De Voorzitter. – Wij zetten de gecombineerde behandeling voort van het verslag (A6-0189/2008) van Jacek Saryusz-Wolski over het jaarlijkse verslag betreffende het GBVB, en het verslag (A6-0186/2008) van Helmut Kuhne over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB.
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) Bij deze wil ik graag de heer Kuhne gelukwensen met zijn uitstekende verslag en met name voor het feit dat daarin wordt aangedrongen op de introductie van het concept menselijke veiligheid in combinatie met het principe van de verplichting tot bescherming bieden – een concept waarop ook de heer Solana hier heeft aangedrongen.
Dit zijn de twee pijlers waarop een Europese benadering van crisisbeheersingsmissies steunt. Enerzijds dient een beslissing om in een land te interveniëren in het kader van het EVDB gebaseerd te zijn op een interpretatie van het Handvest van de VN dat de verantwoordelijkheid om te beschermen benadrukt: de verplichting om volkerenmoord, oorlogsmisdaden, etnische zuiveringen en misdaden tegen de menselijkheid te voorkomen.
Anderzijds, mocht de Unie betrokken raken bij een crisis waarbij het gebruik van militaire middelen vereist is, dan is het van cruciaal belang dat men zich bij het gebruik van geweld laat leiden door de doctrine van de menselijke veiligheid. Dit zou betekenen dat de Europese troepen zich zouden moeten toeleggen op het organiseren van toevluchtsoorden voor de niet-strijdende burgerbevolking in plaats van op het neerslaan van de vijand met het oog op een militaire overwinning.
Deze twee principes voorzien Europa bij de aanvang van de eenentwintigste eeuw van een samenhangende crisisbeheersingsstrategie. In amendement 1 van de Socialistische Fractie in het Europees Parlement komen daarom de morele, wettelijke en operationele eisen tot uitdrukking waarvoor wij nu in Afghanistan, Tsjaad en Libanon geplaatst worden en waarvoor wij ook in de toekomst zullen komen staan.
Ik vind het om die reden betreurenswaardig dat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese democraten en de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links dit amendement hebben afgewezen. Deze reactionaire alliantie wenst de ogen te sluiten voor het primaat van de mensenrechten – een concept dat de legitimiteit van en de steun onder de burgers voor EVDB-missies aanzienlijk zou vergroten.
Andrew Duff (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vrees dat er twee problemen spelen tijdens het debat van deze middag. Om te beginnen zijn er de kletspraatjes die we van extreem-rechts te horen krijgen over het Verdrag van Lissabon. En ten tweede heerst er een zekere zelfgenoegzaamheid bij iedereen die net als ik het gemeenschappelijke buitenlandse, veiligheids- en defensiebeleid krachtig verdedigt. Het doel van een grootscheepse Europese veiligheidsstrategie is niet om bewondering te oogsten, de bedoeling is dat deze strategie wordt gevolgd en maar al te vaak laten de Raad en de lidstaten na hun eigen uitmuntende strategie te volgen.
Het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk hebben de beloften die zij in het Akkoord van Saint Malo zijn aangegaan niet ingelost. Bepaalde andere landen drongen aan op een benepen beleid waarmee wij onszelf zeker in de vingers zouden snijden, om de militaire kosten te verhalen op het land waar ze gemaakt worden. Wat heeft zo’n beleid voor zin als het juist de bedoeling is om de lasten te verdelen? Het feit ligt er dat slechts twintig procent van onze strijdkrachten werkelijk kan vechten. Diverse EVDB-missies beschikken over zeer krappe middelen. Door het ontbreken van een Europees hoofdkantoor voor de EVDB raakt het commando versnipperd en wordt het combineren van de middelen aanzienlijk bemoeilijkt.
Het treurige is dat we er zo vaak niet in slagen van onze fouten te leren, en het zal weinig verschil maken als we de veiligheidsstrategie alleen maar een beetje bijstellen.
Mario Borghezio (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb het GBVB-programma vernomen, en in mijn ogen klinkt het allemaal een beetje belachelijk, in aanmerking genomen dat Europa er niet eens in slaagt zijn eigen buitengrenzen te beveiligen waar dagelijks duizenden illegale immigranten, handelaren en leden van de maffia overheen trekken. Kortom, een veiligheidsbeleid zonder basis – en als er wel een is, vertelt u ons dan alstublieft wat dat is, mijnheer Solana!
In de verslagen is voortdurend sprake van klimaatverandering, maar het gevaar of de mogelijkheid van een militaire aanval, een terroristische aanval of een van biologische of zelfs nucleaire aard wordt volledig genegeerd, terwijl dit gevaar heel wat ernstiger en misschien zelfs wel heel reëel is, de door islamitische terroristen geuite dreigementen in aanmerking genomen.
Wat politieke gevolgtrekkingen aangaat is Europa niet erg sterk. Neem de Zwarte Zee, een soort schaakbord waarop elk Europees beleid ontbreekt. En dat terwijl onze toekomst op het gebied van energie en veiligheid op dat schaakbord wordt beslist. Waar blijft het politieke beleid van Europa op dit schaakbord?
Het Verdrag van Lissabon heeft niets meer te bieden dan wat het tot nu toe heeft bereikt: en het ontbreken van enige perspectieven voor een Europa zonder enige geopolitieke visie. Dit is een leegte van tien jaar waarin u het buitenlandse beleid hebt gevoerd, mijnheer Solana. In al die tien jaar hebt u niets meer bereikt dan een leegte!
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, deze twee verslagen staan overduidelijk voor de toenemende agressie en de imperialistische plannen van de EU. Er wordt een reeks prioriteiten in geformuleerd voor 2008, met als duidelijk doel om het Europese kapitaal met economische, politieke en militaire middelen overal ter wereld te bevorderen. Daarnaast is de EU erop uit om volkeren en landen te plunderen, ofwel op eigen kracht, en waar dat niet mogelijk is, met hulp van de Verenigde Staten en de NAVO.
Een van de saillante punten in het eerste verslag is interventie en oorlogvoering achter een wettelijke rookgordijn van excuses als de strijd tegen het terrorisme en de “bescherming van mensenrechten en democratie”. In paragraaf 15 wordt een typerend, onacceptabel en gevaarlijk onderscheid gemaakt tussen democratische en niet-democratische landen, mijnheer Solana. Maar wie heeft u het recht gegeven om te bepalen welk volk wel en welk niet democratisch is? In deze context gebruikt u trouwens ook de nieuwe term “menselijke veiligheid” als een voorwendsel om een preventieve oorlog te kunnen beginnen.
Bovendien sturen beide verslagen, maar vooral het tweede, duidelijk aan op verdere militarisering van de EU middels hun aandringen op gevechtseenheden en het oprichten van een permanente EU-krijgsmacht. Dit wordt mogelijk gemaakt door het ontwikkelen van Eurocorps, een permanente gestructureerde samenwerking en het aanpassen van de strijdkrachten van de lidstaten aan de agressieve plannen van de EU. De EU treedt in de voetsporen van de NAVO door de bijdrage uit de begroting van de EU aan wapens en andere militaire uitgaven op te voeren. Onder het mom van militaire missies, een zogenaamd niet-militaire politie en juridische eenheden, wordt de samenwerking tussen de EU en de NAVO opgevoerd. Dit zijn deskundigen die in werkelijkheid de militaire campagnes van de EU voorbereiden en leiden. U klopt zich op de borst vanwege die zeventien militaire missies en roept om meer.
De EU die u aan het opbouwen bent is een unie van oorlog, agressie en imperialisme. Daarom behoort het volk naar het middel van verzet, ongehoorzaamheid en insubordinatie te grijpen.
Sylwester Chruszcz (NI). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag hebben wij het over een bevoegdheidssfeer die tot op heden voorbehouden is geweest aan soevereine Europese staten. En vandaag lijkt de kans dat er werkelijk een buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU komt allengs groter, vooral na de invoering van de nieuwe Europese grondwet.
Als Pools lid van dit Parlement kan en wil ik eenvoudig niet ermee instemmen dat Brussel en niet Warschau het Poolse buitenlandse beleid zou bepalen, terwijl Duitse generaals in een militair hoofdkwartier buiten Berlijn onze veiligheid voor hun rekening nemen. En al evenmin ben ik gecharmeerd van de gedachte dat Poolse militairen met een EU-vlag op hun uniform op allerlei plekken in Europa en elders in de wereld voor andermans belangen optreden.
De huidige ontwikkelingen en de nieuwe open structuur van één enkele Europese staat zijn volkomen onacceptabel. Natuurlijk kunt u uw eigen volkeren erin laten lopen door ze eenvoudig niet te vragen wat zij vinden van het opbouwen van een soort super-EU, maar vroeg of laat zal dit hele project tot stof vergaan.
Tunne Kelam (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de boodschap moet vandaag luiden dat het GBVB nu meer dan ooit gebaseerd dient te zijn op gemeenschappelijke Europese waarden. Op de toenemende uitdagingen op het terrein van de veiligheid waarvoor wij komen te staan is slechts één overtuigend antwoord mogelijk: solidariteit en een betere coördinatie van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Die op waarden gebaseerde doelstellingen behoren prioriteit te krijgen boven bilaterale betrekkingen, en Javier Solana heeft gelijk als hij tegen ons zegt dat de politieke wil van het grootste belang is.
Wat de continuïteit van de energievoorziening aangaat wil ik graag een beroep doen op de Commissie en de Raad om zich werkelijk rekenschap te geven van het standpunt van het Parlement van afgelopen september betreffende continuïteit van de buitenlandse energievoorziening, waarin ook enige institutionele verbeteringen worden aangedragen.
In dit verslag wordt de Commissie tevens opgeroepen zich in te zetten voor de geslaagde voltooiing van de Nabucco-gaspijpleiding. Het is naar mijn idee geen kwestie van het een of het ander. Wij moeten praktisch en effectief onze eigen pijpleiding aanleggen.
Ten slotte wordt het hoog tijd dat we de nieuwe uitdagingen die zich in cyberspace voordoen effectief aanpakken, zoals rapporteur Kuhne al heeft gezegd. Ik zou hiervoor graag de term “cyberterrorisme” gebruiken. Een jaar geleden werd een miljoen computers van over de hele wereld ingezet om overheidsinstanties en banken in Estland te blokkeren. Naar mijn mening moet het Europees Parlement ook een kernachtig standpunt formuleren over de wijze waarop gereageerd moet worden op de dreigingen vanuit de allernieuwste technologieën die tot nu toe de door de Lissabonstrategie geboekte vooruitgang lijken te overstijgen.
Adrian Severin (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een principekwestie aankaarten, namelijk de neoconservatieve neigingen van dit Huis ten aanzien van het buitenlands en veiligheidsbeleid van de EU. Blijkbaar zijn sommigen van ons de mening toegedaan dat een buitenlands beleid inhoudelijk afhangt van de aard van het politieke regime dat dat beleid voert; en dus heeft het er veel van dat onze belangrijkste doelstelling is om ons politieke model te exporteren. Helaas beschikt de Europese Unie noch over de besluitvormingsmechanismen noch over de middelen om een effectief interventiebeleid te voeren.
Wij moeten verandering brengen in die aanpak en voor realisme kiezen als basis van onze acties naar buiten toe. Dat houdt in: een duidelijke definitie formuleren voor de reikwijdte van ons buitenlands beleid in overeenstemming met de gemeenschappelijke belangen van de Europese burgers; die reikwijdte in overeenstemming brengen met de middelen en tegelijkertijd erkennen dat er op deze wereld nu eenmaal actoren zijn die anders zijn dan wij en niet per se altijd onze normen en waarden delen; leren met dit soort actoren om te gaan en onze narcistische neigingen opgeven, zodat wij ook met onze tegenstanders kunnen onderhandelen en samenwerken en niet alleen met onze vrienden.
Uiteraard moeten wij proberen om met zoveel mogelijk buitenlandse gesprekspartners vriendschap te sluiten, maar voor we dat doen en terwijl we dat doen moeten we naar mijn mening ook leren omgaan met diegenen die niet net als wij zijn. Ik denk dat wij meer kunnen aanspreken door niet zozeer onze doelstellingen als wel onze bedoelingen te propageren, waardoor wij uiteindelijk misschien ook wel ons model weten aan te prijzen.
Paweł Bartłomiej Piskorski (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, er zijn diverse aspecten waarmee wij rekening moeten houden bij de bespreking van het gemeenschappelijke buitenlandse beleid van de Europese Unie. De verslagen van de heren Kuhne en Saryusz-Wolski zijn uitstekend, maar er ontbreken een paar elementen.
Ik wil er graag op wijzen dat we meer aandacht eraan behoren te besteden hoe wij het Europese buitenlandse beleid aan het publiek uitleggen. Onze burgers, die tenslotte ons publiek vormen, zijn uitstekend op de hoogte van wat er van ons als Europese Unie afkomstig is wat betreft het beleid op het gebied van landbouw en infrastructuur, maar ze hebben nooit een duidelijk beeld gekregen van het Europese buitenlandse en defensiebeleid en waar dat beleid mee samenhangt. Laten we niet uit het oog verliezen dat de Europese Unie aanvankelijk met het oog op andere dan deze problemen was opgezet.
Het is ook belangrijk om onze gedachten te laten gaan over het Verdrag van Lissabon, dat naar ik aanneem zo spoedig mogelijk in werking zal treden en de grondslag zal vormen voor nieuwe acties van de EU, en om ervoor zorg te dragen dat een van de uitkomsten een zo efficiënt mogelijke reeks instrumenten zal zijn. Veel sprekers hebben zich vooral over militaire aangelegenheden uitgesproken. Natuurlijk zijn de gevechtseenheden en alles wat samenhangt met de Europese defensie-identiteit van het grootste belang, maar het is zeker niet minder belangrijk om te praten over het model van de Europese diplomatie in termen van de wijze waarop die diplomatieke dienst behoort te functioneren.
Het is heel belangrijk dat in het verslag wordt benadrukt dat het buitenlandse en defensiebeleid van de EU vervlochten is met diverse uitermate belangrijke terreinen van het bestaan in de Europese Unie. Het kan niet genoeg benadrukt worden dat wij tevens als onderdeel van ons gemeenschappelijke Europees gedachtegoed ideeën introduceren als een gemeenschappelijk energiebeleid en de continuïteit van de energievoorziening.
Ter afsluiting nog dit: het is van groot belang dat wij het buitenlandse en het veiligheidsbeleid beschouwen als een uitbreiding van het terrein van de veiligheid, stabiliteit en democratie. In deze context constateer ik met goedkeuring dat er een grote nadruk wordt gelegd op de Balkan en Georgië.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de veiligheid van de mensen die in Europa wonen is een van de belangrijkste taken van de Europese Unie. Al wij het beleid van de Gemeenschap van de afgelopen jaren goed bekijken zien wij dat we afgezien van onze politieke acties in militair opzicht een uitgesproken lichtgewicht zijn. Sommige Europese landen jagen hun eigen ambities na en proberen op die manier politiek en militair de concurrentie aan te gaan met de NAVO, terwijl ze lid van die organisatie zijn. Het is een vergissing om ons toe te leggen op het organiseren van gevechtseenheden en met name van uitgebreide commando’s in plaats van te werken aan de professionalisering van speciaal aangewezen eenheden binnen de lidstaten zelf. Het is eveneens een vergissing om de bestaande NAVO-structuren te weinig te gebruiken.
De kracht van de Gemeenschap behoort te liggen in sterke nationale strijdkrachten. De Europese Unie moet conflicten binnen Europa oplossen die nu in een patstelling verkeren, en dan niet alleen middels het afleggen van formele verklaringen maar ook met echte politieke daden. De recente problemen in Georgië zijn mede veroorzaakt door de steun van de EU aan Kosovo.
Francisco José Millán Mon (PPE-DE). – (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag- Saryusz-Wolski dat wij morgen zullen aannemen is een zeer volledig verslag dat op een evenwichtige manier vrijwel alle gebieden ter wereld bestrijkt waar het buitenlandse beleid van de Europese Unie merkbaar is. Ik heb slechts twee minuten tot mijn beschikking dus ik beperk me tot het noemen van maar een paar van de horizontale aspecten die terecht in het verslag worden vermeld.
Vandaag de dag kan buitenlands beleid niet alleen meer worden verklaard vanuit een geografisch gezichtspunt. Er zijn nu eenmaal kwesties met een wereldwijd, horizontaal aspect, en die zijn van zulk groot belang dat de hoofdactoren binnen het buitenlandse beleid van de Unie daarbij betrokken moeten zijn. In de allereerste plaats doel ik dan op de strijd tegen terrorisme en georganiseerde misdaad. Dat zijn aangelegenheden waaraan men in het buitenlandse en veiligheidsbeleid met name aandacht behoort te besteden.
Een andere, zeer belangrijke kwestie is immigratie en de bestrijding van illegale immigratie. Wij moeten ons verzekeren van de medewerking van de landen van herkomst en de doorgangslanden, en de Unie moet daar nadrukkelijk bij betrokken zijn middels haar externe beleid. Kortom, willen wij in de Europese Unie een gebied scheppen waar veiligheid, vrijheid en recht heersen, dan is de externe dimensie van fundamenteel belang, zoals ook in het verslag- Saryusz-Wolski staat. Dit is iets wat niet alleen voor rekening kan komen van de ministers van Binnenlandse zaken of het Commissielid voor Justitie.
Een ander horizontaal aspect dat grote prioriteit heeft is de continuïteit van de energievoorziening. Gegeven de hoge externe afhankelijkheid van de lidstaten hebben wij grote behoefte aan het ontwikkelen van een buitenlands beleid op het terrein van de energie voor de Unie. Bovendien moet de Unie vanwege het feit dat de klimaatverandering zich duidelijk wereldwijd voltrekt, naar buiten toe actie ondernemen op zoek naar een effectief antwoord op deze dreiging.
Dames en heren, naar mijn mening is het van essentieel belang dat er op het gebied van al deze kwesties vooruitgang wordt geboekt en dat het buitenlandse beleid van de Unie daar onderdeel van uitmaakt. Het zijn kwesties die de burgers aangaan, en die burgers vinden dat de Europese Unie die kwesties op een effectieve manier moet aankaarten, want die soevereiniteit wordt juist gedeeld om die problemen het hoofd te bieden die het vermogen van de individuele staten te boven gaan en dus werkelijk wereldwijde problemen zijn.
Als de Europese Unie kans ziet juist op deze gebieden vooruitgang te boeken is zij des te beter in staat haar bestaan te rechtvaardigen en zo haar legitimiteit te vergroten in de ogen van het grote publiek.
Justas Vincas Paleckis (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn gelukwensen aan het adres van de beide rapporteurs en ik ben het er geheel mee eens dat het van groot belang is om het Verdrag van Lissabon aan een grondig onderzoek te onderwerpen, in combinatie met het GBVB-verslag.
Als we deze discussie tien dagen later hadden gehouden, dus na het doorslaggevende referendum – en naar mijn overtuiging zal Ierland “ja” zeggen – was het debat nog concreter en optimistischer geworden.
Wanneer tegenwoordig de dreigingen steeds ernstiger worden en van alle kanten oprukken en de EU niet in staat is om met één stem te spreken, dan is het van cruciaal belang om in elk geval met een beter gecoördineerde en krachtiger stem te spreken. Ik ben het geheel en al eens met de inschatting van de heer Solana.
Het zal zeker niet eenvoudig zijn om de onderhandelingen te openen voor het Europees-Russische verdrag. We hebben al een vertraging van anderhalf jaar opgelopen en lopen het risico evenveel of zelfs nog meer tijd te verspillen als wij ons niet toeleggen op de meest fundamentele kwesties. Daarom moeten zevenentwintig landen hun belangen naast elkaar leggen en zich concentreren op die belangen die zij allemaal gemeen hebben en de hoogste prioriteit geven. Een alternatief voor vertraagde of mislukte onderhandelingen zou zijn als Moskou zijn bilaterale gesprekken met Rome, Vilnius, Berlijn, Boedapest, Parijs of Sofia zou uitbreiden. Dat is met name voor de nieuwe staten geen aantrekkelijke optie.
Het is een verstandige stap van de Commissie en de Raad geweest om de klimaatverandering uit te roepen tot een cruciale kwestie, gegeven de ernstige dreiging die deze ontwikkeling betekent. Het Europees Parlement behoort voortdurend toe te zien op de manier waarop de plannen en maatregelen ter bestrijding van deze dreiging ten uitvoer worden gelegd.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, in dit verslag wordt het belang benadrukt van de mensenrechten en de burgerrechten, en dat is een goede zaak. Ook de gebeurtenissen op het vlak van energiezekerheid worden als zeer cruciaal beschouwd. In het verslag wordt afkeurend gereageerd op de manier waarop derde partijen, en in het bijzonder Rusland, energie gebruiken als een politiek middel en op de manier waarop lidstaten bilaterale energieakkoorden ondertekenen zonder enige coördinatie vanuit de Europese Unie.
Het wordt tijd dat de EU eens een blik in de spiegel werpt. Rusland kan rechtstreeks met de Europese lidstaten samenwerken omdat de EU niet over een coherent of een gecoördineerd energiebeleid beschikt. Je zou je kunnen afvragen of de lidstaten nog wel een dergelijk beleid willen. We moeten erkennen dat Rusland een belangrijke energiepartner van de EU is, misschien wel de belangrijkste. In de samenwerking tussen de EU en Rusland moet er dan ook gestreefd worden naar een situatie waaruit beide partijen hun voordeel kunnen halen. Ik ben ervan overtuigd dat we die win-winsituatie kunnen realiseren als we wat meer politieke wil aan de dag leggen en heel wat minder vooroordelen.
Een energiebeleid dat Rusland en de EU samen kunnen uitvoeren, moet gebaseerd zijn op samenwerking en niet op confrontatie. Momenteel zijn er bepaalde kringen, ook in de EU, die de samenwerking proberen te belemmeren door de confrontatie aan te gaan. Rusland wil al heel lang een gelijkwaardige partner van Europa zijn. Maar we weten ook dat Rusland geen gemakkelijke onderhandelingspartner is.
Het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid van de Europese Unie moet een grotere invloed hebben op de internationale politiek. Ik ben er voorstander van dat het Parlement meer druk uitoefent op de Raad om het idee te promoten dat de EU een permanente zetel moet krijgen in de VN-Veiligheidsraad. Zolang de EU geen permanente zetel heeft, zal het moeilijk zijn om met één stem te spreken.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). - (SK) Het document ter sprake is in feite gebaseerd op de Europese veiligheidsstrategie die in december 2003 is vastgesteld door de Raad, en op de resolutie van mei 2007 over het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. De rapporteur en voorzitter van de Commissie buitenlandse zaken, de heer Saryusz-Wolski, heeft ervoor gezorgd dat we een diepgaande en hoogstaande tekst hebben om over te stemmen. Ik waardeer het werk dat hij heeft verricht.
Ik zou willen benadrukken dat heel wat aspecten van ons Europees buitenlands beleid niet uitgevoerd kunnen worden zonder een strategische samenwerking met onze sterkste bondgenoot, de Verenigde Staten. Dat blijkt duidelijk uit de trans-Atlantische partnerschapsovereenkomst tussen de EU en de VS, die ook betrekking heeft op de onderlinge economische relaties. Deze kwestie staat eveneens in verband met een militaire samenwerking, niet alleen met de Verenigde Staten maar ook binnen het kader van de NAVO. Uiteraard moet er voor eens en voor altijd opgehelderd worden of het veiligheidsschild dat gecreëerd wordt door het radarsysteem in Polen en Tsjechië wel degelijk de gezamenlijke Europese belangen dient en beschermt, of dat het slechts een unilateraal initiatief is om zich te beschermen tegen de dreiging vanuit Azië. En dan denk ik in het bijzonder aan het gedrag van Iran in het Midden-Oosten.
We weten allemaal dat Iran militaire en financiële steun biedt aan Syrië en in het bijzonder aan de terroristische groeperingen die actief zijn in de regio, groeperingen die met hun acties van de Hezbollah een constante dreiging vormen voor de stabiliteit en de vrede in Zuid-Libanon en in Syrië. Iran maakt er geen geheim van dat het oppermachtig wil worden en het Iranese militaire kernprogramma moet dat helpen verwezenlijken. Ik vraag me echter af of het mogelijk is om, zoals hier meermaals is gebeurd, in het document over het externe beleid dat we vandaag bespreken, te verwijzen naar het Verdrag van Lissabon, aangezien het Verdrag nog niet van kracht is omdat de het ratificatieproces nog niet door alle lidstaten is afgerond. En dan heb ik nog één vraag: onder welke wettelijke voorziening heeft de Europese Unie de EULEX-missie naar Kosovo gestuurd? Was dat in feite niet een handeling ante legem? Ik ben er zeker van dat er geen enkele VN-resolutie bestaat die de handeling rechtvaardigt.
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Ioan Mircea Paşcu (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de EU wordt opgeroepen om verder te streven naar een echt gemeenschappelijk buitenlands beleid in deze wereld die met de dag complexer wordt. Het vooruitzicht van een economische recessie, dat aangewakkerd wordt door de huidige financiële crisis en de toenemende energiekosten, de onbevredigende staat waarin de trans-Atlantische betrekkingen zich bevinden en de toenemende assertiviteit van Rusland: al deze zaken confronteren Europa steeds vaker met ouderwetse geopolitieke uitdagingen waarvoor zij niet langer uitgerust is, en vormen slechts een weerspiegeling van het huidige internationale klimaat.
In deze context, en tegen de achtergrond van een stijgende Europese afhankelijkheid van Russische voorzieningen, lijkt energie de lakmoestest te worden voor het al dan niet slagen van het Europees gemeenschappelijk buitenlands beleid. Het maakt namelijk een groot verschil of Europa besluit een interne energiemarkt te ontwikkelen en als een gevolg daarvan leveranciers, en in de eerste plaats Rusland, met één stem te benaderen, of ze de huidige nationale verdeeldheid in stand blijft houden en prioriteit blijft geven aan bilaterale preferentiële leveringsovereenkomsten om tegemoet te kunnen komen aan de stijgende energiebehoeften. Vandaag de dag draait de politiek in de wereld in de eerste plaats rond gas en olie.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik sta achter de ontwikkeling van het GBVB en het EVDB, en ook achter de wijzigingen die door het Verdrag van Lissabon op deze beleidsterreinen worden aangebracht. Dat is eveneens het standpunt van de Ierse regering. Deze wijzigingen zullen de EU in staat stellen haar capaciteiten te ontwikkelen op het vlak van conflictpreventie en crisisbeheersing, en op hetzelfde moment garanderen dat elke nieuwe regeling op elk vlak in overeenstemming zal zijn met het traditionele Ierse beleid van militaire neutraliteit.
Aan mijn reisgezellen van Sinn Fein die desinformatie verspreiden over het Verdrag van Lissabon wil ik zeggen dat er in Ierland een drievoudige goedkeuring (“triple lock”) nodig is om troepen in te zetten. Ten eerste moet er een beslissing komen van de VN; ten tweede moet de regering haar goedkeuring geven; en ten derde is de goedkeuring vereist van de Dáil Éireann, het nationale parlement. Het Verdrag van Lissabon zal daar niets aan veranderen.
De huidige EU-missie in Tsjaad, die door de VN is goedgekeurd en waarin Ierland een belangrijke rol speelt, is een uitstekend voorbeeld van de activiteiten van de Europese Unie op dit vlak. Ik heb onlangs nog een bezoek gebracht aan Tsjaad en aan de basis van de EU-vredesmacht in het oosten van het land en ik ben ervan overtuigd dat deze missie de veiligheid kan bieden die nodig is om honderden duizenden vluchtelingen en ontheemden van humanitaire hulp te voorzien en bovendien de hulpverleners ter plaatse bescherming te bieden. Deze GEVDB-missie in Tsjaad is de eerste vredeshandhavingoperatie die de EU heeft aangevat in nagenoeg perfecte harmonie met alle betrokken partijen.
Andere missies waaraan Ierland heeft deelgenomen zijn onder andere het opleiden van politieagenten in de Palestijnse gebieden, het bewaken van het vredesproces tussen rebellen en de regering in Indonesië en het bieden van ondersteuning aan de politieautoriteiten in Bosnië.
Sinds 2003, hebben er meer dan twintig soortgelijke missies plaatsgevonden. Er wordt steeds vaker beroep gedaan op de EU om op dat vlak steun en bijstand te bieden. Het belangrijkste is dat het totaalpakket van deze initiatieven tot doel heeft de EU-activiteiten voor vredehandhaving en crisisbeheersing doeltreffender te maken.
Vanuit een nationaal oogpunt, behouden wij het vetorecht op elke ontwikkeling waarmee we het niet eens zijn en behouden we het soevereine recht om bij elke crisisbeheersingsmissie te beslissen om al dan niet deel te nemen in overeenstemming met onze eigen wetgeving. Dat is een van de vele redenen waarom de Ierse burgers op 12 juni een “ja”-stem zouden moeten uitbrengen.
De Voorzitter. − Vooraleer we verdergaan, zou ik al onze bezoekers in de bezoekersgalerij willen verwelkomen, en in het bijzonder de bezoekersgroep uit mijn eigen kieskring van Yorkshire en Humber.
Anna Záborská (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, Hoge Commissaris, ik zou me rechtstreeks tot u willen richten aangaande de vervolging van Christenen in Algerije. Welke stappen heeft de Europese Unie ondernomen betreffende de vervolging van Christenen in een land waarmee we zulke nauwe banden hebben? De vrijheid van godsdienst wordt vastgelegd in artikel 18 van Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Diezelfde verklaring verplicht elk land zich ervan te verzekeren dat deze rechten gerespecteerd worden. Algerije is lid van de Verenigde Naties, maar negeert dit grondrecht. Christenen zijn ook burgers; zij hebben ook het recht om hun geloof te belijden, net zoals alle andere geloofsgemeenschappen. Daarom smeek ik u, Hoge Commissaris, om al uw directe of indirecte diplomatieke connecties aan te wenden om de vervolging van Christenen een halt toe te roepen. De geloofwaardigheid van de Europese Unie staat hier eveneens op het spel.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger, volgens mij is uit het debat zeer duidelijk gebleken dat de Europese Unie slechts onder bepaalde voorwaarden een echte politieke unie kan zijn. De eerste voorwaarde is dat het Verdrag van Lissabon geratificeerd wordt. De tweede voorwaarde is dat er een echt Europees veiligheids- en defensiebeleid komt dat die naam waardig is, met andere woorden: het moet evolueren naar iets beters. Dan pas zal de Europese Unie de kans hebben om een global player te worden in plaats van een global payer.
Niemand zal ontkennen dat onze eerste pogingen in Tsjaad niets waren om trots op te zijn, maar dat is een situatie waar wij als Europese Unie iets uit kunnen leren omdat we daar duidelijk zijn gewezen op onze tekortkomingen. Hieruit blijkt nog maar eens dat er voor het Europees veiligheids- en defensiebeleid nood is aan systemen die goed op elkaar zijn afgestemd en aan nieuwe en snelle mechanismen voor het beschikbaar maken van troepen. De tijd van debatteren is voorbij; nu moeten we optreden!
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Kuhne feliciteren met een uitstekend verslag. Hij heeft absoluut gelijk dat 2008 een beslissend jaar zal zijn voor het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid. Niet alleen omwille van het Verdrag van Lissabon, maar ook omdat uit de situatie in Kosovo zal blijken of de EU klaar is om Kosovo op gepaste wijze te politiseren. Jammer genoeg is er nog steeds geen akkoord tussen de VN en de EU, en jammer genoeg hebben we ons ook op het intellectuele niveau niet voorbereid, omdat we onze les niet geleerd hebben uit onze aanwezigheid in Bosnië-Herzegovina.
Wat het tweede verslag betreft, vind ik de anti-Russische ondertoon in het verslag van de heer Saryusz-Wolski betreurenswaardig. Rusland mag en moet bekritiseerd worden, maar op hetzelfde moment is het land een onvermijdelijke strategische partner, en beide partijen hebben belang bij het verder ontwikkelen van de samenwerking. Het is niet omdat de lidstaten van de Europese Unie bilaterale overeenkomsten afsluiten, dat er geen gemeenschappelijk energiebeleid bestaat. Het is omdat er geen gemeenschappelijk energiebeleid bestaat, dat de lidstaten niets hebben om hun belangen op af te stemmen en mee in lijn te brengen. De kritiek in het verslag van de heer Saryusz-Wolski is dus onaanvaardbaar. Bedankt voor uw aandacht.
Monika Beňová (PSE). - (SK) Net zoals de vorige sprekers, wil ik mijn dank betuigen voor het werk dat de heer Saryusz-Wolski en de heer Kuhne hebben verzet. Ik wil hen bedanken voor het evenwicht dat zij hebben gevonden tussen de sociale, juridische en economische aspecten van het verslag. Ik verwacht dat het in de toekomst zeer belangrijk zal worden om meer aandacht te besteden aan, en beter voorbereid te zijn op de samenwerking met onze twee grootste partners: de Verenigde Staten en Rusland. Rusland heeft een nieuwe president. Binnenkort komt er in de Verenigde Staten een nieuwe regering. Het zou dan ook logisch zijn om ons gemeenschappelijk buitenlands beleid precies op die twee landen toe te spitsen.
Wat de economische dimensie betreft, moet er in het bijzonder prioriteit gegeven worden aan de noodzaak om de energiezekerheid in de Europese Unie veilig te stellen. Ik vertrouw erop dat er vooruitgang geboekt zal worden tijdens de onderhandelingen met de Russische Federatie over deze kwestie. Nu we het toch over onze twee partners hebben, wil ik opmerken dat het zou helpen als we ons zouden gedragen als gelijkwaardige en even competente gesprekspartners in onze relatie met beide partijen − of het nu Rusland is of de Verenigde Staten − en als het beleid in evenwicht zou zijn. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, zou ik nog willen zeggen dat ik blij ben met de verwijzingen naar het Verdrag van Lissabon. Door daar in het verslag naar te verwijzen, tonen we aan dat het Parlement uitgaat van een ratificatie en die ook volledig steunt.
Miloslav Ransdorf (GUE/NGL). - (CS) Bedankt, mijnheer de Voorzitter. Mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger is al een hele tijd niet meer bij ons geweest en ik begon me zorgen te maken over zijn gezondheid. Nu zie ik dat hij gezond en wel is en dat hij zich niet als een soort Judas Iskariot heeft verhangen na de gebeurtenissen in Kosovo. Dat betekent dat ik hem nu kan vragen of hij op de hoogte was van het feit dat Hasim Thaci en zijn aanhangers handel voerden in de organen van Servische gevangenen. Wist hij dat of wist hij dat niet?
Mieczysław Edmund Janowski (UEN). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, beide rapporteurs krijgen mijn volledige goedkeuring. Dit zijn degelijke documenten. Maar ik wil wel de aandacht vestigen op enkele zaken in verband met het buitenlands en veiligheidsbeleid, wat betreft ons Europees potentieel in de volgende gebieden.
Ons demografisch potentieel is aan het afnemen. Ons economisch potentieel is niet slecht, maar er dreigen financiële crisissen. We weten allemaal hoe het gesteld is met het − versnipperde en verdeelde − militaire potentieel. Dan hebben we ook nog het energiepotentieel en het potentieel wat betreft de toegang tot water en voedsel. We hebben het al gehad over dreigingen. Ik zou daar bijvoorbeeld nog de epidemiologische dreigingen en de nood aan informatiebeveiliging aan willen toevoegen. Naar mijn mening, moet het huidig buitenlands beleid onder meer bestaan uit een unie met die landen die onze maatschappelijke visie delen, een samenwerking met alle landen die bereid zijn om samen te werken, en een vastberaden houding tegenover alle anderen.
Csaba Sógor (PPE-DE). - (HU) Dag op dag 88 jaar geleden, legden de Europese grootmachten hun beslissingen over een veiligheidsbeleid vast in het Verdrag van Trianon. In dat verdrag, dat een einde maakte aan de Eerste Wereldoorlog, werden de rechten van nationale minderheden genegeerd, of toch alleen maar in theorie vastgelegd. Het Verdrag van Parijs na de Tweede Wereldoorlog loste evenmin de problemen op. Het veiligheidsbeleid was gereduceerd tot een garantie van onschendbaarheid van de grenzen. Heel wat van die grenzen die toen zijn bepaald, bestaan nu al niet meer en ook Tsjecho-Slowakije en Joegoslavië behoren tot het verleden.
De minderhedenkwestie bestaat nog steeds. Wij Hongaren zijn verspreid geraakt over acht landen, waarvan tot nu toe alleen Slovenië erin geslaagd is de rechten van de Hongaarse gemeenschap op een geruststellende manier vast te leggen. Volgens het verslag, moet er vooruitgang geboekt worden in harmonie met de Europese normen om de rechten van minderheden echt te kunnen beschermen.
Wat voor Europese normen? We zouden beter eisen dat datgene dat we van de Westelijke Balkan verwachten, ook in de EU zelf wordt toegepast. Er is een Latijns spreekwoord dat zegt: “Als je vrede wil, bereid je dan voor op oorlog.” Vandaag willen we een veilig Europa. De rechten van de minderheden moeten worden gegarandeerd zowel binnen de EU als daarbuiten, en daarvoor moeten we beroep doen op de instrumenten van regionale en culturele autonomie die hun nut al hebben bewezen in het westen van Europa. Dank u.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, net als mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger geloof ik dat dit debat heeft aangetoond dat er een brede consensus bestaat over de algemene richting die we willen inslaan met het Europees buitenlands en veiligheidsbeleid en dat stemt mij zeer tevreden.
Ik zou nog over drie punten kort iets willen zeggen. Ten eerste, zou ik willen terugkomen op het concept van veiligheid: ik vind helemaal niet dat we ver uit elkaar liggen. Van alle belangrijke wereldwijde problemen die we nu en in de nabije toekomst moeten aanpakken, is er geen enkel dat volledig los te koppelen valt van het veiligheidsbeleid. Zelfs de crisis op de financiële markten heeft een veiligheidsdimensie, net als de situatie van de voedingsmiddelen, de situatie van de grondstoffen, en alle andere klassieke thema’s.
Er bestaat geen enkel risico dat ons buitenlands beleid gemilitariseerd wordt of dat de Europese Unie gemilitariseerd wordt, omdat we slechts in zeer uitzonderlijke gevallen zullen opteren voor een militaire oplossing voor deze problemen. Als er al gebruik gemaakt wordt van deze optie, dan zal het meestal alleen zijn om een veilige omgeving te creëren zodat de eigenlijke taak tot een goed einde gebracht kan worden, en die taak zal van politieke aard zijn en gericht zijn op het maatschappelijk middenveld. Maar we moeten in staat zijn om beide te doen. We moeten ons voorbereiden op beide zaken, en dat is precies de richting waarin het Europese beleid evolueert. Bovendien zijn we op een unieke manier voorbestemd om met de crisissen in de wereld om te gaan omdat wij beschikken over een brede waaier aan instrumenten voor het implementeren van onze strategieën.
De Europese Unie kan niet alleen gebruik maken van het GBVB en het EVDB, maar ook van de verschillende communautaire instrumenten, zoals de algemene instrumenten voor de samenwerking op het vlak van stabiliteit en ontwikkeling, alsook de instrumenten voor humanitaire hulp en civiele bescherming.
We moeten ervoor zorgen dat we steeds opteren voor de juiste instrumenten en dat er een logische interactie is tussen de verschillende betrokken partijen. Er kan geen twijfel over bestaan dat een van de belangrijkste voordelen van het Verdrag van Lissabon is dat het − wanneer het van kracht wordt − een harmonieuze en doeltreffende interactie heel wat eenvoudiger zal maken.
Om af te ronden, wil ik nog zeggen dat alles afhangt van onze gezamenlijke politieke wil om kansen te benutten. We beschikken over de kansen, we moeten ze alleen nog willen aangrijpen. We moeten ze aangrijpen op een manier waardoor we allemaal aan hetzelfde zeel trekken. De realiteit is dat we in de huidige omstandigheden geen andere keuze hebben. We kunnen het ons eenvoudigweg niet veroorloven om niet consequent te handelen of om fondsen inefficiënt te besteden. We kunnen onze middelen en instrumenten dus maar beter samenbrengen en concentreren als we een gemeenschappelijk, geloofwaardig en samenhangend Europees buitenlands beleid willen realiseren. Dat is de enige manier waarop we deze uitdaging aan kunnen gaan en de terechte verwachtingen van onze burgers en partners kunnen inlossen.
Dank u wel.
Javier Solana, Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag de twee of drie vragen willen beantwoorden die rechtstreeks aan mij werden gericht. Ik zal beginnen met de vraag van de heer Salafranca Sánchez-Neyra.
(ES) Mijnheer Salafranca Sánchez-Neyra, ik zeg “ja” op de twee vragen die u mij gesteld heeft, maar laten we eerst afwachten of het Verdrag wordt aangenomen. Kwesties die gebaseerd zijn op de ratificatie van het Verdrag moeten even wachten en de akkoorden zullen waarschijnlijk later volgen.
Hoge Vertegenwoordiger voor het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. –(FR) Mevrouw Záborská, deze kwestie wordt door ons onderzocht. Aangezien mevrouw Záborská hier niet aanwezig is, zal ik mijn antwoord op een later moment geven.
(EN) Binnen het Agentschap wordt er hard gewerkt aan de interoperabiliteit. Die vraag is ter sprake gekomen, en het antwoord is “ja”. Wat de andere vragen betreft, die heb ik al beantwoord toen ik eerder aan het woord ben gekomen.
Ik heb alle toespraken zorgvuldig beluisterd. Ik hoop dat, naarmate de tijd vordert − naarmate het moment van de waarheid dichterbij komt − en na de ratificatie van het Verdrag, we enkele van de ideeën die vandaag geopperd zijn samen in de praktijk kunnen omzetten. Vooraleer de twee rapporteurs het woord nemen, zou ik hen nog eens willen feliciteren, zoals ik eerder al eens openlijk heb gedaan.
Tot slot, zou ik nog willen zeggen dat ik het volmondig eens ben met datgene dat commissaris Verheugen in zijn laatste toespraak gezegd heeft. Ik heb daar verder niets meer aan toe te voegen.
Jacek Saryusz-Wolski, rapporteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, het is moeilijk om dit debat in enkele woorden samen te vatten, maar de inhoud ervan stemt me tevreden. De belangrijkste conclusie die we eruit moeten trekken is dat er nood is aan samenwerking tussen het Parlement, de Raad, de Commissie en de lidstaten. Ten tweede blijkt er een grote mate van goedkeuring te zijn voor de inhoud van het verslag. Ten derde erkennen we dat er al heel wat uiterst waardevolle zaken gerealiseerd zijn. Tot slot, benadrukken we dat het nodig is om onze inspanningen nog te verdubbelen.
Commissaris, vicevoorzitter Verheugen heeft ons zeer terecht herinnerd aan de belangrijke bijdrage van het communautaire beleid, dat beheerd wordt door de Europese Commissie. Ik ben het met hem eens, want een geïntegreerd buitenlands beleid zou onvolledig zijn zonder de resultaten die worden bereikt dankzij de communautaire beleidslijnen.
Ik denk dat we voor de eerste keer een debat voeren ter voorbereiding van de aanstelling van de toekomstige EU-minister van Buitenlandse zaken met “twee petten”.
(EN) En dat brengt me tot de volgende vraag: wat gaan we doen zonder die creatieve spanning?
(FR) … in de toekomst, wanneer er nog maar één instelling bestaat. Ik ben het eens met de opvatting dat we, wat de inhoud betreft, een sterker buitenlands beleid nodig hebben voor de instellingen. De energiezekerheid is het onderwerp dat het vaakst werd aangehaald. Het land of de geografische locatie die het vaakst werd vernoemd, is Afghanistan, dat als het ware een test is voor de Europese Unie en voor de hele internationale gemeenschap. Er waren een aantal onderwerpen waarover de meningen verdeeld waren. Maar deze meningsverschillen wakkeren onze debatten alleen maar aan en voorkomen dat het te saai wordt. Daarom hoop ik dat de toekomstige debatten even levendig en vruchtbaar mogen zijn als dat van vandaag. Hoewel we al een erg veelbelovend akkoord hebben bereikt over de basisprincipes, hoop ik dat de Raad, de Hoge Vertegenwoordiger en de Commissie in staat zullen zijn om in de toekomst − en uiteraard na een bescheiden bijdrage van het Parlement − voor de Unie een buitenlands beleid te realiseren dar nog sterker, nog beter en nog ambitieuzer is.
Helmut Kuhne, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze afsluitende interventie geeft mij de gelegenheid om iets te doen waarvoor ik voordien geen tijd heb gehad, namelijk commissaris Verheugen en mijnheer de Hoge Vertegenwoordiger bedanken voor de uitstekende samenwerking met hun medewerkers, die steeds bereid waren tot een gesprek en van wie ik zeer veel heb geleerd. Dat heeft een zeer positieve invloed gehad op het verslag.
Ik zou ook alle leden van de commissie willen bedanken, en in het bijzonder de voorzitter van de commissie en de rapporteur van het andere verslag, de heer Saryusz-Wolski. Net als schooljongens, hebben we af en toe notities uitgewisseld wanneer er overlappende kwesties opdoken in onze verslagen, opdat we dezelfde bewoordingen zouden gebruiken. Dat werkte zeer goed.
Ik zou drie dingen willen zeggen:
(EN) Eerst in het Engels, aangezien sommige sprekers de kwestie van het Ierse referendum hebben aangehaald.
Wat de legende van de militarisering betreft: mijn verslag bevat een volledige lijst met voorstellen voor ontwapening en controle op wapens − een hele bladzijde vol. Ten tweede behoudt elke lidstaat onder het Verdrag van Lissabon het recht om zich te onthouden van EU-missies, en zeker van militaire missies. Er wordt op geen enkele manier afbreuk gedaan aan dat recht door het Verdrag van Lissabon. Ik vond het zeer interessant om te horen hoe zelfverklaarde voorstanders van de NAVO kwamen vertellen dat ze vrezen voor de onafhankelijkheid van het neutrale Ierland binnen het kader van het EVDB. Dat vond ik echt heel interessant.
(DE) Een laatste punt, dat werd aangehaald door de heer Pflüger, gaat over de kwestie van parlementaire controle. Ik weet niet of we hier te maken hebben met een opzettelijk misverstand, maar noch in mijn verslag, noch in dat van de heer Saryusz-Wolski worden de fracties de toegang tot vertrouwelijke informatie ontzegd. De formulering is een open formulering. Hier in het Parlement moeten we eerst ons huiswerk doen en een soort onderhandelingspositie ontwikkelen tegenover de Raad. Hoeveel leden krijgen toegang tot welke vertrouwelijke informatie? Het is best mogelijk dat tot op een bepaald niveau bijvoorbeeld alle fracties inzicht krijgen, en dat bepaalde fracties ook toegang hebben tot een ander niveau, enzovoort. Dat moeten we eerst voor onszelf bepalen, en we hebben geen enkel voorstel ingediend waarin staat dat de fracties daar niet aan mogen deelnemen.
Ik weet niet of het een opzettelijk misverstand was of dat de tekst zo onduidelijk is − dat dacht ik niet − maar we moeten eerst hier in het Parlement samen zitten en onze eigen onderhandelingspositie bepalen tegenover de Raad.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt op donderdag 5 juni 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Roberta Alma Anastase (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik zou het belang van dit verslag willen benadrukken en de rapporteur willen bedanken omdat hij al mijn voorstellen heeft verwerkt in de definitieve tekst. In de context van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon en de toekomstige bevoegdheden van het Europees Parlement is het noodzakelijk om de werkzaamheden van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op te sommen en diens prioriteiten voor 2008 en 2009 te schetsen.
Het versterken van het Europees nabuurschapsbeleid moet een belangrijke doelstelling zijn voor 2008. Als rapporteur voor de samenwerking met het Zwarte-Zeegebied, zou ik willen het belang willen onderstrepen van de ontwikkeling van die regio in de nabije toekomst. Als 2007 het jaar geweest is van het vastleggen van een EU-beleid ten aanzien van deze regio, dan moet 2008 in het teken staan van de praktische uitvoering van de Zwarte Zee Synergie. Het is eveneens zeer belangrijk om alle inspanningen te richten op een succesvolle en snelle uitvoering van het Nabucco energieproject en op het oplossen van de conflicten in de regio.
Tot slot moeten de landen van de Westelijke Balkan en hun toenadering tot de EU een prioriteit vormen binnen het Europees buitenlands beleid. Van de vele kwesties die in deze regio nauwgezet gevolgd moeten worden, zou ik de noodzaak willen onderstrepen van het doeltreffend beschermen van de rechten van minderheden, zoals de rechten van de Roemeenssprekenden.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) Om te beginnen zou ik de heer Saryusz-Wolski willen feliciteren omdat hij een zeer goed verslag heeft voorbereid. Ik zou een paar van de ideeën willen bespreken die aan bod komen bij het lezen van dit verslag. Het meest verontrustende feit is dat de EU steeds afhankelijker wordt van energiebevoorrading vanuit landen die niet stabiel en niet democratisch zijn. We hebben vastgesteld dat er een totaal gebrek aan coördinatie is bij het ondertekenen door de lidstaten van bilaterale energieakkoorden die de strategische projecten en de belangen van de EU in gevaar brengen. Wanneer bepaalde lidstaten dit soort acties ondernemen, ondermijnen ze niet alleen de onderhandelingspositie van de Europese Unie maar ook diens inspanningen om een gemeenschappelijk buitenlands beleid te realiseren.
Ik zou nog eens willen wijzen op het strategische belang van de Nabucco-pijpleiding voor de energiezekerheid van de EU, en de Europese Commissie en de Raad willen vragen om alles in het werk te stellen om het tempo van de werkzaamheden aan dit project op te voeren.
In verband met de tweedaagse conferentie over het nabuurschapsbeleid die ik tijdens de huidige parlementaire zitting zal helpen organiseren, zou ik willen benadrukken hoe belangrijk het is om dit beleid te versterken. De aanhoudende onopgeloste conflicten in de ENB-landen vormen een ernstige bedreiging voor de veiligheid van de EU.
Samenvattend zou ik willen zeggen dat het versterken van het nabuurschapsbeleid met de oostelijke landen, het beëindigen van de conflicten voorbij de oostelijke grens en het veiligstellen van onze energiezekerheid de prioriteiten van ons buitenlands beleid zouden moeten zijn.
Alexandra Dobolyi (PSE), schriftelijk. – (EN) Het verslag geeft op een correcte manier onze mening weer over de evolutie van het GBVB in de toekomst. Het GBVB is een zeer belangrijk element in het buitenlands beleid van de EU. Ik ben tevreden met de verbeteringen die het Verdrag van Lissabon aanbrengt op het vlak van externe acties. De uitvoering ervan zou het GBVB efficiënter en meer coherent maken. De nieuwe posten die door het Verdrag in het leven worden geroepen zouden de Europese Unie een grotere zichtbaarheid kunnen geven, maar ik ben van mening dat het zeer belangrijk is om de verschillende rollen goed te omschrijven om ervoor te zorgen dat hun verschillende bevoegdheden bijdragen tot de samenhang en doeltreffendheid van het GBVB.
Als we willen dat de EU actief bijdraagt tot internationale vrede en stabiliteit, dan moeten we beschikken over alle nodige hulpmiddelen en instrumenten. Maar om dat te bereiken, is er meer politieke wil nodig van de lidstaten.
De aanwezigheid van de EU in de wereld neemt toe. Overal ter wereld zijn er missies van de EU terug te vinden. Door mee de veiligheid en de stabiliteit in de wereld te bevorderen, maakt de EU ook het leven van haar eigen burgers veiliger. Dat is de beste manier om onze veiligheid te verdedigen en onze waarden te promoten.
Naar mijn mening zijn dit stappen in de goede richting.
Genowefa Grabowska (PSE), schriftelijk. – (PL) Ik sluit mij aan bij het verslag dat vandaag is voorgesteld. Ik vind het een evenwichtig document met ruimte voor compromissen.
Het is vandaag meer dan ooit nodig om het buitenlands beleid van de EU te evalueren, in het bijzonder binnen de context van de veranderingen die worden voorgesteld in het Verdrag van Lissabon. Ik twijfel er niet aan dat dit Verdrag, dat de rol van de Hoge Vertegenwoordiger versterkt, zal bijdragen tot het ontwikkelen van een strategie voor het Europees buitenlands beleid die meer vooruitziend is en meer gericht is op de lange termijn. De Europese Unie als geheel is gebaseerd op gemeenschappelijke waarden, en het is dan ook niet meer dan logisch dat deze waarden weerspiegeld worden in het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Alleen zo kan de EU geloofwaardig overkomen op het internationale toneel. Het GBVB vereist enerzijds politieke eenheid van de lidstaten en anderzijds eerbiediging van het solidariteitsbeginsel, in het bijzonder bij het opstellen van een nieuwe politieke EU-strategie.
Daarom deel ik de bezorgdheid en de teleurstelling die in het verslag wordt geuit over het feit dat er maar weinig vorderingen zijn gemaakt bij het opbouwen van een Europees extern energiebeleid. Wat ik ook niet kan aanvaarden is het feit dat sommige lidstaten individuele, bilaterale akkoorden voor energiebevoorrading afsluiten met Rusland waardoor de onderhandelingspositie van de Europese Unie als geheel en haar inspanningen ten behoeve van een gemeenschappelijk extern energiebeleid sterk worden ondermijnd. Dat is des te betreurenswaardiger omdat het uitgerekend die landen zijn die nog niet zo lang geleden kritiek hebben geuit op het afsluiten van individuele visumakkoorden met de Verenigde Staten en de landen van Midden-Europa die de akkoorden waren aangegaan ervan beschuldigden het gemeenschappelijke Europese visumbeleid te ondermijnen.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie wordt steeds meer een mondiale speler op het wereldtoneel en het beste bewijs daarvan zijn de geografische locaties waar we als Gemeenschap actief zijn. Je hoeft maar te kijken naar de beslissingen van de Raad in 2007 en begin 2008 waarnaar de heer Kuhne in zijn verslag verwijst: de politiemissie in Afghanistan, de militaire operatie in Tsjaad, de herschikking van de troepenmacht in Bosnië en de voorbereiding voor de missies in Kosovo en Guinee-Bissau.
Jammer genoeg, gaat de wereldwijde betrokkenheid niet gepaard met het oplossen van problemen die al een hele tijd duidelijk aanwezig zijn, zoals het ontbreken van een civiele vredesmacht in de EU, vervoersproblemen en een ongelijke inzet van de individuele lidstaten.
Gezien de informatie die we onlangs hebben ontvangen, moet er een nieuwe dimensie worden toegevoegd aan het debat over de Europese veiligheid. Ik heb het over de veiligheid van de Europese instellingen in Brussel, Luxemburg en Straatsburg. Nu er terroristische groeperingen zijn ontmaskerd die de instellingen van de EU hadden gekozen als doelwit voor hun aanvallen, is de veiligheidskwestie niet meer beperkt tot het louter theoretische vlak. Dat dwingt ons om onze huidige principes te herbekijken. We zijn er ons van bewust dat het Europees Parlement nogal vrij toegankelijk is. Het is niet eenvoudig om een gulden middenweg te vinden tussen de openheid van deze instelling en de verhoogde veiligheidsverwachtingen. Het wordt echter hoe langer hoe meer een noodzaak, die dan ook weerspiegeld moet worden in de begroting voor 2009. Deze kwestie heeft niet hetzelfde gewicht als de andere problemen die in het verslag worden besproken, maar het verdient toch onze aandacht.
Marianne Mikko (PSE), schriftelijk. – (ET) Dames en heren, een doeltreffend buitenlands en veiligheidsbeleid mag niet aan de individuele lidstaten worden overgelaten. Een bilaterale aanpak van kwesties die verband houden met het buitenlandse beleid en het energiebeleid doet afbreuk aan onze geloofwaardigheid. Het is onaanvaardbaar dat de invloed van de Europese Unie op de externe betrekkingen tot nu toe vaak minder groot is geweest dan die van bepaalde lidstaten. De Europese Unie moet zich tot de grote landen van de wereld, en in het bijzonder tot de Russische Federatie, kunnen richten met één stem die de gedeelde belangen van alle 27 lidstaten vertegenwoordigt. Alleen dan zullen we beschouwd worden als een gelijke partner in zowel Amerika als Azië.
Ik ben verheugd over het feit dat in het verslag van de heer Saryusz-Wolski het versterken van het Europees nabuurschapsbeleid beschouwd wordt als een hoofddoel voor 2008. De conferentie over de oostelijke dimensie van het Europees nabuurschapsbeleid die vandaag en morgen doorgaat in het Europees Parlement toont aan dat we deze doelstelling serieus nemen. Het is dringend nodig om in het belang van de veiligheid van de Europese Unie actie te ondernemen om onze buurlanden te democratiseren en conflicten op te lossen. We moeten Moldavië helpen om het conflict in Trans-Nistrië op te lossen.
Als voorzitter van de delegatie in de parlementaire samenwerkingscommissie EU-Moldavië moet ik eveneens opmerken dat het vooruitzicht op EU-lidmaatschap voor zowel Moldavië als Oekraïne van het allergrootste belang is. Die mogelijkheid is de drijvende kracht achter hun economische hervormingen en democratisering. Natuurlijk zal het nog even duren vooraleer ze aan de drie criteria van Kopenhagen kunnen voldoen, maar Moldavië en Oekraïne hebben getoond dat ze klaar zijn voor Europese ontwikkeling. Het vierde criterium van Kopenhagen, het absorptievermogen van de Europese Unie, mag in geen geval een hinderpaal zijn voor de toetreding van deze twee Europese landen tot de Europese Unie. Er bestaat geen twijfel over dat het uitbreidingsproces voortgezet moet worden.
Sirpa Pietikäinen (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Ik dank de rapporteur voor een uitstekend en veelzijdig verslag. Ik ben het met hem eens dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zich in de komende jaren meer uitgesproken moet richten op de ontwikkeling van structuren en procedures die de Unie in staat moeten stellen om sneller en doeltreffender te reageren op internationale crisissituaties. Civiele crisisbeheersing, vredeshandhaving en de bescherming van de mensenrechten zijn de hoekstenen van het GBVB.
Met het Verdrag van Lissabon zal de Europese Unie voor het externe beleid kunnen beschikken over een nieuwe leidersfiguur, in de gedaante van de Hoge Vertegenwoordiger van de Unie. De veranderingen die voortvloeien uit het Verdrag zullen ons de mogelijkheid bieden om een meer doeltreffend en meer samenhangend buitenlands en veiligheidsbeleid te realiseren. De EU moet op het wereldtoneel meer consequent zijn in haar uitspraken en handelingen.
Ik hoop echter dat het Parlement in zijn toekomstige jaarlijkse verslagen een meer vastberaden houding zal aannemen over de coherente en sterke rol die de EU kan spelen in de Verenigde Naties. De EU is een economische en politieke grootmacht. Door de jaren heen is het belang van de Unie op het internationale vlak alleen maar toegenomen. Nu moet onze missie eruit bestaan een mondiale organisatie uit te bouwen die respect heeft voor mensen en voor het milieu.
De EU moet tijd en energie investeren in de gebieden rond de Middellandse Zee, de Oostzee en de Zwarte Zee om daar de economische samenwerking, de politieke stabiliteit en de democratie te bevorderen. Er zullen in de toekomst nog meer middelen nodig zijn om de Baltische Strategie ten uitvoer te brengen, de cohesie in de regio te verhogen en de plaatselijke milieuproblemen op te lossen. Door steun te bieden aan het gebied rond de Zwarte Zee en nauwer met hen samen te werken in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid kunnen we de politieke stabiliteit verhogen, zowel in de EU als in het gebied rond de Zwarte Zee.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het verslag van de heer Kuhne over de tenuitvoerlegging van de Europese veiligheidsstrategie en het EVDB is goed gestructureerd, in dat opzicht dat hij de problemen identificeert en mogelijke concrete oplossingen aanbiedt. Ik denk dat zijn “checklist” manier van werken de controle op de ontwikkelingen vergemakkelijkt. Wat de inhoud betreft, heb ik de volgende bemerkingen:
1. Men dient de Europese veiligheids- en defensieacademie te vermelden, aangezien die een belangrijke rol speelt bij de ontwikkeling van een gemeenschappelijk inzicht in het EVDB door middel van opleidingen op het strategische niveau, vooral aangezien de voorzitter van de Subcommissie veiligheid en defensie, de heer von Wogau, een brief heeft gestuurd naar SG/HV Solana waarin hij zijn steun uitspreekt voor de activiteiten van de EVDA.
2. De verklaring over de relatie tussen de EU en de NAVO had een krachtigere boodschap kunnen bevatten, rekening houdend met de Verklaring van Boekarest die werd goedgekeurd tijdens de NAVO-top.
3. Men had kunnen verwijzen naar het belang van een verbetering van het strategische partnerschap tussen de EU en de NAVO. De stelling dat “een sterkere Europese Unie zal bijdragen tot onze gemeenschappelijke veiligheid” had in verband gebracht kunnen worden met beginsel van ondeelbaarheid van de veiligheid van het bondgenootschap, waarbij men vervolgens de EU had kunnen betrekken.
Toomas Savi (ALDE), schriftelijk. – (EN) Het verslag van de heer Saryusz-Wolski bevestigt nog eens dat de Europese Unie zich inzet voor de millenniumdoelstellingen van de VN, al is die stelling al veel van haar inhoud verloren omdat er zo kwistig gebruik van wordt gemaakt in de toespraken over het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie terwijl er eigenlijk maar weinig vooruitgang is geboekt en de millenniumdoelstellingen nog steeds buiten ons bereik liggen.
Van alle lidstaten besteden alleen Denemarken, Luxemburg, Nederland en Zweden meer dan 0,7 procent van hun BBP aan officiële ontwikkelingshulp, terwijl de 0,7 procent-doelstelling al op 24 oktober 1970 werd aangenomen als onderdeel van de Internationale Ontwikkelingsstrategie voor het Tweede Ontwikkelingsdecennium der Verenigde Naties.
Ik ben ervan overtuigd dat het waarborgen van de geloofwaardigheid van de EU als mondiale speler een belangrijk onderdeel moet zijn van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid. Het nakomen van de beloften die we hebben gemaakt zou al een goed begin zijn.
De EU en haar lidstaten moeten hun engagement bevestigen en hun uitgebreide verklaringen omzetten in geharmoniseerde, collectieve en doeltreffende actie. Volgens mij kan dat alleen gebeuren wanneer we alle middelen samenbrengen en één enkele EU-instelling oprichten die verantwoordelijk is voor het verzamelen, toekennen en uitbetalen van officiële ontwikkelingshulp.
Esko Seppänen (GUE/NGL), schriftelijk. – (FI) Door het Verdrag van Lissabon zal de EU gemilitariseerd worden, omdat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid aangevuld zal worden met een gemeenschappelijk veiligheids en defensiebeleid. Het zal steeds moeilijker worden voor neutrale landen om hun neutrale status te behouden. Dat zal het geval zijn wanneer de lidstaten zichzelf de verplichting opleggen om hun militaire uitgaven te verhogen. Dat is wat we kunnen verwachten wanneer er een nieuwe militaire harde kern wordt opgericht voor de EU: permanente, structurele samenwerking. Dat is wat er wordt voorbereid onder het Franse voorzitterschap.
Helaas wordt er in het verslag van de heer Saryusz-Wolski een positieve houding aangenomen tegenover de militarisering van de EU. Bovendien vind ik de nadruk die in het verslag gelegd wordt op de energiezekerheid erg agressief vanuit het zeer eenzijdige standpunt van Polen.