We nemen zijn standpunten over, met uitzondering van zijn standpunt ten aanzien van amendement 1. We kunnen geen reden bedenken waarom dit amendement niet zijn goedkeuring kan wegdragen. Wij stemmen in ieder geval vóór en vertrouwen erop dat anderen dat ook zullen doen.
We geven onze volledige steun aan dit groenboek in de hoop dat het ontmantelen van schepen – een activiteit die voor de scheepvaartindustrie helaas onvermijdelijk is – in de toekomst gebeurt op een milieuvriendelijke, maatschappelijk verantwoorde en voor de gezondheid van mensen veilige manier, en dat het de bevolking van ontwikkelingslanden een veilige bron van hoognodige inkomsten verschaft.
Laten we hopen dat de ideeën die in dit verslag zijn verwoord zo spoedig mogelijk vorm krijgen in wetgeving en dat die wetgeving zowel op oorlogs- als koopvaardijschepen van toepassing zal zijn.
Tot slot wil ik mijn instemming betuigen met het standpunt van voorgaande sprekers dat we uiteindelijk moeten komen tot een mondiale strategie voor het ontmantelen van schepen.
Kartika Tamara Liotard, namens de GUE/NGL-Fractie. – (NL) In de eerste plaats zou ik mijn collega Hans Blokland hartelijk willen bedanken voor zijn uitstekende verslag. Ik denk dat hij heel goed de enorme problemen heeft geschetst die door het slopen van Europese schepen worden veroorzaakt in arme landen. Zowel op het gebied van de arbeidsomstandigheden als het milieu zijn de consequenties vaak dramatisch en de EU moet niet weglopen voor de verantwoordelijkheid die zij in dezen heeft.
Mijnheer Blokland kiest er onder andere voor om de weg van strengere internationale wetgeving te bewandelen. Ik ben zeker voorstander van zulke wetgeving, maar vrees dat het veel te lang zal duren vooraleer daarmee concrete resultaten worden bereikt. Europa moet nú handelen en kan niet wachten op de rest van de wereld. Voor sloopschepen zou een goede uitvaartregeling moeten worden getroffen. Die uitvaartregeling zou moeten inhouden dat Europese schepen in principe alleen buiten de EU gesloopt mogen worden, als de eigenaars kunnen aantonen dat daarvoor in Europa geen mogelijkheden bestaan. En sloopschepen die asbest of andere gevaarlijke stoffen bevatten, zouden sowieso op Europees grondgebied moeten worden gesloopt.
We kunnen niet toestaan dat onze rotzooi elders in de wereld voor grote ellende zorgt. Op het moment dat een schip niet meer geschikt is voor gebruik moeten wij ophouden erover te denken als een schip. Het is dan afval en dient als zodanig te worden behandeld. Wij staan niet zonder meer toe dat ander gevaarlijk afval de EU verlaat zonder garanties over de wijze waarop het verwerkt gaat worden en er is dus geen reden niet hetzelfde met sloopschepen te doen.
Daarnaast zou, zoals in het gehele Europese afvalbeleid, de nadruk moeten liggen op verwerking in de Unie zelf. Ten slotte zou een beleid van naming and shaming van reders en lidstaten die hun schepen op milieu- en mensonvriendelijke wijze laten slopen, een goede eerste stap zijn waarmee we feitelijk morgen al zouden kunnen beginnen. De verantwoordelijkheid voor de fatsoenlijke sloop van een schip moet altijd bij de eigenaar liggen en het is vervolgens aan de lidstaten om te controleren dat dat op een juiste wijze geschiedt.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris en de heer Blokland voor hun uitstekende arbeid.
Het voorliggende Groenboek betreffende een betere ontmanteling van schepen is, in alle ernst, een klassiek voorbeeld van het verstoorde evenwicht dat als gevolg van de industriële ontwikkeling in de wereld is ontstaan en van de inspanningen van veel instanties om eindelijk iets te doen aan de negatieve gevolgen daarvan. In situaties waarin ontwikkelingslanden door het winstbejag van anderen onoverkomelijke maatschappelijke en milieuschade oplopen, wordt terecht op de verantwoordelijkheid van de industrielanden gewezen.
De negatieve gevolgen van het ontmantelen van schepen springen in het bijzonder in het oog. Nu de milieu-, gezondheids- en veiligheidseisen in de industrielanden zijn verhoogd, varen de meeste zeeschepen die gesloopt moeten worden naar Bangladesh, Pakistan en India, waar de ontmanteling vaak gebeurt onder zeer primitieve omstandigheden. De sloopwerven in die landen voldoen nauwelijks aan gezondheids- en milieunormen, en het verwijderen van toxische stoffen zoals asbest gebeurt door mensen die shorts en sandalen dragen. Kinderarbeid is gewoon.
Het maken van een kosten-batenvergelijking is moeilijk. Het ontmantelen van schepen is een gunstige activiteit voor deze landen, niet alleen door de werkgelegenheid die daarmee wordt gecreëerd en de financiële baten die het oplevert, maar ook door de grondstoffen die worden gewonnen. Bangladesh haalt bijvoorbeeld 80-90 procent van zijn staal uit sloopschepen. Tegelijkertijd maken de lage arbeidskosten en het ontbreken van fundamentele eisen, het ontmantelen van schepen tot een aantrekkelijke economische activiteit, wat in de praktijk resulteert in milieudumping en een enorme menselijke tragedie.
Meer verliesgevende ontmanteling in de EU met overheidssteun is echter geen duurzaam alternatief. Daarentegen zou rechtstreekse steun aan ontwikkelingslanden die zich bezighouden met ontmanteling, een bijzonder positief effect hebben op de milieu- en sociale baten in die landen. Nadat schepen deels zijn ontmanteld of gereinigd, zijn ze in de praktijk ongeschikt om te varen. Nadat bijvoorbeeld het asbest is verwijderd, kunnen de meeste schepen niet meer worden verplaatst.
Om die reden moeten hulpmaatregelen primair zijn gericht op het ondersteunen van de bouw van sloopwerven die beantwoorden aan westerse ideeën over wat uit veiligheids- en milieuoogpunt acceptabel is. Op mondiaal niveau zou voor scheepvaartmaatschappijen een lijst van gecertificeerde sloopwerven moeten worden opgesteld. De Internationale Maritieme Organisatie zou bij de certificering een hoofdrol moeten vervullen, om er een werkelijk internationaal systeem van te maken. Daarmee wordt de vergelijking opgelost. De ontwikkelingslanden hebben de economische en materiële baten van ontmantelingswerk nodig, en de scheepvaartmaatschappijen in de industrielanden een manier om uit te komen onder de toenemende druk waaronder ze staan.
Bogusław Liberadzki (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ik mijn dank uitspreken aan de rapporteur, de heer Blokland, die eens te meer uitstekend werk heeft verricht. De heer Evans zei dat hij in Bangladesh heeft gezien hoe schepen daar worden ontmanteld. Over de oostgrens van Polen, wat tegelijk een buitengrens van de EU is, heb ik voorbeelden van het “niet-ontmantelen” van schepen gezien: het dumpen van vissersschepen, passagiersboten, vrachtschepen en zelfs oorlogsschepen ergens aan de kust, waarna ze door het zeewater worden “schoongespoeld”. We praten dus over de eerste stap: ontmantelen. De tweede stap zou dan zijn om ontmantelen verplicht te stellen. De derde stap, tenslotte, is recycling, met andere woorden: vaststellen welke materialen voor de bouw van schepen worden gebruikt, hoe die materialen in de vaartuigen worden verwerkt en hoe ze kunnen worden teruggewonnen. Dit is het proces waaraan we nu zijn begonnen. Als ik dit niet als idealist maar als econoom bekijk, denk ik dat we nog een lange weg te gaan hebben. Maar het is een goede zaak dat we nu de eerste stappen zetten. Laten we hopen dat anderen in de wereld ons zullen volgen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). - (RO) Ook ik wil de heer Blokland graag feliciteren met zijn verslag. Naar aanleiding van de ongevallen met eenwandige olietankers, zoals de “Erika” en de “Prestige”, heeft de Unie internationale wet- en regelgeving aangenomen voor het geleidelijk uit de vaart nemen van eenwandige olietankers. Naar schatting zullen vóór 2015 ongeveer 1 300 van deze tankers uit de vaart worden genomen en worden ontmanteld.
De kosten van het ontmantelen van schepen zijn erg hoog en maken recycling uit economisch oogpunt onhaalbaar. In veel lidstaten liggen nog steeds oude, in slechte staat verkerende schepen voor anker voor de kust. Soms heeft men ze zelfs op de oevers van binnenwateren laten stranden. Ik denk dat in deze context speciale aandacht moet worden gegeven aan delta’s en estuaria, waar gestrande schepen een negatief milieueffect kunnen hebben. Gestrande schepen blokkeren ook regelmatig vaarroutes en veroorzaken zo aanzienlijke economische schade.
De Internationale Maritieme Organisatie werkt sinds 2005 aan de invoering van een verplicht internationaal systeem voor de milieuvriendelijke ontmanteling van schepen, waar ook de Europese Unie aan meewerkt. Het toekomstige internationale verdrag en de verantwoordelijke participatie van de lidstaten, zijn absoluut noodzakelijk om de problemen rond de ontmanteling van schepen op te kunnen lossen.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dank u voor het hoogstaande debat dat we hier vanavond voeren. Uw verslag is buitengewoon bemoedigend wat de Commissievoorstellen aangaat.
Ik wil ingaan op drie punten die u aanroert. Ten eerste vraagt u de lidstaten en de Commissie om de Verordening betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen, krachtiger te handhaven. U vraagt de Commissie ook om een lijst op te stellen van schepen die vermoedelijk binnen enkele jaren naar een sloopwerf worden gebracht. We zullen onderzoeken of dat mogelijk is. Zoals mevrouw Grossetête heeft voorgesteld, moeten we ook een lijst opstellen van faciliteiten die aan hogere normen voldoen. Verder is de Commissie het ermee eens dat ten aanzien van afgeschreven schepen strengere regelgeving voor afvaltransport nodig is.
De Commissie is van plan de noodzakelijke richtsnoeren te verstrekken. Ik ga ervan uit dat de havenautoriteiten van de lidstaten, schepen die duidelijk bestemd zijn voor sloop in een ontwikkelingsland, niet laten uitvaren. Aangezien de meeste Europese schepen buiten communautaire wateren worden gesloopt, is het verder echt noodzakelijk dat een verbindende internationale regeling wordt ingevoerd.
Ten tweede zullen we onderzoeken of het mogelijk is in de EU een competitieve scheepssloop- en voorreinigingsindustrie te ontwikkelen zonder de levensvatbaarheid van de sloopwerven in Zuid-Azië in gevaar te brengen. De Europese werven verkeren niet in een positie om te wedijveren met de sloopwerven in Zuid-Azië. Er kan bijgevolg geen sprake van zijn dat het het overgrote deel van de markt voor het slopen van schepen op kunstmatige wijze terug naar Europa wordt gehaald. Wat we wel kunnen doen, is voor oorlogsschepen, andere staatsschepen en schepen die met staatssteun varen, de verplichting op te leggen dat die worden gesloopt in milieuvriendelijke faciliteiten in Europa of OESO-landen. Wellicht dat we kunnen voorschrijven dat schepen die onder de vlag van een lidstaat varen, uitsluitend mogen worden gesloopt in gecertificeerde faciliteiten met een sloopvergunning. Wil voorreiniging haalbaar zijn, dan het moet het de gewone gang van zaken worden.
Tot slot, ik zie dat u het voorstel voor een sloopfonds steunt. U vraagt de Commissie om onderzoek te doen naar de mogelijkheid van een verplichte verzekering om te garanderen dat recycling gebeurt op een milieuvriendelijke wijze. De Commissie zou de beschikbare alternatieven moeten onderzoeken. De verantwoordelijken in de scheepvaartsector hebben ons laten weten dat het nieuwe internationale verdrag inzake scheepsrecycling, in combinatie met de marktkrachten, het probleem van de scheepssloop zal oplossen. We willen beslist geen onnodige administratieve of financiële lasten creëren. We zullen in ieder geval de ontwikkelingen goed in de gaten houden en niet aarzelen wetgevingsmaatregelen te nemen wanneer de markt ook in de toekomst niet in staat blijkt dit probleem op te lossen. Het is van cruciaal belang dat u ons blijft steunen in ons streven om de omstandigheden in de scheepssloperij te verbeteren.
Johannes Blokland, rapporteur. − (NL) Ik wil allereerst alle sprekers bedanken voor hun waarderende woorden, zeker ook commissaris Dimas. Ik zou nog een paar opmerkingen willen maken.
Ik denk dat het buitengewoon belangrijk is dat er zo’n sloopfonds komt. Dat sloopfonds zou moeten worden gevuld met bijdragen van reders, uiteraard niet met overheidssubsidies. Ik denk dat dat helemaal niet nodig is. Net zo goed als het sloopfonds voor oude auto’s na verloop van tijd zichzelf begint te bedruipen, zal dat ook in dit geval gebeuren. Ik ben blij dat de commissaris ook in die richting denkt. Wij moeten heel snel zijn en daarom is het misschien ook goed om zo spoedig mogelijk een convenant te sluiten met de Europese reders, opdat zij hun schepen in ieder geval verantwoord zullen laten slopen. Ik weet dat de rederij P&O Nedlloyd Mask zo’n twintig schepen op een verantwoorde wijze in China heeft laten slopen, met name ook door te zorgen dat daar voorzieningen kwamen waarmee dit mogelijk was.
Ik denk dat wij juist ook de reders op hun maatschappelijke verantwoordelijkheid moeten wijzen, dat zij dit echt niet meer kunnen maken, namelijk een schip voor veel geld verkopen. Vervolgens wordt het dan nog tien keer verkocht, voordat het uiteindelijk wordt gesloopt. Wij zullen op een heel andere manier daarmee moeten omgaan en volgens mij zijn de reders daar best toe te bewegen, zeker gelet op alle negatieve publiciteit die hierover de laatste jaren bestaat.
Ook het ontmantelen gebeurt vaak in strijd met de lokale wetgeving en tegen de zin van ministeries van sociale zaken en milieu in. Ik heb mij ook laten vertellen dat het in Bangladesh niet de nationale wetgeving is die problematisch is, maar de handhaving van die nationale wetgeving. Dus ik denk dat er op zich best voldoende mogelijkheden zijn, maar dat zij niet gebruikt worden.
De heer Matsakis heeft nog gevraagd wat ik nu toch eigenlijk tegen zijn amendement heb. Het punt is dat in dit amendement de suggestie wordt gewekt dat milieuverwoestende omstandigheden bij het ontmantelen van schepen niet langer mogen voortduren in ontwikkelingslanden. Maar zij mogen natuurlijk nérgens voortduren, ook niet als bijvoorbeeld in Oost-Europa op een onverantwoorde manier wordt ontmanteld. En dat gebeurt af en toe nog wél. Derhalve is het overbodig dit uitsluitend op de ontwikkelingslanden toe te spitsen, zeker als er later staat dat het niet mag gebeuren op plaatsen zoals in het Verre Oosten. Ik denk derhalve dat die toevoeging overbodig is.
De amendementen van mevrouw Liotard kan ik helaas niet steunen. Zij zijn te protectionistisch. De heer Liberadzki heeft een belangrijk probleem aangekaart, namelijk dat ook elders schepen opgeslagen liggen, die liggen te roesten en waar niets mee gebeurt. Ook dat punt moeten wij aanpakken. Ik wil iedereen nogmaals hartelijk bedanken en hierbij wil ik het graag laten.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
23. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen