De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0161/2008).
De volgende vragen worden aan de Raad gesteld.
Vraag nr. 1 van Robert Evans (H-0342/08)
Betreft: Minder mobiele reizigers
Welke actie en toezicht heeft de Raad gevoerd om erop toe te zien dat de bepalingen uit mijn verslag over de rechten van minder mobiele personen wanneer zij per vliegtuig reizen(1), die afgelopen zomer van kracht zijn geworden, in alle lidstaten naar behoren worden toegepast?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) De voorschriften betreffende de bescherming en hulp aan personen met een handicap in het luchtvervoer zijn vervat in de verordening van het Europees Parlement en de Raad inzake de rechten van gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit die per luchtvervoer reizen. Deze verordening werd aangenomen in 2006; sommige onderdelen gelden al sinds juli 2007 en de rest zal vanaf juli dit jaar van toepassing zijn.
Ik wil benadrukken dat de Europese Commissie verantwoordelijk is voor het toezicht op een correcte tenuitvoerlegging van deze verordening en dat zij passende maatregelen kan treffen. Dergelijke maatregelen kunnen juridische stappen zijn om ervoor te zorgen dat het Gemeenschapsrecht op dit gebied juist wordt toegepast. Om deze reden is de Raad simpelweg niet bevoegd om deze vraag te beantwoorden.
Toch wil ik benadrukken dat de Europese Unie zich bewust is van het belang van het bieden van bescherming en hulp aan gehandicapten en minder mobiele mensen. Zoals u in de praktijk kunt zien wordt de verordening die ik zojuist noemde al toegepast en vormt een belangrijke voorziening voor gehandicapten en minder mobiele mensen wanneer zij reizen.
Robert Evans (PSE). - (EN) Mijn dank aan de Voorzitter, hoewel ik natuurlijk bekend ben met de wetgeving, omdat ik de rapporteur was die deze door het Huis heeft geleid.
In werkelijkheid zijn het de nationale agentschappen die verantwoordelijk zijn. Ik weet niet hoe het in de andere landen is geregeld, maar in het Verenigd Koninkrijk is het de Civil Aviation Authority. Het gaat dus om nationale instellingen, waarvoor de nationale overheden verantwoordelijk zijn. Dat is waarom ik de vraag aan de Raad heb gesteld.
In een week waarin Europa zichtbaar moeite heeft zijn half miljard inwoners te overtuigen van de werkelijke waarde van de Europese Unie, is dit een waardevol initiatief. Dit is zeer belangrijke wetgeving ter ondersteuning van gehandicapten en minder mobiele reizigers, dus ik wil er bij de minister op aandringen terug te gaan naar de Raad en tegen zijn 26 collega’s van de Transportraad en de leden dat zij deze wetgeving ten uitvoer moeten leggen.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE). – (PT) Voortbordurend op de vraag van mijn collega Robert Evans, wil ik de Raad vragen in hoeverre hij bereid is de rechten van minder mobiele reizigers in de maritieme sector te versterken. Ik vraag dit omdat de Commissie zich in het verleden voor deze mogelijkheid heeft uitgesproken, bijvoorbeeld in haar mededeling van 2005 over reizigersrechten, en het Parlement hier naartoe heeft gewerkt, met name binnen de bevoegdheden en het overleg over het Erika III-pakket.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Ik heb een vraag voor de minister. Ik heb gehoord dat wat de behandeling van minder mobiele reizigers door de luchtvaartmaatschappijen betreft er inderdaad verschillen bestaan en dat de behandeling van de zogenoemde “low-cost”-maatschappijen in vergelijking met andere maatschappijen nog te wensen over laat. Ik zou graag willen weten of de Raad harde feiten over deze kwestie beschikbaar heeft of dat dit slechts individuele indrukken van de situatie zijn.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Als antwoord op de aanvullende vraag van de heer Fernandes: natuurlijk kan ik niet uitsluiten dat iets vergelijkbaars wordt ingevoerd voor gehandicapten en minder mobiele reizigers die over zee varen. Uiteraard is dit een zaak die voornamelijk door de Commissie bestudeerd moet worden, die vervolgens met een voorstel moet komen. Het is echter zeker iets om over na te denken. Dat is mijn eerste reactie.
De heer Leichtfried noemde low-cost-maatschappijen. Ik wil benadrukken dat de verordening die ik heb genoemd en die betrekking heeft op de mogelijkheid voor gehandicapten en minder mobiele reizigers om te vliegen, voor alle luchtvaartmaatschappijen geldt en hier geen onderscheid wordt gemaakt. Overtredingen zullen uiteraard op gelijke wijze worden behandeld, ongeacht of het low-cost of andere luchtvaartmaatschappijen zijn.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 2 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0346/08)
Betreft: Gemeenschappelijk immigratiebeleid en illegaal werk
Hoe beoordeelt het voorzitterschap van de Raad de voortgang die tijdens zijn mandaatperiode is geboekt in de richting van een gemeenschappelijk immigratiebeleid ter bestrijding van illegaal werk?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Over immigratiebeleid en illegaal werk heeft de Voorzitter, tijdens het Sloveens voorzitterschap, het overleg met de Raad en het Europees Parlement over een ontwerprichtlijn op basis waarvan sancties kunnen worden opgelegd aan werkgevers van burgers van derde landen die illegaal in de Europese Unie verblijven, voortgezet.
Deze richtlijn verbiedt het aannemen van burgers uit derde landen die illegaal in de Unie verblijven en dit is natuurlijk een van de manieren om illegale immigratie te bestrijden. De richtlijn stelt bepaalde minimale gemeenschappelijke sancties en maatregelen vast die de lidstaten moeten opleggen aan werkgevers die burgers uit derde landen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten zijn in dienst nemen.
In bovengenoemde periode hebben de bevoegde organen van de Raad het voorstel verder bestudeerd en zijn nauwe contacten gelegd met het Europees Parlement om ervoor te zorgen dat de twee instellingen hetzelfde standpunt innemen. De werkzaamheden zijn nog niet afgerond, maar ik kan al wel zeggen dat het voorzitterschap tevreden is met de tot dusver geboekte resultaten.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, ik dank u voor uw antwoord. We weten echter dat burgers uit derde landen die het Europees grondgebied binnentreden zonder (juridische) papieren wel voor verschillende werkgevers werken, nadat zij uit hechtenis zijn ontslagen. Zij kunnen dan wat geld verdienen en naar Europese landen te reizen waar hun recht op verblijf zal worden erkend. Hoe gaan we om met illegaal werk als het deels wordt gerechtvaardigd en gewaarborgd?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Zodra de eerdergenoemde richtlijn is aangenomen, zal het ongetwijfeld mogelijk zijn om in dergelijke gevallen op te treden en ik hoop dat dit zo snel mogelijk gebeurt. In elk geval vallen hier maatregelen onder tegen het in dienst nemen van personen die illegaal op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie verblijven en dit druist natuurlijk in tegen de richtlijn, indien deze wordt aangenomen. Ik herhaal, de Raad verwacht dat dit zo snel mogelijk zo is, en wij zijn tevens van mening dat er in de afgelopen zes maanden aanzienlijke vooruitgang is geboekt.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 3 van Marian Harkin (H-0350/08)
Betreft: Veiligheid van de patiënt
De Europese unie heeft tientallen jaren lang de mobiliteit van de werknemers actief bevorderd. Is de Raad het ermee eens dat de veiligheid van de patiënt een belangrijke kwestie is waar de richtlijnen van de Europese unie tot nu toe niet genoeg aandacht aan besteed hebben? Is hij het er meer in het bijzonder mee eens dat er uitwisseling van informatie tussen de lidstaten en hun regelgevende instanties voor de gezondheidszorg moet komen om de veiligheid van de patiënt in heel de Europese Unie te verzekeren?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Ik dank mevrouw Harkin hartelijk voor haar vraag. Dit is een belangrijke kwestie, zoals is bevestigd door het voorzittersprogramma van 18 maanden dat wij samen met Duitsland en Portugal hebben uitgewerkt. In het programma hebben wij benadrukt dat patiëntenveiligheid een belangrijk thema is.
De werkgroep voor patiëntenveiligheid bij de Groep op hoog niveau voor gezondheidsdiensten en medische zorg heeft een rapport opgesteld over het verbeteren van de veiligheid van patiënten in de Europese Unie. Binnen het kader van deze aanbevelingen werd de opleiding van gezondheidswerkers aangewezen als een van de belangrijkste onderwerpen.
De aanbevelingen tonen ook aan dat multidisciplinair onderwijs over patiëntenveiligheid op alle niveaus van onderwijs aan gezondheidswerkers moet worden bevorderd. De werkgroep heeft tevens aangegeven dat patiëntenveiligheid onder meer kan worden bereikt door één enkel overkoepelend netwerk te gebruiken, EUNetPass genaamd, dat de lidstaten tot steun dient en samenwerking op EU-niveau mogelijk maakt op het gebied van patiëntenveiligheid.
De Commissie heeft twee projecten op Europees niveau gefinancierd en deze moeten bijdragen aan een beter begrip van de situatie en het opstellen van richtsnoeren voor toekomstige regelingen over de veiligheid van patiënten. Dit zijn de projecten MARQuIS – Methods of Assessing Response to Quality Improvement Strategies – en SIMPATIE – Safety Improvement for Patients in Europe.
Patiëntenveiligheid stond ook op de agenda van de Ministerraad van juni. Deze maand, om precies te zijn op 10 juni, keurde de Raad bepaalde beschikkingen goed op het gebied van antimicrobiële resistentie. In deze beschikkingen ondersteunt hij de ontwikkeling van strategieën gericht op een verantwoordelijk gebruik van antimicrobiële stoffen. De verspreiding van bacteriën die resistent zijn tegen antimicrobiële medicatie is over het algemeen een gevolg van onjuist gebruik in het hele gezondheidszorgsysteem.
Maatregelen om uitbreiding van het aantal resistente patogenen tegen te gaan zijn ook belangrijk. Ze omvatten het opzetten van een effectief controlesysteem in de lidstaten. Daarnaast moeten gezondheidswerkers hier beter over worden geïnformeerd.
Op de laatste vergadering van de ministers van Volksgezondheid, tijdens de eerder genoemde zitting van juni, gaf de Commissie informatie over het pakket op het gebied van patiëntenveiligheid. Het gaat om het “pakket patiëntenveiligheid” en in dit verband gaf de Commissie aan dat zij van plan is eind 2008 een speciaal verslag in te dienen over de veiligheid van patiënten en de preventie van en controle op infectie. Zodra deze documenten beschikbaar zijn, zal de lidstaat die op dat moment voorzitter is de Raad hier uiteraard over informeren.
Tenslotte wil ik ook de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de erkenning van beroepskwalificaties noemen. Deze richtlijn reguleert zeer precies het gebied van beroepskwalificaties van gezondheidswerkers, teneinde de burgers van de Europese Unie te beschermen, en omschrijft de samenwerking tussen de lidstaten op dit gebied.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik dank de fungerend voorzitter van de Raad voor zijn antwoord. Ik ben verheugd te horen over de vooruitgang die in de afgelopen zes maanden is geboekt, met name met de werkgroep patiëntenveiligheid.
Mijn voornaamste zorg was dat wij weliswaar de mobiliteit van gezondheidswerkers hebben geregeld, maar dat wij op EU-niveau niet over een erkende structuur beschikken die formele samenwerking tussen de toezichthouders op gezondheidswerkers en zorgdiensten mogelijk maakt.
Is de minister het er mee eens dat wij op EU-niveau een erkende structuur zouden moeten instellen die formele samenwerking tussen deze toezichthouders mogelijk maakt? Want zonder die samenhang en zonder die structuur kunnen individuele toezichthouders de veiligheid van patiënten niet garanderen; ik wil dus graag horen hoe hij hierover denkt.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Alleen een kleine aanvulling hierop: we hebben ook mobiliteit van patiënten in de hele Europese Unie; mensen die op vakantie gaan en zich laten opereren – soms met vreselijke gevolgen.
Hoe kunnen we dit aanpakken, zodat mensen in de eerste plaats op de hoogte zijn van de problemen en vervolgens wordt voorkomen dat zij zich in het buitenland laten opereren omdat zij beschikken over goed opgeleide artsen die in het hele systeem worden gevolgd?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Wat organisatie op EU-niveau betreft, heb ik het EUNetPass-netwerk genoemd, dat een van de aanbevelingen was van de eerdergenoemde werkgroep voor patiëntenveiligheid, en benadrukt dat het EUNetPass-netwerk een van mogelijk meerdere oplossingen is, maar in elk geval een manier om patiëntenveiligheid te bereiken.
Wat houdt dit netwerk precies in? Het is een netwerk voor informatie-uitwisseling, het ondersteunt de aanbevelingen op het gebied van patiëntenveiligheid op verschillende manieren en het is in de eerste plaats een platform voor samenwerking en netwerken tussen de lidstaten en internationale organisaties op het gebied van patiëntenveiligheid. Dit netwerk ontwikkelt een positieve cultuur van veiligheid, het voert onderwijs en opleiding van gezondheidswerkers in, evenals rapportagemechanismen en “leren op basis van voorbeelden” in. Het is echter één van de manieren. Er zijn natuurlijk meerdere opties, zoals degene die u noemde.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 4 van Bernd Posselt (H-0352/08)
Betreft: Subsidiariteit en EU-lidmaatschap
In verschillende lidstaten, maar vooral in de kandidaatlanden, wordt in politieke kringen en de media regelmatig beweerd dat de invoering van het huwelijk tussen twee partners van hetzelfde geslacht of van het geregistreerde partnerschap, evenals de liberalisering van abortus en euthanasie volgens het EU-recht c.q. het acquis communautaire noodzakelijk zijn.
Kan de Raad duidelijk zeggen of dit inderdaad het geval is, of dat al deze onderwerpen uitsluitend onder de nationale bevoegdheid dan wel onder het subsidiariteitsbeginsel vallen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Ik wil erop wijzen dat de Gemeenschap – en ik denk dat de heer Posselt dit weet – niet bevoegd is om lidstaten te verplichten huwelijken tussen twee partners van hetzelfde geslacht of geregistreerde partnerschappen in het nationale wetgeving op te nemen. De Gemeenschap kan alleen bepalingen goedkeuren op het gebied van samenwerking tussen de juridische autoriteiten van de lidstaten, zoals bepalingen over rechtbankvonnissen die door de ene staat zijn erkend of opgelegd en door een andere zijn overgenomen.
De Gemeenschap kan ook bepalingen goedkeuren over het oplossen van wetsconflicten in grensoverschrijdende situaties. De huidige communautaire bepaling – namelijk de Brussel IIbis-verordening – verwijst niet naar verordeningen over partnerschappen tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Zoals we weten, hebben de lidstaten zeer verschillende juridische oplossingen met betrekking tot de rechten en plichten van partnerschappen tussen personen van hetzelfde geslacht. In sommige lidstaten zijn zulke partnerschappen wettelijk geregeld en in andere lidstaten helemaal niet.
Aangezien de invoering van het huwelijk tussen twee partners van hetzelfde geslacht niet vereist is volgens het Gemeenschapsrecht, zou het lastig zijn voor de lidstaten om consensus te bereiken over het aanpassen van bestaande bepalingen, teneinde partnerschappen tussen twee personen van hetzelfde geslacht erin op te nemen. Ik wil er tevens op wijzen dat de Gemeenschap niet bevoegd is om kwesties op het gebied van abortus en euthanasie te regelen.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Ik dank de Raad voor deze belangrijke verduidelijkingen, aangezien deze kwestie ook in Ierland aan de orde is geweest. Ik wil slechts een korte, duidelijke, aanvullende vraag stellen over Kroatië. Is het tevens juist dat de kandidaatlanden hun wetgeving over deze zaken niet hoeven aan te passen en soeverein blijven omdat ook voor de kandidaatlanden geldt dat dit geen EU-bevoegdheden zijn?
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik dank de Raad voor zijn antwoord en ik ben het ermee eens dat al deze kwesties – huwelijk tussen twee personen van hetzelfde geslacht, geregistreerd partnerschap etc. – alleen onder de bevoegdheden van de lidstaten moeten vallen. Een van de kwesties die tijdens het debat over het Verdrag van Lissabon in Ierland echter aan de orde kwamen, was de kwestie rondom het Handvest van de grondrechten. Ik wil de minister alleen vragen of hij een mening heeft over het Handvest voor de grondrechten, dat als bijlage aan het Verdrag van Lissabon is gevoegd. Op dat moment werd in Ierland beweerd dat dit handvest de invoering van huwelijken tussen twee mensen van hetzelfde geslacht, abortus, euthanasie etc. zou kunnen vergemakkelijken. Ik wil graag van de minister weten wat zijn mening hierover is.
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Mijn vraag ligt in de lijn van Marian Harkins vraag. Eén lid van dit Huis heeft een folder doen rondgaan waarop stond dat indien het Verdrag van Lissabon door Ierland zou worden aangenomen, euthanasie en abortus zouden worden ingevoerd. Deze folder bevatte overigens een naald! Datzelfde lid had nota bene het lef om vandaag in dit Huis te spreken over waarheid en eerlijkheid.
Ik wil dat de minister dit Huis duidelijk vertelt dat, indien het Verdrag van Lissabon wordt aangenomen, dit in geen enkele lidstaat automatisch leidt tot de invoering van abortus en euthanasie.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. – (SL) Hartelijk dank voor deze aanvullende vragen. In de eerste plaats iets over de vraag van de heer Posselt of dit allemaal betekent dat de kandidaatlanden – of dat nu Kroatië betreft of een ander land – hun wetgeving over huwelijken tussen twee mensen van hetzelfde geslacht, abortus of euthanasie niet hoeven aan te passen. Het antwoord is JA. Dat hoeven ze niet te doen. Dat hoeven ze niet te doen, omdat het geen kwestie is die valt onder de bevoegdheden van de Gemeenschap. In dit geval wordt de wetgeving van de kandidaatlanden dan ook niet beoordeeld, aangezien het geen bevoegdheid is van de Gemeenschap waarvan het kandidaatland lid wil worden.
Wat het Handvest voor de grondrechten betreft is mijn antwoord op de aanvullende vragen van mevrouw Harkin en de heer Mitchell als volgt:
Het Verdrag van Lissabon bevat een artikel over het wettelijk bindende karakter van het Handvest van de grondrechten, wat een apart document is. Ik kan hier en nu echter openbaar bevestigen dat de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon geen enkele lidstaat verplichtingen oplegt met betrekking tot zaken als abortus, euthanasie en huwelijken tussen twee personen van hetzelfde geslacht. Dit zijn zaken die niet onder de bevoegdheden van de Gemeenschap vallen en de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Lissabon verandert hier niets aan. Deze zaken, kwesties en gebieden blijven onder de bevoegdheden van de afzonderlijke lidstaten vallen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 5 van Dimitrios Papadimoulis (H-0358/08)
Betreft: Wereldwijde voedselcrisis
De explosieve prijsstijgingen voor de meest elementaire voedingsmiddelen zoals graan, rijst, maïs enz. leiden in veel onderontwikkelde landen tot voedselcrises en sociale onrust, terwijl zich ook in Europa dramatische prijsstijgingen voor voedingsmiddelen voordoen.
Wat zijn naar het oordeel van de Raad de oorzaken van de dramatische stijging van de internationale prijzen voor elementaire voedingsmiddelen? Welke maatregelen denkt hij te nemen om de productie van elementaire voedingsmiddelen aan te moedigen of om de productie van andere gewassen (biobrandstoffen) eventueel te ontmoedigen?
Wat zijn volgens de Raad de oorzaken van de dramatische stijging van de internationale prijzen voor basisvoedingsmiddelen? Welke maatregelen gaat hij nemen om de productie van basisvoedingsmiddelen aan te moedigen of, eventueel, de productie van andere grondstoffen (bijvoorbeeld biobrandstof) te ontmoedigen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) De Raad is zich volledig bewust van het belang van de kwestie van landbouw- en voedselprijzen op de wereldmarkt. De voorzitter is van mening dat een geïntegreerde aanpak nodig is om dit probleem op te lossen, een aanpak waarbij alle relevante sectoren moeten worden betrokken om te zorgen voor een daadwerkelijk politiek antwoord van de Europese Unie voor de lange termijn. Wat de verschillende aspecten van deze kwestie betreft, hebben wij recentelijk in de betreffende samenstellingen van de Raad talloze discussies georganiseerd met het doel aan dergelijke geïntegreerde oplossingen bij te dragen.
Op 19 mei hield de Raad bijvoorbeeld uitgebreid overleg over de factoren die van invloed zijn op de vraag in hoeverre de landbouwsector voldoende voedsel kan garanderen. De Raad wees in dit verband op het belang om langetermijntendensen in vraag en aanbod te onderzoeken. Bij het overleg, dat erop gericht was bij te dragen aan een gemeenschappelijk en op duurzaamheid gericht politiek antwoord van de Europese Unie, kwamen alle hoofdaspecten die belangrijk zijn voor de landbouwsector en voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de orde.
De Raad heeft reeds een besluit goedgekeurd over talloze maatregelen om de druk op voedselprijzen op de markten van de Europese Unie te verlagen. Verwacht wordt dat deze maatregelen een positieve invloed hebben op de internationale markten. De Raad heeft tevens verschillende snelle maatregelen goedgekeurd, zoals het afschaffen van verplichte braaklegging voor 2008, het verhogen van de melkquota en het tijdelijk afschaffen van importbelasting op graan.
In het kader van de gezondheidscontrole van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zal de Raad verdere maatregelen overwegen, zoals bijvoorbeeld de permanente afschaffing van de verplichte braakligging, de stapsgewijze afschaffing van het systeem van melkquota, afschaffing van de huidige premies voor energieplanten en de vervanging ervan om de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie te bevorderen – met andere woorden biobrandstoffen die worden gemaakt van bijproducten en die niet concurreren met de productie van voedsel.
Eind mei richtte de Raad zich op de ontwikkelingsdimensies van deze kwestie en besloot dat dergelijke omstandigheden, de huidige omstandigheden, een zware last betekenen voor ontwikkelingslanden, en vooral de zwakste sociale delen van die landen.
Op zijn vergadering van 3 juni bestudeerde de Raad tevens de financiële consequenties en eventuele oplossingen op het gebied van de hoge voedselprijzen. Hij vestigde de aandacht op de kortetermijnoplossingen die hij reeds had genomen, met name op het gebied van landbouw, en benadrukte het belang om de marktgerichtheid van de landbouwsector te versterken, de duurzame productie van biobrandstoffen te waarborgen en de groei van de productiviteit in de landbouw op de middellange en lange termijn te vergroten, zowel in Europa als in ontwikkelingslanden.
Op de vergadering van de Europese Raad die morgen begint, zal ook worden gesproken over de politieke gevolgen van hoge voedselprijzen. Kortom, afsluitend kan ik zeggen dat de vraag van de heer Papadimoulis in de afgelopen maanden en weken regelmatig op de agenda van de Raad heeft gestaan.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, u heeft een diplomatieke tekst voorgelezen die vol zat met de gebruikelijke generalisaties en stijve diplomatieke taal. Ik vraag u: gaat u bij de topconferentie morgen, naast mooie woorden spreken, ook specifieke maatregelen nemen? En wat voor maatregelen zijn dit dan met betrekking tot de regels en voorschriften om speculaties over brandstof en voedsel te beperken? Gaat u de lagere sociale inkomens steunen? Gaat u het voortdurende beleid van inkrimping, dat de landbouwsector is opgelegd, herzien? Denkt u tenslotte dat het Ierse “nee” van een paar dagen geleden geen verband houdt met de hoge prijzen en het dagelijks leven?
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Dit is een mondiale kwestie en wat wij doen bij de “check-up” van het landbouwbeleid in Europa is belangrijk, maar ook van kleine schaal. Wat voor dialoog hebben wij met de VS, waar 25 procent van de maïs wordt gebruikt voor auto’s in plaats van voor het vee? Dat is een enorm probleem waarover gesproken moet worden.
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Ik wil de heer Papadimoulis graag uitleggen dat de Europese Raad geen specifieke maatregelen goedkeurt. De Europese Raad biedt richtsnoeren voor maatregelen. Specifieke maatregelen worden op Raadniveau aangenomen en wat dat betreft is de Raad actief en functioneel. Ik heb een aantal maatregelen genoemd die de Raad al heeft aangenomen. Ik heb ook een aantal maatregelen genoemd waar de Raad zich over zal uitspreken, maar dat nog niet heeft gedaan. Ik verwerp dus de beschuldiging dat dit slechts woorden zijn, want ik had het over specifieke, al goedgekeurde maatregelen en de maatregelen waar de Raad over zal beslissen, met name de Landbouwraad en ook de Raad Economische en Financiële zaken.
Dan de vraag over de Verenigde Staten en hun methode om biobrandstoffen te verkrijgen. Dit is natuurlijk een onderwerp van dialoog tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten. Biobrandstoffen is tevens een van de onderwerpen die regelmatig aan bod komen. De meningen verschillen, uiteraard, en omvatten een breed spectrum. Het feit is dat wij niet mogen vergeten dat fossiele brandstoffen een alternatief voor biobrandstoffen zijn. Vanuit dat perspectief moeten we beoordelen welke soort meer problemen oplevert dan de andere.
De Europese Unie is zich bewust van de potentiële invloed van de productie van biobrandstoffen op voedselprijzen. Juist hierom heeft de Raad recentelijk maatregelen goedgekeurd om het gebruik en de productie van biobrandstoffen van de tweede generatie, met andere woorden biobrandstoffen waarvan de productie niet concurreert met de productie van voedsel, te bevorderen.
Tegelijkertijd wordt gewerkt aan duurzame criteria voor de productie van biobrandstoffen; zodra die zijn aangenomen zullen zij voor zowel de productie van biobrandstoffen binnen de Unie als voor geïmporteerde biobrandstoffen gelden.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 6 van Jim Higgins (H-0359/08)
Betreft: Vooruitgang op het gebied van de verkeersveiligheid
Het huidige voorzitterschap van de Raad heeft de verhoging van de verkeersveiligheid op Raadsniveau bestempeld als een van zijn hoofddoelen. Kan de Raad derhalve, aangezien het huidige voorzitterschap zijn afronding nadert, aangeven op welke gebieden de meeste vooruitgang is geboekt en op welke gebieden minder vooruitgang is geboekt, en tevens de redenen daarvoor uiteenzetten?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) In het kader van wetgeving over verkeersveiligheid heeft het Sloveense voorzitterschap de lezing van de voorgestelde richtlijn van het Parlement en de Raad inzake het verbeteren van de veiligheid van de wegeninfrastructuur voortgezet. Het heeft tevens diverse technische bijeenkomsten georganiseerd met de rapporteur van het Europees Parlement, teneinde tot overeenstemming te komen met het Europees Parlement bij de eerste lezing volgende maand.
Van de inspanningen van het Sloveense voorzitterschap voor meer verkeersveiligheid wil ik graag het werk vermelden dat is verricht in verband met de voorgestelde verordening over de bescherming van voetgangers en andere kwetsbare weggebruikers. Dit voorstel omvat verbeteringen aan de voorzijde van auto’s, die fabrikanten moeten aanbrengen, zodat bij een mogelijke botsing tussen een voertuig en een voetganger, het letsel voor de voetganger zoveel mogelijk wordt beperkt.
Het Sloveense voorzitterschap is begonnen met een lezing van dit voorstel in de werkorganen van de Raad en heeft vruchtbaar overleg gevoerd met de rapporteur van het Europees Parlement. De vooruitgang op het gebied van de goedkeuring van het wegvervoerpakket kunnen we plaatsen in het kader van pogingen voor meer verkeersveiligheid. Ik wil er op wijzen dat de Transportraad op 13 juni 2008 politieke consensus heeft bereikt over dit pakket.
In het kader van dit pakket wil ik met name de voorgestelde verordening over gemeenschappelijke regels voor beroepen in de vervoerssector benadrukken. Wij vinden het zeer belangrijk dat dit voorstel een overzicht geeft van de ernstigste verkeersovertredingen. Indien zo’n overtreding wordt begaan door een vervoersbedrijf, kan dit tot gevolg hebben dat deze vervoerder zijn vergunning kwijtraakt. Op deze manier zouden speciale registers, die samen met deze verordening worden ingevoerd, het toezicht op deze vervoersbedrijven vergemakkelijken en efficiënter maken, iets wat ongetwijfeld een positief effect heeft op de verkeersveiligheid.
Ik noem ook de voorgestelde verordening over regels voor markttoegang, die eveneens deel uitmaakt van dit pakket. Deze verordening omvat een verlaging van het aantal ritten met lege voertuigen, opleidingen voor chauffeurs van een hoger niveau, rationalisering van de markt, verhoging van de dienstenkwaliteit en op deze manier ook indirect een verbetering van de verkeersveiligheid.
Deze maand is het voorzitterschap tevens begonnen met de lezing van de voorgestelde richtlijn inzake de mogelijkheid van grensoverschrijdende wetshandhaving op het gebied van verkeersveiligheid. Dit is een voorstel dat door de Commissie in april dit jaar is ingediend.
Met het oog op de beschikbare tijd en het aantal voorstellen van de Commissie op het gebied van verkeersveiligheid – het aantal voorstellen dat momenteel door de Raad wordt gelezen – zijn wij van mening dat er aanzienlijke vooruitgang is geboekt op het gebied van verkeersveiligheid. Natuurlijk zal een volledige beoordeling van de resultaten pas mogelijk zijn nadat de termijn van ons voorzitterschap is afgelopen.
Jim Higgins (PPE-DE). – (GA) Voorzitter, ik prijs de Sloveense voorzitter voor de nadruk die hij op verkeersveiligheid legt. Dit heeft geleid tot meer bewustwording onder de autoriteiten in de lidstaten over de noodzaak om verschillende maatregelen te nemen door een praktisch beleid te voeren, gericht op het verminderen van het aantal verkeersongevallen, het aantal dodelijke ongelukken en het aantal mensen dat op onze wegen gewond raakt.
Ik ben positief over bijvoorbeeld het verslag Ferrari dat vandaag in het Parlement is goedgekeurd en dat meer bescherming biedt aan voetgangers en fietsers. Ik wil de Raad ook vragen of er nog andere dingen zijn die wij kunnen doen – meer maatregelen – om de verkeersveiligheid te verbeteren.
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Fungerend voorzitter, ik wil deze vraag graag beantwoorden. Deze week hebben een aantal relevante verslagen over verkeersveiligheid op onze agenda gestaan: het Ferrari-verslag is al genoemd, morgen bespreken we het verslag van mevrouw Gurmai en vanavond het Markov-verslag. Voorzitter, is het resultaat van onze werkzaamheden naar uw mening naar tevredenheid of wilt u meer resultaat zien?
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Voorzitter, ik wil de minister graag vragen of hij er blij mee is dat er weliswaar voldoende en geavanceerde testen zijn om bestuurders op alcohol te testen, maar dat dit niet geldt voor bestuurders die onder invloed zijn van illegale drugs. Zou hij ervoor kunnen zorgen dat er, gezien het feit dat het steeds vaker voorkomt, opnieuw interesse komt voor dit specifieke thema?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) De vraag van de heer Higgins: wat kunnen we anders doen? Het belangrijkste dat zowel de Raad als het Parlement kunnen doen is de processen die al worden uitgevoerd te versnellen en de beschikkingen die al zijn opgesteld aan te nemen. En dan natuurlijk binnen de huidige zittingstermijn van het Europees Parlement. Het eerste wat op de agenda zal worden geplaatst, hopelijk in juli, is de eerder genoemde richtlijn over het veiligheidsbeheer van de wegeninfrastructuur. Er zijn echter nog meer maatregelen die ik heb opgesomd die al worden uitgevoerd en ik hoop dat de goede samenwerking tussen het Europees Parlement en de Raad leidt tot een snelle goedkeuring.
De vraag van de heer Rack vereist denk ik meer een politiek antwoord. We zullen niet tevreden zijn zolang er nog mensen sterven op de wegen van de Europese Unie. Zolang dit het geval is moeten wij zoeken naar nieuwe maatregelen, aanvullende maatregelen om het aantal dodelijke ongelukken en letsels te verlagen; in een ideale wereld zou dat aantal nul bedragen.
Drugs zijn natuurlijk een vergelijkbaar probleem als alcohol. Ik denk dat wij met drugs net zo om moeten gaan als met alcohol. Waar het om draait is de vraag of iemand in staat is een voertuig te besturen en ik denk dat de lidstaten geen onderscheid moeten maken tussen verschillende soorten drugs, aangezien alcohol in essentie ook een verslavend middel is, hoewel het een legale drug is.
De Voorzitter. − Vraag nr. 7 is niet-ontvankelijk.
Vraag nr. 8 van Jörg Leichtfried (H-0365/08)
Betreft: Nieuw tolsysteem in Slovenië
Slovenië zal met ingang van 1 juli 2008 een nieuw tolsysteem invoeren. Dit houdt in dat de verkeersdeelnemers voor een enkele rit met een personenauto door Slovenië, die tot dusver ongeveer 7 euro kostte, in ieder geval een vignet voor een halfjaar voor 35 euro (wat neerkomt op het vijfvoudige van het huidige tolbedrag) ofwel een jaarvignet voor 55 euro moeten kopen. Dit lijkt discriminerend en is duidelijk in tegenspraak met Europese principes.
Is de Raad op de hoogte van deze ontwikkeling? Wat denkt hij daartegen te ondernemen en hoe kon de zaak zich überhaupt op deze wijze ontwikkelen?
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Ik herhaal dat ik hier als vertegenwoordiger zit van de Raad en dat de Raad de vraag van de heer Leichtfried niet aan de orde heeft gesteld. Zoals ik al heb gezegd, heb ik op de vorige vergadering van het Europees Parlement een vergelijkbare vraag gekregen. Omdat ik het betreffende land goed ken, kan ik de vraag beantwoorden. Maar ik zou er niet van beschuldigd willen worden buiten mijn bevoegdheden te treden.
Laten we het proberen, en sta mij toe enige aanvullende verduidelijkingen te geven. Het nieuwe tolsysteem in Slovenië, dat van kracht wordt op 1 juli, met andere woorden de aanschaf van wegenvignetten, is alleen van toepassing op voertuigen met het maximaal toegestane gewicht van drieëneenhalf duizend kilo. Dit systeem van wegenbelasting dat Slovenië invoert valt niet onder het toepassingsgebied van de communautaire wetgeving die ik net noemde.
Misschien nog belangrijker: het Sloveense vignetsysteem voor de inning van wegenbelasting is tijdelijk. Het wordt alleen voor een overgangsperiode ingevoerd, tot de invoering van elektronische tolsystemen of systemen die gebruik maken van satellieten, waarvan wordt verwacht dat ze in 2009 worden ingevoerd, eerst voor vrachtwagens en dan voor privé-voertuigen.
Mijnheer Leichtfried, ziet u mijn reactie alstublieft als een geste, de wens om de zaak voor u te verduidelijken. Mijn antwoord verandert echter niets aan het feit dat ik hier in een andere hoedanigheid aanwezig ben, en niet als vertegenwoordiger van Slovenië.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Wij hebben duidelijk verschillende interpretaties van de wet. Naar mijn mening is dit systeem discriminerend voor EU-burgers van buiten Slovenië. Ik zou de minister willen vragen of de Europese Commissie een inbreukprocedure zou kunnen starten tegen Slovenië. De eerste stappen zijn volgens mij al gezet. Mijn vraag aan u is de volgende: zou u, als fungerend voorzitter van de Raad, Slovenië adviseren om bijvoorbeeld een vignet voor tien dagen in te voeren, teneinde de rust terug te brengen en een mogelijke inbreukprocedure te voorkomen?
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Minister, de vorige keer zei u over deze kwestie dat het ging om een aantal overgangsregels. Normaal gelden die voor een, twee of drie maanden. Wat hier gebeurt beslaat een periode van enkele jaren en is duidelijk discriminerend ten opzichte van niet-Slovenen, met andere woorden andere EU-burgers. Commissaris Tajani heeft gisteravond expliciet bevestigd dat er al een brief ligt van het DG Vervoer dat tot doel heeft de discriminatiekwestie op te lossen.
Vindt u niet dat het tijd is om enkele snelle maatregelen te nemen, zodat toeristen tegen redelijke tarieven door Slovenië kunnen rijden deze zomer? Het is een land waar wij allemaal graag naartoe gaan..
Janez Lenarčič, fungerend voorzitter van de Raad. − (SL) Op dit moment is niet vastgesteld dat het hier gaat om discriminatie. Indien dat wel wordt vastgesteld, dan doet zich een nieuwe situatie voor en daar wil ik niet over speculeren. Het lijkt er nu echter niet op dat de beschuldigingen van discriminatie terecht zijn, aangezien het vignetsysteem gelijk is voor Sloveense en andere burgers. Ik wil dit onderwerp echter graag afsluiten, en ik wil benadrukken dat ik hier ben als vertegenwoordiger van de Raad en dat de Raad hier niet over heeft vergaderd. Ziet u het alstublieft als teken van goede wil dat ik toch de discussie met u ben aangegaan en dat ik u in goed vertrouwen probeer opheldering te geven.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Ik wil graag iets zeggen alvorens ik de vergadering schors. Minister Janez Lenarčič is voor het laatst aanwezig als fungerend voorzitter van de Raad. Hij zal natuurlijk aanwezig zijn op de buitengewone deelvergadering in Brussel, maar dan vergezelt hij de premier van zijn land en zal daarom niet spreken als fungerend voorzitter van de Raad. Ik wil minister Janez Lenarčič en het Sloveense voorzitterschap bedanken voor hun samenwerking met het Europees Parlement, met name tijdens de vragensessie aan de Raad waarbij ik voorzitter was.
Ik weet tevens dat minister Janez Lenarčič in juni een seniorpositie zal gaan bekleden bij een internationale mensenrechtenorganisatie die in Warschau gevestigd is. Ik wil hem complementeren en feliciteren en wens hem alle goeds. Ik denk dat hij in die hoedanigheid de kans zal krijgen opnieuw zo nu en dan met het Europees Parlement samen te werken, met name wat betreft het toezicht op verkiezingen, aangezien die organisatie verbonden is aan de OVSE. Ik wens de heer Lenarčič daarom veel succes in de toekomst en bedank hem voor zijn aanwezigheid, voor zijn bereidheid om vragen te beantwoorden en voor de kwaliteit van zijn antwoorden.
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.00 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)