Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2006/0135(CNS)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

A6-0361/2008

Debatten :

PV 20/10/2008 - 14
CRE 20/10/2008 - 14

Stemmingen :

PV 21/10/2008 - 8.26
CRE 21/10/2008 - 8.26
Stemverklaringen
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2008)0502

Volledig verslag van de vergaderingen
Dinsdag 21 oktober 2008 - Straatsburg Uitgave PB

9. Stemverklaringen
Video van de redevoeringen
Notulen
  

Mondelinge stemverklaringen

 
  
  

– Verslag-Wijkman (A6-0366/2008)

 
  
MPphoto
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). – (CS) Ik steun het voorstel om een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie, de minst ontwikkelde landen en de kleine insulaire ontwikkelingslanden op te richten. Voor aanpassing aan de klimaatverandering is naar het schijnt tot wel 80 miljard dollar nodig, want het stoppen van de kap van tropisch regenwoud is daarvoor uiteraard essentieel. Het door ons vrij gemaakte bedrag van 60 miljoen EUR, minder dan 1 procent, zal desondanks van betekenis zijn voor de ergst getroffen landen, mits het bedrag effectief zal worden besteed. Het bondgenootschap kan perspectief bieden, indien het zal werken als methodologisch referentiepunt voor preventieve maatregelen tegen de risico’s van de natuurrampen die de klimaatverandering in de armste landen zal veroorzaken. Het grootste zwakke punt is het gebrek aan coördinatie door een overmaat aan activiteiten. Het bondgenootschap zou geen vervanging moeten zijn voor humanitaire hulp, maar ertoe moeten bijdragen dat de omvang van de te verwachten natuurrampen kan worden beperkt tot een minimum door middel van de ondersteuning van innovatieve programma’s, de versterking van beleidsstructuren op regionaal en nationaal niveau en door scholing van de bevolking van de bedreigde insulaire ontwikkelingslanden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogdan Pęk (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen dit verslag gestemd omdat ik van mening ben dat het hele concept van de drastische beperking van de CO2-uitstoot, zoals voorgesteld door de Commissie, het Europees Parlement en de Europese Raad, fundamenteel onjuist is en niet op een passende rechtsgrondslag berust. Als dit beleid ten uitvoer zou worden gelegd in Polen, zou mijn land bovendien meer verliezen dan het tot nu toe heeft ontvangen in de vorm van rechtstreekse betalingen, indirecte subsidies en toelagen – en dat bedrag zou niet eens volstaan om alles te betalen. Verder zou dit beleid rampzalige gevolgen hebben voor de economieën van talrijke ontwikkelingslanden. Dit zou bijgevolg geen goed voorbeeld zijn voor de andere delen van de wereld die verondersteld worden om dit beginsel op basis van de in Europa bereikte resultaten om te zetten op mondiaal niveau. Indien dit beleid echter alleen in Europa ten uitvoer zou worden gelegd, komt dit neer op een totaal overbodige verspilling van 500 miljard EUR.

 
  
  

– Verslag-Beaupuy (A6-0356/2008)

 
  
MPphoto
 

  Victor Boştinaru, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag gaat over de toekomst van het cohesiebeleid. Het viel niet mee om pragmatische antwoorden te vinden die voor alle 27 lidstaten en hun verschillende governance- en partnerschapsystemen gelden. De rapporteur is er in geslaagd om zeer concrete voorstellen op tafel te leggen. Op het punt van governance wil ik graag twee elementen onderstrepen. We moeten ervoor zorgen dat regionale en lokale autoriteiten beter en efficiënter in de verantwoordelijkheden kunnen delen. Van het allergrootste belang is ook de aanpak van het gebrek aan expertise en bestuurlijke capaciteit om fondsen en projecten op regionaal en lokaal niveau te beheren. Wat partnerschap betreft, wordt in het verslag terecht de nadruk gelegd op het belang van veelomvattende processen en volle eigendom. In alle stadia van het beleid en de uitvoer moeten zo veel mogelijk belanghebbenden worden aangetrokken, en hiertoe hebben we bindende minimumnormen nodig.

Ik ben uitermate tevreden over de manier waarop de rapporteur met al onze bijdragen en zorgen is omgegaan en ik feliciteer hem nogmaals met zijn uitstekende werk.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Met mijn achtergrond in de lokale politiek beschouw ik het partnerschapsbeginsel, net als de rapporteur, Jean Marie Beaupuy, als sleutelelement van het cohesiebeleid van de EU. Daarom heb ik voor het verslag gestemd.

Een succesvol partnerschap vergt bepaalde investeringen aan het begin van het proces, dat echter op een gegeven moment besparingen qua tijd, geld en effectiviteit zal opleveren. De invoering van een Erasmusprogramma voor lokale gekozen volksvertegenwoordigers zou bijdragen tot de uitwisseling van beproefde benaderingen op het gebied van openbaar bestuur in EU-verband.

Ik verzoek de verantwoordelijke instellingen, met name de EU-12, waartoe ook mijn eigen land, Slowakije, om het partnerschapsbeginsel in de programmaperiode 2007-2013 zorgvuldig toe te passen en de historische kans te benutten om de ongelijkheden tussen de regio’s uit de wereld te helpen. Lokale politici kennen hun gebied op hun duimpje en kunnen de meest doeltreffende oplossingen voor de problemen van hun steden en dorpen vinden, en daarom verzoek ik de lidstaten om de bevoegdheden inzake de uitvoering van het communautaire cohesiebeleid over te dragen van het centrale naar het regionale niveau.

 
  
  

– Verslag-De Sarnez (A6-0294/2008)

 
  
MPphoto
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Net als de betrokkenen uit het hoger onderwijs was ik bijzonder ingenomen met de tweede fase van het Erasmus Mundusprogramma. Ik ben ervan overtuigd dat het voor iedereen als een paal boven water staat dat de integratie van verstandige jonge mensen uit verschillende delen van de wereld de sleutel vormt voor het opbouwen en het handhaven van vrede, niet alleen op ons continent, maar in de hele wereld. Studenten verruimen hun horizon en leren om zaken vanuit een andere invalshoek te bekijken dankzij rechtstreekse contacten, het leren van vreemde talen en de invloed van verschillende culturen. Studenten worden opener en toleranter. Met het oog hierop ben ik een uitgesproken voorstander van het nieuwe concept dat in het verslag over het Erasmus Mundusprogramma wordt omschreven.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). - Voorzitter, ik heb tegen het verslag van mevrouw De Sarnez gestemd, omdat ik het niet aanvaardbaar vind om het programma uit te breiden zonder dat er iets fundamenteels verandert aan de discriminatie van Europese studenten tegenover niet-Europese studenten die van een beurs gebruik willen maken. Voor niet-Europese studenten bedraagt een beurs voor een jaar 21 000 EUR, terwijl voor Europese studenten die via Erasmus Mundus buiten de Europese Unie willen studeren, dat maar 3 100 EUR is. Een dergelijke kloof is niet objectief verklaarbaar en verdedigbaar, dus deze discriminatie kan en mag niet langer verder blijven bestaan.

 
  
  

– Verslag-Szájer(A6-0297/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Gyula Hegyi (PSE). (HU) Als rapporteur, in dit geval rapporteur voor advies van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, van het verslag inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen, zou ik opnieuw willen benadrukken dat het Europees Parlement een grotere rol moet krijgen in het controleren van de processen. De Europese burgers zijn bang voor het ondoorzichtige gebruik van GGO’s, en parlementaire controle staat voor openbaarheid en transparantie. Alleen met volledige openbaarheid kan het wantrouwen worden gematigd. Ook in het geval van genetisch gemodificeerde micro-organismen moeten we zien te bereiken dat het Europees Parlement verplicht bij kwesties op het gebied van gezondheids- en milieuveiligheid wordt betrokken. Ik ben blij dat mijn amendementen hieromtrent, die de Commissie milieubeheer unaniem heeft gesteund, nu ook door het Europees Parlement zijn aangenomen.

 
  
  

– Verslag-Gebhardt (A6-0361/2008)

 
  
MPphoto
 

  Carlo Casini (PPE-DE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, ik geloof dat ik duidelijker moet uitleggen waarom ik het er niet mee eens ben en het onterecht vind dat de amendementen die door de PPE-DE-Fractie in het Gebhardt-verslag zijn voorgedragen, vervallen zijn verklaard vanwege de stemming over een zaak die op iets heel anders betrekking had.

Het is één ding om te zeggen dat men elk soort recht van alle landen in de wereld kan kiezen, mits het niet strijdig is met de mensenrechten; iets anders is echter te stellen dat men alleen het toepasselijk recht van de EU-lidstaten kan kiezen. Het zijn twee verschillende dingen. Het lijkt me dan ook onterecht dat de amendementen over het laatste punt vervallen worden verklaard.

Ik steun echter wel – en ik hoop dat mijn argument in de loop van het debat over deze verordening wordt aanvaard – de inspanningen om een Europese justitiële ruimte te creëren, met harmonisering op Europees niveau. Het heeft geen zin het Chinese recht, of het recht van een ander land ergens in Zuidoost-Azië, toe te passen op een delicaat thema als huwelijksbetrekkingen, als het juist zo hard nodig is om het recht van de 27 lidstaten van de Unie te harmoniseren.

 
  
MPphoto
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). (CS) Helaas behoren echtscheidingen tot de schaduwzijde van de Europese beschaving en is er sprake van een toename van het aantal zogenoemde internationale echtscheidingen. Wie hier altijd het meest onder lijden, zijn de kinderen. Internationale echtscheidingen vormen bovendien vaak aanleiding tot touwtrekkerij over de vraag in welke lidstaat de echtscheidingsprocedure, waarin beslist zal worden over het lot van de kinderen, plaats zal vinden. Ik heb mijn steun gegeven aan deze verordening, die duidelijkere regels schept voor internationale echtparen die om echtscheiding verzoeken, omdat onder deze verordening beide partijen op grond van een overeenkomst de bevoegde rechtbank zullen kunnen kiezen en daarmee het toepasselijk recht van de lidstaat waarmee zij een bepaalde band hebben. Dat is vooral belangrijk indien echtparen in een lidstaat wonen waarvan geen van hen de nationaliteit bezit. De rechtsregels van de lidstaten verschillen onderling aanzienlijk en daarom is het een volgende verbetering dat het Europees Parlement in de verordening de taak voor de Commissie heeft opgenomen om te voorzien in een op internet gebaseerd informatiesysteem voor het publiek, dat alle gedetailleerde informatie kan verstrekken. Het moet worden opgemerkt dat internationale echtscheidingen helaas al betrekking hebben op 170 000 echtparen en hun kinderen per jaar.

 
  
MPphoto
 

  David Sumberg (PPE-DE).(EN) Mevrouw de Voorzitter, dank u wel dat ik het woord mag voeren. Ik heb met de conservatieve delegatie tegen het verslag-Gebhardt gestemd. Voordat ik in het Parlement kwam, ben ik in het Verenigd Koninkrijk als advocaat werkzaam geweest en ik heb van tijd tot tijd ook met echtscheidingsrecht te maken gehad. Ik denk dat dit een stap achteruit zou zijn. Iedere staat moet zelf bepalen welk recht bij dergelijke aangelegenheden van toepassing is.

De Europese Commissie of welke andere Europese instantie dan ook hoeft zich hier niet mee te bemoeien. Al onze landen hebben verschillende tradities, verschillende meningen over echtscheiding, verschillende geloofsovertuigingen, verschillende religies, verschillende achtergronden, en het is alleen maar juist dat deze in ieder afzonderlijk land tot uitdrukking komen. We moeten niet accepteren dat er enig orgaan boven ons wordt gesteld dat ons vertelt wat we moeten doen.

Dank u wel dat u mij de gelegenheid biedt om hier te spreken. Dit is een gedenkwaardig moment in mijn politieke carrière: ik kan in alle eerlijkheid zeggen dat ik een, afgezien van u, mevrouw de Voorzitter, volkomen lege vergaderzaal heb toegesproken.

 
  
  

Schriftelijke stemverklaringen

 
  
  

– Verslag-Niebler (A6-0367/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. (IT) Ik stem vóór het verslag van Angelika Niebler (A6-0367/2008) over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening namens de Europese Gemeenschap van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de regering van Nieuw-Zeeland anderzijds, het enige niet-Europese geïndustrialiseerde land waarmee de Europese Gemeenschap nog geen akkoord heeft opgesteld op het gebied van wetenschap en technologie.

Momenteel is de samenwerking tussen de Gemeenschap en Nieuw-Zeeland gebaseerd op een informele overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Commissie en de regering van Nieuw-Zeeland, die werd ondertekend en van kracht werd op 17 mei 1991. Dit akkoord voorziet echter niet in een institutionele coördinatie van samenwerking, noch bevat het specifieke regels over de behandeling en de waarborging van intellectuele eigendomsrechten. Tijdens mijn recente reis naar Nieuw-Zeeland heb ik de kans gehad met enkele van de hoogste ambtenaren van dat land te spreken. Zij bevestigden dat zij erin geïnteresseerd waren deze samenwerking door middel van het kaderprogramma te versterken op de terreinen voedsel, landbouw en biotechnologie, informatie- en communicatietechnologieën, gezondheid, milieu en de mobiliteit van onderzoekers.

Deze sectoren komen perfect overeen met die welke de Commissie het belangrijkst en meest veelbelovend acht voor de EU, met het oog op een toekomstige samenwerking, waarbij de EU ten volle kan profiteren van de samenwerkingsmogelijkheden met dit geïndustrialiseerde land.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) De Zweedse conservatieven steunen het Commissievoorstel betreffende het opzetten van een specifiek programma om arme ontwikkelingslanden te helpen zich voor te bereiden op en zich aan te passen aan de gevolgen van de klimaatverandering. Wij zijn ook voor de inhoudelijke hoofdzaken in het verslag van het Parlement over het Commissievoorstel, en daarom hebben wij gekozen om voor het verslag te stemmen.

Wij kanten ons echter tegen het verzoek om de begroting van de huidige 60 miljoen EUR tot 2 miljard EUR in 2010 te verhogen om het bondgenootschap tegen klimaatverandering te financieren. Wij zijn ook tegen het voorstel om ten minste 25 procent van de toekomstige inkomsten uit veilingen van emissierechten uit te trekken voor het financieren van die begrotingstoename.

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Krachtens Verordening (EG) nr. 639/2004 kan worden afgeweken van de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot die is vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

In verband met de late goedkeuring van het rechtsinstrument van de Commissie op grond waarvan de lidstaten overheidssteun kunnen verlenen, en met de beperkte capaciteit van de scheepswerven, kon de bij Verordening (EG) nr. 639/2004 vastgestelde uiterste datum voor toevoeging aan de vloot van de vissersvaartuigen waarvoor overheidssteun voor vernieuwing is ontvangen, namelijk 31 december 2008, echter niet in acht worden genomen.

Het Europees Parlement, in concreto de Commissie visserij, pleit in zijn verslag voor verlenging van de geldigheidsduur van overheidssteun voor vernieuwing en van de toevoeging van schepen, zowel ten opzichte van de huidige regeling als ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie, dat een verlenging inhoudt met slechts een jaar, oftewel tot 31 december 2009.


De verlenging van overheidssteun voor de vernieuwing van de vloten in de ultraperifere gebieden tot 31 december 2009 en de mogelijkheid deze schepen tot 31 december 2011 toe te voegen vormen een belangrijke steun, gezien bovengenoemde belemmeringen.

Ik heb derhalve voor dit verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Van 19 tot 27 juli heb ik als lid van een 11-koppige delegatie van het Europees Parlement een bezoek gebracht aan Nieuw-Zeeland. Dit moderne en welvarende land met een Europese inslag is meer dan 27 000 kilometer van Slowakije verwijderd. Onze ontmoetingen met studenten van het Europees instituut aan de Universiteit van Auckland en aan de Canterbury Universiteit in Christchurch waren erg inspirerend. We hebben over het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie gesproken en over de mogelijkheden voor samenwerking tussen de EU en Nieuw-Zeeland op het gebied van wetenschap en onderzoek. In het kader van het raadplegingsproces ben ik daarom voorstander van de ondertekening van de Overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de regering van Nieuw-Zeeland anderzijds, zodat ik voor het verslag van de rapporteur, Angelika Niebler, heb gestemd.

Nieuw-Zeeland is een van de minst vervuilde landen ter wereld, iets waarop het land terecht trots is. De Nieuw-Zeelanders laten zich leiden door het motto “groen, schoon en veilig”. Twee derde van de elektriciteit van het land wordt met waterkracht opgewekt. Ook worden de vele warmwaterbronnen gebruikt voor de stroomproductie. Het land beschikt over geen enkele kerncentrale.

Ik ben ervan overtuigd dat wederzijdse samenwerking in de strijd tegen klimaatverandering en het streven naar een gemeenschappelijk aanpak op het gebied van wetenschap, onderzoek en innovatie beide partijen tot voordeel zullen strekken.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van mevrouw Niebler over de sluiting van een overeenkomst inzake wetenschappelijke en technologische samenwerking tussen de Europese Gemeenschap enerzijds en de regering van Nieuw-Zeeland anderzijds. Zoals blijkt uit het voorstel voor een besluit van de Raad is Nieuw-Zeeland het enige niet-Europese geïndustrialiseerde land waarmee de Gemeenschap nog geen officiële overeenkomst heeft gesloten op wetenschappelijk en technologisch gebied. Gezien de toenemende complexiteit van technologische innovaties en de snelheid van de wetenschappelijke vooruitgang, denk ik dat het nu belangrijker is dan ooit dat de Gemeenschap de bestaande samenwerkingsovereenkomst een formeel karakter geeft, teneinde de samenwerking te versterken, met name op gebieden die nu volop aandacht behoeven, zoals gezondheid, biotechnologieën en informatie- en communicatietechnologie.

Ik ben van mening dat de Gemeenschap door het sluiten van een dergelijke overeenkomst het potentieel van de samenwerking met Nieuw-Zeeland ten volle kan benutten, op basis van de beginselen van een effectieve waarborging van intellectueel eigendom en een gelijke verdeling van intellectuele-eigendomsrechten.

 
  
  

– Verslag-Costa (A6-0374/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik stem voor het verslag over het voorstel voor een besluit van de Raad betreffende de ondertekening van een memorandum voor samenwerking tussen de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Europese Gemeenschap inzake veiligheidscontroles/-inspecties en aanverwante aangelegenheden (COM(2008)0335 – C6-0320/2008 – 2008/0111(CNS)).

De heer Costa, de rapporteur, heeft terecht benadrukt dat, overeenkomstig de doelstellingen van het burgerluchtvaartbeleid van de Gemeenschap, de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de ICAO nog zullen worden versterkt door dit memorandum van samenwerking. Het is van bijzonder belang dat we niet vergeten dat de uitvoering van het onderhandelde memorandum ons in staat zal stellen om de nog altijd beperkte middelen voor de controle en de naleving van de voorschriften beter te benutten. De tenuitvoerlegging van dit besluit zou de EU-lidstaten aanzienlijke voordelen moeten opleveren.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het voorgestelde memorandum voor samenwerking waar dit verslag over gaat heeft tot doel de individuele controles van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) in de lidstaten aanzienlijk te beperken. Daartoe zal de ICAO het systeem van de Europese Commissie voor veiligheidsinspecties in de luchtvaart evalueren.

Op deze manier en overeenkomstig de doelstellingen van het burgerluchtvaartbeleid van de Gemeenschap zal het memorandum van samenwerking de betrekkingen tussen de Gemeenschap en de ICAO versterken en de lidstaten in staat stellen hun beperkte middelen voor de controle van de naleving beter te benutten.

Tot dusverre hebben de lidstaten te maken met twee toezichtssystemen waarmee hetzelfde doel wordt beoogd en die – in grote lijnen – betrekking hebben op dezelfde punten. Nogmaals, het doel van deze actie is dat de beschikbare middelen op een rationelere manier worden gebruikt.

Tot slot, en om te garanderen dat op passende wijze wordt omgesprongen met gerubriceerde EU-gegevens, moet de ICAO de regelgeving van de Gemeenschap naleven en heeft de Commissie het recht ter plaatse te controleren welke maatregelen de ICAO heeft genomen ter bescherming van deze gegevens.

Ik heb daarom vóór het verslag-Costa gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik stem vóór het verslag van de heer Costa over de ondertekening van een memorandum voor samenwerking tussen de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie en de Europese Gemeenschap inzake veiligheidscontroles/-inspecties. Naar mijn mening zorgt de verplichting te moeten voldoen aan twee systemen voor de controle van conformiteit, die hetzelfde doel en in grote mate ook dezelfde reikwijdte hebben, niet alleen voor een inefficiënte toewijzing van middelen door de bevoegde autoriteiten, maar ook, en dit is nog belangrijker, voor een last voor de lidstaten, in de zin van kosten en het gebruik van de beperkte middelen die zij tot hun beschikking hebben. Ik ben dan ook verheugd over het voorstel voor samenwerking tussen de ICAO en de Europese Commissie op dit vlak.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-0380/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk.(FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Britse collega Diana Wallis gestemd voor het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de verzekering tegen de wettelijke aansprakelijkheid waartoe de deelneming aan het verkeer van motorrijtuigen aanleiding kan geven en de controle op de verzekering tegen deze aansprakelijkheid. Dit voorstel komt voort uit de wens om het Gemeenschapsrecht te consolideren, wat naar mijn mening onterecht codificatie wordt genoemd. Deze wens is prijzenswaardig, maar gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit specifieke geval codificeren wij diverse richtlijnen uit 1972, 1983, 1990, 2000 en 2005, alsmede de teksten tot wijziging ervan. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) We moeten ernaar streven het Gemeenschapsrecht te vereenvoudigen en te verduidelijken, om het inzichtelijker en toegankelijker te maken voor alle burgers, die vervolgens nieuwe kansen zouden krijgen en gebruik zouden kunnen maken van bepaalde rechten die hun zijn verleend.

Dit doel is onbereikbaar indien de vele voorschriften die verschillende malen, gedeeltelijk of vaak fundamenteel, worden gewijzigd, verspreid blijven over verschillende rechtshandelingen, zodat sommige voorschriften in de oorspronkelijke rechtshandeling en andere in latere wijzigingsbesluiten staan. Om de regels te vinden die op een bepaald moment van kracht zijn, is daarom een hoop zoekwerk nodig en moeten verschillende rechtshandelingen met elkaar worden vergeleken.

Als we ernaar streven het Gemeenschapsrecht duidelijk en transparant te maken, is het dus belangrijk dat we regelgeving die verschillende keren is gewijzigd, codificeren.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-381/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Britse collega Diana Wallis gestemd voor de wetgevingsresolutie van het Europees Parlement en de Raad tot goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn inzake drukvaten van eenvoudige vorm. Dit voorstel komt voort uit de wens om het Gemeenschapsrecht te consolideren, wat naar mijn mening onterecht codificatie wordt genoemd. Deze wens is prijzenswaardig, maar gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit specifieke geval codificeren wij diverse richtlijnen uit 1987, 1990 en 1993, alsmede de teksten tot wijziging ervan. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie en dat de huidige situatie niet correct is, met name ten opzichte van de lidstaten en burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) De lidstaten moeten alle nodige maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat drukvaten alleen in de handel gebracht en in gebruik genomen worden indien zij, op passende wijze geïnstalleerd en onderhouden en bij een gebruik overeenkomstig hun bestemming, geen gevaar opleveren voor de veiligheid van personen, huisdieren of goederen. De fabrikant moet waarborgen dat de drukvaten in overeenstemming zijn met het type als beschreven in de EG-typeverklaring of het technische constructiedossier, en zij moeten op de vaten een CE-markering aanbrengen en een verklaring van overeenstemming opstellen. Deze richtlijn is van toepassing op in serie vervaardigde drukvaten van eenvoudige vorm en is niet van toepassing op drukvaten die speciaal zijn ontworpen voor nucleair gebruik, vaten die voor voortstuwing van schepen of luchtvaartuigen bestemd zijn en brandblusapparatuur.

Dit beoogt de codificatie van Richtlijn 87/404/EEG van de Raad van 25 juni 1987 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten inzake drukvaten van eenvoudige vorm. De nieuwe richtlijn vervangt de verschillende besluiten die erin zijn verwerkt. Dit voorstel laat de inhoud van de besluiten die worden gecodificeerd onverlet en beperkt zich er derhalve toe deze samen te voegen en daarin slechts de formele wijzigingen aan te brengen die voor de codificatie zelf vereist zijn.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-385/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Britse collega Diana Wallis gestemd voor de wetgevingsresolutie tot goedkeuring van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende het aanvullende beschermingscertificaat voor geneesmiddelen. Dit voorstel komt voort uit de wens om het Gemeenschapsrecht te consolideren, wat naar mijn mening onterecht codificatie wordt genoemd. Gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit specifieke geval consolideren wij de verordening van de Raad uit 1992 en de vier teksten tot wijziging ervan uit 1994, 2003, 2005 en 2006. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie en dat de huidige situatie niet correct is, met name ten opzichte van de lidstaten en burgers.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-386/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Britse collega Diana Wallis gestemd voor de wetgevingsresolutie tot goedkeuring van het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van het aan het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap gehechte Protocol betreffende de procedure bij buitensporige tekorten. Dit voorstel komt voort uit de wens om het Gemeenschapsrecht te consolideren, wat naar mijn mening onterecht codificatie wordt genoemd. Gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit specifieke geval consolideren wij de verordening van de Raad uit 1993 en de drie teksten tot wijziging ervan uit 2000, 2002 en 2005. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie en dat de huidige situatie niet correct is, met name ten opzichte van de lidstaten en burgers.

 
  
  

– Verslag-Wallis (A6-379/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk(FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Britse collega Diana Wallis gestemd voor de wetgevingsresolutie tot goedkeuring, na de raadplegingsprocedure, van het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende de toepassing van artikel 81 van het Verdrag in de sector van het luchtvervoer. Dit voorstel komt voort uit de wens om het Gemeenschapsrecht te consolideren, wat naar mijn mening onterecht codificatie wordt genoemd. Gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit specifieke geval consolideren wij de verordening van de Raad uit 1987 en de teksten tot wijziging ervan uit 1990, 1992, 1994, 2003 en 2004. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie en dat de huidige situatie niet correct is, met name ten opzichte van de lidstaten en burgers.

 
  
  

– Verslag-Lamassoure (A6-342/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn goede Franse collega en oud-minister Alain Lamassoure gestemd voor de wetgevingsresolutie tot goedkeuring, onder voorbehoud van amendementen, van het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van de verordening van 2000 houdende toepassing van het besluit betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. Net als de overgrote meerderheid van mijn collega’s ben ik van mening dat het goed is om eraan te herinneren dat de Raad de Commissie heeft uitgenodigd een complete en grondige analyse uit te voeren van alle aspecten van de uitgaven en de middelen van de Europese Unie en hem verslag uit te brengen in 2008/2009. In overeenstemming met het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer ondersteun ik het feit dat het Parlement nauw wordt betrokken bij alle fasen van de analyse. In deze context moet iedereen zich herinneren dat de huidige financiële vooruitzichten voor 2007/2013 zijn goedgekeurd in het kader van een politiek compromis dat erop is gericht om de correctie van de Britse bijdrage te herzien.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Lamassoure over het stelsel van eigen middelen van de Europese Unie wil graag ideologisch zijn: het weigert zich bezig te houden met, ik citeer, “de details van een volledig achterhaald, onrechtvaardig en ondoorzichtig stelsel”, waarvan het belangrijkste gebrek naar de mening van de rapporteur steekt in het feit dat het niet het Europees Parlement is dat erover besluit.

En dat is maar goed ook, want te oordelen naar wat er in dit Parlement gezegd is, zouden de Europese belastingbetalers weldra een extra belasting rechtstreeks aan Brussel hebben moeten afdragen! Maar de vrije instemming met belastingen (door burgers of hun vertegenwoordigers) is een basisbeginsel van de rechtsstaat, net zoals de mogelijkheid om belasting te heffen een voorrecht is van de staat.

En daar wringt hem de schoen. De Europese Unie is geen staat en kan in geen enkel geval baat hebben bij de macht om belasting te heffen. Bovendien blijft zij, ondanks de afkeuring door de Fransen, de Nederlanders en de Ieren, hameren op de Europese Grondwet en blijft zij tonen dat zij weinig geeft om de vrije instemming van het volk. Helaas geeft zij de voorkeur aan leugens, manipulatie en zelfs dwang.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Lamassoure over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende het stelsel van eigen middelen van de Europese Gemeenschappen. Ik ben het eens met de ideeën die eraan ten grondslag liggen en deel het standpunt van de rapporteur, die aangaf dat het nieuwe besluit van de Commissie, dat de uitvoeringsbepaling over eigen middelen in lijn met de beschikking van de Raad van 7 juni 2007 zou actualiseren, de procedure in de huidige bewoordingen alleen maar zou compliceren, aangezien het besluit voorziet in steeds meer uitzonderingen en bijzondere voorwaarden voor bepaalde lidstaten.

Ik ben dan ook van mening dat de benodigde algemene herziening van de werking van het stelsel van eigen middelen gepaard moet gaan met een actieve betrokkenheid van het Europees Parlement bij het voorstellen van passende maatregelen gericht op het bereiken van meer transparantie.

 
  
  

– Verslag-Deprez (A6-0408/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van mijn Belgische collega Gérard Deprez heb ik gestemd voor de wetgevingsresolutie tot wijziging van het ontwerp van een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel ter verkrijging van voorwerpen, documenten en gegevens voor gebruik in strafprocedures. Zoals een groot aantal van mijn collega’s juich ik het voorstel voor een kaderbesluit toe dat voorziet in het toepassen van het beginsel van wederzijdse erkenning op een Europees mandaat dat als doel heeft om voorwerpen, documenten en gegevens te verkrijgen voor gebruik in strafprocedures. Dit Europese mandaat, hierna “Europees bewijsverkrijgingsbevel” genoemd, zal een snellere en effectievere juridische samenwerking mogelijk maken op strafrechtelijk gebied en zal het huidige systeem van wederzijdse rechtshulp op dit gebied vervangen, in overeenstemming met de conclusies van de Europese Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Afgezien van het feit dat we grote vraagtekens zetten bij de analyse van bepaalde aspecten in het verslag van het EP, zijn we het niet eens met de harmonisering van wetten en het invoeren van gezamenlijke procedures, met name als het gaat om het Europees bewijsverkrijgingsbevel, een initiatief dat een stap is op weg naar een Europese strafrechtelijke ruimte.

De Europese Commissie heeft overigens opvallend veel voorstellen gedaan om justitie op het supranationale niveau van de EU te tillen, waarmee ze de soevereiniteit van de lidstaten en hun verantwoordelijkheid ten aanzien van de bescherming van de rechten van hun burgers op fundamentele punten uitholt.

In deze raadplegingsprocedure bepleit het EP het grensoverschrijdend vergaren van bewijsmateriaal, dat op een vergelijkbare manier moet functioneren als het Europees aanhoudingsbevel. De meerderheid van het Parlement is voor het schrappen van de ‘territorialiteitsclausule’, waarover in de Raad overeenstemming was bereikt (die lidstaten de mogelijkheid geeft onder bepaalde omstandigheden een Europees bewijsverkrijgingsbevel te weigeren), hetgeen een aantasting betekent van de soevereiniteit van de lidstaten.

Het Parlement, als altijd ‘roomser dan de Paus’, wil in feite een voorstel voor een Verdrag verwezenlijken dat al drie keer is afgewezen, namelijk op het terrein van justitie en binnenlandse zaken, om die ‘Europese strafrechtelijke ruimte’ vorm te geven en, in de woorden van de rapporteur, ‘nationale vetorechten geen kans [te] geven’.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, de heer Deprez, over het ontwerp van een kaderbesluit van de Raad betreffende het Europees bewijsverkrijgingsbevel. Ik ben het eens met de doelstelling van het verslag en het standpunt daarin wordt ingenomen.

Het mogelijk maken van grensoverschrijdende bewijsverzameling is zonder twijfel een belangrijke stap op weg naar de verwezenlijking van het beginsel van wederzijdse erkenning van rechterlijke beslissingen. Dit beginsel vormt de basis van juridische samenwerking, dat uiteindelijk tot doel heeft snellere en efficiëntere juridische bijstand te verlenen aan alle lidstaten. Ik wil graag onderstrepen dat, teneinde een samenhangende Europese juridische ruimte te waarborgen en ervoor te zorgen dat de juridische samenwerking op strafrechtelijk gebied de gewenste effecten heeft, het juridische kader door alle lidstaten ten uitvoer moet worden gelegd en de instrumenten de bijstand tussen de verschillende nationale juridische autoriteiten moeten vereenvoudigen, zonder daarbij natuurlijk de bescherming van persoonsgegevens uit het oog te verliezen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. − (PL) Het waarborgen van de veiligheid van de burgers van de EU-lidstaten en een snelle en doeltreffende werking van het Europese rechtsstelsel zouden prioriteiten moeten zijn voor de Gemeenschap. Dit is van cruciaal belang met het oog op de verontrustende ontwikkeling van de georganiseerde misdaad, met name van de grensoverschrijdende criminaliteit. Er moet bijgevolg bijzondere aandacht worden besteed aan alle instrumenten die de strafprocedures kunnen vergemakkelijken en tot de veroordeling van de daders kunnen bijdragen.

Het Europees bewijsverkrijgingsbevel voorziet in de automatische erkenning van rechterlijke beslissingen die in een andere lidstaat zijn genomen. Dit levert behoorlijk wat problemen op, aangezien met het oog hierop verregaande wijzigingen in de strafprocedures van de lidstaten noodzakelijk zijn. Gezien de sterk uiteenlopende strafprocedures en de grote verschillen in verband met het bewijsrecht is de tenuitvoerlegging van het Europees bewijsverkrijgingsbevel een allesbehalve eenvoudige opgave. In plaats van zich te mengen in zulke gevoelige kwesties als de strafprocedure in een bepaald land, zouden de Commissie en het Europees Parlement er mijns inziens beter naar streven om een zo hoog mogelijk niveau van samenwerking tussen de politiediensten van de EU-lidstaten te verzekeren. Deze doelstelling zou verwezenlijkt kunnen worden met de medewerking van organen als Eurojust en de Europese Politieacademie.

 
  
  

– Verslag-Busk (A6-0340/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) Het visserijbeleid dat door de EU wordt gevoerd, is niet gebaseerd op doordachte en solidaire beslissingen, en is dat ook nooit geweest. De voorbije jaren zijn de visbestanden in Europa dramatisch geslonken, en er wordt niet veel gedaan om deze situatie te veranderen. Het visserijbeleid dat door de EU zou moeten worden bepleit, moet doordrongen zijn van een langetermijnvisie en vooruitziend denken.

Het verslag van de heer Busk is in veel opzichten echter een positieve wending. In de toelichting staat onder andere dat het herstel van de kabeljauw een uiterst belangrijke aangelegenheid is en dat een stopzetting van de kabeljauwvisserij het beste zou zijn – ook al wordt deze maatregel vervolgens verworpen. De bezorgdheid die de heer Busk in zijn toelichting uitdrukt, wordt helaas niet weerspiegeld in de amendementen op het verslag.

De voorgestelde amendementen zijn veel te zwak om enig feitelijk belang te hebben. Het is erg ongelukkig dat de deur opengezet wordt voor een herziening van de al ontoereikende regulering van de visserijinspanningen wanneer de kabeljauwbestanden “aanzienlijk zijn verbeterd“. De klemtoon zou redelijkerwijze veel meer dan momenteel moeten liggen op het verzekeren van het herstel. Pas daarna kan men over een eventuele herziening beginnen te praten. Het verslag zendt daarom volkomen verkeerde signalen uit, namelijk dat het probleem snel verholpen zal zijn en we dan het systeem moeten beginnen te herzien. In de realiteit is het tegendeel waar. Ik heb daarom tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb geen steun verleend aan het verslag-Busk. We weten allemaal dat een herstel van het kabeljauwbestand belangrijk is. Het is duidelijk dat kabeljauw als bijvangst gevangen kan worden. Echter, dit voorstel om in het gebied van Cornwall tot de monding van de Severn de algehele intensiteit van de visvangst te verminderen, is wel erg drastisch en dramatisch. Als Parlementslid voor deze regio ben ik nog niet – als er meer bewijs zou zijn, misschien wel – overtuigd van de noodzaak om zó snel zó ver te gaan.

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het onderhavige verslag heeft tot doel de Europese strategie wat betreft het herstel van kabeljauwbestanden ‘op te poetsen’.

Sinds het begin van deze eeuw waarschuwt de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES) voor het serieuze gevaar van instorting van de kabeljauwstand in de Noordzee en ten westen van Schotland en op de zitting van de Raad in december 2000 gaven de ministers van Visserij en de Commissie uiting aan hun bezorgdheid over de kritieke situatie van het kabeljauwbestand.

Gezien de verschillen die er bestaan tussen de visserijsectoren van de verschillende landen wil het Europees Parlement met dit verslag meer flexibiliteit mogelijk maken, waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke kenmerken van de visserij en de visbestanden in de verschillende gebieden waarop de herstelplannen van deze vissoort van toepassing zijn.

Een van de prioriteiten van dit verslag is het ervoor zorg dragen dat de regionale adviesraden en de betrokken lidstaten meer betrokken worden bij het effectieve beheer van de kabeljauwbestanden. Door in de wetgeving expliciet te verwijzen naar de regionale adviesraden en de lidstaten, zou er duidelijk blijk van worden gegeven dat de instellingen van de EU het serieus menen met het betrekken van de belanghebbende partijen bij de toekomstige ontwikkeling van de regelingen voor het beheer van de visserij.

Ik heb voor dit verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De situatie van de kabeljauw is uitermate ernstig en vereist onmiddellijk en krachtdadig handelen. Het Commissievoorstel is echter niet voldoende en schiet op veel vlakken tekort.

Het is ook interessant te zien hoe het Parlement plotseling vindt dat de kwestie op nationaal niveau moet worden aangepakt. Het is duidelijk dat men erop uit is het Commissievoorstel te verzwakken ten gunste van de industrie. Men probeert zonder meer het onmogelijke te bereiken.

Om de hierboven vermelde redenen hebben wij tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik heb voor het verslag gestemd over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 423/2004, wat betreft het herstel van kabeljauwbestanden, en tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 2847/93.

Volgens het Wetenschappelijk, Technisch en Economisch Comité voor de visserij bevinden de kabeljauwbestanden in de Noordzee zich in een kritieke toestand. Er worden te veel vissen gevangen, vooral te veel jonge exemplaren. Als gevolg daarvan wordt het voor de vissoort steeds moeilijker om zich te herstellen.

De rapporteur, de heer Busk, heeft de nadruk gevestigd op het belang van toezicht en controle om te verzekeren dat de regelgeving nageleefd wordt. De rapporteur sluit zich eveneens aan bij het standpunt van de Commissie in verband met de noodzaak om de vangsten te herzien, het beheersysteem te vereenvoudigen en de teruggooi van kabeljauw te beperken. We kunnen de kabeljauwvisserij niet verbieden om sociale en economische redenen, maar er dienen wel dringende maatregelen te worden genomen om het herstelplan voor kabeljauw ten uitvoer te leggen.

 
  
MPphoto
 
 

  James Nicholson (PPE-DE), schriftelijk.(EN) Ik ben verheugd over deze inspanningen voor een aanpak van de problemen rond het kabeljauwherstelplan van 2004, dat duidelijk ineffectief is gebleken. Ondanks verschillende maatregelen zijn er weinig tekenen dat de kabeljauwbestanden zich herstellen.

Het belangrijkste punt in dit voorstel betreft de vermindering van teruggooi. In het huidige klimaat van voedseltekorten en bijzonder moeilijke tijden voor vissers, kan dit alleen maar gezien worden als een volstrekt onlogische en verspillende praktijk.

Het quotum voor de totaal toegestane vangsten is zo laag en vissers worden gedwongen om grote hoeveelheden vis in zee terug te gooien, hoewel dit in het geheel niet bijdraagt aan de inspanningen om bestanden weer op peil te brengen.

We moeten natuurlijk maatregelen ter bescherming van onze kabeljauwbestanden blijven nemen. We moeten echter ook oog hebben voor het grote geheel. Klimaatverandering en de invloed van mondiale opwarming van de aarde zijn misschien wel belangrijkere oorzaken voor de uitgedunde bestanden dan de vissers die alleen maar in deze industrie hun brood proberen te verdienen.

 
  
  

– Verslag-Virrankoski (A6-0412/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn Finse collega Kyösti Virrankoski gestemd voor een resolutie die tot doel heeft om zonder amendementen het ontwerp van gewijzigde begroting nr. 7/2008 van de EU, die betrekking heeft op de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie voor een bedrag van 12,8 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten. Dit bedrag moet hulp bieden aan de bevolking van de Franse overzeese gebieden Guadeloupe en Martinique die hevige schade heeft geleden door de orkaan Dean in augustus 2007. Dit ontwerp van gewijzigde begroting is volledig neutraal op begrotingsgebied omdat het voorziet in een daarmee samenhangende vermindering van betalingskredieten van begrotingsonderdeel 13 04 02, “Cohesiefonds”. We moeten opmerken dat dit ontwerp van begroting het eerste is dat uitsluitend is gewijd aan het Solidariteitsfonds van de EU, zoals het Europees Parlement had verzocht.

 
  
  

– Verslag-Böge (A6-0399/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van mijn geachte Duitse collega Reimer Böge heb ik gestemd voor de resolutie waarmee het Parlement zonder amendementen zijn goedkeuring hecht aan het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie met als doel om hulp te bieden aan Frankrijk, waarvan in 2007 de overzeese departementen Martinique en Guadeloupe slachtoffer zijn geworden van de orkaan Dean. Een bedrag van 12,8 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten uit het Solidariteitsfonds wordt aldus aan Frankrijk beschikbaar gesteld, via een gewijzigde begroting die tegelijkertijd is aangenomen. Dit bedrag vertegenwoordigt 2,5 procent van een bedrag aan directe schades dat is geschat op 511,2 miljoen EUR.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) Met Solidariteitsfonds en andere specifieke maatregelen is in verhouding tot de EU-begroting slechts een klein bedrag gemoeid en hebben ten doel om na rampen steun te verlenen aan de getroffen gebieden en bevolking. Ik sta achter het besluit om middelen uit het Solidariteitsfonds toe te wijzen aan Frankrijk voor Martinique en Guadeloupe, die in augustus 2007 door de orkaan Dean zijn verwoest. In zulke gevallen moeten we ons solidair tonen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Frankrijk heeft een aanvraag ingediend om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen na de orkaan Dean, die Martinique en Guadeloupe trof in augustus 2007. De Commissie heeft daarom voorgesteld om middelen uit het fonds beschikbaar te stellen voor een totaalbedrag van 12 780 000 EUR, om Frankrijk te steunen.

Wij van de Zweedse partij Junilistan zijn ingenomen met nationale en internationale solidariteits- en hulpacties wanneer een land door een ramp wordt getroffen.

Wij zijn ten eerste echter van mening dat eerdere ervaringen hebben aangetoond dat de EU niet in staat is om steun bij rampen met communautaire middelen effectief te beheren. Ten tweede gaat het om een fractie van een promille van het bnp van Frankrijk. Het is onredelijk te denken dat de EU moet ingrijpen en projecten mee moet helpen financieren die een rijk land zelf zou moeten kunnen bekostigen.

Wij hebben daarom tegen het verslag als geheel gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) De Commissie stelt voor middelen uit het Solidariteitsfonds ter beschikking te stellen ten behoeve van Frankrijk.

Het Interinstitutioneel Akkoord staat uitgaven uit het fonds toe binnen het jaarlijkse maximum van 1 miljard EUR per jaar. In 2008 is een totaalbedrag van 260 411 197 EUR beschikbaar gesteld aan het VK (162 387 985 EUR), Griekenland (89 769 009 EUR) en Slovenië (8 254 203 EUR).

Frankrijk heeft steun uit het Solidariteitsfonds aangevraagd na de orkaan Dean, die Martinique en Guadeloupe trof in augustus 2007. De Commissie stelt voor om middelen uit het Europees Solidariteitsfonds beschikbaar te stellen voor een totaalbedrag van 12 780 000 EUR, in het kader van niet-benutte financiële middelen van het Cohesiefonds.

Eén vraag dringt zich echter, net als bij eerdere gevallen, op: hoe kan het dat er pas nu, een jaar nadat de bevolkingen getroffen zijn door deze rampen, EU-middelen beschikbaar worden gesteld? Het is duidelijk dat er hier iets niet goed gaat …

Ik herinner u eraan dat we voorstellen hebben gedaan om de procedures voor het ter beschikking stellen van middelen uit dit fonds te versnellen en om ervoor te zorgen dat regionale rampen hiervoor in aanmerking zouden blijven komen. Ook beoogden deze voorstellen de erkenning in dit fonds van het specifieke karakter van natuurrampen in het Middellandse Zeegebied, zoals droogte en bosbranden.

 
  
MPphoto
 
 

  Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Amendement 134

We zijn zeer gekant tegen verplichte abortus, gedwongen sterilisatie en kindermoord en zijn het ermee eens dat hierbij sprake is van schending van mensenrechten.

We hebben ons bij dit amendement van stemming onthouden, omdat voor deze doeleinden nooit EU-gelden zijn gebruikt en ook omdat uit het amendement niet duidelijk wordt wat het belang is van internationaal ontwikkelingswerk van geloofwaardige organisaties ter ondersteuning van vrouwen in de controle over de vruchtbaarheid, en vooral in voorlichting over de voortplanting en diensten voor reproductieve gezondheidszorg en familieplanning, en het voeren van campagnes voor het recht op gezondheidszorg voor vrouwen.

Amendementen 130, 131, 132, 133

Hoewel we vanwege het belang van het onderwerp voor deze amendementen stemmen, menen we dat het gepaster zou zijn om een aparte begrotingslijn voor de rechten van kinderen te creëren, die ook de kwesties zou omvatten die in deze amendementen worden behandeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Natuurrampen hebben uiteenlopende en doorgaans verwoestende gevolgen. Naast het menselijk leed dat de rampen teweegbrengen, zorgen vooral de economische gevolgen ervoor dat deze landen, zoals in het huidige geval, jaren achterop raken in hun ontwikkeling. Onmisbare infrastructuur wordt vernietigd en kan met eigen middelen maar moeilijk worden hersteld.

Door de oprichting van het Solidariteitsfonds moeten dergelijke reparaties door selectieve financiële ondersteuning worden bespoedigd. De uitvoering dient ter plekke nauwkeurig te worden gecontroleerd. De getroffen gebieden hebben zeker spoedige hulp nodig, maar betrouwbaar toezicht op de investering in de betreffende projecten is ook belangrijk. Mijns inziens moet hier meer aandacht aan worden besteed. Daarom heb ik mij onthouden bij de stemming over dit verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Böge over het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad betreffende de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, waarom verzocht is door Frankrijk, als bijstand voor de noodsituatie die is veroorzaakt door de orkaan Dean in Martinique en Guadeloupe in augustus 2007. Ik deel de mening van de rapporteur en de Commissie regionale ontwikkeling dat het gebruik van het fonds volledig overeenstemt met de bepalingen van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006.

 
  
MPphoto
 
 

  Margie Sudre (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ons Parlement heeft zojuist een door de Europese Commissie voorgesteld steunbedrag van 12,78 miljoen EUR voor Martinique en Guadeloupe goedgekeurd, bestemd om een deel van de noodkosten te dekken die afgelopen zomer zijn gemaakt na de orkaan Dean.

De financiële hulp zal welkom zijn, temeer omdat Martinique en Guadeloupe nu nog steeds last heeft van de effecten van de schade die de orkaan Dean heeft aangericht, vooral op het gebied van woningen en de landbouwsectoren voor bananen en ruikerriet.

Het Solidariteitsfonds, dat hier wordt ingezet bij wijze van uitzondering op de algemene regels, is met name belangrijk voor de ultraperifere gebieden, gezien de vele dreigingen waaraan de bevolking vaak staat blootgesteld; de Caraïben zijn vorige week nog getroffen door de orkaan Omar.

Ik maak me er sinds de oprichting van het fonds in 2002 sterk voor dat de overzeese gebieden van dit type steun kunnen profiteren. De ervaring die de Franse regering heeft verworven bij het indienen van haar steunverzoeken, en het begrip dat de Commissie, het Europees Parlement en de Raad tonen, verzekeren ons ervan dat Europa in staat is om aan de zijde te staan van de bevolking van overzeese gebieden die zijn getroffen door grote crises.

 
  
  

– Verslag-Böge (A6-0405/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb op basis van het verslag van mijn goede Duitse collega Reimer Böge gestemd voor het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad voor de beschikbaarstelling, ten laste van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, van een bedrag van 10,8 miljoen EUR aan vastleggings- en betalingskredieten uit het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering om te hulp te komen aan de automobielsector in Spanje en de textielsector in Litouwen. Voor Spanje (voorstel om 10,5 miljoen EUR toe te kennen) heeft de aanvraag betrekking op 1 589 ontslagen, waarvan 1 521 bij Delphi Automotive Systems España, in Puerto Real in de provincie Cadiz, Andalusië, een fabrikant van onderdelen voor de automobielindustrie die eigendom is van de in de VS gevestigde Delphi Automotive Systems Holding Inc., met een hoofdkantoor in Troy, Michigan. Voor Litouwen (voorstel om 0,3 miljoen EUR toe te kennen) heeft de aanvraag betrekking op 1 089 ontslagen die na de sluiting van Alytaus Tekstilė, een textielfabrikant, zijn gevallen in de referentieperiode van vier maanden.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Spanje heeft een aanvraag ingediend met betrekking tot 1 589 ontslagen, waarvan 1 521 bij Delphi Automotive Systems España en 68 bij leveranciers van Delphi. De Spaanse autoriteiten vroegen om een bijdrage van 10 471 778 EUR, ter dekking van een deel van de totale kosten van de steunmaatregelen die op ongeveer 20,94 miljoen EUR worden geraamd.

Litouwen heeft een aanvraag ingediend die betrekking heeft op 1 089 ontslagen die bij de sluiting van Alytaus Tekstilė, een textielfabrikant, zijn gevallen en vroeg om een bijdrage van 298 994 EUR, ter dekking van een deel van de totale kosten die op ongeveer 0,06 miljoen EUR worden geraamd.

Zoals we al eerder gezegd hebben, mag dit fonds niet als tijdelijk ‘stootkussen’ gebruikt worden om de onacceptabele sociaaleconomische kosten op te vangen van de relocatie van en ontslagen bij bedrijven en zo niets te veranderen aan het beleid dat de oorzaak is van de uitbuiting, marginalisering en werkloosheid van arbeiders. We moeten voorkomen dat bedrijven straffeloos tot relocatie kunnen overgaan en we moeten een einde maken aan dit beleid van liberalisering van de wereldhandel dat door de EU wordt gevoerd.

Toekenning van overheidssteun moet gekoppeld zijn aan langetermijnverplichtingen op het gebied van werkgelegenheid en regionale ontwikkeling en onder geen beding mag er steun worden gegeven die gebruikt kan worden voor relocaties.

Het is van groot belang dat de vertegenwoordigers van de werknemers een grotere rol krijgen in het bestuur van bedrijven en bij het nemen van structurele beslissingen over het bedrijf.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Böge over de beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie, waar in februari en mei 2008 door Spanje en Litouwen om is verzocht. Ik denk dat het goed is de middelen uit het fonds aan te wenden, aangezien die landen enorme uitgaven hebben moeten doen in de vorm van steunmaatregelen aan arbeiders. Aangezien het fonds juist tot doel heeft aanvullende steun te bieden aan werknemers die worden bedreigd door het nieuwe concurrentieklimaat en de commerciële praktijken in de huidige zakenwereld, lijkt mij dat het verzoek om beschikbaarstelling van middelen uit het fonds zonder twijfel kan worden goedgekeurd.

 
  
MPphoto
 
 

  Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. − (RO) Ik heb gestemd voor de ontwerpresolutie die de invoering van het scannen van passagiers als maatregel ter vergroting van de veiligheid van de burgerluchtvaart tegenhoudt. De veiligheid van passagiers is van vitaal belang, maar de maatregelen die worden genomen, moeten niet leiden tot aantasting van de fundamentele rechten van de burgers. De invoering van de bodyscan in de vorm waarin deze momenteel wordt voorgesteld kan de waarborging van het recht op privacy niet garanderen.

Ik ben van mening dat er studies moeten worden uitgevoerd naar het effect hiervan op de menselijke gezondheid, alsmede een effectbeoordeling om de opportuniteit van deze maatregelen te bepalen. Voorts hecht ik buitengewoon veel belang aan de procedures die aangenomen zouden moeten worden voor de omgang met de beelden die door het scannen worden verkregen. In deze zin zou de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming een standpunt moeten formuleren en bekendmaken, zodat elke maatregel die bedoeld is voor de passagiersveiligheid geïmplementeerd wordt met inachtneming van de regels voor persoonsgegevens.

Wij zien met belangstelling aanvullende gegevens tegemoet van de Europese Commissie met betrekking tot de beoogde maatregelen ter verbetering van de veiligheid in de burgerluchtvaart. Ik was voor de goedkeuring van deze resolutie vandaag, omdat de fundamentele rechten van de burgers van de Europese Unie beschermd moeten worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. − (PL) De mondialisering heeft zonder enige twijfel een positieve impact op de economische groei en de werkgelegenheid, maar kan ook negatieve gevolgen hebben voor de meest kwetsbare en minst geschoolde werknemers in bepaalde sectoren. Alle EU-lidstaten kunnen door deze negatieve gevolgen getroffen worden, zowel grote als kleine landen en zowel de oude als de nieuwe lidstaten.

De middelen uit de structuurfondsen van de Europese Unie worden gebruikt ter ondersteuning van geplande veranderingen en het beheer daarvan in het kader van acties als levenslang leren op lange termijn. Het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering daarentegen biedt eenmalige, individuele steun voor een beperkte periode om werknemers te ondersteunen die ontslagen worden ten gevolge van veranderingen op de wereldmarkt. De Europese Unie zou bijzondere aandacht moeten besteden aan dit fonds.

 
  
  

– Verslag-Wijkman (A6-0366/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb op basis van het initiatiefverslag van mijn Zweedse collega Anders Wijkman gestemd voor de resolutie naar aanleiding van de mededeling van de Commissie over het opzetten van een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden die het ergst door de klimaatverandering worden getroffen. Het is inmiddels duidelijk geworden dat de minst ontwikkelde landen (MOL’s) en de kleine eilandstaten in ontwikkeling (SIDS) het eerst en het hardst worden getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Het zijn echter die landen die de minste middelen hebben om zich voor te bereiden op die grote veranderingen en om hun levenswijze aan te passen. De klimaatverandering veroorzaakt dus het risico dat er een verdere een vertraging ontstaat in de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen (MDG’s) in een groot aantal van die landen. Ik sta dan ook achter het voorstel van de Europese Commissie om een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering op te richten tussen de EU en de arme ontwikkelingslanden die het kwetsbaarst zijn voor de klimaatverandering, vooral de MOL’s en de SIDS en de ACP-landen (Afrika, Caraïben en Pacifisch gebied). Net als de grote meerderheid van mijn collega’s vind ik het bedrag dat is toegekend aan dit initiatief, namelijk 60 miljoen EUR, absoluut ontoereikend.

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. (IT) Ik stem vóór het verslag van Anders Wijkman over de noodzaak van een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie, de minst ontwikkelde landen en de kleine insulaire ontwikkelingslanden. Ik denk dat we strengere maatregelen buiten de EU niet langer kunnen uitstellen, teneinde klimaatverandering en armoede, problemen die ons allemaal aangaan, te bestrijden. Dergelijke maatregelen zouden een stap betekenen in de richting van de tenuitvoerlegging van het actieplan van de EU inzake klimaatverandering en ontwikkeling uit 2004, op basis van het feit dat we nu beter weten dat klimaatverandering de manier waarop wij ontwikkelingshulp benaderen grondig moet veranderen.

Als lid van de Commissie ontwikkelingssamenwerking ben ik bijzonder geïnteresseerd in dit besluit, dat gecombineerd zou kunnen worden met het internationale overleg over klimaatverandering in Poznań in 2008 en in Kopenhagen in 2009. Het wantrouwen tussen de geïndustrialiseerde landen en de ontwikkelingslanden, dat een van de grootste belemmeringen is geweest voor een overeenkomst over klimaatverandering voor de periode na 2012, moet worden weggenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) De ontwikkelingslanden hebben het minst tot de klimaatverandering bijgedragen maar het meest zullen lijden onder de gevolgen daarvan, terwijl zij over de minste capaciteit beschikken om die gevolgen het hoofd te bieden. De geïndustrialiseerde landen dragen een historische verantwoordelijkheid voor de klimaatverandering en zijn moreel verplicht de ontwikkelingslanden te helpen bij hun inspanningen om zich aan de gevolgen daarvan aan te passen.

Het voortgangsverslag van 2007 over het EU-actieplan inzake klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking toont aan dat de integratie van de klimaatverandering in het ontwikkelingsbeleid van de EU onvoldoende is en veel te traag verloopt. Ik steun het initiatief van de Commissie om een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering in het leven te roepen. Evenwel is het bedrag van 60 miljoen EUR dat voor het wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering is uitgetrokken, volstrekt ontoereikend, en daarom dient de Commissie een langetermijnfinanciering uit te stippelen en tot aan 2010 ten minste 2 miljard EUR en tot aan 2020 5 miljard EUR ter beschikking te stellen. Momenteel zit er een enorm hiaat in de financiering van aanpassing in de ontwikkelingslanden. Door de ontwikkelingslanden te helpen, helpen we ook onszelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Marie-Arlette Carlotti (PSE), schriftelijk – (FR) Ja, we hebben de plicht om ontwikkelingslanden en in het bijzonder de minst ontwikkelde landen en de kleine insulaire ontwikkelingslanden te helpen de gevolgen van de opwarming van de aarde te beperken, aangezien deze landen het zwaarst getroffen zullen worden door de aardopwarming, zonder dat ze er verantwoordelijk voor zijn.

Momenteel is Afrika het ‘vergeten continent’ van de klimaatonderhandelingen.

Deze ambitie moet zich echter vertalen in een financiële verbintenis die in verhouding staat tot wat ermee gemoeid is.

En daar wringt de schoen.

De begroting van 60 miljoen EUR die de Europese Commissie heeft toegezegd, is niet voldoende.

Het financieringsdoel voor de lange termijn moet ten minste 2 miljard EUR per jaar zijn tussen nu en 2010, en 5 tot 10 miljard EUR per jaar tussen nu en 2020.

Om deze verhoging mogelijk te maken moeten de Commissie en de lidstaten ten minste 25 procent van de inkomsten uit de Gemeenschapsregeling voor de emissiehandel aanwenden.

Ook verzoeken wij om financiële steunmaatregelen, technische bijstand en overdracht van technologie teneinde het gebruik van koolstofarme technologieën te faciliteren.

Tot slot moeten nieuwe financieringsmethoden worden gevonden.

Als eens te meer een beroep wordt gedaan op ontwikkelingskredieten en het Europees Ontwikkelingsfonds, zal dit bondgenootschap niet meer dan volksverlakkerij zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De EU overdrijft als zij spreekt over de gevaren van klimaatverandering, ofschoon dit reële gevaren zijn die veroorzaakt worden door de ongebreidelde uitbuiting van de natuurlijke hulpbronnen door het kapitaal. Zij doet dit echter niet omdat zij echte maatregelen voor de bestrijding ervan wil bevorderen, maar omdat zij de volkeren de schrik op het lijf wil jagen, haar positie in de imperialistische wedijver wil verbeteren en het supergeconcentreerd kapitaal uitwijkmogelijkheden en de monopolies nog meer winstmogelijkheden wil bieden.

Het verslag van het Europees Parlement over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de ontwikkelingslanden betekent openlijke inmenging in de interne aangelegenheden van de ontwikkelingslanden, zoals de organisatie van de economie, samenleving en administratieve mechanismen. Daarbij wordt de plutocratie in die landen karige economische tegenprestaties geboden of wordt gedreigd met militaire interventies in het kader van het preventief beleid voor de aanpak van veiligheidsdreigingen en van klimaatgerelateerde conflicten. Ook schaart het verslag van het EP zich achter het verslag van de heer Solana.

In het verslag wordt voorgesteld de ondernemingen via privaat-publieke partnerschappen een nog actievere rol te laten spelen, met name in sectoren als water, volksgezondheid en energiebevoorrading en bij de invoering van groene belastingen. Daarin wordt instemming betuigd met het handelsstelsel voor emissierechten – waarvan de ondernemingen de vruchten plukken en de werknemers en het milieu de dupe worden –, met de aanpassing van de ontwikkelingslanden aan de kapitalistische herstructureringen op het gebied van handel, landbouw en veiligheid.

De volkeren zullen de imperialistische plannen van de EU verwerpen en een betere en gezondere toekomst opeisen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Het verslag gaat over het Commissievoorstel om een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering op te richten. Jammer genoeg worden de basisbedoelingen gekruid met formuleringen die wij van de Zweedse partij Junilistan niet kunnen steunen, waaronder het koppelen van de inspanningen op het vlak van het milieu aan een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, alsmede gedetailleerde voorstellen over milieu-investeringen in derde landen.

Op basis van een aantal formuleringen in het verslag kan het bondgenootschap tegen klimaatverandering bovendien worden gezien als een poging van de EU om haar bevoegdheid inzake bosbouw en maritieme zaken uit te breiden. Wij verzetten ons met hand en tand tegen deze manier om aangelegenheden te gebruiken voor de uitbouw van de EU-Staat.

Wij van Junilistan zijn grote voorstanders van EU-samenwerking die grensoverschrijdende milieuproblemen omvat. Uitbanning van armoede en wereldwijde inspanningen voor het milieu zouden echter binnen het kader van de VN plaats moeten vinden. Wij van Junilistan hebben daarom na rijp beraad gekozen om tegen het verslag te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Klimaatverandering is niet alleen een natuurlijk verschijnsel, maar ook het gevolg van een beleid van steeds intensiever gebruik van de natuurlijke hulpbronnen door de geïndustrialiseerde landen, waardoor die verandering dermate is aangescherpt dat deze de mensheid voor grote problemen stelt.

Een verantwoorde respons om iets te doen aan de gevolgen van dit grove misbruik van de natuurlijke hulpbronnen, veronderstelt een breuk met het kapitalistische beleid dat hieraan ten grondslag ligt.

De visie die echter wordt uitgedragen, met de EU voorop, is een visie waarin alle landen gezamenlijk verantwoordelijkheid dragen. Dit houdt in dat ‘ontwikkelingslanden’ beperkingen krijgen opgelegd met betrekking tot het soevereine gebruik van hun natuurlijke hulpbronnen. Het moge duidelijk zijn dat deze beperkingen de grote multinationals goed van pas komen bij hun ambities om deze hulpbronnen te exploiteren.

Afgezien van het feit dat het verslag dat door het EP is goedgekeurd tegenstrijdigheden bevat en afgezien van andere zaken, worden deze kwesties in dit verslag volkomen genegeerd. Integendeel, het pleit ervoor financiële middelen beschikbaar te stellen ‘voor het uitvoeren van preventief veiligheidsbeleid of in het geval van klimaatgerelateerde veiligheidsbedreigingen of conflicten’ en probeert de internationale betrekkingen zo naar zich toe te trekken en te militariseren, met ‘klimaatverandering’ als voorwendsel.

Het verslag bepleit tevens, in lijn met het principe van ‘de gebruiker betaalt’, de invoering van ‘groene’ belastingen (in plaats van een belastingsysteem op basis van inkomsten), waardoor de deur wordt opengezet voor de privatisering van openbare diensten en de bedrijfsmatige exploitatie van elementaire hulpbronnen als water.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Het praten over klimaatverandering is pas interessant als het gaat om het vinden van antwoorden. We moeten daarbij dogma’s en onbezonnenheid zien te vermijden.

We moeten ons niet laten leiden door fatalisme, waarbij de groei van de wereldbevolking, de groei van de consumptie en, onvermijdelijk, de verbetering van de leefomstandigheden van miljoenen mensen als een potentiële milieuramp worden gezien. We moeten inzetten op de moderne wetenschap en de enorme vooruitgang waarvan we profiteren, om naar de juiste oplossingen te zoeken, die niet in zichzelf al tot ongewenste effecten leiden (zoals zo vaak het geval is bij besluiten die te snel genomen worden, vanuit de wens snel iets te doen, zonder dat we nog goed weten wat de situatie is).

Welke weg we ook kiezen – of wegen, want er zullen vele antwoorden nodig zijn – we moeten daarbij onderkennen dat er landen zijn die minder in staat zijn iets te doen, landen die in een ontwikkelingsfase verkeren waarin ze niet over de benodigde middelen beschikken en waarin ze uiterst kwetsbaar zijn. De situatie van deze landen en hun bevolkingen dienen centraal te staan in ons beleid, om de gevolgen van de klimaatverandering te beperken en hen te helpen zich aan te passen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Wijkman over de oprichting van een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering. Het klimaatprobleem staat al enige jaren op de agenda. Er is al veel gedaan, maar nog niet genoeg. Het doel is het optreden van de EU op het gebied van klimaatverandering buiten de Unie te versterken. Daarom moet een politieke dialoog worden bevorderd tussen de EU en ontwikkelingslanden, om ervoor te zorgen dat factoren op het gebied van klimaatverandering worden opgenomen in de plannen voor armoedebestrijding op lokaal en nationaal niveau.

Ik steun dit initiatief. Voordat het optimaal kan werken moeten echter nog wel diverse obstakels worden weggenomen, zoals het gebrek aan coördinatie op wereldwijd niveau, het gebrek aan financiering, etc. Ik ben het tevens eens met de rapporteur dat moet worden geïnvesteerd in de ontwikkeling van innovatieve modellen van publiek-private partnerschappen, waar Europa sterk in gelooft. Zij zijn de toekomst van de EU op zowel nationaal, regionaal als lokaal niveau.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Het is al langer duidelijk dat de opwarming van de aarde de minst ontwikkelde landen (MOL) het hardst treft, terwijl zij er net het minst toe hebben bijgedragen. Door hun kwetsbaarheid zullen zij nog dieper in armoede wegzakken. Ik vind het positief dat rapporteur Wijkman dit zeer sterk benadrukt.

De idee is een alliantie op te richten om de klimaatsverandering het hoofd te bieden, maar de Commissie trekt hier te weinig geld voor uit. Zo kunnen de kosten van de klimaatverandering oplopen tot 80 miljard EUR. Het budget dat de Commissie uittrekt, bedraagt 60 miljoen EUR: veel te weinig voor de MOLs om zich op de klimaatverandering voor te bereiden. Het is nu aan de Alliantie om meer fondsen te vinden of vrij te maken. Dat betekent dat de individuele lidstaten van de Unie hun verantwoordelijkheid moeten opnemen. Zij moeten een veel groter bedrag vrijmaken dan ze momenteel doen.

Het Europees Parlement stelt ook voor om minstens 25 procent van de inkomsten van de EU uit het emissiehandelssysteem voor de Alliantie te gebruiken.

Het lijkt erop dat de Unie in het licht van de klimaatverandering anders begint na te denken over ontwikkelingssamenwerking, en dat is een goede zaak. Daarom steun ik het verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. − (RO) Ik heb gestemd voor het verslag “Over een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering tussen de Europese Unie en de arme ontwikkelingslanden”, omdat deze landen het kwetsbaarst zijn voor klimaatveranderingen.

Uit het eerder genoemde voortgangsverslag van 2007 over het EU-actieplan inzake klimaatverandering en ontwikkelingssamenwerking blijkt dat de vooruitgang die is geboekt bij de integratie van de klimaatverandering in het ontwikkelingsbeleid van de Europese Unie onvoldoende is en veel te traag verloopt.

De EU heeft zich weliswaar tot doel gesteld om in de strijd tegen klimaatverandering een voortrekkersrol te vervullen, maar de prioriteit die wordt gegeven aan beleid op dit gebied komt niet tot uitdrukking in de EU-begroting. Het mechanisme voor schone ontwikkeling (Clean Development Mechanism – CDM) is tot dusver weinig geschikt gebleken om te voldoen aan de investeringsbehoefte van de armste landen op het gebied van schone technologie.

Het verslag roept de EU op om klimaatverandering centraal te stellen in haar ontwikkelingssamenwerkingsbeleid en verzoekt de Commissie gedetailleerde informatie te verschaffen over de bestaande financiële mechanismen voor klimaatverandering en ontwikkeling op nationaal en internationaal niveau. De Commissie wordt op basis van deze informatie dringend verzocht voor te stellen welke maatregelen moeten worden gebruikt om de financiële steun van de EU voor klimaatverandering en ontwikkeling op te trekken en om daarbij voor de best mogelijke coördinatie en complementariteit met de bestaande initiatieven te zorgen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. − (PL) Milieubescherming zou niet alleen voor elke EU-lidstaat, maar ook voor de Gemeenschap als geheel een prioriteit moeten zijn. Het initiatief om een wereldwijd bondgenootschap tegen klimaatverandering op te richten, kan echter het best als volstrekt zinloos worden omschreven. Het uitgeven van ons belastinggeld aan alweer een duur politiek orgaan zal het milieu in geen geval ten goede komen. Het enige wat dit initiatief zal opleveren, zijn nieuwe lucratieve functies voor ambtenaren in Brussel. De ontwikkelingslanden dragen in veel mindere mate bij tot de vervuiling en hun CO2-uitstoot is onbeduidend in vergelijking met die van de economische grootmachten.

Ik zou erop willen wijzen dat de Verenigde Staten nu al enkele jaren tot de groep van landen behoren die de meeste giftige stoffen produceren. Toch heeft dit land het Protocol van Kyoto nog steeds niet geratificeerd. Ik ben er zeker van dat de oprichting van een bondgenootschap tussen de Europese Unie en de ontwikkelingslanden niet in het minst zal bijdragen tot een verlaging van het niveau van verontreiniging. Maatregelen als gesprekken met de politieke leiders van de bovengenoemde landen zijn daarentegen wel van cruciaal belang, aangezien net deze landen de meeste schade berokkenen aan het milieu.

 
  
  

– Verslag-Beaupuy (A6-0356/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór de resolutie over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid gestemd, die is ingediend naar aanleiding van het initiatiefverslag van mijn Franse collega Jean Marie Beaupuy. Ik kan me volledig vinden in het idee om, ter wille van eenvoud en doelmatigheid, te onderzoeken of het voor de periode na 2013 haalbaar is de verschillende Gemeenschapsfondsen te laten opgaan in het toekomstige cohesiebeleid.

 
  
MPphoto
 
 

  Petru Filip (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik sta achter het initiatief om een verslag op te stellen over goed lokaal en regionaal bestuur en het belang van het begrip partnerschap tussen de vier of meer bestuursniveaus: lokaal, regionaal, nationaal en Europees. Een ontmoeting met vertegenwoordigers van de lokale autoriteiten, die rechtstreeks zijn gekozen door de burgers, brengt in de meeste gevallen verschillen aan het licht in de wijze waarop deze bestuursniveaus Europees beleid ten uitvoer leggen.

Zonder een beleid van echt partnerschap tussen al deze bestuurslichamen, waarbij politieke partijdigheid – die niets met subsidiariteit te maken heeft – geen rol speelt, zullen de inspanningen van zowel het Europees Parlement als de andere Europese instellingen niet tot de gewenste concrete resultaten en effectiviteit leiden. De conflicten en de slecht begrepen concurrentie tussen de vertegenwoordigers van de verschillende politieke partijen die aan de macht zijn in de verschillende bestuurslagen kennen we maar al te goed. Meestal is het gevolg dat de Europese burgers verstoken blijven van de voordelen van de Europese projecten waartoe in dit Europees Parlement is besloten. Daarom heb ik voor het verslag gestemd, in de verwachting dat het regionaal beleid de aandacht krijgt die het toekomt.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het verslag van de heer Beaupuy is bijzonder leerzaam. Het gaat over de governance van het structuurbeleid, en we lezen dat het ware doel van het door Brussel gevoerde regionaal beleid niet zozeer is om de ontwikkelingsniveaus van alle regio’s in de Europese Unie weer in evenwicht brengen, maar om de territoriale organisatie van de lidstaten en daarmee hun bestuurlijke en politieke structuren ingrijpend te veranderen.

In feite is dit niet echt een verrassing. In het huidige Europa wordt er alles aan gedaan om natiestaten te passeren of op te heffen. Ten eerste van bovenaf: hun bevoegdheden worden overgeheveld naar de Europese superstaat. Ten tweede van onderaf: in strijd met de tradities van sommige lidstaten en in weerwil van de natuurlijke of identiteitsgrenzen van provincies wordt de ‘regio’ – voor miljarden euro’s – gepromoveerd tot het voorkeursniveau van infranationale organisatie of wordt de totstandbrenging van grensoverschrijdende infranationale ruimten bevorderd. De door de rapporteur geroemde ‘geïntegreerde aanpak’ voor Europese wetgeving, die dit niveau integreert in alle Europese beleidsvormen met territoriale, economische en sociale implicaties, versterkt deze ontwikkeling.

De door de heer Sarkozy voorgestelde bestuurlijke hervorming, deels te beschouwen als verkiezingsmanipulaties, moet waarschijnlijk ook in dit analysekader worden geplaatst.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) In het verslag wordt meer samenwerking tussen nationale instanties bepleit. Men mag echter niet vergeten dat het dankzij institutionele concurrentie is dat de beste vormen van governance worden getest en van minder geschikte vormen worden onderscheiden. De Europese diversiteit op het gebied van vormen van governance en de uitwisseling van ervaringen tussen de instanties zijn waarschijnlijk een goed voorbeeld.

Het verslag staat vol van goed bedoelde formuleringen, maar mist hoofdzakelijk concrete voorstellen over hoe de governance van het structuurbeleid kan worden verbeterd om de enorme tekortkomingen met betrekking tot de controle van de economische aspecten van het structuurbeleid te verhelpen. Het loont de moeite eraan te herinneren dat het structuurbeleid van de EU in de periode 2007-2013 het belangrijkste beleidsonderdeel is en dat de Europese Rekenkamer in zijn Jaarverslag over het begrotingsjaar 2006 vaststelde dat ten minste twaalf procent van het totale bedrag dat is vergoed in verband met projecten op het vlak van structuurbeleid, niet had moeten worden vergoed.

In het verslag staan bovendien verwijzingen naar het Verdrag van Lissabon. Dat Verdrag is echter in de democratische processen verworpen. Het Verdrag van Lissabon aanvoeren is daarom de uiting van een onaanvaardbare arrogantie. De toekomst van het Verdrag is op het ogenblik van dit schrijven zo onzeker dat het aanvoeren van de inhoud ervan zou moeten worden vermeden. Wij van de Zweedse partij Junilistan hebben er daarom voor gekozen tegen het verslag als geheel te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Wij zijn uiteraard niet tegen de noodzakelijke participatie van regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden, economische en sociale partners en de bevolking bij het definiëren van de doelstellingen en programma’s en het concretiseren en controleren van de middelen uit de communautaire structuurfondsen op het niveau van de lidstaten. Wij hebben hier altijd al voor gepleit.

We kunnen echter niet toestaan dat er onder het mom van dit legitieme doel andere doelstellingen worden nagestreefd, zoals bijvoorbeeld het ‘in het kader van het toekomstig cohesiebeleid voor de periode na 2013’ in elkaar laten opgaan van de verschillende Gemeenschapsfondsen (het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Landbouwfonds voor regionale ontwikkeling). Dit voorstel kan datgene in gevaar brengen wat de centrale doelstelling van de communautaire begroting zou moeten zijn, namelijk de herverdeling van de rijkdom tussen de zogenaamde ‘cohesie’- landen en de zogenaamde ‘rijke’ landen, met name doordat het de opheffing inhoudt van fondsen die uitsluitend voor die eerste groep landen bedoeld zijn (en bovendien brengt het ook de communautaire financiering van ‘gemeenschappelijk beleid’, zoals landbouw en visserij, in gevaar).

Verder kunnen we niet akkoord gaan met het pleidooi voor ‘publiek-private partnerschappen’, een instrument dat gebruikt wordt voor de privatisering van openbare diensten die van essentieel en strategische belang zijn voor de bevolking en de sociaaleconomische ontwikkeling van de lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Ramona Nicole Mănescu (ALDE), schriftelijk. − (RO) Het verslag van de heer Beaupuy onderscheidt goed bestuur op het niveau van twee complementaire systemen: enerzijds het institutionele systeem dat gaat over de verdeling van bevoegdheden en budgetten tussen de staat en de regionale en lokale overheden, en anderzijds het partnerschapssysteem, dat verschillende overheidsinstanties en particuliere organen die op een bepaald gebied met hetzelfde onderwerp te maken hebben, samenbrengt.

Partnerschap kan een meerwaarde leveren voor de tenuitvoerlegging van het cohesiebeleid door een breder draagvlak, voortdurende coördinatie, gegarandeerde transparantie en een betere benutting van middelen. De betrokkenheid van de partners kan bijdragen aan de ontwikkeling van de institutionele capaciteit op sector- en territoriaal niveau. We moeten niet voorbijgaan aan het feit dat de partners de benodigde capaciteiten en middelen hebben die de effectiviteit van het programma kunnen verhogen door het projectselectieproces efficiënter te laten verlopen.

Om het proces van de besluitvorming te wettigen en elke mogelijke politieke invloed bij de openbare raadplegingen in de voorbereidende fase van operationele programma’s te compenseren is de deelname van de lokale en regionale autoriteiten en van het maatschappelijk middenveld van groot belang. Dat maakt dat er gebruik gemaakt kan worden van een grotere expertise en het helpt de ontwikkeling, monitoring en evaluatie van het programma te verbeteren.

We moeten ons realiseren dat de nieuwe lidstaten nog niet voorbereid zijn op het partnerschapsprincipe en dit zou dus stapsgewijs kunnen worden versterkt door supranationale en subnationale druk.

Op grond van de argumenten die reeds zijn verwoord in de amendementen die ik heb ingediend en die de heer Beaupuy heeft opgenomen in de uiteindelijke tekst, heb ik mijn steun gegeven voor dit verslag.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Beaupuy over governance en partnerschap op nationaal en regionaal niveau en als basis voor projecten op het gebied van regionaal beleid. Het is duidelijk dat het succes van iedere regionale ontwikkeling niet alleen afhankelijk is van de resultaten die worden behaald, maar ook van de manier waarop deze resultaten worden behaald, met andere woorden: governance. Wij moeten daarom mechanismen ontwikkelen ter verbetering van governancesystemen, zonder te worden gehinderd door andere beleidsmaatregelen.

Ik deel het enthousiasme van de rapporteur over het partnerschapsbeginsel: nieuwe governancemethoden moeten overheidsinstellingen niet vervangen, maar er juist een aanvulling op vormen. Ik steun ook het plan voor een reorganisatie van de manier waarop governance zich verhoudt tot Gemeenschapsfondsen, de verschillende territoriale dimensies en natuurlijk de Europese Unie. Vaardigheden op het gebied van projectmanagement uit de zakenwereld kunnen uitstekende instrumenten zijn om een nieuw soort governance te creëren, een van de belangrijkste motoren van de specifieke ontwikkeling van het Europese systeem.

 
  
  

– Verslag-Medina Ortega (A6-0355/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Ole Christensen, Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. − (DA) De Deense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben voor het initiatiefverslag over betere regulering gestemd, maar willen benadrukken dat het wegnemen van administratieve lasten een erg politiek proces kan zijn. Wij staan achter de doelstelling om overbodige administratieve lasten terug te dringen, maar bepaalde administratieve lasten kunnen maatschappelijk gezien zeer noodzakelijk zijn, ook al worden ze als remmend voor de groei en het innovatievermogen van bedrijven ervaren. Wij zijn van mening dat we op een evenwichtige manier moeten omgaan met de vermindering van administratieve lasten.

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. (PT) Als we het willen hebben over ‘de wetgeving verbeteren’, moeten we eerst eens goed kijken naar de noodzaak van een groot deel van de Europese wetgeving, voordat we de inhoud ervan gaan bespreken. Het klopt dat de vorming van een gemeenschappelijke markt en het tot stand brengen van uniformiteit tussen landen met sterk verschillende geschiedenissen en tradities – wat vaak tot uiting komt in de details van hun wetgeving – harmonisering nodig maakt, wat tot een meer proactieve opstelling kan leiden bij het maken van wetten.

Daarmee zeggen we echter niet dat we vooral wetgeving moeten maken en dat we dat op Europees niveau moeten doen. Hoewel ik vind dat de EU vaak het juiste niveau voor wetgeving is, moet ook benadrukt worden dat het subsidiariteitsbeginsel van fundamenteel belang is en dat dit te vaak wordt vergeten in het streven naar een efficiëntie die niet realistisch is en een resultaat dat niet nodig is.

Als we willen dat de EU in staat is tegemoet te komen aan die behoeften waarvoor besluitvorming op Europees niveau nodig is, moeten we op een samenhangende en verstandige manier zien te voorkomen dat ‘Europa’ wordt overspoeld door projecten en bevoegdheden die heel goed op nationaal niveau gerealiseerd kunnen worden. Deze zorg, die vaak naar voren komt in de Verdragen, is helaas niet erg aanwezig in ‘Brussel’, met de onvermijdelijke gevolgen, bijvoorbeeld de neiging tot bureaucratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Medina Ortega over het protocol betreffende de toepassing van de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit. De Europese Unie moet streven naar duidelijkheid en efficiëntie, overeenkomstig haar regelgevingskader. Overwegende dat een verbetering van wetgevingsprocedures kan helpen deze doelstellingen te verwezenlijken en overwegende dat de beginselen van subsidiariteit en proportionaliteit twee van de hoekstenen van de Gemeenschap zijn, met name wanneer zij op een bepaald gebied geen exclusieve wetgevingsbevoegdheid heeft, steun ik de inspanningen van de Commissie juridische zaken om ervoor te zorgen dat de wetgeving van de Gemeenschap is gebaseerd op kwaliteit, door middel van een vereenvoudiging van het acquis communautaire, en niet op kwantiteit.

Voorts heb ook ik enige twijfels over de procedures op het gebied van zelfregulering en co-regulering, twee van de oorzaken van de huidige financiële crisis op de markten. Regulering blijft de eenvoudigste manier om de doelstellingen van de Unie te behalen en rechtszekerheid te bieden aan bedrijven en burgers.

 
  
  

– Verslag-Geringer de Oedenberg (A6-0363/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI) , schriftelijk. – (FR) De Commissie heeft zojuist haar 24e jaarverslag over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht door de lidstaten gepubliceerd. De vrij legitieme vraag die kan worden gesteld is: zijn er verschillen of verbeteringen ten opzichte van het vorige verslag? Het lijkt van niet. Zoals altijd wordt de schuld neergelegd bij de Europese lidstaten. Welke oplossing wordt aangedragen door de rapporteur? Strenger optreden tegen de lidstaten, indien nodig meer aanhangigmakingen bij het Hof van Justitie en strenger toezien op naleving van de door het Hof opgelegde arresten. Kortom: meer dwang- en vervolgingsmiddelen voor Europese instellingen ten aanzien van lidstaten.

De communautaire rechtsorde, die door de Verdragen reeds tot norm is verheven ten opzichte van nationale rechten, tracht de genoemde rechten van de lidstaten nu steeds verder uit te hollen. We zijn hier fel tegen gekant, omdat de onderwerping van nationale rechten en juridische specificiteiten zonder twijfel zal leiden tot onderwerping van de lidstaten zelf in een Europeïstisch en federalistisch geheel.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van mevrouw Geringer de Oedenberg over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht. Gegevens zijn objectief: ze kunnen worden geïnterpreteerd, maar niet betwist. De aanzienlijke toename van inbreukprocedures, het niet naleven van de arresten van het Hof en het niet binnen de vastgestelde termijn omzetten van richtlijnen, vragen om meer toezicht van de Commissie op de afzonderlijke lidstaten.

Bovendien ben ik ervan overtuigd dat er meer moet worden samengewerkt tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen, teneinde de toepassing van het Gemeenschapsrecht op nationaal, regionaal en lokaal niveau te bevorderen en te verbeteren. Ook juich ik het toe dat het probleem van het beheer van de structuurfondsen in de tekst aan de orde wordt gesteld. De lidstaten moeten eraan worden herinnerd dat zij, om gebruik te maken van de fondsen binnen het financiële kader 2007-2013, hun eigen wetgeving in overeenstemming moeten brengen met de Europese wetgeving, vooral wat milieubescherming betreft, teneinde de economische en sociale ontwikkeling op regionaal niveau op passende wijze te bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Tijdens de zitting van het Europees Parlement van vandaag heb ik voor het jaarlijks verslag van de Commissie juridische zaken gestemd over de controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht in 2006.

Het document dat door de rapporteur, mevrouw Geringer de Oedenberg, is opgesteld, bevat een aantal verwijzingen naar voorbeelden van niet-naleving van de opgelegde termijnen bij de omzetting van richtlijnen, evenals naar het gebrek aan samenwerking tussen de rechtsstelsels van de lidstaten en het Europees Hof van Justitie. Verder wordt in het document kritiek geuit op de methoden voor het behandelen van klachten.

Een bijzonder zorgwekkend verschijnsel is het feit dat de nationale rechtbanken niet bereid zijn om het beginsel van voorrang van het Gemeenschapsrecht ten uitvoer te leggen en dat ze weigeren gebruik te maken van de prejudiciële procedure.

De rapporteur wijst eveneens op de toename van het aantal zaken waarbij door de lidstaten geen gevolg is gegeven aan de arresten van het Hof van Justitie of waarbij de termijnen voor de omzetting van de richtlijnen niet zijn nageleefd.

Met het oog op het voorgaande is er dringend behoefte aan nauwere samenwerking tussen het Europees Parlement en de nationale parlementen en aan versterkte controle op de toepassing van het Gemeenschapsrecht op nationaal en regionaal niveau. Zulke maatregelen zullen de Europese Unie niet alleen dichter bij haar burgers brengen, maar zullen ook haar democratische legitimiteit versterken.

 
  
  

– Verslag-Papastamkos (A6-0354/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór de resolutie over een strategie voor de toekomstige toepassing van institutionele aspecten voor regelgevende agentschappen gestemd, en wel op basis van het initiatiefverslag van mijn uitmuntende collega en vriend, de voormalige Griekse minister Georgios Papastamkos. Het is betreurenswaardig dat de pogingen van het Parlement en de Commissie om de Europese regelgevende agentschappen onder wettelijk bindend toezicht te stellen geen wezenlijk resultaat hebben opgeleverd. Ik ben het eens met de overgrote meerderheid van mijn collega’s die het jammer vinden dat een algemene strategie voor het opzetten van agentschappen in de Europese Unie ontbreekt. Het is hoog tijd dat de Raad en de Commissie samen met het Parlement een duidelijk, gemeenschappelijk en samenhangend kader tot stand brengen betreffende de rol die in de toekomst zal worden weggelegd voor de agentschappen als het gaat om Europees bestuur, mede gezien de noodzaak om een parlementaire controle op de vorming en de werking van regelgevende agentschappen in te voeren.

 
  
MPphoto
 
 

  Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) De afgelopen jaren is het aantal regelgevende agentschappen aanzienlijk toegenomen, zowel op Europees als op nationaal niveau. Ten aanzien van de twee referentieniveaus bestaan er overeenkomsten, maar ook verschillen. De uiteenlopende structuren en takenpakketten van de agentschappen op Europees en nationaal niveau roepen ernstige vragen op ten aanzien van regelgevende aspecten, goed bestuur en de institutionele toenadering op het vlak van centralisatie versus decentralisatie.

Daar de Europese regelgevende agentschappen grotendeels gedecentraliseerd en zelfstandig zijn, zijn transparantie en democratische controle aangaande de oprichting en werking van groot belang. Een teveel aan regelgevende of uitvoerende organen die exclusief bevoegd zijn – of zich daarop voor laten staan – tot het ontwikkelen van beleid op maatschappelijk belangrijke terreinen, dreigen afbreuk te doen aan de waarde van de EU-instellingen, deze weg te vagen en zou leiden tot een bovenmatige toename van de bureaucratie.

De uitoefening van parlementaire controle op de structuur en activiteiten van de regelgevende agentschappen moet in overeenstemming zijn met het klassieke beginsel van de democratie, wat een versterking van de verantwoordingsplicht van alle instellingen met uitvoerende bevoegdheden impliceert.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) De Europese Unie telt 29 agentschappen, echte Europese micro-instellingen waarvan de kosten ruim 1 miljard EUR belopen en waarvan het nut te betwijfelen valt. De rapporteur vraagt dan ook terecht om meer transparantie en meer verantwoording bij het beheer van deze talrijke agentschappen, echt politiek toezicht op hun activiteiten, beoordeling van reeds bestaande agentschappen, een moratorium op de oprichting van nieuwe agentschappen en een ‘kosten-batenanalyse’ voordat besluiten worden genomen.

Het ware probleem is echter gelegen in het bestaan op zich van deze agentschappen, extra lagen van Europese bureaucreatie, waarvan sommige een wetgevende bevoegdheid hebben en andere uitvoerende functies bekleden die interfereren met het werk van de nationale instanties, en het vaak bemoeilijken. Het ware probleem is hun wildgroei en het feit dat ze overal in Europa opduiken, aangezien hun zetels als verkiezingspresentjes worden uitgedeeld. Het ware probleem is dat 40 procent van deze agentschappen zijn opgericht krachtens het veelbesproken artikel 308 van het Verdrag, dat het mogelijk maakt de bevoegdheden van Brussel uit te breiden wanneer de Verdragen er niet uitdrukkelijk in voorzien.

Omdat dit verslag niets oplost, kunnen we het niet goedkeuren. Omdat het desalniettemin een poging is wat orde te scheppen in deze janboel kunnen we het evenmin verwerpen. Daarom zullen we ons van stemming onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Het is interessant dat men nu, in de voorgestelde paragraaf 5 van het verslag, het ontbreken van een algemene strategie voor de oprichting van EU-agentschappen vaststelt. Nieuwe agentschappen worden geval per geval opgericht waardoor er een ondoorzichtige lappendeken van regelgevende agentschappen, uitvoerende agentschappen en andere communautaire organen is ontstaan.

Nog interessanter is de vaststelling dat de meerderheid in het Europees Parlement altijd de oprichting van nieuwe organen heeft bepleit en nu pas inziet dat het totaaloverzicht verloren is gegaan.

Wij van de Zweedse partij Junilistan steunen de voornaamste ideeën van het verslag, maar zijn kritisch ten aanzien van hoe het Parlement nu nieuwe revieren probeert in te nemen met regelgevende agentschappen die een jaarverslag aan het Europees Parlement moeten presenteren en de mogelijkheid om de directeuren van de agentschappen uit te nodigen in de bevoegde Parlementaire commissie voor zij worden benoemd. Wij staan sceptisch tegenover die voorstellen. Ten eerste hoort de Commissie verantwoordelijk te zijn voor de governance van die organen, en ten tweede kan partijpolitiek geruzie de benoeming beïnvloeden van de directeur van een agentschap, die als dusdanig alleen maar een ambtenaar zou mogen zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Papastamkos over een strategie voor de toekomstige toepassing van institutionele aspecten voor regelgevende agentschappen. Ik ben het eens met het plan van de Commissie om een interinstitutionele werkgroep op te richten die tot taak krijgt de functies van de regelgevende agentschappen vast te stellen, evenals de respectievelijke bevoegdheden van de organen van de Europese Unie met betrekking tot deze agentschappen.

Dit voorstel moet echter een vertrekpunt zijn, niet een eindpunt, aangezien de doelstellingen veel verder gaan dan de oprichting van een interinstitutionele werkgroep. Het voorstel voor een gemeenschappelijke aanpak ten aanzien van de structuur en de functionering van deze agentschappen heeft tot doel bureaucratie te verminderen, zodat die organen hun wetgevende rol zo correct en efficiënt mogelijk kunnen uitvoeren. Op deze manier kunnen zij worden gemonitord en kan, in elk geval gedeeltelijk, aan de controlevereisten worden voldaan, evenals aan de eisen op het gebied van het afleggen van verantwoordelijkheid, waar een dergelijke belangrijke rol om vraagt.

 
  
  

Ontwerpresolutie over de dagvaarding en vervolging van Joseph Kony door het Internationaal Strafhof (ICC) (B6-0536/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Joseph Kony en het Verzetsleger van de Heer hebben zich de voorbije twintig jaar schuldig gemaakt aan huiveringwekkende misdrijven, wat de reden is waarom het Internationaal Strafhof hem nu wil vervolgen.

Het conflict in het Grote-Merengebied, Oeganda en Soedan duurt voort en eist constant nieuwe burgerslachtoffers. Het is de duidelijke taak van de internationale gemeenschap om een einde te maken aan deze verschrikkelijke tragedie.

Wij van de Zweedse partij Junilistan staan door de bank genomen negatief tegenover resoluties op het vlak van buitenlands beleid. In dit geval gaat het om een organisatie en haar leider die door het Internationaal Strafhof worden aangeklaagd wegens misdrijven tegen de menselijkheid. Daarom hebben wij ervoor gekozen deze resolutie onze steun te verlenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik informeer het Parlement hierbij dat ik vóór de ontwerpresolutie stem over de dagvaarding en vervolging van Joseph Kony door het Internationaal Strafhof (ICC). Het is absoluut onaanvaardbaar dat men al meer dan drie jaar vruchteloos probeert een internationale crimineel als Kony te arresteren, een man die verantwoordelijk is voor en de opdracht heeft gegeven tot misdrijven als moord, genocide, verkrachting, plundering, aanzetting tot verkrachting, etc. Al deze pogingen zijn mislukt als gevolg van de voortdurende weigering van de Oegandese overheid om samen te werken om deze crimineel, waarvoor het ICC een internationaal arrestatiebevel heeft uitgevaardigd, aan te houden.

Ik wil benadrukken dat Oeganda het Statuut van Rome heeft ondertekend, waarin staat dat elke lidstaat zich zal inspannen om een einde te maken aan de straffeloosheid voor de ernstigste misdrijven, die zeer zorgwekkend zijn voor de internationale gemeenschap, en zal bijdragen aan het voorkomen van dergelijke misdrijven. Voorts uit ik mijn zorgen over het totale gebrek aan duidelijke inspanningen om te voorkomen dat internationale hulp (met name van de Soedanese regering) wordt doorgesluisd naar Kony’s leger, het LRA, waarmee dat zich gemakkelijk kan financieren.

 
  
  

– Verslag-De Sarnez (A6-0294/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Op basis van het verslag van mevrouw De Sarnez heb gestemd vóór de wetgevingsresolutie houdende wijziging van het voorstel voor een besluit van het Europees Parlement en de Raad tot invoering van een actieprogramma voor de verhoging van de kwaliteit van het hoger onderwijs en de bevordering van het intercultureel begrip door middel van samenwerking met derde landen (Erasmus Mundus) (2009-2013). Ik schaar me achter de compromisamendementen die streven naar academische excellentie, evenwichtige geografische spreiding, voorlichting van het publiek over dit programma en de noodzaak om alle wettelijke en administratieve obstakels voor de uitwisseling van programma’s tussen Europese landen en derde landen (probleem van visa) weg te nemen. Ook blijf ik erbij dat het noodzakelijk is in het kader van het programma maatregelen te nemen om niet-gegradueerden, doctoraatsstudenten en post-doctoraatsonderzoekers en universiteitsmedewerkers uit de minst ontwikkelde derde landen (in het bijzonder ACS = Afrika, het Caribisch Gebied en de Stille Oceaan) in staat te stellen na verloop van de verblijfsperiode naar hun land van herkomst terug te keren en daarmee de zogenaamde ‘‘braindrain’ te voorkomen. Tot slot juich ik de eis toe om ten minste twee Europese talen te leren, discriminatie tegen te gaan en gendergelijkheid te bevorderen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ole Christensen, Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. − (DA) De Deense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben tegen het verslag over het programma Erasmus Mundus II gestemd. De reden hiervoor is niet dat we tegen het programma zijn, maar dat de formuleringen betreffende de financiering het risico inhouden dat Deense studenten mogelijk moeten betalen om van het programma gebruik te kunnen maken. Over het geheel gezien steunen wij de doelstelling van de Erasmus Mundusprogramma’s.

De Deense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben voor het initiatiefverslag over betere regulering gestemd, maar willen benadrukken dat het wegnemen van administratieve lasten een erg politiek proces kan zijn. Wij staan achter de doelstelling om overbodige administratieve lasten terug te dringen, maar bepaalde administratieve lasten kunnen maatschappelijk gezien zeer noodzakelijk zijn, ook al worden ze als remmend voor de groei en het innovatievermogen van bedrijven ervaren. Wij zijn van mening dat we op een evenwichtige manier moeten omgaan met de vermindering van administratieve lasten.

 
  
MPphoto
 
 

  Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De EU gebruikt, in het kader van het volksvijandige beleid van de strategie van Lissabon, het Erasmus Mundusprogramma 2009-2013 om de universiteiten in de lidstaten te hervormen overeenkomstig de wensen van de bourgeoisie en de behoeften van het kapitaal. Om de Europese monopolies nog winstgevender te maken moeten breinen uit derde landen worden ontvoerd en de werknemers nog sterker worden uitgebuit.

De criteria voor de beoordeling van universiteiten en onderzoeksinstituten worden aangescherpt en openbare en particuliere onderwijsinstellingen komen op voet van gelijkheid te staan. In een streven naar uitmuntendheid worden onderwijsconsortia opgericht en worden studenten gedwongen collegegeld te betalen, waardoor dus in feite de jongeren van de volksklasse worden uitgesloten van universitair onderwijs en postdoctorale studies.

De demagogische verklaringen van de EU dat de breinvlucht uit de minder ontwikkelde landen moet worden tegengegaan, kunnen het werkelijke doel niet verhullen: de meedogenloze uitbuiting van het arbeiderspotentieel van deze landen en de drastische beknotting van het recht van jongeren op openbaar, gratis en kwalitatief onderwijs, onderwijs dat voor alle kinderen van de arbeiders- en volksklasse beschikbaar moet zijn.

Daarom heeft de delegatie van de Communistische Partij van Griekenland in het Europees Parlement tegen het desbetreffend wetgevingsinitiatief gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk. (PT) Ik heb voor het verslag van Marielle De Sarnez over het Erasmus Mundusprogramma gestemd, omdat ik dit nieuwe programma van fundamenteel belang vind om Europa als onderwijsbestemming en als mondiaal uitmuntendheidscentrum aantrekkelijker te maken.

Door meer samenwerking tussen de verschillende onderwijsinstellingen van de EU tot stand te brengen, maakt Erasmus Mundus II een beter antwoord mogelijk op de toenemende mobiliteit van studenten en draagt het bij aan de kwaliteitsverbetering van het hoger onderwijs in de EU en de dialoog tussen de verschillende culturen. Ik wil ook nog wijzen op de belangrijke innovaties die in het verslag worden voorgesteld, zoals de uitbreiding van het programma tot het doctoraatsniveau, de overwegingen over studiebeurzen en het bevorderen van de actieve participatie van ondernemingen en onderzoekscentra.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Dit is een interessant programma dat studenten uit derde landen wil steunen die in de Europese Unie willen komen studeren, maar de middelen ervan zijn beperkt, hetgeen problemen kan opleveren voor iemand die collegegeld moet betalen en daar niet toe in staat is. Hoewel we voor het verslag gestemd hebben, betreuren we het daarom dat de voorstellen die onze fractie heeft gedaan om deze problemen op te lossen, verworpen zijn.

Maar we zijn blij dat andere voorstellen zijn goedgekeurd, die tot doel hebben de mobiliteit van deze studenten te bevorderen en de aandacht er op te vestigen dat dit programma niet tot gevolg moet hebben dat met name mensen uit derde landen met bijzondere kennis en vaardigheden naar de Europese Unie worden gehaald, wat nadelig zou zijn voor hun land van herkomst. We hebben er op aangedrongen dat de Europese Commissie bij de evaluatie van het programma speciale aandacht besteedt aan de eventuele braindraineffecten ervan en op de sociaaleconomische situatie van de betreffende personen.

Het is van belang ervoor te zorgen dat masterstudenten, doctoraalstudenten, onderzoekers en academici die uit derde landen afkomstig zijn, na afloop van hun verblijfstermijn kunnen terugkeren naar hun land van herkomst, om een zogenaamde ‘braindrain’ te voorkomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Neena Gill (PSE), schriftelijk. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor dit verslag gestemd en ik hoop dat de uitbreiding van het Erasmus Mundusprogramma tot 2013 als brug tussen verschillende culturen een belangrijke functie zal blijven vervullen.

De voordelen van dit onderwijsprogramma zijn duidelijk – de EU zal niet alleen profiteren van het aantrekken van intelligente, ambitieuze studenten uit derde landen, die bijdragen aan een verbetering van onderzoek en innovatie in de EU, maar onze eigen studenten zullen ook hun taalvaardigheden en hun kansen op de arbeidsmarkt verbeteren, zowel thuis als in het buitenland.

Bovenal denk ik dat dit programma bijzonder relevant is met het oog op het Jaar van de Interculturele Dialoog. Door het creëren van banden met derde landen via het onderwijs worden het begrip en de communicatie tussen verschillende culturen, talen en geloofsovertuigingen bevorderd. Dit is precies het soort programma dat het Europees Parlement zou moeten steunen en ik verwelkom het van ganser harte.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Wij hebben gekozen om tegen dit voorstel van de Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement te stemmen. Wij zijn niet tegen het idee van een Erasmus Mundusprogramma op zich, maar tegen een aantal gedetailleerde voorstellen die deels van de Parlementaire commissie, deels van de Europese Commissie stammen.

Wij zijn geen voorstander van een speciaal Erasmus Mundusvisum in overeenstemming met de beknopte beschrijvingen in het verslag. Elke lidstaat heeft het recht om visa te verlenen en wij hopen dat zij genereus zijn in het verstrekken van visa aan studenten die aan het Erasmus Mundusprogramma deelnemen. Wij zijn van mening dat dergelijke visa niet op EU-niveau kunnen worden vastgesteld.

Wij wijzen ook het idee af van financiële steun aan een alumnivereniging van alle afgestudeerden van het Erasmus Mundusprogramma. Studentenverenigingen moeten zich vanuit de behoeften en door de persoonlijke inspanningen van individuen ontwikkelen. Ze kunnen niet van bovenaf door EU-instellingen worden opgebouwd.

 
  
MPphoto
 
 

  Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Het Erasmus Mundusprogramma is een programma voor samenwerking en mobiliteit op het gebied van het hoger onderwijs, dat ten doel heeft de Europese Unie te promoten als een gebied met uitgelezen opleidingscentra op wereldniveau. Het programma voorziet niet alleen in een uitbreiding van de mogelijkheden die tot dusver in het kader van het Erasmusprogramma voorhanden waren, maar maakt ook de weg vrij voor samenwerking op het gebied van onderwijs met landen die geen lid zijn van de Europese Unie.

Onderwijs speelt een cruciale rol in het leven van jonge mensen. Internationale ervaring wordt in toenemende mate gewaardeerd, zowel door de studenten zelf als door hun toekomstige werkgevers. De kennis van vreemde talen en culturen, het inzicht in het specifieke karakter van verschillende landen en het vermogen om in een internationale omgeving te aarden, zijn slechts enkele van de vele voordelen van dit programma. Het bevorderen van mobiliteit is een volgende aspect dat duidelijk tot uiting komt in de doelstellingen van het programma. Deze doelstellingen zijn bijzonder belangrijk in dit tijdperk van globalisering waarin onder meer de contacten met derde landen aan belang winnen. Het is een goede zaak dat Europese studenten en studenten uit derde landen ook in de toekomst de mogelijkheid zullen hebben om deze ervaring op te doen.

Ik ben erg blij dat het goedgekeurde programma ook voorstellen bevat om tot een oplossing te komen voor visumkwesties die het reizen onnodig bemoeilijken. De voorgestelde oplossing zou ook van toepassing moeten zijn op de beschikbare informatie. Studenten zouden toegang moeten krijgen tot alle mogelijke informatie die het hun gemakkelijker maakt om hun verblijf ruim op voorhand voor te bereiden. In dit verband kan de hulp van de vertegenwoordigingen van de Europese Unie in derde landen bijzonder nuttig zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Ona Juknevičienė (ALDE), schriftelijk. – (LT) Vandaag hebben we gestemd over de nieuwe generatie van het Erasmus Mundusprogramma (2009-2013). Het lopende Erasmus Mundusprogramma werd in 2004 ingevoerd, en meer dan 4 000 burgers uit de hele Europese Unie en uit derde landen hebben er met succes gebruik van gemaakt. Erasmus Mundus is een betrouwbare maatregel op het gebied van hoger onderwijs gebleken, met name op het vlak van masteropleidingen. Het nieuwe programma heeft ten doel het hoger onderwijs in Europa te stimuleren, jongeren meer en betere carrièremogelijkheden te bieden, een sterker gestructureerde internationale samenwerking tussen hogere onderwijsinstellingen tot stand te brengen en voor een grotere mobiliteit te zorgen voor studenten uit de Europese Unie en uit derde landen. In de komende 5 jaar wordt meer dan 950 miljoen EUR toegewezen om aan het programma deel te nemen en beurzen te verstrekken. Er wordt een extra programma voor post-master studies toegevoegd, en de studenten krijgen meer financiële steun. Bij de stemming heb ik de amendementen van de bevoegde commissie gesteund, die de voorgestelde regelgeving duidelijker maken, de keuzevrijheid en de rechten van studenten waarborgen en mogelijkheden bieden voor een sterkere samenwerking tussen universiteiten.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Het bevorderen van economische immigratie op grote schaal, door de Europese Commissie reeds op 11 januari 2005 in gang gezet met haar ‘Groenboek inzake een EU-aanpak voor het beheer van de economische migratie’ is actueler van ooit, getuige dit verslag.

Voor de periode 2009-2013 is maar liefst 950 miljoen EUR uitgetrokken voor het programma Erasmus Mundus II. Dit programma is bedoeld om buitenlandse studenten en docenten naar het grondgebied van de Europese Unie te lokken. Dat is circa 654 miljoen EUR meer dan het bedrag dat was vrijgemaakt voor de eerste versie van dit programma.

Onder het op zich lovenswaardige voorwendsel studenten uit derde landen te willen aanmoedigen in Europa te komen studeren door ze masteropleidingen of doctoraten op hoog niveau te bieden, worden in feite de sluizen geopend voor een nieuwe tak van legale immigratie. Buitenlanders uit derde landen zullen namelijk makkelijker toegang krijgen tot Europa, met name dankzij vereenvoudigde procedures voor het verkrijgen van visa en studiebeurzen en gewijzigde lesgelden.

In plaats van haar eigen onderdanen te bevoordelen en onderzoek en excellentie in Europa te stimuleren, waaraan ze nochtans behoefte heeft, geeft de Europese Unie eens te meer voorrang aan mensen van buiten de EU, en getuigt ze wederom van haar voorkeur voor grootschalige immigratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) Het programma Erasmus Mundus II is weliswaar vergelijkbaar met Erasmus, het uitwisselingsprogramma voor Europese studenten, maar het heeft hoofdzakelijk de uitwisseling met derde landen op het oog. Het programma heeft tot doel Europa aantrekkelijk te maken voor gekwalificeerde buitenlandse studenten.

In principe sta ik achter de interculturele uitwisseling, vooral op wetenschappelijk niveau. Ik heb echter mijn twijfels over de doeltreffendheid en met name over het nut van dit programma voor de lidstaten. In tijden waarin in enkele lidstaten voor de eigen bevolking de toegang tot studies aan universiteiten in sommige vakgebieden is ingeperkt, moeten we vooral bij de hogere kwalificaties voorzichtigheid betrachten.

Ten gevolge van de omschakeling van het gehele hogeronderwijssysteem in Europa naar het model van Bologna, is het voor studenten met een mastertitel toch al erg moeilijk een promotieplaats te vinden. Het lijkt me contraproductief als we de binnenlandse studenten met nog meer concurrentie confronteren. Het zal bij het programma ook moeilijk zijn misbruik van de immigratiewetgeving te controleren. Om die reden heb ik tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN), schriftelijk. − (PL) Het Erasmus Mundusprogramma heeft tot dusver al een belangrijke rol gespeeld in het hedendaagse onderwijs van jonge mensen en volwassenen. De ervaring die we op dit gebied hebben opgedaan, leert ons echter dat bepaalde uitdagingen met de nodige omzichtigheid moeten worden aangaan. Al te radicale veranderingen, zoals nieuwe voorwaarden voor het collegegeld, kunnen dit onderwijssysteem op losse schroeven zetten, hoewel het zijn nut op de markt al duidelijk heeft bewezen. Zulke veranderingen zouden tevens een inbreuk kunnen vormen op bepaalde beginselen aangaande de autonomie van de academische instanties. We moeten ons bijgevolg afvragen of het beter is om het nemen van beslissingen over te laten aan het Erasmus Mundusconsortium of om de voorwaarden voor het beheer van het programma van bovenaf op te leggen.

Als er beproefde praktijken voorhanden zijn en de lokale instanties de mogelijkheid hebben om zelf bepaalde besluiten te nemen, moet dit mijns inziens worden gerespecteerd en dienen er geen nieuwe regels bij decreet te worden opgelegd. Dit is bijzonder belangrijk, aangezien we in zeer diverse regio’s wonen die niet allemaal even sterk ontwikkeld zijn en zich tevens door verschillende tradities en uiteenlopende economische omstandigheden kenmerken.

Ik zou nog van deze gelegenheid gebruik willen maken om erop te wijzen dat het Parlement de ongerechtvaardigde gewoonte heeft om naar documenten te verwijzen die nog geen bindend karakter hebben, zoals de Europese Grondwet die bij referendum is verworpen, het Verdrag van Lissabon en het daaraan verbonden Handvest van de grondrechten. Wetgeving kan niet gebaseerd zijn op documenten die nog niet in recht zijn omgezet.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van mevrouw De Sarnez over het Erasmus Mundusprogramma (2009-2013). Jongeren zijn onze toekomst en dat zijn meer dan gelegenheidswoorden. Het Erasmus Mundusprogramma is gebaseerd op het idee van excellentie en de bevordering van interculturele integratie, door middel van samenwerking met derde landen, zodat de nieuwe generaties kunnen werken aan een betere wereld. Het nieuwe Erasmus Mundusprogramma legt het accent op de mogelijkheid masteropleidingen en postdoctorale opleidingen te volgen, op de ontwikkeling van partnerschappen met onderwijsinstellingen in derde landen en op het uitvoeren van specifieke communicatie- en informatieactiviteiten.

Ik juich dit initiatief toe en ik wil tevens de nadruk leggen op het voorstel van mevrouw De Sarnez dat het leren van ten minste twee vreemde talen een prioriteit moet worden. Talen zijn tenslotte het beste instrument voor culturele integratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Erasmus Mundus II komt in grote lijnen overeen met zijn voorganger, hoewel belangrijke aanpassingen zijn aangebracht. Belangrijk zijn een meer evenwichtige en gewaarborgde geografische vertegenwoordiging in de Erasmus Mundusprogramma’s die consortia van universiteiten uit ten minste drie Europese landen kunnen aanbieden, en extra aandacht voor kwetsbare bevolkingsgroepen.

De toelatingscriteria voor de opleidingen moeten betrekking hebben op kwaliteit en tegelijk moet erbij ook de gelijkheid tussen mannen en vrouwen geëerbiedigd en de toegang van achtergestelde groepen verbeterd worden.

Ook bij het toekennen van beurzen aan Europese studenten en studenten uit derde landen moeten de instellingen die de opleiding aanbieden, het beginsel van gelijke kansen en non-discriminatie eerbiedigen.

Tevens moet Erasmus Mundus II bijdragen tot de duurzame ontwikkeling van het hoger onderwijs in Europa en in derde landen, waarbij de Commissie er alles aan moet doen om braindrain te voorkomen.

We zullen er als groenen op toezien dat deze aanpassingen in de praktijk worden omgezet. Bij de evaluatie van Erasmus Mundus moet ook blijken dat de toegang tot de Erasmus Mundusopleidingen voor kwetsbare groepen is verbeterd.

Onder die voorwaarden keurde de Verts/ALE-Fractie in het Europees Parlement dit verslag goed.

 
  
  

– Verslag-Szájer (A6-0300/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik stem voor het verslag over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake veiligheidsvoorschriften en -normen voor passagiersschepen (herschikking) (COM(2007)0737 – C6-0442/2007 – 2007/0257(COD)).

Net als de heer Szájer ben ik geneigd om de door de Conferentie van voorzitters aanbevolen beginselen en richtsnoeren te erkennen. Ze zijn immers volledig in overeenstemming met de wet. Daarnaast geef ik mijn volledige steun aan de stelling dat de besluitvorming door de Conferentie van voorzitters technische aanpassingen vereist.

 
  
  

– Verslag-Szájer (A6-0297/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake genetisch gemodificeerde micro-organismen (herschikking) gestemd, en wel op basis van het verslag van de heer Szájer. Gezien de ontwikkeling en complexiteit van de wet- en regelgeving betreur ik het dat de Commissie haar besluit van 1 april 1987 niet heeft herzien waarin zij haar diensten opdraagt alle wetgevingbesluiten na maximaal tien wijzigingen te codificeren, waarbij zij erop wijst dat dit een minimumregel is en dat haar diensten ter wille van de duidelijkheid en het juiste begrip van de communautaire wetgeving ernaar zouden moeten streven de teksten waarvoor zij verantwoordelijkheid dragen, met nog kortere tussenpozen te codificeren. In dit geval gaat het om herziening van de richtlijn uit 1990 en van wetgevingsteksten die deze richtlijn vier maal hebben gewijzigd, in 1994, 1998, 2001 en 2003. Richtlijn 90/219/EG, oorspronkelijk bedoeld voor codificatie, wordt uiteindelijk geherschikt teneinde de wijzigingen door te voeren die nodig zijn geworden naar aanleiding van de in 2006 ingevoerde regelgevingsprocedure met toetsing. Ik ben van mening dat het beleid ter consolidatie van het Gemeenschapsrecht een prioriteit zou moeten zijn van de Europese Commissie en dat de huidige situatie niet correct is, met name ten opzichte van de lidstaten en burgers.

 
  
MPphoto
 
 

  Dumitru Oprea (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Zelfs al zijn de geboekte vooruitgang en de gerealiseerde efficiëntie in de landbouw en veeteelt onvoorstelbaar zonder de grote ontdekkingen op het gebied van de genetica, het is nodig dat we optimale maatregelen op het gebied van bioveiligheid vaststellen voor het gebruik onder geïsoleerde omstandigheden van genetisch gemanipuleerde micro-organismen, omdat we het voorzorgsbeginsel in acht moeten nemen met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en van het milieu.

Het lijdt geen twijfel dat zonder de ontdekkingen van Mendel en vervolgens die van Morgan, Crick en Watson, de mensheid tegenwoordig armer en meer in conflicten verwikkeld zou zijn. Het is echter duidelijk dat het verkrijgen, testen, gebruiken en verhandelen van genetisch gemanipuleerde organismen (GGO) – of het nu gaat om planten, dieren of micro-organismen – in elk land onderworpen moet zijn aan een speciaal regime van regelgeving, vergunningen en bestuur, dat het juridische en institutionele kader vaststelt waarmee de risico’s dat zich negatieve effecten voordoen, moeten worden uitgesloten of verminderd.

 
  
  

– Verslag-Ryan (A6-0348/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Ryan betreffende de communautaire statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten. De communautaire wetgeving is erop gericht onnodige en buitensporige bureaucratie te beperken en de statistieken van het goederenverkeer tussen de lidstaten kunnen in dat opzicht dan ook niet buiten schot blijven.

Eurostat heeft een werkgroep ingesteld die moet bepalen hoe de intracommunautaire verslaglegging met betrekking tot het goederenverkeer kan worden vereenvoudigd en gemoderniseerd. Bovendien wordt momenteel studie gedaan naar één enkel stelsel van ontwikkeling en catalogisering van commerciële goederenstromen binnen de gemeenschappelijke markt. Ik steun dit initiatief, maar hoop, net als de heer Ryan, dat de Commissie dit voorstel verbetert en specifiek aangeeft welke maatregelen moeten worden genomen om een dergelijk mechanisme van één enkele goederenstroom in te voeren. Hier kunnen proefprojecten voor worden gebruikt, om de waarde en de haalbaarheid van dit initiatief zo goed mogelijk te bepalen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eoin Ryan (UEN), schriftelijk. − (GA) Net als in de hele Europese Unie zijn de bedrijven in Ierland voor negentig procent kleine en middelgrote ondernemingen. In Ierland – ik gebruik dit voorbeeld omdat ik de situatie daar beter ken – zijn er rond 250 000 kleine en middelgrote ondernemingen die werk bieden aan meer dan 800 000 mensen. Bij de meeste ondernemingen (circa 90 procent) werken minder dan tien mensen, in de helft van de gevallen bestaat de ondernemingen uit één persoon. Tijd is derhalve een zeer waardevol goed, maar die bedrijven moeten vaak veel tijd besteden aan het invullen van formulieren.

Het zal u niet verrassen dat ik dit verslag (mijn eigen verslag) steun, waarover een compromis is bereikt in het kader van de samenwerking tussen de Raad en mijn collega’s van de Commissie economische en monetaire zaken. Ik wilde echter deze stemverklaring afleggen om het belang van het verslag te benadrukken. Op grond van de bepalingen in dit verslag hoeven 200 000 kleine en middelgrote ondernemingen geen formulieren over het goederenverkeer meer in te vullen, wat tot tijdsbesparingen leidt en goed is voor de ondernemingen en het bedrijfsleven in het algemeen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. − (PL) Intrastat is een gemeenschappelijk en uniform systeem voor de Europese landen. Het heeft tot doel de onnodige bureaucratische rompslomp en regelgeving te beperken. Aangezien het een erg flexibel systeem is, kan hierbij niet alleen rekening worden gehouden met de specifieke behoeften van de landen, maar ook met oplossingen op maat voor de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie.

Een volgende belangrijk feit is dat zowel het Intrastat-systeem als het statistisch systeem voor de internationale handel gebaseerd zijn op de aanbevelingen voor een statistisch systeem voor het internationale goederenverkeer die door de Afdeling Statistiek van de Verenigde Naties zijn opgesteld. Dit maakt het mogelijk om volledige en vergelijkbare informatie te verzamelen over het internationale goederenverkeer.

Het voortdurend verzamelen van statistische gegevens over belangrijke economische kwesties is onontbeerlijk. De lidstaten van de Europese Unie zouden alles in het werk moeten stellen om dit systeem te moderniseren en te verbeteren.

 
  
  

– Verslag-Gebhardt (A6-0361/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) Malta is de enige staat binnen de EU waar scheiden onmogelijk is. In Europa zijn er maar drie staten waar men niet kan scheiden: Vaticaanstad, Andorra en Malta.

Malta heeft echter de registratie van een scheiding die elders is voltrokken, toegestaan, mits de betreffende persoon onderdaan of inwoner is geweest van het land waar dit is gebeurd.

Krachtens Brussel II (Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad), kan iemand nu scheiden indien hij onderdaan van een lidstaat is en daar gedurende zes maanden zijn gewone verblijfplaats heeft gehad. Ieder ander kan een scheiding aanvragen indien hij voor een ononderbroken periode van een jaar onmiddellijk voorafgaand aan de scheiding zijn gewone verblijfplaats in de lidstaat heeft gehad.

Het is lofwaardig dat er is gedacht aan invoering van een nieuw artikel voor die gevallen waar staten geen scheidingswetten kennen, zoals in het geval van Malta.

In Malta hebben we de scheiding al erkend door middel van een registratiesysteem voor die gevallen waarin de desbetreffende verordeningen van toepassing zijn. Het is niet een kwestie van het aannemen van het principe van de scheiding, want dit is in bepaalde omstandigheden al het geval. Het gaat erom of de scheiding een specifiek onderdeel van ons juridisch systeem moet vormen, zelfs als deze speciale omstandigheden niet gelden.

 
  
MPphoto
 
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór de wetgevingsresolutie ter goedkeuring, behoudens amendementen, van het voorstel voor een verordening van de Raad houdende wijziging van de verordening van 2003 betreffende toepasselijk recht in huwelijkszaken, en wel op basis van het verslag van mevrouw Gebhardt. Door de toenemende mobiliteit van burgers binnen de Europese Unie, die leidt tot een toename van het aantal ‘internationale’ huwelijken, dat wil zeggen huwelijken waarvan de echtgenoten een verschillende nationaliteit bezitten of hun verblijfplaats hebben in verschillende lidstaten of in een lidstaat waarvan ten minste één van de twee geen onderdaan is, en door het hoge aantal echtscheidingen in de Europese Unie, werd het onontbeerlijk wetgeving op te stellen over het toepasselijk recht en de bevoegdheid bij huwelijkszaken, die elk jaar op steeds meer burgers van toepassing zijn. We moeten eraan blijven herinneren dat de verdragen voorzien in de geleidelijke totstandbrenging van een gemeenschappelijke ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid, en dat de maatregelen tot doel hebben de compatibiliteit te bevorderen van collisie- en bevoegdheidsregels die in de lidstaten van kracht zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) Het verslag van mevrouw Gebhardt verduidelijkt de bevoegdheid van nationale rechtbanken in huwelijkszaken binnen de EU en welk recht als het toepasselijk recht moet worden beschouwd. Het doel is het risico tegen te gaan dat een van de echtgenoten probeert als eerste het gerecht in te schakelen van een bepaald land waarvan de regels zijn of haar belangen het best dienen. Dat doel is op zich natuurlijk lovenswaardig. Volgens mij doen de nadelen van de verordening de voordelen echter teniet.

Zweden heeft een van de meest liberale huwelijkswetgevingen ter wereld, en dat is iets waar we trots op moeten zijn. Het gevaar van het oorspronkelijke voorstel is dat het zou kunnen betekenen dat Zweedse rechtbanken in een aantal zaken gedwongen zouden kunnen worden om een vonnis te vellen naar Maltees, Iers, Duits of Iraans recht wanneer een partij een scheiding aanvraagt. In het verlengde daarvan zou dat het Zweedse onvoorwaardelijke recht van een echtgenoot om een scheiding aan te vragen en die ook uitgesproken te krijgen kunnen beperken – een gebied waarop ik nooit compromissen zou kunnen sluiten. Mijn eerste idee was daarom om tegen het verslag te stemmen. Tijdens de stemming werd echter een mondeling amendement aangenomen dat in essentie verwijst naar het juridisch beginsel van “ordre public” (openbare orde). Ik ben nog steeds van mening dat het Zweedse model behouden moet blijven, maar, ter aanmoediging van verbetering, heb ik gekozen om mij van stemming te onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk. (PT) Ik heb vóór het verslag van Evelyne Gebhardt gestemd, over toepasselijk recht in huwelijkszaken. Gezien de toenemende mobiliteit van burgers in de EU en de verschillen in het toepasselijk recht in geval van echtscheiding tussen de lidstaten, ben ik er vóór dat echtgenoten die een verschillende nationaliteit bezitten of in verschillende lidstaten hun verblijfplaats hebben, in hun echtscheidingsprocedure het toepasselijk recht vrij kunnen kiezen.

Ik vind het echter van essentieel belang dat ervoor gezorgd wordt dat beide echtgenoten naar behoren worden geïnformeerd en precies weten wat de juridische en sociale gevolgen zijn van de keuze van het toepasselijk recht.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) De nieuwe wetgeving waarover we ons buigen heeft betrekking op echtscheiding bij ‘internationale’ huwelijken, dat wil zeggen huwelijken waarvan de echtgenoten een verschillende nationaliteit bezitten of in verschillende lidstaten hun verblijfplaats hebben.

Het gaat hier om het vaststellen van regels inzake het bevoegde gerecht en toepasselijk recht, teneinde de rechtsonzekerheid te compenseren die op dit terrein overheerst. Momenteel wordt het toepasselijk recht vastgesteld volgens nationale collisieregels, die zelf sterk uiteenlopen in de diverse lidstaten, en uiterst complex zijn. De meeste lidstaten bepalen het toepasselijk recht overeenkomstig criteria van ingezetenschap of verblijf (lex loci). Andere lidstaten passen stelselmatig hun nationale wetgeving toe (lex fori), hetgeen vanzelfsprekend kan leiden tot het toepassen van een wet waarmee de echtgenoten nauwelijks een band hebben en een resultaat dat niet tegemoetkomt aan de eis van rechtszekerheid.

Deze nieuwe verordening stelt voor deze collisieregels te harmoniseren. Wij zijn hier voorstander van, aangezien het de voorspelbaarheid zou moeten vergroten van wat een dramatische situatie blijft, met name om kinderen, die maar al te vaak het slachtoffer worden van de scheiding van hun ouders, de zekerheid te bieden waar ze recht op hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Met grote teleurstelling stellen wij van de Zweedse partij Junilistan vast dat de rapporteur zich vol enthousiasme op een aangelegenheid stort die heel onlangs door de Raad is verworpen. Het feit is dat de huidige Brussel II bis-verordening ondanks haar tekortkomingen een veel betere wetgevende tekst is dan de tekst die de rapporteur voorstelt. Echtgenoten de vrije keuze van rechtbank en jurisdictie te ontzeggen geeft blijk van de arrogante houding van de Commissie en vooral ook van de rapporteur ten aanzien van de huidige praktijken in alle lidstaten.

Wij zeggen niet alleen nee tegen dit ondoordachte verslag maar roepen alle leden op om op te komen voor de keuzevrijheid van in een scheiding verwikkelde echtgenoten. Gecompliceerde EU-regels is het laatste wat die mensen nodig hebben in moeilijke tijden.

 
  
MPphoto
 
 

  Marian Harkin (ALDE), schriftelijk. – (EN) Ierland heeft afgezien van het aannemen en toepassen van deze verordening, omdat we er geen voorstander van waren Ierse rechtbanken de bevoegdheid te geven het huwelijk van een EU-onderdaan te ontbinden op grond van een substantieel andere wet die van kracht is in het land waaruit hij of zij afkomstig is.

Indien Ierland deze maatregel zou uitvoeren, zouden in Ierland wonende EU-onderdanen voor onze rechtbanken kunnen scheiden op substantieel verschillende en minder verplichtende gronden dan de gronden die in onze grondwet zijn vastgelegd, zoals is bepaald in het referendum over scheiding in 1995, dat wil zeggen dat de betrokkenen vier jaar uit elkaar moeten zijn. Het zou ook betekenen dat de huidige grondwettelijke eis aan Ierse rechtbanken bij scheidingsprocedures, om alleen scheidingen toe te staan indien er behoorlijke voorzieningen zijn getroffen voor de betrokkenen en van hen afhankelijke kinderen, in die gevallen niet van toepassing zou zijn. Hoewel er in dit verslag positieve aspecten zijn te vinden, heb ik mij vanwege het Ierse standpunt in dezen van stemming onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. − (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen het verslag van mevrouw Gebhardt over huwelijkszaken gestemd, omdat ik het belangrijk vind dat in de toekomst voor Finse rechtbanken Finse wetten worden toegepast in zaken waarin de toepassing van het recht van een ander land duidelijk in strijd zou zijn met de grondbeginselen van de Finse wetgeving.

Ik ben ook zeer bezorgd over de voorgestelde schuldbeoordeling in scheidingszaken. In Finland hebben we het onderzoek naar ontrouw en dergelijke zaken ongeveer twintig jaar geleden afgeschaft. De herinvoering daarvan zou een enorme stap terug en een terugkeer naar oude tijden betekenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Ona Juknevičienė (ALDE), schriftelijk. – (LT) In de uitgebreide Europese Unie groeit het aantal internationale gezinnen, dat wil zeggen echtelieden met verschillende nationaliteiten. Helaas eindigt in de EU een groot aantal huwelijken tussen personen met verschillende nationaliteiten in een echtscheiding; het scheidingsproces is vaak ingewikkeld en duurt lang. Dit omdat de betrokkenen slechts in beperkte mate de mogelijkheid hadden om de rechtbank te kiezen die hun echtscheidingszaak in behandeling neemt. Wanneer zij besloten uit elkaar te gaan, konden de echtelieden alleen naar een rechter in hun lidstaat van verblijf stappen. Daarom konden ze niet voor het recht van andere lidstaten van de Gemeenschap kiezen en op hun echtscheidingszaak laten toepassen. Om van haar man te kunnen scheiden moest bijvoorbeeld een Litouwse vrouw die met een Duitser was getrouwd en een gezin in Duitsland had, naar een rechter in hun woonplaats stappen. Hun echtscheidingszaak werd volgens het Duitse recht behandeld. Wanneer de verordening wordt goedgekeurd, zijn deze beperkingen vanaf 1 maart 2009 niet meer van kracht. Gezinnen die een scheidingsprocedure doorlopen, kunnen ofwel voor behandeling door een rechtbank in hun woonplaats kiezen of voor het toepasselijke recht van de lidstaat waarvan zij onderdaan zijn. Bij de stemming heb ik de amendementen gesteund waarin wordt bepaald dat het toepasselijke recht in echtscheidingszaken niet in strijd mag zijn met de belangrijkste beginselen van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Dit is bijzonder belangrijk in het kader van ons streven om in vonnissen en besluiten in echtscheidingszaken discriminatie op grond van geslacht te voorkomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. − (FI) Ik heb voor het verslag van mevrouw Gebhardt gestemd, omdat ik van mening ben dat het voorstel van de Commissie om de collisieregels met betrekking tot echtscheidingen van ‘internationale’ echtparen te harmoniseren, een belangrijk voorstel is. Een echtscheiding is een menselijk drama voor de betrokkenen en hun kinderen. Daarom moeten de betrokkenen zoveel mogelijk duidelijkheid krijgen over het toe te passen recht en de materiële inhoud van de wetgeving.

De huidige situatie, waarin de echtelieden krachtens de verordening Brussel II bis kunnen kiezen uit een aantal bevoegde rechtbanken en de jurisdictie wordt bepaald aan de hand van de collisieregels van de lidstaat waar de rechtbank is gevestigd, zorgt niet voor de nodige rechtszekerheid. ‘Forum shopping’ en een ‘rush naar de rechter’ zijn hiervan de ernstige gevolgen.

Ik geloof dat het recht van echtgenoten om in onderlinge overeenstemming de bevoegde rechtbank en het toepasselijke recht aan te wijzen, hen in beide gevallen helpt meer kijk op de inhoud van de wetgeving te krijgen. Daarom is het van cruciaal belang dat de toegang tot de inhoud en de procedures wordt vergemakkelijkt, zoals dit in amendement 2 wordt voorgesteld. Amendement 1, dat de belangen van kinderen bij de rechtskeuze beschermt, is eveneens van essentieel belang.

Ik steun het door mijn fractie ingediende amendement 37, volgens hetwelk ook kan worden gekozen voor het recht van de lidstaat waar het huwelijk is gesloten. Dit is logisch en maakt het nog gemakkelijker om inzicht te krijgen in de inhoud van de toepasselijke wetgeving.

 
  
MPphoto
 
 

  Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Over het algemeen zijn er in Europa te veel echtscheidingen, met name in mijn land. Een toenemend aantal echtscheidingen betreft gemengde huwelijken, dat wil zeggen huwelijken waarvan de echtgenoten een verschillende nationaliteit bezitten.

Aangezien het vrije verkeer van personen inherent is aan de Europese eenwording, is het cruciaal een duidelijk juridisch kader vast te stellen.

Daar ik weet dat de nationale regels ten aanzien van echtscheiding zeer sterk uiteenlopen, besef ik me terdege dat het gevaar van ‘echtscheidingstoerisme’ op de loer ligt als men de jurisprudentie kan kiezen die voor de ene echtgenoot het gunstigst is en voor de andere het ongunstigst.

Ik zou vóór dit verslag hebben gestemd omdat de voorgestelde verordening de tekortkomingen zou hebben gecompenseerd, waardoor beide echtgenoten die in verschillende lidstaten hun verblijfplaats hebben met wederzijds goedvinden en met volledige kennis van zaken, het in hun echtscheidingsprocedure bevoegde gerecht kunnen kiezen, dat een van de twee lidstaten van verblijf in de Europese Unie had moeten zijn.

Helaas stichtte een mondeling amendement dat was aangenomen tijdens de stemming zoveel verwarring dat we genoodzaakt waren het hele verslag terug te verwijzen naar de commissie. Omdat deze terugverwijzing uitbleef, heb ik niet meer deelgenomen aan de eindstemming.

Het onderwerp ligt te gevoelig om erover te stemmen in een toestand van verwarring.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Ik heb mij bij dit verslag van stemming onthouden, omdat Ierland ervoor heeft gekozen geen gebruik te maken van zijn recht om de voorgestelde verordening aan te nemen en toe te passen en geen actieve rol heeft gespeeld bij onderhandelingen op het niveau van de Raad.

Ierland was er geen voorstander van om ook voor Ierse rechtbanken rechtspraak te laten gelden met betrekking tot uitspraken die leiden tot scheiding voor een EU-onderdaan, op grond van een substantieel andere wet van het land waar hij of zij vandaan is gekomen.

Indien dit was uitgevoerd, zouden in Ierland wonende EU-onderdanen voor Ierse rechtbanken kunnen scheiden op substantieel verschillende en minder verplichtende gronden dan de gronden die in onze grondwet zijn vastgelegd, zoals is bepaald in het referendum over scheiding in 1995.

Aangezien Ierland niet deelneemt aan het proces van het aannemen en toepassen van deze verordening, heb ik ervoor gekozen mij bij dit verslag van stemming te onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Ik ben verheugd over het verslag van mijn collega Evelyne Gebhardt over de rechtskeuze, de erkenning van rechterlijke beslissingen en de regels inzake het toepasselijk recht in huwelijkszaken. Ik ben ervan overtuigd dat het belangrijk is om op dit gevoelige gebied een duidelijk, allesomvattend en flexibel rechtskader te scheppen.

Bij de stemming vandaag heb ik mij uitgesproken voor de invoering van het recht om de bevoegde rechtbank in huwelijkszaken te kiezen. Ik heb mijn steun gegeven aan een voorstel volgens hetwelk een zogenoemd ‘internationaal’ echtpaar de mogelijkheid heeft om voor een bevoegde rechtbank in de lidstaat waar zij gewoonlijk verblijven te kiezen, of voor behandeling in het rechtsstelsel van het land waar zij zijn getrouwd.

Ik sta volledig achter het standpunt dat moet worden gewaarborgd dat beide echtgenoten voldoende toegang tot informatie hebben, ongeacht hun financiële situatie of opleidingsniveau. Beide partijen moeten nauwkeurig en volledig worden ingelicht over de gevolgen van hun keuze van de rechtbank en het toepasselijk recht in huwelijkszaken. Dit geldt met name voor ‘internationale’ echtparen, aangezien de wetgeving van de lidstaten, de echtscheidingsprocedures en de voorwaarden waaronder echtscheidingen worden behandeld, enorm van elkaar kunnen verschillen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. (DE) In aangelegenheden met betrekking tot grensoverschrijdende huwelijken is het belangrijk dat er in Europa sprake is van uniforme wetgeving. Juist de rechtszekerheid van burgers op het gebied van huwelijkssluiting en echtscheiding, hetgeen vaak emotionele gebeurtenissen zijn, wordt in het overheidsbeleid steeds belangrijker.

In een wereld die met toenemende snelheid steeds kleiner wordt, zijn regelingen belangrijk voor de mobiliteit van partijen. Dergelijke regelingen bestaan al in het burgerlijk recht, zoals de vrije rechts- en gerechtskeuze door de partijen. In dit opzicht wordt er door deze regeling een “gebruikersvriendelijke” toegang tot een gedeelte van het familierecht tot stand gebracht. In verband hiermee is het ook belangrijk dat de partijen goed op de hoogte zijn van de wettelijke gevolgen van hun beslissing. Daarom heb ik voor het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE), schriftelijk. − (RO) Ik heb gestemd voor dit verslag met de gedachte aan de ruim 150 000 Europeanen die jaarlijks verwikkeld zijn in grensoverschrijdende echtscheidingen. Een groot aantal van hen betreft Roemeense mannen of vrouwen die buiten hun land zijn getrouwd. Ik heb gestemd voor dit verslag omdat ik de opvatting huldig dat het onze plicht is al die hindernissen en bureaucratische moeilijkheden uit de weg te ruimen die sommigen ertoe brengen te stellen dat de Unie een hel is voor de burgers en een hemel voor de advocaten.

Daarnaast vind ik dat we ten opzichte van degenen die we vertegenwoordigen de plicht hebben om een aantal andere problemen op te lossen die onaangenaamheden veroorzaken voor de Europese burgers. Problemen die verband houden met de medische zorg voor een Europees burger die zich in een ander land bevindt dan het thuisland of de erkenning van diploma’s zijn hiervan slechts twee voorbeelden.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van mevrouw Gebhardt over het toepasselijk recht in huwelijkszaken. Het verslag heeft een lovenswaardig doel: het opstellen van een duidelijk en compleet juridisch kader dat wetten omvat inzake de rechtsbevoegdheid, de erkenning en de uitvoering van besluiten in huwelijkszaken, evenals regels over het toepasselijk recht.

In het huidige scenario kan een willekeurige “internationale” scheiding als gevolg van strijdigheid tussen nationale en communautaire regelgeving tot allerlei juridische problemen leiden. Bovendien moeten we rekening houden met een “rush naar de rechter”, waarbij de echtgenoot die als eerste komt en zich beroept op het recht dat zijn of haar belangen het best behartigt, wordt beloond.

Dit is absoluut onaanvaardbaar. Ik ben dan ook verheugd over dit verslag, dat beide echtgenoten aanzienlijke verantwoordelijkheden oplegt, met name wat de weloverwogen keuze, de keuze van de rechterlijke instantie en ten slotte de keuze van het toepasselijk recht betreft.

 
  
MPphoto
 
 

  Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. − (SV) Als voorstander van de Europese Unie zie ik doorgaans duidelijk de toegevoegde waarde van Europese wetgeving. Vaak worden betere oplossingen voor problemen gevonden wanneer meerdere mensen erover na hebben gedacht. Dit verslag is een jammerlijke uitzondering op de regel. We hebben alle reden om trots te zijn op wetgeving die mensen de mogelijkheid biedt gescheiden wegen te gaan wanneer ze dat wensen, en daarom alle reden om het systeem te beschermen dat we vandaag in Zweden hebben. Net als de regering ben ik daarom van mening dat het Commissievoorstel voor harmonisering op het verkeerde spoor zit, wanneer rekening moet worden gehouden met bijvoorbeeld de praktijken op Malta. We mogen niet toelaten dat het Vaticaan een actief gelijkheidsbeleid thuis een spaak in het wiel steekt. Het Europees Parlement was een andere mening toegedaan. Daarom was het mijn bedoeling om tegen het verslag te stemmen. De rectificatie is ook in de notulen opgenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Anna Záborská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Ik heb tegen de maatregel gestemd omdat ik het onverantwoordelijk vind van de EU om zich in zaken te mengen die niet onder haar bevoegdheid vallen. Hiertoe behoort ook het familierecht. De Raad van ministers dient zorgvuldig te overwegen of hij de voorstellen van de Commissie en het Parlement overneemt. Een klein aantal probleemgevallen mag geen aanleiding vormen om de EU van nog meer bevoegdheden te voorzien. Dit is niet de bedoeling van de Europese integratie.

Afgezien daarvan heeft het Europees Parlement in zijn advies een verwijzing opgenomen naar het Handvest van de grondrechten. Dit is een onaanvaardbare manipulatie door het Parlement, aangezien het Handvest van de grondrechten geen wettelijk bindend document is, maar een politiek compromis. In artikel 9 van het Handvest van de grondrechten staat: “Het recht te huwen en het recht een gezin te stichten worden gewaarborgd volgens de nationale wetten die de uitoefening van deze rechten beheersen.” Het familierecht wordt op nationaal niveau geregeld. Waarom hebben we dan daarnaast nog een reeks Europese echtscheidingsvoorschriften nodig? Hierdoor wordt manipulatie mogelijk. Daarom is het volstrekt onduidelijk waar deze verordening toe zal leiden, en de Commissie is niet in staat om die onduidelijkheid weg te nemen. Ik adviseer de Raad van ministers het voorstel te verwerpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Het aantal huwelijken tussen echtgenoten uit verschillende landen neemt voortdurend toe in de Europese Unie. Het gaat zowel om onderdanen van EU-lidstaten als van landen buiten de Europese Unie.

In dit verband stelt zich ook steeds vaker het probleem van de keuze van het toepasselijk recht of van de bevoegde rechtbank voor een bepaalde kwestie.

De Europese Unie heeft behoefte aan efficiënte collisieregels om de juridische bevoegdheid te kunnen bepalen.

Naarmate het aantal scheidingen toeneemt, stijgt ook het aantal gevallen van discriminatie bij echtscheidingen en scheidingen van tafel en bed. De best geïnformeerde echtgenoot neemt in dat geval het initiatief en tracht als eerste het door hem of haar gekozen gerecht in te schakelen waarvan het recht zijn of haar belangen het best dient. Zo beoordeelt deze echtgenoot de juridische bevoegdheid van het betrokken rechtsstelsel.

In het geval van huwelijken waarbij een van de echtgenoten in een niet-EU-land verblijft, kan het moeilijk zijn om een rechtbank te vinden die een echtscheidingsvonnis wil erkennen dat in een niet-EU-land is uitgesproken.

Het verslag waarover vandaag is gestemd, heeft tot doel voor beide echtgenoten de toegang tot betrouwbare informatie te verzekeren met betrekking tot de procedures voor echtscheiding of scheiding van tafel en bed, alsook over de belangrijkste aspecten van de nationale en communautaire wetgeving. Er wordt terecht op gewezen dat het van essentieel belang is om bij de keuze van het toepasselijk recht de belangen van alle betrokken kinderen in overweging te genomen.

 
  
  

– Verslag-Guerreiro (A6-0388/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) Het visserijbeleid dat door de EU wordt gevoerd, is niet gebaseerd op doordachte en solidaire beslissingen, en is dat nooit geweest. De voorbije jaren zijn de visbestanden in Europa dramatisch geslonken, en er wordt niet veel gedaan om deze situatie te veranderen. In plaats daarvan biedt de EU hulp aan landen in de derde wereld in ruil voor visserijrechten en vist de EU dus hun zeeën leeg. De lokale bevolking langs de kust wordt van haar broodwinning beroofd en gedwongen van hulp te leven, hulp die zelden voldoende compensatie biedt of opweegt tegen de inkomstenderving.

Het visserijbeleid dat de EU in plaats daarvan zou moeten bepleiten, moet doordrongen zijn van een langetermijnvisie en toekomstgericht denken. In zo een proces is er geen plaats voor verbetering of modernisering van visserijvloten, waarvan het uiteindelijke doel het verhogen van de vangstcapaciteit is. Maatregelen die gericht zijn op het steunen van kwetsbare lokale bevolkingsgroepen in arme kustregio’s, waarvan visserij de enige bron van inkomsten is en die verschrikkelijk te lijden hebben onder de afnemende visbestanden, in grote mate als rechtstreeks gevolg van het misplaatste visserijbeleid van de EU, zou ik daarentegen graag steunen. De voorstellen in het voorstel van de heer Guerreiro bevatten echter geen dergelijke voorstellen en daarom heb ik tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Krachtens Verordening (EG) nr. 639/2004 betreffende het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten, kan worden afgeweken van de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot die is vastgesteld in artikel 13 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 inzake de instandhouding en de duurzame exploitatie van de visbestanden in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid.

Bij Verordening (EG) nr. 639/2004 werd 31 december 2008 vastgesteld als de uiterste datum waarop vissersvaartuigen waarvoor overheidssteun voor vernieuwing is ontvangen, kunnen worden toegevoegd aan de vloot. In verband met enerzijds de late goedkeuring van het rechtsinstrument van de Commissie op grond waarvan de lidstaten overheidssteun kunnen verlenen en anderzijds de beperkte capaciteit van de scheepswerven kon deze termijn echter niet in acht worden genomen.

De Commissie visserij pleitte in haar verslag voor verlenging van de geldigheidsduur van overheidssteun voor de vernieuwing en van de registratie van schepen, zowel ten opzichte van de huidige regeling als ten opzichte van het voorstel van de Europese Commissie, dat een verlenging inhoudt met slechts een jaar, oftewel tot 31 december 2009.


De verlenging van overheidssteun voor de vernieuwing van de vloten in de ultraperifere gebieden tot 31 december 2009 en de mogelijkheid deze schepen tot 31 december 2011 toe te voegen, vormen een belangrijke steun, gezien bovengenoemde belemmeringen.

Daarom heb ik voor het verslag-Guerreiro gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. (PT) Steun voor de vernieuwing en modernisering van de vissersvloten in de ultraperifere gebieden is van groot belang, gezien het belang van de visserijsector voor deze gebieden. Het verslag waar vandaag over gestemd wordt, beoogt een verlenging met nogmaals een jaar van de financiering van de vernieuwing en modernisering van de vissersvloten in de ultraperifere gebieden.

Het is gerechtvaardigd bij het beheer van de vissersvloten rekening te houden met de bijzondere structurele, sociale en economische situatie in de betrokken gebieden. Daartoe dienen de bepalingen van de regeling voor toevoeging/onttrekking aan de vloot en de verplichte capaciteitsvermindering, alsmede de voorwaarden voor de toegang tot overheidssteun voor de modernisering en voor de vernieuwing van vissersvaartuigen, te worden aangepast aan de behoeften van deze gebieden.

Samenvattend, moet de steun voor vernieuwing en modernisering van de vissersvloten van de ultraperifere regio’s worden gehandhaafd, met name voor de vloot voor kleinschalige visserij, aangezien de vloot in deze regio’s voor het merendeel bestaat uit oude schepen van soms meer dan 30 jaar oud. Deze maatregelen zijn een onontbeerlijke voorwaarde voor verbetering van de installaties voor het bewaren van de vis, en verbetering van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de beroepsvissers in deze regio’s.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mevrouw de Voorzitter, waarde collega’s, ik stem vóór het verslag van de heer Guerreiro over het beheer van de in ultraperifere gebieden geregistreerde vissersvloten. Ik ben het eens met het standpunt van de Commissie, die zich altijd vóór Europese integratie heeft uitgesproken, ongeacht het thema dat besproken wordt. In dit geval moeten wij echter elke tijdsbeperking wegnemen, om die regio’s voldoende tijd te geven voor een passende vernieuwing en modernisering, zodat ze zo goed mogelijk zijn uitgerust om de concurrentie op de interne markt aan te gaan.

Het is duidelijk dat de continuïteit van de steun voor deze vernieuwingen een absolute voorwaarde is, aangezien het zonder deze steun onmogelijk is om de arbeidsomstandigheden, de veiligheid en de instandhouding van visbestanden op fatsoenlijke wijze te waarborgen. Ik ben dan ook verheugd over dit initiatief, dat gericht is op een volledige herstructurering van de vissersvloten van de ultraperifere regio’s, om de nieuwe Europese uitdagingen op het gebied van de visserij aan te kunnen gaan.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid