De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0168/2008).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Vraag nr. 43 van Georgios Papastamkos (H-0455/08)
Betreft: Prestaties van de auto-industrie op gebied van CO2
Is de Commissie tevreden met de prestaties tot dusver van de Europese auto-industrie op gebied van vermindering van de CO2-uitstoot en brandstofverbruik? Meent zij dat haar initiatief tot herziening van de richtlijn 1999/94/EG(1) betreffende de etikettering van auto’s met betrekking tot die prestaties een erkenning inhoudt van de doeltreffendheid van de bestaande communautaire regelgeving jegens de auto-industrie?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) Mijnheer de Voorzitter, de vraag is of de Commissie denkt dat de CO2-uitstoot van de Europese auto-industrie voldoende is verminderd.
Het antwoord is “nee”. Daarom hebben we de verplichte vermindering voor 2012 voorgesteld.
Het tweede deel van de vraag is of het initiatief tot herziening van de richtlijn betreffende de etikettering van auto’s een erkenning inhoudt van het feit dat de bestaande communautaire regelgeving jegens de auto-industrie ondoeltreffend is. Het antwoord is “ja”. Dat is de reden dat we deze herziening voorstellen.
Ik zou mijzelf kunnen beperken tot deze twee eenvoudige antwoorden, maar ik wil nog iets meer uitleggen.
We hebben voor 2012, zoals is bepaald in de strategie voor CO2 en auto’s, een verplichte maximale CO2-uitstoot van 120 gram voorgesteld. Dit zal worden gerealiseerd door verbeteringen in de technologie voor automotoren, waardoor het cijfer zakt naar 130 gram/km, en daarnaast door andere technologie, waardoor het zakt naar 120 gram/km.
Er was een vrijwillige overeenkomst dat auto’s in 2008 niet meer dan 140 gram CO2/km moeten uitstoten. Deze overeenkomst was tussen autofabrikanten en de Europese, Japanse en Koreaanse auto-industrie. Het doel is helaas niet gehaald: in 2006 bedroeg de uitstoot 160 gram en in 2007 was het volgens de meest recente cijfers 159 gram. De verbetering met slechts één gram is natuurlijk verre van genoeg.
We hopen dat het Parlement en de Raad het voorstel van de Commissie in de medebeslissingsprocedure goedkeuren. Dan krijgen we auto’s die minder energie en brandstof verbruiken en minder CO2 uitstoten. Door minder energie en brandstof te verbruiken krijgen de gebruikers grote voordelen, vooral met de huidige brandstofprijzen.
Er komt met betrekking tot etikettering en de informatie die consumenten krijgen tegen het einde van het jaar een voorstel over het leveren van de relevante informatie voor consumenten.
Ik moet melden dat het Europees Parlement een motie over deze kwestie heeft aangenomen. Sommige punten daarvan zijn zeer positief, maar met andere kan ik het niet eens zijn. Een voorbeeld is dat we het voorbeeld van tabaksreclame zouden moeten volgen op het gebied van auto’s. Dit zijn twee verschillende gevallen. Daarom zullen we niet het voorbeeld van een verplicht apart gedeelte voor informatie in advertenties volgen.
Er zijn andere manieren om consumenten te informeren. Bijvoorbeeld dat ze als ze een auto kopen naar een dealer gaan en daar informatie krijgen over de CO2-uitstoot en ook over het brandstofverbruik in de brochures en borden die ze daar zien.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de leden van de G8 stellen voor 2050 een afname van vijftig procent van de CO2-uitstoot voor. De geavanceerde en zich zeer snel ontwikkelende landen (zoals China, India, Brazilië, Mexico en Zuid-Afrika) lijken dit voorstel echter te negeren.
Denkt u dat dit standpunt de onderhandelingen over de periode na Kyoto zal beïnvloeden? Wat zijn de vooruitzichten voor de essentiële onderhandelingen over de periode na Kyoto na dit voorstel van de G8?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EL) De vraag die de heer Papastamkos stelt, staat natuurlijk volledig los van de eerste vraag die wij over auto’s bespraken. Het is wel een zeer belangrijke en actuele vraag, gezien het debat en het besluit dat gisteren en vandaag bij de G8-bijeenkomsten werd genomen.
Het is positief dat de G8, die bestaat uit de acht grootste economieën in de wereld, overeen is gekomen om in 2050 de CO2-uitstoot met vijftig procent te verlagen. Natuurlijk is dit, zoals ik eerder zei, maar een halve stap omdat er geen overeenkomst was over tussentijdse doelstellingen voor 2020. Dat was noodzakelijk geweest voor een internationale overeenkomst die klimaatverandering effectief bestrijdt.
Ik denk dat de kwestie van de andere grote landen, de ontwikkelende grote economieën zoals China en India, ook is afgehandeld en bediscussieerd. Natuurlijk is de deelname van deze landen nodig voor een effectieve oplossing van klimaatverandering. Dat kan bijvoorbeeld door maatregelen om de mate van stijging van CO2-uitstoot te verminderen. Dit alles altijd in overeenstemming met het beginsel van de Verenigde Naties voor algemene maar gedifferentieerde verantwoordelijkheden.
Ik geloof dat er zowel voor het lange termijn doel (waarbij algemene overeenstemming is) en voor de doelen op middellange termijn overeenkomsten zullen komen. Deze overeenkomsten zijn essentieel om in 2009 in Kopenhagen het gewenste resultaat te bereiken.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Commissaris, ik wil terugkomen op het onderwerp auto’s. Toen het doel van 120 gram werd vastgelegd, waren er een aantal vragen over in hoeverre deze 120g gezien moest worden als een gemiddelde, voor de gehele industrie en voor wat betreft vergelijkbare metingen.
Zijn deze vragen allemaal opgelost, of mogen we verwachten dat ze op tijd worden opgelost zodat de industrie, als dat nodig is, in de korte tijd die daarvoor is kan reageren?
Paul Rübig (PPE-DE). – (DE) Ik zou graag weten of het niet de moeite waard is om premies te bieden voor het uit de markt halen van oudere auto’s. Die hebben immers het grootste brandstofverbruik en de hoogste CO2-uitstoot. Kunt u een systeem met premies daarvoor overwegen?
Stavros Dimas, lid van de Commissie. − (EN) Het is heel interessant dat fiscale aansporingen werden benadrukt in de conclusies van de G8. In de Europese Unie kunnen fiscale aansporingen van groot belang zijn om de aanschaf van schonere auto’s te stimuleren. In enkele landen worden dit soort maatregelen ingesteld. Frankrijk heeft dit bijvoorbeeld pas gedaan en dat lijkt veel beter te slagen dan verwacht.
We zijn ervan overtuigd dat de industrie in 2012 het doel van 120 gram haalt. We moeten niet vergeten dat ze sinds 1995 over dit doel weten en dat ze een vrijwillige overeenkomst hadden voor 140 gram per kilometer in 2008. Hoe dan ook, volgens onze milieueffectbeoordeling en de kostenraming die de industrie ons heeft gegeven, zullen ze dit op tijd bereiken.
Het verslag-King, een zeer belangrijk en interessant onderzoek dat voor het ministerie van verkeer van het Verenigd Koninkrijk is uitgevoerd, maakt zeer duidelijk dat het technologisch en economisch haalbaar is om dit doel in 2012 te halen. Natuurlijk moeten rekening worden gehouden met de zorgen van de industrie en de specifieke problemen van elke specifieke tak van de auto-industrie. Het is hoe dan ook aan u, het Europees Parlement, en de Raad om oplossingen aan te reiken die ons milieudoel bereiken en ook de concurrentiepositie van de Europese auto-industrie garanderen. We denken dat dit voorstel de auto-industrie zal stimuleren en dat we het “first move”-voordeel hebben. Bovendien bespaart de Europese consument door minder aan energie te besteden, zeker met de zeer hoge huidige olieprijzen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 44 van Johan Van Hecke (H-0470/08)
Betreft: Biobrandstoffenbeleid
De commissaris gaf eerder te kennen dat de Europese Unie haar prioriteiten inzake biobrandstoffen moet herzien als blijkt dat ze een negatieve impact hebben op de voedselvoorziening in arme landen. Maar volgens zijn collega Mariann Fischer Boel vallen de gevolgen van het biobrandstoffenbeleid voor de voedselprijzen wel mee.
Volgens Speciale VN rapporteur Jean Ziegler is de massale próductie van biobrandstoffen echter een misdaad tegen de menselijkheid, gezien de impact op de wereldwijde voedselprijzen. Ook de FAO stelt dat de snelle opkomst van biobrandstoffen de prijzen van een aantal landbouwgewassen flink de hoogte ingejaagd, en op die manier heeft bijgedragen tot de huidige voedselcrisis.
Volgens de OESO zullen de landbouwprijzen de komende jaren nog meer stijgen. Wanneer zal het voor de commissaris duidelijk zijn of de gevolgen schadelijke effecten hebben of niet? Is de Commissie van plan hier onderzoek naar te verrichten en zo ja, wanneer zal de commissaris met een evaluatie kunnen komen?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) De Europese Unie is binnen de transportsector een doel overeen gekomen van tien procent voor duurzame brandstoffen. Dit percentage geldt vanaf 2020. Ik denk dat het belangrijk is dat het over “duurzame middelen” hebben. Het gaat niet alleen over biobrandstof, het gaat niet alleen om ethanol of biodiesel. Het kan ook om elektrische auto’s gaan, daarom moeten we dit onderscheid maken.
Ik denk dat we moeten concluderen dat het met zo’n lange aanlooptijd onwaarschijnlijk is dat dit van invloed is geweest op het huidige prijsniveau. Volgens onze berekeningen zou dit in 2020 in vergelijking met 2006 een verhoging betekenen tussen de drie en zes procent voor graanprijzen, acht tot tien procent voor koolzaad en vijftien procent voor zonnebloem. Daarbij is aangenomen dat de tweede generatie van biobrandstoffen een aandeel heeft van dertig procent.
Ik denk dat ik enige aarzeling zie bij enkele leden van het Parlement. Een van de eerwaarde leden lijkt het er niet mee eens te zijn. Ik denk dat u er rekening mee moet houden dat nogal wat van de huidige stijgingen in voedselprijzen komen door de hoge olieprijzen. We hebben veel berekeningen en milieueffectbeoordelingen gezien van het OECD en de meest recente daarvan zegt duidelijk dat een geschatte olieprijs van 130 euro per vat een stijging in gewasprijzen tussen negen en dertien procent betekent. Dit houdt dus verband met de stijging in olieprijs en niet met de discussie over duurzame energie.
Ik denk dat het ook duidelijk is dat de invloed wordt beperkt door een hopelijk groeiend gebruik van de tweede generatie biobrandstoffen. Ons beleid moedigt dit aan.
De tweede generatie biobrandstoffen worden uit grondstoffen geproduceerd die geen voedselgewassen zijn en komen niet slechts van speciale energiegewassen, maar ook van bronnen zoals gerecyclede plantaardige olie, dierlijke vetten, nevenproducten van de bosbouwindustrie, bosrestproducten en vaste afvalstoffen zoals grassen.
De Commissie heeft hier op 23 januari een voorstel ingediend voor een richtlijn voor de bevordering van energie uit duurzame bronnen. De Commissie stelde daarin voor dat zij onder andere toezicht houdt op de wijzigingen in de grondstofprijzen die verband houden met het gebruik van biomassa voor energie en alle daarmee verbonden positieve en negatieve invloeden op de voedselzekerheid.
Daarnaast stelt de Commissie voor om iedere twee jaar verslag te doen, onder andere over de invloed van ons Europese biobrandstofbeleid op de beschikbaarheid van levensmiddelen in exporterende landen, of mensen in ontwikkelingslanden de levensmiddelen kunnen betalen en verdere ontwikkelingskwesties.
De Commissie heeft haar standpunt betreffende de oorzaak van de recente stijging van voedselprijzen onlangs genoemd in de mededeling “Het probleem van de stijging van de voedselprijzen aanpakken – richtsnoeren voor maatregelen van de EU”.
De Commissie zal dus, gezien de veranderlijkheid en complexiteit van de huidige prijstrends, nauw toezien op de prijsontwikkelingen in de Europese Unie en internationaal en aan het einde van het jaar verslag doen van de ontwikkeling van de situatie.
Zoals gesteld in de mededeling tonen analyses aan dat, hoewel de vraag naar landbouwproducten ook wordt beïnvloedt door de biobrandstofmarkt, de huidige Europese productie van biobrandstof weinig invloed heeft op de huidige wereldwijde voedselprijzen.
Johan Van Hecke (ALDE). - (NL) Ik zou de commissaris willen danken voor het antwoord. Anderhalf jaar geleden waren biobrandstoffen nog een wondermiddel in de strijd tegen de opwarming van de aarde. Vandaag, blijkt nu, worden zij stilaan verguisd en ik neem akte van het feit dat de Commissie de bocht die de ministers van Energie hebben genomen tijdens het weekeinde – ook al zal zij dat waarschijnlijk ontkennen – ondersteunt.
De vraag die ik zou willen stellen – de commissaris heeft ons hier overdonderd met een aantal cijfers – is of de Commissie het eens is met de studie van de Wereldbank, waarin sprake is van het feit dat 75 procent van de biobrandstoffen verantwoordelijk zouden zijn voor 75 procent van de wereldwijde stijging van de voedselprijzen. Ook de FAO gaat identiek in dezelfde richting en de speciale VN-rapporteur, mijnheer Ziegler, noemt de massale productie van biobrandstoffen een misdaad tegen de menselijkheid.
Is mevrouw Fischer het eens met de Wereldbank, de FAO en de VN?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik denk allereerst dat we in de afgelopen tijd hebben gezien dat duurzame energie en biobrandstoffen de schuld kregen toegeschoven voor de stijgende prijzen binnen de sector van landbouwproducten. Het is duidelijk dat er meerdere redenen zijn voor deze stijgingen. De ongunstige weersomstandigheden die er in sommige delen van de wereld waren, hadden grote invloed. De invloed daarvan was bijna vier keer zo groot als die van biobrandstoffen.
Ten tweede was er een enorme vraag vanuit Azië. In China en India begint de vleesconsumptie op gang te komen. Dit betekent dat ze veel meer granen importeren dan vroeger.
Ten derde is er speculatie, investeerders verplaatsen hun geld van aandelen, effecten en gebouwen naar landbouwproducten, naar goud en zilver. De reden hiervoor is duidelijk.
Wat ook heeft bijgedragen is dat bepaalde landen hun grenzen voor de export van landbouwproducten hebben gesloten. Als we kijken naar de Verenigde Staten is het feit dat maïs daar nu op grote schaal voor bio-ethanol wordt gebruikt van invloed geweest op de maïssector. Dit is natuurlijk van invloed op de wereldmarktprijs voor maïs. In Europa gebruiken we echter maar één procent van ons productiegebied voor duurzame energie. Dat kan geen invloed hebben op het prijsniveau dat we zien.
Het is belangrijk dat we duurzame energie op een duurzame manier produceren en dat we bepaalde criteria toepassen op de verschillende soorten duurzame energie. We hebben duidelijk gesteld dat een vermindering van CO2-uitstoot van 35 procent het minimum is en dat we bereid waren om verder te gaan. Vijftig procent is bijvoorbeeld genoemd als een cijfer dat in 2015 geïntroduceerd kan worden.
Wat betreft het verzoek van het eerwaarde lid over het onderzoek van de Wereldbank, moet ik ten eerste zeggen dat dit nog niet is gepubliceerd. Er is een illegaal exemplaar uitgelekt. De Wereldbank kan dus moeilijk reageren op iets dat nog niet is gepubliceerd. Ik moet echter zeggen dat ik persoonlijk wil zien dat de Wereldbank belooft en bevestigt dat ze voor de 75 procent willen gaan. Ik geloof niet dat 75 procent een getal is dat valt te verdedigen. Het gaat niet eens om graanprijzen, maar over voedselprijzen. Als we in gedachte houden dat bij voedsel soms, bij brood bijvoorbeeld, maximaal tien procent van de prijs betrekking heeft op tarwe, dan kan ik me gewoon niet voorstellen dat het cijfer van 75 procent klopt.
Ik bespreek dit zeer graag met het Europees Parlement als het verslag openbaar is gemaakt en we een goede basis hebben voor een gesprek en niet slechts geruchten die in één krant verschenen toen het verslag is uitgelekt.
Jim Allister (NI). - (EN) Commissaris, ik bewonder dat u zo vasthoudend bent bij het vasthouden aan de beleidslijn over de lage invloed van biobrandstoffen op voedselprijzen, maar ik vraag me af hoe lang u dat nog volhoudt. U bent er al op gewezen dat u bijzonder veel afwijkt van andere experts overal ter wereld. U hebt over de FAO gehoord en het lijkt dat de Wereldbank er ook zo over denkt.
U stelt steeds dat we slechts één procent van onze productie in biobrandstoffen steken. Dat kan wel zo zijn, maar in Europa zijn we zo zeer afhankelijk van de import van onze levensmiddelen uit Amerika. Daar komt de invloed op voedselprijzen vandaan. We moeten dat onder ogen zien en zo snel mogelijk overgaan naar de tweede en zelfs de derde generatie. Daar moet de Commissie zich op richten.
Glyn Ford (PSE). - (EN) Het lijkt mij dat als de aanpassingstijd een argument is, olieprijzen eerder niet de oorzaak kunnen zijn van de stijging van grondstofprijzen dan biobrandstoffen. Kan de commissaris in elk geval bij de Wereldbank aandringen op publicatie van het resultaat? Kan ze hen schrijven en aangeven dat we dit verslag graag gepubliceerd zien zodat we de inhoud daarvan kunnen bespreken? Denkt de Commissie niet dat we op die grond in de tussentijd moeten aandringen op een verbod op alle nieuwe biobrandstofproducten die niet volledig gemaakt zijn uit niet eetbare nevenproducten van voedsel en voedselverwerking?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Allereerst, in reactie op de heer Allister, als we het hebben over afhankelijkheid van levensmiddelen binnen de Europese Unie hebt u groot gelijk. We zijn afhankelijk, vooral voor de import van sojabonen. Daarom zijn er aanhoudend discussies over de mogelijkheid om een oplossing te vinden voor de ggo-kwestie om zo de prijs van geïmporteerde sojabonen te verlagen. Dit is verreweg het grootste en belangrijkste gewas voor onze varkensvleesindustrie.
Ik had gehoopt de eerwaarde leden te overtuigen dat we eigenlijk behoorlijk veel doen qua stimulering van en investering in de tweede generatie van biobrandstoffen. Ik ben het met u allemaal eens dat de eerste generatie geen langetermijnoplossing is. We hebben de eerste generatie wel nodig als opstap voor de tweede generatie. Als we nu een duidelijk maken dat we ons doel van tien procent niet meer vasthouden, kan ik verzekeren dat alle investeringen in de Europese Unie verdwijnen en de investeringen naar Zuid-Amerika gaan. Dan worden we afhankelijk van de import van onze biobrandstof uit Brazilië waar deze uit suikerriet wordt gemaakt. Dan is onze onafhankelijkheid, zoals we die voor ogen hebben, veel moeilijker te bereiken.
Voor wat betreft het nog niet gepubliceerde verslag van de Wereldbank. Ik ga ervan uit dat we het er over eens zijn dat het nog niet is gepubliceerd, maar het is uitgelekt. Toevallig zat op de ochtend dat we het persverslag over de 75 procent kregen de hoofdeconoom van de wereldbank in mijn kantoor en hij kon die 75 procent niet bevestigen.
Ik weet zeker dat we nog terugkomen op deze kwestie en ik bespreek, zoals eerder gezegd, dit zodra we het vaste fundament van een gepubliceerd verslag hebben.
De Voorzitter. − Vraag nr. 45 van Paulo Casaca (H-0479/08)
Betreft: Executie van de pleger van de aanslag op de Verenigde Naties
Volgens de eNieuwsbrief Hands off Cain, nr. 107 van 6 juni, heeft Leandro Despouy, speciaal rapporteur van de Verenigde Naties voor de onafhankelijkheid van rechters en advocaten, de overtuiging van de VN bevestigd dat door de executie van Awraz Abdel Aziz Mahmoud Saeed door de Iraakse autoriteiten, wegens het plegen van een aanslag op het VN-hoofdkwartier in Bagdad in augustus 2003, waarbij o.a. Sérgio Vieira de Mello, speciaal gezant van de VN voor Irak, om het leven is gekomen, voorkomen werd dat de internationale gemeenschap zou ontdekken wie de echte plegers van het misdrijf zijn geweest.
Welke maatregelen heeft de Commissie genomen om duidelijk te maken dat de EU volstrekt tegen de doodstraf is?
Welke maatregelen denkt de Commissie te nemen om de redenen voor de snelle executie van Awraz Abdel Aziz Mahmoud Saeed op te helderen, ondanks de nadrukkelijke verzoeken van de Verenigde Naties, die legitieme opheldering wilden over de onderliggende reden voor en de organisatoren van de aanslag op de Verenigde Naties?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Europese Commissie is samen met de lidstaten de meest prominente institutionele speler en donor ter wereld in de strijd tegen de doodstraf. Haar activiteiten op dit gebied zijn de uitkomst van haar externe beleid over mensenrechten. De algemene principes van het beleid van de Europese Unie richting andere landen op het gebied van de doodstraf, dat in 1998 is aangenomen en in 2008 is herbeoordeeld, geeft de criteria aan voor het zetten van politieke stappen en de standaarden daarvoor. De afschaffing van de doodstraf is een van de belangrijkste thematische prioriteiten voor het geven van hulp binnen het kader van het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten. De Commissie heeft sinds 1994 wereldwijd ongeveer dertig projecten ondersteund. De totale geldwaarde van deze ondersteuning bedroeg ongeveer vijftien miljoen euro. Commissaris Ferrero-Waldner heeft haar afkeer van de doodstraf onbetwijfelbaar geuit, deze is zowel in de praktijk gebruikt als in wetgeving, in een openbare verklaring op 10 oktober 2007, op de Werelddag tegen de doodstraf en in andere daaropvolgende gevallen.
Het incident waarover de brief die het lid van dit huis heeft geschreven gaat, is bekend bij de Commissie. Irak is een van de landen waaraan de Europese Commissie vaak protestverklaringen stuurt tegen het gebruik van de doodstraf. In dit specifieke geval is de protestverklaring in juni 2007 gestuurd. Zowel de Europese Unie als de Commissie hebben herhaaldelijk de Irakese overheid en het Irakese hooggerechtshof opgeroepen om de doodstraf af te schaffen en alle doodstraffen die zijn opgelegd, maar nog niet uitgevoerd, te verlichten. Ze hebben bovendien de Irakese overheid opgeroepen om zonder vertraging een opschorting uit te vaardigen van alle executies. Als bij de bomaanslag op het hoofdkwartier van de VN op negentien augustus 2003 er een dergelijk verbod was geweest dan had dat het natuurlijk mogelijk gemaakt om een uitgebreid kruisverhoor van alle personen uit te voeren die mogelijk bewijs konden leveren om te voorkomen dat iemand die voor deze aanval verantwoordelijk was ongestraft blijft. De Commissie is verontrust over de snelheid waarmee deze zaak werd afgehandeld. Ons hoofddoel is echter om de algemene afschaffing van de doodstraf te bevorderen. De Commissie blijft nauw samenwerken met de leden van de Europese Unie om te proberen ons standpunt en ons misnoegen aan de Irakezen duidelijk te maken.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) De kwestie waar het hier om gaat is echter dat de Irakese overheid een onderzoek naar de moord op Sérgio Vieira de Melo dwarsboomde, net als in andere gevallen. Ik heb hier in mijn handen een pas uitgekomen magazine waarin Zenaib Ahmed staat. Ik heb deze persoon uitgenodigd om naar het Europees Parlement te komen om te spreken over de massa-executies in Irakese ziekenhuizen die om puur etnische redenen worden uitgevoerd.
Ik wil in het licht van deze situatie, die veel erger is dan de situatie in de westelijke Balkan, weten of de internationale gemeenschap en de Europese Gemeenschap een internationaal tribunaal eisen om de moord op tien- of zelfs honderdduizenden mensen in Irak te onderzoeken.
Vladimír Špidla . − (CS) Mijnheer Casaca, de Europese Commissie en de Europese Unie zullen natuurlijk alle opties die er zijn verkennen om zo onze positie om de doodstraf langzaam te beperken en te verdrijven sterker te maken. Het gaat vooral om gebieden waar de doodstraf het meest wordt toegepast en daar hoort Irak natuurlijk ook bij.
De Voorzitter. − Vraag nr. 46 van Claude Moraes (H-0427/08)
Betreft: Horizontale anti-discriminatierichtlijn
De Europese Commissie heeft aangekondigd dat dit voorjaar de nieuwe horizontale anti-discriminatierichtlijn zou worden bekend gemaakt.
Wat zijn de laatste ontwikkelingen met betrekking tot het toepassingsgebied van de richtlijn? Zal de anti-discriminatierichtlijn verstrekkend zijn en, zoals bepleit door een meerderheid in het Europees Parlement, ALLE resterende redenen van artikel 13 van het Verdrag van Amsterdam omvatten - met name leeftijd, handicaps, godsdienst of levensovertuiging en seksuele geaardheid?
Zo niet, kan de Europese Commissie dit toelichten en een nauwkeurig overzicht geven van haar actieprogramma voor de komende maanden?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft vorige week een voorstel aangenomen voor een richtlijn voor bescherming tegen discriminatie op leeftijd, seksuele voorkeur en religie of geloof buiten de werkplek. Discriminatie op deze gronden in arbeid en beroep wordt al behandeld in richtlijn 2007/78/EG. Op deze manier hebben we voldaan aan de verplichting die we aan het begin van onze ambtstermijn voor u hebben gedaan. We hebben voldaan aan uw herhaalde oproepen voor zo’n voorstel die voor het laatst tijdens de deelsessie in mei zijn geuit. Het voorstel voor een richtlijn is gebaseerd op de principes die de lidstaten al hebben aangenomen in de bestaande richtlijnen. Het bevat bijvoorbeeld bepalingen voor de bescherming van slachtoffers van discriminatie en het omgaan met intimidatie en represailles, en ook bepalingen voor het oprichten van gelijkheidsinstanties. Zoals eerder gezegd behandelt het voorstel voor een richtlijnen bescherming tegen discriminatie op vier basis discriminatiegronden. Dat alle vier even belangrijk zijn wil niet zeggen dat bepalingen voor al deze soorten discriminatie gelijk zijn.
Het voorstel voor een richtlijn houdt dus rekening met de specifieke eigenschappen van elke discriminatiegrond zodat de richtlijn zo effectief mogelijk is. Een specifiek voorbeeld is dat het mogelijk is om, afhankelijk van de context, rekening te houden met de leeftijd en om te beschouwen of de kwestie van leeftijd en handicap in de verzekerings- en bankensector gepast en redelijk is. Ik leg daarbij de nadruk op de woorden gepast en redelijk. Dit mag nooit de opzettelijke uitsluiting van oudere of gehandicapte personen uit deze sector inhouden. In het geval van handicaps is het beginsel van gelijke behandeling een positieve toezegging die zorgt voor algemene toegankelijkheid voor gehandicapte personen en dat in individuele gevallen de juiste aanpassingen worden uitgevoerd. Dergelijke maatregelen gaan niet over een last die buiten verhouding is. Het voorstel voor een richtlijn stelt duidelijk dat rekening wordt gehouden met de grootte, aard en de middelen van de organisatie, geschatte kosten, de levensduur van goederen en diensten en de mogelijke voordelen van toegang voor personen met handicaps. Het voorstel is een belangrijke stap richting het dichten van een groot gat in anti-discriminatiewetten.
Natuurlijk beseffen we dat de bescherming tegen discriminatie buiten de werkplek op grond van geslacht nog niet zo sterk is als de bescherming tegen discriminatie op grond van ras. De reden hiervoor is dat richtlijn 2004/113/EG nog niet gaat over onderwijs, zoals te zien is in de verklarende mededeling bij dit voorstel. We denken dat het nog te vroeg is om wijzigingen voor te stellen aan de bewuste richtlijn omdat de periode voor de implementatie daarvan pas onlangs is verlopen. Als we echter het implementatieverslag in 2010 voorbereiden, kunnen we indien nodig wijzigingen aan de richtlijn voorstellen.
Claude Moraes (PSE). - (EN) Commissaris, dit is een voorbeeld van een vraag die enkele weken geleden is ingediend. Deze is op 1 juli naar volle tevredenheid positief beantwoord met uw mededeling. Van mij mag u persoonlijk de eer opstrijken voor het opkomen voor deze vraag binnen de Commissie en het luisteren naar de stem van het Europees Parlement.
Ik wil u en de Commissie vragen om waakzaam te blijven zodat afwijkingen en vrijstellingen van het principe van gelijke behandeling niet zomaar worden gezocht: ze moeten gezocht worden op noodzakelijke gronden en oprechte subsidiariteitbeginselen omdat er incomplete herschikkingen van de werkgelegenheidsrichtlijn en de rassengelijkheidsrichtlijn zijn geweest en omdat we moeten zorgen dat dit goede pakket de wet wordt in de lidstaten.
Vladimír Špidla . − (CS) Het is duidelijk dat zo’n richtlijn die verreikend is en die de fundamentele waarden van de Europese Unie beschermt, vaak verschillend wordt bekeken en vaak om verschillende reden onder druk staat om de effectiviteit te beperken. De Commissie, die zich hier volledig bewust van is, heeft dit complexe voorstel voorbereid en we zullen dat natuurlijk later verdedigen tegen onterechte twijfels.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mag ik de commissaris vragen te reageren op het nieuws in de Britse kranten? Schijnbaar, wordt in de pers gemeld, gelden de anti-discriminatiewetten momenteel niet voor werknemers boven de pensioensgerechtigde leeftijd en worden mensen die de pensioensgerechtigde leeftijd bereiken of ouder zijn ontslagen. Heeft de commissaris plannen om de discriminatie van de Britse overheid tegen oudere werknemers aan te pakken?
Vladimír Špidla . − (CS) Over het algemeen beschermt de richtlijn die werknemers beschermt ook tegen discriminatie op grond van leeftijd. Ik kan geen specifieke opmerkingen maken over wat in de Britse krant staat omdat, zoals altijd, dit wordt ingegeven door de specifieke omstandigheden in het specifieke geval. Ik kan wel met zekerheid zeggen dat er op dit gebied geen uitzonderingen zijn in deze richtlijn waarin wordt gesteld dat de bescherming niet meer geldt boven een bepaalde leeftijd.
De Voorzitter. − Vraag nr. 47 van Brian Crowley (H-0433/08)
Betreft: Aanvullende pensioenen en mobiliteit in de EU
Veranderen van betrekking of verhuizen naar een ander land betekent in sommige lidstaten tegenwoordig vaak dat er bedrijfspensioenrechten verloren gaan. De richtlijn inzake de meeneembaarheid van pensioenrechten (2005/0214(COD)), die in oktober 2005 is voorgesteld en nu gewijzigd wordt, zal zorgen voor een flexibilisering van de voorwaarden voor het opbouwen van pensioenrechten en het definitief verwerven daarvan (zoals uiteenlopende wachttijden voor het verwerven van rechten door werknemers) en van de voorwaarden voor de instandhouding van slapende pensioenrechten (zoals pensioenrechten die mettertijd aan waarde verliezen) alsmede een betere informatievoorziening aan de werknemers over de eventuele gevolgen van mobiliteit voor aanvullende pensioenrechten.
Kan de Commissie meedelen wanneer zij een akkoord over deze richtlijn verwacht en hoe het tijdschema voor de tenuitvoerlegging eruit ziet, zodat onze burgers zich vrijelijk binnen de EU kunnen bewegen, zonder zich ook nog zorgen te hoeven maken over hun pensioen?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Ik ben om te beginnen blij dat deze belangrijke vraag is gesteld en ik ben de dankbaar voor de inspanningen van het Europees Parlement om vooruitgang te boeken. Natuurlijk ben ik ook dankbaar voor de inspanningen van het Sloveense voorzitterschap en de andere voorzitterschappen om een overeenkomst te bereiken. Desondanks is er helaas nog geen overeenkomst bereikt. De reden hiervoor is dat de kwestie van het verwijderen van de beperkingen voor de vrije beweging van werknemers die aanvullende pensioenen veroorzaken, die de kern van dit probleem is, nog niet is beantwoord. In de constant veranderende wereld van tegenwoordig is het belangrijker dan ooit dat men gemakkelijk van baan kan veranderen en dat de juiste persoon met de juiste kwalificaties wordt aangenomen. Bovendien zijn de flexibiliteit van werknemers, flexibiliteit van de arbeidsmarkt en modernisering van de systemen voor sociale zekerheid de pijlers van de Lissabonstrategie. Het is vrij duidelijk dat we moeten zorgen, als we willen dat mensen flexibeler zijn, dat ze hiervoor niet worden gestraft door het sociale vangnet kwijt te raken.
Het geval van aanvullende pensioenen is een typisch voorbeeld van de flexizekerheidsstrategie waar de Europese Commissie voorstander van is. De Commissie heeft bijzonder hard geprobeerd om de kwestie van aanvullende pensioenen op te lossen, maar er is, hoe ze het ook probeert, nog geen compromis gevonden. Dat neemt niet weg dat de Commissie verder gaat en niet stopt totdat een compromis is gevonden dat de basis voor een volledige oplossing kan worden. Deze kwestie is immers zo belangrijk voor de maatschappelijke rechten van werknemers in het algemeen, de ontwikkeling van de pensioenplannen en voor de juiste reactie op de kwestie van de vergrijzing. Hoewel we er nog niet zijn (omdat dit besluit unaniem moet zijn en de raad nog geen unaniem besluit heeft aangenomen), blijft de Commissie werken aan het verbeteren van de situatie van aanvullende pensioenen.
Brian Crowley (UEN). - (EN) Ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord. Commissaris u hebt twee punten genoemd die volgens mij essentieel zijn in deze zeer complexe kwestie. Het gaat allereerst om het concept flexizekerheid en ten tweede om de Lissabon-agenda over het creëren van een extra vrijheid binnen de interne markt van de Europese Unie: het vrij verkeer van werknemers.
Dat pensioenen niet mobiel zijn, belemmert veel mensen bij het oppakken van kansen voor mogelijk betere banen op andere gebieden omdat ze pensioenrechten uit hun thuislidstaten niet over kunnen nemen of bevriezen.
Wellicht kunt u dus als onderdeel van het sociaal pakket dat u nu voorstelt – dat velen terecht verwelkomen – een voorstel doen zodat we de mogelijkheid krijgen om te zorgen dat de lidstaten die het nu blokkeren aan het ideaal mee gaan doen.
Vladimír Špidla . − (CS) Ik kan u alleen maar in slechts enkele woorden zeggen dat de heer Crowley ons een vrijwel perfecte analyse van het probleem heeft gegeven. Ja, dit is hoe het echt is. Dit is ook de reden dat we actief zullen blijven. De Commissie ziet deze kwestie niet als afgerond.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Commissaris, u hebt terecht de aandacht gericht op het probleem en de belangrijkste reden dat er geen oplossing is dat veel lidstaten vanwege het principe van unanimiteit hun standpunt vasthouden. Soms is het nodig hard op te treden tegen mensen die zelf ook hard zijn. Is het niet de hoogste tijd, gezien de huidige stand in het debat over interne markten, om de lidstaten waar het om gaat openbaar te maken zodat tenminste sommige lidstaten de rampzalige manier waarop ze zich soms in het verleden hebben gedragen heroverwegen en hun benadering veranderen?
Vladimír Špidla . − (CS) U hebt groot gelijk. Alle fundamentele politieke ideeën worden in de Raad besproken en deze debatten vinden niet achter gesloten deuren plaats. Alle lidstaten zijn er geleidelijk in geslaagd hun mening te uiten, de federale republiek Duitsland heeft als enige geen instemming gegeven. Dat is de situatie, maar zoals gezegd betekent dit niet dat we op een dood spoor zijn beland. We zoeken naar andere manieren en opties om unanimiteit te bereiken. Ik wil benadrukken dat de systemen in de individuele lidstaten natuurlijk verschillen en dat de beslissingen over deze systemen niet slechts kleine technische kwesties zijn. Ik begrijp dus volledig dat landen deze vraag serieus nemen, maar, zoals gezegd, dit is de situatie op dit moment.
De Voorzitter. − Vraag nr. 48 van Robert Evans (H-0443/08)
Betreft: Medische bijstand in de hele EU
Kan de Commissie verduidelijken welk recht op medische bijstand EU-burgers hebben wanneer ze naar een andere lidstaat reizen? Worden leeftijdsgebonden aandoeningen door de Europese ziektekostenverzekeringskaart gedekt?
Welke procedures bestaan er, gezien het feit dat de methoden om gezondheidsdiensten te financieren van land tot land verschillen, om een eerlijk en billijk stelsel mogelijk te maken waardoor al degenen die er behoefte aan hebben op een degelijke manier kunnen worden geholpen?
Welke regelingen zijn van kracht voor personen die reizen naar belastingparadijzen als Andorra, de Kanaaleilanden en Liechtenstein, die worden omgeven door de EU maar niet worden beschouwd als grondgebied van de EU?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de houder van een Europese ziektekostenverzekeringskaart is geacht verzekerd te zijn onder de wetten van de lidstaat waar hij heen is gegaan. In overeenkomst met artikel 22 van verordening (EEG) nr. 1408/71 is deze kaart geldig voor een tijdelijk verblijf, met welk doel dan ook: toerisme, werk of studie.
Als de houder van deze kaart tijdens zijn verblijf gezondheidszorg nodig heeft, geeft de kaart hem recht op deze zorg door medisch personeel. De Europese ziektekostenverzekeringskaart dekt de houders voor “essentiële gezondheidszorg”.
Dit begrip, dat afhankelijk is van de gezondheid van de patiënt en het verwachte verblijf, werd in 2004 bepaald door de Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers. Het gaat bij gezondheidszorg om behandelingen die een persoon die tijdelijk op het gebied van een ander land is nodig heeft zodat deze persoon geen levensgevaar loopt en niet voortijdig naar het land van oorsprong hoeft terug te keren om de noodzakelijke gezondheidszorg te ontvangen.
Deze criteria moeten van geval tot geval door medisch personeel worden bekeken en daarbij rekening houden met de gezondheid van de patiënt en de duur van het verblijf. De Administratieve Commissie voor de sociale zekerheid van migrerende werknemers heeft ook instructies aangenomen die gericht zijn op het zorgen dat alle belanghebbenden (zorgverleners, verzekerde personen en verzekeringsbedrijven) dit begrip op dezelfde manier uitleggen. Deze instructies zijn beschikbaar bij de website voor toegang tot de Europese Unie.
Zowel de gepensioneerde die drie maanden bij zijn kinderen doorbrengt als de student die met het Erasmus-programma weg is, hebben dus niet slechts toegang tot de nodige gezondheidszorg, maar ook tot de zorg die in dezelfde situatie aan personen in die lidstaat wordt gegeven.
Het systeem van voorziening in gezondheidszorg, dat vastgelegd is in artikel 22 van verordening (EEG) nr. 1408/71, vormt de basis voor de voorziening van gezondheidszorg en de betalingen hiervoor in overeenstemming met de wetten van het land waar de patiënt tijdelijk verblijft. Dit betekent dat personen die tijdelijk in een land verblijven toegang tot de gezondheidszorg genieten onder dezelfde voorwaarden als personen die deelnemen aan het verzekeringssysteem in dat land.
Artikel 22 van verordening (EEG) nr. 1408/71 geldt ook voor landen van de Europese Economische Ruimte, waaronder Liechtenstein en Zwitserland. De onderhandelingen met Andorra zijn nog niet met succes afgerond.
Glyn Ford, ter vervanging van de auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas moest de heer Evans terug naar het Verenigd Koninkrijk. Ik bedank namens hem de commissaris voor het antwoord op de vraag.
Er is een sterke toename van grensoverschrijdende huwelijken. Bijna één op de vijf stellen komt nu uit twee lidstaten. Er is ook een stijgend percentage van stellen en individuen van boven de pensioengerechtigde leeftijd die rondreizen in de Europese Unie. Denkt de Europese Commissie, gezien deze omstandigheden, niet dat, tenzij snel actie wordt ondernemen, ongelijke behandeling leidt tot gezondheidsvluchtelingen in de EU in plaats van de gezondheidstoeristen waarover zoveel wordt gespeculeerd?
Vladimír Špidla . − (CS) U hebt meerdere vragen gesteld, voor elke daarvan is een complex antwoord nodig. Ik wil een eenvoudig antwoord geven op de eerste vraag. Vanochtend spraken we over verordening (EG) nr. 883/2004 die een behoorlijke aanpassing inhoudt van verordening (EEG) nr. 1408/71 en die de situatie van veel mensen op het gebied van grensoverschrijdend contact zeker verbetert. Betreffende uw vraag over gezondheidstoerisme denk ik dat dit een heel vaag begrip is, zo vaag dat het gevaarlijk is. Omdat het wellicht een zeer belangrijk fenomeen wordt, moeten we duidelijk en zeer zorgvuldig vaststellen wat gezondheidstoerisme inhoudt. Ik denk echter dat echt gezondheidstoerisme niet zeer wijdverspreid is omdat de meeste mensen die lijden aan echt ernstige gezondheidsproblemen in hun eigen omgeving blijven en ook omdat de systemen van de individuele lidstaten op basisniveau niet wezenlijk van elkaar verschillen. De verordening (EEG) nr. 1408/71 en de toekomstige verordening (EG) nr. 883/2004 behandelen zeker de grote meerderheid van gevallen rondom toerisme, maar niet gezondheidstoerisme. Ze betreffen vooral mensen die op reis zijn en die iets overkomt als ze van huis zijn. Er zijn elk jaar honderdduizenden, misschien wel een miljoen gevallen. De oplossingen zijn voldoende en hebben geen negatieve invloed op de stabiliteit van gezondheidssystemen. Dat de intentie van de Commissie om verbeteringen op dit gebied teweeg te brengen een concrete intentie is, wordt bijvoorbeeld zichtbaar door de amendementen van mijn collega mevrouw Androulla Vassiliou. Ik denk dat er gelegenheid is voor een gedetailleerd debat over grensoverschrijdende zorg en verwante kwesties. In dit stadium wil ik mijzelf echter nogmaals distantiëren van het idee van zogenaamd gezondheidstoerisme. Ik denk dat het een nogal vaag begrip is dat reacties kan veroorzaken die niet passen bij de situatie.
De Voorzitter. − Aangezien de tijd voor vragen aan commissaris Špidla verstreken is, zullen de vragen nrs. 49 tot 54 schriftelijk worden beantwoord.
De Voorzitter. − Vraag nr. 55 van Eoin Ryan (H-0439/08)
Betreft: Rapportageverplichtingen voor kleine en middelgrote ondernemingen
Ik ben verheugd over het recente initiatief van de Commissie om de statistische rapportageverplichtingen te verminderen voor ondernemingen, en in het bijzonder voor kleine en middelgrote ondernemingen. KMO’s hebben echter nog steeds te lijden onder een grote rapportagelast (zoals BTW-rapportageverplichtingen), waarvoor veel manuren vereist zijn en waardoor kleine ondernemingen worden benadeeld. Broedt de Commissie op voorstellen om de bureaucratie en de rapportageverplichtingen voor KMO’s te verminderen?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Ryan, ik ben heel blij met deze vraag omdat het over een probleem gaat waar de Commissie zich al jaren ernstig zorgen over maakt. Het gaat om het verminderen van de bureaucratie voor kleine en middelgrote ondernemingen in Europa. Ik ben blij dat ik u kan zeggen dat we zeker grote vooruitgang hebben geboekt op dit gebied en ik ben er ten volle van overtuigd dat we op het punt van een grote doorbraak staan.
Het komt erop neer dat we hebben geconstateerd dat de kosten van de bureaucratie voor Europese bedrijven de kosten zijn die voortkomen uit rapportage-, documentatie- en informatieverplichtingen. We zijn momenteel daadwerkelijk bezig deze kosten te meten bij wat het grootste project ooit is op dit gebied. We stellen zo dus werkelijk vast welke kosten deze regels de bedrijven opleveren zodat we vervolgens kunnen zien waar de kosten vandaan komen en of ze verminderd kunnen worden.
U kunt vanaf ongeveer september dit jaar een groot aantal mededelingen van de Commissie hierover verwachten op basis van de resultaten van metingen en gedegen onderzoek van alle bestaande regels. We verwachten hiermee zoveel voorstellen in te kunnen brengen tegen het einde van 2009 dat in 2012 de kosten van bureaucratie voor Europese bedrijven met 25 procent daalt. We verwachten dat dit een groei van 1,4 procent tot 1,5 procent veroorzaakt van het hele Europese bnp. U ziet dat we het over een behoorlijke orde van grootte hebben.
U had het vervolgens over een specifiek probleem dat echter iets heel anders is dan de kwestie van normale bureaucratische kosten. Dat is de last die vooral kleine bedrijven ervaren om aan de belastingeisen te voldoen. U weet dat de bevoegdheden van de Europese Unie op dit gebied zeer beperkt zijn. Uit al onze onderzoeken is gebleken dat de bedrijven zelf vinden dat de vereisten van de financiële instanties zelf verreweg de meest ernstige en zware last betekenen. Dit is dus echt een gebied waar de lidstaten het eenvoudiger moeten maken.
We hebben uiteindelijk alleen bevoegdheden op het gebied van omzetbelasting en zelfs die zijn beperkt. De Commissie heeft echter een zeer belangrijk voorstel gedaan dat kleine en middelgrote bedrijven veel zal helpen. Dat gaat erom de drempel waarboven bedrijven hun omzetbelasting vooruit moeten betalen, d.w.z. zich voor BTW aan moeten melden, te verhogen. De huidige drempel is 20 000 euro, we willen dat dit wordt verhoogd wordt naar 100 000 euro. Dat bevrijdt vrijwel alle zeer kleine bedrijven en vooral nieuwe bedrijven van deze zware last.
Ik moet u helaas zeggen dat de lidstaten tot nu toe niet bereid waren dit voorstel te accepteren. Ik hoop dat de Small Business Act die de Commissie enkele dagen geleden presenteerde, waarin de vraag nog eens werd behandeld, meer druk uitoefent op die lidstaten die hier zorgen voor problemen. Ik ben het Europees Parlement ook zeer dankbaar voor de talloze tekenen van ondersteuning op dit punt.
Eoin Ryan (UEN). - (EN) Ik wil de commissaris bedankten en ik zie uit naar de mededelingen in september. Ik denk dat enkele administratieve lasten, vooral voor kleine en middelgrote bedrijven, absoluut enorm zijn en dat ze vaak niet de man- of vrouwkracht hebben om daarmee om te gaan. Kunt u echter iets meer uitwijden over de drempel van 100 000 euro? Kondigt u dit aan, of gaat u met naam en toenaam de landen noemen die zich hier tegen verzetten? Kunt u ons iets meer informatie geven over deze drempel?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer Ryan, zoals ik zei is het een officieel voorstel waar de Commissie al in 2004 mee heeft ingestemd. De Raad heeft sinds die tijd het voorstel nog niet aangenomen. Ik wees erop dat we nu het voorstel weer hebben voorgedragen in de context van de Small Business Act. Het komt er min of meer op neer dat het opnieuw indienen. Het is geen aankondiging, het is iets dat de Commissie al heeft voorgesteld. Zij ziet dit als noodzakelijk. De heer Špidla wees kort geleden, in verband met een ander antwoord, op de noodzaak van unanimiteit over bepaalde kwesties. Op dit vlak is unanimiteit ook nodig. Helaas is dat niet bereikt. Ik weet zeker dat ik u, als vertegenwoordiger van Ierland, niet hoef te vertellen dat voor veel lidstaten vragen over belasting in de Europese Unie taboe zijn.
Wiesław Stefan Kuc (UEN). - (PL) Commissaris, ik heb het volgende verzoek. Als u al dit onderzoek gaat doen, kunt u dan ook de indirecte kosten van het bezit van een klein of middelgroot bedrijf onderzoeken? Kunt u het verslag van de Wereldbank van ongeveer twee jaar geleden, waarin deze kosten werden geanalyseerd, bekijken? Het verslag meldt bijvoorbeeld dat de juridische kosten in Polen zeer laag zijn terwijl dit in de praktijk niet het geval is. Ik heb ook een verwant verzoek dat niet echt een vraag is. Kunt u, in plaats van te kijken naar wat ambtenaren zeggen, niet goed kijken naar de werkelijke kosten? Alle postzegels die moeten worden betaald, alle documenten die ingediend moeten worden. Er zijn zoveel van dit soort extra kosten.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) De maatregelen die we nu behandelen en die bijna zijn afgerond geven ons precieze informatie over welke Europese maatregelen welke kosten met zich meebrengen. Dat zorgt dat we straks kunnen zeggen welke specifieke Europese regels precies welke kosten voor bedrijven met zich meebrengen.
Natuurlijk weten we al best veel. We weten bijvoorbeeld dat de meeste kosten met een zeer klein aantal regels te maken hebben. De meeste regels komen uit niet meer dan 42 verordeningen. We weten ook welk gebied de hoogste kosten met zich meebrengt. Het gaat om het Europees vennootschapsrecht. Daarom hebben we nu de eerste voorstellen ingediend op dat gebied.
We weten ook dat de distributie van kosten behoorlijk verschilt afhankelijk van de grootte van het bedrijf. Als vuistregel mogen we aannemen dat geldt hoe kleiner het bedrijf hoe zwaarder de relatieve last is van de administratieve kosten. De kosten kunnen gemakkelijk oplopen tot meer dan vijf procent bij zeer kleine bedrijven en behoorlijk veel lager zijn voor zeer grote bedrijven. We weten dat allemaal hoe dan ook en daar zal rekening mee worden gehouden in de voorstellen.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om een verzoek aan het parlement te doen. Het succes van dit hele project hangt er natuurlijk grotendeels vanaf of het Parlement de voorstellen van de Commissie snel afhandelt. We hebben er tenslotte wel een algemene politieke overeenkomst over. Ik wil er slechts op wijzen dat hierbij zeker bestaande wetten worden aangepast. Daar is de instemming van beide medewetgevers voor vereist.
De Voorzitter. − Vraag nr. 56 van Colm Burke (H-0448/08)
Betreft: De prijs van meststoffen
De prijs van meststoffen is de afgelopen twaalf maanden dramatisch gestegen. Om een voorbeeld te noemen, is de groothandelsprijs van ammoniumfosfaat gestegen van 181 euro per ton tot 800 euro per ton.
Denkt de Commissie enige actie te ondernemen om deze abrupte prijsstijging tegen te gaan?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer Burke, ik deel uw zorgen over de stijgende kosten van meststoffen. Ze zijn inderdaad buitenproportioneel gestegen. Begrijpelijkerwijs leidt dat tot grote problemen en zorgen bij Europese boerenbedrijven.
De prijzen van meststoffen zijn door de sterke stijging van de vraag gestegen. Deze stijging komt bovenop de hogere kosten voor transport en energie. Er zijn dus drie factoren: de grotere vraag door grote groei in andere delen van de wereld, hogere energieprijzen en hogere vervoersprijzen. De vraag is, zoals u weet, overal ter wereld gestegen. Dit betreft niet alleen meststoffen, maar ook allerlei andere goederen, waaronder marktgewassen en voedsel.
Het is belangrijk te onthouden dat Europese boeren, hoewel ze meer moeten uitgeven aan kunstmest, wat ze ook doen, tegelijkertijd betere prijzen voor hun oogst krijgen. De FAO-statistieken over een vergelijkbare periode tonen aan dat de voedselprijzen in twaalf maanden met 37 procent zijn gestegen. De grootste stijging was bij zuivelproducten met tachtig tot tweehonderd procent en graanproducten met vijftig tot tachtig procent.
De Commissie gelooft dat het essentieel is dat wij ons aan de concurrentieregels houden. Zo lang als dit het geval is, acht de Commissie het niet juist om zich te mengen in een markt waar de meest recente ontwikkelingen grotendeels terug te voeren zijn op factoren waar de Commissie helemaal geen invloed op heeft. Ik herhaal: we hebben geen invloed op de drie beslissende factoren die tot de prijsstijgingen hebben geleid.
Betreffende ontwikkelingen op lange termijn wil de Commissie uw aandacht ook richten op het belang van de bevordering van concurrentie op de markt voor aardgas. Ik denk dat hier een echte mogelijkheid is om de situatie iets te verbeteren. De maatregelen die de Commissie onder het derde energiepakket heeft voorgesteld, zijn aangenomen, er zou een verbetering in prijzen op de gasmarkt moeten zijn. Dat kan ook leiden tot lagere prijzen voor stikstofmest die in de Europese Unie wordt geproduceerd. Zoals u weet hangt het er echter allemaal vanaf of het door de Commissie voorgestelde energiepakket wordt geaccepteerd.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Dank u voor uw reactie in deze zaak. Het is van belang. Ik weet dat u noemde dat de prijzen van zuivelproducten en andere producten stijgen. Helaas profiteren de boeren niet van die stijgingen. De tussenpartijen profiteren daarvan.
Mijn vraag is eigenlijk over onze afhankelijkheid voor levering van buiten de EU. We lijken op Rusland en de Oekraïne te vertrouwen voor de grondstoffen voor onze meststoffen. Ik vraag me af wat we doen om te zorgen dat er een goede voorziening is en we niet al teveel vertrouwen op een of twee bronnen. Kunnen we geen andere bronnen zoeken en mechanismen instellen om import uit die andere bronnen te stimuleren?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Inzake Rusland en de Oekraïne als belangrijke toevoerlanden, moet ik erop wijzen dat we handelsbeschermingsinstrumenten toepassen op export van meststoffen uit de beide landen.
Eenvoudig gezegd: beide landen kunnen natuurlijk meststoffen tegen lage prijzen aanbieden omdat ze weten dat veel energie nodig is om meststoffen te produceren en ze passen verschillende prijzen toe voor geëxporteerde energie en voor energie die in hun eigen land wordt gebruikt. Dat prijsverschil leidt tot dumpen, daarom hebben we gepaste maatregelen toegepast met betrekking tot Rusland en de Oekraïne.
De Commissie heeft op het gebied van diversificatie van leveranciers weinig invloedruimte. Ik kan u echter wel zeggen dat, voor zover ik weet, de grote Europese producenten en groothandelaren natuurlijk proberen hun grondstoffenbasis te diversifiëren. Ik ben volledig bereid om deze vraag nog eens uitgebreider te onderzoeken.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik wil de commissaris bedanken. Dit hangt waarschijnlijk samen met andere vragen voor commissaris Fischer Boel. U maakte een punt over hogere prijzen bij de oogst, maar het lijkt dat de kosten voor het produceren van voedsel nu sneller stijgen dan prijzen stijgen. Dat is zeker een probleem dat Europa moet behandelen. Kunt u daar misschien op reageren?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw Fischer Boel is aanwezig, daarom zal ik deze vraag zeer voorzichtig beantwoorden. Zij is immers degene die echt kennis heeft van de prijzen die Europese boeren kunnen bereiken. Op basis van wat zij de Commissie tot nu toe heeft verteld, neem ik aan dat de prijzen voor producenten inderdaad stijgen voor alle belangrijke EU-producten. Ik ontken echter niet dat u wellicht gelijk hebt als u zegt dat de hogere oogstprijzen niet volledig de stijging in de kosten dekken. De Commissie zal dat punt zeker aan de orde stellen.
Dan het punt van ontwikkelingen in de voedselsector in het algemeen. Het gaat daarbij niet alleen over producentprijzen, maar ook om wat de consument uiteindelijk moet betalen. Enkele weken geleden zijn we een initiatief gestart en hebben we een groep op hoog niveau gestart om na te denken over de toekomst van de Europese voedselindustrie. Niet iedereen weet dat dit de grootste Europese industrie is. Veel mensen denken dat de autosector de grootste Europese industrie is, maar dat klopt niet. De voedselindustrie is de grootste in Europa.
In deze groep op hoog niveau kijken we heel specifiek naar prijstrends en we ronden ons werk tegen het einde van het jaar af. Dan doen we de passende aanbevelingen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 57 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0457/08)
Betreft: MKB-vriendelijk beleid
Welke maatregelen plant de Commissie in het kader van een MKB-vriendelijk beleid om te bewerkstelligen dat deze sector van de nieuwe technologieën gebruik kan gaan maken, en welke vruchten plukt deze sector van de door de EU in de 27 lidstaten gefinancierde onderzoekprogramma’s?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, dit is een zeer actuele vraag. Slechts enkele dagen geleden heeft de Commissie een zeer breed initiatief in deze sector gestart.
Ik wil beginnen met te zeggen dat ik heel blij ben dat het grote belang van kleine en middelgrote bedrijven voor onze economie en voor banen in de afgelopen jaren in de Europese Unie breed wordt erkend. Ik wilde er vooral goed voor zorgen dat alle Europese instellingen en de lidstaten gepaste aandacht geven aan de rol van kleine en middelgrote bedrijven. Als we het groeipotentieel van MKB’s niet volledig gebruiken, als we hun werkpotentieel niet volledig gebruiken, dan worden we in Europa de gevolgen van globalisering niet de baas. Ik wil dit punt heel duidelijk maken: we slagen erin de gevolgen van de globalisering de baas te worden als we erin slagen de MKB-sector in Europa te versterken. De MKB’s moeten daarom beter gebruik kunnen maken van de kansen die de interne markt en wereldwijde concurrentie hen bieden.
Hierbij is een essentiële factor (nu kom ik op uw vraag) toegang tot kennis, onderzoek en innovatie. De overgang naar de kenniseconomie moet niet slechts door grote Europese bedrijven worden gemaakt, maar ook door kleine en middelgrote als zij ook maar enigszins actief zijn op de internationale markten. Dat is nu hun enige kans. Ze kunnen niet concurreren op prijs, ze kunnen alleen concurreren door een betere kwaliteit product of dienst te leveren en die betere kwaliteit komt door betere technologie en door innovatie.
Een van de belangrijkste middelen die ze op communautair niveau hebben is natuurlijk het zevende kaderprogramma voor onderzoek, dat kleine en middelgrote bedrijven voor tenminste vijftien procent financiert. Uit de vroege resultaten lijkt het dat we dat doel zeker bereiken.
De Small Business Act, waar ik het eerder over had, brengt een hele reeks van andere voorstellen met zich mee die zijn ontworpen om kleine en middelgrote bedrijven makkelijker toegang te bieden tot innovatie, kennis, onderzoek en technologie. Laat ik een paar voorbeelden geven. Allereerst is er het voorstel om de regels voor staatssteun voor bevordering van onderzoek, ontwikkeling en innovatie te vereenvoudigen, vooral door de groepsvrijstellingsverordening. De Commissie heeft dat vorige week besloten en dat zal veel potentieel vrijmaken. Het tweede gaat om stimulansen voor het oprichten van bedrijven met een groot groeipotentieel door de onderzoek- en innovatiecapaciteit te stimuleren, in het bijzonder door betere coördinatie van nationale programma’s en initiatieven. Dan zijn er nog maatregelen om grotere deelname van kleine en middelgrote bedrijven in de verspreiding van kennis te stimuleren. Op dit gebied starten we een nieuw pilot-project dat gericht is om het industriële gebruik van intellectueel eigendom te helpen financieren. Ik kan ook noemen dat we MKB’s stimuleren om een actieve rol te spelen in het Europees Instituut voor Innovatie en Technologie. Dit zorgt dat zij ook kunnen profiteren van de overdracht van kennis die het instituut zal stimuleren.
Zoals u ziet gebeurt er een hoop. Ik wil heel duidelijk maken dat het uiteindelijk aan de entrepreneurs en bedrijven zelf is om te beslissen of ze van de geboden mogelijkheden gebruik maken. Het is daarom heel belangrijk om de marktdeelnemers veel meer bewust te maken van de mogelijkheden die nu al bestaan. Dat is een kwestie van informatie en communicatie. Beiden moeten behoorlijk worden verbeterd. Daarom heeft de Commissie aan het begin van dit jaar een Europees netwerk voor e-zakendoen opgericht. Het is het grootste netwerk in zijn soort ter wereld. Het heeft tot doel om elk Europees bedrijf binnen bereik van een contactpunt te brengen dat al hun vragen over innovatie, toegang tot EU-programma’s en toegang tot onderzoeksbronnen kan beantwoorden.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik wil u hartelijk bedanken voor uw antwoord. Het was zeker uitgebreid en u hebt ook de aanvullende vraag over de kwestie van communicatie met en informatie voor bedrijven behandeld.
Kunt u mij misschien iets meer informatie geven? Ik kom uit een regio die momenteel de oostelijke grens van de Europese Unie is. Informatie bereikt deze regio niet en zelfs kleine bedrijven hebben moeite overeind te blijven en vegeteren. Ze leven volledig op prijsverschillen, zoals u zei, en niet op kwaliteit. Ze worden met sluiting bedreigd.
Wat is uw advies hierover?
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, ik ben u zeer dankbaar voor uw steun. Ik wist natuurlijk dat ik volledig op u kon vertrouwen in deze kwestie, net zoals u volledig op mij kunt vertrouwen.
Ik moet zeggen dat we op het gebied van de dichtheid van het netwerk nog niet overal in Europa de gewenste dichtheid hebben bereikt. Als we het project afronden, wat in de komende vijf maanden gebeurt, heeft elke regio in Europa een dergelijke faciliteit. Er komen in elke regio contactpunten die zich dicht genoeg bij de bedrijven bevinden zodat iedereen ze met gemak kan bereiken.
De Voorzitter. − Het antwoord op vraag nr. 58 van de heer Heaton-Harris zal schriftelijk worden gegeven.
Vraag nr. 59 van Liam Aylward (H-0435/08)
Betreft: Gezondheidscontrole GLB – voorgestelde versterking van modulatie
Kan de Commissie zich in verband met de gezondheidscontrole van het GLB een situatie voorstellen waarin de voorgestelde versterking van de modulatie op vrijwillige basis plaatsvindt?
Vraag nr. 60 van Sean Ó Neachtain (H-0437/08)
Betreft: GLB-betalingen
Krachtens de door commissaris Fischer Boel voorgestelde “gezondheidscontrole” van het GLB wordt de steun aan landbouwers die jaarlijks minder dan 5000 euro aan bedrijfstoelagen ontvangen niet verminderd. Overweegt de Commissie deze drempel te verhogen?
Vraag nr. 62 van Ioannis Gklavakis (H-0444/08)
Betreft: “Gezondheidscontrole” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid
De tabaksteelt vormt de enige bron van inkomsten voor zo’n 130 000 Europese landbouwers. Desalniettemin voorziet verordening (EG) nr. 1782/2003 (2)in de overheveling, tegen 2010, van 50 procent van de middelen van de eerste pijler (directe steun) naar de tweede pijler (plattelandsontwikkeling), waarmee het inkomen van die landbouwers significant wordt verlaagd. Bovendien vindt de tabaksteelt plaats in semi-vruchtbare gebieden met nauwelijks werkgelegenheidsalternatieven.
Op dit moment vindt de “gezondheidscontrole” van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) plaats, d.w.z. een herziening van een groot aantal van de tijdens de hervorming van het GLB in 2003 genomen besluiten.
Gaat de Commissie in het kader van de gezondheidscontrole van het GLB opnieuw kijken naar de steunregeling voor tabak, en de bestaande regeling ook na 2009 en tot 2013 voortzetten? Heeft ze studies laten uitvoeren om te bepalen door welke gewassen de tabaksteelt zou kunnen worden vervangen in de betrokken gebieden, om te voorkomen dat de Europese tabakstelers economisch en sociaal hard worden getroffen?
Vraag nr. 65 van Stavros Arnaoutakis (H-0458/08)
Betreft: Gemeenschappelijk landbouwbeleid: planning en toepassing ten faveure van kleine producenten
We mogen niet vergeten dat de landbouw de voornaamste bron van werkgelegenheid vormt voor de inwoners van de landbouwregio’s van Griekenland, en met name de achterstandsgebieden, zoals eiland- en bergregio’s. De reducering van de vergoedingen en de directe steun met de overbrenging van middelen van de eerste naar de tweede pijler in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft met name bij Griekse landbouwers voor veel ongerustheid gezorgd, aangezien dit van invloed zal zijn op hun reeds lage inkomen en tot economisch verval zal leiden. Wat denkt de Commissie zowel op de korte, als op de lange termijn te gaan doen aan de ernstige economische problemen van de landbouwers (stijging van de brandstofprijzen, hoge productiekosten, verschil producentenprijzen-consumentenprijzen) en om het overleven van de kleine producenten op Europees niveau te garanderen?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik ben heel blij met deze mogelijkheid om alle vier de vragen te beantwoorden, we zijn al redelijk laat volgens het oorspronkelijke rooster.
Ik wil bij de eerste drie vragen stellen dat de landbouw van de Europese Unie zowel bijdraagt aan als last heeft van de huidige wereldwijde milieuproblematiek. We kunnen niet toekijken en niets doen. Er is actie vanuit de EU nodig. Door plattelandsontwikkeling kunnen we de meest doelgerichte en effectieve maatregelen nemen. Maar, zoals u allemaal weet, zijn onze fondsen binnen het beleid voor plattelandsontwikkeling beperkt. De meest eerlijke en ongecompliceerde manier om aan geld te komen is via een extra fondsverschuiving van de eerste pijler (directe steun) naar plattelandsontwikkeling in de tweede pijler, via wat we versterking van de modulatie noemen. Dit is dan natuurlijk verplicht.
Ik ben niet bereid de versterking van de modulatie op vrijwillige basis te overwegen. Het is vrij duidelijk dat de Commissie er rekening mee heeft gehouden dat het Parlement in februari 2007 een verslag aannam waarin het voorstel van de Commissie voor vrijwillige modulatie werd afgewezen. Ik moet zeggen dat ik blij ben dat we het altijd over deze kwestie eens zijn geweest.
Inzake de drempel is het voorstel van de Commissie om in het tijdsvak van 2009 tot 2012 vijf miljard euro van de eerste naar de tweede pijler te verplaatsen. Deze berekening is gebaseerd op de huidige drempel van 5 000 euro, die normaal de vrijstelling wordt genoemd. Een verhoging van de drempel zou een substantiële verlaging van de geldmiddelen inhouden. De Commissie denkt dat de effectiviteit waarmee omgegaan wordt met de uitdagingen van klimaatverandering en waterschaarste significant verzwakt wordt als er minder budget beschikbaar is.
Binnen het pakket voor de gezondheidscontrole blijven kleine producenten die directe betalingen van minder van 5 000 euro ontvangen vrijgesteld van modulatie. Daarom blijven kleine boerderijen beschermd tegen mogelijk negatieve gevolgen van de verandering van de eerste pijler naar de tweede pijler, maar ze kunnen ook profiteren van het geld dat wordt gegenereerd door de modulatie door deel te nemen aan de juiste programma’s voor plattelandsontwikkeling.
Boeren zeggen soms met betrekking tot modulatie tegen mij: “U neemt mij mijn geld af” of “u vermindert de betaling aan de landbouwsector, aan de boeren”. Dit is feitelijk onjuist omdat bij modulatie van geld er meer geld voor de sector als geheel is omdat het gemoduleerde geld medegefinancierd moet worden door de lidstaten. Het is duidelijk dat we met het nieuwe gemoduleerde geld veel specifieker zullen zijn. We maken gewoon een menu met mogelijkheden die expliciet gericht zijn op de nieuwe uitdagingen. Dit betekent dat ik diegenen die zeggen dat modulatie van geld voor het plattelandsontwikkelingsbeleid voor elk doel kan worden gebruikt, kan beloven dat dit niet gebeurt met het geld dat we voorstellen voor modulatie in de gezondheidscontrole. Dus in plaats van dat we zoals wordt beweerd geld afnemen, genereren we juist meer geld dat terug wordt verplaatst naar de landbouwsector.
Ik weet niet zeker of de heer Arnaoutakis hier vanavond is daarom zal ik die vraag niet beantwoorden.
De heer Gklavakis, die vraagt over onderhoud van de gekoppelde betalingen voor tabak, moet ik verwijzen naar het antwoord dat ik in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling gaf op 24 juni. Ik heb zelfs meerdere keren de kans gehad het antwoord hier in de voltallige vergadering te geven. Het is dat de Commissie niet van plan is om het tabaksbeleid in het kader van de gezondheidscontrole te heroverwegen. Ik wil herhalen dat de tabakshervorming in 2004 is overeengekomen door alle landen die tabak produceren. Ik zie dus geen reden om deze discussie weer te openen. Ik hoop dat we het er allemaal over eens zijn dat het geld dat wordt verplaatst naar het plattelandsontwikkelingsbeleid dat speciaal geoormerkt is voor ondersteuning voor die gebieden waar tabaksproductie plaatsvindt of heeft plaatsgevonden, zeer belangrijk is. We presenteren aan het einde van 2009 ook een verslag over de gevolgen van de tabakshervorming aan het Parlement.
Liam Aylward (UEN). - (EN) Ik weet zeker dat u, commissaris, net als alle andere leden van het Huis hier in dit Parlement, heel gefrustreerd bent over de manier waarop hier met het vragenuur wordt omgegaan. We hebben daar al vaak op gewezen, maar er lijkt niets te gebeuren.
Ik wil de commissaris bedanken voor het antwoord hoewel ik niet blij ben met de gegeven reactie. Als verplichte modulatie wordt geïntroduceerd, zal dit volgens mij verdeling en frictie veroorzaken tussen de verschillende groepen boeren, tussen grote en kleine boerenbedrijven en vooral tussen boeren die zich met verschillende takken van het boerenbedrijf bezig houden. Ik hoop dat dat niet gebeurt.
Ik heb bijvoorbeeld in mijn recente verslag over schapen, dat vorige maand met een zeer grote meerderheid hier in het Parlement is aangenomen, voorgesteld dat modulatie en artikel 69 (nu 68) in de lidstaten op vrijwillige basis worden geïntroduceerd. Kan de Commissie de geest van dat besluit, dat hier nog in de afgelopen maand door de gekozen leden van dit Parlement is gemaakt, niet accepteren?
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, de kleine boeren onder de betalingslimiet van 5 000 euro staan gesteld voor het grootste aantal problemen, maar zij krijgen het minste geld. Is de commissaris het ermee eens dat, omdat de limiet van 5 000 euro een aantal jaren geleden is ingesteld – ik meen dat het 2002 was, er inflatie is geweest en grote veranderingen hebben plaatsgevonden? Commissaris, bent u het er ook niet mee eens dat het nu meer dan toen het werd ingesteld een vorm van bescherming voor kleine boeren is en dat de limiet verhoogd moet worden?
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken hoewel haar antwoord negatief was. Ik weet tenslotte dat ze een ijverige, gewetensvolle en eerlijke persoon is en ik wil haar de volgende vraag stellen.
Tabak is het enige landbouwproduct dat onderhevig is aan dit soort behandeling. Deze behandeling is oneerlijk. Ik wil daar nog iets aan toevoegen. Tabaksproducenten zijn arme, kleinschalige boeren. Kunt u, om te voorkomen dat ze verdwijnen, niet op zijn minst een onderzoek kunt uitvoeren om ons te helpen ontdekken wat deze mensen kunnen verbouwen nu tabak door deze maatregelen in feite wordt geëlimineerd?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Als u kijkt naar het voorstel voor de gezondheidscontrole dan bevat dat een aantal acties ten voordele van schapen- en geitensector. Allereerst zeggen we duidelijk dat het mogelijk blijft een gekoppelde betaling te houden voor de schapensector. We zijn ons ervan bewust dat dit een kwetsbare sector is. Het is ontzettend belangrijk dat we enige productie behouden in die regio’s waar, als schapenhouderij verdwijnt, waarschijnlijk niets overblijft dus kan gekoppelde betaling een oplossing zijn.
Ik moet met betrekking tot het nieuwe artikel 68 zeggen dat lidstaten de vrijwillige mogelijkheid hebben om maximaal tien procent van de directe betaling te gebruiken en af te toppen, afhankelijk van de besluiten van de lidstaten kan iets van dat geld worden overgebracht naar de schapen- of de geitensector. De mogelijkheid om de betaling te koppeling is geldig voor zowel zoogkoeien als voor schapen en geiten.
Ik weet niet zeker of ik de volgende vraag volledig begrijp. Als u echter gewoon naar het budget kijkt dan ziet u dat dit is vastgelegd, maar is aangepast met een inflatiecijfer van slechts één procent. Het gaat om het algemene budget voor de landbouw waar de staatshoofden in 2002 een overeenkomst over hebben bereikt. Het eerwaarde lid heeft gelijk dat we een inflatiecijfer hebben dat hoger is dan één procent. Dat geldt vooral momenteel met de hoge olieprijzen en hoge voedselprijzen. U kunt dus inderdaad zeggen dat de waarde van de bedragen niet volledig de waarde van andere producten volgt. Dit is echter een besluit dat door de staatshoofden is genomen. Vooral in sommige sectoren, waar we een verhoging in prijzen zien die afwijkt van wat we in de afgelopen dertig jaar hebben gezien, namelijk dat prijzen nu beginnen te stijgen, is de huidige situatie daarom een gezond teken voor diegenen die er hun brood mee gaan verdienen.
Ik wil de heer Gklavakis zeggen dat we veel discussies hebben gehad en ik discussieer hierover altijd graag met hem. Ik denk dat hij terug kan gaan naar zijn kiesdistrict en kan zeggen dat hij als een leeuw vecht om de gekoppelde betaling te behouden.
De tabaksproductie is niet in alle gebieden vol te houden. Ik denk wel dat geoormerkt geld voor plattelandsontwikkeling voor de tabakssector ook kan betekenen dat diegenen die zaken willen blijven doen hun tabaksproductie kunnen moderniseren. Misschien dat ze dan uiteindelijk een tabaksproductie krijgen die economisch levensvatbaar is omdat de tabakskwaliteit zal toenemen. Ik denk dat u de werkelijkheid onder ogen moet zien: dit wordt niet heropend. Probeer de best mogelijke oplossingen te vinden.
Wiesław Stefan Kuc (UEN). - (PL) Mevrouw de commissaris, u staat algemeen bekend als iemand die altijd vecht om de productiekosten in de landbouw te verminderen. Ik heb een vraag die hiermee samenhangt. In ons land, Polen, heeft de overheid onlangs extra belastingen opgelegd aan boeren die koolzaadolie produceren voor eigen gebruik en het aan brandstof toevoegen. Dit heeft enigszins te maken met de productie van biodiesel. Omdat dit hetzelfde is als het betalen van belasting voor het drinken van de eigen melk of het eten van eigen groente of aardappels, wil ik u vragen deze boeren te helpen hun activiteiten voort te zetten zonder de heffing van extra belasting alsof ze deze olie van derden kopen.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Sinds ik ben begonnen met Europese beleidvorming, heb ik het behoud van subsidiariteit altijd belangrijk gevonden. Dit betekent dat we, als we het over belasting hebben, geen algemeen beleid bespreken. Het is dus aan de lidstaten om te beslissen hoe ze hun belastingsystemen beheren. Daarom lijkt het mij om verschillende redenen beter dat ik mij niet brand aan, laat ik het maar niet nationale machtsstrijd noemen, maar nationale discussie over het beheer van belasting over koolzaad. Ik begrijp uw zorgen, maar ik blijft liever buiten deze discussie.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
(De vergadering wordt om 20.45 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter