3. Debat over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
De Voorzitter. − Aan de orde zijn de verklaringen van de Commissie en de Raad over het sociaal pakket (eerste deel).
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de ondervoorzitter, dames en heren, twee maanden geleden heeft de Commissie een hernieuwde sociale agenda aangenomen. Deze is bedoeld om de Unie te helpen bij het oplossen van de sociale problemen die Europa in de eenentwintigste eeuw moet aanpakken. Deze agenda bevat een ambitieus en samenhangend pakket maatregelen op het gebied van sociaal beleid, aan de hand waarvan Europeanen de kansen kunnen grijpen die voor hen open liggen.
Zoals reeds is gezegd is de hernieuwde sociale agenda begin juli in Chantilly tijdens een informele vergadering van de Sociale Raad door de ministers van Werkgelegenheid en sociale zaken besproken.
Tot mijn blijdschap heb ik een verslag ontvangen over de zeer positieve ontvangst van de hernieuwde sociale agenda door de lidstaten. Ik wacht vol belangstelling op de conclusies die de Raad vóór het einde van dit jaar moet ontvangen. Ik heb al de gelegenheid gehad om dit pakket te presenteren aan de Conferentie van voorzitters en aan de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. Dit is ook het juiste moment voor een uitgebreid debat hier in het Parlement. Ik ben ervan overtuigd dat de uitwisseling van meningen vandaag zal bijdragen aan het bereiken van een consensus als het gaat om de vraag over wat voor een soort sociaal Europa we voor onze Europese burgers willen bouwen.
Ik wil u graag herinneren aan de ontwikkelingen die tot nu toe hebben plaatsgevonden. Dit complexe pakket is het resultaat van een gezamenlijke inspanning van twee jaar. De Commissie heeft met alle belanghebbende partijen samengewerkt, waaronder vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, het maatschappelijk middenveld, lidstaten en regionale en lokale instellingen. Het pakket vormt een samenhangend geheel, waarin het verwantschap met andere gebieden, zoals het onderwijs, de gezondheidszorg, het milieu, de informatiemaatschappij en de economie, wordt benadrukt. Tevens laat dit pakket duidelijk zien dat economische en sociale doelstellingen twee kanten van dezelfde munt zijn en dus nauw op elkaar moeten worden afgestemd, zodat de mensen hiervan profiteren. Het is een ambitieus pakket waarmee wordt geprobeerd praktische antwoorden te geven op de zorgen van mensen en waarmee wordt getracht hun leefomstandigheden te verbeteren. Het is tevens een uiterst uitgebreid pakket. Het is het grootste pakket dat de Commissie ooit in één keer heeft aangenomen. Samen met het verslag worden hierin achttien initiatieven gepresenteerd. Ruim twintig andere initiatieven over een breed scala aan onderwerpen staan nog steeds ter discussie.
Vandaag kijken we naar twee maatregelen: een voorgestelde richtlijn ter bestrijding van discriminatie en een herziene richtlijn inzake de oprichting van Europese ondernemingsraden. Eerst wil ik echter een paar dingen zeggen over de grondbeginselen van dit pakket.
De hernieuwde sociale agenda is gebaseerd op drie hoofdbeginselen: kansen, toegang en solidariteit. Wij Europeanen vinden de waarde van het individu belangrijk en willen dat iedereen gelijke kansen heeft om zijn of haar capaciteiten volledig te benutten. Dit houdt in dat de hindernissen die mensen moeten nemen, uit de weg moeten worden geruimd en dat er omstandigheden moeten worden gecreëerd die ervoor zorgen dat iedereen de geboden kansen kan grijpen terwijl de Europese diversiteit toch wordt gewaarborgd en onenigheid wordt vermeden.
Het vertrouwen van Europeanen in gelijkheid is de voedingsbodem van een gedeeld geloof in sociale solidariteit: solidariteit tussen generaties, tussen regio’s, tussen degenen bovenaan en degenen onderaan, tussen welvarende en minder welvarende lidstaten, en ook tussen ons en onze buren en vrienden in andere delen van de wereld. Solidariteit maakt immers integraal deel uit van het functioneren van de Europese Gemeenschap en van onze betrekkingen met andere landen in de hele wereld.
Dames en heren, zoals u weet is de omvang van de juridische bescherming tegen discriminatie in de EU momenteel afhankelijk van de redenen voor de discriminatie. Discriminatie is echter niet beperkt tot één gebied. Daarom hebben we als onderdeel van het pakket een voorstel gedaan voor een horizontale richtlijn waarin discriminatie op grond van leeftijd, seksuele geaardheid, religieuze overtuiging en handicap buiten de werkvloer wordt verboden. Een horizontale richtlijn biedt lidstaten, economische entiteiten en burgers de grootste duidelijkheid en juridische zekerheid.
Dit concept is een reactie op herhaalde verzoeken van het Parlement en een inlossing van de politieke belofte die de Commissie bij haar aantreden heeft gedaan. Het is een flexibel instrument dat is gebaseerd op beginselen die al in de lidstaten zijn aangenomen en die zijn opgenomen in bestaande verordeningen.
Ik wil benadrukken dat een uniforme aanpak van alle redenen voor discriminatie niet betekent dat er op alle gebieden uniforme regels van toepassing moeten zijn. In het bank- en verzekeringswezen zal het bijvoorbeeld mogelijk zijn om afhankelijk van leeftijd of handicap een andere benadering te kiezen. Dergelijke verschillen moeten echter worden ondersteund door overtuigende redenen en betrouwbare statistische gegevens. Ouderen zullen nog steeds kunnen profiteren van kortingstarieven in het openbaar vervoer en bij culturele evenementen, en het zal ter bescherming van de volksgezondheid nog steeds mogelijk zijn om de toegang tot bepaalde goederen te beperken, bijvoorbeeld in het geval van de verkoop van alcohol aan minderjarigen.
De richtlijn heeft betrekking op de levering van alle goederen en diensten en is van toepassing op zowel bedrijven als particulieren, maar alleen voor zover het gaat om de commerciële levering van goederen en diensten.
De richtlijn zal eveneens evenredig zijn als het gaat om de last die overeenkomstig het concept van evenredigheid wordt opgelegd. Dit concept is opgenomen in zowel de bestaande antidiscriminatierichtlijnen als in het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat is ondertekend door de lidstaten en de Europese Gemeenschap.
De conceptrichtlijn verbiedt discriminatie en waarborgt tegelijkertijd de andere fundamentele rechten en vrijheden, waaronder de bescherming van het privé- en gezinsleven en handelingen die in dit verband worden ondernomen, evenals de vrijheid van godsdienst en de vrijheid van vereniging.
Een ander probleem waar ik uw aandacht op wil vestigen is de discriminatie tegen de Roma, die de Commissie herhaaldelijk heeft veroordeeld als zijnde onverenigbaar met de beginselen van de EU. Het pakket bevat een verklaring van onze hernieuwde belofte om gelijke kansen te waarborgen en tegen discriminatie te vechten, evenals een werkdocument van de diensten van de Commissie inzake communautaire instrumenten en beleidsmaatregelen voor de insluiting van de Roma.
Dit is een antwoord op het verzoek van de Europese Raad van december 2007. Hierin werd de Commissie gevraagd om een evaluatie van de bestaande beleidsmaatregelen en instrumenten uit te voeren. De Commissie werd eveneens gevraagd een verslag van de verwezenlijkte vooruitgang bij de Raad in te dienen.
Volgens het werkdocument van de diensten van de Commissie zijn de benodigde wetgevende, financiële en coördinerende instrumenten aanwezig en worden deze gebruikt, maar nog niet in voldoende mate. De hernieuwde sociale agenda bevat verschillende initiatieven die zijn bedoeld om de EU beter en effectiever op veranderingen te laten inspringen. We zijn ervan overtuigd dat een Europese sociale dialoog en de Europese ondernemingsraden in dit verband een speciale rol moeten spelen. De richtlijn inzake Europese ondernemingsraden moest al enige tijd worden bijgewerkt.
Momenteel zijn er in de Unie achthonderdtwintig Europese ondernemingsraden, die vijftien miljoen werknemers vertegenwoordigen. Uit recente gevallen blijkt echter dat ze hun taak niet helemaal goed uitvoeren en dat werknemers vaak niet goed op de hoogte worden gehouden of geraadpleegd als het gaat om bedrijfsherstructurering. Het is daarom de bedoeling dat het initiatief de rol van de sociale dialoog binnen bedrijven op supranationaal niveau versterkt.
Het is een evenwichtig concept, waarin wordt gewaarborgd dat de vertegenwoordigers van werknemers adequaat op de hoogte worden gehouden en worden geraadpleegd, voordat er beslissingen worden genomen over omstandigheden die hen aangaan. Tevens zorgt het concept ervoor dat bedrijven zich kunnen aanpassen aan de globalisatie.
De Commissie zou natuurlijk liever prioriteit geven aan een oplossing waarover eerst is gepraat met vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, maar de Commissie was gedwongen op eigen initiatief een concept in te dienen omdat de werkgevers en werknemers afgelopen juni niet door ons konden worden overtuigd om naar de onderhandelingstafel te komen.
Desondanks hechten we waarde aan de gezamenlijke brief die vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers in augustus naar de Raad en het Parlement hebben gestuurd. We stellen de inspanningen van beide partijen om een overeenkomst over dit ingewikkelde onderwerp te bereiken op prijs en ik ben ingenomen met het feit dat ze hebben besloten het concept van de Commissie te accepteren als basis om mee verder te werken. Ik hoop echt dat het Parlement in eerste lezing rekening zal houden met de praktische voorstellen die door de vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers zijn gedaan. Ik geloof dat we een snelle oplossing zullen vinden. Voor zover dit binnen haar macht ligt, zal de Commissie proberen het traject zo soepel mogelijk te laten verlopen.
Nu moet ik een aantal dingen zeggen over de gevolgen van de globalisatie. Het herstructureren van bedrijven is soms onvermijdelijk, maar de gevolgen voor werknemers en hun gezinnen kunnen erg pijnlijk zijn. Het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering is in het leven geroepen om in dergelijke situaties de helpende hand te bieden. Tot dusver heeft het Fonds 7 250 werknemers geholpen bij het vinden van een nieuwe baan. We mogen hier blij om zijn, maar er moet worden gegarandeerd dat het Fonds toegankelijk is voor iedereen die er mogelijk baat bij heeft.
In het verslag in het pakket met de sociale agenda staat dat van de vijfhonderd miljoen euro die ieder jaar beschikbaar is, in 2007 slechts vier procent is gebruikt. Er moet daarom worden nagedacht over hoe de resultaten van de activiteiten van het Fonds kunnen worden verbeterd.
Als het gaat om de mobiliteit van de beroepsbevolking wil ik graag zeggen dat de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers uit 1996 het vrije verkeer van diensten ondersteunt, en eveneens bescherming biedt tegen het misbruik van werknemers en waarborgt dat hun fundamentele rechten in het land waarin zij ter beschikking zijn gesteld, zullen worden gerespecteerd. Recente uitspraken van het Hof van Justitie over deze kwestie hebben vele vragen opgeroepen. Deze vragen zijn geheel terecht en we moeten hier samen een antwoord op vinden. Op 9 oktober organiseer ik een forum om over dit onderwerp te praten. Dan wordt dit complexe probleem besproken met politieke instellingen, vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers, afgevaardigden van Europese instellingen en deskundigen op het gebied van recht en economie.
De Commissie zal natuurlijk blijven luisteren naar alle opmerkingen, maar tot dusver vinden we het niet nodig om de richtlijn aan te passen. We zullen er in elk geval echter voor zorgen dat de fundamentele vrijheden in het Verdrag niet in strijd zijn met de fundamentele burgerrechten.
Dames en heren, deze nieuwe sociale agenda bevestigt de belofte van de Europese Unie om een sterke en echte sociale dimensie voor Europa te bevorderen. Hiermee bevorderen we dus een sociaal Europa dat zal voldoen aan de verwachtingen van onze medeburgers. Dit is natuurlijk onmogelijk als er geen onderwijsdimensie wordt opgenomen. Dit is uiterst belangrijk. In dit verband wil ik graag de volgende drie documenten noemen:
1. De aanbeveling van de Raad over mobiliteit van jonge vrijwilligers in Europa;
2. De mededeling getiteld “Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied”;
3. Het groenboek Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen.
Het is onze gezamenlijke wens om de sociale dimensie van Europa te versterken en te verdiepen. De achttien maatregelen in dit pakket zijn de eerste stap van onze inspanningen in deze richting. Ik weet dat ik op u, die de taak hebt de stem van het volk te laten horen, kan rekenen om deze voorstellen en politieke documenten uitgebreid en nauwkeurig te overwegen. Dit is van essentieel belang voor de toekomst van het volk.
Xavier Bertrand, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, we zijn hier om te praten over een sociaal Europa. We zullen het hebben over een sociaal Europa en ik ben blij dat dit gebeurt in het Europees Parlement, dat een sleutelrol speelt in de institutionele structuur van Europa en een essentiële partner is waarmee het Franse voorzitterschap zo nauw mogelijk wil samenwerken.
Ik heb het al eerder gezegd en ik zeg het nu opnieuw: 2008 wordt het jaar waarin sociaal Europa een nieuw leven wordt ingeblazen. Ik geloof dat dit iets is wat alle Europese spelers willen zien. De top in Luxemburg in juni en de vergadering in Chantilly in juli waren mijlpalen op dit gebied. We wilden heel graag dat het Franse voorzitterschap de herziening van de sociale agenda aanpakte, waar commissaris Špidla het zojuist over heeft gehad. Dit is een cruciale kwestie die van ons eist dat we een sociale visie voor Europa kunnen definiëren en dat we die kunnen omzetten in concrete actie. Tijdens de besprekingen in Chantilly, waaraan het Parlement deelnam in de persoon van uw commissievoorzitter, de heer Andersson, hebben we een aantal gemeenschappelijke waarden die we allemaal delen, opnieuw kunnen bevestigen en het zijn juist deze waarden die de Europese ambities voor een sociaal beleid definiëren. Deze waarden zijn een sociale dialoog, solidariteit tussen generaties, optreden tegen armoede en discriminatie, gelijkheid tussen de geslachten, sociale bescherming, beroepsmobiliteit, het belang van diensten van algemeen belang voor het waarborgen van de sociale samenhang, en het belang van maatschappelijk verantwoord ondernemen door bedrijven en industrieën. Gezien vanuit Peking, Washington, de Kaap, New Delhi of zelfs vanuit Brisbane, geven deze waarden het Europees sociaal model zijn originaliteit.
Chantilly was voor ons een gelegenheid om de wereld eraan te herinneren dat deze waarden centraal staan bij de ontwikkelingsstrategie van Europa en bij de Lissabonstrategie. Met andere woorden, Chantilly was een herinnering aan het feit dat dit sociaal model, deze gemeenschappelijke waarden, een Europese kracht zijn in onze geglobaliseerde wereld.
Waarom? Omdat de kenniseconomie en de innovatie-economie alleen kunnen worden ontwikkeld als we ons resoluut richten op het ontwikkelen van menselijk kapitaal en op permanente educatie. Omdat de economie als geheel schade lijdt wanneer hele delen van de bevolking voor een langere periode zijn afgesneden van de werkvloer, niet kunnen bijdragen aan het creëren van welvaart en geen toegang hebben tot goederen en diensten. Omdat ook werknemers productiever zijn wanneer ze beschikken over goede arbeidsvoorwaarden en over een goede sociale bescherming die de harde klappen van het leven voor hen opvangt.
Economische vooruitgang betekent niet dat sociale vooruitgang moet worden prijsgegeven, verre van dat. Ik ben niet de enige die vindt dat deze twee onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Zonder sociale vooruitgang zal de economische vooruitgang vroeger of later vastlopen. Europa moet dus op twee fronten vorderingen boeken: niet alleen op economisch gebied maar ook op sociaal gebied.
Naast deze overtuiging die we allemaal opnieuw hebben bevestigd, is er nog een feit waar we rekening mee hebben gehouden: het Europees sociaal model moet veranderen. Het moet worden aangepast aan de globalisatie, de klimaatverandering, de demografische veranderingen en de toenemende diversiteit van Europese samenlevingen. We moeten dus onze arbeidsmarkten aanpassen en flexizekerheid invoeren, ofwel nieuwe zekerheden en flexibiliteit voor zowel werknemers als werkgevers.
En er zijn veranderingen gaande. Mensen vonden de term “flexizekerheid” eerst beangstigend. Ze waren verontrust. Maar nu is het een Europees ideaal waar alle spelers, waaronder de sociale partners, naar streven. Het woord is ingeburgerd en een alledaagse term geworden. Dit is het bewijs dat er inderdaad veranderingen gaande zijn, dat denkrichtingen veranderen.
Iets anders waar we naar moeten kijken als we vooruitgang willen boeken met ons sociaal model is de waarborging van sociale samenhang. Er moeten maatregelen worden getroffen om nieuwe vormen van armoede te bestrijden, vooral als er kinderen bij betrokken zijn. Het wordt tijd dat we de handen ineenslaan om onze samenlevingen beter voor te bereiden op de demografische veranderingen. De solidariteit tussen generaties moet worden verstevigd en er moet voor worden gezorgd dat mensen toegang hebben tot hoogwaardige sociale diensten van algemeen belang.
Dit aanpassingsproces is al een paar jaar aan de gang. Dankzij initiatieven van de Commissie, de Raad van Ministers, het Europees Parlement en de sociale partners boeken we vooruitgang als het gaat om initiatieven die inspringen op zaken waar men zich overal in Europa zorgen over maakt. Hoe kunnen we vrij verkeer van werknemers in Europa toestaan en tegelijkertijd de arbeidsrechten waarborgen van degenen die elders gaan werken? Hoe verbeteren we het beheer van herstructureringsoperaties door werknemers uit heel Europa erbij te betrekken? Hoe zorgen we ervoor dat mensen kunnen werken en dus een rol in de samenleving kunnen spelen? Wat kunnen we doen om discriminatie effectiever te bestrijden?
We zullen gedurende het hele Franse voorzitterschap doorgaan met deze inspanningen. Vooral – en ik zeg zit dit in alle eerlijkheid – omdat de verkiezingen eraan komen en we dus in de tweede helft van 2008 voor het laatst kunnen proberen om deze parlementaire zittingsperiode resultaten te bereiken als het gaat om een aantal kwesties. Onze mede-Europeanen zullen binnenkort in het stemhokje met ons allemaal afrekenen.
De volken van Europa verwachten resultaten hier. De reacties op recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie zijn hier het bewijs van. Dit is een gebied waarop het Europees Parlement ons kan helpen. Dit geldt eveneens voor vele andere gebieden, die ik kort zal aanstippen.
Ten eerste doel ik hier op de herziening van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden, waarover Vladimír Špidla het zojuist had. Dit is een grote onderneming die de sociale dialoog in Europa zal aanwakkeren. De huidige richtlijn is van toepassing op meer dan veertien miljoen werknemers en achthonderdtwintig werkgevers. Een herziening van deze richtlijn zal deze aantallen nog verder doen toenemen.
In Chantilly hebben we afgevaardigden van het Europees Verbond van Vakverenigingen en van Business Europe bij elkaar gebracht om te luisteren naar hun mening over de herziene tekst, die is voorgesteld door de Commissie. Ze waren ingenomen met het voorstel als basis om mee verder te werken en hebben gezegd dat ze konden onderhandelen om het eens te worden over de punten waarover ze van mening verschilden. Ze leggen nu de laatste hand aan een aantal gezamenlijke voorstellen, die ze te zijner tijd zullen aankondigen.
Als dit is gebeurd, als de sociale partners komen met gezamenlijke voorstellen over de herziening van de richtlijn, zal dit bijdragen aan ons werk en aan het werk van het Parlement en de Raad. Dus waarom zullen we niet zo snel mogelijk overeenstemming in eerste lezing bereiken? Voor het eind van het jaar als dat mogelijk is?
Dan nu over het tweede punt waar we ons op richten. Ik moet het natuurlijk hebben over het voorstel voor een richtlijn inzake bescherming tegen discriminatie buiten de werkvloer. Dit voorstel heeft de Commissie ook op 2 juli aangenomen. Hier is in Chantilly veel over gepraat en het voorzitterschap is begin juli besprekingen over deze tekst gestart. Het Parlement zal over deze kwestie worden geraadpleegd maar ik wil erop wijzen dat in het voorstel van de Commissie, dat van toepassing is op vier gronden voor discriminatie, rekening wordt gehouden met de resolutie die het Parlement het afgelopen voorjaar heeft aangenomen naar aanleiding van het verslag van Elizabeth Lynne.
De derde kwestie die ook veel aandacht kreeg, betrof de sociale diensten van algemeen belang. Alle lidstaten praten hierover. Ze praten allemaal over hetzelfde, al zeggen ze weliswaar niet allemaal exact hetzelfde. Maar aanname van het Protocol voor het Verdrag van Lissabon en evaluatie van het Altmarkpakket bieden ons de mogelijkheid na te denken over de bijdrage die deze diensten leveren aan de sociale samenhang in Europa, over de noodzaak ervoor te zorgen dat de diensten van een hoog kaliber zijn en over het belang om voor de diensten een degelijk juridisch raamwerk te creëren. We hopen samen met de Commissie en met iedereen die graag een bijdrage wil leveren, te werken aan een routekaart om een aantal tussentijdse doelstellingen te identificeren, zodat we als het gaat om deze uiterst belangrijke kwestie vooruitgang blijven boeken.
Dan zijn er natuurlijk de richtlijnen over tijdelijk werk en arbeidstijd. Bij beide richtlijnen is het Europees Parlement aan zet voor de tweede lezing. We moeten bemiddeling proberen te voorkomen. Miljoenen tijdelijke arbeidskrachten in Europa wachten ongeduldig op het moment dat de richtlijn inzake tijdelijk werk van kracht wordt en er wordt op sommige lidstaten druk uitgeoefend om de kwestie over aanwezigheidsdiensten op te lossen. Ik kan het Parlement dus alleen maar aanmoedigen ons op de hoogte houden van de gebeurtenissen. Ik ben me hierbij ook wel degelijk bewust van de tegenwichten die er zijn en die ik heel goed ken. Maar ook in dit geval hebben mensen verwachtingen van ons en zijn alle ogen op ons gericht.
Ik denk ook aan mobiliteit, aan de noodzaak overeenstemming te bereiken over de uitvoeringsverordening inzake de coördinatie van sociale zekerheidsstelsels.
Om concrete resultaten te bereiken heeft het Franse voorzitterschap de steun van het Europees Parlement inzake deze kwesties nodig. De volken van Europa zien deze resultaten – en dit weet u al, maar ik zeg het nog een keer – vol verwachting tegemoet. Zij verwachten dat wij streven naar onze Europese sociale visie waar zij in hun dagelijks leven van profiteren, zodat Europa een groter deel gaat uitmaken van hun dagelijks leven. We weten vandaag dat we niet minder van Europa nodig hebben, maar meer van Europa. We weten vandaag heel goed dat we niet een minder sociaal Europa nodig hebben, maar een meer sociaal Europa. Dames en heren, we weten heel goed welke uitdagingen ons te wachten staan.
Joseph Daul, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, voorzitter van de Commissie, commissaris Špidla, dames en heren, de Fractie van de Europese Volkspartij en de Europese Democraten hecht veel waarde aan sociale rechtvaardigheid. Het handhaven van de Europese sociale modellen is een van onze prioriteiten in een wereld, waar globalisatie een steeds grotere rol speelt. Als fractievoorzitter van de PPE-DE-Fractie ben ik hierom ingenomen met het voorstel van de Commissie over het nieuwe sociaal pakket. De tekst beantwoordt een aantal vragen die voor onze samenlevingen van cruciaal belang zijn, zoals over de demografische veranderingen, over de globalisatie en over armoedebestrijding.
Mijn fractie is van mening dat de Commissie nog verder moet gaan en meer concrete maatregelen moet treffen. Het verlichten van armoede, het waarborgen van werkgelegenheid voor bevolkingsgroepen die zijn uitgesloten van de arbeidsmarkt, het bevorderen van de mobiliteit van werknemers en het verbeteren van onderwijs- en opleidingsmogelijkheden voor werknemers, zijn allemaal zaken die roepen om een specifiek programma, concrete maatregelen en een krachtdadige inzet van de Europese Unie en haar lidstaten.
De demografische veranderingen zijn een grote uitdaging voor onze economieën. Werknemers die de pensioenleeftijd al zijn gepasseerd, vrouwen, jongeren en met name gehandicapten – in het algemeen alle mensen die langere tijd niet aan het werk zijn geweest – moeten een nieuwe kans krijgen. We moeten deze mensen helpen om werk te vinden of om weer opnieuw aan de slag te gaan. Hiertoe willen we concrete maatregelen die permanente educatie bevorderen.
Mensen die al aan het werk zijn, hebben nog steeds te maken met ongelijkheid. We zijn zeer bezorgd over de aanhoudende loonkloof tussen mannen en vrouwen. Dit hoort niet meer te bestaan in het Europa van 2008. Ook moeten er goede zorgfaciliteiten worden geboden om mensen te helpen bij het combineren van hun werk met hun gezinsleven. We verzoeken de Commissie en de Raad derhalve om op dit gebied concrete maatregelen te treffen. Mijn fractie is tegen alle vormen van discriminatie. We spreken daarom onze goedkeuring uit over het feit dat de Commissie heeft verklaard de bestaande mazen in de betreffende wetgeving te willen dichten. Met name discriminatie tegen gehandicapten moet harder worden aangepakt.
Dames en heren, we zijn van mening dat in dit tijdperk van globalisatie economische groei het effectiefste instrument is voor het handhaven van sociale modellen. Maar we zijn ervan overtuigd dat om de doelstellingen van de Lissabonstrategie te verwezenlijken, we bedrijven en industrieën moeten steunen, omdat ondernemingen in feit de drijvende kracht zijn als het gaat om het creëren van werkgelegenheid. We moeten het imago van de ondernemer in Europa verbeteren en we moeten jongeren stimuleren om hun eigen bedrijf te beginnen. We moeten eveneens een concurrerende omgeving voor onze bedrijven aanmoedigen, waarbij specifiek steun wordt gegeven aan het midden- en kleinbedrijf omdat hier de meeste banen worden gecreëerd.
Met dit in gedachten dringen we er bij alle betrokken spelers op aan om te werken aan meer flexizekerheid in Europa. Het concept heeft zijn waarde bewezen in de landen die dit hebben ingevoerd. Bedrijven krijgen hierdoor de benodigde flexibiliteit om op internationaal gebied concurrerend te zijn, terwijl er tegelijkertijd bescherming aan werknemers wordt geboden. Ik ben ingenomen met het voornemen van de Commissie een sociale dialoog te stimuleren. De sleutel tot het succes van bedrijven op de markt is in onze ogen een op vertrouwen gebaseerd partnerschap tussen bedrijven.
Dames en heren, in de huidige verdragen zijn sociale zaken nog steeds primair het domein van de lidstaten. Dat kan en moet veranderen, maar tot die tijd moeten we ons houden aan het evenredigheidsbeginsel. We hebben geen keus. Dit hoeft de Commissie er niet van te weerhouden om effectrapportages uit te voeren, ongelijkheden te veroordelen en de sociale gevolgen van alle nieuwe wetsvoorstellen te beoordelen. Ik dring er zelfs bij de Commissie op aan om dit te blijven doen. We hebben te maken met aanzienlijke uitdagingen op sociaal en maatschappelijk gebied. We moeten onze economieën hervormen en aanpassen, zodat het concurrentievermogen hiervan wordt verbeterd en minder mensen worden uitgesloten. Er kan geen sociale vooruitgang zonder economische groei zijn, maar de economie kan niet concurrerend zijn zonder sociale vooruitgang. De PPE-DE-Fractie is nu meer dan ooit vastbesloten om op dit gebied resultaten te behalen.
Martin Schulz, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, luisterend naar de toespraken van de vorige sprekers – commissaris Špidla, de fungerend voorzitter van de Raad, de heer Bertrand, en u, mijnheer Daul – krijgt men de indruk dat er niets aan de hand is. U boekt mooie vooruitgang en 2008 zal worden herinnerd als het jaar waarin het Europees sociaal model nieuw leven werd ingeblazen.
Dat klinkt allemaal erg aardig, maar de realiteit is harder. Ja, het echte beeld ziet er heel anders uit. Het echte beeld is er een van een grote sociale ongelijkheid in de Europese Unie. Winsten worden steeds hoger, terwijl lonen stagneren. De inkomenskloof is aldoor groter geworden. Het koopkrachtverlies dat gewone mensen in de Europese Unie heeft getroffen is, in combinatie met de drastische stijging van de energieprijzen, niets anders dan een recept voor verarming. Dit is een probleem dat we in het Europees sociaal model moeten aanpakken. Mooie woorden zijn niet genoeg. Mijnheer Špidla, waar u aan begint is goed en we zijn er blij mee.
Dames en heren, we zullen uitvoerig ingaan op onze kijk op de verschillende voorstellen. Daarom kan ik een aantal fundamentele opmerkingen maken over wat we van een Europees sociaal model verwachten. Als mensen in de Europese Unie, in welk land dan ook, vijftien jaar geleden het gevoel hadden dat er iets mis ging, dat een reeds lang gevestigde nationale standaard gevaar liep, dan keken ze naar Europa om de boel recht te zetten. Ze voelden de behoefte om dingen in een Europees kader op te lossen, omdat mensen toen geloofden dat Europese regels in een Europees kader zouden zorgen voor bescherming die nationale grenzen oversteeg.
Probeer nu, vijftien jaar later, iemand nog maar eens te vertellen dat wij in Europa de boel recht zullen zetten. Werknemers zouden bang worden, omdat zij geloven dat dit Europa in zijn huidige staat niet langer kan instaan voor hun sociale bescherming.
Als u de tijd neemt om het Ierse referendum en het stemgedrag van jongeren te analyseren, dan zult u zien dat zij zeggen dat Europa een geweldig idee is. Maar wanneer ze kijken naar hoe het is georganiseerd en ingericht, zijn ze hiervan niet onder de indruk. Aangezien we aan het begin van een verkiezingscampagne staan, is het alleen maar goed om te vragen waarom er vijftien jaar geleden zoveel optimisme bestond over de toekomst van het sociale beleid in Europa en waarom er nu zoveel pessimisme heerst. Als socialisten moet ons antwoord hierop zijn dat dit komt doordat Europa wordt geregeerd door rechts. U hebt een mooie socialistische toespraak gehouden, minister. Wat u hier hebt gezegd, was geweldig. Maar welk standpunt heeft uw regering in de Raad ingenomen ten aanzien van de richtlijn over arbeidstijd?
(Applaus)
Uw regeringspartij is lid van de Europese Volkspartij. De partijen die hier lid van zijn, leveren de overgrote meerderheid van regeringsleiders in de Europese Unie. In de Commissie levert deze partij de absolute meerderheid van commissarissen, evenals de voorzitter van de Commissie. De Europese Volkspartij is de grootste politieke fractie in dit Huis maar als ik u zo hoor, zou men kunnen denken dat u helemaal niets te maken hebt gehad met de verstoring van de sociale ontwikkeling in Europa. Europa wordt geregeerd door rechts en wordt in de verkeerde richting geleid. Dit moet in de Europese verkiezingen worden rechtgezet.
(Applaus)
U zult een goede gelegenheid hebben om ons weer op koers te krijgen wanneer het tijd is om de maatregelen die u hebt opgenoemd, uit te voeren. U zei dat het Europees sociaal model een van uw prioriteiten is. Dat is voor onze fractie zeker het geval! Waardoor voelen mensen zich ernstig bedreigd in de Europese Unie? Door ongecontroleerde financiële markten. Door ongecontroleerde hedgefondsen en private-equitybedrijven die een of ander bedrijf opkopen, dit uitmelken en de werknemers op straat zetten, alleen om de winsten van de investeerders te maximaliseren.
Mijn respectabele collega Paul Nyrup Rasmussen heeft een uitstekend verslag gepresenteerd. We hebben ten aanzien van deze kwestie een gekwalificeerde meerderheid van stemmen nodig, zodat de Commissie met een initiatief kan komen voor de regulering van hedgefondsen en private-equitybedrijven. Wie weigert een dergelijk optreden te steunen? Dat bent u, de Europese Volkspartij. Uw afgevaardigden in de Commissie economische en monetaire zaken zijn hierop tegen.
Daarom moeten we onomwonden stellen dat de strijd voor een Europees sociaal model ook de strijd voor een fundamentele filosofie is. De heer Bertrand schreef het succes van de Europese Unie terecht toe aan het feit dat economische vooruitgang en sociale vooruitgang in de Unie onlosmakelijk met elkaar waren verbonden. Dat was altijd de onderliggende filosofie in Europa. Ook voor de christendemocraten, trouwens. Decennia lang waren dit twee kanten van dezelfde munt, totdat de heersende neoliberale stroming ons begin jaren negentig begon te vertellen dat lagere lonen, meer uren en minder inspraak in het reilen en zeilen van bedrijven, deel uitmaakten van het basisrecept voor een snellere economische groei. Decennia lang zijn er natuurlijk al mensen – ook vandaag de dag zijn ze er nog in groten getale, zelfs binnen de Commissie – die de wedloop belangrijker vinden dan het Europees sociaal model, maar die hier wel verantwoordelijk zijn voor de interne markt. Zij hebben ons verteld en vertellen ons nog steeds dat de lonen in Europa te hoog zijn. Het voornaamste voorbeeld hiervan is de heer Trichet, die dit elke persconferentie weer herhaalt. Misschien hebben ze gelijk in het geval van de leden van de raad van bestuur van de Europese Centrale Bank, maar dit gaat niet op voor gewone werknemers in Europa.
We zullen er daarom voor moeten zorgen dat er een algemene wijziging van de politieke koers komt. Een koerswijziging die het Europees sociaal model weer terugzet op de plaats waar u het wilt hebben, mijnheer Bertrand, zodat elke economische stap vooruit in de Europese Unie ook een positieve invloed zal hebben op de levens van alle burgers van de Europese Unie.
U hebt natuurlijk gelijk als u zegt dat de EU alleen met de rest van de wereld kan concurreren, of het nu om Peking of Brisbane gaat, als we de interne markt ontwikkelen. Dat willen we doen. We willen een interne markt die prestaties kan leveren. We willen een efficiënt en concurrerend Europees continent. Maar de reden waarom we dit willen, is om welvaart te creëren waar iedereen van profiteert en die niet alleen ten goede komt aan investeerders in grote concerns, grote beursgenoteerde bedrijven en grote banken.
Zolang we een filosofie hebben waarbij we Europese prijzen geven aan mensen die, wanneer ze de cijfers van hun bedrijven op persconferenties bekendmaken, opscheppen over het feit dat ze in heel Europa miljarden hebben verdiend waarover ze in Europa geen belasting betalen omdat hun winsten Europees zijn en niet nationaal, en dus vrijgesteld zijn van nationale belastingen; zolang we ervoor zorgen dat tienduizenden mensen op straat komen te staan, zodat deze gang van zaken in stand kan worden houden en de winsten van onze aandeelhouders op peil blijven; zolang dit de realiteit blijft van het Europees sociaal model, kunnen we hier praten zoveel we willen, maar dan zullen de mensen zichzelf nooit identificeren met dit Europa.
We willen echter wel het Europese ideaal consolideren en verder komen met de integratiekwestie. Ik wil het Huis er daarom aan herinneren dat een Europees sociaal model wordt beoordeeld op basis van de behaalde resultaten. Hetzelfde geldt voor u in de Raad, mijnheer Bertrand, en voor u hier in het Parlement, mijnheer Daul.
Graham Watson, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit sociaal pakket is een welkome stap op weg naar een Europese Gemeenschap waarin er naar de burgers wordt omgezien.
De mensen die tegen de Europese grondwet en het Verdrag van Lissabon hebben gestemd, hebben een duidelijke boodschap gegeven. De boodschap is dat zij de Europese Unie geen nieuwe bevoegdheden zullen geven, alleen omdat wij dat willen. Onze mensen willen weten wat voor een Europese Unie we gaan bouwen.
Dit pakket is uitgebreid en controversieel, en we moeten ervoor zorgen dat de mensen weten op welke manier zij hiervan zullen profiteren.
Zoals commissaris Špidla zei, staan er veel lovenswaardige zaken in de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden en natuurlijk in het voorstel betreffende de rechten van patiënten in grensoverschrijdende gezondheidszorg, waarvoor mijn fractie zo hard heeft gevochten.
Maar ik wil me vandaag concentreren op twee specifieke maatregelen in dit pakket. Ten eerste op de herziening van het Fonds voor aanpassing aan de globalisering, dat mensen die hun baan zijn kwijtgeraakt, helpt bij het vinden van een nieuwe baan. Momenteel moeten er duizend banen op de tocht staan voordat een bedrijf zich hiervoor kan aanmelden. Liberalen en democraten zijn ingenomen met het voorstel om die drempel te verlagen en de vorderingsprocedures te vereenvoudigen. Niet omdat de Europese Unie werk moet regelen voor Europa – deze rol wordt het beste door de interne markt vervuld. En ook niet omdat wij vinden dat de EU voor werkloosheidsuitkeringen moet zorgen – dit is de taak van de lidstaten. Nee, we verwelkomen dit voorstel omdat het is gebaseerd op een goed liberaal beginsel: dat werkgelegenheid de beste bron van sociale zorg is.
Nu er een einde is gekomen aan de groei en sommige lidstaten zich al in een recessie bevinden, zal dit beleid eraan bijdragen dat er wordt voorkomen dat er een spiraal van plotseling baanverlies ontstaat die zal leiden tot afhankelijkheid van sociale zorg.
Als tweede wil ik het hebben over de antidiscriminatierichtlijn. Sinds het begin van de zittingsperiode van de Commissie heeft mijn fractie hiervoor gevochten.
De definitie van discriminatie is nu van toepassing op het belangrijkste spectrum van minderheden, dus ouderen, homo’s en lesbiennes, gehandicapten, en mensen met of zonder een religie. De definitie is eveneens van toepassing op klanten, consumenten en werknemers.
Dit is eveneens een liberale maatregel die praktische voordelen biedt, van het soort dat voortkomt uit het feit dat je weet dat je je werk kunt doen en je leven kunt leiden zonder dat je last hebt van de tirannie van vooroordelen.
De conceptrichtlijn moet verder gaan dan nu het geval is. Er zijn nog steeds mazen, nog steeds mogelijkheden waardoor discriminatie weer de kop op kan steken. Commissaris, waarom wordt discriminatie op de werkvloer bijvoorbeeld verboden terwijl lidstaten wel discriminerende schoolboeken in de klas mogen gebruiken?
Niettemin wordt discriminatie in Europa steeds een beetje moeilijker.Mijn fractie is ingenomen met de inzet van de Commissie en de Raad om verder te komen met dat proces, net als dat we erop staan dat dit hele Huis betrokken is bij het uitdenken van de maatregelen die dit proces afronden.
In februari presenteerde de heer Barroso een groot pakket met maatregelen ter bestrijding van klimaatverandering. Vandaag laten de Commissievoorstellen over sociaal beleid aan de kwaadsprekers zien dat Europa samenhang in gemeenschappen belangrijk vindt en dat een liberaal economisch beleid geen bedreiging hoeft te zijn voor een gezond milieu en een samenleving die wordt gekenmerkt door solidariteit.
De heer Schulz beklaagt zich over de dominantie van centrumrechtse regeringen in de Europese Unie, maar we leven in een democratie en mensen kiezen hun regeringen. Het is duidelijk dat de mensen niet overtuigd zijn door wat de socialisten te bieden hebben.
Jan Tadeusz Masiel, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Fractie Unie voor een Europa van Nationale Staten is zeer ingenomen met het nieuw sociaal pakket van de Europese Unie. De sociale dimensie is hetgeen wat Europa het meest onderscheidt van andere wereldmachten, zoals de Verenigde Staten en China. Het West-Europa van de twintigste eeuw was voor een groot deel gebouwd op sociale waarden. Deze landen boden een waardevol sociaal model voor de nieuwe lidstaten bij hun toetreding tot de Europese Unie in 2004 en 2007. Nadat aan het eind van de jaren tachtig de politieke en economische onafhankelijkheid in deze lidstaten was hersteld, manifesteerde het kapitalisme zichzelf in veel van deze landen namelijk in zijn ergste vorm. Rechten van werknemers werden geschonden en er werd geen respect getoond voor de menselijke waardigheid.
In de eenentwintigste eeuw hebben we allemaal te maken met de globalisatie. Dit kan een kans, maar ook een bedreiging voor de mensheid zijn. Brussel moet daarom een duidelijk signaal naar de lidstaten sturen en de lidstaten aanmoedigen de sociale voordelen die in het belang van alle burgers van de Europese Unie zijn, in stand te houden en verder te ontwikkelen.
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer ingenomen met de woorden van de minister van vanochtend. Ik hoop dat veel van deze woorden weerklank zullen vinden in de Raad, hoewel alles er tot dusver op wijst dat we niet veel vertrouwen hoeven te hebben dat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn.
Veel van ons hebben nog steeds vragen als het gaat om de manier waarop het sociale aspect wordt beschermd bij een situatie waarin de markt de boventoon voert. In dit pakket worden we uitgenodigd de gevolgen van de recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie te overwegen. Veel van ons hebben dat inderdaad gedaan en vinden de uitspraken uiterst zorgwekkend. We worden voortdurend gevraagd maatregelen te rechtvaardigen en hierbij moeten we kijken naar de vraag of deze de marktwerking niet verstoren en niet naar de vraag of de maatregelen hoogwaardige diensten en rechten van werknemers en dergelijke bieden. Dit wordt duidelijk in het sociaal pakket. Hieruit blijkt dat we moeten erkennen dat er armoede heerst onder mensen die gewoon een baan hebben en dat de kloof tussen rijk en arm nog steeds groeit. We zijn ingenomen met de opvattingen over het aanpakken van armoede die in het pakket van de Commissie staan, maar wat we echt nodig hebben is concreet optreden.
Natuurlijk zijn we ingenomen met de horizontale richtlijn over gelijkheid. Hiervoor hebben we voortdurend gepleit in dit Parlement. Deze richtlijn is om allerlei redenen belangrijk, niet in het minst omdat nu werkelijk de mogelijkheid voor volledige deelname aan de maatschappij wordt geboden.
We zijn ook ingenomen met veel van de voorstellen ten aanzien van de Roma. We zijn blij met de inzet van de Commissie en willen dat alle lidstaten positief reageren en zich niet ingraven in vooroordelen en onverdraagzaamheid. Training inzake gelijke kansen vormt een belangrijk deel van de vaardighedenagenda, met name voor de beleidsmakers op de betreffende gebieden.
We zijn ingenomen met in ieder geval het bestaan van de voorstellen over de Europese ondernemingsraden, hoewel we wel een aantal kritiekpunten ten aanzien van de inhoud hebben. Als het gaat om het mobiliteitsaspect van het pakket, moeten we nu ook kijken naar de sociale gevolgen van mobiliteit. Wat gebeurt er met mensen die verhuizen, en dan met name met degenen die niet economisch actief zijn en geen toegang krijgen tot de zorgstelsels van lidstaten? Wat gebeurt er met mensen die op latere leeftijd naar een andere lidstaat verhuizen? Hoe ziet hun toekomst er uit?
We zijn eveneens blij met het initiatief “Nieuwe vaardigheden voor nieuwe banen”. We vertrouwen erop dat dit initiatief echt zal aansluiten op de klimaatveranderingsagenda. Hierin moet ook worden gekeken naar nieuwe vaardigheden voor oude banen, omdat het meeste personeel het stadium van het reguliere onderwijs al is gepasseerd. Permanente educatie speelt hierbij dus een cruciale rol. We moeten ons afvragen hoe we de vaardigheden gaan verwerven die we nodig hebben om onze doelstellingen ten aanzien van de klimaatverandering, haalbaar te maken.
Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, er zijn mij van de huidige discussie drie dingen bijgebleven. Ten eerste dat de minister van Binnenlandse zaken, de heer Bertrand, de wens heeft uitgesproken om van 2008 het jaar te maken waarin het Europees sociaal model nieuw leven wordt ingeblazen. Dan waren er de woorden van commissaris Špidla, die zei dat het sociaal pakket voldeed aan de publieke verwachtingen binnen de Europese Unie. En ten slotte was er uw uitspraak, mijnheer Schulz, dat Europa wordt geregeerd door rechts.
Ik ben van mening dat alle drie de verklaringen kritisch moeten worden geanalyseerd. Ten eerste, hoe kan de afgevaardigde van het Franse voorzitterschap zeggen dat de comeback van het sociaal model het doel voor 2008 is, wanneer de Franse regering weigert sociaal beleid een prioriteit van het presidentschap te maken? Naar mijn mening voldoet dit sociaal pakket bij lange na niet aan de verwachtingen van de mensen, omdat dit pakket eenvoudigweg helemaal niets bijdraagt aan het overbruggen van de sociale verschillen in Europa en omdat in dit pakket zelfs geen maatregelen zijn opgenomen om het verergeren van deze verschillen te stoppen of om de huidige situatie in stand te houden. Ondanks het sociaal pakket, zal dit proces gewoon doorgaan.
Mijnheer Schulz, ten slotte wil ik u graag een koekje van eigen deeg geven. Deze ontwikkeling is begonnen in de jaren negentig, toen de socialistische regeringen aan de macht waren. We hadden van u verwacht dat u zou zeggen dat er, in de nasleep van Lissabon, in 2010 een nieuwe constructie zou komen. Een strategie met een scherpe focus op de bescherming van het Europees sociaal model, die onze prioriteiten opnieuw op orde zou brengen.
Het sociaal pakket zelf voldoet niet aan de verwachtingen. Het wordt hoog tijd dat er een eind komt aan de situatie waarin de afname van goede werkgelegenheid wordt vergezeld door een toename van het aantal banen waarmee mensen niet de kost kunnen verdienen. We moeten eindelijk stoppen uitsluitend aantallen banen als een criterium te gebruiken in de Europese Unie en ons in plaats hiervan richten op banen die een redelijk salaris betalen.
Het sociaal pakket bevat geen aankondiging van, waar nodig, de opname in alle Europese verdragen van een clausule inzake sociale vooruitgang. Tevens is er geen antwoord op de vraag of degenen die binnen de Europese Unie een belangrijke rol spelen bij het verdedigen van sociale rechten, in de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden meer instrumenten en bevoegdheden krijgen. Door het voorstel wordt alleen de status-quo in stand gehouden; er wordt vastgehouden aan de huidige stand van zaken zonder dat er iets aan wordt toegevoegd.
Wij wijzen dit pakket af omdat het een overdreven abstracte en misplaatste benadering bevat. In hun verdere bijdragen aan dit debat zullen leden van mijn fractie commentaar leveren op de individuele onderdelen van het voorstel.
Derek Roland Clark, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Verdrag van Lissabon is door het rechtsgeldige Ierse referendum verworpen, dus u hebt natuurlijk een groot programma nodig om de aandacht af te leiden. Vandaar dit nieuwe pakket. Nou ja, echt nieuw is het niet. Het is een herbewerking van eerdere voorstellen. Maar het is groot. Het bevat EU-wetgeving, sociale dialoog, samenwerking, financiering, partnerschap, dialoog, communicatie... en dat is nog maar één pagina.
Ik wil me graag richten op financiering. Een welvarende economie beschikt over de financiële middelen, maar u hebt uzelf opgezadeld met de euro. De ECB probeert een rentevoet vast te stellen die kloppend is voor alle, zeer uiteenlopende economieën. Deze rentevoet is een standaard die past bij iedereen, zeggen sommigen. Eigenlijk is het een standaard die past bij niemand.
In het Verenigd Koninkrijk slaagt de Bank of England er niet in om een goede rentevoet voor alle regio’s vast te stellen. In de weekendkranten werd er zelfs gezegd dat de economische scheidslijn tussen het noorden en het zuiden van het Verenigd Koninkrijk nog nooit dieper is geweest.
De EU is protectionistisch. U bent bang voor de globalisatie. Verzet u er niet tegen. Ga niet de strijd aan. Doe mee. Doe mee met de wereldmarkt van een steeds groter wordende bevolking. Moedig ondernemen aan door de bureaucratie drastisch te verminderen. Maak een eind aan de niet-aflatende stroom van richtlijnen en verordeningen die het zakendoen alleen maar in de weg staan. Accepteer de rest van de wereld op dezelfde voorwaarden. Dan zal de Europese economie groeien, wat zal resulteren in het grootste sociaal pakket van allemaal: meer en betere banen.
Ter afsluiting. Het valt op dat het aan het Franse voorzitterschap is om dit project in gang te zetten, maar zullen ze dit ook doen? Volgens EurActiv op 3 juli hebben zowel de Commissie als het Franse voorzitterschap verklaard dat sociaal beleid in 2008 prioriteit krijgt. Maar in de Deutsche Welle van 2 juli kunnen we lezen hoe de Franse president, Nicolas Sarkozy, duidelijk heeft gemaakt dat sociaal beleid geen topprioriteit zal zijn. Kwesties als immigratie, klimaatverandering en energie zullen de meeste aandacht krijgen.
Welke verklaring gelooft u? Zelf denk ik dat de Fransen zullen doen als altijd en voor zichzelf zullen zorgen. Ik feliciteer ze hiermee. Ik wilde dat mijn regering hetzelfde deed.
Carl Lang (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, minister, dames en heren, het is normaal dat we in dit Huis zeuren over sociaal beleid. Helaas is het Europees sociaal model nu niet meer dan een mythe, omdat de sociale werkelijkheid in ons land Frankrijk en met name in mijn eigen regio, Nord-Pas-de-Calais, er een is van sociale teruggang, wanhoop, sociale spanningen, massawerkeloosheid en – nog iets dat zeer alarmerend en ingrijpend is – dalende geboortecijfers.
Onze denkwijze is nog steeds gebaseerd op het sociaal model van de jaren zestig, ofwel een model dat uitgaat van volledige werkgelegenheid en een grote beroepsbevolking. Maar de afgelopen dertig jaar hebben we te maken gehad met massawerkloosheid en een scherpe daling van de geboortecijfers. We zijn van de babyboom overgegaan naar de vergrijzing, waardoor de financiering van onze pensioenen in een crisis is geraakt.
We moeten ophouden met denken dat we het Europees sociaal model koste wat kost moeten verdedigen, en ons in plaats hiervan voorbereiden op een reorganisatie van dit model. Door onze economische en historische analyse wordt gesuggereerd dat dit op twee manieren moet worden gedaan. Ten eerste hebben we een gezinsbeleid nodig dat ervoor zal zorgen dat het geboortecijfer weer gaat stijgen, anders kunnen we de komende decennia onze pensioenfondsen niet financieren. Ten tweede hebben we een beleid nodig om de interne markt een nieuwe impuls te geven en mensen weer aan het werk te krijgen.
Om de interne markt van de EU een nieuwe impuls te geven moeten we ons herindustrialiseren. Als we ons bijna religieuze geloof in vrijhandel en ongecontroleerd liberalisme volhouden, zullen we helaas niet in staat zijn om te doen wat we moeten doen om ervoor te zorgen dat onze bedrijven een goede concurrentiepositie op onze eigen thuismarkt krijgen.
Daarom moeten onze toekomstige inspanningen en onze doelstelling van het verbeteren van de sociale omstandigheden, zijn geworteld in het idee van nationale en communautaire preferentie en nationale en communautaire protectie.
Thomas Mann (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid heeft bijgedragen aan het scheppen van meer en betere banen. Dit is een succes dat wordt betwist door degenen die zich moeilijk kunnen neerleggen bij dit Europa van verandering, uitbesteding, rationalisatie en overnames. Iemand die persoonlijk steeds het gevoel krijgt dat hij inwisselbaar is, kan zich de exporthausse van de Europese economie maar moeilijk voorstellen. Als een van de tegenmaatregelen tegen dit gevoel van onzekerheid, hebben we een samenhangende nieuwe sociale strategie nodig. Het pakket dat nu op tafel ligt, is echter zo uitgebreid dat het onmogelijk vóór 2009 kan worden ingevoerd. Dit ondergraaft de geloofwaardigheid van een benadering die in wezen aanbevelenswaardig is.
Commissaris Špidla, ons doel mag niet actie omwille van de actie zijn. Waar het hier om gaat is duurzaamheid. Ook het winnen van kiezers mag niet ons doel zijn. De heer Schulz heeft ons hier zojuist een onvervalst staaltje van laten zien, maar ik zie dat hij de zaal al heeft verlaten. Wij dragen een deel van de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat mensen niet worden gemarginaliseerd en dat ze zich niet terugtrekken in parallelle samenlevingen of in een droomwereld. Deze inspanning begint al op scholen, waar het schrikbarend hoge aantal voortijdig schoolverlaters sterk moet worden verminderd, om te voorkomen dat de kloof tussen mensen met en zonder diploma’s nog groter wordt. Om dit te bereiken hebben we motiverende lessen nodig. Talenten en vaardigheden moeten vanaf jonge leeftijd worden gevormd. Dit is in alle gevallen een winstgevende investering. Onze strategie van permanente educatie zal dan de toegevoegde Europese waarde bieden en de wijdverbreide schepping van welvaart waar het volgens de heer Schulz aan ontbreekt. Dat zal eveneens gelden voor onze onderwijsprogramma’s Socrates, Leonardo en Erasmus, die dringend op de werkvloer moeten worden afgestemd. Hiertoe moeten we nauw samenwerken met het MKB. Het midden- en kleinbedrijf biedt de meeste banen en hier zijn stageplaatsen beschikbaar. Het MKB moet er echter ook hard aan werken om ervoor te zorgen dat ze niet stoppen met het investeren in permanente educatie en opleidingsmogelijkheden, anders wordt er niet meer geïnnoveerd.
Eén bron wordt schandalig genoeg nog steeds genegeerd, en dat zijn de oudere werknemers. Het wordt hoog tijd dat hun overvloed aan ervaring, creativiteit en veerkracht beschikbaar komt voor onze economie. Ze bungelen er nog steeds een beetje bij onder aan de ladder van de demografische arbeidsstatistieken.
Ten slotte moet de samenhang van onze samenleving worden versterkt. In de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden hebben we bijvoorbeeld een houdbaar compromis tussen werkgevers en werknemers nodig. In de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken zullen we doen wat we kunnen om deze doelstelling te verwezenlijken. We hebben ook een interregionale balans nodig en daarom hebben we het Europees Sociaal Fonds, het Regionaal Fonds en het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering in het leven geroepen. Er is echter één kwestie die we nog steeds als cruciaal beschouwen, namelijk de kwestie ten aanzien van niet-discriminatie. Wij van de PPE-DE-Fractie verwerpen de horizontale richtlijn. Deze zou de reeds heersende juridische onzekerheid alleen maar verergeren en de mogelijkheden voor creatief optreden op nationaal niveau verder uithollen. Als we willen dat de sociale agenda als geheel succesvol is, moet de primaire verantwoordelijkheid in handen van de lidstaten blijven. Het is efficiënter om op nationaal, regionaal en lokaal niveau samen te werken en te communiceren, en het wordt tijd dat er beste praktijken worden ingevoerd in plaats van dat deze alleen maar worden geobserveerd of geanalyseerd. Dan is er een goede kans dat we de economische verandering die we willen en moeten bewerkstelligen, ook daadwerkelijk realiseren en dat we het Europees sociaal model tot leven wekken.
VOORZITTER: MANUEL ANTÓNIO DOS SANTOS Ondervoorzitter
Harlem Désir (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, deze nieuwe sociale agenda heeft wel heel lang op zich laten wachten en het is een zwak antwoord op de onzekere situatie, de ongelijkheden en de gevolgen van de recessie waar de beroepsbevolking en veel van onze medeburgers in Europa momenteel mee te maken hebben.
Ruim zeventig miljoen mensen leven in armoede, zelfs op plaatsen waar de werkloosheid daalt. Leef- en werkomstandigheden zijn onzeker en atypische vormen van werkgelegenheid komen in toenemende mate voor. We hebben daarom echt een stevige sociale basis nodig, een Europa dat ons beschermt. Dit is een van de focuspunten van het Franse EU-voorzitterschap. En minister, zoals u al zei, zou 2008 een comebackjaar moeten zijn, het jaar waarin sociaal Europa een nieuwe impuls kreeg. Spijtig genoeg heeft uw regering de sociale dimensie geen deel uit laten maken van een van de vier prioriteiten van het voorzitterschap. Nu we het einde van de zittingsperiode van de Europese Commissie naderen, beschikken we eindelijk over een aantal voorstellen waarvan gezegd moet worden dat ze een weerspiegeling vormen van een aantal zaken waarom het Europees Parlement en met name onze fractie heeft geroepen. Ik denk hierbij onder meer aan een echte richtlijn tegen discriminatie op alle gebieden, en niet alleen op het gebied van handicaps. Ook worden er eindelijk stappen ondernomen om de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden te versterken en te herzien, en worden er maatregelen getroffen om te waarborgen dat onze bestaande beginselen en wetten betreffende een gelijke beloning voor mannen en vrouwen op de juiste manier worden nageleefd in de lidstaten.
Maar kijk eens naar de tekortkomingen, de gaten in deze nieuwe sociale agenda! Ik zal op twee van deze tekortkomingen wat dieper ingaan. Ten eerste heb ik het hier over de reactie op recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie in de zaken Laval, Rüffert en Viking, die ons verzet tegen sociale dumping in de Europese Unie ondermijnen. We zijn van mening dat de belofte in de mededeling van de Commissie, namelijk dat de Commissie juridische duidelijkheid en richtsnoeren voor het interpreteren van deze richtlijn zal verschaffen, niet genoeg is. Er moet goed rekening worden gehouden met het feit – en we hebben hierover door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken georganiseerde parlementaire hoorzittingen gehouden – dat de richtlijn op essentiële punten tekortschiet en dat de EU-wetgeving, door de herziening van de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers, duidelijk moet stellen dat de economische vrijheden van de Unie en de vrijheid van vestiging geen belemmering mogen vormen voor de grondrechten van werknemers, zoals voor hun recht op collectieve onderhandeling, hun loonrechten, en hun recht op staking als er voor hun belangen moet worden opgekomen.
We willen dus dat de herziening van deze richtlijn op de agenda komt en we willen een clausule met de sociale waarborg dat er in de toekomst geen richtlijnen, EU-beleidsmaatregelen en verdragbeginselen ten nadele van de rechten van werknemers kunnen worden toegepast. Als er in een bepaald land dus een hogere standaard voor rechten van werknemers wordt gehanteerd dan in een ander land, mag die standaard nooit meer kunnen worden verlaagd door een beroep te doen op het land-van-oorsprongbeginsel, zoals dit was toegestaan in de eerste versie van de dienstenrichtlijn ofwel de Bolkesteinrichtlijn.
Ten tweede vertelde de heer Bertrand ons dat sociale diensten van algemeen belang, ofwel activiteiten in het algemeen belang, moeten worden aangemoedigd voor het welzijn van ons sociaal model. Maar we hebben geen voorstel gezien voor een richtlijn inzake diensten van algemeen economisch belang. We kunnen sociale diensten van algemeen belang niet goed beschermen en artikel 14 van het Verdrag van Lissabon, dat de rechtsgrondslag vormt voor het verrichten en financieren van dergelijke diensten, niet ten uitvoer leggen tenzij de Raad een verzoek indient bij de Commissie en tenzij de Commissie haar recht van initiatief uitoefent. Pas dan kunnen we eindelijk praten over een juridisch raamwerk waardoor activiteiten in het kader van de openbare dienstverlening worden beschermd, waardoor de onafhankelijkheid van de lokale autoriteiten bij het uitvoeren van de lokale diensten die zij verlenen wordt gewaarborgd, en waardoor ons de zekerheid wordt gegeven dat toekomstige uitspraken van het Hof van Justitie deze fundamentele eigenschappen van het Europees sociaal model niet kunnen bedreigen. Dan zullen de mensen zich niet voelen zoals de heer Schulz zei, namelijk dat Europa hun sociaal model ondermijnt. In tegendeel, dan zullen ze weten dat de Commissie en de andere Europese instellingen er juist zijn om hun sociaal model te beschermen.
Bernard Lehideux (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie mag dan een gladde publiciteitsstunt hebben uitgehaald door een pakket te presenteren met teksten waarvan de aard en kwaliteit nogal verschillen, maar uiteindelijk heeft zij haar recht van initiatief uitgeoefend met betrekking tot zaken die uiterst belangrijk zijn. Er worden stappen in de juiste richting genomen en dat moeten we toejuichen.
Het is nu dus weer onze beurt en bovenal misschien wel de beurt van de Raad. Iedereen weet dat het Parlement vrij streng zal zijn en wil dat er innovatieve teksten worden opgesteld die een weerspiegeling vormen van de behoeften van de burgers van Europa. Zal hetzelfde gelden voor de Raad? Zoals we weten is dat wellicht twijfelachtig. Ik hoop dat ze naar u zullen luisteren, minister.
Door hoogdravend gepraat dat alleen leidt tot dubbelzinnige en niet-bindende teksten, wordt de geloofwaardigheid van ons werk op een ernstige manier ondermijnd. Laten we eens kijken naar drie van de vele voorbeelden.
Ik ben een van degenen die reeds lange tijd roept om een richtlijn tegen alle vormen van discriminatie. Voor deze richtlijn zou het Lynneverslag uit mei 2008 als basis moeten worden genomen. Dit verslag is veel ambitieuzer dan het voorstel van de Commissie.
Het tweede voorbeeld: ondernemingsraden. We zullen ons best doen om ervoor te zorgen dat in de tekst hun internationale bevoegdheden en verantwoordelijkheden worden verduidelijkt. Het raadplegen van de sociale partners wordt steeds belangrijker bij herstructureringsoperaties door concerns die in meer dan een EU-land actief zijn. We zullen ervoor zorgen dat het personeel vóór de herstructurering wordt geraadpleegd en dat ondernemingsraden de mogelijkheid krijgen hun mening te geven over zaken die vaak zeer technisch zijn.
Het derde voorbeeld: sociale diensten van algemeen belang. We hebben hier genoeg tijd verspild. Functionarissen op dit gebied zijn in de war. Er heerst een grote juridische onzekerheid, die schadelijk is voor de kwaliteit van diensten die een cruciale rol spelen bij de samenhang van onze samenlevingen. En nu staan we op het punt om weer een jaar te verspillen. Het is onverantwoordelijk.
Voor mij is dit het bewijs dat het werk van de Commissie, dat een breed scala aan activiteitsgebieden lijkt te beslaan, niet goed genoeg is omdat zij willens en wetens voorbij gaat aan bepaalde essentiële punten.
Ik wil afronden met een dringend verzoek: het sociaal pakket zou maar één stap moeten zijn. Ik ben ervan overtuigd dat de open coördinatiemethode op bepaalde gebieden ten volste is benut. We moeten besluiten om te gaan voor meer samenwerking maar, waar mogelijk, ook voor meer harmonisatie.
Ryszard Czarnecki (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de afgevaardigde van de Raad eiste een socialer Europa. Ik wil op de minister reageren: ik eis meer gezond verstand. Dat zou beter zijn. De Europese Unie kan natuurlijk wel met heel veel voorstellen komen, maar er moet worden benadrukt dat sociaal beleid een gebied is waarop lidstaten soeverein beslissingen kunnen nemen. Kortom, wat we nodig hebben is minder retoriek en meer concreet optreden.
De Europese Unie heeft wel negentien interessante initiatieven voorgesteld. In slechts drie gevallen gaat het om wetsvoorstellen. Het voorstel over grensoverschrijdende gezondheidszorg, wat misschien wel het belangrijkste voorstel is, wordt vandaag niet besproken. Het is zeer spijtig en betreurenswaardig dat deze discussie moet wachten totdat de Franse minister van Volksgezondheid bij onze vergadering aanwezig is. Ter afsluiting moet er worden benadrukt dat EU-lidstaten wel zevenentwintig procent van hun BNP voor sociaal beleid hebben gereserveerd. De VS hebben hier vijftien procent voor gereserveerd. De vraag is of er op een verstandige manier met dit geld wordt omgegaan.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, minister, dames en heren, het lijkt erop dat het “nee” van Ierland, ofwel de overwinning van de tegenstanders van een gemeenschappelijk Europa, nodig was om de Commissie wakker te schudden. Het is een feit dat de Commissie door haar neoliberale beleid zichzelf reeds lange tijd distantieert van de belangen van de burgers van de Unie. De roep om een Europa met meer sociale verantwoordelijkheid staat al lang op de agenda.
Het is gewoonweg beschamend om te zien dat de veronachtzaming van de afgelopen jaren aan het eind van deze zittingsperiode pas aan de orde komt. Ik vind het ook brutaal dat dit allemaal wordt verkocht onder de chique noemer van een nieuwe sociale agenda. De kwesties die in juli ter discussie stonden, hadden al lang geleden afgehandeld moeten worden. Wanneer we naar de inhoud hiervan kijken, lijkt het alsof de Commissie haar lesje toch nog niet geleerd heeft. Twee uitzonderingen daargelaten wordt in de voorstellen van vandaag met geen woord gerept over solidariteit, gelijke kansen, sociaal evenwicht en participatie door de bevolking. De voorstellen zijn daarentegen grotendeels het product van een houding die primair neoliberaal is.
De Commissie vraagt om meer arbeidsmobiliteit. Op hetzelfde moment probeert zij te bereiken dat er gerechtelijke uitspraken worden gedaan die de bescherming van ter beschikking gestelde werknemers beperken. Als een soort PS wordt daar nog aan toegevoegd dat we het probleem in een forum zullen oplossen. Werknemers hebben echter geen forum nodig, maar bescherming. Denkt u nou echt dat mensen die iedere dag van loon worden onthouden, zijn geholpen als u hen vertelt dat ze moeten wachten totdat u hun problemen in een of ander forum hebt besproken? Bovendien maakt u met de gewijzigde richtlijn inzake ondernemingsraden, die negen jaar te laat is, uw beloften niet waar, commissaris. Het Parlement zal dit concept op talloze punten moeten verbeteren. Er staat bijvoorbeeld geen enkele bepaling in ten aanzien van sanctiemechanismen.
Maar laten we eens verder gaan met het onderwerp solidariteit. In de gezondheidsrichtlijn wordt kritiek genegeerd doordat de deur open wordt gezet voor meer marktgedreven gezondheidsdiensten, waardoor het solidariteitsbeginsel in de zorgstelsels van de lidstaten wordt ondermijnd. Door deze richtlijn wordt de solidariteit niet versterkt, maar in gevaar gebracht. Er zijn maar weinig onderdelen in dit pakket die echt een weerspiegeling vormen van de wens van de mensen voor een progressief Europees sociaal beleid. Een onderdeel waar ik uw aandacht op wil vestigen is de nieuwe richtlijn tegen discriminatie buiten de werkvloer. Dit instrument is echter voor het eerst in 2004 aangekondigd en de enige reden waarom de Commissie dit eindelijk presenteert, is parlementaire druk. Het is duidelijk dat een meerderheid van het Parlement deze richtlijn ook zal steunen. Maar ook hier moeten er echter op vele punten verbeteringen worden aangebracht, vooral als het gaat om de rechten van mensen met een handicap.
Over het geheel genomen is de naam “sociaal pakket” gewoonweg een onjuiste voorstelling van zaken. Naar mijn mening heeft de Commissie als het gaat om sociaal beleid een zeer povere staat van dienst.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, de afgelopen jaren heeft uw beleid, dat werd geregeerd door het fundamentalisme van de marktplaats, geleid tot een gevaarlijke toename van de ongelijkheden en tot een uitholling van de verzorgingsstaat.
Het pakket dat u met zulke mooie woorden aan ons heeft gepresenteerd, is slechts een leeg omhulsel. Van de negentien voorstellen zijn er slechts drie van wetgevende aard. Een van deze drie voorstellen, het voorstel over grensoverschrijdende gezondheidszorg, voert de Bolkesteinrichtlijn tersluiks in aangezien hierin een neoliberale houding wordt aangenomen.
Terwijl u bij de presentatie van dit lege omhulsel mooie woorden spreekt, speelt de regering-Sarkozy een cruciale rol in de Raad bij het aannemen van een betreurenswaardige richtlijn over arbeidstijd. Deze vormt een grote sociale achteruitgang.
In plaats van een goede indruk proberen te maken met uw mooie woorden en rekening te houden met de Europese verkiezingen, die er sinds het Ierse “nee” nogal lastig uit zien, kunt u beter komen met specifieke maatregelen en inkomsten uit de communautaire begroting toewijzen.
Ik wil ook nog iets zeggen tegen de heer Schulz, als hij naar me luistert. Het klopt dat rechtse regeringen een grote bijdrage hebben geleverd aan de afbraak van het Europees sociaal model. Mijnheer Schulz, net als in uw land Duitsland, alsook in Nederland en in Oostenrijk, zijn er verschillende andere landen waarin rechts er samen met de sociaaldemocraten voor zorgt dat het Europees sociaal model om zeep wordt geholpen.
Hanne Dahl (IND/DEM). – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn spreektijd vandaag graag benutten om me te richten op de agenda inzake het gezondheidsbeleid. Het huidige voorstel over de richtlijn inzake de rechten van patiënten in grensoverschrijdende gezondheidszorg, is een aanzienlijke verbetering ten opzichte van het oorspronkelijke voorstel. Helaas zijn er echter geen wijzigingen aangebracht in verband met de fundamentele gronden voor alle zaken die onder de interne markt vallen. Het belang van de vrije markt wint het altijd van het belang van de mensen.
Het spreekt voor zich dat we allemaal zo snel mogelijk over de beste behandeling willen kunnen beschikken als we ernstig ziek worden. Helaas zorgt deze richtlijn er op geen enkele manier voor dat dit ook daadwerkelijk het geval zal zijn. Deze richtlijn zorgt ervoor dat de rijkste patiënten uit de rijkste EU-landen de best mogelijke behandeling krijgen. Dit betekent dat er een groot risico bestaat dat patiënten worden verdeeld in groep A en groep B. De patiënten met de meeste middelen hebben de mogelijkheid om de beste behandeling in andere landen te zoeken, terwijl degenen zonder geld of macht deze mogelijkheid niet hebben.
De richtlijn waarborgt het recht op behandeling in een ander land tegen de kosten van dezelfde behandeling in het thuisland van de patiënt. Ook dit brengt het risico met zich mee dat er A- en B-landen worden gecreëerd. De kosten van dezelfde behandeling variëren natuurlijk van land tot land. In de huidige richtlijn wordt de uitkomst bepaald door de omstandigheden op de markt, maar deze benadering brengt veel risico’s met zich mee. Als de markt reageert, zijn de verliezers altijd degenen die zich onder de heersende marktomstandigheden niet staande kunnen houden.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, er had naar mijn mening al veel eerder een Europees antwoord moeten komen op de voortdurende golven van prijsstijgingen en de toenemende armoede. Ik ben dan ook ingenomen met het nieuwe concept voor een sociaal pakket voor de hele EU; dit is een stap in de goede richting. Het voornemen om toegang tot de gezondheidszorg in andere landen mogelijk te maken moet bijvoorbeeld worden toegejuicht. Er wordt vandaag de dag in de praktijk bijvoorbeeld maar al te vaak schaamteloos geprofiteerd van vakantiegangers. Wanneer ze naar huis gaan, krijgen ze vaak medische rekeningen gepresenteerd die ze slechts gedeeltelijk of helemaal niet vergoed krijgen. Omgekeerd staan individuele lidstaten voor miljoenen euro’s bij elkaar in het krijt. In dergelijke gevallen zijn wilsverklaringen niet genoeg.
Ook is het niet genoeg om zaken als een beter evenwicht tussen werk en gezin slechts te promoten. Meer mensen moeten het zich kunnen veroorloven om kinderen te krijgen en daarom is het cruciaal om op te treden tegen loondumping en sociale dumping. Dit is een taak die helaas grotendeels wordt verwaarloosd. Het is belachelijk dat de EU voorschrijft dat er voor overheidsopdrachten een openbare aanbestedingsprocedure moet worden uitgevoerd maar dat de bepaling waarin staat dat degenen die een opdracht binnenhalen minstens het wettelijke minimumloon moeten betalen, vervolgens wordt ingetrokken door het Europees Hof van Justitie op grond van onverenigbaarheid met de richtlijnen betreffende diensten op de interne markt en betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers. Hierdoor heeft de EU zijn ware aard laten zien als een louter economische gemeenschap die de sociaal zwakkeren afscheept met zoethoudertjes en lege woorden.
Holle frasen kunnen de burgers van de EU niet meer geruststellen en kunnen ook niet de klappen opvangen van dalende geboortecijfers en toenemende armoede. Op papier kunt u misschien zeggen wat u wilt, maar de mensen hebben zonder twijfel hun buik vol van loze beloften.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst Martin Schulz bedanken voor het feit dat hij er iedereen aan heeft herinnerd dat centrumrechts de grootste fractie in dit Parlement vormt, dat centrumrechts beschikt over het grootste aantal commissarissen en dat het merendeel van de regeringen in de EU-lidstaten inderdaad centrumrechts is. Ik wil hem er op mijn beurt aan herinneren dat hier een reden voor is: dit is omdat de mensen hiertoe hebben besloten. De mensen hebben hiertoe besloten omdat ze een groeiende kloof tussen de retoriek van links en de werkelijkheid zagen en dit wilden ze niet. Ik wil hem er als goede democraat eveneens aan herinneren dat de mensen natuurlijk altijd gelijk hebben.
Dan wil ik nu wat dingen zeggen over het sociaal pakket in het algemeen. We zijn ingenomen met de verstandige opmerkingen van de commissaris en zijn initiatief betreffende de herziene sociale agenda. We zijn met name blij met het thema dat er ons allemaal aan herinnert dat in de EU mensen centraal staan. Het gaat er in de EU om dat mensen meer en betere kansen krijgen en het gaat er vooral om dat ze worden uitgerust met de middelen waarmee ze kunnen omgaan met de uitdaging die verandering met zich meebrengt.
Ik wil graag heel kort ingaan op drie punten uit de uitstekende bijdrage van mijn collega Joseph Daul. Het eerste punt is de belangrijke rol die de lidstaten en evenredigheid spelen. Veel lidstaten hanteren verschillende benaderingen maar ze moeten allemaal moed putten uit de thema’s en de richting die hij heeft uiteengezet.
Het tweede punt gaat over het belang van banen. Harlem Désir heeft goede dingen gezegd over de rechten van werknemers. We respecteren het belang van de rechten van werknemers, maar mijn politieke fractie wil graag ook het belang van de rechten van niet-werknemers onderstrepen. Dat zijn de mensen die momenteel geen baan hebben en die om wat voor een reden dan ook zijn afgesloten van de arbeidsmarkt, maar die wel een baan willen hebben. Zij worden steeds belangrijker, vooral in deze moeilijke tijden van een wereldwijde kredietcrisis waarin de werkgelegenheid waarschijnlijk eerst zal afnemen voordat deze weer zal toenemen. We moeten er dus voor zorgen dat alles wat we doen bijdraagt aan het scheppen van banen en dat er hierdoor meer mensen aan die banen worden geholpen.
Het derde punt heeft betrekking op het midden- en kleinbedrijf (MKB), waar hij ook op ingaat. Ik zag in de Financial Times van gisteren dat er werd verwezen naar het akkoord binnen het Verenigd Koninkrijk over tijdelijke arbeidskrachten. Het MKB zei dat ze hierover niet eens waren geraadpleegd. Wat ik wil zeggen heeft niet specifiek betrekking op het Verenigd Koninkrijk maar – en ik richt me nu tot de commissaris – er is een echt probleem als het gaat om de betrokkenheid van het MKB bij het raadplegingsproces, omdat het MKB niet alleen het grootste aantal werkgevers telt maar ook beschikt over het grootste aantal werknemers. We weten van het probleem met referendums, over het Verdrag van Lissabon bijvoorbeeld, dat als men iets van bovenaf probeert op te leggen dit niet werkt. We moeten aansluiting vinden bij de mensen en de meeste mensen werken in het MKB.
Ten slotte wil ik nog iets zeggen over Europese ondernemingsraden. Zowel de commissaris als de fungerend voorzitter hebben het hierover gehad en ik ben rapporteur over deze kwestie. Mijn politieke fractie zal zeker de realiteit erkennen dat de overeenkomst met de sociale partners welkom is. Zelf ben ik niet erg ingenomen met de overeenkomst, maar ik verwelkom wel het feit dat er een overeenkomst is en ik ben van mening dat we in het Parlement moeten proberen hierop voort te bouwen, net als dat we zullen proberen voort te bouwen op de overeenkomst inzake arbeidstijd en tijdelijke arbeidskrachten. We willen geen tijd verliezen omdat we echte sociale vooruitgang willen bewerkstelligen en niet alleen maar mooie politiek toespraken willen houden met het oog op de volgende verkiezingen.
Magda Kósáné Kovács (PSE). - (HU) Dank u wel, Mijnheer de Voorzitter. De voorlopige aankondiging van de Commissie van het sociaal pakket vervulde de sociaaldemocratische partijen en de burgers die zich verantwoordelijk voelen voor het oplossen van sociale problemen, met hoop. Zich opeenstapelende schulden en de reeks vragen die zojuist is gesteld, schetsen een bijna verrassend beeld van hoe weinig vooruitgang we hebben geboekt, ondanks onze inspanningen en ondanks het feit dat er nog zo veel onopgeloste problemen zijn. Het is een feit dat de economische groei van de afgelopen vijftien jaar de kloof tussen rijk en arm niet kleiner heeft gemaakt, maar juist groter heeft doen worden. De concurrentie tussen de verschillende armere klassen heeft echter een nieuwe dimensie gekregen. In elk land wonen arme mensen. De hoeveelheid armoede en de hoedanigheid van armoede verschilt per lidstaat, maar we weten dat de pijn hetzelfde is. Het maakt niet uit hoeveel van de ongeveer achttien documenten die zijn omschreven in de sociale routekaart, worden opgesteld. Europese burgers zullen zich alleen met de Unie gaan identificeren als we specifiek en duidelijk zijn, en de mogelijkheid bieden voor algemene vooruitgang en niet wederzijdse spanningen tussen verschillende armere klassen in de hand werken.
Ik ben ingenomen met het feit dat na vele verzoeken van de Raad en het Europees Parlement, de Commissie een evaluatie van de situatie van de Roma heeft voorbereid, evenals een evaluatie van de praktijken die ten aanzien van deze bevolkingsgroep worden gebruikt. Er wordt helaas echter geen raamwerk gegeven voor een Romabeleid voor de lange termijn. Een andere vraag is of dit document voldoende aanspoort tot dringende actie en of er hierin mogelijkheden staan voor een accurate beoordeling van lidstaten die geen stappen ondernemen en die afwijken van de gewenste werkwijze. Ik ben van mening dat het aan een goede oplossing ontbreekt.
We zijn eveneens ingenomen met de antidiscriminatierichtlijn. Het Parlement en de Commissie waren verdeeld over het feit of het verbod op discriminatie in een allesomvattende richtlijn moest worden vastgelegd, en overeenkomstig het sociaalliberale standpunt zijn we er uiteindelijk niet in geslaagd om de groepen te benoemen die discriminatie ondervonden. We kunnen verwachten van de richtlijn dat hierin de uitgebreide bescherming wordt geregeld van mensen en groepen die op velerlei manieren worden bedreigd. Hier is grote behoefte aan, aangezien haat zaaiende figuren, racisten en degenen die ervoor willen zorgen dat alleen de rijkeren nog rijker worden, mogelijk ook steun vinden in de verschillende concurrerende armere klassen. Kiezers hebben altijd gelijk, maar ze kunnen door populisme worden misleid. Dank u wel.
Gérard Deprez (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, als lid en tevens als voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, zal ik mijn opmerkingen beperken tot het voorstel over een antidiscriminatierichtlijn.
Commissaris, ten eerste willen we u feliciteren met het feit dat u de Commissie eindelijk zo ver hebt gekregen om een voorstel voor een richtlijn aan te nemen waarmee wordt geprobeerd discriminatie op grond van religie, geloof, handicap, leeftijd en seksuele geaardheid tegen te gaan. Nog niet zo lang geleden waren we bang – zoals u weet waren we ongerust en dit hebben we kenbaar gemaakt – dat u zich zou beperken tot een minirichtlijn die alleen van toepassing zou zijn op discriminatie op grond van leeftijd en handicap.
U zult niet verrast zijn om te horen dat ik het betreurenswaardig vindt dat bij een kwestie die zo fundamenteel is als deze, het Europees Parlement slechts wordt “geraadpleegd”. Het is echter mijn stellige indruk dat het voorzitterschap openstaat voor alle voorstellen of suggesties die het Europees Parlement doet. We zullen dus meteen aan de slag gaan, commissaris, en ikzelf zie drie aspecten van de tekst die we zullen proberen te verbeteren.
Ten eerste moeten we als het gaat om een aantal concepten, of om de scheidslijn hiertussen, nauwkeuriger zijn. Ik denk hierbij aan het gebied ten aanzien van verschillende behandelingen die objectief gezien gerechtvaardigd zijn. Ik heb hier natuurlijk geen problemen mee maar deze verschillende behandelingen die objectief gezien gerechtvaardigd zijn, mogen niet direct of indirect omslaan naar discriminatie. Dit kan heel snel gebeuren.
Ten tweede mag de richtlijn niet worden ontdaan van zijn essentie doordat er overhaast concepten als openbare veiligheid of openbare orde in worden opgenomen. Ik geloof dat dit momenteel gebeurt in één groot land in het zuiden van de Europese Unie, dat ik verder niet bij naam zal noemen.
Ten derde moeten we beter ons best doen als het gaat om de kwestie ten aanzien van sancties. In artikel 14 staat dat de lidstaten de bepalingen zullen vastleggen ten aanzien van de toepasselijke sancties voor schendingen van de nationale bepalingen die op grond van deze richtlijn zijn aangenomen. Commissaris, daar komen we niet erg ver mee.
Kortom, ik vertrouw erop dat deze richtlijn, die de bron is van veel hoge verwachtingen, in werkelijkheid niet een grote minirichtlijn blijkt zijn die grote beginselen uitdraagt maar weinig details bevat.
Wojciech Roszkowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, economische groei is bedoeld om de materialistische situatie van onze samenlevingen te verbeteren. Door gemak en veiligheid op de eerste plaats te zetten, zijn we echter geneigd te vergeten dat het sociaal model van de economie in de praktijk leidt tot een grotere bureaucratie. Als we ook vergeten dat economische groei de veiligste fundering voor sociaal beleid is, kunnen we ons verliezen in mooi klinkende slagzinnen die op geen enkele manier zijn gerelateerd aan de werkelijkheid en die, net als de bepalingen ten aanzien van niet-discriminatie, een inbreuk kunnen vormen op het evenredigheidsbeginsel en op het gezonde verstand.
Hoe kunnen we de vicieuze cirkel doorbreken? De nieuwe sociale agenda is maar voor een deel het antwoord op deze uitdaging. Er wordt hierin te veel gepraat over rechten en voorrechten en te weinig over het feit dat deze niet kunnen worden gewaarborgd zonder een goedgeorganiseerde inspanning en verantwoordelijkheid voor de economische gevolgen in elk stadium. Iedereen moet hierbij bijdragen wat hij kan ten behoeve van iedereen die dit nodig heeft. Dit is een utoptie die geheid zal leiden tot een tekort aan goederen en diensten van een geschikte kwaliteit.
Tatjana Ždanoka (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in navolging van mijn collega’s wil ik iets zeggen over de strijd tegen discriminatie. Allereerst wil ik de Commissie bedanken voor het feit dat zij de moed heeft gehad om in de conceptrichtlijn inzake gelijke behandeling buiten de werkvloer een horizontale benadering te hanteren. We moeten er rekening mee houden dat sommige lidstaten de aanname van dit noodzakelijke document blijven blokkeren.
Desondanks is er ruimte voor het Europees Parlement om verbeteringen aan te brengen. Ik begrijp niet waarom er een uitzondering is voor particulieren als het gaat om het leveren van goederen en diensten. In de bestaande discriminatierichtlijn is een dergelijke uitzondering niet opgenomen. Helaas bevat dit concept ook geen goede aanpak voor meervoudige discriminatie, dus ik hoop dat we allemaal nog verder zullen werken aan deze richtlijn.
Jacky Hénin (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, na een bestaan van eenenvijftig jaar ontdekken de instellingen van de EU nu pas de sociale dimensie. Deze ontdekking is maar betrekkelijk omdat sociale belangen de grote afwezige zijn in de prioriteiten van het Franse voorzitterschap. Deze ontdekking is vast schokkend voor instellingen die zo dicht bij de zakenwereld staan en die het algemene belang van de volken van de Unie verwarren met het particuliere belang van de geldmarkten. En deze ontdekking is onvermijdelijk teweeg gebracht door het Ierse, Nederlandse en Franse “nee” en de vele sociale bewegingen in de Unie die looneisen ondersteunen.
Ja, de Commissie en het merendeel van dit Huis zien zich gedwongen te erkennen dat de Unie niet alleen wordt bevolkt door aandeelhouders en consumenten maar ook door de beroepsbevolking, die met haar werk zorgt voor de welvaart van Europa.
Als een gevolg hiervan ziet de Commissie zich gedwongen om de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden weer onder het stof vandaan te halen. Dit was een waardevol initiatief, maar de inhoud hiervan is bedroevend. Europese ondernemingsraden moeten een echt forum voor sociale democratie worden, waardoor werknemers de benodigde bevoegdheden krijgen om de strategische keuzes van hun werkgevers te beïnvloeden.
Ja, Europa heeft dringend een echte sociale democratie nodig om slechte stappen te voorkomen, zoals het verlengen van de arbeidstijd naar bijna zeventig uur per week.
Laten we omwille van de werknemers sneller, veel sneller, stappen ondernemen.
Nils Lundgren (IND/DEM). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, tijdens deze zitting debatteren we over de hernieuwde sociale agenda, de millenniumdoelstellingen en nog heel veel andere zaken. Over een paar uur gaan we stemmen over culturele programma’s, over de etikettering van biologische producten en over de vereisten voor het harmoniseren van belastingen. Dit zijn allemaal zaken waar de Unie zich helemaal niet mee bezig moet houden.
Deze concentratie van politieke macht betekent dat de afstand tussen degenen die regeren en degenen die worden geregeerd, toeneemt. De verontwaardiging onder de burgers neemt toe. De gevestigde orde wordt gedwongen steeds hardere maatregelen te treffen, ongeacht wat de wil van het volk is. Het zou veel beter zijn om een verslag op te stellen over wat we bedoelen met de term evenredigheid en hierover een uitvoerig debat te voeren. Dit zouden moeten we doen voordat we het gedrag van de sociale partners in zevenentwintig verschillende landen centraal gaan proberen te reguleren.
In mijn eigen land heerst er grote boosheid over het feit dat de EU en zijn rechters zich de vrijheid kunnen toe-eigenen om de zeggenschap te nemen over het opzetten van een arbeidsmarktsysteem, dat afwijkt van het systeem dat zich in de afgelopen zeventig jaar met aanzienlijke nationale eenheid heeft ontwikkeld.
Jana Bobošíková (NI). – (CS) Dames en heren, de voorgestelde richtlijn over de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling, waarin alle vormen van discriminatie buiten de werkvloer worden verboden, is een overbodige richtlijn waarover we helemaal geen discussie zouden moeten voeren. Ik wil u er graag op wijzen dat discriminatie al wordt verboden door drie EU-richtlijnen, de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de VN, het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Gelijke behandeling is eveneens vastgelegd in het Verdrag van Amsterdam en de Lissabonstrategie.
Ik wil u er tevens op wijzen dat er in de richtlijn twee uiterst gevaarlijke zaken worden vereist. In de richtlijn wordt namelijk positieve discriminatie geëist en er wordt geëist dat de bewijslast van de aanklager naar de verdediger overgaat. Dit druist in tegen de juridische tradities van Europa en kan leiden tot onrecht en nieuwe misstanden.
Dames en heren, ik ben ervan overtuigd dat de Europese Unie nog steeds een democratisch en beschaafd gebied is, waar mensen met echte vaardigheden erkenning ontvangen en de zwakkeren een helpende hand krijgen toegestoken. Menselijke vaardigheden, of ze nu zijn aangeboren of zijn ontwikkeld door onderwijs, zijn echter individueel en bij iedere persoon verschillend en dus logischerwijs ongelijk. Als we ongelijkheden van dit type proberen uit te bannen door regulering, kijken we op een arrogante manier over culturele diversiteit heen en bemoeien we ons met de natuurlijke ontwikkeling van onze samenleving. Het ergste is nog dat we dan gelijkheid boven keuzevrijheid stellen. De richtlijn inzake gelijke behandeling mag daarom absoluut niet van kracht worden.
Juan Andrés Naranjo Escobar (PPE-DE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, dit sociaal pakket zal alleen vrucht dragen en effectief zijn als we het eens kunnen worden over de inhoud van de belangrijkste initiatieven. Het is duidelijk dat werkloosheid het grootste sociale onheil is waar we tegen moeten strijden. Dit ontwricht een samenleving het meest en is de wortel van andere, minder grote kwaden. Het beste sociale beleid is daarom een beleid dat bijdraagt aan het scheppen van banen.
We moeten ons niet meer bezig houden met het valse dilemma tussen solidariteit en concurrentie, omdat deze twee niet samengaan. Om een gezond, effectief sociaal beleid te vormen en armoede uit te bannen, hebben we echter groei en stabiliteit nodig. Ons sociaal model moet daarom de nieuwe werkelijkheid onder ogen zien. De globalisatie creëert ook kansen: degenen die zich aanpassen, komen als de winnaars uit de bus; degenen die dat niet doen, als de verliezers.
Europa wordt niet met een klassieke groeicrisis of met cyclische problemen geconfronteerd, maar met verstrekkende veranderingen. Het welzijn van toekomstige generaties hangt af van ons vermogen om vandaag goede beslissingen te nemen. De vergrijzing en een afname van de bevolking zijn al aan de gang in Europa. Ze vormen geen bedreiging, maar zijn al werkelijkheid. Onze ogen hiervoor sluiten zal absoluut niet helpen.
Welke antwoorden kunnen we vandaag geven op de vele gevolgen van deze trend? Slechts heel weinig. We beschikken bijvoorbeeld niet over de middelen of de stimulansen waardoor een flexibel gepland pensioen mogelijk is en waardoor onze mensen kunnen doorwerken na de gemiddelde leeftijd waarop ze gewoonlijk de arbeidsmarkt zouden verlaten. De verwezenlijking van een uniform niveau van bescherming tegen discriminatie en uitsluiting is cruciaal, maar het merendeel van de Europese wetgeving heeft er niet voor gezorgd dat discriminatie is uitgebannen. Werk om deze slechte sociale gewoonten uit te bannen moet daarom al op scholen beginnen.
Scholieren die mislukken op school en voortijdig schoolverlaters vormen een tragedie waar we momenteel mee te maken hebben, en die wellicht ook gevolgen voor de toekomst zal hebben. Er staat op dit gebied veel op het spel. Hier moeten we onze aandacht op richten en de toegevoegde waarde die de Unie kan geven scherpstellen, zodat we deze situatie een halt kunnen toeroepen.
Kortom, dames en heren, we hoeven ons sociaal model niet links te laten liggen, maar we moeten het vernieuwen en het een grotere flexibiliteit, mobiliteit en zekerheid geven, zodat de kwetsbaarste mensen niet tussen wal en schip vallen.
Stephen Hughes (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Špidla bedanken voor het feit dat we überhaupt een sociaal pakket hebben omdat, zoals ik al vele malen eerder heb gezegd, zijn taak in de Commissie van Barroso niet gemakkelijk kan zijn.
Het pakket zelf is een illustratie van de spanningen binnen de Commissie van Barroso, tussen aan de ene kant degenen die zich koste wat kost aan de neoliberale agenda willen houden en aan de andere kant degenen die een dringende noodzaak zien om Europa relevanter voor de burgers te maken.
Onze mensen moeten de verzekering krijgen dat Europa deel uitmaakt van de oplossing en niet deel uitmaakt van het probleem, en dat Europa dus kan bijdragen aan het oplossen van de problemen die voortkomen uit de globalisatie, de demografische veranderingen, de klimaatverandering en andere wereldwijde uitdagingen.
Dit is wat we moeten doen en ik vind het spijtig om te zeggen dat dit pakket gewoonweg niet is opgewassen tegen deze taak. Het is een pakket dat met tegenzin is opgesteld, dat te weinig om het lijf heeft en dat te laat komt. Zelfs de goede elementen worden verpest door de wetenschap dat ze met veel tegenzin zijn opgenomen. De horizontale richtlijn ter bestrijding van discriminatie is hier een goed voorbeeld van. Deze maakt deel uit van het pakket, maar we weten allemaal hoe zeer voorzitter Barroso zich tot het allerlaatste moment tegen opname hiervan heeft verzet.
Het voorstel over de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden is een ander voorbeeld. De inhoud hiervan is uitermate zwak in vergelijking met de eerdere mededeling van de Commissie aan de sociale partners. Ik denk dat de neoliberale krachten in de Commissie en hun bondgenoten wakker moeten worden en de werkelijkheid onder ogen moeten zien. Miljoenen van onze burgers leven in angst, armoede en uitsluiting en hier zijn tijdens de Barrosojaren meer en meer mensen bijgekomen.
Alles welbeschouwd zie ik dit als een late poging van voorzitter Barroso om links hier ervan te overtuigen dat hij een sociaal geweten heeft en dat hij het waard is om te worden gesteund voor een tweede zittingsperiode als voorzitter van de Commissie.
Ik laat mij echter niet voor de gek houden en datzelfde geldt eveneens voor mijn collega’s. Zoals ik al zei, heeft het pakket veel te weinig om het lijf en komt het veel te laat. Het is zelfs veel te laat om te garanderen dat de weinige waardevolle elementen zullen worden aangenomen voordat de verkiezingen volgend jaar plaatsvinden.
Voorzitter Barroso beledigt de intelligentie van niet alleen de linkervleugel van dit Huis, maar ook van de miljoenen burgers die beter verdienen.
Ona Juknevičienė (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag van de Commissie over het eerste jaar van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering staat dat ruim dertienduizend ontslagen werknemers uit acht lidstaten worden geholpen. Van de beschikbare financiële middelen is slechts 3,7 procent verdeeld. Het is duidelijk dat dit heel langzaam gaat.
De Commissie stelt voor om procedures te vereenvoudigen, het programma wijd en zijd te promoten, de beste ervaringen hiermee te verspreiden en de duur van de hulp te verlengen. Ik ben ingenomen met deze maatregelen. Het fonds is opgezet om solidariteit te tonen met de ontslagen werknemers van bedrijven die door de globalisatie in de problemen zijn gekomen. Het is daarom uiterst belangrijk dat deze financiële middelen terechtkomen bij echte mensen die hulp nodig hebben. De middelen mogen niet worden verdeeld onder tussenpersonen, opleiders of uitgevers van brochures. Over een jaar zullen we weten wat de werkelijke resultaten zijn. Het gaat er niet om hoeveel geld er is verdeeld, maar hoeveel ontslagen werknemers een nieuwe baan hebben gevonden.
Ik verzoek de Commissie en de lidstaten om passende voorwaarden en maatstaven te definiëren, zodat de behaalde resultaten kunnen worden geëvalueerd. We moeten ervoor zorgen dat de Europese begroting op een efficiënte manier wordt gebruikt.
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het feit dat de herziening van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden deel uitmaakt van het pakket met toekomstige activiteiten van de nieuwe sociale agenda.
Onlangs hebben we nog gedebatteerd over de problemen die worden veroorzaakt door het gebrek aan nauwkeurigheid in de bepalingen in de richtlijn, die ten doel had de rechten van werknemers op informatie en raadpleging te waarborgen. De richtlijn inzake deeltijdwerk en het bestrijden van armoede onder werknemers met een fulltimebaan zijn eveneens uitzonderlijk belangrijk. De nadruk op de situatie van jongeren, op de toegang die zij hebben tot onderwijs en gezondheidszorg en op de preventie van hun uitsluiting vind ik hoopgevend. De beroepsmobiliteit van toekomstige werknemers is hun kans in het leven, maar het is ook een kans voor de economie. De nadruk op de bescherming van de rechten van patiënten is een fundamentele vereiste voor de instandhouding van de openbare gezondheidszorg. Het groenboek over werknemers in de gezondheidszorg waarop we wachten, zal echter belangrijk zijn bij de tenuitvoerlegging van deze maatregelen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit zogenaamde sociaal pakket wekt alleen maar illusies ten aanzien van de ernst van de sociale ongelijkheden waar de ongeveer tachtig miljoen mensen die in armoede leven, mee worden geconfronteerd. Binnen deze categorie vallen onder meer de steeds groter wordende groep van miljoenen slechtbetaalde werknemers met onzekere banen en de miljoenen werklozen. Intussen blijven economische en financiële groepen schandalige winsten maken en vestigen multinationals zich nog steeds in andere gebieden.
Er is voorbijgegaan aan de werkelijke oorzaken van deze situatie. De voorgestelde gezondheidsrichtlijn zou een intensivering van het reeds gehanteerde neoliberale beleid betekenen, de voorstellen over arbeidstijd zouden de flexibiliteit van banen nog verder oprekken, en dan zijn er nog de aanvallen op openbare diensten en productiesectoren die strategisch voor de ontwikkeling zijn.
Wij eisen daarom een echt sociaal pakket, waarin de nieuwe voorgestelde richtlijn inzake arbeidstijd van de hand wordt gewezen, waarin wordt geijverd voor een verkorting van de werkdag zonder loonsvermindering, waarin het stabiliteitspact en de liberale Lissabonstrategie worden herroepen, waarin de voorwaarden en de onechte onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank worden aangepast, waarin als alternatief een pact voor werkgelegenheid en sociale vooruitgang wordt uiteengezet, waarin investeringen in en steun voor micro-ondernemingen, kleine ondernemingen en openbare diensten worden gestimuleerd, en waarin de waardigheid van werkende mensen wordt gerespecteerd.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, de oude Grieken zeiden: mensen zijn diegenen die de waarde van dingen bepalen. Als mensen derhalve de verantwoordelijkheid nemen voor het in de praktijk brengen van dit pakket dat vandaag aan ons is gepresenteerd, als zij de oude maatregelen en voorstellen kunnen harmoniseren met de nieuwe, dan zullen deze mensen niet worden ingezet als bronnen maar zullen ze in hun hoedanigheid als werkgevers, werknemers, werklozen, betrokkenen bij kleine en grote bedrijven, mannen en vrouwen, jong en oud, daadwerkelijk actieve spelers zijn. Dan zal er in de EU geen discriminatie zijn over democratie en evenredigheid. Dan zal er geen strijdlustige retoriek zijn over wie er aan de macht is of over links en rechts, zoals hier te horen is geweest. Naast mij zit mijn collega, de heer Õry. Hij heeft me verteld dat in zijn land de socialistische regering tegen sociale zekerheden vecht.
We kunnen de wereldwijde crisis daarom niet de schuld geven. We moeten de zaken positief bekijken. We moeten onze eigen, demografische crisis op de best mogelijke manier onder ogen zien. Laten we denken aan de oude toezeggingen, aan de beslissingen die in het kader van Barcelona zijn genomen ten aanzien van de harmonisatie van werk met het gezinsleven, aan de Europese alliantie voor het gezin, aan het Europees pact voor de jeugd, aan het gemeenschappelijk immigratiebeleid en aan de verbetering van de mobiliteit van het onderwijs en van de educatie inzake arbeidsmobiliteit. De diversiteit, tradities en taal van arbeidsmigranten moeten worden gerespecteerd. Sociale discriminatie moet worden tegengegaan en de rechten van de zwakkeren en minder bevoorrechten, waarvoor we in Europa hebben gepleit, moeten worden gerespecteerd. Armoede moet worden bestreden. Het jaar 2010 zal in het teken van deze strijd staan. We moeten de sociale en territoriale samenhang van onze regio’s versterken door dialoog, welwillendheid en transparantie bij het gebruik financiële mechanismen.
Alejandro Cercas (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, minister, ik voeg me bij mijn medeleden die deze agenda als een stap vooruit zien, ofschoon het hier gaat om een zeer bescheiden stap die duidelijk nog erg ver verwijderd is van hetgeen Europa vandaag de dag nodig heeft. Commissaris, het spijt me daarom dat ik moet zeggen dat u ernaast zat toen u daarnet zei dat deze agenda het antwoord is op de zorgen van de mensen. De mensen zijn bezorgd en ze hebben hier alle reden toe. Ze worden geconfronteerd met een Europese Unie die geen oplossing heeft voor de fundamentele problemen waar ze zich iedere dag zorgen over maken.
De agenda heeft een nogal verheven titel en heet de agenda voor de eenentwintigste eeuw te zijn. Helaas heeft de agenda één kenmerk dat al is veroordeeld. In de agenda staan interne verplichtingen aan de tegenstellingen binnen Europa, zowel aan degenen die meer van Europa willen als aan degenen die minder van Europa willen. De agenda staat daarom vol van holle retoriek, terwijl er een gebrek is aan specifieke inhoud. Er worden slechts drie richtlijnen samengevat door Europees links en dit gebeurt in vrij kritische bewoordingen.
Zijn dit Europa’s ambities voor de eenentwintigste eeuw? Nee, commissaris. Het debatteren over sociale problemen is niet alleen onze ambitie. De Europese Unie, en niet alleen Europa, heeft antwoorden nodig en het wordt erg moeilijk om deze antwoorden te vinden als ze, zoals in de agenda staat, op nationaal niveau moeten worden gevonden. Sommige antwoorden zijn beschikbaar op nationaal niveau maar er zijn andere antwoorden die op EU-niveau gevonden moeten worden. Het opzetten van de interne markt moet hand in hand gaan met regels die de markt een menselijk gezicht geven, die sociale dumping voorkomen en die iedere bevoegdheid die is vastgelegd in de Verdragen, in de praktijk brengen.
Het is prima om over de problemen te debatteren, maar het zou beter zijn om ze op te lossen en er niet nieuwe problemen bij te creëren met maatregelen zoals de richtlijn inzake arbeidstijd.
Commissaris, Europa heeft sterkere initiatieven nodig. Om dichter bij de mensen te komen heeft Europa een veel doortastender agenda nodig. Ik hoop dat bij de volgende verkiezingen, en dit is niet slechts een retorische kwestie, de Europeanen die een ander beleid willen, de Europese politici een nieuw, socialer gezicht geven.
Sophia in 't Veld (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het langverwachte voorstel over de voltooiing van het antidiscriminatiepakket. Hierdoor kunnen we eindelijk een einde maken aan de hiërarchie van rechten. Een Europese Unie waarin sommige Europeanen gelijker zijn dan anderen, is er niet in geslaagd haar missie te volbrengen.
Ik ben het helemaal eens met de wijze woorden van Gérard Deprez. De richtlijn moet aanzienlijk worden verbeterd. Er staan veel te veel ontsnappingsclausules in. Hierdoor lopen we het risico dat bestaande discriminerende gewoonten worden gecodificeerd in plaats van dat ze worden beëindigd. Het familierecht en de openbare orde zijn en blijven een nationale bevoegdheid, maar in de praktijk worden ze gebruikt – of misbruikt – als voorwendsel voor discriminatie, met name tegen homoseksuelen. Het is een schande dat de Commissie dit door de vingers lijkt te zien.
De vrijheid van godsdienst is een grondrecht en een grondrecht dat ik met hand en tand zal verdedigen, maar het is wel een individueel recht. Het is geen collectief recht voor bepaalde groepen, waardoor zij het recht hebben om te discrimineren en de wet niet toe te passen.
Ten slotte wil ik nog zeggen dat dit pakket, ironisch genoeg, in alle opzichten een betere bescherming tegen discriminatie lijkt te bieden, behalve in het geval van discriminatie op grond van geslacht. De kloof tussen de richtlijn betreffende discriminatie op grond van geslacht en deze richtlijn moet worden gedicht.
Kyriacos Triantaphyllides (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, bij het debat over het sociaal pakket moeten we kritisch zijn omdat we het fundamenteel oneens zijn met de inhoud. Dit nog afgezien van de timing van het pakket. Hierdoor zou men het wantrouwen kunnen krijgen dat het pakket een geheime agenda heeft.
Het pakket arriveert op het moment dat steeds meer mensen reageren op het sociale gezicht van Europa en hier ontevreden over zijn. Wij zijn niet de degenen die dit zeggen. Uitgerekend EU-gegevens geven een somber beeld van de toekomst. Dit is de heersende stemming onder Europese burgers, met name onder jongeren, en dit wordt steeds erger. Wellicht probeert het pakket het vertrouwen van de burgers vóór de Europese verkiezingen te herstellen.
Wij van links kunnen de inhoud van het pakket niet accepteren, omdat de wetgevende bepalingen hierin de marktliberalisatie versterken. Dit geldt eveneens voor de voorgestelde richtlijn inzake grensoverschrijdende gezondheidszorg, die is gebaseerd op de Bolkesteinvoorstellen uit het verleden.
Het voorstel van de Commissie over grensoverschrijdende gezondheidszorg leidt tegelijkertijd tot een klassenscheiding in de gezondheidszorg. Rijke en goedopgeleide mensen krijgen immers de mogelijkheid om te kijken waar de zorg het beste aansluit op hun situatie.
Een socialer Europa heeft een bredere filosofie nodig, niet de aankondiging van maatregelen die aan de oppervlakte blijven van de problemen waar het om gaat en die binnen de beperkte grenzen van het karakter van de EU van vandaag blijven.
Anja Weisgerber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, Europa is meer dan een gemeenschappelijke markt. Naast een economische entiteit is Europa een gemeenschap die is gefundeerd op gemeenschappelijke waarden. Ik zie de Europese Unie als een antwoord op de globalisatie. In een geglobaliseerde wereld biedt een zeker sociaal raamwerk op Europees niveau essentiële bescherming. Dat is het idee achter het Europees sociaal model en het is een idee dat ik steun.
Aan de andere kant moeten we echter ook op een succesvolle manier internationaal kunnen concurreren. In de Lissabonstrategie benadrukken we onze doelstelling om de Unie te ontwikkelen tot 's werelds meest concurrerende economische raamwerk dat op kennis is gebaseerd. Hiertoe moeten we onze aandacht grotendeels richten op het midden- en kleinbedrijf, omdat dit de steunpilaar van de economische ontwikkeling is.
We moeten eveneens accepteren dat het goed is om ons af te vragen welke gevolgen onze bepalingen voor het MKB hebben. Het antidiscriminatiebeleid is een goed voorbeeld. Het spreekt voor zich dat ik tegen discriminatie ben. Maar net als tweehonderdeenenzestig andere leden van het Europees Parlement ben ik van mening dat we met een uitgebreide kaderrichtlijn niet de juiste weg inslaan. Het is vooral niet de juiste manier om de slachtoffers te beschermen. We zullen precies het tegenovergestelde bereiken en de kans wordt groter dat we deze mensen marginaliseren. Er is heel veel juridische onzekerheid gecreëerd voor de lidstaten en voor Europese burgers. Momenteel zijn er talrijke inbreukprocedures gaande tegen veertien lidstaten die de vier bestaande richtlijnen niet hebben ingevoerd. Voordat we nieuwe regels gaan opstellen, zouden we eerst de bestaande wetgeving moeten invoeren. Een nieuwe antidiscriminatierichtlijn verschaft ons eenvoudigweg niet de duidelijkheid die commissaris Špidla heeft beloofd.
De nieuwe regels roepen veel vragen op. Wie kunnen zich bijvoorbeeld beroepen op het recht op vrijwaring van discriminatie op grond van religieuze of ideologische overtuiging? Geldt dat recht ook voor aanhangers van de Scientology Church of voor leden van extreem rechtse groeperingen? Moet elk restaurant, hoe klein dit ook is, nu een hellingbaan voor rolstoelen hebben om ongehinderde toegang te verschaffen? In de conceptrichtlijn mag dan wel een vrijstelling voor onevenredige maatregelen zijn opgenomen, maar hoe zullen dergelijke maatregelen worden gedefinieerd? Door een nationale wet of door een gerechtelijke uitspraak? Onnauwkeurige, vormeloze instrumenten zoals de kaderrichtlijn zijn onpraktisch. En het belangrijkste is wel dat ze slachtoffers niet helpen. Dit is niet het idee achter het Europees sociaal model. Zo gaat het niet werken.
Anne Van Lancker (PSE). - (NL) Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de minister, ik was destijds rapporteur voor het sociaal actieplan dat ons werd voorgelegd door Anna Diamantopoulou en werd afgerond onder het vorige Franse voorzitterschap onder leiding van Martine Aubry. Wat mij verontrust, beste collega’s, is hoe in de loop van de zittingsperiodes de Europese sociale ambities systematisch afgekalfd zijn. Daar zijn volgens mij duidelijk politieke redenen voor. Het is opvallend hoe de Commissie blijft benadrukken dat sociaal beleid vooral een nationale aangelegenheid moet blijven. Het sociaal pakket, mijnheer de commissaris, bevat heel interessante werkdocumenten en mededelingen, maar slechts vier wetgevende initiatieven. Hoe welkom ook, dat is toch wel een heel magere oogst! Alsof het garanderen van sociale rechten, het creëren van een sociaal level playing field geen Europese opdracht meer is in een Europa van de 27.
Samen met het EVV en de sociale organisaties verwachten wij, bovenop dit sociaal pakket, op wetgevend vlak minstens versterkte wetgeving inzake detachering, die de sociale rechten veiligstelt, betere wetgeving om de loonkloof tussen mannen en vrouwen weg te werken, een kaderwet voor de bescherming van sociale diensten en bindende engagementen in de strijd tegen armoede. Wat we nodig hebben is een echt sociaal pact met een samenhangende visie en een serieus engagement voor een sociaal Europa om aan de burgers ten minste te tonen dat Europa meer is dan een markt alleen. Ik hoop, mijnheer Bertrand, dat we vooralsnog op de steun van het Franse voorzitterschap kunnen rekenen in deze strijd.
Elizabeth Lynne (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, samen met anderen heb ik jarenlang campagne gevoerd voor een uitgebreide antidiscriminatiewetgeving om discriminatie van gehandicapten en ouderen bij de toegang tot goederen en diensten uit te bannen. Ik weet dat wetgeving inzake discriminatie op de werkvloer al op alle vlakken is vastgelegd, maar er werd jarenlang beloofd dat er actie zou worden ondernomen terwijl er vervolgens niets gebeurde.
Vandaag kunnen we zeggen dat we op het punt staan om de wetgeving aan te nemen waar ik in mijn verslag om heb gevraagd. Deze wetgeving is niet alleen van toepassing op leeftijd en handicap, maar ook op seksuele geaardheid en religie. Ik wil de Commissie bedanken voor het feit dat we hier verder mee zijn gekomen. Mijn bijzondere dank gaat uit naar commissaris Špidla voor zijn vasthoudendheid. We weten dat de voorgestelde wetgeving niet perfect is en dat er nog zaken gewijzigd moeten worden. Het zou ook beter zijn geweest als de wetgeving een medebeslissingsprocedure had ondergaan. Desalniettemin ben ik zeer ingenomen met het feit dat ik hier nu kan zeggen dat we eindelijk onderweg zijn naar een EU waar alle burgers als gelijken worden behandeld.
Georgios Toussas (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het zogenaamde sociaal pakket dat de Europese Commissie heeft gepresenteerd, is een mislukte poging om bij werknemers de verontwaardiging weg te nemen die is ontstaan door het impopulaire beleid van de Commissie. Het pakket neemt de groeiende twijfels over het sociaal beleid en de structuur van de EU niet weg. Deze twijfel is ook al gebleken uit het onmiskenbare nee van de Ieren.
De arbeidersklasse en de armen staan in de vuurlinie van een lange, wrede, tegen het volk gerichte aanval door de EU, die erop gericht is de winstgevendheid van haar eigen kartels te verhogen.
De arbeidersklasse en de armen moeten zaken slikken als de deregulering en privatisering van openbare instanties en diensten van strategisch belang, het volledig mislukken van onderhandelingen over arbeidsvoorwaarden, de ondermijning van collectieve arbeidsovereenkomsten, de wijdverbreide invoering van flexizekerheid, tijdelijke flexibele vormen van arbeid, en de uitbreiding van de Bolkesteinrichtlijn zodat deze nu van toepassing op de gezondheidszorg is.
De Raad heeft besloten arbeidstijd te verdelen in actieve en niet-actieve segmenten. Hierdoor zijn werknemers verplicht vijfenzestig tot zevenenzeventig uur per week te werken. Door zwaar en ongezond werk worden honderdduizenden Griekse arbeiders nutteloos.
Volgens formele statistische gegevens van het Europees Agentschap voor de Veiligheid en Gezondheid op het Werk... – Mijnheer de Voorzitter, ik vraag u nog enige momenten geduld te hebben want de informatie die ik ga meedelen is uiterst belangrijk. Ik wil u op het volgende wijzen: volgens de formele gegevens krijgt iedere 4½ seconde een werknemer een ongeluk en verongelukt er iedere 3½ seconde een werknemer. Er zijn ieder jaar zeven miljoen ongelukken...
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Manfred Weber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, minister, dames en heren, ik wil eerst twee punten uit het debat aankaarten. Het eerste punt is dat Europa niet door rechts wordt geregeerd, maar door liberaal centrumrechts. Ik wil erop wijzen dat we in mijn land een sociaaldemocratische regering hebben gehad en dat er aan het eind van de regeerperiode van deze regering vijf miljoen werklozen waren. Vandaag zijn er drie miljoen werklozen, wat betekent dat er twee miljoen mensen weer aan het werk zijn. Dat is een echt sociaal beleid, dat is echte sociale vooruitgang.
Het tweede punt is dat ik persoonlijk als lid van dit Huis boos word, wanneer we zelf zo laatdunkend over ons Europees ideaal doen. Europa is vandaag een sociaal project. Dankzij de interne markt worden miljoenen banen gecreëerd, dankzij de interne markt beschikken onze mensen over welvaart en goede vooruitzichten, en dankzij ons cohesiebeleid en ons Europees Sociaal Fonds zijn er miljarden beschikbaar om op Europees niveau solidair op te treden en solidair te zijn. Ik moet er dan ook bij iedereen op aandringen om ondanks onze problemen niet zo denigrerend over ons eigen project te doen.
Ik wil graag speciaal aandacht besteden aan de kwestie ten aanzien van discriminatie, omdat we hiermee bezig zijn in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Iedereen wijst discriminatie af. Het vergiftigt onze samenleving en Europa moet bij de strijd tegen discriminatie een voorbeeld stellen. Ik hoop dat iedereen in dit Huis deze mening onderschrijft.
Toch mogen er vragen worden gesteld. Ten eerste: is de richtlijn een evenredige maatregel? De kwestie ten aanzien van de last die wordt opgelegd aan kleine bedrijven, is al aan de orde geweest.
Ten tweede: hoe zit het met de tenuitvoerlegging van de huidige wettige bepalingen? Op papier is er al een evaluatie uitgevoerd, maar wat vindt men in de praktijk van de toepassing van de bestaande richtlijnen? Deze vraag moet worden gesteld voordat er nieuwe richtlijnen worden opgesteld.
Ten derde: zitten er echt mazen in de Europese wetgeving? Heeft Europa als enige de verantwoordelijkheid als het gaat om sociaal beleid? Alle lidstaten van de EU zijn democratieën en ze beschikken allemaal over structuren die zijn gebaseerd op de rechtsorde. We moeten ons daarom afvragen of er een dwingende noodzaak is dat Europa aardiger, vriendelijker en overtuigender wordt op het gebied van sociaal beleid. Kunnen we er voor een keer niet op vertrouwen dat het evenredigheidsbeginsel goed functioneert en dat de lidstaten hun eigen boontjes kunnen doppen als het gaat om deze fundamentele activiteitsgebieden?
Andrzej Jan Szejna (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, een sociaal Europa is een fantastische doelstelling en er is al heel veel gedaan om deze doelstelling te verwezenlijken. Door de bestaande ongelijkheden en de nieuwe uitdagingen waarmee de wereld wordt geconfronteerd, lopen we desondanks het risico dat er op vele niveaus permanente sociale verdeeldheid in onze samenlevingen wordt gezaaid. Ik denk hierbij aan verdeeldheid tussen kinderen uit rijke en arme gezinnen, tussen goed opgeleide en minder goed opgeleide mensen, tussen mannen en vrouwen, tussen immigranten en mensen die al generaties lang Europeanen zijn, tussen mensen met een verschillende seksuele geaardheid, tussen mensen met verschillende leeftijden of tussen mensen met een verschillende gezondheid. Ik zou nog veel meer andere voorbeelden kunnen geven. De strijd tegen ongelijkheid binnen en buiten de werkvloer is een fundamentele taak voor ons. De Europese Unie en de lidstaten moeten in het belang van alle burgers in Europa reageren op echte behoeften, en echte kansen en nieuwe hoop creëren.
Het nieuwe pakket van de Commissie met initiatieven op het gebied van het Europees sociaal model is veel te laat en een incomplete aanvulling op activiteiten die op nationaal niveau worden ondernomen om de levensstandaard van Europese burgers te verbeteren, hun rechten te versterken en discriminatie te bestrijden. Ik heb goede hoop dat de nieuwe richtlijn inzake gelijke behandeling, die we als socialistische fractie reeds lange tijd eisen, ervoor zal zorgen dat we kunnen zeggen dat we echt strijden tegen alle vormen van discriminatie. De herziening van de richtlijn inzake Europese ondernemingsraden, die momenteel een rol als instrument voor sociale dialoog vervult, is een positief element in het sociaal pakket. We hebben nog steeds te maken met de incomplete bescherming van werknemers bij de drastische herstructureringsprocessen waartoe bedrijven door de globalisatie worden gedwongen. Wetgeving op het gebied van sociaal beleid is eveneens van groot belang voor de politieke bewustwording van Europa en de Europeanen en voor het herstel van het geloof in een gezamenlijk project, met name met het oog op de institutionele crisis en de aanstaande verkiezingen voor het Europees Parlement.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Jean Marie Beaupuy (ALDE) - (FR) Mijnheer de Voorzitter, minister, commissaris, de lange en levendige debatten die we over het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering hebben gevoerd, zijn me tot op de dag van vandaag bijgebleven. Ons medelid, mevrouw Bachelot, met wie ik samen met de heer Cottigny aan dit fonds heb gewerkt, heeft ons overgehaald om een aantal uiterst belangrijke beslissingen te nemen. Maar wat zien we vandaag? Nauwelijks vier procent van de hulp die voor dit Europese fonds was begroot, is in 2007 verdeeld.
Commissaris, u hebt mondeling en schriftelijk al aangegeven dat u van plan bent de voorwaarden te herzien. Is deze herziening van de voorwaarden voldoende om de problemen aan te pakken? Nee, dat is het niet! Wanneer zesennegentig procent van de hulp niet wordt gebruikt, moeten we onszelf echt de volgende fundamentele vraag stellen: hebben we bij ons besluit tot invoering van het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering wel de juiste doelstelling voor ogen gehad? Zoals u zei worden we geconfronteerd met demografische uitdagingen en, gezien de realiteit van de globalisatie en de technologie, met economische uitdagingen.
Commissaris, ik dring er bij u op aan om niet alleen de voorwaarden voor het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering te herzien, maar ook te kijken naar waar we hier echt mee bezig zijn.
Peter Liese (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan mijn teleurstelling over de verklaringen van de Raad en de Commissie niet verbergen. Er is veel gezegd over het Europees sociaal model en sommige voorstellen van de Commissie schieten naar mijn mening hun doel voorbij. Mijn medefractieleden hebben al een aantal opmerkingen over de antidiscriminatierichtlijn gemaakt. Als het in de wetgeving ter bescherming van werknemers gaat om praktische zaken, geven de Raad en de Commissie echter niet thuis.
De fungerend voorzitter verwees wel naar het in juni aangenomen compromis over uitzendwerk en ander tijdelijk werk, maar op de een of andere manier – ik geloof uit schaamte – kregen de Raad en de Commissie het toch voor elkaar om de richtlijn inzake arbeidstijd aan te nemen. Ik moet zeggen dat het compromis dat de Raad in juni heeft aangenomen zeer zeker geen roemrijk hoofdstuk uit de geschiedenis van het Europees sociaal model is. Voordat ik in dit Parlement aan de slag ging, was ik als dokter werkzaam in een ziekenhuis. Ik weet dat veel dokters in loondienst en andere werknemers in eerste instantie blij waren toen het Europees Hof van Justitie de uitspraak deed dat een aanwezigheidsdienst werktijd is. Ik weet echter ook dat er problemen zijn met de tenuitvoerlegging van deze uitspraak en dat tijd die als onderdeel van een aanwezigheidsdienst wordt doorgebracht, wellicht gewogen moet worden op basis van de kosten en de oproepfrequentie. Het is onacceptabel dat de Raad de uitspraak van het Hof van Justitie zo goed als terugdraait en dat de Raad zelfs de verbeteringen negeert die het voorstel van de Commissie aanbrengt in sommige aspecten van het vorige juridische standpunt.
We hebben een compromis nodig en dit Parlement heeft in eerste lezing het voorbeeld gegeven door te komen met voorstellen, zoals over het gebruik van een quotiënt. Maar als een dokter bijvoorbeeld dienst heeft in een ziekenhuis en er op elk ogenblik een patiënt met een levensbedreigende aandoening binnen kan worden gebracht, dan mag dit niet als rusttijd worden gezien. Dit zou mogelijk zijn als het compromis van de Raad wordt aangenomen. Dit is nog een gebied waar er nog verbeteringen nodig zijn. Als dit niet gebeurt, dient het hele debat over het Europees sociaal model geen enkel doel.
Evangelia Tzampazi (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, commissaris, dames en heren, de huidige economische en sociale omstandigheden roepen om een sterker sociaal Europa. Terwijl zestien procent van de Europese bevolking vandaag de dag onder de armoedegrens leeft, is discriminatie nog steeds duidelijk waarneembaar en algemeen verspreid.
Economisch beleid dat bijdraagt aan de werkloosheid en onzekerheid, verergert de vertrouwenscrisis van de burgers ten koste van Europa en zijn vooruitzichten. In dit opzicht is de hernieuwde sociale agenda, na een lange periode van dadeloosheid, een stap vooruit op het gebied van sociale wetgeving.
Toch zijn van de vele voorstellen slechts drie voorstellen juridisch bindend, terwijl het in de rest van de gevallen gaat om aanbevelingen en mededelingen betreffende niet-wetgevende maatregelen. We komen derhalve tot de conclusie dat het nieuwe sociaal pakket een beperkte invloed zal hebben op de levens van de Europese burgers.
Zoals aan de nieuwe conceptrichtlijn tegen discriminatie kan worden gezien, zijn de bedoelingen goed. Dit is een belangrijk succes voor de socialistische fractie in het Europees Parlement, aangezien de fractie het voorstel over een horizontale richtlijn steunde om een eind te maken aan het hiërarchische systeem in de communautaire bescherming tegen discriminatie. Desondanks lijkt het de nieuwe sociale agenda te ontbreken aan ambitieuze doelstellingen en duidelijkheid, en heeft deze ernstige tekortkomingen.
Daarom zijn duidelijke beleidsmaatregelen, een einde aan de snel toenemende ongelijkheden en een verbetering van de leef- en werkomstandigheden noodzakelijk.
Viktória Mohácsi (ALDE). - (HU) Mijnheer de Voorzitter, de commissaris heeft zijn verwachtingen prachtig samengevat in zijn toespraak, maar de documenten die ons ter beschikking staan vormen hier geen weerspiegeling van. Er is een piepklein semantisch probleem: discriminatie mag niet het vergroten van kansen worden genoemd. Ik heb het alleen over het feit dat Romakinderen vier jaar lang worden afgezonderd. Bovendien wordt de helft van onze kinderen, ofwel enige miljoenen Romakinderen, beschouwd als gehandicapt. Als dit geen discriminatie is, wat is het dan wel? Het is een onvergeeflijke misdaad dat het onderwerp van rassenscheiding is weglaten bij het opstellen van de horizontale richtlijn. Commissaris Barrot moet ook bij het werk betrokken zijn en de eisen van het Parlement mogen evenmin worden weggelaten. In ten minste vier resoluties vragen we om een integratiepakket voor de Roma met wetgeving en een begroting, en een groep die de commissies coördineert in het belang van een efficiënte tenuitvoerlegging van toekomstige programma’s. Commissaris Špidla kan deze zaak niet alleen oplossen. Dank u wel.
Iva Zanicchi (PPE-DE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, het document over het sociaal pakket dat zojuist is gepresenteerd, vormt een grote uitdaging voor de Europese ontwikkeling in het kader van de Lissabonstrategie. Dit is de strategie die Europese besluitvormers hebben aangenomen als een richtlijn voor een waardevol en onstuitbaar proces dat is gericht op het integreren, moderniseren en ontwikkelen van onze gemeenschappelijke thuis.
Het pakket bevat maatregelen op het gebied van werkgelegenheid, sociale zaken, onderwijs, jeugd, gezondheid, de informatiemaatschappij en economische zaken. Dit zijn allemaal fundamentele zaken die een rechtstreekse invloed hebben op het dagelijks leven van ons allen als Europese burgers en die daarom het onderwerp moeten zijn van een grondig, gecoördineerd en, boven alles, transparant onderzoek.
Als lid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik het belang en de noodzaak van dit voorstel benadrukken. Door de aanpak hierin van de zojuist genoemde gebieden wordt er een grondige poging gedaan om onderwerpen zoals de demografische veranderingen, de globalisatie en het belang van de menselijke factor, te begrijpen, te onderzoeken en op te lossen.
Ik ben ingenomen met het feit dat de Commissie van plan is om richtlijn 92/85 en richtlijn 96/39 te herzien als het gaat om zwangerschapsverlof. Dit is een stap om de kwaliteit van het gezinsleven te verbeteren van alle vrouwen die de zorg hebben voor een gezin maar die ook iedere dag aan het werk zijn.
Ik wil graag dat de Commissie een aantal vragen beantwoord in verband met de strijd tegen armoede. Ik heb het nu niet over armoede in de derde wereld, maar over armoede binnen de gemeenschapsgrenzen. Dit een probleem dat ieder jaar groter wordt en dat elke lidstaat van de Europese Unie beïnvloedt. In dit verband wil ik vragen welke specifieke methode de Commissie gaat gebruiken voor het oplossen van een probleem dat, zoals ik al zei, de Europese economieën systematisch beïnvloedt en als gevolg hiervan een rechtstreekse invloed heeft op de levensstandaard van miljoenen Europese burgers?
Ten tweede wil ik graag weten – en als vrouw voel ik me rechtstreeks bij deze zaak betrokken – hoe de Commissie gaat optreden tegen de discriminatie tegen vrouwen? Dit is een probleem dat zelfs in 2008 nog steeds in onze samenleving voorkomt, met name op het gebied van werkgelegenheid en als het gaat om salarissen. Welke specifieke maatregelen kunnen worden getroffen om een eind te maken aan deze onevenwichtigheid?
Tot slot wil ik commissaris Špidla bedanken voor zijn werk bij het opstellen van dit document. Ik wil de afgevaardigden van de Raad bedanken en ik wil nogmaals benadrukken hoe belangrijk dit sociaal pakket is in het kader van de herziene sociale agenda.
Jan Cremers (PSE). - (NL) Voorzitter, collega’s, geachte minister en commissaris, de sociale agenda van de Commissie bevat naast welkome voorstellen op het gebied van antidiscriminatie en grensoverschrijdende gezondheidszorg het langverwachte voorstel over de Europese ondernemingsraden. Voorts spreekt de Commissie zich vooralsnog uit tegen de herziening van de detacheringsrichtlijn, een richtlijn die na enkele zeer controversiële uitspraken van het Europese Hof van Justitie sterk onder vuur is komen te liggen. Ik wil beide thema’s kort aanroeren.
Allereerst de Europese informatie- en consultatierechten van werknemers. We weten allemaal waar het aan schort. Een te lage naleving (slechts 1 op de 3 betroffen ondernemingen heeft een Europese ondernemingsraad), te vrijblijvende informatie- en adviesrechten en een gebrek aan faciliteiten. Ik betreur in hoge mate dat de Commissie heeft nagelaten een sanctioneringsbeleid bij niet-naleving voor te stellen. Ook blijven in mijn ogen de subsidiaire voorschriften achter bij de situatie die wenselijk is en die in goede voorbeelden ook is overeengekomen, namelijk meerdere en regelmatige bijeenkomsten per jaar, die goed kunnen worden voorbereid met de benodigde training en ondersteuning. Eén bijeenkomst per jaar is niet veel meer dan symboolpolitiek en daarvoor is het sociaal overleg in de onderneming veel te belangrijk.
Ten tweede de detacheringsrichtlijn. Bij de eerste beperking die het Europese Hof doorvoerde ten aanzien van de in een lidstaat geldende arbeidsvoorwaarden, leek het nog te gaan om een beleidswijziging in het Europese recht, geïnitieerd door het Hof, zonder de steun van de Europese wetgever. Na de Luxemburg-case is duidelijk dat ook de Commissie bewust uit is op ontmanteling van de principes die in de richtlijn zijn vervat. Wat ooit was bedoeld als richtlijn om werknemers te beschermen tegen uitbuiting en oneerlijke concurrentie in geval van grensoverschrijdende dienstverlening is zo door toedoen van het Hof en de Commissie verworden tot een gevaar voor de in een lidstaat geldende verplichtingen met betrekking tot de te respecteren arbeidsvoorwaarden. De Commissie dient haar wetgevende taak op dit terrein opnieuw op te pakken en ervoor te zorgen dat lidstaten in de toekomst in staat blijven hun algemeen geldende regels op gebied van arbeidsrecht en cao’s toe te passen.
Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb slechts een lijst met vragen die ik wil stellen. Waarom heeft het pakket zo weinig om het lijf en waarom is het pakket zo laat? Waarom hebben we vorig jaar september verklaard dat 2008 het jaar van een sociaal Europa zou worden, maar hebben we sociale zorg niet een van de prioriteiten van het voorzitterschap van de Raad gemaakt? Waarom heeft rechts zich zo lang verzet tegen sociale rechten in de dienstenrichtlijn? Vandaag pretenderen ze immers ware pleitbezorgers van sociale rechtvaardigheid te zijn? Waarom heeft mijn commissie in juli tegen het verslag-Hamon en vóór het verslag-Handzlik gestemd? Dit is precies het tegenovergestelde van wat hier vandaag is gezegd. Waarom zijn deze dingen gebeurd?
Wees alstublieft eerlijk en zeg waar u echt mee bezig bent, in plaats van dat u het publiek het tegenovergestelde voorhoudt. Ik moet u eenvoudigweg vragen dit te doen. Het is echt van cruciaal belang. Maar waarom voert u een dergelijk beleid? Puur en alleen omdat u van rechts de verkeerde filosofie hebt. U gaat ervan uit dat mensen er zijn om de economie te dienen. Wij socialisten hebben het tegenovergestelde standpunt, namelijk dat de economie er is om de mensen te dienen en dat we ons beleid dienovereenkomstig moeten opstellen.
Gabriela Creţu (PSE). – (RO) Ik had gehoopt dat deze voorstellen een verkleining zou stimuleren van de sociale verschillen tussen de Europese burgers. Helaas introduceert dit pakket alleen een extra verschil, namelijk het verschil tussen goede bedoelingen en de benodigde instrumenten om deze bedoelingen te verwezenlijken.
Hetzelfde gebeurt bij Europese verordeningen waarin wordt bepaald dat lidstaten stappen moeten ondernemen.
Een voorbeeld is de loondiscriminatie tegen vrouwen op de arbeidsmarkt. Er is wetgeving op dit gebied, er zijn herhaaldelijk toezeggingen gedaan, maar toch is er de afgelopen acht jaar niets verbeterd. Zelfs als men ervan uitgaat dat werkgevers de economische voordelen van een correcte beloning en van hun juridische verplichtingen hebben begrepen, zijn de moeilijkheden onoverkomelijk. Het ontbreekt aan een systeem voor niet-discriminerende werkbeoordeling dat een belichaming vormt van het gemeenschappelijke criterium voor het vergelijken van verschillende activiteiten. Zonder dit systeem blijft het beginsel van een gelijke beloning voor gelijk werk een illusie, net als het verkleinen van de kloof tussen industrieën.
Beroepsclassificatiesystemen werken niet goed, als ze al bestaan. We beschikken al over gerechtelijke uitspraken waarin wordt toegegeven dat deze systemen, doordat ze fysiek werk als basis gebruiken, voorbijgaan aan verschillende vaardigheden die voor arbeid zijn vereist en discriminatie veroorzaken.
De open coördinatiemethode heeft lovenswaardige sociale doelstellingen maar de indicatoren waarmee een aantal van deze doelstellingen kan worden gemeten, ontbreken zelfs in de lijst van gemeenschappelijke indicatoren.
De conclusie is triest: het gebrek aan interesse in genderproblemen wordt alleen geëvenaard door het gebrek aan politieke wil voor het opstellen van effectieve gemeenschappelijke verordeningen voor de arbeidsmarkt.
Donata Gottardi (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, minister, commissaris, dames en heren, ondanks alle analyses en onderzoeken, waaronder ten aanzien van de correcte omzetting van de antidiscriminatierichtlijnen in het nationaal recht, zijn de sleutelelementen nog steeds effectiviteit en innovatie.
Hoe kan de nieuwe zogenaamde “horizontale richtlijn”, die momenteel niets meer is dan een uitbreiding van de bescherming naar een aantal gebieden buiten de werkvloer, worden opgesteld wanneer de kwestie ten aanzien van positieve actie nog steeds wordt bekeken in het licht van het in stand houden van niet-verbiedende maatregelen in plaats van dat er wordt gezocht naar nieuwe maatregelen?
De roep om een hernieuwde algemene inzet op dit gebied is een klein, maar te bedeesd, teken van vooruitgang op dit gebied. Deze roep eindigt met de roep om een betere toepassing van de instrumenten die zijn gericht op de Roma. Het lijkt wel alsof we een beroep doen op zaken die we niet hebben verwezenlijkt. Is wat we schrijven alleen maar retoriek? In dit verband ben ik bang van wel! Het lijkt in dit stadium bijvoorbeeld zinloos om de Commissie vragen te stellen en de aandacht te vestigen op gevallen van discriminatie of op gevallen waarin nationale of subnationale wetgeving faalt.
Te vaak, of zelfs bijna altijd, verwijst het antwoord slechts naar het bestaan van Europese beschermende wetgeving: er hoeft niet te worden opgetreden en het blijft stil. Desondanks debatteren we over het fundamentele beginsel van gelijke behandeling. Ik verwijs naar werknemers die ter beschikking zijn gesteld in een ander land.
Misschien is de nieuwe sociale agenda een goede oefening, maar het pakket met voorgestelde onderwerpen heeft meer weg van een puzzel met kaarten die nog niet goed geordend zijn aan het eind van een zittingsperiode, waarin de laatste hand is gelegd aan een reeks maatregelen die zijn gericht op een project dat in wezen innovatief is. Minister, nu ik het toch over discriminatie en stereotypen heb, wilt u uw president bedanken voor de stropdas?
Richard Falbr (PSE). – (CS) Mijnheer de Voorzitter, gezien het feit dat bij de beoordeling van het sociaal pakket al vele malen is gezegd dat het pakket te weinig om het lijf heeft en te laat komt, zal ik u zeggen wat mijn mening is: het pakket had heel groot kunnen zijn, maar het stelt niets voor. Mijn vraag is: waar bent u de afgelopen vier jaar mee bezig geweest? U bent met sociaal onaanvaardbare voorstellen gekomen. Het toppunt hiervan is wel de richtlijn inzake arbeidstijd, waar de Commissie en de Raad zo over hebben opgeschept. Het voorgestelde sociaal pakket kan bijgevolg, ondanks een aantal positieve aspecten, alleen maar worden gezien als propaganda opdat de Europese Commissie het label “sociaal” aan haar brievenhoofd kan toevoegen. Over de meeste voorstellen hoeft niet eens te worden gediscussieerd, dus ze stellen allemaal niets voor. Het is heel gemakkelijk om te roepen dat de interne markt er is voor de mensen en dat de mensen er niet zijn voor de markt en dat, als er bindende bepalingen worden vastgelegd ten aanzien van het gedrag van bedrijven in de markt, het noodzakelijk is dat er minimumbepalingen komen betreffende de positie van EU-werknemers, dat er een minimumloon wordt vastgesteld als een percentage van het gemiddelde loon in alle lidstaten en dat werknemers die niet in hun eigen land werken hetzelfde moeten worden behandeld en hetzelfde loon moeten krijgen als in hun eigen land. Het is genoeg om te verklaren dat de Unie de conventies inzake maximale arbeidstijd, vakbondvrijheid en collectieve onderhandeling van de Internationale Arbeidsorganisatie naleeft.
De concurrentie tussen de lidstaten met betrekking tot waar de laagste belastingen en lonen worden gehanteerd en waar de positie van vakbonden het minst transparant is, gaat gewoon lekker door en de open coördinatiemethode is gewoon weer een inefficiënte aanpak van een probleem dat niemand wil aanpakken. Tegen degenen die het Franse voorzitterschap bekritiseren, wil ik nog het volgende zeggen: “Wacht maar tot het Tsjechische voorzitterschap. Dit is nog niets.” Een paar weken geleden sprak de president zijn veto uit over een wet die discriminatie verbood. Volgens hem was deze wet overbodig.
Karin Jöns (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik kan niet anders zeggen dan dat deze sociale agenda me ijskoud laat. Er is geen enkel heet hangijzer overtuigend aangepakt. Dit kan toch geen serieuze poging zijn om de Europese ondernemingsraden te hervormen. Er wordt immers niet bepaald dat er meer vergaderingen moeten worden gehouden en er worden geen sanctiemechanismen ingevoerd in geval van schendingen. Het gebrek aan wil om de richtlijn betreffende de terbeschikkingstelling van werknemers te herzien, is eveneens onacceptabel.
Commissaris, het gebrek aan een duidelijk standpunt over arbeidstijd in een sociale agenda is nog meer bewijs van het feit dat deze Commissie ook niet terugschrikt van het idee van werkweken van vijfenzestig uur. Dit lijkt in de verste verte niet meer op het Europees sociaal model waar mijn fractie naar streeft en dat wij socialisten proberen te verwezenlijken.
Ik wil ook nog tegen de Raad zeggen dat het onacceptabel is dat u de managements- en arbeidsorganisaties zo – om het beleefd uit te drukken – onder druk zet.
Mijn fractie doet niet mee aan deze poppenkast. Als we willen dat de Europese beroepsbevolking de Europese Unie niet volledig de rug toekeert, moeten we ervoor zorgen dat deze mensen beter worden beschermd tegen de gevolgen van de globalisatie en moeten we snel de weg plaveien voor grensoverschrijdende collectieve loonakkoorden.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – (RO) Ik wil graag een aantal ideeën over het wetgevende pakket in de Europese sociale agenda ter discussie stellen.
Ik stel de initiatieven van de Europese Commissie op dit gebied zeer op prijs, evenals de initiatieven die worden gepresenteerd in de mededeling getiteld “Betere competenties voor de 21ste eeuw: een agenda voor Europese samenwerking op schoolgebied”.
Naast deze initiatieven wil ik de Europese Commissie voorstellen een proefproject te starten waarbij er een Europese beurs wordt gecreëerd voor kinderen uit gebieden met een economische of geografische achterstand.
Op Europees niveau leven negentien miljoen kinderen en jongeren in armoede en zes miljoen kinderen verlaten ieder jaar voortijdig de middelbare school. Volgens een Eurobarometerenquête hebben jongeren op bijvoorbeeld het Roemeense platteland en in bergachtige en geïsoleerde gebieden in dat land een kans van vijf procent dat ze hoger onderwijs gaan volgen. Dit percentage is erg ver verwijderd van de EU-doelstelling van vijfentachtig procent van de jongeren die toegang tot universitair onderwijs hebben.
Lidstaten beschikken niet over de benodigde financiële middelen om deze zorgelijke situatie zelf op te lossen. De Europese Unie moet daarom elk mogelijk middel, zoals wetgeving, financiering en Europees beleid, inzetten om de kansen van alle jongeren in het onderwijs en hun toegang hiertoe te bevorderen.
Proinsias De Rossa (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens de leider van de ALDE-Fractie, de heer Watson, is een baan de beste bron van sociale zorg. Helaas zijn er miljoenen mensen in Europa te veel die werken voor een bedrag dat lager ligt dan het bedrag dat ze zouden krijgen als ze een sociale uitkering zouden ontvangen. Armen en mensen met een laag loon sterven jonger, hebben vaker last van lichamelijke en geestelijke aandoeningen, liggen vaker in het ziekenhuis, zitten vaker in de gevangenis en worden buitengesloten van volledige deelname aan de maatschappij. Een volwaardig cultureel, burgerlijk, sociaal en zelfs veilig leven wordt ze ontzegd. Hun kinderen zijn grotendeels veroordeeld tot dezelfde vicieuze cirkel van ellende, tenzij wij als politici een sociaal en economisch beleid voeren dat geïntegreerd en samenhangend is. Mensen moeten worden behandeld als burgers, niet als economische eenheden.
Is dit iets wat door deze agenda wordt gerealiseerd? Helaas niet. Ik wil niet ontkennen dat er positieve elementen zijn, bijvoorbeeld de horizontale richtlijn inzake discriminatie. Ook ontken ik niet dat commissaris Špidla in een vijandige omgeving hard heeft geknokt om zijn pakket goedgekeurd te krijgen. We zullen met hem samenwerken om het pakket te verbeteren. De Commissie en de Raad hebben negen maanden om te bewijzen dat ze betrouwbaar zijn als het gaat om een sociaal Europa. Daarna zullen de mensen hun oordeel vellen.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, vandaag praten we over uiterst belangrijke kwesties, zoals werkgelegenheid, sociale rechten en gezondheidszorg. Al deze zaken hebben een dimensie die gerelateerd is aan het gezin, de hoeksteen van de samenleving. Ook hebben deze zaken betrekking op gehandicapten en gepensioneerden, evenals op het zeer pijnlijke probleem van werkloosheid. Het vaststellen van een goede relatie tussen loon en arbeid, samen met een waardige sociale zekerheid, is niet een of andere gunst. Het is een plicht die ons wordt opgelegd door onze zorg voor de toekomst van Europa. De financiële middelen die door de lidstaten voor sociaal beleid worden gereserveerd, moeten beter worden toegewezen. Hetzelfde geldt voor het Europees Sociaal Fonds.
Onze continent vergrijst nu in een snel tempo. Maar zien we de tekortkomingen van het Europees beleid inzake het gezin? Wat hebben we te zeggen over gezinsinkomens? Waar is onze solidariteit met de armeren? Ik gebruik het woord solidariteit opzettelijk op het moment dat we de achtentwintigste verjaardag vieren van de oprichting van de solidariteitsbeweging en de vakbond, die hebben bijgedragen aan de geweldige veranderingen die in Europa hebben plaatsgevonden.
Maria Petre (PPE-DE). – (RO) Ik ben blij dat we vandaag praten over het feit dat het sociaal pakket nieuw leven wordt ingeblazen.
Europa heeft sociale vooruitgang nodig. Dit geldt voor Europa in het algemeen, voor zowel de oude als de nieuwe lidstaten. Het verenigde Europa heeft te maken met dezelfde uitdagingen: een vergrijzende bevolking, banenverlies vanuit het perspectief van de globalisatie en armoede onder kinderen.
Commissaris Špidla, ik ben ingenomen met uw benadering van de kwestie ten aanzien van de solidariteit tussen generaties. We hebben een nieuwe stimulans in deze zaak nodig. Ik ben echter evenzeer ingenomen met de nadruk die opnieuw wordt gelegd op het idee van solidariteit tussen regio’s, omdat we hier de sociale samenhang of het gebrek hieraan het nauwkeurigst kunnen meten.
Jan Andersson (PSE). - (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn excuses aanbieden voor het feit dat ik te laat ben. Gisteravond laat had ik een vergadering in Zweden en ik ben net pas aangekomen. Ik weet niet waar al over is gediscussieerd maar ik wil graag eerst zeggen dat we natuurlijk zijn ingenomen met het sociaal pakket. We denken dat het een beetje laat komt en dat dit eerder in de zittingsperiode zou kunnen zijn geïntroduceerd, maar nu is het er tenminste. Het moge duidelijk zijn dat de ambities in het Europees Parlement wat verder reiken dan de ambities in het pakket, maar ik wil toch ingaan op drie positieve elementen waar we aan kunnen werken.
Persoonlijk werk ik heel veel met de uitspraken van het Europees Hof van Justitie en met de gevolgen hiervan. Ik ben ingenomen met de meer open houding die we nu in de Commissie zien, zoals blijkt uit het feit dat er een forum zal worden gehouden. Ik hoop dat het een succes zal zijn.
Een andere positieve zaak is de IAO-conventie, die eveneens is gekoppeld aan de uitspraken van het Europees Hof van Justitie, aangezien de lidstaten worden aangemoedigd om de IAO-conventie te ondertekenen.
Ten derde is er het programma voor sociale integratie, dat in oktober gepresenteerd zal worden in de strijd tegen armoede, uitsluiting, enz. Ik hoop dat we op een succesvolle manier met elkaar aan deze zaken kunnen werken. Ze zijn namelijk ongelofelijk belangrijk.
Richard Corbett (PSE). - (EN) Voorzitter, wanneer je een markt op Europees niveau hebt – en met de interne markt hebben wij zo’n markt – dan heb je voor die gemeenschappelijke markt natuurlijk gemeenschappelijke regels nodig, zodat die markt op een eerlijke en efficiënte manier functioneert, niet op de laatste plaats op het sociale vlak. Daarom stellen we arbeidsnormen en arbeidswetgeving vast en regels voor het beschermen van de rechten van werknemers: de Arbeidstijdenrichtlijn, de wetgeving inzake gezondheid en veiligheid op het werk, de Richtlijn Ouderschapsverlof en regels inzake informatieverstrekking aan en raadpleging van werknemers.
Toch is de Britse conservatieve partij van plan – en ik zie dat niet één lid van die partij aanwezig is om daar nu over in debat te gaan – om bij terugkeer in de regering, als dat ooit mocht gebeuren, voor het Verenigd Koninkrijk gebruik te maken van de mogelijkheid tot “opting-out” voor het gehele Sociale Hoofdstuk van het Verdrag. Geloven de mensen van die partij nu werkelijk dat de rest van de Europese Unie ermee akkoord zou gaan wanneer een enkele lidstaat de verplichtingen die we gezamenlijk op Europees niveau zijn aangegaan voor het regelen van onze markt, niet op zichzelf van toepassing zou verklaren? Geloven die mensen werkelijk dat dit soort oneerlijke concurrentie – verlaging van gezondheids- en veiligheidsnormen en verzwakken van de rechten van werknemers – aanvaardbaar zou zijn? Natúúrlijk zou dit niet aanvaardbaar zijn! De Britse conservatieven zijn niet alleen voor Groot-Brittannië maar ook voor Europa een recept voor een ramp.
Xavier Bertrand, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Voorzitter, commissaris, dames en heren, we voeren hier vandaag een gepassioneerd debat over een sociaal Europa. Dat we dit debat voeren, toont op zich al aan dat we het in beginsel met elkaar eens zijn over de noodzaak van een sociaal Europa. Dit debat laat ook zien hoe moeilijk het tegenwoordig is om de behandeling van sociale kwesties op Gemeenschapsniveau los te koppelen van politieke debatten op nationaal niveau. Dat duidt er in zekere zin op dat we vordering maken met de Europese integratie.
Enkele mensen hebben beschuldigingen geuit jegens het voorzitterschap. Ik wil niet verder ingaan op die beschuldigingen. Ik ben hier niet om te redetwisten, zoals u, maar om werk te maken van een sociaal Europa.
De vraag is gesteld of een sociaal Europa een prioriteit is voor het Franse voorzitterschap? Het antwoord is duidelijk “ja”. En zoals u heel goed weet, zullen we allemaal op dit punt niet op onze aanvankelijke aspiraties en ambities worden beoordeeld, maar zuiver en alleen op wat we feitelijk hebben bereikt. We weten nu dat er een grotere kans is dat deze resultaten worden verwezenlijkt, resultaten die positief zijn, en positief voor een sociaal Europa. Ik ben vast overtuigd van een pragmatische aanpak.
Welnu, wat de verschillende onderwerpen betreft die aan de orde zijn gesteld, verwijs ik naar wat voorzitter Nicolas Sarkozy tijdens zijn toespraak in het Parlement zei, namelijk dat we vast van plan zijn om het onderwerp van de ondernemingsraden af te ronden, terwijl de kwestie van het tijdelijk werk nu, zoals gezegd, in handen van het Parlement is. Nogmaals, binnenkort zal iedereen zijn verantwoordelijkheid moeten nemen. Ik ga niet in op vragen naar het “sociale” karakter van een conservatieve regering vergeleken met andere regeringen. Ik zou alleen wil zeggen dat ikzelf in Frankrijk minister van Arbeid en Solidariteit ben. Die twee gaan samen. Want als je rijkdom wilt verdelen, zul je het toch eerst moeten creëren. En hoe doe je dat? Door arbeid. Zo creëer je rijkdom. Ik wil u er ook aan herinneren dat in 1993, toen de fameuze Arbeidstijdenrichtlijn werd ingediend, het een Franse socialistische regering en de socialistische minister Aubry waren die deze richtlijn en de daarin opgenomen opting-outregeling verdedigden. En wat doen we vandaag met deze beroemde richtlijn? Laten we er eens realistisch naar kijken: is het wel of niet een verbetering ten aanzien van de huidige situatie, waarin we ons na 48 uur in een echt niemandsland bevinden? Daar hoef ik toch zeker geen antwoord op te geven? Wel moet worden gezegd dat deze richtlijn misschien niet de belichaming is van het oorspronkelijke idee van 1993 om af te geraken van de “opting-out”, maar dat deze nu wel een kader en aanvullende garanties verschaft voor de situatie van vandaag, en niet die van gisteren. Kunnen we dat zeggen? Natuurlijk kunnen we dat zeggen, want ik ben van mening dat publieke en politieke debatten een zekere pedagogische waarde moeten hebben. Ofwel we gaan door met “opting-outs” en zorgen ervoor dat ze naar behoren worden geregeld, omdat we nu uit de jurisprudentie weten dat de kwestie van de “aanwezigheidsdiensten” een belangrijk probleem is. Of we stellen ons pragmatisch op, gaan ervan uit dat dit een stap vooruit is, en gaan akkoord met een herziening die een aantal problemen oplost en de situatie zal verbeteren. Hoewel het resultaat van vandaag natuurlijk niet naar de zin van iedereen zal zijn. Vanuit mijn positie kan ik dat begrijpen.
Dan is er de kwestie van de arresten van het Hof. Het gaat niet om het vellen van een oordeel over een gerechtelijke uitspraak. Verre van dat. Wat we moeten doen, is kijken wat in het licht van de arresten van het Hof de nieuwe juridische situatie is? Ook is het nodig dat we de mening van de betroffen staten horen. Ik heb hierover met mijn ambtgenoten gepraat. Ook de sociale partners moeten zich hierover uitspreken, en niet noodzakelijkerwijs afzonderlijk. Een gezamenlijke standpuntbepaling zou veel beter zijn, zodat we dienovereenkomstig onze conclusies kunnen trekken. Wat dit aangaat, zal het voorzitterschap het debat blanco ingaan. Moet de richtlijn worden herzien? Die vraag heb ik al herhaaldelijk gehoord en niet alleen in dit Huis. Ik denk dat ik met het beantwoorden ervan tot na het debat moet wachten. Anders zou dat betekenen dat ik mijn standpunt al heb bepaald, en dat is niet zo.
Wat de sociale diensten van algemeen belang betreft, heb ik het idee dat alle lidstaten erop gespitst zijn dat er niets verandert aan de wijze waarop de taken met betrekking tot het verlenen van diensten van algemeen belang in de afzonderlijke landen zijn georganiseerd. Maar laten we wel wezen, er bestaat onenigheid over wat op Gemeenschapsniveau zou moeten gebeuren. Sommigen zijn van mening dat subsidiariteit het enige goede antwoord is, terwijl anderen denken dat er een communautair wettelijk kader moet komen. Het is duidelijk dat hierover niet in allerijl zal worden beslist. Ons voorstel voor een stappenkaart met de Commissie is een poging om te bewerkstelligen dat deze kwesties naar behoren worden aangepakt, volgens het tijdschema van de Unie.
Er zijn nog vele andere opwindende kwesties aan de orde gesteld. Wat de actie tegen discriminatie betreft, heeft het voorzitterschap beloofd werk te zullen maken van de nieuwe richtlijn. Voor de afronding is zoals u weet eenstemmigheid bij de lidstaten vereist.
Ik heb verschillende keren het woord “beschikbaarheid” gehoord. Dat is in dit verband een zeer treffend woord, want zonder “beschikbaarheid” kan er geen “efficiëntie” zijn. Daar moeten we nu duidelijk over zijn. Is sociaal Europa gereed om op een hoger plan te worden gebracht? Voor mij is het antwoord een duidelijk “ja”, en het moet ook op een hoger plan worden gebracht. Zijn we niet al ver in 2008? Ja, ik geef het toe. Is het te laat? Zeker niet! Het is nooit te laat. Hebben we de wens om vooruit te gaan met een sociaal Europa? Natuurlijk hebben we die wens. Maar de vraag is: gaan we sociaal Europa sámen vooruit helpen? Op dit punt, dames en heren, moet ieder zijn verantwoordelijkheid nemen!
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, de diepgang van dit debat en de passie waarmee het werd gevoerd, heeft duidelijk laten zien dat een sociaal Europa weer in de belangstelling staat. In het debat is een hele reeks van gedetailleerde problemen aan de orde gekomen. Ik denk niet dat het nodig is dat ik nu op elk van die problemen afzonderlijk inga. In toekomstige debatten zal er voldoende gelegenheid zijn om argumenten naar voren te brengen en een geschikt evenwicht te vinden. Toch wil ik van deze gelegenheid gebruik maken voor een meer algemene reactie op bepaalde zaken.
Ten eerste, omdat deze agenda zo breed is, wordt ervan uit gegaan dat een sociale agenda en een sociaal beleid de neerslag en het resultaat zijn van een complexe politieke aanpak binnen een hele reeks verschillende beleidslijnen. Het is duidelijk een “mainstream”-concept, absoluut geen marginaal sociaal beleid dat een reeks interessante, technische aspecten bevat maar niettemin een duidelijk marginaal karakter heeft.
Door deze agenda is het sociaal beleid een kernpunt van de Europese politiek geworden. Natuurlijk rijst de vraag of deze agenda niet uitsluitend politieke belangen dient. Maar deze suggestie moet echt worden verworpen. De agenda dient geen politieke belangen en kan dat ook niet, omdat de aanpak die met betrekking tot de agenda wordt gevolgd, al jaren geleden is geformuleerd. De agenda is bovendien opgenomen in een hele reeks Commissiedocumenten die eveneens door het Parlement zijn behandeld. Hij is ook niet gerelateerd aan enigerlei belangrijke politieke gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld het Ierse referendum.
Deze agenda laat onder andere zien dat de Commissie vastbesloten was om de agenda vorm te geven als een procedure waarin alle instrumenten worden gebruikt die de Commissie op Europees niveau tot haar beschikking heeft, zoals communautaire wetgeving, de open coördinatiemethode en alle andere methoden. De agenda bevat derhalve niet alleen wetgevingsvoorstellen, maar natuurlijk ook voorstellen voor mededelingen en voor andere documenten.
Ik wil benadrukken dat deze agenda realistisch is voor zover de genoemde alternatieven door de Commissie kunnen worden beïnvloed. Over de verschillende voorstellen zal ongetwijfeld in het Parlement worden gedebatteerd en ze zullen zeker op tal van punten worden geamendeerd. Maar het zijn desalniettemin reële voorstellen, waarover van gedachten kan worden gewisseld. In het debat is ook tussen neus en lippen door gesuggereerd dat de voorstellen op het terrein van gezondheidszorg een achterdeur zijn naar de Bolkesteinrichtlijn op dit terrein. Ik denk dat ik daarop moet reageren. Dat is niet het geval. Deze voorstellen strekken niet tot een vrije dienstverlening, maar zullen Europeanen gemakkelijker toegang verschaffen tot gezondheidszorg. De voorstellen bevatten ongetwijfeld een hele reeks zeer gevoelige punten en het is duidelijk dat ze serieus en diepgaand zullen worden besproken. Niettemin zullen ze in grote lijnen tot een betere gezondheidszorg voor de Europese burger leiden.
Iets anders dat ik zou willen benadrukken, is het duidelijk in de agenda verwoorde idee van armoedebestrijding. Tijdens het debat is gevraagd met welke methoden dat gaat gebeuren. In de agenda wordt er niet van uit gegaan dat er maar één effectieve methode van armoedebestrijding is. De bedoeling is juist om armoede langs verschillende wegen te bestrijden. Het beperken van vroegtijdige schoolverlating is een manier om de armoede te verminderen, maar bijvoorbeeld ook het creëren van mogelijkheden voor permanente educatie. Het benadrukken van rechtvaardigheid en sociale effectiviteit bij pensioenstelsels is een duidelijk verwoorde intentie die eveneens bijdraagt aan armoedebestrijding. Hetzelfde geldt voor discriminatiebestrijding en implementatie van de daartoe strekkende richtlijnen, omdat zo bijvoorbeeld de arbeidsmarkt voor gehandicapten wordt opengesteld en wordt voorkomen dat oudere werknemers worden gediscrimineerd.
Ook de kwestie van gelijke kansen voor mannen en vrouwen kwam aan de orde. Dit is een kwestie die al in andere richtlijnen wordt behandeld, waardoor het niet essentieel werd geacht om de gelijkheid van mannen en vrouwen expliciet in de voorgestelde richtlijn op te nemen.
Er was ook een debat over de IAO-verdragen. Ik wil duidelijk benadrukken dat deze agenda zonder enige twijfel laat zien dat de Commissie en Europa zich wereldwijd krachtig willen inzetten voor fatsoenlijk werk. Net als de richtlijn tot uitvoering van de overeenkomst tussen werknemers en werkgevers betreffende maritieme arbeid, laat de agenda duidelijk zien hoe Europa tegen de verschillende IAO-verdragen aankijkt. In alle documenten worden de Europese staten opgeroepen om alle verdragen zo snel mogelijk te ratificeren.
Dames en heren, het debat was diepgaand en zo nu en dan ook hard. Ik denk dat het heeft laten zien hoe belangrijk het Europees sociaal beleid is.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats tijdens de volgende vergaderperiode, ergens in Europa.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Petru Filip (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Voorzitter, na de gebruikelijke verklaringen dat 2008 het jaar van de herstart van sociaal Europa wordt, bestaat het zogenoemde “sociaal pakket” uit een reeks wetgevingsinitiatieven waarvan de convergentie zich voorlopig nog in de fase van de goede voornemens bevindt. Misschien is het tijd dat we een aantal kwesties waarvan de gevolgen voor de burger groter dan ooit zijn, krachtiger en met meer toewijding ter hand nemen.
Onder deze omstandigheden moeten we alle EU-burgers verzekeren van niet-discriminerende woon- en werkomstandigheden. Om te beginnen lijkt het in deze context niet alleen opportuun maar noodzakelijk om de besprekingen over een communautair minimumloon te hervatten. Hetzelfde geldt voor het creëren van uniforme voorwaarden in alle EU-landen met betrekking tot de communautaire arbeidsmarkt. Het is niet juist dat er nog steeds EU-landen zijn waar Europese burgers worden onderscheiden naar het land van herkomst.
In dezelfde context lijkt ook het initiatief van de Commissie om met betrekking tot de EU-strategie inzake sociale integratie en sociale bescherming de zichtbaarheid en werkmethoden te verbeteren en de synergie met ander beleid te versterken, van belang. Ik heb verheugd kennis genomen van het Commissievoorstel voor een horizontale richtlijn inzake discriminatiebestrijding op andere terreinen dan arbeid.
Lívia Járóka (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Een van de belangrijkste resultaten van de vernieuwde sociale agenda van de Europese Commissie moet het herstel van de rechten van de Europese Roma als Europese burgers zijn en de beëindiging van hun sociale uitsluiting. Ik ben blij dat het document dit ondersteunt.
Op de terreinen die in de agenda worden genoemd – onderwijs, werkgelegenheid, woonomstandigheden, discriminatie en gezondheid – bevinden de Roma zich in een beduidend slechtere situatie dan de meeste andere mensen.
Programma’s voor permanente educatie die Roma geschikte vaardigheden voor de arbeidsmarkt geven of om als zelfstandige aan de slag te kunnen, zijn mogelijk een nuttig instrument voor het bestrijden van de werkloosheid onder deze groep.
Antidiscriminatie-instrumenten moeten worden omgezet in nationale rechten, zodat mensen die het slachtoffer zijn van discriminatie, naar de rechter kunnen stappen, en nationale autoriteiten en emancipatie-instellingen ingeval van discriminatie sancties kunnen opleggen.
De Structuurfondsen zouden een veel effectievere bijdrage kunnen leveren aan het verminderen van de sociale uitsluiting van Roma, maar daarvoor zou op zijn minst de NGO’s die de belangen van de Roma behartigen recht op inspraak moeten worden gegeven bij de selectie, planning, uitvoering en evaluatie van de projecten die uit de Fondsen worden gefinancierd en moeten deze NGO’s worden geholpen bij het opstellen van de noodzakelijke offertes.
We hopen dat de sociale agenda een antwoord kan geven op deze vragen. Ik denk dat het belangrijk is dat deze onderwerpen tijdens de grote Romaconferentie van 16 september worden besproken en hoop dat de kwestie van hun maatschappelijke integratie op de agenda van de Europese Raad wordt geplaatst, als afzonderlijk punt en als onderdeel van de sociale agenda.
Sirpa Pietikäinen (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Voorzitter, dames en heren, met dit sociale pakket levert de Commissie haar plannen voor de langverwachte hervorming van het sociale gebouw van de Unie. Zoals zo veel van mijn collega’s had ik echter graag gezien dat de Commissie in haar voorstellen en hervormingen wat met durf en ambitie had getoond. Naar mijn mening schiet het pakket met name tekort als het gaat om het verzekeren van essentiële overheidsdiensten.
Desalniettemin bevat het tal van goede voorstellen. Ik wil de Commissie er met name voor danken dat ze na lange beraadslagingen heeft besloten tot het opstellen van een antidiscriminatierichtlijn die alle discriminatiegronden bestrijkt. Wanneer burgers het slachtoffer worden van discriminatie moet geen onderscheid worden gemaakt naar de vorm of de grond van de discriminatie. De horizontale aanpak is de enige manier om iedereen een gelijke behandeling te kunnen garanderen. Verder is ook het voorstel voor het versterken van de rol van de Europese ondernemingsraden erg welkom.
Het voorstel voor een richtlijn inzake patiëntenrechten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, dat in de media betrekkelijk weinig aandacht heeft gekregen, zal voor veel Europeanen concrete gevolgen hebben in hun dagelijks leven. Nu de Europese grenzen opengaan en de behandelmogelijkheden in de gezondheidszorg toenemen, is het des te belangrijker dat duidelijk is wie verantwoordelijk is voor de gezondheid van een patiënt en hoe ver die verantwoordelijkheid reikt. Het Commissievoorstel is een welkome verduidelijking van pan-Europese regels.
Ondanks zijn tekortkomingen is het pakket duidelijk een stap in de goede richting en ik hoop dat de Commissie zich de komende jaren verder zal inspannen om het vertrouwen van Europese burgers in hun sociale zekerheid te vergroten. In dit verband verzoek ik de Commissie met klem om op te schieten met haar plannen voor een richtlijn strekkende tot verlenging van het moederschapsverlof van veertien tot achttien weken. Ik hoop dat dit zo spoedig mogelijk werkelijkheid wordt. Ik zou graag zien dat het Commissievoorstel zich met name richt op verlenging van het ouderschapsverlof en zo beide ouders meer rechten en mogelijkheden geeft om na de geboorte van hun kind thuis te blijven.
Katrin Saks (PSE), schriftelijk. – (ET) Martin Schultz heeft ongetwijfeld gelijk wanneer hij zegt dat het sociaal pakket krachtiger had gekund. De Commissie had eerder met dit pakket moeten komen, zodat we deze belangrijke kwestie niet aan de vooravond van de verkiezingen hadden hoeven afhandelen. Als ze het eerder had voorgelegd, hadden we de tijd gehad om alle details van dit belangrijke pakket zorgvuldig tegen elkaar af te wegen. En belangrijk is het pakket zeker.
Ik zou onder andere willen ingaan op de mededeling van de Commissie inzake het Europees Globaliseringsfonds. Hoewel uit hoofde van dit fonds steun is verleend aan duizenden mensen in onder meer Duitsland, Frankrijk, Portugal en Finland, blijkt uit een enquête van 2007 dat een betrekkelijk groot deel van het fonds niet is gebruikt.
In augustus hebben ook textielwerkers in Litouwen steun uit het fonds ontvangen. Het is een goed teken dat ook de nieuwe lidstaten met succes om financiële hulp kunnen vragen voor het doorvoeren van de veranderingen die de globalisering noodzakelijk maakt.
De Commissie gaat spoedig onderzoek doen naar de criteria waaronder steun wordt verleend. Ik wijs erop dat in kleine landen als Estland tal van ondernemingen als gevolg van de globalisering honderden mensen hebben moeten ontslaan. Vereenvoudiging van de procedure voor het verlenen van EGF-steun zou het ongetwijfeld ook eenvoudiger maken om deze mensen te helpen.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Het Verdrag van Lissabon bevestigt dat de Unie een sociale markteconomie moet realiseren die haar burgers toegang verschaft tot fatsoenlijke woon- en werkomstandigheden, goed onderwijs, een goede gezondheidszorg en sociale bescherming.
De bevolking van de Unie wordt ouder. Terwijl het aantal burgers dat ouder is dan 65 jaar in 2007 nog 17 procent bedroeg, zal dit percentage in 2030 zijn opgelopen tot 24,6. Volgens de meest recente statistieken van Eurostat zal vanaf 2015 het aantal sterfgevallen hoger zijn dan het aantal geboorten, waardoor de Europese bevolking zal dalen van 521 miljoen in 2015 tot 506 miljoen in 2060.
Onder deze omstandigheden blijft migratie de belangrijkste factor voor bevolkingsgroei in de Unie. De migratiestromen hebben echter niet op alle lidstaten hetzelfde effect. Terwijl bijvoorbeeld Ierland voor de periode tussen 1985 en 2007 een bevolkingsgroei van 21,8 procent registreerde, nam de bevolking van Bulgarije over diezelfde periode met 14,4 procent af.
Welke oplossingen biedt het sociale pakket voor deze uitdagingen? De burgers van de Unie verwachten krachtige maatregelen voor het creëren van goedbetaalde banen, toegang tot kwalitatief goed onderwijs en goede gezondheidszorg en sociale bescherming.
Het sociaal pakket is bij wijze van spreken de verzekeringspolis voor de toekomst van de Unie en essentieel voor haar langetermijnontwikkeling.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. – (EN) Het laat geen twijfel dat het Europese sociale model moet worden hervormd. Dat geldt met name voor het verouderde socialezekerheidsstelsel dat nog steeds in veel van de grotere lidstaten overheerst. Praten over een Europees sociaal model lijkt een stap in de verkeerde richting.
Geen enkele sociale agenda of ander sociaal-beleidsdocument van de Commissie zal reële economische groei of werkgelegenheid bevorderen. Terwijl de economische crisis in de Verenigde Staten ons continent in snel tempo nadert, dienen onze regeringen maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat onze burgers de negatieve gevolgen van de recessie zo weinig mogelijk merken. De EU-bureaucratie zal een economische crisis of recessie niet kunnen stoppen. De lidstaten moeten zich concentreren op het liberaliseren van hun economieën, het verlagen van belastingen en rentetarieven, en het verminderen van de bureaucratische rompslomp, met name voor kleine ondernemingen.
Centraal ingrijpen in de economie is in het verleden altijd mislukt. De kans is groot dat de maatregelen van bovenaf die door de Commissie worden voorgesteld, onze burgers niet zullen helpen om hun baan te behouden. Sterker nog, die maatregelen staan de economische en werkgelegenheidsgroei mogelijk zelfs in de weg.
(De vergadering wordt om 11.40 uur onderbroken in afwachting van de stemmingen en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Dimitar Stoyanov (NI). - (BG) Voorzitter, ik wil het Parlement er graag van in kennis stellen dat ik in strijd met het Protocol inzake de voorrechten en immuniteiten van de Europese Gemeenschappen op 30 juli door de politie werd gearresteerd en geslagen en dat men zelfs dreigde om mijn keel door te snijden.
Het is een schande dat het Parlement zich nog steeds niet heeft uitgesproken over dit misdrijf dat tegen mij is gepleegd. Mijn vraag aan de collega’s in deze zaal is dan ook de volgende: Waar wachten jullie op? Moeten ze mijn keel eerst echt doorsnijden? Moeten ze hun dreigementen eerst vervullen en mij vermoorden voordat jullie je hierover uitspreken? Tegen een lid van het Europees Parlement is een wrede onrechtvaardigheid begaan en jullie zeggen geen woord. Dank u.
De Voorzitter. − Dank u dat u ons hierover in kennis hebt gesteld, mijnheer Stoyanov. We zullen het doorgeven aan de bevoegde instantie binnen de instelling.
(Voor uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
5.1. Programma “Jeugd in actie” (2007-2013) (A6-0274/2008, Katerina Batzeli) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
– Vóór de stemming:
Katerina Batzeli, rapporteur. − Voorzitter, met betrekking tot de vier verslagen die in stemming worden gebracht, wil ik er namens de Commissie cultuur en onderwijs op wijzen dat de meerjarenprogramma’s op het terrein van cultuur, onderwijs, jeugdzaken en de inspraak van burgers in Gemeenschapsactiviteiten behoren tot de belangrijkste programma’s van de EU en zeker van het Europees Parlement.
Beslissingen over de keuze en financiering van de verschillende activiteiten die onder deze programma’s vallen, moeten daarom worden gemaakt op basis van duidelijke en objectieve criteria. Er moeten vereenvoudigde procedures worden aangenomen om onnodige vertragingen voor Europese burgers te voorkomen.
De vier verslagen over comitologiebesluiten die het Europees Parlement vandaag ter goedkeuring zijn voorgelegd, zijn gericht op de invoering van transparante, snelle en effectieve procedures. Dit zal tegelijkertijd de rol van het Parlement in dit soort procedures versterken.
Wat met name tot tevredenheid stemt, is dat zowel de Commissie als de Raad deze voorstellen hebben aanvaard. Dit geeft goede hoop voor een toekomstig Interinstitutioneel Akkoord.
Tot slot wil ik de Commissie, de Raad onder het Sloveense voorzitterschap en het huidige Franse voorzitterschap graag danken voor de bereidheid tot samenwerking en voor de wijze waarop zij deze vier communautaire programma’s hebben beheerd.
5.2. Programma “Cultuur” (2007-2013) (A6-0273/2008, Katerina Batzeli) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.3. Programma “Europa voor de burger” (2007-2013) (A6-0275/2008, Katerina Batzeli) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.4. Actieprogramma op het gebied van een leven lang leren (A6-0276/2008, Katerina Batzeli) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.5. Sluiting van het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Oezbekistan om rekening te houden met de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU (A6-0306/2008, Jacek Saryusz-Wolski) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.6. Sluiting van het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Kirgizstan om rekening te houden met de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU (A6-0307/2008, Jacek Saryusz-Wolski) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.7. Sluiting van het protocol bij de partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst EG/Tadzjikistan om rekening te houden met de toetreding van Bulgarije en Roemenië tot de EU (A6-0320/2008, Jacek Saryusz-Wolski) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.8. Eigen aansprakelijkheid van Montenegro voor de langlopende leningen aan Servië en Montenegro (de voormalige Federale Republiek Joegoslavië) (A6-0281/2008, Helmuth Markov) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.9. Biologische productie en de etikettering van biologische producten (A6-0311/2008, Neil Parish) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.10. Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan (A6-0315/2008, Philippe Morillon) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.11. Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2008 (A6-0328/2008, Kyösti Virrankoski) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.12. Europees Justitieel Netwerk (A6-0292/2008, Sylvia-Yvonne Kaufmann) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
5.13. Toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen (A6-0285/2008, Armando França) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
– Vóór de stemming:
Armando França, rapporteur. − (PT) Dit verslag is een goed voorbeeld van wat bereikt kan worden wanneer sprake is van wederzijds begrip en samenwerking binnen het Parlement en van samenwerking tussen het Parlement en de Raad. Ik dank mijn collega’s, de vertegenwoordigers van de Raad, het technisch personeel en alle anderen die aan de totstandkoming van dit complexe en moeilijke verslag hebben bijgedragen.
Het kaderbesluit zal voor het strafrecht in de EU een zeer belangrijk document worden. Het bevordert het beginsel van wederzijdse erkenning, zorgt ervoor dat de rechten van de verdediging en de waarborgen voor de aangeklaagde worden versterkt, maakt dat verstekvonnissen sneller en doeltreffender ten uitvoer kunnen worden gelegd en helpt de misdaad in Europa te bestrijden. Het toekomstige kaderbesluit zal ook helpen om het primaat van het recht en de rechtsstaat te versterken en de Europese integratie bevorderen. De grote consensus die binnen LIBE werd bereikt, was van cruciaal belang. Een grote consensus zou ook bij de stemming welkom zijn. Dank u.
5.14. Visserij en aquacultuur in de context van het geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa (A6-0286/2008, Ioannis Gklavakis) (artikel 131 van het Reglement) (stemming)
− Vóór de stemming:
Ioannis Gklavakis, rapporteur. − Voorzitter, dames en heren, het geïntegreerd beheer van kustgebieden is bovenal ingevoerd voor het beschermen van de visserij en de aquacultuur. Het debat over mijn verslag is vanwege het debat over de situatie in Georgië uitgesteld, wat een urgente en belangrijke kwestie is. Dat is de reden waarom ik vandaag spreek.
Mijn verslag handelt hoofdzakelijk over de bescherming van het milieu. Daarom vraag ik u het te ondersteunen. Ik merk op dat de Commissie visserij het verslag unaniem heeft aangenomen.
Het verslag bevat verschillende voorstellen, waarvan er vier extra belangrijk zijn. Het eerste voorstel is om het plan voor mariene onderzoek te voltooien. Het tweede om een langetermijnplan op te stellen en voortdurend overleg te voeren, waarbij vertegenwoordigers van alle beroepen, vooral vissers, moeten worden betrokken. Het derde om zo mogelijk een centraal coördinerend orgaan op te richten, omdat de verschillende organen hun activiteiten de afgelopen jaren onvoldoende hebben gecoördineerd. En het vierde om een tijdschema op te stellen, omdat sinds 2002, toen soortgelijke besprekingen plaatsvonden, maatregelen worden genomen zonder duidelijk tijdschema.
Ik stel voor dat waar we ook toe besluiten, er in ieder geval een tijdschema wordt vastgesteld. Omdat ik denk dat we allemaal de oceaan willen beschermen, vraag ik u om vóór te stemmen. Ik dank u bij voorbaat.
5.15. Gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode (A6-0208/2008, Mihael Brejc) (stemming)
5.16. Versterking van Eurojust en wijziging van Besluit 2002/187/JBZ (A6-0293/2008, Renate Weber) (stemming)
– Vóór de stemming over amendement nr. 19:
Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Voorzitter, zoals ik voorafgaande aan de stemming heb aangegeven, is in overleg met mevrouw Weber en de heer Demetriou een mondeling compromisamendement tot stand is gekomen. Het betreft een compromis tussen de amendementen 37 en 39. Dit compromisamendement zou als volgt luiden:
(EN) “Andere typen delicten waarbij er feitelijke aanwijzingen zijn dat er criminele organisaties bij zijn betrokken of dat het gaat om ernstige misdrijven.”
(DE) Zo zou het compromis worden verwoord. Deze formulering zou zowel amendement 37 als amendement 19 dekken.
(De vergadering stemt in met de indiening van het mondeling amendement.)
5.17. Evaluatie van het Dublin-systeem (A6-0287/2008, Jean Lambert) (stemming)
5.18. Bepaalde kwesties in verband met motorrijtuigenverzekering (A6-0249/2008, Nickolay Mladenov) (stemming)
5.19. Gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (A6-0312/2008, Sharon Bowles) (stemming)
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Voorzitter, ik heb door het lawaai in de zaal mijn verklaring niet kunnen afgeven. Dat zou ik nu alsnog willen doen. Ik heb vóór het verslag-Kaufmann gestemd, omdat duidelijk moet worden gemaakt dat we niet zonder het Europees Justitieel Netwerk kunnen, dat de afgelopen tien jaar samen met het rechtshulpsysteem effectief heeft gefunctioneerd. Het gaat er nu om dat tussen het Netwerk en Eurojust een duidelijk onderscheid wordt gemaakt. Beide instellingen hebben een bestaansrecht. De bedoeling is dat Eurojust en het Europees Justitieel Netwerk elkaar gaan aanvullen, dan wel dat er een vorm van samenwerking ontstaat, om op die manier de veiligheid van de lidstaten te garanderen.
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Voorzitter, wat de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen betreft, hebben we in de Europese Unie niets aan een uitstekende politiesamenwerking wanneer het systeem van strafvervolging niet optimaal functioneert.
Wat dat betreft, geloof ik dat we met ons besluit een maas hebben gedicht. De wederzijdse erkenning van strafvonnissen betekent dat vonnissen in strafzaken, ook die welke bij verstek zijn gewezen, in andere landen ten uitvoer kunnen worden gelegd. Dat is een essentiële stap om de justitiële autoriteiten in staat te stellen de politie bij haar werk te ondersteunen.
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Voorzitter, waar het hier om gaat, is dat we eindelijk de mogelijkheid krijgen om ervoor te zorgen dat wanneer onderdanen van niet-EU-landen het Schengengebied betreden, het visuminformatiesysteem ook daadwerkelijk wordt gebruikt en geraadpleegd. We weten dat veel personen illegaal in de EU verblijven omdat hun visum is verlopen of ongeldig gemaakt. Door het Schengensysteem en het visuminformatiesysteem aan elkaar te koppelen, scheppen we de voorwaarden waarin we het visummisbruik in de Europese Unie kunnen beëindigen en kunnen garanderen dat alleen die personen de Unie binnenkomen en verlaten die daartoe gerechtigd zijn.
Frank Vanhecke (NI). - (NL) Voorzitter, ik heb uiteraard geen bezwaar, zoals de meeste mensen neem ik aan, tegen verbeteringen die zouden worden aangebracht aan het visa-informatiesysteem van de Schengenlanden, maar wat hier voorligt in dit verslag is eigenlijk te zot voor woorden. Het visasysteem zou waarachtig worden versoepeld omdat er wachttijden aan de grenzen opduiken! Iedereen die wel eens heeft gereisd in de wereld, weet dat er nu eenmaal wachtlijsten zijn en dat deze soms ook noodzakelijk zijn. Ik vraag mij af, welke evaluatie zou mogelijk zijn om grenswachters te doen beslissen wanneer er gevaar dreigt en wanneer niet. Wie weet vanwaar eventueel terroristisch en ander gevaar komt?
Bovendien heb ik er bezwaar tegen dat we hier eens te meer achter de feiten aan lopen. De Europeanisering van onze grenscontroles is ondoordacht gebeurd, onvoorbereid en onder druk van ideologische scherpslijpers die de veiligheid van de burgers ondergeschikt achten aan het grote ideaal van de nieuwe Europese Sovjetunie.
Daniel Hannan (NI). - (EN) Voorzitter, zoals zo langzaam aan gebruikelijk wordt bij deze gelegenheden, vraag ik het woord om erop te wijzen dat de beleidsharmonisering op het terrein van justitie en binnenlandse zaken maar een flinterdunne rechtsgrond heeft. Veel in de verslagen waarover we zojuist hebben gestemd – van respectievelijk Kaufmann, França, Brejc, en Lambert– moet geldigheid geven aan beleidsaspecten, aan initiatieven en, in het geval van Eurojust, zelfs aan een gehele instelling, die geen behoorlijk wettelijk mandaat hebben. Het is waar dat de Europese Grondwet of het Verdrag van Lissabon zo’n mandaat zouden hebben verschaft, maar het is even waar – en het schijnt dat dit Huis daar regelmatig aan herinnerd moet worden– dat de Grondwet drie keer is verworpen: door 55 procent van de Franse, 62 procent van de Nederlandse en 54 procent van de Ierse kiezers.
De mogelijkheid om via een strafrechtsysteem een strafmonopolie te hebben, is misschien wel de meest kenmerkende eigenschap van een soevereine staat. We kunnen een staat definiëren als een land waar de mensen regels hebben afgesproken die door een gemeenschappelijke autoriteit worden gehandhaafd. Als de Europese Unie zichzelf dat ultieme kenmerk van een soevereine staat wil geven, dan zou ze fatsoenshalve eerst haar burgers in een referendum om toestemming moeten vragen. Pactio Olisipiensis censenda est!
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Dit verslag gaat over de versterking van Eurojust. Het betreft opnieuw een reeks instrumenten die uiteindelijk een intensievere en effectievere politiesamenwerking tot doel hebben. Het is duidelijk geworden dat binnen een land zeer veel instellingen bij justitiële samenwerking zijn betrokken. Ons voorstel voor de oprichting van een coördinatiesysteem binnen en tussen lidstaten is om die reden zeer zinvol, om de eenvoudige reden dat daarmee een efficiënte samenwerking wordt gewaarborgd, met name bij het bestrijden van terrorisme en andere vormen van georganiseerde misdaad.
Een maatregel die ik als bijzonder positief naar voren wil halen, is de detachering van verbindingsmagistraten in niet-EU-landen, vergelijkbaar met wat we al bij de politie hebben, zodat de samenwerking met deze landen wordt verbeterd. Kortom: dit systeem stelt ons in staat om een extra cordon sanitaire om de Europese Unie te leggen.
David Sumberg (PPE-DE). - (EN) Voorzitter, mag ik om te beginnen zeggen dat het mij veel genoegen doet u hier in Brussel gedurende een volledige plenaire vergadering in de voorzitterstoel te zien zitten. Een kleine stap voor mijnheer McMillan-Scott, maar misschien een grote stap voor het Europees Parlement. Wie weet. U kunt maar beter niet uw adem inhouden.
Ik heb het woord gevraagd om iets te zeggen over het verslag-Lambert en eventueel ook het verslag-Bowles, als u mij daarop aanspreekt. Het verslag-Lambert kan ik niet ondersteunen. In het verslag wordt gesproken over de mogelijkheid om illegale immigranten over de overgrote meerderheid van de EU-landen te verspreiden, wat ik volstrekt onpraktisch vind. Belangrijker uit het gezichtspunt van het Verenigd Koninkrijk is dat dat land binnen de EU in de unieke positie verkeert (althans, Cyprus verkeert in dezelfde positie) dat het een eiland is. Daarom is het denk ik voor het Verenigd Koninkrijk belangrijk dat het de controle behoudt over zijn eigen grenzen, dat de Britse grenzen dus door de Britse autoriteiten worden gecontroleerd, en niet door de Europese Unie, die lange en poreuze grenzen heeft. Om die reden is het verslag-Lambert voor mij onaanvaardbaar.
Het verslag-Bowles is ondanks enkele goede intenties onaanvaardbaar omdat het feitelijk belastingparadijzen de schuld geeft van de hoge belastingen waar velen van ons mee zitten opgezadeld. De reden voor deze hoge belastingen is in het geval van het Verenigd Koninkrijk echter niet het bestaan van belastingparadijzen, maar een socialistische regering die koste wat het kost de belastingdruk voor de Britse bevolking wil verhogen.
Hoge belastingen zijn in essentie een nationaal probleem, en dat moet zo blijven. Dit is de verantwoordelijkheid van de nationale regeringen en niet van de Europese Unie.
Frank Vanhecke (NI). - (NL) Voorzitter, de rapporteur, mevrouw Lambert, heeft het zeker bij het rechte eind wanneer zij zegt dat de Dublin-doelstellingen qua “asielshopping” in geen enkel geval zijn verwezenlijkt, integendeel. Dat klopt. Zij heeft ook gelijk wanneer zij zegt dat het systeem onvermijdelijk een onevenredig grote last legt bij de lidstaten die aan de grenzen van de Europese Unie liggen. Dat klopt ook. Het is dus een goede zaak dat voor steun aan deze landen wordt gepleit.
Anderzijds mis ik toch wel een aantal belangrijke zaken in dit verslag en ben ik het ook helemaal niet eens met de meeste vooronderstellingen en doelstellingen van de rapporteur, integendeel. Een voorbeeld: in de evaluatie door de Commissie luidde het reeds dat het Dublin-systeem leidt tot het onderduiken van tienduizenden asielzoekers, en toch pleit de rapporteur tegen detentiemaatregelen. Dat kan toch niet meer ernstig zijn. De nauwe samenwerking tussen de Europese lidstaten op het vlak van asiel kan zijn vruchten afwerpen, maar dan moet eerst een einde gemaakt worden aan een hele rits politiek correcte dogma’s waarvan dit verslag bol staat.
Philip Claeys (NI). - (NL) Voorzitter, het is binnen een tijdspanne van één minuut onmogelijk om op te sommen wat er allemaal problematisch is met het verslag-Lambert en ik zal me dus beperken tot een paar elementen. Wat de bescherming van kinderen betreft, stelt het verslag dat in geval van onduidelijkheid over de leeftijd de kinderen het voordeel van de twijfel krijgen. Zoiets klinkt wel goed, maar in feite is het een regelrechte uitnodiging voor nog meer fraude met identiteitspapieren.
Verder stelt het verslag dat de definitie van gezinslid te beperkt zou zijn, wat opnieuw een open uitnodiging is voor nog meer misbruiken. In Afrika bijvoorbeeld is ongeveer iedereen familie van iedereen en als we daarmee rekening moeten houden, dan kunnen maar beter direct alle poorten open gooien.
Het verslag verzet zich ook tegen de toegang tot de Eurodac-gegevensbank voor de politiediensten en het gerecht van de lidstaten omdat - ik citeer – “hierdoor het risico zou toenemen dat asielzoekers gestigmatiseerd raken”. Dat is een belachelijke overweging, te meer omdat Eurodac juist een schat aan informatie zou kunnen inhouden in de strijd tegen illegale immigratie, internationale criminaliteit en terrorisme.
Christoph Konrad (PPE-DE). - (DE) Voorzitter, dames en heren, het verslag-Bowles gaat onder meer in op het probleem van de BTW-fraude, en terecht, want daar zijn jaarlijks twintig miljard euro mee gemoeid. Ik ondersteun de voorstellen op dit terrein. Het is echter belangrijk om erop te wijzen dat op dit terrein een ander systeem, een structurele hervorming, nodig is. Het enige dat we in deze context van de Commissie hebben gehoord, is dat ze de intergouvernementele samenwerking op dit terrein wil intensiveren en dat ze gaat evalueren, onderzoeken en dat soort zaken.
Gezien de omvang van de fraude is het hoog tijd dat de Commissie afstapt van haar passieve houding en de hervormingsgezinde lidstaten die daadwerkelijk van plan zijn de verleggingsregeling in te voeren, gaat ondersteunen. Dit is ook een oproep aan de heer Kovács om deze kwestie eindelijk eens anders te benaderen. Ik hoop dat we nog voor het einde van deze zittingsperiode een geschikt voorstel zullen krijgen en dat de voorstellen van de Oostenrijkse en Duitse regering worden goedgekeurd.
Ivo Strejček (PPE-DE). - (EN) Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Bowles gestemd.
Ik wil graag drie punten benadrukken. Ten eerste, in het verslag wordt opgeroepen tot een betere belastingcoördinatie. Ik acht dit schadelijk voor de belastingconcurrentie, die gezond en productief is. Ten tweede, belastingfraude beëindig je niet door het verminderen van concurrentie maar door het uitbannen van elke vorm van belastingvrijstelling. Ten derde, aan BTW-fraude maak je een einde door de BTW-tarieven te harmoniseren, waardoor vrijstellingen en mazen in snel tempo zullen verdwijnen.
Het verslag-Bowles noemt andere remedies. Daarom heb ik tegen gestemd.
Astrid Lulling (PPE-DE). – (FR) Voorzitter, zoals ik gisteren heb gezegd, ben ik tegen elke vorm van belastingfraude en heb ik de Commissie en de Raad gevraagd om onverwijld iets te doen aan de rampzalige effecten van BTW-ontduiking: de verliezen worden geraamd op twintig miljard euro per jaar, bijna een vijfde van de EU-begroting.
Ik verwees naar een model dat is ontwikkeld door RTvat, en dat deze organisatie eerder aan dit Huis heeft gepresenteerd, waarmee de BTW-ontduiking met ongeveer 275 miljoen euro per dag zou worden verminderd en de administratieve lasten verlaagd, met name voor het MKB. Ik denk dat de Commissie deze voorstellen moet analyseren, want er bestaan dus weldegelijk geschikte modellen. Maar er moet natuurlijk wel de politieke wil zijn om ze te gebruiken.
Ik kon desalniettemin niet vóór het verslag stemmen, omdat de amendementen van mijn fractie – waaronder het amendement dat zegt dat gezonde belastingconcurrentie helpt met het handhaven en vergroten van de belastinginkomsten van de lidstaten, en het amendement tegen uitbreiding van het toepassingsgebied van de Spaarrichtlijn – niet werden aangenomen. We zijn duidelijk gekant tegen een dusdanige uitbreiding van het toepassingsgebied van de richtlijn dat daaronder alle rechtspersonen en alle bronnen van financiële inkomsten vallen.
In dit verband moeten we denk ik niet vergeten dat “te veel belastingen funest is voor de belastingen”, en de lidstaten die voorstander zijn van zulke maatregelen, moeten goed beseffen dat de mensen in Macao, Singapore en Hong Kong zich al in de handen wrijven bij de gedachte dat we ons in die richting bewegen. Dat is de reden waarom ik tegen het verslag heb gestemd, want ik wil dat het helder en nauwkeurig is.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Voorzitter, ik wilde alleen een korte opmerking over het verslag-Bowles maken, dat handelt over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude. Als je dat zo leest, zou je denken dat het welhaast onmogelijk is om tegen dat verslag of onderdelen ervan te stemmen.
De werkelijkheid is echter dat ik weliswaar volledig achter een gecoördineerde aanpak van de strijd tegen belastingfraude sta – en op dit terrein is inderdaad serieus onderzoek en goede coördinatie nodig – maar dat een voorstel voor belastingharmonisatie en/of vermindering van de belastingconcurrentie in de EU-27 als onderdeel van de oplossing voor belastingfraude, volstrekt onaanvaardbaar is.
Ik ben me er niet zeker van of Europa – meer in het bijzonder de Commissie – wel beseft wat voor schade ze in de lidstaten aanricht door het voortdurend te hebben over de centralisering of beperking van de bevoegdheden van de lidstaten op belastinggebied. Hoewel deze kwestie niet echt relevant is voor het Verdrag van Lissabon, was het een enorm discussiepunt tijdens het debat dat vlak voor het Ierse referendum van 12 juni werd gehouden. Ik wou dat we degenen die bang waren voor Europa – bijvoorbeeld vanwege de wens van de Europese instellingen om in verschillende mate en om uiteenlopende redenen de belastinginspectie te centraliseren – ervan hadden kunnen overtuigen dat het Verdrag van Lissabon dit op geen enkele wijze ondersteunt. Maar dat konden we niet. Past u er alstublieft erg voor op dat u niet op dit specifieke terrein gaat rommelen.
Frank Vanhecke (NI). - (NL) Voorzitter, ik heb niet tegen het verslag-Kaufmann gestemd, hoewel ik er absoluut niet van overtuigd ben dat een betere werking van politie en justitie en een betere bestraffing van zelfs grensoverschrijdende criminaliteit persé moet verlopen via de Europeanisering van onze justitie of via het oprichten van een Europees parket. Wel integendeel.
Ik pleit er echter wel voor dat er een zeer vergaande en verbeterde samenwerking moet komen tussen alle soevereine Europese veiligheidsdiensten en in die zin kan ik een aantal aanbevelingen, verbeteringen van het verslag-Kaufmann, verbeteringen aan het Europees justitieel netwerk, grotendeels goedkeuren. Een en ander mag echter niet leiden tot een wereldvreemde, overbetaalde en arrogante Europese justitie, zoals we die de afgelopen maanden hebben gekend, met een bemoeizucht die ver de noodzakelijke samenwerking tussen soevereine lidstaten overschrijdt. Ik heb me daarom, om die tweede reden, onthouden bij de eindstemming over het verslag-Kaufmann.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Griekse afgevaardigde Katerina Batzeli heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure in eerste lezing zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1719/2006/EG tot vaststelling van het programma “Jeugd in actie” voor de periode 2007-2013. Ik verwelkom en ondersteun de amendementen houdende de vervanging van de raadplegingsprocedure door een verplichting van de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen die zonder de bijstand van een comité voor de uitvoering van dit besluit zijn genomen, opdat selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Ik heb vóór het verslag-Batzeli gestemd en ben erg blij met de aanzienlijke verhoging van de desbetreffende middelen. Het programma “Jeugd in actie” is de laatste jaren een belangrijk instrument geweest om de opkomende generatie van de Unie bij het grote Europese project te betrekken. Het is daarom een essentieel middel om de nieuwe generatie dichter bij Europa te brengen en in staat te stellen om aan verschillende werkelijk interessante politieke en culturele initiatieven deel te nemen. De Europese Commissie doet er goed aan deze weg te vervolgen. Als een jong lid van het Parlement en gezien de inzet en de doelstellingen van de heer Figel, ben ik optimistisch over het succes van het nieuwe programma voor 2007-2013.
Het programma “Jeugd in actie” is een instrument om onze kinderen bij constructieve activiteiten te betrekken waarmee ze een leiderschapsmentaliteit en een gevoel van solidariteit en tolerantie kunnen ontwikkelen. Tegelijkertijd is het de beste manier om jongeren te laten zien dat we geïnteresseerd zijn in het oplossen van hun problemen en om ze vertrouwd te maken met het idee van een gemeenschappelijk Europees huis! Daarom is een efficiënt beheer van de middelen die voor de Europese jeugd zijn bestemd, voor de toekomst van de Unie van het grootste belang.
Het stimuleren van eigen initiatief, verminderen van administratieve lasten en vergroten van transparantie behoren tot de hoofdprioriteiten van het Parlement. Mevrouw Batzeli doet voorstellen voor het verminderen van de tijd die nodig is voordat geselecteerde projecten daadwerkelijk geld ontvangen, wat een positief signaal is voor jongeren. Tegelijkertijd zijn de amendementen gericht op handhaving van de positie van het Europees Parlement bij de controle op de besteding van Gemeenschapsmiddelen. Dit zijn de redenen waarom ik vóór het verslag en de daarin vervatte amendementen op het programma “Jeugd in actie” heb gestemd.
Ik feliciteer de rapporteur met het uitstekende werk dat ze heeft verricht!
Neena Gill (PSE), schriftelijk. − (EN)
Ik ben erg blij dat ik vóór dit verslag heb kunnen stemmen, omdat het programma “Jeugd in actie” naar mijn mening een uitstekend initiatief is. Programma’s zoals dit zijn essentieel om jongeren meer bij Europa te betrekken.
Deze betrokkenheid is hard nodig. Steeds weer hoor ik van de mensen in mijn kiesdistrict dat de Europese Unie niets voor ze doet. Zonder subsidies voor programma’s van het maatschappelijk middenveld, zullen degenen die geloven in het Europees project zich maar moeilijk kunnen verweren tegen kritiek op het democratisch tekort en de afstandelijke instellingen van de Unie.
Dit negativisme is met name sterk onder jongeren. Steeds wanneer ik in mijn kiesdistrict scholen bezoek, wordt ik getroffen door hun cynisme over de rol van de EU. Een verslag als dit vormt daarom een tijdige reactie op een urgent en groeiend probleem.
Maar het verslag is op weerstand gestuit van bangmakers, die zeggen dat het de macht van de Commissie zal vergroten. Wat duidelijk is, is dat het verstrekken van informatie alleen werkt wanneer die informatie objectief is. Ik zou die leden willen vragen hoe het versterken van het maatschappelijk middenveld en het vergroten van de rol van jonge burgers de Commissie meer macht zou kunnen geven.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Cultuur gaat over fundamentele langetermijnvraagstukken die gevolgen hebben voor naties en beschavingen. Om die reden is Junilistan van mening dat cultuurbeleid moet worden uitgevoerd door politici die dichter bij de burger staan en bijgevolg vooral op nationaal niveau aan de orde moet worden gesteld. We zijn van mening dat cultuurprogramma’s in de EU-begroting veel te genereus zijn bedeeld voor iets dat in essentie een zaak van de lidstaten is. We zijn in de regel geen tegenstander van meer geld voor cultuur, maar wel voor het toewijzen van meer middelen aan EU-instellingen die ver van de burger staan.
In de stemming van vandaag over vier verslagen van mevrouw Batzeli, hoefden we alleen onze mening te geven over amendementen van meer technische aard, namelijk over de uitvoeringsstructuur voor de programma’s. Toch hebben we tegen deze verslagen gestemd, om duidelijk te maken dat we gekant zijn tegen zulke omvangrijke culturele investeringen op EU-niveau.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik ben blij met het verslag van Katerina Batzeli over het programma “Jeugd in actie”. De subsidies die uit hoofde van dit programma worden verstrekt, zijn belangrijk om jonge Europeanen in staat te stellen de kansen die de EU hen biedt, volledig te benutten. Het verslag is gericht op vermindering van de bureaucratie en vereenvoudiging van de beslissingsprocedure bij de selectie van de projecten die worden gesubsidieerd. Ik steun derhalve de aanbevelingen die in het verslag worden gedaan.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Griekse afgevaardigde Katerina Batzeli heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure in eerste lezing zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1855/2006/EG tot vaststelling van het programma “Cultuur” (2007-2013). Ik verwelkom en ondersteun de amendementen houdende de vervanging van de raadplegingsprocedure door een verplichting van de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen die zonder de bijstand van een comité voor de uitvoering van dit besluit zijn genomen, opdat selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd.
Nicodim Bulzesc (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik heb vóór dit verslag gestemd, omdat wordt beoogd de tijd te bekorten die nodig is om over subsidieaanvragen in het kader van het programma “Cultuur” (2007-2013) te besluiten.
De ervaring van de laatste jaren leert dat de procedure voor het toekennen van subsidies via dit mechanisme vrij traag is. Daardoor kampen veel culturele actoren mogelijk met financiële problemen.
Aangezien culturele instellingen en artiesten die in het kader van dit programma een subsidieaanvraag doen, zich over het algemeen in een moeilijke financiële situatie bevinden, ben ik blij met een actie die erop is gericht de toegang tot Europese middelen te faciliteren.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Het verslag van Katerina Batzeli over het programma “Cultuur” (2007-2013) beoogt de besluitvorming over subsidies uit hoofde van dit programma te stroomlijnen. Wanneer deze besluitvorming efficiënter verloopt, zal dat ook de uitvoering van programma’s zoals “Culturele Hoofdstad van Europa” ten goede komen. Ik heb daarom vóór het verslag gestemd.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN), schriftelijk. − (PL) Voorzitter, de verslagen van Katerina Batzeli die in stemming zijn gebracht, die respectievelijk handelen over het programma “Jeugd in actie” (2007-2013), het programma “Cultuur” (2007-2013), het programma “Europa voor de burger” (2007-2013) en het Actieprogramma op het gebied van een leven lang leren, laten zien dat de procedures die worden gevolgd bij het vaststellen van meerjarenprogramma’s op het gebied van cultuur, jongerenonderwijs en actief burgerschap, de voorbereiding en uitvoering van deze programma’s duidelijk bemoeilijken. De vraag is: komt dat door de bureaucratische manier van werken van de Commissie of doordat men onvoldoende inzicht heeft in het belangrijke onderwerp “actief burgerschap”?
Cultuur en onderwijs kunnen slecht tegen bureaucratie. Vandaar de herhaalde oproepen van de Commissie cultuur en onderwijs voor een “snelle, doeltreffende en transparante procedure, met garanties wat betreft het recht van controle en van informatie ten aanzien van de besluitvorming”. Zonder snelle besluiten zullen de verhoopte effecten niet worden bereikt. Genoemde feiten rechtvaardigen zonder meer om vóór de verslagen te stemmen, te meer omdat cultuur in de ruimste zin tot de rijkdommen van een land behoort en zijn ontwikkeling en voortbestaan garandeert.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Griekse afgevaardigde Katerina Batzeli heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure in eerste lezing zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1904/2006/EG tot vaststelling van het programma “Europa voor de burger” (2007-2013) voor het bevorderen van actief Europees burgerschap. Ik verwelkom en ondersteun de amendementen houdende de vervanging van de raadplegingsprocedure door een verplichting van de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen die zonder de bijstand van een comité voor de uitvoering van dit besluit zijn genomen, opdat selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Dank u, Voorzitter, ik ben van dit verslag net zo overtuigd als van de vorige verslagen van collega Batzeli en stem derhalve vóór.
Het programma “Europa voor de burger” heeft de laatste jaren belangrijk bijgedragen aan het vervullen van de moeilijke taak om Europa dichter bij de burger te brengen: Europa is in het verleden al te vaak gezien als een afstandelijke, bureaucratische entiteit die ver verwijderd is van de alledaagse realiteit van haar burgers.
Omdat we de plenaire vergadering vandaag bij wijze van uitzondering in Brussel houden, hebben we de kans een signaal aan de Europese burgers af te geven dat ze zeer zullen waarderen: laten we het aantal zetels van het Europees Parlement beperken tot een enkele, namelijk Brussel. Onze burgers staan steeds meer perplex van onze maandelijkse verhuizing, waar steeds meer organisatorische inspanningen en geld mee gemoeid zijn. Laat we daar in alle openhartigheid over beginnen te praten.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik verwelkom de voorstellen voor het verminderen van de bureaucratie in het besluitvormingsproces voor het programma “Europa voor de burger”. Door jumelageprojecten en projecten uit het maatschappelijk middenveld waarvoor een subsidieaanvraag is ingediend, efficiënter te selecteren, vergroot de EU haar capaciteit om burgers meer bij Europa te betrekken. Met dit voor ogen heb ik vóór het verslag-Batzeli over het programma “Europa voor de burger” (2007-2013) voor het bevorderen van een actief burgerschap gestemd.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Griekse afgevaardigde Katerina Batzeli heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure in eerste lezing zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Besluit nr. 1720/2006/EG tot vaststelling van een actieprogramma op het gebied van “een leven lang leren”. Ik verwelkom en ondersteun de amendementen houdende de vervanging van de raadplegingsprocedure door een verplichting van de Commissie om het Europees Parlement en de lidstaten zonder vertraging te informeren over alle maatregelen die zonder de bijstand van een comité voor de uitvoering van dit besluit zijn genomen, opdat selectiebesluiten sneller en doeltreffender kunnen worden uitgevoerd.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Het “Actieprogramma op het gebied van een leven lang leren”, helpt onderwijsprogramma’s als Erasmus te financieren. Door zulke programma’s nemen mensen uit alle delen van Europa niet alleen kennis van de culturele rijkdom van Europa, maar zien ze ook de grote weelde aan opleidingskansen die de EU hen biedt. Daarom heb ik vóór het verslag-Batzeli over dit actieprogramma gestemd.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) We kunnen onze burgers wel tot leren aanmoedigen, maar als we ze vervolgens met plannen voor een Europese “blauwe kaart” confronteren, werkt dat contraproductief. Door de stijging van flexarbeid en de grotere concurrentiedruk is het immers nu al zo dat een goede basis- en aanvullende opleiding geen bescherming meer biedt tegen werkloosheid.
Er zijn genoeg goedopgeleide mensen die door ondernemingen worden afgewezen omdat ze op zoek zijn naar de goedkoopste houder van een doctor- of mastertitel in “Mac-banen” of alleen nog maar flexcontracten willen geven.
Het vermeende tekort aan vakmensen moet worden aangepakt door grootschalige opleidingsprogramma’s. Als dat onvoldoende blijkt, verdient een vorm van seizoenmigratie de voorkeur. Zo wordt een nieuwe immigratiegolf voorkomen.
Dumitru Oprea (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik heb vóór het verslag van mevrouw Katerina Batzeli gestemd, en wel om verschillende redenen.
Het is goed bekend dat onderwijs en opleiding in het kader van de doelstellingen van Lissabon essentiële prioriteiten van de Europese Unie zijn. Doelstelling van het programma voor “een leven lang leren” zou moeten zijn om een flexibele, autonome maatschappij in stand te houden waarin kennis een sleutelrol speelt en die zich zowel in kwantitatief als kwalitatief opzicht economisch en cultureel verder ontwikkelt, en dat allemaal in de geest van grote(re) sociale samenhang. Vandaar dat bij het programma alle sociale factoren moeten worden betrokken.
Net als alle programma’s van een dergelijke omvang, moet het natuurlijk helder en samenhangend zijn en moet het gemonitord en na elke uitvoeringsfase geëvalueerd worden, zodat het zo nodig kan worden bijgesteld, vooral wat de prioriteiten in de uitvoering betreft.
Het programma moet zich ook richten op volwassenen. Feit is dat de meeste mensen zich in de eerste fase van hun leven concentreren op het volgen van onderwijs en dat hun kennis daarna minder wordt. Iedereen zou gestimuleerd en gemotiveerd moeten worden om deel te nemen aan een vorm van permanente educatie, waardoor mensen ongeacht hun leeftijd geschikt blijven voor de arbeidsmarkt.
Dit is nog belangrijker als we kijken naar de statistieken die een vergrijzing van de beroepsbevolking en een daling van de actieve bevolking laten zien.
Mihaela Popa (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Heel Europa heeft vandaag te maken met een reeks essentiële en dramatische veranderingen voor burgers van alle leeftijden.
Men onderkent het belang van het element onderwijs en opleiding in de Strategie van Lissabon voor groei en werkgelegenheid en de Europese Raad heeft herhaaldelijk de rol van onderwijs en opleiding voor het langetermijnconcurrentievermogen van de Europese Unie benadrukt.
Vandaag kunnen we mensen niet langer de zekerheid geven dat ze hun hele leven in dezelfde bedrijfstak of dezelfde plaats zullen werken. Hun carrière zal minder voorspelbaar verlopen. Ze hebben daarom een breed scala van algemene vaardigheden nodig om zich aan te kunnen passen.
Om ze voor te bereiden op het leven en de samenleving, moeten scholen hun leerlingen sturen in de richting van “een leven lang leren”. Dat is ook de titel van een veelomvattend EU-programma, dat mede is gebaseerd op de gedachte dat mensen nooit te oud zijn om te leren, waardoor ze energieke en actieve leden van de samenleving blijven.
Dat is de reden waarom ik vol vertrouwen vóór dit verslag heb gestemd. Omdat we de daarvoor benodigde programma’s moeten ontwikkelen, en dan denk ik met name aan de nieuwe EU-lidstaten.
Marian Zlotea (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst (PSO) tussen de Europese Gemeenschap en de Republiek Oezbekistan is op 1 juli 1999 van kracht geworden, dus vóór de uitbreiding van de Europese Unie met Bulgarije en Roemenië. Het protocol bij de PSO was nodig om de nieuwe lidstaten Roemenië en Bulgarije in staat te stellen om zich bij deze overeenkomst aan te sluiten.
Het Parlement zou meer initiatieven van dit type moeten ontplooien, waarbij ook rekening zou moeten worden gehouden met de partnerschappen die met de andere landen in de regio zijn ondertekend. Vanwege de situatie in de regio moet de Europese Unie dit jaar een partnerschapsovereenkomst met Azerbeidzjan sluiten, om de Unie in staat te stellen haar energieprojecten te continueren.
Azerbeidzjan moet van de Europese Unie speciale aandacht krijgen, op grond van het zeer evenwichtige beleid dat dit land voert en omdat het de Unie kan helpen met het realiseren van haar energieprojecten.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Na het referendum dat op 21 mei 2006 in Montenegro werd gehouden over de onafhankelijkheid van dat land, waarbij een meerderheid (55,4 procent) vóór onafhankelijkheid stemde, verklaarde het Montenegrijnse parlement Montenegro op 3 juni 2006 volledig onafhankelijk volgens de regels van het internationale recht. Servië erkende de onafhankelijkheid van Montenegro op 5 juni 2006 en het Servische parlement nam een besluit aan waarbij Servië de opvolger werd van de Statenunie van Servië en Montenegro, wat volgens het constitutioneel handvest van 4 februari 2003 de nieuwe naam was van de Federale Republiek Joegoslavië. Tegen deze achtergrond heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van een eigen aansprakelijkheid van Montenegro voor de langlopende leningen die de Gemeenschap aan de Statenunie van Servië en Montenegro (voorheen de Federale Republiek Joegoslavië) heeft toegekend, en tot evenredige beperking van de aansprakelijkheid van Servië voor deze leningen.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik stem vóór het verslag van Helmut Markov. Ik ben van mening dat het voor de stabiliteit en veiligheid in Europa absoluut noodzakelijk is dat we al het mogelijke doen om zowel Servië als Montenegro te helpen herstellen van de economische en sociale opschudding die door de opsplitsing van Joegoslavië en de daaropvolgende rampzalige oorlogen ontstond.
Ik hoop dat met name infrastructuur en transport een hoge prioriteit krijgen. Als we oprecht zijn in onze aspiraties voor deze twee landen, dan moeten we deze overeenkomst krachtig ondersteunen, want ze is onmisbaar. Ik hoop dat zowel Servië als Montenegro in de toekomst tot de Europese Unie kunnen toetreden.
Deze overeenkomst is de eerste stap naar een toekomstige toetreding.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van mijn gewaardeerde Britse collega Neil Parish heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van de Verordening van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. Laatstgenoemde verordening zou in werking moeten treden op 1 januari 2009. Het voorstel heeft tot doel het verplichte gebruik van het EU-logo uit te stellen totdat een nieuw logo is ontworpen, teneinde te voorkomen dat er bij de consumenten verwarring ontstaat door een te snelle opeenvolging van EU-logo’s en de marktdeelnemers extra kosten moeten maken doordat zij hun verpakkingen en afdrukken op zeer korte termijn moeten aanpassen. Vandaar het voorstel om het verplichte gebruik van het EU-logo uit te stellen tot 30 juni 2010.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun dit verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten. Ik ben er niet helemaal van overtuigd dat een maximale biologische productie en consumptie in alle gevallen beter is. Ik geloof dat de wetenschap de voedselproductiviteit en -veiligheid op enkele belangrijke terreinen heeft verbeterd. Mijn eigen consumptie is een afspiegeling van dat geloof. Dat neemt niet weg dat personen met een meer fundamentalistische opvatting er zeker van moeten kunnen zijn dat “biologisch” ook werkelijk betekent dat het gaat om een biologisch product en dat het niet zomaar een opschrift is om goedgelovige en slecht geïnformeerde consumenten aan te trekken.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De vraag naar biologisch geproduceerd voedsel en andere biologische producten is hoog en neemt nog steeds toe. Om aan deze vraag te kunnen voldoen, moeten consumenten natuurlijk in staat zijn om deze producten als zodanig op de markt te herkennen. Vandaar dat etikettering nodig is, zodat de markt zijn werk kan doen.
We hebben eerder echter tegen EU-voorschriften voor het etiketteren van biologische producten gestemd, omdat het onze overtuiging is dat de markt, aangedreven door bewuste consumenten, dit alleen afkan. Wanneer op het terrein van de etikettering van biologische producten overheidsvoorschriften nodig zijn, dan moeten die op nationaal niveau worden vastgesteld.
Bij de stemming over dit verslag was echter alleen de vraag aan de orde of het verplichte gebruik van het EU-logo voor organische producten moest worden uitgesteld. We stemden vóór het daartoe strekkende voorstel.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik stemde vóór het verslag-Parish waarin goedkeuring wordt gegeven aan het voorstel van de Commissie om de invoering van een verplicht EU-etiket voor biologische producten uit te stellen. Ik wijs er echter op dat het niet verboden is om een dergelijk etiket op basis van vrijwilligheid te gebruiken. Eventuele stappen in de richting van vrijwillige etikettering die in het voordeel zijn van de consument, zouden gestimuleerd moeten worden.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben vóór het verslag gestemd, omdat door de amendementen van het Parlement voor het sluiten van overeenkomsten de instemming van het Parlement zal zijn vereist. We zijn voorstander van een grondige herziening van de visserijovereenkomsten van de EU en zien dit als een positieve eerste stap die ons meer mogelijkheden geeft om invloed uit te oefenen.
We nemen de wetenschappelijke rapporten waaruit blijkt dat de zeeën uitgeput raken, zeer serieus. Daarom geloven we niet dat de visserijovereenkomsten van de EU op de lange termijn duurzame instrumenten voor het bestrijden van armoede en bevorderen van ontwikkeling zullen zijn. We zouden het visserijbeleid van de EU zo willen veranderen dat het leidt tot herstel van de visbestanden. Ook streven we ernaar dat via veranderingen in het handels- en hulpbeleid van de EU en via verscheidene vormen van partnerschap duurzame ontwikkeling wordt ondersteund in de landen waarvoor de visserijovereenkomsten met de EU momenteel een belangrijke bron van inkomsten vertegenwoordigen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik steun het verslag-Morillon over de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan. Ik ben van mening dat landen die van de visvangst leven hun eigen visgronden moeten beheren en in het geval van internationale visgronden onderling moeten samenwerken via regionale visserijorganisaties.
De EU heeft visserijbelangen in de Indische Oceaan en is bijgevolg gehouden aan de verplichtingen zoals die voortvloeien uit het VN-Verdrag inzake het recht van de zee. Ik kijk echter uit naar de dag waarop Frankrijk en andere EU-landen hun eigen visserijbelangen rechtstreeks kunnen regelen.
Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Het Europees Parlement heeft zojuist ingestemd met de Visserijovereenkomst voor de Zuid-Indische Oceaan die de Europese Gemeenschap in 2006 heeft ondertekend. Aangezien de Gemeenschap, vanwege de ligging van het eiland La Réunion, visserijbelangen had in dit gebied, was ze verplicht om samen te werken met de andere partijen die bij het beheer en de instandhouding van de visbestanden in het gebied waren betrokken, conform de bepalingen van het VN-Verdrag inzake het recht van de zee.
De nieuwe regionale visserijorganisatie verschaft een specifiek institutioneel kader met als hoeksteen het permanent Wetenschappelijk Comité, dat als hoofdtaak heeft om een wetenschappelijke beoordeling te geven van de toestand van de visbestanden en van de gevolgen van de visserij voor het mariene milieu, met inachtneming van de milieukenmerken van het gebied. De overeenkomst stimuleert ook samenwerking op het gebied van wetenschappelijk onderzoek.
Deze wetenschappelijke aanbevelingen bieden de partijen een goede basis voor het opstellen van de instandhoudings- en beheermaatregelen waarmee de uitdagingen in het gebied het beste kunnen worden aangegaan. De overeenkomst is een werkelijke stap vooruit in het vergroten van de visbestanden en het bevorderen van duurzame ontwikkeling.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik stemde vóór de resolutie van het Europees Parlement die is gebaseerd op het verslag van mijn collega Kyösti Virrankoski over het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 5/2008 (VOGB 5/2008), dat betrekking heeft op de herziening van de traditionele eigen middelen (TEM, d.w.z. douanerechten, landbouwrechten en suikerheffingen), de BTW- en de BNI-grondslag en de budgettering en financiering van de Britse korting, wat leidt tot een verandering in de verdeling van de bijdragen van de lidstaten aan de eigen middelen van de EU-begroting.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Duitse afgevaardigde Sylvia-Yvonne Kaufmann heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure zijn goedkeuring geeft aan het initiatief van een aantal lidstaten voor versterking van het Europees Justitieel Netwerk. In de resolutie worden de Raad en de Commissie er om te beginnen toe opgeroepen om vanaf de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon prioriteit te geven aan elk toekomstig voorstel tot wijziging van de tekst van het initiatief door gebruik te maken van de urgentieprocedure, overeenkomstig het bepaalde in het Verdrag. Ik steun de versterking van het onderdeel over “gegevensbescherming” en het feit dat de contactpunten van het Justitieel Netwerk de nationale leden van Eurojust van bepaalde informatie moeten voorzien. Ik verwelkom verder met name de verwijzing naar het toekomstig kaderbesluit over de bescherming van persoonsgegevens die in het kader van de politiële en justitiële samenwerking in strafzaken worden verwerkt.
Koenraad Dillen, Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Wat Frankrijk, Nederland en Ierland in de referenda van 2005 en juni 2008 door de voordeur naar buiten hebben gegooid, wil Brussel via het achterraam weer in huis halen: de Europese openbare aanklager.
De verleiding blijkt te groot voor onze pro-Europese tovenaarsleerlingen: bezwaren, verwerpingen, legitieme weerstand van de volkeren van Europa worden allemaal terzijde geschoven, want alle justitie-, veiligheids- en immigratievraagstukken moeten hoe dan ook en koste wat het kost worden gecommunautariseerd.
Europa heeft het helemaal mis. De vereiste samenwerking tussen de lidstaten op justitieel en politieel terrein en zelfs bij strafzaken mag er niet toe leiden dat ze worden onderworpen aan een supranationale rechtsorde die is gecreëerd ondanks alle verschillen die er tussen de rechtssystemen en tradities van de lidstaten bestaan.
We verwerpen deze supranationale rechtsorde, die in strijd is met de beginselen en waarden die we het meeste koesteren.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Voorzitter, dames en heren, ik stem vóór het verslag van mevrouw Kaufmann over het Europees Justitieel Netwerk. Ik ben het zowel eens met de inhoud als met de doelstelling, namelijk het versterken van bestaande structuren en het bundelen van acties. De significante veranderingen die de afgelopen jaren in verband met justitiële samenwerking in strafzaken hebben plaatsgehad, maken het noodzakelijk om structuren in te voeren dan wel te versterken waarmee op Europees niveau bijstand kan worden verleend en voor coördinatie kan worden gezorgd.
Ondanks het feit dat men het beginsel van wederzijdse erkenning in de praktijk is beginnen toe te passen, bestaan er nog steeds tal van praktische moeilijkheden en is er een groeiend aantal zeer gecompliceerde transnationale zaken waarbij het verstrekken van bijstand en ondersteuning aan de bevoegde nationale autoriteiten steeds noodzakelijker wordt.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Ik ben er volledig op tegen om gegevens over iemands religie, geslacht, politieke opvattingen, enz. te beschouwen als relevante informatie die naar de autoriteiten moet worden gestuurd, maar in dit verslag wordt de mogelijkheid daartoe alleen genoemd in combinatie met “aanvullende beveiligingsinstrumenten” en als een poging voor het verscherpen van bestaande wetgeving. Vandaar dat ik vóór stem.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik stemde vóór de wetgevingsresolutie die is gebaseerd op het verslag van de Portugese afgevaardigde Armando França waarbij goedkeuring wordt gegeven aan het initiatief van een aantal lidstaten (de Republiek Slovenië, de Franse Republiek, de Tsjechische Republiek, het Koninkrijk Zweden, de Slowaakse Republiek, het Verenigd Koninkrijk en de Bondsrepubliek Duitsland) tot wijziging van een reeks kaderbesluiten (2002/584/JBZ betreffende het Europees aanhoudingsbevel; 2005/214/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties; 2006/783/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie; en 2008/…/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen) met het oog op de tenuitvoerlegging van verstekvonnissen. Ik ondersteun het voorstel voor een reeks procedurele waarborgen voor het versterken van de rechten van personen die bij verstek zijn veroordeeld en de pogingen voor het uit de weg ruimen van de verschillende benaderingen van “gronden tot weigering van de erkenning” van bedoelde beslissingen.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik stemde vóór het verslag van de heer França over de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen, omdat ik denk dat het belangrijk is dat voor de wederzijdse erkenning van verstekvonnissen uniforme regels worden vastgesteld.
Ik feliciteer de rapporteur met de voorstellen in zijn verslag, die ik cruciaal acht voor het harmoniseren van procedurele waarborgen in de EU en voor het versterken van de bescherming van fundamentele rechten, zoals het recht om te worden gehoord en het recht op een proces.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun dit verslag over de wederzijdse erkenning van strafrechtelijke beslissingen. Ik ben van mening dat personen die voor een misdaad zijn veroordeeld zich niet binnen de spleten van de Europese Unie moeten kunnen verschuilen. Iedereen die in een lidstaat is veroordeeld, moet overal in de Unie schuldig worden geacht. Wanneer we de integriteit van de rechterlijke macht van een lidstaat in twijfel gaan trekken, dan moet het EU-lidmaatschap van die staat worden opgeschort. Zo lang dat niet het geval is, mag het niet uitmaken of een misdadiger in Madrid of in Lissabon is veroordeeld, net zo min als dat het uitmaakt of hij door een rechter in Manchester of Londen is veroordeeld.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL), schriftelijk. − (NL) Ik heb tegen het verslag “Toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen” van rapporteur Franca gestemd, omdat dit verslag een harmonisering van strafrecht op Europees niveau beoogt.
Ik vind dat strafrecht onder de bevoegdheden van de lidstaten valt en niet onder de bevoegdheden van de EU. Er dient dus geen harmonisering plaats te vinden.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − (NL) Ik heb tegen het verslag “Toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen” van rapporteur Franca gestemd, omdat dit verslag een harmonisering van strafrecht op Europees niveau wil bereiken. Ik vind dat strafrecht onder de bevoegdheden van de lidstaten valt en niet onder de bevoegdheden van de EU. Uiteraard ben ik voor het recht op goede vertegenwoordiging bij de verdediging.
Er dient echter geen harmonisering plaats te vinden.
Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Wederzijdse erkenning is de hoeksteen van justitiële samenwerking op Europees niveau. Iedere verduidelijking van de instrumenten voor het toepassen van dit beginsel is dus welkom.
Het vandaag goedgekeurde besluit is opportuun. Ik zou een ander probleem onder de aandacht willen brengen, namelijk de gebrekkige wijze waarop sommige lidstaten belangrijke instrumenten ten uitvoer leggen, zoals het Europees aanhoudingsbevel.
In januari 2007 vaardigden de Roemeense autoriteiten een Europees aanhoudingsbevel uit voor de Tsjechische staatsburger František Příplata, die in de zaak van de vermoording van een Roemeense vakbondsleider in 2000, was veroordeeld tot een gevangenisstraf van acht jaar wegens het aanzetten tot het plegen van een ernstig misdrijf. Tsjechië, waar de moordenaar zich bevindt, levert echter alleen personen uit die zijn veroordeeld voor misdrijven die zijn gepleegd op of na 1 november 2004.
Dus acht jaar nadat het betreffende misdrijf is gepleegd, is de veroordeelde persoon nog steeds niet uitgeleverd en is de tenuitvoerlegging van het vonnis nog steeds niet begonnen.
Ik vind dat lidstaten die menen dat instrumenten voor justitiële samenwerking op deze manier moeten worden uitgevoerd, er eens serieus over moeten nadenken of zulke reserves wel gepast zijn.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik stemde vóór het verslag van Armando França over de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op beslissingen tot confiscatie en het Kaderbesluit 2008/.../JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op strafrechtelijke beslissingen waarbij vrijheidsstraffen of tot vrijheidsbeneming strekkende maatregelen worden opgelegd met het oog op de tenuitvoerlegging ervan in de Europese Unie.
Het komt steeds vaker voor dat gevaarlijke criminelen de vrijheid van verkeer en het afschaffen van de grenzen binnen de Europese Unie gebruiken om aan veroordeling te ontkomen.
Ik sta onvoorwaardelijk achter dit verslag, omdat het zorgt voor eenvormige regelgeving inzake verstekvonnissen, wat bijzonder noodzakelijk is om te voorkomen dat misdadigers de rechtsgang blokkeren door naar een ander EU-land te vluchten.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) De amendementen van het Parlement beogen een grotere bescherming van personen door het bestaande regelgevingskader te verbeteren. Vandaar dat ik vóór stem.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Het initiatief tot wijziging van de wettelijke bepalingen inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op gerechtelijke uitspraken, heeft mijn volledige steun.
Al het mogelijke moet worden gedaan om ervoor te zorgen dat de justitiële samenwerking tussen lidstaten zo effectief mogelijk gebeurt. Tegelijkertijd moet ervoor worden gezorgd dat alle rechten van de burger, waaronder het recht op verweer in een strafprocedure, volledig behouden blijven.
Naar mijn mening zullen de voorgestelde amendementen niet alleen de samenwerking tussen de gerechten aanzienlijk faciliteren, maar bovenal in de hele Europese Unie de rechten van de burger bij de rechtspleging helpen versterken, vooral het recht op verweer en het recht op een nieuw proces.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Dit initiatiefverslag vestigt de aandacht op visserij en aquacultuur in de context van het geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa.
Ecologisch en duurzaam beheer van aquatische hulpbronnen en visbestanden is natuurlijk belangrijk voor de bescherming van het milieu waarin we leven. Helaas gaat de rapporteur in zijn verslag voorbij aan de problemen die de visserijsector veroorzaakt. Daarom onthouden we ons van stemming. Overcapaciteit van de visserijvloten in de EU heeft tot gevolg dat er veel te veel wordt gevangen. Dit vormt zowel een bedreiging voor het mariene ecosysteem als voor de visbestanden.
We zouden graag zien dat het aantal vissersvaartuigen aanzienlijk wordt verminderd en het vaststellen van visquota gebeurt op basis van wetenschappelijke gegevens en uitgaande van wat biologisch veilig is. Natuurlijk moeten werknemers die het slachtoffer worden van herstructureringsmaatregelen redelijke financiële steun krijgen en moet ze de mogelijkheid worden geboden om een arbeidsmarktgerichte opleiding te volgen, zodat ze aan de slag kunnen in andere sectoren van de economie.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik stemde vóór het verslag van collega Gklavakis over visserij en aquacultuur in de context van het geïntegreerd beheer van kustgebieden in Europa (ICZM), en feliciteer hem met de goede kwaliteit van dit verslag. Ik vind het verslag daarom zo goed omdat wordt benadrukt dat visserij en aquacultuur voor kustgebieden van groot economisch en sociaal belang zijn en wordt opgeroepen tot steunverlening voor deze activiteiten in het kader van het ICZM. Om die reden is het ook van essentieel belang dat de nationale en regionale overheden van de ultraperifere gebieden geïntegreerde ICZM-strategieën opstellen om de evenwichtige ontwikkeling van de kustgebieden te waarborgen.
Ik ben ook een groot voorstander van het voorstel van de rapporteur om het Europees Visserijfonds te gebruiken voor de langetermijnfinanciering van maatregelen in het kader van het ICZM, omdat uit dit fonds acties worden ondersteund die erop zijn gericht om via een horizontale benadering van alle maritieme activiteiten in visserijgebieden, de duurzame ontwikkeling van die gebieden te bevorderen.
Tot slot is het belangrijk om te onderstrepen dat bij regionale planning de aandacht tot dusver volledig op het land is gericht en geen rekening is gehouden met het effect van kustactiviteiten op bepaalde maritieme activiteiten, wat heeft geleid tot de achteruitgang van mariene habitats. Daarom is het cruciaal dat een nieuwe aanpak wordt gevolgd.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) In het verslag-Gklavakis wordt terecht uit gegaan van het belang van visserij voor kustgemeenschappen en voor het behoud van hun culturele tradities. Dit zeer menselijke aspect van de visserij-industrie lijkt bij de uitvoering van het gemeenschappelijk visserijbeleid al te vaak over het hoofd te zijn gezien. De rapporteur wijst er terecht op dat de bevoegde instellingen op nationaal, regionaal en EU-niveau op het terrein van kustbeheer met elkaar moeten samenwerken. Ik ben van mening dat kustgebieden en -staten daarbij het voortouw moeten nemen en de EU faciliterend moet optreden.
Sebastiano (Nello) Musumeci (UEN), schriftelijk. − (IT) Visserij en aquacultuur zijn twee van de belangrijkste motoren van de economische en sociale ontwikkeling van de kustgebieden van de Europese Unie. Daarom is het belangrijk dat visserij- en aquacultuuractiviteiten zo worden beheerd dat sprake is van een duurzame exploitatie van visgronden maar dat tegelijkertijd aan de toenemende vraag naar visproducten wordt voldaan.
Om dat te bereiken moeten de lidstaten een reeks maatregelen uitvoeren die zijn gericht op het beschermen van kustgebieden en het bevorderen van een schoon mariene milieu. Het grensoverschrijdende karakter van veel kustprocessen maakt het noodzakelijk dat de lidstaten daarbij niet alleen met elkaar maar ook met aangrenzende derde landen samenwerken.
Een van die maatregelen betreft de bouw van huisvesting voor toeristische doeleinden. Voor veel regio’s is het toerisme belangrijk voor het lokale bbp. Ik ben van mening dat we milieuvriendelijk toerisme moeten ondersteunen, met andere woorden: een vorm van toerisme die aansluit bij beleid voor de bescherming van het platteland en het milieu.
Ook bij industriële activiteiten is coördinatie nodig. Dan denk ik bijvoorbeeld aan het belang van een effectief gemeenschappelijk beleid voor de verwerking van afvalwater om ervoor te zorgen dat een belangrijke economische activiteit verenigbaar is met de noodzaak en de plicht om het mariene milieu in stand te houden.
Kleinschalige kustvisserij is een zeer belangrijke bron van inkomsten voor duizenden gezinnen en houdt een eeuwenoude traditie in stand die Europa naar mijn mening zou moeten ondersteunen en behouden.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Ik stem vóór het verslag-Gklavakis, omdat daarin wordt benadrukt dat een communautaire strategie voor de kustgebieden op duurzame ontwikkeling moet zijn gericht.
Een strategie voor een geïntegreerd beheer van kustgebieden kan feitelijk een geschikt kader bieden voor de duurzame exploitatie van deze gebieden en de daar verrichte activiteiten. Ik sta volledig achter het standpunt van de rapporteur dat langetermijnplanning nodig is en dat daar alle relevante instanties bij moeten worden betrokken.
Ik juich die opvatting toe en wil ik ook graag benadrukken dat dit nog maar het begin van meer aandacht voor deze sector moet zijn. Ik verzoek de Commissie om op dit terrein een zinvol beleid te voeren.
Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. − (EN) Ik heb me van stemming onthouden, omdat ik van mening ben dat overál sprake moet zijn van duurzame visserij en als steunbetuiging aan de kustgemeenschappen en vissers van Ierland. Het gemeenschappelijk visserijbeleid richt zich weliswaar op beiden, maar heeft een averechts heeft gehad: achteruitgang van het mariene milieu en de visbestanden.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van mijn zeer gewaardeerde Sloveense collega Mihael Brejc heb ik vóór de wetgevingsresolutie gestemd waarmee het Parlement in het kader van de medebeslissingsprocedure in eerste lezing zijn goedkeuring geeft aan het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 wat betreft het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode. Gezien de verwachtingen die de Europese burger heeft als het gaat om binnenlandse veiligheid, ondersteun ik ten volle de voorgestelde wijzigingen in de Schengengrenscode die moeten zorgen voor een effectief gebruik van het VIS aan de buitengrenzen. Het voorstel strekt tot het vaststellen van gemeenschappelijke regels voor het verplicht gebruik van het VIS aan de buitengrenzen (d.w.z. een systematische controle aan de hand van het nummer van de visumsticker in combinatie met een verificatie van de vingerafdrukken) en beoogt op die manier het systeem voor een geïntegreerd grensbeheer in de Europese Unie verder te ontwikkelen.
Koenraad Dillen, Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Hoewel ik graag het tegenovergestelde zou willen verkondigen, heeft Europa geen vorderingen gemaakt op het terrein van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid. Integendeel, sinds het betreurenswaardige Schengenakkoord van kracht is, heeft de afschaffing van controles aan de binnengrenzen geleid tot een enorme groei van de georganiseerde misdaad en alle vormen van illegale handel.
Met methoden die de veiligheid van de nationale staten en hun burgers maar al te vaak in gevaar brengen, heeft de Europese Unie – die op het terrein van veiligheid een echte tovenaarsleerling is – ons opgezadeld met deze “ruimte van onveiligheid” waarin het al evenzeer aan “vrijheid” en “rechtvaardigheid” ontbreekt.
Wijziging van de Schengengrenscode zal niet helpen, want het zijn de grondslagen zelf van het Schengenakkoord die verkeerd en onaanvaardbaar zijn.
Een “gemeenschappelijke ruimte van veiligheid” heeft alleen kans van slagen als de afzonderlijke staten de volledige bevoegdheid behouden over de controle van de nationale grenzen en over het nationale migratiebeleid. Het zou werkelijk het toppunt van absurditeit zijn wanneer deze maatregel behelst dat nog meer bevoegdheden worden overgedragen aan een Unie die toch al verlamd is.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. − (DE) Ik stemde vóór het verslag van Mihael Brejc over het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode.
De gemeenschappelijke regels voor de buitengrenzen van het Schengengebied moeten worden gewijzigd en het VIS moet op een efficiëntere en meer uniforme wijze worden gebruikt. Dit moet op een oordeelkundige en zorgvuldige wijze gebeuren, omdat privacybescherming en mensenrechten altijd op de voorgrond moeten staan en in acht moeten worden genomen.
Wanneer aan de grenzen van iedereen met behulp van het VIS de vingerafdrukken worden gecontroleerd, zullen de wachtrijen en het oponthoud aan de grensposten onnodig lang worden, zelfs voor mensen die niet visumplichtig zijn.
In het verslag wordt nu voorgesteld het visuminformatiesysteem alleen “steekproefsgewijs” te raadplegen. Douaniers blijven controleren of reizigers aan alle vereisten voldoen om de EU te mogen betreden. Ze kunnen zelf beslissen of ze daarnaast ook het VIS willen raadplegen. Deze aanpak garandeert nog steeds een zeer hoog niveau van veiligheid maar voorkomt dat mensen langer dan strikt noodzakelijk aan de grens worden opgehouden.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Versterking van het Visa Informatie Systeem (VIS) is ongetwijfeld een goede manier om in de toekomst fraude gemakkelijker te bestrijden en is – mits de bescherming van gegevens is gewaarborgd – daarom toe te juichen. Toch zal, als het nemen van vingerafdrukken en gezichtscans vereist is voor het verlenen van Schengen-visa, dit in de toekomst leiden tot aanzienlijke toestanden in de betreffende ambassades. In het debat in Duitsland wordt aangevoerd dat sommige ambassades daarvoor noch het personeel, noch de faciliteiten hebben. De mogelijke uitbesteding van gegevensopslag aan externe bedrijven, wat ook onderwerp van discussie is, geeft echter reden tot ernstige bezorgdheid, en kan de weg openen voor toekomstige visumschandalen.
Het VIS heeft positieve aspecten, maar over het geheel genomen is het niet goed doordacht, en daarom heb ik niet voor het verslag kunnen stemmen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Ik stem vóór het verslag-Brejc. Ik ondersteun dit voorstel en de daarin verwoorde doelstellingen. In bepaalde perioden zijn de grensovergangen volgepakt met mensen die het Schengengebied willen betreden.
Het voorstel zorgt voor een zekere ontlasting van het normale controlesysteem, maar beoogt ook reizigers te beschermen en ze lange wachttijden aan de grenzen te besparen. De “afwijking” mag echter geen algemene regel worden, en ik ben het ermee eens dat de duur en frequentie ervan tot een minimum moeten worden beperkt. Alles bij elkaar genomen ben ik blij dat de toepassing van de afwijking aan specifieke voorwaarden wordt onderworpen.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik ben voorstander van de wijziging van Verordening (EG) nr. 562/2006 wat betreft het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) in het kader van de Schengengrenscode.
Ik vind het onnodig en te tijdrovend om onderdanen van derde landen die in bezit zijn van een visum steeds weer te controleren wanneer ze de grens passeren. Het veroorzaakt buitensporig lange wachttijden aan grensovergangen.
Minder intensieve grenscontroles leiden volgens mij niet tot een grotere onveiligheid in de EU. Vandaar dat ik van mening ben dat de voorgestelde oplossing om de bevelvoerende grenswachter alleen steekproefsgewijs VIS-controles te laten uitvoeren, de juiste is.
Marian Zlotea (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik heb vandaag vóór het verslag-Brejc gestemd, omdat het gebruik van het visuminformatiesysteem (VIS) voor een efficiënte controle van de buitengrenzen van fundamenteel belang is. Voor het garanderen van de veiligheid aan de buitengrenzen zou het VIS door de grenspolitie stelselmatig moeten worden geraadpleegd voor iedereen die in bezit is van een visum.
Door de uitbreiding van het Schengengebied zijn in de Europese Unie grenzen opgeheven. Nog steeds is het zo dat onderdanen van derde landen bij binnenkomst maar één keer worden gecontroleerd. De helft van de illegale immigranten komt de EU legaal binnen maar overschrijdt de verblijfstermijn omdat er geen visumcontrolesysteem is.
We willen een veiliger Europa, maar tegelijkertijd een vriendelijker Europa voor mensen die voor toerisme of zaken komen. Het amendement dat vandaag in het Europees Parlement in stemming is gebracht, is in het voordeel van EU-burgers en onderdanen van derde landen die niet visumplichtig zijn, omdat we op deze manier de verstoppingen bij de grensovergangen aanzienlijk verminderen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van de Roemeense afgevaardigde Renate Weber stemde ik vóór de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement waarbij goedkeuring wordt gegeven aan het initiatief van een aantal lidstaten (België, Tsjechië, Estland, Spanje, Frankrijk, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Polen, Portugal, Slovenië, Slowakije en Zweden) voor het versterken van Eurojust. Ik ondersteun de versterking van het onderdeel “gegevensbescherming” en de verplichting om het Europees Parlement meer informatie te geven zodat het beter in staat is om te controleren of Eurojust, dat in 2002 is opgericht als EU-orgaan met rechtspersoonlijkheid om de coördinatie en samenwerking tussen de bevoegde justitiële autoriteiten van de lidstaten te bevorderen en verbeteren, de toegewezen taken uitvoert en zijn verplichtingen nakomt. De ervaring met Eurojust heeft geleerd dat de operationele efficiency moet worden verbeterd door alle nationale leden een gelijke status te geven. Ik ondersteun tevens de coördinatiecel voor noodgevallen, de nationale coördinatiesystemen, de partnerschappen met de andere communautaire organen voor veiligheid en bescherming (Europol, Frontex, OLAF) en de mogelijkheid voor Eurojust om in derde landen verbindingsmagistraten te detacheren.
Patrick Gaubert (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik ben blij met de aanneming van het verslag van mevrouw Lambert over de evaluatie van het Dublin-systeem. De rapporteur brengt in haar verslag terecht in herinnering dat de doelstellingen van het Dublin-systeem grotendeels zijn verwezenlijkt, maar dat de kosten van het systeem niet kunnen worden beoordeeld omdat het ontbreekt aan precieze cijfers. Er bestaan nog steeds twijfels over zowel de praktische toepassing als de effectiviteit van het systeem.
Dit verslag vormt de aanzet voor het debat over de toekomst van het gemeenschappelijk Europees asielbeleid dat in juni 2007 met de publicatie van het gelijknamige groenboek is gelanceerd.
In het verslag wordt erop gewezen dat de volgende onderdelen van het systeem moeten worden verduidelijkt dan wel aangepast: het basisbeginsel van non-refoulement moet in acht worden genomen; asielzoekers moeten alle relevante informatie over het Dublin-systeem krijgen in een taal die ze begrijpen, gedurende de hele procedure toegang hebben tot rechtsbijstand en tegen elk besluit tot overdracht een opschortend beroep kunnen instellen; de criteria voor het bepalen van de leeftijd van minderjarigen moeten worden geharmoniseerd; en er moeten mechanismen worden bedacht voor het blokkeren van overdrachten naar landen die de rechten van asielzoekers duidelijk niet eerbiedigen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Onder het voorwendsel van versterking van de operationele capaciteiten van Eurojust in de strijd tegen verschillende vormen van misdaad, wordt in dit voorstel toegegeven aan de obsessie van politieke correctheid van de volgelingen van de gedachtepolitie.
Het is evident dat de werkelijke doelstelling van dit voorstel is om mensen onder bedreiging van straf de mond te snoeren, of het nu gaat om schriftelijke uitingen of om mondelinge opmerkingen tijdens vergaderingen. Verschillende sprekers in dit Huis hebben al verzocht om de aanneming van een kaderrichtlijn waarbij vermeende racistische of xenofobische handelingen als misdrijven moeten worden veroordeeld en, om de snelle omzetting van een dergelijke richtlijn in nationaal recht te verzekeren, de instelling van de functie van Europese openbaar aanklager – een nieuwe Torquemada voor het vervolgen van politiek onjuiste gedachten in de EU.
Helaas is het zo dat hoe meer besluitvormingsbevoegdheden het Europees Parlement krijgt, hoe meer deze zelfverklaarde “tempel van de democratie” de spot drijft met fundamentele vrijheden, in het bijzonder de vrijheid van onderzoek, mening en meningsuiting. Dit totalitaire Europa is feitelijk veel gevaarlijker dan de monsters die het zegt te bestrijden. Belangrijkste doelstelling van de euroglobalisten en immigratiefundamentalisten is om zich te ontdoen van hinderlijke tegenstanders door een repressieve Europese strafwetgeving aan te nemen.
Dit accepteren we niet.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Het voorstel van de Raad en het gerelateerde verslag over de wijziging van de Eurojustverordening geven dit repressieve EU-orgaan zelfs nog meer macht.
Het werkingsgebied van Eurojust wordt uitgebreid tot bijna alle terreinen van het strafrecht en ook de interventiebevoegdheden ten aanzien van de nationale justitiële autoriteiten worden versterkt. Lidstaten worden verplicht om aan Eurojust persoonsgegevens (waaronder DNA-gegevens) en andere informatie te verstrekken en er wordt een netwerk van nationale Eurojustpartners opgezet. Eurojust krijgt ook hechtere banden met andere repressieve mechanismen van de EU (Europees Justitieel Netwerk, Frontex) en derde landen. Versterking van Eurojust versterkt ook Europol en zal er toe leiden dat de dossiers over EU-werknemers en buitenlanders in omvang toenemen. Dit wordt ondersteund door de modernisering van het Schengeninformatiesysteem en het VIS en door het Verdrag van Prüm in het Gemeenschapsrecht op te nemen. Achter het excuus van terrorisme- en georganiseerde-misdaadbestrijding gaat een poging schuil om middelen te mobiliseren tegen het verhevigde verzet van de bevolking tegen het beleid van de EU en de nationale regeringen. De ongeremde groei van repressiemechanismen op nationaal en EU-niveau brengt het reactionaire karakter van de EU nog duidelijker aan het licht en zet de mensen er meer dan ooit toe aan om zich tegen deze imperialistische structuur te weer te stellen en ze omver te gooien.
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. − (EN) De Maltese eilanden vormen de zuidgrens van de EU. Gelegen in het midden van de Middellandse Zee ontvangen ze een onevenredig groot aantal illegale immigranten. De meeste van hen vragen asiel aan.
Frontex – waarvan regeringsvertegenwoordigers dachten dat het het aantal illegale immigranten binnen de perken zou brengen – is een compleet fiasco.
We hebben steeds weer gevraagd om de lasten te delen, met weinig of geen resultaat. Nu het Parlement aan zijn laatste zittingsjaar is begonnen, worden eindelijk instrumenten voor lastenverdeling voorgesteld. Eindelijk wordt de noodzaak erkend om “de onevenredige belasting (te) verlichten waarmee bepaalde lidstaten, met name de grenslidstaten, geconfronteerd kunnen worden”.
Dat het Parlement de noodzaak erkent om “te voorzien in andere dan financiële instrumenten waarmee voor de kleine lidstaten aan de buitengrenzen van de Unie de rampzalige gevolgen van de implementatie van dit systeem kunnen worden hersteld“, stemt tot tevredenheid, omdat Malta in deze passage weliswaar niet bij naam wordt genoemd, maar defacto wel wordt bedoeld.
De EU heeft zich ten aanzien van deze kwestie vooralsnog weinig solidair getoond. Het wordt tijd dat we ophouden met loze praatjes en eindelijk wat doen.
De EU dient te beseffen dat de kleinste lidstaat het enorme aantal vluchtelingen en asielzoekers niet kan blijven absorberen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik stemde vóór het verslag van de Britse afgevaardigde Jean Lambert over het Dublin-systeem en prijs mijn vriend Patrick Gaubert, de rapporteur voor de PPE-Fractie, voor het werk dat hij heeft verricht. Het Dublin-systeem is bedoeld om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor het behandelen van een asielverzoek dat op het grondgebied van een van de lidstaten, Noorwegen of IJsland is ingediend. Hoewel de doelstellingen van het Dublin-systeem, met name het ontwikkelen van een duidelijke en hanteerbare methode om vast te stellen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek, grotendeels zijn verwezenlijkt, bestaan nog steeds problemen met betrekking tot de effectiviteit van het systeem en de praktische toepassing ervan, alsook ten aanzien van de kosten, die niet zijn beoordeeld. Uit dit alles blijkt dat het dringend noodzakelijk is om een Europees immigratie- en asielbeleid vast te stellen. In dit verband welkom ik het werk van de huidige voorzitter van de op dit terrein bevoegde Raad, mijn vriend Brice Hortefeux, de Franse minister van Immigratie, Integratie, Nationale Identiteit en Solidaire Ontwikkeling, die zojuist de Europese ministersconferentie over asielrecht heeft voorgezeten, die op 8 en 9 september 2008 in Parijs werd gehouden.
Jan Březina (PPE-DE), schriftelijk. − (CS) Ik heb tegen het verslag over de evaluatie van het Dublin-systeem gestemd, omdat ik van mening ben dat de daarin genoemde punten het systeem niet zouden verbeteren maar de effectieve werking ervan juist zouden belemmeren.
Ik wil vooral met klem waarschuwen tegen de invoering van een automatisch recht op opschortend beroep tegen een besluit tot overdracht van een asielzoeker naar de lidstaat die bevoegd is tot het behandelen van zijn verzoek. Verder zal het grote voorbehoud tegen het gebruik van detentiecentra voor de overdracht van asielzoekers naar de verantwoordelijke lidstaat, zeker niet bijdragen aan het verbeteren van de effectiviteit van het systeem. Integendeel, het systeem zal daardoor in twijfel worden getrokken en onduidelijker worden.
De in het verslag genoemde punten zullen de instrumenten waarmee de lidstaten kunnen verzekeren dat hun besluiten in het kader van het Dublin-systeem ten uitvoer worden gelegd, dus feitelijk in de regel afschaffen of op zijn minst verzwakken. Dit moeten we niet goedkeuren. Het is verkeerd omdat het niet nader gedefinieerde humanitaire aspect bij de beoordeling van asielverzoeken, niet tot gevolg mag hebben dat besluiten van lidstaten niet ten uitvoer worden gelegd wanneer asielzoekers niet meewerken.
Ik kan me ook niet vinden in de oproep tot het vaststellen van EU-instrumenten voor lastenverdeling. De bestaande instrumenten voor financiële compensatie van de lidstaten die de grootste problemen van asielaanvragen ondervinden zijn naar mening ruim voldoende. En er is geen reden voor aantasting van het gezag van de lidstaten op het terrein van asiel door middel van aanvullende regulering.
Koenraad Dillen, Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Met enige ironie constateren we dat dit de eerste keer is dat een verslag van het Europees Parlement de massale instroom van migranten in een EU-lidstaat als een “last” kwalificeert.
Zou het niet zo moeten zijn dat immigratie voor alle volkeren van Europa kansen creëert?
Laat hier geen twijfel over bestaan: de absurditeit van de verplichting tot het opnemen van asielzoekers en van de strikte naleving van het beginsel van non-refoulement staat buiten kijf. Het verslag vestigt alleen de aandacht op de gebreken van het Dublin-systeem die betrekking hebben op de vraag hoe wordt vastgesteld welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek. Deze gebreken zijn evident als je kijkt naar de almaar groeiende migratiestromen naar landen die voor het merendeel in de zuidelijke periferie van de EU liggen.
Nogmaals, het verslag biedt een schijnoplossing voor de technische en menselijke problemen die met migratiestromen in verband worden gebracht. De implementatie van een gemeenschappelijk asielsysteem, dat in een constant uitdijende EU met poreuze grenzen tot mislukken is gedoemd, is niet was er nodig is. Integendeel, de lidstaten moeten juist het recht krijgen om op het terrein van migratie en de controle van hun grenzen zelf te beslissen.
Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het Dublin-systeem is in de praktijk een instrument gebleken voor het bevorderen van het antivluchtelingenbeleid van de EU. De uiteenlopende onrechtvaardigheden bij de toepassing ervan, zoals die in dit verslag worden beschreven, bevestigen het reactionaire karakter van dit systeem.
De EU, die in plaats van asielslachtoffers te helpen en hun rechten te respecteren, onpopulaire regimes ondersteunt, interne conflicten en oorlogen aanwakkert en tot imperialistische interventies aanzet en daardoor voor een belangrijk deel medeverantwoordelijk is voor de honderdduizenden vluchtelingen in de wereld, heeft de laatste jaren haar standpunt ten aanzien van vluchtelingen voortdurend verhard.
Asielzoekers worden van het ene naar het andere EU-land gestuurd. Deze onacceptabele praktijk wordt door de Dublinverordening goedgekeurd en is ontstaan door de oprichting van Frontex voor het verdrijven van vluchtelingen, door de recente richtlijn die het mogelijk maakt vluchtelingen tot wel achttien maanden in detentie te houden, door goed te keuren dat Eurodac ook voor andere dan de oorspronkelijke doeleinden kan worden gebruikt, zoals het bijhouden van vluchtelingendossiers, en door wat in het algemeen neerkomt op een inhumane behandeling.
Het is bijgevolg duidelijk dat we ons hard tegen het Europees antivluchtelingenbeleid moeten verzetten, en in het bijzonder tegen deze verordening. We moeten het recht van asielzoekers respecteren om zelf te bepalen naar welk land ze het beste kunnen vluchten en ervoor zorgen dat de lidstaten zich houden aan het Verdrag van Genève van 1951.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Wij zijn van mening dat het verslag over de evaluatie van het Dublin-systeem voor wat betreft de behandeling van asielverzoeken in lidstaten die de Overeenkomst van Dublin hebben ondertekend, enkele positieve punten bevat.
Daartoe behoren onder meer de volgende:
- We onderschrijven de veroordeling van overdrachten van asielzoekers aan lidstaten die geen volledige en eerlijke behandeling van hun verzoek garanderen en de restrictieve omschrijving van “gezinslid”, en de opmerking dat de uitbreiding van de lijst van instanties die toegang hebben tot de Eurodac-gegevensbank, het risico met zich meebrengt dat informatie in handen komt van derde landen;
- We onderschrijven ook het voorstel om asielzoekers het recht te verlenen om tegen een besluit tot overdracht aan een andere lidstaat een opschortend beroep in stellen; om het beginsel van non-refoulement in acht te nemen, alsook het beginsel dat een aanvraag nooit op procedurele gronden mag worden afgesloten; en om gezinshereniging als doelstelling te handhaven alsook het beginsel van het belang van het kind (vaststellen van de leeftijd, geen detentie, definitie van “gezinslid”).
We kunnen ons echter niet vinden in de classificatie en aanvaarding van vigerende EU-instrumenten en de ondersteuning van de communautarisering van het asielbeleid, een federalistische aanpak die naar onze mening de oorzaak is van de tegenslagen die asielzoekers momenteel op EU-niveau ervaren.
Vandaar onze onthouding.
Anna Hedh (PSE), schriftelijk. − (SV) Ik stemde vóór het initiatiefverslag van Jean Lambert over het Dublin-systeem (A6-0287/2008), hoewel er standpunten in staan die ik niet deel. De reden waarom ik toch vóór heb gestemd, is dat ik het eens ben met de krachtige kritiek op de wijze waarop de vigerende EU-regels de rechten van asielzoekers ondergraven. Een voorbeeld is de overdracht van asielzoekers aan lidstaten die geen volledige en eerlijke behandeling kunnen garanderen. Ik ben echter tegen een totale harmonisering van het asielbeleid in de EU.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik stemde vóór het verslag van collega Lambert over de evaluatie van het Dublin-systeem. Ik wil vooral de paragrafen onder de aandacht brengen waarin wordt benadrukt dat bij besluiten die betrekking hebben op kinderen, de belangen van het kind voorop moeten staan.
In mijn eigen land, Schotland, zitten we met de schandelijke situatie in het detentiecentrum van Dungavel, waar kinderen van asielzoekers feitelijk achter slot en grendel zitten. Zulke praktijken kunnen nooit in het belang van het kind zijn. Ik ondersteun de inspanningen van de Schotse regering om deze instelling te sluiten en immigratie weer onder haar bevoegdheid te brengen.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Het is belangrijk dat duidelijkheid wordt verschaft over enkele regels die voor de asielprocedure gelden. Zo moet onder meer duidelijkheid worden gegeven over de regels voor het vaststellen van de verantwoordelijke lidstaat, om meervoudige aanvragen uit te sluiten. Terwijl de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken vraagt om een grotere bescherming van kinderen in asielprocedures, verschijnen aan de buitengrenzen van de EU steeds meer alleenreizende kinderen die gebruik willen maken van de bijzondere bescherming die ze genieten tegen uitzetting. Keer op keer riskeren ze hun leven op zoek naar nieuwe, geraffineerde vluchtroutes.
Wanneer regels die als bescherming zijn bedoeld als prikkel gaan fungeren voor het nemen van steeds andere risico’s, moeten we van aanpak veranderen.
Het onderhavige verslag bevat een paar bouwstenen, maar over het geheel genomen gaat het volgens mij niet ver genoeg. Daarom heb ik tegen gestemd.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Ik stemde vóór het verslag-Lambert over de evaluatie van het Dublin-systeem. In het verslag wordt bezorgdheid uitgesproken over de tekortkomingen van het systeem en wordt de Commissie opgeroepen maatregelen te nemen tegen landen die geen garantie bieden op een volledige en eerlijke behandeling van de asielverzoeken die ze ontvangen.
Na de voor mij onaanvaardbare ontwerprichtlijn betreffende non-refoulement die in juni is aangenomen, benadrukt het Europees Parlement vandaag dat asielzoekers volgens de Europese wetgeving rechten hebben en de lidstaten zekere verplichtingen.
Griekenland maakt zich stelselmatig schuldig aan de schending van fundamentele rechten van asielzoekers. Er heersen onaanvaardbare omstandigheden bij opvangcentra en het percentage toegewezen verzoeken in Griekenland behoort tot de laagste van de EU. Bepaalde lidstaten hebben al geweigerd de Dublinverordening uit te voeren wanneer Griekenland het verantwoordelijke land is; anderen zeggen hetzelfde te zullen doen. We verzoeken de Commissie om substantiële en effectieve maatregelen voor te stellen om te garanderen dat de Griekse autoriteiten asielverzoeken op de juiste wijze afhandelen.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. − (RO) Nog steeds zijn er tussen de lidstaten verschillen in asielwetgeving en asielprocedures. Asielzoekers worden bijgevolg in elke lidstaat anders behandeld.
Tenzij overal in de Europese Unie hetzelfde niveau van bescherming wordt geboden, en dat niveau bevredigend is, zal het Dublin-systeem steeds onbevredigende resultaten opleveren, zowel uit technisch als menselijk oogpunt, en zullen asielzoekers goede grond hebben om hun verzoek in te dienen bij een lidstaat waar de kans op een positief besluit het grootst is.
Het grote aantal meervoudige aanvragen en het kleine aantal overdrachten duiden op gebreken in het Dublin-systeem en op de noodzaak van een Europees asielsysteem.
De uitvoering van de Dublinverordening kan leiden tot een ongelijke verdeling van de verantwoordelijkheid voor mensen die om bescherming vragen, ten nadele van lidstaten die enkel en alleen vanwege hun geografische ligging geconfronteerd worden met grotere stromen migranten.
Uit de evaluatie van de Commissie blijkt dat de dertien lidstaten aan de buitengrenzen van de Unie in 2005 te kampen hadden met steeds grotere problemen ten gevolge van het Dublin-systeem. Het Dublincriterium van het “eerste land van binnenkomst” plaatst de lidstaten aan de buitengrenzen daarom in een zeer moeilijke situatie.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Dit initiatiefverslag strekt tot het verbeteren van de bescherming voor asielzoekers. Ik kan me echter niet vinden in de verklaring in het verslag dat een gemeenschappelijk asielsysteem het probleem van het gebrek aan bescherming zal oplossen.
Desalniettemin stem ik vóór, omdat het grootste deel van het verslag positief is voor asielzoekers en zij het aandachtspunt van dit verslag vormen.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. − (SV) Het Europees Parlement heeft vandaag een verslag aangenomen dat op duidelijke en kritische wijze op de zwakke punten van het huidige Dublin-systeem wijst. Het laat geen twijfel dat we in een Europa met steeds minder grenzen een gemeenschappelijk migratie- en asielbeleid nodig hebben. De vraag is hoe dat bereikt moet worden.
Folkpartiet is het grotendeels met de geuite kritiek eens en van mening dat het goed is om een duidelijk signaal af te geven dat een meer humanitaire aanpak nodig is. Daarom stem ik vóór, zij het met enige kanttekeningen.
In amendement 5 worden enkele landen bekritiseerd voor het feit dat ze asielzoekers systematisch van hun vrijheid beroven door ze in detentie te plaatsen. Ik denk dat deze kritiek terecht is, zeker met betrekking tot Zweden, dat tot de landen behoort die zich hier van oudsher aan schuldig maken. Ik ben het echter niet eens met het voorstel van de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links voor een compleet verbod op detentie, hoewel ik denk dat detentie slechts als allerlaatste middel moet worden aangewend. Met betrekking tot amendement 6, houdende invoering van de verplichting voor organisaties zoals het Rode Kruis en de Rode Halve Maan tot het proactief opsporen van gezinsleden, heb ik me onthouden van stemming. Een dergelijke verplichting kan wel aan een overheidsinstelling maar niet aan een particuliere organisatie worden opgelegd. Omdat noch de oorspronkelijke tekst, noch het amendement een alternatief bood, heb ik me onthouden van stemming.
Søren Bo Søndergaard (GUE/NGL), schriftelijk. − (DA) Hoewel het verslag van mevrouw Lambert over de evaluatie van het Dublin-systeem (A6-0287/2008) standpunten en voorstellen bevat die ik niet steun, heb ik in de eindstemming toch vóór gestemd. Ik heb dit vooral gedaan om uitdrukking te geven aan mijn goedkeuring van de uitgesproken kritiek in het verslag op de wijze waarop de vigerende EU-voorschriften de rechten van asielzoekers ondergraven, bijvoorbeeld omdat ze het mogelijk maken dat asielzoekers worden overgedragen aan lidstaten die geen volledige en eerlijke behandeling van hun aanvraag kunnen garanderen.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − (NL) De afspraken over Dublin II berusten op de politieke fictie dat bij het behandelen van asielvragen er wederzijds vertrouwen is tussen de 27 lidstaten en dat alle lidstaten op eenzelfde hoogstaande wijze hun verantwoordelijkheid opnemen.
Zelf heb ik een onderzoek gedaan naar de opvang van Tsjetsjeense vluchtelingen in Polen omdat een aantal Tsjetsjeense vluchtelingen vanuit België op grond van Dublin teruggestuurd waren naar Polen. Het protest ter zake was zeer groot. Vandaar dus een eigen onderzoek. De beelden ervan zijn trouwens te bekijken op mijn website.
Zolang er geen toereikend en samenhangend niveau van bescherming bestaat in alle 27 lidstaten blijft Dublin II mijn inziens niet veel meer dan politieke fictie en creëert het grove onrechtvaardigheid. Ik heb in Polen met eigen ogen kunnen vaststellen dat de uitgangspunten van de Dublin-regeling geen realiteit zijn. De kwaliteit van de opvang, de opvang van kinderen en het niet-verlenen van onderwijs, de hygiënische voorwaarden waaronder vluchtelingen moeten verblijven, de gebrekkige gezondheidszorg: het zijn evenzoveel zaken die erg verschillen van lidstaat tot lidstaat.
Het verslag Lambert legt de vinger op de zere wonde, gaat uit van een correcte analyse en brengt oplossingen aan op tal van terreinen. Het verdient onze volle steun.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Een van de consequenties van het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie is de toename van grensoverschrijdend autoverkeer. Dit vergroot de noodzaak van het vaststellen van wetgeving inzake motorrijtuigenverzekering op EU-niveau om ongevalslachtoffers daadwerkelijk te beschermen.
Voor het verwezenlijken van deze doelstelling is het van bijzonder groot belang dat het stelsel van schaderegelaars dat de betreffende verzekeringsmaatschappij heeft opgezet in het land waar het slachtoffer zijn vaste verblijfplaats heeft, efficiënt functioneert. Het is de taak van de schaderegelaar om het slachtoffer te informeren over de wijze waarop hij of zij een vordering kan instellen tegen de buitenlandse partij. Het vertrouwen van consumenten zou zeker stijgen als ze vóór het afsluiten van een verzekeringscontract ook alle relevante informatie kregen over de regels die gelden voor de werking van het stelsel van schaderegelaars en over de voordelen ervan ingeval men het slachtoffer wordt van een ongeval.
Een ander belangrijk punt dat door de rapporteur aan de orde wordt gesteld, is of het afsluiten van een rechtsbijstandverzekering in alle lidstaten verplicht moet worden gesteld. Ik ondersteun het standpunt dat handhaving van het bestaande stelsel van vrijwillige verzekering de juiste oplossing is. Het voordeel van de stijging van het consumentenvertrouwen waartoe een verplichte verzekering zou leiden, zou niet opwegen tegen het nadeel van hogere premies en de vertragingen die ontstaan doordat meer zaken voor de rechter worden gebracht. Het is niettemin van essentieel belang dat onmiddellijk maatregelen worden genomen om iedereen in de gelegenheid te stellen een rechtsbijstandverzekering af te sluiten, vooral in de nieuwe lidstaten.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het verslag-Mladenov pleit ervoor om consumentenorganisaties een passende rol te geven bij het beoordelen van motorrijtuigenverzekeringen. Inderdaad is het zo dat naast de EU-instellingen, de lidstaten en de verzekeringsindustrie zelf, op dit terrein een belangrijke rol moet zijn weggelegd voor consumentenorganisaties.
Arlene McCarthy (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik zou om te beginnen graag mijn dank willen uitspreken aan de heer Mladenov, de rapporteur van onze commissie.
Dit verslag over “bepaalde kwesties in verband met motorrijtuigenverzekering” is een goed voorbeeld van de wijze waarop Europa voor haar burgers van praktisch nut kan zijn.
Aangezien in Europa jaarlijks 1,2 miljoen ongevalslachtoffers vallen te betreuren, is het helaas onvermijdelijk dat sommige EU-burgers het slachtoffer worden van een auto-ongeval, als bestuurder, passagier of voetganger.
Toch zijn veel mensen zich er niet van bewust dat er op EU-niveau wetgeving is die ze helpt een verzekeringsclaim af te wikkelen zonder in een buitenlandse taal met een buitenlandse verzekeringsmaatschappij zaken te moeten doen.
Deze EU-wetgeving is er om burgers die het slachtoffer van een ongeval zijn geworden in staat te stellen naar huis te gaan om daar hun claim snel en eenvoudig in hun eigen taal af te kunnen handelen.
De Vierde richtlijn motorrijtuigenverzekering regelt ook dat ten behoeve van ongevalslachtoffers in elke lidstaat informatiecentra worden opgericht.
Aangezien de wetgeving momenteel niet voorziet in een verplichte rechtsbijstandverzekering, zouden burgers er goed aan doen om zelf te besluiten zo’n verzekering af te sluiten.
Als rapporteur voor de bemiddelingsrichtlijn hoop ik natuurlijk dat partijen gebruik maken van alternatieve vormen van geschillenbeslechting om zo de kosten en vertragingen van een gerechtelijke procedure te voorkomen.
Met concrete, praktische maatregelen zoals deze wetgeving kunnen we onze burgers laten zien wat ze aan Europa hebben.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. − (PL) In 2003-2005 werden zo’n zeventienduizend onderdanen van derde landen voor de behandeling van hun asielverzoek naar een andere EU-lidstaat gestuurd. Daarvan had 12 procent al eerder om asiel gevraagd.
Op dit moment verschilt de kans op asiel aanzienlijk tussen de lidstaten. Dit blijkt het duidelijkst uit het voorbeeld van de Irakezen: in Duitsland hebben ze 75 procent kans om asiel te krijgen, in Griekenland amper 2 procent.
De EU zou er baat bij hebben als ze een einde kon maken aan het verschijnsel van “vluchtelingen op drift”, tweevoudige migratie en het tegelijkertijd indienen van asielaanvragen in verschillende landen door een systeem te implementeren waarbij één lidstaat verantwoordelijk wordt voor het behandelen van asielaanvragen.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Belastingfraude zorgt voor grote financiële verliezen voor lidstaten en vermindert de mogelijkheid om de kwaliteit van de diensten die uit belastinginkomsten worden gefinancierd, te handhaven en verbeteren.
Toch hebben we ons in de eindstemming onthouden van stemming, vanwege verscheidene amendementen waarin belastingconcurrentie tussen lidstaten wordt gezien als iets positiefs en waarin de effecten van belastingparadijzen op de economieën van de lidstaten als niet al te groot worden afgedaan.
We hebben ook tegen de formulering in de tweede alinea van paragraaf 3 gestemd, omdat die een te positief beeld schetst van belastingharmonisatie binnen de EU.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik stemde vóór de resolutie van het Europees Parlement die is gebaseerd op het initiatiefverslag over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude, dat door de Britse afgevaardigde Sharon Bowles is opgesteld naar aanleiding van de mededeling van de Commissie over dit onderwerp. De belastinginkomsten – met andere woorden: de totale belastingen en verplichte sociale premies – bedroegen in 2004 39,3 procent van het bbp van de EU, ofwel 4 100 miljard euro. Hoewel er heel weinig schattingen zijn van de hoeveelheid belastinggeld die de overheid door fraude misloopt, gaat het waarschijnlijk om 2-2,5 procent van het bbp. Hoewel belastingheffing een nationale bevoegdheid is, is het in zoverre een EU-aangelegenheid dat het een belemmering vormt voor de goede werking van de interne markt, omdat het de concurrentie tussen belastingbetalers verstoort. Er kan geen twijfel over bestaan dat de bestrijding van belastingfraude – met name op internationaal niveau – door de globalisering een Europese dimensie heeft.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) We hebben tegen de definitieve versie van deze resolutie gestemd, omdat de meerderheid in het Parlement de werkelijke oorzaken van het belangrijkste deel van de belastingfraude over het hoofd ziet: het bestaan van belastingparadijzen. Desalniettemin zijn er een paar positieve voorstellen waar we vóór hebben gestemd.
Hoewel het verslag van de Parlementaire commissie enkele positieve voorstellen bevat – in het bijzonder de expliciete vermelding van de grote rol van belastinghavens in belastingfraude en de aantasting van de belastinggrondslag, wat de overheidsinkomsten vermindert en daardoor het vermogen van de overheid voor het verlenen van sociale diensten – werden verscheidene van deze voorstellen en standpunten verwaterd of in de plenaire stemming verworpen.
De politieke meerderheid in het Europees Parlement wil niet echt aan het sluiten van de belastinghavens die enorme hoeveelheden geld en aandelenwinsten herbergen die afkomstig zijn van meer of minder verboden transacties. Ze willen een van de bewaarcentra voor de schandalige winsten van het kapitalistische systeem voeden, zelfs als dat betekent dat overheden minster inkomsten hebben en minder mogelijkheden voor sociale maatregelen voor arbeiders en het volk.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Voorzitter, dames en heren, het verslag van mevrouw Bowles is een typisch product van het Europees Parlement: het biedt oplossingen voor problemen die zonder het “Europa” van Brussel niet zouden bestaan, oplossingen die deze problemen bovendien alleen nog maar verergeren of zelfs nieuwe creëren.
In het onderhavige geval wordt als “oplossing” voor het verbeteren van de bestrijding van belastingfraude onder meer voorgesteld om belasting te heffen in het land van oorsprong en een clearinghuis op te richten, wat de belastinginkomsten van individuele lidstaten afhankelijk zou maken van overdrachten van andere lidstaten. Andere “oplossingen” bestaan uit het heffen van BTW tegen het tarief van de importerende lidstaat (in plaats van het huidige systeem van BTW-vrijstelling) of toepassing van de verleggingsmechanisme. Beide “oplossingen” zouden, als ze werden aangenomen, tot onoverkomelijke administratieve en fiscale lasten voor bedrijven leiden. Bovendien zouden alle belastingdiensten rechtstreekse toegang krijgen tot elektronisch opgeslagen gegevens van belastingbetalers in andere lidstaten. De belastingregels voor spaartegoeden en de strafrechtelijke bepalingen inzake belastingfraude zouden worden geharmoniseerd. En een aantal verlaagde BTW-tarieven zou worden afgeschaft.
Uit dit alles blijkt duidelijk dat het werkelijke doel niet zozeer is om fraude te bestrijden, wat een zeer reëel en ernstig probleem is, maar om een einde te maken aan de belastingsoevereiniteit van de lidstaten.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De strijd tegen belastingfraude verdient natuurlijk onze volledige steun. Daarom hebben we vóór de volledige ontwerpresolutie gestemd, ondanks het feit dat tal van onderdelen van de resolutie niet goed zijn doordacht en ongegrond zijn. Paragraaf 3 stelt dat “voor een operationeel BTW-stelsel dat is gebaseerd op het ‘land-van-oorsprongbeginsel’ fiscale harmonisatie tussen de landen een vereiste is om belastingconcurrentie te vermijden”. We zullen een dergelijke formulering niet steunen.
Harmonisatie van de BTW- en belastingstelsels komt gevaarlijk dicht in de buurt van afschaffing van de nationale soevereiniteit op een van de meest fundamentele beleidsterreinen. Het Europees Parlement moet zich onthouden van zulke verreikende verklaringen over zo’n belangrijk vraagstuk.
Belastingconcurrentie heeft ook voordelen: het helpt landen om vooruit te komen en motiveert ze om effectievere belastingsystemen te ontwikkelen of andere oplossingen te bedenken voor het financieren van overheidsuitgaven. Maar ze moeten dan wel verschoond blijven van slecht doordachte EU-wetgeving.
Marian Harkin (ALDE), schriftelijk. − (EN) Ik sta volledig achter de strijd tegen belastingfraude en ben me ervan bewust dat belastingfraude alleen effectief kan worden bestreden wanneer de belastingdiensten van de verschillende lidstaten en de Commissie nauw met elkaar samenwerken.
Ik ben het echter niet eens met de conclusie die de rapporteur hieruit trekt in zijn toelichting, namelijk dat het voor de bestrijding van belastingfraude noodzakelijk is dat een gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelastingwordt ingevoerd. In dit stadium is de gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelastingniet meer dan een technisch voorstel. De Commissie heeft hierover nog geen mededeling gedaan en dus is het voorbarig om nu al te suggereren dat het bij de bestrijding van belastingfraude zou kunnen helpen.
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Voorzitter, ik stem vóór het verslag over een gecoördineerde strategie ter verbetering van de bestrijding van belastingfraude (2008/2033(INI)).
Sharon Bowles wijst er terecht op dat belastingfraude ernstige gevolgen heeft voor de nationale begrotingen. Het leidt tot schendingen van het beginsel van eerlijke belastingheffing en werkt concurrentieverstoring in de hand.
Verstoringen die worden veroorzaakt door BTW-fraude beïnvloeden de algehele balans van het stelsel van eigen middelen. Volgens verschillende bronnen lopen de lidstaten per jaar zestig tot honderd miljard euro aan BTW-inkomsten mis, waardoor een groter beroep moet worden gedaan op de eigen middelen van de lidstaten, gebaseerd op het bruto nationaal inkomen.
Ik ondersteun het initiatiefverslag van Sharon Bowles. De problemen die door BTW-fraude ontstaan, moeten worden opgelost. Om te waarborgen dat de Gemeenschap goed functioneert, moeten we ervoor zorgen dat het stelsel van eigen middelen rechtvaardig en transparant is.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) We draaien nu al tien jaar om de hete brij heen en zijn het nog steeds niet eens over een manier waarop we de BTW-fraude daadwerkelijk kunnen stoppen – waarbij tenslotte belastingen worden ontdoken ter hoogte van 2-2,5 procent van de economische productie van Europa.
De verleggingsregeling ziet er op papier best goed uit, maar lijkt nog niet voldoende gerijpt. Daarom wordt ook nu weer vooral tot betere samenwerking opgeroepen.
Juist op het terrein van fraude vallen sommige lidstaten op door hun grote fraudegevoeligheid en lakse controles, terwijl ze tegelijkertijd met betrekking tot invordering een onaanvaardbare houding van laissez-faire hebben. De boodschap van het verslag is niet krachtig genoeg en er worden ook geen nieuwe oplossingen geboden. Vandaar dat ik mij van stemming heb onthouden.
John Purvis (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De Britse delegatie van de Conservatieven betreurt dat ze het verslag van mevrouw Bowles niet kan steunen. We zijn ons ervan bewust dat belastingfraude een ernstig probleem is dat dringend moet worden aangepakt, en met name dat een oplossing moet worden gevonden voor de zogenoemde carouselfraude met betrekking tot BTW.
Het verzuim van de rapporteur om zich in het verslag uit te spreken voor belastingconcurrentie en belastingsoevereiniteit, de onrealistische houding ten aanzien van belastingparadijzen, en het feit dat niet wordt erkend dat er een rechtstreeks verband bestaat tussen hoge belastingen en de hoge mate van belastingontduiking en -ontwijking, brengen ons er echter toe de Europese Unie te verzoeken zich twee keer te bedenken voordat ze belastingmaatregelen voorstelt die mogelijk alleen tot meer kapitaalvlucht leiden, inkomende investeringen ontmoedigen en misschien wel belastingfraude extra aanmoedigen.
Eoin Ryan (UEN), schriftelijk. – (GA) Ik ben blij mijn steun te kunnen geven aan dit verslag, waarin de noodzaak wordt erkend van het ontwikkelen van een strategie voor het bestrijden van belastingfraude. Hoewel het uitvoeren van effectief beleid primair een taak van de lidstaten is, is toch samenwerking op Europees niveau nodig. Er moeten geen onevenredig zware administratieve lasten op bedrijven worden gelegd, zeker niet op kleine en middelgrote bedrijven, en gezien de context van het Commissiebeleid moet de bureaucratische rompslomp worden verminderd.
Ik stemde vóór het amendement van de rapporteur waarin het belang van eerlijke belastingconcurrentie voor de economie van de Europese Unie wordt benadrukt. Tot mijn teleurstelling verwijst dezelfde rapporteur in de toelichting naar de “gemeenschappelijke geconsolideerde heffingsgrondslag voor de vennootschapsbelasting”. Er is nog onvoldoende onderzoek gedaan om er zeker van te zijn dat een dergelijk belastingstelsel een positief effect zou hebben. Op dit moment lijkt eerder het tegenovergestelde het geval. Bedoelde opmerking van de rapporteur is gebaseerd op slecht gefundeerde vermoedens en omdat ze alleen in de toelichting staat, kunnen we er niet over stemmen. Ik maak van deze gelegenheid gebruik om mijn teleurstelling over deze opmerking uit te spreken en mijn bezwaren kenbaar te maken.
De Voorzitter. − Aan de orde is het debat over de indiening door de Raad van het ontwerp van algemene begroting voor 2009. Daartoe verwelkom ik Éric Woerth, minister van Begroting, Overheidsrekeningen en Ambtenarenzaken, als vertegenwoordiger van het voorzitterschap van de Raad.
Éric Woerth, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Voorzitter, dames en heren, het is zowel een eer als een genoegen om vandaag in uw Huis te mogen spreken, en wel om twee redenen: Ten eerste, omdat het Europees Parlement het hart van de Europese democratie is. Het Franse voorzitterschap heeft een groot respect en een enorme bewondering voor het werk dat u hebt gedaan voor het ondersteunen van de Europese integratie en het beste bewijs voor onze bereidheid om Europa samen met het Parlement vooruit te helpen werd geleverd door de Franse president zelf, in de toespraak die hij in juli in Straatsburg hield. Diezelfde geest van samenwerking is ook wat mij en de overige leden van de Franse regering drijft. Ten tweede, omdat de onderwerpbegroting voor 2009, die ik vandaag bij u indien, op 17 juli door de Raad eenstemmig is aangenomen. Daaruit blijkt dat deze ontwerpbegroting evenwichtig is en dat alle EU-regeringen zich hierin kunnen vinden.
Onze eerste contacten hebben een degelijke basis gelegd voor het vervolg van de begrotingsprocedure. Het Tripartiet Overleg en de overlegvergaderingen hebben plaatsgehad in een constructieve sfeer. We hebben al een akkoord over zes verklaringen, en ik ben er zeker van dat we het nog over tal van andere zaken van gemeenschappelijk belang eens zullen worden.
Ik kan u verzekeren dat de Raad bereid is om deze hoogwaardige dialoog voort te zetten, teneinde te komen tot een akkoord over de begroting 2009 dat voor iedereen bevredigend is.
Dit akkoord moet voldoen aan drie beginselen. Het eerste is, dat het de financiering van de beleidsprioriteiten van de Europese Unie moet verzekeren – en we hebben een financieel kader voor de periode 2007-2013 vastgesteld dat moet worden uitgevoerd willen we onze doelstellingen op het terrein van concurrentievermogen, cohesie en groei kunnen verwezenlijken. Het tweede is, dat de begrotingsdiscipline en de regels voor een gezond financieel beheer, zoals vastgelegd in het Interinstitutioneel Akkoord, in acht moeten worden genomen. De uitgaven moeten binnen de grenzen blijven zoals die in dit akkoord zijn vastgelegd, en onder de plafonds die voor de verschillende rubrieken zijn vastgesteld, moet een voldoende grote marge overblijven. Volgens het derde beginsel moeten de kredieten worden aangepast aan de feitelijke vereisten. We zouden met name lering moeten trekken van eerdere begrotingsresultaten en op basis daarvan vaststellen wat onze werkelijke capaciteit voor het uitvoeren van sectorbeleid is. Bovendien is het zo dat sinds de financiële vooruitzichten in 1988 voor het eerst werden vastgesteld, de Gemeenschapsbegroting steeds te maken heeft gehad met een onderbesteding van betalingskredieten. Dankzij de inspanningen van commissaris Dalia Grybauskaité wordt de begroting nu beter uitgevoerd. Desalniettemin bestaan er voor het begrotingsjaar 2009 duidelijk nog steeds aanzienlijke onzekerheden en wijst niets er op dit moment op dat 2009 zal verschillen van voorgaande jaren.
Het is ook belangrijk om de belangen van de Europese belastingbetalers te beschermen – zeker in het huidige economische klimaat – en dus moeten we zoveel mogelijk vermijden om in de begroting kredieten op te nemen die niet besteed kunnen worden. De doelstelling van een realistische en evenwichtige begroting is bijgevolg het leidend beginsel bij het begrotingswerk van de Raad geweest.
Voordat ik u de vruchten van onze arbeid laat zien, wil iets zeggen over de snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in ontwikkelingslanden. Dit zal het zwaartepunt vormen van de discussies die we de komende paar weken zullen voeren. De Europese Raad van 19 en 20 juni heeft een krachtige politieke impuls gegeven door zich positief uit te spreken over het voornemen van de Commissie om een voorstel in te dienen voor een nieuw steunfonds voor de landbouw in ontwikkelingslanden. Het mandaat van de Raad is echter vrij expliciet in dit opzicht: er moet een oplossing worden gevonden die volledig in overeenstemming is met de huidige financiële vooruitzichten.
Ik ben me ervan bewust dat het Europees Parlement dit standpunt op dit moment niet deelt. Toch zal de Raad het voorstel dat de Commissie op 18 juli heeft aangenomen, vanuit dit standpunt beoordelen.
Tot slot wil ik u eraan herinneren dat de Europese Raad zich gisteren nog opnieuw bereid heeft verklaard om wederopbouwmaatregelen in Georgië, met inbegrip van Zuid-Ossetië en Abchazië, te ondersteunen, bovenop de zes miljoen euro aan noodhulp die al zijn besteed. De Europese Raad wil daarom dat op korte termijn een internationale conferentie wordt georganiseerd over bijstandverlening aan wederopbouw in Georgië. Hij heeft de Raad van Ministers en de Commissie gisteren verzocht om te beginnen met de voorbereidingen voor deze conferentie.
Ik wil u nu graag de hoofdlijnen geven van de ontwerpbegroting 2009 zoals die door de Raad is vastgesteld.
We stellen een begroting voor van 134 miljard euro aan vastleggingskredieten, wat 469 miljoen minder is dan in het voorontwerp van begroting. De vastleggingskredieten stijgen derhalve met 2,8 procent vergeleken met 2008, waardoor de totale capaciteit van de EU voor het aangaan van verplichtingen gelijk blijft.
Wat de betalingskredieten betreft, stelt de Raad een beperkte verlaging van 1,7 miljard euro voor ten opzichte van het voorontwerp van begroting. Overeenkomstig met wat u in voorgaande jaren heeft verzocht, heeft de Raad geen algemene verlaging voor alle rubrieken doorgevoerd. De verlaging is gebaseerd op een gedetailleerde analyse van de uitvoering van de begroting in 2007 en 2008 en op een realistische schatting van de uitvoeringscapaciteit van communautaire programma’s. De ontwerpbegroting bedraagt derhalve 115 miljard aan betalingskredieten.
De verlaging van de betalingskredieten in 2009 – en ik zeg dit met nadruk – hoeft niet als een verrassing te komen. Het besluit daartoe werd al genomen toen het financieel kader voor 2007-2013 werd vastgesteld. Als het plafond voor de betalingskredieten in 2009 duidelijk lager is dan in 2008 en 2010, komt dat vooral door verschuivingen van kredieten voor het cohesiebeleid, die in 2009 te maken zullen krijgen met de gevolgen van het einde van de programmeringsperiode 2000-2006 en met een geleidelijke stijging gedurende de programmeringsperiode 2007-2013. Er is ook geen enkele aanwijzing dat nieuwe programma’s sneller van start gaan. Integendeel, het mechanisme voor het monitoren van de implementatie van bestuurs- en controlesystemen en van de voortgang van grote projecten laat zien dat ze juist langzamer van start gaan. Vandaar dat er van de 433 programma’s maar voor twee programma, in Hongarije, tussentijdse betalingen zijn gedaan.
Het niveau van de betalingskredieten in onze ontwerpbegroting is daarom realistisch en aangepast aan de behoeften van de Unie.
Per rubriek verdienen een paar punten speciale aandacht.
Wat betreft de rubriek “Concurrentievermogen voor groei en werkgelegenheid”, hecht de Raad groot belang aan uitvoering van de Lissabonstrategie. Vandaar dat is gezorgd voor toereikende financiële middelen voor deze rubriek, en in het bijzonder voor programma’s voor onderzoek en technologische ontwikkeling, trans-Europese netwerken, en verbetering van de kwaliteit van onderwijs en permanente educatie. Zoals gezegd heeft de Raad de stijging van de betalingskredieten beperkt op basis van een analyse van de uitvoeringscapaciteit van programma’s.
Desalniettemin wil ik benadrukken dat de stijging van de betalingskredieten voor prioritaire programma’s gezien de context nog vrij aanzienlijk is. Het kaderprogramma op het gebied van onderzoek, bijvoorbeeld, zal vergeleken met 2008 10 procent meer ontvangen, het programma voor innovatie en concurrentievermogen 16 procent meer en het “programma voor een leven lang leren”, dat essentieel is voor Europese burgers, 6 procent meer.
Deze voorbeelden geven een goed beeld van de doelgerichte strategie die de Raad heeft vastgesteld. Bovendien heeft de Raad de betalingskredieten verminderd (met 471 miljoen euro) door te besnoeien op specifieke begrotingslijnen en daarbij rekening gehouden met de wijze waarop de kredieten in voorgaande jaren werden besteed.
Met betrekking tot rubriek 1b, “Cohesie voor groei en werkgelegenheid”, is de Raad akkoord gegaan met de hoogte van de betalingskredieten die de Commissie in haar voorontwerp van begroting heeft voorgesteld. Voor de betalingskredieten hebben we een evenwichtige benadering gehanteerd door enerzijds te besluiten tot een stijging van 50 miljoen euro voor convergentielanden en -regio’s en anderzijds tot een vermindering van 300 miljoen euro op het terrein van regionaal concurrentievermogen.
Dit betekent per saldo een redelijke vermindering van 250 miljoen euro aan betalingskredieten, en ik ben blij dat we het eens zijn geworden over een gemeenschappelijke verklaring over het Structuur- en Cohesiefonds alsook over de programma’s voor plattelandsontwikkeling.
Wat de rubriek “Behoud en beheer van natuurlijke hulpbronnen” betreft, heeft de Raad besloten tot een beperkte verlaging van de vastleggingskredieten met 382 miljoen euro en van de betalingskredieten met 497 miljoen. Deze hebben vooral betrekking op begrotingslijnen in verband met marktinterventie en interne overboekingen en, in redelijke mate, plattelandsontwikkeling.
Ik wil er ook op wijzen dat de begrotingslijn voor voedselprogramma’s, gratis verstrekking van groente en fruit, schoolmelk en promotieacties, is gehandhaafd. Ook de bedragen die de Commissie voorstelt voor milieubeleid zijn gehandhaafd.
Wat betreft rubriek 3, “Burgerschap, vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid”, heeft de Raad de beschikbare marges licht verhoogd tot in totaal 76 miljoen euro door de vastleggingskredieten gericht met 20 miljoen te verlagen. In deze context wil ik graag onderstrepen dat het Franse voorzitterschap veel belang hecht aan het immigratiebeleid. Het bedrag dat in het voorontwerp van begroting voor Frontex wordt voorgesteld, is daarom overgenomen.
Wat betreft rubriek 4, “De EU als mondiale partner”, hebben we geprobeerd ons een beeld te vormen van de toekomstige behoeften met betrekking tot Palestina en Kosovo zonder te wachten op de nota van wijzigingen van de Commissie, die ze volgende week zou moeten aannemen. We hebben daarom voor Palestina en Kosovo respectievelijk 100 en 60 miljoen euro extra gereserveerd dan wat in het voorontwerp van begroting is voorzien.
Wat het GBVB betreft, is de Raad uit voorzorg akkoord gegaan met de vastleggings- en betalingskredieten die in het voorontwerp van begroting zijn opgenomen en die in overeenstemming zijn met de bedragen die in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 zijn voorzien. Wat de betalingskredieten betreft, bedraagt de verlaging 393 miljoen euro, die echter voor de helft op de reserve voor noodhulp betrekking heeft. En zoals u weet denkt de Raad dat het misschien mogelijk is deze reserve net als in voorgaande jaren te financieren door een herallocatie van betalingskredieten.
Wat betreft rubriek 5, “Administratie”, heeft de Raad besloten tot een beheerste stijging van de huishoudelijke kredieten met 3,8 procent, wat volgens hem noodzakelijk is voor de goede werking van de instellingen. De beschikbare marge in rubriek 5 komt daarmee op 224 miljoen euro. De Raad is natuurlijk akkoord gegaan met de 250 ambten die aan de uitbreiding van 2007 zijn verbonden. We hebben ook hier gerichte verlagingen doorgevoerd op basis van eerdere resultaten, in plaats van de algemene besnoeiingen die bijna een traditie zijn geworden.
Tot slot, wat de gedecentraliseerde agentschappen betreft, moet rekening worden gehouden met hun levenscyclus. Agentschappen die al op volle toeren draaien, kunnen niet hetzelfde worden behandeld als agentschappen die nog in ontwikkeling zijn. We hebben ook rekening gehouden met het overschot dat sommige agentschappen in voorgaande begrotingsjaren hebben gecreëerd. Dit is het geval voor Frontex en Eurojust, twee agentschappen die prioriteit genieten.
Tot besluit: ik ben daarom van mening dat de ontwerpbegroting 2009 een goed evenwicht vertegenwoordigt tussen enerzijds onze ambities voor de Europese Unie, die we natuurlijk allemaal hebben, en anderzijds een degelijke begroting, waarvoor we aan de burgers verantwoording moeten afleggen. Dat laatste is van essentieel belang als we willen dat de burgers ons vertrouwen in het Europese project delen.
Dit Huis zal waarschijnlijk een andere opvatting hebben, maar we staan nog maar aan het begin van de begrotingsprocedure en hebben nog alle tijd om onze opvattingen over de structuur van de begroting 2009 tot elkaar te brengen en te reageren op de uitdagingen waarvoor de nieuwe voorstellen van de Commissie ons stellen. Ik ben er zeker van dat de drie instellingen zich alle moeite zullen getroosten om tussen nu en het overleg in november – over twee maanden – een algemeen akkoord te bereiken over al deze kwesties, en hoop dat dit akkoord dan zowel voor de instellingen als voor de Europese burgers het best mogelijke compromis zal zijn. Het spreekt vanzelf dat u daarvoor kunt u rekenen op mijn totale inzet.
De Voorzitter. − Hartelijk dank, minister. U had een grotere opkomst verdiend, maar de kwaliteit van de afgevaardigden die wel aanwezig zijn, maakt een hoop goed. Vandaag voeren we hier een eerste debat, waarbij ook een oud-minister aanwezig is die uw functie ooit heeft waargenomen.
Jutta Haug, rapporteur. − (DE) Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter van de Raad, u zei zo-even dat we aan het begin van de begrotingsprocedure staan. Dat geldt eigenlijk niet voor het Parlement. Wij zijn begin dit jaar al met de begrotingsprocedure en het debat over de begrotingsprocedure en de begroting voor 2009 begonnen. We zijn dus al een behoorlijk stuk op weg. Waar we het in het Parlement met name al over eens zijn geworden, is dat noch het voorontwerp van begroting van de Commissie noch het ontwerp van de Raad – die, zoals bekend, verder heeft besnoeid op zowel de vastleggings- als de betalingskredieten zoals die in het voorontwerp van begroting zijn opgenomen – erg inspirerend zijn. We zien het zeker niet als een ambitieuze begroting die beantwoordt aan de eisen die op alle mogelijke beleidsterreinen aan de instellingen van de EU worden gesteld.
Het Parlement heeft er met name steeds weer moeite mee dat we wel voortdurend en bij elke gelegenheid praten over de noodzaak om de klimaatverandering tegen te gaan, maar dat deze noodzaak onvoldoende in de begroting tot uitdrukking komt. Uit de overweldigende steun die dit Huis het onderhandelingsteam van de Begrotingscommissie tijdens de stemming van juli heeft gegeven, kunt u al opmaken dat het Parlement ervoor zal zorgen dat de strijd tegen klimaatverandering op tal van onderdelen van de begroting kan worden opgevoerd, en wel met Europese middelen. We geloven niet dat zo’n grote kloof tussen de vastleggings- en de betalingskredieten zoals die door de Commissie wordt voorgesteld – namelijk 15 procent, die de Raad vervolgens nog heeft vergroot – kan blijven bestaan.
We zullen ervoor zorgen dat we een begroting krijgen die meer in overeenstemming is met het beginsel van de begrotingswaarachtigheid. Hoewel we dit najaar ongetwijfeld zo nu en dan een verhitte discussie zullen voeren, heb ik goede hoop dat we tot een bevredigend resultaat zullen komen zodra we bepaalde zaken met elkaar hebben afgesproken.
Janusz Lewandowski, rapporteur. − (PL) Voorzitter, in het najaar beginnen we zoals gebruikelijk aan de beslissende fase van de begrotingsprocedure, dit keer voor het jaar 2009. Onze taak is het om kennis te nemen van en rekening te houden met alle veranderingen die zich sinds de indiening van het voorontwerp van begroting hebben voorgedaan.
Het grootste probleem voor mij als rapporteur voor de begroting van het Europees Parlement en de andere Europese instellingen is de onzekerheid over het Verdrag van Lissabon. De begrotingsprognoses voor 2009 waren gebaseerd op de meest waarschijnlijke uitkomst van de referenda: de inwerkingtreding van het Verdrag en daarmee een ingrijpende uitbreiding van de medebeslissingsbevoegdheid van het Europees Parlement. Omdat op dit moment een groot vraagteken staat achter het Verdrag, zouden de begrotingsuitgaven die rechtstreeks verband houden met het Verdrag van Lissabon eigenlijk van de voorlopige uitgaven voor volgend jaar moeten worden gescheiden. Dat is ook het verzoek dat we aan alle Europese instellingen hebben gedaan. De reactie van het Europees Parlement wordt op dit moment bestudeerd. Het is nog geen officieel document van het Bureau maar voldoet wel aan het vereiste om de uitgaven die aan het Verdrag van Lissabon zijn gerelateerd, te scheiden van de overige uitgaven, waarmee rekening kan worden gehouden als de situatie mocht veranderen.
Het feit dat de onzekerheid over het Verdrag van Lissabon uitwerkt op de begroting 2009 ontheft ons natuurlijk niet van de verplichting om de andere beginselen voor het vaststellen van het uitgavenplan 2009 toe te passen. We moeten rekening houden met de nieuwe regels inzake de beloning van de leden van het Europees Parlement en de beloning en tewerkstelling van assistenten. We moeten de kosten van de campagne voor de Europese verkiezingen dekken en rekening houden met de prijsfluctuaties op de energiemarkten die in 2008 hebben plaatsgevonden. En bovenal moeten we er rekening mee houden dat 2009 een verkiezingsjaar is, waarin we meer dan ooit moeten streven naar strenge financiële discipline. Meer Europese bureaucratie − met andere woorden: een groter Europees overheidsapparaat − is niet echt een goede boodschap om mensen ervan te overtuigen dat ze ons mandaat moeten verlengen.
Ik wil nog een andere kwestie aan de orde stellen die me zorgen baart, niet als rapporteur voor het Europees Parlement maar als lid van een gemeenschap van democratische landen die zich inzet voor de mensenrechten en voor de soevereiniteit van alle Europese landen. We zouden ook op budgettair niveau moeten reageren op wat in Georgië is gebeurd. Ik ben van mening dat het Europees Parlement in eerste lezing een standpunt over deze kwestie moet aannemen, omdat het moeilijk zal zijn de Europese belastingbetaler ervan te overtuigen dat we Rusland onvoorwaardelijk moeten blijven steunen wanneer dat land geld uitgeeft aan het voeren van oorlog met zijn buren.
Kyösti Virrankoski, ondervoorzitter van de Begrotingscommissie. − (FI) Voorzitter, minister, commissaris, om te beginnen wil ik graag zeggen hoe dankbaar ik ben dat de ontwerpbegroting voor volgend jaar nu voor het Parlement ligt. Tegelijkertijd wil ik zeggen hoe zeer het mij spijt dat de voorzitter van onze commissie, Reimer Böge, wegens belangrijke verplichtingen in zijn land niet bij dit debat aanwezig kan zijn. Vandaar dat ik namens hem voor de Begrotingscommissie zal spreken.
Ik wil de Raad en het voorzitterschap danken voor hun constructieve samenwerking met de commissie. Tijdens het begrotingsoverleg van juli zijn we erin geslaagd om belangrijke gezamenlijke verklaringen op te stellen over onder meer de tenuitvoerlegging van het Structuur- en Cohesiefonds, het Solidariteitsfonds en het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering, en over de personeelsuitgaven. Dit geeft goede hoop voor de overlegvergadering van november. Helaas was de Raad lang niet zo samenwerkingsgezind in het overleg over de financiering van de talloze nieuwe ambten, die onder meer worden genoemd in de resolutie van de Europese Raad van juni.
Het voorontwerp van begroting van de Commissie was al zeer mager. De vastleggingskredieten bedroegen 134,4 miljard euro, wat 2,6 miljard lager is dan in de financiële vooruitzichten, en de betalingskredieten waren met 116,7 miljard euro zelfs nog kariger. Laatstgenoemde kredieten bedroegen dus amper 0,9 procent van het bbp van de EU, wat nog aanzienlijk lager is dan het toch al bijzonder schamele gemiddelde van 1 procent in het financieel kader. De Raad heeft vervolgens nog verder op de begroting besnoeid, met in totaal 500 miljoen euro op de vastleggingskredieten en 1,8 miljard euro op de betalingskredieten.
Maar mijn mening vormt deze zeer gereduceerde begroting noch een afspiegeling van de prioriteiten van de EU noch van die van het Parlement. Het is zeer gevaarlijk om te besnoeien op rubriek 1, die essentieel is voor duurzame groei en werkgelegenheid. De geringe hoeveelheid betalingskredieten brengt met name het structuurbeleid in gevaar, dat een van de hoofdprioriteiten van het Parlement is. De uitvoering van dit beleid heeft nu al grote vertraging opgelopen.
Het is vrij duidelijk dat vooral moet worden gekeken naar rubriek 1. Maar ook rubriek 4 verdient bijzondere aandacht. Die wordt namelijk chronisch ondergefinancierd. Die onderfinanciering komt des te hard aan, omdat er juist nu problemen in Kosovo en Palestina zijn.
Tot slot wil ik nog twee punten aan de orde stellen. Het eerste betreft de Voedselfaciliteit. De Commissie stelt voor om ongeveer 1 miljard euro toe wijzen aan voedselhulp en -productie in ontwikkelingslanden. Het Parlement steunt dit, maar betreurt dat de Commissie geen geschikte instrumenten heeft voorgesteld. Het Interinstitutioneel Akkoord is een goede gelegenheid om dit alsnog te doen, en de Begrotingscommissie is bereid om de Commissie ook op dit punt te steunen.
Het Europees Parlement is ook bereid om de wederopbouw in Georgië te steunen. Ook daar biedt de begrotingsprocedure kansen toe. We spreken verder de hoop uit dat voordat de Commissie namens de Europese Unie op de volgende donorconferentie toezeggingen doet, ze daarover eerst met de begrotingsautoriteiten zal overleggen.
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag de goede sfeer in herinnering willen roepen waarin onze onderhandelingen die dit voorjaar begonnen en voor de zomervakantie afgerond zijn, hebben plaatsgevonden. Ik hoop dat we de hele procedure in dezelfde geest voort kunnen zetten.
Verder zou ik graag uw aandacht willen vestigen op het feit dat in onze onderhandelingen de problematiek opgedeeld is in vier hoofdcategorieën. Allereerst zijn er de betalingskredieten. De Raad heeft deze gekort met 1,8 miljard euro. Het Parlement is van mening dat de Commissie niet ver genoeg gaat in haar voorstel en de Raad vindt dat ze te ambitieus is. Ik hoop dat we tot een compromis zullen weten te komen zodat we aan het eind van onze onderhandelingen over een goede begroting voor Europa beschikken.
Dan de tweede categorie. Die concentreert zich vooral op Rubriek 4. Ik zou graag in verband hiermee bij drie specifieke onderwerpen willen stilstaan: extra middelen voor Kosovo en Palestina, de noodhulpreserves - en dan met name omdat er dit jaar en volgend jaar behoefte zal zijn aan snel optreden - en dan natuurlijk nog de aanstaande donorconferentie ter ondersteuning van Georgië. Wat dit laatste betreft is er overigens nog geen besluit gevallen, in ieder geval niet vandaag.
De derde categorie zaken die de Commissie problematisch acht, heeft te maken met de huishoudelijke uitgaven van de EU, waar de Raad zoals te doen gebruikelijk de ambtenarenposten goedkeurt, maar het mes zet in de financiering ervan. Dat betekent dat de Commissie op dit moment, met deze voorstellen, geen extra personeel kan aannemen, ook al zijn er 250 met de uitbreiding samenhangende ambtenarenposten goedgekeurd.
En dan de vierde categorie, die betreft de voedselfaciliteit. We hebben op verzoek van de Raad een voorstel gedaan dat echter nog niet de goedkeuring gekregen heeft van het Parlement om ingezet te worden als beleidsinstrument. Dit is dus het vierde onderdeel van onze onderhandelingen waar ik moeilijkheden voorzie.
Maar het blijft mijns inziens gelukkig bij deze vier punten alleen. Voor de rest is alles uitstekend voorbereid en heel goed doorgerekend. Ik denk dan ook dat het mogelijk moet zijn om het snel over de rest eens te worden. Als we even goed blijven samenwerken als tot nog toe, dan denk ik dat we al onze problemen uit de wereld zullen weten te helpen.
Éric Woerth, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, allereerst mijn hartelijke dank voor dit debat. Ik zou graag tegen mevrouw Haug willen zeggen dat dit een erg ambitieuze begroting is, ook al gaat het wanneer u verwijst naar de verschillende rubrieken, niet altijd om dezelfde bedragen. We hebben desalniettemin natuurlijk hetzelfde doel voor ogen en het is uiteraard nodig dat we onze meningsverschillen zien te overbruggen. Daar hebben we nu twee maanden de tijd voor.
Ten tweede een opmerking voor de heer Lewandowski. We zijn het met u eens dat het, wat betreft uw opmerkingen over de gevolgen van het Verdrag van Lissabon, wenselijk zou zijn het ratificatieproces als nog niet beëindigd te beschouwen en dat het daarom wijs is om deze kosten niet op te nemen in de begroting. Ik denk dat we het op dit punt volledig met elkaar eens zijn. U sprak ook nog over Georgië. Wel, mevrouw de commissaris noemde dit juist als een van de belangrijkste nog op te lossen kwesties en ook de Raad heeft zich over dit onderwerp uitgesproken. We moeten nu proberen de beleidsterreinen die gisterenmiddag zijn vastgelegd daadwerkelijk vorm te geven.
Mijnheer Virrankoski, u zegt het voorontwerp van begroting al extreem krap te vinden en dat wij het nu alleen nog maar krapper zitten te maken. Dat klopt. Maar het is allereerst nodig om een onderscheid aan te brengen tussen vastleggingskredieten en betalingskredieten. Bij de vastleggingskredieten is er sprake van een stijging van net iets minder dan drie procent ten opzichte van 2008. Ik denk dat dit gevoegelijk aantoont hoe ambitieus we zijn. Dan wat betreft de betalingskredieten: er is daar inderdaad sprake van een kleine afname. Ik heb getracht uit te leggen dat we dit gedaan hebben op basis van een zeer gedetailleerde analyse en dus niet zomaar met de botte bijl. Het is puur het resultaat van een analyse van het gebruik dat bij de verschillende beleidsvormen gemaakt wordt van de kredieten. Ik heb geprobeerd dit rubriek voor rubriek uit te leggen. Als ik nu kort even terugga naar rubriek 1, dan is daar inderdaad sprake van een afname, maar is er tegelijkertijd binnen die afname een stijging voorzien van 50 miljoen euro voor convergentielanden en –regio’s, om maar een voorbeeld geven. En dan is er bij rubriek 4 - en de commissaris wees er ook al op - sprake van grotere kredieten voor Palestina en Kosovo en kan de helft van de in de ontwerpbegroting opgenomen afname van de kredieten, voor rekening van de noodreserve, gefinancierd worden zoals tot dusverre te doen gebruikelijk, namelijk door middel van een herschikking van middelen. We hebben inderdaad nog tot november de tijd om meer in detail in te gaan op specifieke, duidelijk afgebakende aan specifieke parameters onderhevige kwesties, en we zullen proberen het beste compromis op tafel te leggen, een compromis uiteraard dat de zaken vooruit helpt.
De Voorzitter. − Dat was even een belangrijk tussentijds debat over de begroting. Het doet mij deugd dat u allen zo snel ingegaan bent op de crisis en de oorlog in Georgië. Zoals u weet heb ik gisteren een verklaring hierover afgelegd ten overstaan van de Europese Raad. Ik heb het idee dat het standpunt dat ik daarbij uitdroeg, weerklank vindt in alle geledingen van de Europese instellingen. Hartelijk dank daarvoor!
10. Elektronische-communicatienetwerken en -diensten - Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt - Ten volle profijt trekken van het digitale dividend in Europa: Een gemeenschappelijke aanpak voor het gebruik van het spectrum dat vrijkomt door de digitale omschakeling - Elektronische-communicatienetwerken en -diensten, bescherming van de persoonlijke levenssfeer en consumentenbescherming (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van
– verslag (A6-0321/2008) van Catherine Trautmann, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 2002/21/EG inzake een gemeenschappelijk regelgevingskader voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten, 2002/19/EG inzake de toegang tot en interconnectie van elektronische-communicatienetwerken en bijbehorende faciliteiten en 2002/20/EG betreffende de machtiging voor elektronische-communicatienetwerken en -diensten [COM(2007)0697 – C6-0427/2007 – 2007/0247(COD)],
– verslag (A6-0316/2008) van Pilar del Castillo Vera, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot oprichting van de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt [COM(2007)0699 – C6-0428/2007 – 2007/0249(COD)],
– verslag (A6-0305/2008) van Patrizia Toia, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het ten volle profijt trekken van het digitale dividend in Europa: Een gemeenschappelijke aanpak voor het gebruik van het spectrum dat vrijkomt door de digitale omschakeling [2008/2099(INI)], en
– verslag (A6-0318/2008) van Malcolm Harbour, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 2002/22/EG inzake de universele dienst en gebruikersrechten met betrekking tot elektronische-communicatienetwerken en -diensten, Richtlijn 2002/58/EG betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie en Verordening (EG) nr. 2006/2004 betreffende samenwerking met betrekking tot consumentenbescherming [COM(2007)0698 – C6-0420/2007 – 2007/0248(COD)].
Luc Chatel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, een vluchtige blik op de cijfers volstaat om te begrijpen hoe groot het strategische belang van telecommunicatie en nieuwe informatietechnologieën in Europa wel niet is. Telecommunicatietechnologieën zijn in hun eentje goed voor een kwart van de Europese economische groei en voor 40 procent van de productiviteitsgroei. Uit een aantal onderzoeken komt naar voren dat in de afgelopen twaalf jaar 50 procent van het verschil in economische groei tussen de Verenigde Staten en Europa te maken heeft met verschillen in de ontwikkeling van onze informatie- en communicatietechnologieën. Europa dient dan ook voor de lange termijn in deze sector te investeren. Ook is het van cruciaal belang om snel over te gaan tot herziening van het regelgevend kader van de EU inzake elektronische communicatie, ten behoeve van het concurrentievermogen en de groei van de Europese economie.
Zoals ik al tijdens mijn hoorzitting ten overstaan van de Commissie industrie, onderzoek en energie gezegd heb, wil het Franse voorzitterschap tijdens de Raad Telecommunicatie op 7 november aanstaande een politieke overeenkomst sluiten die qua inhoud uiteraard zoveel mogelijk aansluit op de standpunten van het Europees Parlement. De Raad heeft met het oog hierop voor de tweede helft van 2008 zo’n vijftien werkvergaderingen gepland. Ik zou u daarom nu graag even willen informeren over de in de Raad overheersende standpunten inzake de belangrijkste door de drie rapporteurs, mevrouw Trautmann, mevrouw del Castillo en de heer Harbour aangedragen kwesties. Mijn collega Éric Besson zal ingaan op het verslag van mevrouw Toia inzake het digitale dividend.
Ik zou graag mijn complimenten willen uitspreken voor de grote hoeveelheid werk die de drie rapporteurs verzet hebben over de onderwerpen die ik zo dadelijk bespreken zal. Hun werkzaamheden helpen de situatie te verduidelijken en leveren een nieuwe basis op voor gesprekken met de Raad. Ik zou in verband hiermee willen benadrukken dat er een brede consensus bestaat tussen onze twee instellingen, het Parlement en de Raad.
Allereerst zou ik graag Catherine Trautmann willen bedanken voor het werk dat zij tot op heden als rapporteur verzet heeft met betrekking tot de richtlijn tot wijziging van de kaderrichtlijnen inzake “toegang” en “machtiging”. Ik ben zeer ingenomen met haar bereidheid om rekening te houden met de uitdagingen die gepaard gaan met de toepassing van de nieuwegeneratienetwerken, een zorg die gedeeld wordt door alle betrokkenen in deze sector alsook door de lidstaten.
Mevrouw Trautmann, in uw verslag benadrukt u het belang van een verdere bevordering van de concurrentie en dan met name concurrentie op het vlak van de infrastructuur. De Raad sluit zich hier geheel bij aan. In uw verslag stelt u voor om meer gebruik te maken van de geografische segmentering van de markt om zo - daar waar concurrentie doeltreffend is -over te gaan tot verwijdering van regelgevende verplichtingen ex ante. Dit voorstel is nog onderwerp van discussie in de Raad.
Dan nu de regulering van de markten, met name de voorgestelde uitbreiding van het recht van de Commissie om door toezichthoudende instanties voorgestelde rechtsmiddelen te vetoën. Mevrouw Trautmann benadrukt in haar verslag dat de Commissie de rol van scheidsrechter zou moeten innemen en niet die van rechter. Om die reden stelt zij voor een coreguleringsmechanisme in te stellen in het kader waarvan een zaak verwezen kan worden naar de hervormde groep van regelgevende instanties, bijvoorbeeld wanneer een door een toezichthoudende instantie voorgestelde maatregel door de Commissie betwist wordt. In het verslag van de rapporteur wordt daarom getracht een compromis te vinden tussen de status-quo en het oorspronkelijk door de Commissie voorgestelde vetorecht dat, zoals u wel weet, enige weerstand ondervonden heeft van de lidstaten. Dit is echt een flinke vooruitgang ten opzichte van de oorspronkelijke tekst inzake een voor de Raad uitermate gevoelige kwestie; de Raad lijkt er op dit moment niet bepaald toe genegen de Commissie zoveel macht te verlenen.
Dan nog een ander onderwerp dat tot verhitte debatten heeft geleid, namelijk de functionele scheiding. In het verslag van mevrouw Trautmann wordt voorgesteld om de oplegging van functionele scheiding door nationale regelgevende instanties te handhaven als uiterst redmiddel. Er zouden dan grotere beperkingen worden aangebracht aan de mogelijke inzet ervan, door voorafgaande toestemming te vereisen van de Commissie alsook een gunstig advies van het Europees Telecomregelgeversorgaan (BERT). De algemene lijn van de door de rapporteur gekozen benadering lijkt in overeenstemming met het compromis dat nu langzamerhand in de Raad uitkristalliseert, namelijk het behoud van de mogelijkheid dit middel in te zetten, echter zonder dat hier wijd en zijd gebruik van mag worden gemaakt.
Dan hebben we nog een ander belangrijk onderwerp in deze onderhandelingen, namelijk de radiofrequenties. Net zoals de Raad is uw rapporteur voorstander van een geleidelijke benadering als het gaat om veranderingen in het beheer van het spectrum, waarmee dan een evenwicht wordt gevonden tussen de neutraliteitsbeginselen zoals nagestreefd door de Commissie en de inherente complexiteit van het beheer van dit schaarse middel. In het uiteindelijk door de Commissie industrie goedgekeurde verslag wordt tevens een nieuw element geïntroduceerd, namelijk een pleidooi voor de oprichting van een comité van hoge ambtenaren voor het radiospectrumbeleid dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie van advies dient te voorzien inzake beleidskwesties met betrekking tot het radiospectrum. Dit comité zou dan een strategisch wetgevingsprogramma dienen op te stellen over het gebruik van het radiospectrum. Ik denk dat wat dit betreft de Raad rekening heeft gehouden met het legitieme verzoek van het Europees Parlement nauwer betrokken te worden bij het opstellen van de brede richtsnoeren voor het beheer van radiofrequenties, maar zoals u weet wil de Raad tevens vermijden dat er te veel organen bij betrokken raken. Want indien te veel partijen hun zegje mogen doen, wordt het moeilijk de huidige door deze markten en - gezien het strategisch belang van het radiospectrum - voor innovatie vereiste reactiesnelheid en soepelheid te handhaven.
Tevens wil ik mijn lof uitspreken voor de hoge kwaliteit van het verslag van mevrouw Pilar del Castillo over de oprichting van een Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt. Ik moet zeggen dat dit een uiterst gevoelig onderwerp betreft, maar waarbij tevens sprake is van een brede consensus tussen het Parlement en de Raad. Mevrouw del Castillo, in uw verslag komt u tot de slotsom dat de Europese Autoriteit zoals die oorspronkelijk werd beoogd, niet de juiste oplossing was om te komen tot een versterkte samenwerking tussen regelgevende instanties en om de harmonisering van procedures te bevorderen. Zo denkt de Raad er ook over. Verder bent u tegenstander van de oprichting van een Europese supertoezichthouder en stelt u voor een orgaan op te richten, het Europees Telecomregelgeversorgaan (BERT), dat dichter bij de regelgevende instanties staat en onafhankelijker is van de Europese Commissie en bovendien is voorzien van een eenvoudigere structuur en bestuur dan oorspronkelijk werd voorgesteld. De Raad heeft ten volste kennis genomen van deze argumenten, maar zoals u weet heeft het leeuwendeel van de lidstaten nog de nodige bedenkingen tegen de oprichting van een communautair orgaan. In de komende weken dient er door de Raad dan ook een goed evenwicht te worden gevonden tussen de twee openstaande mogelijkheden: de institutionalisering van een orgaan naar privaatrecht bestaande uit Europese regelgevende instanties, of de oprichting van een communautair orgaan dat gegarandeerd onafhankelijk is.
Mijn laatste opmerkingen hebben betrekking op het verslag van de heer Malcolm Harbour die ik zou willen bedanken voor zijn uitstekende werk. In ben met name ingenomen met het feit dat hij rekening heeft gehouden met de fundamentele consumentenrechten. Het Parlement is evenals de Raad voorstander van de door de Commissie voorgestelde maatregelen ten behoeve van grotere consumentenbescherming, een onderwerp dat de laatste tijd steeds belangrijker wordt als gevolg van de almaar groeiende invloed van communicatiediensten op het dagelijks leven van de burger.
Zo stelt de heer Harbour in zijn verslag voor de in overeenkomsten op te nemen informatie te specificeren, dat de door de lidstaten getroffen maatregelen ten behoeve van gehandicapte gebruikers versterkt dienen te worden en dat de met de nummerportabiliteit gemoeide tijdsduur dient te worden ingekort ter vergroting van de concurrentie. De Raad kan zich volledig vinden in al deze maatregelen.
Ik denk ook dat privacybescherming, een onderwerp dat krachtens de procedure voor nauwere samenwerking met de heer Alvaro behandeld is in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, van zodanig groot belang is dat we er even grondig bij zullen moeten stilstaan, en zo ben ik onder meer verheugd dat ongewenste sms-berichten in het geheel opgenomen zijn.
Dan nog wat betreft de specifieke kwestie van auteursrechten het volgende. In het verslag van de heer Harbour wordt voorgesteld de verplichting voor leveranciers van elektronische communicatiediensten om abonnees nuttige informatie te verstrekken inzake mogelijke onwettige vormen van gebruik van netwerken en diensten, te handhaven. Ook wordt er het voorstel gedaan om de samenwerking tussen alle betrokken partijen aan te moedigen, ter bevordering van de verspreiding van legale aanbiedingen. Het lijken mij allemaal evenwichtige maatregelen toe, maar we dienen er rekening mee te houden dat dit een buitengewoon gevoelige kwestie is, zowel voor u als Parlement als voor de Raad.
Mijnheer de Voorzitter, helemaal tot slot van wat ik te zeggen heb over de beleidsgebieden waarvoor ik verantwoordelijk ben, zou ik graag - alvorens ik het woord geef aan mijn collega Éric Besson die het zal hebben over het digitale dividend - nog willen zeggen dat we het idee hebben dat het Parlement en de Raad het over deze kwesties verregaand eens zijn, afgezien dan van enige meningsverschillen over de gewenste mate van detail in deze richtlijn. We zullen uiteraard ons uiterste best doen om nauw samen te blijven werken met het Parlement en de Commissie, zodat we zo snel mogelijk tot de nodige compromissen tussen de drie instellingen kunnen komen.
De Voorzitter. − Dank u zeer, mijnheer Chatel. De heer Luc Chatel is staatssecretaris van Industrie en Consumentenzaken.
We hebben vandaag een novum; we krijgen namelijk een tweede vertegenwoordiger van de Raad te horen, de heer Éric Besson, staatssecretaris toegevoegd aan de premier.
Éric Besson, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren. Zoals mijn collega Luc Chatel zojuist zei, heb ik de eer om u toe te spreken over een buitengewoon belangrijk onderwerp, namelijk het digitale dividend.
Op 12 juni 2008 heeft de Raad conclusies goedgekeurd over de Commissiemededeling “Het ten volle profijt trekken van het digitale dividend in Europa: Een gemeenschappelijke aanpak voor het gebruik van het spectrum dat vrijkomt door de digitale omschakeling.” Door het afschaffen van de analoge radiotechniek komt er UHF-bandbreedte vrij. Dat is uitermate interessant gezien de kracht waarmee UHF-radiogolven zich voortplanten. De overgang naar digitale radio biedt dus ongeziene mogelijkheden die we volledig moeten zien uit te buiten. Dat is ook het doel van het verslag van mevrouw Toia waarover u uw licht zult laten schijnen. Ik wil nu alvast zeggen dat ik ingenomen ben met de kwaliteit van haar werk.
Zoals mevrouw Toia in haar verslag aantoont, bedraagt de gecombineerde waarde van alle elektronische communicatiediensten die afhankelijk zijn van het radiospectrum in de EU meer dan 250 miljard euro, oftewel 2,2 procent van het jaarlijkse bruto binnenlands product van de EU. Een goed spectrumbeheer kan dus een grote bijdrage leveren aan de Lissabondoelstellingen betreffende concurrentiekracht en economische groei en voorzien in een breed scala aan sociale, culturele en economische behoeften van de Europese burger. Met andere woorden, praktisch gezien, indien op een wijze en oordeelkundige manier wordt omgegaan met het digitale dividend, zal de digitale kloof kunnen worden verkleind, vooral in onderbedeelde en afgelegen gebieden of het platteland. Uw rapporteur heeft met recht gezegd dat het radiospectrum dat vrijkomt door de digitale omschakeling zo snel mogelijk opnieuw dient te worden ingezet.
Ik kan u nu vertellen dat de Raad het in essentie eens is met het standpunt van de rapporteur dat met een gecoördineerd gebruik van het spectrum op Europees niveau kan worden gezorgd voor een optimaal gebruik van het digitale dividend. Met de vaststelling van een geharmoniseerde subband voor nieuwe elektronische communicatiediensten zullen exploitanten en fabrikanten van apparatuur ten volste profijt kunnen trekken van een markt van voldoende omvang. Voor de industriële en politieke ontwikkeling van Europa is dit dus een uitermate strategische kwestie.
Indien Europa er bij het digitale dividend net zoals bij de gsm-standaard in slaagt om gecoördineerd op te treden, dan zal het over een historische kans beschikken om de komende twintig jaar het bedrijfsleven en de consumenten in Europa opnieuw een belangrijk concurrentieel voordeel te geven. De Raad is, zoals de ministers in juni al benadrukten, desalniettemin van mening dat het digitale dividend op soepele wijze dient te worden ingezet, uiteraard met de nodige beperkingen ter voorkoming van schadelijke interferentie of ter bevordering van doelstellingen van algemeen belang, zoals brede beschikbaarheid van een dienst, pluralisme in de media en culturele en linguïstieke diversiteit. Alle nationale besprekingen over de toewijzing van het spectrum dienen op voortvarende wijze te worden voortgezet, maar om ervoor te zorgen dat het communautair beleid een succes wordt, dient te worden voortgeborduurd op beslissingen met betrekking tot het hergebruik van frequenties die thans op nationaal niveau gemaakt worden.
Tot slot wil ik nog zeggen dat de Raad de Commissie daarom oproept - en ik ben me ervan bewust dat dit al eerder gebeurd is - om alle nodige studies uit te voeren en raadplegingen te verrichten die nodig zijn voor het vaststellen van een coherente grondslag voor het gecoördineerde gebruik van het spectrum. Tevens wordt de Commissie opgeroepen de lidstaten te ondersteunen en te helpen bij dit doel. De Raad kijkt verder met veel belangstelling uit naar het verslag dat de Commissie in december 2008 zal uitbrengen over de uitkomsten van dit proces en hoe ermee verder te gaan.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou allereerst graag de rapporteurs, Catherine Trautmann, Pilar del Castillo Vera, Patrizia Toia en Malcolm Harbour hartelijk willen bedanken voor hen uitermate gecompliceerde werk en voor hun buitengewoon constructieve voorstellen. Ook wil ik het Parlement in het algemeen bedanken, want dit is hard werken geweest en ik weet dat er diepgravende en uitgebreide voorbereidingen voor nodig zijn geweest, zoals hoorzittingen met de betrokken partijen alsook beraadslagingen over letterlijk honderden amendementen. Ook weet ik dat u een race tegen de klok gevoerd heeft, maar het is dan ook vaak weer zo dat dan het beste werk geleverd wordt. Wat dit onderwerp betreft in ieder geval wel.
Ook al is het huidige regelgevend kader door de bank genomen afdoende, toch zal iedereen het met me eens zijn dat het nodig dient te worden verbeterd. Waarom? Wel, we moeten de consumentenbescherming zien te verhogen door ervoor te zorgen dat de consument een goed geïnformeerde keuze kan maken tussen een breed scala aan concurrerende producten en diensten. We dienen ervoor te zorgen dat de lidstaten bij het beheer van hun nationale spectrum, wat zoals al eerder is gezegd een uitermate kostbaar goed is, dienen te zorgen voor optimale sociale en economische opbrengsten, en wel middels een doeltreffend, transparant en flexibel beheer, alsook middels betere coördinatie op EU-niveau. We dienen ervoor te zorgen dat ons regelgevend systeem de investeringen in de nieuwegeneratienetwerken bevordert en niet afremt en we zo Europa’s concurrentiekracht voor de 21e eeuw veilig stellen.
Tot slot dienen we - en dat is überhaupt de drijfveer achter onze inspanningen - de interne markt te versterken. Het gaat er niet om lippendienst te verlenen aan die doelstelling maar om de EU daadwerkelijk uit te rusten met een doeltreffende concurrerende interne markt waarmee niet alleen de elektronische-communicatiesector de nodige schaalvoordelen kan genieten, maar ook de burger en de economie meer in het algemeen. Daar gaat het om, om de economie in het algemeen, deze dient er voordeel bij te hebben en te worden versterkt. Laten we eens en vooral voordeel putten uit ons Europees continent en laten we de obstakels die leiden tot fragmentering en verminderde economische en sociale doeltreffendheid nu eindelijk eens achter ons laten.
Alle vier genoemde fundamentele onderwerpen, namelijk consumentenbescherming, spectrum, investeringen en de interne markt, zijn van cruciaal belang, iets wat het Parlement goed begrepen heeft. Ik wil het Parlement complimenteren met het feit dat het de onderliggende problemen heeft weten te identificeren en de juiste diagnoses heeft gesteld en op basis daarvan steekhoudende oplossingen heeft aangedragen.
Dan wil ik nu graag overgaan tot de interne-marktmechanismen. Hier staat het meest op het spel en zullen de komende discussies met de Raad waarschijnlijk het moeizaamst zijn. Ik zeg dit ondanks de erkenning van de ministers zelf aan het einde van het Sloveense voorzitterschap dat het nodig is de samenhang van de interne markt voor elektronische communicatie te verbeteren.
Dat is heel mooi, die erkenning, maar wat zijn de oplossingen daartoe? Het Parlement heeft terecht opgemerkt dat er in plaats van twee debatten slechts één is wat betreft het orgaan en de mechanismen ter verbetering van de werking van de interne markt, en dan met name de mechanismen van artikel 7 voor de inkennisstelling van nationale marktanalyses. Dit zijn twee zijden van dezelfde interne-marktmunt; ze horen bij elkaar.
We weten allemaal dat de bestaande regelingen voor samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties binnen het communautaire kader, oftewel de Europese Groep van regelgevende instanties (ERG), verbeterd dienen te worden om überhaupt van nut te kunnen zijn. Om die reden is de Commissie ingenomen met het amendement dat inhaakt op het Commissievoorstel voor een meer transparante, verantwoordelijke en doeltreffende vorm van samenwerking.
De Commissie is bovenal ingenomen met het voorstel van het Parlement voor een communautair orgaan. Een dergelijk communautair orgaan, met alles wat dat met zich meebrengt, dient goed voorbereid te zijn op zijn taak. Het dient doeltreffend, eerlijk en betrouwbaar te werk te gaan en dient boven elke verdenking te staan dat het misschien wat betere maatjes is met deze of gene regelgevende instantie. Dat dient zijn weerslag te krijgen in de manier van financiering. Nationale financiering is daarom geen optie, want hoe klein ook het aandeel, de geloofwaardigheid van het orgaan wordt er onherroepelijk door in twijfel getrokken en zal leiden tot administratieve en juridische onzekerheid.
Uit ervaring weten we dat hybride financiering tot problemen leidt. We dienen deze problemen dan ook te vermijden. Wat dat betreft zou ik het Parlement ertoe willen oproepen zich te hoeden voor wat ik noem de Belgische-voetbalclubbenadering. Dat behoeft enige uitleg. U weet dat de ERG door de Commissie is opgericht, als haar adviseur. Recentelijk hebben nationale regelgevende instanties een privaat orgaan opgericht volgens Belgisch recht om de rol te vervullen van secretariaat voor de groep van onafhankelijke regelgevende instanties, de IRG. Deze IRG opereert buiten het communautaire kader, want er zijn meer landen lid van dan de 27 lidstaten alleen, en in de praktijk weet niemand eigenlijk waar de IRG begint en waar de ERG eindigt. De Commissie wilde met de oprichting van een duidelijk omlijnde en op haar verantwoordelijkheid aanspreekbare instantie een einde maken aan deze verwarring. Wat we in ieder geval niet willen is dat een privaat orgaan naar Belgisch recht, niet bekend met de communautaire methodes en de garanties die deze bieden, betrokken raakt bij de Europese besluitvorming.
Om die reden dient verder te worden nagedacht over een aantal juridische en institutionele kwesties met betrekking tot de oprichting van het orgaan en dan met name met betrekking tot het bestuurlijk model. We dienen de juiste middelen te vinden waarbij zowel de onafhankelijkheid van de nationale regelgevende instanties is gewaarborgd als een communautaire benaderingswijze.
Maar bovenal wil ik benadrukken dat het orgaan slechts een middel is en niet een doel op zich. Het orgaan is niets meer dan een instrument ter verbetering van de samenhang op regelgevend gebied. Om die reden is de andere kant van de interne-marktmunt zo belangrijk en heeft het Europees Parlement absoluut gelijk dat de consistentieprocedure voor de melding van nationale marktanalyses uit hoofde van artikel 7 dient te worden versterkt, waarin het orgaan overigens ook zijn aandeel zal hebben.
Uit het nieuwe arbitragemechanisme van het Parlement in artikel 7a blijkt dat de Commissie en het Parlement beide overtuigd zijn van de noodzaak van operationele consistentiemechanismen die echt iets om het lijf hebben.
De oplossing van het Parlement bestaat erin de Commissie de mogelijkheid te bieden tussenbeide te komen en van een nationale regelgevende instantie te eisen dat zij haar toezichthoudend werk wijzigt indien het orgaan middels collegiale toetsing een probleem heeft vastgesteld. We zullen de details van de door het Parlement voorgestelde benadering nader moeten bestuderen voor wat betreft de inachtneming van het in het Verdrag vastgelegde institutionele evenwicht. Maar ik kan me in ieder geval volledig vinden in de hele logica van deze benadering die erop gericht is een evenwicht te vinden tussen subsidiariteit en het belang van de interne markt, om vervolgens duidelijke operationele gevolgtrekkingen te maken.
Middels door het orgaan uitgevoerde collegiale toetsing kan profijt worden getrokken uit de binnen de nationale regelgevende instanties opgebouwde ervaring, alsook van hun fijne neus voor de legitieme lokale verschillen. Indien het orgaan aangeeft dat er een interne-marktprobleem is en de Commissie als hoedster van het Verdrag eveneens haar zorg uit, dan lijkt het me logisch dat daaruit de nodige consequenties worden getrokken.
In het belang van de interne markt en van de juridische (en ”juridische” betekent ook “bedrijfseconomische”) zekerheid dient de Commissie over de bevoegdheid te beschikken om in een dergelijk geval op enige manier aan de nationale regelgevende instantie op te dragen haar werkwijze te veranderen. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat na het doorlopen van het langdurige artikel 7-proces de desbetreffende nationale regelgevende instantie zegt: “Dank u wel voor uw mening, maar ik doe het liever op mijn eigen manier”, en dat deze dan gewoon op de oude voet verder gaat.
Daarom ook mijn felicitaties aan het Parlement dat terecht stelt dat het hele proces niet zonder gevolgen mag blijven. Het bedrijfsleven, de consument en de belastingbetaler zouden niet erg blij zijn indien we geavanceerde en tijdsverslindende toezichthoudende stelsels opzetten die geen concrete resultaten opleveren. Daarom dient dit systeem iets achter de hand te hebben, en wel dat de Commissie indien nodig een bindend besluit kan nemen.
Ik heb eerder al gewezen op het belang van een investeringsvriendelijk regelgevend kader. Om die reden heeft de Commissie er in haar voorstel voor gekozen haar op concurrentie gebaseerde benadering van regelgeving niet alleen te handhaven, maar zelfs uit te breiden. Want concurrerende markten trekken nieuwe investeringen aan. Om die reden is de Commissie dankbaar voor de pogingen van de Commissie industrie, onderzoek en energie om de telecommunicatieregels investeringsvriendelijker te maken, vooral wat betreft de grote investeringen die nodig zijn voor het moderniseren van het oude netwerk middels vervanging van de koperen kabels door snelle glasvezelkabels.
Deze verouderde lokale netwerken - waar echter het overgrote deel van de Europese huishoudens en kleine ondernemingen voor hun internetverbinding afhankelijk van is - zijn de flessenhals van snel internet, het punt waar de informatiesupersnelweg tot een slakkengang afremt. Daarom ben ik zeer ingenomen met het besluit van het Parlement om de infrastructuurconcurrentie op deze toegangsnetwerken van de nieuwe generatie te bevorderen door middel van een proactieve stimulans gericht op deling van de leidinggoten waar deze glasvezelkabels doorheen lopen alsook op risicodeling voor de nieuwe faciliteiten. Dit zijn zeer welkome stappen en ook volledig in lijn met de aanbeveling die ik op dit moment in voorbereiding heb als leidraad voor de nationale regelgevende instanties in deze kwestie.
Maar de modernisering van deze flessenhalzen om ze geschikt te maken voor snel internet mag niet een nieuw en langdurig obstakel opwerpen voor toekomstige concurrentie. In verband hiermee wil ik erop wijzen dat er een heleboel aanwijzingen bestaan dat met de overgang naar glasvezel het voor alternatieve investeerders veel moeilijker wordt tot de sector toe te treden. Dat hangt samen met het feit dat de ontbundeling van glasvezel tot op heden noch technisch, noch economisch mogelijk is, waardoor alternatieve exploitanten ofwel in een eigen glasvezelnetwerk moeten investeren ofwel gebruik moeten maken van een bitstroomdienst van de desbetreffende concurrent.
We zullen de feiten onder ogen moeten zien: in veel gebieden waar infrastructuurconcurrentie geen haalbare kaart is, zal gedegen regulering de enige manier zijn om de concurrentie in stand te houden. Concurrentie leidt tot lagere prijzen, diensten van hogere kwaliteit en meer keuze, waardoor dus de consument degene is die aan het rechte eind trekt.
Maar ik maak mezelf niets wijs, ik zie dat het Parlement hier ook oog voor heeft. Er dient sprake te zijn van echte keuzemogelijkheden; consumenten dienen de handvaten te worden aangereikt om zoveel mogelijk voordeel te putten uit concurrentie en dienen dus goed geïnformeerd te zijn. Daarom is het feit dat het nu eenvoudiger is geworden van exploitant te wisselen van zo groot belang. Ik ben ingenomen met het feit dat ook het Parlement onomwonden van mening is dat de nummerportabiliteit binnen een dag geregeld dient te worden. Als dat in Australië binnen twee uur kan, dan moet het toch geen probleem zijn om dat in Europa binnen een dag te regelen.
Tevens ben ik ingenomen met de duidelijkheid die het Parlement heeft gebracht met de wijzigingen met betrekking tot verdergaande informatieverstrekking aan de consument. Consumenten zullen zich zo een werkelijk goed beeld kunnen vormen van de door hun leverancier geleverde diensten en zo ter zake doende vergelijkingen kunnen maken. Met deze grotere transparantie wordt ook beoogd de open architectuur van het internet te bevorderen, iets dat wij van cruciaal belang achten en dat wij resoluut willen en zullen verdedigen. Ingeval van beperkingen op de toegang tot het internet hebben de consumenten het absolute recht om te worden geïnformeerd over wat dat precies inhoudt. Ik ben blij dat wat dit alles betreft de Commissie en het Parlement het zo roerend met elkaar eens zijn.
Wat ik echter minder goed begrijp, is waarom het Parlement de tekst zodanig heeft gewijzigd dat abonnees niet op een soortgelijke manier in hun recht staan en geïnformeerd worden met betrekking tot de privacy van hun persoonlijke gegevens. Ik weet dat het Parlement de bescherming van de consument en de fundamentele rechten van de burger zeer hoog in het vaandel heeft staan en ben daarom des te meer verbaasd dat met de ingediende voorstellen wordt beoogd de vereisten met betrekking tot het melden van inbreuken op de privacy zoals die in de voorstellen van de Commissie waren neergelegd, af te zwakken.
Abonnees dienen standaard op de hoogte te worden gebracht van een mogelijke inbreuk op de veiligheid van hun persoonlijke gegevens zodat zij de gelegenheid hebben de nodige voorzorgsmaatregelen te treffen. Het kan niet zo zijn dat aan de dienstverlener wordt overgelaten te bepalen of een dergelijke inbreuk de abonnee schade berokkenen zal. Neen, de abonnee en diens gegevens dienen domweg te worden beschermd. Want hoe kan de leverancier van de internettoegang nu van geval tot geval bepalen in welke mate bepaalde informatie gevoelig is? Ik zou het Parlement dan ook met klem willen verzoeken zijn standpunt in deze kwestie te heroverwegen.
Dan nog wat het spectrum betreft: ik hoefde het Parlement absoluut niet te overtuigen van het belang van het onderwerp. Dat is dan ook de reden waarom de Commissie ingenomen is met de politisering van het debat over dit onderwerp. Want het gaat veel verder dan puur technische kwesties. Ook al zal het ook in de toekomst nog sterk leunen op de noeste arbeid van het Radiospectrumcomité en de door dit orgaan aangedragen oplossingen, toch is er in ieder geval al veel bereikt met het radiospectrumbesluit. Dat moeten we zo zien te houden. Maar het Parlement heeft gelijk: alleen door aan het proces een politieke dimensie toe te voegen waardoor er een grondig debat kan worden gevoerd over de in het spel zijnde belangen, is het mogelijk grotere vooruitgang te boeken. Met een doeltreffendere, oftewel een beter tussen de lidstaten gecoördineerde werkwijze, komt er een win-winsituatie binnen handbereik waarin zowel de sociale en culturele doelen als het grote potentieel voor de Europese economie bewerkstelligd kunnen worden.
Verregaande vooruitgang bij de maximalisering van het digitale dividend en andere hieraan verbonden kwesties kan slechts worden gerealiseerd met gezamenlijk door het Parlement en de Raad goedgekeurde strategieën en verregaande politieke besluiten. De Commissie is dan ook voorstander van het legitieme streven van het Parlement nauwer te worden betrokken bij de bepaling van het spectrumbeleid en is het in principe eens met de door het Parlement voorgestelde wijzigingen.
Uiteraard heeft de Raad een vinger in de pap. Wat dat betreft wil ik u hier verzekeren dat de Commissie het Parlement in dit debat zal bijstaan en de Raad zal helpen om tot een overeenkomst te komen met het Parlement.
VOORZITTER: MARTINE ROURE Ondervoorzitter
Catherine Trautmann, rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, excellenties, dames en heren, de hervorming van het regelgevend kader waarover we nu in debat zijn, is alleen rechtvaardigbaar indien zij leidt tot tastbare verbeteringen, zowel voor de consument als het gaat om prijzen, toegang en verbindingssnelheid, als voor het bedrijfsleven wat betreft de kansen op eerlijke concurrentie, nieuwe investeringen en concurrentiekracht.
Als gevolg van het grote aantal betrokken partijen is er automatisch sprake van uiteenlopende en zelfs tegenovergestelde belangen. Ik heb er vanaf het allereerste begin voor gekozen te luisteren naar de standpunten van alle partijen en om een tijdig en ook betrouwbaar signaal te doen uitgaan naar het bedrijfsleven en de consument om vertrouwen te wekken of te herstellen.
De wereld van elektronische communicatie biedt Europa werkelijk enorme kansen op economische groei. De sector is goed voor drie procent van het Europese BBP. Wat betreft investeringen en de ontwikkeling van diensten valt er hier in de EU nog een hele wereld te winnen. Daar is concurrentie voor nodig en dat niet alleen: er dient tevens het nodige te worden gedaan om juiste omstandigheden te creëren voor verantwoordelijke en duurzame ontwikkeling, met andere woorden: we moeten een soort ecosysteem zien op te bouwen voor de soort kenniseconomie die we allemaal zo graag willen.
Vanaf nu af aan dienen we ICT te beschouwen als een economische hulpbron. We dienen daarom zowel om publieke als private redenen ervoor te zorgen dat we flexibele regels krijgen en dat alle betrokken partijen zich verantwoordelijk gedragen. Dat kan worden bewerkstelligd door middel van samenwerking tussen toezichthoudende instanties en de Commissie, op een soortgelijke manier als exploitanten en klanten samenwerken op basis van een juridische verbintenis.
Er zijn vier hoofdthema’s waarbij naar mijn mening nog het nodige werk verzet dient te worden. Allereerst de dienstverlening aan de klant, zowel wat internettoegang betreft - middels een grotere territoriale spreiding van de netwerken - als eerlijke prijzen en kwaliteit. Ten tweede hebben we het over voortdurende inspanningen van het bedrijfsleven ten behoeve van nieuwe banen en innovatie, aangezien technologische vooruitgang tevens prijsdrukkend werkt. Ten derde dient er te worden gewerkt aan de concurrentiekracht van kleine en grote ondernemingen, ten behoeve van duurzame concurrentie in de lidstaten en de noodzakelijke investeringen, voornamelijk in glasvezel, om zo beter in staat te zijn te concurreren op de wereldmarkt. En dan ten slotte nog de kwestie van de rechtszekerheid. Er dient te worden gezorgd voor een betrouwbaar systeem, door de betrokken partijen de nodige verantwoordelijkheid voor het geheel te geven en door de stimulering van wederzijdse samenwerking, en dan met name tussen regelgevende instanties onderling, maar ook tussen regelgevende instanties en de Commissie.
Het was mij dan ook een genoegen te kunnen constateren dat de Commissie industrie, onderzoek en energie instemde met mijn compromisvoorstellen - veelal met ruime meerderheid - en ik zou graag mijn collega’s willen bedanken voor het feit dat zij zo bereidwillig tijd vrijgemaakt hebben, ondanks deadlines die soms behoorlijk krap waren. Aan de andere kant zijn we er hierdoor juist in geslaagd de oorspronkelijke planning aan te houden die erop gericht was deze verordening voor het einde van de huidige zittingsperiode te amenderen. Bravo dus voor dit sterke staaltje samenwerking.
Ik heb zelf het gevoel dat de bedrijfstak over het algemeen positief gereageerd heeft op deze richtsnoeren en ik hoop dat onze partners in de Raad dat ook doen zullen. Ik heb met grote aandacht geluisterd naar de heer Chatel en de heer Besson, naar hun standpunten, alsook naar commissaris Reding. Ik zou hen graag willen bedanken voor hun goed onderbouwde en over het algemeen positieve oordeel.
Terugkomend op de kwesties waarover nog gedebatteerd wordt, zou ik nu graag willen spreken over de kwestie van de rechtsmiddelen.
Er is, zonder afbreuk te willen doen aan de bevoegdheden van de nationale regelgevende instanties, een consensus ontstaan voor wat betreft de noodzaak van een meer consistente toepassing van rechtsmiddelen op EU-niveau. Er was echter sprake van een unanieme, of bijna unanieme, afwijzing van het Commissievoorstel waarin de Commissie het vetorecht zou krijgen op rechtsmiddelen. In het mechanisme zoals voorgesteld in mijn verslag heeft elk orgaan zijn rechtmatige plaats: de Commissie mag dan de nodige vraagtekens zetten bij een rechtsmiddel, zij kan dit niet volledig desavoueren, tenzij er tevens een negatief advies wordt uitgebracht door BERT. En andersom is er voor het opleggen van functionele scheiding als rechtsmiddel de instemming nodig van zowel de Commissie als BERT. Met een dergelijke beperking blijft scheiding een tastbare dreiging, zonder dat deze al te lichtzinnig kan worden opgelegd.
Wat het radiospectrum betreft, is het in onze voorstellen te doen om een flexibeler beheer van dit schaarse middel, maar dan op een gematigde en proportionele wijze, waarbij er tegelijkertijd maatregelen worden getroffen ter optimalisering van het spectrumbeheer. Voor ons bestaat de eerste stap hiertoe uit een volwaardig Europees spectrumbeleid dat, zodra het pakket is goedgekeurd, voorgesteld kan worden tijdens een grote conferentie ergens in het begin van de volgende zittingsperiode.
Dan nog wat de nieuwe netwerken betreft, wel, daarover werd niet of nauwelijks gerept in het Commissievoorstel en dat terwijl Europa reeds volop betrokken is bij deze technologische revolutie. We waren van mening dat het van cruciaal belang was om de lidstaten en de regelgevende instanties per direct de nodige richtsnoeren en instrumenten te verschaffen die ze nodig hebben om investeringen te bevorderen en waar nodig de uitrol van deze netwerken te begeleiden. Om die redenen kregen onze voorstellen nog vlak voor de zomervakantie de volledige goedkeuring van een groep erkende deskundigen.
Nogal laat in het proces kwam er nog een andere onderwerp aan bod, namelijk de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten. Het is jammer dat dit debat in deze fase van de behandeling van het telecompakket is opgedoken. Het lijkt me misplaatst om nu manieren te bespreken om de volledige eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen.
Ik wil alleen maar zeggen dat ik hoop dat we de behandeling van het pakket zullen weten af te ronden zonder al te veel onnodige druk en zonder door dit onderwerp te worden opgehouden, ook al ben ik me er volledig van bewust dat het hier om een belangrijk onderwerp gaat, aangezien er aan het onderwerp creatieve inhoud een aparte Commissiemededeling gewijd is. Ik zal de overige punten nog behandelen in de twee minuten ter afsluiting die ik straks nog heb.
Pilar del Castillo Vera, rapporteur. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou me graag allereerst willen aansluiten bij wat de heer Chatel zojuist zei: de elektronische-communicatiesector is goed voor 25 procent van de Europese groei en 40 procent van de productiviteit. Deze cijfers vormen dus een bevestiging van uitspraken in de Lissabonagenda dat het noodzakelijk is een Europese kenniseconomie te ontwikkelen waarvan elektronische communicatie inderdaad de grote aanjager is.
De Commissie heeft door een aantal maatregelen ter wijziging van het regelgevend kader uit 2002 voor te stellen, laten zien zich hiervan terdege bewust te zijn. Een aantal markten is gedereguleerd en ook is er een aantal belangrijke stukken regelgeving op komst die tot doel hebben met hernieuwde kracht te werken aan het concurrentievermogen van de interne markt.
Maar hier wil ik me uiteraard vooral richten op het standpunt van het Parlement. Mijnheer Chatel, vertegenwoordiger van de Raad, mevrouw Viviane Reding, vertegenwoordiger van de Commissie, dames en heren, dit standpunt heeft een gemene deler, een factor waardoor het standpunt van het Parlement naar mijn mening uitzonderlijk consistent, coherent en ook krachtig is. De gemene deler in de verslagen van het Parlement, goedgekeurd door de desbetreffende commissies, is het concept van gedeelde verantwoordelijkheid.
Het verslag van mevrouw Trautmann is gebaseerd op gedeelde verantwoordelijkheid. Het voorstel om een orgaan van nationale regelgevende instanties op te richten is gebaseerd op het beginsel van gedeelde verantwoordelijkheid. We hebben in beide gevallen gehoord dat gedeelde verantwoordelijkheid het middel bij uitstek is dat de Europese elektronische-telecommunicatiemarkt nog altijd nodig heeft. Alle voorstellen zijn gebaseerd op het concept van gedeelde verantwoordelijkheid, of het nu gaat om interactie tussen de Commissie en het Europees Telecomregelgeversorgaan, BERT, bij de gezamenlijke regulering door deze lichamen, of om de opzet en de financiering van BERT.
Aangezien de tijd dringt en er al uitgebreid gedebatteerd is en er ongetwijfeld ook in de toekomst nog veel over gedebatteerd worden zal, wil ik nu alleen ingaan op BERT. Het voorstel hieromtrent past uitstekend in het concept van gedeelde verantwoordelijkheid en de ontwikkeling van een succesvolle markt die in het begin nog de nodige ondersteuning behoeft om volledig in overeenstemming te kunnen worden gebracht met mededingingsregels. Het is een orgaan dat is gebaseerd op samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten middels hun regelgevende organen. Tegen die achtergrond en gezien de huidige situatie zijn de taken van het orgaan nu beter gedefinieerd, hetgeen ook geldt voor de structuur, de verantwoordelijkheid, de verantwoordingsplicht alsook de financiering ervan.
Met het oog hierop zou ik graag willen zeggen, commissaris, dames en heren, mijnheer Chatel, dat het van cruciaal belang is te zorgen voor het behoud van zowel coherentie als consistentie. De door mij voorgestelde en bepleite medefinanciering voor het orgaan is eveneens in overeenstemming met het concept van gedeelde verantwoordelijkheid dat aan de basis ligt van elk door het Parlement ingediende voorstel, zowel in het verslag van mevrouw Trautmann als in dat van mij.
Wat echter niet coherent en consistent zou zijn, is een ergens via een achterdeurtje naar binnen gesmokkeld financieringsmechanisme dat uitsluitend en alleen gebaseerd zou zijn op Gemeenschapsgeld. Dat zou een grote dissonant vormen met de rest van het voorstel en daarmee volledig strijdig zijn met het wezen en de achterliggende logica van de door het Parlement voorgestelde hervorming.
Ik ben ervan overtuigd dat zowel het Parlement en de Commissie, als de Raad dezelfde doelen nastreven. Dat lijkt me toch wel afdoende aangetoond. Ik zou dan ook willen pleiten voor het behoud van de goede verstandhouding inzake dit onderwerp, zodat we de zaak met vereende krachten kunnen aanpakken. De bedrijfstak waar het hier over hebben, is dat dubbel en dwars waard.
Patrizia Toia, rapporteur. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in de wereld van de telecommunicatie is elk medium waarmee geluid, gegevens en beelden kunnen worden overgedragen een kostbaar goed. Om die reden opent het feit dat er over een aantal jaren een grote, zoniet enorme hoeveelheid radiospectrum beschikbaar komt - met andere woorden nieuwe frequenties voor nieuwe toepassingen - brede sociale en culturele horizonten alsook enorme kansen voor het bedrijfsleven en de economie als geheel. Er is zelfs al iemand geweest die een berekening heeft gemaakt van de commerciële waarde van het digitale dividend.
Dit vraagt dus om een gedegen Europees beleid waarmee deze kans tot een maximum kan worden uitgebuit en waarmee Europa de drijvende kracht wordt achter het nationale beleid, en niet slechts een instantie die nationaal beleid samenbindt. Zoals we allemaal wel weten wordt het vrijgekomen radiospectrum in andere delen van de wereld, zoals Japan en de VS al met succes ingezet. Het bedrijfsleven aldaar beschikt hiermee over een concurrentieel voordeel.
We hebben dus het een en ander in te halen, en wel zo snel mogelijk. En ook al is de digitale omschakeling pas in 2012 volledig een feit - een datum overigens die absoluut en volledig dient te worden nageleefd - dienen we nu al, zonder dralen, onze tanden te zetten in de hervorming van het radiospectrum en in het digitale dividend.
Het radiospectrum is een natuurlijke en om die reden publieke economische hulpbron. De waarde ervan dient te gelde te worden gemaakt, dat zeker, maar moet ook sociale doelen dienen ten behoeve van de bevolking. Denkt u daarbij aan zaken als het waarborgen van snelle internettoegang voor elke burger, inclusief de minderbedeelden, door ook in de meest afgelegen delen van onze landen breedbandinternet aan te leggen, waarmee de digitale kloof die nog in grote delen van Europa aanwezig is, gedicht kan worden. Ik denk daarbij niet alleen aan plattelandsgebieden, maar ook aan stedelijke en industriële gebieden.
Ik zei al dat de tijd dringt voor het digitale dividend. We dienen dit laatste deel van onze zittingsperiode dan ook te benutten om als lidstaten en als Europa eendrachtig te werken aan vooruitgang op dit vlak. Ik zou de Commissie en de Raad het volgende willen zeggen: zet een aantal stappen in de richting van een positievere reactie op de behoefte aan harmonisering, omdat met harmonisering zoals al gezegd een optimaal en doeltreffender gebruik kan worden gemaakt van het digitale dividend. Wij hopen dat zal worden gekozen voor verregaande coördinatie op Europees niveau en dat we als Europa in staat zullen zijn om met één stem te spreken tijdens de internationale onderhandelingen, die naar ik meen reeds in Genève begonnen zijn.
In ons verslag wordt gepleit voor een aantal zaken. Ik zou hier in willen gaan op een of twee daarvan. Ik heb het over de noodzaak van een win-winstrategie, zoals de commissaris dat noemde. Het gaat er daarbij om de middelen zodanig in te zetten dat dit tegemoet komt aan de behoeften van zowel de audiovisuele en media-exploitanten - die al op dit gebied aanwezig zijn om te zorgen voor cultureel pluralisme en om de culturele identiteit te verdedigen – als de telecommunicatiesector. Deze laatste dient passende ruimte te worden geboden en zal nieuwe diensten moeten ontwikkelen, alsook een hele reeks technologieën om in te kunnen spelen op de nieuwe behoeften van de moderne consument. Dat betekent dat de media en de telecommunicatiesector samen kunnen werken, als collega’s en op een gelijk speelveld.
Maar er is nog een derde partij die ik graag als winnaar uit de bus zou willen zien komen, tezamen met de andere twee, namelijk de gebruikers, en dan zelfs de gebruikers zonder licentie zoals liefdadigheidsinstellingen, lokale overheden, netwerken voor kleine lokale gemeenschappen en verenigingen van algemeen belang. Een ander punt waarmee ik nog zou willen afsluiten, mevrouw de Voorzitter, is met de constateringen dat, zoals de vertegenwoordigers van de Raad al zeiden, er met betrekking tot de mate van samenwerking tussen de verschillende autoriteiten op dit vlak verschillende standpunten bestaan, zowel in het Parlement als onder de lidstaten.
Ik denk aan de ene kant - en het Parlement is het daarin met mij eens - dat als het gaat om toewijzing van de frequenties, wij de eigen verantwoordelijkheid van de lidstaten moeten respecteren. Aan de andere kant echter dienen we tevens gezamenlijk de cruciale noodzaak tot harmonisering onder de loep te nemen. Want als we niet harmoniseren, als we niet in staat zijn zaken te coördineren en tot gezamenlijke besluiten te komen, dan zal de economische en sociale waarde van het spectrum dalen. Ik heb daarbij altijd het beeld van de succesvolle gsm-standaard voor ogen.
Ik ben ervan overtuigd dat we op basis van kosten-batenanalyses met betrekking tot het in ons verslag nagestreefde dividend - in verschillende lidstaten uit te voeren als onderdeel van nationale projecten - alsook op basis van het breedst haalbare debat in de lidstaten met deelname van exploitanten en het algemene publiek, uiteindelijk zullen inzien, ook nog eens met een grote dosis politieke wil op Europees niveau, dat een Europees beheer van het spectrum Europa grote sociale en economische voordelen zal opleveren en daarom dus de beste optie is.
Malcolm Harbour, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is mij een ware eer dat ik hier nu voor de tweede keer als rapporteur het woord mag voeren over dit onderwerp; eerder in 2001 was ik rapporteur voor deze richtlijn. Het was ook een waar voorrecht om samen te werken met mijn collega’s, mevrouw Trautmann en mevrouw del Castillo, want het was echt teamwerk. Het vormt een samenhangend pakket.
Zoals de commissaris al zei, is het een hele prestatie. Daarom willen wij de rechten van de consumenten hervormen en verbeteren, zodat zij goed geïnformeerd zijn, hun voordeel weten te halen uit de beschikbare aanbiedingen en in staat zijn innovaties aan te moedigen.
Dat vraagt uiteraard om een werkbare structuur. Ik zou de commissaris er dan ook graag aan willen herinneren dat het uitgerekend dit Parlement was dat gepleit heeft voor een rol voor de Commissie krachtens artikel 7. Daarmee vonden we toentertijd de Raad tegenover ons. Er is niemand zo bewust van het belang van een juist evenwicht als het Parlement, maar als ik kijk naar het standpunt van het team, dan zou men haast zeggen dat het de hoogste tijd is dat de regelgevende instanties niet alleen op nationaal niveau hun verantwoordelijkheid nemen en zorgen voor een consistente tenuitvoerlegging van de regelgeving, maar ook dat zij een deel voor hun rekening nemen van de beleidsontwikkeling op Europees niveau. Ik denk dat ongeacht hoe alles uiteindelijk uitpakt, het geheel pas kan werken als de lidstaten een aandeel hebben in het orgaan en ik laat aan u over om te bepalen wat ik daarmee bedoel!
Ik zou graag alle leden van het team willen complimenteren die met mij samengewerkt hebben aan de verbetering van deze richtlijn. Ook dank ik de minister en de commissaris voor hun vriendelijke opmerkingen over de door ons voorgestelde verbeteringen. Het is een combinatie van werkzaamheden met betrekking tot gebruikersrechten en de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie.
In dit Parlement ligt de verantwoordelijkheid voor gegevensbescherming en de overige expertise bij de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Het was naar mijn mening fout om deze twee zaken met elkaar te combineren, maar desalniettemin denk ik dat we het tot een goed eind hebben gebracht. Mijn collega Alexander Alvaro zal op deze aspecten ingaan en de commissaris zou hem moeten bedanken voor het feit dat hij gedetailleerde informatie aangeleverd heeft over hoe de meldingsplicht bij inbreuken op datagebied precies werkt. Het was toch te gek voor woorden dat de Commissie ons een voorstel stuurde waarin alle uitvoeringsdetails gedelegeerd waren aan een parlementaire commissie. We hebben het hier over zwaarwegende politieke besluiten. Ik ben het met u eens dat we nog heel wat werk te verzetten hebben, wat niet wegneemt dat u hem toch wel een bedankje schuldig bent voor het feit dat hij uw huiswerk heeft zitten doen.
Dan wat mijzelf betreft: ik ben nogal teleurgesteld over het feit dat de kwestie van de universele dienst pas later aan bod komt. We hakken het dus in twee stukjes. We zijn in afwachting van uw verslag dat we volgens planning binnenkort tegemoet mogen zien. Ik heb al zoveel mogelijk werk verricht wat betreft de gebruikersrechten, maar er is nog genoeg werk aan de winkel. Ik wil daarmee zeggen dat wij graag zouden willen zien dat die goed geïnformeerde en daardoor dus sterker in zijn schoenen staande consument zijn eigen keuzes maakt op basis van zo duidelijk mogelijke informatie over de prijs van de dienst, over wat de dienst precies inhoudt en over mogelijke beperkingen op de dienstverlening, en over de vraag of de kosten van een toestel al dan niet in de prijs zijn inbegrepen wanneer hij een langer durende overeenkomst afsluit. We willen graag dat de consument gemakkelijk kan winkelen en gemakkelijk zijn telefoonnummer kan overdragen. Ik ben dan ook ingenomen met de steun wat dat betreft. Ook willen we de consument in staat stellen de duur van de overeenkomst goed af te wegen en ervoor zorgen dat de duur van de overeenkomst niet gebruikt wordt als een beperkende bepaling in geval van een overstap.
Ook willen we ons nader buigen over de rechten van de consument. Hij of zij heeft recht op een veilige gegevensopslag en -verwerking, op veilige netwerken die overal voorhanden zijn en op netwerken waar dienstverleners niet een specifiek deel van de inhoud of dienst blokkeren op een met het beginsel van vrije mededinging strijdige manier. We zijn het eens met uw idee voor nieuwe kwaliteitsvereisten wat betreft de dienstverlening en hebben het idee dat we hier vooruitgang hebben geboekt. En ik heb het hier over echt een heel erg belangrijk recht. Consumenten hebben recht op universele nooddiensten van goede kwaliteit, alsook op locatie-informatiediensten. Met name gebruikers met een handicap hebben recht op dergelijke diensten, alsook ook op betere dienstverlening.
Tevens vind ik dat de consument recht heeft op informatie over een aantal problemen die hij of zij zou kunnen tegenkomen. Denk daarbij aan mogelijke inbreuken op het auteursrecht, mogelijk ongeautoriseerd gebruik, of bijvoorbeeld de mogelijkheid dat men zaken koopt die schadelijk kunnen zijn voor de gezondheid, zoals nepmedicijnen. Waarom zouden we niet van elektronische dienstverleners verlangen dat ze boodschappen weergeven zoals dat nu al bij diensten van algemeen belang het geval is? Want daar gaat het om, waarde collega’s. Het gaat niet om toezicht op de naleving van het auteursrecht - dat is de verantwoordelijkheid van de nationale overheden - maar het gaat erom het leven van de consumenten makkelijker en beter te maken.
Er is nogal wat werk te verzetten, commissaris, maar het doet mij genoegen te kunnen vertellen dat er overeenstemming bestaat over een groot aantal compromissen, en ik heb er alle vertrouwen in dat ze zullen worden goedgekeurd. Ik verheug me op de samenwerking met het Franse voorzitterschap bij de uitvoering van deze ambitieuze planning, want het is belangrijk voor Europa dat deze inderdaad gehaald wordt.
Jutta Haug, rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, de belangstelling van de Begrotingscommissie gaat bij de wetgeving over elektronische communicatie, het zogeheten telecompakket, uiteraard uit naar dat deel waarvoor uitgaven uit de Europese begroting nodig zijn. We zijn dus met andere woorden geïnteresseerd in het agentschap, de door de Commissie voorgestelde Europese autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt, later door uw collega’s van de vakcommissie omgedoopt tot het Europees Telecomregelgeversorgaan (BERT).
Maar om maar meteen met de waarheid voor de dag te komen: zoals de zaken er nu voor staan is er uit hoofde van subcategorie 1a niet genoeg geld beschikbaar voor dit agentschap, ongeacht hoe het eruit ziet. Om die reden zijn we zeer ingenomen met het feit dat de commissie ten principale onze amendementen opgenomen heeft in haar verslag en een structuur voorstelt die minder belastend is voor onze begroting. Dit alles neemt niet weg dat we er samen voor dienen te zorgen dat BERT een Europese orgaan wordt en dat wij er hier in het Europees Parlement de controle over behouden. Tevens wil ik u erop wijzen dat het Parlement en de Raad krachtens artikel 47 van het Interinstitutioneel Akkoord tot overeenstemming zullen moeten zien te komen over de financiering van BERT.
Karsten Friedrich Hoppenstedt, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, als rapporteur voor advies voor het eerste deel - beter wetgeven - van de Commissie economische en monetaire zaken, zou ik mijn waarde collega’s graag willen verwijzen naar mijn schriftelijk advies, maar daarnaast tevens stil willen staan bij drie punten uit het verslag die ik van buitengewoon belang acht. Allereerst het stimuleren van de ontwikkeling en aanleg van glasvezelnetwerken, ook wel bekend als next-generation networks. Ter bevordering van deze netwerken dient te worden gekeken naar de mogelijkheid tot risicodeling bij de financiering van nieuwe faciliteiten en het delen van de leidinggoten. Niet alleen dienen telecommunicatieondernemingen betrokken te worden bij dit delen van de leidinggoten, maar ook andersoortige ondernemingen.
Dan mijn tweede punt, iets waar zojuist al over is gesproken, namelijk dat de centralisering die de Commissie met behulp van de Europese autoriteit, het vetorecht en de comitéprocedure probeert door te voeren, ten stelligste bestreden dient te worden. En dan ten derde: de precieze verdeling van de frequenties mag pas worden vastgelegd na beantwoording van een hele reeks voorafgaande vragen. Ligt de verantwoordelijkheid bij de EU? Voor welke aspecten is zij bevoegd? Hoe groot is het digitaal dividend eigenlijk precies? En wat is de precieze invloed van de concrete distributiemodellen?
Secundaire diensten zoals draadloze microfoonsystemen mogen niet in de verdrukking komen, aangezien dergelijke systemen verantwoordelijk zijn voor uitzendingen van grote evenementen als de Olympische Spelen. Om die reden dienen de resultaten van de onderzoeken die op dit moment door gespecialiseerde organen uitgevoerd worden, te worden meegenomen in het politieke besluitvormingsproces inzake de verdeling van het frequentiespectrum.
Ik hoop dat we op die manier gezamenlijk Europese toegevoegde waarde zullen weten te creëren voor alle betrokken partijen.
Gunnar Hökmark, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. − (EN)
Mevrouw de Voorzitter, het hangt helemaal af van ons vermogen om nieuwe innovaties en diensten te ontsluiten of wij als Europa in staat zullen zijn de koppositie te bezetten in de wereld van telecommunicatie en mobiel internet.
Wat dat betreft is het buitengewoon schadelijk te proberen oude structuren en oude marktpartijen in bescherming te nemen. We moeten de zaak opengooien, en daarom is het zo belangrijk om het digitale dividend zodanig in te zetten dat het volledige spectrum aan nieuwe diensten en nieuwe kansen benut kan worden, waarbij tegelijkertijd de oude radiozenders en de huidige diensten kunnen worden gewaarborgd.
We dienen ervoor te zorgen dat in alle delen van het spectrum allerhande diensten kunnen worden ontwikkeld. En daar waar er nog geen concurrentie is op het niveau van de infrastructuur, dienen we te zorgen voor een ware concurrentie middels functionele scheiding.
Robert Goebbels, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag in de zestig seconden die mij ter beschikking staan een aantal korte opmerkingen willen plaatsen namens mijn collega Bernard Rapkay. Voor ons socialisten is de inrichting van een soepel functionerende interne markt op het vlak van telecommunicatiediensten van bijzonder hoge prioriteit. We zijn ingenomen met de actieve rol van de Commissie op dit vlak. Het is met name van belang de consument te beschermen tegen het onmiskenbare misbruik dat de grote exploitanten maken van hun machtspositie. Er is nog meer dan genoeg ruimte voor verlaging van de tarieven. Uit de Commissie-initiatieven op het vlak van roaming blijkt dat zelfs in een markteconomie interventies op het vlak van de prijsvorming meer dan nodig zijn. Wij geven de voorkeur aan de zichtbare hand van de Commissie boven de onzichtbare hand van de markt, die vaak de hand is van de zakkenroller in de portemonnee van de consument.
rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. – (FR)
Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag af willen sluiten met een woord van dank aan alle rapporteurs, met name aan mevrouw Catherine Trautmann die uitmuntend werk verricht heeft waardoor we morgen een zeer grote meerderheid tegemoet kunnen zien.
Sophia in 't Veld, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken. − (NL) Voorzitter, dit pakket bevat op zich goede voorstellen voor de bescherming van de rechten en de privacy van consumenten, maar het is helaas onsamenhangend en schept daardoor juridische onzekerheid voor zowel bedrijven als gebruikers want de reikwijdte is volstrekt onduidelijk.
Ik heb het gevoel dat de Commissie zich meer heeft laten leiden door de interne institutionele structuren en de juridische grondslag dan dat ze de werkelijkheid als uitgangspunt heeft genomen. Want waar hebben we het eigenlijk precies over? Gaat het over telefonie? Dat is toch volstrekt achterhaald! Of gaat het over mobiele telefonie? En wat is Skype dan? Wat zijn betaaldiensten per telefoon? Is dat ook telecom? En RFID-netwerken? Dat blijft onduidelijk. Waarom komen er regels inzake de melding van inbreuken voor telecom- en internetaanbieders, maar niet bijvoorbeeld voor banken, verzekeraars of de sociale dienst, die vaak gebruik maken van dezelfde gegevens? En wat als die door een bedrijf verzamelde persoonsgegevens door een ander worden gebruikt, bijvoorbeeld overheidsdiensten, politie, justitie, zoals is vastgelegd in de richtlijn betreffende de bewaring van gegevens? Wie is er dan verantwoordelijk voor die gegevens? Wat heeft de burger daaraan? Waar kan ik terecht als burger?
Ten slotte denk ik dat we dringend moeten beginnen met de Verenigde Staten te overleggen over transatlantische en wereldwijde standaarden op dit gebied.
Reino Paasilinna, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. − (FI) Mevrouw de Voorzitter, excellenties, geachte commissarissen en mevrouw Trautmann in het bijzonder, het is nu tijd geworden om in tastbare bewoordingen na te denken over de mensenrechten in de informatiemaatschappij die we nu trachten te verbeteren en waarbij democratie en behoorlijke handelspraktijken het belangrijkste oogmerk zijn. Verdere verbeteringen zijn daarom vereist. Zo werken we aan verbetering van de privacy en de veiligheid, zoals bij spam. Wij vinden het van groot belang dat het recht-van-toegangsbeginsel bij dit alles een prominente rol speelt. Ook zijn we bezig met wetgeving over toegang tot diensten, een uitermate belangrijk iets: tarieven dienen toegankelijk te zijn en breedband voor iedereen bijvoorbeeld, is een burgerrecht. We hebben nu gezorgd voor een versteviging van de positie van ouderen en met name gehandicapten, iets dat naar mijn idee menselijk is en niet meer dan terecht.
Ten tweede dienen netwerken concurrentieel te zijn en dienen we ervoor te zorgen dat internetexploitanten niet langer obstakels opwerpen tegen de vrije mededinging. Integendeel, de concurrentie dient te worden versterkt en het zou verboden moeten worden om dataterminalapparatuur te maken waarmee je slechts naar een bepaalde exploitant luisteren kunt.
Radiostations vormen een stevige basis voor de informatiemaatschappij. We dienen ze te koesteren, nu en in de toekomst. Daarom moeten ze altijd verzekerd zijn van een eigen frequentie, omdat ze nooit genoeg geld zullen hebben om deel te nemen aan veilingen. Desalniettemin is er ruimte nodig voor 3G, iets waar hard aan gewerkt wordt. Ook moeten we zorgen voor de nodige ruimte voor nieuwe technologieën en innovatie.
Er is nog één ding dat ik zeggen wil. Hoe rechtvaardiger en hoe technisch geavanceerder Europa is, des te beter zullen we ons kunnen doen gelden als democratische kracht in de informatiemaatschappij en als gemeenschap die de Lissabondoelstellingen weet te realiseren, die overigens op dit moment wel erg ver weg lijken te liggen. Het is aan ons om de handschoen op te pakken: dit pakket wetgevende maatregelen is een stap in de goede richting.
Marian Zlotea, rapporteur voor advies van de Commissie IMCO. − (RO) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, mevrouw de commissaris, excellenties, ik zou graag de betrokken rapporteurs willen complimenteren met hun werk aan het telecompakket.
Het verslag van mevrouw Trautmann vertegenwoordigt een uitgewogen standpunt en ik ben voorstander van de compromisamendementen die erin worden voorgesteld. Ook ben ik blij met de goedkeuring van een aantal amendementen, met name die met betrekking tot de harmonisering van het spectrum, alsook een aantal maatregelen met betrekking tot de wereldwijde telecommunicatiediensten.
De Europese economische groei, alsook het consumentenwelzijn, hangt af van een dynamische en concurrerende telecommunicatiesector. In markten met veel concurrentie is breedband ruim voorhanden; de nieuwkomers op de markt hebben gezorgd voor hoge snelheid en innoverende diensten.
De kaderrichtlijn in het telecommunicatiepakket dient zich te richten op vergroting van de investeringen. Ook dienen we rekening te houden met de nieuwegeneratienetwerken en verder dienen de consumenten over gediversifieerde keuzemogelijkheden te beschikken, zodat zij kunnen genieten van lagere kosten en betere diensten.
Tot slot zou ik willen zeggen dat ik het volste vertrouwen heb in de wijzigingen die we van plan zijn aan te brengen aan het telecompakket, wijzigingen die de consument tot voordeel zullen strekken doordat ze hem een breed scala aan goedkopere en gediversifieerdere diensten zullen opleveren.
Edit Herczog, rapporteur voor advies van de Commissie interne markt en consumentenbescherming. − (HU) Dank u wel mevrouw de Voorzitter. We kunnen gerust zeggen dat de successen in de elektronische-communicatiesector van de afgelopen tien jaar toe te schrijven zijn aan de Europese Unie. Dat neemt echter niet weg dat er nog een aantal grensoverschrijdende problemen en ongelijkheden bestaan met betrekking tot de toegang tot breedbandinternet, de spreiding van de digitale samenleving en digitale diensten. Als we echt een “gemeenschappelijke” markt wensen, dan dienen we daar de omstandigheden naar te maken.
Op basis van de debatten van de afgelopen maanden hebben we voor de oprichting van BERT gestemd. BERT zou moeten zorgen voor vereenvoudigde samenwerking tussen de nationale regelgevende instanties en garanderen dat zij effectief deelnemen. We zijn nog altijd de mening toegedaan dat BERT rekenschap dient af te leggen aan, en transparant dient te zijn jegens de Europese instellingen. De voorwaarde hiertoe is communautaire financiering. Ogenschijnlijk zou medefinanciering door de lidstaten leiden tot grotere onafhankelijkheid en grotere doeltreffendheid, maar dat is niet zo. De organisatie zou op deze manier onder het toezicht van de Europese Unie en het Europees Parlement vandaan gehaald worden. Daar willen wij niet aan bijdragen. We dienen zij aan zij met de Commissie verder te blijven vechten voor de bescherming van de belangen van de consument, zodat deze slechts waar noodzakelijk zal moeten delen in de kosten van de zich steeds verder uitbreidende nieuwe technologieën en hij net als bij roaming niet ook nog via de factuur bedot kan worden. Dank u wel.
Manolis Mavrommatis, rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. − (EL) Mevrouw de Voorzitter, als auteur van het advies van de Commissie cultuur en onderwijs, wil ik u erop wijzen dat het van extreem belang is de intellectuele rechten van auteurs in de breedste zin van het woord te bezien als fundamentele rechten.
Iedereen, vooral de wetgever, dient zich ervan bewust te zijn dat indien intellectuele creativiteit niet wordt beschermd en indien, in naam van de bescherming van persoonsgegevens, inbreuk wordt gepleegd op de rechten van de opsteller, de gebruiker uiteindelijk ook minder artistieke inhoud aangeboden krijgt.
Piraterij en illegale distributie van muziek en films op het internet zijn schering en inslag. De keerzijde van de technologie is dus dat de opsteller aan het kortste eind trekt. En of we het nu fijn vinden of niet, deze is wel de bron van het aangeboden materiaal.
Namens de Commissie cultuur wil ik de Parlementsleden en alle commissies en politieke fracties dan ook oproepen om de Europese creativiteit te beschermen, zodat artistieke inhoud via nieuwe media verspreid wordt en blijft.
Cornelis Visser, rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. − (NL) Voorzitter, commissaris Reding heeft met het telecompakket opnieuw haar daadkracht laten zien. Met betrekking tot het Commissievoorstel over het digitaal dividend heb ik vanuit de Commissie cultuur en onderwijs, constructief samengewerkt met mevrouw Toia. Ook wil ik hierbij de voorzitter van de Commissie industrie, onderzoek en energie, mevrouw Niebler, vanwege de Commissie cultuur en onderwijs bedanken voor de goede samenwerking.
Voor de Commissie cultuur en onderwijs vormen radio en televisie cruciale middelen voor de verspreiding van cultuur en taal. Door de omschakeling van analoge naar digitale televisie komt er op dit moment ruimte in het spectrum vrij. Er is voor deze frequenties grote belangstelling van de aanbieders van mobiele telefonie en breedbandinternet. De Commissie cultuur en onderwijs is niet tegen technologische vernieuwing, maar ze wil bescherming van de rechten van de huidige gebruikers, namelijk de publieke en commerciële omroepen. De culturele en taalkundige diversiteit van de uitzendingen moet voldoende gewaarborgd blijven en ook moeten de belangen van de consument en diens investeringen in televisieapparatuur gewaarborgd zijn.
Gyula Hegyi, rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is van belang te onderstrepen dat de telecommunicatie-evolutie niet alleen een technologisch en economisch proces is, maar ook een sociale en culturele gebeurtenis van formaat. We moeten zorgen dat Europa zijn leidende positie in dit proces handhaaft.
Er dient daarbij op twee zaken te worden gelet: algemene en democratische toegang tot elektronische communicatiediensten, hetgeen betekent dat iedereen het recht op toegang heeft tot dergelijke diensten, en verder het beginsel dat cultuur en educatief erfgoed doorgegeven dienen te worden en gerespecteerd. De Commissie cultuur heeft getracht een evenwicht aan te brengen tussen deze twee belangen.
Als rapporteur voor advies van de Commissie cultuur over het Europees Telecomregelgeversorgaan (BERT) heb ik mij beperkt tot aspecten die vallen onder de verantwoordelijkheid van mijn commissie. BERT dient niet alleen open te staan voor contacten met het bedrijfsleven en consumentengroepen, maar ook met culturele belangengroepen, aangezien deze nuttige en betrouwbare informatie kunnen leveren over de culturele aspecten van het geheel.
Ik ben van mening dat indien wij op de juiste wijze gebruik maken van de telecomevolutie, het hele proces ertoe kan bijdragen dat Europa de leidende kenniseconomie van de wereld wordt, hetgeen het belangrijkste doel is dat we met zijn allen voor ogen hebben.
Ignasi Guardans Cambó, rapporteur voor advies van de Commissie cultuur en onderwijs. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag allereerst de rapporteurs willen complimenteren met hun werk.
De Commissie cultuur en onderwijs heeft vanaf het allereerste begin deze hele kwestie uitermate serieus genomen, omdat het niet langer mogelijk is wetgeving te creëren voor het elektronisch netwerk of het radiospectrum zonder zich te bekommeren om de ware aard van de verspreide inhoud. Wetgeven puur en alleen op basis van technische of zelfs economische criteria zonder inachtneming van de doelstellingen van het cultuurbeleid of zonder waarborgen voor diversiteit, is een doodlopende weg. De werkelijkheid van de digitale wereld dwingt ons ertoe samen te werken met televisiezenders en de verleners van elektronische diensten en om wetgeving op te stellen voor een interne markt waarin telecommunicatie en de audiovisuele markt ondeelbaar bij elkaar zijn gaan horen.
Tevens dienen we op een uitgewogen manier op te treden tegen de verspreiding van illegale inhoud op het internet. Dat houdt in dat ieder van ons zijn of haar verantwoordelijkheid dient te nemen in een strijd die ons allen aangaat, als wij in ieder geval willen dat onze kinderen en de cultuur zoals we die nu kennen, beschermd worden.
Om deze redenen ben ik voorstander van alle ingediende voorstellen in hun huidige vorm en ik hoop dat ons debat en de uiteindelijke stemming niet bedorven zullen worden door slecht geïnformeerde externe druk.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, de Europese kaderwetgeving voor telecommunicatie ontstond in de jaren negentig en heeft de nationale markten inderdaad bevrijd van staatsmonopolies. Daardoor zijn de door elkaar beconcurrerende aanbieders aangeboden telefoontarieven sterk gedaald. In de afgelopen jaren zijn we getuige geweest van revolutionaire veranderingen in de communicatietechnologie: mobiele telefoons, de ontwikkeling van het internet en draadloze netwerken hebben de wereld van de telecommunicatie compleet veranderd. De EU-wetgeving dient deze veranderingen te volgen, met inbegrip van de sociale gevolgen van de veranderingen.
Zo’n 15 procent van de Europeanen heeft een handicap en tegen 2020 vertegenwoordigen ouderen 25 procent van de totale bevolking. Juist deze mensen met speciale behoeften dient eenvoudigere toegang tot communicatiediensten geboden te worden. Het is van belang dat er een kosteloos toegankelijk gemeenschappelijk alarmnummer komt, 112, voor mensen in de hele Unie, inclusief voor gebruikers van telefonie via het internet, alsook andere kostenloze elektronische spraakdiensten. Bovendien dienen consumenten te beschikken over het recht om volledig te worden geïnformeerd over zowel de juridische verplichtingen die voortvloeien uit het gebruik van bepaalde diensten - zoals bijvoorbeeld met betrekking tot auteursrechten - alsook van bij wet bepaalde beperkingen. Het allerbelangrijkste echter voor consumentenbescherming is een precieze definiëring van de verantwoordelijkheden van de nationale toezichthoudende instanties met betrekking tot de dagelijkse uitoefening van consumentenrechten.
Manuel Medina Ortega, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, de rapporteur, mevrouw Trautmann, heeft gezegd dat de kwestie van de intellectuele eigendom geen onderdeel zou mogen uitmaken van dit debat. Ik ben het volledig met haar eens, omdat ik vind dat de bescherming van de intellectuele eigendom, net zoals privacybescherming en andere juridische concepten, reeds afdoende behandeld is in andere juridische kaders.
Er dient desalniettemin te worden opgemerkt dat de bescherming van de intellectuele eigendom relevant blijft als het gaat om de actualisering van inhoud. Telecommunicatie werd hier beschreven als een stelsel van supersnelwegen waarover men zich vrij bewegen kan. Maar als iemand een misdrijf begaat op de snelweg dan komt de politie in actie. Je kunt geen auto stelen, daarmee de snelweg oprijden, en als de politie je dan staande houdt, tegenwerpen dat er op de snelweg sprake is van vrijheid van verkeer.
Ik denk dat het voor het Parlement belangrijk is dat we hier opnieuw weer benadrukken hoe belangrijk de bescherming van de intellectuele eigendom en het privéleven wel niet is, en zelfs om hier nog weer eens te herhalen dat de mensen recht hebben op privacy, een recht dat op dit moment door grote telecommunicatiemaatschappijen met voeten getreden wordt.
Alexander Alvaro, rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, als u mij evenveel spreektijd geeft als de vorige drie sprekers, dan zou dat helemaal niet zo verkeerd zijn. Ik dacht overigens dat ik tweeënhalve minuut spreektijd zou hebben.
Maar om die tijd niet te verdoen zou ik graag Malcolm Harbour, Catherine Trautmann en Pilar del Castillo Vera hartelijk willen bedanken voor de werkelijk uitmuntende samenwerking waar ook Malcolm het al over had. We hebben zonder een onvertogen woord uitermate nauw en in wederzijds vertrouwen aan het onderwerp samengewerkt. Het is nu echter te laat om nog iets te doen aan de structurele tekortkoming van de koppeling van de twee richtlijnen.
Desalniettemin wil ik in de korte tijd die mij ter beschikking staat zeggen dat ik erg ingenomen ben met het feit dat de Commissie ingegaan is op het onderwerp gegevensbescherming, zij het wat stiefmoederlijk. Feit is, commissaris, dat u mij waarschijnlijk niet zomaar uw kredietkaartgegevens, uw telefoonnummer en adres geven zou, zelfs als ik u dat aardig vraag. Het punt is echter dat als u op het internet bent, het heel goed zijn kan dat veel van die informatie daar allang aanwezig is op plaatsen waar u dat niet zou verwachten en waar u het ook niet zou willen hebben. Wat dat betreft was ik verheugd dat ik in samenwerking met andere fracties en Parlementsleden er mede voor heb kunnen zorgen dat het recht van consumenten op een vertrouwelijke behandeling van hun persoonlijke gegevens en op bescherming van hun persoonlijke systemen in dit pakket zal worden opgenomen.
Ik zie dat ik tegen het einde van mijn tijd zit, maar ik hoop dat er nog meer gelegenheden zullen zijn om deze of gene kwestie nog eens nader tegen het licht te houden. Hartelijk dank nogmaals voor de constructieve samenwerking. Laten we hopen dat het ons lukt om ten behoeve van de consumenten de gegevensbescherming in Europa op een hoger plan te brengen.
Angelika Niebler, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, fungerend voorzitter, dames en heren, ook ik zou willen beginnen met een woord van dank aan onze rapporteurs, mevrouw Trautmann, de heer Harbour, mevrouw del Castillo en mevrouw Toia en alle schaduwrapporteurs, zowel voor hun inzet als voor de goede samenwerking met degenen die minder goed ingevoerd waren in dit onderwerp.
Het meest recente rechtskader voor marktliberalisering stamt uit 2002. Er is hier vandaag al gesproken over het belang van de markt. Als ik u even wat cijfers noemen mag: de telecommunicatiesector heeft alleen al in Europa een omzet weten te bereiken van 300 miljard euro en er zijn duizenden banen mee gemoeid. Het is dan ook belangrijk dat we werken aan de verdere ontwikkeling van het rechtskader dat sinds 2002 zijn diensten zodanig goed bewezen heeft dat nu een aantal nieuwe hoofdstukken toegevoegd kan worden aan dit Europese succesverhaal. Hiertoe dient uiteraard eerst en vooral het juridisch kader te worden aangepast aan de nieuwe technologische ontwikkelingen.
In de ook voor mij korte tijd die ik heb om te spreken zou ik graag in het bijzonder in willen gaan op drie punten die voor mij persoonlijk van specifiek belang zijn. Allereerst is er de investering in geavanceerde infrastructuur in Europa. We staan hier in Europa voor de enorme uitdaging om zoveel en zo snel mogelijk te investeren in deze nieuwe snelle breedbandnetwerken. Dat is een van de krachtigste manieren om Europa concurrerend te maken. We dienen de juridische omgeving te creëren waarin investeringen het best gedijen. Aan de andere kant mogen we geen nieuwe monopolies en gesloten markten in het leven roepen.
In de commissie hebben we er op toegezien dat het risico dat gepaard gaat met de aanleg van nieuwe netwerken eerlijk verdeeld wordt en dat de regelgevende instanties in de toekomst met de verdeling van risico’s rekening dienen te houden.
Verder hebben we nog veel aandacht besteed aan het frequentiebeleid. We zijn voorstanders van een flexibeler Europees frequentiebeleid. Ik denk dat het goed mogelijk moet zijn om op enige manier het digitale dividend zodanig te verdelen dat rekening wordt gehouden met de legitieme belangen van omroepinstellingen en er tegelijkertijd gezorgd wordt voor zoveel mogelijk flexibiliteit voor nieuwe diensten.
Erika Mann, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag op twee punten in willen gaan. Allereerst een onderwerp met betrekking waartoe ik graag twee thema’s nader toegelicht zou willen zien door mevrouw Pilar del Castillo Vera. Mijn eerste vraag is hoe de onafhankelijkheid en autonomie van het toekomstige kleine agentschap kan worden gewaarborgd en wat de meest optimale manier van financiering van het agentschap is. De meningen hierover lopen mijlenver uiteen. Ik zou graag van de Raad willen weten in welke richting de besprekingen binnen de Raad momenteel wijzen en hoe de Raad denkt dat de oprichting van het secretariaat van BERT, of hoe dat dan ook zal heten, kan worden gegarandeerd en hoe hij denkt over de financiering. Wat dat betreft denk ik dat de commissaris volkomen gelijk had met te zeggen dat we een Europese structuur willen en dat wij in geen geval structuren nastreven die niet aansluiten op het Europees rechtsstelsel.
Zoals u weet liggen er twee financieringsopties op tafel. Allereerst de door de rapporteur voorgestelde gemengde financiering en ten tweede het door mij met steun van mijn fractie ingediende voorstel om de financiering niet ten laste te laten komen van de communautaire begroting. Hoe dan ook, ik zou het zeer interessant vinden te vernemen hoe de Raad, die ongetwijfeld verhitte discussies gevoerd heeft over dit onderwerp, alsook de nationale regelgevende instanties nu tegen deze financieringskwestie aankijken.
Dan mijn tweede vraag, eveneens gericht aan de Raad, betreft de financiering van het nieuwe netwerk. Ook hier is een hele reeks amendementen aangenomen, inclusief een door mij in de Commissie industrie, onderzoek en energie ingediend amendement dat iets dieper inging op de mogelijke vorm van een systeem ter verdeling van de risico’s wanneer bedrijven de benodigde investeringen doen in een netwerk en concurrenten er vanaf het allereerste begin toegang toe dienen te hebben. Voor zover ik weet is de Raad een andere mening toegedaan en wil hij niet in een dergelijke mate in detail treden noch bedrijven een garantie geven dat er überhaupt een vorm van risicodeling mogelijk is. Ik zou u zeer dankbaar zijn voor uw reactie op deze twee punten.
Patrizia Toia, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de neergang van de productie en de economische groei wordt ook gevoeld door de telecommunicatiesector die op dit moment verschillende crises doormaakt. Dit is een sector die vraagt om investeringen, die drijft op onderzoek en innovatie en die ook een redelijke hoeveelheid tijd nodig heeft om zijn eigen keuzes te maken. Ik denk dan ook dat wij de sector alle mogelijke steun dienen te verlenen en dat ons herzieningspakket met betrekking tot het regelgevend kader kan zorgen voor de revitalisering van de sector door deze een stabiel, degelijk en doeltreffend juridisch kader te bieden.
Dat is denk ik het doel van ons werk hier in het Parlement en in de Commissie ITRE. Met dit doel voor ogen zijn we aan de slag gegaan: een kader creëren dat, zoals mevrouw Trautmann al zei, minder complex is en duidelijker en doeltreffender dan het voorgaande kader, in de overtuiging dat we soms niet meer regels of meer wetten nodig hebben, maar in plaats daarvan betrouwbare en doeltreffende instrumenten om de bestaande regels ten uitvoer te leggen en soms zelfs het bestaande kader te ontmantelen.
We hebben hard gewerkt om een open en concurrerende markt tot stand te brengen. Daarbij hebben we geprobeerd de eeuwige tweestrijd te beslechten tussen oude, zeg maar historische en voormalig monopolistische, aanbieders enerzijds en nieuwe aanbieders anderzijds. We hebben dat gedaan door te zeggen dat er in een uitgebalanceerd kader plaats is voor iedereen, zolang het gezond verstand maar wordt gebruikt, er goed wordt gepland en er voldoende middelen beschikbaar zijn.
Dan tot slot nog het volgende: ik denk dat wij benadrukt hebben - en ik beschouw dit echt als een cruciaal punt -, dat in een flexibeler en gedereguleerd kader de rol van regulering, van de verschillende verantwoordelijkheden, van de verantwoordelijkheidsketen, cruciaal is. Ik ben het dan ook met de commissaris eens dat het belangrijk is dat de verschillende, bij deze essentiële taak betrokken instanties beschikken over een duidelijk gedefinieerde rol en duidelijk afgebakende verantwoordelijkheden.
Dan nog een laatste, door een aantal collega’s in navolging van de rapporteur - wiens werk we allemaal hoog aanslaan - genoemd punt, namelijk de rol van de consument. De consument wordt vaak naar de achtergrond verdrongen, maar wij willen deze juist naar de voorgrond brengen en in de schijnwerpers plaatsen, omdat de consument in mijn opinie samen met het bedrijfsleven de ware drijvende kracht is in de markt.
Roberts Zīle, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dank u wel, mevrouw de Voorzitter, ik zou graag allereerst de rapporteurs die aan het elektronische-communicatiepakket gewerkt hebben willen bedanken voor al hun werkzaamheden die zijn begonnen met het beleggen van hoorzittingen en geëindigd met het eigenlijke schrijven van de verslagen. Tevens zou ik graag commissaris Reding willen bedanken voor haar betrouwbare en actieve inzet op het gebied van de elektronische communicatie, zowel wat roaming als wat dit pakket betreft. Als het echter om de verschillende amendementen van de commissies op de door de Commissie ingediende ontwerpteksten gaat, ben ik er niet helemaal van overtuigd dat ze zullen leiden tot een beter gebruik van de middelen, tot concurrentie binnen de interne EU-markt of tot doeltreffendheid ten behoeve van de consument. Ik zal u zeggen waarom.
Allereerst: het is niet uitgesloten dat het gezamenlijke uit de nationale regelgevende instanties bestaande orgaan, BERT, een democratischer regulerend orgaan zijn zal dan de door de Commissie voorgestelde autoriteit. Maar het zou aan de andere kant echter wel eens kunnen gebeuren dat BERT blijkt te functioneren volgens de slechtste samenwerkingsprincipes, hetgeen het vermogen van de Commissie om regelgevende besluiten te nemen danig zou verzwakken. Nog een tweede voorbeeld: de functionele scheiding van het hele telecommunicatiewezen, waarbij de toegang tot de netwerken wordt gescheiden van andere producten voor de consument, was een voorstel van de Commissie. Het lijkt er echter op dat in veel markten in de praktijk nooit gebruik zal worden gemaakt van deze mogelijke, als uitzonderlijke maatregel door de nationale regelgevende instantie op te leggen gedwongen scheiding. Het is geen geheim dat in de kleinere EU-lidstaten de macht van regelgevende instanties om grote bedrijven dergelijke buitengewone maatregelen op te leggen, zeer beperkt is. Ik ben er dus niet bepaald zeker van dat het Parlement in dit geval meer helpt de Europese interne markt te versterken dan het voorstel van de Europese Commissie.
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, aan de vele dankbetuigingen zou ik er nog één zeer speciale willen toevoegen. Ik was in de Commissie industrie, onderzoek en energie belast met de kaderrichtlijn en dankzij het politieke instinct van Catherine Trautmann op het vlak van de media en haar vermogen om op een uitermate gestructureerde en systematische wijze tewerk te gaan, hebben we met het verslag over de kaderrichtlijn als Parlement misschien een dwaling weten te voorkomen op het gebied van het mediabeleid. We zullen zien.
Commissaris, het Parlement heeft naar mijn mening een aantal cruciale wijzigingen aangebracht aan de kaderrichtlijn voor wat betreft het mededingingsrecht, maar meer in de bijzonder tevens wat betreft de frequentiehandel. Ik vond dat uw eerste voorstellen voor de kaderrichtlijn puur en alleen op de markt gefocust waren en dat u het digitale dividend enorm overschatte. Gelukkig waren deze voorstellen niet naar de zin van de leden van de Commissie cultuur en onderwijs, noch daaropvolgend van de Commissie industrie, onderzoek en energie. Mijn collega’s hebben de publieke culturele en politieke belangen alsook het algemeen publiek belang tot kern van de zaak gemaakt, iets dat het duidelijkst zijn weerslag heeft gekregen in de volgende onderdelen van het verslag van mevrouw Trautmann:
Radiofrequenties worden gedefinieerd als een publiek goed en blijven ook in de toekomst onder de bevoegdheid van de lidstaten vallen. Er zal voorrang worden gegeven aan met name omroepdiensten, maar tevens aan opiniërende diensten. Uw poging om de omroepdiensten in de verdediging te drukken heeft dus gefaald, commissaris. Het wordt makkelijker om pan-Europese diensten op de markt te brengen. Dat is een goede zaak, daarover zult u het vast wel met mij eens zijn. De lidstaten krijgen ook de primaire verantwoordelijkheid voor de verdere harmonisering van frequenties. Ingeval van moeilijkheden zullen de knopen niet door de Commissie alleen worden doorgehakt, maar samen met het Parlement. Er is een belangrijke rol weggelegd voor BERT. Voor mij is het niet meer dan vanzelfsprekend dat dit orgaan wordt gefinancierd uit Europese middelen. Ik hoop dat we daar met zijn allen voor zullen kunnen zorgen.
Nog afgezien van de kaderrichtlijn en mijn punt met betrekking tot de frequenties, wil ik ook nog even stilstaan bij de andere verslagen, om te beginnen bij dat van de heer Harbour. In uw verslag, mijnheer Harbour, staat een aantal voor de consument en de consumentenbelangen zeer positieve punten. Zo zal er in de toekomst meer rekening worden gehouden met de belangen van personen met een handicap. Ook denk ik dat u met uw voorstellen voor regels met betrekking tot verplichte diensten zelfs een bijdrage levert aan de pluraliteit van de media.
Mijn fractie is het echter niet eens met de poging in het verslag om ook nog dingen te regelen voor auteursrechten. Dat bevalt ons helemaal niet. Noch het Franse model - en ik spreek dus nu ook uitdrukkelijk tot het voorzitterschap van de Raad - noch het “three strikes”-model kan onze goedkeuring wegdragen, integendeel. Alles in ogenschouw nemend blijven we ons zorgen maken over zowel de auteursrechten als de privacybescherming op het internet.
Dan nog tot slot een aantal opmerkingen over het verslag van mijnheer Alvaro. Ook vandaag hebt u weer met zeer veel overtuiging gesproken over gegevensbescherming, mijnheer Alvaro. Zoals u al in uw bijdragen zei, bestaat er nog geen consistente beleidslijn met betrekking tot de bescherming van IP-adressen. Maar uit het telecomschandaal en de handel in adressen via callcenters blijkt eens temeer dat IP-adressen maximaal beschermd dienen te worden. Ik hoop dan ook dat we ergens in de komende twee weken een overeenkomst zullen weten te bereiken met die strekking.
Eva-Britt Svensson namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik hoop dat dit debat door veel burgers gevolgd wordt en dat zij reeds voorafgaand aan de stemming bij het geheel betrokken worden, want het gaat hier echt om enorme veranderingen, voornamelijk wat betreft internetdiensten.
De Fractie Europees Unitair Links wil graag nader ingaan op drie hoofdthema’s:
Om te beginnen is de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links tegen het voorstel tot oprichting van een nieuwe Europese autoriteit op dit gebied. Het is niet nodige een zoveelste Europese autoriteit op te richten; dat is onnodig duur en gecompliceerd.
Verder dient er als het om elektronische diensten gaat meer oog te zijn voor geografische verschillen en verschillen in infrastructuur. We dienen te streven naar gelijke toegang voor alle consumenten, zodat er niet nog meer kloven in onze samenleving ingebouwd worden. Er mag geen enkel verschil bestaan in de toegang tot elektronische diensten tussen steden en gebieden met een sterke economie enerzijds en regio’s met een zwakke economie en dunbevolkte gebieden anderzijds. Indien private partijen het voortouw nemen hierin en niet de samenleving of de staat, dan bestaat er een flink risico dat niet alle burgers dezelfde toegangsmogelijkheden krijgen tegen gelijke prijzen.
Ten derde is de GUE/NGL-Fractie ontstemd over de grote invloed die uitgeoefend wordt door lobbygroepen uit de bedrijfstak. Het telecompakket zou geen invloed mogen hebben op auteursrechten, maar toch hebben lobbyisten precies over dit onderwerp een speciale hoorzitting weten te bewerkstelligen. De voorstellen van de lobbygroepen die door alle fracties behalve Europees Unitair Links goedgekeurd zijn (Europees Unitair Links was de enige fractie die er in de Commissie interne markt en consumentenbescherming tegen gestemd heeft) openen de weg voor ingrijpen in het downloaden van en de vrije toegang tot websites zoals MySpace en YouTube.
De amendementen zijn op het laatste moment via een achterdeurtje naar binnen gesmokkeld zonder dat er enig noemenswaardig debat tussen de burgers plaatsgevonden heeft over deze ingrijpende wijzigingen. In Zweden is er bijvoorbeeld een veelomvattend debat geweest over het delen van bestanden. Ik werk op nationaal niveau tegen het besluit om het delen van bestanden te verbieden en ook op EU-niveau voer ik dit gevecht. Een nu te nemen besluit op EU-niveau draagt een veel groter risico in zich dan bij nationale besluiten, gezien de grote invloed van lobbygroepen op de hele EU-machinerie en omdat het veel burgers ontbreekt aan voldoende informatie wanneer op EU-niveau over dit soort onderwerpen gesproken wordt. Ik hoop dat de burger zich flink zal roeren om te strijden voor de vrijheid van meningsuiting en toegang tot internetdiensten.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, mijn tweede naam is Sisyfus en ik ben door 15 procent van de Zweden gekozen om hier in het Europees Parlement te vechten tegen de toe-eigening door de EU van steeds meer nieuwe beleidsgebieden en dus tegen de centralisering en bureaucratisering van de Europese samenleving. Ware Sisyfusarbeid, mag ik wel zeggen.
Telecommunicatie is een van de aandachtsgebieden waarop de EU een belangrijke rol te spelen heeft. Het telecompakket zoals dat nu voor ons ligt, stemt mij dan ook tot grote tevredenheid, want het gaat over meer concurrentie en een grotere bescherming van de privacy. Er wordt echter gedaan alsof het onvermijdelijk is dat we tevens met nog meer centralisering en bureaucratisering komen te zitten. Wat dit betreft ben ik tegen twee zaken. Allereerst wordt voorgesteld om het dankzij de digitalisering vrijkomende spectrum te onderwerpen aan Europese regels. Ten tweede wordt voorgesteld een nieuwe Europese elektronische-communicatiemarktautoriteit op te richten.
Ik zou het Parlement willen oproepen tegen beide voorstellen te stemmen. De toewijzing van vrijgekomen spectrum dient een zaak te zijn van de lidstaten en het is niet meer dan logisch dan te kiezen voor uitbouw van de reeds bestaande Europese toezichthoudende organen op telecommunicatiegebied.
Desislav Chukolov (NI). - (BG) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s. Zo nadenkend over wat er hier vandaag allemaal gezegd is, kom ik tot de slotsom dat niemand ook maar iets gezegd heeft over de vertrouwelijkheid van informatie. Ik vraag u om bij besprekingen over een dergelijk belangrijk onderwerp niet het voorbeeld van de Verenigde Staten te volgen.
Zoals u weet, probeert de supranationale oligarchie onder het mom van “de strijd tegen het terrorisme” zoveel mogelijk burgers onder een totaal, onvoorwaardelijk en voor de burgermaatschappij oncontroleerbaar toezicht te plaatsen. De vertrouwelijkheid van onze persoonlijke gegevens dient koste wat het kost te worden gewaarborgd. Ik herhaal: koste wat het kost!
Momenteel staan alle telefoongesprekken in Bulgarije onder toezicht. De machthebbers in mijn land willen bovendien vanaf volgend jaar onvoorwaardelijke toegang tot alle logbestanden en alle vanuit iedere computer in het land verstuurde elektronische berichten. Dat wordt echt niet gedaan omdat het niet anders kan. In Bulgarije zijn er net als in Europa als geheel genoeg goed opgeleide en kundige specialisten te vinden die de strijd kunnen aanbinden tegen cybermisdaad. Dus wat er nu gebeurt, wordt, en ik herhaal, gedaan om totale controle te verkrijgen over de burger.
Het recht op vrijheid vormt ook een waarborg voor het recht op menselijke waardigheid. Eenieder die probeert ons onze waardigheid af te nemen dient aan de schandpaal te worden genageld en zeker geen goede pers te krijgen waardoor hij veel te makkelijk met dit soort snode plannen wegkomt.
Enige tijd geleden werd er in Bulgarije een apathisch debat georganiseerd over burgerrechten in de elektronische wereld. De enige conclusie van dat evenement was dat het niet uitmaakt wat de burger eigenlijk wil, hij schikt zich toch wel naar datgene wat hem opgelegd wordt. Ik verzeker alle Bulgaarse burgers dat ze erop kunnen vertrouwen dat de Aanvalspartij, zelfs aan het begin van haar regeringsperiode volgend jaar, elke inbreuk op elektronische correspondentie en toezicht op het internet ongedaan zal maken.
Tot slot wil ik nog zeggen dat zodra ons recht op privécorrespondentie eenmaal aan banden is gelegd, dit voor altijd zo zal blijven, zelfs indien terroristen duiven zouden beginnen te gebruiken voor hun correspondentie. Iedereen die vrijheid inruilt voor veiligheid verdient noch vrijheid, noch veiligheid. Dank u wel.
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Reding, dames en heren, ik zou graag allereerst de Commissie willen complimenteren met haar werk. We zijn nu aanbeland in de tweede ronde van de verlaging van de roamingtarieven voor mobiele telefonie. Ik vind dat deze regelgeving zijn nut in het veld dubbel en dwars heeft aangetoond. Desalniettemin zal de consument aan het einde van de zomerperiode weer schrikbarend hoge mobiele-telefoonrekeningen voor zijn kiezen krijgen, omdat er, als we eerlijk zijn, gewoon te weinig vooruitgang geboekt is op sms-gebied, om nog te zwijgen over dataroaming.
Ik wil de Commissie dan ook oproepen onverwijld hiertegen op te treden en een interne Europese markt voor Europese consumenten te creëren. We kunnen niets anders dan vaststellen dat dit deel van de interne Europese markt nog altijd niet werkt en dat er dringend iets gedaan moet worden om op dit gebied een ware interne markt tot stand te brengen. Daarvoor is met name een geleidelijke invoering van een gemeenschappelijk flexibel frequentietoewijzingsplan nodig. Een doeltreffend beheer van dit schaarse hulpmiddel is daarvoor van groot belang.
Het digitale dividend is een historische kans en het zal ook van belang zijn dat televisiemaatschappijen hun programma’s kunnen uitzenden via derde-generatie mobiele telefoons zodat we kunnen komen tot een gemeenschappelijke Europese mediaruimte. Het digitale dividend creëert tevens nieuwe kansen op het gebied van Europese communicatie.
Ook zou ik willen benadrukken hoe belangrijk het wel niet is de besluiten van de World Radio Conference dienovereenkomstig ten uitvoer te leggen. Ik zou de Commissie dan ook willen oproepen - omdat er geen basis is waarop BERT deze zaken zou kunnen aanpakken - om haar eigen autoriteit of groep op te richten om deze kwesties te bestuderen en dwingende richtsnoeren uit te vaardigen inzake samenwerking.
Tevens ben ik van mening dat BERT volledig gefinancierd dient te worden met communautaire middelen, eenvoudigweg omdat we een autoriteit of instelling nodig hebben die zich voor de Europese interne markt wil inzetten en omdat de nationale toezichthoudende instanties meer rechten in andere lidstaten zouden moeten genieten.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Geachte collega’s, de ontwikkeling van de informatiemaatschappij is afhankelijk van de elektronische-communicatienetwerken en -diensten.
Met de overgang van analoge naar digitale televisie in 2012 komt er in heel Europa een groot aantal frequenties vrij. Dat creëert ruimte voor de ontwikkeling van nieuwe technologieën en innovatieve diensten waarmee de Europese concurrentiekracht in deze sector een belangrijke impuls kan krijgen. Om ervoor te zorgen dat volledig profijt getrokken wordt uit het digitaal dividend in Europa, heeft het Europees Parlement gekozen voor een communautaire, flexibele en uitgewogen benadering. Aan de ene kant kunnen omroeporganisaties daarmee ook in de toekomst hun diensten blijven leveren en zelfs uitbreiden, en aan de andere kant kunnen de leveranciers van elektronische-communicatiediensten deze hulpbron gebruiken om nieuwe diensten te leveren op het gebied van sociaal en economische gezien belangrijke toepassingen. Ook is het Parlement van mening dat het digitale dividend dient te worden toegewezen overeenkomstig het beginsel van technologische neutraliteit.
Met de inzet van het digitale dividend kan worden bijgedragen aan het behalen van de doelstellingen van de Lissabonstrategie en wel doordat hiermee verbeterde interoperationele sociale diensten zullen kunnen worden geleverd zoals e-overheid , e-gezondheid, en e-leren, en dan met name voor mensen die leven in achtergestelde en geïsoleerde gebieden en plattelandsgebieden.
Vanuit het besef dat de lidstaten het recht hebben om zelf te bepalen hoe zij het digitale dividend inzetten, zijn we van mening dat een gemeenschappelijke EU-benadering de waarde van het digitale dividend beduidend kan vergroten en tevens de meest doeltreffende manier is om schadelijke interferenties tussen lidstaten onderling en tussen lidstaten en derde landen te vermijden, alsook om ervoor te zorgen dat gebruikers van het spectrum de volle vruchten kunnen plukken van al hetgeen de interne markt te bieden heeft.
Het vertrouwen van de consument in de diensten van de informatiemaatschappij hangt af van de kwaliteit van de elektronische-communicatiediensten, de veiligheid ervan en de bescherming van persoonlijke gegevens. Het is van cruciaal belang dat nationale toezichthoudende instanties alle leveranciers van elektronische-communicatiediensten raadplegen alvorens specifieke maatregelen op het gebied van de veiligheid en integriteit van elektronische-communicatienetwerken af te kondigen. Tevens ben ik van mening dat de lidstaten maatregelen dienen te treffen ter bevordering van de inrichting van een markt voor op grote schaal beschikbare producten en diensten, met inbegrip van diensten voor gebruikers met een handicap.
Alexander Alvaro (ALDE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dit geeft mij onverwacht de kans om in te gaan op de bijdrage van mevrouw Harms, hetgeen ik met het grootste genoegen zal doen, aangezien het onderscheid tussen suggesties en feiten mooi duidelijk uit het verslag naar voren komt. We hebben nu in feite een vonnis van het Federale Constitutionele Hof omgezet waarmee een nieuw fundamenteel recht gecreëerd werd. Het recht op de vertrouwelijkheid en integriteit van IT-systemen was het eerste dat in deze wetgeving werd neergelegd. Hiermee lopen we dus ver vooruit op alle lidstaten, met name op mijn eigen land. Publiekelijk toegankelijke private netwerken zijn er ook in opgenomen, dat wil zeggen diensten als Facebook, Bebo en dergelijke, die tot nog toe volledig buiten de werking van de richtlijn vielen. Maar hoe zit het met cookies en andere soortgelijke software en toepassingen waarmee gebruikersgegevens zeg maar terug naar de thuisbasis gestuurd worden, zonder voorafgaande toestemming van de consument? Zijn die straks verleden tijd? Consumenten hebben in principe voorafgaande toestemming verleend met betrekking tot zo’n beetje alles in hun computers, mobiele telefoons en andere toepassingen die toebehoren aan of toegankelijk zijn voor derde partijen. In de toekomst zal informatie over de locatie van de gebruiker alleen anoniem verkregen kunnen worden of met voorafgaande toestemming van de consument. Ongevraagde reclame, irritante sms-berichten, stompzinnige e-mails en dergelijke, daar zal met deze richtlijn allemaal een eind aan komen. Wanneer overheidsinstanties persoonlijke gegevens van iemand proberen te verwerven, wordt melding aan de gegevensbeschermingsinstanties verplicht.
En dan tot slot nog dit: we hebben een duidelijker kader gecreëerd voor de meldingsplicht bij inbreuken op de geheimhouding van persoonlijke gegevens en het verlies ervan dan we tot nog toe hadden. Aangezien we het eerder over suggesties hadden, wil ik even melding maken van het feit dat we erover nadenken hoe om te gaan met IP-adressen, aangezien IP-adressen - we mogen al deze zaken niet door elkaar halen - niet de gegevens zijn die verhandeld worden, want dat zijn de persoonlijke gegevens zoals bijvoorbeeld kredietkaartgegevens, en zelfs al zouden ze verhandeld worden - om dit even kort uit te leggen - een IP-adres is niet noodzakelijkerwijze een kenmerkend persoonlijk gegeven, tenminste niet wanneer uw koelkast een bericht stuurt naar uw computer.
(De spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mevrouw de Voorzitter, het is absoluut noodzakelijk dat mensen, waar ze ook wonen, in een klein of in een groot dorp, op het platteland of in een gemeente of een stad, toegang hebben tot een breedbandverbinding en moderne technologie. Bedrijven die zich op bepaalde locaties vestigen, moeten kunnen rekenen op een snelle internetverbinding. Als er in bepaalde gebieden geen breedbandverbinding wordt aangeboden, zullen bedrijven en investeerders niet geneigd zijn zich daar te vestigen.
Het is absoluut noodzakelijk dat de overheden iets doen aan de ongelijkheid tussen de landelijke en de stedelijke gebieden op het vlak van digitale diensten en breedband om het concurrentievermogen en de investeringen in die gebieden te garanderen. Dat is vooral opvallend in Ierland waar er ongelijkheid heerst omwille van het bestaan van een privébedrijf, Eircom, dat de internetdiensten in zijn macht heeft, waardoor er een ontzettende ongelijkheid bestaat tussen de landelijke en de stedelijke gebieden. Ik zou willen dat de commissaris deze situatie onderzoekt, want blijkbaar zijn noch de nationale regelgevende instantie, noch de regering daartoe in staat.
David Hammerstein (Verts/ALE). - (ES) Het is duidelijk dat het ambitieuze project dat de Europese Commissie een jaar geleden heeft voorgesteld, slechts tot een vage schaduw ervan is herleid. Dat is jammer, om vele redenen. De consumenten hebben namelijk een onafhankelijk Europees beheer nodig, geen club van nationale regelgevers die sterk worden beïnvloed door nationale voorvechters.
De Groenen willen niet dat de Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt gewoon een club wordt van regelgevers, gefinancierd door regelgevers, zonder transparantie en zonder voldoende controle of vetorechten voor de Europese Commissie. We kunnen ons vragen stellen bij de onafhankelijkheid van dit nieuwe orgaan.
Het is eveneens jammer dat nieuwe, innovatieve ondernemingen omwille van de druk van grote telecommunicatiebedrijven geen toegang hebben tot de belangrijke telecommunicatie-infrastructuur waardoor er een verdubbeling van de infrastructuur ontstaat.
De Groenen zijn voorstander van technologieneutraliteit en van functionele ontvlechting. Zo kan er een einde gemaakt worden aan de dominante positie van de overheidsbedrijven in de telecommunicatiesector. Het Europees Parlement is echter te timide geweest, heeft zich laten beïnvloeden door lobbygroepen en heeft geen aandacht geschonken aan de belangen van nieuwe, meer innovatieve ondernemingen die nu al een groot deel van de draadloze verbindingen in Europa verzorgen en voordelen bieden aan de consumenten.
Het spijt me te moeten zeggen dat we de kans om een veel grotere Europese toegevoegde waarde te geven aan de telecommunicatiemarkt aan ons voorbij hebben laten gaan. We zijn in het bijzonder bezorgd over enkele gevaarlijke voorstellen in het verslag Harbour die duidelijk een schending zijn van het beginsel van neutraliteit van het internet als communicatiemiddel. Ze vormen een inbreuk op de privacy van de gebruikers, een bedreiging van de vrijheid op het internet en, wat het belangrijkste is, ze gaan duidelijk verder dan de wettelijke werkingssfeer die voorzien was in het telecompakket, wat de inhoud betreft, wat betreft wat er wettelijk is en wat niet, wat legaal is en wat illegaal op het vlak van intellectuele eigendomsrechten, maar ook wat betreft het gebruik van informatiefilters.
Dit pakket gaat over de infrastructuur van de markt. Het gaat over de consumenten, en niet over hoe we van aanbieders van internetdiensten digitale politieagenten kunnen maken.
Hanne Dahl (IND/DEM). – (DA) Mevrouw de Voorzitter, het telecompakket bevat in zijn huidige vorm veel goede maatregelen. De gewone consument zal gemakkelijker toegang krijgen tot diensten en ze zullen goedkoper worden naarmate de transparantie van de markt toeneemt. Maar het pakket omvat ook enkele zeer ongelukkige aspecten die al door de vorige spreker zijn aangehaald. Door te bepalen wat wettelijke en onwettelijke inhoud van een website is, zet men de deur open voor toezicht, registratie en controle van alle communicatie en transacties via het internet, in een mate die we eerder zouden verwachten van niet-democratische landen!
We kunnen registratie niet goedkeuren, net zoals we niet kunnen toestaan dat aanbieders van internetdiensten willekeurig het internetverkeer afsluiten omdat iemand het schadelijk vindt. Dat zou zijn alsof we een leger van inspecteurs afsturen op de Europese postkantoren om de brieven te verwijderen waarvan de inhoud schade zou kunnen berokkenen aan de ontvanger. Wie zal er de bevoegdheid hebben om mijn liefdesbrieven te lezen? We moeten ervoor zorgen dat toekomstige wetgeving geen digitaal keurslijf wordt, maar een kader waarbinnen de cultuur, het maatschappelijk debat en het interactieve leven van de toekomst zich kan ontplooien.
Jerzy Buzek (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, sta me toe eerst en vooral commissaris Reding te feliciteren. Een jaar na de regelgeving in verband met roaming hebben we het volgende pakket, dat vooral voor de consument zeer belangrijk is. Ik zou eveneens de rapporteurs willen feliciteren. Niet minder dan vier verslagen moesten er gecoördineerd worden, en de coördinatie is blijkbaar zeer goed verlopen.
De bescherming van de consumenten waarnaar verwezen wordt in de verordeningen in het verslag van de heer Harbour is zeer nauw verbonden aan de gepaste toewijzing van het digitale dividend, iets waar de consumenten naar uitkijken. Het zal belangrijk zijn om, zoals commissaris Reding heeft voorgesteld, het gebruik van het spectrum te optimaliseren door middel van een coördinatie op Europees niveau. Televisie en mobiele telefonie worden beschouwd als de belangrijkste begunstigden van het digitale dividend, maar ik zou het belang willen benadrukken van draadloos internet. In een groot aantal delen van Europa is dat voor miljoenen burgers de enige vorm van internet, vooral in landelijke en afgelegen gebieden. Als de economische groei van de sector die we momenteel bespreken dus uitzonderlijk sterk is, dan zal een aanzienlijk deel van het dividend besteed moeten worden aan draadloos breedband internet.
Een andere belangrijke kwestie is het onderzoek naar de optimalisatie en de toewijzing van het dividend. Dat zou gevoerd kunnen worden door het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek. Ik zou de commissaris willen vragen of dit momenteel wordt overwogen. Dat zijn dus de drie belangrijkste vereisten: de consumenten moeten kunnen kiezen, de regelgeving moet bevorderlijk zijn voor investeringen en het concurrentievermogen en de interne markt moet versterkt worden. Naar mijn mening, moet er hiervoor gelobbyd worden, niet alleen in het Parlement, maar ook in de Raad en dus in elke lidstaat.
Éric Besson, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, bedankt dat u me toestaat om op dit moment het woord te nemen. Ik moet me verontschuldigen voor het feit ik zo meteen moet terugkeren naar Parijs.
Mijn collega, Luc Chatel, zal antwoorden op een groot deel van de vragen die vandaag gesteld zijn tijdens dit debat. Sta me toe om gewoon even in te gaan op wat de heer Harbour heeft gezegd over het gebrek aan debat over wat er is inbegrepen in de universele dienst. Eerst en vooral sluit ik mij aan bij de stelling van de rapporteur dat de toegang tot een breedbandverbinding zeer belangrijk is in de huidige maatschappij, zowel voor de vergaring van kennis als voor de toegang tot bepaalde basisdiensten. Zoals de heer Harbour al zei, maakt toegang tot een breedbandverbinding momenteel geen deel uit van de huidige universele dienst. Het Franse voorzitterschap wil gewoon een debat opstarten over hoe we in heel Europa de toegang tot een breedbandverbinding kunnen garanderen.
Uit de meningen van de lidstaten die we vandaag hebben gehoord, blijkt duidelijk dat er verschillende mogelijke scenario’s zijn. De eerste optie is om de reikwijdte van de Richtlijn inzake de universele dienst uit te breiden en ook breedbanddiensten er in op te nemen. De tweede optie geeft meer keuzevrijheid en zou het overlaten aan de lidstaten om te beslissen of ze breedband willen opnemen in hun universele dienst of niet. De laatste optie is een tussenoplossing waarbij het opnemen van de breedbanddiensten in de universele dienst alleen verplicht zou zijn in de lidstaten waar de breedbanddiensten al voldoende ontwikkeld zijn. We hebben dus de gelegenheid gekregen om tijdens het Franse voorzitterschap samen deze kwestie te bespreken en te trachten onze meningen met elkaar te verzoenen. Dat is dan ook wat de Commissie hoopt te realiseren.
Dan zou ik me nog even willen richten tot mevrouw Harms om haar te zeggen dat er volgens mij niet noodzakelijk een tegenstelling hoeft te bestaan tussen de ontwikkeling van het internet en de bescherming van de auteursrechten. In dit tijdperk van convergentie, is het noodzakelijk om zowel het kanaal als de inhoud te ontwikkelen door enerzijds het netwerk te verbeteren en anderzijds op hetzelfde moment de ontwikkeling van inhoud te bevorderen, en ondersteuning te bieden aan de auteurs. Zoals u al opmerkte, hecht Frankrijk zeer veel belang aan auteursrechten. Het Franse voorzitterschap heeft echter niet de intentie om het model op te leggen dat we in Frankrijk gaan ontwikkelen en dat gebaseerd is op preventieve actie en een graduated response, in Frankrijk beter gekend als de Wet op Auteursrechten en internet.
We beseffen maar al te goed dat het belangrijk is om, zoals u zei, de persoonlijke levenssfeer en persoonsgegevens te beschermen. Toch vinden we dat dit niet in tegenspraak is met de andere kwesties waar we belang aan hechten.
Bernadette Vergnaud (PSE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte staatssecretarissen, dames en heren, na maanden van besprekingen, die trouwens nog steeds niet zijn afgerond, denk ik dat ik wel mag stellen dat we dankzij de inspanningen van de heer Harbour en de schaduwrapporteur compromissen hebben kunnen vinden die gericht zijn op het belang zijn van de consument. Het is dan ook belangrijk om het concurrentievermogen aan te wakkeren aan de hand van maatregelen die de telecommunicatiebedrijven opleggen om contracten van een aanvaardbare duur aan te bieden en abonnees de mogelijkheid te geven om, binnen de termijn van een dag, over te stappen naar een andere dienstverlener met behoud van het eigen telefoonnummer.
Wat de bescherming betreft, moeten de huidige regels op de consumentenbescherming ook toegepast worden op de telecommunicatiesector en wordt er zowel gekeken naar kostenbeheersingmechanismen als naar manieren om eventuele geschillen op te lossen met een minnelijke schikking.
Nog een belangrijke kwestie is de toegang tot hulpdiensten en de lokalisatie van de beller, voorzieningen die op een betrouwbare manier beschikbaar moeten worden gemaakt, ongeacht de technologie die daarbij gebruikt wordt.
De bescherming van de persoonlijke levenssfeer stond eveneens hoog op de lijst van prioriteiten, net zoals de bescherming van kinderen. De dienstverleners moeten hun klanten voorzien van gratis software voor ouderlijk toezicht.
De bedoeling was dat deze ontwikkelingen zo veel mogelijk mensen ten goede zouden komen. Daarom zijn er ook heel wat maatregelen genomen om gebruikers met een handicap en personen met een laag inkomen gelijke toegang te garanderen. Er is eveneens rekening gehouden met de behoeften van kleine en middelgrote ondernemingen. In het verslag wordt ook benadrukt dat het belangrijk is om het toepassingsgebied van de universele dienst uit te breiden en zeker ook breedband er aan toe te voegen. Het is zeer positief dat het Franse voorzitterschap van deze kwestie een prioriteit heeft gemaakt.
Dan zou ik nu willen overgaan tot de inhoud en de auteursrechten, een kwestie die de andere verbeteringen in de tekst enigszins heeft overschaduwd. Het is altijd onze bedoeling geweest om de consumenten algemene informatie te verschaffen over het respecteren van de auteursrechten, zoals werd bepaald in het oorspronkelijke voorstel van de Commissie. Tot aan de definitieve stemming zullen we dan ook blijven werken aan de bewoordingen van de compromissen om ervoor te zorgen dat het beginsel van neutraliteit gewaarborgd wordt bij het verschaffen van de toegang tot inhoud. Sommige amendementen die zijn aangenomen bij de privacyrichtlijn veroorzaken echter problemen en we zullen er dan ook voor zorgen dat ze geschrapt worden.
Ik zou nog eens mijn collega’s willen bedanken en ik wacht op meer concrete voorstellen van het voorzitterschap om tegen de volgende plenaire zitting verdere verbeteringen te kunnen aanbrengen aan deze tekst.
Cristian Silviu Buşoi (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het telecompakket is een belangrijke stap vooruit in de modernisering en de harmonisering van de telecommunicatie in Europa. Ik heb gewerkt aan de burgerrechtenrichtlijn, en rapporteur Harbour en ik hebben samen heel wat werk verzet. We zijn erin geslaagd om op veel vlakken een compromis te bereiken.
Deze richtlijn zal de rechten van de consumenten beter kunnen beschermen op het vlak van elektronische communicatie. De nummeroverdraagbaarheid, de bescherming van de privacy en de beveiliging van telecommunicatie zijn nog andere voorbeelden van verbeteringen die er zijn gekomen dankzij deze richtlijn.
We hebben het gehad over de zeer delicate kwestie van netneutraliteit. Ik denk dat een extreme vorm van netneutraliteit, zoals we die zien in enkele amendementen, de netwerken zou overbelasten en ze trager, minder efficiënt en duurder zou maken. Netwerkbeheer is nodig om efficiënte en intelligente netwerken uit te bouwen en een maximale ervaring en waarde te bieden aan de gebruiker. Ik ben zeer tevreden dat we het eens zijn geraakt over de amendementen over het noodnummer 112 en dat de lidstaten nadat de richtlijn is aangenomen verdere inspanningen zullen doen om de bevolking te informeren over het gebruik van 112. Het nummer 112 zal op het volledige grondgebied van de EU bereikbaar zijn en de lidstaten zullen moeten garanderen dat er een oproeplokalisatie kan worden uitgevoerd.
Bovendien kan de toegang tot het nummer 112 geblokkeerd worden in geval van herhaaldelijk misbruik en zal het nummer 112 beter beschikbaar worden gemaakt voor mensen met een handicap.
Ik hoop eveneens dat het amendement over de oprichting van een Europees vroegtijdig waarschuwingssysteem zal worden aangenomen. Dit amendement vereist niet dat er een agentschap wordt opgericht in Brussel maar wel dat de gemeenschappelijke normen voor het waarschuwingssysteem gezamenlijk worden vastgelegd door de relevante autoriteiten van de lidstaten. De waarschuwing zelf wordt natuurlijk lokaal gelanceerd, maar wel in overeenstemming met gemeenschappelijke normen die ervoor zorgen dat alle potentiële slachtoffers van de EU deze boodschap kunnen ontvangen en begrijpen en kunnen reageren op een manier die hen het leven kan redden.
Ik ben ervan overtuigd dat het telecompakket enerzijds bedrijven zal helpen bij het verbeteren van hun prestaties en het investeren in nieuwe technologieën en anderzijds de consumentenrechten van de Europese burgers zal consolideren.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
Leopold Józef Rutowicz (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, in Europa en in de rest van de wereld is de maatschappij in toenemende mate afhankelijk van elektronische communicatie. Die communicatie vormt het zenuwstelsel van de economie. Er wordt gebruik van gemaakt in het onderwijs, in de administratieve sector, in de gezondheidszorg, in de media en als een onderdeel van levenslang leren. Naast de enorme voordelen, zijn er aan elektronische communicatie ook een aantal rechtstreekse risico’s verbonden voor burgers, instellingen en bedrijven.
De verwachtingen van burgers die minder intensief gebruik maken van het systeem zijn onder andere dat ze toegang krijgen tot een breed aanbod van diensten aan de laagst mogelijke prijs, zoals voor roaming gesprekken tussen de EU-lidstaten, en dat de gebruikers beschermd worden tegen de risico’s die in het verslag van de heer Harbour al aan bod zijn gekomen. We moeten deze verwachtingen inlossen aan de hand van de moderne technologie en het concurrentievermogen en met de financiële steun van de Europese Unie, in het bijzonder in landelijke en bergachtige gebieden. Met het oog op de wisselwerking en de onderlinge verbondenheid van deze vereisten en regelgevingmechanismen en ook omwille van de transparantie, moeten we overwegen of het niet aangewezen zou zijn om de voorzieningen die we momenteel bespreken samen te brengen tot één enkele richtlijn. Ik wil alle rapporteurs bedanken voor hun inzet.
Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, tegenwoordig kunnen we ons geen leven meer indenken zonder communicatiekanalen. De toegang tot breedband moet gegarandeerd worden, en zeker voor personen die in afgelegen gebieden wonen of die met een beperking moeten leven, zoals blinden en slechtzienden. Terwijl we genieten van de vrijheid van het internet, moeten we erkennen dat er aan die vrijheid verantwoordelijkheden verbonden zijn.
Ik ben een overtuigd voorstander van netneutraliteit. Naarmate de wereld steeds meer een dorp wordt, is het van het allergrootste belang dat mensen de mogelijkheid hebben om vrijuit te communiceren. Maar bij het toepassen van deze vrijheid, die zeer waardevol is, moeten we een zeker respect aan de dag leggen. We moeten erkennen dat, zonder dit respect, het internet een potentiële bron van misbruik kan zijn.
Tegen sommige van de ergste vormen van misbruik op het internet, zoals pedofilie, hebben we al actie ondernomen. Maar er bestaan nog andere vormen van misbruik waartegen we moeten optreden. Aanbieders van internetdiensten moeten hun steentje bijdragen om te voorkomen dat het platform dat zij aanbieden gebruikt wordt voor destructieve krachten als smaad, haat en uitbuiting. Ik zou tegen de commissaris willen zeggen dat we ons uiterste best moeten doen om zowel de vrijheid te beschermen als een verantwoord gebruik van het internet te promoten.
Jacques Toubon (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, dit is een voortreffelijk staaltje werk. Het resultaat dat onze commissies hebben behaald is evenwichtig en, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, u hebt gelijk dat u er ten volle rekening mee wenste te houden. Ik zou graag mijn collega’s Catherine Trautmann, Pilar del Castillo en Malcolm Harbour willen feliciteren met het resultaat.
Nu kan ik met een geruster hart tegen mevrouw Trautmann zeggen dat ik het niet eens ben met haar overtuiging dat we elke verwijzing naar auteursrechten volledig moeten schrappen. Nog belangrijker dan de platformen en de kanalen die hier − en voornamelijk in haar verslag − besproken worden, zijn de zaken waartoe deze platformen en kanalen ons toegang verschaffen, met andere woorden: de inhoud. De heer Guardans, de heer Medina en de heer Mavrommatis hebben dat zeer goed beargumenteerd en ik sluit me daarbij aan.
In de tekst van de Commissie waren er twee verwijzingen naar deze kwestie opgenomen en die hadden we beter behouden. Nu is het debat toegespitst op een verwijzing naar de richtlijnen van 2001 en 2004 betreffende het auteursrecht en de samenwerking tussen de verschillende betrokken partijen. En met welk doel? Het promoten van een wettelijk aanbod − met andere woorden, inhoud die onze industrie en onze culturele diversiteit ten goede komt. De kritiek die op deze teksten geleverd werd en die ik zelfs hier in de Kamer heb horen herhalen, bevatte onder andere verwijzingen naar het schrikbeeld van het Olivennes-akkoord. Maar het model dat we zouden moeten volgen is de gemeenschappelijke intentieverklaring die op 24 juli werd goedgekeurd door de Britse regering, het OFCOM en de verschillende betrokken partijen. Zover ik weet, zijn zij geen voorstander van bureaucratie of een internetdictatuur.
Het komt erop neer de handhaving van de wetten in de lidstaten niet in de weg te staan, ervoor te zorgen dat de mensenrechten gerespecteerd worden en zeker de nieuwe technologieën en de nieuwe economische ontwikkelingen niet te belemmeren wanneer ze in het voordeel werken van de culturele diversiteit, de toonaangevende industrie, de intelligentie en de talenten van de Europese burgers, want dat zijn onze belangrijkste wapens en ons belangrijkste goed in de wereldwijde concurrentiestrijd.
Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, net zoals mevrouw Vergnaud, ben ik tevreden over het onderdeel van het verslag van de heer Harbour dat verwijst naar de bescherming van de consument. Het bevat heel wat goede beslissingen. De universele toegang tot deze diensten is een zeer belangrijk beginsel dat niet genoeg benadrukt kan worden. Ik bevestig u nog eens, mijnheer Harbour, dat dit onderdeel van het verslag de volledige steun krijgt van mijn fractie.
Er zijn echter ook stukken die herbekeken moeten worden. Dat staat vast. Mevrouw Reding, u zei in uw inleiding dat het u verbaast dat de bescherming van persoonsgegevens is afgezwakt door het Parlement. Mag ik u erop attent maken dat dit niet de mening van het Parlement is. Het Parlement stemt hier namelijk pas binnen twee weken over. Dan zullen we pas weten wat het standpunt van het Parlement hierover is. Tot die datum zullen we klaarheid proberen te scheppen in die zaken die nu nog onduidelijk zijn. Ik beloof u dat er vanuit onze fractie geen afzwakking zal zijn van de bescherming van de persoonlijke gegevens. Indien er geen aanvaardbare akkoorden worden bereikt in het Parlement over gegevensbescherming, netwerktoegang en netneutraliteit, dan zal mijn fractie dit pakket niet kunnen steunen en dan zullen we moeten zien hoe we dan verder moeten.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik wil u feliciteren met uw toewijding. Uiteraard gaan mijn felicitaties ook uit naar de rapporteurs, en in het bijzonder naar mevrouw Trautmann. Zij heeft bijzonder hard gewerkt aan deze consensus, die in haar ogen neutraal moest zijn en vrij van enig sectoraal onderscheid. Maar wat de rechten op het gebruik van het spectrum betreft, moet er gezegd worden dat cycli van investeringen en afschrijvingen verschillen van sector tot sector. Door de bepalingen van de tekst over de toewijzing en de harmonisatie van de frequenties en de licenties komen de satellietoperatoren in een situatie van juridische onzekerheid terecht, gezien de aard van hun bedrijfsactiviteiten. Het nieuwe artikel 8a, dat wordt voorgesteld door de rapporteur, biedt wel enige garanties maar de bewoordingen van deze clausule moeten duidelijker worden geformuleerd in navolging van het subsidiariteitsbeginsel en de regels van de ITU. Er blijven ook enkele vragen onbeantwoord in verband met de aard en omvang van het onderhandelingsmandaat van de Commissie.
Wat het verslag van de heer Harbour betreft, wil ik de aandacht vragen voor de definitie van een “openbare telefoondienst”, zoals die wordt beschreven in Artikel 1, punt 2, letter b. Deze definitie zou uitsluitend van toepassing mogen zijn op tweerichtingsdiensten, in overeenstemming met de definitie die daarvoor gegeven wordt in de privacyrichtlijn. Voice over internet Protocol (VoIP) en spelconsoles zijn in geen enkel opzicht te vergelijken met de traditionele telefoondiensten. Hun assimilatie als zodanig zou leiden tot een regelgevend kader dat innovatie belemmert en niet-geïnformeerde gebruikers functionaliteiten aanbiedt waarvan zij niet beseffen dat ze voor bepaalde doeleinden bedoeld zijn, zoals de mogelijkheid om een noodoproep te lanceren van op een spelconsole, waarbij eenrichtingscommunicatie tot stand kan komen. Daarom is het belangrijk om de definitie te beperken tot tweerichtingsdiensten.
Wat het auteursrecht betreft, steun ik de opmerkingen die mijn collega’s over deze kwestie hebben gemaakt.
Francisca Pleguezuelos Aguilar (PSE). - (ES) Ik wil beginnen met de rapporteurs te feliciteren, want ze hebben goed werk geleverd. Deze hervorming is geslaagd in haar opzet en is aangepast aan de nieuwe omstandigheden en de nieuwe uitdagingen, zowel voor bedrijven als voor consumenten.
Toch zou ik even willen stilstaan bij een bepaald onderdeel van het verslag van de heer Harbour. Het is een feit dat de rapporteur uitstekend werk heeft geleverd, maar ik vind niet dat we de definitieve amendementen die handelen over de inhoud van het internet hier in deze richtlijn mogen aanvallen, want wat die amendementen uiteindelijk doen is toestaan dat de dienstverleners de inhoud op het internet kunnen filteren en blokkeren en uiteindelijk zijn het de consumenten die daardoor hun anonimiteit verliezen.
Dames en heren, die houding is in tegenspraak met artikel 12 van de richtlijn inzake elektronische handel, die bepaalt dat dienstverleners die als tussenpersoon optreden zich neutraal moeten opstellen wanneer ze elektronische informatie doorgeven.
In een rechtsstaat is het niet toegelaten dingen te doen op het internet die we niet zouden doen met andere communicatiemiddelen. Daarom vraag ik de heer Harbour om die amendementen in te trekken om zo het evenwicht te herstellen tussen het auteursrecht en de rechten van internetgebruikers.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Eerst en vooral zou ik de rapporteur willen bedanken voor dit uitstekende verslag. Een wetgevend pakket opstellen is nooit eenvoudig en ik waardeer de overtuigingskracht die ervan uitgaat.
Ik zou eveneens willen onderstrepen dat het de belangrijkste doelstelling van dit pakket is om betere communicatiediensten aan te bieden aan de consument bij het gebruik van mobiele telefoons, breedbandinternet en kabeltelevisie. Ik denk dat de consumenten, dankzij onze rapporteur, Malcolm Harbour, beter en sneller geïnformeerd zullen worden.
Wanneer consumenten beslissen om van provider te veranderen, zijn gelijkaardige aanbiedingen meestal niet beschikbaar en duurt het vaak nog veel te lang om het nummer over te dragen. Daarom steun ik het verslag van de heer Harbour, omdat het providers verplicht hun consumenten transparante en vooral vergelijkbare prijzen aan te bieden en het mogelijk maakt om binnen de dag van provider te veranderen met behoud van het eigen nummer.
Ik wens niemand een situatie toe waarbij het noodnummer 112 gebruikt moet worden, maar ik wil wel benadrukken dat door deze richtlijn, de hulpdiensten de locatie van de beller zullen kunnen achterhalen, en daardoor sneller en efficiënter hulp zullen kunnen bieden.
Bij de overschakeling naar digitale uitzendingen zal er een spectrum vrijkomen dat het in de toekomst mogelijk moet maken om zelfs in de meest afgelegen gebieden van de Europese Unie gebruik te maken breedband internetverbindingen. Commissaris, ik ben ervan overtuigd dat de Commissie erover zal waken dat het digitale dividend op de meest doeltreffende manier gebruikt wordt, in het belang van elke consument.
Stavros Lambrinidis (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, we leven in een wereld waar iedereen − regeringen, bedrijven en criminelen − zo veel mogelijk toegang proberen te verwerven tot onze elektronische gegevens, bij voorkeur zonder enige beperkingen.
Daarom moet elke wijziging van de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie doen wat de naam zelf al zegt: onze persoonlijke gegevens en ons privéleven zo goed mogelijk beschermen.
Ik ben dan ook gekant tegen elke poging om de definitie af te zwakken van wat persoonlijke gegevens van onze Europese burgers zijn. Want aangezien ze persoonlijk zijn, zijn ze wettelijk beschermd. De uitzonderingen die men zoekt, en dan vooral wat betreft IP adressen, zijn in strijd met de bestaande Europese wetgeving.
Bovendien vind ik niet dat de aanbieders van internetdiensten over de mogelijkheid moeten kunnen beschikken om zelf te bepalen welke inbreuken op de veiligheid van het netwerk schadelijk zijn voor de gebruikers en welke niet. We mogen het niet aan hen overlaten om te beslissen wanneer ze de gebruikers en de autoriteiten op de hoogte brengen van flagrante nalatigheden.
Ik respecteer de rol en de bijdrage van privébedrijven, maar de economische belangen van internetgiganten mogen niet in de weg staan van de wetten die Europa heeft opgelegd om de grondrechten van de burgers te beschermen.
Ruth Hieronymi (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dank aan alle rapporteurs voor hun werkelijk uitstekend werk. Ik wil echter twee welbepaalde aspecten aanstippen. De Europese Unie is niet alleen een economische gemeenschap maar ook een gemeenschap die zich heeft voorgenomen gemeenschappelijke waarden te respecteren, en daarom is de bescherming van persoonlijke gegevens zo belangrijk. Op hetzelfde moment, mogen we niet veronderstellen dat technische vooruitgang en de bescherming van culturele en creatieve werken in tegenspraak zijn met elkaar. Ze zijn allebei essentieel voor ons toekomstig concurrentievermogen. Daarom wil ik, samen met heel wat andere collega’s die het Parlement vandaag hebben toegesproken, een oproep lanceren om de positie van de rechthebbenden te verstevigen. Met andere woorden, zij die hun auteursrecht beschermd willen zien. Niemand anders heeft die bescherming nodig, vandaar de introductie van samenwerkingsmodellen met internetaanbieders. Een stap in deze richting weerspiegelt de convergentie van de technologie, en de convergentie van de versterking van het auteursrecht.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, bij het beheren en het toewijzen van het radiospectrum moeten we garanderen dat alle burgers volledige en effectieve toegang hebben tot dit openbaar goed.
De voorstellen in de verslagen van mevrouw Trautmann en mevrouw Toia over het radiospectrum en het digitale dividend vormen alvast een goede basis. Ze verwijzen in de eerste plaats naar het sociale, culturele en democratische belang van het digitale dividend, en de nieuwe mogelijkheden die we aan de Europese burgers moeten aanbieden.
Het debat over het digitale dividend mag niet gereduceerd worden tot een zwart-wit keuze tussen commercialisering enerzijds en sociale voordelen anderzijds. We moeten een belangrijke nationale strategie uitdenken. We moeten elke lidstaat de mogelijkheid verschaffen om doelstellingen in het belang van de bevolking te formuleren, te realiseren, en te coördineren. Dat zijn de acties die we op het communautaire niveau kunnen ondernemen, en die zijn beslist haalbaar.
Maar de nieuwe aanpak van de Commissie streeft naar meer harmonisatie op EU-niveau, waarbij het beheer van het radiospectrum wordt toegewezen op basis van criteria zoals de neutraliteit van de dienstverlening en de uitbreiding van het beginsel van de algemene vergunning, en dat lijkt me voorbij te gaan aan de openbare aard van het radiospectrum en in het voordeel te zijn van het commerciële aspect.
Om die reden vind ik dat we hier niet mee akkoord kunnen gaan en dat we verder moeten werken aan de voorstellen die onze rapporteurs hebben ingediend.
Dumitru Oprea (PPE-DE). – (RO) Dankzij het verslag dat vandaag besproken wordt, bestaat er een mogelijkheid om, door het digitale dividend optimaal te benutten, het gebruik van breedbandtechnologie op grotere schaal te stimuleren in landelijke, afgelegen of benadeelde gebieden. Er zijn namelijk nog veel plaatsen waar er een totaal gebrek is aan digitale technologie of waar de toegang tot digitale diensten onmogelijk is omdat de infrastructuur ontbreekt.
Ik ben er een voorstander van dat de lidstaten die nog achterblijven, zoals Roemenië, zo spoedig mogelijk een nationale strategie voor het digitale dividend opstellen, met inbegrip van maatregelen die de burgers in staat stellen sneller en eenvoudiger toegang krijgen tot inter-operabele sociale diensten, in het bijzonder die diensten die te maken hebben met onderwijs, opleiding en gezondheid.
We willen benadrukken hoe belangrijk het is om te streven naar de grootst mogelijke transparantie in het toewijzen van de vrijgekomen frequenties en bij de investeringen in de toekomstige infrastructuur om ervoor te zorgen dat alle landen van de Europese Unie er gebruik van kunnen maken.
Arlene McCarthy (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, als voorzitter van de Commissie interne markt en consumentenbescherming (IMCO) wil ik van deze gelegenheid gebruik maken om de heer Harbour en de schaduwrapporteurs te bedanken voor hun voorstel over de universele dienstverlening. Ik hoop dat het Parlement het een evenwichtig en bruikbaar voorstel zal vinden.
Ik wil de aandacht van dit Huis vragen voor een voorziening, een amendement dat ik heb opgesteld en dat de steun heeft gekregen van de commissie. Wij vragen om het telefoonnummer 116000 voor het melden van informatie over vermiste kinderen verplicht te maken in alle lidstaten. De commissaris weet ongetwijfeld dat uit een recent verslag is gebleken dat nog maar zeven lidstaten het telefoonnummer voor vermiste kinderen hebben toegewezen, terwijl het al anderhalf jaar geleden werd geïntroduceerd. De vrijwillige aanpak werkt duidelijk niet. Elk jaar worden er in Europa naar schatting 130 000 kinderen als vermist opgegeven.
Uit deze cijfers blijkt duidelijk dat dit een kwestie is waarbij Europa kan helpen en dat het moet optreden om vermiste kinderen te identificeren, op te sporen en terug te halen. Daarom vraag ik met aandrang aan de Europese Commissie en de lidstaten om deze bepaling te steunen, om het telefoonnummer voor vermiste kinderen sneller in gebruik te laten nemen en de inspanningen van Europa op te voeren om een eigen “AMBER alert”-systeem te introduceren voor het opsporen van vermiste kinderen in heel de Europese Unie.
Pierre Pribetich (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijn felicitaties aan mevrouw Trautmann, mevrouw del Castillo, mevrouw Toia en de heer Harbour voor hun uitstekende werk.
Hoe kunnen we het digitale dividend ten volle benutten? Dat is de vraag. Het staat vast dat door de omschakeling naar digitale uitzendingen er − nu en in de toekomst − bepaalde frequenties zullen vrijkomen. Ik verwijs daarbij bewust naar zowel het heden als de toekomst, om te benadrukken dat deze verandering niet in een oogwenk, van de ene dag op de andere, zal plaatsvinden. Dat leken heel wat betrokkenen niet te beseffen bij het bepleiten van hun zaak. Bovendien zullen heel wat investeerders afgeschrikt worden door de omvang van de investering die ze moeten doen vooraleer ze nog maar kunnen denken aan het recupereren van die meevaller van 250 miljard euro.
Bij het opstellen van ons beleid moeten we dus rekening houden met deze beperkingen.
Ik zou deze eerder korte spreektijd willen benutten om te benadrukken dat we dringend nood hebben aan een Europees frequentiebeleid waarbij een belangrijke rol is weggelegd voor het Europees Parlement. Dat Parlement moet zich bewust zijn van de fysische beperkingen van elektromagnetische golven, moet het belang inzien van het beheer van het frequentiespectrum, moet rekening houden met de rol van normalisatie-instellingen bij het garanderen van het optimale gebruik van dit schaarse goed, en moet streven naar het algemene belang van onze Europese medeburgers.
Ik zou de commissaris er eveneens aan willen herinneren dat het uitrollen van een glasvezelnetwerk, om het te zeggen met de woorden van Jean Cocteau, naast grote liefdesverklaringen ook tastbare daden van liefde nodig heeft. Die daden moeten vergezeld worden van de nodige Europese middelen uit de begroting. Deze middelen zijn nodig om de uitvoering te kunnen realiseren, om deze breedbandnetwerken te kunnen aanleggen en om te voorkomen dat er een digitale kloof ontstaat in Europa.
Luc Chatel, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, aan het einde van dit debat zou ik u, dames en heren, willen bedanken. Ik vind dat zowel de kwaliteit van uw bijdragen als uw inzet voor dit onderwerp aantoont hoe belangrijk telecommunicatie is in het huidige Europese debat. Tegenwoordig zijn we in Europa op zoek naar economische kwesties die van strategisch belang zijn maar die ook relevant zijn voor onze medeburgers. De telecommunicatie vormt duidelijk een grote strategische uitdaging. Dat is ook gebleken uit de potentiële invloed die ze heeft op de Europese groei. Maar, op hetzelfde moment bevat telecommunicatie ook aspecten die gevolgen hebben voor het dagelijkse leven van onze burgers. En dat is het soort kwestie dat Europa nodig heeft, want uiteindelijk is het de telecommunicatie die Europa in zekere zin een menselijk gezicht geeft.
Ik was bovendien verheugd vast te stellen hoe gelijkgestemd het Parlement en de Raad zich tijdens dit debat hebben getoond, in het bijzonder wat betreft een beter beheer van het spectrum, een grotere bescherming van de consument en een beperkter gebruik van de functionele scheiding om te voorkomen dat ze gebagatelliseerd wordt. Die laatste kwestie is al meermaals aan bod gekomen. Ik merk echter dat er nog een aantal kwesties zijn waaraan onze instellingen nog verder zullen moeten werken om tot een compromis te komen. Ik heb het uiteraard over het veto van de Commissie op rechtsmiddelen en over de juridische vorm en de financiering van het alternatief voor de Europese Regelgevende Autoriteit, aangezien diens rol en bevoegdheden gedeeld lijken te worden door het Parlement en de Raad.
Ik zou nog snel willen terugkomen op drie onderwerpen: de eerste kwestie is hoe we die nieuwe entiteit, die door verscheidene sprekers is aangehaald, gaan financieren. Zoals u weet, dames en heren, hebben de lidstaten nog geen duidelijke houding aangenomen tegenover deze kwestie en ik hoef u niet te vertellen dat de financieringsmethode in de eerste plaats zal afhangen van de juridische vorm en de bevoegdheden van dat orgaan. Zoals u weet − en ik heb dit al eerder gezegd − staat een meerderheid van de lidstaten nog terughoudend tegenover het idee een bijkomend orgaan op te richten. De Raad zal dus een evenwicht moeten vinden tussen de verschillende mogelijkheden die hier deze namiddag werden vernoemd.
Wat de netwerken van de volgende generatie betreft, die ook al aan bod zijn geweest, sluit ik me aan bij de mening van mevrouw Trautmann. Om de nieuwe netwerken te promoten, de netwerken van de nieuwe generatie, moeten we in de eerste plaats de concurrentie blijven aanwakkeren, en in het bijzonder de concurrentie op het gebied van de infrastructuur. Dat biedt een stimulans aan investeerders en moedigt de verschillende operators aan om de risico’s te delen. Zoals u weet, zijn er momenteel gesprekken aan de gang in de Raad. Het is echter dringend nodig om die kwesties te bespreken die verdere actie en maatregelen op korte termijn vereisen. Zoals u weet, heeft de Commissie een ontwerpaanbeveling vrijgegeven over deze kwestie. Misschien wil de commissaris zo goed zijn ons hierover meer informatie te verschaffen.
De derde kwestie die ik wil bespreken en die eveneens door enkele sprekers werd aangehaald, is uiteraard de kwestie van de bescherming van de persoonlijke gegevens en, meer in het algemeen, de kwestie van de inhoud, in tegenstelling tot het kanaal. Éric Besson heeft over dit onderwerp al het een en het ander gezegd. Ik denk dat het niet de bedoeling van het Franse voorzitterschap is om het ene tegen het andere uit te spelen of een specifiek model op te leggen. Ik waardeer echter wel de opmerking van enkele sprekers deze namiddag dat we bouwen aan deze economie van de toekomst, aan deze toekomstige bron van groei, omdat het in het belang is van de Europese economie, maar dat we het evenzeer moeten doen om onze cultuur en onze culturele spelers in staat te stellen hun aanwezigheid op het wereldtoneel te vergroten. Daarom denk ik dat we de twee zaken niet van elkaar kunnen scheiden, hoewel ik weet dat in er ook andere kringen belangrijke debatten aan de gang zijn over dit onderwerp. We moeten in ons achterhoofd houden dat elke inspanning om de infrastructuur te moderniseren eveneens gericht moet zijn op het bevorderen van de verspreiding van onze inhoud en de bescherming van de auteursrechten om het creatieve proces in de Europese Unie te handhaven.
Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, tot zover de afsluitende opmerkingen die ik wilde maken bij dit debat.
Viviane Reding, lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, wat willen we eigenlijk bereiken? We willen dat al onze burgers, waar zo ook wonen en waarheen ze ook reizen, gebruik kunnen maken van snelle, veilige, betaalbare en meervoudige diensten. We willen dat alle burgers toegang hebben tot een waaier aan inhoud die de Europese culturele diversiteit weerspiegelt.
We willen dat strategisch belangrijke bedrijven een bijdrage leveren tot de economische groei en de werkgelegenheid door de ontwikkeling van nieuwe infrastructuur en een groot aanbod aan inhoud. We willen dat er een onbelemmerde eenheidsmarkt komt die van Europa het continent maakt van de connectiviteit, de communicatie en de nieuwe technologie. Maar we hopen eveneens dat Europa het continent zal zijn van de bescherming van de consumentenrechten en de persoonlijke levenssfeer van de burgers. Dat willen we hier allemaal verwezenlijkt zien, en ik denk dat de talrijke en verschillende meningen die we in het Parlement gehoord hebben allemaal hierop neerkomen. We willen dat er evenwichtige besluiten worden genomen zodat we tot een consensus kunnen komen.
Natuurlijk was dit alles niet mogelijk zonder het werk van de rapporteurs. Ik wil hulde brengen aan hen omdat ze meermaals het onmogelijke hebben weten te realiseren. De rapporteurs, maar ook de parlementaire commissies en de coördinators hebben een uitzonderlijke prestatie neergezet.
In de komende weken moet we allemaal proberen − in de Commissie, de Raad en het Parlement − om dit project leven in te blazen, want het is een project dat de ontwikkeling van ons continent kan bevorderen en dat een consensus teweeg kan brengen tussen de Raad en het Parlement. Wat mijzelf en mijn collega’s van de Commissie betreft, wij zullen ons als neutrale tussenpersonen opstellen om dit mogelijk te maken.
Catherine Trautmann, rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, aan het einde van dit debat wil ik de Raad en de commissaris bedanken omdat ze zo aandachtig geluisterd hebben naar wat we te zeggen hadden. Ze hebben ongetwijfeld gemerkt dat er in het Parlement over dit telecompakket een vrij grote consensus bestaat en dat er een aanzienlijke eensgezindheid heerst.
Er is niets alledaagser in ons leven dan een mobiele telefoon, een televisie of de mogelijkheid om met elkaar te communiceren. Dankzij de Europese Akte is het vrije verkeer van goederen en personen een grondrecht, een fundamentele vrijheid. Zoals de heer Paasilinna al gezegd heeft, is communicatie ook een grondrecht. Het geeft Europa een ziel, betekenis en een band met de burgers. Daarom moeten we de nodige ambitie aan de dag leggen om van dit telecompakket een succes te maken.
Ik vraag de Raad dan ook met aandrang om niet te kiezen voor een compromis of een intentie voor een compromis dat afbreuk zou kunnen doen aan de verschillende punten waarover we al een akkoord hebben bereikt. Samen, met de hulp van mijn collega’s Malcolm Harbour, Pilar del Castillo, Alexander Alvaro en anderen − het is onmogelijk om ze allemaal te vernoemen − hebben we naar onze mening al heel wat kunnen realiseren op basis van ons gezond verstand en onze gedeelde vastberadenheid.
Wat betreft de eerdere opmerkingen van de heer Toubon aan mijn adres, zou ik willen antwoorden dat men mij niet kan verwijten dat ik geen rekening heb gehouden met de noodzaak om het creatieve proces in Europa te steunen. Ik vind creativiteit een motor voor innovatie, een bron van diversiteit en intellectuele rijkdom, en dat is vandaag de dag absoluut noodzakelijk.
Maar we moeten ook rekening houden met de vrijheid die gegarandeerd moet worden in onze teksten. We hebben zeer belangrijke teksten aangenomen over de bescherming van de persoonlijke gegevens. Dat heeft niemand in de wereld ons ooit voorgedaan. Die twee aspecten moeten we verzoenen. Ze zijn niet tegenstrijdig: de doelstelling is dezelfde, namelijk bescherming bieden aan de creatieve vrijheid en bescherming bieden aan elk individu. Het is in die geest dat we verder zullen werken om onze voorstellen te verbeteren.
Pilar del Castillo Vera, rapporteur. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, in deze laatste tussenkomst wil ik de Raad bedanken voor de begripvolle aanpak, waarvan hij ook vandaag weer blijk heeft gegeven. Ik zou ook de Commissie van harte willen bedanken, en in het bijzonder de commissaris, voor het bewustzijn dat ze heeft tentoongespreid bij het (naar mijn mening) onvermoeibaar ijveren voor een meer concurrentiële elektronische-communicatiemarkt en voor de bescherming van de consument. Ik zou eveneens en boven alles mijn collega’s willen bedanken die, hier vandaag maar ook herhaaldelijk in het verleden, hebben laten zien hoezeer zij zich bewust zijn van het belang van deze sector voor de economische groei in Europa en bij uitbreiding ook voor de werkgelegenheid en de welvaart van alle Europese burgers.
Nu zou ik alleen nog de Raad willen vragen om dit telecompakket, in deze laatste fase en tot op het einde van het huidige voorzitterschap, met minstens evenveel prioriteit te behandelen als het thema energie. Ik weet dat energie belangrijk is maar dat is dit pakket evenzeer. Op die manier kunnen we dat punt van evenwicht dat we hebben bereikt en waarnaar mijn collega, mevrouw Trautmann verwees, gebruiken als basis om van daaruit verder te evolueren.
Het Parlement heeft een aantal voorstellen gedaan die ik persoonlijk vrij evenwichtig vind en die bij de onderhandelingen met de Raad en de Commissie tot een positief resultaat kunnen leiden. Bedankt. In dat opzicht verwachten wij zeer veel van het huidige voorzitterschap.
Patrizia Toia, rapporteur. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik bedank ook alle schaduwrapporteurs. Ik zou nog kort twee punten willen bespreken. Sommigen in dit Huis hebben gezegd dat we een positieve houding hebben aangenomen en dat is volgens mij een eigenschap die kenmerkend is voor al het werk dat we gedaan hebben en al de akkoorden die we hebben bereikt en die we nog zullen bereiken.
Die positieve houding houdt in dat we een realistische kijk hadden op de belangen die hier op het spel staan, de waarde van de industrie, het werk dat wordt verricht door de werknemers in deze sector en het gewicht van deze sector in de Europese economie als geheel. Maar we hebben ook gekeken naar de rol van de burger, de consument, en in de eerste plaats de zwakkere burgers, die ongetwijfeld wel zullen varen bij de digitale omschakeling als we hen helpen tijdens de overgang. Ik weet dat sommige landen, waaronder Frankrijk, hierover al voorlichtingscampagnes en ondersteunings-programma’s hebben geïntroduceerd, maar als dit niet wordt opgevolgd, kunnen die burgers alsnog in moeilijkheden terecht komen.
Daarom hebben we de kwestie benaderd vanuit het standpunt van de consument, de gebruiker. We hebben de mogelijkheid bekeken om nieuwe diensten te hebben, ook telecommunicatiediensten, die beter zijn afgestemd om de nieuwe vereisten, zoals de vereiste om beter geïnformeerd te zijn, en die beter geïntegreerd zijn in het grotere geheel van het informatienetwerk. Ik denk dat, wanneer Europa deze houding aanneemt en de markt bekijkt vanuit het standpunt van de consument, dat Europa dan dichter bij de burgers komt te staan. Ik denk dat het initiatief inzake de roaming-kosten Europa in een positief daglicht heeft geplaatst bij heel wat burgers en jongeren die misschien niet ten volle beseften welke rol Europa kan spelen bij bepaalde beslissingen die hun leven, hun financiën en zelfs hun persoonlijk budget kunnen beïnvloeden.
Een tweede opmerking die ik wil maken, gaat over de evenwichtige benadering. Ik denk dat we met deze benadering een evenwicht hebben gevonden tussen de verschillende belangen die op het spel staan − zelfs de tegenstrijdige belangen, die werden aangehaald door mevrouw Trautmann − en tussen de verschillende betrokken sectoren. Hierbij denk ik in het bijzonder aan het digitale dividend. Er is ruimte gemaakt voor alle operatoren, van de telecommunicatie tot de audiovisuele sector, en er zijn ontmoetingen geweest tussen vertegenwoordigers van de Commissie cultuur en de Commissie industrie, onderzoek en energie. We mogen dus wel zeggen, denk ik, dat we getracht hebben een evenwichtige benadering te hanteren, en hopelijk zijn we daarin geslaagd.
Tot slot, wil ik een sterke Europese aanpak zien. Ik zou het absoluut onbegrijpelijk vinden als de legitieme eisen van subsidiariteit, die een onvervreemdbaar recht zijn van de lidstaten, in de weg zouden staan van de toegevoegde waarde die Europa hier kan en moet bieden. Ik vraag de Raad en de Commissie met aandrang om hun mogelijkheid om te coördineren en te harmoniseren te gebruiken om te doen wat ik beschouw als richting geven aan het Europese beleid.
Malcolm Harbour, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben het niet gewend om het laatste woord te hebben, dus ik zal om dit belangrijke debat af te ronden misschien nog enkele algemene opmerkingen toevoegen.
Maar eerst wil ik, voor wat betreft mijn eigen verslag, al de collega’s bedanken die hebben geholpen en die ertoe hebben bijgedragen dat onze Commissie des te vastberadener was om de nodige verbeteringen op te stellen en uit te voeren. Ik wil al mijn collega’s geruststellen dat we de komende weken nog verder zullen werken aan bijkomende verbeteringen, in het bijzonder wat betreft de kwestie van gegevensbescherming. Over dat onderwerp hebben we deze ochtend een zeer geslaagde vergadering gehad. Ik denk dat we daarover tot een akkoord zullen kunnen komen. Wat betreft de kwestie van melding bij inbreuken is het misschien niet zo verwonderlijk dat er nog meer werk nodig is. Het onderwerp was dan ook volledig nieuw. Ik nodig de Commissie, die al betrokken is geweest bij deze zaak, van harte uit om ons bij te staan bij het afwerken van het ontwerp, want uiteindelijk maakte dit geen deel uit van haar oorspronkelijke voorstel.
Nog een opmerking die ik wou maken is gericht aan mevrouw Harms, aangezien zij hier de enige aanwezige vertegenwoordiger is van de Groenen. Ik was met stomheid geslagen toen haar collega, de heer David Hammerstein Mintz, waarmee ik een goede band heb, liet weten dat hij mijn verslag gevaarlijk vindt voor de netneutraliteit. We hebben zeer veel tijd gestoken in het opstellen van een nieuw voorstel, om de regelgevers de kans te geven om op te treden indien ze vonden dat de netneutraliteit werd geschonden. Maar de heer Hammerstein Mintz komt naar deze Kamer, zonder voordien met mij te praten en zonder enig alternatief aan te bieden, en zegt me dat mijn verslag gevaarlijk is. Het enige dat ik tegen mevrouw Harms zou willen zeggen is dat, als de Groenen niet ophouden met deze bangmakerij en met het demoniseren van ons verslag, het gevaarlijk zal zijn voor de consumenten, want zo brengen ze al de rest in gevaar. Ik nodig hen van harte uit om mee rond de tafel te komen zitten en uit te leggen wat er zo gevaarlijk is aan ons verslag. Dan kunnen we zien of we iets kunnen doen aan hun bezorgdheid. Sommigen onder u ontvangen misschien wel elke dag e-mails. Ik heb een mail gekregen waarin stond dat dit verslag een gevaar betekent voor de netneutraliteit. Het enige dat ik hierop kan zeggen is dat we exact het tegenovergestelde proberen te bereiken.
Om af te ronden, wil ik nog toevoegen dat wij allemaal de grote verantwoordelijkheid hebben om het Franse voorzitterschap te helpen tot een akkoord te komen. Dat wil ik toch benadrukken. Er heerst veel onzekerheid onder de mensen in de echte wereld die op het punt staan om op grote schaal te investeren in de netwerken van de volgende generatie. Zij willen dit pakket zo snel mogelijk goedgekeurd zien. Wij kunnen dat voor elkaar krijgen door samen te werken, zoals we dat tot nu toe succesvol gedaan hebben. Het is een grote verantwoordelijkheid. Ik, van mijn kant, beloof plechtig − en ik weet dat mijn collega’s me daarin zullen steunen − dat we ons uiterste best zullen doen tijdens deze samenwerking met het Franse voorzitterschap. Ik wil in het bijzonder hulde brengen aan de heer Chatel en de heer Besson voor hun volledige inzet tijdens dit hele proces en voor hun grondige kennis van de kwesties. Ik ben ervan overtuigd dat we samen dit pakket zo snel mogelijk goedgekeurd kunnen krijgen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt plaats tijdens de volgende vergaderperiode.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Ivo Belet (PPE-DE), schriftelijk. – (NL) De nieuwe telecomwet die we vandaag bespreken, heeft verreikende gevolgen voor ons allen als internet- en telecom-gebruikers.
Er komt een betere bescherming van onze privacy op het internet.
Persoonlijke informatie die op de computer bewaard wordt of die via het internet doorgestuurd wordt (ook je surfprofiel!), mag niet gebruikt (misbruikt) worden tenzij je daarvoor vooraf uitdrukkelijk toestemming gegeven hebt.
Samenwerking tussen inhoudindustrie (vnl. muziek en film) en telecomoperatoren wordt aangemoedigd om het probleem van piraterij (illegaal downloaden) aan te pakken. Het is belangrijk dat consumenten goed geïnformeerd worden over wat kan en niet kan op het net, maar in geen geval mag de toegang tot het internet ontzegd worden.
Telefoonnummers zullen gemakkelijker meegenomen kunnen worden als je van operator verandert. Het overdragen van een nummer mag maximum 1 dag duren, behalve bij maatregelen om kwaad opzet te beletten.
Hopelijk kunnen we hierover snel een akkoord bereiken en kunnen abonnees zo snel mogelijk de vruchten plukken van deze verbeteringen.
Bairbre de Brún (GUE/NGL), schriftelijk. – (GA) In de geglobaliseerde wereld van vandaag waarin alles en iedereen met elkaar verbonden is, moet de bescherming van de persoonlijke gegevens en de privacy voor ons allemaal een prioriteit zijn. De persoonlijke levenssfeer mag niet aangetast worden zoals dat gedaan wordt in het verslag van de heer Harbour. Het is niet de taak van een nationaal of Europees orgaan om op een opdringerige manier het internetgebruik van de mensen te controleren.
Het Europees Parlement moet optreden om enkele meer regressieve elementen van deze Richtlijn ongedaan te maken. Zoals het er nu voorstaat, zou deze Richtlijn de toegang die bedrijven en overheidsinstellingen hebben tot het persoonlijke internetgebruik van mensen kunnen vergroten. De bescherming van de intellectuele eigendomsrechten mag niet als een excuus gebruikt worden om onverantwoordelijke instellingen toegang te verschaffen tot onze persoonlijke gegevens.
András Gyürk (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Het goedkeuren van het pakket wetgevingsmaatregelen dat vandaag op de agenda staat, vormt een belangrijke stap in de verspreiding van breedband communicatietechnologie. Het is belangrijk dat deze technologie aan terrein wint, omdat Europa op die manier, in overeenstemming met onze betrachtingen, echt een van de meest concurrentiekrachtige regio’s kan worden. Nu moeten we alleen nog de inspanningen voor een doeltreffende telecommunicatieverordening opvoeren, aangezien de ontwikkeling van deze sector een positieve invloed kan hebben op de werkgelegenheid.
De openstelling van de telecommunicatiemarkt is in de tweede helft van de jaren negentig in een stroomversnelling terechtgekomen, waarbij het niveau van de dienstverlening aanzienlijk is verbeterd. Maar toch hebben we het gevoel dat er nog veel ruimte voor verbetering is wat betreft het stimuleren van de concurrentie en, wat daarmee samenhangt, het verlagen van de prijzen voor de consument. Bovendien dringt een herziening van de huidige wetgeving zich wel op, als we kijken naar de opkomst van nieuwe technologieën.
Wij zijn zeer verheugd dat een belangrijke pijler van de nieuwe kaderregeling bestaat uit het herzien van de manier waarop de frequenties tot nu toe werden verdeeld. Naar onze mening, moet daarbij in de eerste plaats het beginsel van technologieneutraliteit gehanteerd worden, in het belang van het verhogen van de concurrentie. Het is eveneens een belangrijke verwezenlijking dat er een nieuw kader komt voor de samenwerking van de nationale regelgevende instanties in de toekomst.
We moeten ook tevreden zijn over het feit dat de nieuwe verordening een niet te verwaarlozen invloed heeft op de wetgeving rond consumentenbescherming. De prijsbepaling wordt aan meer transparante voorwaarden onderworpen en men krijgt meer vrijheid om van leverancier te veranderen. Het belang van deze nog goed te keuren kaderregeling ligt hem volgens ons in het feit dat ze de mededinging op de markt zal verhogen zonder daarbij de nodige consumentenbescherming uit het oog te verliezen.
De Voorzitter. − Aan de orde is het Vragenuur (B6-0457/08).
Wij behandelen een reeks vragen aan de Raad.
Vraag nr. 1 van Manuel Medina Ortega (H-0527/08)
Betreft: Voedselvoorzieningsbeleid
De vrees voor schaarste van bepaalde landbouwproducten heeft geleid tot internationale bezorgdheid, en heeft bepaalde landen ertoe aangezet de uitvoer van landbouwproducten drastisch te verminderen of deze goederen buitengewoon zwaar te belasten. Overweegt de Raad de mogelijkheid dat het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid zich buigt over de kwestie van de voedselvoorziening, met inbegrip van specifieke overeenkomsten met de landen die de belangrijkste producenten van deze landbouwproducten zijn?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Medina Ortega, tijdens de bijeenkomst van de Europese Raad op 19 en 20 juni van dit jaar, heeft de Raad erkend dat de recente escalatie van de voedselprijzen tot ongerustheid heeft geleid in zowel de Europese Unie, waar de crisis hoofdzakelijk gezinnen met een laag inkomen treft, als internationaal, voornamelijk in de ontwikkelingslanden. De achterliggende oorzaken van dit fenomeen zijn niet eenvoudig. Enerzijds is er de toename van de wereldwijde vraag, vooral in de opkomende landen. De tweede oorzaak houdt verband met de stijgende productie- en vervoerskosten, een stijging die te wijten is aan de verhoogde brandstofprijzen. De derde oorzaak heeft te maken met de manier waarop de financiële markten functioneren, met de speculatie op de internationale markten en de lokale voedselmarkten. Tot slot, zijn er belangrijke producerende landen die een slechte oogst achter de rug hebben omwille van slechte klimaatomstandigheden. Volgende maand zal de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen zich opnieuw buigen over deze kwesties, in de eerste plaats door samen met de Verenigde Naties te kijken hoe de voedselzekerheid verbeterd kan worden, en vervolgens door samen te zitten met de internationale financiële instellingen en de G8. Het IMF en de Wereldbank hebben ontmoetingen gepland en ik ben zeer verheugd dar de heer Ban Ki-moon, Secretaris-generaal van de Verenigde Naties, een groep op hoog niveau heeft aangesteld om de voedselcrisis te bekijken. De Europese Unie zal een belangrijke rol spelen bij het ten uitvoer brengen van de verklaring die op 5 juni 2008 werd afgelegd in Rome op de FAO-conferentie op hoog niveau. Het spreekt voor zich dat we ook de komende bijeenkomsten van de Verenigde Naties en de Wereldbank moeten aangrijpen om activiteiten te ontwikkelen en te versterken waarmee we de voedselproductie in de getroffen ontwikkelingslanden kunnen stimuleren.
De beleidstakken die in deze voedselcrisis van het grootste belang zijn en die de situatie kunnen helpen oplossen zijn, zoals u ziet, het landbouwbeleid, het ontwikkelingsbeleid en het handelsbeleid. Het GBVB waarnaar de heer Medina Ortega verwees, kan hier een bijdrage leveren, maar slechts een kleine, in de context van de politieke dialoog die het voert met derde landen om hen aan te moedigen een beter landbouwbeleid te formuleren. Dat zou de voedselzekerheid in de ontwikkelingslanden verbeteren en de regionale integratie versterken in de gebieden die het ergst getroffen zijn.
Manuel Medina Ortega (PSE). - (ES) Heel erg bedankt voor uw antwoord. Ik merk dat de Raad daadwerkelijk met deze kwestie begaan is.
Ik zou willen opmerken dat honger een constante is geweest doorheen de Europese geschiedenis. Neem nu de bekende Ierse aardappelhongersnood die leidde tot de ontvolking van het eiland. Ook heel wat andere delen van Europa werden ontvolkt als gevolg van een hongersnood, bijvoorbeeld Oekraïne.
We leven in een tijdperk dat ons herinnert aan wat er kan gebeuren. We hebben het hier over een gemeenschap van 500 miljoen mensen, die hoofdzakelijk voedsel consumeren dat vanuit het buitenland komt.
Vindt de Raad dan niet dat het hoog tijd is dat er een algemeen beleid wordt opgesteld voor een uitgebreide voedselzekerheid dat vervolgens wordt opgenomen in het beleid van de Europese Unie zodat dit soort grootschalige hongersnood in de toekomst vermeden kan worden?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) De heer Medina Ortega heeft volkomen gelijk. Ik denk dat de Raad, tijdens de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, tijdens onze bijeenkomsten over het ontwikkelingsbeleid en tijdens de topvergaderingen en gedachtewisselingen die we zullen houden met de ontwikkelingslanden, inderdaad bijzonder veel aandacht zal schenken aan de kwestie van voedselvoorziening en voedselzekerheid. Het zijn twee aparte kwesties, maar ze moeten inderdaad samen bekeken worden. In elk geval is het een van de betrachtingen van het Franse voorzitterschap om deze kwesties samen ter sprake te brengen en ze te bekijken, in het bijzonder met het oog op de Europese Raad van oktober.
Jim Allister (NI). - (EN) Voedselzekerheid beschouwen als een onderdeel van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, zoals wordt geopperd in de vraag, lijkt mij een bizar idee. Zou het niet beter zijn om van voedselzekerheid opnieuw een centrale doelstelling van het GLB te maken, zoals president Sarkozy in februari heeft beloofd tijdens zijn memorabele toespraak op het Internationaal landbouwsalon in Parijs? Voor hem waren voedselzekerheid en een hogere bijdrage van de EU tot de voedselproductie in de wereld essentiële doelstellingen voor de heropleving van het GLB. Kan de Franse minister ons melden hoeveel dichter we momenteel staan bij het realiseren van die doelstellingen?
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, fungerend voorzitter van de Raad, we hebben hier te maken met een paradigmatische verschuiving van een overproductie in Europa naar een vrees voor de zekerheid van onze voedselvoorziening. Bent u van mening dat er een kans bestaat dat de WTO-onderhandelingen die momenteel gehouden worden onder het Franse voorzitterschap tegen december een bevredigend resultaat zullen opleveren?
Bent u van mening dat de huidige wereldmarkt een gouden kans zou kunnen zijn voor onze landbouwsector? We hebben natuurlijk gezien dat de prijzen sterk gestegen zijn en dat deze prijzen nieuwe omzetmogelijkheden met zich meebrengen voor landbouwers in landen als Frankrijk, Groot Brittannië, en vooral in de nieuwe lidstaten. Ze kunnen ook mogelijke inkomsten genereren in andere landen, vooral in de MOL, de minst ontwikkelde landen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Als antwoord op de vraag van de heer Allister wil ik zeggen dat ik inderdaad vind dat voedselzekerheid een centrale doelstelling moet zijn bij onze herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is een van de doelstellingen die we willen benadrukken bij de herziening van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Bij het uitvoeren van die algemene herziening moeten we dan ook proberen om niet alleen te kijken naar de kwantitatieve GLB-doelstellingen maar ook rekening te houden met de eerder kwalitatieve aspecten, om ervoor te zorgen dat onze medeburgers, waar ze ook wonen, toegang hebben tot hoogkwalitatief voedsel.
En wat de vraag van de heer Rübig betreft, wil ik opmerken dat de hoge prijzen op de wereldmarkt inderdaad mogelijkheden creëren voor de Europese export. Gezien de wereldwijde vraag, zou het best kunnen dat we tot de vaststelling komen dat we in bepaalde opzichten invoerders zijn of dat onze productie niet voldoende is. Tijdens de multilaterale handelsbesprekingen heeft Europa zijn plicht gedaan en, zoals u weet, hebben we een aantal toegevingen gedaan op het vlak van de hervormingen in het kader van het GLB. Nu blijkt, en dat betreuren we, dat de knelpunten veroorzaakt worden door andere landen. Het is waar dat er tijdens de Doha-ontwikkelingsronde meer aandacht zou moeten gaan naar aspecten als voedselzekerheid en een evenwichtige wereldwijde voedselproductie.
De Voorzitter. − Vraag nr. 2 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0529/08)
Betreft: Europees Pact voor de jeugd
Alle beleidssectoren, en met name deze inzake onderwijs en levenslang leren, werkgelegenheid en mobiliteit, sociale integratie, gezondheidszorg en zelfstandig leven, en steun aan initiatieven voor ondernemerschap en vrijwilligerswerk, hebben betrekking op de jongeren in de Europese Unie. Kan de Raad bijgevolg meedelen hoe hij het Europees Pact voor de jeugd (7619/05) denkt uit te voeren en hoe hij zal investeren in beleid dat jongeren als doelgroep heeft?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw Panayotopoulos-Cassiotou, u merkt zeer terecht op dat een heel aantal beleidssectoren betrekking hebben op jongeren. Ik wil u daarvoor bedanken. Het is een beleid dat per definitie sectoroverschrijdend is. Dat was ook de bedoeling van het Europees Pact voor de jeugd dat in 2005 door de Raad werd aangenomen, namelijk de jeugddimensie integreren in de verschillende beleidslijnen, in overeenstemming met de Lissabonstrategie.
Onze doelstellingen zijn eenvoudig. We willen het Europese potentieel op het vlak van onderwijs, opleiding, jongerenmobiliteit, arbeidsintegratie en sociale inclusie van jongeren stimuleren. We weten dat we dat pact samen nog doeltreffender moeten maken en dat er nood is aan concrete resultaten. Om ons daarbij te helpen, zal de Commissie vanaf 2009 een driejaarlijks verslag over jongeren opstellen. Dat verslag zal een diepgaande analyse verschaffen van de situatie waarin de jongeren in Europa zich bevinden en het zal ons helpen om te belichten welke zaken hen nauw aan het hart liggen.
De verantwoordelijkheid van de EU is daarbij zeker belangrijk, maar die van de lidstaten is vandaag, in het kader van de verdragen, zelfs nog belangrijker. We moeten garanderen dat we ons binnen de EU toespitsen op beste praktijken, of die nu nationaal, lokaal of regionaal van aard zijn. We moeten alle vormen van synergie tussen de verschillende actoren bevorderen, zoals tussen ondernemingen, scholen, verenigingen, werkgelegenheidsinstanties, jongerenwerkers, onderzoekers, gezinnen en ook de sociale partners. In die context hecht het voorzitterschap van de Raad bijzonder veel belang aan het promoten van grensoverschrijdende mobiliteit voor jongeren. Deze kwestie zal worden besproken op de Raad van 20 en 21 november, op basis van een mobiliteitsverslag van een groep deskundigen op hoog niveau, geleid door mevrouw Maria João Rodriguez. We willen het Erasmusprogramma, dat een groot succes blijkt te zijn, nog verder uitbreiden. We beseffen dat zoiets niet van de ene dag op de andere kan gebeuren, maar we hopen dat Erasmus op bredere schaal, op een democratische manier kan aangeboden worden.
We willen dat stageprogramma’s als Leonardo ook op Europees niveau worden ontwikkeld. Onder het Franse voorzitterschap hopen we een grootschalig evenement te organiseren waarbij de nadruk ligt op het mobieler maken van stagiaires. Onder het Franse voorzitterschap willen we eveneens van de gezondheid van jongeren een van de prioriteiten van ons jongerenbeleid maken. We willen mensen bewust maken van de gezondheidskwesties waar vooral jongeren mee te maken krijgen, of het nu gaat om hygiëne, of om het bestrijden van verslavingen als tabak, alcohol en natuurlijk drugs.
In 2009, zal de Raad actief deelnemen aan het algemene evaluatieproces van de Europese samenwerking op het vlak van jongeren. Aangezien dat een proces van lange duur zal zijn, is het belangrijk om de continuïteit in de handelingen van de verschillende voorzitterschappen te garanderen. Daarom hebben we samengewerkt met de volgende voorzitterschappen, Tsjechië en Zweden, om de continuïteit te waarborgen van dit beleid, dat zo belangrijk is voor de volgende generatie Europeanen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank de fungerende voorzitter van de Raad voor zijn antwoord en ik wens het Franse voorzitterschap alle succes bij het realiseren van deze doelstellingen.
Na het afsluiten van het pact heeft de Raad zeker ook een kwantitatieve doelstelling geformuleerd, namelijk een vermindering met tien procent van het spijbelgedrag en een duidelijke kwantitatieve afname van de jongerenwerkloosheid binnen een bepaalde periode na het afstuderen.
In welke mate zijn deze doelstellingen gehaald, aangezien de statistieken ons vertellen dat de kwantitatieve werkloosheid nog steeds erg hoog is?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Het is waar dat het werkloosheidspercentage bij jongeren nog steeds zeer hoog ligt, hoewel de gemiddelde situatie binnen de Europese Unie in de laatste jaren zeker is verbeterd.
Ik denk dat we ons moeten toespitsen op drie actieterreinen. Ten eerste, moeten we ervoor zorgen dat de opleidingen beter worden afgestemd op de vereisten van de markt, en dan vooral op de noden van de arbeidsmarkt, en dat de opleidingssystemen beter aansluiten bij de strategie voor het concurrentievermogen die wordt nagestreefd onder het Verdrag van Lissabon.
Ten tweede moeten we een dialoog opstarten met de werknemers en de sociale partners, ter bevordering van een grotere sociale verantwoordelijkheid vanuit de ondernemingen en de sociale integratie van jongeren. In dat opzicht hebben alle ondernemingen, en dan vooral de grote ondernemingen, die in Europa gevestigd zijn, een grote verantwoordelijkheid.
Ten derde ben ik van mening dat we op het vlak van onderwijs moeten proberen netwerken van uitmuntendheid op te bouwen en de mobiliteit tussen onze landen te promoten, net zoals we de wederzijdse erkenning van diploma’s en kwalificaties moeten erkennen om onze Europese arbeidsmarkt soepeler te doen functioneren.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de minister, ik zou willen wijzen op een welbepaalde omstandigheid die ik zeer belangrijk vind in de context van deze kwestie. Bij elke peiling die in de EU wordt uitgevoerd, komt er steeds weer naar voren dat het de jongeren zijn die het meeste enthousiasme tonen voor de Europese Unie. Het zijn meestal ook de jongeren die vinden dat de Unie voordelen met zich meebrengt, in tegenstelling tot de groep overtuigde tegenstanders van de Unie, die voornamelijk bestaat uit oudere, onverzettelijke en gedesillusioneerde mannen.
Ik had graag geweten of u, binnen het kader van dit pact en misschien ook op andere terreinen, projecten heeft die deze interesse, deze positieve houding van jongeren tegenover Europa, nog meer zou kunnen aanwakkeren.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer Leichtfried, ik zal mijn mening hierover iets genuanceerder voorstellen. Ik ben inderdaad van mening dat jongeren enthousiast zijn over Europa en u hebt gelijk dat we dat moeten benutten, maar dat betekent niet dat mensen van een andere generatie, zij die Europa hebben opgebouwd, minder enthousiast zijn. Helaas zijn er nu eenmaal voorstanders en tegenstanders op Europees niveau. Uit de peilingen blijkt ook, zoals we onlangs nog hebben kunnen vaststellen, dat de tegenstanders soms radicaler zijn, en daarnaar moeten we zeker nog meer diepgaand onderzoek voeren.
Wat het pact betreft dat tot doel heeft de jongeren te mobiliseren en het concept van Europa meer concreet te maken, ben ik er heilig van overtuigd dat we de grensoverschrijdende mobiliteit van jongeren moeten bevorderen aan de hand van onze programma’s, die daar ook meer middelen voor zullen krijgen, maar dat neemt enkele jaren in beslag want dat is een project van lange duur. Wanneer we het kader van ons algemeen beleid herzien, moeten we ook denken aan programma’s die gericht zijn op het verder verbeteren van de mobiliteit van jongeren en kinderen, of het nu studenten zijn, stagiaires of jonge werknemers die werkervaring willen opdoen of verdere opleidingen willen volgen.
Volgens mij is dat de manier om het concept van Europa echt meer concreet te maken en te garanderen dat hun enthousiasme ook iets opbrengt, zodat we kunnen komen tot de nieuwe generatie Europeanen waar wij beiden op hopen.
De Voorzitter. − Vraag nr. 3 van Robert Evans (H-0532/08)
Betreft: Anomalieën in verband met de situatie van de overzeese gebieden van de EU
Vindt het voorzitterschap het normaal dat een Zuid-Amerikaans land als een deel van de Europese Unie wordt beschouwd, terwijl de toetredingsonderhandelingen met Kroatië, Turkije en andere Europese landen die geografisch gezien meer aanspraak kunnen maken op EU-lidmaatschap, afgeremd worden?
Hoe wil de Raad dergelijke kandidaturen in het huidige, door de negatieve uitkomst van het Ierse referendum getekende klimaat behandelen? Heeft de Raad hier überhaupt al over gediscussieerd?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer Evans, ik ben blij dat u hier aanwezig bent want ik begrijp niet zo goed wat deze vraag betekent. Misschien heb ik de vraag niet goed begrepen en kunt u enige verduidelijking geven.
Er zijn bepaalde ultraperifere gebieden in Zuid-Amerika die een integraal deel uitmaken van de Europese Unie en bepaalde beleidslijnen zijn dan ook op hen van toepassing. Maar geen enkele Zuid-Amerikaanse staat is als dusdanig een lidstaat van de Europese Unie. Ik ben heel voorzichtig in het beantwoorden van uw vraag want ik heb misschien niet alle nuances ervan begrepen.
Wat Turkije en Kroatië betreffen, is er aanzienlijke vooruitgang geboekt sinds we de onderhandelingen met deze landen hebben opgestart. In het geval van Turkije, bijvoorbeeld, is het analytisch onderzoek, de eerste officiële stap voor elk hoofdstuk, al voor 23 hoofdstukken uitgevoerd. Acht hoofdstukken zijn al geopend voor onderhandelingen en één van de hoofdstukken is al voorlopig afgesloten. Ons voorzitterschap gelooft dat het nog twee bijkomende hoofdstukken zal kunnen openen.
In het geval van Kroatië is het analytisch onderzoek afgerond. Er werden 21 hoofdstukken geopend, waarvan er drie voorlopig zijn gesloten. Op 25 juli van dit jaar is er een toetredingsconferentie gehouden. Het eerste, nogal gevoelige hoofdstuk over het vrije verkeer van goederen werd geopend, en hoofdstuk 20 over ondernemingen en industriebeleid werd afgesloten. Zoals u weet, hangt de voortgang van de toetredingsonderhandelingen vooral af van de resultaten die de kandidaat-lidstaten hebben behaald. Cruciaal in dat opzicht is de vooruitgang die men heeft geboekt om te voldoen aan de criteria voor het openen en sluiten van hoofdstukken en de voorwaarden die worden gesteld in het kader van de onderhandelingen, waaronder de herziene toetredingspartnerschappen, en we verwijzen uiteraard naar het oordeel van de Commissie. Ik herhaal, mijnheer Evans: als mijn antwoord enigszins naast de kwestie is, dan zou ik het waarderen indien u me kunt vertellen wat u precies bedoelde met uw vraag.
Robert Evans (PSE). - (EN) Ik zal u enige toelichting geven en mijn vraag in een bredere context plaatsen. Een aantal van de punten die ik heb aangehaald, werden al beantwoord door de fungerend voorzitter van de Raad en ik wil hem daarvoor bedanken. Hij heeft gelijk. Ik vind het een anomalie dat een land als Frans-Guyana volwaardig deel mag uitmaken van de Europese Unie, met alle voordelen en privileges die daarbij horen. Ik denk ook aan Martinique en Guadeloupe, al hebben we het hier zeker niet alleen over Franse gebieden.
Tegen toetredingen binnen Europa − de fungerend voorzitter van de Raad heeft in dat opzicht al verwezen naar de onderhandelingen met Kroatië en de mogelijke onderhandelingen met Turkije − verzetten we ons dan weer wel. Er zijn landen in de Europese Unie die daarover niet tevreden zijn.
Maar er zijn ook nog anomalieën die we minder ver moeten gaan zoeken: de Kanaaleilanden, Jersey en Guernsey, die geen deel uitmaken van de Europese Unie, zijn vrijgesteld van wetgeving. Het zijn belastingsparadijzen die rijke mensen de mogelijkheid geven om niet te hoeven betalen wat alle andere mensen wel betalen.
Wordt deze situatie, deze anomalieën, besproken in de Raad? Kan de fungerend voorzitter van de Raad de situatie verdedigen dat Frans-Guyana een deel uitmaakt van de Europese Unie en denkt hij dat dit zo zal blijven, niet alleen op korte termijn maar ook op lange termijn? Zou hij eens in zijn kristallen bol willen kijken en me enig inzicht verschaffen in de algemene richting waarin de Europese Unie aan het evolueren is?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Dank u wel, mijnheer Evans. Ik vreesde even dat ik uw vraag goed begrepen had en dat ik geen verdere uitleg meer zou krijgen. Maar nu even ernstig. Ten eerste, de ultraperifere gebieden, de zogenaamde overzeese gebieden, maken deel uit van de Europese Unie. Een belangrijk deel, waar ze ook gelegen zijn en of ze nu banden hebben met Frankrijk, Spanje, Portugal, het Verenigd Koninkrijk of wie dan ook.
U verwees naar de bestaande overzeese departementen. Die departementen zijn al Frans sinds de zeventiende eeuw. Hun inwoners zijn al Franse burgers sinds 1848, dus dat is niets nieuws, en we hebben daar rekening mee gehouden vanaf het begin, van bij het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap en nadien de Europese Unie.
Een ander punt dat u benadrukt − al denk ik dat het hier gaat over het uitbreiden van de Europese overzeese invloed − betreft het soort beleid dat we dienen na te streven. Ik denk dat het belangrijk is dat we daarvoor inspanningen doen, niet omdat een bepaald gebied Frans is maar omdat, en ik herhaal, het een kwestie is van invloed.
Het andere punt dat u hebt aangehaald en waar de Raad mee begaan is, betreft de zeer moeilijke kwestie − ik zal geen namen noemen − van het voorkomen van de belastingsparadijzen, of ze nu overzee gelegen zijn of vlak bij ons continent. Dat is inderdaad een problematische kwestie. Er zijn al enkele inspanningen gedaan door de Raad Economische en Financiële Zaken. Er werden enkele voorstellen geformuleerd en we trachten altijd om belastingsparadijzen op een afdoende manier te bestrijden, zowel op het niveau van de Europese Unie als met internationale verdragen waar de EU deel van uitmaakt.
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Ik zou een (niet bepaald ernstige) vraag willen stellen. Zouden we onze naam niet beter veranderen in de Europese en Zuid-Amerikaanse Unie? Misschien kunnen we, na de mogelijke toetreding van Turkije, ook Azië mee opnemen? Nee, serieus, de burgers van de EU weten hoe dan ook zeer weinig over deze overzeese gebieden. Zou het mogelijk zijn om in de informatiecampagne van de EU meer informatie te verstrekken over deze kwesties, en dan vooral aan de jonge burgers van de EU, zodat zij zich nauwer verbonden en meer vertrouwd voelen met deze landen? Dan zouden zij een beter begrip hebben van deze gebieden en zouden vragen als deze niet gesteld worden.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijn dank gaat uit naar de Raad. Misschien is het me ontgaan, maar ik heb de minister niet horen antwoorden op het tweede deel van de vraag van de heer Evans over het huidige, door de negatieve uitkomst van het Ierse referendum getekende klimaat binnen de Raad. Ten eerste, zou hij ons exact kunnen vertellen hoe het klimaat in de Raad is na het Ierse referendum en of het een invloed heeft op de verwerking van de aanvragen van Kroatië, Turkije en de andere Europese staten die vernoemd werden? Met andere woorden, wat is de houding van de Raad nu, na het Ierse referendum, tegenover deze aanvragen?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Ik zal eerst de vraag van de heer Paleckis beantwoorden. Ik vind dat hij gelijk heeft. Het is een feit dat we inspanningen doen om de Europese burgers meer te informeren en bij te brengen over deze verafgelegen maar toch Europese gebieden. Ik zie dat ze op de eurobiljetten verschijnen, en dat is toch al een stap in de goede richting. Maar we moeten meer doen op het vlak van informatie en communicatie. Ik zou aan mevrouw Doyle willen zeggen dat haar vraag zeer ruim is. Daarom zou ik me willen toespitsen op de onderhandelingen die momenteel aan de gang zijn. Wat de Raad betreft, zijn die onderhandelingen gebaseerd op de voorstellen die zijn geformuleerd door de Commissie op basis van de verslagen over het analytisch onderzoek, wat niet meer dan normaal is.
We hebben eveneens laten blijken dat we bereid zijn de banden aan te halen met een aantal andere landen, in het bijzonder de Balkanlanden, en dat we, gezien de inspanningen die zij hebben geleverd, eveneens een nauwere band wensen te onderhouden met Kroatië en ook met Servië en andere landen zoals Bosnië en Montenegro.
Dan is er tot slot de kwestie van de partnerschappen. Op 9 september wordt er een belangrijke top gehouden tussen de Europese Unie en Oekraïne. In de huidige context van het conflict tussen Rusland en Georgië zullen we het partnerschap met Oekraïne trachten te ontwikkelen en, zoals u weet, hebben we gisteren vastgesteld dat het nodig is op de banden met Georgië aan te halen. Tot zover mijn samenvatting van de huidige status van de onderhandelingen.
Dan is er ook nog het probleem in verband met het Verdrag van Lissabon. Als er geen Verdrag van Lissabon komt, dan zijn er een aantal lidstaten, waaronder de mijne − als ik even mijn pet van voorzitter afneem − die zeggen dat het huidige verdrag inderdaad een verdrag was van 27 leden, en dat, als we een uitbreiding willen uitvoeren, we het Verdrag van Lissabon nodig hebben. Dat, mevrouw Doyle, is een eerlijke beschrijving van de huidige positie van de Raad.
De Voorzitter. − Vraag nr. 4 van Avril Doyle (H-0534/08)
Betreft: Aanpassingsmaatregelen aan de grens ten aanzien van minder efficiënte koolstofinvoer
Kan de Raad zijn mening geven over de aanpassingsmaatregelen aan de grens ten aanzien van minder efficiënte koolstofinvoer uit derde landen in de emissiehandelsperiode na 2012 van de EU-regeling voor de handel in emissierechten?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Uw zeer belangrijke vraag werd besproken tijdens de Europese Raad, met name tijdens de zitting in maart jongstleden. Toen werd er gemeld dat er, in een sterk concurrerende wereld, een risico van koolstoflekkage bestaat in sommige sectoren, zoals zeer energie-intensieve industrieën, die in grote mate onderworpen zijn aan internationale concurrentie. Het is een reëel probleem, dat geanalyseerd en opgelost moet worden aan de hand van een nieuwe richtlijn die een systeem in het leven roept voor de handel in emissiequota binnen de Gemeenschap.
Een internationaal akkoord is nog altijd de beste manier om koolstoflekkage te bestrijden en te garanderen dat het systeem voor de handel in emissiequota binnen de Gemeenschap goed blijft functioneren, mevrouw Doyle. Maar het is eveneens duidelijk dat we bereid moeten zijn om op te treden voor het geval er geen internationaal akkoord komt. Momenteel bespreken we de meest gepaste maatregelen om onze industrie concurrentiekrachtig te houden en op hetzelfde moment te garanderen dat de EU een voorbeeldfunctie vervult in de strijd tegen de broeikasgassen.
We vinden het belangrijk om dat op een manier te doen die ervoor zorgt dat alle industrievormen voldoende zicht hebben op hun investeringen, vooral nu het economische klimaat is verslechterd en de internationale groei zal gaan vertragen en alles er naar uitziet dat de situatie volgend jaar niet anders zal zijn.
In het voorstel voor de richtlijn verbindt de Commissie zich ertoe om, in het licht van het resultaat van de internationale onderhandelingen, een analytisch verslag in te dienen, vergezeld van de gepaste voorstellen om de problemen aan te pakken die het gevolg kunnen zijn van de risico’s op koolstoflekkage.
Er zijn twee mogelijke opties: een aanpassing van het percentage gratis verkregen emissierechten en/of de opneming in de Gemeenschapsregeling van de importeurs van producten die vervaardigd worden in sectoren met een hoge energie-intensiteit, erover wakend dat die regeling niet in strijd is met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Het voorzitterschap van de Raad hoopt uiteraard dat de Raad en dit Huis deze zaken zullen kunnen ophelderen, zodat Europa over een eigen industriële basis kan beschikken en kan concurreren, en dat we zo snel mogelijk en voor 2011 weten welke mechanismen van toepassing zullen zijn.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Ik begrijp dat aanpassingsmaatregelen aan de grens een deel moeten uitmaken van onze werkwijze, maar dan voorlopig nog passief, als een motivatie en niet als een straf bij welke internationale onderhandelingen dan ook waarbij we in alle vertrouwen getracht hebben een internationaal akkoord te bereiken over de strijd tegen de klimaatverandering. Zou de minister ook iets kunnen zeggen over artikel 20 van de Wereldhandelsorganisatie, het artikel dat zulk een uitzonderingsmaatregel mogelijk maakt, zijnde een verbod ter bescherming van eindige natuurlijke rijkdommen? Zullen de doelstellingen voor het terugdringen van koolstofdioxide passen binnen die definitie, zoals dat ook al het geval was voor zuivere lucht? Ik zou graag de visie van de minister willen horen over deze kwestie.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Doyle, eerst en vooral hebt u gelijk dat we de verschillende mogelijke maatregelen moeten gebruiken als een stimulans, om ervoor te zorgen dat niemand vrijgesteld wordt van de verplichting om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Ten tweede moeten we het juiste evenwicht zien te vinden in onze houding tegenover de verwachtingen van de industrie, die niet altijd even eerlijk zijn in dat opzicht. Wat artikel 20 van de WTO betreft, zijn we van mening dat deze maatregel inderdaad overeenstemt met de wettelijke doelstelling om de eindige natuurlijke rijkdommen te beschermen en volgens het deskundigenverslag dat we hebben ontvangen, is het niet in strijd met het internationale handelsrecht.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Ik zou de minister graag willen verwelkomen op deze vergaderperiode in Brussel in plaats van in Straatsburg. Ik kijk er naar uit om het Frans voorzitterschap te zien bij toekomstige vergaderperiodes, hier in Brussel in plaats van in Straatsburg.
En verder: is hij het met me eens dat ondernemers in arme landen stimuleren om een zaak op te starten en zo welvaart te creëren door middel van handel een van de beste manieren is om armoede in de wereld te bestrijden? Gezien zijn klaarblijkelijke interesse in aanpassingsmaatregelen aan de grens − die eigenlijk neerkomen op invoerheffingen − zou hij ons misschien kunnen vertellen wat hij vindt van de kritiek dat aanpassingsmaatregelen aan de grens de ontwikkeling belemmeren en niet meer zijn dan een Europese, imperialistische en protectionistische maatregel om uitvoer van ontwikkelingslanden tegen te houden en de arme bevolking arm te houden?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, gezien mijn rol als fungerend voorzitter zal ik mijn kalmte bewaren bij deze ongegronde en onnodige aanvallen, want we zijn zeker niet de enigen die zaken doen in arme landen!
Laten we het ernstig houden, ik geloof dat de mechanismen die hier momenteel besproken worden − om te antwoorden op wat mevrouw Doyle zonet heeft gezegd − er niet zijn om de ontwikkelingslanden te straffen. Maar objectief gezien en in het kader van de balans die we moeten trachten te vinden tussen enerzijds het behoud van ons concurrentievermogen en anderzijds de strijd tegen broeikasgassen, moeten we het juiste evenwicht vinden in verhouding met onze belangrijkste partners. Een van die belangrijke partners zijn de Verenigde Staten, die, voor zover ik weet, onze inzet op dit vlak nog niet delen. Een andere belangrijke partner is Japan, die zich eveneens minder engageert en minder inspanningen doet. Dan is er ook nog Rusland, waarvan men mij altijd zegt dat het andere waarden heeft en dat we onze doelstellingen voor het land realistisch moeten houden en dat het een opkomende supermacht is. Dan hebben we Brazilië, India en natuurlijk ook nog China, dat een lid is van de Wereldhandelsorganisatie. Ik zie dus niet in waarom we onze realistische visie zouden moeten opgeven en naïef zouden moeten worden. We moeten een voorbeeld stellen in deze strijd tegen de opwarming van de aarde. Europa is hierin een leider en moet dat ook blijven en zijn voordeel behouden bij de internationale onderhandelingen zoals die in Kopenhagen volgend jaar. In die context, zie ik niet in waarom we ons zouden moeten schamen om de Europese belangen te verdedigen tegen grootmachten die minstens even rijk zijn als wij. Zoals sommige sprekers al hebben opgemerkt bij de eerdere vragen, bestaat er in Europa ook nog armoede.
De Voorzitter. − Vraag nr. 5 van Colm Burke (H-0536/08)
Betreft: Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van steun in Accra (Ghana) in september
Het Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van steun in Accra, dat komende september zal plaatsvinden, biedt donors en partnerregeringen de gelegenheid om verdere toezeggingen te doen, waaraan een tijdschema en toezicht kunnen worden verbonden, opdat de ontwikkelingshulp voor de armen beter functioneert.
Hoe kunnen de Raad en de lidstaten zich verregaander ertoe verbinden om de doelstellingen van de Verklaring van Parijs van 2005 te verwezenlijken? Kunnen de Raad en de lidstaten garanderen dat de regeringen niet alleen zullen trachten de doeltreffendheid van de steunverlening te verbeteren dankzij deze verklaring, maar dat zij tevens zullen letten op de doeltreffendheid van de steun als zodanig, namelijk dat deze steun voor daadwerkelijke verbeteringen in het leven van de armen zorgt? Kan de Raad een bijgewerkte reactie geven op de resolutie van het Parlement over het vervolg op de Verklaring van Parijs van 2005 over de doeltreffendheid van de hulp (P6_TA(2008)0237)? Hoe denkt de Raad, nu wij op de helft van het parcours zijn, regeringen aansprakelijk te stellen voor het voldoen aan hun verplichtingen ten aanzien van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, gezien het feit dat de hulpcijfers van de EU een daling te zien hebben geven van 0,41 procent van het BNI in 2006 naar 0,38 procent van het BNI in 2007, te weten een daling van ongeveer 1,5 miljard euro?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer Burke, uw vraag omvat drie aspecten die nauw verbonden zijn met samenwerking en ontwikkeling: de doeltreffendheid van de hulp, de millenniumontwikkelingsdoelstellingen, en de hoeveelheid hulp.
De kwestie is zeer actueel, nu we aan het begin staan van het derde Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van steun in Accra en we minder dan een maand verwijderd zijn van de bijeenkomst op hoog niveau over de millenniumontwikkelingsdoelstellingen op 25 september in New York. Nog een belangrijke gebeurtenis is de Internationale vervolgconferentie inzake ontwikkelingsfinanciering, die van 29 november tot 2 december zal doorgaan in Doha en waarbij de implementatie van de Consensus van Monterrey besproken zal worden.
De Raad is ijverig naar deze conferenties toe aan het werken en heeft sinds juni van dit jaar al een aantal conclusies aangenomen. Wat de doeltreffendheid van de hulp betreft, erkent de Raad dat er enige vooruitgang is geboekt maar dat er nog veel moet gebeuren. We moeten sectoren en projecten vinden waar de Unie echt een verschil kan maken en een meerwaarde kan leveren in vergelijking met andere donoren. Uiteraard moeten we ook gebruik maken van de nationale systemen en de ontvangers van de hulp meer bewust maken van hun verantwoordelijkheden. Dat is de doelstelling die we ons hebben opgelegd voor de Accra conferentie. We hopen dat er voor het Accra actieplan een ambitieuze visie wordt verkondigd, waarbij er sterke, concrete en meetbare doelstellingen worden geformuleerd en er ook een planning is voor de uitvoering ervan, zodat onze partners meer gaan beseffen hoe belangrijk het is om de doeltreffendheid van de hulp te verbeteren.
Een tweede kwestie zijn de millenniumontwikkelingsdoelstellingen. Alle partners, zowel de donorlanden als de hulpontvangende landen, hebben de gedeelde verantwoordelijkheid om deze doelstellingen te realiseren aan de hand van duurzame ontwikkeling en ze moeten hun verbintenissen nakomen. Dit jaar in juni heeft de Raad de EU-agenda voor actie inzake de MDG’s aangenomen. We hebben een aantal onmiddellijke doelstellingen geformuleerd die we hopen te realiseren.
Tot slot, over de hoeveelheid hulp: Het is waar dat we bezorgd zijn over de collectieve terugval van de hoeveelheid ontwikkelingshulp van de regeringen, die gedaald is van 47,7 miljard euro in 2006 naar 46 miljard euro in 2007. Maar ondanks die daling, blijft Europa de grootste donor, in het bijzonder in Afrika. We hopen bovendien dat de terugval maar tijdelijk zal blijken te zijn. Als de cijfers die we van de individuele lidstaten krijgen juist zijn, dan zouden we een zeer grote hoeveelheid ontwikkelingshulp moeten ontvangen in 2008 en zouden we de millenniumontwikkelingsdoelstellingen voor 2010 en 2015 moeten kunnen halen. Daarom heeft de Raad aan de lidstaten gevraagd om een indicatieve voortschrijdende planning op te stellen om aan te tonen hoe zij hun doelstellingen voor officiële ontwikkelingshulp hopen te realiseren.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Wat betreft de samenwerking in de ontwikkelingslanden zelf, ben ik getuige geweest van een situatie waarbij de EU 1,2 miljoen euro gaf aan een project in Ethiopië en tot de vaststelling kwam dat er zeventien procent BTW op werd aangerekend door de Ethiopische regering. Ik vraag me dan af of we enige vooruitgang hebben geboekt in de manier waarop we omgaan met de landen die de ontwikkelingshulp in ontvangst nemen.
Ik vraag me eveneens af of we in dit stadium enige indicatie hebben gekregen van de lidstaten over de mate waarin zij in hun begroting van 2009 ruimte voorzien voor ontwikkelingshulp in 2009. Zal er een terugval zijn omwille van de verslechterde economische situatie in een groot aantal landen, en probeert de voorzitter dat bij de lidstaten op een proactieve manier te vermijden?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Het volledige antwoord hierop moet ik de heer Burke voorlopig schuldig blijven, want momenteel heb ik geen informatie over de voorstellen van de lidstaten over de begroting van 2009. Wat ik gezegd heb, is dat we van hen indicatieve begrotingen gevraagd hebben. Daarom stel ik voor dat ik hierover op een later moment contact opneem met de heer Burke en dat de diensten van de Raad hem de exacte informatie over de begroting van 2009 geven van zodra zij die in hun bezit hebben. Men heeft mij gezegd dat we momenteel nog maar over een deel van de informatie beschikken. Als de heer Burke het mij toestaat, zal ik diezelfde werkwijze toepassen voor de kwestie van Ethiopië, waarbij ik zal controleren of de regelgeving betreffende de toepassing van BTW op ontwikkelingshulp werd gerespecteerd.
De Voorzitter. − Vraag nr. 6 van Jim Higgins (H-0538/08)
Betreft: EU-missie in Tsjaad
Kan de Raad mededelen hoe de EUFOR-missie naar Tsjaad er momenteel voorstaat? Hebben zich onverwachte problemen voorgedaan en, zo ja, wat zijn de belangrijkste lessen uit deze ervaring?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer Higgins, de drie multinationale bataljons die samen de EUFOR-troepenmacht uitmaken in het oosten van Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek zijn nu volledig operationeel. De troepenmacht, die bestaat uit ongeveer 3200 troepen, kan nu alle missies uitvoeren die ze krijgt toegewezen door de Raad. Sta me toe u eraan te herinneren dat Albanië, Kroatië en Rusland, die binnenkort vier helikopters op het terrein zullen inzetten, ook deel uitmaken van die macht. Oekraïne heeft de onderhandelingen hierover opgestart maar heeft voorlopig nog geen verdere actie ondernomen.
Zoals u weet, wordt de operatie geleid door uw landgenoot, generaal Patrick Nash en het voorzitterschap van de Raad wil hem in het bijzonder loven voor zijn bekwaamheid.
Na de gezamenlijke evaluatiemissie van de Europese Unie en de Verenigde Naties van 18 tot 24 juni in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek, heeft Javier Solana een verslag opgemaakt en enkele aanbevelingen geformuleerd over de opvolging van de operatie door de Verenigde Naties. De Raad heeft het verslag van de heer Solana op 25 juni goedgekeurd en de Secretaris-generaal van de Verenigde Naties zal zich daarop baseren bij het opstellen van zijn eigen verslag, dat binnenkort besproken zal worden in de Veiligheidsraad.
Ik wil benadrukken dat de EUFOR zich vanaf het begin van de missie onpartijdig, onafhankelijk en neutraal heeft opgesteld en heeft bijgedragen tot de verhoogde veiligheid in het oosten van Tsjaad en het noordoosten van de Centraal-Afrikaanse Republiek door in enkele maanden tijd, ver van de Europese basissen en in een zeer vijandige omgeving, een troepenmacht te ontvouwen die puur door haar aanwezigheid al een belangrijke en ontradende invloed heeft. Zij patrouilleert in het hele gebied om de veiligheid te verhogen, escorteert humanitaire organisaties op aanvraag, helpt bij het vrijmaken van bevoorradingsroutes, indien gewenst beschermt ze bepaalde locaties of biedt ze alternatieve oplossingen om hen te helpen bij het uitvoeren van hun taken, en tot slot heeft ze ook helpen garanderen dat de lokale politie actiever kan optreden en haar normale actieterrein heeft kunnen uitbreiden.
EUFOR handelt steeds binnen de bevoegdheid van haar eigen mandaat en heeft zich midden juni onderscheiden toen rebellen Goz Beida en Biltine aanvielen en de EUFOR-troepen op aanvraag evacuatie, onderdak en bescherming boden aan een driehonderdtal humanitaire hulpverleners. Ze konden eveneens voorkomen dat de markt in het gebied van Gos Beida geplunderd werd. Toen het vuur geopend werd op Ierse troepen die een opvangplaats voor ontheemden bewaakten, hebben zij daar zeer doeltreffend op gereageerd.
Naar aanleiding van gevechten tussen de Dadjostam en de Mourostam te Kerfi in juli heeft de EUFOR een versterkte compagnie ter plaatse gezonden om de veiligheid in het gebied te herstellen en heeft zij een dertigtal humanitaire werkers op hun verzoek, geëvacueerd.
Ik wil benadrukken dat er een erg goede samenwerking is tussen de EUFOR en de missie van de Verenigde Naties, de MINURCAT, die werkzaam is in de Centraal-Afrikaanse Republiek en in Tsjaad en, zoals ik al zei, is er eveneens een goede samenwerking met de humanitaire organisaties.
Jim Higgins (PPE-DE). - (GA) Zal het einde van het regenseizoen geen oorlog met zich meebrengen tussen de regeringstroepen en de rebellen? Zou de Raad ons kunnen vertellen welke andere steden bereid zijn troepen, materieel en financiële middelen te leveren voor deze missie?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) De EUFOR was niet betrokken bij de conflicten tussen de regering en de rebellen. Ze voert de missie nauwgezet en absoluut onpartijdig uit en houdt zich volledig afzijdig van de confrontaties die voortvloeien uit de interne problemen tussen de regering en de rebellen. Ze vervult haar mandaat op een neutrale manier, zonder zich te mengen in de interne aangelegenheden van Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek, en probeert gewoon bij te dragen tot de veiligheid in het oosten van Tsjaad en in het noordoosten van de Centraal-Afrikaanse Republiek. Telkens wanneer ze zich heeft gemengd in de confrontaties en incidenten waarnaar ik heb verwezen, dan was dat omdat de humanitaire missies gevaar liepen. De interventie had dan tot doel deze missies te beschermen.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Ik ben in maart in Tsjaad geweest, drie weken na het offensief van de rebellen. Ik ben er zes dagen gebleven en heb ontmoetingen gehad met verschillende groepen. Een van de zaken die mij toen opvielen, was de noodzaak om vertegenwoordigers van de rebellengroepen rond de tafel te brengen. Ik zou gewoon willen vragen of er op dat vlak al enige vooruitgang is geboekt, hetzij door de VN, hetzij door de Europese Unie. Het is namelijk zo dat er momenteel, naar ik meen, tussen de zevenduizend en de tienduizend mensen jonger dan achttien jaar een wapen dragen. Als we vooruitgang willen boeken, moet iemand de rebellengroepen rond de tafel zien te krijgen. Ik vroeg me gewoon af of er in dat opzicht al enige vooruitgang is geboekt.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik wou de minister gewoon even kort vragen wat zijn visie is op het verdere verloop van deze missie. Ik geloof dat de missie normaalgezien in maart volgend jaar ten einde komt. Voorziet hij dat de missie daarna nog een zestal maanden wordt voortgezet onder de vlag van de EUFOR of eventueel onder de vlag van de VN? Bestaat volgens hem de mogelijkheid dat de missie in maart volgend jaar ten einde komt? Zoals ik zei, zou ik gewoon willen weten wat zijn visie is op het verdere verloop van deze missie.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Als antwoord aan de heer Burke en mevrouw Harkin zou ik willen zeggen dat we alle reden hebben om trots te zijn op deze missie. Vergeet niet dat het meest grootschalige Europese missie voor veiligheid en defensie is die ooit werd opgezet.
Om te antwoorden op de vraag van mevrouw Harkin, zou ik willen zeggen dat we aandringen op een vlotte overdracht aan de Verenigde Naties zodat eventueel de MINURCAT de EUFOR-missie kan overnemen. De speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie op het terrein, ambassadeur Torben Brylle, staat in contact met de rebellengroepen. Het zou een leugen zijn om te zeggen dat alles zonder problemen verloopt.
Ik denk dat deze missie absoluut noodzakelijk is, dat men echt al het mogelijke doet voor ontheemde personen, voor mensen die lijden. We worden geconfronteerd met een echte humanitaire tragedie, maar het is ook een feit dat de missie niet over voldoende middelen beschikt − we blijven dat herhalen en betreuren − en dat de Raad deze middelen wil opvoeren vooraleer de Verenigde Naties de missie overnemen. Het zal hoe dan ook een taak van lange adem zijn. Mijn voorkeur gaat dan ook uit − als antwoord op de vraag van mevrouw Harkin − naar een overdracht in plaats van een verlenging van de duur van de missie.
De Voorzitter. − De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
Het vragenuur is gesloten.
(De vergadering wordt om 19.05 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
12. Aan een verzoek om verdediging van de immuniteit gegeven gevolg: zie notulen
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0289/2008) van de heer Proinsias De Rossa, namens de Commissie verzoekschriften over het speciaal verslag van de Europese Ombudsman aan het Europees Parlement naar aanleiding van de ontwerpaanbeveling aan de Commissie inzake klacht 3453/2005/GG (2007/2264(INI)).
Proinsias De Rossa, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd hier vanavond aanwezig te zijn, al had ik liever gehad dat dit een beetje vroeger had plaatsgevonden. Hoe dan ook is het belangrijk dat dit verslag wordt besproken in het Parlement.
Het verslag betreft een klacht wegens wanbeheer die gericht is tegen de Commissie. De zaak is overgemaakt aan het Europees Parlement aan de hand van een speciaal verslag van de Europese Ombudsman. Het zenden van een speciaal verslag aan het Europees Parlement is de laatste wezenlijke stap die de Europese Ombudsman kan nemen om in naam van een burger een afdoend antwoord te verkrijgen. Het is dan ook zeer uitzonderlijk dat het Parlement zulk een verslag toegezonden krijgt.
Mijn verslag, namens de Commissie verzoekschriften, onderschrijft de conclusie van de Ombudsman dat het verzuim van de Commissie om de klacht van indiener te behandelen, na wat officieel is bestempeld als jarenlange niet gerechtvaardigde vertragingen, een vorm van wanbeheer is.
Ik zou hier willen benadrukken dat dit verslag niet handelt over de inhoud van de Europese wetgeving maar wel over de manier waarop de Commissie heeft nagelaten een klacht te behandelen. Het enige amendement dat bij dit verslag werd ingediend door de GUE/NGL-Fractie met het oog op het toevoegen van elementen die betrekking hebben op de wet zelf, zullen dan ook niet door mij worden aanvaard.
In de oorspronkelijke klacht tegen de Commissie in 2001 verzocht de klager, een Duitse arts, de Commissie een inbreukprocedure tegen Duitsland in te leiden. Hij betoogde dat Duitsland in strijd handelde met Richtlijn 93/104/EG, beter bekend als de arbeidstijdenrichtlijn. De klacht hield in dat de omzetting van de Richtlijn door Duitsland ten aanzien van de werkzaamheden van artsen in ziekenhuizen, in het bijzonder wat betreft de aanwezigheidsdiensten van deze artsen, in strijd was met de Richtlijn. Volgens de klager leidde dit tot een aanzienlijk risico voor zowel het personeel als de patiënten.
Rekening houdend met het feit dat de Commissie er 15 maanden over gedaan had om de klacht te behandelen, was de Ombudsman van mening dat er sprake was van een geval van wanbeheer.
Intussen had Duitsland een nieuwe wet goedgekeurd om de Duitse wetgeving in overeenstemming te brengen met de Richtlijn en de Commissie liet de klager weten dat ze meer tijd nodig had om de verenigbaarheid van deze nieuwe wetgeving met het Gemeenschapsrecht te onderzoeken om de klacht te kunnen behandelen.
In 2004 informeerde de Commissie de klager dat zij nieuwe voorstellen tot wijziging van de oorspronkelijke Richtlijn had ingediend en dat zij de klacht in het licht van die voorstellen zou onderzoeken. Een jaar later, in 2005, moest de klager zich opnieuw tot de Ombudsman wenden aangezien de Commissie de eerdere vaststellingen van de Ombudsman negeerde.
Er zijn geen aanwijzingen, aangezien het voorstel dateert van 2004, dat de Commissie sindsdien verdere stappen heeft ondernomen om haar onderzoek naar de klacht van de arts voort te zetten. In plaats van één van twee mogelijke besluiten te nemen − hetzij de officiële inbreukprocedure in te leiden hetzij de zaak te seponeren − heeft de Commissie geen enkele verdere actie ondernomen met betrekking tot haar onderzoek. Het feit dat de Richtlijn een wijziging zou ondergaan (wat trouwens nog altijd niet is gebeurd, en het is nu 2008) is in geen enkel opzicht relevant voor deze klacht. Het Gemeenschapsrecht voorziet niet in de mogelijkheid om bestaande wetten en uitspraken te veronachtzamen met als argument dat nieuwe regelgeving wordt overwogen en toegepast zou kunnen worden.
In mijn verslag wordt de Commissie eveneens verzocht een lijst te verstrekken met de namen van de lidstaten wier wetgeving niet in overeenstemming is met alle bepalingen van de arbeidstijdenrichtlijn en de door haar ter zake te nemen maatregelen aan te geven. Het dringt er bij de Commissie ook op aan met spoed in overeenstemming met haar prerogatieven op te treden in alle gevallen en in alle lidstaten waar de omzetting of uitvoering van de bestaande richtlijnen niet voldoet aan hetgeen is vastgelegd in de wetgeving of is bepaald door het Hof van Justitie. Ik wil dit verslag bij het Huis aanbevelen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, bedankt om me de kans te geven mijn visie op de toespraak van het geachte Parlementslid en mijn algemene mening over deze kwestie met u te delen. De klacht over de arbeidstijdenrichtlijn staat in verband met de uitspraken van het Hof van Justitie in de zaken SIMAP en Jaeger betreffende de oproeptijden, zoals eerder vermeld. Dat is een kwestie die in de Richtlijn niet expliciet aan bod komt. Bovendien, gaf de interpretatie van het Hof van Justitie volgens heel wat lidstaten aanleiding tot fundamentele problemen en ging dit gepaard met verregaande gevolgen voor de financiering en de organisatie van de openbare gezondheidszorg en de spoeddiensten.
In een poging een oplossing te vinden voor de problemen die het gevolg waren van deze arresten, heeft de Commissie in 2004 uitvoerig overleg gepleegd. Ze kwam tot de conclusie dat het een gepaste oplossing zou zijn om een amendement voor te stellen dat de toepassing van de Richtlijn zou verduidelijken wat betreft de aanwezigheidsdiensten en de compenserende rusttijd. Dat amendement werd door de Commissie ingediend in 2004. Gezien het uitzonderlijke belang van deze kwestie voor de openbare gezondheidszorg, besloot de Commissie in 2004 om geen inbreukprocedures in te leiden in gevallen waarbij de wet veranderd zou worden door het voorgestelde amendement. De Commissie erkent dat er, in dit geval, veel tijd overheen is gegaan, maar de redenen hiervoor heb ik al vermeld.
Aangezien het bestaande acquis van kracht blijft totdat het amendement in werking treedt, heeft de Commissie de behandeling van deze bewuste klacht en die van andere soortgelijke klachten in het midden gelaten. Bovendien heeft ze wel inbreukprocedures ingeleid in gerechtvaardigde gevallen van klachten die te maken hadden met de arbeidstijdenrichtlijn maar die niet vielen onder de werkingssfeer van het amendement.
De Commissie observeert en analyseert ook nauwlettend de amendementen bij de nationale wetgeving in alle lidstaten en de manier waarop de wetgevers, nationale gerechtshoven en vertegenwoordigers van werknemers en werkgevers reageren op de arresten van het Europese Hof van Justitie. Dat is erg belangrijk want de kwesties die ter sprake komen in de klacht waarover dit verslag handelt, zijn in feite relevant voor meer dan één lidstaat.
Weldra, binnen ongeveer twee maanden, zal de Commissie bij het Parlement een gedetailleerd verslag indienen over de toepassing van de arbeidstijdenrichtlijn. Het verslag zal complexe en actuele informatie bevatten over de naleving van het acquis, met inbegrip van de arresten SIMAP en Jaeger, in alle 27 lidstaten. Het verslag zal eveneens reacties bevatten op de verschillende voorstellen in het huidige verslag.
Wat betreft de conclusies over de behandeling van klachten over inbreuken in het algemeen, is de Commissie van mening dat het, gezien de specifieke context van de klacht op grond van de arbeidstijdenrichtlijn met betrekking tot de werking van de aanwezigheidsdiensten, niet gepast is om hieruit algemene conclusies te trekken over de manier waarop de Commissie klachten over inbreuken normaalgezien behandelt. Wanneer de Commissie een klacht ontvangt, wordt de periode van een jaar voor het nemen van een beslissing meestal gerespecteerd, maar het blijft een algemeen principe dat niet expliciet in alle gevallen kan worden toegepast.
Alejandro Cercas, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik spreek namens mezelf maar ook namens de 34 leden van de Commissie werkgelegenheid die in mei hun steun hebben uitgesproken voor het initiatiefverslag dat we voor dit debat hebben voorbereid. We zijn het allemaal eens met het verslag en waarderen wat de heer De Rossa, die onze volledige steun krijgt, heeft gedaan.
We willen zeer kort onze bezorgdheid uiten, niet alleen over de kwestie van de oproeptijden van artsen en de arbeidstijdenrichtlijn zelf, maar ook over een situatie waarmee we geconfronteerd worden en die ons zorgen baart, namelijk het feit dat Europese burgers geen antwoord krijgen wanneer ze informatie vragen van de Commissie.
Een tweede kwestie waarover we ons zorgen maken, is het feit dat de Commissie blijkbaar weet dat er een vacatio legis bestaat wanneer zij procedures opstart om een richtlijn te herzien.
Hoewel ik over zeer weinig spreektijd beschik, wil ik de commissaris toch laten weten dat, ongeacht onze mening of de mening van de Commissie over de jurisprudentie of de huidige wetgeving, het haar plicht is om de Verdragen toe te passen en verder te gaan. Ze heeft niet het recht om een wet of iets anders dat invloed heeft op het acquis communautaire zomaar op te schorten.
Mairead McGuinness, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer De Rossa voor zijn verslag.
Ik heb zeer aandachtig geluisterd naar het antwoord van de Commissie en ik zou willen herhalen dat dit verslag handelt over de manier waarop de Commissie met een klacht is omgesprongen. Hoewel het onderwerp ervan ongetwijfeld zeer controversieel en actueel was, gaan wij het hier vanavond tijdens dit debat hebben over de manier waarop de Commissie klachten behandelt. Wij onderschrijven de conclusies van de Ombudsman wat betreft de buitensporige vertraging, die ook vanavond in dit Huis door de Commissie werd erkend.
Ik zou gewoon willen zeggen dat, wanneer het op klachten aankomt, mensen contact opnemen met de Commissie omdat ze een probleem hebben en ze daarop een reactie verwachten, een reactie die misschien niet onmiddellijk volgt, maar die toch zeker geen maanden of jaren op zich laat wachten.
Ik zou hierbij willen verwijzen naar de kwestie van Equitable Life, waarbij we wel wat lichtvoetige regelgeving hebben gekregen maar niet veel duidelijkheid over de manier waarop het Gemeenschapsrecht eigenlijk werd toegepast, en hebben gezien wat daarvan de pijnlijke gevolgen waren.
Tot slot is er momenteel bij de Commissie een klacht lopende over de toepassing van de Ierse ruimtelijke ordening. Hoewel de Commissie zich aanvankelijk zeer actief en meelevend opstelde, vrees ik dat er nu een stilte is gevallen. Ik zou wat vooruitgang willen zien in deze kwestie.
Maria Matsouka, namens de PSE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, hoewel dit verslag geen wetgevende inhoudt heeft, is het zeer belangrijk voor de interpretatie en de ontwikkeling van het Europees recht. Daarom wil ik de Ombudsman feliciteren met zijn initiatief om dit speciaal verslag op te stellen en ook mijn collega, de heer De Rossa, omdat hij de opvatting verdedigt dat de discretionaire bevoegdheid van de Commissie bij het behandelen van klachten geen vrijgeleide is voor willekeurige interpretaties, zeker niet wanneer het ten koste gaat van de Europese burgers.
Het vertrouwen dat we willen dat de Europese burgers hebben in de Unie is gebaseerd op de introductie van wetgeving die hun rechten beschermt, maar ook en bovenal op de correcte uitvoering ervan.
De Commissie zou haar rol als hoedster van de Verdragen eer moeten aandoen en zou in geen geval mogen toestaan dat bij het herzien van Europese wetgeving de besluiten van de Raad worden tegengewerkt en dat de toepassing van de bestaande wetgeving wordt verhinderd. Bovendien moet de EU een onmiddellijke toepassing garanderen voor zover de procedures dat toestaan.
Het is de verplichting van de Commissie om kenbaar te maken wanneer een lidstaat niet bereid of niet in staat is de Europese wetgeving toe te passen. Zo zullen de burgers leren om te controleren in hoeverre de nationale autoriteiten hun Europese verplichtingen nakomen en de regeringen zullen op hun beurt eindelijk verantwoording moeten afleggen voor het al dan niet nakomen van die verplichtingen.
Marian Harkin, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, mijn felicitaties aan de rapporteur, de heer De Rossa, voor zijn uitstekend verslag. Als lid van de Commissie verzoekschriften, ben ik me steeds zeer goed bewust van het feit dat wij voor heel wat burgers van de Europese Unie het gezicht van de EU vormen. En met “wij” bedoel ik dan de Commissie verzoekschriften zelf, en ook de Commissie, die eveneens verzoekschriften evalueert. In dit specifieke geval, werd de klacht gewoonweg genegeerd en de Ombudsman oordeelde vervolgens dat er sprake was van wanbeheer.
Ik ben verheugd dat de rapporteur en de Commissie verzoekschriften het hierover met hem eens zijn. De Europese burgers hebben het recht om aan te nemen dat de Commissie, als hoedster van de Verdragen, ervoor zorgt dat de Europese wetgeving op een snelle en doeltreffende manier wordt toegepast. Ze hebben het recht een tijdig en afdoend antwoord te verwachten. De Commissie heeft dan wel de discretionaire bevoegdheid om te beslissen over de manier waarop ze een bepaalde kwestie zal behandelen, − bijvoorbeeld of ze al dan niet een inbreukprocedure zal inleiden − maar dat geeft haar niet het recht om na te laten binnen een redelijke termijn een standpunt in te nemen, zoals hier het geval was.
Wat amendement 1 betreft: dat is een kwestie die zeker behandeld moet worden, maar niet in dit verslag.
Tot slot nog een persoonlijke opmerking over de werking van de Commissie verzoekschriften. Het indienen van een verzoekschrift is voor heel wat burgers de enige vorm van contact die ze hebben met de instellingen van de EU. Het is van het allergrootste belang dat dit systeem op een doeltreffende en transparante manier functioneert. De Commissie maakt deel uit van dat proces, maar het Parlement ook. We moeten garanderen dat er voldoende middelen beschikbaar worden gemaakt zodat de commissie haar taak op een doeltreffende en snelle manier kan uitvoeren.
Om deze kwestie ten volle te begrijpen, moeten we ons in de plaats stellen van de indieners van een verzoekschrift en de zaak bekijken vanuit hun standpunt. Zij nemen het als individu of als kleine groep op tegen het systeem. Als het systeem niet op een efficiënte manier reageert, dan zien zij dat als een bureaucratische nachtmerrie en wenden zij − en waarschijnlijk iedereen waarmee ze nadien praten over deze kwestie − zich van ons af. Het is in het belang van de bevolking en van de EU om dergelijke situaties te vermijden.
Marcin Libicki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek hier vandaag namens de Unie voor een Europa van Nationale Staten, maar ook als de voorzitter van de Commissie verzoekschriften. Ik ben blij dat iedereen die tot nu toe gesproken heeft over deze kwestie deel uitmaakt van die commissie, net zoals de Voorzitter die vandaag de vergadering voorzit. We zijn dus allemaal zeer vertrouwd met deze kwesties.
Dames en heren, de aanleiding voor het verslag van de heer Proinsias − die ik feliciteer met zijn uitstekend document − is een verslag van de Europese Ombudsman met wie wij, de Commissie verzoekschriften van het Europees Parlement, permanent samenwerken. We zijn zeer tevreden over onze samenwerking met de Europese Ombudsman. We komen allemaal dagelijks in contact met zijn werk, aangezien de Commissie verzoekschriften door het Parlement is aangesteld voor het onderhouden van de contacten met de Ombudsman.
Iedereen die hier vandaag over deze kwestie spreekt, weet dat deze langzame gang van zaken een nachtmerrie is voor de Europese instellingen, en uiteraard dus ook een nachtmerrie voor de Europese burgers. Daarom moeten we de Europese Commissie met aandrang verzoeken om tot het uiterste te gaan om de taken die haar zijn opgelegd sneller uit te voeren.
Ik zou de nadruk willen leggen op het cruciale punt in het verslag van Proinsias De Rossa, namelijk de eerste paragraaf, waarin staat dat “het Europees Parlement de aanbeveling van de Europese Ombudsman aan de Commissie onderschrijft”. Het Parlement onderschrijft de aanbeveling van de Ombudsman, omdat we vinden dat zijn eisen en argumenten, zoals gewoonlijk, gegrond zijn.
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, laat ik me eerst richten tot de commissaris. Commissaris, deze ochtend vertelde u ons nog wat een geweldig programma de Commissie op stapel had staan voor de Europese bevolking: een programma dat hen van goede banen zou voorzien en dat de sociale kant van de EU zou laten zien. Maar wanneer het erop aan komt concrete actie te ondernemen, krabbelt de Commissie terug.
In dit geval ging het gewoon over een klacht, ingediend door een Duitse arts, en het gevolg dat eraan gegeven werd. Het was gewoon een kwestie van toch minstens even na te kijken of de bestaande minimumbepalingen over de arbeidstijden in de Europese Unie waren gerespecteerd. En zelfs daarin slaagde de Commissie niet. Uw reactie was verre van wat we zouden verwachten van een behoedster van de Verdragen. Jarenlang zegt u niets, en vervolgens versoepelt u de normen zelfs nog. Voor de burgers voelt dat aan als een verraad van hun rechten. Met deze stilte en de amendementen bij de arbeidstijdenrichtlijn hebt u massale schade toegebracht aan het project van de Europese Unie. Dat moet duidelijk gezegd worden.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, klachten van burgers zijn een belangrijke bron van informatie over schendingen van het Gemeenschapsrecht. In deze situatie, die al zeven jaar aansleept, heeft de Duitse regering het nagelaten de Richtlijn betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd (meer bepaald Richtlijn 2003/88, die Richtlijn 93/104/EG herroept en vervangt) op de gepaste wijze toe te passen. Volgens de Ombudsman, is het niet gepast reageren van de Europese Commissie een vorm van wanbeheer.
De onredelijk lange tijd, soms meerdere jaren, die de Commissie nodig heeft om te reageren op gevallen van nalatigheid van de lidstaten is een reden voor bezorgdheid, net als de talloze gevallen waarbij de lidstaten het nalaten de arresten van het Hof van Justitie na te leven. Soortgelijke praktijken ondermijnen de geloofwaardigheid van een consequente toepassing van het Gemeenschapsrecht, brengen de doelstellingen van de Europese Unie in diskrediet en schaden het vertrouwen van de burgers in de instellingen van de EU. De manier waarop de klachten van de burgers worden onderzocht, moet overeenstemmen met de beginselen van behoorlijk bestuur. Klachten moeten doeltreffend behandeld worden en binnen de kortst mogelijke tijd.
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, klachten in verband met de organisatie van de arbeidstijd zijn dringend. Denk maar eens aan wat er zou gebeuren indien de regels inzake arbeidstijden worden overtreden in het geval van artsen: dat zou tot gevolg kunnen hebben dat een chirurg een ingewikkelde operatie moet uitvoeren terwijl hij er al 23 uur aanwezigheidsdienst heeft opzitten. Er zo is er nog een groot aantal beroepen waarbij een slechte organisatie van de arbeidstijden levens in gevaar kan brengen. Het is daarom van uitzonderlijk belang dat klachten binnen een redelijke termijn behandeld worden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb twee opmerkingen. Ten eerste sluit ik mij aan bij wat mevrouw Harkin heeft gezegd over financiële middelen. Misschien is er een probleem binnen de Commissie wat betreft de middelen. Als dat zo is, dan moeten wij daarvan op de hoogte gebracht worden.
Ten tweede, moet je al een zeer vastberaden burger zijn om te blijven volharden in een klacht die wordt genegeerd, en ik houd mijn hart vast voor al diegenen die niet beschikken over de tijd, de middelen of misschien de mogelijkheid om zich tegen het systeem te blijven verzetten. Hoeveel gevallen raken er op die manier verloren? Of misschien worden ze niet eens geteld?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, ik zou slechts een aantal fundamentele zaken willen benadrukken die, naar mijn mening, nog even vermeld moeten worden.
We hebben het hier over één klacht. Deze klacht is geen weerspiegeling van de normale gang van zaken, want tijdig reageren op initiatieven van de burgers is zeer belangrijk en het is een van onze belangrijkste verplichtingen. Ik denk dat, als men even kijkt naar de uitgebreide agenda, het wel duidelijk wordt dat de Commissie nauwgezet optreedt in dit soort gevallen.
Dit geval was een uitzondering in die zin dat de gevolgen ervan invloed konden hebben op meerdere lidstaten. Daarom heeft de Commissie in 2004 gebruik gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid en heeft ze gehandeld op de bekende manier. Achteraf gezien, is duidelijk gebleken dat haar beslissing niet de beste was, maar het was een beslissing die behoorde tot de discretionaire mogelijkheden van de Commissie.
De inbreukprocedures omwille van het niet respecteren van de arbeidstijdenrichtlijn verlopen op een normaal tempo, aangezien, zoals gezegd, is gebleken dat de beslissing, hoewel ze op zeer ernstige gronden berustte, niet de meest optimale beslissing was.
Proinsias De Rossa, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zou iedereen willen bedanken die vanavond zo laat is gebleven om deel te nemen aan dit debat en ik wil ook de commissaris bedanken voor zijn reactie op het debat. Het is een goede zaak dat hij erkent dat er inderdaad uitzonderlijke vertragingen hebben plaatsgevonden en dat deze vertragingen misschien niet echt gepast waren.
Toch verschillen de Commissie verzoekschriften en de Ombudsman nog van mening over de interpretatie van de Commissie van haar recht een klacht niet te behandelen wanneer ze dat niet opportuun acht. Wij zijn van mening dat deze discretionaire bevoegdheid niet mag leiden tot een vertraging van acht jaar, en daar gaat het hier uiteindelijk over.
Ik ben blij dat de Commissie heeft aangekondigd dat ze binnen de twee maanden een verslag zal vrijgeven waarin de naleving van alle lidstaten wordt beschreven, met inbegrip van de specifieke klacht die we hier vanavond behandelen.
Als de Commissie vroeger had gehandeld, dan had de verandering van de arbeidstijdenrichtlijn volgens mij bespoedigd kunnen worden en had er misschien sneller iets gedaan kunnen worden om de risico’s te voorkomen waaraan patiënten en ook dokters en verpleegsters in de gezondheidszorg al jaren lang worden blootgesteld, in onze ziekenhuizen, waar ze tot honderd uur per week aan het werk zijn of aanwezigheidsdienst vervullen.
De onenigheid over deze kwestie legt volgens mij de zwakheden bloot van de huidige inbreukprocedures. Het toont aan dat bij gevoelige kwesties zowel politieke overwegingen als een afweging van de middelen een rol spelen. Deze kwesties zouden nochtans behandeld moeten worden op basis van de wet en niet op basis van politieke gevoeligheden.
Tot slot, moet gezegd worden dat in normale omstandigheden dit soort klachten opgelost wordt door de Ombudsman en het agentschap, de Commissie of de Raad waartegen op dat moment een klacht loopt. Het gebeurt zeer zelden dat deze kwestie in dit Huis behandeld moet worden. Ik betreur dat we dat hebben moeten doen, maar het is nu eenmaal niet anders.
Ik zou dan ook van de commissaris willen vragen dat hij op een bepaald moment duidelijk maakt dat hij toegeeft en erkent dat hij aanvaardt dat de vertraging onaanvaardbaar was. Ik zou van hem ook een belofte willen horen dat er procedures in het leven zullen worden geroepen om ervoor te zorgen dat klachten in de toekomst niet meer zo lang zullen kunnen aanslepen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142).
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik was geschokt toen ik het verslag las van de heer De Rossa over de klacht tegen Duitsland in verband met de regelingen van de arbeidstijden van artsen.
Als de Commissie een klacht niet kan behandelen zonder een totaal ongerechtvaardigde vertraging van meerdere jaren, dan is dat uiterst inefficiënt bestuur. In dit geval heeft de Commissie duidelijk misbruik gemaakt van haar discretionaire bevoegdheid bij het interpreteren van haar verplichtingen. Het lijkt erop dat de Commissie, in plaats van in het beste belang, naar eigen willekeur heeft gehandeld.
Het is hoog tijd dat de Commissie naar voren treedt en ons laat weten hoe ze in de toekomst zo snel en doeltreffend mogelijk klachten zal behandelen.
Bedankt.
14. Gelijkheid tussen mannen en vrouwen - 2008 (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0325/2008) van Iratxe García Pérez, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen - 2008 (2008/2047(INI)).
Iratxe García Pérez, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, ik zou mijn toespraak willen beginnen met een dankwoord aan de Commissie omwille van het verslag dat ze in 2008 heeft opgesteld over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen waarin zowel uitgebreid aandacht werd geschonken aan beleidslijnen met het oog op zowel de integratie van de genderdimensie als aan specifieke maatregelen voor positieve discriminatie. Het verslag van de Commissie handelde voornamelijk over arbeidskwesties maar er zijn nog heel wat andere kwesties en moeilijke situaties waarmee vrouwen te maken krijgen, en die hebben we dan ook in dit parlementair verslag proberen te verwerken.
Ik zou eveneens al mijn collega’s willen bedanken die met hun inspanningen hebben bijgedragen tot het verbeteren van het oorspronkelijke verslag. We zijn het er allemaal over eens dat er, ondanks de geboekte vooruitgang, nog een lange weg voor ons ligt.
In dat opzicht zal zelfgenoegzaamheid waarschijnlijk onze grootste vijand zijn. Als we de uitdagingen en de lange weg die we nog moeten afleggen niet onder ogen zien, dan zal het moeilijk zijn om vooruitgang te boeken op het vlak van gelijkheidskwesties.
Dit verslag is gebaseerd op het beginsel van gendermainstreaming en bespreekt verschillende kwesties die op dat beginsel betrekking hebben. Al die kwesties zijn belangrijk en we mogen er geen enkele over het hoofd zien: de integratie van vrouwen in de arbeidsmarkt, huiselijk geweld, vrouwen en onderwijs, het evenwicht tussen werk en gezin en kwetsbare groepen zoals immigranten of gehandicapten. We moeten rekening houden met al deze aspecten en ze zijn allemaal een uitgebreide studie en analyse waard, maar ik zou de tijd die we nu beschikbaar hebben, willen gebruiken om alleen die aspecten te bespreken die het belangrijkste zijn.
Geweld tegen vrouwen is het grootste sociale kwaad van deze tijd, niet alleen in Europa maar overal ter wereld. Het is een vorm van sociaal onrecht waarbij vrouwen, gewoon omdat ze vrouwen zijn, geweld moeten ondergaan van mannen omdat bepaalde seksistische opvattingen nog vrij diep geworteld zitten in onze maatschappij.
Daarom is het noodzakelijk de lidstaten ertoe aan te zetten wetten in het leven te roepen om deze sociale plaag te bestrijden. We hebben daarvan een zeer goed voorbeeld in Spanje, waar enkele jaren geleden een wet in de nationale wetgeving werd opgenomen om vrouwen tegen huiselijk geweld te beschermen. De wet erkent de rechten van mishandelde vrouwen en voorziet een uitgebreid beleid gaande van preventie en behandeling tot de re-integratie van de getroffen vrouwen.
Wat vrouwen op de arbeidsmarkt betreft, moeten we beseffen dat we de doelstellingen van de Lissabonstrategie nog lang niet bereikt hebben. De vrouwentewerkstelling is gestegen maar er zijn nog steeds veel meer werkloze vrouwen dan mannen. Daarom moeten zowel de Europese Commissie als de lidstaten politieke maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat voor mannen en vrouwen dezelfde voorwaarden gelden wanneer ze de arbeidsmarkt betreden.
Een ander feit dat we niet kunnen negeren is de loonkloof: die bedraagt sinds 2003 vijftien procent. Er moet meer actie ondernomen worden in samenspraak met de werkgevers en vakbonden.
In dit verslag stellen we eveneens voor dat de Europese instellingen en de lidstaten 22 februari uitroepen tot de Internationale dag voor gelijke beloning. Een vrouw moet per jaar 52 dagen meer werken om hetzelfde te verdienen als een man.
Wat betreft het vinden van een evenwicht tussen werk en gezin, moeten we iets doen aan het feit dat 85 procent van de informele zorgverleners vrouwen zijn. Er moeten meer openbare diensten komen die de zorg voor kinderen en afhankelijke personen over kunnen nemen.
Ook wat betreft de deelname van vrouwen aan het openbare leven moeten we initiatieven aanmoedigen die de participatie van vrouwen in sociale organisaties, vakbonden en politieke partijen bevorderen. Het opleggen van electorale quota was een belangrijke beslissing waaraan we moeten blijven vasthouden in onze strijd voor gelijkheid in de democratie.
Er zijn nog andere belangrijke aspecten die we niet kunnen negeren, zoals de toegang tot onderwijs, het bestrijden van sociale stereotypes, en de situaties en moeilijkheden waarmee vrouwen in landelijke gemeenschappen te maken krijgen. We moeten onze krachten bundelen. We moeten nauw samenwerken met andere organisaties en van het EU-grondbeginsel van de gelijkheid tussen man en vrouw een realiteit maken, want op die manier zullen we evolueren naar een Europa met meer rechten en meer sociale rechtvaardigheid.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie is zeer tevreden over dit verslag en de ontwerpresolutie over de gelijkheid tussen mannen en vrouwen in de Europese Unie. Dit verslag benadrukt dat het Parlement begaan is met de gelijkheid tussen mannen en vrouwen en dat het de aanpak van de Commissie op dit vlak steunt. Ik wil in de eerste plaats de rapporteur, mevrouw Garcia Pérez, bedanken omdat ze haar steun heeft uitgesproken voor de actie die de Commissie al voor deze kwestie heeft ondernomen.
De gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een van de fundamentele waarden van de Europese Unie. Het is ook een terrein waar Europa vaak op de sociale ontwikkeling vooruit loopt. In de afgelopen jaren heeft Europa belangrijke en ambitieuze initiatieven op poten gezet. Het feit dat de routekaart voor de gelijkheid van vrouwen en mannen is goedgekeurd, benadrukt dat de Commissie bereid is om alle middelen aan te wenden om Europa dichter te brengen bij echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen op alle vlakken.
Daarnaast stelt de Commissie vast dat de ontwerpresolutie van het Parlement bepaalde onderwerpen benadrukt die deel uitmaken van de prioriteiten van de routekaart. Dan heb ik het in het bijzonder over de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt, het evenwicht tussen werk en gezin, een evenwichtige vertegenwoordiging in leidinggevende functies en het bestrijden van geweld tegen vrouwen. Die aanpak sluit aan bij het beleid van de Commissie op dit gebied en bevat onderwerpen die in het verslag voor 2008 werden benadrukt.
Hoewel er duidelijk vooruitgang is geboekt op het gebied van de gelijkheid tussen mannen en vrouwen, staan er ons nog belangrijke uitdagingen te wachten. We moeten onze inspanningen voortzetten en de juridische grondslag versterken.
De Commissie is het eens met de rapporteur dat het evenwicht tussen werk en gezin een centrale rol speelt bij het verkrijgen van echte gelijkheid tussen mannen en vrouwen. We beseffen zeer goed at het voornamelijk vrouwen zijn die de zorg voor het gezin en het huishouden op zich nemen. Daarom zien ook meer vrouwen dan mannen zich gedwongen om te stoppen met hun studies of hun professionele loopbaan, en heel vaak keren ze er niet meer naar terug. Als we de arbeidsparticipatie bij vrouwen willen verhogen, dan is het dus van groot belang dat vrouwen kunnen beschikken over betaalbare en goede kinderopvang. De Commissie zal in de komende weken een verslag vrijgeven over de ontwikkelingen op dit gebied.
Daarnaast heeft de Commissie in 2006 en 2007 het evenwicht tussen werk en gezin besproken met de sociale partners. In juli 2008, hebben zij zich bereid getoond om onderhandelingen op te starten over ouderschapsverlof. De Commissie zal momenteel over dit thema geen voorstel indienen.
De Commissie heeft zich voorgenomen om in de nabije toekomst een pakket voor te stellen van maatregelen die gericht zijn op het verzoenen van werk en gezin, meer bepaald een verslag over kinderopvang, een ontwerprichtlijn tot wijziging van de richtlijn inzake zwangerschapsverlof en een ontwerprichtlijn tot wijziging van de richtlijn van 1986 inzake meewerkende echtgenoten. De huidige situatie van meewerkende echtgenoten in de landbouw en ook in familiebedrijven in andere sectoren is onaanvaardbaar. Het is onaanvaardbaar dat in sommige landen mensen die op regelmatige basis in een familiebedrijf werken geen recht hebben op sociale zekerheid en daardoor in geval van een scheiding, het overlijden van de kostwinner of door financiële problemen blootgesteld worden aan met enorme problemen.
Om geweld tegen het andere geslacht te voorkomen en te bestrijden, is een gelijkekansenbeleid van groot belang, omdat dit geweld nu eenmaal geworteld is in de ongelijke machtsverhouding tussen mannen en vrouwen. Met doeltreffende maatregelen tegen geweld tegen het andere geslacht kunnen we een bijdrage leveren tot het beschermen van de rechten van de vrouw in de samenleving en het bevorderen van gelijkheid.
Geweld tegen vrouwen is onaanvaardbaar. Verkrachting, seksueel misbruik van meisjes, vrouwenhandel met het oog op seksuele uitbuiting of dwangarbeid, huiselijk geweld, seksuele intimidatie op het werk, en ook traditionele of verminkende gebruiken − zoals verminking van de geslachtsorganen − schaden de gezondheid, de vrijheid, de waardigheid en de fysieke en emotionele integriteit van vrouwen. Onze tussenkomst moet grondig zijn en uiterst doeltreffend, in het bijzonder in die gevallen waar het geweld tegen vrouwen gepleegd wordt door de internationaal georganiseerde misdaad, zoals dat het geval is bij mensenhandel.
Daarom overweegt de Commissie om in het kader van haar werkprogramma voor 2009 werk te maken van het herzien en herschrijven van de wetgeving rond mensenhandel, uitbuiting en seksueel misbruik van kinderen: een verschrikkelijke misdaad waarvan voornamelijk meisjes het slachtoffer zijn.
Om af te ronden zou ik willen opmerken dat een gelijkheidsbeleid fundamenteel is bij het veranderen van onze manier van denken en handelen. Daarom is het cruciaal om niet alleen juridische gelijkheid te verkrijgen maar ook feitelijke gelijkheid tussen vrouwen en mannen. De Commissie is dan ook verheugd over de steun die het Europees Parlement aan deze kwestie verleent aan de hand van deze ontwerpresolutie.
Marian Harkin, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat dit een zeer volledig verslag is waarin veel zaken naar voren worden gebracht die aangepakt moeten worden om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te waarborgen.
Ik ben vooral blij dat het onderwerp geweld tegen vrouwen aan de orde wordt gesteld, aangezien geweld tegen vrouwen door te veel mensen wordt gezien als een vrouwenkwestie, terwijl het in werkelijkheid een sociale kwestie is, en zolang het nog niet als zodanig wordt behandeld kunnen we niet verwachten dat we het uit kunnen bannen.
Bovendien ben ik het eens met de rapporteur en haar uiteenzetting over de vervrouwelijking van de armoede en over de groepen die een bijzonder risico lopen, evenals over het centrale onderwerp van gelijke toegang tot pensioenen en sociale zekerheidsuitkeringen.
In dit verband zou ik graag hebben gezien dat paragraaf 14 van mijn advies was overgenomen, waarin ik hier met name voor thuisverzorgers voor pleit. Aangezien de verhouding van actieve mensen ten opzichte van inactieve mensen tegen 2030 2:1 zal zijn, zullen thuisverzorgers een veel belangrijkere rol gaan spelen, en gezien het feit dat er binnen de EU al honderd miljoen thuisverzorgers zijn – mannen en vrouwen, maar voornamelijk vrouwen – zonder goede toegang tot sociale uitkeringen of pensioenen, moeten we ervoor zorgen dat deze generatie verzorgers niet verandert in een volgende generatie arme, oude mensen die bijdraagt aan de vervrouwelijking van de armoede.
Tot slot een persoonlijke opmerking over paragraaf 9, die in tegenspraak is met de standpunten van de Comissie werkgelegenheid: ik ben van mening dat de tekst nader moet worden gepreciseerd door te vermelden dat het noodzakelijk is om nationale wetgevingsprocessen in acht te nemen wanneer het onderwerp abortus wordt overwogen. Er is een protocol toegevoegd aan het Verdrag van Maastricht dat verzekert dat de communautaire wetgeving geen voorrang heeft op artikel 40, lid 3, artikel 3 van de Ierse grondwet over de bescherming van ongeborenen.
Ten tijde van het debat in Ierland over het Verdrag van Lissabon zeiden veel burgers tegen mij dat de EU voornemens was druk uit te oefenen om abortus in Ierland mogelijk te maken. Zelfs toen ik zei dat dit niet het geval was, bleven velen van hen beweren dat het Parlement deze agenda wilde doorvoeren, en op grond daarvan denk ik dat onze bedoelingen helder dienen te zijn. De vraag is niet hoe men over abortus denkt. Ik vermoed dat mijn mening hierover wellicht verschilt van de mening van de rapporteur, maar daar gaat het niet over. De vraag gaat over subsidiariteit, en burgers moeten daar ongeacht hun visie over abortus op kunnen vertrouwen. Ik denk dat wij in dit Parlement dit ook allen in acht moeten nemen.
Maria Badia i Cutchet, rapporteur voor advies van de Commmissie cultuur en onderwijs. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur complimenteren met haar juiste zienswijze bij het opstellen van dit verslag over gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Als rapporteur voor de Commissie cultuur wil ik de belangrijkste bijdragen van onze commissie naar voren brengen, die vanzelfsprekend verband houden met gebieden die binnen ons werkgebied vallen, zoals onderwijs, cultuur, sport en communicatie.
Ten eerste hebben wij voorgesteld de gelijke behandeling in scholen te bevorderen en een einde te maken aan genderstereotypen die nog altijd te veel voorkomen in bepaalde media; maatregelen te treffen om verandering te brengen in de genderongelijkheid in het onderwijs wat betreft de uitvoering van werkzaamheden op verschillende niveaus, zodat op ieder niveau zowel vrouwelijke als mannelijke leraren in gelijke mate vertegenwoordigd zijn; discriminatie op grond van geslacht bij het toekennen van beloningen in de sectoren onderwijs, cultuur, sport en communicatie uit te bannen en een grotere participatie van vrouwen te stimuleren in managementorganen van sectoren waar vrouwen in de minderheid zijn.
Zoals de rapporteur al zei is er nog steeds een lange weg te gaan. Dit doet me denken aan een paar zinnen van Machado, die zei: “Reiziger, er is geen weg, de weg maak je zelf, door te gaan”. Want, vrienden, zelfs terwijl we ervoor vechten zullen we gelijkheid bereiken.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, namens mijn fractie complimenteer ik de commissie met haar verslag. Ik ben ook complimenten verschuldigd aan mijn collega-Parlementslid voor de uiteenzetting in haar verslag van het standpunt van het Parlement, hoewel we op bepaalde punten wijzigingen hebben voorgesteld om dit te verbeteren en aan te tonen dat we door middel van het parlementair verslag erkennen wat er op basis van de routekaart voor gelijkheid en het pact voor gendergelijkheid reeds is gebeurd.
We hebben in kwantitatief opzicht behoorlijke resultaten behaald. We moeten onszelf nog verbeteren in het op de juiste wijze uitvoeren van de maatregelen. We moeten zorgen voor een effectieve uitvoering en meer wettelijke bescherming door de benoeming van een bevoegd geschillenorgaan in elke lidstaat dat sancties kan vaststellen op basis van het evenredigheidsbeginsel.
Tevens willen we dat het subsidiariteitsbeginsel en het beginsel van vrije keuze wordt gehandhaafd. Wanneer het gaat om werkzaamheden binnen het gezin in combinatie met een beroep, willen we dat dit niet beperkt blijft tot werkende vrouwen. Dit zou moeten worden uitgebreid met werklozen, personen die er voor kiezen om zich enkel met hun huishouden bezig te houden, personen die een vrij beroep uitoefenen en personen die eigen baas zijn in een familiebedrijf.
We willen het bevallingsverlof en het verlof om gezinsredenen verder aanmoedigen. We geloven dat de mededeling van de Commissie die we tegemoet zien ons op dit punt door middel van een goed voorstel zal ondersteunen.
Aangezien vrouwen meer werken en studeren, hebben ze er recht op om betaald te worden voor alle soorten dienstverlening.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (HU) Dank u, Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de periodieke beoordelingen van de Commissie die ons een helder beeld verschaffen van de huidige situatie zijn bijzonder belangrijk in het proces van het tot stand brengen van gendergelijkheid. Commissaris Špidla’s betrokkenheid bij deze zaak is ons allen bekend. Het eerste verslag over gendergelijkheid werd vijf jaar geleden voorbereid, en het is terecht dat we nu resultaten verwachten. Volgens het verslag uit 2008 over de gelijkheid tussen vrouwen en mannen is er al enige vooruitgang geboekt, maar helaas wordt hierin ook gesproken over een aantal gebieden waar sprake is van stilstand en geen duidelijke vooruitgang is waargenomen.
De inkomenskloof tussen mannen en vrouwen is gedurende de afgelopen vijf jaar op vijftien procent blijven steken, en mijn collega zei dat dit gelijkstaat aan 54 dagen, of tot 22 februari. Het aantal vrouwen in beleidsposities is in vergelijking met mannen nog altijd onevenredig, en het beeld dat van vrouwen wordt geschetst in de media is ongunstig. Het grootste probleem is dat er geen belangrijke vooruitgang is geboekt op het gebied van werkgelegenheid en daaraan verwante gebieden, terwijl dit juist cruciaal is, enerzijds vanwege de uitdagingen voor de demografie van de EU en anderzijds vanwege de economische groei en het realiseren van gelijkheid. Voor deze kernprioriteiten is beslist een grotere betrokkenheid van vrouwen op de arbeidsmarkt vereist.
Een kwantitatief succes van de Lissabonstrategie zijn de twaalf miljoen nieuwe banen die zijn gecreëerd, waarvan er 7,5 miljoen worden vervuld door vrouwen. Dit betekent echter niet dat de kwaliteit is verbeterd. Verplichte deeltijdarbeid, de geplande 65-urige werkweek, de horizontale en verticale arbeidsmarkten en de segregatie zullen er jammer genoeg toe leiden dat het verenigen van een werkend bestaan met een gezinsleven een hardnekkig probleem blijft, dat als gevolg van het gebrek aan instanties voor kinderopvang zal blijven groeien. Ik acht het noodzakelijk dat lidstaten nog beter gecoördineerde strategieën en werkwijzen opstellen en deze op doeltreffende wijze uitvoeren, en dat ze daarnaast daadwerkelijke politieke steun bieden. Ik wil mijn collega complimenteren met haar werk, ze heeft een uitstekend verslag gepresenteerd.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik natuurlijk mijn vriend en collega Iratxe García bedanken voor het werk dat ze heeft gedaan voor dit verslag, dat ik beschouw als een belangrijk en volledig stuk werk. Daarnaast wil ik ook ten minste vier van de punten naar voren brengen die in het verslag aan de orde worden gesteld en door de rapporteur in haar toespraak worden genoemd, welke tevens belangrijk zijn voor mijn fractie.
Ten eerste is het noodzakelijk dat Europese instellingen, met het oog op de huidige golf van chauvinistisch geweld, een stap vooruit zetten, zowel door middel van wetgeving als door het vastleggen van een ondubbelzinnige rechtsgrond om iedere vorm van geweld tegen vrouwen te kunnen bestrijden; dit omvat onder andere het recht op asiel wegens vervolging om gendergerelateerde redenen.
Ten tweede is het, met het oog op het streven naar een grotere participatie van vrouwen in de beleidsvorming, noodzakelijk voor alle instellingen en politieke partijen deze zaak te bestuderen en specifieke maatregelen hierover te nemen, en in dit verband sluiten we het gebruik van electorale quota niet uit.
Ten derde is het voor het tot stand brengen van de algehele emancipatie van vrouwen belangrijk voor eens en voor altijd te erkennen dat vrouwen zelf degenen moeten zijn die de besluiten nemen over hun seksuele en reproductieve gezondheidsrechten.
Ten vierde, en daarmee uit ik mijn teleurstelling over het gebrek aan vooruitgang in de afgelopen jaren wat betreft de inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen, de beruchte “inkomenskloof”, is het van zeer groot belang voor de Commissie en de lidstaten om de strategieën en maatregelen te beoordelen die er, in overeenstemming met sociale betrokkenen, voor moeten zorgen dat die situatie wordt rechtgezet.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur gelukwensen met dit verslag, dat ik geheel ondersteun. Ik ondersteun ook de door mevrouw Figueiredo ingediende amendementen over de arbeidsmarkt. Ik heb slechts één minuut spreektijd, dus ik zal geen speciale beleidszaken naar voren brengen. Ik wil slechts één ding zeggen, en ik denk dat het waardevol is om hier op te wijzen.
De rapporteur maakt een lijst van verschillende maatregelen die moeten worden genomen om gelijkheid tussen vrouwen en mannen te bereiken. Als ze dit doet, resulteert dit in een totaal van 45 onderwerpen. Ik herhaal: 45 onderwerpen! Dit verslag geeft 45 verschillende gebieden aan waar verandering nodig is in de EU en de lidstaten, die lang hebben beweerd dat ze prioriteit geven aan gelijke rechten tussen mannen en vrouwen. Het is overbodig nog meer te zeggen, behalve dat ik instem met het verslag en bovenal instem met concrete actie, nu!
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, een belangrijk aspect van het verslag is naar mijn mening de oproep om het voor werknemers eenvoudiger te maken naar hun werk terug te keren na een pauze in hun carrière als gevolg van een zwangerschaps- of ouderschapsverlof, en de daaruit voortkomende verschillen in beloning en opleiding te vergoeden.
Het is echter moeilijk te accepteren dat er een direct causaal verband wordt gelegd tussen levensproblemen die veel mensen raken en het feit dat iemand vrouw is. Wanneer het sociale leven wordt gezien als een strijd tussen de seksen, met de creatie van een nieuwe vijand in het vroegere model van de klassenstrijd, geeft dat degenen die dit verkondigen het recht zich op ongelimiteerde wijze te bemoeien met ieder vlak van het menselijk bestaan, waaronder het functioneren gezinnen.
Het probleem in Europa is niet de strijd tussen mannen en vrouwen. Het is het gebrek aan respect voor rechten en morele beginselen, dat zich vooral manifesteert in ongebreidelde hebzucht en grenzeloos eigenbelang. Als vrouw zijnde zie ik liever niet dat gelijke rechten er toe leiden dat wij in ieder opzicht gelijk zijn aan mannen, maar eerder dat dit resulteert in afspraken die vrouwen beschermen en hun lasten verlichten. Als vrouwen niet langer onpersoonlijk behandeld worden als louter arbeidskrachten, kunnen ze een creatieve bijdrage leveren op veel gebieden van de economie.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Dit verslag uit 2008 over gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een opsomming van een verslag van het Europees Parlement dat al is aangenomen en dat een grote stimulerende werking had die nu nog wacht op toepassing in de praktijk. Ik beschouw het als een weerspiegeling van het werk van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en daarom zou ik als eerste mevrouw García Pérez willen bedanken voor het tot stand brengen van dit verslag.
Voor het behalen van de Lissabondoelstellingen is het van wezenlijk belang dat het potentieel van vrouwen op de arbeidsmarkt ten volle wordt benut. Daarnaast is het belangrijk dat vrouwen zo goed mogelijk deel kunnen nemen aan masterstudies en een leven lang leren en tevens kunnen beschikken over nieuwe technologieën en gebruik kunnen maken van de informatiemaatschappij, zodat ze kunnen concurreren op de arbeidsmarkt.
Ik heb grote bewondering voor de vrouwen die aan het hoofd staan van grote ondernemingen en kleine familiebedrijven en daarbij nieuwe banen scheppen. Naast haar dagelijkse plichten als echtgenote en moeder neemt een zakenvrouw ook leidinggevende taken op zich in haar bedrijf, waarmee ze niet alleen verantwoordelijkheid neemt voor het welvaren van haar gezin maar ook voor het succes van haar bedrijf. Als samenleving hebben we niet altijd voldoende waardering voor het belang dat deze vrouwen hebben voor de samenleving. Vrouwen in leidinggevende posities worden gedwongen om veel aanvullende obstakels te overwinnen, die met name verband houden met de verantwoordelijkheden voor hun gezin.
Het in evenwicht brengen van het beroeps- en gezinsleven is een van de belangrijkste voorwaarden voor een toename van de werkgelegenheid voor vrouwen. Het is daarom essentieel om maatregelen voor te stellen om vaders te motiveren ouderschapsverlof op te nemen, waardoor het zwangerschapsverlof over beide ouders wordt verdeeld.
Veel vrouwen zijn er vandaag de dag van bewust dat ze geen belangrijke posities verkrijgen op basis van stimuleringsmaatregelen, maar slechts op basis van hun eigen kwaliteiten. Bondskanselier Angela Merkel is er een duidelijk voorbeeld van dat wij vrouwen ook onze eigen stevige positie innemen in de wereldpolitiek.
Als we kijken naar de geschiedenisboeken, lezen we veel over de heldendaden van mannen. Vrouwen verschijnen alleen op de achtergrond. Ik ben ervan overtuigd dat het onze verantwoordelijkheid is de grote groep anonieme vrouwen die betrokken zijn bij onze samenleving onder de aandacht te brengen, zonder wie de wereld niet verder zou kunnen.
Gabriela Creţu (PSE). – (RO) Geachte collega’s, er zijn zaken waar mensen veel over praten, maar waar weinig mee wordt gedaan. In het debat over het sociaal pakket spraken we over het gebrek aan de benodigde middelen om het beginsel van gelijk loon voor gelijk werk toe te passen, en de inkomenskloof tussen mannen en vrouwen te verkleinen. Zonder deze middelen zijn onze beloften slechts woorden en is de wetgeving zinloos.
Er zijn ook zaken waar vrijwel niets of slechts een beetje voor wordt gedaan, maar waar we zelfs niet over praten. Mensen praten nauwelijks over de 100 000 vrouwen die jaarlijks verhandeld worden, behalve hier, laat op de avond, waarschijnlijk omdat het goederen zijn, en geen burgers. De meesten van hen worden verhandeld voor de prostitutie. We verzoeken om een krachtigere, geïntegreerde aanpak van netwerken van mensenhandel, evenals een gecoördineerde aanpak om de vraag naar prostitutie te ontmoedigen. Zonder vraag is er geen reden tot mensenhandel.
Mensen praten ook niet over de situatie van vrouwen die als hulp in de huishouding werken in de huiselijke sfeer; ze zijn onzichtbaar. Aangezien ze geen sociale rechten of slechts minimale rechten hebben, lopen ze hetzelfde risico misbruikt te worden als vrouwen binnen hun eigen gezin, waaronder het risico op uitbuiting. Voor degenen die in het buitenland werken, zorgt het feit dat ze geen gebruik maken van hun politieke rechten ervoor dat hun sociale en economische positie nog kwetsbaarder wordt. Adequate regelgeving voor hun situatie is niet alleen nu een rechtvaardige zaak, maar het zou kunnen voorkomen dat het hoge percentage armen onder oudere vrouwen in de toekomst gehandhaafd blijft.
Een ander onderwerp waar we niet over kunnen praten zijn de vrouwen in de regering van mijn land, aangezien deze eenvoudigweg niet bestaan. Geachte commissaris, geachte collega’s, we denken dat het hoog tijd is om verklaringen over wat we zouden moeten doen achterwege te laten, en ertoe overgaan te doen wat we moeten doen.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, bewijs toont aan dat discriminatie tegen vrouwen voortduurt en uiteindelijk ook vrouwelijke werknemers treft, wiens loon gemiddeld meer dan vijftien procent lager is dan dat van mannen. In sommige landen, waaronder Portugal, stijgt dit cijfer tot meer dan 25 procent, een situatie die de afgelopen jaren zelfs is verergerd.
We roepen daarom op tot stimulering van de werkgelegenheid, passende lonen, naleving van sociale, gezondheids- en veiligheidscriteria en minder lange werkdagen zonder loonverlies. Dit zou kunnen bijdragen tot het scheppen van meer banen met rechten voor vrouwen en een betere combinatie van werk en gezinsleven.
De invoering van maatregelen ter bestrijding van de werkonzekerheid die met name vrouwen treft, en ter versterking van collectieve onderhandelingen bij de verdediging van mannelijke en vrouwelijke werknemers, moet worden aangemoedigd. Daarnaast moet er een stimulans uitgaan naar de invoering van maatregelen en acties van de overheid die de toegang van vrouwen tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid verbeteren en hen meer bewust maken van hun rechten en de beschikbare diensten, waarbij hun waardigheid dient te worden gerespecteerd.
Godfrey Bloom (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, helaas is de discriminatie tegen vrouwen in het Verenigd Koninkrijk enorm. Ik weet dat mijn eigen commissie, de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, haar hart op de goede plek heeft. De meeste discriminatie komt er echter uit voort dat kleine bedrijven die jonge vrouwen willen aannemen zo zwaar belast worden door de arbeidswetten, dat ze eenvoudigweg heimelijk discrimineren.
Ik denk dat hier de klassieke wet van de onbedoelde gevolgen geldt. Hier wordt een wet gemaakt, daar wordt een wet gemaakt, maar in feite gebeurt er niets, waardoor de toestand in wezen wordt versterkt.
Ik wil niet oneerbiedig klinken, maar wanneer ik rondkijk in mijn commissie (de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid) merk ik dat hun denkwijze diep verankerd is in de jaren zeventig: ze zijn blijven steken. Ik ben bang dat het leven nu niet meer is zoals toen, en als ik mensen hoor praten over de emancipatie van vrouwen moet ik als Engelsman helaas zeggen dat dit lange tijd geleden plaatsvond. Ik weet niet hoe de problemen in andere landen zijn, maar zadel het Verenigd Koninkrijk alstublieft niet op met dit alles, aangezien we dit probleem niet kennen, want – en nogmaals, uw hart zit op de juiste plek (de wet van onbedoelde gevolgen) – u verkoopt complete onzin.
Mary Honeyball (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is misschien een nuttig toeval dat ik na Godfrey Bloom spreek, die ergens diep in de negentiende eeuw lijkt te vertoeven. Hij is inderdaad de man die beroemd is om zijn uitspraak, nog niet zo lang geleden, dat vrouwen horen schoon te maken achter de koelkast en dat dit een van hun belangrijkste taken in het leven is. Als ik degene ben die is blijven steken, dan ben ik daar trots op, want ik wil, met name als Engelse vrouw, geenszins geassocieerd worden met opmerkingen zoals deze.
Wat ik wel wil zeggen is dat in dit uitstekende verslag veel belangrijke zaken naar voren zijn gebracht, en ik wil de rapporteur daarvoor bedanken. Ik bedank tevens de commissaris voor het door hem geleverde commentaar. Een belangrijk punt waar ik nog op wil inhaken is het hele vraagstuk rondom de mensenhandel. Als afgevaardigde uit Londen – en, jawel, een vrouwelijke afgevaardigde uit Londen – heb ik speciale belangstelling voor dit onderwerp, aangezien Londen een van de plaatsen is die bijzonder getroffen wordt door vrouwenhandel.
Momenteel ligt er een verzoek bij de lidstaten om het Verdrag inzake de bestrijding van mensenhandel van de Raad van Europa te tekenen. Alhoewel enkele lidstaten dit hebben getekend, zijn er andere – vijftien, om precies te zijn – die nog niet hebben getekend, en er zijn zelfs twee landen die hier niet toe bereid lijken te zijn. Ik zou daarom willen verzoeken dat alle lidstaten van de EU dit verdrag tegen mensenhandel ratificeren, en dat allen hier aanwezig, waaronder alle leden van de Commissie rechten van de vrouw, de taak op zich nemen om zich nogmaals te richten tot hun regering en erop aan te dringen dat deze nog meer inspanningen verricht als nu wellicht al het geval is, om de verachtelijke en kwaadaardige handel in vrouwen tegen te gaan.
Věra Flasarová (GUE/NGL). – (CS) Commissaris, dames en heren, ik verwelkom het verslag dat door mevrouw Pérez en de Europese Commissie is gepresenteerd. De statistieken die aantonen dat de werkgelegenheid onder vrouwen de afgelopen jaren is gestegen tot een niveau van 57,2 procent klinken goed, maar, zoals in het verslag wordt vastgesteld, er blijft een hele reeks problemen bestaan. Vrouwen nemen nog altijd slechts een derde van de leidinggevende posities in in het bedrijfsleven en op andere terreinen, waaronder de politiek. Een groot deel van de nieuwe banen zijn niet verzekerd door middel van langetermijnovereenkomsten, en de vooruitzichten voor de toekomst zijn derhalve onzeker. Dit zijn het soort banen dat vaker wordt toegewezen aan vrouwen. Ze worden nog altijd gezien als mensen die als belangrijkste verantwoordelijkheid de zorg voor het gezin hebben, en wiens verdiensten uit arbeid slechts een aanvulling vormen voor het gezinsbudget. Daarom worden vrouwen met dezelfde capaciteiten voor hetzelfde werk nog altijd slechter betaald dan mannen. Deze stereotypen worden nog steeds aangevoerd als een van de middelen om tegen vrouwen te discrimineren op de arbeidsmarkt. Ik blijf het zeer onbevredigend vinden dat werkgevers niet bereid zijn om vrouwen vergoedingen te geven om hen te helpen met de kinderopvang, en op die manier hun verdere loopbaanontwikkeling te ondersteunen.
Mihaela Popa (PPE-DE). – (RO) We spreken over de noodzaak om geweld tegen vrouwen te bestrijden, de deelname van vrouwen aan maatschappelijke activiteiten te stimuleren, en over een aspect dat onder de activiteiten van de Commissie cultuur valt: de discrepantie in het opleidingsniveau van mannen en vrouwen.
Alhoewel vrouwen op het gebied van onderwijs betere resultaten behalen dan mannen, is er nog altijd sprake van inkomensverschillen tussen mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt. Ik heb op persoonlijke titel, als lid van de Commissie cultuur en onderwijs, een amendement ingediend voor het door CULT opgestelde advies met betrekking tot dit verslag. Ik beschouw het als essentieel dat beelden in de massamedia waarbij vrouwen in vernederende situaties worden afgebeeld worden verwijderd, rekening houdend met de grote invloed van de massamedia op de waarneming en het gedrag van de bevolking.
Het creëren van gelijkheid tussen mannen en vrouwen op alle Europese beleidsterreinen is nog steeds een actueel thema in de westerse samenleving.
Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Het verslag begint met een paragraaf waarin wordt verklaard dat gelijkheid tussen vrouwen en mannen een grondbeginsel is van de EU, een beginsel dat al meer dan vijftig jaar bestaat. Het tweede deel van het verslag vervolgt echter met 46 paragrafen waarin aanbevelingen, uitnodigingen of verzoeken zijn opgenomen voor het in acht nemen van dit beginsel. Er zijn ook fundamentele aanbevelingen, zoals gelijke toegang tot financiering, onderwijs, de gezondheidszorg of vergoedingen. Er is sprake van een verzoek geweld tegen vrouwen te bestrijden, een verzoek vrouwenhandel te bestrijden, en nog veel meer.
Dergelijke verslagen zijn zeker belangrijk, en mijn complimenten gaan uit naar de rapporteur. Aan de andere kant wordt er echter gesproken over de gebrekkige tenuitvoerlegging van reeds aangenomen stukken. Er wordt opgemerkt dat de controle en de sancties ontoereikend zijn. Er wordt echter ook gewezen op de onoprechtheid van politici die in het openbaar verklaren de gelijkheid tussen vrouwen en mannen te ondersteunen, maar dit in de praktijk niet naleven, en dit is waarom de verwachtingen niet naar onze wens zijn.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we de resolutie over gelijkheid tussen mannen en vrouwen bestuderen, is het moeilijk hier geen steun aan te verlenen. Ik verwijs met name naar de punten die gaan over geweld tegen vrouwen en de noodzaak tot onderwijs vanaf de vroegste jeugd over discriminatie tegen vrouwen. We zijn ons er terdege van bewust dat een goede opvoeding en goed onderwijs de beste middelen zijn om discriminatie en geweld tegen vrouwen uit te bannen.
De burgers van de EU zijn behoorlijk slecht geïnformeerd over vrouwenhandel en zijn zich grotendeels niet bewust van het bestaan in de huidige tijd van deze afschuwelijke, meedogenloze vorm van handel, die onacceptabel is in een geciviliseerde wereld. Daarom ben ik van mening dat er ruim voldoende middelen moeten worden toegewezen aan een informatiecampagne.
Er moet echter wel op worden gewezen dat er, ondanks al de moeilijke problemen die we bespreken, de afgelopen jaren aanzienlijke vooruitgang is geboekt in het streven naar gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en dit is met name zichtbaar in plattelandsgebieden.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – (RO) Mijnheer de Voorzitter, gelijkheid tussen mannen en vrouwen zou een grondbeginsel moeten zijn van de Europese samenleving.
De laatste Eurobarometerenquête geeft aan dat vrouwen in landelijke gebieden niet betrokken zijn bij de besluitvorming in de gemeenschap waartoe zij behoren, dat zij geen vaste baan hebben en dat de meesten van hen alleen verantwoordelijkheid dragen voor het gezin, waarbij in sommige gebieden dit percentage zelfs oploopt tot 98 procent van de vrouwen. Desondanks wil meer dan vijftig procent van de vrouwen toegang hebben tot de Europese arbeidsmarkt en tevens een diploma behalen waarmee hun kans op een baan bij de overheid, in de landbouw, als maatschappelijk werker of in het onderwijs wordt bevorderd. Daarnaast wil een belangrijk deel van de vrouwen de voorzieningen benutten die op Europees niveau beschikbaar zijn om een bedrijf te starten.
Op grond hiervan denk ik dat de initiatieven van vrouwen uit landelijke gebieden om actief betrokken te worden in de maatschappij, om zich voortdurend te verbeteren en te participeren in de economische ontwikkeling van de regio waar ze vandaan komen, gesteund moeten worden. Het uitbannen van discriminatie vereist een gezamenlijke Europese inspanning. Programma’s zoals het Europees Sociaal Fonds en Vooruitgang in samenwerking met lokale overheden en autoriteiten zouden meer geld moeten toewijzen om vrouwen in landelijke gebieden te ondersteunen.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, dank u voor de discussie. Globaal gezien kan men zeggen, als er gekeken wordt naar de ontwikkelingen, dat er belangrijke vooruitgang is geboekt, maar dames en heren, het is duidelijk dat er nog een lange weg te gaan is. Dat is de reden waarom de Commissie probeert ingewikkelde onderhandelingen te voeren, gebruik makend van alle middelen die tot onze beschikking staan. Ik heb bijvoorbeeld gerefereerd aan de wetgevingsvoorstellen die al zijn voorbereid, en naar het voornemen om de straffen voor mensenhandel te verscherpen.
Ik wil ook zeggen dat de inspanningen om gelijkheid tot stand te brengen natuurlijk gebaseerd zijn op een diepgaande ethische grondslag en dat het, zelfs als we geen redenen zouden kunnen vinden op basis van maatschappelijk evenwicht, nog steeds gerechtvaardigd en noodzakelijk is om consequent door te gaan. Ik wil echter zeggen dat daadwerkelijke gelijkheid van kansen de voornaamste prioriteit van de Europese Unie is, en dat voor een samenleving die geen gelijke kansen kan verwezenlijken in de mondiale concurrentiestrijd geen langdurige toekomst is weggelegd. Het is niet alleen rechtvaardig en ethisch onweerlegbaar, maar tevens heilzaam. Ik denk dat het ook om deze reden van absoluut belang is dat we vooruit gaan en ons niet tevreden stellen met de huidige ontwikkelingen die in bepaalde opzichten kunnen worden geïnterpreteerd als vooruitgang, maar waarvan een groot aantal zaken aan de andere kant nog altijd kan worden beschouwd als een slechts bescheiden resultaat.
Iratxe García Pérez, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom de woorden van al mijn collega’s die over dit onderwerp hebben gesproken, omdat hierdoor naar mijn mening kan worden vastgesteld dat de gezamenlijke doelstelling, ondanks verschillende accenten en een aantal meningsverschillen, door ieder van ons wordt gedeeld.
Tevens wil ik de commissaris zeggen dat ik zeer verheugd ben met zijn toespraak en met zijn bijdrage tijdens dit debat. Ieder van ons kan zich enkel achter hem scharen. Daarom wil ik zeggen hoe verheugd ik ben, maar ik wil daaraan toevoegen dat wat nu nodig is de politieke bereidheid is om alle initiatieven die nu op tafel liggen uit te voeren. Hij heeft derhalve dit Parlement aan zijn zijde als hij het belang van deze kwestie blijft benadrukken en volhardt in zijn inspanningen om al deze initiatieven ten uitvoer te brengen.
Ik wil slechts één aspect uitlichten: het belang van de rol van de man in de strijd voor gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Het is essentieel om mannen bij deze opdracht te betrekken. Het feit dat mannelijke collega’s vandaag hebben deelgenomen aan dit debat is volgens mij een weerspiegeling van het feit dat mannen ook naast vrouwen moeten staan in de strijd voor gelijkheid.
Ik sluit mijn betoog af door terug te komen op een van de onderwerpen die tijdens dit debat zijn aangehaald, door een collega die zei dat vrouwen sinds de negentiende eeuw nog steeds dezelfde oude dingen zeggen. Ik zou hem erop willen wijzen dat vrouwen in mijn land in de negentiende eeuw het kiesrecht eisten: ze konden niet eens stemmen. Dit is derhalve een duidelijk verschil.
Er is veel vooruitgang geboekt, dat is iets dat we niet kunnen ontkennen. We moeten al die vrouwen en al die organisaties bedanken die zich hebben ingezet in de strijd voor gelijkheid. Dit betekent echter niet dat datgene wat overduidelijk is kan worden ontkend: er is nog altijd een lange weg te gaan, er ligt nog een heleboel werk voor ons. Wanneer wij ons allen, mannen en vrouwen samen, blijven inspannen kunnen we werkelijke gelijkheid tussen mannen en vrouwen verwezenlijken.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen om 11.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Sylwester Chruszcz (NI), schriftelijk. – (PL) Dames en heren, in dit debat zijn veel onderwerpen aangestipt. Ik wil extra aandacht schenken aan het onderwerp van zwangerschaps- en ouderschapsverlof. Europa kampt met een demografisch probleem dat niet alleen het gevolg is van de economische problemen die ons continent teisteren, maar ook van ons onvermogen om jonge moeders passende ondersteuning te bieden. Het is extreem belangrijk voor een vrouw die een baby heeft gekregen om die steun te krijgen die haar en haar kind de nodige zekerheid biedt, en ervoor zorgt dat zij niet wordt gehinderd in haar terugkeer naar een beroepsmatig of sociaal bestaan.
Moeders moeten op zodanige wijze beschermd worden dat ze te zijner tijd terug kunnen keren naar hun werkplek en goed voor hun gezin kunnen zorgen, en we moeten er nadrukkelijk voor zorgen dat deze afspraken in heel Europa even serieus behandeld worden.
Corina Creţu (PSE), schriftelijk. – (RO) Alhoewel Roemenië een van de goede leerlingen is van de Europese Unie wat betreft het wetgevingskader en het aantal overheidsinitiatieven en –programma’s voor het verminderen van genderongelijkheid, kent Roemenië tekortkomingen betreffende belangrijke aspecten die de ongelijkheid tussen vrouwen en mannen benadrukken en laten voortbestaan.
Als het gaat om de toegang van vrouwen tot leidinggevende functies behoort Roemenië bij de laagst scorende landen in Europa. Van de 331 leden van het Parlement zijn er slechts 37 vrouw, net iets meer dan elf procent van het totaal. Desondanks is het percentage vrouwen in het lokale bestuur van Roemenië nog lager. In Zweden zijn er ongeveer evenveel mannen als vrouwen lid van het parlement. Bovendien werkt in Roemenië een derde van de vrouwen in deeltijd, in vergelijking met slechts 7,7 procent van de mannen, voor een loon dat gemiddeld vijftien procent lager ligt dan dat van mannen.
Deze situatie houdt nauw verband met het voortbestaan van genderstereotypen, waardoor de meeste huishoudelijke plichten de verantwoordelijkheid zijn van vrouwen. Helaas zijn genderongelijkheid en de daaraan gekoppelde vooroordelen niet alleen aanwezig binnen de sfeer van het gezin, maar ook binnen het Roemeense onderwijsstelsel. Studies tonen aan dat bij schoolactiviteiten in Roemenië, evenals bij activiteiten voor sociaaleconomische oriëntatie van het onderwijzend personeel, de neiging bestaat denkwijzen te vormen waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen mannen en vrouwen.
Op grond hiervan zou ik willen benadrukken dat het belangrijk is om die onderwerpen op te nemen in het verslag die het belang van onderwijs onderstrepen bij het verminderen van genderongelijkheid.
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een grondbeginsel van de Europese Unie. Desondanks tonen de cijfers in het verslag van 2008 aan dat er nog altijd geen gelijkheid is. De inkomenskloof is sinds 2003 zelfs ongewijzigd en bedraagt vijftien procent.
In het licht van deze situatie denk ik dat we de Europese wetgeving moeten versterken, bijvoorbeeld door werkgevers te verplichten salariscontroles uit te voeren met het oog op het verminderen van deze inkomenskloof.
Het is tevens belangrijk om te kijken naar de specifieke situatie van vrouwen die wonen in landelijke gebieden, die op de officiële arbeidsmarkt nooit zijn aangemerkt als “werkend”. Aangezien deze vrouwen, die zeker werken omdat ze hun echtgenoot helpen in het familieboerenbedrijf, geen duidelijk omlijnde beroepsstatus hebben, hebben ze te kampen met een groot aantal financiële en juridische problemen inzake de toegang tot ouderdomspensioenen en de sociale zekerheid. Ik ondersteun iedere maatregel die de situatie van deze vrouwen verbetert.
Tot slot verwelkom ik de voorgestelde maatregelen ter verbetering van de toegang van vrouwen tot diensten op het gebied van seksuele en reproductieve gezondheid. Dat is inderdaad een essentiële voorwaarde voor de beoefening van hun vrijheid.
Dumitru Oprea (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik denk dat discriminatie op grond van geslacht hoofdzakelijk blijft voortbestaan door oude denkpatronen, die in de moderne samenleving nog altijd bestaan: de man onderhoudt het gezin in financieel opzicht en de vrouw draagt er de sociale verantwoordelijkheid voor. Deze gedachtegang is in alle landen zichtbaar, maar vooral in achtergelegen gebieden. Adequaat onderwijs kan een einde maken aan dit verschijnsel.
In deze context denk ik ook dat we rekening moeten houden met het feit dat de ontwikkeling van de huidige samenleving ertoe heeft geleid dat vrouwen steeds actiever aan het maatschappelijk leven deelnemen en dat hun status in de samenleving zichtbaar is verbeterd. Desalniettemin kunnen er problemen ontstaan op het niveau van het gezin, met name met betrekking tot de zorg van ouders voor en de relatieve betrokkenheid bij de opvoeding en ontwikkeling van hun kinderen. Het gebrek aan tijd, de drukke werkschema’s en de droom van buitenlandse landen hebben ertoe geleid dat ouders minder toezicht hebben op hun kinderen tijdens vakanties en andere vrije dagen en in de tijd tussen twee en zes uur op schooldagen.
Daarom moeten er oplossingen gevonden worden om een einde te maken aan de zorgen van ouders over wat hun kinderen doen terwijl zij naar hun werk zijn, door het ontwikkelen van binnen- en buitenschoolse activiteiten die het gebrek aan supervisie van ouders kunnen compenseren.
De naschoolse opvang moet zelfs worden uitgebreid en verworden tot een project dat dienst doet voor het gezin, de gemeenschap, het land en Europa.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik wil de rapporteur complimenteren en benadrukken hoe belangrijk de inhoud van dit verslag is voor het behalen van de doelstellingen voor economische groei die in het kader van de Lissabonstrategie zijn vastgesteld.
Zowel de Europese Unie als de lidstaten moeten de samenleving voorzien van een beter model. Ondanks de geboekte vooruitgang blijft er ongelijkheid tussen mannen en vrouwen bestaan, en daarom moeten we actie ondernemen.
Ik wil de aandacht vestigen op een probleem waar veel vrouwen iedere dag mee kampen, en op welk vlak voor zeer weinigen van hen een gunstig vonnis wordt geveld, namelijk seksuele intimidatie.
Volgens een in Roemenië uitgevoerd nationaal onderzoek zijn de slachtoffers van seksuele intimidatie in negentig procent van de gevallen vrouw, en in stedelijke gebieden heeft één op de negen personen te maken gehad met een voorbeeld van seksuele intimidatie. In meer dan 55 procent van de gevallen was de dader de meerdere van het slachtoffer binnen de werkkring.
Ik denk dat een nieuwe beoordeling van de strategieën en acties op dit gebied noodzakelijk is om de levens- en beroepsstandaard van vrouwen te verbeteren, en de lidstaten moeten de tenuitvoerlegging van communautaire wetgeving over gelijkheid tussen vrouwen en mannen met betrekking tot de arbeidsmarkt, evenals met betrekking tot seksuele intimidatie, versnellen.
Theodor Dumitru Stolojan (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De tijd is aangebroken om een einde te maken aan stereotype beeldvorming en standvastig te handelen, zodat mannen en vrouwen daadwerkelijk gelijke kansen worden geboden. De afgelopen tien jaar is er ontegenzeggelijk vooruitgang geboekt wat betreft de toename van het aantal vrouwelijke vertegenwoordigers op topniveau in de Europese politiek, maar dat is nog altijd niet genoeg. De verschillen in beloning zijn echter vrijwel constant gebleven gedurende de afgelopen jaren. Europese bedrijven dragen nog altijd bij aan fundamentele uitsluiting, en om dit doel te bereiken zijn er krachtiger en moediger besluiten nodig, in combinatie met een veel doeltreffendere mediacampagne.
De algemene deelname van vrouwen in het besluitvormingsproces is eveneens duidelijk vertekend in Roemenië, het enige land waar geen enkele vrouw is aangesteld als minister en waar vrouwen in het parlement slechts met negen procent vertegenwoordigd zijn. De Roemeense samenleving heeft de plicht om vaststaande denkpatronen en discriminatie op grond van geslacht in al zijn dagelijkse verschijningsvormen te bestrijden.
Ik heb vertrouwen in de positieve effecten van het gebruik van electorale quota voor de vertegenwoordiging van vrouwen. De beste praktijkmodellen zijn te vinden in de Noord-Europese landen, en niet alleen daar. Het maakt niet uit of we nu kiezen voor een kiesstelsel op basis van evenredige vertegenwoordiging, door te zorgen voor een gelijk aantal mannelijke en vrouwelijke kandidaten en voor gelijke zichtbaarheid in de media (België), of voor in de wet vastgelegde distributieve quota’s (Finland, Zweden, Spanje, Frankrijk), ik ben van mening dat de situatie van vrouwen die op deze wijze betrokken willen zijn in het politieke, economische en sociale leven in Roemenië kan worden verbeterd.
15. Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA) (debat)
De Voorzitter. − Het volgende onderwerp is het debat over de mondelinge vraag van Giles Chichester en Angelika Niebler aan de Commissie over het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging (ENISA), namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten (O-0060/2008 - B6-0159/2008).
Angelika Niebler, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, in 2004 werd het Europees Agentschap voor netwerk- en informatiebeveiliging, bekend onder het acroniem ENISA, opgericht. De belangrijkste taak van het agentschap is om de netwerk- en informatiebeveiliging in de Europese Unie te verbeteren en nauwere samenwerking tussen de lidstaten te bevorderen.
Het mandaat van ENISA is zonder twijfel complex. Computervirussen, spamberichten, phishing en Trojaanse paarden vormen reële bedreigingen in een wereld bestaande uit virtuele gegevens. Inbreken (“hacking”) op computersystemen vormt een bedreiging voor persoonlijke en publieke netwerken. De schade die aan onze moderne communicatiemaatschappij wordt aangebracht is enorm. Veiligheid is de achilleshiel van onze computersystemen. In dit opzicht zijn we kwetsbaar en lopen we gevaar, en wanneer ik het zo stel zult u begrijpen hoe belangrijk dit agentschap voor ons is.
Aan de andere kant heeft dit agentschap geen uitgebreide staf, terwijl het toch deze enorme taak moet vervullen. Dit leidt tot de legitieme vraag of ENISA zijn taken daadwerkelijk kan vervullen op de wijze waarop het agentschap momenteel functioneert. We hebben hier in de kamer, en in andere instellingen die hier zetelen, zeer vaak gediscussieerd over hoe ENISA mogelijk verder kan worden ontwikkeld. Het laatste voorstel van de Commissie was dat ENISA dient te worden gefuseerd met de geplande Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt (EECMA). Dat voorstel is niet aangenomen door het Parlement en door de Raad. In plaats daarvan hebben het Parlement en de Raad vóór het zomerreces besloten dat ENISA’s mandaat met drie jaar moet worden verlengd.
Het uiteindelijke doel van onze vraag aan de Commissie is ervoor te zorgen dat dit debat gedurende de komende drie jaar verder wordt verbreed. Door het stellen van deze vraag willen we ook de koe bij de horens vatten en de Commissie uitdagen haar positie kenbaar te maken over de punten die wij als essentieel ervaren. Kan ENISA in zijn huidige vorm de werkzaamheden uitvoeren die van het agentschap worden verwacht? Overweegt de Commissie om ENISA te vervangen door een andere organisatie? Is het absoluut noodzakelijk dat deze taken worden uitgevoerd door een EU-agentschap? Welke algemene veranderingen moeten er volgens de Commissie worden aangebracht in de organisatiestructuur van ENISA?
Ik ben benieuwd naar het antwoord van de Commissie. Ik wil heel graag achterhalen hoe ver de beraadslagingen in de wandelgangen van de Commissie zijn gevorderd. Vervolgens zullen wij in het Parlement vanzelfsprekend opgeroepen worden om ons eigen oordeel te vormen over hoe ENISA er in de toekomst zal moeten uitzien.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de geachte collega’s zijn ervan op de hoogte dat het mandaat van ENISA, in overeenstemming met de verordening van het Europees Parlement en van de Raad waarmee het agentschap ENISA is opgericht, automatisch ten einde loopt op 13 maart 2009.
De Commissie is echter van mening dat het zeer belangrijk is om de continuïteit van de activiteiten op het gebied van netwerk- en informatiebeveiliging te waarborgen. Dat was een standpunt dat door het Parlement en de Raad werd gedeeld in de debatten over het voorstel voor een wijzigingsverordening waarin het mandaat van ENISA zou worden uitgebreid. De maatregel om het mandaat van ENISA met nog drie jaar uit te breiden is derhalve gerechtvaardigd.
Het is waar dat er in de door de Commissie in 2006 gelanceerde evaluatie van ENISA een aantal problemen werd gesignaleerd, maar er werden ook positieve aspecten vastgesteld ten aanzien van hetgeen het agentschap met de weinige middelen die tot zijn beschikking stonden had bereikt. De Commissie reageerde op de gesignaleerde punten van zorg door een voorstel voor een verordening in te dienen over de oprichting van de Autoriteit voor telecommunicatie.
We zien vandaag dat de Raad en het Parlement het erover eens zijn dat ENISA onafhankelijk moet blijven van een nieuwe instantie die zal worden opgericht als alternatief voor de Autoriteit voor telecommunicatie, en de Commissie erkent nog altijd de noodzaak van een doeltreffende instantie die in staat is toezicht te houden op zaken betreffende veiligheid en integriteit. Daarom is het belangrijk dat het werk van ENISA wordt voortgezet.
Ik ben er echter ook sterk van overtuigd dat de uitdagingen op het gebied van netwerkbeveiliging een krachtig, gecoördineerd Europees antwoord vereisen. Recente cyberaanvallen in Estland en in Georgië – de ernstige cyberaanval die daar afgelopen zomer plaatsvond lijkt onopgemerkt te zijn verdwenen – hebben aangetoond dat een land dat alleen opereert zeer kwetsbaar kan zijn.
Op grond hiervan verzoek ik het Europees Parlement en de Raad om in het begin van 2009 een intensief debat te starten over het Europese standpunt over netwerkbeveiliging en hoe om te gaan met cyberaanvallen, en om tijdens die beschouwingen tevens de toekomst van ENISA te bespreken.
Tijdens het debat over de verlenging van de verordening inzake ENISA werden zowel in het Parlement als bij de Raad verzoeken ingediend voor een debat over de doelstellingen van een eventueel gemoderniseerd netwerk- en informatiebeleid, en over de meest passende middelen om deze doelstellingen te bereiken. Er werd expliciet gesteld dat de prolongatie van ENISA de uitkomst van dat debat niet mocht benadelen. Om een dergelijk debat mogelijk te maken zullen de diensten van de Commissie in de tweede helft van 2008 een vragenlijst opstellen die online zal worden voorgelegd aan het publiek over de mogelijke doelstellingen van een gemoderniseerd beleid inzake netwerk- en informatiebeveiliging op EU-niveau, en over de middelen om deze doelstellingen te bereiken. Dit zal vanzelfsprekend gebeuren in overleg met ENISA en diens raad van bestuur.
Nikolaos Vakalis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het Europees Parlement en de Raad hebben toegestemd in de verlenging van de werkzaamheden van ENISA tot eind 2012. Door deze verlenging met drie jaar is het mogelijk verder te discussiëren over de toekomst van ENISA en over de bredere vraag inzake het vergroten van de veiligheid van netwerken en informatie in Europa.
Naar mijn mening zou de herzieningsprocedure onmiddellijk in gang moeten worden gezet. Het zou het agentschap veranderen van een tijdelijke stichting in een permanente; dit dient bovendien vergezeld te gaan van een gelijktijdige toename in personeel en een modernisering van de uiterst belangrijke artikelen 2 en 3 van het reglement van orde van het agentschap. Door middel van deze oplossing zal het agentschap zo snel mogelijk aan de slag kunnen gaan krachtens een gemoderniseerd en verbeterd mandaat.
Ik wil u er in deze context op wijzen, en dit is tevens de visie van de Commissie, dat alleen een Europees agentschap de veiligheid van netwerken en informatie kan garanderen. Tevens wil ik erop wijzen dat een overweldigende meerderheid van collega’s er vandaag mee heeft ingestemd dat ENISA de meest geschikte en gekwalificeerde instantie is om een nieuw, dynamisch Europees beleid te ontwikkelen ten aanzien van de veiligheid van netwerken en informatie.
In het verleden is ENISA scherp bekritiseerd. Ik herinner u er echter aan dat in het evaluatieverslag van 2007 alleen een beoordeling van ENISA mogelijk was gebaseerd op de werkzaamheden van het eerste jaar. Als gevolg daarvan is de evaluatie niet langer betrouwbaar, of met andere woorden, verouderd. Onlangs uitgevoerde evaluatieonderzoeken door onafhankelijke instanties hebben de waarheid in ere hersteld. Het is van wezenlijk belang dat de juiste middelen beschikbaar worden gesteld, zodat het agentschap doeltreffender kan opereren.
Tot slot wil ik u mededelen dat de Griekse regering een wezenlijke oplossing wil ondersteunen: zij heeft aangeboden zorg te willen dragen voor de onderhoudskosten van een kantoor van ENISA in Athene, om het werk en de activiteiten van de instelling te bevorderen.
Anni Podimata, namens de PSE-Fractie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de achterliggende feiten van het debat van vandaag over de mondelinge vraag namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese democraten over ENISA, wijken opmerkelijk af van de feiten ten tijde van het indienen van deze vraag. Om te beginnen zijn de Raad en het Europees Parlement overeengekomen de verordening inzake de werkzaamheden van de instantie tot 2012 te verlengen.
Tegelijkertijd is het voorstel van de Europese Commissie om een Europese Autoriteit voor de elektronische-communicatiemarkt in te stellen zowel door de Raad als door het Europees Parlement voorzichtig tegemoet getreden. In plaats daarvan doen de Raad en het Europees Parlement in feite een voorstel voor een aanbeveling inzake een betere uitvoering van het regelgevend kader voor diensten op het gebied van telecommunicatie, en dragen ze daar wezenlijke verantwoordelijkheid voor zonder zich te mengen in zaken op het gebied van netwerkbeveiliging of -integriteit.
Deze zaken zijn echter uitzonderlijk belangrijk, zoals u, commissaris, zojuist en in uw verklaring eerder vandaag terecht opmerkte. U benadrukte dat de recente cyberaanvallen op Estland en die op andere landen aantonen hoe belangrijk het is dat we onmiddellijk met een overtuigende en gecoördineerde Europese reactie komen.
Dit is nu precies de rol die ENISA kan en moet spelen, zodra het opereert krachtens een gemoderniseerd en verbeterd mandaat met duidelijk omlijnde taken en doelstellingen, en zodra het vanzelfsprekend beschikt over de benodigde middelen en menselijke hulpbronnen.
Ditmaal hoop ik dat de Commissie in belangrijke mate en daadwerkelijk zal bijdragen door ENISA te ondersteunen in zijn werkzaamheden om de veiligheid en integriteit van netwerken te versterken. Dit is van groot belang om het vertrouwen van bedrijven en, niet te vergeten, Europese burgers in Europese netwerken te vergroten.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris. Netwerkbeveiliging – het klinkt als een specialistisch gebied van kennis, maar de veiligheid van netwerken beïnvloedt steeds meer aspecten van ons dagelijks leven: mobiele communicatie, het internet, dat zich wurmend als een octopus zijn weg baant op meer en meer terreinen van ons dagelijks leven, de intelligente omgeving, dat wil zeggen de computerintelligentie die is ingebouwd in onze omgeving, bijvoorbeeld om oudere mensen van dienst te zijn of om complexe arbeidsprocessen te controleren. Dit alles laat ons zien dat we steeds afhankelijker worden van dergelijke geavanceerde vormen van technologie. Ze bepalen ons leven en de groei van onze economie.
Hoe afhankelijk we zijn geworden, is onlangs aangetoond in Estland. Commissaris, u deelde mee dat ook Georgië was getroffen. Mensen zijn minder goed op de hoogte van dat voorval, maar als we behoefte hadden gehad aan een nog spectaculairder voorbeeld dan de zaak in Estland, was dit dus voorhanden. We zagen hoe een moderne, via elektronische netwerken aangestuurde economie plotseling afhankelijk werd van die ene factor, de technologie, en hoe deze economie aangevallen werd en de beveiliging ervan daadwerkelijk zeer ernstig gevaar liep. Dat is ook de reden waarom de Commissie, waarvan commissaris Liikaanen destijds de portefeuille bezat, terecht de noodzaak erkende van een agentschap voor netwerkbeveiliging. Daarom waren wij zeer verrast toen ENISA al na één jaar geëvalueerd werd, nog voordat het volledig beschikte over de juiste middelen, en het voortbestaan van het agentschap zelfs aan de orde werd gesteld. Dat was zeker een onaangename verrassing voor ons in die tijd, en ik ben derhalve verheugd dat we dit debat hier voeren.
Waarom zetten wij het voortbestaan van dit agentschap al na één jaar op losse schroeven? Hoe bent u, en zijn wij van plan om ENISA’s mandaat zodanig aan te passen dat het kan functioneren als een agentschap dat zaken volgens dezelfde voorwaarden aanpakt dan de agentschappen in de Verenigde Staten, Japan en China?
Ik wil u bedanken voor uw erkenning, volgend op de tweede evaluatie, van al datgene wat ENISA bereikt heeft. Desondanks bespreken wij leden van het Parlement iedere dag de cultuurverschuiving, deze klimaatverandering die onze economieën treft en die ons dwingt onze economische afhankelijkheid van fossiele brandstoffen op te geven en om te schakelen naar andere energiebronnen. Iedere dag stoppen we ons hart en onze ziel in dit werk. We weten allemaal dat het wijzigen van onze systemen de enige optie is. Hiervoor zijn intelligente oplossingen vereist en is netwerkbeveiliging nodig, want veiligheid is van het grootste belang. Daarom ben ik dankbaar dat we dit debat houden, dat als bouwsteen fungeert in de constructie van een over krachtiger hulpmiddelen beschikkend ENISA en van een betere netwerkbeveiliging.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, tot slot wil ik zeggen dat er sprake is van unanieme steun in de Raad, en brede steun in het Parlement voor een verlenging van het voortbestaan van ENISA met drie jaar. Beide armen van de wetgevende macht stemden overeen om zo spoedig mogelijk een overeenkomst voor eerste lezing te sluiten, nog op tijd voor de automatische beëindiging van de huidige verordening.
Als ik het goed begrijp is de Raad voornemens om de wijzigingsverordening aan te nemen als een van de hoofdpunten bij de volgende Raadsvergadering. Dit probleem zal dan zijn opgelost, en nadat de Commissie een verslag heeft ingediend over de kernproblemen die ten grondslag liggen aan cyberaanvallen, kan het Parlement dit vervolgens aannemen en een begin maken met het daadwerkelijke debat over onze toekomstige maatregelen op dat gebied.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
16. Het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen (debat)
De Voorzitter. − Het volgende onderwerp op de agenda is het verslag (2008/2038 (INI)) van Eva-Britt Svensson, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Eva-Britt Svensson, rapporteur. − (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega’s in de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, en met name de schaduwrapporteur, bedanken voor hun uitstekende en constructieve bijdragen aan dit verslag.
Het voorzitterschap van de Raad heeft onderstreept hoe belangrijk het is genderstereotypen te bestrijden. Dit is een van de zes prioritaire actieterreinen van het voorzitterschap. Daarom acht ik het ook voor ons in het Parlement belangrijk om onze visie te geven over het probleem van genderstereotypen en het effect dat deze hebben op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Om misverstanden te voorkomen wil ik in het bijzonder en zeer duidelijk mededelen dat ik in het verslag beslist niet oproep tot nieuwe regelgeving op dit gebied, noch op EU-niveau, noch op nationaal niveau. De maatregelen die ik voorstel verwijzen naar nationale, autonome instanties die al bestaan en die producenten, reclamemakers en consumenten vertegenwoordigen. Deze instanties moeten werken aan een vergroting van het bewustzijn over hoe belangrijk genderstereotypen in reclame zijn. De lidstaten moeten er tevens voor zorgen dat er instanties zijn waar de mensen terecht kunnen met klachten. Daarnaast denk ik dat het Europees Instituut voor Gendergelijkheid, dat momenteel wordt opgericht, onderzoek moet verrichten naar wat het effect van dit soort reclame is op gelijkheid. We moeten onze kennis vergroten.
Waarom is dit nu belangrijk? Het is belangrijk omdat reclame overal is, in onze huizen, in openbare gelegenheden, in kranten, in de media, enzovoort. Natuurlijk worden we beïnvloed, of we ons er nu bewust van zijn of niet. Bedrijven zouden geen biljoenen investeren in reclame als het geen effect zou hebben.
Vandaag de dag gaat het bij reclame en marketing niet enkel en alleen over pogingen om producten te verkopen, maar over een complete levensstijl, een cultuuruiting. We moeten ons op een bepaalde manier gedragen en op bepaalde wijze handelen om te voldoen aan de verwachtingen die verbonden zijn aan verschillende voorwaarden. Het is vooral belangrijk dit verschijnsel te bestrijden als het gaat om het effect op jongeren, die op zoek zijn naar een volwassen identiteit, een toekomstige opleiding, enzovoort. Ik wil dat alle mensen vrij zijn om te kiezen, zonder bewust of onbewust beïnvloed te worden door verschillende op genderstereotypen berustende voorwaarden.
In de huidige tijd is het onmogelijk voor reclamemakers om reclame te maken voor een product dat de milieuproblemen verergert of de klimaatverandering versneld. Mijn droom is dat het in de toekomst net zo min mogelijk zal zijn om producten te verkopen die een genderstereotype of -discriminerende boodschap bevatten.
Ik ben er ook van overtuigd dat als consumenten, zowel mannen als vrouwen, zich meer bewust zijn van het belang van reclame, ze zullen weigeren om producten te kopen die gebruik maken van dit soort reclame. Ik ben er net zo van overtuigd dat consumenten de voorkeur hebben voor bedrijven en producenten die een bewust reclamebeleid voeren en genderstereotype reclame niet toestaan. Dit zal een belangrijke succesfactor zijn voor bedrijven en reclamemakers die laten zien verantwoordelijk te zijn door invloed uit te oefenen en bij te dragen aan grotere gelijkheid. Dat is immers het doel, dat wij allen zeggen te delen. Hoewel dit een van de vele factoren is, is het een belangrijke factor.
Viviane Reding, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Europees Parlement en de rapporteur, mevrouw Svensson, bedanken voor het aan de orde stellen van een zeer gevoelig onderwerp, namelijk het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Reclame speelt een belangrijke rol bij de financiering van de media. Het vermindert de prijs van de omslag van tijdschriften en kranten en zorgt ervoor dat veel van de inhoud gratis beschikbaar is voor de consument. Dit is belangrijk voor de diversiteit en de vrijheid van meningsuiting, een vraagstuk waarover vaak wordt gesproken in dit Huis.
Wat we de afgelopen jaren hebben gezien is een opeenstapeling van verboden en regelgeving ten aanzien van reclame, zoals bij sigaretten, alcohol en vet voedsel, en binnenkort zullen er nieuwe voorschriften zijn voor op welke wijze autofabrikanten in hun reclames melding moeten maken van de CO2-uitstoot. Reclame is een gemakkelijk doelwit, aangezien het veel eenvoudiger is er voorschriften voor op te stellen dan de onderliggende problemen aan te pakken, die vaak complexer zijn – hoewel het verslag dat we vanavond bespreken pleit voor meer toezicht op reclame, ditmaal vanuit de subjectieve hoek van het genderbeleid.
Als mediacommissaris erken ik de onderliggende bezorgdheid ten aanzien van het beleid, maar ik vraag me af wat het effect van deze bezorgdheid is als deze van toepassing wordt geacht op een hele bedrijfstak en de bevolking in het algemeen. Aangezien het moeilijker is geworden om reclame te maken, omdat er minder geld beschikbaar is en vanwege alle verboden, hebben adverteerders de rol van reclame in hun marketinguitgaven gereduceerd. Er zijn andere manieren om producten aan de man te brengen, zonder ze aan te prijzen in de media, bijvoorbeeld productpromotie. Dat is zeer nadelig voor het pluralisme in de media, aangezien het merendeel van de geschreven pers – de kranten en de tijdschriften – niet voldoende inkomsten genereert om te kunnen worden uitgegeven.
In het verslag wordt geen rekening gehouden met de positieve aspecten, die de doelstellingen van het verslag om burgers te beschermen ondersteunen. Ik wil u een aantal voorbeelden geven. In artikel 3 van de Richtlijn inzake audiovisuele mediadiensten wordt in krachtige bewoordingen gerept over menselijke waardigheid en non-discriminatie met betrekking tot audiovisuele reclame. De Commissie, kan ik u verzekeren, zal ervoor zorgen dat bij de omzetting van deze richtlijn door de lidstaten wordt weergegeven wat de wetgever voor ogen had.
Bovendien wordt in het verslag de waardevolle rol die zelfregulering heeft gespeeld niet naar voren gebracht. Laat mij ook hier een voorbeeld van geven. U moet zich realiseren dat er goed gereageerd is in gevallen van, ik citeer, ongewenste stereotypen, en ik zal u een zeer concreet voorbeeld geven. De kledingindustrie is opgehouden met de zogenaamde “chique porno” campagnes, waarin vrouwen werden gestigmatiseerd als pure lustobjecten. Er zijn dus wettelijke middelen om een einde te maken aan de problemen.
We moeten in dit verband een zeer realistische benadering hanteren. Reclame is een kortstondig medium, dat vluchtig lezend of kijkend naar een televisiespotje van dertig seconden wordt waargenomen. Wat in het verslag “stereotypen in reclame” wordt genoemd, kan ook een snelle manier zijn om een product aan een bepaalde groepering te koppelen. Het kan tevens een weerspiegeling zijn van gebrekkig creatief werk. Er is echter sprake van goede en slechte reclame, en als commissaris voor de media moet ik accepteren dat de vrijheid van meningsuiting ook inhoudt dat men het recht heeft om te falen, zelfs om zeer te falen, ook al is dit niet naar onze zin. Als ik de voltallige vergadering hier zou vragen om daar een besluit over te nemen, denk ik dat er niet zou worden getornd aan het recht om te falen.
Zoals in het verslag wordt erkend, bestaat er geen beslissend onderzoek waarin een verband wordt gelegd tussen stereotypering en genderongelijkheid. Beleidsvorming vereist een stevige bewijsvoering, niet enkel krachtige opvattingen, en dat is waarop wij onze beleidsvoorstellen baseren en waarom de Commissie de positieve aanbevelingen ondersteunt die in het parlementair verslag zijn gedaan. De uitwisseling van goede praktijken tussen regelgevers is bijvoorbeeld iets wat we altijd stimuleren. Onderwijs, onderzoek en vervolgdebatten moeten zeker doorgang vinden.
Ik wil graag onderstrepen dat ik als mediacommissaris nu al negen jaar pleit voor cursussen op scholen over mediageletterdheid. Ik ben van mening dat dit het allerbelangrijkste is: dat we in jongeren het vermogen wakker kunnen maken om met een kritische blik te kijken, zodat ze reclames beter kunnen begrijpen en in staat zijn slechte reclames, die zeker niet thuishoren in onze samenleving, af te keuren. Ik zou willen dat we ons concentreerden op goede praktijken; ik ben bijvoorbeeld zeer te spreken over het Spaanse voorbeeld van beloningen voor reclames waarin positief wordt omgegaan met genderzaken. Daarmee zitten we op de juiste weg, en daarom moeten we het positieve benadrukken en kijken hoe we meer vooruitgang kunnen boeken, want het is de moeite waard om hiervoor te vechten.
Esther Herranz García, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, echte vrijheid eindigt waar de vrijheid van anderen begint, en hoe vrijer de media is, hoe vrijer de samenleving; met censuur en het verbieden van reclames gaat de vrijheid juist verloren, en dit heeft zijn weerslag op de inhoud van media-uitingen.
De Europese Volkspartij heeft om die reden amendementen ingediend over dit verslag om een aantal totalitaire misstappen te corrigeren die in strijd zijn met het beginsel van een vrije samenleving.
In de Europese marketing en reclame is al sprake van zelfregulering, en er bestaat reeds voldoende wetgeving op dit gebied in de lidstaten. Marketing en reclame maken niet alleen deel uit van de wereld van de media, ze maken deel uit van ons dagelijks leven, en gelukkig werken er op beide terreinen uitstekende vakmensen die zich merendeels bewust zijn van de invloed die ze uitoefenen op het sociale evenwicht. Om die reden zal de Europese Volkspartij tegen de amendementen en paragrafen stemmen die door de communisten zijn ingediend, aangezien daarin de beschuldiging wordt geuit dat er sprake is van een wijdverbreid chauvinisme en seksisme onder de werknemers in deze sector, hetgeen een misvatting is.
Wij in de Europese Volkspartij geloven in gelijkheid tussen mannen en vrouwen, maar we geloven ook dat dit gestimuleerd moet worden zonder iemand anders een slechte naam te geven. Wij zijn van mening dat kinderen en jongeren beschermd moeten worden, en dat zij opgevoed dienen te worden door hun families en de samenleving als geheel. In hun opvoeding moeten ze waarden meekrijgen die hen helpen een beter mens te zijn.
Ik ben van mening dat het dogmatische gebruik van gelijkheid, dat de doelstelling is van dit verslag, een ernstige misstap is, en de EPP zal dit vanzelfsprekend niet toestaan. Wij hopen ten zeerste dat onze amendementen worden aangenomen, zodat we het verslag kunnen ondersteunen. Zo niet, dan zal ik mij bij de eindstemming van stemming onthouden, uit respect voor de subsidiariteit van lidstaten en voor de vakmensen die in de marketing- en reclamewereld werkzaam zijn.
Ik geloof niet dat het bekritiseren van nationale wetten en het overschrijden van de bevoegdheden van dit Parlement goed voor ons zal zijn, aangezien het onze geloofwaardigheid in de toekomst zal verminderen.
Bernadette Vergnaud, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, dit verslag is niet zo ontspannend als het late tijdstip waarop het wordt besproken wellicht suggereert, en ik wil mevrouw Svensson bedanken voor het werk dat ze heeft verricht en voor haar medewerking.
Marketing en reclame zijn in onze samenleving alom vertegenwoordigd en dragen bij aan het creëren van sociale denkbeelden die soms nadelige effecten hebben, in de vorm van discriminatie of het vluchten in simplistische genderstereotypen. Reclame is zeker een bron van creativiteit, en dergelijke voorstellingen van de werkelijkheid worden soms bewust voor komische doeleinden gebruikt. Maar reclamemakers moeten niet vergeten dat ze ook een belangrijke educatieve rol moeten spelen, dat we het kritisch vermogen van jongeren moeten ontwikkelen, met het oog op het uitbannen van alle uitingen van discriminatie die het gevolg zijn van soms vernederende beelden op basis van geslacht, en die de waardigheid van het individu kunnen aantasten.
De doelstelling van dit verslag is niet om de redactionele of creatieve vrijheid in twijfel te trekken, maar om degenen die werkzaam zijn in deze sector te stimuleren om bestaande zelfregulerende systemen te verbeteren, samen te werken met de bevoegde autoriteiten om de voorschriften inzake goede praktijken te verbeteren, en zich bewust te zijn van hun verantwoordelijkheden, niet alleen met betrekking tot gendergelijkheid maar ook tot de lichamelijke en geestelijke gezondheid, die soms gevaar loopt door de druk die voortkomt uit de schoonheidsidealen die worden voorgeschreven als de wenselijke norm.
Op grond hiervan verzoek ik de leden van het Parlement om de vele amendementen te verwerpen die gedeelten van de tekst willen verwijderen, aangezien het verslag dan alle betekenis zou verliezen.
Sophia in 't Veld, namens de ALDE-Fractie. – (NL) Voorzitter, ik herken wel het probleem dat gesignaleerd wordt door de rapporteur. Ik stel me zo voor, stel dat er een verkenningsmissie komt van de planeet Mars. Die komen naar de aarde en ter voorbereiding kijken ze alleen maar reclame om een beeld te krijgen van de mensheid op aarde. Dan komen ze hier en dan zien ze tot hun verbijstering dat vrouwen niet alleen maar geïnteresseerd zijn in schoonmaakmiddelen en niet alleen maar de hele dag zit te wachten totdat hun man thuiskomt van het werk, dat vrouwen zelfstandig zijn en intelligent en hun eigen geld verdienen en dus ook consumenten zijn en dat je bovendien ook andere soorten families hebt op aarde die je nooit in de reclame ziet, zoals eenoudergezinnen of een homokoppel met kinderen, of een immigrantenfamilie, of bijvoorbeeld iemand in een rolstoel of met een spraakgebrek. Dat zie je namelijk nooit in de reclame. Dus tot zover ben ik het wel eens met de rapporteur.
Maar dat gezegd hebbend, sluit ik me aan bij de woorden van commissaris Reding en ook mijn collega van de EPP: er is altijd nog zoiets als vrijheid van meningsuiting. Ik geloof niet dat we op wat voor manier dan ook moeten ingrijpen in de inhoud van reclame. Beter is best practice, en ik mag hier natuurlijk geen merken noemen, maar ik denk aan een Italiaans modemerk dat al 20 jaar niet anders doet dan taboes doorbreken, en ook aan andere producten.
Verder is dit verslag veel te breed, want de titel zegt “marketing en reclame”, maar het gaat ook over schoolboeken, over tv, over internet, over videogames en nog veel meer. Ik vind eerlijk gezegd dat de EU daar met haar handen af moet blijven.
Verder komt er ook iets in voor over advertenties voor seksdiensten. Dat staat al helemaal buiten het onderwerp. Smaak en moraal kunnen verschillen, en hoe dan ook vind ik dat we dit niet vanuit de EU eenvormig moeten opleggen.
Ten slotte, als je kijkt naar het beeld dat in de reclame al 50 jaar wordt geschetst van vrouwen, dan stel ik tevreden vast dat vrouwen veel slimmer zijn dan wij denken. Ze laten zich door de reclame namelijk helemaal niet tegenhouden om gewoon zelfstandig te worden.
Ten slotte, als we echt iets willen doen heb ik twee concrete voorstellen. Ten eerste, als de reclame ons niet bevalt, dan staken we als consumenten, en ten tweede stel ik voor dat op een van de vier topposten in de Europese Unie minstens één vrouw wordt benoemd.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de aandacht vestigen op het bestaan, zowel op de televisie, waaronder ook de publieke zenders, als op reclamezuilen, van reclames waarvan de inhoud of de vorm denigrerend is voor de personen die erin voorkomen. Dit zijn meestal, maar niet altijd, vrouwen. Door hen van hun waardigheid te ontdoen, als objecten te behandelen en af te schilderen alsof ze van een lager intellectueel niveau zijn of enkel interesse kunnen opwekken in de seksuele sfeer, kan een gebrek aan eigenwaarde ontstaan bij slecht voorbereide personen die aan dergelijk materiaal worden blootgesteld. Dit vermindert hun inspanningen om bepaalde doelen in het leven te bereiken en beperkt hun ambities. Dergelijke reclames beïnvloeden met name jongeren, waardoor het effect ervan mogelijk nog ernstiger is. Het is een van de vele gevolgen van het overal aanwezige consumentisme. Voor veel mensen is winst, zelfs als het gemaakt wordt door middel van ongepaste middelen, belangrijker dan de behandeling van mensen als wezens met een innerlijke waardigheid die beschermd dient te worden. Het is derhalve belangrijk dat dit soort reclames door middel van wetgeving aan banden wordt gelegd.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, gelijkheid tussen vrouwen en mannen is een van de waarden en doelstellingen van de Europese Unie. De EU is voornemens die gelijkheid op alle fronten te bewerkstelligen. Het is ondenkbaar dat de reclame hiervan zou worden uitgesloten. Derhalve verwelkom ik het verslag van mevrouw Svensson, die dit belangrijke onderwerp aan de orde heeft gesteld en een evenwichtig verslag heeft ingediend. Daarvoor mijn oprechte dank.
Reclame heeft een onbewuste invloed op ons. Een belangrijk effect is de wijze waarop het genderstereotypen creëert. Discriminatie in reclame is tegengesteld aan de doelstelling van gelijkheid. De EU doet niet voldoende om seksisme en discriminatie in de media tegen te gaan. We moeten daarom duidelijk maken dat Europa een Europa van waarden is. We hebben geen behoefte aan reclames waarin vrouwen op hatelijke wijze worden afgebeeld, worden gereduceerd tot objecten of waarin grove clichés over vrouwen worden geuit ter vermaak. Hetzelfde geldt natuurlijk voor reclames over mannen.
Daarentegen zou ik verheugd zijn als reclame zou bijdragen om onze vastgeroeste ideeën over de rolverdeling, onze beeldvorming over mannen en vrouwen, op te schudden. Helaas heeft de reclame-industrie echter gevechtslinies opgeworpen tegen iets dat in wezen vanzelfsprekend zou moeten zijn, namelijk respect, en dan met name respect voor vrouwen. Ik begrijp niet waarom de reclame-industrie zo’n storm in een glas water veroorzaakt. Ik noem het een storm, omdat het jammer genoeg ook is doorgedrongen tot veel vrouwelijke leden in dit Huis.
Dit terzijde gelaten kunnen we het zeker eens zijn over de volgende grondbeginselen: we moeten alerter zijn ten aanzien van discriminatie in de media, en we hebben nationale toezichthoudende instanties nodig waar klachten kunnen worden neergelegd. Iets dergelijks bestaat overigens al in veel lidstaten. Daarom begrijp ik niet waarom er zo’n ophef over wordt gemaakt. Ik had zelfs gehoopt dat we verder zouden gaan in dit verslag. Om die reden hoop ik dat we het eens kunnen worden en het voorstel dat nu op tafel ligt kunnen ondersteunen, want we hebben dit verslag nodig als basis, en we moeten het niet nog verder afzwakken.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ondanks de vele positieve aspecten van het verslag door het vestigen van de aandacht op de negatieve invloed van de media, marketing en reclame, die menselijke wezens neerzetten als karikaturen en objecten en hen discrimineren en van hun waardigheid ontdoen, moet ik desalniettemin protest aantekenen tegen sommige argumenten die in het verslag zijn opgenomen, welke manipulatief zijn en gericht op het creëren van een moderne egalitaire samenleving die gespeend is van ethische modellen. Het is waar dat verscheidene hormonale en psychische therapieën het mogelijk maken met mensen te experimenteren, maar dergelijke experimenten veroorzaken ernstige trauma’s en zouden verboden moeten worden, net als experimenten met dieren slechts beperkt zijn toegestaan.
Zowel mannelijkheid als vrouwelijkheid, de tweeledige gedaante van het menselijk lichamelijk gestel, zijn aspecten die de persoonlijkheid vormen. Het is onmogelijk om van rol te verwisselen, aangezien deze rollen zijn vastgelegd in de menselijke aard. De aandacht vestigen op de invloed van reclame is prima, maar het zou beter zijn om door middel van ethische voorschriften toezicht te eisen op basis van een vooraf aangenomen universeel waardestelsel dat, in het beste geval, gebaseerd is op het goddelijk recht.
Edit Bauer (PPE-DE). – (SK) Soms realiseren we ons niet eens dat de consequenties van reclamebeleid vergaande gevolgen hebben voor de handhaving van stereotypen, waardoor een vrijwel onoverkomelijk obstakel wordt gevormd voor de veranderingen die nodig zijn om de vastgestelde doelstellingen te behalen, waaronder de Lissabondoelstellingen.
Desondanks kunnen we echter ook stellen dat reclame grote voordelen heeft. We moeten ons realiseren dat het reclamebeleid, vooral als het gaat over mannen en vrouwen, een remmende werking heeft op het proces om het beroeps- en privéleven in balans te brengen, aangezien er zeer vaak een beeld wordt geschetst van een vrouw die gelukkig lachend de regie voert over haar soms tegenstrijdige taken, die voortkomen uit haar verschillende sociale rollen en die vaak onder aanzienlijke tijdsdruk moeten worden uitgevoerd.
Het probleem is niet alleen dat wordt vastgehouden aan verouderde stereotypen van mannelijke en vrouwelijke rollen, maar dat deze ook verder worden versterkt, want deskundigen waarschuwen dat reclames niet alleen verwachtingen versterken maar deze ook creëren. Een van de meest verbijsterende voorbeelden hiervan is het aantal meisjes dat leidt aan anorexia.
Aangezien marketing en reclame gebruik of misbruik maken van bestaande stereotypen, heeft het voor de Europese Raad geen zin om resoluties aan te nemen die stereotypen bestrijden, aangezien dit volstrekt nutteloos is.
Een specifieke Europese gedragscode zal echter ook geen oplossing zijn. Het probleem met marketing en reclame kan niet worden toegeschreven aan de media als zodanig. Het is jammer dat het verslag, in een poging het probleem op te lossen, een methode kiest die ofwel onuitvoerbaar is of het gewenste doel niet bereikt.
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE). - (BG) Voorzitter, commissaris, collega’s, ik vind het verslag uitermate belangrijk en noodzakelijk. De omgeving die ons de hele dag omringd is bijzonder belangrijk voor de vorming van gewoonten, gedrag en houdingen ten aanzien van problemen, waaronder gelijkheid. Marketing, reclame, de media, het internet en de televisie kunnen wel degelijk zowel een positieve als een zeer negatieve houding ten opzichte van het idee van gendergelijkheid teweegbrengen.
Zonder mediabedrijven, organisaties en instanties die actief zijn in marketing en reclame bij de uitvoering van hun werkzaamheden in hun vrijheden te beknotten, en zonder een censuur in te stellen, moeten we inzien wat de negatieve gevolgen zijn en verwerpen dat vrouwen in een ongunstig daglicht worden gesteld, als subjecten die geweld en seksisme uitlokken of, zoals ze ook worden uitgebeeld, in een combinatie van “opwindende” vrouwelijke beelden en nog opwindender, verleidelijke alcoholische dranken. Dat is toch vernederend?
Omdat we gelijkheid beschouwen als een samenwerkingsverband, denken we dat de verdraagzaamheid van marketing en reclame ten aanzien van deze problemen ook geldt voor mannen. Reclame en marketing moeten een weg vinden om gelijkheid te begrijpen, ze moeten een weerspiegeling zijn van de ethische modellen van gelijkheid tussen mannen en vrouwen, en de filosofie van gelijkheid niet verstoren door enkel te streven naar winst. Marketing en reclame moeten daarom een omgeving van sociaal begrip en sociale vooruitzichten creëren.
Het verslag onderstreept de noodzaak om de beginselen van gendergelijkheid door middel van op verschillende leeftijdsgroepen gerichte programma’s en materialen te verspreiden in de media, goede praktijken inzake respect begrijpelijk te maken voor het grote publiek, en waardering te tonen voor de verschillen tussen de seksen en voor non-discriminatie. Dit zal een cultuur van gelijkheid vormen, en vervolgens gelijkheid creëren.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Reclame is een integraal onderdeel van ons leven en heeft ontegenzeggelijk invloed op de gedragingen van het publiek en de vorming van de publieke opinie.
De rapporteur, mevrouw Svensson, brengt in het verslag punten naar voren die ik onderschrijf. Dit zijn voornamelijk punten waarin wordt aangegeven dat het noodzakelijk is kinderen en jongeren te beschermen voor negatieve reclame en advertenties. Het aanprijzen van seksuele diensten en prostitutie heeft een corrumperend effect op kinderen van een gevoelige leeftijd.
Mijn mening over hoe de vastgestelde doelstelling kan worden behaald verschilt echter van die van de rapporteur. Het is ingewikkeld om op Europees niveau in te grijpen in de mediavrijheid, omdat we ons daarmee niet houden aan het beginsel van subsidiariteit. Ik geloof niet dat we erin zullen slagen een Europese ethische gedragscode aan te nemen op het gebied van marketing en reclame.
Onze bezorgdheid over de jongere generatie moet voornamelijk door ouders en leraren worden aangepakt. Ik ben ervan overtuigd dat de belangrijkste verantwoordelijkheid bij ouders en leraren ligt, die de mogelijkheid hebben om kinderen te leren op verstandige en verantwoorde wijze gebruik te maken van de televisie en nieuwe technologieën.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). - (PL) In de resolutie wordt te veel de nadruk gelegd op het probleem van ongelijkheid tussen mannen en vrouwen en op genderstereotypen. Negatieve stereotypen moeten worden benoemd, en genderongelijkheid is een belangrijk aspect van slechte reclame, maar het is niet het enige.
In de eerste plaats tonen veel psychologische onderzoeken aan dat kinderen − met name kinderen, maar ook volwassenen − agressie, negatieve opvattingen en negatief gedrag aanleren door de televisie en andere media. Aansluitend op wat commissaris Reding te zeggen had over onderwijs op scholen, is wat ik als psycholoog belangrijk vind dat onderzoek aantoont dat mensen ervan overtuigd zijn dat met name televisie en reclame hen niet zodanig beïnvloeden dan in werkelijkheid het geval is. Marketing en reclame in de media manoeuvreren tussen informatie, promotie en manipulatie. Het probleem is deze zaken van elkaar te onderscheiden. Wanneer voor iedereen toegankelijke reclame niet in overeenstemming is met morele, sociale en psychologische beginselen, is het schadelijk. Dat is waarschijnlijk de kern van dit verhaal.
Monica Maria Iacob-Ridzi (PPE-DE). – (RO) Ik wil graag een aantal praktische maatregelen voorstellen waarmee we het probleem van de negatieve invloed van reclame op gendergelijkheid in Europa kunnen aanpakken.
Wat betreft de Europese regelgeving die in dit geval kan worden toegepast, is het beginsel van het land van oorsprong een cruciaal gegeven. Dit beginsel is ook van toepassing op reclame, zodat een productie die door een nationaal omroepbestuur is goedgekeurd, daarmee tevens in alle andere lidstaten is goedgekeurd voor uitzending.
We hebben onlangs te maken gehad met duidelijke voorbeelden van genderdiscriminatie die werden aangeprezen in reclameproducties, waarvan niet konden verhinderd dat ze werden uitgezonden in de landen van de Europese Unie. Op grond hiervan ben ik van mening dat er met betrekking tot het beginsel van het land van oorsprong uitzonderingsregels moeten worden opgesteld, wanneer blijkt dat er door aanstootgevende mediaproducties inbreuk wordt gemaakt op het Europees pact voor gendergelijkheid. Aangezien we discussiëren over een onderwerp dat onder de bevoegdheid van de Gemeenschap valt, namelijk de handel in audiovisuele diensten, denk ik dat er boetes moeten worden ingesteld die door de Europese Commissie kunnen worden opgelegd aan producenten die door middel van reclame discriminerende beelden aanprijzen.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, wij zijn vóór de markteconomie en het concurrentievermogen. Daarom willen we dat de waarheid wordt verteld op basis van gezonde concurrentie: producten behoren met elkaar te concurreren op grond van werkelijke feiten.
Vrijheid is niet hetzelfde als onverantwoordelijkheid, en reclame is geen truc waarmee iedereen de aandacht kan trekken met zijn producten. We spraken vanochtend over het aanpakken van discriminatie, en het is uiterst merkwaardig dat degenen die voorstander zijn van de afschaffing van discriminatie, de menselijke waardigheid niet willen beschermen door zelfregulering toe te passen bij reclame.
Ik complimenteer de commissaris, want door middel van haar voorstellen heeft ze meermalen laten zien dat ze met behulp van de media en zeer moderne technologieën maatregelen treft om minderheden te beschermen en waarden veilig te stellen.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het eens met het standpunt dat ouders en wettelijke voogden grote verantwoordelijkheid dragen in de wijze waarop ze met kinderen omgaan. Vandaag de dag ziet en behandelt het bedrijfsleven kinderen als belangrijke consumenten. Daarom is het nodig om ze vanaf zeer jonge leeftijd bewust te maken van de macht van reclame en de mogelijk nadelige effecten ervan. Ik geloof echter niet in het idee dat we dit in heel Europa op uniforme wijze moeten regelen.
Zoals de commissaris al zei, moeten we kinderen op scholen al vanaf zeer jonge leeftijd de weg wijzen, en ze bewust maken van zowel de mogelijkheden als de risico’s die verbonden zijn aan reclame.
Eva-Britt Svensson, rapporteur. − (SV) Dank u voor het debat. Ik zou graag één zaak willen verhelderen: het verslag is afkomstig van Europees Unitair Links, en van niemand anders. Met betrekking tot de amendementen zou ik u eraan willen herinneren dat 53 amendementen van de verschillende fracties zijn aangenomen door de commissie, waaronder vier amendementen ingediend door mevrouw Herranz García.
Er is verwezen naar de vrijheid van meningsuiting. De vrijheid van meningsuiting is vanzelfsprekend onaantastbaar. Er staat niets in het verslag over mogelijke nieuwe wetgeving, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten. Dat is een zaak voor de landen afzonderlijk. Wat we doen in het verslag is ons richten op de instanties die al bestaan, autonome en verenigde instanties waarin producenten, reclamemakers en consumenten gezamenlijk komen tot de beste werkwijze.
De Commissie zegt dat er meer overtuigend onderzoek nodig is over hoe de gelijkheid wordt beïnvloed. Daar ben ik het mee eens, en daarom is dit in het verslag onderstreept. We hebben behoefte aan meer onderzoek. We moeten zorgen dat er een kritische blik ontstaat! Dat is precies waar het in het verslag om gaat: het opwekken van bewustzijn en daarmee ook van een kritische blik!
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 3 september om 11.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. – (HU) De strijd tegen stereotypen is een van de zes prioritaire actieterreinen van de routekaart voor gelijkheid voor 2006-2010.
Dit is een principekwestie, waarvan de uitwerking in de praktijk bijzonder verstrekkend en diepgaand is, aangezien stereotypen een schandelijke situatie creëren voor vrouwen en een grote belemmering vormen voor hun succes, of dit nu is in hun zoektocht naar een baan, in hun werk, het verloop van hun carrière, in hun deelname aan besluitvorming of het in balans brengen van hun beroeps- en privéleven. Stereotypen creëren en handhaven ongelijkheid op ieder terrein van het bestaan, waardoor ze onnoemelijke schade toebrengen aan de gehele samenleving en een belangrijke ondermijnende invloed hebben op de pogingen om op doeltreffende wijze gelijkheid tot stand te brengen.
Ik ben van mening dat er behoefte is aan een goed geplande, gecoördineerde aanpak en campagnes tegen stereotypen, en belangrijke aspecten die daarvan deel uitmaken zijn onder andere het sociale bewustzijn dat ontstaat in de kindertijd, onderwijs en de toepassing van goede praktijken.
De marketing- en reclame-uitingen die in de media verschijnen, spelen een belangrijke rol in het beeld dat gevormd wordt van vrouwen: het ongunstige beeld draagt in grote mate bij aan het in stand houden van de schandelijke situatie. Deze trend kan echter ook omgebogen worden door een realistisch beeld te geven van de werkelijkheid en de mogelijkheden en vaardigheden van vrouwen. We moeten daarom alle mogelijke instrumenten inzetten en maatregelen opstellen waarmee we positieve verandering kunnen bevorderen. Daarnaast is het van wezenlijk belang dat de bestaande wetgeving op de juiste wijze wordt toegepast.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van Eva-Britt Svensson over het effect van marketing en reclame op de gelijkheid tussen vrouwen en mannen behoort tot de categorie verslagen die zich mengen in zaken die niet van prioritair belang zijn met het oog op de problemen die de Europese Unie momenteel teisteren. In bepaalde opzichten is het verslag eenvoudig niet serieus te nemen.
Voor de rapporteur vormen genderstereotypen een groter probleem dan de steeds grovere media-inhoud, met name met betrekking tot kinderen. Gezien de bestaande reclamecodes die van kracht zijn in de media, is de bewering dat reclames en advertenties haat opwekken over genderrichtlijnen overdreven. In het verslag wordt niet gerept over het groeiende probleem van genderdiscriminatie onder burgers van de EU die het moslimgeloof aanhangen. Ik vrees dat de kranten en tijdschriften voor moslimgelovigen niet worden gevolgd indien het gaat om de gelijkheid tussen vrouwen en mannen.
Dat is een probleem dat zeer ernstig en moeilijk op te lossen is voor de lidstaten van de EU. De bestaande goede verhoudingen op het gebied van een gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de traditionele, historische Europese samenleving vereisen op dit moment geen inmenging. Individuele gevallen van ontaard gedrag op dit gebied kunnen worden bestreden door middel van de bestaande wetgeving.
17. Klonen van dieren voor de voedselproductie (debat)
De Voorzitter. − Het volgende onderwerp is het debat over de mondelinge vraag (O-0069/2008 - B6-0545/2008) van Neil Parish, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aan de Commissie over het klonen van dieren voor de voedselproductie.
Neil Parish, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil commissaris Vassiliou van harte welkom heten om hier vanavond naar onze mondelinge vraag te luisteren, in het bijzonder op dit late tijdstip.
Wanneer wij het hebben over klonen, gaat het niet alleen om de voedselveiligheid; wij Europeanen geloven ook dat we krachtens het gemeenschappelijk landbouwbeleid voedsel produceren volgens zeer strenge normen, en dit geldt tevens voor het welzijn van dieren. De problemen inzake klonen hebben niet alleen betrekking op het welzijn van dieren, maar ook op het vertrouwen van consumenten in voedsel dat wellicht afkomstig is van gekloonde dieren.
U hoeft enkel naar de overzijde van de Atlantische Oceaan te kijken, naar de Verenigde Staten van Amerika, om te zien hoe verhinderd kan worden dat gekloonde dieren in de voedselketen terechtkomen. Als een gekloonde stier aan het eind van zijn leven bijvoorbeeld 1 000 euro waard is om te worden opgenomen in de voedselketen, dan zullen de personen die die stier gefokt hebben een borgstelling moeten opstellen, die bijvoorbeeld 3 000 euro waard is, en wanneer ze het dier vervolgens afmaken en ervoor zorgen dat het niet in de voedselketen terechtkomt, krijgen ze de borgstelling terug. Dit is een uiterst eenvoudige methode om gekloonde dieren buiten de voedselketen te houden.
Ik denk dat we deze zaak zeer serieus moeten nemen, en ik wil de commissaris dringend verzoeken er opnieuw naar te kijken.
Ik zal een aantal problemen die verband houden met klonen doorlopen, met name vanuit het oogpunt van het dierenwelzijn. Klonen leidt tot ernstige problemen van de gezondheid en het welzijn van klonen en hun surrogaatmoeders: de gezondheidsproblemen van de dieren komen voort uit de invasieve technieken die vereist zijn om een kloon te produceren. Daarnaast is er het lijden bij surrogaatmoeders die gekloonde foetussen dragen, en het grote aantal ongezonde dieren en het hoge sterftecijfer onder jonge gekloonde dieren.
In het Scientific and Technical Review van de Wereldorganisatie voor diergezondheid (OIE) is vastgesteld dat slechts bij zes procent van de gekloonde embryo’s gezonde klonen werden voortgebracht die lang leefden.
In het verslag van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) wordt tevens gewezen op een groeiend aantal mislukte zwangerschappen en aandoeningen bij moederdieren van gekloonde embryo’s. Als gevolg van deze aandoeningen, en de grotere omvang van klonen, wordt er veelvuldiger gebruik gemaakt van een keizersnee bij vee dat drachtig is van klonen dan bij gewoon zwangere dieren. Het sterfte- en ziektecijfer onder gekloonde dieren is hoger dan bij door seksuele voortplanting voortgebrachte dieren; dit kan nadelige effecten hebben voor zowel het welzijn van het moederdier als dat van de kloon.
Vanuit ethisch oogpunt betwijfelt de Europese werkgroep voor ethische vraagstukken of het klonen van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening ethisch aanvaardbaar is. Tevens ontbreken volgens de werkgroep overtuigende argumenten om de productie van voedsel dat afgeleid is van klonen en hun nakomelingen te rechtvaardigen.
Wanneer men kijkt naar de cijfers inzake de gevolgen van het klonen van dieren, geeft dit het volgende beeld: gekloonde kalveren zijn vaak 25 procent zwaarder dan normaal, wat leidt tot een pijnlijke geboorte; 25 procent van de koeien die zwanger zijn van klonen ontwikkelt op dag 120 van de zwangerschap hydroallantois. Verslagen uit 2003 tonen aan dat slechts dertien procent van de embryo’s die in surrogaatmoeders worden geplaatst zich ontwikkelen tot kalveren die na een volledige draagtijd geboren worden; slechts vijf procent van alle gekloonde embryo’s die overgeplaatst worden naar de ontvangende koeien weet te overleven. In het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid wordt een onderzoek aangehaald waarin van de 2 170 runderen die embryo’s geplaatst kregen slechts 106 dieren levend geboren werden – 4,9 procent – en slechts 82 dieren meer dan twee dagen in leven bleven.
Buiten de problemen op het gebied van dierenwelzijn moeten we ook rekening houden met de problemen die ontstaan in de genenbank van dieren, en dit aspect heeft ook betrekking op de veehouderij. Neem bijvoorbeeld de Holstein-Friesian: er wordt aangenomen dat er slechts circa vijftig variëteiten zijn van de Holstein Friesian. Als we stieren beginnen te klonen en de vaars van een gekloonde stier weer wordt teruggeplaatst bij de nakomelingen, zodat dezelfde vader wordt gebruikt, dan zullen we een nog krappere genenbank creëren. Dan ontstaan er problemen met ziektes en genen die worden overgedragen op het nageslacht. We moeten er derhalve voor zorgen dat er sprake is van hybride groeikracht.
De industrie kan zelf niet verklaren waarom een gekloond dier de cel in zich draagt van de ouder, een zogenaamde oudercel. Op grond hiervan bestaat er opnieuw het risico dat er een dier wordt voortgebracht dat niet zo sterk en gezond is als normaal.
Ik roep de Commissie derhalve op voorstellen in te dienen voor een verbod op het klonen van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening en het op de markt brengen van vlees of zuivelproducten van gekloonde dieren.
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Parish bedanken voor het stellen van deze vraag, aangezien het een vraag betreft waar de Commissie veel aandacht aan heeft besteed en die zij belangrijk acht, en het is zeker iets wat ons bezighoudt. De Europese Commissie heeft, zoals de heer Parish reeds noemde, de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid verzocht een advies in te dienen over de gevolgen van het gebruik van levende gekloonde dieren voor de voedselveiligheid, de gezondheid en het welzijn van dieren en het milieu.
Het definitieve advies werd op 15 juli van dit jaar aangenomen, en de Commissie evalueert nu welke stappen er moeten worden ondernomen. Dit advies verwijst naar onduidelijkheden in de risicoanalyse die te wijten zijn aan het beperkte aantal onderzoeken dat beschikbaar is. Het verwijst tevens naar het feit dat de gezondheid en het welzijn van een aanzienlijk deel van de klonen in ongunstige zin, vaak in ernstige mate en met dodelijke afloop, beïnvloed wordt.
Alhoewel het klonen van dieren de laatste jaren efficiënter verloopt, is de Commissie zich ervan bewust dat de nadelige gevolgen voor de gezondheid en het welzijn van dieren vandaag de dag nog altijd aanwezig zijn. Er bestaan aanwijzingen dat het aantal dieren dat na de geboorte sterft of ziek blijkt te zijn bij klonen hoger ligt dan bij door seksuele reproductie voortgebrachte dieren. De meeste klonen die overleven zijn echter normaal en gezond, zoals is vastgesteld door middel van psychologische metingen en door gedrags- en klinische studies.
De Commissie volgt de wetenschappelijke ontwikkelingen op dit gebied nauwgezet. In 2004 financierde de Commissie ook een pan-Europees onderzoeksproject met de titel “Cloning in Public”, gericht op ethische, juridische en andere sociale aspecten van het klonen van dieren voor de agrarische sector. Het project werd gecoördineerd door het Deense Centre for Bioethics and Risk Assessment en was gericht op het stimuleren van het publieke debat over het onderwerp biotechnologie.
In het kader van de betrokkenheid van het publiek lanceerde de Commissie in het najaar van 2007 een openbare raadpleging over de ethiek van het klonen van dieren voor de voedselproductie, en in september 2007 organiseerde zij een open rondetafelconferentie over hetzelfde onderwerp met vertegenwoordigers uit de academische wereld, het bedrijfsleven, non-gouvernementele organisaties, de civiele samenleving, internationale organisaties, de industrie, enzovoort. Teneinde de publieke participatie te vergroten werd de rondetafelconferentie tevens uitgezonden via het internet, en de notulen hiervan zijn gepubliceerd.
Tot slot heeft de Commissie onlangs een Eurobarometer-opiniepeiling gelanceerd over het standpunt van consumenten over klonen voor de voedselproductie. De doelstelling hiervan is om het publiek te vragen naar zijn mening en mate van bewustzijn over klonen en voedingsmiddelen die zijn afgeleid van de nakomelingen van gekloonde dieren. De conclusies hiervan zullen op korte termijn beschikbaar worden gesteld.
Bij de behandeling van gevoelige kwesties, zoals klonen, houdt de Commissie volledig rekening met ethische overwegingen. Sinds 1997 besteedt de Commissie aandacht aan de ethische kant van het klonen van dieren, toen de adviesgroep ethische implicaties van de biotechnologie aan de Europese Commissie een advies uitvaardigde over de ethiek van klonen. Gezien de in die tijd geldende stand van zaken binnen de technologie werd in het advies niet gerept over het gebruik van klonen ten behoeve van de voedselvoorziening. Om die reden vroeg de Commissie de Europese werkgroep voor ethische vraagstukken inzake de wetenschappen en nieuwe technologieën, het onafhankelijk adviesorgaan van de Commissie op dit terrein, om een advies uit te brengen over de ethische aspecten van het klonen van dieren voor de voedselproductie. Hun advies werd in januari van dit jaar gepubliceerd. Gezien de huidige omvang van het lijden en de gezondheidsproblemen bij surrogaatmoeders en gekloonde dieren vroeg de Europese werkgroep voor ethische vraagstukken zich af of het klonen van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening ethisch te rechtvaardigen is. De werkgroep verklaarde dat er op dit moment geen overtuigende argumenten zijn die de voedselproductie met behulp van gekloonde dieren en hun nakomelingen rechtvaardigen. De Commissie bestudeert momenteel de punten van zorg die door de werkgroep zijn geuit.
Volgens internationale voorschriften moeten invoerbeperkingen van producten gebaseerd zijn op legitieme gronden, niet discriminerend zijn en in verhouding staan tot de gestelde doelen. Volgens wereldwijde handelsvoorschriften mogen voedingsmiddelen uit derde landen worden geweigerd indien ze een ernstige bedreiging vormen voor de gezondheid van mens en dier. Op basis van de uitgevoerde studies en het advies van de Europese werkgroep voor ethische vraagstukken zal de Commissie overwegen of er beperkingen moeten worden opgelegd. Ik ben er zeker van dat dit zeer binnenkort zal gebeuren.
Agnes Schierhuber, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de discussie die we vandaag voeren is van essentieel belang als middel om de aandacht te richten op de gevaren die klonen met zich meebrengt. Ik ben Neil Parish zeer dankbaar dat hij deze mondelinge vraag heeft voorgelegd aan de Commissie. Eén ding is helder, namelijk dat de gezondheid van dieren onlosmakelijk verbonden is met voedselveiligheid.
Zoals we weten zijn er verschillende soorten kloonprocessen: therapeutisch klonen, reproductief klonen en het klonen van DNA. Vandaag bespreken we het reproductief klonen. Reproductief klonen houdt in het tot stand brengen van een genetisch identieke kopie van iets: een plant, een dier, en wellicht op een dag – als we de behoefte voelen alle grenzen te overschrijden – zelfs een menselijk wezen.
Wanneer er echter gebruik wordt gemaakt van klonen bij het fokken van dieren voor de voedselproductie, ontstaan er problemen. Het eerste probleem waarnaar ik wil verwijzen is het hoge sterftecijfer. We weten van de Amerikanen dat slechts zeer weinig klonen overleven. Als gevolg hiervan is klonen voor de voedselproductie niet financieel levensvatbaar. Vanaf het allereerste begin heeft de kloon de genetische leeftijd van het origineel. Dat wil zeggen dat als het origineel een zes jaar oude koe is, de kloon een kalf is wiens genen zes jaar oud zijn. In het kloonproces wordt het genoom van de kloon onvermijdelijk beschadigd. Dit maakt de kloon ontvankelijk voor ziektes en parasieten.
Commissaris, wanneer het klonen verschillende generaties beslaat, is er sprake van een groeiende verarming van de genetische diversiteit waar soorten van afhankelijk zijn om te overleven, aangezien het hen in staat stelt zich aan te passen aan veranderingen in hun natuurlijke leefomgeving.
Ten slotte dient de vraag zich aan of de mensheid zich kan veroorloven in te grijpen in de meest natuurlijke biologische processen, zelfs als dit met de beste bedoelingen gebeurt. Het lijkt mij niet nodig iets te veranderen wat reeds miljoenen jaren goed functioneert. Mensen leven in ieder geval te kort om de gevolgen van hun acties op de langere termijn zelf nog te ondervinden. Ik hoop dat we ons niet voor hetzelfde dilemma gesteld zien als Goethes tovenaarsleerling, die zich niet kon verlossen van de geesten die hij zelf te voorschijn had getoverd.
Csaba Sándor Tabajdi, namens de PSE-Fractie. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het volstrekt eens met het voorstel van de heer Parish: hier moet in twee opzichten een beleid van nultolerantie worden gevoerd. Ten eerste mogen gekloonde dieren op generlei wijze de voedselketen binnendringen; hier zijn we het allemaal over eens. We zijn het er ook volstrekt mee eens, en we willen de Commissie vragen hier zorg voor te dragen, dat gekloonde dieren uit Argentinië, Brazilië of van elders buiten de Europese Unie op geen enkele wijze mogen worden geïmporteerd of binnengebracht in de Europese Unie. Dit is het tweevoudige beleid van nultolerantie dat volgens mij de essentie is van het voorstel van de heer Parish. Mevrouw Schierhuber en de heer Parish hebben beiden gezegd dat er nog altijd enorm veel risico’s zijn, dat er geen sprake is van daadwerkelijke, passende controles of toezicht en dat er onvoldoende proefdieren en onderzoeken zijn, en de onderzoeken die gedaan worden zijn alleen van toepassing op varkens en rundvee, zodat er sprake is van een bijzonder groot risico. Dit alles kan in feite worden samengevat door te zeggen dat gekloonde dieren niet in de voedselketen terecht mogen komen, en het is natuurlijk absurd en idioot om onderzoek op het gebied van genetische manipulatie en de biotechnologie aan banden te leggen. Onderzoek is één ding, de voedselketen is iets anders. Ten derde zijn er omvangrijke, betrouwbare controles vereist die onafhankelijk van organisaties binnen de sector worden uitgevoerd, alsmede onafhankelijk toezicht voor de langere termijn. Dank u voor uw belangstelling.
Mojca Drčar Murko, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de ervaring met andere zaken die een probleem vormen voor de voedselveiligheid, en het stellen van adequate vragen over de verhouding tussen mensen – als zijnde het dominante ras – en dieren, leert ons dat de perceptie van het publiek in grote mate afhankelijk is van de specifieke kennis over het onderwerp. Consumenten zijn steeds gevoeliger voor het lijden en de mishandeling van landbouwdieren. Daarom dienen ze goed geïnformeerd te worden over de risico’s die het klonen van dieren met zich meebrengt. Er is een educatieve campagne nodig, die het publiek duidelijk maakt wat een ongelofelijk verspillend proces het klonen tot dusver geweest is.
Het was te verwachten dat de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid geen duidelijke problemen zou vaststellen met betrekking tot de veiligheid van voedselproducten van klonen of landbouwdieren in vergelijking met op conventionele wijze gefokte dieren. De EFSA onderstreepte echter wel in haar meest recente verslag dat klonen belangrijke nadelige gevolgen heeft voor de gezondheid en het welzijn van dieren.
Het klonen veroorzaakt sociale problemen, waardoor er een dringend beroep op ons wordt gedaan het klonen van dieren voor voedsel en de import van gekloonde dieren en hun nakomelingen te verbieden.
Janusz Wojciechowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, onze beschaving leeft van de exploitatie van dieren, en zal dit zeker nog lang blijven doen. We doden dieren om aan veel behoeften te voldoen, maar we stellen ons ook bepaalde voorwaarden. Wij Europeanen stellen in ieder geval grenzen aan het lijden van dieren, en we bevorderen hun welzijn. Onze wetgeving schrijft voor dat een dier geen object is.
Het klonen van dieren is een controversieel wetenschappelijk wapenfeit. Het voor economische doeleinden klonen van dieren is in tegendeel een ethische misstand. Hier is geen sprake meer van het houden van dieren voor de veehouderij, maar van de productie van dieren. Het is niet eens gebaseerd op het principe van de productielijn, maar op de wet van het fotokopieerapparaat. We zouden het op morele gronden moeten verwerpen, in naam van ons respect voor dieren maar ook in naam van onze eigen menselijkheid. Wanneer wij dieren behandelen als objecten zijn we slechts één stap verwijderd van het behandelen van mensen als objecten. En het is nog maar een kleine stap om van het klonen van dieren over te gaan tot het klonen van mensen. Namens de Unie voor een Europa van Nationale Staten ondersteun ik de resolutie.
David Hammerstein, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag mij af wat we hopen te bereiken met een moratorium op het klonen van dieren voor de voedselvoorziening. Wat hopen we te bereiken door het voorzorgsbeginsel toe te passen en de import van gekloonde dieren te verhinderen? Wat hopen we te bereiken door op te houden dieren te behandelen als louter objecten en hen onnodig lijden toe te brengen?
Het schaap Dolly is ziek en misvormd gestorven. Het experiment met het schaap Dolly was een mislukking. Het lijkt echter alsof we er niets van geleerd hebben.
Klonen kan de genetische diversiteit verminderen; het kan leiden tot een grotere vatbaarheid voor dierziekten; het kan een situatie teweeg brengen waarin gevoelige wezens, onze dierlijke soortgenoten die pijn kunnen voelen en ervaren, nog meer lijden moeten ondergaan.
Kartika Tamara Liotard, namens de GUE/NGL-Fractie. – (NL) Voorzitter, ik wil mijnheer Parish heel hartelijk bedanken en ik kan hem helemaal ondersteunen in wat hij gezegd heeft. Het is bewezen, klonen veroorzaakt dierenleed en tot die conclusie kwam de EFSA ook. Als wij het klonen van dieren voor de productie van voedsel toestaan, lopen we naast dierenleed en ethische bezwaren ook tegen de volgende problemen aan: het is sterk de vraag of de consument überhaupt wel gekloond vlees wil eten, het is onzeker hoe de veiligheid hiervan zal zijn en tot slot is het maatschappelijk debat over kloonvoedsel nog niet eens goed op gang gekomen.
Ik ben daarom best verontwaardigd over het feit dat de Commissie zelfs durft voor te stellen om klonen onder de definitie van de verordening over nieuwe voedingsmiddelen te laten vallen. Zij geeft hiermee indirect aan dat zij voorstander kan zijn van het klonen voor dieren voor de productie van voedsel. Dus vraag ik de Commissie met klem ook in dit verslag haar visie hierop te herzien. Gezien alle bezwaren roep ik de Commissie tevens op om zonder uitstel met voorstellen te komen voor een algeheel verbod op het klonen van dieren.
Jim Allister (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is juist en vanzelfsprekend om de kwaliteit van de veestapel te verbeteren door te fokken met onze beste dieren. Kunstmatige inseminatie en embryotransplantatie voorzien in deze behoefte. Klonen is echter een heel ander verhaal: het is, zoals het Britse agentschap voor de voedselveiligheid opmerkte, een sprong voorwaarts die veel verder gaat dan moeder natuur de helpende hand bieden.
Buiten andere ethische vraagstukken, en het gevaar van het kopiëren van deze wetenschap op menselijk vlak, bestaat er terecht bezorgdheid over het dierenwelzijn. Het vroegtijdig ouder worden en de gezondheidsgebreken die zijn vastgesteld bij voorbeelden van klonen die prominent zijn behandeld in de media, zoals het schaap Dolly, herinneren ons aan die aspecten van dierenwelzijn. Door meer geld te besteden aan de bestrijding van ziektes bij dieren zouden we meer gebaat zijn dan door te experimenteren met moeder natuur.
Vanuit het oogpunt van consumenten is er ook sprake van het probleem van de voedselkwaliteit, aangezien gekloonde veestapels allen dezelfde vatbaarheid hebben voor dezelfde soorten ziektes, terwijl genetische diversiteit ons vrijwel de beste bescherming biedt tegen onbeheersbare uitbraken van ziektes. Hoe ik ook naar dit onderwerp kijk, ik kan niets vinden dat me ervan overtuigt dat het klonen van dieren juist, noodzakelijk of in het publieke belang is.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, als de bescherming van de biodiversiteit een prioriteit is van de Europese Commissie, dan zou er van klonen geen sprake mogen zijn. Ik zou graag de argumenten ten gunste van het klonen van dieren voor de voedselvoorziening horen. Moeten we alleen geleid worden door economische overwegingen? Wat te denken van de ethische, sociale en gezondheidsvraagstukken?
Voordat we besluiten in te stemmen met de verkoop van dergelijk voedsel op de Europese markt, is voor een dergelijke stap de toestemming van onze burgers vereist. Ik weet zelf niet zeker of ik in staat zou zijn een varkenskarbonade van een gekloond varken of melk van een gekloonde koe door mijn keel te krijgen.
In plaats van na te denken over genetisch gemanipuleerd voedsel en voedsel van gekloonde dieren, zouden we ons moeten bezinnen over het treffen van maatregelen ten gunste van een terugkeer naar natuurlijk voedsel, dat ecologisch en gezond is en geen chemicaliën bevat. Laat ons het klonen toevertrouwen aan de wetenschap. Naar mijn mening is er nog altijd een lange weg te gaan van het laboratorium naar het bord van de Europese consument, want er zijn nog steeds te veel onopgeloste vragen. En omdat er nog steeds zo veel vragen onbeantwoord zijn, ben ik ervan overtuigd dat we in deze zaak niet haastig te werk moeten gaan.
Bovendien moet de Commissie niet in strijd met de mening van de Europese burgers handelen. Zelfs als van gekloonde dieren afgeleide voedingsmiddelen waren toegestaan op de Europese markt, ben ik ervan overtuigd dat deze producten, indien ze duidelijk herkenbaar waren en mensen bewust tot een aankoop moesten overgaan, niet bijzonder veel afnemers zouden vinden onder Europese consumenten.
Als we producten op de markt brengen die afgeleid zijn van gekloonde schapen, kippen, geiten of runderen, zullen we het imago van het Europese landbouwmodel vernietigen, dat zoveel waarde hecht aan de bescherming van het milieu en het welzijn van dieren.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik ben tevens een groot voorstander van het voorstel van Neil Parish voor een verbod op het gebruik van gekloonde dieren voor de voedselproductie. Ik heb nu echter al geruime tijd zitten kijken hoe de Commissie verwoede pogingen doet om wettelijke regelingen op te leggen aan de lidstaten die zullen leiden tot de introductie van genetisch gemanipuleerde voedingsmiddelen, en in de toekomst wellicht ook vlees van gekloonde dieren, voor de massaconsumptie.
In veel landen, waaronder Polen, hebben lokale autoriteiten resoluties aangenomen waarmee hele regio’s, en zelfs een heel land, wordt gevrijwaard van genetisch gemodificeerde organismen. Onder druk van industriële lobby’s negeert de Commissie deze resoluties echter, en spoort zij aan tot de invoering van genetisch gemodificeerd voedsel op de markt. De lidstaten van de EU zijn het publiek een duidelijk antwoord schuldig: zijn ze voorstander van gezond, natuurlijk voedsel of van genetisch gemodificeerde en gekloonde voedingsmiddelen? We moeten hier niet hypocriet over doen.
Ik zou de commissaris tevens willen vragen hoe ze van plan is het publiek te beschermen tegen de ongewilde aankoop van producten die in de toekomst wellicht afkomstig zijn van gekloonde dieren? Dergelijke producten zullen geen speciaal opschrift dragen, aangezien exporteurs heimelijk zullen proberen ze op de Europese markt te brengen.
John Purvis (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal in deze discussie de andere stem vertolken, want de mens heeft door de eeuwen heen het fokken van dieren gemanipuleerd en hun productiviteit aangepast aan zijn behoeften. Er is sprake van een duidelijk voortgezette trend: van natuurlijke inseminatie naar kunstmatige inseminatie, embryotransplantatie, de splitsing van embryo’s, in vitro fertilisatie, kerntransfer van de blastomeer, kerntransfer van de foetus en nu somatische celkerntransplantatie.
Elke nieuwe ontwikkeling werd gezien als te vergaand, maar zodra de techniek was verbeterd en geperfectioneerd zijn steeds opnieuw de voordelen aan het licht gekomen, en de vooraf verwachte problemen geleidelijk weggeëbd.
Nu beginnen de boerenvakbonden de voordelen in te zien van het gebruik van klonen voor de gezondheid en het welzijn van dieren. De Europese Autoriteit voor voedselveiligheid zegt dat er geen aanwijzingen bestaan dat er wat betreft de voedselveiligheid verschillen zijn tussen voedingsmiddelen van gezonde runder- en varkensklonen en hun nakomelingen en van gezonde, op normale wijze gefokte dieren. De EFSA ziet ook geen aanwijzingen voor mogelijke milieurisico’s, en daarnaast zijn er voordelen: de bescherming van hoogwaardige dieren en hun genetische opbouw, het behoud en zelfs de herintroductie van bedreigde soorten, het uitbannen van gevaarlijke pathogenen en de overdracht daarvan naar andere landen, de verbetering van de productiviteit en het concurrentievermogen en het stimuleren van onderzoek en ontwikkeling in Europa, in plaats van daarbuiten.
Wat is de reden dat wij Europeanen dan toch steeds opnieuw in dezelfde valkuil vallen, waarin alle nieuwe ontwikkelingen worden gewantrouwd en nieuwigheden met gehaaste spoed worden verboden? Kijk bijvoorbeeld naar wat er gebeurde met de genetisch gemodificeerde organismen. Laat ons daarom discussiëren en debatteren, en onze argumenten baseren op de wetenschap en feiten. Ik verzoek de Commissie dringend om de ontwikkelingen nauwgezet te volgen, onderzoek te stimuleren, de wetenschap te zuiveren en de feiten te verdedigen, maar geen verbod op te leggen. Laat ons deze onzorgvuldige, tegenstrijdige en ondoordachte resolutie terzijde schuiven.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor het geval dat de heer Purvis denkt dat hij in deze alleen staat, zal ik een poging wagen om de middenweg te bewandelen. Dit is een zeer waardevol debat, en het is jammer dat het op een dergelijk laat uur wordt gehouden. Ik luisterde in mijn kantoor naar het eerste deel van het debat, en het was meeslepend – wat een zeldzaamheid kan zijn bij debatten in het Europees Parlement – omdat het zinvol en op de praktijk gericht is.
Ik zou graag een aantal punten naar voren willen brengen. Wat mij in dit debat zorgen baart is de relatie die wordt gelegd tussen genetisch gemodificeerde voedingsmiddelen en het klonen van dieren. Ik behoor niet tot degenen die verzoeken om een verbod op GGO’s, aangezien we in Ierland gebruik maken van een grote hoeveelheid genetisch gemodificeerde ingrediënten voor diervoeders, en dat moeten blijven doen. De bezorgdheid die er is over klonen, en die goed is verwoord door de voorzitter van de Landbouwcommissie, de heer Parish, gaat over het welzijn, en er bestaat duidelijk bezorgdheid over het lijden van dieren. Dat is een onderwerp waar nader naar moet worden gekeken.
Bij de oproep tot een verbod op het klonen van dieren voor de voedselproductie wordt wellicht, als het gaat om de fase van het onderzoek van dat proces, voorbijgegaan aan dat punt. Terwijl mijn oorspronkelijke reactie als lid van de Landbouwcommissie was om deze resolutie te ondersteunen – ik ben blij dat we dit onderwerp naar voren hebben gebracht en complimenteer de Commissie en diens voorzitter hiermee – zegt mijn intuïtie mij nu op grond hiervan dat de heer Purvis misschien op het juiste spoor zit, en dat een totaalverbod mogelijk een stap te ver is. Ik wacht met grote belangstelling op het weloverwogen advies van de Commissie.
James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, laat mij allereerst zeggen dat ik zeer blij ben dat dit debat kan worden gevoerd. Ik denk dat het precies op het juiste moment komt.
Dit is een onderwerp dat grote bezorgdheid oproept. Wat mij niet zint is dat wij in Europa niet voldoende toezicht hebben om te garanderen dat gekloonde dieren niet in de voedselketen terechtkomen of deze bereiken. Ik begrijp dat het nodig is om het fokken van dieren en nieuwe ontwikkelingen toe te staan, en ik begrijp volledig wat de heer Purvis zegt – ik voel geen enkele behoefte om de wetenschap de mogelijkheid te ontnemen om iets op eigen wijze, ongeacht de vorm of omvang daarvan, te ontwikkelen – maar ik geloof stellig dat we heldere criteria en controles moeten vaststellen. Ik deel de bezorgdheid van de heer Parish over het welzijn van de dieren. Ik ben zeer bezorgd over het dierenwelzijn, aangezien een bijzonder hoog percentage van de gekloonde dieren al op zeer jonge leeftijd lijden moet ondergaan.
Ik wil dit nogmaals herhalen: ik ben geen tegenstander van toekomstige ontwikkelingen, en wil deze ook niet in de weg staan. In het verleden hebben we veel fouten gemaakt. Laten we dat niet doen met betrekking tot dit gevoelige onderwerp. Laat ons de voedselketen beschermen tegen gekloonde dieren. Ik ben tegen gekloonde dieren in de voedselketen.
Androula Vassiliou, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de mening van het Europees Parlement over deze nieuwe technologie en de gevolgen daarvan is vanzelfsprekend uiterst belangrijk voor mij, en ik verwelkom de standpunten van de geachte parlementsleden. Ik wil vooral zeggen dat het advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid ons nieuw stof tot nadenken geeft, en dat er met veel factoren rekening moet worden gehouden. Ik ben het ermee eens dat nieuwe voedingsmiddelen niet het geschikte instrument zijn om het probleem van voedsel van gekloonde dieren op te lossen, en dit is een onderwerp waarover gediscussieerd kan worden tijdens onze beraadslagingen over het voorstel voor nieuwe voedingsmiddelen.
Ik wil echter iets verhelderen, want ik hoorde een aantal sprekers praten over klonen en genetische manipulatie alsof het één en hetzelfde was. Het antwoord is nee: genetische manipulatie en klonen zijn twee verschillende technieken. Deskundigen stellen dat bij klonen het genetisch materiaal niet wordt veranderd, en dat klonen louter genetische kopieën van dieren zijn.
Tot slot van mijn commentaar wil ik u verzekeren dat de Commissie bij de mogelijke maatregelen die in de toekomst worden getroffen alle factoren die meespelen nauwkeurig zal meewegen.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
Ik heb de ontwerpresolutie(1)B6-0373/2008 die is ingediend door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ontvangen.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 3 september om 11.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142 van het Reglement)
Magor Imre Csibi (ALDE), schriftelijk. – (EN) Zelfs als er strenge voorwaarden in acht worden genomen, en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid concludeert dat gekloond vlees hetzelfde is als gangbaar vlees, is het klonen van dieren voor de voedselproductie voor veel mensen een risicovolle en moreel verwerpelijke praktijk. Het huidige niveau van lijden en de gezondheidsproblemen bij gekloonde dieren versterkt die stelling. Als conventionele methoden goed functioneren, waarom moeten we dan een techniek stimuleren die er de oorzaak van is dat zo veel dieren lijden en sterven? Het draagt niets bij aan het fokken van dieren, noch aan de voedselveiligheid of de zekerheid omtrent het aanbod. Het is helder dat het geen duidelijk voordeel oplevert voor de consument.
Bovendien hebben Europese consumenten meermalen aangegeven dat ze geen behoefte hebben aan van klonen of hun nakomelingen afgeleide voedingsmiddelen op hun bord. Dit is een legitiem verzoek, waarmee een krachtig signaal wordt uitgezonden, dus waarom overwegen we zelfs maar om dieren te klonen voor de voedselproductie? Mensen willen zelf de controle hebben over wat zij eten, en ze zijn bezorgd dat het klonen hen uiteindelijk zal worden opgedrongen. Als we niet willen dat we het publiek nog verder vervreemd raakt van het Europese project, denk ik dat we beter naar hun wensen kunnen luisteren en deze ook moeten uitvoeren. Derhalve doe ik een oproep tegen het klonen van dieren voor de voedselproductie.
Anna Záborská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Ik was verbaasd toen ik de tekst van deze resolutie las. Ik wil allereerst zeggen dat ik voor de resolutie zal stemmen, maar ik heb een aantal opmerkingen:
Paragraaf B: “overwegende dat kloonprocessen een laag overlevingspercentage voor overgebrachte embryo’s en gekloonde dieren laten zien, en dat veel gekloonde dieren in een vroeg levensstadium sterven…”
Hoe zou de toekomst er voor de mensheid uitzien als de mens dezelfde opmerkelijke mate van bezorgdheid zou hanteren door te stoppen met het invriezen van menselijke embryo’s?
Paragraaf C: “… het sterfte- en ziektecijfer onder gekloonde dieren hoger is dan bij door seksuele voortplanting voortgebrachte dieren, en dat sterfte en problemen in een laat stadium van de draagtijd vaak het welzijn van de draagmoeder aantasten”.
Hoe zou de toekomst er voor de mensheid uitzien als de gehele samenleving dezelfde steun zou bieden aan moeders van gezinnen als aan de bescherming van surrogaatmoederdieren?
Paragraaf D: “... de Europese werkgroep voor ethische vraagstukken zich gezien de huidige omvang van het lijden en de gezondheidsproblemen bij surrogaatmoeders en gekloonde dieren afvraagt of het klonen van dieren ten behoeve van de voedselvoorziening ethisch te rechtvaardigen is ...”
Hoe zou de toekomst er voor de mensheid uitzien als deze werkgroep rekening zou houden met het lijden van vrouwen die surrogaatmoeder worden om hun financiële situatie te verbeteren, of met de spanningen waaronder vrouwen gebukt gaan die herhaaldelijk mislukte pogingen van kunstmatige inseminatie achter de rug hebben, of als deze werkgroep het gebruik van menselijke embryo’s voor onderzoeksdoeleinden consequent zou verbieden omdat het moreel ontoelaatbaar is?
De dieren mogen van geluk spreken, want deze resolutie toont ook aan dat zij in sommige gevallen beter beschermd zijn dan de mens.