Paul van Buitenen, namens de Verts/ALE-Fractie. – Voorzitter, graag wil ik bij motie van orde een verzoek indienen namens de Fractie De Groenen met betrekking tot het debat en de stemming van morgen over Verordening (EG) nr. 1073/1999 die gaat over de werking van het Europees Bureau voor fraudebestrijding OLAF. Dit is het verslag-Gräßle. Het is mij ter ore gekomen dat de Commissie zou overwegen om het huidige proces van herziening van de verordening stop te zetten als gevolg van de recente onthullingen over onregelmatigheden binnen OLAF. Hierdoor zou de Commissie de huidige voorstellen in de loop van het medebeslissingsproces met het Parlement willen intrekken.
Namens de Fractie De Groenen zou ik u willen verzoeken de Commissie te vragen of dit zo is en of zij hierover vóór aanvang van het debat van morgen een verklaring aflegt, zodat het Europees Parlement weet of het debat en de stemming nog zin hebben.
De Voorzitter. − Dit is een vraag aan de Commissie. Mevrouw Ferrero-Waldner zal de gelegenheid krijgen om deze te beantwoorden. Ik heet de heer Jouyet welkom. Iedereen is aanwezig, dus we kunnen het volgende agendapunt behandelen.
2. Ingekomen stukken: zie notulen
3. Reactie van de Europese Unie op de verslechterende situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Raad en de Commissie over de reactie van de Europese Unie op de verslechterende situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste Benita, geachte afgevaardigden, ik weet dat u, evenals wij, zeer bezorgd bent over de verslechterende situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo. Ik kan mij nog herinneren dat wij dit vraagstuk hebben besproken tijdens een bijeenkomst van uw Commissie buitenlandse zaken in oktober jongstleden en uiting hebben gegeven aan onze toenemende ongerustheid.
De ministers van Buitenlandse Zaken van de Unie hebben hier lang over gediscussieerd tijdens de Raad Algemene Zaken en buitenlandse betrekkingen van 10 november jongstleden. Het voorzitterschap heeft besloten om dit punt opnieuw op de agenda te plaatsen van de komende Raad Algemene Zaken en Buitenlandse Betrekkingen van 8 december aanstaande en het daar te bespreken in aanwezigheid van de Commissie vertegenwoordigd door Louis Michel en Benita Ferrero-Waldner.
Wij moeten echter vaststellen dat de situatie in het oosten van de Democratische Republiek Congo sterk verslechterd is sinds het einde van de maand augustus en sinds de CNDP van de rebellenleider Nkunda een offensief heeft ingezet tegen de Congolese strijdmachten, die niet bij machte bleken te zijn zich hiertegen te verzetten en uiteindelijk de bescherming van de burgerbevolking geheel overlieten aan de vredesmacht van de Verenigde Naties, de MONUC.
Dankzij hun successen konden de rebellen de poorten van Goma, de provinciale hoofdstad van Noord-Kivu, bereiken en hun invloedszone in deze grensprovincie van Rwanda aanzienlijke uitbreiden. De huidige crisis toont eens te meer aan dat de aanwezigheid van alle rebellengroepen, de CNDP maar ook de Hutu-rebellen van de FDLR, ten oosten van de Democratische Republiek Congo een destabiliserende werking kan hebben.
De aftocht van de Congolese strijdmachten heeft weer eens aangetoond dat deze ingewikkelde crisis niet met militaire middelen opgelost kan worden en dat de weg naar een duurzame regeling loopt via een politieke oplossing waarin rekening wordt gehouden met zowel de lokale als de regionale actoren. Ik kom daar zo meteen op terug.
Toen de crisis en het offensief van de rebellenmacht van Laurent Nkunda een hoogtepunt bereikten, kwam de Europese Unie in het geweer, gevolgd door de rest van de internationale gemeenschap. U zult zich nog wel herinneren dat het voorkomen van de inname van Goma en de pogingen tot stabilisatie van het conflict de meest urgente opgaven waren. Daarom is commissaris Louis Michel zich naar het gebied gegaan en werd hij op 1 en 2 november gevolgd door Bernard Kouchner, in zijn hoedanigheid van fungerend voorzitter van de Raad, en David Miliband.
De twee ministers hebben in Kinsjasa, Kigali en Dar el Salaam een politieke boodschap gegeven en gemaand tot zelfbeheersing. De ministers zijn eveneens naar Goma gegaan om ter plekke aan te tonen dat wij deze crisis al onze aandacht schenken. Zij wilden de behoeften van de ontheemde bevolkingen opnemen en humanitaire organisaties ontmoeten. Het is immers de burgerbevolking die opnieuw als eerste het slachtoffer is van het heroplaaien van de gevechten.
Deze gevechten hebben de humanitaire situatie enorm achteruit doen gaan. Men schat dat nog eens 250 000 mensen zijn ontheemd en onder absoluut dramatische omstandigheden moeten leven. Daarmee is het totaal aantal ontheemden in alleen al de provincie Noord-Kivu opgelopen tot meer dan een miljoen. Afgezien daarvan zijn er ernstige schendingen van de mensenrechten gepleegd door de rebellengroepen, waaronder standrechtelijke executies, grootschalig seksueel geweld, het ronselen van kindsoldaten en plunderingen door de rebellengroepen maar ook door bepaalde onderdelen van de Congolese strijdmachten.
Door het opnieuw oplaaien van de gevechten is ook de tenuitvoerlegging van de in november 2007 gesloten overeenkomsten tussen de Democratische Republiek Congo en Rwanda onderbroken. Dit wordt het proces van Nairobi genoemd, dat u bekend is en dat gericht is op de strijd tegen de in het oosten van de Democratische Republiek Congo aanwezige Rwandese Hutu-rebellen van de FDLR. Ook het akkoord dat gesloten werd tussen de Congolese regering en de Congolese rebellengroepen, met inbegrip van de CNDP van Nkunda, en dat bekend staat onder de naam van het proces van Goma, werd verbroken.
De prioriteit nu is de aanpak van de humanitaire noodsituatie en een veilige toegang tot de ontheemde bevolkingen. Met haar mandaat speelt de MONUC een essentiële rol. Zij is nog steeds bezig met de versterking van haar aanwezigheid in Noord-Kivu en wij moedigen haar aan om haar pogingen in deze richting voort te zetten. De secretaris-generaal van de Verenigde Naties heeft aangedrongen op meer middelen voor de missie en daarover zijn er momenteel besprekingen gaande in de Veiligheidsraad, die naar wij hopen heel spoedig hun beslag zullen kunnen vinden.
Wegens de urgente situatie heeft de Europese Unie haar inspanningen op humanitair gebied aanzienlijk opgevoerd. Van een groot aantal lidstaten en van de Commissie zijn uitzonderlijke bijdragen, noodbijdragen gekomen ter ondersteuning van de activiteiten van niet-gouvernementele organisaties of van de organisaties van de Verenigde Naties, zoals het Wereldvoedselprogramma of het Hoog Commissariaat voor de Vluchtelingen. Dankzij extra steun voor een totaal van tot nu toe meer dan 43 miljoen euro in de vorm van bijdragen aan het luchtvervoer – ik denk aan landen als het Verenigd Koninkrijk, België en Italië – is Europa met afstand de grootste bijdrager aan de humanitaire inspanningen in deze crisis.
Vervolgens moeten wij opnieuw de dynamiek op gang brengen die ervoor kan zorgen dat de kwestie van alle illegale gewapende groepen die in het oosten van de Democratische Republiek Congo opereren, of het nu Congolezen of buitenlanders zijn, op duurzame wijze wordt opgelost, waarbij wij wel moeten beseffen dat er geen militaire oplossing is voor de crisis en dat elke oplossing noodzakelijkerwijs moet lopen via de hervatting van de processen van Goma en Nairobi, die ik zojuist heb beschreven en die het geschikte kader vormen voor de pogingen om de situatie in deze Congolese provincie te stabiliseren.
De hervatting van de dialoog en samenwerking tussen de Democratische Republiek Congo en Rwanda is daarvoor van essentieel belang, en daarom ben ik verheugd over het optreden van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren, de heer Roeland Van de Geer, die deze dialoog weer op gang probeert te brengen. Dat zijn de doelstellingen waarvoor de internationale gemeenschap en met name de Europese Unie zich de afgelopen weken heeft ingezet.
Deze inspanningen hebben hun eerste vruchten afgeworpen. Dit blijkt vooral uit de hervatting van de dialoog op ministerieel niveau tussen Kinsjasa en Kigali en de bijeenroeping op 7 november van een internationale topconferentie over de crisis in het oosten van de Democratische Republiek Congo. Daartoe hadden de landen in het gebied van de Grote Meren en de Afrikaanse Unie het initiatief genomen en daaraan hebben met name de Congolese president Joseph Kabila en de Rwandese president Paul Kagame deelgenomen.
Een van de belangrijkste resultaten van deze top is de toezegging van de landen in de regio om zo nodig vredeshandhavingstroepen te sturen naar het oosten van de Republiek Congo en zo nodig een team van bemiddelaars op hoog niveau te benoemen bestaande uit de ex-president van Nigeria Obasanjo en de ex-president van Tanzania Mkapa.
Tijdens de buitengewone top van Johannesburg op 10 november jongstleden heeft de SADC eveneens verklaard bereid te zijn om zo nodig een vredeshandhavingsmacht te sturen naar het oosten van de Republiek Congo. De Europese Unie juicht het engagement van de Afrikaanse landen toe en is vastbesloten om haar samenwerking met de VN, de Afrikaanse Unie en de landen van het gebied van de Grote Meren voort te zetten om een oplossing te vinden voor deze crisis. Laten wij echter onder ons in alle duidelijkheid en nuchterheid vaststellen dat deze crisis niet kan worden opgelost zonder een versterking van de vredesstabiliserende middelen, en met name van die van de Verenigde Naties.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst heel kort de heer van Buitenen zeggen dat ik goede nota heb genomen van hetgeen hij zei en ik zijn boodschap zeker zal doorgeven aan mijn collega´s, die hem ongetwijfeld morgen een antwoord zullen geven.
Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, beste Jean-Pierre, ik vervang vandaag mijn collega, commissaris Louis Michel, die om gezondheidsredenen vandaag niet kan deelnemen aan deze vergadering en mij heeft verzocht u zijn excuses aan te bieden.
U weet hoezeer commissaris Michel gehecht is aan het gebied van de Grote Meren. Zoals de fungerend voorzitter van de Raad reeds heeft gezegd, was hij inderdaad de eerste die op 30 en 31 oktober jongstleden, op het meest acute moment van de crisis, naar de Democratische Republiek Congo en naar Rwanda is gegaan om de crisis proberen op te lossen. Uit deze missie van shadow diplomacy is het idee voortgekomen om de conferentie in Nairobi te beleggen. De praktische conclusies waartoe men daar is gekomen, openen nieuwe perspectieven voor een uitweg uit de crisis.
Wat betreft het antwoord dat de Commissie kan geven, wil ik samen met u de situatie analyseren vanuit twee invalshoeken, die overigens sterk lijken op hetgeen de fungerend voorzitter van de Raad zojuist zei.
Allereerst de humanitaire invalshoek. De internationale gemeenschap, waarvan ook de Europese Unie deel uitmaakt, werkt momenteel aan een respons op de crisis. De Commissie heeft onmiddellijk 6,3 miljoen euro beschikbaar gesteld voor de meest urgente behoeften. Wij blijven echter een oogje in het zeil houden en zullen dit bedrag eventueel aanpassen aan de veranderende situatie. In Kivu zijn de humanitaire behoeften algemeen gesproken gedekt en de coördinatie tussen de humanitaire organisaties loopt daar van een leien dakje.
De Commissie en de lidstaten hebben samen op 14 november jongstleden in Marseille aangekondigd nieuwe, aanvullende bijdragen te zullen leveren voor een totaal van 43,5 miljoen euro om het hoofd te kunnen bieden aan de crisis.
Het grootste probleem blijft echter de toegang tot de bevolking in bepaalde gebieden omdat er nog steeds gevochten wordt tussen de Congolese strijdkrachten, de FARDC, en de met hen geallieerde Mai-Mai en FDLR enerzijds en de CNDP anderzijds, want geen enkele partij eerbiedigt het staakt-het-vuren.
Ten tweede de politieke en militaire invalshoek. In het oosten van de Democratische Republiek Congo is er geen militaire oplossing mogelijk. Er is slechts plaats voor een evenwichtige, via dialoog opgebouwde politieke oplossing. Dat was ook precies wat de landen in het gebied tijdens de top van Nairobi van 7 november jongstleden voor ogen hadden en kennelijk is dat ook waar de rebellen van de CNDP en een groot deel van het politiek establishment van de Republiek Congo, zoals bijvoorbeeld haar nationale assemblee, naar streven.
De Commissie is dus voldaan over de conclusies van de top van de staatshoofden van de landen van de Grote Meren en met name over het besluit om de Afrikaanse diplomatie op hoog niveau erbij te betrekken, teneinde een oplossing te vinden voor de crisis en een toetsingsmechanisme in te stellen waarmee de staatshoofden van de regio de ontwikkelingen op de voet kunnen volgen en prompt de noodzakelijke respons kunnen bieden.
Het bezoek dat de heer Abasanjo pas aan het gebied heeft gebracht, is hoe dan ook erg bemoedigend en geruststellend wat het perspectief van een militaire interventie van bepaalde landen in het gebied betreft. President Kabila garandeerde dat Kinsjasa bereid is om te luisteren naar de eisen van de CNDP en ook bereid is om vorderingen te maken op de weg van de dialoog. Tijdens het bezoek werd ook geluisterd naar de klachten van de CNDP en naar generaal Nkunda die bevestigde bereid te zijn om het staakt-het-vuren te eerbiedigen en alles in het werk te stellen om het vervoer van humanitaire hulp in de door hem gecontroleerde gebieden te vergemakkelijken.
Het is dus van cruciaal belang dat de politieke vaart erin wordt gehouden en de betrokken partijen met alle middelen ertoe worden aangespoord om hun woorden in daden om te zetten. Daarom is het hoog tijd de onderliggende oorzaken van de crisis in het oosten van het land aan te pakken. Iedereen kent ze: de aanwezigheid van de FDLR, de georganiseerde plunderingen van de mijnen en de politieke frustraties van gemeenschappen en minderheden. Het is hoog tijd om de ideeën te laten convergeren.
Het is met het oog daarop cruciaal dat heel de internationale gemeenschap steun verleent aan de diplomatieke inspanningen die in aansluiting op de top van Nairobi op gang zijn gebracht en dat de internationale hulppogingen gecoördineerd worden, opdat voldoende ruimte ontstaat voor president Abasanjo en president Mpaka om het overleg voort te zetten.
Het is eveneens belangrijk te wijzen op de rol van de MONUC. Het is niet de MONUC die verantwoordelijk is voor allerlei wantoestanden. De MONUC doet belangrijk werk, ondanks de schaarse middelen die haar zijn toegekend en ondanks haar beperkte taken. Zij doet werk waarvoor moeilijk een vervanging te vinden is, namelijk het verzekeren van vrede in plaats van oorlog te voeren
Het is echter meer dan ooit belangrijk de huidige inspanningen te ondersteunen en het mandaat van de MONUC te versterken, nu de Veiligheidsraad zich in de komende dagen over deze zaak buigt. Ons inziens moet het mandaat inhoudelijk bijvoorbeeld worden uitgebreid tot controle op plunderingen van de natuurlijke hulpbronnen en de MONUC moet vooral – zoals de fungerend voorzitter van de Raad zei – meer middelen daarvoor ter beschikking worden gesteld.
Jürgen Schröder, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, op dit moment worden we geconfronteerd met een financiële crisis die de geschiedenisboeken zal ingaan. Niettemin was het mogelijk om in slechts enkele weken een G20-bijeenkomst te organiseren die concrete resultaten opleverde, en waarvan het meest opvallende resultaat het besluit was om 2 procent van het BBP te gebruiken om de economie te stimuleren en de financiële sector te helpen.
Aan de andere kant zijn we er niet in geslaagd om aan onze verplichting om 7 procent van het BBP te gebruiken voor ontwikkeling, te voldoen. Als we dit wel hadden gedaan, zou de DRC zeker ontwikkelder zijn geweest en zou dit hele conflict misschien niet hebben plaatsgevonden. Maar we moeten de dingen nemen zoals ze zijn. Er is nu geen tijd meer om de ontwikkeling voor Kivu te bespreken. Er voltrekt zich daar een humanitaire crisis. In de afgelopen weken zijn 250 000 mensen ontheemt. Mensen overlijden direct of indirect ten gevolge van de gevechten, en ziekten als cholera verspreiden zich snel.
Sinds 2005 heeft de VN het principe van “verantwoordelijkheid om te beschermen” aangenomen. De VN heeft de MONUC- vredesmacht naar de DRC gestuurd. Met 17 000 manschappen is MONUC de grootste vredesmacht ter wereld die werkt met een sterk Hoofdstuk 7-mandaat. Maar wat kan MONUC doen? De kwaliteit van soldaten en materiaal is zeer slecht en de DRC is enorm groot. Ik ondersteun dan ook van harte de oproep om MONUC te versterken, maar realistisch gezien duurt het maanden voordat deze versterking kan worden gerealiseerd, kostbare maanden, waarin mensen zullen sterven. Daarom stel ik voor op korte termijn een Europese troepenmacht te sturen om de regio snel te stabiliseren totdat de versterking van MONUC operationeel is en in het veld kan worden ingezet.
Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, geachte collega´s, allereerst zal ik in dit rustige debat, in deze zeer relaxte sfeer, het decor schilderen. Ik ben namelijk in de afgelopen maanden drie keer in het gebied geweest.
Terwijl wij hier discussiëren, heerst daar geweld, verkrachting en dood. Dat bepaalt het dagelijks leven van de talloze burgers die in dit verschrikkelijk gebied van de wereld wonen. Ik geloof niet dat wij nog meer tijd mogen besteden aan woorden maar eindelijk moeten overgaan tot daden. Dit is een vuile oorlog; dit is volgens mij helemaal geen etnische oorlog, zoals sommigen nu beginnen te zeggen. Je kunt altijd een etnische oorlog creëren, want dat komt ons Europeanen goed uit. Dat betekent namelijk dat de Afrikanen elkaar bevechten en het dus niet ons probleem is. Nee, de oorzaak van die oorlog moet gezocht worden op de bodem van de mijnen – van de diamant-, coltan- en goudmijnen – waarvan de exploitatie ondanks alle slachtpartijen rustig maar efficiënt doorgaat, waarvan de delfstoffen onder de neus van de Verenigde Naties worden uitgevoerd via de luchthaven van Goma of over de weg naar Kigali, en waarvan sommigen nog steeds stinkend rijk worden. Daar gaat de oorlog om.
Als men een einde wil maken aan deze oorlog moet men eerst deze kwestie aanpakken. Dan moet men zich gaan bezighouden met de sluiting van deze mijnen, met de maatregelen die noodzakelijk zijn om deze schandalige handel tegen te gaan. Wij zouden terug kunnen keren naar een proces zoals het Kimberley-proces, dat in het leven was geroepen voor diamant, en ik neem dat de collega´s hierover zullen spreken.
Tijdens de afgelopen tien jaar zijn meer dan vijf miljoen Congolezen – een cijfer dat weliswaar door sommigen betwist wordt, maar ik geef u op een briefje dat het gemakkelijk na te trekken is – op gewelddadige wijze in dit gebied om het leven gekomen, of het nu gaat om rechtstreekse oorlogsslachtoffers of om slachtoffers van collaterale schade van deze oorlog, zoals ziekten, enzovoort. De vraag is dus wie deze oorlog goed uitkomt en wie belang heeft bij de voortzetting ervan. Dat is mijns inziens het eerste belangrijke punt.
Wat de Europese Unie betreft denk ik dat er drie belangrijke dingen zijn en mijn fractie denkt daar net zo over. Allereerst moet daadwerkelijke steun worden gegeven aan de vredesinspanningen die niet pas in de afgelopen weken maar al veel langer geleden zijn begonnen. Wij hebben pater Malu Malu voorgesteld voor de Sacharov-prijs, omdat hij al heel lang probeert om vreedzame oplossingen te vinden voor het gebied. Hij heeft in Goma niet alleen de CNDP – want de CNDP kwam, ging, kwam terug en ging weer – maar alle rebellenbewegingen en de regering van de DRC om de tafel gekregen. Dat vind ik belangrijk. Dan is er het proces van Nairobi en de recente top van Nairobi, waar mevrouw de commissaris naar verwees.
Ik geloof dat natuurlijk steun moet worden gegeven aan deze inspanningen en aan onze commissaris, Louis Michel, die – en dat zeg ik als socialist – een liberaal is maar zich werkelijk enorme inspanningen heeft getroost.
Ten tweede moet men tegen elke prijs de bevolking beschermen. Er wordt gezegd dat MONUC er niet is om oorlog te voeren maar om vrede te bewaren. Welnu, dat kan best zo zijn, maar MONUC heeft een ´Hoofdstuk 7´-mandaat. Het is niet meer zo als indertijd in 1994, in Kigali, toen men niets kon doen en machteloos moest toezien hoe de mensen werden afgeslacht. Nu hebben wij ´Hoofdstuk 7´ en de MONUC-missie is er om de burgerbevolking te beschermen. Wel nu, die burgerbevolking wordt afgeslacht en MONUC steekt geen poot uit. Niet zo lang geleden was er een slachtpartij in een dorp waarvan de naam mij nu ontgaat, een slachtpartij in Kiwanja, op de drempel van het MONUC-kamp.
Daarom moet MONUC worden versterkt met Europese troepen; zo ziet mijn fractie dat. Wij zullen hoe dan ook een amendement hiervoor indienen.
Tot slot geloof ik – en ik zal dit nog snel noemen bij wijze van afsluiting – dat men de noodzakelijke beslissingen moet nemen om een einde te maken aan de exploitatie van de mijnen en de delfstoffenhandel. Die zijn namelijk in wezen de verantwoordelijken voor de slachtpartijen die daar ginds plaatsvinden.
Thierry Cornillet, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, er lijkt een vloek op dit stukje van de wereld te rusten en, zoals Alain Hutchinson heel juist stelde, zijn hier sinds het begin van de jaren negentig bijna vijf miljoen doden gevallen.
Dit gebied is net een grote doodskamer. Er zijn massamoorden in Noord-Kivu, Oeganda, Rwanda, Boeroendi, en het houdt maar niet op; elk jaar begint de slachtpartij opnieuw. Ik weet heel goed dat dezelfde oorzaken altijd hetzelfde effect hebben. Er zijn etnische conflicten, omdat de grenzen die we hebben getrokken, vaak onnatuurlijk zijn. Er is sprake van een vorm van overdreven nationalisme: iedereen denkt een Napoleon III in het klein te zijn en waagt een eigen Mexicaans avontuur om de problemen in eigen land te doen vergeten. Dan is er natuurlijk de zucht naar het grote geld. Alain heeft al gewezen op de vaak onmetelijke rijkdom van dit gebied. Verder is er ook sprake van waanzin, want hoe kunnen we de acties van het Lord's Resistance Army, het Verzetsleger van de Heer, anders verklaren?
Wat kunnen we dan doen? O ja, ik zou ook graag willen wijzen op de activiteiten van commissaris Michel, die zich al heel lang met deze zaak bezighoudt. We hebben hem aan het werk gezien op de bijeenkomsten in Kigali en Kinsjasa, die uiteindelijk tot Nairobi hebben geleid. Dan hebben we nog de SADC en Obasanjo, en we zullen nog meer grote diplomatieke topbijeenkomsten hebben. Is dat echter een reden om alleen op diplomatie af te gaan? We hebben hier te maken met een heel ernstige humanitaire situatie.
In mijn hoedanigheid van rapporteur van het Parlement voor humanitaire hulpverlening ben ik begin november naar Kinsjasa gegaan om de heer Botswali Lengomo, de nieuwe minister voor Sociale Zaken en Humanitaire Maatregelen, te ontmoeten. Ik heb ook gesproken met Apollinaire Malu Malu, die het Amani-programma coördineert en die we bijna de Sakharovprijs hadden toegekend. Laten we vooral niet vergeten dat we enorme humanitaire inspanningen moeten leveren.
Wat doen we nu eigenlijk? Weten we zeker dat we alles doen wat we zouden moeten doen? Wat doet MONUC? Die missie lijkt prima te zijn: maar liefst 17 000 manschappen, waarvan 6 000 ter plekke. Dat is vergelijkbaar met een gewapende divisie met tanks. Wie gelooft er nu dat dit onvoldoende is om de toegang tot humanitaire hulp te garanderen, ofschoon ik, net als u, heel goed weet hoe uitgebreid het gebied is dat beschermd moet worden?
Dus moet de oplossing op het diplomatieke vlak gezocht worden, dat spreekt vanzelf, en dus moeten we een Afrikaanse oplossing ondersteunen, mits we in staat zijn om deze uit te voeren. Het is duidelijk dat we ervoor moeten zorgen dat de wapenstilstand blijvend is om toegang tot humanitaire hulp te kunnen garanderen. Dit is een eerste vereiste, en als dat niet gebeurt, kan de humanitaire hulp niet aankomen. De bron van inkomsten moet ook worden gestopt. Het is duidelijk dat we de mijnen moeten sluiten, maar misschien moeten we ook kritiek uiten op bedrijven in het Westen die het coltan en de andere mineralen kopen, want met de opbrengsten worden wapens gekocht. Uiteraard moeten we de vredesinitiatieven volledig ondersteunen door een blijvende en geen onbepaalde politieke belangstelling te tonen, zoals soms het geval is.
Ik zou graag willen afsluiten met een verzoek om een veel sterkere militaire aanwezigheid, teneinde de vrede te stabiliseren. Dat is echter iets dat alleen de Verenigde Naties kan bewerkstelligen. Ik meende te hebben begrepen dat de Europese Unie de Verenigde Naties soms ervan heeft weten te overtuigen zijn zich van zijn taken te kwijten.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in de oostelijke regio van de Democratische Republiek Congo wordt met de dag erger en de internationale gemeenschap maakt zich daar ernstige zorgen over. Meer dan anderhalf miljoen mensen in de Kivu-provincie zijn op de vlucht, een duidelijk bewijs van de grote ernst van het probleem.
Ik steun de inspanningen van de heer Roeland Van de Geer, de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor het gebied van de Grote Meren in Afrika, en van de voormalige Nigeriaanse president, de heer Obasanjo. Beiden hebben deelgenomen aan intensieve besprekingen met de bij dit geweld betrokken politieke en militaire groeperingen.
Ik wil de Afrikaanse Unie vragen zich verder in te spannen voor vrede in het gebied van de Grote Meren.
De regeringen van Rwanda en Nairobi hebben in november 2007 een vredesregeling ondertekend in een poging om een einde te maken aan de animositeit tussen de twee landen. Deze regeling moet nu daadwerkelijk worden uitgevoerd, maar allereerst dient het geweld een halt toe te worden geroepen.
De Europese Unie geeft meer geld aan het gebied van de Grote Meren dan enige andere organisatie of land ter wereld. Ik wil de heer Louis Michel, de Europese commissaris voor ontwikkelingssamenwerking, alsook de Raad vragen pogingen te ondernemen om een einde te maken aan de gevechten en vrede te bewerkstelligen.
Frithjof Schmidt, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, de gruwelijke gevechten in Oost-Congo zijn meer dan een burgeroorlog, het is ook een regionaal conflict waar veel buurlanden bij betrokken zijn. Het gaat ook om strategische grondstoffen als coltan, dat we voor de productie van onze mobiele telefoons, dvd-spelers en computers nodig hebben. Het gaat ook om goud, diamanten, kobalt en kostbare houtsoorten. Dit zijn de grondoorzaken van dit conflict. Wat kan en moet gedaan worden? De Verenigde Naties moeten in staat worden gesteld hun verantwoordelijkheid jegens de burgerbevolking in de regio na te komen door ze te beschermen tegen alle gewapende troepen die daar actief zijn. Dat betekent dat MONUC een duidelijker mandaat, meer materieel en meer strijdkrachten moet krijgen. De EU-lidstaten hebben de herhaalde verzoeken om versterking van MONUC de laatste jaren steeds afgewezen, om vervolgens hevige kritiek uit te oefenen op de tekortkomingen en fouten van MONUC. Aan deze dubbele moraal moet een einde komen. De EU heeft daar nu geen eigen militair contingent nodig. Wat nodig is, is een daadwerkelijke versterking van MONUC. Ik heb met belangstelling en instemming kennis genomen van het feit dat ook de Raad en de Commissie in die richting denken.
De tweede belangrijke opmerking die ik wil maken, is dat de exploitatie van en handel in grondstoffen uit Congo streng moet worden bewaakt. De internationale concerns die bij deze handel betrokken zijn en van de exploitatie van grondstoffen in Congo profiteren, moeten worden gecontroleerd en worden verplicht om openheid van zaken te geven. Er bestaat al een officiële VN-deskundigengroep inzake de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van Congo. Deze deskundigengroep heeft een reeks aanbevelingen gedaan, waaronder het opleggen van sancties aan personen en ondernemingen die bij dergelijke illegale exploitaties betrokken zijn. De Europese Unie moet zich sterk maken voor de tenuitvoerlegging van deze VN-aanbeveling, juist bij de invoer in de Europese Unie, een terrein waarop optreden mogelijk is, omdat we daarop onafhankelijk van anderen kunnen handelen en deze aanbevelingen actief ten uitvoer kunnen leggen.
De derde opmerking die ik wil maken, is dat we het initiatief voor een internationale conferentie over het gebied van de Grote Meren moeten bevorderen. Alleen politieke samenwerking en economische integratie in dit gebied kunnen op den duur voor vrede zorgen. Europa kan en moet daarbij een sleutelrol spelen.
Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook een hele reeks buurlanden is fysiek bij deze oorlog betrokken, en het is vooral ook het Congolese regeringsleger dat direct deelneemt, samen met Angolese troepen aan de ene kant, en Nkunda, Tutsi-soldaten en Rwandese ondersteuning aan de andere kant. Het is een regionale oorlog; het gaat niet alleen om Oost-Congo.
Eén kernpunt is duidelijk: de Congolese regering is vooralsnog niet bereid om rechtstreeks met de rebellen te onderhandelen. Op dit punt zou druk moeten worden uitgeoefend. Het is erg belangrijk de feitelijke achtergrond van het conflict in het oog te houden. Zelfs de bondspresident van Duitsland heeft erop gewezen dat het om grondstoffen gaat. Aardolie, goud, diamanten, koper, kobalt, zink, tin, enzovoorts, spelen een heel belangrijke rol.
Het gaat er vooral ook om wie feitelijk de desbetreffende exploitatievergunningen heeft. Er moet werkelijk tegen deze ondernemingen worden opgetreden. Laat ik er eens een bij naam noemen: de Gesellschaft für Elektrometallurgie, die in Nürnberg is gevestigd. Deze onderneming is naar het schijnt de directe eigenaar van een van de belangrijkste mijnen waar het bij dit conflict om draait.
Ik wil iets zeggen over de rol van MONUC, omdat iedereen hier om versterking van MONUC vraagt. Naar wat ik gelezen heb, is MONUC eerder deel van het probleem dan van de oplossing. MONUC schrijft immers zelf dat het inmiddels al aan vier fronten strijdt. De rol van MONUC zou eigenlijk een andere moeten zijn. We weten van Human Rights Watch dat Indische of Pakistaanse MONUC-soldaten wapens verkopen aan irreguliere troepen en klaarblijkelijk bij deze strijd om grondstoffen zijn betrokken. Dat is toch onbestaanbaar! MONUC moet een heel andere rol vervullen en juist neutraal zijn. In zoverre is de roep om meer materieel en manschappen niet echt dienstig.
Ik wil er ook nog eens op wijzen dat Congo in het Parlement al eerder een belangrijke rol heeft gespeeld, toen een andere EU-operatie ter discussie stond. Toen ging het om verkiezingswaarneming. Kabila werd toen als president gekozen. Diens troepen dragen nu in belangrijke mate bij aan de escalatie van het conflict. Dat is reden om eens goed te kijken naar de rol van de Europese Unie bij de installatie van Kabila als president. Ik vind het zeer problematisch wat de EU toen heeft gedaan. Maar het optreden van Kabila en zijn troepen moet natuurlijk ook krachtig worden afgekeurd.
De correspondent ter plaatse van de Frankfurter Algemeine, die gevangen werd genomen, heeft een zeer lezenswaardig verslag geschreven waarin hij de conflictsituatie heel mooi beschrijft. Zo beschrijft hij onder andere het samenspel van reguliere en irreguliere troepen. Alleen maar meer materieel en manschappen voor MONUC is dus zinloos als niet ook de oorzaken van het conflict worden aangepakt. Dat is wat feitelijk moet gebeuren.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Mijnheer de Voorzitter, gisteravond nog had ik het voorrecht rechtstreeks met een ervaren hulpverlener te spreken over de oorlogssituatie in de oostelijke Congo. Mijn gesprekspartner kent de noodtoestand in zowel Noord- als Zuid-Kivu op zijn duimpje. Zijn relaas biedt ons, zonder ook maar de heersende misère in de regio te willen verbloemen, enige hoopgevende lichtpunten. Een lichtpunt is zeker dat de Congolese presidentiële garde in samenwerking met de politie ruim een week geleden plunderende regeringssoldaten heeft opgepakt. Een hoopgevend teken van een begin van ordehandhaving van Congolese overheidszijde. Een ontwikkeling die ten volle onze Europese aanmoediging en ondersteuning verdient.
Daarnaast is het eveneens een lichtpunt dat rebellenleider Nkunda er tot dusverre niet in lijkt te zijn geslaagd de Tutsi's in Zuid-Kivu voor zijn machtsaspiraties te mobiliseren respectievelijk te rekruteren. Mijn zegsman ziet dat als een positieve uiting van een Tutsi-identificatie met de Congolese staat en burgerbevolking.
Een derde lichtpunt zijn de kerkelijke verzoeningsinitiatieven op lokaal en provinciaal niveau. Bij deze platforms zijn naast de traditionele autoriteiten, de stamvertegenwoordigers, evengoed de gekozen autoriteiten actief betrokken. Deze platforms in Noord- en Zuid-Kivu verdienen tweeledige Europese steun: financiële hulp en deskundige inbreng bij conflictoplossingen. Voor humanitaire hulpverlening in beide Kivu-gebieden is het van cruciaal belang de lokale autoriteiten in te schakelen, dus alweer beide groepen van plaatselijke gezagsdragers, traditionele stamvertegenwoordigers en de gekozen autoriteiten.
Mijn zegsman onderstreept uit eigen ervaring dat deze gezagstructuren, alle oorlogsconflicten ten spijt, zelfs onder vluchtomstandigheden blijven functioneren. Vandaar ook zijn dringende pleidooi om de scharen vluchtelingen in de dorpen van Noord- en Zuid-Kivu, alsmede de dorpsbewoners zelf van contant geld te voorzien. Want in de woorden van mijn ingewijde informant: "Als je geld hebt, kun je altijd aan eten komen. Wonderlijk genoeg is er altijd ergens markt. In Congo is het werken met cash handouts, het weggeven van geld, goed mogelijk. Het maakt de bevolking niet afhankelijk. Zij kan nu zelf beslissen waaraan zij haar geld besteedt. Je stimuleert de lokale economie en maakt er ook meteen gebruik van. Om dat goed te laten verlopen gaan wij praten met de gekozen dorpscomités die de meest hulpbehoevenden in kaart zullen brengen."
Voorzitter, na zo'n gesprek en met zo'n hartverwarmende, op verzoening gerichte Europese inzet moet er een toekomst zijn voor Noord- en Zuid-Kivu, ja voor de gehele Congo. Ik roep de Raad, de Commissie, het Europees Parlement en de Europese instellingen daartoe ook van harte op.
Koenraad Dillen (NI). - Mijnheer de Voorzitter, hier vandaag debatteren om te vertellen hoe erg we de tragedie vinden die zich in Oost-Congo afspeelt, heeft weinig nut. We moeten durven zeggen waar het op staat en natuurlijk de vraag durven stellen of Europa en dan in het bijzonder landen als Frankrijk en België, met hun toch bijzonder kwalijke reputatie in de streek, militair tussenbeide moeten komen. Voor mij is het antwoord neen. Want wat stellen we vast? Europa bewijst in Congo nog maar eens hoe verdeeld en hoe zwak het is en welke illusie het is te denken dat een gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid op dit moment al mogelijk zou zijn. Want laten we wel wezen, Parijs, nota bene de huidige Raadsvoorzitter, heeft zopas in Duitsland het hoofd protocol van de Rwandese president Kagame laten arresteren voor de moordaanslag op president Habyarimana in 1994. Hij wordt in het conflict als een betrokken partij beschouwd. Ook mijn land België spreekt met een gespleten tong. Want gisteren nog had de Belgische minister van Buitenlandse Zaken, Karel De Gucht, zware kritiek op het beleid van Europees commissaris van Ontwikkelingssamenwerking, Louis Michel, juist wegens diens Congo-beleid. Ik citeer Karel De Gucht: "Als de huidige toestand in Congo de vrucht is van het Michel-beleid, dan kan dat tellen. De toestand is nog nooit zo navrant geweest als nu."
Collega's, deze woorden komen van een politieke bondgenoot van de commissaris. Bij zo'n kakofonie kunnen we alleen maar concluderen dat de bescherming van de burgerbevolking in de eerste plaats een verantwoordelijkheid moet zijn van de Afrikaanse Unie, die gestimuleerd moet worden, en van de VN-missie in Congo. Europa doet er dan ook beter aan zelf militair afzijdig te blijven in dezen.
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij achter de gevoelens van mijn collega’s en wil eveneens uiting geven aan mijn uiterste bezorgdheid over de hervatting van de gevechten tussen het Congolese leger en de opnieuw opgedoken milities in Noord-Kivu in de DRC. Het toenemende geweld in Noord-Kivu heeft de VN-vredesmacht (MONUC) die in dit land opereert, ernstig overbelast.
De humanitaire situatie is bijzonder ernstig; er zijn meer dan 1,5 miljoen intern ontheemden in de provincie Kivu. De activiteiten van het Wereldvoedselprogramma en van andere ngo’s worden ernstig belemmerd door het geweld en er is sprake van wijdverbreide diefstal, verkrachting en vermoording van burgers door zowel de regeringstroepen als de rebellen.
MONUC heeft een mandaat op grond van Hoofdstuk 7 van het VN-Handvest en moet de bescherming waarborgen van burgers die onmiddellijk bedreigd worden met fysiek geweld, maar heeft te weinig middelen en manschappen om dit mandaat te vervullen. De internationale gemeenschap en de VN-Veiligheidsraad moeten MONUC versterken door het juiste materiaal ter beschikking te stellen en de manschappen uit te breiden zodat het haar missie kan volbrengen. Aangezien de Europese Unie heeft besloten om geen stappen te ondernemen in de richting van een nieuwe EVDB-missie teneinde deze geweldescalatie in de DRC te beteugelen, zou ik er bij de Europese Unie op aan willen dringen om de samenwerking met MONUC zo ver mogelijk uit te breiden.
In de huidige door Frankrijk opgestelde resolutie van de VN-Veiligheidsraad wordt voorgesteld om de officiële militaire macht van MONUC tijdelijk uit te breiden met 2 785 militairen. Deze uitbreiding zou betekenen dat het maximaal aantal militairen en politiemensen dat mag worden ingezet via MONUC – nu al de grootste VN-vredesmacht ter wereld – wordt verhoogd tot iets meer dan 20 000 mensen, en dat in een land dat ongeveer net zo groot is als West-Europa.
Ik verzoek de VN-Veiligheidsraad dringend om zo snel mogelijk over deze resolutie te stemmen, gezien de urgentie van de huidige gebeurtenissen in de DRC. Ik ben zeer verontwaardigd over de bloedbaden, de misdaden tegen de menselijkheid en het seksueel geweld tegen vrouwen en meisjes in de oostelijke provincie van de DRC, en ik roep alle relevante nationale en internationale autoriteiten op om de daders te berechten.
Ana Maria Gomes (PSE). - (PT) De nieuwe gruwelen in Kivu en het onvermogen van de internationale gemeenschap om daar iets aan te doen zijn minstens zo schokkend als de roofzucht van de Rwandese en Congolese leiders, die deze situatie van georganiseerde chaos in stand houden om hun plundering van de natuurlijke hulpbronnen van de regio te verhullen.
En wat kan de Europese Unie doen? Wat kan ze doen voor een land waar verschillende EVDB-missies hebben plaatsgevonden, en nog plaatsvinden, en waar de democratische verkiezingen zonder Europese steun niet zouden hebben plaatsgevonden? Wat kan ze doen voor een land waar ze miljoenen euro's aan ontwikkelingshulp en humanitaire hulp heen stuurt? Wat kan ze doen voor een land dat van een ongeëvenaard strategisch belang is en waar in de afgelopen tien jaar 5 miljoen mensen zijn omgekomen bij de meest barbaarse vormen van geweld?
In dat land moet de Europese Unie veel verder gaan dan het minimum waartoe sinds het begin van deze laatste militaire escalatie besloten is. Het is niet genoeg om de humanitaire hulp op te voeren en diplomatieke initiatieven te ontplooien die voor de zoveelste keer uitmonden in beloften om de wapens in te leveren en verklaringen van goede wil.
De Europese Unie moet dringend bijdragen aan een versterking van MONUC (Missie van de Verenigde Naties in de Democratische Republiek Congo) om haar verloren geloofwaardigheid en slagvaardigheid terug te winnen. Resoluties indienen in de Veiligheidsraad is niet genoeg. De Europese Unie moet onmiddellijk aansluiting zoeken bij de DPKO (Afdeling vredesoperaties van de VN) en materiaal ter beschikking stellen en zo nodig soldaten, om de lacunes binnen MONUC op te vullen.
In laatste instantie kan en mag de EU, als de besprekingen in New York en de situatie ter plaatse dit rechtvaardigen, een militaire missie in het kader van het EVDB niet uitsluiten. Het is onze verantwoordelijkheid om dat wat hier op het spel staat te beschermen, namelijk de levens van de weerloze burgerbevolking, die onmiddellijk de bescherming van de internationale gemeenschap nodig heeft.
Never again! We moeten dit zeer ernstig nemen en niet toelaten dat er weer een genocide in Rwanda of slachtingen in Congo plaatsvinden.
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de verklaringen van de Raad en de Commissie over de respons van de Unie op de ernstige crisis in Congo, zijn zoals gewoonlijk hypocriet en inefficiënt. Achter Laurent Nkunda staan Rwanda en Oeganda, die altijd al in deze regio waren geïnteresseerd en daarom recentelijk verschillende malen hebben geprobeerd om dit land binnen te vallen. Er zijn teveel bodemschatten en rijkdommen in het oosten van de Democratische Republiek Congo om ze in handen te laten van anderen.
Sinds januari zijn er drie keer zoveel wapens gekocht als in 2007, waarvan een gedeelte, aan Rwandese kant, terecht is gekomen bij de rebel Laurent Nkunda. Wat de gevolgen hiervan zijn, zien wij nu. Washington heeft echter al jarenlang zijn interesse toegespitst op het gebied van de Grote Meren, en steunt daarbij vooral op Oeganda en Rwanda. De grootste Amerikaanse ambassade in Afrika bevindt zich bijvoorbeeld in Kampala; er gebeurt niets in Oeganda of Rwanda zonder toestemming van de Verenigde Staten.
Nu geeft dit plotseling terugkrabbelen van de Europese Unie wat betreft de mogelijkheid om een vredesmacht naar het gebied te zenden, zoals gewoonlijk het verkeerde signaal af, omdat wij ons bij voorkeur richten op diplomatie, alsof diplomatie voldoende zou zijn om zo’n onguur type als Laurent Nkunda ervan te overtuigen om zich terug te trekken. Zoals gewoonlijk leiden onze discussies tot niets, en dan horen wij commissaris Michel bijna een lofrede over de heer Nkunda houden. Proficiat!
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we weten allemaal hoe complex de huidige afschuwelijke situatie in Oost-Congo is. Deze heeft een etnische achtergrond en vindt haar oorsprong in Rwanda, Burundi en Oeganda.
Er moet dringend een effectief bemiddelingsproces worden opgestart tussen Rwanda en de DRC. Er moet een wapenstilstand komen en deze moet naar behoren worden gehandhaafd. Ook is het duidelijk dat de burgerbevolking bescherming en dringend humanitaire bijstand nodig is.
Ik herinner mij de recente verklaring die de permanente vertegenwoordiger van de Afrikaanse Unie in Brussel in de Subcommissie veiligheid en defensie van het Parlement heeft afgelegd. Hij zei toen dat hij het liefst ziet dat Afrikanen de veiligheidskwesties in hun eigen werelddeel afhandelen. Ik ben dan ook blij dat de EU de tragedie in Congo niet heeft aangegrepen als een gelegenheid om enkel haar etiket te plakken op de zoveelste zogenaamde militaire operatie van de EU. Het zijn hoofdzakelijk de Afrikanen die de verantwoordelijkheid moeten nemen om de huidige situatie op te lossen, maar we moeten hun hierbij alle mogelijke steun verlenen via de Afrikaanse Unie en de Verenigde Naties.
Ondertussen lijkt er enige ambiguïteit te bestaan over het mandaat, de regels voor het optreden van en het gebruik van geweld door MONUC. De commandant van MONUC, luitenant-generaal Vicente Díaz de Villegas, heeft onlangs ontslag genomen, zeven weken na zijn aanstelling. Hij gaf aan dat dit om persoonlijke redenen was, maar ik vraag me af of het geen professionele frustratie was.
Het is echter bemoedigend dat op 6 november een duizend man sterke Zuid-Afrikaanse troepenmacht is ingezet in de buurt van Goma, als onderdeel van MONUC. Het hoofd van MONUC beweert dat hij instructies heeft om indien nodig het vuur te openen. MONUC moet kunnen optreden om burgers te beschermen tegen onmiddellijke dreigingen van geweld. Het is duidelijk dat het aantal effectieve VN- en AU-troepen die in Oost-Congo worden ingezet, aanzienlijk moet worden opgetrokken. Ook moet duidelijk worden gemaakt waar deze troepen vandaan komen. Er zijn vele landen die hier aan kunnen bijdragen en die dat op dit moment nog niet doen.
Als het Westen niet al het mogelijke doet om de operaties in Congo bij te staan, staan er andere actoren met minder hoogstaande bedoelingen klaar om het over te nemen.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, mijnheer Jouyet, ik ben lid van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU en tijdens de laatste vergadering, die plaats vond in de Rwandese stad Kigali, heb ik geluisterd naar president Paul Kagame, die sprak over de noodzaak om de situatie in Centraal-Afrika te stabiliseren. Ook sprak hij een vredeswens uit. Tijdens mijn verblijf in Kigali heb ik echter het holocaustmuseum bezocht, waar de dood wordt herdacht van een miljoen Tutsi's die in 1994 in slechts drie maanden tijd – honderd dagen – werden vermoord.
Moeten we nu getuige zijn van een herhaling van de gebeurtenissen die toen plaatsvonden? Dat kunnen we niet toestaan. Ik zie het als onze plicht, en ik vind dat de Europese Unie meer moet doen. Ik weet niet of de situatie kan worden opgelost door extra troepen te sturen. Persoonlijk twijfel ik hieraan, maar lijkt het me dat we eens kritisch moeten kijken naar de bronnen van de middelen die, zoals mijn collega opmerkte, afkomstig zijn van de exploitatie van Congolese natuurlijke rijkdommen, en die vervolgens niet worden doorgegeven aan kleine handelaren en onbekende personen, maar ook op de Europese markten terechtkomen. Dit is zowel de oorzaak als de oplossing van het probleem.
Laten we het nu hebben over de humanitaire situatie, die duidelijk uit de hand aan het lopen is. Op dit gebied kunnen wij een rol spelen en moet de Europese Unie al het mogelijke doen om die 1,6 miljoen mensen te beschermen die zo dringend water, voedsel, dekens, tenten en zorg nodig hebben. Laten we dit probleem aanpakken.
José Ribeiro e Castro (PPE-DE). - (PT) Mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, beste collega's, de wereldmachten houden zich momenteel bezig met het internationale financieel systeem. Ze proberen dat onder controle te krijgen en dat werd tijd. Het wordt echter ook tijd dat we een ander probleem oplossen waarover al jaren gepraat wordt.
Al jaren horen we over de plunderingen van de rijkdommen die plaatsvinden, en hoe vaak niet over de lijken van de bevolking, zoals nu opnieuw in Congo? Ik ben van mening dat het ook tijd wordt deze ondernemingen te vervolgen, deze schaamteloze handel te vervolgen en de bankrekeningen te blokkeren die hiervoor gebruikt worden en waarop de schandalige winsten terecht komen van de exploitatie van de delfstoffen, ten koste van het bloed en de ellende van de bevolking.
Ik begrijp niet waarom deze ondernemingen niet net als terroristische organisaties op een zwarte lijst worden gezet. En ik begrijp niet waarom de internationale gemeenschap niet in staat is deze ondernemers te vervolgen, die in feite geen ondernemers zijn maar bandieten die de veiligheid in de regio en in de wereld in gevaar brengen.
Ik dring erop aan dat het Franse voorzitterschap en de Commissie een internationaal initiatief op dit vlak in gang zetten.
Ioan Mircea Paşcu (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, namen als Lumumba, Mobutu, Chombe, Dag Hammarskjöld en Katanga domineerden mijn late jeugdjaren in het begin van de jaren zestig. Vijftig jaar later wordt Congo, nu de Democratische Republiek Congo, opnieuw geteisterd door binnenlandse onrust die grenst aan een burgeroorlog. Maar de oorlog in de oostelijke delen van de DRC komt dit keer na, en ondanks de aanzienlijke EU-inspanningen in de vorm van geld, programma's, missies ter plaatse, inclusief militaire missies, en intensieve diplomatieke inspanningen.
De huidige situatie in de DRC is dan ook niet zomaar weer een crisis. Het is meer een testcase voor de capaciteit en de bereidheid van de EU om de internationale rol te spelen die het nu opeist in de wereldpolitiek, omdat de crisis alle ingrediënten bevat waarvan de Europese Unie volhoudt dat zij het beste uitgerust is om hier mee om te gaan, en omdat de crisis plaatsvindt in een werelddeel, Afrika, waarvan het geografisch-economisch belang exponentieel toeneemt.
Bart Staes (Verts/ALE). - Voorzitter, collega Hutchinson is het debat begonnen met te zeggen: stop de retoriek en zorg nu voor actie. Ik denk dat hij volkomen gelijk heeft. Ik wil twee essentiële zaken uit het debat halen.
Ten eerste, het belangrijkste is dat er uitvoering wordt gegeven aan de aanbevelingen van het VN-panel van deskundigen voor de illegale exploitatie van de natuurlijke rijkdom van Congo en ook aan de sancties tegen personen en ondernemingen wier deelname aan de plundering van de rijkdom is bewezen. De EU moet actie ondernemen.
Ten tweede, er moet effectief paal en perk gesteld worden aan de illegale exploitatie en uitvoering gegeven worden aan traceerbaarheidssystemen voor de herkomst van goud, tinerts, coltaan, kobalt, diamant, pyrochloor en hout, zodat aan die bloedhandel een einde kan komen.
Mijn zeer uitdrukkelijke vraag aan Raadsvoorzitter Jouyet en aan commissaris Ferrero-Waldner is: welke initiatieven ter zake zult u de komende maanden ontwikkelen? Ik denk dat daarop een antwoord moet komen.
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik beschouw mezelf absoluut niet als deskundige met betrekking tot Congo en ik heb ook geen kant-en-klare oplossingen, maar dit weet ik wel: als er in de afgelopen twintig jaar vijf miljoen mensen zijn omgekomen, moeten we ons allemaal zorgen maken.
Mijn zorg wordt nog groter wanneer ik sommige punten van kritiek lees die afkomstig zijn van een aantal ngo's die in dat gebied werken. Ik las bijvoorbeeld een paar dagen geleden dat Amnesty International – niet een organisatie waar ik het altijd mee eens ben, moet ik zeggen – het volgende zei over mensenrechten, en dan met name over de humanitaire tragedie in de provincie Noord-Kivu: “De VN-Veiligheidsraad, de Europese Unie en de Afrikaanse Unie doen helemaal niets. Tot dusverre zijn ze er niet in geslaagd om de VN-vredesmacht te voorzien van de benodigde versterkingen en het benodigde materiaal om burgers effectief te beschermen”.
Ik heb geluisterd of in de debatten een antwoord op die kritiek werd geboden. Ik moet eerlijk zeggen dat ik het niet echt heb gehoord. Diplomatie is mooi, maar diplomatie op zich biedt niet alle antwoorden.
Jas Gawronski (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het zou voor ons gemakkelijk zijn om het probleem van Afrika te vergeten, nu wij zelf economische moeilijkheden hebben, maar dat zou een vreselijke vergissing zijn.
Ik ben van mening dat we druk moeten uitoefenen op de Afrikaanse Unie, opdat deze zich bewust wordt van haar verantwoordelijkheden in de regio. Als de Afrikaanse Unie ooit in dezelfde mate serieus genomen wil worden als de EU, moet ze haar woorden omzetten in daden, iets waarin ze overduidelijk niet in is geslaagd in het geval van bijvoorbeeld Zimbabwe. We zouden ook niet mogen aarzelen om onze handel op lange termijn en de hulprelatie met landen als de DCR te koppelen aan respect voor de mensenrechten, goed bestuur en transparantie.
Daarom hoop ik dat de Commissie haar steun voor het initiatief inzake transparantie van winningsindustrieën zal bevestigen.
Anne Van Lancker (PSE). - Voorzitter, mijnheer de Raadsvoorzitter, mevrouw de commissaris, na al wat er al gezegd is, zou ik het volgende nog aan u willen voorleggen. U heeft allebei de nadruk gelegd op het feit dat er voor dit conflict geen militaire oplossing is. Ik kon het niet méér met u eens zijn. Maar mevrouw de commissaris, mijnheer de Raadsvoorzitter, er is niks mis met de akkoorden van Goma of Nairobi. Er is niks mis met het proces dat opnieuw op gang wordt gebracht. Alleen, de akkoorden worden nooit nageleefd. Uiteraard moet Europa aandringen op een sterker en beter MONUC-mandaat en meer troepen. Maar de grote vraag die we ons moeten stellen is: kan MONUC ooit, zelfs met een hoofdstuk 7-mandaat, slagen zonder een Europese interventie? Mijnheer de Raadsvoorzitter, ik zou u willen vragen: welke waren dan wel de goede redenen van de ministers van de Europese Unie om een dergelijke Europese interventie af te keuren?
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, commissaris Ferrero-Waldner, hartelijk dank voor dit interessante debat.
Wij weten heel goed dat er vanuit het Parlement een verzoek is gedaan aan de Europese Unie om een militaire missie naar dit gebied van de Republiek Congo te sturen. Ik meende echter erop te moeten wijzen dat de Europese Unie zich al in de Republiek Congo inzet, ten eerste door middel van communautaire hulp: 50 miljoen euro in 2008, en daarna nog eens 6 miljoen euro aan noodhulp, zoals mevrouw Ferrero-Waldner zei. Er zijn twee EVDB-missies ter ondersteuning van de hervorming van politie en leger in Congo, want het feit dat ze niet voorbereid en weinig effectief waren, heeft maar al te tragische gevolgen gehad, zoals we in dit geval hebben gezien. Bovendien heeft de Europese Unie al eerder ingegrepen, in 2003, door middel van een militaire missie onder de naam Artemis. Toen waren de omstandigheden echter anders, omdat de Europese Unie toen de weg moest banen voor de komst van een missie van de Verenigde Naties, zoals zij ook gedaan heeft.
Dus hoe moeten wij, afgezien van de retoriek, reageren op de tragedie in deze regio? De snelste oplossing om de humanitaire crisis aan te pakken zou zijn om de bestaande maatregelen, dat wil zeggen MONUC, te versterken door haar een breder mandaat en extra mankracht te geven. Ik zou willen zeggen dat, wat Frankrijk betreft, we klaar staan om aan deze versterking deel te nemen, want als we wachten tot er een missie van de Europese Unie wordt gestuurd, lopen we het risico tijd te verliezen. Zoals u weet, is de Unie al aanwezig in Tsjaad en de Centraal-Afrikaanse Republiek. Dus stelt zich de vraag of er een missie moet worden ingezet, en om heel duidelijk te zijn moet ik zeggen dat een aantal landen binnen de Raad op dit moment niet in staat is om deel te nemen aan deze versterkingsoperaties.
Zoals diverse sprekers hebben aangeduid, zou het versterken van MONUC voordelen bieden, want zijn mandaat is gebaseerd op Hoofdstuk 7 van het Handvest van de Verenigde Naties. We moeten ook voor ogen houden dat, dankzij het tegenhouden van het offensief van Nkunda op 29 oktober, MONUC in staat was om te beginnen met het opnieuw inzetten van troepen. In de volgende fase zal de missie van de Verenigde Naties worden gereconfigureerd met de toevoeging van nieuwe elitetroepen, met name Indiase Ghurkha’s die deze maand worden verwacht. De reeds aanwezige 17 000 manschappen moeten met 3 000 man worden aangevuld, en dit was de strekking van de stappen die we de laatste paar dagen in de Veiligheidsraad in New York hebben ondernomen.
Zoals een aantal sprekers heeft gezegd, kunnen we ons niet beperken tot de militaire situatie. Er worden, zoals velen hebben opgemerkt, al veel te lang enorme wreedheden begaan en daarom moeten we prioriteit geven aan een politieke oplossing, zoals de bezoeken van commissaris Michel, Bernard Kouchner en David Miliband hebben laten zien, zodat de contacten tussen de hoofdrolspelers in de regio kunnen worden hervat. We moeten vooral inzetten op de onderhandelingen binnen het Afrikaanse raamwerk – of het nu gaat om de Afrikaanse Unie, de SADC of de Conferentie voor de Grote Meren – om de processen van Goma en Nairobi weer op gang te brengen.
Op langere termijn moet de Unie de Republiek Congo helpen bij het opzetten van een echt leger – dat leger is er niet, omdat het geheel in puin ligt – dat voor de veiligheid kan zorgen in dit enorme, zo moeilijk te controleren land en dat verdere humanitaire crisissen kan voorkomen.
Ik ben het eens met degenen die hebben gezegd dat we ook de oorzaken van het conflict moeten aanpakken, en dat heeft de Raad ook gedaan op 10 november met zijn oproep de illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen van de regio door met name rebellengroeperingen te bestrijden. Moet deze taak om toezicht te houden op de strijd tegen de illegale exploitatie aan MONUC worden toevertrouwd? Dat is een open vraag, maar gezien het feit dat dit een humanitaire crisissituatie is – en diverse anderen hebben dit ook benadrukt – moet de prioriteit van MONUC de bescherming van de burgerbevolking zijn. Wat volgens mij belangrijk is, en dit is ook al gezegd, is dat een van de oplossingen voor het probleem van de plundering van de hulpbronnen op regionaal niveau gezocht moet worden, teneinde de exploitatie van deze hulpbronnen en de export ervan naar onze landen een halt toe te roepen.
Ten slotte wil ik nog opmerken dat we inderdaad de resoluties die de deskundigengroep van de Verenigde Naties over deze kwesties heeft opgesteld moeten uitvoeren.
Dat waren de aanvullende punten die ik graag onder de aandacht van dit Parlement wilde brengen.
Benita Ferrero-Waldner, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ten eerste is volgens mij uit deze debatten gebleken dat we het allemaal met elkaar eens zijn: we moeten nu we snel, heel snel handelen in deze absoluut tragische situatie.
Voor wat betreft de zending van Europese troepen naar het oosten van Congo denk ik dat naar voren is gekomen dat alleen een Europese strijdkracht die als enig doel heeft de veiligheid binnen de humanitaire ruime te waarborgen, voor alle landen in de regio aanvaardbaar zou zijn. Dit zou dus betekenen dat aan alle partijen in het conflict een humanitair staakt-het-vuren opgelegd moet worden, zodat de bevolking vlakbij de frontlinie hulp kan worden geboden. Dit is precies wat de landen van de Grote Meren willen, en voor hen is een staakt-het-vuren en het bieden van humanitaire hulp een absolute, onmiddellijke prioriteit.
Wat dat betreft hebben zij ook aangegeven welke wegen bewandeld moeten worden: politieke onderhandelingen en vooral – en dat is wat we allemaal hebben gezegd – het versterken van MONUC. Nu de humanitaire situatie geleidelijk aan onder controle gebracht wordt, lijkt een aantal lidstaten de mogelijkheid van een GBVB-missie niet uit te sluiten. Er zal echter geen definitieve beslissing worden genomen zolang er geen unanieme Europese ondersteuning voor is en de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties zijn officiële standpunt hierover niet bekend heeft gemaakt.
Voor wat betreft de versterking van MONUC denk ik, net als Louis Michel, dat deze absoluut essentieel is. MONUC biedt een constructieve, objectieve benadering van dit conflict, maar kan niet worden gevraagd dingen te doen die geen deel uitmaken van haar taken. MONUC moet het behoud van vrede binnen een specifiek, overeengekomen kader waarborgen en mag geen vrede aan alle partijen opleggen door militaire middelen in te zetten. Het is soms moeilijk te begrijpen, maar volgens mij is er een duidelijk nuanceverschil.
Aan de andere kant is het duidelijk dat, gezien de grootte van Congo en de complexiteit van het probleem, MONUC niet voldoende uitgerust is – u heeft dit allemaal gezegd, en het is ook waar – noch wat de middelen noch wat waarschijnlijk zijn mandaat betreft. Het verzoek van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om meer middelen, met name 3 000 extra mankrachten, is dan ook zeker terecht.
Daarnaast is de uitbreiding van het mandaat van MONUC zeer belangrijk, vooral om controle te kunnen uitoefenen op de illegale exploitatie van de natuurlijke hulpbronnen – die eigenlijk de stuwende kracht achter deze oorlog is, zoals u heeft gezegd – en om enige invloed te kunnen uitoefenen op de ontwikkelingen in dit conflict, zoals velen van u terecht hebben gesteld. Wanneer eenmaal vrede is weergekeerd, moet deze kwestie door de internationale gemeenschap worden onderzocht.
Daarbij biedt het voorbeeld van het Kimberleyproces zeker nieuwe mogelijkheden die kunnen worden onderzocht. Concreet gesproken, de Commissie heeft al 76 miljoen euro uitgetrokken voor het programma in het oosten van Congo voor de wederopbouw van staatsstructuren als justitie en politie, en om de controle op de exploitatie van de hulpbronnen te herstellen. Dit programma wordt momenteel in gang gezet, en ik hoop dat de eerste resultaten snel zichtbaar worden.
De Voorzitter. - Er zijn twee ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt op donderdag 20 november 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) De resolutie over de Republiek Congo betekent een duidelijk engagement van de Europese Unie in dit gedeelte van de wereld. Gezien de ernst van de situatie hebben wij ditmaal de verantwoordelijkheid om de woorden om te zetten in daden. Zoals gewoonlijk komt de VN al stotterend met oplossingen: laat de Europese Unie maar het initiatief nemen en proberen over vrede te bemiddelen tussen de bij het conflict betrokken partijen.
Ik wil de Commissie bedanken voor een bijzonder belangrijk signaal dat de afgelopen weken in de Democratische Republiek Congo is afgegeven, namelijk het beschikbaar stellen van 75 miljoen euro voor een programma dat gericht is op de wederopbouw van de administratieve en regeringsstructuren in het land, met inbegrip van justitie en politie. Dit is een bijzonder belangrijke stap, omdat deze nu wordt genomen met het oog op de toekomst, en omdat tevens een begin wordt gemaakt met de aanpak van het probleem dat de oorzaak is van dit geschil, namelijk de exploitatie van de natuurlijke rijkdommen van Congo, die op dit moment het voorwerp zijn van een bittere, ongeregelde strijd tussen de diverse bij de gevechten betrokken partijen.
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over de crisis in de automobielsector.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Verheugen, dames en heren, in het derde kwartaal van dit jaar werd de Europese auto-industrie door de diepe crisis in de wereldeconomie getroffen, en dat na de goede resultaten van deze industrie in het tweede kwartaal van dit jaar. Alle vooraanstaande automarkten in de wereld lijden eronder, maar niet in dezelfde mate.
De verkoop in de Verenigde Staten is in een jaar tijd met 32 procent gedaald, en heeft daarbij het laagste niveau in 25 jaar bereikt. De drie grote Amerikaanse autofabrikanten – General Motors, Ford en Chrysler – hebben de federale autoriteiten om noodhulp gevraagd. De opkomende markten die tot aan deze zomer de verkoopdaling in deze landen wisten te compenseren, zijn ook door de crisis getroffen, zij het in mindere mate.
In China is de verkoop in september met 1,4 procent gedaald. Na de daling van 6,3 procent in augustus was dat de tweede achtereenvolgende maand met dalende verkoop in China.
In Brazilië daalden de verkoop vorige maand voor het eerst sinds 1999 met 11 procent.
In Rusland is de automarkt nog niet gezakt, maar er is wel een aanzienlijke vertraging op deze markt, en begin volgend jaar zou de verkoop hier voor het eerst naar beneden kunnen gaan.
We kunnen dus duidelijk zien dat de situatie in de grote opkomende landen ook aan het verslechteren is.
In Europa is de uitgifte van kentekenbewijzen van begin dit jaar tot augustus met bijna 4 procent gedaald. Aan het eind van het jaar kan het moeilijk gaan worden, en de achteruitgang op de automarkt zou voor heel 2008 rond 5 procent kunnen liggen, wat voor deze markt het slechtste resultaat sinds 1993 zou betekenen.
In de hele wereld doet de auto-industrie echter aanzienlijke pogingen om de crisis aan te pakken en probeert zij een basis te vinden voor nieuwe groei. De maatregelen tot inkrimping van de productie zullen een negatieve weerslag hebben op de werkgelegenheid in alle met de auto-industrie samenhangende sectoren, evenals op de vraag. Dat zullen we de komende dagen zien.
Ondanks de moeilijke economische situatie zullen de Europese autofabrikanten in 2008 nog steeds winst maken, hoewel de marges duidelijk minder snel toenemen. Dankzij de sterk toegenomen productiviteit van de laatste paar jaar kunnen ze deze winstgevende situatie nog behouden. Daarom blijft de concurrentiepositie van de Europese auto-industrie betrekkelijk goed – en ik druk mij voorzichtig uit – en daarbij spelen drie factoren.
Ten eerste het feit dat de Europese auto-industrie steeds sterker aanwezig is in de opkomende landen, die zowel markten als productielocaties zijn. In deze opkomende landen blijft de groei een stuwende kracht, zelfs als die groei afneemt, zoals ik al zei.
De tweede factor is dat er een beter beleid is voor nieuwe modellen, met uitvoeringen die nu zuiniger en milieuvriendelijker zijn en beter aansluiten op de eisen van de consument.
En ten slotte is, zoals ik al aangaf, de financiële situatie van de Europese industrie gezien de toegenomen productiviteit gedurende de afgelopen jaren op dit moment nog vrij gezond te noemen.
In deze situatie moeten we heel oplettend zijn om te voorkomen dat overheidssubsidies die regeringen buiten Europa aan hun fabrikanten toekennen, de eerlijke concurrentie op de wereldmarkt en met name op de opkomende markten, scheeftrekken. Gerichte en tijdelijke steunmaatregelen voor Europese fabrikanten kunnen nuttig zijn, vooral om de prestaties van het Europese wagenpark op technologisch en milieugebied te verbeteren. We weten dat onze regelgeving de hoogste eisen ter wereld omvat voor wat betreft het milieu. Dit heeft ertoe geleid dat Europese fabrikanten meer dan hun grootste Amerikaanse concurrenten zijn gaan investeren in onderzoek en ontwikkeling om het hoofd te bieden aan deze milieu-uitdagingen.
We mogen er blij om zijn dat dit onze industrie een voorsprong op het gebied van milieu heeft gegeven, maar we moeten waakzaam zijn en ervoor zorgen dat we deze voorsprong ook echt behouden. De Commissie – en ik zal het aan commissaris Verheugen overlaten om hierop in te gaan – zal op 26 november voorstellen doen met betrekking tot de ondersteunende maatregelen voor de industrie, met name de auto-industrie. Ook de Europese Investeringsbank is hierbij aangesproken en zal waarschijnlijk deelnemen aan de inspanningen die op Europees niveau wordt voorbereid.
Zo nodig moeten de lidstaten de Europese Investeringsbank de gepaste middelen verschaffen, zodat zij in staat zal zijn om nieuwe middelen beschikbaar te stellen ter ondersteuning van de auto-industrie. De lidstaten overwegen ook activiteiten op nationaal niveau te ondernemen om hun fabrikanten te ondersteunen. Deze activiteiten moeten gecoördineerd worden om het effect van deze ondersteuning te optimaliseren. Net zoals het Frans voorzitterschap heeft gedaan in reactie op de crisis in andere sectoren, zal het zijn uiterste best doen om tot een gezamenlijk Europees optreden met betrekking tot deze belangrijke industrietak te komen.
Tijdens de Europese Raad van december zullen de voorstellen van de Commissie en de diverse nationale ondersteuningsplannen, die tegen die tijd misschien in gang zijn gezet, worden besproken. Natuurlijk moeten daarbij de politieke doelstellingen van de Unie volledig worden geëerbiedigd. De ondersteuning van de auto-industrie moet vooral de integriteit van de interne markt eerbiedigen. Niemand heeft er belang bij dat van de crisis gebruik wordt gemaakt om de automarkt te verstoren, en natuurlijk moet deze ondersteuning beslist binnen de milieudoelstellingen vallen die de Unie met het energie- en klimaatpakket heeft gesteld.
Ik geloof dat de Commissie hier naartoe werkt. Het voorzitterschap is vastbesloten om te ijveren voor een evenwichtige overeenkomst tussen de lidstaten, in overeenstemming met uw Parlement, inzake een gecoördineerde, offensieve aanpak ter ondersteuning van de auto-industrieën.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, het is niet vreemd dat de eerste sector van de reële economie die vol door de financiële crisis wordt geraakt, de auto-industrie is.
De auto-industrie is bijzonder gevoelig voor consumentengedrag. Het is duidelijk dat in deze situatie consumenten die onzeker zijn over hun economische toekomst, die niet weten of ze volgend jaar nog een baan hebben, of hun inkomen dan nog hetzelfde zal zijn en ze nog over kapitaal zullen beschikken, voorlopig geen nieuwe auto zullen kopen. Dat is een bekende en waarschijnlijk ook natuurlijke reactie.
De reden van deze terughoudendheid is echter niet alleen de financiële crisis. Fabrikanten en consumenten zijn ook onzeker over de eisen die de politiek aan de auto van de toekomst zal stellen. Consumenten weten bijvoorbeeld niet of ze op belastingvoordelen of subsidies kunnen rekenen wanneer ze bepaalde auto’s wel of niet kopen. Daarom moet de industrie nu zo snel mogelijk duidelijkheid krijgen over het rechtskader.
De situatie is duidelijk: de auto-industrie is een sleutelindustrie, zo niet dé sleutelindustrie voor Europa, en houdt zich niet alleen bezig met de fabricage van auto’s. We moeten kijken naar de hele aanvoerketen en de hele automarkt, die natuurlijk ook de handel en reparatie van motorvoertuigen omvat. Het betreft een sector die in Europa in totaal aan twaalf miljoen mensen werk verschaft en die verreikende effecten op andere sectoren heeft.
De fungerend voorzitter van de Raad heeft de neergang al beschreven. Ik geef u nog een ander cijfer: tot nog toe zijn dit jaar in Europa zevenhonderdduizend minder nieuwe auto’s ingeschreven dan vorig jaar. Dat heeft voor het overgrote deel op de laatste paar maanden betrekking. Dat betekent dat dit cijfer aan het einde van het jaar waarschijnlijk tot meer dan een miljoen zal zijn gestegen. U kunt zich voorstellen wat dit voor economische gevolgen zal hebben.
Vooralsnog duidt niets erop dat dat in 2009 snel zal veranderen. We moeten er dus vanuit gaan dat ook 2009 voor de auto-industrie een crisisjaar wordt, met aanzienlijke gevolgen voor de bezettingsgraad, het aantal werknemers en de investeringscapaciteit van autofabrikanten, zeker met betrekking tot de grote investeringen die nodig zijn om aan de eis van schone en zuinige voertuigen te voldoen.
De economische neergang is ook buitengewoon negatief voor het milieu, want hoe ouder het Europese wagenpark, hoe groter de verontreiniging die op de Europese wegen wordt geproduceerd. Dat is een heel belangrijk punt dat we in het oog moeten houden. Wanneer we de hoeveelheid verontreinigende stoffen in de lucht, in het bijzonder CO2, werkelijk willen verminderen – en dat is toch ons gezamenlijke prioritaire doel – dan is het van cruciaal belang dat de motorvoertuigen die momenteel over de Europese wegen rondrijden, snel worden vervangen.
Sinds enige gebeurt precies het tegenovergestelde: het wagenpark wordt steeds ouder en de verontreinigingsniveaus steeds hoger. Ik zeg u in alle duidelijkheid dat wanneer niet iedereen die daar medeverantwoordelijk voor is – Parlement, Raad en Commissie – er niet heel goed op let dat auto’s de komende jaren voor de consument ook betaalbaar blijven, deze situatie nog zal verslechteren.
Tegenwoordig kunnen natuurlijk zonder meer emissievrije auto’s worden aangeboden. Het probleem is alleen dat die auto’s onbetaalbaar zijn. Er moet dus een verstandige relatie tussen die twee dingen bestaan. We hebben toch het CARS 21-initiatief. Omdat we de ernst van de situatie al heel vroeg hebben onderkend, heb ik enkele weken geleden in Brussel in het kader van dit initiatief de zogenoemde „Autotop“ gehouden, met vertegenwoordigers van autofabrikanten, lidstaten waar auto’s worden gefabriceerd, vakbonden, milieuorganisaties en alle andere belanghebbenden. Daarbij is heel duidelijk geworden wat er moet gebeuren.
Ten eerste moeten we het rechtskader inderdaad stabiel en voorspelbaar houden. De industrie moet weten waar ze aan toe is en wat we van haar verwachten. We moeten ook de cumulatieve effecten van onze maatregelen in het oog houden. Ik herinner u eraan dat we met betrekking tot de auto-industrie nu niet alleen over CO2-emissies praten.
Euro 5 en Euro 6 zijn al aangenomen, hoewel ze nog niet in nationaal recht zijn omgezet. Ook die maatregelen nopen de industrie tot hoge investeringen en zullen de prijzen van voertuigen doen stijgen. We hebben ook tot aanvullende eisen voor voetgangerbescherming besloten. Om daaraan te voldoen zijn opnieuw grote investeringen nodig, wat de auto’s weer duurder maakt. Ook zitten er nieuwe, strenge voorschriften voor het verbeteren van de veiligheid van Europese voertuigen in de pijplijn, met hetzelfde effect op de prijzen. Alles bij elkaar genomen weten we vandaag al dat Europese voertuigen de komende jaren flink duurder zullen worden. Daar moeten we rekening mee houden.
Ten tweede waren we het erover eens dat de vraag moet worden gestimuleerd. Dat kan op verschillende manieren. Fiscale prikkels lijken mij daarvoor een goed middel, maar dan moeten ze wel op CO2-reductie zijn gebaseerd. Als ze alleen maar tot de verkoop van meer auto’s leiden, hebben ze weinig zin. Het doel moet zijn de vraag naar zuinige en milieuvriendelijke auto’s te stimuleren. Dat moet ook bij overheidsopdrachten in het oog worden gehouden.
Verder is er de kwestie van de investeringscapaciteit. De Europese Investeringsbank heeft al jaren een kredietlijn die speciaal is bedoeld om autofabrikanten goedkope leningen te verstrekken voor het ontwikkelen van nieuwe milieuvriendelijke auto’s. Deze kredietlijn is de afgelopen jaren al gebruikt. Dat is dus niets nieuws.
Het gaat er nu om deze kredietlijnen te verhogen, om te kunnen voldoen aan de vraag. Daar is de Europese Investeringsbank ook toe bereid. Ik ga ervan uit dat de desbetreffende besluiten nog voor het einde van het jaar worden genomen.
Tot slot wil ik er nog op wijzen dat we er ook in ons handelsbeleid op moeten letten dat de levensvatbaarheid van de Europese auto-industrie niet in gevaar komt. De concurrentiestrijd wordt steeds meer verplaatst naar de groeiregio’s in de wereld. Daar concurreren we met fabrikanten uit andere delen van de wereld, die onder beduidend gunstige voorwaarden concurreren als Europese fabrikanten.
Laat ik op dit punt heel duidelijk zijn: in de mondiale concurrentiestrijd hebben Europese fabrikanten het grote voordeel dat Europa al snel de schoonste en veiligste auto’s ter wereld zal aanbieden. Wat kwaliteit betreft, leveren we al de beste auto’s, wat hopelijk zo blijft.
Nog een korte opmerking over het actuele probleem dat aanleiding was voor het debat van vandaag. Een Europese autofabrikant, Adam Opel GmbH in Duitsland, die een honderd procent dochter van General Motors is, bevindt zich momenteel in grote financiële problemen. Opel en de Duitse regering zijn in onderhandeling over een staatsgarantie voor het oplossen van deze problemen. Daartegen worden zeer gewichtige argumenten op het gebied van overheidsbeleid aangevoerd, die ik goed kan begrijpen. We voeren immers een industriebeleid dat in beginsel wars is van subsidies, en dat zal ook zo blijven. Bij het Europees industriebeleid proberen we met alle middelen te voorkomen dat staten terugvallen in de oude subsidiementaliteit. In plaats daarvan creëren we voorspelbare en stabiele randvoorwaarden voor de industrie en faciliteren zo haar groei en vergroten haar concurrentiekracht.
Het probleem bij Opel is echter niet door managementfouten, slechte productie of een gebrekkige kwaliteit van haar auto’s ontstaan. Deze onderneming heeft de laatste jaren juist veel moeite gedaan om zich met hoge investeringen in moderne technologie voor te bereiden op de toekomst. Het probleem is uitsluitend door de crisis bij de Amerikaanse moederonderneming ontstaan. Ik ben echt van mening dat het hier om buitengewone omstandigheden gaat, omstandigheden die niet voor andere Europese fabrikanten gelden, en die daarom ook buitengewone maatregelen rechtvaardigen.
Ik herhaal dat hier geen sprake is van subsidies, maar van een mogelijke garantie. Deze onderneming is absoluut concurrentiekrachtig! Uit Europees gezichtspunt hebben we er geen belang bij als Opel van de markt verdwijnt. Het is ook niet alleen een Duits probleem. Opel heeft fabrieken in meerdere Europese landen en een aanvoerketen die door heel Europa loopt. Die aanvoerketen is nauw verbonden met alle andere autofabrikanten. Dus wanneer deze grote Europese fabrikant van de markt verdwijnt, heeft dat gevolgen voor alle andere fabrikanten. Nogmaals, dat kan niet in ons belang zijn, nog afgezien van het feit dat het uit het oogpunt van het sociaal beleid natuurlijk niet te rechtvaardigen is om het personeel van Opel de rekening te laten betalen voor de – en dat wil ik hier in alle duidelijkheid zeggen –zware en onverantwoorde fouten van de moederonderneming in de Verenigde Staten.
(Applaus)
We zullen zien welk besluit de betrokken regeringen nemen, en ik zeg uitdrukkelijk regeringen, want het grote publiek is zich er onvoldoende van bewust dat deze besluiten door regeringen worden genomen.
Ook in Zweden is er een probleem met een dochter van General Motors, namelijk Saab, waar de problemen structureel van aard zijn en nog beduidend groter dan bij Opel. Daarnaast is er een probleem in Spanje, waar twijfel bestaat over de geplande productie van een nieuw milieuvriendelijk voertuig. Uit Europees oogpunt zeg ik dat we al het mogelijk zullen doen om de Europese fabrikanten door deze moeilijke tijd te helpen, zodat ze ook in de toekomst als motor van duurzame groei en verschaffer van goede arbeidsplaatsen kunnen fungeren.
(Applaus)
Vito Bonsignore, namens de PPE-DE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, wij debatteren over een bedrijfstak van de Europese Unie die een derde van de auto’s in de wereld produceert. Deze bedrijfstak biedt in Europa, afgezien nog van de banen in de toeleveringsindustrie, werk aan drie miljoen personen, en is één van de sleutelsectoren in de gehele wereld wat directe en indirecte omzet en het totaal aantal werknemers betreft.
Laten wij ook niet vergeten dat, terwijl wij dit debat vandaag voeren, de meest recente schattingen voor volgend jaar spreken over een verdubbeling van het aantal werklozen in de Europese Unie. Persoonlijk denk ik dat deze schattingen zelfs aan de optimistische kant zijn. Ik ben het met de commissaris eens dat de automobielsector geholpen moet worden bij zijn pogingen om auto’s met minder emissies en minder benzineverbruik te produceren. Wij moeten veranderingen stimuleren en niet degenen straffen die achter blijven, en wij moeten subsidiëring koppelen aan innovatie. Het ondersteunen van automobielfabrikanten bij hun pogingen om zich te herstellen kan duur lijken, maar een faillissement van deze sector zou de EU nog veel duurder komen te staan.
De sector bevindt zich wereldwijd in een crisis, waaruit wij een uitweg kunnen vinden door een technologische sprong te maken – hier zijn wij het over eens – en daarom moeten wij kiezen: of wij produceren in Europa de auto’s voor de eenentwintigste eeuw, of wij verliezen deze productie aan landen als India of China, die op het punt staan om op grote schaal goedkope en laagtechnologische auto’s te produceren.
Het is waar dat banken tegenwoordig geen geld meer lenen en dat de grote automobielfabrikanten de liquide middelen die zij voorheen hebben opgebouwd en waarover zij tot halverwege dit jaar nog beschikten, aan het opmaken zijn. De markt is daarna aanzienlijk gekrompen, waardoor het jaar 2008 met een minpercentage zal worden afgesloten, dat mijns inziens, mijnheer Jouyet, eerder in de dubbele cijfers zal lopen, terwijl mijn voorspellingen voor 2009 somber zijn.
Europa krijgt de grote kans om zonder onderscheid structurele veranderingen binnen de sector te ondersteunen, met langlopende leningen, tegen lage rente, en om een bijdrage te leveren aan onderzoekactiviteiten.
Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, gezien de huidige recessie is de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement voorstander van een solidair, Europees beleid. Dit geldt niet alleen voor de financiële sector maar ook voor andere economische sectoren, waaronder de industrie.
We hebben het gebrek aan een sterk industrieel beleid in de Europese Unie vaak betreurd. Landen als de Verenigde Staten en Groot-Brittannië hebben hun industrieën laten verpieteren door zich te concentreren op dienstverlening. Het resultaat ervan is niet overtuigend. Europa moet vechten voor het behoud van een uitgebreid industrieel weefsel, want daar zijn het midden- en kleinbedrijf en de zakelijke dienstverlening van afhankelijk.
De auto-industrie in Europa is geenszins een dinosaurus, een met uitsterving bedreigde soort. In dat opzicht ben ik het volledig met vice-voorzitter Verheugen eens. Wij maken een derde van alle motorvoertuigen in de wereld, ondanks het feit dat de autoproductie onlangs is afgenomen. De auto’s die in Europa worden geproduceerd, moeten schoner zijn en minder energie slurpen, want voor zover we in de toekomst kunnen kijken, kunnen we niet zonder dit essentiële, persoonlijke vervoermiddel. Al is het openbaarvervoersysteem nog zo goed georganiseerd, het zal nooit aan alle mobiliteitsbehoeften van de mens kunnen voldoen. Daarom moet de Europese Unie een gemeenschappelijke reactie op de problemen van de sector ontwikkelen. Die reactie mag echter niet betekenen dat de Europese auto-industrie in een wurggreep wordt gehouden, zoals de heer Verheugen zojuist zei. Ik wil geen Europa waarin alle auto’s op de weg Japans zijn – of, in de toekomst, Chinees.
Ik ben me ervan bewust dat als men politiek correct wil zijn, men de voorkeur moet geven aan de zogenaamde ‘groene’ banen. In een onlangs verschenen rapport van de Verenigde Naties wordt geschat dat het wereldwijde potentieel voor groene banen 3 procent van alle banen in de wereld is. Dat zou zeer welkom zijn. Als wij echter een klein rekensommetje maken, komen wij tot de conclusie dat 97 procent van de banen dus niet groen is, maar binnen de traditionele sectoren valt. Dit is een reden te meer voor ons om te vechten voor het behoud van de Europese auto-industrie, waarin direct twee miljoen en indirect tien miljoen mensen werkzaam zijn, hetgeen neerkomt op 7 procent van alle Europese banen.
Als de Verenigde Staten, China en Japan grootschalig in economische programma’s investeren, kan Europa het zich niet veroorloven achterover te leunen en passief toe te zien hoe hele stukken van zijn industrie verdwijnen. De mensen die ons vertellen dat we de markt met rust moeten laten, zijn naïeve ideologen. Zonder ingrijpen, zonder een helpende hand van de overheid, zal de ‘onzichtbare hand’, die Adam Smith zo dierbaar was, zich op de korte termijn richten en structuren vernietigen die essentieel zijn om onze gemeenschappelijke toekomst vorm te geven.
Mevrouw de Voorzitter, tot besluit verwachten wij van de Commissie een proactief kader voor het behoud van het concurrentievermogen en het overleven van de Europese auto-industrie.
(Applaus)
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris Verheugen heeft op indrukwekkende wijze geschetst hoe de crisis op de financiële markten naar de auto-industrie is overgeslagen. Daar komt nog bij dat het vertrouwen weg is en onzekerheid bestaat over de toekomstige CO2-regeling. Daarom kan ik de afgevaardigden en de Raad alleen maar oproepen om heel snel met een duidelijke en betrouwbare regeling inzake CO2-eisen voor auto’s te komen, op basis van het voorstel van het Franse voorzitterschap, waarmee ik u overigens feliciteer, mijnheer Jouyet.
Maar het is zinloos om in Europa de meest klimaatvriendelijke auto ter wereld te bouwen als die vervolgens in de etalage blijft staan. De mensen moeten niet alleen in die auto’s willen rijden, ze moeten ze vooral ook kunnen betalen. Daarom roepen we op tot de volgende drietrapsbenadering. Ten eerste: nieuwe modellen op de weg brengen. Daarvoor moet nu veel in onderzoek worden geïnvesteerd. Daarom zijn we blij met het programma van de Europese Investeringsbank. Op 2 december komt de Ecofin bijeen. Hopelijk wordt dan een besluit genomen dat ertoe zal leiden dat zachte, gunstige leningen naar de auto-industrie stromen.
Ten tweede: de banken voor de auto-industrie moeten voor faillissement worden behoed. De desbetreffende maatregelen kunnen niet op Europees niveau worden genomen, maar moeten worden opgenomen in de nationale reddingspakketten, die open moeten blijven.
Ten derde: er moeten schrootpremies komen. Italië vervult daarin een voortrekkersrol. Ook Zweden kent schrootpremies, maar de regeling daar is misschien niet zo indrukwekkend als die in Italië. Schrootpremies zijn dé manier om via fiscale prikkels nieuwe automodellen op de weg te brengen. Het zou mooi zijn als geen Europese barrières werden opgeworpen met het mededingingsrecht. Daarom was het goed geweest indien mevrouw Kroes hier aanwezig was geweest. Dit is de weg naar een nieuw paradigma!
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, net als gisteren heb ik ook nu grote twijfels over de oprechtheid waarmee de Commissie dit debat voert. Commissaris, volgens mij moet u als oprichter van de strategische CARS 21-Groep om te beginnen de verantwoordelijkheid nemen voor het feit dat het niet gelukt is de Europese auto-industrie daadwerkelijk levensvatbaar te maken. Wat heeft u eigenlijk de afgelopen jaren gedaan dat u het nu nodig vindt om deze financiële crisis te gebruiken om de boekhouding sluitend te maken?
Dat de Europese auto-industrie een strategisch probleem heeft, is één ding, maar dat u uw strategische zwakten van de laatste jaren, om het zo maar eens uit te drukken, uw onvermogen om zich sterk te maken voor milieu-innovaties, niet in de balans opneemt, dat is wat geheel anders, dat is gewoon onzuiver. Wanneer nu duizenden of zelfs tienduizenden gezinnen in Europa voor hun baan in de auto-industrie moeten vrezen, dan zijn de Commissie, u, als commissaris, en CARS 21 daar medeverantwoordelijk voor.
Waaraan kun je eigenlijk zien dat de Commissie, en u in het bijzonder, mijnheer de commissaris, niets heeft gedaan om de strategische doelen te verwezenlijken die zijn vastgesteld met het oog op de vereisten inzake klimaatbescherming en de volatiele olieprijzen, die een gevolg zijn van de eindigheid van olie? U heeft de voorstellen van uw collega, commissaris Dimas, voor regulering van de CO2-uitstoot van personenauto’s jarenlang persoonlijk geblokkeerd. U bent degene die op de rem trapt wanneer het erom gaat een doelstelling voor zuinige auto’s – die al medio jaren negentig op vrijwillige basis is onderschreven – tegen het midden van het volgende decennium bindend te maken. Uw doelstellingen voor milieu-innovatie liggen onder de doelstellingen die al halverwege de jaren negentig als vanzelfsprekend werden gezien. Sinds gisteren weten we dat binnen de Raad, door druk uit Duitsland, nog niet eens de bereidheid bestaat om akkoord te gaan met bindende doelstellingen voor 2020, die nog steeds in de buurt van de doelstellingen van medio jaren negentig liggen.
Deze dubbelspraak, deze leugenachtigheid in de discussie over milieu-innovatie, is een schandaal. Ik roep u op om in deze trialoog eindelijk na te komen wat u in dit debat over de innovatie van de auto-industrie zo volmondig belooft. Doet u dat niet, dan blijft u verantwoordelijk voor het feit dat deze industrie en haar toeleveranciers niet levensvatbaar worden.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) De crisis in de auto-industrie heeft uiteenlopende oorzaken, maar een daarvan is zonder enige twijfel de daling van de koopkracht van het overgrote deel van de mensen, tengevolge van de daling van hun inkomen en met name van lage salarissen, onzekere banen en werkloosheid.
Een van de effectiefste maatregelen zou dan ook de verhoging van de lonen zijn via een rechtvaardigere verdeling van de inkomsten, maar op dit moment zijn er uiteraard andere maatregelen nodig. Dat komt doordat de dalende autoproductie gevolgen heeft voor vele andere sectoren, zoals de onderdelenindustrie en de vervoerssector, wat kan leiden tot een verslechtering van de economische en sociale situatie als geheel.
Net zoals er bijzondere maatregelen zijn getroffen voor de financiële sector, moeten er nu bijzondere maatregelen worden getroffen voor de auto-industrie, om banen te redden. Het valt niet te verdedigen dat aan het redden van de productie en de werkgelegenheid niet hetzelfde belang wordt toegekend als aan de financiële sector. We moeten zorgen voor de noodzakelijke solidariteit om de industrie van de Europese Unie te ondersteunen, vooral in de meest kwetsbare economieën en sectoren.
De situatie in Portugal is erg zorgwekkend, omdat de sector sterk afhankelijk is van de strategie van de multinationals. In de afgelopen jaren zijn er verschillende delocalisaties geweest, zowel in de autoproductie, onder andere bij Opel en Renault, als in de productie van onderdelen, in het bijzonder bij Yazaki Saltano en Lear, waarbij ook nog banen dreigen verloren te gaan bij andere bedrijven, zoals Sunviauto en Delphi en bij honderden micro- en kleine ondernemingen die de gevolgen van deze situatie ondergaan.
In sommige gevallen wordt de productie enkele dagen stilgelegd, zoals bij Autoeuropa in Palmela, en in de fabriek waar onderdelen voor Renault worden gemaakt, in Cacia - Aveiro - met het teruglopen van de orders als argument. Ook het goederenvervoer merkt de gevolgen, omdat er minder auto's en onderdelen in- en uitgaan.
Daarom, mijnheer de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, is het van groot belang dat de Europese Unie bijzondere maatregelen treft om de industriële productie te ondersteunen, in het belang van het behoud van banen met rechten.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de voortekenen van de crisis in de auto-industrie, zoals het teruglopen van de orders, werden waarschijnlijk niet voldoende serieus genomen. Aanvankelijk werd misschien nog gedacht dat alleen de verkoop van de benzineslurpende Amerikaanse auto’s terug zou lopen. Iedereen die eens wat navraag heeft gedaan bij autohandelaren weet echter dat ook dieselauto’s al maandenlang moeilijk aan de man zijn te brengen.
De almaar groter wordende stroom van problemen mag dus eigenlijk geen verrassing voor de Europese Unie zijn. Ze heeft immers vlijtig meegewerkt aan de neergang van deze eens zo bloeiende bedrijfstak, bijvoorbeeld door de auto-industrie te bedelven onder een stroom van voorschriften. Ondernemingen hebben echter een stabiel, voorspelbaar rechtskader nodig om vooruit te kunnen plannen. Iedere bedrijfstak die voortdurend in omstandigheden moet werken waarin de EU steeds de regels verandert, zal uiteindelijk te gronde gaan. Laten we ook niet de voortdurende verhoging van de dieselaccijnzen vergeten, en recentelijk nog het avontuur met biobrandstof.
Voor het oplossen van de crisis is het dus niet voldoende dat de EU over de brug komt met de geplande 40 miljard euro aan krediet. Bovenal moeten voorspelbare kadervoorwaarden worden gecreëerd, en wel voor alle bedrijfstakken!
Werner Langen (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil nog een keer de betekenis van de auto-industrie benadrukken, die goed is voor twaalf miljoen directe en indirecte arbeidsplaatsen en in de mondiale auto-industrie toonaangevend is op het gebied van technologie. We moeten in herinnering brengen – commissaris Verheugen en anderen hebben dat gedaan – dat de auto-industrie erg gevoelig is voor conjuncturele schommelingen en veranderingen in de olieprijzen en dat het koopgedrag zich in tijden van financiële crises kenmerkt door een dramatisch verlies van vertrouwen. Dat is het hoofdprobleem van deze industrie. De concurrentie op de automarkt is erg groot en het is gewoonweg niet mogelijk voor een enkele onderneming, of zelfs een enkele staat, om op deze markt concurrentiebeperkende maatregelen te nemen zonder dat de Europese Commissie daartegen optreedt.
Dit zeg ik bij wijze van inleidende opmerking. In het licht hiervan zijn de voorstellen voor een Europees economisch herstelplan net zo absurd als de afzonderlijke voorstellen om over de gehele auto-industrie een paraplu te spannen. Volgens mij zou de juiste weg zijn om het onderzoek naar en de ontwikkeling van emissiearme auto’s te bevorderen, hetzij binnen het kaderprogramma voor onderzoek hetzij door kredietverstrekking, zoals dat door de Commissie wordt voorgesteld. Staatssteun mag evenmin tot concurrentievervalsing leiden. Ik ben er ook rotsvast van overtuigd dat we de algemene lijn van het mededingingsbeleid niet moeten veranderen, in tegenstelling tot wat ik de laatste dagen in voorstellen heb gelezen, ook van prominente leden van het Parlement.
De Commissie heeft gelijk wanneer ze de mededingingsregels strikt toepast. Maar ik zou ook willen zeggen dat we voor fouten van het management van bijvoorbeeld General Motors en haar dochterondernemingen wellicht Europese overgangsoplossingen moeten creëren – maar geen langetermijnsubsidiëring – die aan het mededingingsrecht zijn onderworpen. Alleen zo kunnen de arbeidsplaatsen in deze industrie langdurig worden veiliggesteld. Ik wil daar nog aan toevoegen dat de beste prikkel voor de auto-industrie zou zijn om een verstandig klimaatbeleid voor auto’s uit te stellen tot later, auto’s betaalbaar te maken, zoals hiervoor is gezegd, en geen overdreven eisen te stellen. Wat mevrouw Harms in dit debat heeft gezegd, beschouw ik als volstrekt irreëel.
Matthias Groote (PSE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, geachte collega’s, de auto-industrie bevindt zich inderdaad in een crisis, en daarvoor zijn tal van oorzaken. Met name de financiële crisis heeft de crisis in deze sector nog verder vergroot. In de lidstaten wordt momenteel aan oplossingen gewerkt.
De Europese auto-industrie is een sleutelindustrie in Europa. Daarom hebben we voor deze industrie ook Europese oplossingen nodig om de crisis te overwinnen. Bijna alle autoconcerns hebben een Europese structuur. Om de noodzakelijke investeringen in milieuvriendelijke auto’s – dat is vandaag al meerdere keren gezegd – en zuinige technologieën te kunnen doen, hebben de autofabrikanten staatsgaranties of goedkope leningen van de Europese Investeringsbank nodig. Maar – en dit is heel belangrijk – ook de toeleveranciers mogen niet worden vergeten. Juist de kleine en middelgrote ondernemingen in de toeleveringsindustrie creëren arbeidsplaatsen en nemen de innovaties voor hun rekening.
Maar wat kan de Europese Unie doen om deze sleutelindustrie te beschermen? Tijdens de vorige plenaire vergadering heeft de fungerend voorzitter van de Raad voorgesteld om sleutelindustrieën te beschermen. Dat lijkt me een goed voorstel, want dat betekent natuurlijk in uiterste consequentie dat er een ‚Volkswagenwet’ voor de hele auto-industrie moet komen. Dat zou zeker een goed beschermingsinstrument zijn geweest, ware het niet dat de Europese Commissie het heeft aangevochten. Op dit punt heb ik een vraag voor de Commissie: zal ze ondanks de crisis in de auto-industrie vasthouden aan haar beroep, of is de crisis voor haar aanleiding om van koers te veranderen?
Sophia in 't Veld (ALDE). - Voorzitter, het is veelzeggend dat hier de commissaris voor industrie zit en niet de commissaris voor mededinging. Ik heb grote aarzelingen bij de steun aan de auto-industrie. De problemen zijn onmiskenbaar zeer ernstig. Maar waarom steun aan de auto-industrie en niet aan andere sectoren? De problemen zijn wellicht verergerd, maar zeker niet veroorzaakt door de kredietcrisis en staatssteun mag dan ook geen beloning zijn voor slecht gedrag. Het EU-Verdrag laat inderdaad reddingssteun toe, maar we mogen niet met belastinggeld - want dat wordt opgebracht door de burgers - kwakkelende industrieën op de been houden. Laten we ook niet vergeten dat er al heel veel geld is gestoken in de redding van autofabrikanten in de afgelopen jaren en niet altijd even succesvol.
Ja, we hebben een korte-termijnverantwoordelijkheid voor banen die op de tocht staan, maar ook een lange-termijnverantwoordelijkheid om aan volgende generaties een gezonde economie, een gezond milieu, maar ook gezonde staatsfinanciën na te laten. Want ik vind het toch een beetje zuur, Voorzitter, dat er al jarenlang geen geld is voor zorg, geen geld voor onderwijs, geen geld voor kinderopvang en geen geld voor het milieu en dat ons nu wordt gevraagd om miljarden in de redding van de auto-industrie te steken. Dus als er al steun wordt gegeven, Voorzitter, dan met zeer strakke voorwaarden wat betreft de tegenprestatie van de auto-industrie in de vorm van herstructurering en alleen voor toekomstgerichte, milieuvriendelijke en innoverende activiteiten. Want ten slotte, Voorzitter, staatssteun kan dan misschien bedrijven redden, maar het kan ook andere bedrijven kapot maken door concurrentievervalsing.
Jean-Paul Gauzès (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mijnheer de commissaris, beste collega's, het werd hier al herhaaldelijk gezegd: de auto-industrie biedt direct of indirect twaalf miljoen mensen werk in de Europese Unie, dat is 10 % van het Europese bbp. De auto-industrie bevindt zich vandaag in een diepe crisis: op de Europese markt is er een daling van 15 procent die in de laatste kwartalen van 2008 tot 17 à 20 procent zou kunnen oplopen.
De resultaten van de constructeurs volgen een dalende lijn. In die context vormt het gebrek aan liquide middelen het grootste risico voor deze industrie. Bijgevolg verminderen de constructeurs hun productie en proberen ze hun structurele kosten te beperken. De werkgelegenheid is het eerste slachtoffer van de crisis.
Zoals u zei, mijnheer de Voorzitter, is er door deze crisis behoefte aan een gecoördineerd antwoord van Europa en de lidstaten, vooral van de lidstaten die hierbij rechtstreeks betrokken zijn. De geplande financiële steun van de EIB is noodzakelijk.
Ik ben het natuurlijk eens met uw voorstellen. Eerst moeten we investeringen ondersteunen, vooral voor het ontwerpen en verwezenlijken van schone voertuigen en het ontwikkelen van hybride en elektrische voertuigen. We moeten eveneens de markt ondersteunen door een financiële stimulans te geven voor de vernieuwing van het wagenpark. Zoals de commissaris opmerkte, zijn het de oude wagens die voor een groot deel verantwoordelijk zijn de door auto’s veroorzaakte vervuiling.
We moeten echter ook een stabiel, ambitieus, maar realistisch regelgevend kader opstellen. We moeten ons houden aan de doelstellingen voor de reductie van de CO2-uitstoot. De industrie heeft daaraan veel geld besteed en doet dat nog steeds, maar men moet realistisch zijn en de sancties bij het niet halen van de doelstellingen matigen. Buitensporige sancties zouden de gewone constructeurs de das omdoen.
Laten we niet vergeten dat de strengste milieuvereisten aan de auto-industrie zijn opgelegd.
Ten slotte zou het in de huidige omstandigheden de constructeurs schaden indien afbreuk werd gedaan aan de bescherming die buitendelen van de carrosserie krijgen.
Monica Giuntini (PSE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit debat over één van de belangrijkste sectoren van de Europese economie komt mijns inziens gelegen.
De wereldeconomie verslechtert zienderogen en de toch al moeilijke situatie van de automobielindustrie in Italië en in Europa gaat zelfs nog verder achteruit. De minister heeft eerder al naar de cijfers verwezen: er is een scherpe daling van de verkoop met 5 procent in 2008. In Italië bedroeg de daling alleen al in de maand oktober 18 procent, het slechtste cijfer sinds meer dan tien jaar.
Dit is dus een crisis die alle belangrijke Europese markten treft, maar ik zou willen benadrukken dat de gevolgen van de crisis zich doen gevoelen in niet alleen de autoproductiesector maar ook de hele toeleveringsketen, met alle bijzonder nadelige gevolgen van dien voor de bedrijven die zijn gespecialiseerd in de fabricage van auto-onderdelen.
Zoals gezegd treft de crisis de gehele sector, maar ik wil bij wijze van voorbeeld de situatie in Italië en in het bijzonder in het Toscaanse kustgebied noemen, waar de afgelopen maanden na een reeks delokaliseringen honderden werknemers technisch werkloos zijn geworden en werknemers met een tijdelijk contract werden ontslagen. Een van de vele voorbeelden die ons een idee geeft hoe ernstig de situatie is, is de groep Delfi, waarvan de werknemers al tweeënhalf jaar lang technisch werkloos zijn. Er zijn dringende maatregelen nodig om hen elders aan het werk te krijgen, en lokale overheidsinstellingen zijn daar ook reeds mee begonnen.
Inmiddels is duidelijk dat de nationale, regionale en lokale instellingen slechts gedeeltelijk iets kunnen doen, en er dus behoefte is aan een sterk engagement en een krachtig optreden van de kant van Europa, waarbij onder meer de multinationals geconfronteerd moeten worden met de delokaliseringsproblematiek. Er moeten dus op Europees niveau maatregelen worden getroffen om de crisis in te dammen en de gevolgen op sociaal gebied en op het gebied van werkgelegenheid te voorkomen.
Gianluca Susta (ALDE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de financiële crisis leert ons dat wij terug moeten keren naar de reële economie, en daarom moeten wij de Europese be- en verwerkende industrie helpen bij haar herstel, vooral in een tijd waarin de Verenigde Staten van Barack Obama zich opmaken om de economische verhoudingen in de wereld op de ene of andere manier te veranderen.
Er mag niet gesproken worden over staatssteun, maar wij moeten wel onze be- en verwerkende industrie op drie gebieden versterken: de sloopregeling voor auto’s moet overal in Europa op dezelfde manier worden uitgevoerd, de productie moet zich heroriënteren en richten op innovatieve sectoren, consumenten moet worden voorgelicht, en er moet een grootscheepse actie worden ontplooid in de Wereldhandelsorganisatie om het evenwicht te herstellen in de tarifaire douanebarrières tussen de Europese Unie en het Verre Oosten.
Wij mogen bovendien niet vergeten dat geïnvesteerd moet worden in onderzoek in deze sector, evenals in grote, zowel materiële als immateriële infrastructuurprojecten. Wij moeten in de wereld met gelijke spelregels kunnen spelen. De regels zijn aan het veranderen en wij moeten profiteren van de conclusies van de G20 om terug te keren tot een gelijke uitgangspositie.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (SV) Mevrouw de Voorzitter, banen zijn wat nu in heel Europa belangrijk is. Wat we in de automobielindustrie zien, is een industriële uitdaging die ook andere delen van de Europese economie kenmerkt. Wat nu niet mag gebeuren, is dat staatssteun wordt gegeven waarmee de werkgelegenheid in bedrijven in één land wordt ondermijnd maar in het andere land wordt gestimuleerd. We mogen geen staatssteun hebben die ten koste gaat van de industrie in één gebied en die in een ander bevordert, want dan zullen werkloosheid en banenverlies zich stap voor stap over heel Europa verspreiden. We mogen geen staatssteun hebben die het de levenskrachtige bedrijven moeilijk maakt en bedrijven die niet langer alleen kunnen overleven, het hoofd boven water helpt te houden. Het probleem van de automobielindustrie is een langetermijnprobleem dat in de financiële crisis weliswaar duidelijker naar voren is gekomen maar dat reeds gedurende lange tijd zware verliezen, een afnemende vraag, alsmede overcapaciteit in de hele wereld heeft veroorzaakt.
Wat nu belangrijk is, is er eerst voor te zorgen dat er vraag is in Europa. Dat betekent belastingverlagingen, zodat er vanuit de huishoudens vraag kan ontstaan naar producten die hier worden geproduceerd. Wij moeten ervoor zorgen dat de Europese industrie sector na sector toonaangevend wordt, wat betreft technologie en ontwikkeling, alsmede op het gebied van milieu en energie. Dat is waar de overheidsinspanningen op moeten zijn gericht.
Ook moet echter de weg worden geëffend voor de Europese automobielindustrie om een mondiale speler te kunnen worden. Dat betekent dat we ervoor moeten zorgen dat we een open vrijhandel hebben waarin de Europese automobielindustrie toegang heeft tot de wereldmarkten. Daarom is het belangrijk niet te vergeten dat degenen die vandaag de vrijhandel en vooruitgang in de Doha-ronde in de weg staan, in feite de mogelijkheden van de Europese automobielindustrie om op de grote markten van de toekomst te groeien, een spaak in het wiel steken.
Patrizia Toia (ALDE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de zeer ernstige economische crisis die de automobielsector van de Verenigde Staten tot ons continent teistert, stelt Europa voor een zeer duidelijk dilemma: of niets doen en werkeloos toezien hoe vraag en aanbod volledig instorten, met alle niet te overziene gevolgen van dien – omdat men op abstracte manier wil vasthouden aan het theoretische model van het marktliberalisme en van volledige eerbiediging van de concurrentie, waar sommigen ook hier vandaag nog voor hebben bepleit –, of de verantwoordelijkheid nemen en het probleem op een adequate manier aanpakken.
Wij zijn zonder meer voor de tweede optie en roepen de Commissie en de Raad op om besluitvaardigheid en vastberadenheid te tonen. Wij waarderen de woorden van commissaris Verheugen en hopen dat zijn collega’s zijn vastberadenheid niet te veel zullen afremmen. Het is een uitzonderlijke situatie en daarom zijn uitzonderlijke maatregelen vereist.
Overigens hebben wij, dames en heren, in deze financiële crisis kunnen zien welke keuzes sommige politieke en economische autoriteiten hebben gemaakt voor hun optreden. Hun gedrag en hun investeringen met openbare middelen waren enkele maanden geleden nog ondenkbaar geweest. Onze maatregelen moeten daarom – en ik sluit hiermee af – selectief zijn. Daarin moeten strategie en urgentie met elkaar worden gecombineerd, zowel door middel van zachte leningen als via ondersteuning van de vraag en een selectieve heroriëntatie in de richting van een in milieuopzicht duurzamere productie.
Martin Callanan (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, naar mijn mening heeft de Europese auto-industrie in de afgelopen paar jaar een opmerkelijke veerkracht getoond, ondanks de uiterst zware economische omstandigheden en een ware stortvloed aan EU-wetgeving. Onze autofabrikanten zijn toonaangevend op het gebied van milieubewustzijn, technische normen en innovatie. Dat is een staat van dienst die ondersteund verdient te worden, en niet mag worden ondermijnd. Ik ben met name trots op de auto-industrie in het VK, en ik zou graag, als u mij toestaat, wat reclame willen maken voor mijn lokaal Nissan-bedrijf, de meest productieve autofabriek in Europa die in mijn regio, Noord-Oost-Engeland, ligt.
Niemand wil het belang van milieubescherming betwisten, maar ik ben zeer bezorgd dat we, in onze haast om onze groene geloofsbrieven te tonen, het gevaar lopen een zeer belangrijke en succesvolle industrie te vernietigen. We zien nu al een enorme daling in de verkoop in het VK. De verkoop daalde de afgelopen maand met 23 procent. In plaats van de industrie een zeer streng en onflexibel tijdschema op te leggen voor het doorvoeren van veranderingen, moeten we de industrie proberen te ondersteunen en te stimuleren tot de veranderingen die nodig zijn om de toekomst veilig te stellen. Als de auto-industrie en ook de toeleveranciers- en onderdelenindustrie onze politieke steun heeft, kunnen we hen helpen door deze moeilijke periode te komen.
Ik hoop dat de Commissie uiterst waakzaam zal zijn met betrekking tot de lidstaten die de beperkingen op staatssteun aan autofabrikanten willen doorbreken. In Groot-Brittannië hebben we een zeer lange en zeer ongelukkige geschiedenis van staatssteun voor de auto-industrie. We zijn er in de jaren tachtig in geslaagd om daar van af te komen, en ik hoop niet dat we daar naar terug moeten gaan, want als we meer geld in de auto-industrie stoppen, wat moet er dan gebeuren met de bouw en de voedselindustrie? Alle industrieën hebben het zwaar en we moeten uiterst voorzichtig zijn met het geld van de belastingbetalers, dat toch al zo sterk onder druk staat, en ervoor zorgen dat we niet nog veel meer in de auto-industrie stoppen. Dat werkte niet in het verleden en zal ook in de toekomst niet werken. Ik hoop dat de Commissie uiterst waakzaam zal zijn en dwalende lidstaten in de gaten houdt, die in de verleiding zouden kunnen komen om deze doodlopende weg in te slaan.
Ivo Belet (PPE-DE). - Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega's, het is hier al gezegd, de auto-industrie is een vitale sector, een sleutelsector voor de Europese economie met direct en indirect 12 miljoen werknemers. Dat is enorm. Ik denk dan ook dat goedkope leningen voor deze sleutelsector meer dan verantwoord zijn, maar dan moet dat vers geld uiteraard naar nieuwe, milieuvriendelijke technologieën gaan. We mogen van de Europese autobouwers verwachten dat ze nog meer samenwerken aan die nieuwe technologieën, bijvoorbeeld bij het ontwikkelen van betaalbare hoge-prestatiebatterijen voor elektrische auto's.
We moeten overigens erkennen, beste collega's, dat Europa zelf ook fouten gemaakt heeft. We hebben wellicht te zwaar ingezet op waterstof, terwijl we intussen op heel korte termijn behoefte hebben aan zuinige elektrische hybridemotoren. We moeten daarom de prioriteiten en projecten misschien wat bijstellen, met name in het kader van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling. Het moet onze ambitie zijn, het kan onze ambitie zijn - waarom niet - om tegen 2020 alle nieuwe auto's in Europa elektrisch uit te rusten, al dan niet hybride. Waarom zou dat niet kunnen? Om dat te verwezenlijken, collega's, is ook een snelle omschakeling nodig, dat wil zeggen dat we ook moeten investeren in de opleiding van de werknemers zelf. We rekenen erop, mijnheer de commissaris, dat u ermee akkoord gaat dat steun voor opleiding van de werknemers een toekomstgerichte en verantwoorde investering is en dat deze ook als zodanig beschouwd wordt. Verschillende constructeurs overigens, zoals Ford in Genk en Opel in Antwerpen, investeren nu al en doen zware inspanningen, ook voor kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt. Ik denk dat het verantwoord is om zo'n beleid verder aan te moedigen en te belonen.
Tot slot, de CO2-wetgeving die we hier in de komende weken gaan goedkeuren, vormt een ultieme gelegenheid om ambitieus te zijn. Crises creëren ook altijd kansen. We moeten nu samen fors inzetten op die auto's van de nieuwe generatie. Als we nu doorbijten, als we nu doorzetten, dan zullen wij als Europese Unie die markt domineren voor de komende decennia. Vandaar deze oproep aan de Europese constructeurs om uit de loopgraven te komen en voluit in het offensief te gaan.
Pierre Pribetich (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, met welke strategie kunnen we deze crisis overwinnen? We zien de naakte feiten, de crisis treft nu alle constructeurs en bijgevolg de twaalf miljoen Europese burgers die in de auto-industrie werken.
Allereerst moeten we denken aan de werknemers en hun gezinnen. We moeten hen in de eerste plaats beschermen door te antwoorden op de netelige vraag: met welke strategie kunnen we deze crisis overwinnen?
Een solidair, gestructureerd industrieel beleid op middellange en lange termijn, een new car deal, een snelle, effectieve en gecoördineerde reactie van de lidstaten en de Europese Unie die tegen de situatie opgewassen is.
Ik hoor in dit Parlement opnieuw de oude dogma's van het achterhaalde liberalisme opduiken: geen steun, geen subsidies, concurrentie en enkel concurrentie. Beste collega's, het is tijd voor regulering, voor overheidsoptreden. Daarom hebben we een new car deal nodig, een ambitieus en intelligent plan voor de auto-industrie, dat in de eerste plaats ertoe dient om de werkgelegenheid in Europa te behouden en uit te bouwen, met steun voor opleiding, dat vervolgens de technologische omschakeling van de ondernemingen versnelt in de richting van schone en intelligente voertuigen en de vraag daarnaar kan doen stijgen. Daartoe is het noodzakelijk de vervanging van oude sterk vervuilende voertuigen te vergemakkelijken door een Europese milieubonus te creëren.
Kortom, Europa moet actie ondernemen en antwoorden aanreiken. We moeten ingrijpen en mogen niet stilzwijgend toezien. We moeten handelen en intelligent handelen om deze overgang in goede banen te leiden.
Dumitru Oprea (PPE-DE) . – (RO) We leven in een wereld waarin we eerst genoeg hadden aan één paard per persoon en nu wel tientallen of zelfs honderden paardenkrachten onder ons achterwerk hebben. Vier- of vijfpersoonsauto’s worden voor meer dan 75 procent van de tijd gebruikt door slechts één persoon tegelijk. En die auto’s verbruiken al meer dan 100 jaar 7,5 liter brandstof per 100 kilometer. De grootste problemen waar de mensheid voor staat, zijn problemen met betrekking tot gedrag en vervuiling. We moeten dus anders gaan denken over auto's en ze anders gaan gebruiken. Ze moeten veel kleiner worden, veiliger, groener en mogen slechts een paar liter per 100 km verbruiken en dat tegen prijzen waarmee het menselijk gedrag in de toekomst in bedwang kan worden gehouden.
Ieke van den Burg (PSE). - Voorzitter, met alle terechte kritiek die we kunnen hebben op de auto-industrie en op de manier waarop de Commissie geopereerd heeft, kunnen we er niet omheen aandacht aan de auto-industrie te schenken, want er is sprake van een dramatische teruggang, net als in de woningbouw. Alle seinen staan op rood, dus moeten we ingrijpen: tijdig, tijdelijk en gericht.
Ik wil drie dingen benadrukken: het moet niet alleen om de grote autoproducenten gaan, maar ook om de toeleveranciers en de financieringsmaatschappijen. De herstructurering moet gericht zijn op schonere, zuinigere auto's en een en ander moet Europees worden gecoördineerd. Geen soloacties van lidstaten die bij de buren de problemen vergroten. Dat is met name van belang voor de toeleveranciers, want zij werken echt over de grens. Zij werken binnen de interne markt en moeten dus gelijkelijk van de maatregelen kunnen profiteren, en niet alleen op nationaal vlak. Op dat gelijke speelveld moet dan heel goed worden toegezien door de Europese Commissie. Ik ben het dan ook eens met de rol die hierin aan DG Mededinging wordt toegekend.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, we hebben eerst betaald voor de redding van de banken, nu moeten we de auto-industrie redden en dat natuurlijk opnieuw met openbare middelen. Nochtans waarschuwen we de autosector al meer dan tien jaar voor de gevolgen van CO2-uitstoot op de volksgezondheid. Al meer dan tien jaar vragen we hem om schone auto's te bouwen. Al meer dan tien jaar lang houdt de sector zich doof, biedt hij weerstand via zijn machtige autolobby en remt hij elke ontwikkeling af. Onlangs nog, mijnheer de commissaris – u bent goed geplaatst om dat te kunnen weten – verzette de sector zich in dit Parlement tegen 'CARS 21' om de uitstoot niet terug te moeten dringen onder 130 gram.
En nu wordt de financiële crisis – na de aanzienlijke winst die de sector heeft geboekt maar niet in industriële herstructurering heeft geïnvesteerd – het ideale excuus om openbare steun te vragen en in het wilde weg werknemers te ontslaan. Wordt de consument eens te meer het kind van de rekening? Hij zal namelijk moeten betalen om een schone auto op de markt te kunnen kopen, zonder evenwel de garantie dat die ook goedkoper zal zijn, zoals vandaag het geval is.
We moeten de auto-industrie dus een andere richting uitsturen om toekomstige faillissementen te vermijden, want we moeten het postautomobieltijdperk voorbereiden.
Kurt Joachim Lauk (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen stel ik vast dat de markten in Europa die minder last hebben gehad van de ineenstorting, zich onderscheiden door een helder rechtskader inzake CO2-belasting en in het algemeen door heldere kadervoorwaarden voor autofabrikanten, zodat ze weten wat van hen verwacht wordt. Mijnheer Jouyet, wanneer u er tijdens uw voorzitterschap in slaagt de lidstaten te verplichten om op zo kort mogelijke termijn duidelijke kadervoorwaarden te scheppen, dan krijgt ook de consument weer vertrouwen. Dat is de beste hulp voor de auto-industrie.
Er is nog iets dat we moeten doen. We moeten de auto-industrie nu niet miljarden aan subsidies beloven en ze tegelijkertijd met miljardenboetes bedreigen als de vastgestelde streefdoelen niet bereiken. Dat houdt geen steek. Dat veroorzaakt een enorme onzekerheid en doet de autoprijzen stijgen. We moeten anders te werk gaan en met een visie voor de sector komen: vóór het einde van 2020 moeten 20, 25, 30 procent van de auto’s emissievrij rijden. Dat stimuleert innovatie en zorgt ervoor dat het hoog op de agenda komt te staan en verschaft de consument duidelijkheid over de toekomstige strategie van de Europese auto-industrie.
Inés Ayala Sender (PSE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, in de huidige crisissituatie zijn de inspanningen van het Franse voorzitterschap en de commissaris voor Industrie, de heer Verheugen, prijzenswaardig, maar er moet meer gebeuren, en wel dringend. Daarnaast is het belangrijk dat de commissarissen voor Industrie en Mededinging geen verschillende geluiden laten horen.
De autosector, met al zijn fabrikanten, toeleveringsbedrijven, distributeurs en financiële dienstverleners, heeft dringend een gedurfd en veelzijdig hulpplan nodig. De burgers begrijpen die voorzichtige en terughoudende opstelling bij het nemen van besluiten over steun aan de auto-industrie niet, gezien het enorme aantal kwalitatief hoogwaardige banen dat rechtstreeks op het spel staat en gezien ook de snelheid waarmee de financiële sector te hulp werd geschoten. De veel ernstigere fouten die in deze sector zijn gemaakt worden kennelijk veel milder beoordeeld.
Dat wordt niet begrepen door de werknemers van Opel in Figueruelas, in de provincie Zaragoza, die hard hebben meegewerkt aan de toekomst van hun bedrijf in Spanje en Duitsland, en dat zal ook niet worden begrepen door de regering van de autonome gemeenschap Aragon of de Spaanse regering, die al hun investeringscapaciteit inzetten en wachten op coördinatie en leiding van de Europese Unie.
We hebben snel een gedurfd plan nodig waarmee het Europese wagenpark op zeer korte termijn kan worden vervangen door veiligere en schonere auto’s, een Europese vervangingsregeling, die al vanaf december van kracht moet worden en die alles zal stimuleren, van directe investeringen tot consumptie.
Daarnaast moeten er steun en garanties aan de Europese bedrijven worden gegeven, zonder dat de toeleveringsbedrijven, distributeurs en financiële dienstverleners daarbij worden vergeten. Ook zou het helpen als er snel een normaal en logisch akkoord over het dossier inzake auto’s en emissies werd bereikt.
Gabriele Albertini (PPE-DE). - (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, de heer Juncker, voorzitter van de Eurogroep en minister-president van Luxemburg, heeft verklaard dat er, als antwoord op het door de Verenigde Staten aangekondigde reddingsplan, een Europese reddingsstrategie nodig is om de automobielindustrie te redden. Ik ben het volledig eens met deze verklaring en hoop dat dit ook zal gebeuren.
De Europese Investeringsbank zal op de volgende vergadering van de ministers van Financiën van de lidstaten een verhoging van de leningen met 20 procent in 2008 en met 30 procent in 2009 voorstellen, ofwel 10 à 15 miljard per jaar voor de automobielindustrie, en deze beslissing komt bijzonder gelegen. Sommige lidstaten hebben al zelfstandig actie ondernomen. De Duitse regering bijvoorbeeld heeft eerder deze maand een plan voor gerichte steun aan de economie voorgelegd, met de bedoeling voor volgend jaar nieuwe investeringen voor een waarde van 50 miljard euro te genereren. De automobielindustrie is één van de sectoren die hierbij het sterkst betrokken zullen zijn.
Ik hoop dat de Europese Commissie als college hetzelfde zal doen. De aan de sector verstrekte steun moet binnen de Europese Unie worden geïnvesteerd en daarom naar ondernemingen gaan die hun productiewerkzaamheden niet naar het buitenland te delokaliseren. Iedere beslissing om deze ondernemingen steun te verlenen is, gezien de omstandigheden, bijzonder welkom, en moet tot hoofddoel hebben de werkgelegenheid te verbeteren en investeringen op Europees grondgebied aan te moedigen.
Dorette Corbey (PSE). - Voorzitter, commissaris, ik ben het eigenlijk eens met wat al opgemerkt is door Rebecca Harms. De steun die nodig is voor de auto-industrie, is echt een symbool van een falend industriebeleid. Jarenlang is er gepraat over de noodzaak om de auto-industrie klaar te stomen voor de 21ste eeuw en dat is uiteindelijk niet gebeurd. De auto-industrie heeft zich keer op keer doof gehouden voor de oproepen om schoner en zuiniger te produceren. Uiteindelijk is daarvan niets terechtgekomen. De auto-industrie heeft niets gedaan aan innovatie om CO2-armer te produceren en nog steeds gaat de lobby door om de CO2-eisen van de auto-industrie af te zwakken. Dat is ontzettend jammer.
De vraag is een beetje, hoe nu verder? Ik denk dat we door kunnen gaan met de steun aan de auto-industrie, maar dat daaraan zeer strenge eisen gesteld moeten worden en dat er alleen echt steun gegeven mag worden voor elektrische auto's, een heel programma om de elektrificatie van de auto-industrie mogelijk te maken én natuurlijk aan de omscholing van werknemers. Want het is heel erg belangrijk dat er een toekomst is voor de werknemers in de auto-industrie. Die mogen we nooit vergeten.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil alle sprekers bedanken. Het was een heel rijk debat over een belangrijk onderwerp. Net als het voorzitterschap deel ik het gevoel dat de meesten onder u hebben uitgesproken, namelijk dat we absoluut onze verantwoordelijkheid moeten nemen en het hoofd moeten bieden aan een uitzonderlijke situatie in een bedrijfstak van vitaal belang. U hebt de cijfers genoemd: twaalf miljoen banen in de Europese Unie en een bedrijfstak die sterk door de financiële crisis is getroffen, omdat hierin consumentenkredieten, het waarmerk van deze branche, een grote rol spelen.
Bovendien moet deze sector het hoofd bieden aan ongekende milieu-uitdagingen. Achterstand oplopen is één zaak, het niet inhalen van die achterstand is een andere zaak, zeer zeker nu wij ons inzetten voor het energie- en klimaatpakket, een van de grootste uitdagingen die de Europese Unie moet aangaan.
De situatie is dus uitzonderlijk en volgens het voorzitterschap moet de Europese reactie tegen deze uitdagingen opgewassen zijn. In deze reactie moet met drie factoren rekening worden gehouden.
Eerste factor: de activiteiten van onze partners in derde landen. We moeten het concurrentievermogen van deze Europese industrie behouden. Tweede factor: we moeten de grote doelstellingen van de Europese Unie in stand houden. De voorstellen van de Commissie moeten de verwezenlijking van de u bekende doelstellingen van het energie- en klimaatpakket vergemakkelijken. Wat de CO2-uitstoot van auto’s betreft staan we volgens mij dicht bij een akkoord. In het kader van de procedures waarbij uw Parlement, de Commissie en de Raad betrokken zijn, is een dergelijk akkoord nu binnen handbereik.
Derde factor: we moeten eveneens de integriteit van de interne markt respecteren. Transparantie, gelijke behandeling en coördinatie zijn essentieel, maar sluiten geenszins uit dat, in omstandigheden zoals we die nu meemaken, gerichte, tijdelijke steunmaatregelen worden vastgesteld en uitgevoerd, mits ook de auto-industrie bepaalde verplichtingen op zich neemt.
Ik neem nota van de denkpistes van commissaris Verheugen; die lijken me goed en worden door het voorzitterschap gesteund: ofwel leningen van de Europese Investeringsbank voor de belangrijkste groene investeringen, ofwel fiscale stimuli om de vraag naar auto's beter in overeenstemming te brengen met de milieuvereisten, het wagenpark te vernieuwen dat ´vergrijst´ en dus steeds verder afwijkt van de milieuvoorschriften, de kosten van motorvoertuigen te verminderen – wat ook een belangrijke doelstelling lijkt – en ons meer op zuinigere auto's te richten. Nu we ons in crisissituaties bevinden, lijken overheidsgaranties me in deze sector eveneens van belang te zijn.
Bovendien ben ik van mening dat we stimulansen nodig hebben om de opleiding verder te ontwikkelen en, in sommige gevallen, voor omscholing te zorgen. Voor de komende weken en de eerste maanden van 2009 moeten we namelijk, helaas, een nog moeilijkere situatie verwachten.
Alle voorstellen van commissaris Verheugen gaan volgens mij de goede richting uit en wij zullen ze ondersteunen. Het is nu een kwestie van tijd, we moeten snel handelen. Ik steun ook het idee van de heer Goebbels met betrekking tot een stabiel en offensief Europees kader om het concurrentievermogen van deze onontbeerlijke sector te behouden.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het is jammer dat mevrouw Harms niet meer aanwezig is. Na zo’n ongebruikelijke, haast beledigende aanval, was het toch betamelijk geweest als ze mij de gelegenheid had gegeven haar te antwoorden. Ik zal dat nu schriftelijk doen. Wat mevrouw Harms hier heeft gezegd wijs ik in ieder geval namens de Commissie volledig van de hand! Ook de manier waarop ze dat heeft gezegd, kan volgens mij niet door de beugel.
(Applaus)
Dit is onaanvaardbaar!
Maar nu ter zake. De Europese auto-industrie ligt niet aan een infuus. Enkele sprekers wekten de indruk alsof we hier met een sector te maken hebben die afhankelijk is van subsidies of daarom vraagt. De Europese auto-industrie krijgt geen subsidies en vraagt die ook niet. Dat zou ook vreemd zijn, want uitgangspunt van ons hele industriebeleid is juist geen subsidieafhankelijkheid te creëren.
Het enige beschikbare instrument zijn leningen van de Europese Investeringsbank tegen een lage rente. Voor alle duidelijkheid: deze leningen worden verstrekt tegen een rente die misschien één procent onder de marktrente ligt. Dit is nodig zodat de investeringen die bijvoorbeeld u, als Europese wetgever, van de autofabrikanten eist – namelijk investeringen in moderne, milieuvriendelijke technologie – gefinancierd kunnen worden. Dat is de reden waarom de Europese Investeringsbank deze betrekkelijk goedkope leningen verstrekt, en die verstrekt ze niet alleen aan de Europese auto-industrie. Hier is de indruk instaan dat de auto-industrie de enige bedrijfstak in Europa is die een beroep kan doen op zulke leningen. Dat is dus niet het geval. Deze voorziening geldt voor alle bedrijfstakken en is dus helemaal niets bijzonders. Ik verzoek u met klem hier niet de indruk te wekken dat de Europese auto-industrie een noodlijdende bedrijfstak is die aan het infuus van de staat ligt. Dat is niet zo, en dat hoeft ook niet. Qua technologie en concurrentiekracht staat de Europese auto-industrie duidelijk bovenaan in de wereld. Ik ben er vast van overtuigd dat dat niet zal veranderen.
Samen met de industrie en de wetenschap werken we al jaren aan het ontwikkelen van moderne technologieën voor de toekomst. Binnen het zevende kaderprogramma voor onderzoek wordt daar veel geld aan uitgegeven, en dat doen we nu al jaren. We werken ook intensief aan het creëren van stabiele kadervoorwaarden voor deze industrie. De auto-industrie was de eerste bedrijfstak waarvoor een sectorbeleid van deze aard überhaupt is ontwikkeld, juist omdat we de problemen op tijd hebben gesignaleerd.
Wat het geval van Opel betreft, herhaal ik dat het gaat om een volstrekt uitzonderlijke, buitengewone situatie, die helemaal los staat van het ondernemingsbeleid van dat bedrijf. De problemen van Opel zijn uitsluitend het gevolg van de problemen die in de Verenigde Staten zijn ontstaan en van daar op Europa zijn overgeslagen, en waarvoor we nu een oplossing moeten vinden.
Nog een laatste opmerking. De heer Groote is ingegaan op een onderwerp dat hem bijzonder interesseert: de ‚Volkswagenwet’. Een Europees initiatief dat ertoe moet leiden dat voor alle Europese autofabrikanten vergelijkbare wettelijke voorschriften gelden, lijkt mij geen goed idee. Met een dergelijk initiatief zou, behalve de heer Groote, ook bijna niemand instemmen. Voor zover mij bekend, mijnheer Groote, heeft de Commissie haar standpunt in dezen niet veranderd, maar verwacht wordt dat er spoedig besluiten worden genomen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt om 11.30 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Esko Seppänen (GUE/NGL), schriftelijk. – (FI) De mondiale auto-industrie is in moeilijkheden geraakt, maar dat geldt niet voor alle fabrieken. Porsche heeft een nieuwe manier gevonden om geld te maken: het nemen van opties om aandelen in Volkswagen te kopen. Dat is echter geen oplossing voor de problemen van VW of andere autofabrieken.
De bankencrisis heeft een autocrisis met zich meegebracht: in een deflatoire economie kunnen mensen het zich niet veroorloven nieuwe auto’s of de brandstoffen ervoor te kopen. De Europese Investeringsbank wil de auto-industrie redden in naam van de Europese Unie, maar wij moeten overwegen of de wereld de volledige capaciteit die vandaag de dag wordt gebruikt om auto’s te produceren nog nodig zal hebben. Als de leningen van de EIB naar nieuwe energie- en milieutechnologie zouden gaan, dan zou dat beter tegemoetkomen aan de werkelijke behoeften in de wereld van vandaag. Het gemakkelijke geld waarmee consumenten in de afgelopen jaren nieuwe auto’s hebben gekocht, is er niet meer en komt ook niet terug.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) De automobielsector is een van de drijvende krachten achter de Europese economie. Elk jaar worden er zo’n 300 000 personenauto's en zo’n 300 000 vracht- en passagiersvoertuigen geproduceerd in Europa. Het wegtransport is verantwoordelijk voor 72 procent van alle door de transportsector gegenereerde uitstoot, maar nu is het moment aangebroken om opnieuw het economisch en sociaal belang van de automobielsector te onderkennen.
Die financiële crisis en de economische recessie hebben een enorme weerslag op de automobielsector, een sector die zowel direct als indirect goed is voor meer dan 15 miljoen arbeidsplaatsen. Het jaar 2012 wordt een cruciaal jaar voor de Europese automobielsector. Er worden dan nieuwe normen van kracht met betrekking tot de brandstofkwaliteit, verminderde uitstoot van schadelijke stoffen, typecertificatie en de verkeersveiligheid.
Om te zorgen voor een groener wegverkeer wil de Europese Unie bonussen voor groenere voertuigen invoeren en voertuigen die meer vervuiling veroorzaken straffen. Het klimaatpakket wordt daarom een van de middelen om de vraag naar groenere en veiligere voertuigen te stimuleren.
Het sociale Europa is gegrondvest op zowel economische ontwikkeling als sociale waarden. De Europese automobielsector dient te worden ondersteund zodat de nieuwe uitdagingen kunnen worden aangegaan en aldus de huidige werkgelegenheid kan worden behouden, en het concurrentievermogen van de sector op peil kan worden gehouden.
(De vergadering wordt om 11.25 uur onderbroken en om 11.35 uur hervat)
Voorzitter. − Mijnheer de Opperrabbijn, Jonathan Sacks, mevrouw Sacks, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, het is mij een grote eer en een groot genoegen om tijdens deze plechtige vergadering van het Europees Parlement te Straatsburg in het kader van het Europees Jaar van de interculturele dialoog 2008, de opperrabbijn van de United Hebrew Congregations of the Commonwealth en zijn echtgenote te mogen begroeten. Hartelijk welkom in het Europees Parlement, Sir Jonathan!
(Applaus)
De eerste gast die in dit jaar van de interculturele dialoog een toespraak hield in de plenaire vergadering van het Parlement, was de grootmoefti van Syrië, Sheikh Ahmad Badr Al-Din Hassoun. Later in het jaar hadden we de gelegenheid om naar een toespraak te luisteren van de Oecumenische Patriarch van Constantinopel, Bartholomäus I. Met uw toespraak van vandaag zullen wij, mijnheer de opperrabbijn, naar vertegenwoordigers van zowel de islam, het christendom als het jodendom hebben geluisterd.
Elk van deze religies heeft op een eigen, bijzondere wijze bijgedragen aan de vorming van de huidige Europese samenleving en van haar onderscheidende kenmerken. Hetzelfde geldt voor het humanisme en de verlichting. Dat we in seculiere maatschappijen leven, waarin kerk en staat duidelijk van elkaar zijn gescheiden, doet niets af aan de positieve rol die de georganiseerde religie in onze maatschappijen speelt.
Daarbij gaat het niet alleen om concrete bijdragen aan onderwijs, gezondheidszorg en sociale dienstverlening, maar eveneens om de ontwikkeling van ons ethisch bewustzijn en de vorming van onze waarden. De Europese Unie is een gemeenschap van waarden; de meest fundamentele waarde is de inherente waardigheid van elke mens.
Mijnheer de opperrabbijn, u staat alom bekend als een groot auteur en professor, als een onovertroffen wetenschapper en een van s’ werelds meest vooraanstaande vertegenwoordigers van het jodendom. U hebt vaak geschreven en gesproken over het gevaar dat een wederopleving van het antisemitisme voor onze maatschappijen betekent.
Afgelopen week hebben we in het Europees Parlement in Brussel tijdens een heel bijzondere plechtigheid, die we samen met het Europees Joodse Congres hadden georganiseerd, de zeventigste verjaardag van de pogromnacht herdacht. Bij die gelegenheid heb ik erop gewezen dat wij in de Europese Unie de verantwoordelijkheid en de plicht hebben om ons zonder voorbehoud en zonder enige vorm van concessie te verzetten tegen elke vorm van extremisme, racisme, xenofobie en antisemitisme, en de democratie, de mensenrechten en de menselijke waardigheid wereldwijd te verdedigen.
Mijnheer de opperrabbijn, in uw boek „The Dignity of Difference“ – en hiermee zal ik afsluiten – dat u een jaar na de verschrikkelijke gebeurtenissen van 11 september 2001 heeft geschreven, probeert u een antwoord te formuleren op een van de meest essentiële vragen van deze tijd: kunnen we allemaal vreedzaam samenleven, en zo ja, hoe? Ik heb nu het genoegen en de eer om u, de opperrabbijn van de United Hebrew Congregations of the Commonwealth, het woord te mogen geven.
(Applaus)
Sir Jonathan Sacks, opperrabbijn van de Verenigde Hebreeuwse Congregaties van het Gemenebest. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden van het Europees Parlement, ik dank u voor het voorrecht om u vandaag toe te mogen spreken, en ik dank u nog meer voor het essentiële initiatief dat u hebt genomen tot de organisatie van de interculturele dialoog. U wil u allen eer betuigen, maar in het bijzonder uw visionaire, wijze en diep humane Voorzitter, Hans-Gert Pöttering. Mag ik, in wat vandaag hopelijk de enige keer zal zijn dat ik de scheiding tussen kerk en staat, religie en politiek schend, voor u bidden en u mijn zegen geven; moge God u allen en voor alles wat u doet, zegenen. Dank u.
Ik spreek als jood vanuit de oudste, continue culturele aanwezigheid in Europa. Ik wil beginnen door ons er aan te herinneren dat de Europese beschaving 2 000 jaar geleden is ontstaan uit een dialoog, uit een dialoog tussen de twee grootste culturen uit de oudheid: het oude Griekenland en het Bijbelse Israël – Athene en Jeruzalem. Deze culturen werden samengebracht door het christendom, waarvan de religie uit Israël kwam, maar waarvan de heilige teksten in het Grieks waren gesteld, en dat was de ontstaansdialoog van Europa. Enkele van de grootste momenten uit de Europese geschiedenis in de tussenliggende 2000 jaar waren het gevolg van dialoog. Ik zal er slechts drie noemen.
Het eerste moment plaats zich tussen de tiende en dertiende eeuw in al-Andalus, in de grote culturele beweging die op gang werd gebracht door de Umayyads in Spanje. Het begon met een islamitische dialoog door denkers als Averroës met de filosofische erfenis van Plato en Aristoteles. De islamitische dialoog inspireerde joodse denkers als Moses Maimonides en de joodse dialoog inspireerde christelijke denkers, waarvan Thomas van Aquino de bekendste was.
Het tweede grote moment van interculturele dialoog plaatst zich aan het begin van de Italiaanse renaissance, toen een jonge christelijke intellectueel, Pico della Mirandola, naar Padua reisde, waar hij een joodse geleerde ontmoette, rabbijn Elijah Delmedigo, die hem de Hebreeuwse Bijbel, de Talmud en de Kabbala leerde in hun oorspronkelijke talen. Uit die dialoog ontstond de beroemdste verklaring van waarden in de renaissance: Pico’s Oratie over menselijke waardigheid.
Het derde en meest aangrijpende punt was de dialoog tussen christenen en joden na de Holocaust, geïnspireerd door de filosofie van de dialoog van Martin Buber en door het Vaticaan II en Nostra Aetate. Het resultaat hiervan is dat vandaag de dag, na bijna 2 000 jaar vervreemding en tragedie, joden en christenen elkaar als vrienden met wederzijds respect bejegenen.
Ik wil echter meer dan dit zeggen. Wanneer ik de Hebreeuwse Bijbel lees, hoor ik vanaf het begin Gods oproep tot dialoog. Ik wil de aandacht op twee passages vestigen. Ik weet niet zeker hoe dit in de vertaling overkomt, dus ik hoop dat iedereen die naar mij luistert in een vertaling, het zal begrijpen. Ik wil de aandacht vestigen op twee passages in de openingshoofdstukken van de Bijbel, waarvan de betekenis al 2 000 jaar verloren is gegaan in de vertaling.
In de eerste passage ziet God dat de eerste man geïsoleerd is en alleen, en Hij creëert de vrouw. En de man, die voor het eerst een vrouw ziet, uit het eerste gedicht in de Bijbel: ‘Dit is been van mijn gebeente en vlees van mijn vlees. Ze zal Aisha worden genoemd, vrouw, want ze is afkomstig van Aish, man’. Nu klinkt dit als een eenvoudig gedicht; het klinkt zelfs nogal neerbuigend, alsof de man de eerste creatie was en de vrouw slechts een latere toevoeging, maar de echte betekenis ligt in het feit dat het Bijbelse Hebreeuws twee woorden heeft voor man, niet één: het ene is Adam en het andere is Aish.
In dit vers, dat ik zojuist citeerde, komt voor het eerst het woord ‘Aish’ voor in de Bijbel. Luistert u nog eens: ‘Ze zal Aisha worden genoemd, want ze is afkomstig van Aish’. Met andere woorden, de man moet de naam van zijn vrouw uitspreken voordat hij zelfs maar zijn eigen naam kent; ik moet ‘jij’ zeggen voordat ik ‘ik’ kan zeggen en ik moet de ander erkennen voordat ik mijzelf werkelijk kan begrijpen.
(Luid applaus)
Dat is het eerste uitspraak die de Bijbel doet: identiteit is dialogisch.
De tweede uitspraak komt hier vlak na, in de eerste grote tragedie die de eerste mensenkinderen Kaïn en Abel overkomt. We verwachten broederliefde, maar in plaats daarvan is er rivaliteit tussen de broers, vervolgens moord. De kern van dit verhaal in Genesis, hoofdstuk IV, bevat een vers dat onmogelijk te vertalen is. In geen enkele Engelse bijbel die ik ooit heb gelezen, is het vers vertaald maar enkel geparafraseerd.
Ik zal het nu letterlijk vertalen en dan zult u zien waarom niemand het ooit zo vertaalt. Letterlijk betekent het Hebreeuws het volgende: ‘En Kaïn zei tot Abel, en het gebeurde dat, toen zij in het veld waren, Kaïn zich tegen Abel richtte en hem doodde.’ U ziet onmiddellijk waarom dit niet vertaald kan worden omdat er staat ‘en Kaïn zei’ maar er staat niet wat hij zei. De zin is grammaticaal onjuist; de syntaxis is verbroken, en de vraag is, waarom? Het antwoord is duidelijk: de Bijbel geeft op de meest dramatische manier, met een afgebroken zin, aan hoe de conversatie stokte, hoe de dialoog tekortschoot. En wat lezen we hier onmiddellijk na? ‘Kaïn richtte zich tegen Abel en doodde hem’. Eenvoudig gezegd: waar woorden eindigen, begint geweld. Dialoog is de enige manier om de slechte engelen in onze natuur te verslaan.
(Luid applaus)
De dialoog weerspiegelt dan ook het dubbele aspect van alle menselijke betrekkingen, of het nu gaat om betrekkingen tussen mensen, landen, culturen of geloofsovertuigingen: onze gemeenschappelijke kenmerken enerzijds en onze verschillen anderzijds, wat we gemeenschappelijk hebben en wat uniek van ons is.
Laat ik het zo eenvoudig mogelijk stellen: als we volledig verschillend waren, zouden we niet met elkaar kunnen communiceren, maar als we volledig hetzelfde waren, zouden we elkaar niets te zeggen hebben.
(Applaus)
Dat is alles wat ik over dialoog wil zeggen, maar ik wil hier aan toevoegen dat dialoog wellicht niet voldoende is, want tussen het eind van de achttiende eeuw en 1933 was er een dialoog tussen joden en Duitsers, net zoals er een dialoog en zelfs vriendschap was tussen Hutu's en Tutsi's in Rwanda, of tussen Serviërs en Kroaten en moslims in Bosnië en Kosovo. Dialoog brengt ons samen, maar het kan ons niet altijd samenhouden als andere krachten ons uit elkaar drijven.
Daarom wil ik hier nog een ander woord aan toevoegen, dat een belangrijk aandeel heeft gehad in het helen van verdeelde maatschappijen: dit woord is ‘verbond’. Het speelde een belangrijke rol in de Europese politiek in de zestiende en zeventiende eeuw in Zwitserland, Nederland, Schotland en in Engeland. Het verbond maakt deel uit van de Amerikaanse cultuur, vanaf het allereerste begin tot vandaag, van het Mayflower Compact in 1620, tot de rede van John Winthrop aan boord van de Arabella in 1631, tot helemaal in het heden. Ik weet niet wat Barack Obama zal zeggen tijdens zijn inaugurele rede maar hij zal het concept van een verbond noemen of er indirect naar verwijzen.
Verbond is uiteraard een belangrijk woord in de Hebreeuwse Bijbel om de eenvoudige reden dat Israël werd gevormd uit twaalf verschillende stammen, en elke stam stond op het behoud van zijn eigen identiteit.
Wat is een verbond? Een verbond is geen contract. Een contract wordt voor een beperkte periode gesloten, met een specifiek doel, tussen twee of meer partijen, en elke partij streeft zijn eigen voordeel na. Een verbond wordt voor een onbepaalde periode gesloten tussen twee of meer partijen die elkaar vinden in een band van loyaliteit en vertrouwen om samen te bereiken wat ze afzonderlijk niet kunnen bereiken. Een contract is als een overeenkomst, een verbond is als een huwelijk. Contracten horen bij de markt en de staat, bij economie en politiek; beide zijn concurrentiegebieden. Verbonden horen bij families, gemeenschappen, liefdadigheid; dit zijn samenwerkingsgebieden. Een contract gaat over u en mij, over afzonderlijke mensen, maar een verbond gaat over ons, een collectief behoren. Een contract gaat over belangen, een verbond over identiteit, en daar ligt dan ook het essentiële verschil – dat niet duidelijk genoeg uit de verf komt in de Europese politiek – tussen een sociaal contract en een sociaal verbond: een sociaal contract creëert een staat, een sociaal verbond creëert een samenleving.
(Applaus)
Een samenleving kan bestaan zonder een staat, dat is meermalen voorgekomen in de geschiedenis, maar kan een staat ook bestaan zonder een samenleving, zonder iets dat de mensen bindt? Ik weet het niet. Je kunt mensen op verschillende manieren bij elkaar houden: met geweld, door angst, door culturele verschillen te onderdrukken, door van iedereen te verwachten dat men zich schikt, maar wanneer men er voor kiest om de integriteit van vele culturen te respecteren, wanneer men kiest voor het eerbiedigen van wat ik de waardigheid van het verschil noem en waaraan de Voorzitter ons herinnerde, wanneer men dat eerbiedigt, dan heeft men een verbond nodig om een samenleving te creëren.
Een verbond brengt de taal van de samenwerking terug in de wereld van de concurrentie. Een verbond richt zich op verantwoordelijkheden, en niet alleen maar op rechten. Rechten zijn essentieel, maar rechten creëren conflicten die niet door rechten kunnen worden opgelost: het recht op leven tegenover het recht op keuzevrijheid; mijn recht op vrijheid tegenover uw recht op respect. Rechten zonder verantwoordelijkheden zijn de rommelhypotheken van de morele wereld.
(Luid applaus)
Een verbond zet ons ertoe aan na te denken over wederkerigheid. Een verbond zegt tegen eenieder van ons: we moeten anderen respecteren als we van anderen verwachten dat zij ons respecteren; we moeten de vrijheid van anderen eerbiedigen als we willen dat zij onze vrijheid eerbiedigen. Europa heeft een nieuw verbond nodig en de tijd om daarmee te beginnen is nu aangebroken.
(Applaus)
Nu, te midden van de financiële crisis en economische recessie, omdat mensen zich in slechte tijden er van bewust worden dat wij allemaal een lotsbestemming delen.
De profeet Jesaja voorzag een dag waarop de leeuw en het lam zouden samenleven. Dat is nog niet gebeurd, maar er was wel een dierentuin waarin een leeuw en een lam samen in dezelfde kooi leefden. Een bezoeker vroeg aan de eigenaar van de dierentuin: ‘Hoe krijgt u dit voor elkaar?’ De eigenaar van de dierentuin zei: ‘Het is gemakkelijk, je hebt alleen maar elke dag een nieuw lam nodig!’
(Gelach)
Maar er is een tijd geweest dat de leeuw en het lam wel samenleefden. Waar? Op de Ark van Noach. En waarom? Niet omdat ze Utopia hadden bereikt, maar omdat ze wisten dat ze anders allebei zouden verdrinken.
Mijn vrienden, afgelopen donderdag, zes dagen geleden, hebben de Aartsbisschop van Canterbury en ik een missie geleid van de leiders van alle geloven in Groot-Brittannië, van de moslimgemeenschap, de hindoes, de sikhs, de boeddhisten, de janai, de volgelingen van Zarathoestra en de baha’i. Wij zijn samen naar Auschwitz gereisd en hebben daar een dag doorgebracht. Samen hebben wij daar gehuild, en samen hebben we daarna gebeden, wel wetende wat er gebeurt als we de humaniteit van mensen die anders zijn dan wij, niet respecteren.
God heeft ons vele talen en culturen gegeven, maar slechts één wereld waarin we samen moeten leven, en deze wereld wordt elke dag kleiner. Misschien kunnen wij, de landen en culturen van Europa, in al onze glorieuze diversiteit, samen een nieuw Europees verbond van hoop schrijven.
(Het Parlement geeft de spreker een staande ovatie.)
De Voorzitter. − Sir Jonathan, ik voel mij vereerd dat ik u namens het Europees Parlement mag bedanken voor uw belangrijke boodschap. Ik wil u bedanken voor uw grote bijdrage aan de interculturele dialoog.
U sprak over het wederzijds respect en de erkenning van anderen. Ik denk dat dit hetgeen is wat we hebben geleerd van de Europese geschiedenis. U hebt gezegd dat wat ons verenigt meer is dan wat ons verdeelt. Dit is het beginsel – en u bent hiermee geëindigd – van onze Europese inzet voor een sterke, democratische Europese Unie die is gebaseerd op de waardigheid van elke mens.
Sir Jonathan, dank u voor uw belangrijke boodschap. Ik wens u, de religie die u vertegenwoordigt en het vreedzaam samenleven van alle religies in ons werelddeel en in de wereld het allerbeste. Dank u wel, Sir Jonathan.
(Applaus)
VOORZITTER : EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
De Voorzitter. − We gaan nu verder met de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
7.1. Aanpassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (A6-0401/2008, Luis Manuel Capoulas Santos) (stemming)
7.2. Steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) (A6-0390/2008, Luis Manuel Capoulas Santos) (stemming)
7.3. Communautaire strategische richtsnoeren voor plattelandsontwikkeling (programmeringsperiode 2007-2013) (A6-0377/2008, Luis Manuel Capoulas Santos) (stemming)
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Kauppi bedanken voor haar verslag over een elektronisch ondernemingsregister, dat ik volledig ondersteun. Het is een briljant idee en uitstekend verslag, en het Parlement is verenigd in de steun voor de tenuitvoerlegging ervan.
Ik hoop dat we zo spoedig mogelijk elektronische ondernemingsregisters krijgen in de lidstaten, evenals een Europees elektronisch platform dat alle informatie bevat die bedrijven moeten vrijgeven. De voorstellen, indien uitgevoerd, betekenen minder democratie, meer transparantie, een administratieve lastenverlichting, lagere kosten voor bedrijven en als gevolg hiervan een beter concurrentievermogen van Europese ondernemingen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT) Ik heb voor het verslag van de heer Andreas Schwab gestemd over de verordening betreffende de Europese statistiek. Ik heb voor gestemd gezien de belangwekkende inhoud van de nieuwe verordening die een significante verbetering inhoudt ten opzichte van de bestaande verordening. Ik heb het over de definitie van het Europees statistisch systeem, de plaats ervan in het Gemeenschapsrecht. In de verordening worden ook de functies van de nationale bureaus voor de statistiek binnen het Europees statistisch systeem uiteengezet met betrekking tot kwesties als vertrouwelijkheid en de kwaliteit van de statistische gegevens. Dit is in vergelijking met de huidige situatie en de nu geldende verordening een grote stap vooruit.
Het voorstel van de Commissie om het Comité voor het Europees statistisch systeem in tweeën te splitsen lijkt me niet echt gelukkig. Het standpunt van de rapporteur is om de functies niet te scheiden en dat lijkt mij beter en daarom onze steun waard. Ik vertrouw er echter op dat, ervan uitgaande dat het Europees Parlement, de Raad en de Commissie eendrachtig kunnen samenwerken, we op een later tijdstip over deze onenigheid heen zullen weten te komen.
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0402/2008)
Albert Deß (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil met betrekking tot dit verslag een stemverklaring over de modulatiemaatregel afgeven. Bij de laatste landbouwhervorming was besloten om de landbouwers tot 2013 planningzekerheid te geven. Daarom was ik ertegen de modulatie in een dergelijke orde van grootte toe te passen dat de landbouwers nog hogere bedragen afhandig zouden worden gemaakt. Ik ben blij met het resultaat en dank alle collega’s die vóór een verhoging van de vrijstelling van vijf- naar tienduizend euro hebben gestemd, waardoor juist bij de kleinere bedrijven minder modulatiemiddelen in mindering worden gebracht.
Wanneer wij hier, in de politiek, over planningzekerheid praten, dan moeten we landbouwers die zekerheid ook geven. Daarom ben ik blij met het resultaat dat vandaag bij het modulatieverslag is bereikt, en hoop dat de Raad dit zal overnemen.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, met de stemming van vandaag is een einde gekomen aan bijna twaalf maanden werk voor het opstellen van ons advies over de werking van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Het is van belang dat de veranderingen die we hebben aangebracht, bijdragen aan een vereenvoudiging van dit beleid. Tegelijkertijd moeten we vasthouden aan het communautaire karakter van dit beleid en zorgen voor gelijke concurrentievoorwaarden. Ik hoop dat de landbouwministers van de EU het advies zullen lezen en onze voorstellen zullen overnemen.
Wat ik specifiek in gedachte heb zijn de voorstellen voor vereenvoudiging van de vereisten inzake randvoorwaarden, inclusief een uitstel van de tenuitvoerlegging van vereisten op het gebied van dierenwelzijn door nieuwe lidstaten, gebied C, tot 2013. Helaas zijn veel oplossingen zodanig opgesteld dat er geen rekening wordt gehouden met de landbouwsituatie of het landbouwmodel zoals dit momenteel bestaat in de nieuwe lidstaten. We beginnen nu met de bespreking van de toekomst van het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013 en een herziening van de financiële vooruitzichten. We hebben dus nog veel werk te verrichten.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag mijn genoegen uit willen spreken over het buitengewoon positieve resultaat van de stemming hier vandaag met betrekking tot het gemeenschappelijk landbouwbeleid, alsook over de beleidsmaatregelen die hier uit de doeken werden gedaan, zoals de verstrekking van fruit en groenten op scholen.
Wat het beleid zelf betreft, zou ik echter graag nogmaals uw aandacht willen vestigen op de door de Commissie aanbevolen verplichte modulatie. Ik ben daar mordicus tegen. Het beleid dient flexibel te zijn en de lidstaten dient te worden toegestaan de modulatie naar eigen inzicht te verhogen of te verlagen.
De drempel van 5000 euro is naar mijn mening te laag. Het dient te worden opgetrokken tot 10 000 euro om boeren met lage inkomens die nu al te lijden hebben, te beschermen en te ondersteunen. Er mag hun geen geld worden afgenomen voor verplichte modulatie.
Giovanni Robusti (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb alleen het woord gevraagd om in het openbaar aan te geven waarom ik tijdens de eindstemming tegen het verslag-Santos 0401 en 02 heb gestemd. Het verslag is geheel afhankelijk van de check up van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, waarin geen rekening wordt gehouden met de veranderde omstandigheden in de wereld. Door de bomen zien wij het bos niet meer.
Het GLB, dat wij nu gaan toetsen met de zogenaamde health check, is op poten gezet om de landbouwproductie te verlagen en het milieu te beschermen. Dat zijn de voorwaarden waaronder het GLB is ontstaan. Wij weten nu dat de structurele omstandigheden drastisch zijn veranderd, maar het GLB blijft min of meer hetzelfde, en het enige waarover wij debatteren is de vraag wat het beste is: een of twee, meer of minder, deze of gene maatregel, ofschoon die inmiddels toch nutteloos is geworden om de toekomstige uitdagingen aan te kunnen.
Ik kan dit eindeloos geschipper tussen kleine specifieke belangen met verwaarlozing van het algemeen belang niet accepteren. Ik ben ervan overtuigd dat het eerste slachtoffer van dit gebrek aan lef de landbouw zelf is. Juist om een dialoog en een debat op gang te brengen, heb ik tegen dit verslag gestemd. De technische details die ik niet in een toespraak van één minuut kan behandelen, zijn op mijn website terug te vinden, waarop ik specifiek zal aangeven waarom ik tegen heb gestemd.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Hongaarse leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben voor de verslagen van de heer Capoulas Santos gestemd omdat die voor de nieuwe lidstaten, ook voor Hongarije, veel gunstiger zijn. De verplichte en progressieve modulatie is minder abrupt dan in het voorstel van de Commissie. Ik vind het jammer dat er niet voor het amendement van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie betreffende de verplichte modulatie is gestemd. Dat is een spijtige zaak, maar desondanks is het een goed verslag.
De Sociaal-democratische Fractie heeft op het tweede verslag amendement 67 ingediend. Met betrekking tot de interventieregeling is het erg belangrijk dat niet wordt gewerkt met inschrijvingen. Het behoud van het huidige systeem is erg positief. Om die reden hebben wij voor gestemd.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de heer Capoulas Santos complimenteren met zijn zeer complexe werk. De Fine Gael-delegatie heeft steun gegeven aan deze verslagen maar ondervoorbehoud. Betreffende de kwestie van de melkquota hebben we voor meer flexibiliteit en een hoger percentage voor de quotaverhoging gestemd, waardoor boeren de mogelijkheid krijgen om desgewenst melk te produceren. We betreuren het dat de plenaire vergadering dit standpunt niet deelde en we nu terug zijn bij het voorstel van de Commissie.
Ten tweede, betreffende modulatie zijn we bezorgd over de overheveling van kredieten van pijler 1 naar pijler 2, omdat daarmee inkomsten worden weggenomen bij de boeren en gebruikt in stelsels die moeten worden medegefinancierd door de lidstaten, en dat is iets wat in de toekomst wellicht niet gegarandeerd kan worden. Het verhogen van de vrijstelling naar 10 000 euro, waar het Parlement vóór heeft gestemd, is welkom. Ik wil duidelijk maken dat onze stemming over overweging 6, – de amendementen 190 en 226 – als ‘+’ (voor) moeten worden gezien. Ik hoop dat de Raad de kwijnende schapensector zal helpen tijdens zijn besprekingen van vandaag en morgen.
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0401/2008)
Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) Ik zou graag uw aandacht willen vestigen op het door meneer Deß en een groep andere afgevaardigden ingediende amendement 54. Wanneer dit amendement goedgekeurd was, dan zou dat ertoe geleid hebben dat ten aanzien van de oude en nieuwe lidstaten op stuitende wijze met twee maten gemeten zou worden. De nieuwe lidstaten zouden dan namelijk ingeval van quotaverhoging de quota alleen verhogen kunnen indien het financiële jaar daartoe ruimte biedt. Ik zie dat de heer Deß nog in de zaal aanwezig is, dus misschien zou hij me kunnen uitleggen of het financiële jaar het mogelijk maakt de quota voor de nieuwe lidstaten te verhogen. Maar goed, gelukkig heeft het Parlement dit amendement naar de prullenmand verwezen. Dit stelde mij dan weer in staat om voor het verslag in zijn geheel te stemmen. Ik ben werkelijk buitengewoon verheugd dat het Parlement het niet zover heeft laten komen dat er, wat betreft de melkquotaverhoging, twee categorieën lidstaten ontstaan.
Albert Deß (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in het verslag over de melkquota wordt gepleit voor een verhoging van deze quota. Samen met alle collega’s van de CSU heb ik tegen alle amendementen gestemd waarin om quotaverhoging wordt gevraagd. Het melkquotum dat tot 31 maart 2015 zal gelden, moet de melkmarkten in Europa stabiliseren. Momenteel is er sprake van een overschot op de Europese melkmarkten.
De melkprijzen zijn hierdoor sterk onder druk komen te staan. Iedere verdere quotaverhoging zal de prijsdaling voor melkproducenten nog verder doen toenemen. Veel landbouwers worden hierdoor in hun bestaanszekerheid bedreigd. Wat we nodig hebben, is niet een verhoging van de quota, maar een systeem dat flexibel op de marktsituatie reageert. Wanneer echter een meerderheid van het Parlement en de Raad besluit dat in 2015 een einde komt aan de melkquota, dan is wel een melkfonds nodig, zodat in de benadeelde gebieden en graslandgebieden ook in de toekomst nog melk kan worden geproduceerd.
Daniel Hannan (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als ik het meest kostbare, verspillende, corrupte, immorele en bureaucratische systeem voor inkomenssteun in de landbouw moest verzinnen, dan weet ik niet of ik met zoiets ingenieus had kunnen gekomen als het gemeenschappelijk landbouwbeleid, een stelsel dat ons, als belastingbetalers, straft door de productie van voedsel te subsidiëren waarvoor geen markt is, en ons dan nogmaals straft, als consumenten, door de prijzen ervan hoog te houden. Vaak worden we zelfs nog een derde keer gestraft, als belastingbetalers, door het voedsel te vernietigen dat niet verkocht kon worden.
Ondertussen maakt dit beleid het milieu kapot, omdat op opbrengst gebaseerde subsidies een stimulans zijn voor het kappen van hagen, evenals voor het gebruik van pesticiden en schadelijke kunstmest, en het veroorzaakt natuurlijk een verschrikkelijke hongersnood in Afrika. Ik moet zeggen dat dit met name schadelijk is voor landen zoals die van u en mij, die voedsel importeren en een relatief efficiënte landbouwsector hebben, en die dus zowel positief als negatief worden gestraft, door meer te betalen aan het systeem en er minder uit te halen dan andere EU-lidstaten.
Bijna alles wat we zouden doen, zou beter zijn dan het gemeenschappelijk landbouwbeleid, of dit nu rechtstreekse steun of een ander systeem zou zijn. En voor het geval u dacht dat ik het vergeten was te zeggen: het is hoog tijd voor een referendum over het Verdrag van Lissabon. Pactio Olisipiensis censenda est!
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0402/2008)
Christa Klaß (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vóór het verslag-Capoulas Santos gestemd, alsook voor amendement 186, waarin wordt gevraagd om bij de toepassing van de modulatie een vrijstelling van 10 000 euro te hanteren.
Dit heeft betrekking op kleinschalige landbouw in Europa. Modulatie moet met mate en doelgericht worden toegepast. Willen kleine boerenbedrijven binnen het beloningskader van de EU kunnen voortbestaan, dan hebben ze onze steun nodig. We willen dat in Europa gezonde levensmiddelen worden geproduceerd en dat die levensmiddelen tegen een redelijke prijs verkrijgbaar zijn. Ook willen we goed beheerde natuurlandschappen. Wanneer we dat allemaal werkelijk willen, dan moeten we onze boeren ook ondersteunen, zodat in Europa – dat bevoorrecht is met een van de meest gunstige klimaten ter wereld – ook in de toekomst nog gezonde levensmiddelen kunnen worden geproduceerd. Dat is de reden waarom ik het verslag-Capoulas Santos heb gesteund.
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0390/2008)
Hynek Fajmon (PPE-DE). - (CS) Mijnheer voorzitter, dames en heren, ik heb tegen het verslag van de heer Capoulas Santos over het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling gestemd. We hebben dit programma slechts twee jaar geleden op poten gezet en eigenlijk is het geheel pas vorig jaar goed op gang gekomen. De gebruikers van het fonds zijn begonnen hun projecten uit te werken en zich de regels van het fonds eigen te maken. En nu willen we deze regels een jaar later alweer wijzigen. Dat is ondoenlijk, want het lijdt alleen maar tot verliezen en tot uitstel van de financiering van projecten waar het platteland zo om staat te springen. Zo vaak de regels veranderen, kan niets goeds opleveren en daarom heb ik tegen gestemd.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, dit is een zeer belangrijk onderwerp. Uit de beoordeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid volgt dat het in de toekomst logisch zou zijn als dit zou worden gebaseerd op eerlijke principes. Boven alles moet het gemeenschappelijk landbouwbeleid het volgende waarborgen: voedselzekerheid voor Europa, zelfvoorziening en productie van voedsel voor de export, economische zekerheid voor landbouwfamilies, winstgevendheid van landbouwproductie, gelijke subsidies voor boeren uit oude en nieuwe lidstaten, bescherming van het milieu, behoud van biodiversiteit, stopzetting van het kweken en verbouwen van genetisch gemanipuleerde organismen in de gehele Europese Unie, ontwikkeling van plattelandsgebieden, waarborging van de ontwikkeling van de meest achtergestelde regio's, bescherming van cultureel erfgoed en behoud van traditionele culturen, en gelijke toegang tot onderwijs, cultuur en technische ontwikkelingen voor inwoners van landelijke gebieden. Deze doelstellingen kunnen alleen worden bereikt als we de juiste lessen leren uit onze huidige ervaringen en kiezen voor gedurfde oplossingen.
Schriftelijke stemverklaringen
Aanbeveling voor de tweede lezing: Karin Scheele (A6-0425/2008)
Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. – (LT) In het Europees actieplan voor milieu en gezondheid 2004-2010 wordt de noodzaak onderkend van verbetering van de kwaliteit, de onderlinge vergelijkbaarheid en de toegankelijkheid van gegevens over milieugerelateerde gezondheidsomstandigheden en aandoeningen, dit middels gebruikmaking van het Europees statistisch programma. We hebben als u het mij vraagt een buitengewoon belangrijke verordening voor ons liggen. We hebben inzicht nodig in hoe de samenleving zelf aankijkt tegen haar gezondheid en in hoeverre zij vatbaar is voor uiteenlopende ziektes. Met deze verordening wordt een gemeenschappelijk systeem opgesteld voor de communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk.
Het is van groot belang dat er gegevens verzameld worden in de Europese Unie over de manier waarop burgers hun gezondheid, hun fysieke en mentale activiteiten en handicaps ondervinden, over steeds vaker of juist steeds minder vaak voorkomende ziektes, over verwondingen, door alcohol en drugs aangerichte schade, levensstijl en de toegankelijkheid van instellingen voor de gezondheidszorg.
Deze statistieken dienen het soort informatie te bevatten dat nodig is om communautaire activiteiten uit te werken op het gebied van de volksgezondheid, specifiek gericht op de ondersteuning van nationale strategieën voor stabiele en voor iedereen toegankelijke gezondheidszorg van hoge kwaliteit.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Deze regelgeving is bedoeld om een kader te scheppen voor de systematische productie van communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk. Op het moment worden statistische gegevens over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk voornamelijk op vrijwillige basis verzameld. De aanneming van deze regelgeving formaliseert het bestaande 'herenakkoord' en garandeert de continuïteit van de gegevensverzameling, alsmede de kwaliteit en vergelijkbaarheid van de gegevens.
In de eerste lezing in 2007 heeft het Europees Parlement 12 amendementen op het voorstel van de Commissie aangenomen. De meeste van deze amendementen betroffen horizontale kwesties, zoals de opname van geslacht en leeftijd onder de indelingsvariabelen en het gebruik van bijkomende en aanvullende financiering uit hoofde van bepaalde communautaire programma’s op de twee werkterreinen waarop de regelgeving betrekking heeft. Verder werd een aantal amendementen aangenomen over de bijlagen die exclusief betrekking hebben op de volksgezondheid dan wel de gezondheid en veiligheid op het werk, zoals het verzamelen van gegevens over de bescherming tegen pandemieën en overdraagbare ziekten.
Bij de daaropvolgende onderhandelingen met het Sloveens voorzitterschap werd overeengekomen bijna alle door het Europees Parlement aangenomen amendementen op te nemen in het gemeenschappelijk standpunt. De Raad heeft nog een paar andere wijzigingen aangebracht in de tekst, maar gezien het karakter daarvan leverde dit geen problemen op.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) De voorgestelde regelgeving is bedoeld om een kader te scheppen voor de systematische productie van communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk.
De statistieken moeten de vorm krijgen van een geharmoniseerde en gemeenschappelijke gegevensverzameling en worden opgesteld door Eurostat tezamen met de nationale bureaus voor de statistiek en andere nationale instanties die bevoegd zijn voor het verstrekken van officiële statistieken.
Tot nu toe worden statistische gegevens over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk voornamelijk op vrijwillige basis verzameld.
Ik sta achter de voorgestelde verordening omdat deze tot doel heeft de voortgang te consolideren die bij de regelmatige verzameling van gegevens op beide gebieden geboekt is via de formalisering van het huidige akkoord tussen de lidstaten, en omdat daarmee de continuïteit van de gegevensverzameling wordt gewaarborgd, alsmede een kader wordt geschapen voor de verbetering van de kwaliteit en de vergelijkbaarheid van de gegevens via de toepassing van gemeenschappelijke methodes. Dit zal zeker leiden tot een grotere helderheid wat betreft de planning, de duurzaamheid en de stabiliteit van de Europese eisen ten aanzien van de statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Op dit moment zijn er geen geharmoniseerde normen met betrekking tot communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk. De harmonisering van dergelijke statistieken zal de vergelijkbaarheid enorm verbeteren en de beleidsontwikkeling versterken. Het gemeenschappelijke standpunt neemt in het algemeen de amendementen over die door dit Parlement in eerste lezing zijn voorgesteld en dienovereenkomstig kon ik het verslag-Scheele ondersteunen.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) De stress van het moderne beroepsleven, dat gekenmerkt wordt door atypische arbeidsovereenkomsten en onzekerheid over de arbeidsplaats, en het onvoldoende kunnen combineren van werk en gezin, laten hun sporen na. Volgens de statistieken vormen psychische problemen vandaag de dag de hoofdoorzaak van vervroegde uittreding. Baanonzekerheid gaat gepaard met een stijging van het aantal gevallen van pesterijen op het werk. Ook gezondheidsproblemen als rugpijn vertonen een stijgende lijn. De afgelopen jaren is tevens het aantal gevallen gestegen van werknemers die tijdens ziekteverlof of na een arbeidsongeval werden ontslagen. We staan voor tal van problemen die om een oplossing vragen. Om op de hoogte te blijven van de nieuwste ontwikkelingen hebben we statistische gegevens nodig. Daarom heb ik vóór het verslag-Scheele gestemd.
Dumitru Oprea (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk zijn een must. Ze vormen een belangrijke input voor de strategieën die gericht zijn op de ontwikkeling van hoogstaande, duurzame en voor iedereen toegankelijke medische zorg.
Met het thema gezondheid en veiligheid op het werk wordt de bescherming van het leven, de integriteit en de gezondheid van werkende mannen en vrouwen op een hoger plan gebracht en worden arbeidsomstandigheden gecreëerd waarin hun fysieke, psychische en sociale welzijn gewaarborgd wordt. Hiertoe hebben we een coherent en langlopend programma nodig dat zorgt voor de bescherming van werknemers tegen ongevallen en arbeidsgerelateerde ziekten.
Ik steun deze ontwerpresolutie aangezien er op dit moment geen geharmoniseerde en gemeenschappelijke gegevens beschikbaar zijn waarmee de kwaliteit en onderlinge vergelijkbaarheid van de gegevens uit de statistische systemen van de lidstaten kan worden getoetst. De communautaire statistieken over de volksgezondheid dienen in een later stadium telkens te worden aangepast aan de dankzij de tenuitvoerlegging van communautaire maatregelen op het gebied van de volksgezondheid geboekte vooruitgang en behaalde resultaten.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Tijdens de stemming van vandaag heb ik gestemd vóór de aanbeveling betreffende het gemeenschappelijk standpunt van de Raad met het oog op de aanneming van een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende communautaire statistieken over de volksgezondheid en de gezondheid en veiligheid op het werk.
Ik vind dat onze strategie voor gezondheidsbevordering extra nadruk moet leggen op ziektepreventie en vroegtijdige diagnose. Deze strategie kan effectief zijn als we de mensen geschikte voorzieningen voor gezondheidszorg en behandeling bieden, en als we de momenteel nog tussen de EU-lidstaten bestaande verschillen in toegang tot gezondheidszorg wegnemen.
We kunnen geen gemeenschappelijke strategie voor gezondheidszorg ontwikkelen als de betreffende bureaus voor de statistiek niet beschikken over de relevante gegevens. Met de aanneming van de verordening zetten we daarom een stap in de richting van een betere coördinatie van de communautaire activiteiten op het gebied van de statistieken over gezondheidszorg. Het verzamelen van informatie over pandemieën en overdraagbare ziekten zal ongetwijfeld bijdragen aan een betere beheersing van deze ziekten.
Hierbij dient ook opgemerkt te worden dat statistieken over de volksgezondheid en de gezondheidszorg momenteel vooral op vrijwillige basis worden verzameld. De verordening is er daarom op gericht bestaande oplossingen te formaliseren en de continuïteit van de gegevensverzameling te garanderen.
De unanieme uitslag van de stemming in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid toont aan hoe belangrijk en juist het verslagis.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor het verslag-Kauppi gestemd. Bedrijven in heel Europa moeten kunnen werken in een omgeving die vrij is van buitensporige lasten. Niettemin moeten lidstaten hun eigen eisen kunnen formuleren en het beginsel van subsidiariteit moet worden gerespecteerd. Ik ben er van overtuigd dat in het verslag-Kauppi het juiste evenwicht is gevonden.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik heb gestemd vóór aanneming van het verslag over de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot de openbaarmakings- en vertalingsverplichtingen voor bepaalde vennootschapsvormen. Het doel hiervan is de administratieve lasten voor deze vennootschapsvormen te verminderen.
Met het voorstel wordt ernaar gestreefd om alle aanvullende openbaarmakingsverplichtingen uit nationale wetgevingen te schrappen, aangezien deze zorgen voor hogere bedrijfskosten.
Op grond van de bestaande verordeningen moet informatie worden opgenomen in de handelsregisters van de lidstaten en worden bekendgemaakt in nationale publicatiebladen.
Omdat we leven in een tijd waarin handelsregisters informatie publiceren op internet, biedt de bekendmaking in nationale publicatiebladen in de meeste gevallen geen toegevoegde waarde, maar zorgt alleen maar voor hogere kosten voor de vennootschappen.
De voorgestelde wijzigingen laten de lidstaten meer vrijheid om extra openbaarmakingsverplichtingen op te leggen en ervoor te zorgen dat vennootschappen geen extra, vaak onnodige, kosten hoeven te maken.
Šarūnas Birutis (ALDE), schriftelijk. − (LT) Het is de taak van de statistiek om objectieve en kwantitatieve gegevens te verstrekken waaraan gerefereerd kan worden bij de vorming van de publieke opinie en bij de besluitvorming. De EU-statistieken en die van de lidstaten bieden rechtstreekse steun bij het nemen van politieke en bestuurlijke besluiten. Dus dienen we, als we de statistische systemen van de EU willen harmoniseren, rekening te houden met het grote belang ervan.
Er dient te worden gezorgd voor de wetenschappelijke onafhankelijkheid van het statistisch onderzoek in Europa. Bovendien dient de regelgeving niet strijdig te zijn met het subsidiariteitsbeginsel.
Het voorstel van de Commissie voor een verordening betreffende de Europese statistiek heeft mijn volste steun. Het vormt een rechtsgrondslag voor de vergaring van statistische gegevens op Europees niveau en herziet het huidige rechtskader voor de organisatie van de statistiek op Europees niveau.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het kan absurd lijken om te stemmen tegen een verslag dat in eerste instantie technisch lijkt te zijn en over het opstellen van Europese statistieken gaat. Het is inderdaad niet oninteressant om als hulp bij de besluitvorming over dergelijke gegevens te beschikken.
In weerwil van de kenbaar gemaakte bedoelingen leidt deze nieuwe verordening tot statistische rompslomp, tot extra statistische lasten voor nationale instellingen en bedrijven, hetzij in termen van bureaucratie, hetzij op financieel vlak, ondanks het feit dat herhaaldelijk vereenvoudiging en verlichting van deze lasten is beloofd.
Bovendien bewijst het Europa van Brussel dagelijks welke waarde het hecht aan de gegevens waarop het zich zou moeten baseren. Ik noem slechts twee voorbeelden. Ten eerste de zwakke voorstellen voor steun aan de reële economie, die in een recessie geraakt. Die steun zal in elk geval ondergeschikt zijn aan het dogmatische primaat van de onaantastbare concurrentie, van de wereldwijde vrije handel en het “domme” stabiliteitspact. Ten tweede de ontkenning van de inflatie waar de burgers onder gebukt gaan sinds de introductie van de euromuntstukken en -biljetten. De prijs van sommige basisproducten is in zes jaar tijd verdubbeld en zelfs verdrievoudigd, terwijl de ECB zich focust op alomvattende en misleidende aggregaten en tot loonmatiging oproept.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Het verzamelen van gegevens speelt een belangrijke rol in de beleidsontwikkeling en besluitvorming. Het voorstel van de Commissie op dit gebied biedt een stevige rechtsgrondslag voor het verzamelen van gegevens en ik heb voor het verslag van de heer Schwab gestemd.
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0402/2008)
Jean-Pierre Audy (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) Uitgaande van het verslag van mijn Portugese collega Luis Manuel Capoulas Santos heb ik gestemd vóór de wetgevingsresolutie tot wijziging van het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers. Om elke bedreiging van de bevoorrading uit te sluiten is het essentieel dat het concept van voedselveiligheid wordt bevestigd in het kader van een evenwichtig en duurzaam ruimtelijk beheer. Ik juich de verzoeken om eenvoudigere procedures toe en steun deze. Ook geef ik steun aan de gemeenschappelijke instrumenten voor crisisbeheer. Deze stemming bevestigt een gunstige ontwikkeling als het erom gaat met de landbouw rekening te houden in de gemeenschappelijke beleidsvormen. Het probleem van de toekomst van de landbouw blijft echter open: dat wordt de inzet van het verkiezingsdebat in 2009, en onmiddellijk na die verkiezingen zullen de politieke onderhandelingen hierover worden opgestart.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Ik bevestig dat ik vóór het verslag van de heer Capoulas Santos heb gestemd, maar ik zou twee punten naar voren willen brengen die waarschijnlijk onaanvaardbaar zullen zijn voor de landbouwers in mijn land. Het eerste punt betreft de melkquota. De verhoging met één procent, die de vrucht is van het bereikte compromis, is werkelijk een te kleine stap en onvoldoende om aan de legitieme eisen van de landbouwers te voldoen.
Het andere onbevredigende punt betreft de financiële middelen voor tabak. Alhoewel ik hier tegen het standpunt van mijn fractie inga, ben in er vast van overtuigd dat de steun moet worden verlengd. Een verlaging van de subsidies zou namelijk geen enkel effect hebben op het bestrijden van roken, maar wel negatieve gevolgen hebben voor het behoud van de banen in een sector waarin meer dan 500 000 werknemers in 27 lidstaten werkzaam zijn. Ik hoop dat het voorstel tijdens de volgende stappen na de aanneming van vandaag kan worden verbeterd.
Bastiaan Belder (IND/DEM), schriftelijk. − De health check van het gemeenschappelijk landbouwbeleid is een omvangrijk en belangrijk dossier. Gewild of ongewild geven we een richting aan voor een landbouwbeleid voor na 2013. Ik licht er twee punten uit.
Ontkoppelde steun zorgt voor een meer marktgerichte en daardoor meer concurrerende en innoverende landbouw, maar we mogen niet doorschieten naar een volledig geliberaliseerde landbouwmarkt. Laten we niet de paraplu weggooien als de zon even schijnt. Interventiemechanismen, verzekeringen enz. moeten we zo inrichten dat ze niet de markt verstoren, maar tegelijk wel een echt vangnet zijn.
De voorstellen om aanzienlijke bedragen via modulatie naar de tweede pijler te brengen, hebben mijn instemming niet. De gelden in de eerste pijler blijken beter te worden besteed dan de plattelandsontwikkelingsgelden. Daarnaast zie ik allerlei problemen met co-financiering in relatie tot een vlak speelveld.
Hanne Dahl (IND/DEM), schriftelijk. − (DA) De Junibeweging heeft tegen amendement 208 in het verslag gestemd, aangezien het uitbreken van besmettelijke ziekten te wijten is aan een ontoereikende veterinaire scheiding van dieren. De problemen ontstaan bij de commerciële exploitatie van dieren, wat betekent dat de boeren en hun bedrijven de verantwoordelijkheid en het risico dragen voor een correcte behandeling van de dieren, zodat ziekten worden voorkomen.
Om deze reden is een wetsvoorstel voor een gemeenschappelijke financiële kostenverdeling een slecht idee, aangezien dit er uiteindelijk toe zal leiden dat de burgers moeten betalen voor iets waar ze geen verantwoordelijkheid voor hebben.
Bairbre de Brún (GUE/NGL), schriftelijk. − (GA) De hervorming van het GLB zou erop gericht moeten zijn het beleid te verbeteren ten behoeve van een op zowel sociaal, economisch als milieutechnisch vlak duurzamer Europese platteland.
De “health check” is een mengeling van een aantal verbeteringen, maar ook van een aantal tekortkomingen als het gaat om het aanpakken van toekomstige uitdagingen. Het platteland, en dan met name het boerenbedrijf, wordt momenteel van alle kanten bedreigd. Jonge boeren moeten hun land opgeven terwijl grote landeigenaren geld krijgen voor het braakleggen van waardevolle landbouwgrond. Ook staat de biodiversiteit onder druk.
Ook ik ben van mening dat het mogelijk zou moeten zijn de reservemiddelen in te zetten ten behoeve van nieuwe boeren en jonge boeren alsook voor categorieën in de meest benadeelde gebieden die een belangrijke rol spelen bij het behoud van de biodiversiteit, zoals de schapenhouderij. Verder ben ik er voorstander van dat het tijdstip voor de aanvraag van betalingen aan boeren wordt verlegd naar het begin van dit jaar, hetgeen de boeren meer stabiliteit zou bieden. Onze plattelandsgemeenschappen hebben stabiliteit nodig om zich goed voor te kunnen bereiden op de toekomst.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Hoewel ik steun heb gegeven aan het verslag-Santos (A6-0402/2008) over het voorstel voor een verordening van de Raad tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, ben ik niet voor het aangenomen amendement betreffende de verhoging van de modulatie. Dit leidt er toe dat er extra middelen worden overgeheveld van de eerste naar de tweede pijler, waarbij inkomsten rechtstreeks worden weggenomen van boeren (met name kleine boeren) in landen als Ierland. Die middelen gaan dan naar stelsels die door lidstaten moeten worden medegefinancierd, wat een onzekere financieringsbron is waarvan men niet op aan kan.
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) Ik koos ervoor om tegen het verslag te stemmen omdat het op een aantal gebieden duidelijk een stap in de verkeerde richting was ten opzichte van het Commissievoorstel. Eén voorbeeld is de verwatering op het gebied van de rechtstreekse steunverlening aan plattelandsontwikkeling. De meerderheid was het erover eens de rechtstreekse steunverlening voor 2009 en 2010 te reduceren met slechts zes procent. De Commissie had voorgesteld om de steun in 2009 met zeven procent te reduceren en in 2010 met negen procent. Zelf had ik graag nog meer gezien.
Bovendien werd de drempel voor de omzetting van rechtstreekse betalingen in steun voor plattelandsontwikkeling verhoogd. Volgens het oorspronkelijke voorstel zou die omzetting gelden voor betalingen van meer dan 5 000 euro per jaar. Nu koos de meerderheid ervoor dat plafond te verhogen tot 10 000 euro. Op die manier daalt het aandeel van passieve landbouwsubsidies dat wordt omgezet in actieve steun voor plattelandsontwikkeling. Het geld zou meer nut hebben als het werd gebruikt om in plattelandsgebieden bedrijven op te starten dan om gewassen te produceren die al een mooie winst opleveren.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Hoewel er in dit verslag zeker verbeteringen zijn aangebracht, mede door ons toedoen en vooral dankzij de aanneming van ons voorstel om de vrijstelling in het kader van de modulatie te verhogen van 5 000 naar 10 000 euro en aldus een grotere sociale rechtvaardigheid tot stand te brengen bij de toekenning van de steun aan boeren, betreuren we het dat andere voorstellen zijn verworpen, ook al kregen enkele daarvan meer dan 200 stemmen voor, zoals in het geval van de steun voor de suikerproductie op de Azoren.
Ook betreuren we het dat het voorstel voor vereenvoudigde steunverlening aan boeren die bedragen van ten hoogste 1 000 euro ontvangen, niet is aangenomen, ondanks het feit dat dit 175 stemmen voor heeft gekregen. Dit zou een tegenwicht hebben geboden voor de sociale ongevoeligheid van het voorstel van de Europese Commissie, omdat daarmee het proces vereenvoudigd en de bureaucratie bestreden zou worden. Dit laatste argument is door de Europese Commissie zelf gebruikt bij haar voorstel om steun van minder dan 250 euro per jaar af te schaffen, waarvan zo'n 90 000 kleine boeren in Portugal de dupe zouden worden.
Ondanks het feit dat we uiteindelijk tegen het voorstel hebben gestemd, zullen we blijven vechten voor onze voorstellen, omdat we van mening zijn dat de belangen van de Portugese boeren en van onze gezinsbedrijven in de landbouw daarmee het beste gediend worden.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) De Europese afgevaardigden van de Labourpartij hebben op een aantal punten ernstige bedenkingen bij dit verslag, omdat daarmee de verstoringen binnen de landbouwproductie in de Europese Unie en wereldwijd gehandhaafd worden en zelfs verergeren. Tijdens de stemming van vandaag is een reeks amendementen aangenomen waarmee deze situatie wordt versterkt en verergerd, zodat ik per saldo noch voor het geamendeerde voorstel noch voor de ontwerpwetgevingsresolutie heb kunnen stemmen, ondanks het feit dat het verslag andere detailelementen bevat die ik wel steun.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Hoewel ik het ermee eens ben dat de steunmechanismen in de landbouwsector moeten worden herzien, ben ik van mening dat de voorstellen van de Commissie veel verder gaan dan noodzakelijk is en dat deze aldus de inkomens van de boeren ernstig aantasten. De landbouwers zijn een garantie voor het behoud van het Europese platteland en van cruciaal belang voor onze zelfbevoorrading met voedsel.
Het verslag-Capoulas Santos is in vele opzichten een verbetering ten opzichte van het voorstel van de Commissie, vooral omdat het de lidstaten meer flexibiliteit geeft bij het vaststellen van de minimumdrempels voor betalingen.
Ik heb ook voor het verhogen van de jaarlijkse vrijstelling tot 10 000 euro gestemd, omdat dit ten goede komt van veel kleine en middelgrote boeren, evenals voor het niet toepassen van de hoogste modulatiepercentages op coöperatieven of andere rechtspersonen bestaande uit verschillende boeren die elk op zich niet meer ontvangen dan 100 000 euro, om te voorkomen dat deze boeren onterecht gestraft worden.
Ik vind het weliswaar geen ideaal verslag, bijvoorbeeld omdat het geen ruimte laat voor de herverdelingseffecten van bijkomende modulatie, maar ik vind het eindresultaat van de stemming in dit Parlement positief en dus stem ik voor de wetgevingsresolutie.
Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Zoals gewoonlijk heeft de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Europees Parlement een andere weg gekozen dan de Europese Commissie. In plaats van het gemeenschappelijk landbouwbeleid te hervormen wil de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling de subsidies verhogen en ervoor zorgen dat de belastingbetalers hun economische bijdrage verhogen.
Wij van Junilistan willen de exportrestituties voor landbouwproducten absoluut afschaffen en hebben voor de voorstellen gestemd die dat bepleiten. Wij zijn van mening dat de EU buiten haar grenzen veel schade aanricht door landbouwproducten in arme landen te dumpen zonder zich iets van de sociale gevolgen ervan aan te trekken.
Wij van Junilistan willen het gemeenschappelijk landbouwbeleid afschaffen en stellen vast dat het een geluk is dat het Europees Parlement geen medebeslissingsbevoegdheid heeft met betrekking tot het landbouwbeleid van de EU, want anders zou de Unie in de val van het protectionisme lopen en zware subsidies gaan verlenen aan alle verschillende groepen in de landbouwsector.
Jean-Marie Le Pen (NI), schriftelijk. – (FR) Voor de grote budgettaire kentering van 2013, die het einde zou kunnen betekenen van het GLB ten gevolge van een sluipende renationalisatie, proberen de lidstaten een akkoord te bereiken over de nieuwe hervorming van het GLB na de verkapte hervorming van 2003.
De doelstelling is volgens de Commissie een grotere aanpassing aan de markt via vermindering van de rechtstreekse steun ten voordele van het milieubeleid en de plattelandsontwikkeling.
De hervorming is jammer genoeg niet opgewassen tegen de uitdagingen die Europa op het vlak van landbouw zal moeten aangaan: negen miljard mensen voeden in 2050, beperkte landbouwoppervlakten benutten, afhankelijkheid van prijzen die aan speculaties op landbouwgrondstoffen zijn verbonden, enzovoort.
In die veranderende en onzekere context moeten we de uitzondering voor de landbouw in de WTO verdedigen. De landbouw en voedingsindustrie zijn namelijk geen sectoren als alle andere, maar niet te delokaliseren productie-eenheden die voortkomen uit de kennis en talenten van generaties landbouwers.
En wat als de 'check-up' van het GLB nu eens enkel de eerste stap naar de volledige liberalisering van het GLB zou zijn, zonder regelgeving of vangnet?
Wij moeten waakzaam zijn en elke liberale ontsporing op dat vlak aan de kaak stellen, wat niet gelijkstaat met immobilisme.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. − (DE) Ik ben weliswaar niet gelukkig, maar in zekere mate toch tevreden met het compromis van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. De meeste schade die onze boeren door de rampzalige voorstellen van de Europese Commissie zouden hebben opgelopen, hebben we kunnen afwenden door te voorkomen dat de rechtstreekse betalingen tussen 2009 en 2013 met 13 procent werden gekort. Deze rechtstreekse betalingen, die onze boeren broodnodig hebben, zouden hooguit met 1 procent in 2009 en 2010 en 2 procent in 2011 en 2012 mogen worden verlaagd.
Wanneer deze middelen in het door ons voorgestelde melkfonds stromen en van daaruit dan bijvoorbeeld graslandpremies aan de melkboeren worden betaald, dan zal de vermindering van het directe inkomen minder pijnlijk zijn. De melkprijs daalt weer, maar niet de productiekosten. De kosten van bijvoorbeeld mest zijn met zo’n 40 procent gestegen. Helaas is de commissaris weer de barricaden opgegaan tegen het melkfonds.
Zelfs wanneer niet wordt gekort op de rechtstreekse betalingen aan boeren die jaarlijks maximaal 50 000 euro aan rechtstreekse inkomenssteun ontvangen of – wat wordt geëist in de amendementen die verder gaan dan het door de commissie voorgestelde compromis – maximaal 10 000 euro, is dat voor Luxemburgse landbouwers niet van bijster groot belang, omdat alleen boeren wier hoofdberoep buiten de landbouw ligt, onder de drempel van 10 000 euro liggen. Het belangrijkste is dat de kortingen zo laag mogelijk zijn, anders is er voor fulltime-boeren in Luxemburg geen toekomst meer. En dat is onaanvaardbaar.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun een verhoging van 2 procent van de melkquota’s over 4 jaar, omdat ik denk dat die 2 procent de beste aansluiting biedt op de afschaffing van de melkquotaregeling in 2015.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. − (EL) Ik heb tegen het verslag van de heer Capoulas Santos over de nieuwe steunregeling voor landbouwers in het kader van het gemeenschappelijke landbouwbeleid gestemd, omdat ik denk dat de duurzaamheid van de landbouw niet op Europees niveau kan worden gewaarborgd. De landbouwsector moet inderdaad gefinancierd worden om de duurzaamheid van de sector en de voedselveiligheid in Europa te waarborgen. De financiering zou echter uit de gemeenschapsbegroting moeten komen en zou geen kleine en middelgrote producenten mogen straffen door bijvoorbeeld minimumdrempels voor steun vast te stellen. Aan de andere kant zou het criterium inzake eigen werk van doorslaggevend belang moeten zijn voor het verlenen van steun en moet er per bedrijf een bovengrens voor steun worden vastgesteld.
Echter, het crisisbeheersysteem dat door de Commissie is voorgesteld is ontoereikend. Het zou logischer zijn om een publiek verzekeringsfonds op te richten dat op communautaire financiering steunt, ontworpen is om crises en plantenziekten te voorkomen en daarnaast een minimum inkomen voor landbouwers garandeert. Tot slot bevat het verslag geen voorstel voor de invoering van mechanismen om de klimaatverandering aan te pakken, die een rechtstreekse weerslag heeft op de Europese landbouwer.
Neil Parish (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De conservatieve leden van het Europees Parlement hebben tegen dit verslag gestemd, aangezien het een stap in de verkeerde richting is. Wij zijn van oordeel dat de ontkoppeling die in gang is gezet met de hervorming van 2003, kan worden uitgebreid naar alle sectoren, teneinde boeren in de gelegenheid te stellen te produceren wat de markt vraagt en te zorgen voor daadwerkelijk eerlijke concurrentie. Dit verslag verzet zich tegen ontkoppeling en probeert zelfs reeds genomen beslissingen terug te draaien, met name de opname van de tabaksregeling in de bedrijfstoeslag. Volgens het verslag zouden de productiegebonden tabakssubsidies worden verlengd tot 2012 en het is duidelijk dat we dat niet kunnen accepteren.
Verder laat het verslag ruimte voor een zodanig flexibele toepassing van artikel 68 dat wij vrezen dat de markt verstoord raakt, dat gekoppelde betalingen via de achterdeur weer binnenkomen en dat dit tot kritische vragen zal leiden binnen de WTO. Tenslotte zal de vrijstelling van modulatie voor de eerste 10 000 euro in combinatie met een zeer beperkte mate van verplichte communautaire modulatie eenvoudig niet voldoende inkomsten genereren voor een sterk beleid voor plattelandsontwikkeling, met voor de Britse boeren onevenredig grote gevolgen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Het debat over de 'health check' van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) was een uitstekende gelegenheid geweest om de hervorming van dit beleid in 2013 diepgaand te bespreken. Om daarbij succes te kunnen boeken, moeten we voorzichtig te werk gaan en de nadruk leggen op zowel het concurrentievermogen als de sociale en milieudimensie, plattelandsontwikkeling en voedselveiligheid.
Het akkoord dat tussen de belangrijkste fracties bereikt is, met name dankzij de enorme inzet van de heer Capoulas Santos, geeft al enkele oplossingen en wegen aan, die de Commissie hopelijk zal overnemen. Hoewel de medebeslissingsprocedure niet op dit terrein van toepassing is, heeft het Parlement wel in die geest eraan gewerkt en de regeringen zouden daar hun voordeel mee moeten doen.
Ik heb voor het pakket maatregelen gestemd vanwege de belangrijke resultaten die bereikt zijn. Ik noem de medefinanciering door de Gemeenschap van de verzekeringspremies en het behoud van de lagere steunbedragen die erg belangrijk zijn in landen als Portugal. Dit geldt ook voor de evenwichtige oplossing voor modulatie van de steun voor plattelandsontwikkeling. Wat de melkquota betreft valt het te betreuren dat er geen evenwicht gevonden is waarmee de nadelige gevolgen daarvan voor de boeren, vooral in het noorden en midden van het land en op de Azoren, hadden kunnen worden voorkomen.
Carl Schlyter (Verts/ALE), schriftelijk. − (SV) Ik stem voor de verwerping van het verslag en voor terugverwijzing naar de parlementaire commissie omdat de door de Europese Commissie voorgestelde hervormingen, die al te beperkt en te traag waren, in het verslag nog verder zijn afgezwakt.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. − (SV) De enorme steun die de EU aan haar eigen landbouw geeft, is immoreel en direct schadelijk. De steun gaat ten koste van de mondiale concurrentie die, zoals we weten, een voorwaarde voor welvaart is, bemoeilijkt de noodzakelijke hervormingen van de landbouwsector en reduceert het aanbod voor ons consumenten.
Het voorstel dat de Commissie voorgelegd heeft, is belangrijk voor verdere liberalisering in de lijn van de hervormingen van 2003. Daarom kan ik niet voor het verslag van de heer Santos stemmen, dat een sterke verwatering van het Commissievoorstel zou betekenen.
Marek Siwiec (PSE), schriftelijk. − (EN) Vandaag is een belangrijke stemming gehouden. De stemming was voor alle boeren in de Europese Unie belangrijk. Er zijn evenwel boeren die niet zo sterk zijn als de andere, omdat zij nog geen tijd hebben gehad om zich aan te passen aan de landbouwstructuren van de Europese Unie. Zij hebben alles op alles gezet om een duurzaam landbouwbedrijf op te bouwen, toen zij daartoe de kans kregen in 1989.
Die boeren zijn niet de grote producenten die we kennen uit Frankrijk en Duitsland. Zij zijn nog klein, maar wel buitengewoon belangrijk voor mijn land, Polen. We hebben hen nodig als we een platteland voor ogen hebben waar mensen willen wonen en werken. Zij verdienen dan ook onze bijzondere ondersteuning. Ik heb daarom vandaag gestemd voor steun aan de kleine producenten, zoals die in Polen, om duidelijk te maken dat zij kunnen rekenen op onze en op mijn ondersteuning, vandaag en in de toekomst.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag over steunverlening aan landbouwers in het kader van het GLB gestemd. Ik ben voorstander van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
De Europese Unie dient boeren te ondersteunen door middel van rechtstreekse betalingen en ontwikkeling van de infrastructuur op het platteland. De EU dient te investeren in landbouw, zeker gezien de dreigende wereldwijde voedselcrisis. Ik heb voor amendement 23 gestemd waarin de noodzaak tot communautaire steun aan de sterk in verval geraakte schapensector erkend wordt.
Ik ben tevens van mening dat de lidstaten moet worden toegestaan een aanvullende 5 procent van hun plafonds in te zetten voor ondersteuning van boeren of producentengroeperingen in de vorm van financiële bijdragen voor aan verzekeringspremies gerelateerde uitgaven. Daarbij dient specifieke aandacht te worden besteed aan kleine boeren, reden waarom ik voor amendement 211 gestemd heb. Met dit amendement wordt een uitzondering ingevoerd op de extra verlaging van de rechtstreekse betalingen in geval van rechtstreekse steun ontvangende coöperatieven of groepen boeren die de EU-steun centraliseren om die vervolgens te verdelen onder hun leden. Ik heb voor amendement en 114 en 118 gestemd uit hoofde waarvan de lidstaten tot 15 procent van hun nationale plafonds gebruiken mogen voor steunverlening aan boeren ter compensatie van de specifieke nadelen waarmee de producenten in de melksector, maar ook die van rund- en kalfsvlees, schapenvlees en geitenvlees, momenteel te kampen hebben.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. − (EL) De uitvoeringsvoorschriften van de “health check” van het GLB zijn een beslissende stap waarmee de monopolistische concerns controle kunnen uitoefenen op de landbouwproductie met als doel hun winsten te verhogen. Tegelijkertijd effenen ze de weg voor een frontale aanval op de reeds verzwakte kleine en middelgrote bedrijven in 2013.
Het grootkapitaal dringt aan op omvangrijkere en snellere hervormingen van het GLB en aanpassing ervan aan de regels van het WTO, zodat de multinationals nog meer land kunnen inpalmen, hun heerschappij over de productie en verkoop van voedingsmiddelen kunnen versterken en hun internationale concurrentiepositie kunnen verstevigen.
De gevolgen van het GLB zijn voor de kleine en middelgrote landbouwers al zichtbaar, vooral na de ontkoppeling van steun en productie tijdens de hervorming van 2003: teelten worden stopgezet, de plattelandsbevolking krimpt in, boeren worden van hun grond verdreven, het platteland verandert in een woestenij en het milieu wordt geschaad.
De gevolgen zijn ook zichtbaar voor de werknemers, voor wie de steeds hogere prijzen voor levensmiddelen en de steeds grotere risico’s voor de volksgezondheid, wegens het gebruik van gevaarlijke stoffen, dubieuze grondstoffen en productiemethoden, een ondraaglijke last vormen.
We zijn radicaal tegen de voorgestelde verordeningen, die het antilandbouwkarakter van het GLB onthullen. We roepen de kleine en middelgrote boeren op om zich bij de werknemers te voegen in de gemeenschappelijke strijd tegen het antilandbouwbeleid van de EU en het Kapitaal.
(Verklaring ingekort overeenkomstig artikel 163, lid 1, van het Reglement)
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0401/2008)
Sylwester Chruszcz (NI), schriftelijk. − (PL) Ik heb vandaag gestemd tegen het verslag over de verordening van de Raad tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ik ben van mening dat de verordening niet voldoet aan de verwachtingen van veel producenten en de kloof tussen boeren in de oude en nieuwe lidstaten van de Europese Unie niet verkleint. Ik betreur het ten zeerste dat de meeste leden van het Europees Parlement niet beseffen met welke problemen de Europese en Poolse landbouw te maken hebben. Hiervoor zijn inderdaad veranderingen nodig, maar ik kan de tendens van de veranderingen die door de Europese Commissie worden voorgesteld, onmogelijk accepteren.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Wat betreft het verslag-Santos (A6-0401/2008) over de Health Check van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, moet ik verduidelijken dat ik weliswaar vóór heb gestemd maar er één aspect is van het GLB, namelijk subsidies voor het verbouwen van tabak, dat ik niet kan steunen en ook nooit heb gesteund. Tabak is het zwaarst gesubsidieerde gewas per hectare in de EU.
Sinds het begin van de jaren negentig heeft de EU jaarlijks ongeveer 1 000 miljoen euro uitgegeven aan subsidies voor tabakstelers. Ondanks de inspanning om die subsidies te beperken, worden nog altijd honderden miljoenen aan subsidies verstrekt aan tabakstelers (963 miljoen euro in 2002). In vergelijking met andere landbouwsectoren is dat veruit de hoogste steun. Deze is de oorzaak van verstoorde stimulansen en een hoge mate van inefficiëntie. Dit beleid kost veel geld, heeft commercieel gefaald en heeft de reputatie van de EU geen goed gedaan, omdat het een ongemakkelijke ambivalentie in de gezondheidsdoelen van de EU aan het licht bracht. Alle subsidies voor tabak (maar niet voor tabakstelers) moeten worden ingetrokken en gebruikt voor de ondersteuning van een gezonde landbouw, en wel veel sneller dan op dit moment is voorzien.
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) Het voorstel van de Commissie over het uitfaseren van de melkquota wordt verwaterd door al in 2010 een herziening te eisen. Bovendien drukte de meerderheid de oprichting van een speciaal melkfonds er door. Ik ben van mening dat het verslag beter zou zijn geweest als we een aantal amendementen met betrekking tot meer marktaanpassing, zoals een grotere stijging van de melkquota, hadden aangenomen. Helaas werd geen enkele van die amendementen aangenomen en daarom heb ik tegen het verslag gestemd.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) We betreuren het dat onze voorstellen zijn verworpen. Deze pleitten voor een ander gemeenschappelijk landbouwbeleid, dat gebaseerd is op steun voor producerende boeren teneinde de instabiliteit in productiesectoren tengevolge van prijsschommelingen tegen te gaan, en op marktreguleringsmechanismes die kleine en middelgrote boeren verzekeren van een waardig inkomen, teneinde te voorkomen dat het platteland achteruitgaat en er in vele regio's woestijnvorming plaatsvindt.
We betreuren het ook dat ons voorstel is verworpen dat ervoor moest zorgen dat de Europese Unie de verzekeringen financiert, teneinde boeren in bepaalde omstandigheden een minimuminkomen te garanderen, zoals bij rampen als droogte, storm, hagel, bosbranden en epidemieën.
We verwerpen het aangekondigde einde van het melkquotasysteem, de renationalisering van het GLB en de voortdurende onrechtvaardigheid bij de steuntoekenning.
Omdat zo sterk wordt vastgehouden aan de voorstellen van de Europese Commissie, zij het dan met bepaalde amendementen, is er niet voldoende basis om van de Raad een ander standpunt te vragen.
Christofer Fjellner (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) In haar verslag zet de Europese Commissie een aantal belangrijke stappen in de goede richting voor een concurrentiekrachtigere landbouw door verdere ontkoppeling van steun en afschaffing van verplichte braaklegging, exportrestituties, melkquota, productie- en marktsteun. Het voorstel houdt ook een verschuiving in van geld van rechtstreekse betalingen naar plattelandsontwikkeling, waarbij de klemtoon op de vier prioritaire gebieden – klimaatverandering, hernieuwbare energie, waterbeheer en biologische diversiteit – ligt. Omdat het Europees Parlement minder hervormingen en tragere veranderingen wilde, hebben wij ervoor gekozen om het oorspronkelijke voorstel van de Commissie te steunen en tegen de wijzigingen door het Europees Parlement te stemmen.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Hoewel ik de wijzigingen die de Commissie voor het GLB voorstelt noodzakelijk vind, vind ik het voorstel van de Commissie inzake de melkquota rampzalig voor de regio's in Europa die minder concurrentiekracht hebben en sterk afhankelijk zijn van de melksector.
Ik ben dan ook van mening dat de ontmanteling van de melkquota, krachtens Verordening (EG) nr. 248/2008 nooit van start had mogen gaan en dat deze ontmanteling zoals voorgesteld door de Commissie en overgenomen door de rapporteur, niet mag worden doorgezet.
Het verslag-Capoulas Santos bevat ook een minder negatief element, namelijk daar waar het voorstelt om voor 2010 een verslag op te stellen om de situatie in de melksector te analyseren.
De enige reden waarom ik niet tegen dit verslag heb gestemd is dan ook dat ik het positief acht dat de amendementen met betrekking tot de suikerraffinaderijen op de Azoren zijn aangenomen, waardoor deze activiteit behouden kan worden voor deze regio, waar geen andere belangrijke economische alternatieven voorhanden zijn.
Elisabeth Jeggle (PPE-DE), schriftelijk. − (DE) Bij de stemming van vandaag over de „health check“ van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) heb ik tegen het verslag over de melksector gestemd. Ik ben van mening dat zonder voorafgaande marktanalyse geen verdere quotaverhoging mag plaatsvinden. Met zijn oproep om het quotum in vijf stappen met steeds één procent te verhogen, zoals de Commissie heeft voorgesteld, geeft het Parlement naar mijn mening een volstrekt verkeerd signaal af.
Maar ik ben erg blij dat het Parlement zich opnieuw voor het melkfonds heeft uitgesproken. De middelen die op de landbouwbegroting, in het bijzonder in de melksector, worden bespaard, kunnen zo efficiënt voor de ontlasting en herstructurering van de sector worden gebruikt. Verder steun ik de oproep aan de Commissie, het Parlement en de Raad om uiterlijk op 31 december 2010 een verslag over de melkmarkt voor te leggen, om op basis daarvan besprekingen te gaan voeren over aanvullende maatregelen met betrekking tot de melkquotaregeling. Tevens juich ik toe dat de vrijstelling van modulatie is verhoogd van 5 000 naar 10 000 euro per jaar. Daarmee zet het Parlement zich in voor verdere ondersteuning van kleine boerenbedrijven, waarvan het merendeel in de Duitse deelstaten Baden-Württemberg en Beieren is gevestigd.
Neil Parish (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) De conservatieve leden van het Europees Parlement hebben steun verleend aan de amendementen die, tot de afschaffing van de quotaregeling in 2015, een verhoging van de melkquota met ten minste 2 procent per jaar mogelijk maken, ter voorbereiding van een geliberaliseerde, marktgerichte zuivelsector. Wij hebben tegen de amendementen gestemd die een beperking van de quotaverhoging beoogden. Aangezien noch voor het één noch voor het ander belangrijke amendementen zijn aangenomen, is het voorstel van de Commissie in feite ongewijzigd gebleven.
De door de Commissie voorgestelde jaarlijkse verhoging met 1 procent is weliswaar beter dan helemaal geen verhoging, maar gaat ons inziens niet ver genoeg. Evenmin kunnen we ons vinden in de terughoudendheid die in het verslag tot uiting komt ten aanzien van de afschaffing van bepaalde gekoppelde betalingen en marktondersteunende maatregelen. We hebben dan ook tegen het verslag als geheel gestemd.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag over het “voorstel voor een verordening tot wijziging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid” gestemd. Ik heb voor amendement 4 gestemd uit hoofde waarvan melkquota in de periode 2008-2009 verhoogd kunnen worden met 2 procent en in de verkoopjaren 2009-2010 en 2010-2011 met 1 procent. Hiermee zullen we over de benodigde elementen beschikken om de marktsituatie in de melksector naar behoren te evalueren. Ook heb ik steun gegeven aan de mogelijkheid om de melkquota voor de twaalf nieuwe lidstaten te verhogen, indien de situatie op de zuivelmarkt voor het desbetreffende verkoopjaar dit toelaat. Daarom dienen we er op toe te zien dat de beslissing om de melkquota te wijzigen op tijd genomen wordt, nog vóór het begin van het verkoopjaar in kwestie (1 april van het desbetreffende jaar).
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0390/2008)
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) De betalingen uit het Europees Landbouwfonds zijn bedoeld om landbouwers te helpen hun landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie te houden. Terwijl aan de ene kant voor in de EU geproduceerde levensmiddelen strenge eisen gelden, worden aan de andere kant voor spotprijzen goederen geïmporteerd die niet aan deze eisen zijn onderworpen. Daar komt nog bij dat de melkquota zijn verhoogd en in 2015 helemaal worden afgeschaft, wat tot dalende melkprijzen zal leiden en zodoende kleine boeren ernstig in het nauw zal brengen. En als klap op de vuurpijl ontvangen supermarktketens als Hofer EU-subsidies, waarmee de druk op binnenlandse boeren nog verder wordt vergroot, bijvoorbeeld omdat spotgoedkope melk als lokmiddel wordt gebruikt.
De gedupeerden zijn vooral kleine boeren in plattelandsgebieden die afhankelijk zijn van de melkproductie en niet de mogelijkheid hebben dat grootschalig te doen. Wanneer de melk- en levensmiddelprijzen stijgen, komt daarvan niets terecht bij de kleine producent; prijsdalingen worden daarentegen op hem verhaald. Dat moet eindelijk veranderen. Zo niet, dan zal de aanhoudende en massale terugloop van het aantal boerenbedrijven ertoe leiden dat we helemaal afhankelijk worden van voedselimporten. Onze boeren kunnen niet zonder steun. Dat is de reden waarom ik vóór het verslag-Capoulas Santos heb gestemd.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag over steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) gestemd. Ik heb tevens voor amendement 24 gestemd, waarin de vestigingssteun voor jonge boeren vastgesteld wordt op 75 000 euro. Dit bedrag kan worden uitgekeerd in de vorm van een eenmalige premie van ten hoogste 50 000 euro of in de vorm van een rentesubsidie waarvan de gekapitaliseerde waarde ten hoogste 50 000 euro bedraagt. Beide vormen van steun samen mogen niet meer bedragen dan 75 000 euro. Ik heb tevens voor amendement 12 gestemd waarin met het oog op voldoende financiering voor programma´s voor plattelandsontwikkeling gepleit wordt voor grotere flexibiliteit om de mogelijkheid te bieden binnen één en dezelfde lidstaat ook gebruik te maken van onbestede middelen van de structuurfondsen.
Verslag-Luis Manuel Capoulas Santos (A6-0377/2008)
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. − (DE) Natuurlijk is het belangrijk dat de verschillende beleidsterreinen op elkaar worden afgestemd, maar dat mag zich niet beperken tot de financiering. In de EU heb je het gevoel dat de linkerhand niet weet wat de rechterhand doet. We bevorderen aan de ene kant dat goederen kriskras door Europa worden getransporteerd en aan de andere kant maatregelen voor het bestrijden van de negatieve effecten daarvan op het milieu. Of wat te denken van het tegelijkertijd bevorderen van tabaksteelt en antirookmaatregelen.
Hetzelfde geldt voor plattelandsgebieden. Aan de ene kant bestaan er voor het platteland extra steunbedragen en aan de andere kant wordt als gevolg van de eisen van het Verdrag van Maastricht en door de liberaliseringskoorts de infrastructuur buiten de agglomeraties afgebroken en raken de plattelandsgebieden steeds meer geïsoleerd. Wanneer de post zoals aangekondigd wordt geliberaliseerd, zal bijvoorbeeld in Oostenrijk binnen tien jaar buiten de steden maar om de twintig kilometer een postkantoor zijn te vinden. Landelijke gebieden kennen een toenemende vergrijzing. Door de bezuinigingen op dit voor hen zo belangrijke contactmiddel, raken bejaarden steeds meer geïsoleerd. Deze aanslagen op de infrastructuur raken echter niet alleen bejaarden in verhevigde mate. Ook kansarmen en gehandicapten worden er meer dan evenredig door geraakt. In de hoop dat het onderhavige verslag de basis zal vormen voor beter op elkaar afgestemde strategieën en genoemde negatieve ontwikkelingen kan tegengegaan, heb ik vóór gestemd.
Dumitru Oprea (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag van de heer Capoulas Santos gestemd. Een van de redenen waarom ik voor gestemd heb, is dat landbouw op de een of andere manier een onderwerp is dat in tijden van crisis speciale aandacht vraagt.
In dergelijke tijden daalt de consumptie meestal. Investeringen in de landbouw dienen daarom te worden gericht op de vermindering van de operationele kosten zonder daarbij de kwaliteit van de landbouwproducten aan te tasten. We dienen de komende tijd te gebruiken voor een analyse van de werkelijke waarde van landbouwproducten, want anders zullen steeds meer boeren landbouwland opgeven omdat ze niet langer meer in staat zijn hun producten te verkopen tegen een realistische prijs. Er zijn talrijke voorbeelden van gevallen waarin de opbrengsten van de landbouwproductie nog niet eens de investeringen dekken. Aan de andere kant mag ook niet vergeten worden dat wij in de landbouwsector alternatieve brandstoffen moeten zien te vinden en deze ook moeten gebruiken, voorwaar een strategisch onderwerp voor de hele wereld.
Dit verslag is gezien de onderwerpen die het behandelt, van grote waarde. Landbouw dient bovenaan de EU-agenda te staan.
11. Voorwaarden voor toegang en verblijf voor onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan – Één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van de volgende verslagen:
- A6-0432/2008 van Ewa Klamt, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende de voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan (COM(2007)0637 - C6-0011/2008 - 2007/0228(CNS));
- A6-0431/2008 van Patrick Gaubert, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een richtlijn van de Raad betreffende één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen om op het grondgebied van een lidstaat te verblijven en te werken en betreffende een gemeenschappelijk pakket rechten voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven (COM(2007)0638 - C6-0470/2007 - 2007/0229(CNS)).
De diensten van het Europees Parlement hebben mij laten weten dat de vader van mevrouw Klamt is overleden en dat zij daarom niet aanwezig kan zijn. Uiteraard willen wij mevrouw Klamt condoleren met dit verlies en de heer Weber bedanken voor het feit dat hij in dit debat als rapporteur wil optreden.
Manfred Weber, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter, er werd al gezegd waarom ik hier vandaag het woord mag nemen. Mevrouw Klamt heeft namelijk een dierbare in haar familie verloren. We betuigen haar ons diepe medeleven.
Namens de rapporteur wil ik u graag voor de uitstekende samenwerking bedanken. U weet dat het verslag tot stand is gekomen via een nauwe samenwerking tussen de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken en de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken van het Europees Parlement in het kader van de versterkte samenwerkingsprocedure. Daarom bedank ik de collega's die daarbij betrokken waren, evenals de schaduwrapporteurs van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. De rapporteur bedankt ook uitdrukkelijk het Franse voorzitterschap waarmee ze de voorbije maanden nauw contacten heeft gehad. Als lid van het Europees Parlement zou ik echter nogmaals willen benadrukken dat het beter was geweest indien pas na de besprekingen in het Europees Parlement op ambassadeursniveau overeenstemming was bereikt. Dat zou een mooi teken van nauwe samenwerking geweest zijn.
Nu ter zake. We zijn verwikkeld in een wereldwijde concurrentieslag om hooggekwalificeerde arbeidskrachten. Met 1,72 procent van het totaal aantal arbeidskrachten ligt de Europese Unie ver achter op al haar concurrenten. Australië, Canada, de Verenigde Staten en zelfs Zwitserland hebben een hoger percentage hooggekwalificeerden onder hun werknemers. In de concurrentie om de beste en slimste koppen hebben we op dit moment als Europese Unie een slechte startpositie. We weten allemaal dat deze zaak van doorslaggevend belang is voor onze toekomst en voor het innovatievermogen van onze nationale economieën.
Dankzij acht compromisamendementen kon Ewa Klamt met de andere fracties van het Parlement tot een akkoord komen over een aantal essentiële criteria. Het verslag van Ewa Klamt, dat in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken werd goedgekeurd, bevat de belangrijkste criteria voor de toelating van hooggekwalificeerde onderdanen uit derde landen. Eerst komt de definitie van hooggekwalificeerde werknemer aan bod, waarbij het gaat om de salarissen die worden uitbetaald. Het toepassingsgebied van de richtlijn omvat enerzijds personen met een getuigschrift van hoger onderwijs en anderzijds personen met een gelijkwaardige beroepservaring van minstens vijf jaar. De Commissie stelde oorspronkelijk drie jaar beroepservaring voor. Ook bij het salariscriterium gaat het Europees Parlement een stap verder. Het minimumsalaris moet 1,7 maal het gemiddelde brutoloon per jaar bedragen. De Raad gaat uit van 1,5 maal het gemiddelde brutoloon. Daarom wil ik beklemtonen dat de definitie van hooggekwalificeerde van het Europees Parlement op dat punt verder gaat.
Het volgende thema is de brain drain, een belangrijke kwestie. Hoe gaan we met die uitdaging om? We mogen hooggekwalificeerde arbeidskrachten niet aanwerven uit derde landen waar zij hard nodig zijn. Een aanvraag voor een blauwe kaart kan worden geweigerd als brain drain een echt probleem vormt. Ook als we brain drain ernstig nemen, moeten we eerlijk erkennen dat we geconfronteerd zijn met wereldwijde concurrentie en dat er daarom een beperking in de tijd noodzakelijk is, waarin met de blauwe kaart ook wordt voorzien.
Om Europa aantrekkelijk te maken als vestigingsplaats voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten zijn natuurlijk niet enkel administratieve kwesties van doorslaggevend belang. Daarbij gaat het ook om culturele kwesties, zoals het open staan voor migratie en het aantrekken van de beste koppen. Toch mogen we de Europese meerwaarde die we door de blauwe kaart verkrijgen, niet verwaarlozen. Voor het eerst slagen we erin één enkel toelatingssysteem voor heel Europa op te bouwen. Dat is echte Europese meerwaarde.
De stemming van morgen is voor ons extra belangrijk omdat we een bijzonder amendement hebben ingediend waarin de communautaire preferentie wordt benadrukt. Dit betekent dat als er Europese gekwalificeerde werknemers voor bepaalde functies zijn, zij voorrang moeten krijgen boven degenen voor wie de blauwe kaart bestemd zou zijn. We moeten ook beklemtonen, en in de landen van herkomst ook zo overbrengen, dat we het er allemaal over eens waren om weliswaar de procedures te harmoniseren, maar geen Europese quota vast te leggen, dat we dus niet willen bepalen hoeveel migratie er moet zijn. Dat zal en moet een nationale bevoegdheid blijven. Namens de rapporteur wil ik alle betrokkenen nogmaals hartelijk danken. Ik hoop dat we morgen een even goed resultaat behalen als in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken.
Patrick Gaubert, rapporteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, ik ben zeer verheugd dat ons wetgevend debat vandaag aan legale immigratie is gewijd. Zo kunnen we deelnemen aan een debat dat niet, of niet meer, geconcentreerd is op criminalisering van illegale immigratie, maar dat – terecht – de positieve aspecten en de aanzienlijke bijdrage van legale immigratie aan onze Europese bedrijven benadrukt.
In de huidige demografische context is het van belang de Europeanen te wijzen op de substantiële bijdrage die immigratie levert tot de economische welvaart en ontwikkeling van de Europese Unie. De demografische voorspellingen waarover we momenteel beschikken, wijzen op aanzienlijke risico's voor de levensvatbaarheid van onze pensioen-, gezondheids- en sociale zekerheidsstelsels.
In die situatie heeft de Europese Unie een duidelijke keuze gemaakt: ze wil een gemeenschappelijk immigratiebeleid bevorderen dat aanzet tot legale economische immigratie en zorgt voor een doeltreffend beheer ervan in functie van de behoeften van de nationale markten. Daarom bespreken we vandaag twee breed opgezette, pragmatische wetteksten waarmee een antwoord moet worden geboden op de behoefte aan arbeidskrachten in onze lidstaten.
Met de gelijktijdige aanneming van beide teksten geeft het Europees Parlement een duidelijke boodschap af, een boodschap van openheid, die we ten volle moeten benutten om de publieke opinie, onze burgers en derde landen uit te leggen welke positieve maatregelen we voor immigratie nemen. We hoeven ons niet te schamen voor onze keuzes en we hoeven ons evenmin de les te laten lezen door leiders van derde landen die niet in staat zijn een gepast beleid te voeren om te voorkomen dat hun burgers het leven riskeren op zoek naar betere omstandigheden in Europa.
Ik concentreer me op de richtlijn voor de één enkele procedure waarvoor ik rapporteur ben. Ten eerste creëert het voorstel een éénloketsysteem voor onderdanen van derde landen die in een lidstaat willen verblijven om er te werken. Er wordt voorzien in één enkele aanvraagprocedure die eenvoudiger, korter en sneller is, zowel voor de werkgever als voor de immigrant. Het doel hiervan is de bureaucratische procedures te verminderen en de administratieve stappen te vereenvoudigen. Met deze procedure en de gemeenschappelijke aanvraag zal bovendien de geldigheidscontrole van documenten worden vereenvoudigd, zowel voor de administratie als voor de werkgevers.
Ten tweede zal de ontwerprichtlijn alle onderdanen van derde landen gelijke behandeling op een bepaald aantal gebieden garanderen. De erkenning van sociale en economische grondrechten van legaal op het grondgebied van de Europese Unie verblijvende immigranten en van nieuwkomers zal bijdragen tot een betere integratie, en dus tot een betere sociale cohesie.
De gelijke behandeling heeft betrekking op werkomstandigheden, gezondheid, veiligheid op de werkvloer, onderwijs, beroepsopleiding, erkenning van kwalificaties, de sociale zekerheid – inclusief gezondheidszorg –,export van pensioengeld en toegang tot goederen en diensten. Ze brengt tevens fiscale voordelen met zich mee.
Er zijn weliswaar enkele realistische beperkingen opgenomen, maar we zullen erop toezien dat die niet verder gaan dan wat met de 'blauwe kaart' is voorzien. Er moet met de belangen van immigranten rekening worden gehouden en hun rechten moeten worden beschermd. De cijfers tonen namelijk aan dat de werkloosheid onder immigranten hoger ligt dan onder de burgers van de Europese Unie, dat immigranten vaker een onzekere baan hebben en dat de beheersing van de taal van het gastland een belangrijke hindernis blijft.
De twee teksten die de Commissie heeft voorgesteld – en ik bedank hierbij voor het gezonde verstand – zijn in overeenstemming met ons idee van een immigratiebeleid: dit moet een redelijk vastberaden en menselijk beleid zijn. Ik bedank eveneens de Raad en het Franse voorzitterschap voor de uitzonderlijke en prompte inspanningen die zij hebben ondernomen om ons in staat te stellen beide teksten, die elkaar perfect aanvullen, vlug aan te nemen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte rapporteurs, Manfred Weber en Patrick Gaubert, geachte afgevaardigden, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, Jacques Barrot, mijnheer Weber, gelieve mevrouw Klamt – die hier uiteraard niet aanwezig kan zijn – namens ons te condoleren en ons medeleven te betuigen.
Bijna vier jaar geleden, in januari 2005, kondigde de Europese Commissie een belangrijk debat aan over de perspectieven van een proactief Europees beleid inzake economische immigratie. Spoedig moest echter worden vastgesteld dat er heel wat verzet en terughoudendheid heersten, en er nog een lange weg te gaan was voordat consensus zou kunnen worden bereikt. Patrick Gaubert heeft ons daaraan herinnerd. Hij heeft er ook op gewezen dat het opvallend is hoezeer de meningen sindsdien zijn veranderd. Economische immigratie is de eerste pijler geworden van het gemeenschappelijke immigratiebeleid dat de lidstaten hebben vastgesteld door tijdens de Europese Raad van 16 oktober laatstleden het https://iate.cdt.europa.eu/iatenew/manipulation/dataentry/EntryDetailview.jsp?lilId=2249832&srclang=fr&trglang=nl&fromresults=true" Europees pact inzake immigratie en asiel aan te nemen.
Het Europees Parlement gaat vandaag in de plenaire vergadering stemmen over de twee eerste communautaire teksten waarmee gemeenschappelijke instrumenten voor economische immigratie worden ingevoerd. De eerste tekst betreft de blauwe kaart en verschaft hooggekwalificeerde werknemers toegang tot heel het Europese grondgebied en garandeert hun een reeks rechten en administratieve faciliteiten.
De tweede tekst betreffende het één enkel document, waarin verblijfs- en werkvergunning worden samengevoegd, zal zorgen voor een aanzienlijke vermindering van de administratieve moeilijkheden voor al degenen die legaal op het grondgebied van de Europese Unie willen komen werken en zal hun een reeks rechten in de Europese Unie garanderen.
Zoals de rapporteurs al hebben vermeld, bewijzen beide teksten dat de Unie zich werkelijk inzet voor de bevordering van legale immigratie, dat ze het leven van onderdanen uit derde landen die legaal op ons grondgebied verblijven, wil verbeteren en dat ze, kortom, niet het 'Fort Europa' is dat sommigen graag willen zien.
Ook ik waardeer het werk van de rapporteurs ten aanzien van deze twee voorstellen. Dankzij hun werk was een heel actieve samenwerking mogelijk – ik wil dat graag benadrukken – tussen de Raad en het Europese Parlement gedurende alle besprekingen.
In de eerste plaats wil ik ingaan op het vraagstuk van de blauwe kaart. Binnen een jaar na de indiening van het voorstel van de Commissie is de Raad erin geslaagd een algemene oriëntatie vast te stellen. Gezien de unanimiteitsregel was dat geen eenvoudige opgave. Dankzij de uitstekende samenwerking met mevrouw Klamt heeft de Raad rekening kunnen houden met talrijke overwegingen van het Europees Parlement, zowel betreffende de definitie van begunstigden van de kaart, de voorwaarden voor afgifte, de aandacht die geschonken moet worden aan ethische wervingsmethoden en de mogelijkheden van circulaire migratie, als betreffende het afschaffen van discriminatie op grond van leeftijd of de nodige flexibiliteit voor de geldigheidsduur van de kaart.
Op één punt lopen de standpunten van het Europees Parlement en van de Raad echter sterk uiteen, namelijk bij het salariscriterium. De Raad heeft een lagere drempel vastgesteld met de mogelijkheid van aanvullende uitzonderingen voor sectoren met tekorten, waardoor meer personen van de blauwe kaart kunnen profiteren. Ik hoop dat het Europees Parlement, gezien de gedane voorstellen, het standpunt van de Raad kan aanvaarden en kan instemmen met de uitbreiding van het toepassingsgebied van de blauwe kaart.
Dat werk belooft een succes te worden en zal onze Europese burgers een drievoudige boodschap geven. Allereerst dat Europa vastberaden mogelijkheden wil creëren voor legale immigratie, vooral voor beroepsdoeleinden. Dit is eigenlijk de eerste tekst in het kader van die specifieke doelstelling. Ten tweede dat de Europese integratie in staat is te reageren, met het symbool van de Europese blauwe kaart die binnen Europa echte mobiliteit mogelijk zal maken voor hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen en hun gezinnen, in overeenstemming met de bevoegdheden van elke lidstaat, die uiteraard de controle over de arbeidsmarkt behoudt. De derde boodschap betreft het belang dat de Unie hecht aan het uitoefenen van een grotere aantrekkingskracht op kennis en talenten in de geglobaliseerde wereld, hetgeen strookt met de inspanningen die worden ondernomen om het concurrentievermogen van Europa in het kader van de Lissabonstrategie te stimuleren.
De Europese Unie verzoent aldus dit verlangen naar een grotere aantrekkingskracht met haar trouwe inzet voor de ontwikkeling van de armste landen. De Raad heeft ervoor gezorgd dat in de richtlijn een hele reeks maatregelen werd opgenomen om braindrain te voorkomen en te beperken. Dat wil ik hier heel formeel verklaren, en ik zal hier natuurlijk op terugkomen in mijn antwoord op de opmerkingen die u ongetwijfeld zult maken, want ik ben mij bewust van uw heel terechte gehechtheid aan een efficiënte en billijke samenwerking met de oorsprongslanden, in het bijzonder in Afrika.
Dan kom ik nu bij de richtlijn waarmee verblijfs- en de werkvergunning in één enkel document worden opgenomen. Ook dat is een belangrijke tekst waarmee economische immigratie beduidend vereenvoudigd wordt in een legale, transparante, reactieve en voorspelbare context en de administratieve beslommeringen worden verminderd waardoor migratie – hoezeer deze ook nodig is voor het economische en demografische evenwicht van de Unie – maar al te vaak wordt afgeremd. Met name wordt met deze tekst echter voor het eerst een gemeenschappelijke reeks rechten vastgesteld voor alle werknemers uit derde landen die in de Unie legaal werken en verblijven.
De aanvankelijke terughoudende reactie op deze richtlijn liet het niet toe om belangrijke vooruitgang in de nabije toekomst te verwachten. De werkzaamheden met betrekking tot de blauwe kaart hebben het evenwel mogelijk gemaakt om het terrein van dit moeilijke dossier geleidelijk te effenen. Het voorzitterschap heeft geen moeite gespaard om zoveel mogelijk vooruitgang te maken bij de behandeling van dit voorstel, waarbij hij natuurlijk zo veel mogelijk met de standpunten van dit Parlement heeft rekening gehouden.
De werkzaamheden met betrekking tot deze tekst zijn nu geïntensiveerd en we hopen de hoofdonderdelen ervan tegen eind december vast te leggen. Tijdens de vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 27 en 28 november zullen de ministers het voorstel voor het eerst bestuderen. Een positief signaal van het Europees Parlement ten aanzien van de opportuniteit en de meerwaarde van deze tekst zal vanzelfsprekend de beweging versterken die zich begint af te tekenen en die de weg kan openen naar een definitieve aanneming van deze richtlijn, waarmee – dat is wel duidelijk – het leven van migranten wordt vereenvoudigd.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil op mijn beurt de rapporteurs, mevrouw Klamt - ik sluit mij aan bij de condoleances van minister Jouyet aan haar adres - en uiteraard de heer Patrick Gaubert, zeer hartelijk bedanken. De verslagen zijn van hoge kwaliteit en ik bedank de twee rapporteurs van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, mevrouw Jeleva en de heer Masiel. Ik bedank ook de heer Manfred Weber, die bereid was mevrouw Klamt te vervangen.
De twee voorstellen voor een richtlijn zijn de eerste van een reeks die in 2005 door de Commissie werd aangekondigd in haar actieplan inzake legale migratie. Zij zijn zowel voor de migranten zelf belangrijk als voor onze lidstaten en hun bedrijven, en – om terug te komen op de woorden van Patrick Gaubert en op wat u, mijnheer Jouyet zojuist heeft betoogd – zij maken het echte belang duidelijk van dit pact inzake immigratie en asiel dat het Franse voorzitterschap tot stand heeft weten te brengen. Ook bewijzen zij dat dit pact werkelijk evenwichtig is en uiting geeft aan de wil van de Europeanen om zich open te stellen voor migratiestromen die van bijzonder nut kunnen zijn en zeer gunstig kunnen uitpakken voor de toekomst van onze Europese samenleving.
Deze twee teksten stellen ons in staat het gezicht te tonen van een Europese Unie die openstaat, die gastvrij is voor onderdanen van derde landen, die er legaal kunnen wonen en op elk kwalificatieniveau kunnen werken, waarbij zij uiteraard – dat hoef ik niet te zeggen – volledige rechten genieten. Zo levert de Europese Unie het bewijs dat ze in staat is het eens te worden over gemeenschappelijke instrumenten op het gebied van economische immigratie en om een goed evenwicht te vinden tussen de verwachtingen van de samenleving, migrantenrechten en de noden van de landen van herkomst.
Ik zal beginnen met het horizontale instrument, de richtlijn voor een gecombineerde vergunning en de rechten van migrerende werknemers. Ik zie met genoegen dat de grote lijnen van het oorspronkelijke voorstel van de Commissie zijn bekrachtigd, onder meer wat betreft de enkele aanvraagprocedure, de gecombineerde vergunning voor onderdanen van derde landen die als werknemers zijn toegelaten, en het gemeenschappelijke pakket van rechten voor allen, voor alle legaal werkende migranten, wat de oorspronkelijke reden voor hun verblijf ook moge zijn geweest.
Het is absoluut essentieel om er voor te zorgen dat elke onderdaan van derde landen dezelfde minimumrechten geniet in elke lidstaat. Het komt mij namelijk voor dat dit in overeenstemming is met alle leidende Europese beginselen inzake de grondrechten.
Daarnaast draagt uw verslag, mijnheer Gaubert, nieuwe of aanvullende elementen aan waar de Commissie steun aan zou kunnen geven. Ik wil met name drie voorgestelde wijzigingen noemen: de wijziging die een tijdelijk recht op verblijf toekent indien het onderzoek van een aanvraag voor verlenging van overheidswege is vertraagd, de wijzigingen die de procedurele rechten versterken, en tenslotte de wijzigingen die voorzien in de mogelijkheid een aanvraag te doen voor een gecombineerde vergunning wanneer men reeds legaal in de lidstaat verblijft.
De Commissie begrijpt en deelt ook de wens van het Europees Parlement om een einde te maken aan elke beperking in het artikel dat voorziet in gelijke behandeling, en ik hoop uiteraard – ik wend me nu tot het voorzitterschap – dat de Raad zich binnen de grenzen van het mogelijke ontvankelijk toont voor al deze wijzigingsvoorstellen.
Ik kom nu op het voorstel voor een richtlijn "Europese blauwe kaart", dat behandeld wordt in het verslag van mevrouw Klamt, waaraan de heer Weber ons heeft herinnerd. Met deze Europese blauwe kaart wordt beoogd de Unie aantrekkelijker te maken, haar vermogen te versterken om hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen aan te trekken, opdat legale migratie een bijdrage kan leveren aan het concurrentievermogen van onze economie, in aanvulling op de Lissabonstrategie.
Het aan dit Parlement voorgelegd verslag schaart zich aan de zijde van de Commissie voor wat betreft de noodzaak, de dringende noodzaak, om in Europa een gemeenschappelijk systeem in te stellen. De Commissie is bereid de conclusies van het verslag te onderschrijven, onder enkele voorbehouden. In de eerste plaats staat de Commissie positief tegenover wijzigingen die het systeem aantrekkelijker maken, zoals bijvoorbeeld de wijziging die afschaffing beoogt van elke beperking op gelijke behandeling en op de toegang tot de arbeidsmarkt voor hen die al twee jaar in het bezit zijn van de blauwe kaart. Vervolgens het opnemen van vluchtelingen in de categorie van legale ingezetenen die van deze regeling gebruik kunnen maken; deze bepaling stond niet in het oorspronkelijke voorstel en ze lijkt ons in elk opzicht, politiek, humanitair en economisch, waardevol.
Tot slot, de handhaving van het criterium van professionele ervaring in bepaalde beroepen; in het bijzonder in de sector van nieuwe technologieën tellen ervaring en capaciteiten meer dan eventuele diploma´s.
Anderzijds kan de Commissie niet instemmen met het amendement dat beoogt de afgifte van de blauwe kaart te beperken tot onderdanen van de landen waarmee de Unie een overeenkomst heeft ondertekend. Zeker, deze wijziging heeft tot doel de negatieve effecten voor ontwikkelingslanden terug te dringen, maar de Commissie meent dat de uitvoering van de richtlijn daarmee uiteindelijk te zeer zal worden beperkt. Bovendien bestaat dan het risico van discriminatie van hooggekwalificeerde migranten, die dan gebruik zouden kunnen maken van de nationale stelsels, waarop noch de Commissie, noch dit Parlement enige controle kan uitoefenen.
Evenzo kunt u mijn bedenkingen bevroeden met betrekking tot de mogelijkheid om af te wijken van het recht op circulaire migratie. Eerlijk gezegd is dit niet zozeer een bedenking, maar veeleer een meningsverschil. De mogelijkheid om gedurende twee jaar terug te keren naar het land van herkomst zonder de status van langdurig ingezetene te verliezen, is essentieel als wij bijvoorbeeld uitwisselingen van universiteits- en ziekenhuispersoneel mogelijk willen maken, of de diaspora willen aanmoedigen bij te dragen aan de ontwikkeling van het land van herkomst. Dat zou de circulaire migratie, waarvan wij willen dat zij zich meer en meer ontwikkelt, beperken.
Tenslotte wil ik nog iets zeggen over de evidente noodzaak rekening te houden met de toestand van de arbeidsmarkt. Zoals Manfred Weber in herinnering heeft gebracht, hebben wij een Europese Unie met gescheiden arbeidsmarkten en het is dus ook aan elke staat om te bepalen hoeveel immigranten kunnen worden ontvangen. Uiteraard mag niet worden vergeten dat in dit segment van de arbeidsmarkt de plicht bestaat alle Europese burgers van andere lidstaten te ontvangen.
Ter afsluiting wend ik mij tot het voorzitterschap, waarde minister Jean-Pierre Jouyet, en spreek ik de wens uit dat de ministers die volgende week in de Raad bijeen zullen komen, zoveel mogelijk putten uit de amendementen van het Europees Parlement, die zeker toegevoegde waarde creëren. Ik hoop dat wij aldus, voor het einde van het jaar, kunnen aantonen dat dit Europa zich in het geheel niet achter zijn stellingen terugtrekt, maar zich juist wil openstellen voor deze migratiestromen, in de wetenschap dat wij meer en meer toegroeien naar een gezamenlijke beheersing van de migratiestromen met de migratielanden.
(Applaus)
Danutė Budreikaitė, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. − (LT) Met het voorstel voor een blauwe kaart wordt beoogd hooggekwalificeerde arbeidskrachten aan te trekken naar de EU en deze mensen in staat te stellen weliswaar tijdelijk, maar tegelijkertijd voor een langere periode te komen. In het voorstel staat dat er geen braindrain zal optreden maar eerder een “brainreturn”, een terugkeer, circulatie van talent. Dat lijkt me hoogst onwaarschijnlijk.
Hoe past het voorstel binnen de context van de ontwikkelingssamenwerking?
Met de invoering van de blauwe kaart zullen ontwikkelingslanden specialisten kwijtraken, specialisten waarvan de EU de opleiding mede mogelijk gemaakt heeft, en dat met name in de meest cruciale beroepsgroepen: onderwijs en gezondheidszorg. Het tekort aan dergelijke specialisten zou straks wel eens moeten worden aangevuld met vrijwilligers uit onze eigen streken.
Bovendien doen het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken niet mee aan de blauwe kaart met de ethische verplichting om geen specialisten uit gevoelige sectoren in ontwikkelingslanden uit te nodigen. Tegen deze achtergrond lijken initiatieven ter ondersteuning van ontwikkelingslanden loos. Het blijkt maar weer dat commerciële belangen de overhand hebben.
Het is zeer waarschijnlijk dat de blauwe kaart grote intellectuele schade aanbrengt aan de ontwikkelingslanden.
Jan Tadeusz Masiel, rapporteur voor advies. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, minister, de richtlijn voor de toelating van hooggekwalificeerde onderdanen van derde landen tot de EU is een eerste waardevolle stap in de richting van een gemeenschappelijk immigratiebeleid van de Europese Unie. Dit is de eerste serieuze poging om illegale immigratie naar Europa te beperken en legale immigratie te bevorderen.
Bij het voorbereiden van de regeling voor de blauwe kaart waren wij verscheurd tussen de vrees voor misbruik van deze kaart door onderdanen van derde landen en de hoop dat nieuwkomers voldoen aan de behoeften van onze arbeidsmarkten en bijdragen aan de ontwikkeling van onze economie. Het is de bedoeling dat de blauwe kaart het visitekaartje van Europa wordt, waardoor Europa een aantrekkelijk plaats om te werken en wonen wordt voor de hooggekwalificeerde arbeidskrachten die onze kleine en middelgrote ondernemingen nodig hebben.
Vanuit het standpunt van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, dat ik vandaag naar voren breng, was het belangrijk te garanderen dat arbeidskrachten van buiten de Europese Unie niet slechter worden behandeld dan onze eigen burgers. Daarom moesten we een bepaling over gelijk loon voor gelijk werk opstellen, garanderen dat gezinnen konden worden herenigd en toegang bieden tot fundamentele sociale voorzieningen, zodat de nieuwkomers snel en volledig kunnen integreren. Tot slot wil ik graag de schaduwrapporteurs bedanken voor hun hulp en het Franse voorzitterschap laten weten dat de Commissie voor werkgelegenheid en sociale zaken snel heeft gewerkt om het voorzitterschap te helpen bij het realiseren van zijn doelstellingen voor het einde van zijn semester.
Rumiana Jeleva, rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken. − (BG) Ik zou graag de heer Gaubert mijn complimenten willen overbrengen voor zijn verslag over de richtlijn van de Raad betreffende één enkele vergunning voor onderdanen van derde landen om te verblijven en te werken op het grondgebied van de Europese Unie. Ik was rapporteur voor advies van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken voor deze richtlijn. Als afgevaardigde uit Bulgarije, een van de tien lidstaten die onderworpen zijn (waren) aan overgangsperiodes, ben ik een groot tegenstander van beperkingen op de vrije toegang tot de arbeidsmarkt voor een aanzienlijk deel van de Europese beroepsbevolking. Daarom ben ik ingenomen met de inspanningen van de Europese instellingen om te zorgen voor gelijke behandeling voor iedereen die legaal verblijft en werkt in de Europese Unie.
Deze richtlijn is bedoeld als een horizontaal instrument, overwegende dat er al een aantal specifieke richtlijnen van kracht is of op het punt staat aangenomen te worden. Ik denk daarbij aan de richtlijnen inzake seizoensarbeiders, inzake arbeidskrachten met een langdurige verblijfsvergunning en de richtlijn inzake de blauwe kaart van de EU, waar we vandaag over debatteren. Bij het vaststellen van ons standpunt heb ik steun gekregen van de collega's uit onze parlementaire commissie, en ik ben van mening dat met de door ons voorgestelde teksten de rechten van arbeidskrachten uit derde landen op evenwichtige wijze neergezet worden. Wat dat betreft wil ik graag het recht op onderwijs noemen, de erkenning van diploma's en certificaten, arbeidsomstandigheden, toegang tot de sociale zekerheid, belastingvermindering en nog andere. Deze richtlijn is een minimale, algemene selectie van rechten van arbeidskrachten uit derde landen als het om arbeid gaat. Dientengevolge mogen de aan deze arbeidskrachten verleende rechten niet de met specifieke richtlijnen gewaarborgde rechten te boven te gaan. Om die reden beoogt het Commissievoorstel specifieke voorwaarden te verbinden aan de uitoefening van deze rechten. In de eindversie van het in de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken in stemming gebrachte standpunt ontbreken deze voorwaarden echter. Dat heeft geleid tot een situatie met flagrante discrepanties, bijvoorbeeld in verband met de blauwe kaart, of met al hetgeen uit hoofde van andere richtlijnen gewaarborgd wordt, zoals de richtlijn inzake onderdanen van derde landen met een langdurige verblijfsvergunning in de EU.
Dames en heren, in deze tijd van financiële en economische crisis is het van groot belang dat we ons realistisch opstellen. Als rapporteur van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken wil ik u oproepen een realistische bril op te zetten en voor dit logische en consistente document te stemmen.
Kinga Gál, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Dank u zeer, mijnheer de Voorzitter, dat ik het woord mag voeren. Commissaris, dames en heren, het Parlement debatteert vandaag, in de context van het huidige pakket migratierichtlijnen, over belangrijke verslagen voor de lange termijn en zal ze morgen aannemen.
Momenteel zijn er 27 verschillende systemen in de Europese Unie om de status van onderdanen van derde landen te regelen. De twee nieuwe richtlijnen garanderen een eenvoudigere procedure voor hooggekwalificeerde werknemers en bevatten tevens de mogelijkheid om een eenvoudiger systeem van toegang en verblijf toe te passen. We beseffen dat met deze twee richtlijnen een effectief compromissysteem wordt ingevoerd dat de huidige gefragmenteerde regelingen zal vervangen.
De rapporteurs van de Europese Volkspartij hebben in dit opzicht serieus en belangrijk werk verricht. Het verslag over banen voor hooggekwalificeerde werknemers, dat bekend is geworden als het “blauwe kaart-verslag” is een goed, evenwichtig verslag. Rapporteur Ewa Klamt verdient een speciaal woord van lof, en ook de heer Gaubert willen we feliciteren met zijn verslag.
Tegelijkertijd maakt de Europese Volkspartij zich sterk om ervoor te zorgen dat de bepaling inzake de voorkeursbehandeling van EU-onderdanen een belangrijk onderdeel van de richtlijn wordt. Ik wil daarom graag mijn medeafgevaardigden die bezwaar maken tegen het beginsel van een voorkeursbehandeling en die amendementen indienen tot schrapping van dit beginsel uit het verslag, erop attenderen dat ik, als Hongaars staatsburger en in naam van de burgers van alle nieuwe lidstaten, het onaanvaardbaar zou vinden als het beginsel dat werknemers uit de lidstaten de voorkeur moeten hebben boven werknemers uit derde landen, niet stevig werd verankerd.
Die benadering is absoluut onaanvaardbaar en een weerspiegeling van hypocrisie, aangezien wij, als onderdanen van de nieuwe lidstaten, nog steeds - tot op de dag van vandaag en wie weet voor hoe lang nog - in talrijke oude lidstaten worden gediscrimineerd als het gaat om de toegang tot de arbeidsmarkt. Het is een schande dat Europa op zo’n manier over onze Unie spreekt dat het de burgers van de nieuwe lidstaten in dit opzicht nog steeds als tweederangsburgers behandelt. Dank u voor uw aandacht.
Javier Moreno Sánchez, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag willen dat mijn eerste woorden niet werden opgenomen in de helse machine van de tijd, omdat ik me wil aansluiten bij de het medeleven dat dit Parlement heeft betuigd met mevrouw Klamt, maar vooral ook omdat ik de rapporteurs wil feliciteren.
Nu begin ik echt. Ik feliciteer de rapporteurs omdat we met deze twee voorstellen een kwalitatieve stap zetten in de richting van een gemeenschappelijk immigratiebeleid en het bevorderen van legale immigratie, een belangrijke pijler van de alomvattende aanpak die wij voorstaan.
Het algemene kader van rechten en de gecombineerde verblijfs- en werkvergunning voor legale immigranten moeten zich uitstrekken tot een zo groot mogelijk aantal werknemers. Daarom vraagt de socialistische fractie dat geen enkele categorie werknemers wordt uitgesloten.
De zogeheten blauwe kaart biedt immigranten de mogelijkheid om zich met hun gezinnen in onze landen te vestigen en hier te werken. Deze kaart opent één enkele deur naar 27 arbeidsmarkten, maar deze deur mag niet alleen openstaan voor hooggekwalificeerde werknemers. Daarom hopen we, mijnheer de commissaris, dat de Commissie op zo kort mogelijk termijn met voorstellen met betrekking tot de andere arbeidscategorieën komt.
Dames en heren, we moeten de strijd met de ‘braindrain’ aangaan. Deze blauwe kaart mag niet verworden tot een paspoort dat ontwikkelingslanden van vitale menselijke hulpbronnen berooft. Daarom wil de socialistische fractie dat we voor elke gekwalificeerde werknemer die naar Europa komt, de opleiding van een nieuwe gekwalificeerde werknemer in het land van herkomst betalen.
Tot slot moet Europa een aantrekkelijke bestemming worden, niet alleen voor talenten van buiten de Unie, maar ook voor onze eigen talenten. In 2007 zijn bijna driehonderdduizend hooggekwalificeerde Europeanen buiten de Unie gaan werken. Laten we er alles aan doen om deze mensen voor Europa te behouden.
Jeanine Hennis-Plasschaert, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt erop dat de conservatieven en de socialisten het op het punt van de blauwe kaart roerend met elkaar eens zijn. Onze fractie kan zijn oren dan ook nauwelijks geloven, eerlijk gezegd. De EU probeert al een tijd een uitgebreid migratiepakket samen te stellen, met zowel maatregelen om de illegale migratie aan te pakken als maatregelen om het toekomstige beleid voor legale migratie te ondersteunen.
Wellicht kunt u zich nog het zeer emotionele debat over de terugkeerrichtlijn herinneren. Destijds zei de ALDE-Fractie dat het terugkeerbeleid niet op zich kon worden beschouwd maar als integraal onderdeel – noodzakelijk onderdeel – van een totaal migratiepakket moest worden gezien, en dat is nog altijd zo. Vandaag hebben we eindelijk de kans om een sterk signaal af te geven dat de mogelijkheden voor legale migratie moeten worden verbeterd om te kunnen voorzien in de vraag van bedrijven die dringend behoefte hebben aan hooggekwalificeerd personeel.
Dat we van de PPE-DE niet teveel konden verwachten op het punt van legale migratie is te betreuren maar kon min of meer worden voorzien. Dat de PSE zich in grote lijnen prima kan vinden in het standpunt van de PPE-DE inzake de blauwe kaart, daarvan rijzen me de haren te berge. Na de stemming in de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken is de regeling aanzienlijk verwaterd. Er zijn veel te veel beperkingen ingevoerd. Daarmee maken we de EU geenszins aantrekkelijker voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten.
Het moet duidelijk zijn dat de blauwe kaart is bedoeld om het concurrentievermogen van de Europese economie te vergroten. Het voorstel voor een blauwe kaart is niet gedaan om simpelweg de beste krachten aan te trekken en de rest te weren, want dat zou in ontwikkelingslanden leiden tot een intellectuele aderlating.
De huidige trend is dat de overgrote meerderheid van de hooggekwalificeerde arbeidskrachten niet naar de EU maar naar de VS, Canada of Australië emigreren. Als we die trend willen ombuigen, moeten we ambitieus zijn. Het Parlement staat op het punt een verslag aan te nemen dat een toch al zeer bescheiden Commissievoorstel nog verder zou verzwakken. Voor alle duidelijkheid: de ALDE-Fractie staat vierkant achter de blauwe kaart. We zijn echter van mening dat de huidige tekst niet alleen tekortschiet om de broodnodige verandering voor legale migratie teweeg te brengen maar bovendien de protectionistische praktijken van de lidstaten bevestigt.
We weten allemaal dat de Raad zich voortvarend heeft getoond in het doen van verreikende uitspraken maar we weten ook dat te vaak paal en perk wordt gesteld aan doeltreffende besluitvorming doordat de lidstaten niet echt in staat zijn samen te werken in hun wederzijds belang en dat doeltreffende besluitvorming op dit gebied wordt ondermijnd door een zeer emotioneel en warrig debat over legale migratie, als gevolg van een gebrek aan eensgezindheid.
Het programma van Tampere, het Haags programma, het Franse immigratiepact, het programma van Stockholm – uiteindelijk komen deze initiatieven allemaal neer op de omzetting van de basisafspraken in concrete en doeltreffende maatregelen. Als we willen dat de EU profiteert van de voorgestelde regeling, zullen we ambitieus moeten zijn. Ik hoop daarom dat u morgen dienovereenkomstig zult stemmen.
Bogusław Rogalski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de gegevens die momenteel beschikbaar zijn, waarschuwen ons dat de Europese Unie geen locatie is die regelmatig wordt gekozen door hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen, in tegenstelling tot landen als de Verenigde Staten, Canada of Australië. Slechts 5,5 procent van de hooggekwalificeerde immigranten uit de Maghreblanden komt bijvoorbeeld naar de EU, terwijl circa 54 procent wordt toegelaten tot de Verenigde Staten en Canada. Dit komt door het enorme verschil tussen de toelatingssystemen voor migranten in de EU, waardoor het verkeer tussen landen ernstig wordt gehinderd. Slechts zes lidstaten hebben speciale werkgelegenheidsprogramma's voor hooggekwalificeerde migranten.
Daarom is het van cruciaal belang dat de lidstaten kiezen voor een meer coherente benadering van het Europese migratiebeleid, waarin ook integratie en politieke kwesties worden opgenomen. We moeten onze verordeningen harmoniseren, zodat we de migrantenstromen van en naar Europa kunnen beheersen en hooggekwalificeerde migranten een betere kans kunnen bieden.
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteurs danken voor hun positieve benadering van deze gedeeltelijke – maar zeer langverbeide –, positievere maatregelen inzake migratie en de positie van onderdanen van derde landen in de Europese Unie. Ik ben ook blij met het positievere oordeel van de Commissie over bepaalde amendementen van het Parlement.
Mijn fractie, de groenen, heeft aldoor gestreefd naar rechten die zo gelijkwaardig mogelijk zijn met die van EU-onderdanen – een reeks gemeenschappelijke rechten – en een regeling die zo open en gastvrij mogelijk is. Ik ben het alleszins eens met de collega’s die zeggen dat het een schande is dat EU-onderdanen op dit moment niet gelijk worden behandeld, maar ik zou er bij u allen op willen aandringen niet te kiezen voor de behoedzame benadering van onze lidstaten die de eigen onderdanen gelijk behandelen door onderdanen uit derde landen te bestraffen.
Het lijdt geen enkele twijfel dat de EU behoefte heeft aan werknemers op uiteenlopend vaardigheidsniveau. We hebben mensen uit allerlei landen – India, Nieuw-Zeeland, Ghana, China, welk land dan ook – nodig die hun vaardigheden willen komen inzetten en ontwikkelen. Daarom verlenen wij geen steun aan amendement 84 en zeker ook niet aan amendement 24, want dat beoogt een blauwe kaart alleen te verstrekken aan hooggekwalificeerde migranten die afkomstig zijn uit landen waarmee we eerder al een partnerschapsovereenkomst zijn aangegaan. Ik weet niet goed wat de Verenigde Staten daarover te zeggen zouden hebben.
Het klopt dat we voorzichtig moeten omgaan met bepaalde sectoren in de armste landen van de wereld maar we moeten ook opletten dat mensen uit die sectoren niet de enige zijn die worden belet hun vaardigheden in de Europese Unie te ontwikkelen. We moeten er ook op toezien dat we dit specifieke voorstel niet aangrijpen om een algemeen ontwikkelingsbeleid op te stellen. Dit is een algemeen voorstel. Het dekt alle potentiële landen wereldwijd. Ja, we moeten eveneens de vaardigheden in onze eigen lidstaten zoveel mogelijk verbeteren en daarom steunen wij het amendement dat bijvoorbeeld de antidiscriminatiewetgeving in herinnering brengt, die naar wij hopen ook ambitieus zal zijn in haar volgende fase.
Al met al steunen we alle amendementen die de rechten van personen waarborgen en stemmen we tegen alle amendementen die beogen die rechten te annuleren. We verwelkomen de inspanningen om de procedures te vereenvoudigen, maar betreuren het dat het Parlement niet ambitieuzer is geweest, met name ten aanzien van de blauwe kaart, en dat het in feite nieuwe hindernissen heeft opgeworpen. Het is dus onwaarschijnlijk dat we dit voorstel in zijn huidige vorm zullen steunen, hoewel we het zeker eens zijn met de achterliggende gedachte.
Giusto Catania, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook ik schaar mij achter condoleances aan het adres van mevrouw Klamt.
Ik wil graag onmiddellijk overgaan tot de kern van het debat van vandaag, aangezien de Europese Unie een schizofreen immigratiebeleid blijft voeren. Dit gebeurt er in het beleid van de lidstaten: zij hebben het pact inzake immigratie en asiel ondertekend, waarin uitdrukkelijk staat vermeld dat nulimmigratie schadelijk en onrealistisch is voor de Europese Unie, maar dan ontdekken wij dat de Minister van Binnenlandse Zaken van mijn land ervoor pleit om de grenzen de komende twee jaar dicht te houden.
Het communautaire immigratiebeleid blijft schizofreen. De heer Gaubert heeft gelijk als hij zegt dat wij een demografische crisis in Europa tegemoet zien en dat wij meer immigratie nodig hebben. De Commissie heeft het ons uitgelegd: wij hebben tot 2060 50 miljoen immigranten nodig, maar wij doen niets om ze binnen te halen. Integendeel, wij hebben bij voorbaat het terugkeerbeleid geharmoniseerd.
Vandaag debatteren wij over een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning voor uitsluitend degenen die zich al op Europees grondgebied bevinden, en wij voeren de blauwe kaart in voor hooggekwalificeerde werknemers, die slechts tussen 1,5 à 3 procent van het aantal immigranten in Europa uitmaken, een uiterst klein percentage dus vergeleken met onze werkelijke behoeften aan werknemers in Europa.
Er zijn op dit moment in de Europese Unie ongeveer 6 miljoen illegale werknemers die zich al op de arbeidsmarkt bevinden, en die in deze illegale positie worden gehouden omdat een dergelijke situatie duidelijk handig is om de loonkosten te drukken en om op de sociale uitkeringen te bezuinigen.
Wij vinden dat wij zouden moeten beginnen met een proces van regularisatie van de werknemers die zich al op de arbeidsmarkt bevinden. Wij vinden de blauwe kaart een verkeerd idee, omdat een selectie wordt gemaakt voordat immigratie effectief plaatsvindt; wij vinden dat de definitie van hooggekwalificeerde werknemers te beperkt is, en wij vinden dat de communautaire preferentie een vorm van discriminatie is.
Wij vinden dat men het in het asielbeleid over een andere boeg moet gooien. Wij beseffen heel goed dat de blauwe kaart een eerste signaal is om legale immigratiekanalen te openen, maar dit is niet genoeg om te garanderen dat onze fractie vóór dit verslag zal stemmen.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, de lidstaten moeten zelf blijven beslissen over de toelating van migranten op hun grondgebied en zo lang er in onze lidstaten mensen zonder werk zijn, blijf ik twijfels hebben bij de noodzaak om legale immigratie te stimuleren.
Het voorstel van de Commissie brengt een eenvoudige procedure niet dichterbij en die suggestie wordt wel gewekt. Naast het voorstel van de Commissie blijven nationale regelingen voor kennismigranten van kracht en zijn aanvullende eisen mogelijk. Wat is dan de toegevoegde waarde van de Europese regeling? Op deze manier wordt geen antwoord gegeven op de vraag van onderwijsinstellingen en bedrijven. Zij willen een eenduidig systeem voor werknemers en studenten van buiten de Europese Unie en dat gaat straks extra administratieve rompslomp opleveren, terwijl minder was beloofd. Ik zou ervoor willen pleiten het immigratiebeleid bij de lidstaten te laten, dan kan elke lidstaat een eigen heldere procedure hebben. In EU-verband kunnen we dan afspraken maken of mensen vrij mogen reizen en zich elders mogen vestigen.
Carl Lang (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister Jouyet, commissaris Barrot, mijn oprechte dank. Uw woorden hebben mij zojuist voorzien van argumenten voor mijn komende verkiezingscampagnes voor zover het de immigratiekwestie betreft. U had het namelijk zelf over – en ik citeer – een open Europese Unie, over het zich openstellen voor migratiestromen, over de voordelen van een blauwe kaart, die zoveel mogelijk mensen moet worden verstrekt, over het aantrekken van vaardigheden en over het niet belemmeren van immigratie.
Ogen dicht, oren dicht, verstand dicht: dat zou het devies van de Europese instellingen kunnen zijn als het om de kwestie van de immigratie gaat, ofschoon onze Europese volkeren al twintig jaar lang dagelijks lijden onder deze kwestie, met alle sociale en economische gevolgen van dien op het gebied van identiteit, veiligheid, onzekerheid op de arbeidsmarkt, armoede, werkloosheid.
Ik hoor hier praten over de rechten van immigranten, maar wie praat er over de sociale rechten van werknemers? Wie praat over de miljoenen, de tientallen miljoenen in Europa die in moeilijke sociale omstandigheden verkeren, die geen toegang hebben tot werk op welk niveau van de hiërarchie of van kwalificaties dan ook?
Overigens is het in Europa gevoerde integratiebeleid een beleid van ware nationale desintegratie, waaraan wij ten prooi zijn gevallen door een te ver doorgevoerde communautaire aanpak. De blauwe kaart die u voorstelt betekent niets anders dan dat er miljoenen nieuwe migranten uit de hele wereld worden aangezogen, terwijl niet dit beleid zou moeten worden gevoerd, maar een beleid van terugkeer, van nationale en communautaire preferentie, een beleid van nationale en communautaire bescherming.
Tot slot nog dit: door de elites van de derde wereld te plunderen, zult u de economische ontwikkeling van deze landen verhinderen. Deze volkeren en landen hebben kapitaal en verstand nodig. U onthoudt hun beide!
Carlos Coelho (PPE-DE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, beste collega's, in tegenstelling tot de vorige spreker ben ik een uitgesproken tegenstander van Fort Europa en daarom ben ik voor een actief beleid inzake toelating van economische immigranten.
De enige manier om tot een evenwichtig beleid op het gebied van immigratie te komen is een felle bestrijding van illegale immigratie en een moedige regulering van legale migratie. In dat perspectief hebben we voor de richtlijn over de blauwe kaart gestemd.
We willen migratie echter niet beperken tot hooggekwalificeerde mensen en andere, minder gekwalificeerde, werknemers buitensluiten. In de komende decennia zal de economische en sociale ontwikkeling van Europa afhankelijk zijn van de instroom van beide categorieën immigranten. En dan hebben we het over vele miljoenen mensen.
Daarom steun ik ook het voorstel voor een richtlijn inzake de invoering van één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning. Naast duidelijke voordelen als vereenvoudiging, beperking van de bureaucratie en het makkelijker maken van de controles op de geldigheid van vergunningen, wordt hierdoor ook een gemeenschappelijke rechtspositie gecreëerd voor werknemers uit derde landen die legaal in een lidstaat verblijven. Met uitzondering van seizoensarbeiders en hooggekwalificeerde werknemers, waar sectorale richtlijnen op van toepassing zullen zijn, komt iedereen in aanmerking voor een pakket gegarandeerde rechten, rechten die gelijk zijn aan die van de onderdanen van de betreffende lidstaat.
Deze gelijke behandeling in de hele Gemeenschap moet bijdragen aan de bestrijding van uitbuiting van werknemers en aan een betere integratie van deze werknemers, wat de sociale cohesie ten goede zal komen.
Ik ben het eens met Ewa Klamt: het is nuttig om één enkel systeem te ontwikkelen voor de toelating van hooggekwalificeerde werknemers, in plaats van 27 verschillende systemen te hebben. Ik ben het eens met de voorstellen van mevrouw Klamt om de toegangsvoorwaarden aan te scherpen en een mogelijke braindrain nog beter te voorkomen.
Voorzitter, ik spreek nogmaals mijn waardering uit voor de inspanningen die mevrouw Klamt en de heer Gaubert hebben geleverd en ik wil afsluitend nogmaals zeggen dat ik het betreur dat de mening van dit Parlement er niet zoveel toe doet. Alles wijst erop dat er in de Raad al een politiek besluit genomen is en dat men de stemming in het Parlement niet heeft afgewacht. Dat betreur ik.
Wolfgang Kreissl-Dörfler (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, eerst wil ik mijn collega Klamt mijn innige deelneming betuigen en haar met dit verslag feliciteren.
Ja, we hebben op onze arbeidsmarkten behoefte aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen, ook omdat we hier te weinig in opleiding en bijscholing hebben geïnvesteerd en te veel bekwame werknemers de werkloosheid hebben ingestuurd, die nu op de arbeidsmarkt niet meer beschikbaar zijn. Op lange termijn moeten we daarom zelf meer doen aan opleiding en bijscholing, en moeten we onze arbeidsmarkten meer voor hooggekwalificeerde immigranten openstellen.
De blauwe kaart is een eerste echte stap en houdt zelfs eventueel een triple win situatie in. Ten eerste kunnen bedrijven op middellange termijn hun vacatures met deskundigen invullen en van de nieuwe internationale knowhow profiteren. Ten tweede krijgen hooggekwalificeerde arbeidskrachten en hun gezinsleden een perspectief dat ze in hun land van herkomst waarschijnlijk niet zouden vinden, en ten derde kunnen ze, als ze tijdelijk of definitief naar hun land van herkomst terugkeren, een belangrijke bijdrage aan de economische ontwikkeling van hun land bieden.
De zorg dat dit tot een braindrain kan leiden, is terecht. Daarom vragen we om in de landen van herkomst, die getroffen zijn door emigratie en een tekort aan arbeidskrachten en vakmensen, vooral in de onderwijs- en gezondheidssector, niet actief aan te werven. Toch blijft dit een kwestie voor het ontwikkelingsbeleid die we in dit kader niet zullen kunnen oplossen. Bovendien moeten we inzien dat niemand het bezit van een land is. Net zoals onze burgers zonder al te grote hindernissen in andere landen werk kunnen zoeken of hun land kunnen verlaten, zo moeten ook mensen uit andere landen in de EU kunnen komen werken.
Bij ons geldt natuurlijk het beginsel van gelijke loon voor gelijk werk. Het klopt dat alles altijd beter kan, verbeteringen zijn ook noodzakelijk, maar voor mij is dit een eerste stap in de juiste richting.
VOORZITTER : EDWARD McMILLAN-SCOTT Ondervoorzitter
Gérard Deprez (ALDE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, waarde collega´s, allereerst wil ik, net als vele anderen, mijn felicitaties overbrengen aan onze twee rapporteurs: mevrouw Klamt, die ik namens mijn fractie condoleer, en Patrick Gaubert.
Mijnheer Jouyet, ik wil evenwel ook het Franse voorzitterschap hierbij betrekken. In ieder geval wat de blauwe kaart betreft, heeft het Franse voorzitterschap blijk gegeven van een hoge mate van betrokkenheid, waardoor er op het niveau van de Raad al een politiek akkoord kon worden bereikt. Het lijkt me echter dat er geen sprake was van een zelfde standvastigheid bij het verslag van de heer Gaubert.
Zoals de collega´s hebben opgemerkt, heeft de Europese Unie met deze twee verslagen een belangrijke stap gezet op het gebied van het immigratiebeleid. Wij weten het allemaal, en wij hebben het in de loop der laatste jaren nogal eens betreurd: dat wij het grootste deel van onze tijd en van onze middelen hebben gewijd aan een - noodzakelijke - bestrijding van illegale immigratie. Maar nu, met deze twee teksten, onderschrijft de Europese Unie de noodzaak en het belang van een actief beleid voor legale immigratie. Wij weten allen dat legale economische immigratie een noodzaak is voor het Europese continent, en het zijn niet de irrationele denkbeelden van een handvol fascisten die ons van mening zullen kunnen doen veranderen.
Door de lidstaten ertoe te verplichten één enkele verblijfs- en arbeidsvergunning toe te kennen, beoogt het verslag van onze collega Patrick Gaubert ook het recht van migrerende werknemers op gelijke behandeling op zoveel mogelijk terreinen zeker te stellen. Ik wil mijn vriend Giusto Catania een boodschap meegeven. Giusto, je hebt een domme opmerking gemaakt. De gecombineerde vergunning is niet alleen van toepassing op werknemers die zich reeds op het grondgebied van de Europese Unie bevinden, maar er zullen ook gelijke rechten zijn voor degenen die nog moeten komen, en niet alleen voor degenen die er al zijn. Dus neem me niet kwalijk, maar als je kritiek hebt op iets om argumenten te verzamelen voor verwerping van een verslag, moet je toch echt proberen om het goed te lezen.
Met het verslag van mevrouw Klamt wordt beoogd te bepalen welke voorwaarden moeten gelden voor binnenkomst in de Europese Unie van hooggekwalificeerde onderdanen, die we absoluut nodig hebben. Nog één ding hierover, want mijn liberale collega´s hebben daaraan enige overwegingen gewijd. Samen met hen betreur ik een aantal zaken. Het systeem – ik heb het niet over principes –, het systeem is iets te terughoudend, op bepaalde punten te protectionistisch, maar het betekent een wezenlijke vooruitgang en om die reden zal ik, op persoonlijke titel en als voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken voor de twee verslagen stemmen.
Mario Borghezio (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij hebben jarenlang, wat immigratie betreft, met tabellen vergezeld gaande oproepen gehoord waarmee ons het prachtige sprookje werd opgedist van de – ook met VN-rapporten gestaafde – noodzaak van continue expansie van de westerse economie. Wij hebben vooral Europese landen horen beweren dat er behoefte is aan tientallen of misschien wel honderden miljoenen nieuwe werknemers in Europa.
Nu heeft helaas de financiële crisis op iedereen in ons land een weerslag, zelfs op de grootste Italiaanse vakbond CGL, die ten minste bij monde van enkele van zijn leiders in de regio Veneto verklaart dat: ‘Eerlijk gezegd onze werknemers op het punt staan om hun baan te verliezen, en wij ons serieus moeten gaan bezighouden met het behoud van banen’ . De Commissie doet er daarom goed aan om al deze mooie sprookjes uit het verleden van de hand te wijzen en zich bezig te houden met die 3 procent die nog nuttig kan zijn, en wiens binnenkomst gerechtvaardigd zou kunnen zijn. Europa heeft inderdaad nog steeds behoefte aan gekwalificeerde immigranten, en zij kunnen nuttig zijn voor ons, maar de rechten van de landen die niet beroofd willen worden van hun beste breinen, vormen een groot obstakel.
Het voorstel is op zich goed, maar het eindstuk ervan ontbreekt, namelijk de bevordering en vergemakkelijking van de terugkeer van deze gespecialiseerde werknemers naar hun eigen landen, om deze te behoeden voor de gevolgen van de globalisering.
Hélène Flautre (Verts/ALE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, zes maanden na de beschamende stemming over de terugkeerrichtlijn, waarmee wij zo veel internationale hoon en kritiek hebben geoogst, betwijfel ik werkelijk of de Unie, naar aanleiding van de aanneming van deze twee teksten over de blauwe kaart en de gecombineerde vergunning, zich op het internationale toneel zal kunnen rehabiliteren. Waarom? Omdat ons een volwaardig Europees beleid op het gebied van legale migratie in het vooruitzicht was gesteld, en zulks zelfs met enige nadruk, en ons uiteindelijk derderangs werknemersstatussen zijn voorgeschoteld: zonder sociale hulp, met verlies van verblijfsvergunning in geval van verlies van werk, beperkte mogelijkheid tot lidmaatschap van een vakbond en beperking van de bewegingsvrijheid. Hieruit komt geen groots streven naar voren. De Unie zal de Verenigde Staten en Canada nog niet bij benadering kunnen beconcurreren met deze blauwe kaart, als dat trouwens al een lovenswaardig streven zou zijn.
Is het werkelijk te veel gevraagd om echte waarborgen te geven voor sociale bescherming, voor gelijke behandeling ten opzichte van autochtone werknemers? Geven wij er de voorkeur aan deze werknemers te reduceren tot corveekrachten? Zouden zij en hun gezinsleden op teveel rechten aanspraak mogen maken als het VN-Verdrag inzake de bescherming van migrerende werknemers wordt geratificeerd?
Ten slotte vraag ik mij af - vraag ik ù – welke zin het heeft om migrerende werknemers naar de Unie te lokken en tegelijkertijd te weigeren de situatie te reguleren van mensen die al in de EU werken, die legaal werken maar zonder verblijfsvergunning. De Unie zet een beleid van legale migratie op poten, maar met tegenzin, en nu dreigen utilitaire uitgangspunten en uitzonderingen op gelijke rechten, waartoe elke lidstaat heeft besloten, de overhand te krijgen. Wanneer zullen wij begrijpen - en bovenal aanvaarden - dat migratie een kans is, dat ze mogelijkheden verschaft op het gebied van menselijke ontwikkeling, van sociale en economische ontwikkeling, zelfs van de zuidelijke landen en met het oog op de interculturele dialoog, waarover wij dit jaar zoveel ophef maken?
Eva-Britt Svensson (GUE/NGL). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, door onder andere Frontex wordt erg kwetsbare mensen de toegang tot de EU ontzegd, en de EU bouwt muren waar mensen met een grote behoefte aan bescherming moeilijk doorheen kunnen breken. Tezelfdertijd wordt nu voorgesteld om door middel van de “blauwe kaart” een speciale toegang voor bepaalde mensen te creëren, een speciale toegang voor hooggekwalificeerde werknemers met erg hoge eisen wat het opleidingsniveau en de beroepservaring van die mensen betreft en met een minimumsalaris dat bijvoorbeeld in Zweden ten minste 43 000 kroon of 4 300 euro per maand zou moeten bedragen. Gewone werknemers of mensen die nood hebben aan bescherming, hoeven zich niet druk te maken, maar hoogopgeleide mensen – de mensen die de derde wereld zelf nodig heeft om de situatie in die landen te verbeteren – die zijn welkom. Ik ben wat mij betreft ingenomen met openheid en immigratie, maar op voorwaarde dat niemand wordt gediscrimineerd op grond van het land van herkomst of het opleidingsniveau.
Gerard Batten (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie haalt liever nog meer arbeidsmigranten binnen in plaats van te proberen een oplossing te vinden voor het probleem van de reeds werkloze Europeanen in de lidstaten. Degenen die een werkvergunning, de zogenaamde blauwe kaart, krijgen, mogen na anderhalf jaar verhuizen naar een andere lidstaat. Dat geldt tevens voor hun gezinsleden en de personen te hunnen laste. Zo is dat vastgelegd in het op komst zijnd gemeenschappelijke immigratiebeleid van de Europese Unie, dat bepaalt wie wel en wie niet naar lidstaten mag migreren en op welke voorwaarden.
Groot-Brittannië beweert over een “opt-out” van dit beleid te beschikken, maar het Verdrag van Lissabon is koninklijk bekrachtigd en aangenomen mag worden dat het volledig wordt geratificeerd door de andere lidstaten. Indien en wanneer het Verdrag van Lissabon volledig wordt geratificeerd, zal de “opt-out” van Groot-Brittannië van generlei waarde blijken te zijn en zullen wij vrijwel zeker gedwongen worden tot naleving van deze richtlijn.
Roberto Fiore (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijns inziens is het een strategische fout van Europa om te denken dat wij gekwalificeerd personeel uit andere landen en uit andere continenten moeten binnenhalen. Veeleer zouden het onze instituten, scholen en universiteiten moeten zijn die aan de hand van een nieuwe strategische aanpak mensen hoog opleiden. Wat dus ontbreekt, is een idee over hoe de toekomst van Europa eruit zal zien. Niemand denkt erover na wie wij in de komende tien of vijftien jaar moeten vragen om onze fabrieken of geavanceerde installaties te leiden.
Wij moeten erbij zeggen dat dit zeker gepaard zal gaan met een aantasting van de sociale waarborgen van degenen die in Italië of in andere Europese landen dergelijke werkzaamheden verrichten. Er zal salarisdumping zijn, wat typisch is voor bepaalde immigratiebeleidslijnen. Wij mogen er bovendien niet aan denken dat wij in een dramatische crisis tengevolge van financiële ineenstorting, naast de problemen van onze werklozen er ook nog de problemen van de werklozen van buiten de EU erbij krijgen, die noodgedwongen een probleem gaan vormen voor de openbare orde en de veiligheid van onze volkeren.
Dumitru Oprea (PPE-DE) . – (RO) “Wij zijn geen Fort Europa”, zei de heer Jouyet. Dat is inderdaad waar. De twee verslagen die we vanmiddag gehad hebben, vormen het bewijs van Europa's openheid en van het feit dat Europa het globaliseringsproces accepteert en steunt. Ik verwacht dat met deze Europese werkvergunning een hele reeks problemen met betrekking tot de illegale immigratie waar Europa nu mee te maken heeft, zal worden opgelost. Dat blijkt wel uit de ervaringen van de Verenigde Staten met hun Green Card-regeling.
Europa dient aan te tonen dat het vóór openheid is. Dat is des te meer nodig aangezien volgens het verslag slechts 5,5 procent van de immigranten naar de Europese Unie komt, terwijl 50 procent van de hooggekwalificeerde immigranten naar de VS of Canada trekt. Waarom zijn wij geen aantrekkelijke bestemming? Waarom is er zo’n enorm verschil tussen de salarissen hier en die in de Verenigde Staten en Canada? Is er een pijnlijker blijk van ons gebrek aan aantrekkingskracht?
Tegen de achtergrond van de huidige crisis is dit een gebaar van fair play, een normaal gebaar van Europa's zijde, dat tegenwicht nodig heeft in de vorm van openheid tegenover arbeidskrachten uit derde landen. Dit beleid inzake Europese kaarten dient echter wel op een logische manier te worden uitgevoerd, zodat het niet tot grote onevenwichtigheden leidt of grote problemen veroorzaakt in de landen waar de specialisten oorspronkelijk vandaan komen.
Claudio Fava (PSE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, onze fractie is redelijk tevreden over deze twee voorstellen. Wij zijn hier redelijk maar niet volledig tevreden over, zoals wordt aangetoond door het aantal amendementen waarmee wij hebben geprobeerd bij te dragen aan de verbetering van deze teksten. Wij zijn ook slechts redelijk tevreden omdat er een gebrek is aan ambitie. Wij vinden dat men meer en beter had kunnen doen.
Er zijn tekenen van openstelling en van een civiele houding die echter, soms zelfs in het debat binnen dit Parlement, snel worden opgevolgd door tekenen van een rigide houding, vooral van de kant van de Raad, evenals door een sterk protectionisme. Dit heeft ook betrekking op de blauwe kaart: er is weerstand tegen enkele centrale beginselen, zoals ‘gelijke beloning voor gelijk werk, dat een onaantastbaar en natuurlijk beginsel is. Zelfs daarbij zijn wij een aantal punten van scherpe onenigheid tegengekomen.
Wij vinden het van fundamenteel belang om het beginsel van de communautaire preferentie achter ons te laten. Wij moeten het idee achter ons laten dat er een Europa van twee snelheden is en dat daarom dit beginsel zou moeten worden toegepast. Er zijn andere inclusieve beginselen die uiting geven aan een in politiek en sociaal opzicht civiel gedrag en die deel uit zouden moeten maken van het immigratiebeleid. Legale immigratie betekent gelijkwaardigheid en gelijke kansen, want anders keren wij terug naar een selectieve, gedeeltelijke en discriminerende immigratie. Dat willen wij vermijden.
Namens mijn fractie steun ik daarom ook het voorstel dat de heer Moreno de Commissie heeft gedaan. Laten wij proberen ons een blauwe kaart voor te stellen die niet is gekoppeld aan die 3 procent hooggekwalificeerde immigranten, maar legale en concrete maatregelen probeert te vinden voor openstelling van de markt tot immigratie. Immigratie moet inclusie betekenen; als ze een kwestie van selecteren wordt, is er geen sprake meer van een positief beleid.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, met de ontwerprichtlijnen en de twee verslagen wordt uitvoering gegeven aan het meer algemene immigratiebeleid van de Europese Unie, dat als doel heeft goedkope arbeidskrachten te verzekeren waarmee het Europees kapitaal zijn winst kan verhogen.
De richtlijn over het verstrekken van een blauwe kaart voor toegang tot en werk in de Europese Unie aan hooggekwalificeerde immigranten zorgt ervoor dat de knappe koppen uit armere landen worden weggekaapt, en de Europese monopolies aldus een betere concurrentiepositie kunnen verwerven in de wereld, vooral ten opzichte van de Verenigde Staten. Ze geeft de kaarthouders geen substantiële rechten of voordelen, omdat daaraan de voorwaarde is gekoppeld dat er een arbeidscontract is gesloten. Hun salaris zal ook officieel op een lager niveau vastgesteld worden.
De tweede richtlijn en het tweede verslag over één enkele verblijfs- en werkvergunning gaan dezelfde kant op. Alleen degenen die zeker zijn van een baan zullen de Europese Unie binnen kunnen komen en een vergunning kunnen krijgen. De immigranten zijn dus overgeleverd aan de werkgevers. Ontslag staat gelijk aan uitzetting. Voor illegale immigranten is er de bijl van het Europees pact inzake immigratie, met een opsluiting van achttien maanden, uitzetting en een inreisverbod van vijf jaar.
Het algemene beleid van de Europese Unie legaliseert de wrede en barbaarse exploitatie van immigranten en meer in het algemeen van de werknemers van de Europese Unie.
We steunen de strijd van immigranten om gelijke arbeids- en sociale rechten; wij steunen de strijd om de rechten van werknemers in de hele Europese Unie te beschermen en uit te breiden.
Hélène Goudin (IND/DEM). – (SV) Een van de argumenten die worden aangehaald als reden waarom de EU geen aantrekkelijke bestemming is voor immigratie van gekwalificeerde werknemers, is dat er verschillende regelingen zijn voor toegang tot en verblijf in de lidstaten. In de toelichting bij het verslag staat verder te lezen dat de verschillende nationale regelingen leiden tot concurrentie tussen de lidstaten. Dat wordt als iets negatiefs voorgesteld. Ik zou willen zeggen dat het precies dat is – dat de systemen niet uit hetzelfde hout zijn gesneden maar dat verschillende oplossingen met elkaar hebben mogen concurreren – dat Europa succesvol heeft gemaakt.
We kunnen zien dat bepaalde landen, bijvoorbeeld Zweden, succesvoller zijn geweest. Zweden heeft onder andere geïnvesteerd in opleiding en talenonderwijs, waardoor Zweden een van de meest concurrerende landen is geworden met bedrijven als Ericsson, Volvo en Ikea. Het probleem van de gebrekkige concurrentiekracht in veel van de lidstaten, heeft er veeleer mee te maken dat de Unie gekenmerkt wordt door protectionisme en subsidies aan sectoren die verre van concurrerend zijn. Men heeft zich toegespitst op kunstmatige ademhaling in plaats van op structurele veranderingen.
Luca Romagnoli (NI). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ziehier het zoveelste absurde initiatief van de EU: de invoering van een blauwe kaart die het mogelijk maakt migrerende werknemers, die op incorrecte wijze worden omschreven als hooggekwalificeerd, toegang te verlenen tot de EU.
Volgens de rapporteur zal daarmee het hoofd kunnen worden geboden aan de dalende demografische trend. Zij zegt: ’In Duitsland zijn er bijvoorbeeld 95 000 ingenieurs nodig’. Wel, u kunt ervan op aan dat, als zij goed betaald werden, wij enkele duizenden ingenieurs uit Italië zouden kunnen sturen. Dit absurde initiatief onttrekt niet alleen gekwalificeerd personeel aan ontwikkelingslanden, maar houdt evenmin rekening met de werkloosheid onder geschoolden in Europa en met de terechte angsten van onze jonge afgestudeerden. In plaats van deze jongeren een steuntje in de rug te geven bij de aanvang van hun beroepsleven, hun studie- en onderzoekcapaciteiten te versterken en hun een toekomst met werk en scholing te garanderen, introduceren wij de zoveelste factor van twijfelachtige concurrentie en twijfelloze uitbuiting.
Het evenwicht tussen dement en crimineel menselijk handelen is vaak wankel, en het lijkt mij dat de EU ons hier vandaag een voorbeeld van geeft.
Simon Busuttil (PPE-DE). – (MT) Ik ben ingenomen met het verslag van Ewa Klamt en Patrick Gaubert over de blauwe kaart en de één enkele aanvraagprocedure. Dit is de eerste keer dat wij zogezegd een raam openzetten voor beleid inzake legale migratie. Dit zijn buitengewoon belangrijke verslagen, omdat we op basis hiervan ons toekomstig beleid over dit extreem belangrijk onderwerp vormgeven kunnen. Bovendien wordt immigranten hiermee voor het eerst een legale mogelijkheid geboden om het grondgebied van de Europese Unie binnen te komen en bij ons te komen werken.
Dit alles dient echter geplaatst te worden binnen het kader van een duidelijk beleid. Als ik het goed begrepen heb, dient het immigratiebeleid waarvoor we ons nu zouden moeten uitspreken, gebaseerd te zijn op het recht van de EU-lidstaten volledig zelf te bepalen hoeveel arbeidskrachten er recht van binnenkomst verleend wordt. Zoals reeds eerder gezegd werd, dienen we het beginsel van communautaire preferentie, in het kader waarvan burgers van de Europese Unie voorrang krijgen boven burgers van niet-EU-landen, intact te laten.
Ik denk dat we met deze uitgangspunten niet alleen een beleid inzake legale migratie kunnen ontwikkelen, in het kader waarvan hooggekwalificeerde arbeidskrachten een blauwe kaart kunnen krijgen, maar dat we zelfs al kunnen beginnen te werken aan andere voorstellen waarvan ik weet dat die in de komende maanden door de Commissie ingediend zullen worden, om precies te zijn over de mogelijkheid tot het verstrekken van werkvergunningen aan minder hoogopgeleide arbeidskrachten.
Het debat van vandaag dient ook gezien te worden in het licht van ons beleid inzake illegale en niet legale immigratie. Ik zeg dit omdat, indien ons immigratiebeleid niet geloofwaardig overkomt, we ook niet verwachten mogen dat de burgers het ons toevertrouwen onze arbeidsmarkten open te stellen voor legale migratie. Ik denk dat beide zaken hand in hand gaan en parallel dienen te lopen, anders weet ik zeker dat we geen stap vooruit komen. Er is nog een aantal zaken waar we, wat het beleid inzake illegale immigratie betreft, nog eens goed naar kijken moeten. Ik denk daarbij bijvoorbeeld aan de wet inzake sancties tegen werknemers die illegaal onderdanen van derde landen, of zelfs illegale immigranten, in dienst hebben. We dienen ruim gebruik te maken van deze wet om dit soort werkgevers naar behoren te straffen. De afschrikwekkende werking die daarvan uitgaat kan namelijk helpen de toevloed van illegale immigranten te dempen.
Er is nog een ander voorstel dat, naar de Europese Commissie heeft aangekondigd, in de komende weken zal worden ingediend, en wel de herziening van de Dublin-wet inzake de verantwoordelijkheid die landen op zich dienen te nemen bij de behandeling van asielaanvragen van zich reeds op hun grondgebied bevindende immigranten. Wij wachten dit voorstel met spanning af.
Tot slot is het goed om op te merken dat, indien het Verdrag van Lissabon reeds in werking was geweest, de rechtsgrondslag van deze voorstellen er geheel anders uitgezien zou hebben. Het Verdrag van Lissabon zou de Europese Unie nieuw elan gegeven hebben bij het aandragen van oplossingen op het gebied van immigratie. Ik denk dat de tegenstanders van het Verdrag van Lissabon geen enkele reden hebben tot zelfgenoegzaamheid over het feit dat het Europees immigratiebeleid nu niet zo krachtig is als het had kunnen zijn.
Martine Roure (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, op het gebied van immigratie moet de Europese Unie zich voorzien van efficiënte hulpmiddelen, en de wereld heeft behoefte aan beschermingsmethoden om hen die lijden in een vroeg stadium hulp te bieden.
De internationale gemeenschap in het algemeen en Europa in het bijzonder zijn er jammer genoeg niet op voorbereid, ofschoon we in een eeuw leven die wegens de globalisering de eeuw zal zijn van de volksverhuizingen. In al onze vooruitblikken moeten wij deze realiteit absoluut in het oog houden.
Ten aanzien van de blauwe kaart moeten we migrerende werknemers gastvrijheid kunnen bieden, zonder evenwel landen te plunderen door het vasthouden van degenen die nodig zijn voor de ontwikkeling ervan. Daarom willen wij hulp bieden om ervoor te zorgen dat hoog gekwalificeerde werknemers voor cruciale sectoren in hun landen van herkomst kunnen worden opgeleid. Ook moeten wij circulaire migratie stimuleren.
Ik wil mijn korte betoog afsluiten door eraan te herinneren dat we een Europese solidariteit nodig hebben die zich tot de ontwikkelingslanden uitstrekt. Als we het dan toch moeten hebben over haalbaarheid: waar een - politieke - wil is, is een weg. Dat is wel gebleken uit het reactievermogen tijdens de huidige financiële crisis.
Hubert Pirker (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte vertegenwoordigers van de Raad, de debatten onder de collega's zijn duidelijk gepolariseerd. De rechterzijde vreest massale illegale immigratie – de heer Romagnoli is er niet meer om de discussie verder te zetten – en de linkerzijde is bezorgd dat illegalen geen werk zullen vinden. Wij willen geen van beide, noch massale illegale immigratie, noch de tewerkstelling van illegalen en bijgevolg hun legalisatie. Wat we met de blauwe kaart werkelijk willen bereiken, is een stap in de richting van beheerste immigratie van hooggekwalificeerde arbeidskrachten in de afzonderlijke lidstaten van de Europese Unie.
Met deze blauwe kaart en de uniforme regelgeving voor verblijf- en werkvergunningen creëren we precies het instrument dat een lidstaat in staat zal stellen om te reageren en hooggekwalificeerde medewerkers naar zich toe te halen indien hij er werkelijk behoefte aan heeft. Ook zorgen we voor een uniforme regelgeving voor de afgifte en de controle van de blauwe kaart binnen Europa. Ik ben tevreden over het feit dat de Raad mijn voorstel in de uitvoeringsbepalingen heeft overgenomen, namelijk om de blauwe kaart met het symbool te voorzien van het land waardoor de kaart is uitgegeven en waarvoor de werk- en verblijfsvergunning geldt. Dat betekent voor Oostenrijk dat er een rood-wit-rode blauwe kaart komt; de andere lidstaten zullen een gelijkaardige oplossing hebben.
De stimulans dat mensen na drie jaar naar een andere lidstaat kunnen gaan om te werken, wanneer aan de voorwaarden wordt voldaan en er behoefte aan is, vind ik positief. Een andere belangrijke regel is dat de blauwe kaart vervalt wanneer er blijkbaar geen behoefte meer is. Dat wordt duidelijk als de werknemer meer dan zes maanden onafgebroken werkloos is. Dan blijkt namelijk dat er geen vraag meer naar is en wordt de blauwe kaart ongeldig. Ik wil de Raad voorstellen de werknemer te verplichten bij de nationale autoriteiten te melden wanneer hij of zij werkloos wordt, anders is het onmogelijk te controleren wanneer de periode van zes maanden eindigt.
Ten slotte zou ik willen zeggen dat deze blauwe kaart een instrument voor de lidstaten is om indien nodig flexibel te reageren. Deze blauwe kaart is voor de Europese Unie een kans om een aantrekkelijke economische plaats te zijn en te blijven. Zij is een stimulans voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten om niet naar de VS, Canada of Australië te gaan, maar om ten minste voor een bepaalde tijd de Europese Unie als woon- en werkplaats te kiezen. Ik ben ervan overtuigd dat we met deze blauwe kaart erin geslaagd zijn om een belangrijke stap te zetten in de richting van een beheerste immigratie volgens de vereisten, mogelijkheden en behoeften van de lidstaten.
Stavros Lambrinidis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, er is nu al meer dan tien jaar geen inhoudelijk debat meer geweest over hoe de lidstaten kunnen samenwerken om Europa niet alleen een aantrekkelijkere bestemming te maken voor de legale immigranten die onze gemeenschappen hard nodig hebben maar ook een menswaardigere plek te maken voor degenen die al onder ons zijn.
De recente “terugkeerrichtlijn” die, zoals we weten, veel arme immigranten als gewone criminelen behandelt, is kenmerkend voor de haast monomane manier waarop Europa zich richt op een politionele benadering van het immigratiebeleid.
De belangrijkste reden hiervoor is dat de meeste lidstaten van de Europese Unie het nog niet is gelukt om, in de eerste plaats, doelmatige integratieprogramma’s voor immigranten in de praktijk te brengen en in de tweede plaats een groot deel van de bevolking ervan te overtuigen dat de onvermijdelijke toename van multiculturele gemeenschappen een wenselijke ontwikkeling is die onze economie en maatschappelijke groei bevordert.
Binnen dit kader kan men alleen maar blij zijn met de wetgevingsinitiatieven die we vandaag bespreken. Dit is misschien wel de eerste serieuze poging om een gemeenschappelijk Europees immigratiebeleid te ontwikkelen, ondanks het feit dat een aantal voorstellen nogal timide is en gepaard gaat met problemen. Aan enkele van die problemen proberen wij het hoofd te bieden door middel van amendementen, zoals het terecht door vele collega´s genoemd risico dat de arme landen van hun hooggekwalificeerde werknemers worden beroofd.
Tegelijkertijd betreffen deze afzonderlijke regelingen echter slechts een klein aantal mensen, namelijk de zogenaamd bevoorrechte legale immigranten. We hebben nu daadkrachtige wetgevingsinitiatieven nodig om Europese regels in te kunnen voeren voor legaal werken en voor de miljoenen andere werknemers die onze economieën en gemeenschappen nodig hebben.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, de Europese Unie wordt door hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen nog steeds als onaantrekkelijk ervaren, terwijl ongeschoolde immigranten met duizenden tegelijk komen. Het Europese immigratiebeleid vereist daarom een ruime en consequente algemene benadering die betrekking heeft op vrede en veiligheid, het Europese ontwikkelingsbeleid en de beleidsvormen voor integratie en werkgelegenheid.
Met het wetgevingsvoorstel wordt een poging gedaan om gemeenschappelijke criteria vast te leggen voor een snelle procedure voor binnenkomst van hooggekwalificeerde immigranten. We hebben gemeenschappelijke en uniforme definities nodig voor toegang tot 27 verschillende arbeidsmarkten.
Iedereen erkent dat de Europese Unie de mogelijkheid moet hebben om voor langere tijd geschoolde arbeidskrachten uit derde landen te gebruiken. Dat is noodzakelijk om haar concurrentiepositie te verbeteren en de economische groei te stimuleren. We hebben echter eerst een aantal voorwaarden nodig. Als lid van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, ben ik van mening dat de eerste voorwaarde moet zijn een erkend universitair diploma van de hooggekwalificeerde personen of drie jaar beroepservaring.
Het ontwikkelingsbeleid moet de beschikbaarheid van arbeidskrachten uit derde landen waarborgen. De rapporteur – die ik wil condoleren met de treurige gebeurtenis – benadrukt dat immigratie met het oog op een hooggekwalificeerde baan op lange termijn geen oplossing is voor de economische en demografische problemen, aangezien economische immigratie over het algemeen een weerslag heeft op de nationale arbeidsmarkten in de lidstaten.
Het subsidiariteitsbeginsel moet worden toegepast zolang we geen uniforme sociale stelsels en uniforme arbeidswetgeving hebben. Daarom beveelt het Europees Parlement een strikte naleving van het beginsel van de communautaire preferentie aan. De lidstaten mogen zelf bepalen hoeveel immigranten uit derde landen ze binnen het kader van hun nationale soevereiniteit willen toelaten en ze moeten ook het recht hebben om een nulquotum vast te stellen.
Het valt onder de discretionaire bevoegdheid van de desbetreffende lidstaat om te besluiten of al dan niet een blauwe kaart wordt toegekend, zelfs als aan de voorwaarden is voldaan. Er ontstaat Europese meerwaarde door mobiliteit, dat wil zeggen indien een immigrant na twee jaar legaal werken in een bepaalde lidstaat naar een andere lidstaat gaat.
Karin Jöns (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, om de illegale migratie onder controle te krijgen, om de uitdagingen van de demografische verandering het hoofd te bieden, om ons concurrentievermogen te versterken en om tegelijk zoveel mogelijk de sociale vrede te garanderen, hebben we nu meer dan ooit behoefte aan een gemeenschappelijk immigratiebeleid. Daarover zijn we het in dit halfrond eens. Daarom bedank ik alle vier de rapporteurs voor hun goede samenwerking.
Voor mijn fractie moet een gemeenschappelijk immigratiebeleid alle migranten omvatten, anders schiet het tekort. Dat betekent dat het beginsel van gelijke behandeling onbeperkt voor iedereen moet gelden, als het gaat om de rechten van werknemers en om toegang tot onderwijs en sociale zekerheid Daarom vraag ik u morgen voor de amendementen van mijn fractie te stemmen. De kaderrichtlijn moet ook voor seizoenarbeiders, vluchtelingen of tijdelijke asielzoekers gelden.
Wat de blauwe kaart betreft, zou ik graag het resultaat van de stemming in de bevoegde commissie morgen willen veranderen, zodat de Europese arbeidsmarkt niet enkel wordt opengesteld voor immigranten uit landen waarmee we al een partnerschapsovereenkomst hebben. Er mag geen dergelijke beperking zijn. Ik ben blij te horen dat de Commissie dezelfde mening is toegedaan.
Ten slotte nog een woordje aan de Raad. Ik roep u nadrukkelijk op om bij deze gelegenheid beide richtlijnen gelijktijdig aan te nemen. Als we het echt menen met gelijke behandeling, mogen we de beginselen van gelijke behandeling niet eerst voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten en later misschien ook voor alle andere immigranten laten gelden.
Inger Segelström (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de rapporteur, mevrouw Klamt, en de schaduwrapporteurs bedanken voor hun interessant verslag. Als noordse sociaaldemocraat had ik graag uw steun gehad om ervoor te zorgen dat collectieve overeenkomsten ook voor de blauwe kaart van de EU zouden gelden. Ik denk dat dit noodzakelijk zal zijn, maar ik maak er mij niet al te veel zorgen over dat het niet zal worden uitgevoerd. Het Parlement had op dit punt echter het voortouw moeten nemen.
Wat nu goed is, is dat duidelijk is vastgelegd dat werkgevers die de regels overtreden en niet nagaan of ze illegale werknemers in dienst hebben, strafrechtelijk kunnen worden vervolgd en ook verplicht kunnen worden om wat ze te weinig aan lonen en dergelijke meer hebben betaald, achteraf te betalen. Het is ook goed dat onderdanen van derde landen gedurende de periode in kwestie naar huis kunnen gaan en nadien naar de EU terug kunnen keren. Dat toont aan dat we de ongerustheid van derde landen over braindrain ernstig nemen. Het stemt mij ook tevreden dat de lidstaten rekening moeten houden met nationale en regionale arbeidsmarkten, en ik steun het besluit daarover. Dat toont aan dat degenen die zich al in onze landen bevinden en werkloos zijn, als eerste in aanmerking komen voor een baan. Dat is met name belangrijk nu de werkloosheid stijgt in het zog van de financiële crisis, en specifiek ook wanneer xenofobie in vele van onze lidstaten een bedreiging voor de democratie vormt.
Roselyne Lefrançois (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik hecht er in de eerste plaats aan de rapporteur en de schaduwrapporteurs te bedanken voor hun geest van samenwerking. Deze richtlijn is de eerste tekst van gewicht op het gebied van legale immigratie. Daarmee wordt beoogd de komst van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen naar de Europese Unie aan te moedigen, van wie de meeste nu liever naar de Verenigde Staten of Canada gaan. Dankzij de blauwe kaart kunnen zij voortaan profiteren van tal van rechten voor henzelf en hun gezin.
Natuurlijk lopen we het gevaar ervan te worden beschuldigd dat we selectieve immigratie ondersteunen, maar ik herinner er graag aan dat de Raad zich stelselmatig heeft verzet tegen een horizontale, op alle immigrerende werknemers van toepassing zijnde richtlijn. De Commissie had dus maar één hoop om vooruitgang te boeken op het gebied van legale immigratie, namelijk beginnen met hooggekwalificeerde arbeidskrachten. Zij wist dat het dan gemakkelijker zou zijn om de goedkeuring van de lidstaten te verkrijgen. Ik betreur vanzelfsprekend deze sectorale aanpak, maar wij van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement veroordelen al zo lang het uitsluitend repressieve karakter van het Europese immigratiebeleid en wij eisen al zo lang een beleid van legale immigratie dat zijn naam waardig is, dat het me belangrijk lijkt deze eerste stap te bekrachtigen.
Laten we niet vergeten dat andere teksten over, bijvoorbeeld, seizoenswerkers en stagiairs, al in voorbereiding zijn.
Emine Bozkurt (PSE). - Voorzitter, eindelijk is er een belangrijke stap gezet. Europa is het eens over voorwaarden voor één systeem voor het werven van toptalenten. Dat is de meerwaarde van deze kaart. Deze stap is nodig, maar het is wat mij betreft slechts de eerste. Met de ervaringen van de blauwe kaart op stap, moeten we in een volgend mandaat kijken naar de vervolgstappen.
Voorzitter, tegelijkertijd leven we in roerige tijden. Op de korte termijn vallen er misschien wel ontslagen ten gevolge van de financiële crisis. Daarom is het van belang dat het systeem van blauwe kaarten, zoals beschreven in het verslag van mevrouw Klamt, ruimte laat voor het beleid van nationale lidstaten. De lidstaten moeten kunnen beslissen hoeveel kennismigranten er nodig zijn en in hun land aan de slag kunnen zonder daarbij in derde landen een braindrain uit gevoelige sectoren, zoals de gezondheidszorg, te veroorzaken. Maar we moeten ook vooruitkijken. Europa heeft kennismigranten hard nodig. Daarom is een zo eenvoudig mogelijke regeling voor de blauwe kaart waarmee daadwerkelijk talenten worden aangetrokken, de beste oplossing. Ik denk dat we die oplossing in het huidige voorstel terugvinden, mede dankzij de amendementen van de PSE-Fractie. Zo is het bijvoorbeeld van belang dat mensen die al legaal in de EU verblijven, niet eerst terug naar het land van oorsprong hoeven om een blauwe kaart voor een EU-lidstaat aan te vragen als ze aan de overige voorwaarden voldoen.
Harald Ettl (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de komende twintig jaar heeft de Europese Unie meer behoefte aan hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen. Andere landen putten al jarenlang onevenredig meer uit dat potentieel. De regelgeving die de Europese Unie hiervoor heeft uitwerkt, is evenwichtig en moet een braindrain vanuit derde landen voorkomen. De lidstaten bepalen op elk moment de behoefte. Dat alles klinkt heel goed doordacht, maar – dat is de keerzijde van de medaille – door de financiële en economische crisis staan we op de rand van een recessie.
De werkloosheid zal in heel Europa toenemen en nu al willen sommige lidstaten zelfs het vrije verkeer van werknemers binnen de Europese Unie verder beperken. Zou het in een dergelijke situatie, waarin we ook omwille van het milieu het industriebeleid moeten veranderen, niet zinvoller zijn om in te investeren in meer en betere opleidingsprogramma's voor hooggekwalificeerden met een hoog innovatiepotentieel? We moeten al onze inspanningen op die kwestie concentreren in plaats van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen weg te lokken. Dat alleen zal op lange termijn voor onze toekomst niet volstaan.
Genowefa Grabowska (PSE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we kunnen ons allemaal de arbeidskampen nog herinneren die in het najaar van 2006 in diverse lidstaten van de Europese Unie werden geopend. In die kampen werkten illegale immigranten onder vreselijke omstandigheden zij aan zij met burgers van lidstaten van de Europese Unie.
Deze situatie heeft ervoor gezorgd dat ons werk aan het immigratiepakket werd gestimuleerd, en enkele onderdelen hiervan bespreken we hier vandaag. Het lijkt erop dat we ons in de juiste richting begeven. Dit voorstel draagt bij aan beschaafdere werkomstandigheden en vereenvoudigt de werk- en verblijfsregels voor legale immigranten. Als Poolse wil ik ook graag onze solidariteit benadrukken met burgers uit derde landen die legaal in de Europese Unie verblijven. We mogen hen niet discrimineren.
Ik denk ook niet dat de blauwe kaart een bedreiging zal vormen voor de economische belangen van burgers uit nieuwe lidstaten, of een vorm van concurrentie voor hen zal betekenen. Het is een feit dat de meeste Europese arbeidsmarkten nu al voor ons zijn opengesteld en zoals bekend zullen alle overgangsperioden al verstreken zijn voordat de blauwe kaart van kracht wordt.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). - (LT) Mijnheer de minister, mijnheer de commissaris, dames en heren, de wereld wordt steeds opener, niet alleen Europa. Dit heeft alles te maken met moderne technologieën en mondialisering en het is contraproductief zich tegen deze realiteit te verzetten.
Mijn complimenten aan Frankrijk voor de waardevolle initiatieven die het in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Raad heeft genomen en die we nu vandaag behandelen.
Het belang van de Europese Unie is duidelijk: we hebben een gebrek aan arbeidskrachten en aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten. We hebben ze nodig omdat onze burgers gebruikmaken van hun recht om naar elders, naar de plaats van hun voorkeur te trekken om er te wonen en te werken.
Legale immigratie in de EU is een volstrekt aanvaardbare oplossing voor dit probleem. Het is ook onze reactie op de uitdagingen van de mondialisering en op de EU-doelstelling om concurrentiekrachtiger te worden.
Ik ben het ermee eens dat de voorstellen onderling en met andere wetgeving gecoördineerd moeten worden, wat echter niet wegneemt dat deze problemen dringend opgelost moesten worden. Nogmaals mijn complimenten aan beide rapporteurs en het voorzitterschap.
Daciana Octavia Sârbu (PSE). – (RO) De ontwerpresolutie over de invoering van de blauwe kaart voor hooggekwalificeerde immigranten is erop gericht hooggekwalificeerde beroepskrachten aan te trekken van buiten de Europese Unie. Deze immigranten wordt aldus de kans geboden zich legaal in de Europese Unie te vestigen en er te werken. Het is een buitengewoon welkom initiatief gezien de voorspellingen dat we in de komende 20 jaar wel eens met 20 miljoen onvervulde vacatures zouden kunnen komen te zitten.
Ik wil er echter tevens op wijzen dat Roemeense en Bulgaarse burgers nog altijd te maken hebben met beperkingen op de arbeidsmarkt. Bovendien vreest men nu reeds dat een aantal landen hun overgangsperiode met nog eens drie jaar verlengen zal. Het is dus gezien dit alles van cruciaal belang dat we niet ook nog eens een schepje boven op de discriminatie tegen Europese burgers doen.
Marek Aleksander Czarnecki (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de demografische veranderingen in de Europese Unie en de vergrijzing van de bevolking leiden ertoe dat de vraag naar hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit landen buiten de Europese Unie toeneemt. Economische immigratie is een uitdaging die de Europese Unie in de snel globaliserende wereld het hoofd moet bieden. Ik vind dat de lidstaten een geïntegreerde en coherente benadering van het Europese migratiebeleid moeten ontwikkelen.
Techniek en computertechnologie zijn gebieden die speciale aandacht moeten krijgen binnen de context van ontwikkeling en werkgelegenheid. Als we de illegale immigratie willen beperken is het noodzakelijk communautaire verordeningen aan te nemen. Ik ben het eens met de rapporteur en de rapporteur voor advies, de heer Masiel, en steun de invoering van de Europese blauwe kaart voor hooggekwalificeerde immigranten, die bedoeld is om tewerkstelling van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen te vergemakkelijken.
Tomáš Zatloukal (PPE-DE). - (CS) De mobiliteit van personen uit derde landen op het grondgebied van de lidstaten van de Europese Unie vormt in de huidige geglobaliseerde wereld met haar bikkelharde economische concurrentie een grote uitdaging voor Europa. We brengen gezamenlijke Europese regels tot stand waarmee de migratiestromen naar Europa in goede banen geleid kunnen worden en de illegale migratie kan worden beperkt. Terecht zijn wij verheugd over het voorstel van de Commissie tot versnelling van de procedures voor tewerkstelling van arbeidskrachten en tot verschaffing van gunstigere verblijfsvoorwaarden. Daarmee zal de Europese Unie aantrekkelijker worden voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen. Een beslissende factor bij dit alles is, afgezien van snelle procedures voor de toelating van arbeidskrachten zonder administratieve rompslomp, het bestaan van gemeenschappelijke en met elkaar overeenstemmende voorwaarden voor toegang tot de bij elkaar 27 verschillende arbeidsmarkten. Nu we deze beide verslagen behandelen, dien ik nog op te merken dat er in de Europese Unie nog altijd obstakels bestaan voor de tewerkstelling van arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten.
Toomas Savi (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de blauwe kaart van de Europese Unie wordt als initiatief zeer gewaardeerd door de ontwikkelingslanden. Aangezien de Europese blauwe kaart wordt afgegeven door de lidstaten, is het misschien te verwachten dat een EU-land, na onderzoek van de eigen arbeidsmarkt, vaak tot de conclusie komt dat het niet in staat is buitenlandse arbeidskrachten van werk te voorzien, of dat zijn openbaar beleid de volledige tenuitvoerlegging van het communautaire beleid inzake de blauwe kaart in de weg staat. Ik vrees dat sommige lidstaten aldus het doel van de Europese blauwe kaart zullen ondermijnen.
De Europese blauwe kaart is niet alleen in het leven geroepen om te voorzien in de vraag naar arbeidskrachten in de lidstaten maar ook om de mobiliteit van hooggekwalificeerd personeel op gang te brengen. In zekere zin is de regeling een ondersteunende maatregel voor het Europese beleid inzake ontwikkelingssamenwerking, aangezien de houders van een blauwe kaart uiteindelijk zullen terugkeren naar hun land van herkomst met de ervaring die belangrijk is voor vooruitgang.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE). – (RO) Het is buitengewoon belangrijk dat de Europese Unie aantrekkelijker wordt voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten, zeker gezien het feit dat het leeuwendeel van de immigranten momenteel ongeschoold is. Hooggekwalificeerde arbeidskrachten moeten in het genot komen van goede voorwaarden en een geharmoniseerd regelgevend systeem voor emigratie, vrij zijn om van het ene land naar het andere te trekken en salarissen ontvangen die aansluiten op hun kwalificaties.
De Europese blauwe kaart dient ook gezien te worden als een middel om illegale immigratie te ontmoedigen. Dit maakt ook deel uit van het pact inzake immigratie en asiel en draagt tevens bij aan de oplossing van het tekort aan arbeidskrachten waar de Europese Unie in de komende decennia mee te maken krijgt.
Ik wil graag speciaal stil staan bij de gedachte dat burgers uit de nieuwe lidstaten niet achtergesteld mogen worden bij burgers uit derde landen. Het is onacceptabel dat sommige lidstaten enerzijds hun arbeidsmarkt gesloten houden voor burgers uit de nieuwe lidstaten, maar anderzijds werk bieden aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit landen die geen lid zijn van de EU.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Demografische problemen en de vergrijzing van de Europese bevolking zijn niet de enige reden waarom de blauwe kaart moet worden ingevoerd, als zijnde een door de EU beheerd instrument. De uitbreiding van de EU werd gevolgd door een massaal vertrek van specialisten uit de nieuwe lidstaten. Het vertrek van hooggekwalificeerde arbeidskrachten is vandaag de dag het grootste probleem voor werkgevers, met als gevolg dat investeringen worden vertraagd en de economische ontwikkeling wordt beperkt.
Als onze bedrijven geen hooggekwalificeerde arbeidskrachten op de binnenlandse markten kunnen vinden, zullen zij verliezen van de Chinese concurrentie. Poolse werkgevers willen dat de arbeidsmarkt verder worden opengesteld. Zij zijn bereid om arbeidskrachten uit landen zoals Oekraïne en Wit-Rusland in dienst te nemen. Tegelijkertijd mogen we niet vergeten dat alle voordelen consistent moeten zijn binnen de EU. We mogen niet vergeten dat sommige personen die onder gebruikmaking van de regeling voor de blauwe kaart naar de EU komen, ook weer naar huis zullen terugkeren en daarbij de ervaring die zij hier hebben opgedaan, met zich mee zullen nemen. Daarom moeten we tegelijkertijd werken aan de verbetering van de onderwijs- en bijscholingsprogramma's voor de specialisten die nodig zijn op de arbeidsmarkten van onze lidstaten.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag aandacht vragen voor twee gevaren die tijdens het debat en in de voorgestelde verordeningen naar voren zijn gekomen.
Het eerste gevaar is dat men buitensporige eisen oplegt aan burgers uit derde landen die hier komen werken. De eis dat men minstens twee à vijf jaar beroepservaring heeft in een leidinggevende functie, lijkt mij beslist te hoog. In het geval van een verpleegster of IT-specialist is dit niet nodig om hen een nuttige rol te laten spelen in onze bedrijven.
Het andere gevaar is dat een poging zal worden gedaan om een uniform minimumsalaris te bepalen voor deze arbeidskrachten. Deze verordening maakt beslist een einde aan het basisprincipe dat hier van kracht zou moeten zijn, namelijk gelijk loon voor gelijk werk. Hierdoor zou namelijk een situatie kunnen ontstaan waarin iemand die naar de EU komt om te werken, meer verdient dan iemand die hier al werkzaam is.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, dit uitvoerige debat heeft aangetoond hoe goed de verslagen zijn. Nogmaals dank ik de rapporteurs en de rapporteurs voor advies, de heer Masiel, mevrouw Jeleva en mevrouw Panayotopoulos. Ook wil ik zeggen dat, zoals uit onze debatten is gebleken, dit inderdaad een grote stap vooruit is in de richting van een akkoord over legale immigratie. Vier jaar geleden wilde niemand iets weten van Europese instrumenten hiervoor; nu weten we dat we over een paar jaar daar veel verder in kunnen gaan.
Ook feliciteer ik de Commissie, via de heer Barrot, die dit debat op gang heeft weten te brengen en ervoor heeft gezorgd dat we al snel ambitieuzer op dit gebied werden. Ook de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken heeft goed werk verricht. De heer Deprez heeft de juiste woorden en het juiste evenwicht gevonden en de stem van de redelijkheid laten horen. Hij is voor een open Europa, en daar ben ik blij om. Mevrouw Roure had weliswaar enkele kanttekeningen, maar zij wil graag dat Europa goed voorbereid is op de eeuw van volksverhuizingen, en dat is precies wat we proberen te bereiken. Deze twee teksten maken daarmee een begin, zoals mevrouw Lefrançois ook aangaf. Ze zijn niet het eindstation en laten wel degelijk ruimte over voor circulaire migratie.
Met betrekking tot het punt van de communautaire preferentie, waar mevrouw Grabowska en mevrouw Gál, en met name ook de heren Fava en Catania over spraken, zou ik graag willen melden dat de blauwe kaart pas ingevoerd zal worden in 2011 – wanneer de in de toetredingsverdragen opgenomen overgangsperioden zullen zijn verstreken – en dat daarmee een status wordt geboden die niet gelijkstaat aan die van EU-burgers. Bovendien zijn we er klaar voor en is het onze wens het beginsel van de communautaire preferentie, zoals dit is neergelegd in de toetredingsverdragen, in de tekst op te nemen.
Inhakend op de vele opmerkingen over de braindrain, en met name die van de heer Kreissl-Dörfler, de heer Borghezio, mevrouw Budreikaitė, de heer Moreno, mevrouw Lambert en mevrouw Roure, zou ik het volgende willen zeggen. Ik geloof dat het Europees Parlement terecht zijn bezorgdheid heeft geuit en erop heeft aangedrongen dat er beschermende maatregelen in de blauwe kaart worden opgenomen om de braindrain om te zetten in een braingain, en volgens mij zijn er in principe drie manieren om dat te doen.
Ten eerste mag de richtlijn op geen enkele wijze prevaleren boven Europese overeenkomsten of overeenkomsten tussen lidstaten en landen van herkomst waarin lijsten zijn opgenomen met de beroepen die uitgesloten moeten worden, teneinde een ethische aanwerving in sectoren met een tekort aan arbeidskrachten te verzekeren. Ten tweede moeten de lidstaten de verantwoordelijkheid krijgen om zaken per geval te kunnen bekijken; dat wil zeggen dat ze de aanvraag voor een blauwe kaart moeten kunnen afwijzen om voor ethische aanwerving te zorgen. Ten slotte moet de richtlijn circulaire migratie van hooggekwalificeerde arbeidskrachten kunnen bevorderen en uiteraard, zoals al eerder is gesteld, de opleidingsvereisten in het land van herkomst benadrukken.
Het lijkt mij echter niet nodig om de uitgifte van blauwe kaarten systematisch te verbieden als er geen overeenkomst met het land van herkomst bestaat. Zoals de heer Barrot duidelijk maakte, denk ik dat dit tot discriminatie zou leiden en de aanvragen onder de hoede zouden brengen van nationale systemen. Daarom verdient het de voorkeur hier per geval over te onderhandelen.
Voor wat betreft het onderscheid dat moet worden gemaakt tussen hooggekwalificeerde en ongeschoolde arbeidskrachten, een onderwerp dat werd aangekaart door de heer Busuttil en met name ook door mevrouw Lefrançois en mevrouw Lambert, geloof ik dat we in fasen te werk moeten gaan. Op dit moment bestaat er helaas geen consensus over de vraag of legale migratie op EU-niveau voor alle segmenten van de arbeidsmarkt van toepassing moet zijn. Desondanks gaan we vooruit, want er is een uniform pakket aan rechten voor alle werknemers uit derde landen in de Europese Unie, en we moeten beginnen met hooggekwalificeerde werknemers, seizoensarbeiders, gedetacheerde werknemers en stagiaires. Misschien kunnen we daar met het programma van Stockholm vooruitgang in boeken.
In tegenstelling tot wat mevrouw Flautre en andere sprekers beweerden, is er aan de met de blauwe kaart gegarandeerde rechten geen enkele beperking opgelegd met betrekking tot de vrijheid van vereniging of de aan een tewerkstelling verbonden rechten, integendeel. Bovendien zal deze blauwe kaart het enige middel zijn voor migranten om het recht op mobiliteit uit te oefenen en in de Europese Unie gekwalificeerd werk te verrichten, wat op dit moment niet mogelijk is met de nationale systemen. Dit is het grote voordeel van deze tekst.
Dan het punt van de heer Pirker betreffende de termijn waarna de rechten in geval van werkeloosheid komen te vervallen: er is weliswaar een termijn van drie maanden – en het voorzitterschap van de Europese Unie had deze termijn graag wat langer willen maken dan is voorgesteld – maar er kon over dit punt geen consensus worden bereikt. Sommige lidstaten wilden er zelfs helemaal geen termijn voor hebben, wat duidelijk niet de wens was van het voorzitterschap.
Ten slotte nog het punt van de heer Fava. In overweging 16 van de tekst van de Raad is niet het beginsel opgenomen van gelijk loon voor gelijk werk voor werknemers uit derde landen en EU-burgers. Dit wordt bepaald in artikel 15, lid 1 van dezelfde tekst.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zal mij beperken tot een aanvulling op de opmerkingen van de heer Jouyet, die mijns inziens duidelijk getuigenis afleggen van de belangstelling die wij samen aan de dag hebben gelegd voor uw werkzaamheden. Ik dank alle sprekers en alle rapporteurs voor hun goede werk.
Ik zou eigenlijk nogmaals willen zeggen dat de ontwerprichtlijn de communautaire preferentie volledig eerbiedigt. Deze communautaire preferentie is bovendien opgenomen in de verdragen inzake toetreding tot de Europese Unie. Daarin staat dat een lidstaat, indien hij tijdelijke beperkingen oplegt aan het vrije verkeer van werknemers die onderdaan zijn van een andere lidstaat, deze werknemers voor wat betreft de toegang tot de arbeidsmarkt voorrang moet geven boven onderdanen uit derde landen. Ik zeg dit vooral aan het adres van de afgevaardigden uit de nieuwe lidstaten, want dit moet duidelijk gesteld worden.
Vervolgens wil ook ik op mijn beurt degenen antwoorden die zich zorgen maken over het risico van een braindrain. Ik herinner eraan dat het voorstel een clausule over ethische aanwerving bevat die tot doel heeft het actief werven door lidstaten in ontwikkelingslanden die al met een ernstig tekort aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten geconfronteerd zijn, te beperken of zelfs te verbieden.
Dit voorstel biedt een lidstaat ook de mogelijkheid aanvragen voor blauwe kaarten af te wijzen op grond van overwegingen met betrekking tot ethische aanwerving. We hebben maatregelen om circulaire migratie te vergemakkelijken en we hebben een verplichting voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks statistieken over de toepassing van de richtlijn te leveren, zodat de Commissie het effect van deze wetgeving kan nagaan.
We moeten actieve aanwerving echt vermijden in landen die te kampen hebben met schrijnende tekorten, vooral in de gezondheidssector in Afrika. Dit kan nu allemaal worden opgelost als de samenwerking met de landen van herkomst wordt ontwikkeld.
Als derde punt wil ik zeggen dat op deze tekst natuurlijk nog andere voorstellen van de Commissie zullen volgen Volgend jaar maart zal ik een tekst presenteren over legale migratie van seizoensarbeiders, betaalde stagiaires en werknemers in plurinationale of multinationale ondernemingsgroepen die gedetacheerd kunnen worden. Ook bij dit punt staan wij nog maar aan het begin, zoals mevrouw Lefrançois al zei, en moeten wij het werk voortzetten om een compleet kader voor legale immigratie te kunnen creëren.
Ik wil ook graag herhalen wat de heer Jouyet zo goed heeft verwoord, namelijk dat er werkelijk een duidelijke wens is om al deze immigranten en nieuwkomers in de Europese Unie met dezelfde rechten te behandelen en, nogmaals, dat weerspiegelt ook het ideaal van onze Europese Gemeenschap.
In ieder geval heb ik nota genomen van vele opmerkingen. De komende maanden zullen we nog verder discussiëren over deze migratiekwesties. Ik ben van mening dat we er aan moeten wennen om deze kwesties zonder passie maar met een grote dosis objectiviteit en een groot gevoel van rechtvaardigheid te behandelen, wel wetende dat we immigratie nodig hebben, mits deze immigratie is onderworpen aan een voor iedereen betrouwbaar en eerlijk rechtskader.
Manfred Weber, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, beste collega's, eerst zou ik willen zeggen dat ik Ewa Klamt uw goede wensen en uw deelneming zal overbrengen. Ik bedank u voor het debat en wil drie punten onder de aandacht brengen.
Ik wil eerst de nationalistische uitlatingen die we hier vandaag sporadisch hebben gehoord, verwerpen. Die vertegenwoordigen in geen geval de meerderheid van dit Parlement en moeten ten stelligste worden verworpen.
Ten tweede wil ik uiteraard wijzen op de kwestie van de legale immigratie, die we voor het innovatievermogen van onze nationale economieën nodig hebben, maar ook op de strijd tegen illegale immigratie: twee zijden van dezelfde medaille. De Europese burgers verwachten van ons zowel openheid voor zinvolle en legale immigratie als strijd tegen illegale immigratie.
En ten derde: ja, dat was te verwachten bij een kwestie als die van de blauwe kaart. Ik zou echter ook willen zeggen dat het een positieve eerste stap is in de richting van een gemeenschappelijk label waarmee we wereldwijd kunnen optreden. Daarom ben ik ervan overtuigd dat we die stap samen moeten zetten, want dan zijn we een eind verder op weg. Laten we morgen voor deze wetgeving stemmen.
Patrick Gaubert, rapporteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb een aantal dingen gehoord... Ik zal het eerst over het debat hebben, dat eigenlijk heel interessant was. Ik zal niemand citeren maar wil wel zeggen dat het niet nodig is de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) en Europese Democraten de les te lezen voor wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten. Het verheugt de PPE-DE-Fractie dat Europa tot overeenstemming kan komen over communautaire instrumenten voor het beheer van migratiestromen, en ook dat Europa zich niet in zichzelf terugtrekt.
We hebben een migratiebeleid dat zowel menselijk als standvastig is; menselijk omdat het de schandelijke levensomstandigheden van illegale immigranten in onze landen verwerpt – en we doen er alles aan mensen die in bootjes stappen en hun leven wagen daarvan te weerhouden – en standvastig omdat het handelaren en bendeleiders veroordeelt.
Voor wat betreft de blauwe kaart en de één enkele procedure voor verblijfsvergunningen zou ik tegen onze vriend de heer Catania willen zeggen dat we de elite en de anderen in onze landen nodig hebben. En nu we het er toch over hebben, legale immigranten zullen dezelfde rechten hebben als EU-burgers, niets meer en niets minder.
Europa hoeft tegenover anderen geen boete te doen voor zijn migratiebeleid. In Europa worden immigranten niet als schurken of criminelen of als een bedreiging voor de veiligheid of de beroepsbevolking gezien. Het zijn mannen, vrouwen en kinderen van vlees en bloed die op ons grondgebied een beter leven zoeken, omdat ze in eigen land niets hebben.
Ons gezamenlijke doel is hen te helpen en te steunen, zelfs als dat zou betekenen dat we hen ertoe moeten aansporen in hun eigen land te blijven. Ons migratiebeleid is waardig, open, misschien ook veiligheidsbewust maar voor hen en voor ons kunnen we trots op dit beleid zijn, net zoals we morgen trots kunnen zijn als we over deze twee verslagen over het migratiebeleid van Europa stemmen.
De Voorzitter. − Ik wil mevrouw Klamt graag persoonlijk condoleren met het plotselinge verlies van haar vader vorige week. Ik heb haar kort nadat ze het nieuws had gekregen nog gezien, dus ik voel met haar mee.
De gecombineerde behandeling is gesloten.
De stemming vindt op donderdag 20 november plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Cristian Silviu Buşoi (ALDE), schriftelijk. – (RO) Allereerst wil ik blijk geven van mijn instemming met het Commissie-initiatief en het standpunt van de rapporteur. Er is substantiële vooruitgang geboekt wat betreft de immigratie van hooggekwalificeerde arbeidskrachten. Dat is van cruciaal belang voor het behalen van de Lissabondoelstellingen.
Ik ben echter van mening dat de Europese Unie niet alleen aantrekkelijk dient te zijn voor hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen, maar ook voor jonge Europeanen. Aangezien het concurrentievermogen van de EU op het spel staat, willen wij geen braindrain zien naar de Verenigde Staten of Canada vanuit de Europese Unie. Daarom dient het huidige initiatief te worden aangevuld met een beleid ter aanmoediging van jonge Europeanen.
Bovendien dienen we deze maatregel uit te voeren met speciale zorg en het nodige verantwoordelijkheidsgevoel rekening houdend met de situatie van de arbeidskrachten in specifieke beroepen in de landen waar deze immigranten vandaan komen, om te voorkomen dat de ernstige tekorten aldaar, in met name het onderwijs en de gezondheidszorg, nog groter worden.
Dan tot slot sluit ik me aan bij het standpunt van mevrouw Klamt met betrekking tot de toepassing van het beginsel van de communautaire preferentie tijdens de aanwervingsprocedure, alsook met betrekking tot het idee om voorrang te geven aan burgers uit nieuwe lidstaten, die nog altijd een beperkte toegang tot de arbeidsmarkt hebben. Indien dergelijke beperkingen moeten worden gehandhaafd, dan lijkt mij voorrang voor burgers uit nieuwe lidstaten een minimale voorwaarde, want anders zouden de burgers uit deze landen zich makkelijk als tweederangs Europese burgers kunnen gaan voelen.
Corina Creţu (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik zou graag uw aandacht willen vestigen op enkele bepalingen die een discriminatoire uitwerking zouden kunnen hebben. Ik zou u dan ook willen vragen om, wat de toegang tot de arbeidsmarkt van de EU betreft, te overwegen burgers uit de nieuwe EU-lidstaten voorrang te verlenen boven immigranten van elders.
Het initiatief om een blauwe kaart in te voeren is een zeer welkom initiatief. Het zal mede helpen het tekort aan hooggekwalificeerde arbeidskrachten weg te werken en het kan wellicht tevens een belangrijke rol spelen bij de terugdringing van illegale immigratie. Dat neemt niet weg dat er ook bepalingen in staan waardoor burgers uit landen die recentelijk toegetreden zijn tot de Europese Unie worden benadeeld. In een situatie waarin de toegang tot de arbeidsmarkt – tot de hele arbeidsmarkt of tot segmenten ervan – van de meeste EU-lidstaten nog altijd beperkt is voor Roemenen, acht ik het noodzakelijk dat lidstaten aanvragen voor een blauwe kaart verwerpen wanneer het om een sector gaat waar de toegang voor arbeidskrachten uit de recentelijk tot de EU toegetreden lidstaten nog altijd beperkt is als gevolg van de huidige overgangsregelingen. Inwoners van al dan niet recentelijk toegetreden EU-lidstaten dienen voorrang te hebben boven arbeidskrachten van buiten de EU.
Tevens wil ik nog waarschuwen voor het risico op braindrain uit onderontwikkelde landen. Dat zou een sterke weerslag kunnen hebben op cruciale sectoren in deze landen, zoals gezondheidszorg, onderwijs en onderzoek. Dat zou wel eens kunnen leiden tot een boemerangeffect met zeer complexe wereldwijde problemen als gevolg.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Met betrekking tot de 'voorwaarden voor toegang en verblijf van onderdanen van derde landen met het oog op een hooggekwalificeerde baan' in de EU (de zogenaamde 'blauwe kaart') en de invoering van 'één enkele aanvraagprocedure voor een gecombineerde verblijfs- en werkvergunning' zijn wij van mening, naast andere punten van zorg, dat deze initiatieven niet los mogen worden gezien van de context van het immigratiebeleid van de EU.
Met andere woorden, deze initiatieven zijn pas logisch en de draagwijdte ervan wordt pas duidelijk als ze worden gezien in samenhang met de overige pijlers van dit beleid, zoals deze werden bekrachtigd in het 'Europees Pact inzake immigratie en asiel', te weten: criminalisering van immigranten, detentiecentra, 'terugkeerrichtlijn'; grenscontroles, oprichting van FRONTEX; 'overnameovereenkomsten' als clausule van de 'samenwerkingsovereenkomsten'.
De zogenaamde 'blauwe kaart', die een discriminerende werking heeft, wil een antwoord bieden op de neoliberale doelstellingen van de 'strategie van Lissabon' en op de behoefte aan arbeidskrachten in de EU (vastgelegd in quota). Immigranten worden hierdoor gereduceerd tot 'arbeidskracht', derde landen worden beroofd van hun menskracht - met name hun hooggekwalificeerde werknemers - en de EU implementeert gevaarlijke, gecentraliseerde systemen voor de opslag en verzameling van gegevens over immigranten.
De 'blauwe kaart' en de 'enkele aanvraagprocedure' vormen zo een pijler van het onmenselijke immigratiebeleid van de EU dat immigranten criminaliseert en uitzet, of hen exploiteert en afdankt.
Magda Kósáné Kovács (PSE), schriftelijk. – (HU) Immigratie is al lange tijd een van de belangrijkste economische en sociale kwesties in de Europese Unie. In het vergrijzend Europa is iedereen het erover eens dat de beroepsbevolking versterkt moet worden om onze concurrentiepositie te behouden en een impuls te geven.
Immigratie promoten als een gezamenlijk antwoord vereist niet alleen regelgeving van de EU, maar tevens een uitgebalanceerde strategie waarin in gelijke mate rekening wordt gehouden met duurzame ontwikkeling en een maatschappelijk evenwicht.
Het verslag van mevrouw Klamt over de Europese blauwe kaart verdient aanbeveling omdat er aanvaardbaardere arbeidsvoorwaarden in worden neergelegd voor hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen, waarbij rekening wordt gehouden met familieomstandigheden en ook een eventuele tijdelijke terugkeer naar huis. Ik ben echter vooral blij dat we deze zaak samen behandelen met het verslag-Gaubert over één enkele vergunning voor verblijf en werk, zodat we zelfs maar de schijn kunnen vermijden dat we de deuren van Europa alleen voor hooggekwalificeerde werknemers openen.
Ten behoeve van het interne maatschappelijke evenwicht van de EU moeten we goed doordenken in welke mate een financiële en economische crisis als de huidige van invloed is op de belangen van Europa. Stijgende werkloosheid leidt op zichzelf tot maatschappelijke spanningen en daarom moeten we voorkomen dat de bestaande binnenlandse etnische en rassenspanningen verder toenemen door immigratie. Dat zou niet alleen de groei van extreem rechts kunnen voeden, maar zou op de lange termijn een bron van vijandigheid jegens de EU kunnen zijn, ondanks het feit dat de Europese Unie in de crisis alleen maar een stabiliserende rol heeft gespeeld.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De invoering van de blauwe kaart is broodnodig gezien de tekorten aan hooggekwalificeerd personeel in sommige sectoren, en is een belangrijke stap vooruit in de economische integratie van hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen.
De blauwe kaart kan echter een stap terug betekenen, indien de lidstaten zouden instemmen met verzoeken om uitzonderingen voor die delen van de arbeidsmarkt waartoe arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten, als gevolg van de in de toetredingsverdragen vastgelegde overgangsmaatregelen, slechts beperkt toegang hebben.
Het is denk ik nodig erop te wijzen dat het Verenigd Koninkrijk en Ierland reeds hebben aangegeven te overwegen de arbeidsmarktbeperkingen voor Roemenië en Bulgarije met drie jaar te verlengen.
Ik wil u er met klem op wijzen dat bij de toepassing van het beleid overeenkomstig de richtlijn inzake de blauwe kaart Europese burgers achtergesteld zullen worden ten opzichte van burgers uit derde landen. Er wordt in deze richtlijn weliswaar verwezen naar het beginsel van communautaire preferentie, maar het is nu al duidelijk dat dit niet toegepast kan worden op de Europese burgers die vallen onder beperkingen met betrekking tot toegang tot verschillende delen van de Europese arbeidsmarkt.
Ik zou u met klem willen vragen om voor het amendement betreffende deze verduidelijking te stemmen, zodat we straks niet met de situatie zitten waarin economische immigratie uit derde landen de overhand heeft boven vrij verkeer tussen de lidstaten van de EU. Het is de niet meer dan logische wens van de nieuwe lidstaten om zich niet als tweederangs EU-leden te moeten voelen.
Marianne Mikko (PSE) , schriftelijk. – (ET) Dames en heren, de blauwe kaart zal een aantal problemen rond arbeid en immigratie helpen verlichten. De blauwe kaart is een zogenaamde ´wortel´ in de strijd tegen illegale immigratie. Door legale immigratie te bevorderen en te faciliteren geeft Europa zichzelf een instrument in handen om niet alleen het tekort aan specialisten maar ook mensensmokkel en illegale immigratie te bestrijden.
Ik steun het idee dat de lidstaten het recht moeten hebben om zelf te bepalen hoeveel kaarten zij jaarlijks uitgeven. Aan de andere kant mogen we als reactie op de huidige economische crisis niet vluchten in protectionistische reflexen. We dienen hooggekwalificeerde arbeidskrachten uit derde landen met open armen te ontvangen. We mogen in geen geval als reactie op de huidige economische recessie de deur sluiten voor getalenteerde mensen uit derde landen.
We hebben een uniforme benadering nodig om internationaal te kunnen blijven concurreren. Het EU-systeem van 27 verschillende vergunningen vormt een belemmering voor de komst van werkwillige "hersenen" naar Europa. Een uniform systeem is een mogelijke oplossing voor het overwinnen van de huidige periode van recessie, om de vergroting van de concurrentiekracht nu en vooral straks maar niet te noemen.
Sirpa Pietikäinen (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Europa heeft nu en in de toekomst zowel hoog als minder hoog opgeleide arbeidskrachten van buiten de Europese Unie nodig. Om in staat te zijn met de Verenigde Staten te wedijveren om hoogopgeleide immigranten moet de Europese Unie haar aantrekkelijkheid vergroten. Het vergemakkelijken van de mobiliteit van werknemers van buiten de Europese Unie is een stap in de goede richting en daarom wil ik mevrouw Klaumt bedanken voor haar verdienstelijke verslag. De “blauwe kaart” zal de mobiliteit binnen de Europese Unie van hooggekwalificeerde werknemers uit derde landen vergemakkelijken.
Het vergroten van de aantrekkelijkheid van de Europese Unie mag echter niet ten koste gaan van de ontwikkelingslanden. Helaas ontneemt braindrain de ontwikkelingslanden vaak de voor ontwikkeling benodigde kennis. Bij het opstellen van nieuwe regels moet de Europese Unie dan ook goed rekening houden met dit probleem. Ook moet het hoger onderwijs in Europa actief verder worden ontwikkeld, ook al is het gemakkelijk hooggekwalificeerde mensen van elders te krijgen.
De nieuwe regels voor immigranten mogen niet leiden tot aanzienlijke ongelijkheid tussen onderdanen van derde landen en die van de Europese Unie. De strikte definities van gekwalificeerde arbeidskrachten, die het Parlement hanteert, scheppen een situatie van ongelijkheid indien er onredelijke eisen worden gesteld aan de opleiding en werkervaring van mensen uit derde landen.
Het gebrek aan arbeidskrachten bedreigt de Europese Unie als geheel en niet alleen in de hooggekwalificeerde sectoren. Daarom moet de Europese Unie de mobiliteit van werknemers uit derde landen vergemakkelijken voor het hele spectrum van werknemers en mag zij niet alleen het neusje van de zalm nemen.
Mihaela Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Door het te lage geboortecijfer en de vergrijzing van de EU-bevolking is er een gerede kans op verstoring van de arbeidsmarkt, de gezondheidszorg en de pensioenstelsels.
Tegen deze achtergrond biedt de blauwe kaart straks tegenwicht tegen het Amerikaanse Green Card-systeem dat een waar succes is gebleken, getuige het feit dat bijna 50 procent van de hooggekwalificeerde arbeidskrachten voor ofwel de Amerikaanse ofwel de Canadese markt kiezen.
Ik denk dat het van cruciaal belang is over een uniform immigratiesysteem te beschikken voor alle 27 lidstaten, want zo kan elke lidstaat van de Europese Unie profijt trekken van de door hooggekwalificeerde arbeidskrachten geleverde toegevoegde waarde.
Het is in mijn ogen evenzo belangrijk dat de EU deze professionals de hun verschuldigde erkenning geeft door hun eerlijke en niet-discriminatoire salarissen te bieden.
Voordat ik eindig, wil ik graag heel even stil staan bij het feit dat de arbeidsmarkt van de EU nog niet geheel toegankelijk is voor arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten. We dienen er zeer nauwlettend op toe te zien dat de maatregelen geen discriminatie zijn van de facto burgers van de Europese Unie.
Katrin Saks (PSE), schriftelijk. – (ET) Er zijn twee kwesties met betrekking tot de blauwe kaart die mij zorgen baren.
Vanuit Europees oogpunt bekeken is de instroom van intellect uitstekend. Het aantal specialisten dat naar onze streken trekt, is echter beduidend lager dan het aantal dat naar Amerika, Australië en Canada trekt. Een dergelijk “lokmiddel” is echter strijdig met een ander beginsel dat we aanhangen, namelijk dat de hele migratiekwestie op wereldniveau aangepakt dient te worden en dat de economische ontwikkeling van derdewereldlanden ondersteund moet worden om zo de migratie, en dan met name de illegale migratie, in te dammen. Of we het nu willen toegeven of niet, de “hersenen” waarvan we hier dromen, zijn hard nodig in de derdewereldlanden om daar het leven van de mensen te verbeteren.
Vanuit Europees oogpunt bekeken, waarin concurrentie sterk op de voorgrond treedt, zou het natuurlijk gunstig zijn om nieuwe specialisten aan te werven, te meer daar uit onderzoek is gebleken dat deze mensen zich veel gemakkelijker en sneller in een nieuwe samenleving integreren. Dat is ook niet onbelangrijk.
Ik zie echter nog een ander probleem aan de horizon rijzen. Als gevolg van de economische problemen en de stijgende werkloosheid zou de negatieve houding jegens migranten nog erger kunnen worden. Ook kijk ik met bange ogen naar de interne migratie binnen de EU. Ik hoop echter dat de aanhangers van extreemrechtse politieke partijen hier geen slaatje uit zullen proberen te slaan en dat in de nabije toekomst de beperkingen die aan een aantal lidstaten zijn opgelegd, zullen worden afgeschaft. De hele EU zou daarbij winnen.
VOORZITTER : GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
12. Europees ruimtevaartbeleid: Europa en de ruimte (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is de behandeling van:
- de mondelinge vraag (B6-0482/2008) van Pierre Pribetich, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, aan de Raad: Europees ruimtevaartbeleid: Hoe krijgt de ruimtevaart vaste grond onder de voeten? (O-0111/2008), en
- de mondelinge vraag (B6-0483/2008) van Pierre Pribetich, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, aan de Commissie: Europees ruimtevaartbeleid: Hoe krijgt de ruimtevaart vaste grond onder de voeten? (O-0112/2008).
Als inwoner van Toulouse ben ik verheugd dit debat voor te mogen zitten.
Pierre Pribetich , auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter, mijnheer de minister, “het is hoog tijd om de sterren weer eens te laten stralen”.
Met deze regel uit een gedicht van Guillaume Apollinaire zou ik graag willen beginnen, om te benadrukken hoe belangrijk het voor het Europees Parlement is om het ruimtevaartbeleid nieuw leven in te blazen.
Meer dan dertig jaar hebben de Europese Unie en haar lidstaten samengewerkt bij het financieren, opstellen en ontwikkelen van een ruimtevaartbeleid, maar helaas heeft dit beleid steeds meer licht en uitstraling verloren.
In 2003 is weliswaar met de kaderovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en het Europees Ruimteagentschap de basis gelegd voor een Europees ruimtevaartbeleid en plaatste de ´Ruimte´-raad van 22 mei 2007 zich in het politieke continuüm van deze kaderovereenkomst, maar het licht dat deze ster uitstraalt blijft toch onvoldoende. De onafhankelijkheid van Europa, zijn rol op het internationale toneel, zijn veiligheid en zijn welvaart zijn allemaal factoren die van dit belangrijke beleid een weergaloze troef maken in het kader van het industriebeleid, van een beleid dat banen schept en de groei stimuleert, dat ambitieus is en onze culturele, economische en wetenschappelijke invloed, op internationaal vlak versterkt, en dat een essentieel instrument is voor onze maatschappij om de kennis te verwerven die we graag willen hebben.
In de institutionele driehoek van de Unie – en om te vermijden dat dit een Bermudadriehoek wordt – moet het Europees Parlement, ten behoeve van de Europese burgers, een belangrijke en grotere rol spelen in het opstellen en definiëren van dit beleid.
Het is hoog tijd om de sterren weer eens te laten stralen. Op 26 september 2008 heeft ook de Raad toegezegd aan deze onderneming te zullen deelnemen, en wij willen aan dit bouwwerk een steentje bijdragen. Deze toespraak namens de Commissie industrie, onderzoek en energie verwoordt uiteraard dezelfde geest. Om de juiste route te kunnen volgen lijkt het mij essentieel te herinneren aan de vraagstukken die van fundamenteel belang zijn bij de uitwerking van dit ruimtevaartbeleid.
Het eerste vraagstuk betreft de begroting. Wij vragen dat met onmiddellijke ingang een speciale begrotingslijn wordt gecreëerd, opdat naar behoren duidelijk wordt gemaakt hoezeer wij ons voor het Europese ruimtevaartbeleid willen inzetten.
De ruimtevaartindustrie heeft voldoende openbare steun nodig om haar onderzoek- en ontwikkelingsvermogen te kunnen versterken en om gewoon winstgevend te kunnen blijven. De internationale concurrentie is scherp en bitter.
Terwijl de Verenigde Staten, Rusland, Japan en zelfs India hun begroting voor de ruimtevaartindustrie aanzienlijk verhogen en steeds meer overheidsopdrachten plaatsen, zijn wij Europeanen nog steeds op zoek naar een juiste financiering om onze ambitieuze doelen te kunnen bereiken, net als anderen de ´verloren tijd´ proberen in te halen.
Welke initiatieven kan de Commissie bijgevolg nemen om de bijdrage aan de Europese ruimtevaartsector te verbeteren, zodat we geen gewone speler maar de hoofdrolspeler zijn in de respons op deze groeiende, wereldwijde vraag, ongeacht het aspect van het ruimtevaartbeleid, van lancering tot dienstverlening?
De tweede kwestie betreft de strategische opties voor de toepassingen in verband met enerzijds Galileo en EGNOS en anderzijds GMES, vanuit de invalshoek van de governance, teneinde een efficiënte structuur te scheppen die een duidelijk kader genereert voor meer efficiëntie van alle Europese ruimtevaartprogramma’s.
De laatste kwestie betreft de verkenning van de ruimte. Wat is de langetermijnvisie voor ons Europees ruimtevaartbeleid, en wat is het doel ervan? Om de verre ruimte te kunnen veroveren heeft men niet alleen decennia nodig maar moet men ook blijk geven van een langetermijnvisie en ambitie.
Op dit punt weerklinkt bij mij de speech van president Kennedy, die de aandacht van het Amerikaanse volk op een nieuw, onontgonnen gebied richtte. Deze op 21 juli 1969 afgezegende stap was in de technologische geschiedenis van onze beschaving ongetwijfeld de meest fantastische katalysator voor vooruitgang in de met de ruimtevaart verbonden industrie en zelfs in ´dagelijkse´ bedrijfstakken.
Geef ons in dit concert der naties deze langetermijnvisie. We staan op het punt om aan een nieuwe etappe te beginnen in deze lange reis. Europa staat op een kruising voor wat betreft het ruimtevaartbeleid. Voortaan zal de ruimtevaart steeds meer activiteiten en toepassingen gaan omvatten. Of het nu gaat om wetenschappelijke activiteiten of defensie, de ruimtevaart beslaat de meest uiteenlopende activiteiten, van milieubescherming tot de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf.
Laten we toenadering zoeken tot de gebruikers; laten wij de betrouwbaarheid en kwaliteit van de vergaarde gegevens verhogen; laten wij koplopers worden op de ruimtevaartmarkt. Wij zijn het de toekomstige generaties verplicht dit Europese ruimtevaartbeleid te versterken en de essentiële keuzes te maken om de toekomstige generaties te lanceren in een avant-gardistisch en futuristisch Europa.
De ruimte is onze nieuwe Europese grens. Het grote geschiedenisboek met zijn duizelingwekkende reeks lege pagina’s ligt open. Europa moet daar niet alleen een rol, maar de hoofdrol in spelen. Daarom is het hoog tijd om de sterren weer eens te laten stralen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, vice-voorzitter Verheugen van de Commissie, geachte leden afgevaardigden, mijnheer Pribetich, uw toespraak en vragen zijn bijzonder pertinent. Het elan waarmee u deze naar voren hebt gebracht en ondersteund, maakt het voor mij bijzonder moeilijk om na u het woord te voeren.
Ze waren pertinent omdat, zoals u duidelijk maakte, de ruimtevaart een essentieel instrument voor alle Europese landen is geworden. Met haar taken draagt de ruimtevaart bij aan onze kennisvergroting, of het nu gaat om aardeobservatie, oceanografie of satellietmeteorologie. Zij draagt ook bij aan de groei van onze economieën door middel van telecommunicatie en satellietnavigatie. Op een discrete, maar toch essentiële manier is de ruimtevaart een integraal bestanddeel geworden van het moderne leven.
Zoals u hebt aangegeven is de ruimtevaart ook een instrument om Europa achter een gemeenschappelijke ambitie te krijgen en een Europese identiteit te helpen ontwikkelen. In die geest heeft het Franse voorzitterschap afgelopen juli met Valérie Pécresse de eerste informele bijeenkomst belegd van de voor ruimtevaart bevoegde Europese ministers, en wel in Kourou dat, zoals u weet, de Europese ruimtehaven is. Ik weet dat het Europees Parlement bij deze gelegenheid door de heer Rovsing was vertegenwoordigd, en ik dank hem daarvoor.
Dankzij die bijeenkomst waren we in staat een gemeenschappelijke visie op de rol van Europa in de ruimte op te stellen. Deze visie is opgebouwd rond de drie hoofdrolspelers in het Europese ruimtevaartbeleid – de Unie, het Europees Ruimteagentschap en de lidstaten – en erkent de toegenomen verantwoordelijkheden van de Unie. Samen zullen deze drie spelers Europa tot een van de supermachten voor wat betreft de ruimtevaart op het internationale toneel maken; daar kunt u van op aan.
Om een Europees ruimtevaartbeleid te ontwikkelen waar alle Europeanen baat bij hebben, moeten we in eerste instantie garanderen dat alle lidstaten van de Unie open en gelijke toegang hebben tot de voordelen die de ruimtevaartactiviteiten met zich meebrengen. Ten tweede moeten we de bestaande coördinatiemechanismen in de ruimtevaartsector, de Europese expertise en de investeringen die zowel door de Gemeenschap als uit intergouvernementele en nationale middelen gefinancierd worden, versterken. Ten slotte is het noodzakelijk de synergie tussen civiele en militaire ruimtevaartprogramma’s te verbeteren.
Daarom zullen de Unie, het Europees Ruimteagentschap en de lidstaten ervoor zorgen dat onze toegang tot de ruimte autonoom, betrouwbaar en kostenefficiënt is, en dat is ook wel nodig gezien onze belangrijkste partners. Uiteraard is hiervoor een versterking van de rol van de Europese Unie voor wat betreft het Europese ruimtevaartbeleid nodig.
Het is aan de Unie om de vraag naar ruimtevaarttoepassingen op te nemen, de vereisten van gebruikers te inventariseren, prioriteiten op te stellen en continuïteit van diensten te verzekeren. Op het niveau van de Unie hebben we ook instrumenten en communautaire financiële regelingen ontwikkeld om rekening te houden met de specifieke kenmerken van de ruimtevaartsector, vooral in het kader van de komende financiële vooruitzichten.
De ´Ruimte´-raad van op 26 september jongstleden heeft het mogelijk gemaakt om de twee programma’s die onze vlaggenschepen zijn, Galileo EGNOS en GMES, te lanceren – als ik dit zo mag zeggen – en het belang daarvan te bevestigen. Voor wat betreft Galileo EGNOS mag de Europese Unie zichzelf gelukkig prijzen met de ondertekening van een aanzienlijk aantal samenwerkingsovereenkomsten met derde landen, zoals de Verenigde Staten, China, Israël, Zuid-Korea, Oekraïne en Marokko.
Deze ´Ruimte´-raad van 26 september heeft ook het belang onderstreept van een betere coördinatie tussen de Commissie, het Europees Ruimteagentschap en de lidstaten op het gebied van onderzoek en ontwikkeling, met name wat de satellietnavigatiesystemen betreft.
Voor wat betreft het GMES-programma wordt verwacht dat in de komende vergaderingen van de Raad op 1 en 2 december de toe te passen richtsnoeren en de voorwaarden voor de samenwerking tussen de Unie en de lidstaten zullen worden vastgesteld, en wetsvoorstellen zullen worden gedaan voor het formaliseren van het programma voor eind 2009. Ik kan u al wel vertellen dat volgens de Raad een succesvolle ontwikkeling van dit programma een aanpak vereist die op het algemeen belang is gebaseerd. Verder dient er ook snel een gegevensbeleid te worden uitgestippeld.
Ten slotte moeten er vier prioriteiten zijn, die ook door de heer Pribetich zijn genoemd. De eerste prioriteit betreft ruimtevaart en klimaatverandering, daar de bijdrage van ruimtevaarttoepassingen op dit gebied uniek is. De tweede prioriteit is de bijdrage die de ruimtevaart levert aan de doelstellingen van Lissabon. De derde prioriteit betreft ruimtevaart en veiligheid, waarbij het gaat om het op Europees niveau controleren en bewaken van de infrastructuren van de Europese ruimtevaart en van ruimtepuin. En dan de vierde prioriteit: de verkenning van de ruimte. Dit is een politiek, mondiaal beleid en Europa moet werken in het kader van een wereldwijd programma.
Daarom moet Europa in dit opzicht een gemeenschappelijke visie en een strategisch plan voor de lange termijn ontwikkelen en ook zorgen voor de benodigde politieke dialoog binnen een uitgebreid internationaal samenwerkingskader met andere landen. Wat dat betreft doet het de Raad veel genoegen dat de Commissie heeft aangekondigd in 2009 een politieke conferentie op hoog niveau te zullen organiseren over de wereldwijde langetermijnvisie voor de verkenning van de ruimte.
Aldus markeert deze nieuwe visie betreffende het Europese ruimtevaartbeleid een nieuw engagement van de lidstaten, mijnheer de Voorzitter, dames en heren, en dit engagement voor de verwezenlijking van een uitzonderlijke Europese ambitie zal volgens mij ongetwijfeld weerklank vinden in dit Parlement.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, ik ben de heer Pribetich heel dankbaar omdat hij mij de kans geeft een bijdrage over een heel technisch thema te beginnen met een regel uit een gedicht van mijn Franse lievelingsdichter Guillaume Apollinaire: „Il est grand temps de rallumer les étoiles“. Ik ben ervan overtuigd dat het Franse voorzitterschap tot nog toe heel wat gepresteerd heeft en veel heeft gedaan om het Europese ruimtebeleid in onze werkzaamheden de plaats te geven die het werkelijk toekomt.
We hebben de voorbije jaren grote vooruitgang geboekt. Voor het eerst hebben we een Europees ruimtebeleid; dat hadden we tot nu toe niet. We hebben een kader voor een gemeenschappelijk Europees beleid waarin de Commissie een coördinerende rol speelt. We hebben in grote mate overeenstemming bereikt over de strategische, ecologische en economische betekenis van het ruimtebeleid voor Europa. Niemand heeft daartegen bezwaar. Ik zou hier in het bijzonder de vergadering van de ´Ruimte´-raad van eind juli in de ruimtehaven Kourou in Frans-Guyana onder de aandacht willen brengen, waar het voor het eerst duidelijk is geworden dat Europa voor een nieuwe reis naar de ruimte klaar is.
We hebben ook kunnen aantonen dat het prestatievermogen van de Europese ruimtevaartindustrie buitengewoon hoog is. Als we de middelen die Europa voor activiteiten in de ruimte kan inzetten, vergelijken met de uitgaven van onze Amerikaanse vrienden, staan we er goed voor. Europa is toonaangevend in de satelliettechnologie en in de draagrakettechnologie. Wij beschikken over de beste systemen ter wereld voor draagraketten. In Kourou hebben we een infrastructuur die uniek is in de wereld. Onze bijdrage aan het Internationale Ruimtestation, het ruimtelaboratorium, bewijst het hoge peil van de Europese ruimtetechniek. Ik ben ook erg verheugd dat de ESA, het Europees Ruimte-Agentschap, in ons zonnestelsel een hele reeks succesvolle onderzoeksexpedities heeft uitgevoerd, waarin andere landen niet zijn geslaagd.
Er is dus geen enkele reden om ons als Europeanen achter anderen te verbergen. De samenwerking tussen de ESA en de Europese Commissie is uitstekend en de werkverdeling verloopt vlekkeloos. Op basis van die efficiënte samenwerking is er niet de minste reden om hier andere structuren te overwegen.
Toch zijn er problemen die we moeten oplossen. Als Europeanen hebben we geen onafhankelijke toegang tot het heelal. We kunnen geen mensen de ruimte insturen en ze evenmin terugbrengen. We moeten beslissen of we hier op termijn al dan niet van anderen afhankelijk willen zijn. Ik wil u mijn persoonlijke mening niet onthouden. Europa heeft een onafhankelijke en veilige toegang tot het heelal nodig. We zullen ook moeten overwegen wat de volgende grote missies in het onderzoek van ons zonnestelsel zijn. Ik ben van mening dat die enkel als een taak van de hele mensheid kunnen worden beschouwd. We moeten elke vorm van nationale of regionale wedloop vermijden. Ons beleid is er in elk geval op gericht om zoveel mogelijk samenwerking te bereiken. Dat wordt het onderwerp van de conferentie waarover minister Jouyet zonet heeft gesproken en die de Commissie volgend jaar organiseert.
Opdat iedereen het begrijpt wil ik verduidelijken dat we echt willen spreken over wat de volgende grote taak is, naast de louter technische toepassing van ruimtetechnologieën. Wat is de volgende grote taak, het volgende grote doel om de menselijke onderzoeksdrang in het heelal te bevredigen? Ruimtetechnologie is voor onze beschaving, voor onze veiligheid en onze economie volkomen onmisbaar. Denk maar aan al onze communicatietechniek of aan de financiële markten. Zonder satellieten werkt vandaag helemaal niets meer.
Het klopt dat wij hier te maken hebben met een sterke component van het veiligheidsbeleid. Ook dat ontkennen we niet. We hebben een regelmatige en gestructureerde dialoog tussen de Raad en de Commissie kunnen opstarten, waarbij ook het Europees Defensieagentschap en het Satellietcentrum van de EU zijn betrokken. Die dialoog moet leiden tot een betere coördinatie tussen civiele, veiligheids- en defensiegerelateerde ruimteactiviteiten.
Wat de ecologische kant betreft, is het GMES-systeem (Global Monitoring for Environment and Security), dat zich momenteel in de ontwikkelingsfase bevindt, het Europese antwoord op de wereldwijde milieucrises. Dat systeem zal ons de gegevens en informatie leveren die we nodig hebben om anticiperend op te treden en te reageren in geval van rampen. Onze twee vlaggenschipprojecten – GMES en Galileo – zijn natuurlijk belangrijke bijdragen tot de verwezenlijking van de Lissabonstrategie, omdat ze zorgen voor een sterke industriële en technologische grondslag voor ruimtetoepassingen in Europa.
Wat GMES betreft ben ik erg blij u te kunnen meedelen dat de Commissie enkele dagen geleden op mijn voorstel een mededeling heeft aangenomen over de organisatie van de financiering en over de vraagstukken met betrekking tot de samenwerking bij GMES. De Mededingingsraad zal zich daar binnen enkele dagen over buigen. We mogen stellen dat GMES zich op de goede weg bevindt. De eerste demonstratieprojecten zijn opgestart en – voor zover ik dat kan beoordelen – zullen we het tijdschema kunnen aanhouden. Er is geen enkel meningsverschil tussen de ESA en ons over de ruimte-infrastructuur van GMES. Bij de ontwikkeling van de Europese satellieten die we voor dat systeem nog nodig hebben, heeft de ESA al goede resultaten behaald. Het ziet er dus goed uit.
Toch moet nog één punt worden opgelost. Op de communautaire begroting staan voor GMES enkel onderzoeksmiddelen; we hebben geen operationele middelen. Volgend jaar zullen we voor het eerst een kleine hoeveelheid operationele middelen nodig hebben – dat hebben we al in orde gebracht met de begrotingsautoriteit. We moeten hier echter een oplossing voor de lange termijn vinden, want het is duidelijk dat GMES geen systeem is dat zich financieel zelf kan bedruipen. Er zullen weliswaar inkomsten zijn, maar die zullen nooit de kosten dekken. GMES is een Europees infrastructuurproject en zo moeten we het ook beschouwen als wij de financiering op lange termijn willen waarborgen.
Volgend jaar zullen we een nauwkeurig schema en actieplan voor de toekomstige uitvoering van het GMES-initiatief opstellen. In een notendop: in 2009 zal de Commissie op basis van een uitgebreide effectbeoordeling en een kosten-batenanalyse een voorstel voor de financiering van de eerste activiteiten van GMES in 2011 opstellen.
Over Galileo hebben we al gesproken. Ik wil hier alleen zeggen dat de programma's Galileo en EGNOS dankzij de goede samenwerking tussen de instellingen nu een stevige rechtsgrondslag hebben en operationeel kunnen worden. Het plan omvat eveneens de implementatie van Galileo en EGNOS, maar natuurlijk moeten we afwachten of ook de industrie de voorwaarde van de GNSS-verordening om het Galileo-systeem tegen 2013 af te ronden, kan nakomen. Dat zal duidelijk worden in de loop van de aanbestedingsprocedure.
Ik wil de Europese ruimtevaartindustrie uitdrukkelijk oproepen om de buitengewone kans die Galileo biedt, daadwerkelijk te benutten, zo nauw mogelijk met ons samen te werken en zich tot het uiterste in te spannen. Voor ons is Galileo een van de belangrijkste, misschien zelfs het allerbelangrijkste project van het industriebeleid. We moeten ervoor zorgen dat het vlekkeloos functioneert.
Daartoe behoren ook de kwesties die in de resolutie aan de orde worden gesteld, zoals de concurrentievraagstukken die zich stellen in verband met internationale handelspraktijken en met de markten voor overheidsopdrachten. Het klopt dat er uiteenlopende internationale regelingen zijn voor de aanbestedingspraktijken in de ruimtevaartsector. Deze praktijken verschillen naargelang het om diensten of om goederen gaat, en vooral ook naargelang de landen die de desbetreffende overeenkomst hebben ondertekend. Tijdens de gunning van contracten in de stationeringsfase van Galileo heeft de Commissie strikt het beginsel van wederkerigheid toegepast. We hopen dat we op die wijze de onderhandelingen met derde landen over een wederzijdse openstelling van de markt opnieuw een duwtje hebben gegeven.
Dan nog een laatste punt, en ik ben erg dankbaar dat het Parlement dat heeft aangehaald: de kwestie van de deelname van het midden- en kleinbedrijf aan de Europese ruimtevaartactiviteiten. Dat ligt me na aan het hart omdat er in de ruimtevaartsector slechts enkele Europese spelers zijn. Enkel een handvol Europese landen kan werkelijk in het heelal aanwezig zijn. Vele andere landen leveren echter een bijdrage en ik stel tot mijn grote vreugde vast dat een aantal lidstaten, vooral ook nieuwe lidstaten, een gespecialiseerde ruimtevaarttechnologie aan het ontwikkelen is, waarbij kleine en middelgrote ondernemingen vaak uiterst ingewikkelde en sterk geavanceerde diensten of producten aanbieden. Daarom is het essentieel bij grote projecten ervoor te zorgen dat bij aanbestedingen in een juiste verhouding – 40 procent volgens plan – met het midden- en kleinbedrijf rekening wordt gehouden. De Commissie zal al het mogelijke doen om te garanderen dat dit percentage behouden blijft.
Dat is niet enkel een economische aangelegenheid maar ook een politieke kwestie. Zo kunnen we namelijk garanderen dat de Europese ruimteactiviteiten niet enkel als een privilege van enkele grote Europese landen worden beschouwd, maar als een project waaraan alle 27 landen deelnemen en waaruit alle 27 landen voordeel halen.
Etelka Barsi-Pataky, namens de PPE-DE-Fractie. – (HU) Ik dank u dat ik het woord mag voeren, mijnheer de Voorzitter. De titel van de resolutie van ons Parlement luidt: “Hoe krijgt de ruimtevaart vaste grond onder de voeten?”. Dames en heren, de gemiddelde burger van Europa maakt per dag gebruik van vijftig satellieten. Het benutten van de ruimte is heel onmerkbaar een deel van ons dagelijks leven geworden. De vraag is: kan Europa bij dat proces samenwerken? Kan het de benutting van de ruimte actief vormgeven?
Enkele opmerkingen zijn op hun plaats. De ruimte is ons gemeenschappelijk en mondiaal goed. Internationale samenwerking is daarom van het grootste belang voor Europa. Europa kan echter alleen zinvol deelnemen als het zijn autonomie op politiek, technologisch en operationeel gebied heeft gevestigd. Vandaar dat het relevant is voor het Parlement.
In het licht van de mondiale financiële, en voor een deel reeds economische crisis zien we nu duidelijk dat initiatieven op het gebied van hoogwaardige technologie, zoals het benutten van de ruimte, onze concurrentiepositie aanzienlijk verscherpen.
Bovendien vertrouwen we, gegeven de uitdagingen waarvoor we staan en de daarmee samenhangende taken die aangepakt moeten worden, steeds meer op ruimtetechnologie, bijvoorbeeld om klimaatverandering te begrijpen en nauwkeurig te volgen, of om onze veiligheid zeker te stellen door middel van onze defensie, om de steeds frequentere rampen te voorkomen of om nog bredere communicatie- en navigatiediensten te verschaffen.
We hebben hier dus met strategische vraagstukken te maken. Het Europees Parlement wil graag een constructieve rol in dit proces spelen, voornamelijk door een gestructureerde dialoog tussen de EU en de regeringsinstellingen te bevorderen. Volgens ons biedt dit alle lidstaten de gelegenheid om op een open en eerlijke manier deel te nemen.
Galileo, ons gezamenlijk Europees project, heeft in vele opzichten pionierswerk verricht. Om maar enkele dingen te noemen: het creëerde het operationele model van het zogenoemde Galileo Interinstitutional Panel dat tot doel heeft nauwere samenwerking tot stand te brengen, en in het geval van grotere projecten konden we gezamenlijke financiering verkrijgen, die nu in de communautaire begroting is ingebouwd. Dit is echter nog maar het begin. Het Galileo-programma kon, zoals commissaris Verheugen heeft aangestipt, het MKB aanzetten tot deelneming omdat we inmiddels weten dat spin-offbedrijven beter dan wie ook in staat zijn om geweldige dingen in de hightechwereld tot stand te brengen.
De Europese Volkspartij en de Europese Democraten hebben talloze voorstellen gedaan die deels over ons industriebeleid gaan, waar we nog steeds heel wat in te halen hebben voordat het als een solide basis kan dienen. Verder moeten we onze rol bij onderzoek en ontwikkeling versterken. Tussen haakjes, deze bevoegdheden zijn ook van essentieel belang voor het defensie- en veiligheidsbeleid. Op die manier wordt het Europese ruimtebeleid een onderdeel van de identiteit van Europa. Dank u dat ik het woord mocht voeren.
Silvia-Adriana Ţicău, namens de PSE-Fractie. – (RO) Satellietnavigatiesystemen en telecommunicatienetwerken, -diensten en -toepassingen via de satelliet zijn allemaal instrumenten waarin de Europese Unie node investeren moet.
Onderzoek is een van de fundamentele pijlers onder de Lissabonstrategie. Het GALILEO-programma is een van de speerpunten van het Europees onderzoek, gezien het grote potentieel ervan voor het verkeersbeheer, het in kaart brengen van de effecten van klimaatverandering en voor interventies ingeval van noodsituaties en natuurrampen.
Het Europees Parlement is er vorig jaar, samen met de Commissie en Raad, in geslaagd financieringsbronnen te vinden voor het GALILEO-project, dat algemeen gezien wordt als een van de meest strategische projecten van de Unie. Het is echt enorm belangrijk een ruimtevaartgerelateerd industriebeleid te ontwikkelen.
Ik wil u er tevens op wijzen dat met de GALILEO-verordening een standaard is neergezet voor de betrokkenheid van het midden- en kleinbedrijf bij Europees ruimtevaartgerelateerd industriebeleid. Het is nu de hoogste tijd dat Europa een gezamenlijke visie en strategisch planning ontwikkelt voor de verkenning van de ruimte.
Anne Laperrouze, namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega's, kennelijk zijn we het er allemaal over eens dat het ruimtevaartbeleid een essentiële component is van de toekomst van onze samenleving.
We kunnen drie belangrijke aspecten opsommen: veiligheid en defensie, bescherming tegen milieurampen en de levering van nieuwe diensten voor menselijke activiteiten.
Ja, geachte collega's, wij Europeanen moeten erkennen dat de ruimte een strategische rol speelt in onze defensie, ofschoon ik weet dat enkele collega's het hier niet mee eens zijn. Ja, de waarneming van de aarde moet op de lange termijn worden veiliggesteld, evenals de bestudering van haar dynamische, zij het trage variaties en in het bijzonder de variaties die veroorzaakt worden door menselijk handelen en die van invloed zijn op het wereldklimaat, op de natuurlijke hulpbronnen en de biodiversiteit.
Tegelijkertijd is er bij een groot aantal openbare beleidslijnen en economische activiteiten behoefte aan informatie en voorspellingen via waarnemingssystemen in de ruimte. Vooral daarom vervult het Europese GMES zo'n belangrijke rol binnen het mondiaal GEO-proces. Ja, het ruimtevaartbeleid is in toenemende mate van invloed op wetenschappelijk onderzoek, technologische innovatie en op de dynamische ontwikkeling van afbeeldingen. Hierbij vervullen ruimtelijke en planetaire verkenningsprogramma's een essentiële rol.
Telefonie en televisie, GPS, maar ook weersvoorspellingen of zelfs medische zorg op afstand hebben onze manier van leven drastisch veranderd. We kunnen ons niet meer voorstellen wat er zou gebeuren als satellieten niet langer zouden functioneren.
De met ruimtetechnologieën – en vooral dankzij het succes van de Ariane-raket – verkregen ervaring rechtvaardigt op zich al de uitvoering van een echt Europees ruimtevaartbeleid. Om onze ambitie tot onafhankelijkheid waar te maken is niet alleen goed bestuur noodzakelijk, maar uiteraard ook goede financiering.
Tot slot wordt met het ruimtevaartbeleid dat Europa wil voeren, duidelijk dat Europa ofwel een invloedrijke speler op het wereldpodium zal blijven, zij het dan in een partnerrol, ofwel een sterk Europa zal worden dat een hoofdrol speelt in het wereldbestuur en in staat is de voor de toekomst van de mensheid cruciale problemen op te lossen.
Patrick Louis, namens de IND/DEM-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, als voormalig rapporteur van de Commissie vervoer was ik zeer enthousiast over het Galileo-project.
We zien vandaag dat dit centrale project vast is komen te zitten door de almacht en technocratische inertie van onze instellingen. Telkens wanneer de Unie weigerde in te stemmen met vrije samenwerking en samenwerking ´met variabele geometrie´ tussen de lidstaten, smoorde ze elk particulier initiatief, verhoogde ze de kosten en verhinderde ze de opkomst van concurrerende, bekwame en samenhangende consortiums. Echter, telkens als landen besloten om zich vrijwillig te verenigen, waren projecten succesvol.
Hieruit volgt dat de rol van onze instellingen op zowel dit als ander gebied beperkt moet blijven tot een eenvoudige, aanvullende rol. Het feit dat wij alles willen beheren, ofschoon we het minimum zouden moeten waarborgen, herinnert ons eraan dat als het gaat om ruimtekwesties Europa in de eerste plaats ´vaste grond onder de voeten´ moet zien te krijgen.
Giles Chichester (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als kind – en met mij waarschijnlijk menig ander kind – droomde ik ervan de ruimte te verkennen. Later, in 1969, keek ik naar de inspirerende beelden van de landing op de maan, met name het televisiebeeld van de aarde gezien vanuit de ruimte. Hoewel de ruimte als onderwerp inmiddels meer gemeengoed is geworden, is zij om alle hier genoemde redenen van buitengewoon groot belang. Ik heb dan ook vóór Europese betrokkenheid bij een ruimtebeleid.
Ik heb een jaar geleden NASA’s Goddard Space Flight Center in Washington bezocht en zeer onlangs het centrum van de ESA, het Europees Ruimte-Agentschap, in Rome. De beelden die daar te zien zijn van het werk dat dit soort centra verrichten, maken de ruimte voor mij nog even spannend als altijd. Misschien is het wel zo dat hoe meer mensen die beelden zien, hoe meer de ruimte ´vaste grond onder de voeten´ krijgt. Maar wat me ook opnieuw duidelijk werd, was de relevantie van het gebruik van de ruimte voor wetenschap en onderzoek en voor de economie, en het belang van de satellieten en de draagraketten.
Mijnheer de commissaris, satellietexploitanten hebben mij gewezen op hun bezorgdheid over de noodzakelijke naleving van internationale overeenkomsten inzake spectrumgebruik en de voetafdruk van satellieten op aarde. Zij vrezen dat als niet wordt opgetreden tegen inbreuk op internationale overeenkomsten, andere regio’s ze ook niet zullen nakomen. Mijns inziens valt of staat een effectieve exploitatie van de ruimte met de naleving van gemeenschappelijke wet- en regelgeving. Ik hoop dan ook dat de Commissie ons en de satellietexploitanten op dit punt gerust kan stellen. We hebben een mooi verhaal te vertellen over resultaten en vooruitzichten in de ruimte.
Teresa Riera Madurell (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer Pribetich, uw voorstel lijkt me heel volledig en evenwichtig en ik wil u feliciteren met het feit dat u iets meer licht hebt gebracht en we de sterren beter kunnen zien.
De Europese Unie moet zonder meer verantwoordelijk zijn voor het bepalen van de politieke aspiraties van Europa met betrekking tot de ruimte, waarbij ze de ruimte in dienst moet stellen van de Europese burgers en van onze economie en een tegelijkertijd autonome en betrouwbare toegang moet waarborgen.
Ik ben ook te spreken over de conclusies van de Raad van september, waarin de Raad zich – en dat is heel nuttig – politiek verbindt tot de ontwikkeling van het Europees ruimtebeleid.
Het op tijd ten uitvoer leggen van de programma’s Galileo en EGNOS en van het mondiaal monitoringsysteem voor milieu en veiligheid, een systeem dat de evaluatie en de uitvoering van al het Europese beleid dat van invloed is op het milieu zal ondersteunen, moet zonder meer prioriteit krijgen.
Met betrekking tot de financiering moet er gezocht worden naar instrumenten die passen bij het Europees ruimtebeleid en die, sterker dan in het zevende kaderprogramma het geval is, kunnen voorzien in planning op de middellange en lange termijn. De mogelijke opname van een specifiek hoofdstuk in de begroting zou een blijk zijn van de inzet van de Europese Unie voor dit beleid en zou, vooruitlopend op de inwerkingtreding van de bepalingen van het Verdrag van Lissabon, de duidelijkheid en de transparantie ervan vergroten.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het verheugt mij zeer dat we ons ruimteprogramma ontwikkelen in samenwerking met de Russen. We mogen echter niet vergeten dat er op de achtergrond nog een andere partner is waarmee we zouden moeten samenwerken, namelijk Oekraïne. De beste Sovjet-rakketten werden gebouwd in Oekraïne en de mogelijkheden van dit land zijn op dit gebied werkelijk ongekend. Ik vind dat we dit moeten erkennen en hier in ons algemeen belang gebruik van moeten maken.
Mijn andere opmerking heeft betrekking op het Galileo-programma. We mogen niet vergeten dat dit programma ook zeer belangrijk kan en moet zijn voor onze militaire operaties en missies. Het gebruik van dit systeem voor militaire doeleinden moet voldoende worden beschermd, zodat we kunnen voorkomen dat andere deelnemers aan het programma – waarbij ik vooral denk aan China – te weten komen hoe het werkt en het kunnen blokkeren.
De Voorzitter. - Voordat ik het woord geef aan de Raad, wil ik u wijzen op het feit dat drie afgevaardigden in dit Parlement op 5 augustus geboren zijn – de verjaardag van Neil Armstrong dus. Ik weet dit omdat ikzelf een van deze drie afgevaardigden ben. Denkt u hier eens over na, terwijl u naar de Raad luistert.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Dat verbaast me niets, mijnheer de Voorzitter, en ik ben erg blij voor u. U heeft het meer dan verdiend!
Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vice-voorzitter van de Commissie, geachte afgevaardigden, ik zal het kort houden, omdat het meeste al is gezegd.
In de eerste plaats hebben uw toespraken en debatten aangetoond dat het Parlement zich daadwerkelijk inzet voor de kwestie van het Europees ruimtevaartbeleid. We zijn op zoek naar een gezamenlijk Europees project. We zijn op zoek naar Europese projecten die de deelname van nieuwe generaties Europeanen aan dit unieke avontuur daadwerkelijk stimuleren en veiligstellen.
Zoals reeds is benadrukt, zijn we op zoek naar projecten die het dagelijks leven van onze medeburgers daadwerkelijk kunnen verbeteren. We zijn op zoek naar projecten die echt bedoeld zijn voor de versterking van onze concurrentiekracht, voor de betrokkenheid van verschillende Europese industriële partners en voor de ondersteuning van de bedrijvigheid in deze periode van depressie. We zijn op zoek naar projecten die onderzoek, ontwikkeling en innovatie kunnen bevorderen. We zijn op zoek naar projecten die – kortom – Europa beter op de kaart zetten, Europa tot een wereldspeler maken en meer gewicht in de schaal doen leggen bij de aanpak van de wereldwijde uitdagingen die ons te wachten staan, of het nu gaat om de strijd tegen klimaatverandering, ontwikkelingsvraagstukken of het strategisch evenwicht met onze andere partners.
Mijns inziens toont dit debat aan dat we onze pogingen absoluut niet mogen laten verslappen. Integendeel, we moeten al onze middelen en al onze samenwerkingsmogelijkheden richten op het meest symbolische project van alle Europese projecten: het Europees ruimtevaartbeleid.
Günter Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben dankbaar voor de brede steun voor het Europese ruimtebeleid die uit dit debat is gebleken. Tegelijk hoop ik dat die brede steun ook tot uiting komt wanneer de financiële basis voor een permanente en duurzame Europese aanwezigheid in de ruimte moet worden gelegd. Ik wil u erop wijzen dat de concurrentie niet stil zit. Andere regio's in de wereld zijn al veel verder dan wij, ook als het om een toekomstvisie gaat. Als we geen nieuwe projecten kunnen vinden en geen nieuwe technologieën kunnen ontwikkelen, zullen we onze vooraanstaande positie bij de huidige ruimtetoepassingen niet kunnen handhaven, omdat we dan eenvoudigweg niet over de wetenschappelijke fundamenten en de onderzoeksgrondslag beschikken.
Daarom wil ik nogmaals zeggen dat ik u dankbaar ben voor het feit dat dit alles vandaag zo duidelijk werd gesteld. Als we samen bijdragen tot meer bewustwording, vertellen we de Europese burgers het verhaal van de heer Chichester, namelijk dat Europese projecten in het heelal ons allemaal kunnen verenigen.
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
13. Noodzaak tot inwerkingtreding van het Verdrag inzake clustermunitie voor eind 2008 (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (B6-0481/2008) van Angelika Beer, namens de Verts/ALE-Fractie, Ana Maria Gomes, namens de PSE-Fractie, Annemie Neyts-Uyttebroeck en Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie, Ģirts Valdis Kristovskis, namens de UEN-Fractie, Tobias Pflüger en Gabriele Zimmer, namens de GUE/NGL-Fractie, en Stefano Zappalà, namens de PPE-DE-Fractie (O-0110/2008/rev1), aan de Raad: Noodzaak tot inwerkingtreding van het Verdrag inzake clustermunitie voor eind 2008.
Angelika Beer, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, op 3 december 2008 kan in Oslo eindelijk het Verdrag inzake clustermunitie worden ondertekend. In Dublin hebben 107 landen ermee ingestemd en beloofd om ze te ondertekenen. Twee weken voor deze conferentie roepen we alle landen ter wereld op om hun belofte te houden, het verdrag te ondertekenen en vooral snel te ratificeren.
De oorlog in de Kaukasus en het gebruik van clusterbommen zowel door Georgië als door Rusland, zijn een uitdaging voor ons. We mogen geen tijd meer verliezen. We verwachten veel van de Europese Commissie en de Raad. We verwachten dat alle lidstaten van de Europese Unie op 3 december het verdrag ondertekenen, vooral de Europese landen die tot nu toe nog twijfelen, met name Griekenland, Letland, Polen, Roemenië en de Republiek Cyprus.
We verwachten dat de Europese Unie zich ook in het kader van het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens van de Verenigde Naties (CCW) voor een juridisch bindend verbod op clusterbommen blijft inzetten. We veroordelen unaniem het ongelooflijke voorstel dat de VS, Rusland en China hebben gedaan op de laatste conferentie in Genève om clustermunitie in het kader van het CCW te legaliseren.
Wij willen ook toekomstige synergieën en de koppeling van het toekomstige verdrag van Oslo aan het verdrag van Ottowa inzake het verbod op alle landmijnen toetsen. Onze resolutie is een oproep tot de Commissie om meer middelen – beduidend meer middelen – ter beschikking te stellen om mensen in die verontreinigde gebieden te beschermen en er de clustermunitie op te ruimen. Dat geldt voor Libanon, voor de Balkan en voor alle andere regio's. Daarvoor hebben we geen betrouwbare en stabiele financiële middelen, en dat is ontoelaatbaar. Als we die strijd ernstig opvatten, moet de Commissie er geld voor vinden.
Namens mijn fractie wil ik hier nog eens onze doelstelling benadrukken: een juridisch bindend verbod op het gebruik, de aanleg van voorraden of de productie van deze totaal onmenselijke wapens, die decennialang een gesel voor de burgerbevolking betekenen.
Eens te meer wil ik duidelijk stellen dat het gebruik van deze wapens in bepaalde landen – ook in de landen waar de Europese Unie politie en militairen inzet, zoals in Afghanistan, Bosnië en Congo – evenveel gevaar inhoudt voor onze missie als voor de mensen zelf.
Ana Maria Gomes, rapporteur. − (PT) Op 3 december komen in Oslo de leiders van 107 landen bijeen, die in mei van dit jaar het Verdrag inzake clustermunitie hebben aangenomen, om dit Verdrag te ondertekenen. Het is geen toeval dat die datum is gekozen. Op diezelfde datum werd in 1997 in Ottawa het Verdrag inzake antipersoneelsmijnen geopend voor ondertekening. De dag van ondertekening is niet de enige overeenkomst tussen deze instrumenten. Geen van beide verdragen is ondertekend door landen die een groot deel van de mensheid vertegenwoordigen, zoals de Verenigde Staten, China, India, Iran, Pakistan, Rusland en Israël. Dat is schandalig.
De onderhandelingen over het Verdrag van Oslo hebben plaatsgevonden in Dublin en 22 van de 107 ondertekende landen zijn lid van de Europese Unie. We hopen dat Cyprus, Polen, Roemenië, Letland en Griekenland hun voorbehouden zo spoedig mogelijk laten varen, zodat de Europese Unie eensgezind kan strijden tegen deze wapens die doden en verminken zonder onderscheid des persoons.
Deze wapens zijn niet alleen immoreel, ze zijn ook militair gezien steeds nuttelozer. Zoals het Europees Defensie-agentschap het zelf stelt in zijn Long-Term Vision for European Defense Capability and Capacity Needs:
(EN) ‘serieus moet worden nagedacht over het toekomstige nut van ongeleide munitie, clusterbommen, mijnen en andere wapens met een niet-onderscheidende werking’.
(PT) De Europese strijdkrachten - en zij niet als enige - opereren steeds vaker temidden van de burgerbevolking en steeds minder vaak is het doel de vernietiging van een makkelijk te identificeren vijand. Clustermunitie is daarom niet alleen strijdig met het humanitair recht, maar blijkt ook van beperkt nut. Het internationaal recht, morele overwegingen en basale militaire logica komen samen in de dringende noodzaak om deze wapens uit te bannen. Daarom moet gezorgd worden voor de universele ratificatie van het Verdrag van Oslo.
Annemie Neyts-Uyttebroeck , auteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, namens mijn fractie heb ik steun gegeven aan deze mondelinge vraag. Daarmee willen wij onze afkeur voor clusterbommen en munitie kenbaar maken, om voor de hand liggende redenen, maar ook om blijk te geven van onze steun aan de houding van de lidstaten die hebben ingestemd met het verdrag dat deze wapens verbiedt.
Net als mijn collega’s hoop ik dat alle lidstaten zonder uitzondering de komende weken dit verdrag zullen ondertekenen en zich eraan zullen houden. U weet immers dat, naar verluidt, onder leiding van de Amerikanen of door hen daartoe geïnspireerd, sommige landen, waaronder enkele lidstaten, van plan zijn om het verdrag te omzeilen – als ik het zo mag zeggen – door te spelen met de definitie van clusterbommen en munitie en het verminderde risico dat deze wapens onbedoeld mensen zouden verwonden die in aanraking komen met niet ontplofte fragmenten ervan.
Ik hoop dat dit niet gebeurt. Mijn fractie hoopt dat dit niet gebeurt en ik maak daarom gebruik van de mogelijkheid om de Raad te vragen welke stappen hij denkt te ondernemen om ervoor te zorgen dat dit verdrag van kracht wordt.
Tot slot nog iets anders, mijnheer de minister: ik heb gelezen dat u in de nabije toekomst wellicht een nieuwe uitdaging oppakt. Mocht dat het geval zijn, wens ik u, samen met mijn fractie, het allerbeste toe.
Ģirts Valdis Kristovskis, auteur. − (LV) Geachte Voorzitter, geachte vertegenwoordigers van de Commissie, geachte vertegenwoordigers van het voorzitterschap, allereerst wil ik zeggen dat ik bijna zes jaar lang minister van defensie ben geweest van mijn land. Dat was in de aanloop naar onze toetreding tot de NAVO. Ik weet dus heel goed wat het betekent om voor je land te zorgen middels defensiemaatregelen, met het vereiste wapentuig en militair materieel. Desalniettemin heb ik namens mijzelf alsook namens de UEN-fractie steun gegeven aan alle door het Europees Parlement genomen maatregelen, met inbegrip van dit verbod op clustermunitie. Ik denk dat alles hier reeds gezegd is. Het is iedereen wel duidelijk dat dit wapen niet nauwkeurig genoeg is en dat het tot nog toe, voor zover wij kunnen overzien, vooral burgers getroffen heeft en kinderen verwond.
Daarom zou ik willen zeggen dat het Europees Parlement en ook ikzelf geloven dat de EU-lidstaten de rijen moeten sluiten en met een gezamenlijk standpunt moeten komen en dan hun gezamenlijke krachten moeten aanwenden om dit soort wapentuig uit de wereld helpen. Aan de andere kant zou ik er ook graag voor willen pleiten dat we ons in de bilaterale besprekingen met landen als Rusland, de Verenigde Staten en China – de landen die over de grootste hoeveelheden van dergelijk wapentuig beschikken – sterk maken voor afschaffing. Dat acht ik uitermate belangrijk, zeker gezien het feit dat recentelijk, tijdens de oorlog tussen Georgië en Rusland, het Russische leger helaas dit soort clustermunitie ingezet heeft tegen Georgische burgers. Dit bewijst dat het argument voor handhaving van deze munitie in onze arsenalen, namelijk het argument dat het een verdedigingsinstrument is, geen steek houdt. Want zoals we kunnen zien wordt dit instrument in andere landen helaas als een aanvalsinstrument gebruikt tegen burgers.
Luisa Morgantini, auteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, clusterbommen zijn zonder enige twijfel massavernietigingswapens, onmenselijke bommen, ofschoon natuurlijk niets in een oorlog menselijk kan zijn.
In Field Artillery, een publicatie van het Amerikaanse leger staat: “De kleine, niet ontplofte bommen vormen een probleem voor onschuldige burgers, voor onze lichte strijdkrachten, voor onze infanterie, en voor degenen die rondlopen nadat een stadsgebied is gebombardeerd”. Toch gaat men door met de productie en het gebruik ervan, en de met onontplofte bommen verontreinigde grond blijven nog jarenlang dood en verderf zaaien, zoals wij in Georgië hebben gezien.
Ibrahim, een jonge Libanees van 24 jaar, wiens lichaam zwaar was verminkt en wiens been moest worden geamputeerd wegens de verwondingen, is bij me gekomen in Oslo, tijdens de conferentie over het verbod op het gebruik, de productie en de aanleg van voorraden van clustermunitie en zei mij het volgende: “Aangenaam, ik ben een overlevende. Ik was liever dood gegaan, maar heb de dood slechts kunnen omhelzen”. Ik ben hem in zijn dorp, in het zuiden van Libanon, op gaan zoeken, en zag in de tuinen van de huizen en de scholen, in het gras, onder de bomen, niet ontplofte bommen liggen die door Israëlische vliegtuigen waren afgeworpen. Zij hebben er tijdens de afgelopen dagen, toen de wapenstilstand en het staakt-het-vuren al waren afgekondig,d meer dan 1,4 miljoen afgeworpen. Dit was dus pure wreedheid. Ik heb veel kinderen, mannen en vrouwen met verminkte lichamen in de noodziekenhuizen in Afghanistan gezien. Er zijn in de wereld duizenden kinderen verminkt omdat zij, aangetrokken door die kleurige voorwerpen, met fragmenten van clusterbommen hebben gespeeld.
In Dublin hebben 109 landen, na tien dagen van debatteren, zich ertoe verbonden om het verbod op deze afschuwelijke wapens te ondertekenen, om hulp aan slachtoffers en financiële hulp aan de getroffen gebieden te verlenen. Het Verdrag bepaalt ook dat alle wapenarsenalen binnen acht jaar moeten worden vernietigd. Zij zullen dit zeker niet doen, tenzij er flinke druk wordt uitgeoefend door alle ondertekenende landen van de Verenigde Naties en de landen die verantwoordelijk zijn voor de misdaden tegen de burgerbevolking, zoals Israël, de Verenigde Staten, Rusland, China, India en Pakistan, die niet in Dublin aanwezig waren hebben geweigerd om clustermunitie te verbieden.
De Amerikaanse minister van Defensie, Robert Gates, heeft geprobeerd om de weerstand van de VS te verklaren: clustermunitie is een effectief wapen tegen veel verschillende doelen. De doden in Irak, Afghanistan en in voormalig Joegoslavië hebben dit aan eigen lijf ondervonden. Europa geeft weliswaar nogmaals blijk van zijn gevoeligheid, omdat 22 lidstaten zijn toegetreden tot het Verdrag van Dublin en dit hebben ondertekend, maar er is concrete actie nodig.
Op 2 en 3 december zal dit verdrag officieel in Oslo worden ondertekend, maar het moet nog worden geratificeerd. Wij moeten dit onmiddellijk doen en een stokje steken voor iedere poging om het verdrag te omzeilen. Ik vind dat de Raad daadwerkelijk effectieve politieke en financiële instrumenten moet nemen vaststellen om te garanderen dat het Verdrag wordt geïmplementeerd, en dat er geen doden door vernietigingswapens meer zullen vallen.
VOORZITTER : LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Stefano Zappalà, auteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wat ik nu zeg is slechts ter informatie aan het adres van de voorzitter van de Raad en misschien kan hij dit doorgeven aan zijn voorganger. Eerder werd er gezegd dat er in dit Parlement drie leden zijn die op dezelfde dag als Neil Armstrong zijn geboren. Tussen 1994 en 1999 was echter een Europese astronaut van Italiaanse afkomst lid van dit Parlement en ook in deze zittingsperiode hebben wij een Europese astronaut, weer een Italiaan, onder de leden van dit Parlement.
Goed, dan nu clustermunitie. Ik heb namens mijn fractie aan het initiatief met betrekking tot dit onderwerp meegedaan, omdat ik vind dat het een kwestie van beschaving en menselijkheid betreft. Zojuist sprak een collega die minister van Defensie van één van de lidstaten is geweest; ook ik heb een militaire achtergrond. Zoals ik al zei, vind ik dat het plan om clustermunitie wereldwijd te verbieden een kwestie van beschaving en menselijkheid is.
Waarom? Omdat beschaving en menselijkheid twee van de vele constituerende beginselen van de Europese Unie zijn. Zij liggen ten grondslag aan onze Verdragen en daarom denk ik dat wij deze kwestie niet alleen als uitgangspunt moeten nemen, maar ook moeten aangrijpen om eens diep na te denken over het standpunt dat de EU voor dit type munitie moet innemen.
Wat deze wapens en munitie in de wereld veroorzaken, is duidelijk. In alle vormen van oorlog zijn de feiten zoals zij zijn, maar het ergste is dat niet alles is afgelopen als de oorlog voorbij is. Daarna gaat het door, omdat de grond vervuild is en lange tijd vervuild zal blijven. Helaas doen oorlogsscenario´s zich bovendien vaak voor in landen met niet zulk een hoog beschavingsniveau, en daarom zien de mensen er geen enkel bezwaar in om de dingen te gebruiken die ze op het land vinden en die de hoofdoorzaak zijn van de meeste lichamelijke verminkingen onder kinderen en jongeren. Wij hebben heel wat films gekregen, en krijgen nog steeds films uit de hele wereld, waarin de gevolgen van het gebruik van deze wapens worden getoond.
Daarom vraag ik namens mijn fractie de Raad en het Europees Parlement om voet bij stuk te houden. Ik hoop dat dit alles zijn beslag zal vinden in de ratificatie van dit verdrag, dat mijns inziens inderdaad één van de belangrijkste aspecten van beschaving en menselijkheid is, ten aanzien waarvan de Europese Unie iets kan ondernemen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mevrouw Beer, mevrouw Gomes, mevrouw Neyts-Uyttebroeck – hartelijk dank voor uw vriendelijke woorden –, mevrouw Morgantini, mijnheer Kristovskis en mijnheer Zappalà, u heeft allen volkomen gelijk. Zoals de heer Zappalà al zei, is dit een kwestie van beschaving en menselijkheid.
Alle lidstaten van de Europese Unie delen de humanitaire zorgen die clustermunitie doet rijzen. De Europese Unie geeft steun aan de uitvaardiging van een internationaal instrument dat clustermunitie verbiedt. Clustermunitie veroorzaakt onaanvaardbare schade onder de burgerbevolking. Daarom hebben alle lidstaten van de Europese Unie de conferentie van Dublin bijgewoond, als partij, wat voor de meerderheid van de lidstaten het geval was, of als waarnemer. Uiteraard is de Europese Unie partij; dat is wat duidelijk naar voren moet komen uit deze enigszins ingewikkelde zin.
Het besluit om te ondertekenen of te ratificeren is een soeverein besluit dat iedere lidstaat zelf neemt, maar net als mevrouw Neyts-Uyttebroeck betreur ook ik het dat niet alle lidstaten in staat zijn om vóór december te ondertekenen.
De grote meerderheid van de lidstaten van de Unie heeft gezegd van plan te zijn om het verdrag de komende weken te ondertekenen. Ik wil hier graag op wijzen, en tevens tegen mevrouw Morgantini zeggen dat ze gelijk heeft. We moeten inderdaad concrete stappen ondernemen alvorens het verdrag van kracht wordt. Met het oog daarop heeft Frankrijk, het land dat ik het beste ken, in mei 2008 besloten om onverwijld 90 procent van zijn voorraad clustermunitie uit de dienst te halen.
Zoals u echter weet, moet een aantal landen nog tot een dergelijk besluit komen. Het Frans voorzitterschap kondigde in mei, na de conferentie van Dublin, aan het verdrag begin december te zullen ondertekenen. Het voorzitterschap wil de aandacht van alle afgevaardigden vestigen op de lopende onderhandelingen over clustermunitie in het kader van het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens (CWV), dat het enige verdrag is waar de grootste militaire mogendheden – de Verenigde Staten, Rusland, China en India, of landen als Georgië – aan willen deelnemen, hetgeen niet het geval is met het Verdrag van Oslo. Ik wil erop wijzen dat deze landen geen blijk hebben gegeven van hun intentie om dit verdrag te ondertekenen.
Alle lidstaten van de Europese Unie zijn partij bij dit verdrag en pleiten voor de aanneming van een protocol inzake clustermunitie. Mede dankzij de inspanningen in dit Parlement – waar de heer Kristovskis volkomen terecht op wees – zal het mogelijk zijn daadwerkelijke ontwikkelingen op gang te brengen. Als de onderhandelingen in het kader van dit universele verdrag met succes kunnen worden afgesloten, zullen dodelijke incidenten ten gevolge van clustermunitie, zoals die zich in Georgië hebben voorgedaan, in de toekomst worden vermeden.
Geachte afgevaardigden, zoals u ziet is clustermunitie een vraagstuk waar de Europese Unie voor in het geweer komt. Zij moet ook internationaal druk uit blijven oefenen om een universeel instrument aangenomen te krijgen. Dat is tenminste het doel van alle moeite die het Frans voorzitterschap zich getroost om alle partners te overtuigen, en wij, Frankrijk, zullen ons deze moeite blijven getroosten.
Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben geen pacifist – iedereen in dit Parlement die me goed kent, zou dat beamen – maar oorlogvoering en wapenhandel kennen een groot aantal schaduwzijden. Clusterbommen behoren naar mijn mening tot de meest afschuwelijke middelen om oorlog te voeren en mogen uiteraard alleen in allerlaatste instantie worden ingezet.
Het behoeft nauwelijks betoog dat dit soort wapens onevenredig veel schade toebrengt aan de burgerbevolking, die volgens het internationale recht bovenal dient te worden beschermd. Clusterbommen kunnen in uitgestrekte gebieden terechtkomen en jarenlang blijven liggen zonder te ontploffen. Daardoor vormen ze een dodelijke bedreiging voor de burgers, die lang na de beëindiging van een conflict nog verminkt of gedood kunnen worden.
Bovendien is het opsporen en opruimen ervan duur en kunnen ze niet op dezelfde manier als een mijnenveld officieel in kaart worden gebracht. Het gebeurt wel dat kinderen ze oppakken om ermee te spelen en vervolgens een arm of been kwijtraken of zelfs gedood worden. Als vader van kleine kinderen kan ik me nauwelijks iets afschuwelijkers voorstellen.
Als wij het serieus menen met de totstandbrenging van een Europese Unie van gemeenschappelijke waarden en deze waarden willen uitdragen naar buiten Europa, moeten we ons samen sterk maken voor een verbod op deze afschrikwekkende, vreselijke wapens, die een buitengewoon botte uitwerking hebben op het slagveld.
Tenslotte moeten we alle beschikbare diplomatieke middelen inzetten om anderen ervan te overtuigen ons voorbeeld te volgen. Als Europees Parlement mogen we met recht trots zijn op wat we hebben gedaan om te proberen de wereld te bevrijden van de gesel van antipersoneelmijnen. We moeten deze kwestie van clusterbommen met dezelfde daadkracht en betrokkenheid aanpakken, teneinde een betere, humanere wereld tot stand te brengen in plaats van onschuldige burgers te zien lijden in de nasleep van gewapend conflicten.
Richard Howitt, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, vandaag roepen we de EU-lidstaten die momenteel niet voornemens zijn het verdrag inzake clustermunitie te ondertekenen, op om dat wel te doen. Ik verzoek Cyprus, Estland, Finland, Griekenland, Polen, Roemenië, Slowakije en Slovenië, evenals de kandidaat-lidstaten Servië en Turkije, om zich bij de overige EU-lidstaten en ruim honderd landen wereldwijd te voegen en dit verdrag te ondertekenen.
Voor wie doen we deze oproep? Voor Suraj Ghulam Habib uit Herat in Afghanistan, die toen hij zes was allebei zijn benen verloor bij het oppakken van een clusterbom die hij aanzag voor voedsel. Hij brengt zijn leven nu door in een rolstoel, waardoor naar school gaan of spelen met zijn vriendjes bijna onmogelijk is geworden. Voor mevrouw Chanhthava uit het district Sepone in Laos, die een been verloor en haar gezichtsvermogen deels kwijtraakte toen zij per ongeluk tegen een clusterbom aanliep terwijl ze in de rijstvelden aan het werk was om voedsel te vergaren voor haar gezin. Nu moet ze haar dochter dezelfde gevaarlijke velden insturen om de rijst te plukken. Voor Beka Giorgishvili, een dertienjarige jongen uit Georgië, die dit jaar, toen hij bij een vriendje thuis was, een van de meest recente slachtoffers werd terwijl hij de banden van de nieuwe fiets van zijn vriendje hielp oppompen. Beka verloor een deel van zijn schedel, waarin nu nog granaatscherven zitten.
Het is hypocriet dat EU-landen wel de Russische agressie in Georgië veroordelen maar niet de middelen van die agressie. Het gebruik van clusterbommen raakt de burgerbevolking buitensporig hard. Het is ook een loos excuus voor landen om te proberen het aanleggen van voorraden clusterbommen te rechtvaardigen met het argument dat daarmee gehoor wordt gegeven aan het verbod op landmijnen, want clustermunitie is even dodelijk en heeft wereldwijd zelfs nog meer humanitair leed teweeggebracht.
Mijn eigen lidstaat, het VK, is al begonnen met het vernietigen van ongeveer 30 miljoen explosieven. Hij heeft de regelgeving inzake de controle op uitvoer gewijzigd en rechtstreeks bijgedragen tot het opruimen van explosieven, waaronder clustermunitie in Georgië. Het is Europa waar dit soort wapens voor het eerst werden gebruikt, tijdens de Tweede Wereldoorlog, door de Duitse en Sovjet-strijdkrachten, het is Europa dat momenteel een voorraad van naar schatting één miljard granaatjes aanhoudt en het is Europa dat het voortouw zou moeten nemen om te zorgen voor de vernietiging ervan.
Elizabeth Lynne, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, zoals al door velen is gezegd, worden elke dag burgers, onder wie veel kinderen, zonder enig onderscheid gedood of gewond door clusterbommen. Veel van die jonge slachtoffertjes raken invalide en moeten leren leven met een handicap. Het is echter verbijsterend te moeten constateren dat meer dan vijftien EU-lidstaten clustermunitie in voorraad houden. Tot mijn afschuw blijkt dat ten minste zeven EU-lidstaten nog altijd dit soort wapens produceren. Mijns inziens hebben deze landen, evenals de landen die ze hebben ingezet – waaronder mijn land, het VK – bloed aan hun handen.
Een verbod op de productie, overdracht en aanleg van voorraden van clustermunitie zal veel levens sparen. Dit verdrag zal ook voorzien in de middelen die zo hard nodig zijn, zoals bijstand aan slachtoffers van clusterbommen in de vorm van medische zorg en revalidatie. Ik roep alle EU-lidstaten dringend op dit verdrag te ondertekenen en te ratificeren en niet te proberen een nieuwe definitie te vinden voor wat we verstaan onder clustermunitie om hun verantwoordelijkheden te ontlopen, zoals bepaalde lidstaten momenteel doen.
Seán Ó Neachtain, namens de UEN-Fractie. – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik ben een groot voorstander van het voorstel waarin gevraagd wordt om het Verdrag inzake clustermunitie vanaf voor het einde van dit jaar in werking te doen treden.
Alle regeringen die de Verklaring van Oslo van 2007 ten uitvoer leggen zijn bereid om voor het einde van 2008 een juridisch bindend document op te stellen waarmee een halt wordt toegeroepen aan het gebruik van clustermunitie. Ook zou daarmee een systeem tot stand worden gebracht waarmee samenwerking kan worden bevorderd en hulp kan worden verleend aan degenen die tot op heden voor dit soort aanvallen vluchten. Bovendien zouden alle voorraden clusterbommen die nog bestaan worden vernietigd.
Ik ben er zeer trots op dat de regeling uit hoofde van dit Verdrag juist tot stand is gekomen in Ierland - in Dublin, in mijn eigen land – tijdens een internationale conferentie eerder dit jaar. Alle deelnemers daaraan waren heel duidelijk over wat ze tijdens deze conferentie bereiken wilden, namelijk dat clusterbommen eens en voor altijd verboden worden. Ik zou graag, evenals een aantal collega's eerder vandaag in dit Parlement, de andere landen die het verdrag niet ondertekend hebben willen vragen dat zo snel mogelijk te doen.
We moeten deze verschrikkelijke wapens eens en voor altijd uit de wereld zien te helpen.
Satu Hassi, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het is uitstekend dat het Verdrag inzake clustermunitie er is gekomen. Het is heel belangrijk dat alle EU-landen zich bij het verdrag aansluiten, ook Finland, Griekenland en Polen, want anders bieden wij andere landen een al te gemakkelijk excuus om het gebruik van deze onmenselijke wapens voort te zetten.
Ik betreur het zeer dat mijn eigen land, Finland, van plan is buiten het verdrag te blijven. De gebruikte verklaring hiervoor is dat clusterbommen zijn aangeschaft om een ander wapentype, de antipersoneelsmijn, te vervangen. Dit is echter de duivel uitdrijven met beëlzebub. Eind jaren negentig, toen de toenmalige Finse regering besloot antipersoneelsmijnen gefaseerd af te schaffen, vertelde het leger niet dat het daarvoor in de plaats die andere doder van burgers, clustermunitie, aan ging schaffen.
De Europese Unie en alle EU-landen moeten nu consequent zijn in hun verzet tegen clustermunitie en ook weigeren betrokken te raken bij elke militaire operatie waarin die wordt gebruikt. Naar schatting zijn maar liefst 98 procent van de slachtoffers van clusterbommen burgers. Wij hebben meer dan twintig jaar ervaring met deze wapens en weten dat zij lukraak burgers doden, ook kinderen. Het is de hoogste tijd dat wij hier een eind aan maken.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ik wil u in alle ernst en oprechtheid zeggen dat ik bijzonder trots ben op het feit dat ik mocht deelnemen aan dit debat over clustermunitie en dat ik het, namens het voorzitterschap, met iedereen eens ben die heeft gepleit voor de ratificatie van het verdrag.
De Europese Unie heeft in 2007 al erkend hoe dringend iets gedaan moest worden aan deze humanitaire bezorgdheid over clustermunitie. Ik weet dat de lidstaten van de Unie een actieve rol hebben gespeeld zowel in het proces van Oslo als binnen het kader van het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens. Naar ons idee versterken het Verdrag inzake bepaalde conventionele wapens en het proces van Oslo elkaar, en dat is een eerbetoon aan uw Parlement en aan al degenen die het woord hebben genomen en ons hebben herinnerd aan de waarden waar Europa aan gehecht is. We roepen de lidstaten op om zich hierachter te scharen, om de redenen die u zo treffend – beter dan ik had kunnen doen – uiteen heeft gezet in de loop van dit debat.
De Voorzitter. − Er zijn twee ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt op donderdag om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik doe een dringend beroep op alle EU-lidstaten om het Verdrag inzake clustermunitie onmiddellijk te ondertekenen en te ratificeren. Clustermunitie brengt met zijn niet-onderscheidende werking onvoorstelbaar veel leed toe aan de burgerbevolking in heel de wereld en onlangs nog in de oorlog in Georgië.
Het Verdrag inzake clustermunitie verbiedt het gebruik, de productie, de aanleg van voorraden en de overdracht van clustermunitie. Het verdrag is tijdens een conferentie in Dublin in mei van dit jaar aangenomen door 107 landen. Het treedt evenwel pas in werking wanneer ten minste 30 landen het hebben geratificeerd.
Het is niet te geloven dat 8 EU-lidstaten niet direct van plan zijn het verdrag te ondertekenen. Dat betekent dat de EU, het meest geslaagde vredesproject ooit, een gemeenschap die juist is gebaseerd op de beginselen van eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat, zich niet schaart achter de uitbreiding van het internationale humanitaire recht met een verbod op een van de meest verraderlijke soorten wapens tegen de burgerbevolking die vandaag de dag worden ingezet.
Ik roep Cyprus, Estland, Finland, Griekenland, Polen, Roemenië, Slowakije en Slovenië op het Verdrag inzake clustermunitie direct te ratificeren en mee te werken aan de beëindiging van het gebruik van clusterbommen.
Kelam, Tunne (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) We moeten inzien dat clusterbommen tot de meest schadelijke wapens behoren, aangezien ze geen onderscheid maken tussen militaire en civiele doelen.
Het is niet meer van deze tijd om oorlog te voeren vanuit het idee dat alles moet worden verwoest of maximale schade moet worden toegebracht. Gerichte aanvallen met zo weinig mogelijke gevolgen voor de burgers zijn tegenwoordig de enige manier om te handelen in een oorlogssituatie. Het is daarom duidelijk dat het gebruik van clustermunitie moet worden verworpen en verboden.
Ik roep de Europese Unie en haar lidstaten in de eerste plaats op om er bij de andere landen in de wereld op aan te dringen dit verdrag op 3 december van dit jaar te ondertekenen. Verder roep ik de EU en haar lidstaten op om zich in te zetten voor een efficiënte en spoedige tenuitvoerlegging van dit verdrag. En ik roep de EU en haar lidstaten op om niet alleen de technische onderdelen van het verdrag aan te pakken maar zich ook serieus toe te leggen op hulpverlening in de gebieden waar clustermunitie is gebruikt, om de betrokken samenlevingen bij te staan en om doeltreffende en specifieke hulp te bieden aan de burgers die het slachtoffer zijn geworden van clustermunitie.
De Voorzitter. − Aan de orde is het vragenuur (B6-0484/2008). Wij behandelen een reeks vragen aan de Commissie.
Eerste deel
Vraag nr. 33 van Stavros Arnaoutakis (H-0800/08)
Betreft: Voorlichting i.v.m. de maatregelen van de EU ter bescherming van de burger tegen de financiële crisis
In de plenaire vergadering van maart deelde de Commissie in haar antwoord op mijn schriftelijke vraag H-0075/08(1) betreffende de gevolgen van de internationale kredietcrisis mee rekening te houden met een daling van de economische groei met 0,5%, een stijging van de inflatie en een extern handelstekort van 185 miljard euro voor de 27 lidstaten van de Unie. Verder benadrukte ze dat de internationale crisis het beste kan worden aangepakt door verdere herstructureringen (onder andere van het macro-economisch beleid) en dat protectionisme niet de oplossing is. Inmiddels zien we dat de financiële crisis gigantische vormen heeft aangenomen en dat ook megabedrijven erdoor worden bedreigd.
Kan de Commissie aangeven of de destijds door haar vermelde gegevens nog altijd kloppen? Hoe gaat de Commissie de burgers van Europa informeren over de gevolgen van deze crisis, en welke concrete maatregelen gaat ze nemen om diezelfde burgers te beschermen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) De Commissie heeft op 3 november haar najaarsprognose gepresenteerd en daaruit blijkt dat het er slecht uitziet voor de economie: de economische groei zal in 2009 naar verwachting nagenoeg tot stilstand komen, met een toename van slechts 0,2 procent in de Europese Unie.
In 2010 zullen de meeste economieën in de EU zich waarschijnlijk geleidelijk aan herstellen, met een verwachte groei van 1,1 procent voor de EU als geheel. Als gevolg daarvan zal de werkloosheid in de EU in 2009 naar verwachting stijgen naar 7,8 procent en in 2010 wordt een verdere stijging verwacht.
We verwachten echter dat de inflatie in de EU volgend jaar snel zal dalen tot 2,4 procent en in 2010 nog verder.
Het lijdt geen twijfel dat we voor grote uitdagingen staan. De Commissie werkt daarom aan een overkoepelende strategie om de financiële crisis te beteugelen en de economische neergang te beperken. De basis van deze strategie is beschreven in de mededeling met de titel ‘Van financiële crisis naar herstel: een Europees actiekader’, waarin wordt uitgelegd hoe de EU de volgende fasen van de crisis op een gezamenlijke, gecoördineerde manier moet aanpakken.
We moeten onze inspanningen richten op drie doelstellingen: ten eerste het bouwen van een nieuwe financiële marktarchitectuur op EU-niveau, ten tweede het verwerken van het effect op de reële economie en ten derde de coördinatie van een wereldwijde reactie op de financiële crisis.
Op 26 november zal de Commissie een gedetailleerdere versie van dit EU-herstelplan voorstellen, onder de paraplu van de Lissabonstrategie voor groei en werkgelegenheid. Ons doel is het bijeenbrengen van een reeks gerichte kortetermijninitiatieven die helpen de negatieve effecten op de bredere economie te bestrijden, terwijl tegelijkertijd de maatregelen voor de middellange en lange termijn van de Lissabonstrategie worden aangepast om rekening te houden met de crisis.
Stavros Arnaoutakis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, bedankt voor uw antwoord. Wat we de Europese burger vandaag echter moeten vertellen, is dat we zullen optreden tegen de financiële crisis en geld zullen pompen in de reële economie. De Europese burgers willen ook dat deze crisis een kans is voor Europa, voor de burgers van Europa.
Mijn vraag is: wordt er de komende jaren geld in overheidsinvesteringen en openbare werken gepompt?
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de vicevoorzitter, indien recente informatie beschikbaar is, is snelle besluitvorming noodzakelijk. Het probleem is dat de Commissie, die de vorm aanneemt van een college, doorgaans zeer veel tijd nodig heeft om zaken in gang te zetten. Bestaan er speciale regels voor situaties zoals die waarmee wij thans worden geconfronteerd? In andere gevallen duurt het werkelijk zeer lang voordat de Commissie als college een resultaat bereikt.
Danutė Budreikaitė (ALDE). - (LT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wallström, uit ervaring blijkt dat de lidstaten zelf hun weg uit de financiële en economische crisis zoeken.
Wat is uw mening over de maatregelen van vóór de crisis? Zijn belastingverhogingen, vergroting van de belastinggrondslag en verhoging van de btw een goede manier om een uitweg uit de crisis te vinden in zo'n moeilijke tijd?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) De belangrijkste vraag is op dit moment: wat zijn de volgende stappen die de Commissie in de komende week gaat zetten om de effecten op de reële economie daadwerkelijk aan te pakken?
We gaan een pakket presenteren – waaraan op dit moment wordt gewerkt – waarin we de verschillende beleidsterreinen aanwijzen waarin we volgens ons het effect op de reële economie op de korte termijn kunnen beperken, zonder daarbij af te wijken van de bestaande hervormingsprioriteiten van de Lissabonstrategie voor de middellange termijn. Dat wordt het kader waarin we gaan werken. We hopen dat we maatregelen kunnen vinden om de totale vraag te stimuleren; aan de vraagzijde willen we de inflatiedruk verminderen en de koopkracht van huishoudens bevorderen.
We moeten meer doen op de arbeidsmarkt en, zoals u zegt, investeringen stimuleren. We hopen dat dit ook gunstig zal zijn voor de vraagstukken en acties met betrekking tot het pakket maatregelen inzake energie en klimaatverandering, want we hebben geld nodig voor investeringen. We hopen dat dit stimulerend zal werken in deze moeilijke periode. Op de arbeidsmarkten kan activatiebeleid bijvoorbeeld erg effectief zijn.
In antwoord op de laatste vraag wil ik zeggen dat we willen dat de lidstaten hun acties coördineren. Het ergste wat er kan gebeuren is volgens ons dat alle lidstaten een andere kant op gaan om te doen wat volgens hen het beste is. We willen dat ze zo veel mogelijk overleggen, coördineren en samenwerken, want de effecten zullen merkbaar zijn in de hele economie van Europa. Wij geven de voorkeur aan gecoördineerde acties.
En de lange aanloopperiode en voorbereidingstijd? U zult verbaasd zijn. Zoals ik gisteren tijdens het debat over de financiële crisis zei, is de Commissie er voor het eerst in geslaagd binnen 24 uur voorstellen op tafel te krijgen. Als we reageren op deze zeer ernstige crisis, mag het voorbereiden van de verschillende voorstellen niet te veel tijd kosten.
We hebben allemaal gehoord of ingezien hoe we binnen onze beleidsterreinen kunnen helpen, hoe we de lange voorbereidingsperiode kunnen verkorten, hoe we het sneller kunnen doen, maar toch op een gecoördineerde en respectvolle manier. We proberen de voorstellen zo snel mogelijk op tafel te krijgen en we benutten alle mogelijkheden zo goed mogelijk. Dat is op dit moment het uitgangspunt voor de Commissie.
De Voorzitter. − Vraag nr. 34 van Boguslaw Sonik (H-0850/08)
Betreft: Uiteenlopende maximale alcoholgehalten in het bloed bij bestuurders in de EU
In veel Europese landen, onder meer in Groot-Brittannië, Italië, Ierland en Luxemburg, is het maximale alcoholgehalte in het bloed waarbij een auto mag worden bestuurd, vastgesteld op 0,8 mg/l. In Slowakije en Hongarije is het verboden een voertuig te besturen na het nuttigen van zelfs maar de geringste hoeveelheid alcohol. In deze landen geldt het rijden onder invloed van een dergelijke hoeveelheid alcohol als een ernstig delict. Volgens de regelgeving voor het besturen van gemotoriseerde voertuigen, die in Polen is vastgesteld bij de Wet op het wegverkeer van 20 juni 1997 (Stbl. 2005, nr.108, pos. 908, als gewijzigd), is de maximaal toelaatbare hoeveelheid alcohol in het bloed van een bestuurder 0,2 mg/l. Bij overschrijding van een alcoholgehalte van 0,5 mg/l is er reeds sprake van een strafbaar feit, waarop maximaal twee jaar gevangenisstraf kan staan.
Is de Commissie, gezien de tendens tot harmonisering van de voorschriften voor het wegverkeer in de EU, voornemens het maximaal toelaatbare alcoholgehalte in het bloed bij bestuurders in EU-landen te harmoniseren?
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie heeft in feite in 1988 een richtlijn voorgesteld inzake het maximaal toegestane alcoholgehalte in het bloed van bestuurders. Maar aangezien de lidstaten en de Commissie niet tot een akkoord zijn gekomen, moest de Commissie er genoegen mee nemen op 17 januari 2001 de aanbeveling aan te nemen dat in alle lidstaten een maximaal toegestaan gehalte van 0,5 mg/ml zou worden ingevoerd. Op dit moment zijn er in de Europese Unie slechts drie lidstaten – Ierland, Malta en het Verenigd Koninkrijk – die een maximaal alcoholgehalte in het bloed toestaan dat hoger is dan genoemde waarde.
De aanbeveling van de Commissie heeft er ook in voorzien het alcoholgehalte te verlagen naar 0,2 mg/ml voor bepaalde categorieën bestuurders, waaronder beginnende bestuurders, die het onderwerp zijn van de eerste vraag die is gesteld door het Parlementslid. Beginnende bestuurders zijn namelijk de voornaamste slachtoffers van verkeersonveiligheid en daarom is het van essentieel belang de risicofactoren omtrent deze categorie bestuurders zo veel mogelijk terug te dringen. Dit kan bijvoorbeeld door voor hen een alcoholgehalte in het bloed toe te staan van niet meer dan 0,2 mg/ml, zoals ik al zei. Dit houdt verband met de maatregel die bekend staat als de "nullimiet" en die werd vastgesteld voor deze categorie bestuurders in de mededeling die de Commissie in oktober 2006 heeft aangenomen. In deze mededeling wordt een strategie uiteengezet om de lidstaten te ondersteunen bij het beperken van alcoholgerelateerde schade.
Dames en heren, tegen deze achtergrond vindt de Commissie helaas dat er geen politieke voorwaarden bestaan om de lidstaten regelgeving te laten goedkeuren die gericht is op de verdere harmonisatie van het maximale alcoholgehalte in het bloed dat is toegestaan in de EU. Desondanks is de Commissie niet van plan achterover te leunen als het gaat om iets dat een van de belangrijkste doodsoorzaken blijft op de Europese wegen.
De Commissie heeft op dit vlak diverse maatregelen genomen. In de eerste plaats heeft de Commissie, met betrekking tot verkeerscontroles, in de aanbeveling van 6 april 2004 aangedrongen op een uitbreiding van willekeurige controles van het alcoholgehalte in het bloed met behulp van een doeltreffend apparaat om alcohol in het bloed te meten middels de analyse van uitgeademde lucht. Dit apparaat kan gebruikt worden op plaatsen en tijdstippen waarop geregeld overmatige alcoholconsumptie door bestuurders wordt geconstateerd.
Dames en heren, ik moet ook benadrukken dat rijden onder invloed van alcohol een van de overtredingen is die het onderwerp zijn van een voorstel voor een richtlijn ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid. Dit voorstel is afgelopen maart door de Commissie aangenomen en wordt op dit moment door de Raad en het Parlement behandeld.
Bij de laatste zitting van de Raad Vervoer, Telecommunicatie en Energie heb ik het volgende onder de aandacht van de ministers kunnen brengen: omdat we te maken hebben met het verlies van mensenlevens, kunnen we niet blijven steken in juridisch geharrewar en discussies over de vraag of dit onderwerp betrekking heeft op de eerste of de derde pijler. Juridische discussies dragen namelijk helaas weinig bij aan het aanpakken en oplossen van ernstige problemen zoals verkeersongevallen.
Ik wil dit parlementaire debat aangrijpen om erop te wijzen dat de vier overtredingen waarop de richtlijn die wordt besproken gericht is - te weten rijden onder invloed van alcohol, te hoge snelheid, het niet dragen van de veiligheidsgordel en rijden onder invloed van verdovende middelen - de oorzaak zijn van drie op de vier verkeersongevallen. Dit betekent dat de Europese Unie veel kan en moet doen en daarom vraag ik het Parlement nogmaals om verder te gaan in de richting die reeds is bepaald met de stemming van de Commissie vervoer en toerisme.
Tevens – en ik sta op het punt om af te ronden, mijnheer de Voorzitter – heeft de Commissie, om in de nabije toekomst concrete voorstellen te doen met betrekking tot het rijden onder invloed van psychoactieve middelen, in oktober 2006 een onderzoeksproject opgezet dat vier jaar zal duren en gericht is op het verbeteren van de kennis op dit gebied en op het formuleren van oplossingen. Ik heb het over het DRUID-project, dat u welbekend is.
Ten slotte dient ook de financiële steun van de Commissie aan de bewustwordingscampagnes onder de aandacht te worden gebracht. Het gaat in het bijzonder om de campagnes die worden gerealiseerd door jongeren en erop zijn gericht andere jongeren bewust te maken van het gevaar van de consumptie van alcohol en drugs in combinatie met het besturen van een auto. Een van de vele voorbeelden is de campagne genaamd "Bob", die in heel Europa erg succesvol was. We mogen ook de betrokkenheid van de Commissie niet vergeten. Zij heeft de voormalige wereldkampioen van de Formule 1, Kimi Räikkönen, gevraagd naar Brussel te komen om deel te nemen aan de verkeersveiligheidcampagne van de EU. Ook mogen we niet vergeten dat er op 10 oktober in Parijs een dag is gehouden die gewijd was aan de verkeersveiligheid in grote steden. Dit geeft nog maar eens aan hoe enorm betrokken de Europese Unie is bij de verkeersveiligheid. Tijdens het debat waarin werd ingestemd met mijn benoeming, dat volgde op mijn voordracht als commissaris vervoer, heb ik van verkeersveiligheid een van mijn prioriteiten gemaakt.
Meer kan er helaas niet gedaan worden, dames en heren, maar ik hoop dat ik uw mondelinge vraag uitvoerig genoeg heb beantwoord.
Bogusław Sonik (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik dank u voor uw antwoord en moedig u aan om meer durf aan de dag te leggen. We moeten een richtlijn aannemen en herzien, om zo een volledig alcoholverbod in te voeren bij het besturen van voertuigen. We hoeven niet toe te geven aan de lobby en de invloed van alcoholproducenten of bang voor hen te zijn. We hebben recht op veilige wegen en dienen te beginnen bij de jeugd. Deze projecten moeten we met durf aanpakken.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Mijnheer de vicevoorzitter, ik wil deze korte tijd benutten om twee vragen te stellen. Ten eerste hebt u gezegd dat nog niet helemaal is voldaan aan de politieke randvoorwaarden voor een dergelijke verordening. Ik zou graag willen weten waar de meeste weerstand vandaan komt. Komt deze van individuele lidstaten of van grote lobbygroepen? Wat weerhoudt de Commissie ervan in dit geval iets te ondernemen?
Mijn tweede vraag betreft het feit dat uit steeds meer onderzoeken blijkt dat roken in de auto zeer gevaarlijk is. Het is enerzijds zeer ongezond en anderzijds leidt het af en veroorzaakt het vermoeidheid. Mijn vraag luidt of de Commissie overweegt ten aanzien hiervan iets te doen op Europees niveau.
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijn vraag heeft betrekking op Ierland, waar erg veel jonge mensen als enige inzittende van een voertuig betrokken zijn bij tragische ongevallen.
Ik zou graag willen weten of er in Europa onderzoek is gedaan naar dit onderwerp en of we het programma om jonge mensen op te leiden in het verkeer nieuw leven kunnen inblazen. Er moet veel meer worden gedaan en ik wil verzoeken dat scholingsprogramma zo spoedig mogelijk nieuw leven in te blazen.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, bedankt voor de vragen die u hebt gesteld. Door uw vragen kan het standpunt van de Europese Unie namelijk verder duidelijk gemaakt worden.
Mijnheer Leichtfried, toen u terecht refereerde aan de politieke problemen die we hebben ondervonden, waren dat de politieke problemen met betrekking tot de lidstaten. We hebben echter gezien dat het voorstel van de Commissie, ondanks een grote inzet, helaas niet is aanvaard. Ondanks het gebrek aan overeenstemming met de lidstaten over het voorstel voor een richtlijn, hebben we doorgezet en zullen we blijven doorzetten. Ik herhaal nu wat ik gezegd heb tijdens de hoorzitting waarbij ik het vertrouwen van de Commissie en het Parlement heb gekregen: verkeersveiligheid blijft een van mijn prioriteiten.
Ik ben van plan – en dit is mijn antwoord aan het Parlementslid – om alle DRUID-projecten en -programma’s te steunen die betrekking hebben op het verstrekken van informatie aan jongeren en op de educatie van jongeren. Dat moet prioriteit hebben. Vervoermiddelen veroorzaken geen ongelukken, maar veilige vervoermiddelen zijn natuurlijk wel belangrijk. Veilige wegen zijn belangrijk en dit Parlement heeft samen met de Commissie enkele beslissingen genomen met betrekking tot de infrastructuur. Het grootste probleem blijft echter de educatie van degene die plaatsneemt achter het stuur van een auto of op het zadel van een motor.
Het is onze plicht om te beginnen met de educatie van jongeren, en daarom ben ik het volledig met uw standpunt eens en zal ik er alles aan doen om te zorgen dat er altijd geld zal worden vrijgemaakt voor programma’s van de Europese Unie en de Commissie voor de educatie van jongeren op scholen. Dames en heren, het is niet toevallig dat ik de voormalige wereldkampioen, een jonge man, heb gekozen als boegbeeld van de Commissie.
We moeten proberen jongeren te bereiken via jongeren, die geen preek houden – zoals een gezinshoofd zou kunnen doen – maar die andere jongeren kunnen uitleggen welke reële risico’s er bestaan, omdat alle jongeren zich in feite onkwetsbaar voelen als ze uit een disco komen. Helaas zijn ze dat niet. We moeten samenwerken met scholen en met gezinnen, om te zorgen dat alle jongeren worden gewezen op de risico’s die zij elke keer lopen als ze achter het stuur zitten en met name als ze alcohol drinken of verdovende middelen gebruiken.
Ten aanzien van het onderwerp roken, zal ik de diensten van de Commissie vragen onderzoek te doen om te weten te komen of er nu wel of niet daadwerkelijk bijkomende risico’s bestaan voor rokers. Ik kan u geen antwoord geven, omdat ik het antwoord vanuit wetenschappelijk oogpunt niet ken. Ik zal echter, zoals gezegd, de diensten opdragen om dit na te gaan.
Ik geloof dat ik mijnheer Sonik ook een antwoord heb gegeven, door mijn toezegging te bevestigen, en ik denk dat ik namens de Commissie – vicevoorzitter Wallström is ook verantwoordelijk voor communicatie – de toezegging kan doen dat we alles in het werk zullen stellen om burgers en met name jonge burgers – omdat zij beginnende bestuurders zijn – te informeren over de risico’s en gevaren die ze elke keer lopen als ze in een voertuig rijden.
De Voorzitter. − Vraag nr. 35 van Katerina Batzeli (H-0861/08)
Betreft: Interinstitutioneel Akkoord betreffende de communicatie over Europa in partnerschap
Op 22 oktober 2008 werd door vertegenwoordigers van het Europees Parlement, de Europese Commissie en de Raad voor het eerst in de geschiedenis van de EU een beleidsverklaring ondertekend over de interinstitutionele samenwerking bij de communicatie over de EU-prioriteiten. Een overeenkomst van zeer groot belang omdat hiermee een wordt getracht een effectieve oplossing te vinden voor het grote democratische probleem, de gebrekkige informatie van de Europese burgers. Een overeenkomst die bovendien op een cruciaal tijdstip komt, namelijk in de aanloop naar de Europese verkiezingen.
Welke zijn de prioriteiten en de belangrijkste boodschappen in dit centrale communautaire informatiebeleid voor het volgend jaar en met name voor de verkiezingsperiode?
Op welke wijze wordt de samenwerking tussen de drie instellingen bij het opstellen van de prioriteiten en de doelstellingen van dit communicatiebeleid, alsmede de samenwerking met de respectieve nationale instanties bevorderd? Hoe zal de verhouding liggen tussen het communautaire en het nationale communicatiebeleid ten aanzien van de EU?
Welke middelen zijn er beschikbaar voor de uitvoering van het communautaire communicatiebeleid en welke rol speelt de hulp van de nieuwe communicatietechnologieën daarin? Welke rol speelt de meertaligheid hierbij?
Uit welke communautaire middelen worden de verschillende activiteiten van het nieuw ingestelde communicatiebeleid gefinancierd?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Het Parlement, de Commissie en de Raad hebben hun samenwerking op het gebied van EU-communicatie geïntensiveerd en op 22 oktober van dit jaar de politieke verklaring betreffende het “Communiceren over Europa in partnerschap” ondertekend. Heel hartelijk bedankt voor uw sterke steun voor deze zaak. Dit is de eerste keer dat we een gezamenlijke benadering van communicatie hebben afgesproken.
Communicatie is efficiënter en effectiever als het op een gecoördineerde manier gebeurt met betrekking tot prioritaire kwesties. Bovendien vereist het een politieke verbintenis van alle actoren, waaronder de lidstaten. Alle instellingen hebben de verantwoordelijkheid om met de burgers te communiceren over de Europese Unie. Maar – en dat wil ik sterk benadrukken – de politieke verklaring respecteert ook de individuele verantwoordelijkheid van elke EU-instelling en lidstaat voor zijn eigen communicatiestrategie en -prioriteiten.
Gezamenlijke communicatieprioriteiten vormen de kern van de politieke verklaring en hierover zullen afspraken worden gemaakt door de interinstitutionele groep informatie (IGI), die gezamenlijk wordt voorgezeten door vertegenwoordigers van elke instelling. We hebben al vier gezamenlijke prioriteiten aangewezen en afgesproken in 2009: de Europese verkiezingen, energie en klimaatverandering, de twintigste verjaardag van de democratische veranderingen in Midden- en Oost-Europa en natuurlijk het behoud van werkgelegenheid, groei en solidariteit in Europa.
De tenuitvoerlegging zal worden gegarandeerd door het Parlement, de Commissie en de Raad samen, alsmede door de lidstaten. Daarom zullen wij streven naar synergieën met nationale, regionale en lokale overheden en met vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld. Onze vertegenwoordigingen en de voorlichtingsbureaus van het Parlement in de lidstaten zullen samenwerken met de nationale overheden aan gezamenlijke activiteiten die zijn aangepast aan de nationale omstandigheden. Zo nodig zullen we passende administratieve regelingen treffen tussen de diensten op EU-niveau en die op nationaal niveau en de acties zullen passend worden gefinancierd.
Het spreekt vanzelf dat onze instellingen en de lidstaten in hun acties de meertaligheid en culturele diversiteit zullen respecteren. In deze context wil ik graag opmerken dat de Commissie erg actief is in het aanpakken van de uitdaging van meertaligheid. Een van de maatregelen die zij heeft genomen, is de toewijzing van vertalers aan onze vertegenwoordigingen in de lidstaten om te voorzien in de lokale behoeften en te helpen communiceren over Europa in de taal van de burgers.
Tot slot zullen Europese, nationale en regionale politici door de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke communicatieprioriteiten beschikken over uitstekende platforms om voor de Europese verkiezingen met de burgers over EU-zaken te debatteren. Ik hoop dat dit een positieve invloed zal hebben op de opkomst.
Katerina Batzeli (PSE). – (EL) Hartelijk bedankt mevrouw Wallström voor uw antwoord. Ik zou ten eerste willen zeggen dat dit interinstitutioneel akkoord als primair doel heeft om een gemeenschappelijk communicatiebeleid in te voeren, dat gestaag, langzaam maar zeker, door alle communautaire instellingen moet worden aangenomen, zodat burgers dezelfde informatie ontvangen.
Ten tweede zou ik graag enige opheldering krijgen met betrekking tot de financieringskwestie van de onlangs voorgestelde maatregelen. Zullen ze in bestaande programma’s worden geïntegreerd? Wordt er een nieuwe begrotingslijn gecreëerd, zodat er budget is voor voorlichting? Hoe zullen sectorale programma’s worden gefinancierd? Wordt het communicatiebeleid een onafhankelijk of een medegefinancierd beleid?
Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de vicevoorzitter, papier is geduldig, maar het wordt steeds duidelijker dat het niet meer zeer informatief is. In het kader van ons informatiebeleid moeten we prioriteit geven aan de elektronische media – televisie en internet. Mijn vraag luidt derhalve of wij een dergelijke trend in het bestaande beleid kunnen ontwaren. Ten tweede verheugt het mij dat met name de lokale en regionale televisiezenders hierbij worden betrokken. Dat is verstandiger dan de tekorten van de grote publiekrechtelijke televisiezenders te dekken.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Ik ben opnieuw blij met wat de commissaris te zeggen heeft, maar ik deel de bezorgdheid van de laatste spreker. Ik ben bezorgd over hoe de boodschap zal worden overgebracht en ik ben het eens met het punt over elektronische media.
Er is een reëel gevaar dat brochures en boeken ongelezen in kantoren zullen blijven liggen. Ik heb dat al zo vaak zien gebeuren. De vraag die ik wil stellen is dus: hoe bent u van plan de boodschap te gaan overbrengen aan belangstellenden? Gaat u proberen groepen belangstellenden gericht te benaderen, of wordt het gewoon een algemene aanpak?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Dank u voor deze belangrijke vervolgvragen.
Ik zal zeggen wat er volgens mij nodig is. Voor het slagen van elke campagne of voorlichting zijn vijf elementen nodig.
Ten eerste intensief gebruik van het internet en nieuwe technologieën. We kunnen alleen maar dromen van de campagne van Obama. Ik geloof dat zij 1,2 miljard dollar hadden voor hun voorlichtingscampagne, maar de manier waarop ze het internet hebben gebruikt, bleek doorslaggevend. Zo moeten wij dus te werk gaan.
Ten tweede moeten we audiovisuele hulpmiddelen gebruiken: 60 procent van de burgers gebruikt hoofdzakelijk televisie en radio voor alle informatie over wat er op EU-niveau gebeurt.
Ten derde moeten we samenwerken met ‘multipliers’, zoals het maatschappelijk middenveld en de verschillende netwerken van lokale overheden. Op die zorgen andere gezichten en andere boodschappers ervoor dat de burger geïnformeerd wordt over de toegevoegde waarde van samenwerking op Europees niveau.
Ten vierde moeten we samenwerken met ‘ambassadeurs’, d.w.z. mensen die bereid zijn te pleiten voor democratie en die een groter bereik hebben dan wij als politici.
Ten vijfde moeten we jongeren en vrouwen bereiken, want die stemmen gemiddeld minder en zijn minder enthousiast over de Europese Unie, zoals onder meer blijkt uit de referenda in Ierland en eerder in Frankrijk en Nederland.
Deze dingen zijn noodzakelijk.
En hoe zit het met het geld? Wat voor budget hebben we? We hebben voor het komende jaar zo’n 8,5 miljoen in onze begroting weten te reserveren voor centraal en decentraal beheerde acties die gekoppeld zijn aan de verkiezingen van volgend jaar. Onze vertegenwoordigingen hebben opdracht gekregen het grootste deel van hun bescheiden communicatiemiddelen te wijden aan de EP-verkiezingen en van de gedecentraliseerde fondsen waarover zij beschikken, hebben ze 60 procent uitgetrokken voor deze taak. We voeren nu ook besprekingen op een technisch niveau met uw diensten in het Parlement om van gedachten te wisselen over de verschillende activiteiten in de verschillende lidstaten.
Dit jaar hebben we activiteiten in het kader van de verkiezingen die een waarde vertegenwoordigen van zo’n 6,2 miljoen euro. We hebben projecten die gericht zijn op jongeren; we hebben speciale Eurobarometers enzovoort. Er is ook geld voor communicatie over de structuurfondsen, over landbouw en over onderzoek op elk beleidsterrein, maar we hebben hier geen extra geld of speciaal geld voor uitgetrokken. Ik heb al mijn collega’s gevraagd de verkiezingen te integreren in hun communicatieplannen. Zij zullen verslag aan mij uitbrengen over hoe dit wordt gedaan.
De begroting voor volgend jaar is nog niet definitief vastgesteld, dus het is nog mogelijk om extra geld toe te voegen – maar dit is wat we nu kunnen vrijmaken in de begroting. Er wordt dus niet overmatig veel geld uitgetrokken, maar we moeten gebruik maken van de bestaande kanalen. We zullen ook het Europees Parlement zo veel mogelijk helpen en bijstaan met al onze middelen en via onze normale activiteiten, d.w.z. door het produceren van audiovisueel materiaal, filmpjes op EUtube – we zullen ervoor zorgen dat alle dingen die we dagelijks doen, worden ingezet om kiezers te mobiliseren en te inspireren tot een goede en levendige discussie over de EP-verkiezingen.
Tweede deel
De Voorzitter. −
Vraag nr. 36 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0809/08)
Betreft: Voorlichting van de Europese burgers met het oog op de komende Europese verkiezingen
Door de internationale economische zwakte die zowel het internationale als het Europese banksysteem onlangs aan de dag hebben gelegd werd veel ongerustheid gewekt bij de eenvoudige Europese burgers, die geen oplossingsvoorstellen op communautair vlak hebben gezien en niets hebben kunnen bespeuren van het bestaan van een Europese solidariteit in deze kritieke situatie.
Welke maatregelen en initiatieven zal de Europese Commissie voorstellen om de Europese burgers voor te lichten over Europese beleidsmaatregelen en over oplossingen op het vlak van de EU of van de lidstaten in perioden van crisis en buitengewone economisch-politieke ontwikkelingen?
Hoe wordt de opstelling van de verkiezingsinformatie gepland en hoe worden de Europese burgers aangespoord tot deelneming aan de Europese verkiezingen, ook in verband met minder gunstige ontwikkelingen in voor de EU belangrijke thema's op het gebied van de internationale economische en commerciële betrekkingen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik weet heel goed dat de financiële crisis en de invloed daarvan op de reële economieën veel Europeanen grote zorgen baren en dat zal op zijn beurt duidelijk van invloed zijn op de Europese verkiezingen. Het is dus geen wonder dat de meeste mensen willen dat de verkiezingscampagne zich met name richt op economische kwesties die van invloed zijn op het dagelijks leven, zoals werkloosheid, economische groei, inflatie en koopkracht. Recente opiniepeilingen wijzen ook uit dat de mensen de EU nu zien als een ‘schuilplaats’ voor de huidige crisis en willen dat de EU op wereldniveau regels instelt.
De Commissie houdt de ontwikkelingen bij. Op 29 oktober hebben we een raamwerk aangenomen dat erop gericht is enerzijds een crisis in de markten aan te pakken, waarbij toekomstige crises worden voorkomen door middel van hervormingen van het economisch bestuur, en anderzijds het effect op de werkgelegenheid en de groei te minimaliseren. Voorstellen als vervolg hierop zijn in voorbereiding en vormen centrale strategische prioriteiten voor ons wetgevings- en werkprogramma voor 2009, dat we gisteren aan het Parlement hebben gepresenteerd en waarover is gedebatteerd.
Het is belangrijk dat de Commissie, het Parlement en de Raad de noodzaak van actie hebben erkend en dat we het behoud van werkgelegenheid, groei en solidariteit gaan voorstellen als een van de interinstitutionele communicatieprioriteiten voor volgend jaar. Dat betekent dat het een van de thema’s wordt waaraan de EU-instellingen en de lidstaten in partnerschap zullen samenwerken om te communiceren over de EU-activiteiten op dit gebied. Er zullen plannen worden opgesteld voor de manier waarop dit het beste kan worden gedaan.
Ik had het net al over de EP-verkiezingen, die ook een interinstitutionele prioriteit zijn. Op dat gebied zijn de voorbereidingen al verder gevorderd, want we wisten al enige tijd dat dit een prioriteit zou worden.
Onze instellingen werken nauw samen aan alle communicatieactiviteiten met betrekking tot de verkiezingen en de Commissie zal actief bijdragen aan de kaderstrategie voor communicatie die is aangenomen door het Parlement. Het doel van de Commissie is mensen bewust te maken van de verkiezingen en een discussie op gang te brengen over belangrijke EU-beleidskwesties. Dit hopen wij te bereiken door gebruik te maken van onze centrale hulpmiddelen, waaronder de toepassing van audiovisuele media en het internet, aangevuld met vele gedecentraliseerde activiteiten die de vertegenwoordigingen in elke lidstaat organiseren in nauwe samenwerking met de voorlichtingsbureaus van het Parlement.
Via deze activiteiten willen we de mensen bewust maken van het feit dat de kiezer de keuze heeft uit verschillende beleidsvisies op Europa en dat deze keuzen veel uitmaken voor het leven van al onze burgers.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de vicevoorzitter bedanken voor haar antwoord. Ik vertrouw erop dat de door de Commissie voorgestelde maatregelen zullen worden uitgevoerd. Er ligt namelijk de nodige tijd tussen het indienen van voorstellen en het moment waarop deze worden uitgevoerd; het bureaucratische proces moet worden doorlopen en ik weet niet of er vóór de verkiezingen nog voldoende tijd is voor burgers om al resultaten te zien.
De financiering en de voorlichtingsstrategie kunnen ook tot tegenstrijdige resultaten leiden. Hierbij is zorgvuldigheid geboden om wrevel bij onze burgers te voorkomen. Zij willen immers niet dat er onnodig geld over de balk gesmeten wordt voor de evenementen, publicaties en gedecentraliseerde activiteiten die u noemde.
Daarnaast geldt dat het debat niet altijd de manier is om te overtuigen. Wellicht moeten we daarom onderkennen welke middelen wij beschikbaar hebben en eerlijker zijn tegenover onze burgers.
Josu Ortuondo Larrea (ALDE). - (ES) Mevrouw Wallström, denkt u dat de vraag of kandidaten dicht bij of ver van hun kiezers af staan iets te maken kan hebben met het aantal kiezers dat gaat stemmen bij de verkiezingen? Bent u het ermee eens dat een land met 45 miljoen inwoners maar één kiesdistrict voor de verkiezingen voor het Europees Parlement heeft? Wat kan de Commissie doen om ervoor te zorgen dat landen met een grote bevolking kiesdistricten hebben die dichter bij de burgers staan?
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Ik wil alleen zeggen tegen de vicevoorzitter van de Commissie dat we moeten kijken naar de situatie in Denemarken, waar nu gesproken wordt over een mogelijk verzoek tot deelname aan de euro; in IJsland, waar het hele land overhoop ligt, en in Zweden, waar duidelijk opnieuw wordt nagedacht over deelname aan de euro.
Wie vertelt bijvoorbeeld de mensen in Ierland dat ze, doordat ze meedoen met de euro en de Europese Centrale Bank, deze storm veel beter hebben doorstaan dan die andere landen? Wordt het niet eens tijd dat we ons echt positief uitlaten over de Europese Unie? Deze week maakten leden van het Europees Parlement uit Ierland in deze vergadering negatieve opmerkingen over de Europese Unie. Wie gaat de positieve opmerkingen maken en wijzen op de goede dingen, zodat de mensen weten wat de voordelen zijn van lidmaatschap van de Europese Unie en deelname aan de euro?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik heb geprobeerd mijn steentje bij te dragen door vorige week een bezoek te brengen aan Ierland. Ik heb geprobeerd uit te leggen wat volgens mij de voordelen zijn van Europese samenwerking. Ik denk dat het debat over de euro en de vraag waarom het voor Ierland voordelig is geweest dat het deel uitmaakt van het eurogebied, nu goed verloopt, maar het roept de basisvraag op wie zal pleiten voor de Europese Unie. Wie spreekt er voor de Europese Unie? Waar ligt de verantwoordelijkheid? We mogen er niet van uitgaan dat Brussel dat allemaal doet. Het moet gezamenlijk en in samenwerking gebeuren.
Ik ben van mening dat de politieke controverse en het debat goed zijn, want er zijn verschillende versies, verschillende programma’s enzovoort. Ik denk dat dat helpt belangstelling te wekken en dat het uiteindelijk ook goed is voor de opkomst bij de verkiezingen. Natuurlijk willen we een levendig debat en een discussie over de Europese agenda en Europese kwesties aanmoedigen en stimuleren. We moeten allemaal voor de EU pleiten. Daarom ben ik trots en blij dat we voor het eerst een dergelijk kader hebben voor een gezamenlijk overeengekomen partnerschap voor communicatie. Dat hebben we nog nooit eerder gehad.
We moeten dus besluiten de verantwoordelijkheid voor de positieve beeldvorming te delen en ook te luisteren naar de zorgen van de mensen in heel Europa, want het gaat niet alleen om informatie, maar vooral ook om communicatie. Beter luisteren, beter uitleggen en kiezen voor een lokale aanpak: dat herhaal ik met betrekking tot communicatie. De campagne zal in de verschillende lidstaten op verschillende manieren worden gevoerd, omdat hij moet worden afgestemd op de nationale omstandigheden. Dat proberen we nu te doen. We proberen er zo veel mogelijk vaart achter te zetten, maar we moeten ook het Financieel Reglement en alle regels respecteren. We moeten correct zijn in alles wat we doen. We hebben vandaag vergaderd en zullen daarop doorgaan. We zullen proberen zo goed mogelijk te reageren op het gedetailleerde tijdschema van het Parlement voor de planning van de EP-verkiezingen.
Ik denk dat we dit jaar al geld kunnen toewijzen en uitgeven, maar natuurlijk komen er meer middelen beschikbaar waarmee we volgend jaar meer activiteiten kunnen organiseren. Ik herhaal dat ik van mening ben dat we ook moeten kijken naar uitgebreider gebruik van audiovisuele media en het internet om effectief te kunnen zijn en jongeren te bereiken.
Josu Ortuondo Larrea (ALDE). - (ES) Vergeef me, maar ik heb niet gehoord dat mevrouw de vicevoorzitter mijn vragen heeft beantwoord.
De Voorzitter. − Wij nemen kennis van het antwoord van de Commissie, maar wij beschikken niet over de bevoegdheden of de competentie om de reikwijdte van het antwoord inhoudelijk te beoordelen.
Vraag nr. 37 van Georgios Papastamkos (H-0811/08)
Betreft: Voorlichtingsstrategie van de Commissie in verband met het referendum in Ierland
Welke was de door de Commissie en haar leden gevolgde voorlichtingsstrategie in de aanloop naar het referendum in Ierland?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik wil benadrukken dat de Europese Commissie zich, met betrekking tot het Verdrag van Lissabon, via haar vertegenwoordigingen en in nauwe samenwerking met de lidstaten heeft ingezet voor de levering van feitelijke en objectieve informatie aan de EU-burgers. We hebben dit werk ondersteund met communicatiepakketten met daarin diverse materialen, zoals fact sheets, presentaties en kernboodschappen. We hebben ook scholing en instructies georganiseerd voor commissarissen, medewerkers van vertegenwoordigingen, informatiecentra van Europe Direct en andere informatiemultipliers.
Omdat we het belang van het web erkennen, hebben we een speciale website gemaakt met uitgebreide informatie over het Verdrag van Lissabon, die beschikbaar is in de 23 officiële talen. Op basis daarvan hebben de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten materialen ontwikkeld die zijn afgestemd op de lokale behoeften en beter geschikt zijn om de burgers te informeren. Daarnaast hebben de vertegenwoordigingen, waaronder die in Ierland, in nauwe samenwerking met de nationale regering en de EP-voorlichtingsbureaus in de lidstaten communicatieplannen opgesteld.
Activiteiten die we hebben gepland zijn onder meer scholing voor journalisten en multipliers, de publicatie van brochures en folders, de organisatie van discussies met het maatschappelijk middenveld en de lokale overheden en openbare evenementen op scholen en universiteiten. Op die manier krijgen de burgers op hen afgestemde informatie in hun eigen taal en over de zaken die zij belangrijk vinden.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw de vicevoorzitter bedanken. Bij wijze van aanvullende vraag wil ik u een voorstel doen: mevrouw de vicevoorzitter van de Commissie, u – niet alleen u, het college van commissarissen – zou op een politiek gunstige tijd een bezoek aan Ierland moeten brengen in verband met de Ierse kwestie en het gehele college van commissarissen zou een debat moeten beginnen met de inwoners van Ierland en hun vragen in totum beantwoorden.
U zou een debat moeten organiseren met alle belanghebbende instanties dat op televisie wordt uitgezonden, zodat de Ierse bevolking en het Ierse verkiezingsorgaan het kunnen bekijken en waarbij u in situ antwoord biedt op hun vragen en zorgen.
Armando França (PSE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de laatste twee maanden wordt de agenda van de politiek en van de media bepaald door de financiële en economische crisis. Over het referendum in Ierland of de problemen in Tsjechië met betrekking tot het Verdrag van Lissabon hoor je nauwelijks iets in de media. Bent u niet ook van mening dat de Commissie haar strategie op het gebied van informatie en communicatie moet aanscherpen, gezien de noodzaak en de urgentie van de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en als politiek antwoord op de huidige crisis?
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Ik zal het kort houden. Allereerst wil ik de commissaris in het bijzonder complimenteren met haar inspanningen op dit gebied. Als voormalig journaliste kan ik u zeggen dat een vergadering van de Commissie misschien interessant is voor de Commissie, maar dat we mensen niet kunnen dwingen ernaar te kijken.
Het probleem is dat informatie zonder emotie niet zal worden opgenomen en ik ben bang dat Europa tamelijk saai en vervelend is – behalve u zelf – dus daar moet u iets mee doen.
En ik wil ook zeggen als voormalig journaliste – en het is vreselijk dat ik dat hier in het openbaar zeg – dat ik vaak hierheen ben gestuurd en naar de Commissie, en dat de grijze muren en de kleurloze presentaties mijn Europese genen niet hebben gestimuleerd. Dat probleem moet u aanpakken. Tot slot: als de Ierse regering, zoals u zei, beter had geluisterd, beter uitleg had gegeven en een lokale aanpak had gekozen, dan was de uitslag ‘ja’ geweest.
De Voorzitter. − De vragen 38 tot en met 41 zullen schriftelijk worden beantwoord.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). - (EL) Zou de vicevoorzitter mijn aanvullende vragen willen beantwoorden?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik denk dat de Voorzitter misschien vergeten is mij de gelegenheid te geven om uw specifieke vragen te beantwoorden. Natuurlijk leren we belangrijke lessen uit wat er in dit referendum is gebeurd, en ik denk dat u gelijk hebt als u zegt dat er misschien meer bezoeken aan de ‘ja’-zijde hadden moeten plaatsvinden. We hebben toen het advies opgevolgd en de wens om ons niet te bemoeien met het debat in Ierland volledig gerespecteerd, maar misschien zullen de Ieren nu veel meer mensen willen uitnodigen. Ik heb al mijn collega’s aangemoedigd erheen te gaan en in discussie te gaan met de Ieren. Als ze het op tv uitzenden, weet ik niet of het altijd overtuigend is, maar we waarderen de media-aandacht.
We werken nu samen met de Ierse regering aan een memorandum van overeenstemming, waarin we kijken naar de dingen die moeten worden gedaan, zowel op de korte als op de langere termijn, om te zorgen voor betere politieke vorming, voor samenwerking met journalisten en misschien voor een wat emotionelere benadering van enkele van deze kwesties, terwijl we tegelijkertijd de wetten en regels in Ierland volledig respecteren.
We leren lessen en ik denk dat we zeker uw advies zullen opvolgen om erheen te gaan en op alle zaken te reageren, variërend van landbouw en visserijbeleid tot handel enzovoort. Dat is de manier om deze uitdaging aan te gaan. Ik hoop dat we een goede discussie op gang kunnen brengen. Bedankt dat u mij deze tijd hebt gegeven.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 49 van Manuel Medina Ortega (H-0797/08)
Betreft: Intra-Afrikaanse migratie
De opeenhoping van de binnenlandse problemen in een aantal Afrikaanse landen en de hoop naar Europa te kunnen emigreren hebben geleid tot de verplaatsing van tienduizenden Afrikanen uit de landen ten zuiden van de Sahara naar meer noordelijk gelegen landen als Libië, Marokko, Mauritanië en Senegal.
Is de Commissie zich bewust van deze situatie en zo ja, heeft zij maatregelen overwogen om de miserabele omstandigheden waarin deze Intra-Afrikaanse migranten leven te verbeteren en de druk die als gevolg van deze abnormale volksverplaatsing op de landen van Noord-Afrika rust, te verlichten?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Nu komen we bij een heel ander beleidsterrein. De Commissie is zich volkomen bewust van de armoede die, in combinatie met andere factoren zoals instabiliteit, klimaatverandering en schendingen van de mensenrechten, migranten ertoe brengt een zware en soms tragische reis te ondernemen. De Commissie is actief op al deze fronten, vooral via de politieke dialoog die wordt gevoerd met deze landen en via het Europees Ontwikkelingsfonds, dat zich richt op armoedebestrijding.
In reactie op de tragische gebeurtenissen in Ceuta en Melilla en als onderdeel van de totaalaanpak die de Europese Raad eind 2005 heeft goedgekeurd, wilde de Europese Unie een gestructureerde dialoog met Afrika aangaan over het verband tussen migratie en ontwikkeling in het kader van het Rabatproces met betrekking tot de West-Afrikaanse migratieroute, dat binnenkort zal worden vervolgd met de Conferentie van Parijs op 25 november, en het Tripoliproces met betrekking tot Afrika als geheel.
Het partnerschap inzake migratiemobiliteit en werkgelegenheid is officieel van start gegaan tijdens de top EU-Afrika in december 2007 in Lissabon. De onderliggende gedachte is dat het partnerschap oplossingen moet vinden voor migratie door een verband te leggen met werkgelegenheidskwesties.
Het Informatie- en Beheercentrum Migratie, dat op 6 oktober in Bamako is geopend door de commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp en de Malinese president Touré, is een goed voorbeeld van de praktische toepassing van de geïntegreerde aanpak die de Commissie wil bevorderen. Dit voorbeeld kan bovendien elders in West-Afrika worden nagevolgd.
Wat de leefomstandigheden van de migranten betreft, is een van de doelstellingen van het migratie- en asielprogramma bescherming van de rechten van migranten, onder meer door regeringen en belanghebbenden in landen van doorreis of bestemming, zoals de Noord-Afrikaanse landen, beter in staat te stellen de migranten te helpen, vooral onder bepaalde omstandigheden.
Bij wijze van voorbeeld heeft de Europese Gemeenschap onlangs financiering in het kader van het programma toegezegd aan de volgende projecten: voortzetting van de financiering van het bureau van de Hoge Commissaris voor vluchtelingen in Libië, dat een belangrijke rol speelt voor de bevordering van de rechten van vluchtelingen en asielzoekers; verbetering van de bescherming van de leefomstandigheden van internationale migranten in Noord-Afrika; versterking van de mogelijkheden van maatschappelijke organisaties in het gebied om de rechten van migranten in Noord-Afrika te bevorderen en een programma dat migranten in Libisch Marokko de mogelijkheid geeft onder fatsoenlijke omstandigheden vrijwillig terug te keren naar huis.
Tot slot benut de Commissie het programma voor de financiering van een groot aantal projecten in Afrika ten zuiden van de Sahara die gericht zijn op het voorkomen van illegale immigratie, het bevorderen van legale migratie, het verband tussen migratie en ontwikkeling en het bevorderen van de belangenverdediging van vluchtelingen en asielzoekers.
Manuel Medina Ortega (PSE). - (ES) Dank u, mevrouw de vicevoorzitter. U hebt me veel informatie gegeven over het onderwerp dat ik aan de orde heb gesteld en ik dank u voor deze gedetailleerde informatie. Naar mijn mening is deze nieuwe fase van de Commissie heel belangrijk, en vooral het Bamako-project is richtingwijzend voor de Europese Unie op het gebied van immigratie. Ik weet dat dit project nog maar net van start is gegaan en dat het waarschijnlijk nog wat prematuur is, maar de vraag die ik de Commissie wil stellen is deze: als dit Bamako-project (Mali) op het gebied van immigratie tot goede resultaten leidt, overweegt de Commissie dan deze ervaring uit te breiden naar de rest van de landen rond de zuidelijke kust van de Middellandse Zee?
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil een beroep doen op het Reglement en iets zeggen over de laatste zitting. Het spijt me dat ik het in dit stadium ter sprake breng, maar tijdens de laatste zitting werd minder dan 15 minuten toegestaan voor drie vragen – 38, 39 en 40 – die nauw verband met elkaar houden.
Ik vind het jammer dat ze niet behandeld zijn, want volgens mij had dat wel gekund en voor de laatste zitting werd slechts 15 minuten uitgetrokken. Ik had begrepen dat het 20 minuten zouden zijn.
De Voorzitter. − Ik ben het met u eens. Ik zal er een aantekening van maken, maar op dit moment kan ik verder geen actie ondernemen.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik leer ook voortdurend nieuwe dingen in mijn werk. Ik hoor dat er soortgelijke projecten – zoals het Bamako-project – gepland zijn voor andere landen in West-Afrika, zoals Senegal. Dit staat dus blijkbaar al op de agenda en de Commissie is volledig betrokken bij de ontwikkeling van soortgelijke projecten in andere landen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 50 van Luis Yañez-Barnuevo García (H-0799/08)
Betreft: Begin van dialoog op Cuba
De conclusies van de Raad van 23 juni 2008 over Cuba zijn zeer positief onthaald door de democratische groeperingen op het eiland. Zij stellen het op prijs dat de onvoorwaardelijke vrijlating van alle politieke gevangenen voor de EU een fundamentele prioriteit is en dat de EU zich engageert voor de mensenrechten en echte vooruitgang in de richting van een pluralistische democratie.
Hebben leden van de Commissie, overeenkomstig de verbintenissen die in de conclusies van de Raad zijn aangegaan, reeds contact gelegd met vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en de democratische oppositie? Welke effectieve maatregelen neemt de Commissie om de dialoog met deze vertegenwoordigers te intensiveren? Hoe kan zij voorkomen dat geplande maatregelen ten behoeve van maatschappelijke organisaties (zoals microprojecten ter bevordering van maatschappelijke integratie en samenhang) met inmenging van overheidsinstanties te maken krijgen?
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) De Commissie onderhoudt regelmatig rechtstreeks contact met het maatschappelijk middenveld in alle landen van de wereld, waaronder Cuba. De rol van de Commissie in Cuba wordt gewaardeerd en gesteund door het maatschappelijk middenveld en door oppositiegroepen. De Commissiedelegatie in Cuba ontvangt regelmatig vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld en oppositiegroepen en de diensten van de Commissie in Brussel streven naar een opendeurbeleid ten aanzien van iedere persoon of organisatie die een constructieve discussie wil voeren over Cuba of een ander land.
De vergadering waarmee de politieke dialoog tussen de Europese Unie en Cuba opnieuw is geopend, na de conclusies van de Raad van 23 juni die een einde maakten aan de in 2003 aangenomen diplomatieke maatregelen, was een vergadering van de ministeriële trojka van de EU over Cuba in Parijs op 16 oktober 2008. De positieve sfeer die tijdens die vergadering de boventoon voerde, maakte eerlijke en open discussies mogelijk over onderwerpen van gemeenschappelijk belang, zoals de internationale financiële crisis, de mensenrechten, de samenwerking met Cuba en de hervorming van de Verenigde Naties.
De Commissie is er sterk van overtuigd – en dat heeft de commissaris voor ontwikkeling en humanitaire hulp diverse malen gezegd – dat een eerlijke en open dialoog tussen de EU en Cuba het beste kader biedt voor discussies over zaken van gemeenschappelijk belang voor beide partijen, waaronder kwesties op het gebied van mensenrechten.
Antonio Masip Hidalgo (PSE). - (ES) Ik dank u namens de heer Yañez-Barnuevo, maar ik moet tegen de heer Michel zeggen, commissaris, dat zijn woorden, acties en gebaren van essentieel belang zijn in de rechtstreekse contacten met de democratische oppositie van Cuba, teneinde de prioritaire conclusies van de Raad ten uitvoer te leggen en de gevolgen van de vreselijke dictatuur van de Castro’s te beperken en de vrijheid te bevorderen.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Ik zal uiteraard alle antwoorden en reacties van het Parlement doorgeven aan mijn collega. Ik geloof dat hij recentelijk een bezoek heeft gebracht aan Cuba, maar we hebben tot nu toe natuurlijk nog niet de gelegenheid gehad voor nadere ontwikkeling in deze context. Als ik hem goed ken, denk ik dat dit zeker in zijn belang is en dat hij openheid zal tonen en bereid zal zijn om te luisteren. Dit maakt natuurlijk deel uit van wat we vanaf nu moeten doen. Dat is zeker ook in het belang van de Commissie.
De Voorzitter. − Daar de vraagstellers van de overige vragen afwezig zijn, zullen de vragen 51 tot en met 58 schriftelijk worden beantwoord.
Vraag nr. 43 van Emmanouil Angelakas (H-0810/08)
Betreft: Europa - meest aantrekkelijke plaats voor onderzoekers
Blijkens statistische gegevens studeren er in de Europese Unie meer mensen af in de exacte wetenschappen dan in de VS en in Japan. Niettemin laat onderzoek zien dat Europa niet in staat is dit grote aantal afgestudeerde wetenschappers vast te houden, met een uitstroom naar landen buiten de EU als gevolg. Het is te begrijpen dat dit voor bijzondere verontrusting zorgt, juist nu Europa de ambitie heeft de meest dynamische kenniseconomie ter wereld te worden.
Aan welke factoren met name is deze ontwikkeling toe te schrijven en welke weerslag zal dit hebben voor de EU? Beschikt zij over statistische gegevens met betrekking tot de werkgelegenheid voor afgestudeerde wetenschappers per afzonderlijke lidstaat?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Onderzoekers vormen de kern van de totstandkoming, overdracht en exploitatie van kennis. Zij zijn de sleutel voor Europa om de vijfde vrijheid – de vrijheid van verkeer van kennis – werkelijkheid te laten worden en zo de kenniseconomie vorm te geven.
De aanwas van personeel voor onderzoek kan het beste worden afgeleid uit het aantal afgestudeerden aan de universiteiten. Het ijkpunt dat de Onderwijsraad in 2003 heeft aangenomen, namelijk verhoging van het aantal afgestudeerden in de lidstaten met 15 procent en vermindering van de genderongelijkheid in 2010, is gehaald. In 2006 studeerden er in de EU-27 ongeveer 200 000 meer personen af in wiskunde, natuurwetenschappen en technologie dan in 2000.
Het is duidelijk dat niet alle universitair afgestudeerden ook onderzoekers worden. Voor de Europese Unie is een extra factor hierbij dat, als gevolg van het kleinere aandeel van particuliere onderzoeksinvesteringen in Europa in vergelijking met andere werelddelen, de markt voor onderzoekers in de EU relatief kleiner is dan die van onze concurrenten.
Daar komt nog bij dat er een felle concurrentie heerst om het aantrekken en vasthouden van de meest getalenteerde onderzoekers. Dat is allereerst een concurrentiestrijd tussen onderzoek en andere economische sectoren. Maar er is ook concurrentie tussen landen en wereldregio’s – in het bijzonder de VS, maar ook steeds meer China en India.
De Europese Unie krijgt binnenkort te maken met de pensionering van generaties onderzoekers in Europa, zonder vooruitzicht op volledige vervanging van deze mensen. De situatie zal verslechteren als jonge mensen niet worden geworven voor het beroep van onderzoeker. Wat op het spel staat, is of Europa op de lange termijn kan standhouden en zich verder kan ontwikkelen als een locatie van wereldklasse voor onderzoek en ontwikkeling.
Het is een feit dat onderzoekers in Europa nog steeds te maken hebben met ernstige hindernissen en een gebrek aan kansen. Als ik met onderzoekers uit heel Europa praat, hoor ik verhalen over onaantrekkelijke werkomstandigheden en loopbaanvooruitzichten, een vaak onzekere status en kortlopende contracten. Bovendien worden veel onderzoekers nog steeds opgeleid op een manier die hun niet de vaardigheden leert die ze nodig hebben in de moderne kenniseconomie. Onderzoekers die van baan willen veranderen binnen de academische wereld of het bedrijfsleven en vice versa worden hierin sterk ontmoedigd. Tot slot hindert de structurele fragmentatie van de Europese arbeidsmarkt voor onderzoekers de transnationale mobiliteit van onderzoekers binnen de Europese Unie, vooral als gevolg van het ontbreken van open werving op basis van verdienstelijkheid en van culturele factoren, evenals problemen waarmee zeer mobiele werknemers te maken hebben op het gebied van onder meer sociale zekerheid, belasting en overdraagbaarheid van aanvullende pensioenrechten.
Het is daarom hoog tijd dat Europa zich meer gaat inspannen om ervoor te zorgen dat de komende jaren de benodigde onderzoekers beschikbaar zijn. Dat is precies de reden dat de Commissie in mei van dit jaar een de reden waarom de Commissie een Europees partnerschap voor onderzoekers heeft voorgesteld: een partnerschap met en tussen lidstaten dat een gericht kader biedt om in heel Europa snel vooruitgang te boeken op terreinen die essentieel zijn voor het garanderen van betere carrièrekansen en meer mobiliteit.
De Raad heeft instemmend op dit initiatief gereageerd en we staan op het punt om te beginnen met de uitvoering ervan, die draait om nationale actieplannen en wederzijds leren. Op bewijsmateriaal gebaseerd toezicht op de voortgang, gegevensverzameling over mobiliteit en loopbaanpatronen zijn ook voorzien. Dus hoewel we op dit moment nog erg weinig gegevens hebben, streven we ernaar de betere statistieken te verkrijgen waarnaar het geachte Parlementslid op zoek is. We hebben veel andere gegevens, maar niet precies deze specifieke gegevens.
De mededeling van de Commissie inzake het Europees partnerschap voor onderzoekers wordt op dit moment bestudeerd door dit Parlement. De Commissie hoort graag de mening van het Parlement, die hopelijk de gemeenschappelijke inspanning voor de toekomst van het onderzoek in Europa zal versterken.
Emmanouil Angelakas (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de commissaris voor zijn antwoord. Ik heb een aanvullende vraag over het zevende kaderprogramma voor onderzoek, dat een financieel pakket van 54 miljoen euro omvat. Commissaris, kunt u me vertellen, nu het zevende kaderprogramma achttien maanden loopt, welke landen zich aan de afgesproken opnamepercentages houden, wat de voornaamste problemen zijn en of de Commissie van plan is om een voortgangsverslag uit te brengen over dit financieringskader?
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, de aantrekkingskracht voor onderzoekers hangt vanzelfsprekend ook af van het netto-inkomen dat zij ontvangen. Wordt er samen met commissaris Kovács gewerkt aan een voorstel dat ervoor zal zorgen dat onderzoekers geen belasting hoeven te betalen over hun inkomsten en dat giften aan onderzoeksinstellingen ook belastingvrij zijn of kunnen worden beschouwd als bedrijfskosten? Een dergelijk systeem bestaat reeds in de VS. Zou het niet mogelijk zijn een vergelijkende studie uit te voeren opdat wij ook op dit gebied incentives kunnen geven?
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Ik wil de commissaris vragen of hij, als hij terugkomt op deze kwesties en naar het Parlement luistert, terug zal komen op de kwestie van ethisch onderzoek en ethische onderzoekers. Het is erg duidelijk dat het doden van embryo’s niet meer nodig is en dat er vele andere wegen verkend kunnen worden. Gaat hij nu middelen toewijzen aan deze andere wegen zodat we kunnen terugkeren naar een volledig ethische onderzoeksbasis binnen de Europese Unie?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Allereerst wil ik zeggen dat we natuurlijk alle gegevens en alles wat te maken heeft met het kaderprogramma volgen. Deze gegevens zijn beschikbaar en die kunnen wij u geven.
We hebben ook regelmatige controleverslagen, die zijn voorzien tot het einde van het jaar, en daarnaast komt er een voortgangsverslag – ik denk eind mei 2009. Het voortgangsverslag omvat echter veel meer: het gaat over het leveren van de input van ideeën over hoe we in de toekomst verder moeten gaan. Een deel van de logische tenuitvoerlegging van het kaderprogramma houdt in dat we volgen wat er gedaan wordt en waarin het geld wordt geïnvesteerd of waaraan het wordt uitgegeven.
Wat belastingvrije inkomsten betreft: ik ben altijd een voorstander geweest van het gebruik van de instrumenten die wetenschap en onderzoek stimuleren, waaronder belastingvrije inkomsten. Een van de problemen waarmee we in deze crisis en moeilijke situatie te maken hebben, is de vraag hoe we onderzoek en ontwikkeling kunnen stimuleren, dus we bevinden ons niet in dezelfde situatie als bedrijven. Vanwege de druk zouden die zeker overwegen minder te investeren in onderzoek en ontwikkeling.
Deze weg is een weg van mogelijkheden, maar we moeten ons er ook van bewust zijn dat we een flexibel groei- en stabiliteitspact hebben dat moet worden gevolgd en we moeten er rekening mee houden dat de situatie zeker niet in alle lidstaten hetzelfde is. De lidstaten hebben verschillende beleidsvormen, die ze hebben ingesteld in de goede tijden, toen het met de economieën beter gesteld was.
Tot slot stelde u mij een vraag over de ethische benadering, die ook in een andere vraag aan de orde kwam. Ik denk dat we werkelijk veel hebben geïnvesteerd om overeenstemming te bereiken over de vragen waarop we onze ethische benadering van wetenschap en onderzoek moesten baseren en wanneer we de kaderprogramma’s gebruiken. Overeenstemming is moeilijk. Er zijn verschillende standpunten in de lidstaten van de Europese Unie en we mogen er best trots op zijn dat we zoiets hebben vastgesteld als heldere ethische procedures die in de praktijk gebaseerd blijken te zijn op werkelijke ethiek.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn excuses aanbieden. Normaal gesproken ben ik zeer punctueel, maar punctualiteit heeft altijd twee kanten, en dit vragenuur is uitgesteld. Daarom was ik in de fractievergadering, en zodra ik op het beeldscherm zag dat commissaris Potočnik begon te spreken, ben ik hierheen gerend en juist op het moment aangekomen dat hij begon. Ik verzoek u vriendelijk mijn vraag 42 te stellen omdat ik juist op het moment dat commissaris Potočnik werd opgeroepen, de vergaderzaal binnenkwam. U hebt mij misschien niet gezien, maar ik kwam binnengerend.
De Voorzitter. − Mijnheer Posselt, wij hadden al gezien dat u bent aangekomen, zij het aan de late kant. Het is duidelijk dat u niet verantwoordelijk bent voor deze vertraging, die geheel gerechtvaardigd is. Het Bureau was inmiddels van plan om de agenda te volgen en verder te gaan met de volgende vraag. We zullen er echter naar streven om uw vraag tijdens deze ronde aan bod te laten komen.
Vraag nr. 44 van Seán Ó Neachtain (H-0820/08)
Betreft: Financiering voor groene technologie
In het hedendaagse klimaat van economische malaise en de afnemende energiezekerheid verwachten burgers dat de EU het voortouw zal nemen. De EU en de lidstaten moeten nu het tempo opschroeven en meer financiering voor innovatie en technologie ter beschikking stellen. We moeten mensen duidelijk maken dat de EU wereldwijd leider op het gebied van groene technologie kan zijn als we nu handelen en niet wachten. De uitdagende klimaatverandering biedt mogelijkheden voor investeerders, onderzoek en ontwikkeling, bedrijven en banen!
Kan de Europese Commissie aangeven wat de huidige en toekomstige plannen voor investeringsfinancieringen voor groene technologie zijn uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) De Commissie steunt de analyse die het geachte Parlementslid in zijn mondelinge vraag maakte volledig.
Wij lopen voorop in groene technologie en we moeten deze positie behouden en versterken. Daarmee steunen we ook de EU in haar leidende rol in de internationale fora voor de bestrijding van klimaatverandering. Met het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling is de Europese Unie goed uitgerust – en het Parlement heeft zich optimaal ingezet voor het resultaat daarvan – om de middelen van de EU voor O&O te mobiliseren ten behoeve van de ontwikkeling van nieuwe groene technologieën.
De Commissie werkt er hard aan om KP7 optimaal te benutten. Twee van de gezamenlijke technologische initiatieven die tot nu toe zijn aangenomen, zijn volledig gewijd aan groene technologieën: ‘Clean Sky’, met een Europese bijdrage van 800 miljoen euro, en ‘waterstof en brandstofcellen’, met een bijdrage van 450 miljoen euro van de Europese Gemeenschap.
Met het Europees strategisch plan voor energietechnologie (SET-plan) worden we sterk gesteund door het Parlement en de Raad. De Commissie heeft een proces in gang gezet dat de effectiviteit van de uitgaven aan onderzoek en ontwikkeling op het gebied van energieonderzoek zal verbeteren. Het SET-plan zet zich in voor groene technologieën. Het roept op tot de uitvoering van zes nieuwe Europese industriële initiatieven met prioriteit (branchegerichte programma’s: windenergie, zonne-energie, CCS, hoofdnetten, bio-energie en duurzame kernsplijting) en de oprichting van de Europese alliantie voor energie-onderzoek (onderzoeksgerichte programma’s).
Het communautair programma voor energie van KP7 is het belangrijkste instrument dat op korte termijn beschikbaar is om de uitvoering van deze acties te ondersteunen. Maar er is zeker meer nodig dan alleen inspanningen van de EU. Daarom moet het communautair programma worden gebruikt als katalysator voor acties van de lidstaten en natuurlijk de particuliere sector. Dat vereist een verschuiving in de aanpak: in plaats van alleen medefinanciering van projecten, is het sturen en mogelijk maken van een gemeenschappelijke inspanning door middel van gemeenschappelijk programmeren noodzakelijk.
Na analyse van de volledige reeks werkprogramma’s van de eerste drie jaar van de tenuitvoerlegging van KP7, schat de Commissie dat 37 procent van de met O&O-financiering gesteunde onderwerpen betrekking hebben op groene technologie. Veertig procent van het budget dat is toegewezen na de oproepen van 2007, in het kader van de specifieke programma’s ‘Samenwerking’, steunen ook O&O op het gebied van groene technologie.
Om de bijdrage van KP7 aan duurzame ontwikkeling in het algemeen en groene technologie in het bijzonder te kunnen volgen, stelt de Commissie een controlestelsel op, dat in het eerste semester van volgend jaar in gebruik moet worden genomen.
In haar mededeling ‘Van financiële crisis naar herstel: een Europees actiekader’, die op 29 oktober van dit jaar is aangenomen, benadrukt de Commissie ook de rol van investering en scholing in O&O en de verbetering van het Europese concurrentievermogen door onze economie te blijven vergroenen.
In meer algemene termen moet worden opgemerkt dat er, naast de financiële middelen en activiteiten van KP7, een groot aantal beleidsinitiatieven en ondersteunende programma’s met betrekking tot milieutechnologieën is in de EU, zoals het Actieplan milieutechnologie, het plan voor concurrentievermogen en innovatie en meer recentelijk het initiatief en actieplan voor leidende markten inzake duurzame productie en consumptie.
De Commissie hoopt dat het geachte Parlementslid er door dit antwoord van overtuigd is dat we druk bezig zijn met de inzet van geld van KP7 om ons onderzoek en onze economieën daadwerkelijk groener te maken.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Voorzitter, ik wil de commissaris graag bedanken voor dit uitgebreide antwoord.
Zijn er uit hoofde van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling van de Europese Unie middelen beschikbaar voor marien onderzoek, zeeonderzoek en mariene technologie en wetenschap, zodat in het kader van dat programma meer aan marien onderzoek gedaan kan worden en de mariene technologie meer ontwikkeld kan worden?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Het antwoord is zeker ‘ja’. We hebben deze specifieke activiteit, die is gewijd aan mariene en maritieme zaken, gisteren nog besproken in de Commissie industrie, onderzoek en energie. We willen meer vooruitgang boeken op dit gebied, want de situatie is zeer complex. Dit hele gebied van oceanen is zeer complex, maar ons leven, de manier waarop wij leven, beïnvloedt ook de ecosystemen daar. Dit verdient speciale aandacht, en die aandacht moet de vorm krijgen van een nieuwe manier van organiseren van het onderzoekssysteem in dit gebied: mariene en maritieme onderzoekers bij elkaar brengen en ook de inspanningen van de lidstaten op een andere manier combineren dan nu gebeurt. Dit is een nieuwe manier van denken, die we ‘proefdenken’ zouden kunnen noemen in de context van gemeenschappelijk programmeren, waar ik het al eerder over heb gehad. We zullen hier in de toekomst ook zeker aandacht aan besteden.
De Voorzitter. – Dames en heren, we moeten zien om te gaan met de gevolgen van de wijziging die heeft plaatsgevonden omtrent het vragenuur, door te proberen iedereen met respect te behandelen en iedereen de mogelijkheid te geven zijn of haar vraag te stellen. We zullen hiertoe alle resterende vragen proberen te behandelen, maar als de commissaris antwoord heeft gegeven, kan ik het woord alleen geven aan het Parlementslid dat de vraag heeft gesteld. Andere verzoeken om te mogen spreken zullen we niet inwilligen, omdat het anders moeilijk wordt de eindstreep te halen.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet dat ik er net bij ben gekomen, maar ik heb naar het beeldscherm gekeken tijdens een zeer belangrijke fractievergadering en ik vroeg me af waarom we niet punt voor punt werken. Ik kan echt niet blijven. Ik ben precies gekomen op het moment dat mijn vraag gepland stond en nu wijkt u af van de volgorde. Ik wil u met klem verzoeken u aan de volgorde te houden, mijnheer de Voorzitter.
De Voorzitter. − Mevrouw Doyle, van de agenda wordt niet afgeweken. Er vond helaas een incident plaats waarvoor de heer Posselt niet verantwoordelijk was. Aangezien we een vragenronde hebben gehad waarbij de tijd voor de commissarissen werd gewijzigd, was de heer Posselt 30 seconden te laat. Ik ga daarom terug naar de vraag van de heer Posselt en direct daarna gaan we verder met de vraag van mevrouw Doyle.
Vraag nr. 42 van Bernd Posselt (H-0795/08)
Betreft: Klonen
De Commissie voert momenteel een fundamentele gedachtewisseling over het klonen. Wat is hiervan het doel, en op welke essentiële basis wordt deze gedachtewisseling gevoerd?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Dit is zeker een moeilijk en gecompliceerd terrein. Het debat over klonen in de Commissie gaat over het gebruik van een technologie die ‘somatic cell nucleus transfer’ (SCNT) wordt genoemd, in het bijzonder met betrekking tot de veehouderij en hoe we moeten omgaan met voedsel dat wordt geproduceerd van deze gekloonde dieren en hun nakomelingen.
In het geval dat deze kloontechniek wordt gebruikt voor de voortplanting en het fokken van vee in de agrarische voedselsector, hebben onze vragen in het bijzonder betrekking op de gezondheid en het welzijn van de dieren. Als het gaat om de veiligheid van voedsel dat afkomstig is van gekloonde dieren en hun nakomelingen, hebben de vragen met name betrekking op eventuele mogelijke risico’s voor de menselijke gezondheid en op het recht van de consument om geïnformeerd te worden.
Het debat houdt zich niet bezig met het gebruik van SCNT in onderzoek. De Commissie volgt de ontwikkeling van SCNT al sinds 1996, toen het eerste gekloonde zoogdier, het schaap Dolly, werd geboren. In 1997 heeft de Commissie de Adviesgroep Ethische implicaties van de biotechnologie gevraagd advies uit te brengen over de ethische aspecten van klonen.
In 2004 heeft de Commissie het project ‘Cloning in public’ gefinancierd vanuit het zesde kaderprogramma. Dit heeft een EU-breed debat mogelijk gemaakt als een eerste gelegenheid voor inleidende besprekingen met academici en het maatschappelijk middenveld over ethische, juridische en andere maatschappelijke aspecten van het klonen van landbouwhuisdieren. Het onderzoek concludeerde dat het algemene publiek niet goed op de hoogte is van het gebruik en de implicaties van klonen. Het GCO heeft in 2007 een onderzoek gepubliceerd in Nature Biotechnology over de vooruitzichten van commercieel gebruik van kloontechnologie in de toekomst. Dit onderzoek bracht de stand van zaken van de commerciële toepassingen van het klonen van dieren in de hele wereld in kaart en gaf een prognose van producten en het moment waarop ze naar verwachting op de markt zouden komen. De conclusie was dat gekloonde dieren niet voor 2010 op de EU-markt worden verwacht en dat teeltmaterialen – sperma – van gekloonde dieren vermoedelijk de eerste producten zouden zijn die in de handel kwamen.
De afgelopen jaren heeft de Commissie vernomen dat de technologie van ‘somatic cell nuclear transfer’ voor de voortplanting van landbouwhuisdieren binnenkort het commerciële stadium zal bereiken, in het bijzonder in derde landen, vooral de VS. Op basis van de definitieve risicobeoordeling werd in een verslag dat is geschreven door wetenschappers van de Amerikaanse Food and Drug Administration en in januari 2008 is verschenen, geconcludeerd dat de consumptie van voedsel dat is geproduceerd van gekloonde dieren en hun nakomelingen veilig is zolang het voedsel afkomstig is van gezonde dieren, wat een algemeen uitgangspunt is voor voedselveiligheid. Alleen gezonde dieren mogen in de voedselketen terechtkomen.
Om een goed geïnformeerd politiek debat voor te bereiden, heeft de Commissie in 2007 de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) gevraagd de daadwerkelijke en potentiële risico’s van het gebruik van deze technologie bij de productie van voedsel te beoordelen en heeft zij tevens de Europese Groep Ethiek (EGE) gevraagd advies uit te brengen over de ethische aspecten van het klonen van dieren voor de voedselvoorziening. De Groep heeft zijn advies in januari 2008 uitgebracht en de Autoriteit in juli 2008. Volgens de EFSA is er ‘op basis van de huidige kennis… geen indicatie dat er op het gebied van voedselveiligheid verschillen bestaan tussen voedselproducten [die afkomstig zijn] van gezonde [dier]klonen en hun nageslacht en die van gezonde dieren die op conventionele wijze zijn gefokt’. Met betrekking tot de algemene gezondheidsvoorwaarden van klonen, stelt het advies van de EFSA dat er geen indicatie is van negatieve effecten voor het geslachtelijk voortgebrachte nageslacht van gekloonde runderen of varkens. Klonen en hun nageslacht zijn echter nog niet gedurende hun hele natuurlijke levensduur bestudeerd.
Op dit moment ziet de EGE geen overtuigende argumenten om de productie van voedsel uit klonen en hun nageslacht te rechtvaardigen.
De Commissie heeft ook verzocht tot het uitvoeren van een Eurobarometer-enquête over de houding van Europeanen ten aanzien van het klonen van dieren. De uitslagen zijn bekendgemaakt in oktober 2008. Het onderzoek wees uit dat 58 procent van de deelnemers tegen klonen ten behoeve van de voedselproductie is.
De Commissie is deze verschillende elementen nu nauwkeurig aan het overwegen om een informeel politiek debat over het gebruik van ‘somatic cell nucleus transfer’ voor de voortplanting van landbouwhuisdieren en de voedselproductie voor te bereiden. Mocht het noodzakelijk worden geacht het regelgevingskader verder te ontwikkelen, dan is het belangrijk om in gedachten te houden dat de nieuwe bepalingen uiteraard in overeenstemming moeten zijn met het EG-verdrag en de regels van de Wereldhandelsorganisatie.
Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de Voorzitter bedanken voor zijn genereuze gebaar en de commissaris voor zijn positieve antwoord. Ik heb slechts één vraag: kan de Commissie definitief verklaren dat het klonen van mensen, in welke vorm dan ook, geen onderdeel is en wordt van deze strategie?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Volgens de regels die we op dit moment toepassen, is dat uitgesloten. De regels die we hanteren laten zeker geen onderzoek toe dat gericht is op het klonen van mensen.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 45 van Avril Doyle (H-0827/08)
Betreft: Europese Onderzoeksraad
Op 27 en 28 februari 2007 werd, tijdens een door het Duits voorzitterschap gehouden openingsconferentie in Berlijn, officieel de Europese Onderzoeksraad ingesteld. Een van de doelstellingen van de Onderzoeksraad is: ”geheel door onderzoekers aangestuurd of ‘bottom up’ grensverleggend onderzoek te bevorderen”.
Kan de Commissie verduidelijken wat wordt bedoeld met: ”door onderzoekers aangestuurd of ‘bottom up’ grensverleggend onderzoek”? En welke vooruitgang is tot nu toe gemaakt op dit gebied?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Ik zal hier kort op reageren. De ‘onderzoekergerichte’ aanpak die wordt gevolgd door de Europese Onderzoeksraad houdt in dat hierbij projecten worden gesteund aan de grenzen van de kennis, die onderzoekers uitvoeren naar onderwerpen van hun keuze, in welk deel van de wetenschap dan ook. Ze hebben dus de vrijheid om te kiezen.
De Europese Onderzoeksraad legt door het steunen van ‘pioniersonderzoek’ bijzonder de nadruk op interdisciplinaire projecten en grensverleggend onderzoek.
Tot nu toe – en ik heb het nu over de voortgang – zijn er twee oproepen tot voorstellen gedaan door de Europese Onderzoeksraad en de onderzoeksgemeenschap van Europa heeft met groot enthousiasme gereageerd. Maar liefst 9 167 voorstellen werden ingediend door jonge onderzoekers in reactie op de oproep voor beurzen voor beginnende onafhankelijke onderzoekers vorig jaar en dit jaar kwamen er meer dan 2 000 voorstellen binnen voor de oproep voor beurzen voor ervaren onderzoekers. Deze hoge mate van participatie laat zien dat de Europese Onderzoeksraad bijzonder aanspreekt, hetgeen bevestigt dat financiering voor pioniersonderzoek volgens een ‘bottom-up’-benadering een dringende behoefte vervult in Europa.
De Commissie is ervan overtuigd dat een dergelijke investering in pioniersonderzoek op de lange termijn een aanzienlijke bijdrage zal leveren aan de verbetering van onze kennismaatschappij en ons innovatievermogen op het gebied van onderzoek.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Kan de Commissie, in het licht van de doelstelling van het Franse voorzitterschap om voor het einde van 2009 een bestuursproces op te zetten voor de Europese onderzoeksruimte (EOR), aangeven welke maatregelen zij van plan is te nemen, in samenwerking met de lidstaten en het Parlement, om evaluatiemethoden in te stellen voor het wetenschappelijk beleid om op wetenschappelijk bewijs gebaseerde beleidsopties voor wetenschap en onderzoek en ontwikkeling te garanderen in de EU?
Welke mate van vooruitgang wordt er geboekt met de aankondiging van de ‘Visie 2020’ van de Europese onderzoeksruimte, die is overeengekomen door het Franse voorzitterschap, de Raad en de Commissie, met betrekking tot het hele gebied van bestuur hier in de EOR?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Om eerlijk te zijn gaat deze vraag nogal ver. Wij zijn van mening dat het belangrijk is dat we overeenstemming bereiken met de lidstaten over de ‘Visie 2020’, omdat dat zeker de verdere debatten over wat we in Europa willen doen zou verkorten. We moeten niet blijven herhalen waar we heen gaan, dat is het hele idee. Het debat begint natuurlijk nu: het idee is gepresenteerd met een groenboek in 2000. Ik denk dat het heel goed is, vooral voor de nieuwe, veranderde werkelijkheid waarin we leven.
De structuur en het bestuur van de EOR zijn zeer belangrijk en daarom moeten we geduld hebben. Het is duidelijk dat we niet kunnen slagen als de lidstaten niet aan het roer staan. Als we het hebben over de Europese onderzoeksruimte en het stimuleren daarvan, dan hebben we het niet in hoofdzaak over vergroting van de financiële middelen op Europees niveau, maar meer over hoe we met zijn allen beter kunnen samenwerken – iets dat de basis vormt van het institutionele kader van enkele van onze grootste concurrenten, zoals de VS, waarmee we onszelf willen vergelijken. Wij willen dus een vrijwillige inzet van de lidstaten tot stand brengen, waarmee we meer en beter kunnen samenwerken dan nu gebeurt.
Wat methodologieën voor wetenschapsbeleid betreft, dat maakt allemaal deel uit van de discussie waarop we ons concentreren. Ik denk dat er zeker op deze vraag moet worden ingegaan, maar ik kan er niet te lang over spreken. Ik weet dat de aanpak van de EOR in wezen een van de ontwikkelingen is die Europa op dit moment het hardst nodig heeft.
De Voorzitter. −
Vraag nr. 46 van Gay Mitchell (H-0833/08)
Betreft: Ethische toets van financiering van onderzoek op grond van het Zevende Kaderprogramma
In de regels voor het indienen van voorstellen, en de relevante beoordelings-, selectie- en goedkeuringsprocedures (COM(2008)4617) met betrekking tot het Zevende Kaderprogramma voor onderzoek en technologische ontwikkeling (Besluit nr. 1982/2006/EG(2)) staat duidelijk dat er geen financiële middelen beschikbaar zullen worden gesteld voor onderzoekactiviteiten waarbij embryo’s worden vernietigd. Is volgens de Commissie bij de uitvoering van dit beleid de ethische toets van de voorgestelde projecten succesvol geweest?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) De ethische beoordeling van onderzoek dat wordt gefinancierd vanuit het zevende kaderprogramma is een systeem dat de bescherming van de grondrechten en respect voor ethische beginselen waarborgt.
In het geval van onderzoek waarbij stamcellen uit menselijke embryo’s worden gebruikt, bestaat de procedure uit vijf stappen, waaronder de wetenschappelijke evaluatie, de ethische screening en beoordeling, de goedkeuring van het voorgestelde onderzoek door de nationale/lokale ethiekcommissies en de indiening van de voorstellen bij een regelgevend comité, dus er wordt per project een besluit genomen.
In juli 2007 heeft de Europese Groep Ethiek ook een advies aan de Commissie uitgebracht over ethische beoordelingen van onderzoeksprojecten binnen het zevende kaderprogramma waarbij gebruik wordt gemaakt van stamcellen uit menselijke embryo’s.
De Commissie is van mening dat het ingestelde mechanisme voor ethische beoordeling door het volgen van de genoemde stappen de relevante EG-bepalingen met succes heeft uitgevoerd. Aangezien alle onderzoeksactiviteiten waarbij menselijke embryo’s worden vernietigd zijn uitgesloten van communautaire financiering, zijn er geen onderzoeksvoorstellen op dit gebied gefinancierd vanuit het zevende kaderprogramma.
De ethische beoordeling is bedoeld om te controleren dat er geen EU-financiering wordt verleend aan onderzoeksactiviteiten waarbij menselijke embryo’s worden vernietigd. In dat opzicht vormt zij een integraal deel van de totale tenuitvoerlegging van het kaderprogramma.
Gay Mitchell (PPE-DE). – (EN) Zou de commissaris het Parlement willen mededelen of het kader kan worden gebruikt om onderzoek te doen op menselijke embryo’s die al zijn gedood voordat het onderzoek begint, of is dit semantiek en spelen we gewoon met woorden?
Ik kom terug op de vraag die ik eerder heb gesteld en vraag om meer detail. Gaat de commissaris maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat al het mogelijke wordt gedaan om op de hoogte te blijven van die vorm van onderzoek die niet zulke ethische vragen oproept en die best dezelfde of betere resultaten kan opleveren?
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn bezorgdheid staat in elk geval haaks op die van mijnheer Mitchell. Onderzoek op cellijnen die reeds zijn verwijderd, wordt ongetwijfeld toegestaan. Het probleem is in mijn ogen dat de obstakels hoe dan ook zo groot zijn, dat dergelijk onderzoek nadeel ondervindt om redenen die schijnbaar ethisch zijn, maar dat in wezen niet zijn.
Gay Mitchell (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, u zei eerder dat u geen vragen aan de commissaris zou toestaan van andere mensen dan de vraagsteller. Mensen kunnen dan binnenkomen en spreken. Waarom stellen ze zelf geen vragen over deze kwesties? U moet de regel consequent toepassen, mijnheer de Voorzitter.
U zei dat u niemand anders dan degene die de vraag had ingediend zou toestaan vragen te stellen en vervolgens laat u iemand aan het woord naar aanleiding van mijn vraag. Als ik had geweten dat er zo’n vraag was ingediend, had ik veel langer gesproken over het punt dat ik wilde overbrengen.
Onethisch onderzoek is absoluut niet nodig...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Mijnheer Mitchell, als ik het woord geef aan een lid van het Parlement voor een interventie van dertig seconden, dan weet ik niet of hij een vraag wil stellen of een opmerking wil maken over de reeds gestelde vragen. Dankzij de interventie van mijnheer Cappato had u in elk geval de mogelijkheid een nadere reactie te geven. Ik denk dat we allemaal tevreden kunnen zijn. Laten we mijnheer Potočnik bedanken voor zijn geduld en hem het woord geven voor zijn laatste antwoord.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) U hebt gezien hoe moeilijk dit debat is als we het hebben over ethische kwesties. Dat is nu precies de moeilijkheid waarmee wij te maken hebben binnen Europa.
Om precies te zijn is onderzoek op stamcellen uit menselijke embryo’s toegestaan onder voorwaarden die zijn overeengekomen en waarover is gestemd in het Europees Parlement en ook in de Raad. We hebben een zeer grondig en diepgaand debat gevoerd en de procedure die gebruikt is – dat kan ik u verzekeren – is gebaseerd op een werkelijk ethische aanpak.
Ik heb in mijn inleiding al uitgelegd welke maatregelen wij hebben getroffen en hoe het besluit wordt genomen. Ten eerste hebben we een wetenschappelijke evaluatie nodig. Dan volgt een ethische evaluatie op het niveau van de Europese Unie, daarna een ethische evaluatie op het niveau van de afzonderlijke lidstaat. Als een lidstaat ertegen is dat iets in dat betreffende land wordt gefinancierd, dan financieren we het niet. Dan gaat het project naar de commissie waar het besluit wordt genomen door de lidstaten, voor elk project afzonderlijk.
Als we de wetenschappelijk evaluatie uitvoeren, is de eerste vraag: is het mogelijk om dit op een andere manier te bereiken? En alleen als het antwoord ‘nee’ is, gaan we in die richting door.
Normaal gesproken is er een overweldigende meerderheid van wetenschappers die van mening is dat de combinatie moet worden gebruikt. Maar als u naar de structuur van onze programma’s kijkt, zult u zeker tot de conclusie komen dat de grote meerderheid van de programma’s die we financieren programma’s zijn die verband houden met onderzoek van volwassen stamcellen. Dat is heel duidelijk. Dus we proberen de regels toe te passen die hier zijn overeengekomen en waarover hier is gestemd en waarvan wij geloven dat ze in de praktijk werken.
Colm Burke (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik was hier om 18.15 uur vanavond voor deze vragen. Mijn vraag was nummer 3 in een zitting. Daarvoor werden vijftien minuten uitgetrokken. Voor deze zitting zijn 35 minuten uitgetrokken. Ik vind dit systeem oneerlijk als de vraag van iemand die hier op tijd is niet wordt behandeld en ik ben erg teleurgesteld. Ik wil dat mijn ergernis wordt opgetekend.
Het is heel frustrerend om hier te komen, op tijd, en er dan achter te komen dat er vragen worden overgeslagen om andere mensen de ruimte te geven. Ik vind dat heel vervelend.
De Voorzitter. – Mijnheer Burke, ik begrijp uw teleurstelling, maar de vastgestelde tijd voor behandeling van vragen is vanavond in acht genomen. Wanneer, als gevolg daarvan, sommige vragen gepland staan in een tijdvak maar helaas niet worden behandeld, dan is dit helaas niet afhankelijk van de Voorzitter maar een kwestie van toeval en daar kan ik niets aan doen. U kunt heel goed nagaan dat mijn enige mogelijkheid natuurlijk was om de laatste periode voor behandeling van vragen met enkele minuten te verlengen, met dank aan de bereidwilligheid en de vriendelijkheid van de Commissie. Er is echter geen tijd onttrokken aan de andere perioden.
De vragen die wegens tijdgebrek niet zijn beantwoord, zullen schriftelijk worden beantwoord (zie bijlage).
(De vergadering wordt om 19.50 uur onderbroken en om 21.00 uur hervat)
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over demografische tendensen: economische en sociale gevolgen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, aangezien we helaas zijn genoodzaakt een deel van deze avond samen door te brengen, zal ik proberen namens de Raad en mede namens commissaris Potočnik de doelstellingen van de Raad met betrekking tot de demografische tendensen en de economische en sociale effecten daarvan samen te vatten.
Meneer de commissaris, dames en heren, de vergrijzing van de bevolking, dat wil zeggen, de toename van het aantal ouderen, is voornamelijk het gevolg van de grote vooruitgang op het economische, sociale en medische vlak, die Europeanen de kans geeft een lang leven te leiden met een hoog niveau van comfort en veiligheid dat zijn weerga in de geschiedenis niet kent. Maar dit is ook een van de grootste uitdagingen waarvoor de Europese Unie zich in de komende jaren gesteld ziet.
De vergrijzing is het resultaat van vier factoren. De eerste is dat het gemiddelde aantal kinderen per vrouw in de Europese Unie laag ligt. Met 1,5 kinderen is dat ver onder het vervangingsniveau, dat iets hoger moet zijn dan 2 à 2,1 om de omvang van de bevolking stabiel te houden.
De tweede factor is de daling van de vruchtbaarheid in de afgelopen decennia die volgde op de naoorlogse babyboom die vandaag de dag tot uiting komt in een sterke groei van de groep van 45 tot 65-jaar.
De levensverwachting bij de geboorte − de derde factor −, die sinds 1960 met acht jaar is gestegen, zou tussen nu en 2050 met nog eens vijf jaar of zelfs meer kunnen toenemen.
De vierde en laatste factor is dat Europa, zoals u weet, een toenemende migratie uit derde landen kent. In 2004 waren er 1,8 miljoen immigranten, wat ten opzichte van de totale bevolking een grotere toestroom is dan in de Verenigde Staten. Immigratie kan de effecten van de lage vruchtbaarheid en de hogere levensverwachting echter slechts beperkt compenseren.
Daarom zijn we in een situatie beland, waarin de afhankelijkheidsgraad, met andere woorden, de verhouding tussen de leeftijdsgroep van 65 jaar en ouder en die van 15 tot en met 64 jaar, zich zal verdubbelen en tussen nu en 2050 zal stijgen tot meer dan 50 procent, wat betekent dat in de Europese Unie in plaats van vier nog maar twee mensen in de werkende leeftijd tegenover elke 65-plusser staan.
De demografische verandering die ik zojuist aan de hand van vier factoren heb beschreven, gaat gepaard met ingrijpende maatschappelijke veranderingen met betrekking tot de gezinssamenstelling, en dat alles zal resulteren in een toenemend aantal alleenwonende ouderen en hoogbejaarde personen die afhankelijk zijn van anderen.
Zoals u weet, vallen de meeste van deze vraagstukken onder de bevoegdheid van de lidstaten. Dat geldt voor gezinsbeleid, socialezekerheidsstelsels en, grotendeels, voor het belastingbeleid, en gezien deze omstandigheden is de Raad van mening dat de strategie van Lissabon en de open coördinatiemethode het kader vormen waarin de lidstaten op dit gebied moeten opereren, en de meeste lidstaten zijn het erover eens dat er geen nieuwe structuren nodig zijn.
Voor de Raad is het werkelijk leidende beginsel dat niet alleen het combineren van werk en privéleven gemakkelijker moet worden gemaakt, maar dat er ook meer moet worden gedaan om de rolverdeling tussen mannen en vrouwen in het huishouden te verbeteren en om meer infrastructuur van hoge kwaliteit te verschaffen om voor kinderen en andere afhankelijke personen te zorgen.
In een vergrijzende samenleving zal de bijdrage van jongeren steeds belangrijker worden. We zullen onze inspanningen moeten vergroten om jeugdwerkloosheid tegen te gaan en vroegtijdige schoolverlating te verminderen. Investeren in kinderen dient de hoogste prioriteit te krijgen, als we de vooruitzichten van jongeren willen verbeteren.
We moeten ook erkennen dat Europa meer te maken heeft met een pensionerings- dan met een vergrijzingsprobleem, hoewel deze tendensen zorgwekkend zijn en het, zonder gezonde openbare financiën, onmogelijk zal zijn aan alle gevolgen van de demografische vergrijzing het hoofd te bieden.
Dit houdt in dat we zeer veel aandacht moeten besteden aan de levensvatbaarheid van pensioenregelingen en verder moeten gaan met de reeds in gang gezette hervormingen om deze regelingen te moderniseren en duurzaam te maken, wat in overeenstemming is met de huidige strategie van de Europese Unie. Het zal daarnaast nuttig zijn oudere werknemers aan te moedigen door te werken, met name door middel van zinvolle incentives.
De Raad is zich terdege bewust van al deze uitdagingen en heeft de aanbevelingen van het Comité voor sociale bescherming met betrekking tot kansen en problemen ten gevolge van de demografische veranderingen in Europa overgenomen. Bovendien heeft de Raad op 30 mei de conclusies aangaande het belang van beleid dat aan de behoeften van gezinnen tegemoetkomt, goedgekeurd, waardoor een reeks initiatieven ter ondersteuning van gezinsbeleid wordt vastgesteld.
In deze context heeft op 18 september op initiatief van het Franse voorzitterschap een informele bijeenkomst van ministers verantwoordelijk voor het gezinsbeleid plaatsgevonden. De voornaamste gespreksonderwerpen waren kinderopvang, als een manier om het combineren van werk en gezinsleven te vergemakkelijken, en de bescherming van kinderen op internet.
Ik eindig met te zeggen dat de Raad de Commissie uitnodigt om het eerste forum over de demografische toekomst van Europa, dat op 30 en 31 oktober te Brussel is gehouden, te zien als beginpunt van een gestructureerde en duurzame dialoog in en tussen de lidstaten, en om ervoor te zorgen dat de Commissie de relevante fora kan ondersteunen om de beste strategieën te vinden om de gevolgen van deze demografische veranderingen op te vangen.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb misschien wat meer tijd nodig, maar ik beloof dat ik dat goed maak bij mijn tweede antwoord.
Het verzoek van het Parlement om een verklaring van de Raad en de Commissie inzake demografische tendensen komt op het juiste moment. Komende vrijdag presenteren de diensten van de Commissie hun tweede demografieverslag – op tijd voor het Europees demografieforum op 24 en 25 november.
De Europese Unie maakt een ingrijpende demografische transformatie door. In alle lidstaten is de levensverwachting van de bevolking gestegen en het geboortecijfer gedaald als gevolg van wetenschappelijke, economische en sociale vooruitgang. De Europeanen van nu hebben een langer, gezonder leven dan hun voorgangers en we kunnen verwachten dat de levensverwachting in de toekomst nog verder zal stijgen.
Deze vergrijzing van de Europese bevolking is niet langer een abstract scenario voor een verre toekomst. Het is zestig jaar geleden dat de babyboom begon en de eerste babyboomers bereiken nu de pensioenleeftijd. De demografische ontwikkeling van de Europese Unie heeft dus een keerpunt bereikt. Vanaf nu zal het aantal personen van zestig jaar en ouder gedurende de komende 25 jaar met twee miljoen mensen per jaar toenemen.
Intussen neemt het groeitempo van de beroepsbevolking snel af en over zo’n zestig jaar zal dit volledig tot stilstand komen. Er zijn op dit moment vier personen van werkende leeftijd – tussen 15 en 64 – voor elke persoon van 65 jaar of ouder in de 27 lidstaten. In 2060 zal de verhouding twee staat tot één zijn.
Sommigen zien vergrijzing als een bedreiging en schetsen een deprimerend beeld van conflicten tussen de generaties. Maar demografische verandering hoeft geen bedreiging te zijn als we oog hebben voor de mogelijkheden. Een langer, gezonder leven betekent dat men langer actief kan blijven. De meeste babyboomers zijn beter opgeleid en beter geschoold dan eerdere groepen. Ze zijn nu nog fit en gezond.
Ik ben ervan overtuigd dat demografische verandering de kans biedt van sterkere solidariteit tussen de generaties. Maar ik verwacht niet dat dat vanzelf gaat. De maatschappij moet beter gebruikmaken van de vaardigheden van alle generaties en iedereen de kans geven om zijn of haar mogelijkheden volledig te ontwikkelen. Dat betekent dat ons sociaal beleid moet worden gemoderniseerd – in lijn met de vernieuwde sociale agenda die de Commissie in juli heeft aangenomen. De vernieuwde sociale agenda wijst de vergrijzende maatschappij van Europa aan als een prioriteitsgebied voor actie en beveelt een aantal beleidsreacties aan. Ons doel is de lidstaten te helpen de mogelijkheden volledig te benutten en het effect van een vergrijzende maatschappij effectief te beheren.
De benaderingen en aanbevelingen die zijn beschreven in de mededeling van de Commissie uit 2006 ‘De demografische toekomst van Europa: probleem of uitdaging?’ gelden nog steeds. Die mededeling sprak vertrouwen uit in het vermogen van Europa om zich aan te passen aan de demografische veranderingen. Maar zij benadrukte ook de noodzaak om op vijf belangrijke terreinen in actie te komen: bevorderen van demografische vernieuwing in Europa, door onze medeburgers de mogelijkheid te bieden hun kinderwens te vervullen, in het bijzonder door hen te helpen werk, gezin en privéleven met elkaar in evenwicht te brengen; bevorderen van de werkgelegenheid in Europa, door te zorgen dat er meer en betere banen worden gecreëerd en dat mensen langer kunnen blijven werken, om de balans tussen actieve en inactieve mensen te verbeteren; bevorderen van een productiever en dynamischer Europa, door de vaardigheden op alle leeftijden te optimaliseren; migranten opnemen en integreren in Europa, door geschoolde en ongeschoolde arbeiders uit het buitenland aan te trekken en hun integratie te vergemakkelijken om de arbeidstekorten te verminderen; de duurzaamheid van overheidsfinanciën waarborgen, door begrotingen te consolideren en de stelsels voor sociale bescherming te hervormen om adequate sociale en overheidsdiensten in de toekomst te garanderen.
De Lissabonstrategie bevat al de belangrijkste van deze beleidsreacties, maar zij is minder op de lange termijn gericht dan het demografiedebat. Daarom heeft de Commissie aanvullende hulpmiddelen voorgesteld in de vorm van tweejaarlijkse verslagen over de demografische situatie in Europa en tweejaarlijkse demografiefora.
In het verslag van 2008 zal de nadruk liggen op de mogelijkheden van de babyboomgeneratie. Waarschijnlijk zal een groeiend aantal zestigers en zeventigers bereid zijn een actieve rol te blijven spelen in het sociale en economische leven.
De arbeidsparticipatie onder ouderen is de afgelopen jaren gestegen, waarmee een einde is gekomen aan de trend van steeds vroegere uittreding. Maar er moet nog meer worden gedaan: slechts 40 procent van de mannen en 30 procent van de vrouwen is op zijn of haar zestigste verjaardag nog actief op de arbeidsmarkt. Toch zijn de meeste mensen in die leeftijdsgroep nog fit en in staat een bijdrage te leveren aan de economie en de maatschappij. De ouder wordende babyboomers kunnen ook een belangrijke bijdrage leveren aan de maatschappij als informele verzorgers en vrijwilligers. Hun bijdrage verdient erkenning en steun van overheidsbeleid. Het is van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat het toenemende aantal ouderen zo lang mogelijk een onafhankelijk leven kan leiden.
Een belangrijke doelstelling van demografiefora is meer leren van elkaar op basis van goede werkwijzen in de lidstaten. Het volgende Europese demografieforum – dat op 24 en 25 november zal plaatsvinden in Brussel – zal zich richten op gezinsbeleid en actief ouder worden. Het is ook een goede gelegenheid om te peilen hoe goed de lidstaten voorbereid zijn op demografische veranderingen en om de belangrijkste kansen voor verdere actie te signaleren.
Begin volgend jaar zal de Commissie een vervolgbericht presenteren over de implicaties van demografische verandering voor toekomstige overheidsuitgaven, met name op het gebied van pensioenen, gezondheidszorg en langdurige zorg, op basis van de nieuwe bevolkingsprognoses van Eurostat.
Tot slot wil ik benadrukken dat het de verantwoordelijkheid van de afzonderlijke lidstaten is om het juiste beleid ten uitvoer te leggen om te reageren op demografische veranderingen. Maar demografische verandering is een uitdaging die we samen het hoofd moeten bieden. De lidstaten kunnen veel leren van elkaars successen en fouten om op deze demografische verandering in te spelen. Daarom moedigt de Commissie een Europabreed debat over demografische verandering aan en biedt zij een platform om ervaringen uit te wisselen en van elkaar te leren.
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de twee openingsredes benadrukten terecht de levensduur als de belangrijkste demografische verandering. Dat betekent natuurlijk dat mensen een langer en meestal gezonder leven leiden, maar op latere leeftijd worden ze zwakker, hetzij fysiek of mentaal.
Daardoor is er een enorme toename geconstateerd in neurodegeneratieve ziekten en de kosten daarvan zijn gigantisch. Medicijnen voor de ziekte van Parkinson kosten in veel landen meer dan medicijnen tegen kanker. Onderzoek in het Verenigd Koninkrijk voorspelt dat het aantal mensen met dementie tussen nu en 2051 met 154 procent zal toenemen.
Langdurige zorg is pas op latere leeftijd nodig. Vroeger was die nodig voor mensen boven de zeventig. Nu is het iets voor tachtigers en steeds vaker pas voor mensen boven de negentig, maar het kost individuen en families steeds meer geld en dat heeft gevolgen voor hun spaargeld.
De uitdaging is dat we ervoor moeten zorgen dat lang leven een beloning is en geen straf. We moeten onze aannamen over vergrijzing herzien en in plaats van “Hoe verzorgen we?” moeten we vragen: “Hoe bevorderen we een gezonde oude dag?” Dat betekent natuurlijk een gezondere levensstijl op jongere leeftijd; afzien van tabak en drugs, verstandig omgaan met alcohol, gezond eten, voldoende beweging, maar ook een goede omgang met stress.
Een flexibel werkend leven: tijd voor vrije tijd en voor het gezin. Dat betekent je voorbereiden op het leven na het werk met flexibele pensioenleeftijden en geleidelijk stoppen met werken zoals ik dat in Nederland heb gezien. Het betekent meer sociale steun op nieuwe en innovatieve manieren, meer thuiszorg zodat mensen langer in hun eigen huis kunnen blijven wonen. Diensten en hulpmiddelen die passen bij veranderende behoeften.
Toen mijn moeder tachtig werd, had ze een faxapparaat nodig om te kunnen communiceren. Toen ze negentig was, had ze een traplift nodig. Toen ze 100 was, had ze behoefte aan stimulatie, omdat haar gehoor, gezichtsvermogen en mobiliteit afnamen. Maar haar geest was nog prima en moest worden beschermd en gestimuleerd om ervoor te zorgen dat ze een echt en volwaardig leven kon leiden.
Jan Andersson, namens de PSE-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, de tendens dat er steeds minder werkenden en steeds meer ouderen zijn, kan dramatisch worden genoemd. Toch is het tezelfdertijd een positieve ontwikkeling dat we tot op steeds latere leeftijd feitelijk gezonder blijven.
Het stelt ons echter voor een groot aantal uitdagingen. Ik zal er enkele van beschrijven. Er worden nu minder kinderen geboren dan vroeger. Dat gezegd zijnde, verschilt deze situatie erg van lidstaat tot lidstaat. We kunnen vaststellen dat de ontwikkeling beter is in de lidstaten waar een systeem is opgezet dat ouders, zowel de man als de vrouw in een gezin, de mogelijkheid geeft om hun carrière met het ouderschap te combineren. We moeten op dat vlak van elkaar leren.
Hoewel we ouder worden, is de tendens op lange termijn dat ons beroepsleven korter wordt. Dat komt doordat we later aan ons beroepsleven beginnen, en – afgezien van de voorbije paar jaar, waarin de ontwikkeling wat positiever was – ook doordat we al op jongere leeftijd ophouden met werken. Aan beide kanten van dit probleem moeten we iets doen om het beroepsleven te verlengen, en vooral, voor we met pensioen gaan, om flexibele oplossingen te vinden.
We hebben vandaag over de “blauwe kaart” gedebatteerd, maar we moeten ervoor zorgen dat iedereen die vanuit andere delen van de wereld met momenteel hoge werkloosheid naar hier komt, wordt geïntegreerd en tot de arbeidsmarkt toetreedt, ook degenen met een handicap of andere problemen. Dat moeten wij allemaal doen via het Lissabonproces, zodat we op termijn de uitdagingen het hoofd kunnen bieden.
Marian Harkin, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, er zijn veel onderwerpen te bespreken in de context van het debat van vanavond, maar ik wil me richten op een daarvan: zorg en verzorgers.
Als we het geluk hebben lang genoeg te leven, hebben we hoogstwaarschijnlijk verzorging nodig en hoewel er verschillen zijn tussen de lidstaten, is het waarschijnlijk dat deze hoofdzakelijk zal bestaan uit mantelzorg.
Verzorgers vormen de basis voor formele zorg en sociale zorg en zijn onmisbaar voor de levering van langdurige zorg. Als we verwachten dat verzorgers zorg blijven leveren – en dat doen we – dan moeten hun behoeften inherent deel uitmaken van de beleidsontwikkeling op het gebied van gezondheidszorg en sociale zorg.
In deze context ben ik blij te zien dat er op de website van het Directoraat-generaal Gezondheid een klein gedeelte is gewijd aan verzorgers en ik ga ervan uit dat dit het resultaat is van de bijdrage die de belangengroep voor verzorgers in het Parlement heeft geleverd aan het jaarlijkse werkprogramma van het Directoraat-generaal Gezondheid.
Maar alleen het noemen van verzorgers is niet genoeg. Wij zijn van mening dat het tijd is om een nieuw sociaal contract voor zorg te ontwerpen dat veel verder gaat dan het traditionele idee van een contract tussen de staat en het individu en dat vraagt om nieuwe beloften van werkgevers, lokale organisaties en gemeenschappen. De recente uitspraak van het EHvJ over discriminatie door associatie kan hierbij als voorbeeld dienen.
De zorg mag niet alleen de verantwoordelijkheid zijn van de mantelzorger of zelfs van de lidstaat. Het mantelzorgstelsel stort in zonder voldoende ondersteuning, maar een volledig door de overheid geregelde aanpak zou eenvoudigweg te duur zijn. Daarom hebben we dit bredere sociale contract nodig.
Tot slot nog dit: er zijn ongeveer 100 miljoen verzorgers in de EU. Ze worden niet betaald, te weinig gewaardeerd en in veel gevallen onvoldoende gesteund. Ik ben blij met de vermelding op de website van het Directoraat-generaal Gezondheid, maar dat is pas de eerste stap. Alleen al door de omvang is dit een Europese zaak en de lidstaten zullen hun handelen onderling moeten afstemmen.
Het beleid ten aanzien van verzorgers zou deel moeten uitmaken van het werk van het Directoraat-generaal Gezondheid en van dat van het Directoraat-generaal Werkgelegenheid en Sociale Zaken.
Guntars Krasts, namens de UEN-Fractie. – (LV) Dank u wel, Voorzitter. De Europese burgers worden oud. Daarnaast kan de organische groei van het aantal inwoners negatief worden. Dit is in veel lidstaten al een realiteit. Het aantal werkenden ten opzichte van het aantal gepensioneerden daalt in alle lidstaten. Door de lage geboortecijfers, de verlenging van de levensverwachting en de immigratie neemt de druk op de pensioenen, gezondheidszorg en sociale diensten toe. Er zijn echter ook lidstaten waar men er in geslaagd is de negatieve demografische tendens die we in Europa zien, om te buigen.
In die landen is er een evenwicht tussen werk en privé, waardoor ouders hun kinderen kunnen opvoeden zonder dat dit ten koste gaat van hun carrière, en waardoor ze gebruik kunnen maken van economische en sociale vergoedingen die er in dit kader bestaan. Het staat voor mij vast dat de lidstaten de economische, sociale en culturele oplossingen moeten vinden voor de vergrijzing onder de bevolking. Er zijn echter ook zaken die op Europees niveau moeten worden aangepakt. Er zijn nog steeds grote verborgen reserves op de Europese arbeidsmarkt. We moeten ervoor zorgen dat er in de interne markt geen belemmeringen bestaan voor het vrije verkeer van arbeid. Ook al is het gecompliceerd, toch moeten we terug naar de liberalisering van de dienstenmarkt en we moeten de Dienstenrichtlijn herzien. De implementatie van deze grondvrijheden zou een goed tegenwicht bieden tegen de financiële tekorten die het gevolg zijn van de demografische ontwikkelingen. We moeten natuurlijk ook een niet-discriminerende houding aannemen ten opzichte van gender en leeftijd. Ik dank u.
Jean Lambert, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is interessant dat we het teruglopende geboortecijfer e.d. vaak als een probleem zien. Dat is niet noodzakelijkerwijs het geval als het betekent dat we dan een deel van de buitensporige rijkdom die we op het niveau van de Europese Unie hebben, gaan delen met mensen die uit andere landen komen en dat we ons gaan bezighouden met technische innovatie en hoe we de productiviteit kunnen vergroten en misschien zelfs wat minder van de troep gaan produceren die op dit moment ons leven en onze planeet verstikken.
Er is natuurlijk ook een vraagstuk met betrekking tot de optimale benutting van de potentiële beroepsbevolking. Daarom zijn de antidiscriminatierichtlijnen op het gebied van werkgelegenheid van cruciaal belang en daarom is het essentieel dat de lidstaten ze correct ten uitvoer leggen. De lidstaten moeten verder ook kijken naar de belemmering van gefaseerde uittreding – kwesties als: wanneer je minder uren gaat werken, wat betekent dat dan voor je pensioen; wat doet het met je leven en je toegang tot uitkeringen?
We moeten ons ook afvragen wat er gebeurt in de huidige financiële crisis met betrekking tot onze gedachten op dit vlak. We zullen waarschijnlijk zien dat er meer oudere werknemers worden ontslagen, doordat de antidiscriminatiewetgeving niet correct wordt uitgevoerd, met alle gevolgen van dien voor de vele ouderen die misschien nooit meer aan het werk komen.
Er zullen anderen zijn die het misschien nog moeilijker vinden hun werkzame leven te beginnen of hogerop te komen om hun pensioen op te bouwen: allemaal aspecten van wat er gebeurt als je een tijdje niet werkt. Dan is er nog de kwestie van vervreemding onder de jongeren die geen werk kunnen vinden, voor wie het moeilijker wordt, en natuurlijk de problemen waarmee veel mensen te maken krijgen als hun particuliere of bedrijfspensioenfondsen niet kunnen uitbetalen op de manier waarop dat was verwacht.
We moeten dus ook naar de demografische situatie kijken in de context van de huidige crisis en we moeten bedenken hoe we deze gelegenheid gaan gebruiken als het gaat om meer scholing. Dat moeten we gebruiken om mensen te helpen hun vaardigheden te verbeteren en misschien manieren te vinden om over te schakelen op werk dat lichamelijk minder zwaar is – iets waarvan we al heel lang zeggen dat het moet gebeuren. Verder moeten we nagaan hoe we de hoger-onderwijskwalificaties van de mensen die in hun jeugd geen kansen hebben gekregen kunnen verhogen.
We hebben nu de kans om te kijken naar sommige van de elementen waarvan we weten dat ze een probleem vormen en echt vooruit te kijken naar manieren om deze demografische situatie aan te pakken.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Ik wil graag benadrukken dat de titel van dit debat naar onze mening niet 'Demografische tendensen: economische en sociale gevolgen' had moeten zijn, maar 'Economisch en sociaal beleid: gevolgen voor demografische tendensen'.
De demografische prognoses van een land of een regio kunnen niet los gezien worden van het beleid van dat land of die regio, omdat de factoren die de demografische ontwikkelingen bepalen en er de voorwaarden voor scheppen, juist onderdeel zijn van dat beleid.
De prognoses voor een tijdsbestek van 50 jaar zijn bijvoorbeeld gebaseerd op aannames die expliciet gemaakt moeten worden. Daartoe behoort ook het economisch beleid, dat bepalend is voor de voorgestelde scenario's. Met betrekking tot deze prognoses zouden we het dan ook vandaag moeten hebben over de gevolgen voor de democratische ontwikkelingen van de werkloosheid, de toename van onzeker werk, de deregulering van de arbeidstijden en een monetair beleid dat draait om loonmatiging en ontwaarding van lonen. We zouden het vandaag moeten hebben over de gevolgen die het beleid van de EU inzake de rente heeft voor duizenden gezinnen die een hypotheek hebben afgesloten om een huis te kopen, de gevolgen van de liberalisering en privatisering van de openbare diensten, de gevolgen die de lage pensioenen hebben voor de autonomie en kwaliteit van leven van miljoenen gepensioneerden. We zouden het moeten hebben over het beleid dat de centralisering en concentratie van de rijkdom bevordert en de toename van de sociale ongelijkheid.
Wat hier eigenlijk ter discussie staat, is de vraag of de mensenrechten worden gerespecteerd: het recht op eten, werk, een fatsoenlijk salaris, een woning, gezondheid, onderwijs en vrije tijd.
Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we hebben te maken met een crisis in Europa waarvoor we pas een oplossing zullen vinden als we inzien dat we deze crisis zelf hebben veroorzaakt.
We doden in de EU jaarlijks meer dan anderhalf miljoen ongeboren kinderen. We vernietigen onze toekomst en dan vragen we ons af waarom we in een crisis verkeren. We praten over een vruchtbaarheidsprobleem, maar het is geen vruchtbaarheidsprobleem: het is de weigering om miljoenen verwekte baby’s geboren te laten worden. Als we het probleem niet eerlijk onder ogen zien, zal het niet worden opgelost. De oplossing is dat we het leven moeten respecteren en het gezin moeten steunen, zodat dat leven een omgeving vindt waar het wordt gekoesterd. Door die maatregelen te nemen, kunnen we de uitdaging van de scheve demografie aanpakken. De situatie zal niet direct verbeteren, maar we kunnen nu de ramp nog voorkomen.
We zouden het geval van Japan eens goed moeten bekijken. Twintig jaar geleden was dat de op een na grootste economie van de wereld en een van de meest geavanceerde. In 2007 bereikte de Japanse bevolking zijn piek en begon zij te krimpen. In 1995, twaalf jaar voor het begin van de daling, kreeg Japan te maken met deflatie doordat de negatieve demografische ontwikkelingen hun tol begonnen te eisen. Het is nooit meer goed gekomen. Japan ligt hierin twintig jaar voor op Europa, maar het heeft ook twintig jaar eerder dan Europese landen abortus gelegaliseerd. Wij bereiken onze top in 2025 – en dat is al over zeventien jaar. Ik vraag me af of de deflatie die nu, in 2008, optreedt blijvend is, als de bankcrisis wordt vervangen door een demografische crisis, die zal blijven bestaan tot we het leven weer leren respecteren.
Philip Claeys (NI). - Mevrouw de Voorzitter, het verheugt mij dat de Raad en de Commissie een verklaring afleggen over de economische en sociale impact van de huidige demografische tendensen. Veel politici hebben de kwalijke neiging om op korte termijn te denken en het beleid op langere termijn te verwaarlozen. Onze demografische uitdaging is een levensbelangrijk probleem op lange termijn dat ook oplossingen op lange termijn noodzakelijk maakt. Het gemiddelde geboortecijfer bij vrouwen in de Europese Unie is 1,5. Dat is te laag om de huidige generaties te vervangen. Hier ligt de kern van het probleem. Men kan grijpen naar een gemakkelijkheidsoplossing op korte termijn door te pleiten voor een nog grotere immigratiegolf van buiten Europa. Op papier kan zoiets een oplossing lijken, maar de dagelijkse realiteit in onze grote steden bewijst de totale mislukking van de lakse immigratiepolitiek van de jongste dertig jaren. We zitten met 20 miljoen werklozen in Europa en toch wil de Commissie nog meer immigranten invoeren. Ik wil er trouwens op wijzen dat het werkloosheidspercentage bij niet-Europese allochtonen beduidend hoger ligt dan bij de autochtone bevolking in de lidstaten.
Ik zal het uit tijdsgebrek maar niet hebben over de maatschappelijke problemen zoals de sociale ontwrichting die door de massale immigratie veroorzaakt wordt. Wat nodig is, is een beleid in de lidstaten dat jonge Europese gezinnen aanmoedigt in hun kinderwens. Er zijn in de lidstaten fiscale maatregelen nodig om het krijgen van kinderen aantrekkelijker te maken. Er moet in meer en betere kinderopvang voorzien worden. We moeten ook durven nadenken over de invoering van een opvoedersloon voor een van beide ouders die ervoor kiest om zich prioritair te wijden aan de opvoeding van de kinderen.
Othmar Karas (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik juich dit debat toe omdat het ons bewust maakt in plaats van bang. Wij moeten nu handelen en niet wachten tot morgen.
De demografische veranderingen hebben oorzaken, gevolgen en bieden uitdagingen, onder andere een krimpende bevolking, een kleiner wordende beroepsbevolking en een langere levensverwachting. De kinderen die in de komende minuten worden geboren, kunnen 100 jaar oud worden. En één op de twee kinderen wordt dat ook. De bevolking vergrijst en wij krijgen minder kinderen. Dit leidt tot dramatische veranderingen in de leeftijdsopbouw en de bevolkingsstructuur. Wij in dit Parlement worden geconfronteerd met nieuwe infrastructuureisen, nieuwe eisen aan openbare diensten, aan economische, onderwijs- en sociale stelsels. Dit werelddeel is aan het vergrijzen. Jean-Claude Juncker heeft ooit gezegd: “Indien wij onze sociale, pensioen- en gezondheidsstelsels niet snel op een nieuwe leest schoeien zodat zij gereed zijn voor de toekomst, worden wij niet de winnaars maar de verliezers van het globaliseringsproces.”
Wat moet er worden gedaan? Er is veel werk aan de winkel. Ervoor zorgen dat mensen werk en gezin kunnen combineren. Mensen niet langer dwingen te stoppen met werken. Nieuwe vormen van zorg, kinderopvang en mobiele diensten, zoals maaltijdbezorgingsdiensten, zijn noodzakelijk. De verantwoordelijkheid voor de financiering van de zorg moet in alle lidstaten worden losgekoppeld van de sociale zekerheidsstelsels en een gemeenschappelijke verantwoordelijkheid worden. Wij staan voor een uitdaging op het gebied van het onderwijs. Wij zouden ernaar moeten streven het kindvriendelijkste en mensvriendelijkste werelddeel te worden. We moeten tijd besteed aan de opvoeding van kinderen en andere vormen van zorg mee laten tellen voor de wettelijke pensioenregeling omdat 80 procent van de verzorgers familieleden zijn. Gelijk loon voor gelijk werk is tevens belangrijk. Er is nog veel te doen, en onze problemen hebben zeer uiteenlopende oorzaken.
Françoise Castex (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte minister, ik zal het kort houden. Het grote struikelblok bij het aangaan van deze demografische uitdaging is de daling van het aantal werkenden. Twee cijfers: in 2010 zullen er 217 miljoen mensen in de werkzame leeftijd zijn en in 2050 zullen dat er 180 miljoen zijn, dat wil zeggen, een tekort van bijna 36 miljoen mensen.
Moeten we bang zijn voor krapte op de arbeidsmarkt? Moeten we bang zijn voor een verstoring van het evenwicht tussen het actieve en het afhankelijke deel van de bevolking?
Voor dit probleem stellen we twee oplossingen voor, die het optimale beheer van menselijke hulpbronnen beogen. Op de eerste plaats volledige werkgelegenheid. We moeten toewerken naar volledige werkgelegenheid. Er zijn momenteel kansen te over op de arbeidsmarkt, gezien het feit dat veel jongeren, vrouwen, 55-plussers en ondergekwalificeerde personen aan de kant zitten. Er is sprake van een enorme verspilling van vakkennis en deskundigheid. We zullen zien dat, als de arbeidsparticipatie van vrouwen en personen tussen 55 en 65 tussen nu en 2050 stijgt tot percentages die te vergelijken zijn met de beste in Europa, dit tekort aan arbeidskrachten is op te vangen.
Op de tweede en laatste plaats: een leven lang leren (onderwijs en vorming). We willen toewerken naar een optimale lengte van het werkzame leven. Het is onaanvaardbaar dat een arbeider, een projectmanager, een leidinggevende van 50 jaar als enige loopbaanperspectief een stagnerende carrière heeft. De maatschappelijke verantwoordelijkheid van ondernemingen staat hier op het spel.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de wereldbevolking is in enkele decennia verdubbeld. Dit heeft verwoestende gevolgen voor de planeet en dus is het een positief gegeven dat de Europese trend op z’n minst gedeeltelijk afwijkt.
Er zijn ongetwijfeld problemen op het gebied van de sociale zekerheid, maar mensen aanmoedigen om meer kinderen te krijgen, is hierop niet het antwoord. Het is beter om de pensioenleeftijd te verhogen en leeftijdsdiscriminatie op te heffen in landen zoals Italië, waar de belemmeringen om te kunnen werken na het pensioen zo groot zijn, dat het pensioen een plicht wordt in plaats van een recht.
Ik roep met name het voorzitterschap op om op wereldniveau actie te ondernemen voor het organiseren van een nieuwe VN-Conferentie over bevolking. Deze conferentie vindt al jarenlang geen doorgang vanwege de druk die wordt uitgeoefend door sommige landen zoals Vaticaanstad en door degenen die verantwoordelijk beleid vrezen met betrekking tot seksuele voorlichting en gezinsplanning.
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, sinds een tiental jaar vertoont de demografie in Europa sterk verontrustende tendensen. Het vruchtbaarheidscijfer dat nodig is om de huidige generaties volledig te vervangen, is 2,16. In Polen bedraagt dit cijfer 1,2. Bovendien leven de mensen langer door de vooruitgang op het vlak van de geneeskunde en door een gezondere levensstijl. Europa wordt ouder maar sterft ook uit. In 2030 zal de verhouding tussen het aantal werkende en niet-werkende mensen 1 op 2 bedragen.
De sociaaleconomische anti-gezinspolitiek, het door de media gepropageerde voorbeeld van een gezin met een klein aantal kinderen en kinderloze paren, samen met een politiek die het goedkeurt dat gezinnen uiteenvallen, vormen belangrijke oorzaken van de negatieve wijzigingen in de Europese demografische situatie. De belangrijkste gevolgen hiervan zullen de volgende zijn: een tekort aan werknemers op de arbeidsmarkt die een bedreiging vormt voor de economische ontwikkeling, een sterke afname van de effectiviteit van de pensioensregelingen en een toename van de kosten om de gezondheidszorg te laten functioneren, te wijten aan de specifieke behoeften van de vergrijzende samenleving.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Ik ben blij dat we een debat voeren over dit onderwerp en ik vind dit van groot belang, met name nu we tegelijkertijd een financiële en een economische crisis op te lossen hebben. Uit de demografische tendensen blijkt dat de bevolking vergrijst tengevolge van een combinatie van betere gezondheidszorg en dalende geboortecijfers. We moeten ons daarom voorbereiden op deze realiteit en maatregelen treffen op relevante terreinen.
Op sociaal gebied zal het relatief moeilijk zijn voor goede pensioenen te blijven zorgen. Op het gebied van de gezondheidszorg moeten we nadenken over de behandelingen die mogelijk zijn, zeker in verband met aandoeningen die samenhangen met een hoge leeftijd. We weten bijvoorbeeld dat zo'n tweederde van de gevallen van kanker voorkomen bij mensen die ouder zijn dan 60 jaar.
Voor een duurzaam sociaal systeem zijn meer, betere en beter passende arbeidsomstandigheden voor ouderen nodig. Dit betreft met name vrouwen ouder dan 45 en mannen in de leeftijdscategorie tussen 55 en 64 jaar. Het is mogelijk de bevolkingsdaling te compenseren door middel van immigratie van jonge mensen uit derde landen, maar we moeten met name proberen de voorwaarden te creëren om de populatie jonge goed opgeleide mensen te stabiliseren, die we momenteel kwijtraken aan de VS.
Met het oog op de verslechtering van de reproductieve gezondheid van jonge vrouwen moeten we reproductie met medische assistentie ondersteunen. Veel jonge gezinnen kunnen zich dat niet permitteren. Ik denk niet dat de strategie van Lissabon haalbaar is. Laten we op zijn minst proberen het idee voor een Europese alliantie voor gezinsondersteuning nieuw leven in te blazen, ofwel door belastingvoordelen ofwel door betere opvang van kinderen vóór de schoolgaande leeftijd. Tijdens het zwangerschapsverlof moet het salaris volledig worden uitbetaald en niet op het minimumniveau.
Gabriela Creţu (PSE). – (RO) Geachte minister, het spijt me u tegen te moeten spreken, maar we zitten met meerdere problemen en niet slechts met één. We hebben niet alleen demografische problemen, maar ook problemen van politieke en sociale en ethische aard. We zeggen dat we een hoger geboortecijfer willen, terwijl 30 procent van de kinderen die nu al geboren worden, onder de armoedegrens leeft. Voor de toekomst betekent dat slecht onderwijs, povere banen, lagere productiviteit en lage socialezekerheidsbijdragen.
Het standpunt van de Raad inzake de arbeidstijdrichtlijn staat in schril contrast tot de doelstelling van een evenwichtige verdeling van werk en privéleven. Onvruchtbaarheid is weliswaar een door de wereldgezondheidsorganisatie erkende aandoening, maar veel lidstaten zien dat anders. Als gevolg daarvan worden de kosten van behandeling van deze aandoening niet vergoed. Een Roemeen met een gemiddeld salaris waarvan niets wordt uitgegeven, moet negen hele maanden werken om één enkele IVF-poging te kunnen bekostigen. Om een zwangerschap te kunnen bewerkstelligen zijn er echter wel drie tot vier pogingen nodig en dan nog eens negen maanden voordat het kind geboren wordt.
Waarde collega's, het allerbeste dat we kunnen doen is te zorgen voor een consistent beleid in de lidstaten en erop toezien dat onze woorden stroken met onze daden.
Samuli Pohjamo (ALDE). - (FI) Mevrouw de Voorzitter, de uitdagingen van de demografische tendensen lijken vooral groot te zijn in de dunbevolkte gebieden in het Noorden. Door migratie verdwijnen jonge en geschoolde mensen, terwijl de oudere bevolking relatief snel toeneemt. Dat zorgt onder meer voor toenemende kosten voor het organiseren van sociale en gezondheidszorg, die extra hoog worden door de lange afstanden daar. Nieuwe technologie en innovatie hebben echter gezorgd voor nieuwe diensten, die oudere mensen helpen en in de hele Europese Unie kunnen worden gebruikt.
Een andere manier om uitdagingen in mogelijkheden te veranderen, is doeltreffend regionaal beleid. Dat is een manier om gebruik te maken van de mogelijkheden die regio’s bieden, nieuwe banen te creëren en meerwaarde voor heel Europa te leveren. Tegelijkertijd kan de demografische ontwikkeling in een positievere zaak worden omgebogen.
Jan Cremers (PSE). - Voorzitter, collega's, Commissie en geachte minister, toen we voor de zomer in dit Parlement spraken over de gevolgen van de demografische ontwikkeling, hadden we nog onvoldoende idee van de huidige economische crisis. Die crisis zal de druk verhogen op onze sociale stelsels. Als gevolg van de te verwachten groei van de werkloosheid mag op korte termijn misschien wel enige ontspanning op de arbeidsmarkt worden verwacht. Op de lange termijn levert dit echter geen oplossing voor de geschetste problemen van de vergrijzing.
Indien door de verslechtering van de economie de druk op de oudere werknemer om vroegtijdig de arbeidsmarkt te verlaten, wordt verhoogd, vervallen we in de oude fout. De nadruk moet nu en in de toekomst blijven liggen op flexibele pensionering op vrijwillige basis, gecombineerd met het zodanig inrichten van de werkorganisatie dat langer blijven werken een reële optie wordt. De financiële crisis heeft opnieuw aangetoond waarom we verantwoord met pensioengelden moeten omgaan. De duurzaamheid van het pensioenstelsel, afgestemd op de demografische én de economische ontwikkelingen en gebaseerd op risicomijdende beleggingsstrategieën op de lange termijn, moet grote prioriteit krijgen. Voorts dient de Europese Commissie werk te maken van de regulering van en het toezicht op pan-Europese pensioenproducten.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) De veranderende leefstijl van de jongere generatie brengt met zich mee dat iedereen na het eindexamen een paar jaar wil reizen en dan aan een carrière wil beginnen. Tegen die tijd zijn jonge mensen, ook vrouwen, over de 30 en de meesten van hen krijgen één kind. Een gezin wordt vandaag de dag als een last gezien en bovendien zijn mannen niet in staat vrouwen een huwelijk en zekerheid te beloven.
Het aantal abortussen is nog nooit zo hoog geweest en een groot aantal vrouwen gebruikt anticonceptiemiddelen met hormonen, waardoor het aantal vrouwen dat fysiologisch in staat is kinderen te krijgen, zeer laag is. De vruchtbaarheidsindex in Europese landen varieert van 1,1 tot 1,3. Alleen in Frankrijk, waar gezinnen al heel lang financiële steun krijgen, is die index bijna 2. Een recent Europees congres over het gezin, dat plaatsvond aan de Universiteit van Ružomberok ...
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het lijkt erop dat we allemaal langer zullen leven, maar minder kleinkinderen zullen krijgen. Ik denk dat de redenen daarvoor erg complex en verschillend zijn. Ik denk dat kinderen worden gezien als een ‘probleem’ en dat hoor je ook als je met mensen praat die geen kinderen hebben. We hebben het ook over een ‘probleem’ met de kinderopvang en niet over een ‘oplossing’.
Oudere mensen hebben ook het gevoel dat ze een last zijn en maken zich zorgen over wie hen op hun oude dag zal verzorgen. Ik denk dat degenen van ons die daartussenin zitten, bang zijn voor dit naderende onheil omdat er nog minder mensen zullen zijn om onze pensioenen te betalen en voor ons te zorgen als wij dat niet meer kunnen.
De rol van verzorgers in de maatschappij is, zoals Marian Harkin terecht opmerkte, volledig ondergewaardeerd en dat moet veranderen. En als ik naar het debat van vanavond luister, vraag ik me af, in de context van de financiële en economische crisis, of de Commissie misschien deze vraag kan beantwoorden en kan nagaan of de demografische tendens nog erger kan worden door de situatie waarin we nu verkeren. Dat zou zeer te betreuren zijn.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mevrouw de Voorzitter, commissaris. De Europese Unie dient voorbereid te zijn op de demografische uitdagingen. Het sociale Europa dient aan de verwachtingen van de burgers te kunnen voldoen, en wel middels hoogstaand onderwijs, doeltreffende en toegankelijke gezondheidszorg, werkgelegenheid om een waardig leven te kunnen leiden, alsook vaste vooruitzichten op een behoorlijk ouderdomspensioen.
De bevolking van de EU vergrijst. Tegelijkertijd zijn er afgezien van Ierland en Frankrijk die dankzij specifiek beleid op dit gebied goede resultaten hebben geboekt, maar weinig landen waar het geboortecijfer is gestegen. Tegelijkertijd zitten we met de situatie waarin het sterftecijfer onder zuigelingen in de Unie weliswaar gedaald is tot 4,7 per 1000 inwoners, maar in sommige lidstaten deze altijd nog 12 per 1000 inwoners bedraagt.
Europa dient te investeren in de gezondheidszorg, het onderwijs en de sociale zekerheid. Als gezorgd wordt voor goed betaald werk, dan hebben werkenden een fatsoenlijk leven en komen tegelijkertijd de middelen beschikbaar ter bekostiging van de pensioenen. Het pensioenstelsel is gebaseerd op solidariteit tussen de generaties.
Toomas Savi (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de Europese Unie is een vergrijzende maatschappij. Er zijn veel mensen in de EU die ervoor kiezen om hogerop te komen in hun werk in plaats van zich te concentreren op hun gezinsleven, tot het veel te laat is om nog kinderen te krijgen.
Ik ben onlangs opa geworden en ik ben een groot voorstander van de Estische gezinsplanningsmaatregel die het mogelijk maakt dat een van de ouders na de geboorte van het kind 18 maanden thuisblijft, met de garantie van een sociale uitkering die min of meer gelijk is aan het salaris van de ouder voor zijn of haar verlof – de ouderschapstoelage.
Ik ben er sterk van overtuigd dat we, als we onze kinderen niet willen opzadelen met onredelijk hoge belastingen, een soortgelijke aanpak in de hele EU moeten invoeren. In Estland heeft dit beleid het land bijvoorbeeld verlost van een schijnbaar onophoudelijke bevolkingsafname.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het belangrijkste werk dat een burger doet, is het grootbrengen van de volgende generatie. En, zonder de jonge vrouwen van tegenwoordig, getrouwd of alleenstaand, te willen intimideren of betuttelen, wat we moeten doen is de keuzevrijheid teruggeven aan alle vrouwen die thuis willen blijven om een tweede of derde kind te krijgen en ervoor zorgen dat zij niet gedwongen blijven werken vanwege economische en financiële omstandigheden.
We moeten ervoor zorgen dat vrouwen die binnen het gezin werken, volledige pensioenrechten of een ouder- of moederpensioen behouden, zodat ze op hun oude dag financiële zekerheid hebben en zodat ze op gepaste wijze door de staat worden beloond voor het allerbelangrijkste werk voor ons allemaal: het grootbrengen van de volgende generatie.
Dan nog een ander punt, gezien het grotere aantal gezonde jaren dat de meeste van ons ter beschikking hebben: de verplichte pensioenleeftijd – de traditionele pensioenleeftijd – van 65 jaar moet worden herzien, met spoed. Vrouwen zijn nu gemiddeld boven de dertig als ze hun eerste kind krijgen. We moeten deze situatie zo snel mogelijk herzien.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, we zijn er ons allemaal van bewust dat de Europese samenleving vergrijst, maar zijn we er ons ook allemaal van bewust wat dit voor consequenties zal hebben voor onze economie of arbeidsmarkt? In deze tijden van globalisatie krijgen demografische problemen een veel bredere dimensie. De Europese Unie dient daarom een geïntegreerd actieplan uit te voeren met betrekking tot een groot aantal verschillende vlakken.
Enerzijds moeten we ervoor zorgen dat de doelstellingen van de Lissabonstrategie worden verwezenlijkt, dat het tewerkstellingsniveau wordt verhoogd, de deelname van vrouwen aan de arbeidsmarkt wordt uitgebreid en de tendens om met vervroegd pension te gaan, wordt afgeremd. Er dient ook een grotere nadruk te worden gelegd op onderwijs en dit vooral bij de ingenieurs- en informaticaopleidingen, die zo belangrijk zijn vanuit het oogpunt van een op kennis gebaseerde economie. Het is daarnaast van fundamenteel belang om het principe van een leven lang leren te bevorderen en werknemers te leren open te staan voor nieuwe uitdagingen.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zal proberen uw advies op te volgen. Meneer de commissaris, dames en heren, het debat is zeer vruchtbaar geweest en uit de diverse interventies komt duidelijk naar voren dat er vele punten zijn die om een oplossing vragen, als we het hoofd willen bieden aan deze demografische uitdaging.
Voor sommige beleidsopties geldt dat ze elkaar kunnen aanvullen, ik kom daar later nog op terug. Tot op zekere hoogte is het waar dat de arbeidsparticipatie omhoog moet, is het waar dat immigratie nodig is om in dit demografische tekort te voorzien en is het belangrijk immigratie op efficiënte wijze te sturen en te organiseren. Het is ook waar dat we een gezinsbeleid en beleid ter ondersteuning van de bestaande nataliteit nodig hebben; het is waar dat er solidariteitseisen worden gesteld ten aanzien van ouderen en dat de zorg voor ouderen verbetering behoeft. We moeten in deze context veel aandacht schenken aan de ontwikkeling van collectieve voorzieningen op het gebied van onderwijs, kinderopvang en het omgaan met de risico’s van de afhankelijkheid van ouderen.
Zoals verschillende sprekers hebben gezegd, moeten we kijken naar de troeven die we reeds in handen hebben, in het bijzonder nieuwe informatietechnologieën en onderzoek en ontwikkeling, met alle flexibiliteit die in de medische diensten en de gezondheidszorg aanwezig is en alles wat kan worden gedaan ter ondersteuning van prenatale diagnoses, hulp bij kinderopvang en collectieve voorzieningen daarvoor. We staan dus voor een aantal uitdagingen, maar we hebben ook een aantal troeven in handen om de demografische uitdaging het hoofd te bieden.
Zoals in het debat werd benadrukt, moeten we ook bereid zijn toe te zien op de gevolgen van deze demografische veranderingen voor de levensvatbaarheid van onze socialezekerheids- en pensioenstelsels, een van de kenmerken van het Europese solidariteitsmodel. Ondanks de economische en financiële crisis waarin we ons bevinden, moeten we langetermijnmaatregelen nemen om die levensvatbaarheid te waarborgen en uiteraard dienen we ook rekening te houden met de gevolgen van deze ingrijpende demografische veranderingen voor de verschillende vormen van arbeidsorganisatie. De heer Cappato heeft dit punt aan de hand van een specifiek voorbeeld benadrukt en hij heeft volkomen gelijk.
Ten slotte nog dit: ik geloof dat de Commissie, zoals commissaris Potočnik ongetwijfeld zal beamen, het Parlement en de Raad de dialoog in de geest van dit debat moeten voortzetten. Europa staat zonder twijfel voor een langetermijnuitdaging en we moeten daarop anticiperen, onszelf organiseren en niet toestaan dat de economische en financiële crisis ons belet actie te ondernemen en hervormingen in gang te zetten.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, we hebben vandaag een duidelijke boodschap gehoord dat we voor een zeer ernstige uitdaging staan – die van de vergrijzing van de maatschappij.
De 21e eeuw is in veel opzichten een tijdperk van kwetsbaarheid en daar moeten we mee omgaan. We moeten allemaal al het mogelijke doen. Zoals gezegd moet een lang leven een beloning zijn en geen straf. Het is ook gezegd dat het consequent zou zijn om dit te doen in de context van de Lissabonagenda en daar ben ik het mee eens. We kunnen de Lissabonagenda op een eenvoudige manier opvatten, streven naar een kennismaatschappij en ons bezighouden met duurzaamheid, of dat nu betrekking heeft op sociale zekerheid, het milieu of de economie. Wat we van deze crisis hebben geleerd, is dat zelfs de winsten duurzaam moeten zijn.
De huidige financiële crisis mag onze aandacht niet afleiden van de andere problemen waarover we de afgelopen jaren geduldig hebben gediscussieerd, zoals het probleem waarover we vandaag spreken. Het is alleen een extra probleem. Als we het hebben aangepakt, moeten we uit de financiële crisis komen met een structuur die bestand is tegen de uitdagingen die de 21e eeuw voor ons in petto heeft. Het is dus belangrijk dat we ons in deze context bewust zijn van alle mogelijke aspecten van duurzaamheid – duurzaamheid van de planeet waarop we leven, tussen levende wezens op deze planeet, tussen ons mensen en tussen generaties, en dat is de essentie van het demografische vraagstuk waarover we het vandaag hebben.
Ons beleid moet zich daar zeker op richten. Het demografieforum dat op 24 en 25 november zal worden gehouden – waarover ik het in mijn openingsrede had – is daar een goede gelegenheid voor. We moeten zeker de dialoog tussen de Raad, de lidstaten, het Parlement en de Commissie voortzetten. Uw discussies vandaag bewijzen dat het debat heel actueel is. Ik wil u namens de Commissie bedanken voor uw inzichten. Alle dingen die u hebt genoemd zijn zeer belangrijk – stimuleren van demografische vernieuwing, in evenwicht brengen van gezinsleven en werk, de kwestie van verzorgers, mobiliteit en non-discriminatie en ander beleid. Dat is allemaal relevant als we het over dit probleem hebben.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
17. Toekomst van socialezekerheidsstelsels en pensioenen: financiering en ontwikkeling in de richting van individualisering (korte presentatie)
De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0409/2008) van mevrouw Stauner, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de toekomst van socialezekerheidsstelsels en pensioenen: financiering en ontwikkeling in de richting van individualisering (2007/2290(INI)).
Gabriele Stauner, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, het opstellen van een initiatiefverslag over de toekomst van sociale zekerheidsstelsels en pensioenen is een fascinerende taak omdat dit onderwerp zo actueel en complex is. Het gevaar is echter groot dat het verslag verwordt tot een lang verlanglijstje en eisenpakket voor alle weldenkende mensen.
Wij zijn niet bezweken voor die verleiding, zoals reeds meteen blijkt uit de relatief korte en zeer technische tekst, die bloemrijke formuleringen zorgvuldig vermijdt. Ik wil derhalve al mijn medeleden bedanken, met name de schaduwrapporteurs en mevrouw Lulling, als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, voor hun zelfdiscipline.
Ik wilde een verslag voorleggen dat voor alle besluitvormers en geïnteresseerden een beschrijving van de ontwikkelingen in de komende 30 tot 40 jaar bevat en ten aanzien van de verschillende sociale beleidsterreinen stof tot nadenken biedt en aanbevelingen voor actie doet. De socialezekerheids- en pensioenstelsels in de lidstaten zijn van oudsher op zeer verschillende manieren opgezet, ontwikkeld en gefinancierd; daarom is harmonisering op EU-niveau niet mogelijk.
Alle stelsels kampen echter met moeilijkheden op grond van de demografische ontwikkeling en de veranderingen op de arbeidsmarkt als gevolg van de globalisering. Daarom zijn in ieder geval hervormingen noodzakelijk. Uit wetenschappelijk onderzoek blijkt dat op de oude voet doorgaan geen optie is voor de bestaande stelsels. Dat is het eerste belangrijke resultaat.
Hoe de hervormingen in de verschillende lidstaten eruit moeten zien, hangt vanzelfsprekend af van de structuur van het betreffende stelsel. Naar onze mening zijn voor alle stelsels onder andere meer en betere maatregelen noodzakelijk om werk en gezin te kunnen combineren, waardoor wordt voorkomen dat de arbeidsparticipatiegraad daalt en ervoor wordt gezorgd dat sociale problemen niet worden verergerd door de grootschalige immigratie van arbeidskrachten.
Ten tweede moeten wij ondanks de invoering van zogenoemde atypische arbeidsbetrekkingen vasthouden aan het traditionele model van een fulltimebaan voor onbepaalde tijd omdat dit de enige weg is om stabiliteit voor levensomstandigheden en sociale zekerheidsselsels te kunnen garanderen.
Ten derde moeten wij er niet alleen voor zorgen dat de sociale uitgaven financieel worden gedekt door omslagstelsels en hybride kapitaaldekkingsstelsels, maar ook het vizier richten op sociale investeringen.
Ten vierde moeten wij de productiviteit en het innovatievermogen verhogen omdat wij in Europa afhankelijk zijn van ons menselijk kapitaal.
Ten vijfde moeten wij ervoor zorgen dat kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg beschikbaar is voor iedereen, waarbij medische vooruitgang en dalende premies basiszorg voor iedereen garanderen.
Ten zesde moeten wij speciale maatregelen invoeren om vrouwen te beschermen tegen de specifieke risico’s die zij lopen, met name ouderdomsarmoede, door tijd besteed aan zorg voor kinderen en familieleden mee te laten tellen voor de pensioenregeling.
Een gevoel van solidariteit tussen generaties en maatschappelijke groeperingen moet de kern vormen van al onze toekomstige inspanningen. Dit geldt met name in een als gevolg van de globalisering alsmaar veranderende wereld, die steeds onpersoonlijker en anoniemer wordt. Solidariteit en subsidiariteit zijn de basisbeginselen van het Europese sociale model. In dit verband moeten wij ervoor zorgen dat de globalisering een sociaal gezicht krijgt opdat geschoolde en flexibele werknemers zichzelf en hun gezinnen op een waardige wijze kunnen onderhouden, in geval van ziekte kwalitatief hoogwaardige gezondheidszorg krijgen en op hun oude dag financieel verzorgd zijn.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ondanks het feit dat het verslag opgesteld is voordat de onrust in onze financiële markten losbarstte en de economische neergang duidelijk werd, is het opvallend actueel en relevant. Ik wil de rapporteur feliciteren met haar gedegen werk.
Het verslag onderstreept de sociaaldemografische en economische veranderingen op de lange termijn die de motor vormen achter de modernisering en hervorming van onze sociale beschermingsstelsels. Het benadrukt het belang van onze gedeelde waarden op het gebied van sociale bescherming. Het laat ook zien hoe deze kunnen helpen onze pensioen- en gezondheidszorgstelsels duurzaam te maken.
Meer mensen die meer en langer werken vormen de sleutel tot adequate en duurzame sociale bescherming op de lange termijn. Het is ook een win-winstrategie. Het verslag koppelt duurzame, adequate sociale bescherming aan de Lissabonstrategie en onze belofte duurzame overheidsfinanciën te garanderen. De vernieuwde sociale agenda die de Commissie heeft voorgesteld maakt die koppeling tastbaar door zich uit te spreken voor een brede, holistische aanpak van toekomstig sociaal beleid en prioriteiten.
Ik ben blij met de nadruk op het bevorderen van de volledige integratie van vrouwen in onze arbeidsmarkten en de bestrijding van alle vormen van discriminatie om ervoor te zorgen dat iedereen voldoende sociale zekerheid en met name pensioenrechten kan verwerven.
Het rapport benadrukt de noodzaak om de verschuiving naar pensioenen met kapitaaldekking in veel lidstaten te combineren met solide nationale en communautaire regelgevingskaders voor effectief toezicht en zorgvuldige controle van de resultaten voor de burgers.
Dat is een zeer actuele boodschap. Toegang tot hoogwaardige medische behandeling en preventieve zorg is een hoeksteen van de sociale modellen van de EU. Het is een doel op zich en een noodzakelijke voorwaarde voor een productieve beroepsbevolking in een tijd van snelle vergrijzing van de bevolking.
De Commissie deelt uw zorg over de ongelijkheden op het gebied van gezondheid en de noodzaak om iedereen hoogwaardige gezondheidszorg te garanderen en financiering op basis van solidariteit die geldt voor de gehele bevolking. Deze punten zullen worden meegenomen in een mededeling van de Commissie over ongelijkheden op het gebied van gezondheid die volgend jaar wordt gepresenteerd.
Het verslag is een krachtig verzoek aan ons allemaal om niet alleen te blijven werken om onze basisdoelstellingen van toegang voor iedereen, solidariteit, toereikendheid en duurzaamheid te verwezenlijken, maar ook te proberen deze te versterken door middel van modernisering.
De Commissie zal haar volledige reactie op de financiële crisis en de neergang in de reële economie bekendmaken in een mededeling die wordt gepubliceerd op 26 november.
Zij zal ook uitgebreid ingaan op de constructieve sociale en economische rol van sociale bescherming in het gezamenlijk verslag inzake sociale bescherming en insluiting voor 2009.
Ik kan u verzekeren dat de Commissie bereid is nogmaals te kijken naar de verschillende punten in dit verslag, in nauwe samenwerking met het Parlement.
De Voorzitter. – Dit agendapunt is afgesloten.
De stemming vindt donderdag 20 november 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Bogusław Rogalski (UEN), schriftelijk. – (PL) Vergrijzing en bevolkingsafname behoren helaas tot de onvermijdelijke toekomst van Europa. Volgens de demografen zullen de geboortecijfers de vervanging van de huidige generaties niet kunnen garanderen en zal de gemiddelde levensduur toenemen. Het lage geboortecijfer heeft te maken met de problemen om het gezinsleven te combineren met een baan, er zijn onvoldoende crèches en kleuterscholen, bovendien krijgen gezinnen niet genoeg economische steun. Tegen eind 2030 zal de verhouding tussen het aantal werkende mensen en niet-werkende mensen waarschijnlijk 2 op 1 bedragen.
Het terugdringen van de gevolgen van de daling van de actieve beroepsbevolking door middel van immigratie is slechts een van de mogelijkheden om het probleem op te lossen. Het zorgt ook voor een grotere etnische, culturele en religieuze diversiteit. Men moet daarom de tewerkstellingsgraad doen stijgen (door opleidingen en herscholingen) bij mensen met een handicap of oudere mensen. Men moet ook gemakkelijker met pensioen kunnen gaan, door invoering van het systeem van het vrijwillige pensioen, een verandering van organisatie en door toepassing van nieuwe technologieën.
De lidstaten dienen ook een evenwichtige financiële politiek te voeren door een rechtvaardige verdeling van de belastingdruk tussen de werknemers, consumenten en ondernemingen.
De demografische wijzigingen zullen ook een sterke invloed hebben op de stijging van de openbare uitgaven voor de pensioensuitkeringen, die kunnen gereduceerd worden door een gedeeltelijke financiering met privéfondsen. De uitgaven voor de gezondheidszorg zullen eveneens stijgen.
Om de burgers van de lidstaten goede gezondheidszorg en uitkeringen op het gepaste niveau te kunnen verzekeren, dient er daarom op veel maatschappelijke en overheidsniveaus onmiddellijk gehandeld te worden.
18. HIV/AIDS: Vroegtijdige diagnose en behandeling (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de verklaringen van de Raad en de Commissie over HIV/AIDS: vroegtijdige diagnose en behandeling.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, er zijn vijfentwintig jaar verstreken sinds hiv werd ontdekt. Vandaag is het van groot belang, nu de epidemie meer dan 25 miljoen levens heeft geëist, dat de Europese Unie haar engagement om deze wereldwijde hiv-/aids-pandemie te bestrijden, opnieuw bevestigt.
Toegang voor iedereen tot preventie, screening, vroegtijdige behandeling en ondersteuning op dit gebied is essentieel en het Europees Parlement, dit Huis, heeft dat nog eens benadrukt in zijn resolutie van 24 april 2007. Het is dringend noodzakelijk de ontwikkeling en de toepassing van preventie en informatie-, voorlichtings- en bewustmakingscampagnes te versnellen en te investeren in onderzoek en ontwikkeling van nieuwe preventie- en screeningstrategieën, die regelmatig aan de veranderingen van de pandemie moeten worden aangepast.
Het is van bijzonder groot belang dat screening en behandeling in een zo vroeg mogelijk stadium plaatsvinden en dat antiretrovirale middelen tegen een redelijke prijs beschikbaar zijn. Immers, wanneer de diagnose te laat komt of wanneer het immuunsysteem door de ziekte te zeer is aangetast, lopen patiënten in de vier jaar volgend op de diagnose een verhoogd risico om te overlijden.
Om screening eerder te doen plaatsvinden, lijkt het noodzakelijk nieuwe strategieën en nieuwe hulpmiddelen te gebruiken, zoals snelle-screeningtests. Het zou met name de moeite lonen het aanbod van tests uit te breiden, uiteraard onder voorbehoud dat de patiënt ermee instemt. Hierbij is het nuttig te vermelden dat deze snelle-screeningtests buiten medische laboratoria kunnen worden uitgevoerd en dat de resultaten binnen relatief korte tijd aan de patiënten kunnen worden meegedeeld.
Om mensen die met hiv/aids leven, ertoe te bewegen zich in een vroeg stadium te laten screenen, is het ook van belang discriminatiebarrières te slechten. De angst voor het stigma dat een positieve test met zich meebrengt, kan patiënten ervan weerhouden aan een vroegtijdige screening mee te doen. Daarom moet de Europese Unie zich duidelijk en onophoudelijk uitspreken tegen alle vormen van discriminatie van mensen met hiv waar ook ter wereld.
Deze sterke overtuiging wordt gedeeld door de Franse president, Nicolas Sarkozy, en door Bernard Kouchner, die deze kwestie onder de aandacht hebben gebracht van de Verenigde Naties. Omdat hiv een overdraagbare, maar niet-besmettelijke ziekte is, zijn beperkingen van de vrijheid van toegang, verkeer en verblijf van seropositieve personen vanwege hun hiv-status contraproductief. Dergelijke beperkingen zouden patiënten ervan weerhouden zich te laten screenen of behandelen, wat henzelf en ook de samenleving in gevaar brengt.
Tot slot zou ik twee opmerkingen willen maken. De eerste is dat ons gemeenschappelijk doel het volgende is: mensen die seropositief zijn bevonden, dienen een behandeling van hoge kwaliteit te ontvangen, ongeacht hun herkomst, nationaliteit, opvattingen, leeftijd, geslacht, seksuele geaardheid, godsdienst of welke status dan ook.
De tweede opmerking is dat in deze context internationale coördinatie doorslaggevend is in de strijd tegen de pandemie. Ik wil hier mijn grote waardering uitspreken voor het programma EuroHIV, dat sinds 1984 essentiële informatie over hiv en aids verspreidt ten behoeve van de WHO, UNAIDS en het Europees Centrum voor ziektebestrijding en -preventie. Om te bewerkstelligen dat preventie, screening en vroegtijdige behandeling voor iedereen beschikbaar zijn, dat mensen met de ziekte niet langer worden gestigmatiseerd of gediscrimineerd, dat de zuidelijke landen werkelijk toegang krijgen tot medicijnen, dient de samenwerking met de agentschappen van de VN en de regionale agentschappen te worden versterkt.
De Europese Unie dient meer dan ooit bij deze strijd te worden betrokken.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de geachte Parlementsleden en minister Jouyet zeggen dat deze plenaire vergadering, met Wereldaidsdag op 1 december 2008 voor de deur, een goede gelegenheid is om terug te kijken op enkele belangrijke dingen die we hebben bereikt in de strijd tegen hiv/aids en ons te richten op de grote uitdagingen die voor ons liggen.
De Nobelprijs voor de geneeskunde is dit jaar toegekend aan twee Europese onderzoekers van het Pasteur-instituut – professor Françoise Barré-Sinoussi en professor Luc Montagnier, die in 1983 als eersten het humaan immunodeficiëntievirus hebben geïsoleerd.
Die baanbrekende ontdekking heeft de weg vrijgemaakt voor veel belangrijke ontwikkelingen en diagnosen en de behandeling van hiv-infecties en heeft ons meer geleerd over de pathogenese van hiv-infecties en de verwoestende gevolgen daarvan.
Toch hebben we nu, 25 jaar later, nog altijd geen medicijn om hiv/aids te genezen en worden er wereldwijd nog steeds miljoenen mensen per jaar besmet, onder wie tienduizenden in Europa.
Hoe is dat mogelijk? Het is goed bekend hoe de overdracht van hiv effectief kan worden voorkomen.
Succesvolle campagnes in de jaren tachtig en het begin van de jaren negentig hebben aangetoond dat bewustzijn en kennis essentieel zijn voor preventiestrategieën tegen hiv-infecties.
Doortastend politiek leiderschap en burgerlijke verantwoordelijkheid zijn nog twee elementaire voorwaarden voor een succesvolle bestrijding van hiv/aids – net als een open en constructief partnerschap met de belanghebbenden.
De plenaire vergadering van vandaag is ook een uitstekend moment om onze politieke verbintenis te bevestigen – een moment om ambitieus te zijn. Ik wil bovendien mijn waardering uitspreken voor het feit dat het Europees Parlement hiv/aids steeds hoog op de politieke agenda heeft gehouden.
We hebben onlangs een erg nuttige gedachtewisseling over hiv/aids gehad tijdens een rondetafelbijeenkomst die was georganiseerd door ondervoorzitter Miguel-Angel Martínez Martínez en Zita Gurmai over de noodzaak van hiv-tests en ‘state of the art’ zorg en steun in een vroeg stadium. Deskundigen schatten dat gemiddeld 30 procent van de mensen in Europa die besmet zijn met hiv dat zelf niet weet. Dat ongelofelijke cijfer brengt twee risico’s met zich mee: ten eerste voor de betrokkene zelf, aangezien hij of zij mogelijk niet op tijd zorg en behandeling krijgt, en ten tweede voor zijn of haar partner(s), die kan/kunnen worden blootgesteld aan de infectie.
Dus wat kunnen wij als politici doen om deze situatie aan te pakken en uit de wereld te helpen?
Onze gemeenschappelijke humanistische kernwaarden en een sterke betrokkenheid bij menselijke waarden, solidariteit en ons standpunt tegen discriminatie moeten de basis vormen van al het beleid ter bestrijding van hiv/aids en voor alle activiteiten in de strijd tegen deze ziekte. Het standpunt en de reactie van Europa zijn duidelijk: we concentreren ons op preventie en bewustmaking; we bevorderen hiv-tests en toegang tot behandeling en zorg voor iedereen die dat nodig heeft; we maken ons sterk voor betaalbare geneesmiddelen; we binden de strijd aan met elke vorm van discriminatie of stigmatisering; we proberen de beste werkwijzen te vinden en we ondersteunen het maatschappelijk middenveld. Op gebieden die onder onze politieke verantwoordelijkheid vallen, moeten we de voorwaarden creëren voor effectieve acties in de praktijk, waarmee we zowel de maatschappij als de mensen die leven met hiv en aids een dienst bewijzen.
We mogen niet achteroverleunen. We moeten slagvaardig blijven.
De EU kijkt ook verder dan haar eigen grenzen, naar het verwoestende effect van hiv/aids in Afrika ten zuiden van de Sahara en andere ontwikkelingslanden, dat een uitzonderlijk grote uitdaging vormt voor de sociale groei en ontwikkeling.
Oost-Europa en Centraal-Azië kennen nog steeds de snelste groei van de epidemie in de wereld.
In deze context herhalen we onze belofte om onze partnerlanden te steunen op de weg naar universele toegang tot hiv-preventie en -behandeling en zorg en steun voor hiv-patiënten.
Namens de Commissie verwelkom ik de resolutie over vroegtijdige diagnose en behandeling van hiv/aids en sta ik volledig achter het beginsel om de belemmeringen voor hiv-tests, behandeling en zorg weg te nemen.
Daarnaast moedigt de Commissie mensen aan gebruik te maken van de mogelijkheid van hiv-tests en wijst de lidstaten er nogmaals op dat het noodzakelijk is om testcentra in te richten die voldoen aan de internationale normen en werken volgens overeengekomen beginselen.
De Commissie werkt op dit moment aan haar tweede strategie voor de bestrijding van hiv/aids in de EU en ons directe nabuurschap, waarin we ons verder zullen concentreren op preventie en ons zullen richten op de regio’s en groepen die het zwaarst getroffen zijn door de epidemie. Maar wat het hardst nodig is voor een succesvolle preventieaanpak is openheid en tolerantie op politiek en maatschappelijk niveau: openheid voor de realiteit van ons leven van vandaag, voor seksualiteit en gedragingen; openheid voor manieren om de schade te beperken; openheid om ongelijkheid, discriminatie en onderdrukking te bestrijden en openheid voor andere culturen en gewoonten.
Bij haar strijd tegen hiv/aids zal de Commissie haar rol volledig blijven benutten. Ik weet dat het Parlement ons hierbij zal steunen en daar zijn we zeer dankbaar voor.
Laten we samen, en samen met de Raad, de sterke politieke impuls voortzetten om ervoor te zorgen dat we onze verantwoordelijkheden nemen.
John Bowis, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, in het Verenigd Koninkrijk hebben we 80 000 mensen met hiv en, zoals de commissaris zei, één op de drie van hen is niet gediagnosticeerd. Van elke 360 zwangere vrouwen is er één hiv-positief. Tien procent van de nieuwe gevallen in Europa zijn kruisresistente varianten en dat gaat in de richting van de 20 procent die we in Amerika zien.
Steeds meer mensen lijden aan kruisresistente tbc en aan aids. Het ECDC laat zien dat het aantal nieuwe gevallen van hiv-besmetting tussen 1999 en 2006 is verdubbeld. Bij 11 procent van de gevallen blijkt het te gaan om jonge mensen tussen de 15 en 24 jaar. We constateerden 53 procent heteroseksuele overdracht, hoofdzakelijk bij mensen die afkomstig zijn uit epidemische landen, maar een derde deel zijn mannen die seks hebben met mannen en, misschien verrassend, minder dan 10 procent zijn intraveneuze drugsgebruikers.
Maar alsof het allemaal nog niet erg genoeg is – en ik sluit mij volledig aan bij wat de minister zei – is er sprake van stigmatisering. Een stigma is een wrede extra last boven op de pijn van de ziekte en, wat nog erger is, het brengt mensen ertoe om zich te verstoppen en zich niet te laten testen en behandelen. De oplossingen komen voort uit deze cijfers, uit deze feiten. We hebben vroege diagnosen nodig, zoals iedereen tot nu toe heeft gezegd. We hebben vertrouwelijke tests nodig, we hebben voorlichting nodig, we hebben het begrip nodig waarmee we een einde kunnen maken aan dat stigma. We hebben meer onderzoek en ontwikkeling nodig en we hebben zorg nodig, want minder mensen sterven aan aids en meer mensen leven ermee.
Zita Gurmai, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het deed mij veel plezier dat de commissaris de ronde tafel noemde waarvan ik een van de organisatoren en voorzitters was. Miguel Angel Martínez en commissaris Vassiliou hebben de bijeenkomst ook bijgewoond en er zeer actief aan deelgenomen.
Aids is een van de ernstigste ziekten van onze eeuw. Alleen al binnen de Europese Unie zijn er in de afgelopen tien jaar 215 000 mensen besmet geraakt met hiv. Volgens schattingen van dit jaar is bijna een derde van de aidsbesmettingen – zoals mijn geachte collega al zei – nog niet gediagnosticeerd, wat een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van de Europese burgers. Het is hoog tijd om concrete maatregelen te nemen, dus we hebben een aantal praktische suggesties geformuleerd over hoe we hiv/aids effectief kunnen bestrijden door ons te richten op vroegtijdige diagnose van hiv/aids op basis van wetenschappelijk bewijs en op een vroegtijdige behandeling.
Het is niet alleen een gezondheidskwestie. Het is een strategische kwestie voor de toekomstige uitbreiding van de EU en cruciaal als het gaat om nabuurschaps- en migratiebeleid. We moeten de verschillende EU-beleidslijnen combineren om het recht van elke Europese burger op betere gezondheids- en leefomstandigheden te benadrukken, waarbij we de rol van vrouwen niet uit het oog mogen verliezen. Zij lopen het meeste gevaar als het gaat om hiv/aids.
Nauwkeurig toezicht op de ontwikkeling van de ziekte is dringend noodzakelijk. Dit geldt ook voor vroege diagnose en het wegnemen van belemmeringen voor tests. Er moeten maatregelen worden genomen om toegang tot gratis en anonieme tests te waarborgen om meer mensen in staat te stellen zich te laten testen. In elke lidstaat moeten strategieën voor het terugdringen van hiv/aids worden uitgewerkt en deze moeten zich vooral richten op kwetsbare groepen en groepen waarvan bekend is dat zij een verhoogd risico lopen.
De strategie moet ook voorlichtings- en educatiecampagnes bevatten over het voorkomen, testen en behandelen van hiv/aids. We moeten erkennen dat meer investering in onderzoek en ontwikkeling voor effectievere behandel- en preventiemiddelen, zoals vaccins en microbiciden, essentieel is voor langetermijnsuccessen in de strijd tegen hiv en aids.
Discriminatie tegen mensen die leven met hiv/aids moet effectief worden uitgebannen in de hele Europese Unie. De strijd tegen hiv/aids mag niet leiden tot discriminerende effecten voor hiv-positieve burgers, waaronder beperkingen die van invloed zijn op hun vrijheid van verkeer. De partijoverschrijdende EP-resolutie pakt alle situaties samen aan. De doelstelling is gemeenschappelijk en het uitgebreide Europa kan de aanzet geven voor betere internationale samenwerking op het gebied van vroegtijdige diagnose van hiv/aids op basis van wetenschappelijk bewijs en vroegtijdige behandeling in de nabije toekomst.
Ik ben ervan overtuigd dat, indien vroege diagnose en een stelsel van vroege zorg werken als proefprogramma, het mogelijk zou kunnen zijn om het in te zetten als een gemeenschappelijk Europees hulpmiddel voor ander beleid op het gebied van gezondheid. Ik ben al mijn collega’s die dit initiatief hebben gesteund en eraan hebben meegewerkt zeer dankbaar.
Georgs Andrejevs, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, sinds ik de eer had het verslag over de bestrijding van hiv/aids binnen de EU en haar buurlanden op te stellen, ben ik zeer betrokken bij het onderwerp, met al zijn implicaties en vertakkingen, van mensen die leven met hiv.
Een jaar geleden ontwikkelden de deelnemers van de conferentie ‘Hiv in Europa 2007’ een uitgebreide oproep tot actie met betrekking tot maatregelen voor het effectief aanpakken van hiv/aids in Europa. Sommige elementen van die oproep komen nu ook naar voren in deze gezamenlijke ontwerpresolutie.
Het doel van deze resolutie is op politiek niveau een bijdrage leveren aan de strijd tegen hiv/aids. Zij roept daarom de Raad en de Commissie op een uitgebreide strategie met betrekking tot hiv op te stellen om vroegtijdige diagnose te bevorderen, vroegtijdige behandeling te garanderen en alle Europese burgers te informeren over de voordelen van zorg in een vroeger stadium.
Zij verzoekt de Commissie aanzienlijke middelen vrij te maken voor de verwezenlijking van deze strategie en vraagt de lidstaten hun voorlichtings- en educatiecampagnes over preventie, tests en behandeling te intensiveren.
Ik weet dat de Commissie van plan is een nieuwe mededeling op te stellen over de bestrijding van hiv in de EU en het nabuurschap en dat commissaris Vassiliou heeft beloofd zich persoonlijk te zullen inzetten voor verdere actie op dit gebied.
Tot slot wil ik nog zeggen dat deze situatie dringend moet worden aangepakt.
Vittorio Agnoletto, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb 21 jaar lang als arts gestreden tegen aids en elk jaar hoor ik nog steeds dezelfde discussies.
Vanuit klinisch oogpunt is de situatie duidelijk: er bestaan zo’n dertig antiretrovirale geneesmiddelen waarmee het leven van mensen met het hiv-virus kan worden verlengd. Er bestaan geen geneesmidden waarmee het virus kan worden vernietigd. Als gevolg daarvan is er in het Westen en in Europa sprake van een dalende mortaliteit en een toename van het aantal levende personen dat is besmet met het hiv-virus. Deze personen kunnen technisch gesproken worden aangemerkt als "potentiële vectoren van de infectie". Dit betekent dat we vandaag de dag een groter risico lopen om in contact te komen met mensen met hiv dan in het verleden, omdat het aantal seropositieve overlevenden toeneemt. En wat wordt er ten aanzien van dit alles gedaan? Niets.
De meeste Europese landen voeren al jaren geen degelijke voorlichtingscampagnes meer. Condooms zijn duur en laten we dit preciezer en duidelijker formuleren: condooms zijn duur en het gebruik ervan is een van de belangrijkste manieren om besmetting met het hiv-virus te voorkomen.
Dan zijn er nog de schadebeperkende projecten die vooral zijn gericht op drugsverslaafden en waarmee men het delen van naalden wil voorkomen. Hoeveel landen brengen dergelijke projecten ten uitvoer op nationaal niveau? In Italië wordt de diagnose aids in 50 procent van de gevallen gelijktijdig gesteld met de diagnose hiv-positief. Dit betekent dat veel personen niet weten dat ze hiv-positief zijn, totdat ze ziek worden.
Waar blijven de campagnes ter promotie van tests, die gratis en anoniem zouden moeten zijn? We weten dat mensen die gediscrimineerd worden, zich zullen proberen te verbergen en zich niet zullen laten testen. Dit zal hun gezondheid en de gezondheid van anderen in gevaar brengen.
Nog een laatste punt: de Raad heeft vandaag opnieuw gesproken over steun aan de derde wereld. Ik zou echter graag willen weten wat er is gebeurd met de voorstellen van het Parlement die zijn gedaan toen er werd gestemd over de laatste versie van het TRIPS-akkoord, waarmee de Commissie en de Raad zich hebben vastgelegd om meer geld ter beschikking te stellen voor het bestrijden van aids in de derde wereld en, met name, om technologieën en farmaceutische hulp te leveren.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, in 2006 zijn er meer dan 86 000 nieuw ontdekte gevallen van hiv gemeld en zijn er meer dan 13 000 gevallen van aids vastgesteld in de Europese regio van de WHO.
In West-Europa kwam 10 procent van de nieuwe besmettingen voor in de leeftijdsgroep 15 tot 24 jaar en 25 procent van deze nieuwe besmettingsgevallen waren vrouwen. De voornaamste wijze van overdracht was heteroseksueel contact, zoals de commissaris al heeft gezegd.
In Oost-Europa is intraveneus drugsgebruik de voornaamste wijze van overdracht. Wat zeer zorgelijk is, is dat 27 procent van de nieuwe besmettingen voorkwam in de leeftijdscategorie 15 tot 25 jaar en dat 41 procent van de nieuw besmette patiënten bestond uit vrouwen.
Op dit moment weet 30 procent van de met hiv besmette mensen niet dat ze besmet zijn en deze mensen zijn verantwoordelijk voor meer dan de helft van alle nieuwe hiv-infecties. Daarnaast betekent een late diagnose een late toepassing van antiretrovirale therapie, waardoor de kans kleiner is dat de medicijnen effect hebben.
Er is dringend behoefte aan advies over hiv-tests en counseling op Europees niveau. We hebben uitgebreide en flexibele richtsnoeren nodig over de beste werkwijzen voor registratie, testen, behandeling en zorg.
In mijn eigen land, Ierland, bedraagt het totale aantal gevallen van aids dat tot eind december 2007 was gemeld bijna 1 000 – waarbij vermeld moet worden dat gegevens over hiv en aids voorzichtig moeten worden geïnterpreteerd in verband met de vele onvolledige en late meldingen. Gezien de onvolledigheid van de meldingen zal dat cijfer nog stijgen. Het cumulatieve aantal hiv-besmettingen dat in dezelfde periode is gemeld, was 4 780. Preventiestrategieën moeten weer boven aan het nieuws komen te staan, op de voorpagina van onze elektronische nieuwsbladen. We zijn zelfgenoegzaam geworden. De angst voor besmetting is verdampt. We moeten de feiten bekendmaken, op een open en tolerante manier. John Bowis heeft volledig gelijk als hij zegt dat er weliswaar minder mensen doodgaan aan aids, maar dat er steeds meer mensen mee leven.
Michael Cashman (PSE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil het Franse voorzitterschap feliciteren met zijn inzet in de strijd tegen aids en hiv en ik wil ook degenen die in het debat van vanavond hebben gesproken feliciteren.
Het is een debat laat op de avond over een onderwerp waar elk van ons elke minuut van elke dag mee te maken heeft. Als homoseksuele man had ik in de jaren zeventig en tachtig heel gemakkelijk het hiv-virus kunnen oplopen. Ik had geluk. Ik kreeg het niet. Maar ik zag wel hoe grote delen van generaties werden neergemaaid door een virus en door discriminatie en stigmatisering.
Daarom is de boodschap die we vanavond moeten afgeven dat we ons inzetten voor het beschikbaar maken van behandeling en voor tests in een vroeg stadium, maar we moeten vooral ook zeggen – en ik wil nog wijzen op het briljante en uitstekende werk dat de heer Bowis heeft verricht als minister van Volksgezondheid in een conservatieve regering – dat wat met jou gebeurt ook met mij kan gebeuren, of met mijn zoon of dochter. De reden waarom mensen zich niet in een vroeg stadium laten testen is simpel: angst voor de discriminatie waarmee ze moeten leven – de stigmatisering.
Ik herinner me dat ik begin jaren tachtig een ziekenhuis bezocht om te proberen de patiënten op te vrolijken – iets wat me nooit lukte! – en in een van de bedden op de hiv-afdeling een van mijn beste vrienden aantrof. Hij durfde mij niet eens te vertellen dat hij een aan aids gerelateerde ziekte had en daaraan dood zou gaan. Die situatie bestaat nog steeds, niet alleen in onze landen, maar ook in andere werelddelen. Wat er in andere werelddelen gebeurt, is rechtstreeks van invloed op ons, want als wij ons niet richten tot de gemeenschappen die de meeste risico’s lopen, zullen zij de boodschap nooit horen. Iemand die in de seksindustrie werkt en de EU in wordt gesmokkeld is even kwetsbaar als iemand uit de EU die naar Afrika of een van de andere werelddelen gaat. Daarom ben ik blij met deze resolutie. 1 december 2008 is de twintigste verjaardag van de Internationale Aidsdag, maar er verandert weinig behalve de levens die samenkomen, voorbijgaan en worden vernietigd. Daarom feliciteer ik het Parlement, het voorzitterschap en de Commissie, en alle sprekers, omdat ze hier zijn om een signaal af te geven dat wat met hen gebeurt, ook met ons gebeurt.
Toomas Savi (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben me gaan realiseren dat hiv-positieve mensen soms worden behandeld als melaatsen en niet weten dat ze met een vroegtijdige diagnose en behandeling nog meerdere jaren actief deel kunnen uitmaken van de maatschappij voordat de ziekte aids zich ontwikkelt en de ziekte hun leven ernstig gaat beïnvloeden.
Zo’n vooroordeel is een teken van onwetendheid. Het is heel belangrijk om ondersteuning en begrip van mensen met hiv te bevorderen. Dan zouden mensen eerder de moed hebben hun virusinfectie in een vroeg stadium te laten vaststellen in plaats van haar te negeren en daarmee mogelijk anderen in gevaar te brengen.
Het is van groot belang dat hiv-positieve mensen open kunnen zijn over hun ziekte zonder bang te hoeven zijn voor discriminatie, zodat we het bewustzijn en de tolerantie ten aanzien van hiv en aids in de maatschappij kunnen vergroten.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, de capaciteit voor de preventie en behandeling van hiv varieert sterk in verschillende sociaaleconomische en geopolitieke omgevingen. Bevordering van een vroegtijdige diagnose van hiv-besmetting zou deel moeten uitmaken van alle overkoepelende benaderingen voor de aanpak van aids.
Zelfs in landen waar de mogelijkheden voor antiretrovirale behandeling zeer beperkt zijn, kan een belangrijke bijdrage aan de gezondheid worden geleverd door de diagnose en behandeling van seksueel overdraagbare aandoeningen, tuberculose en andere secundaire infecties bij met hiv besmette personen.
In een recente onderzoekspublicatie in de VS werd geconstateerd dat de tijd tussen de zelf genoemde datum van hiv-diagnose en de aanmelding voor zorg was toegenomen. De periode tussen diagnose en zorgvraag was substantieel langer onder intraveneuze drugsgebruikers dan onder andere risicogroepen. Daarnaast bestaat nog het probleem van de toenemende perceptie dat aids tegenwoordig te behandelen is, hetgeen afbreuk doet aan de boodschap van de gezondheidszorg die oproept tot regelmatig testen en snelle behandeling van hiv.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank Michael Cashman voor de passie die hij in dit debat heeft gebracht. Ik ben erg blij dat ik ben gebleven om naar zijn woorden te luisteren en ik hoop dat anderen deze woorden zullen horen en ernaar zullen handelen.
Mijn zorg met betrekking tot dit onderwerp is dat de angst die we in de jaren tachtig hadden, vergeten is en dat we daarom geen aandacht meer aan de situatie besteden, terwijl er een hele generatie is van mensen die niet zijn opgegroeid in de jaren tachtig en voor wie de boodschap moet worden herhaald.
De uitdaging voor ons allemaal is dat we moeten proberen de boodschap van preventie terug te brengen in het publieke domein, maar zonder het stigma dat er soms aan vastzit. We moeten hierin slagen, want testen is van groot belang en behandeling is absoluut noodzakelijk voor degenen die de ziekte hebben, maar we willen er ook voor zorgen dat mensen geen aids meer krijgen en niet meer hoeven te leven met en sterven aan de ziekte.
Jean-Pierre Jouyet, fungerend voorzitter van de Raad. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte commissaris, dames en heren, dit is werkelijk een boeiend en in sommige opzichten ontroerend debat. Ik dank in het bijzonder de heer Cashman voor zijn zeer opmerkelijke bijdrage, ik weet dat hij veel contact heeft gehad met mevrouw Bachelot, die zich excuseert, omdat ze hier vanavond niet aanwezig kan zijn, en die heeft gezegd dat we moeten doen alsof we allen door de ziekte zijn getroffen en dat we moeten samenwerken met de gemeenschappen die het meeste risico lopen. De heer Savi heeft ook gezegd dat mensen in staat moeten zijn vrijuit over hun aandoening te spreken. De heer Burke heeft de nadruk gelegd op de waarde van tolerantie en het belang van gelijke toegang. Mevrouw Guinness heeft zeer terecht opgemerkt dat we niet moeten vergeten wat er in de jaren tachtig is gebeurd.
Ik zou willen terugkomen op wat de heer Bowis heeft gezegd − en ik geloof dat dit werkelijk een gemeenschappelijke benadering met volledige ondersteuning kan zijn −, namelijk dat vandaag de dag steeds meer mensen met aids leven en dat de resistentie tegen antiretrovirale middelen hand over hand toeneemt. Deze twee verschijnselen zullen we moeten accepteren en daarom moeten we, om alle redenen die u hebt gegeven, met nog meer kracht alle vormen van discriminatie bestrijden. Ten tweede moeten we, zoals allen hebben gezegd, alles op alles zetten om over vroegtijdige diagnoses te beschikken. Mevrouw Gurmai heeft volkomen gelijk als ze de nadruk legt op de kwetsbaarheid van het vrouwelijk deel van de bevolking en op de noodzaak vooral de preventieve aspecten te versterken. Mevrouw Doyle heeft het accent gelegd op de ontwikkeling van het virus bij jongeren en op de noodzaak om ook de preventie te verbeteren, waarbij wel dient te worden voorkomen, en mevrouw Gurmai heeft dat mede onderstreept, dat de vrijheid van beweging wordt ingeperkt. Kortom, alle aspecten, transparantie, wat de heer Cashman ook naar voren heeft gebracht over anonimiteit, gratis medische zorg, betere verspreiding van condooms, gelijke toegang tot tests voor alle bevolkingsgroepen, lijken me van het allergrootste belang.
Uit de opmerkingen van de heer Agnoletto, wiens deskundigheid op dit vlak algemeen bekend is, heb ik begrepen dat er voldoende retrovirale middelen zijn om het leven te verlengen, maar dat geen enkel geneesmiddel de patiënt echt geneest, wat betekent dat we al onze kaarten moeten zetten op preventie, ongeacht de kosten. De heer Bowis heeft er nog aan toegevoegd dat het noodzakelijk is meer te doen aan onderzoek en ontwikkeling.
Ik geloof dat dit nu juist de aspecten zijn waarop we ons gezamenlijk moeten blijven richten, waarvoor we de noodzakelijke middelen moeten vrijmaken, en ik ben het volledig eens met de heer Andrejevs als het gaat om de voorgestelde resolutie die de ontwikkeling beoogt van alles wat te maken heeft met vroegtijdige behandeling.
Ik denk dat dit debat ons zal aanmoedigen alert en waakzaam te blijven, alle vormen van discriminatie te bestrijden, voort te borduren op wat in het verleden is gebeurd en niet te doen alsof de situatie weer normaal is geworden.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, aan het begin van deze week of vorige week – ik ben de laatste tijd soms een beetje het gevoel van tijd kwijt, zoals u waarschijnlijk allemaal – woonde ik een conferentie bij. Het was een conferentie over aan armoede gerelateerde ziekten. Zoals u weet, behoren hiv en aids tegenwoordig tot de drie grootste dodelijke ziekten, met malaria en tuberculose als de nummers twee en drie.
Elk jaar sterven er wereldwijd nog vijf miljoen mensen aan deze drie ziekten; dat zijn evenveel mensen als de gehele bevolking van Denemarken. Het probleem is nog zo duidelijk aanwezig dat het gewoon immoreel zou zijn om er onvoldoende aandacht aan te besteden.
We moeten al het mogelijke doen door middel van de preventiecampagnes. We moeten meer doen omdat we op dat gebied een beetje hebben zitten slapen. We moeten alles doen wat in onze macht ligt om te zorgen voor vroege ontdekking als iemand is besmet. We moeten meer doen om een medicijn te vinden; we moeten meer doen op het gebied van zorg. Omdat ik, zoals u weet, verantwoordelijk ben voor de financiering van onderzoek in de Commissie, kan ik eenduidig beloven dat we in de toekomst ook onze financiële middelen zullen gebruiken om actief te zoeken naar een vaccin tegen hiv/aids.
We hebben een uitstekend project dat nu al vele jaren loopt. Het heet EDCTP. Het is het partnerschap voor klinische proeven met de landen ten zuiden van de Sahara. Het had in het begin veel problemen, maar verloopt nu echt soepel en vorig jaar, in 2007, hebben we hier een belofte gedaan; de lidstaten werken hier samen met de Commissie. Alle lidstaten werken samen met Afrikaanse lidstaten aan het opbouwen van hun capaciteit. In slechts één jaar hebben ze tussen de tachtig en negentig miljoen euro toegezegd en dat wordt natuurlijk verdubbeld omdat wij de andere helft leveren.
Dus ook op dit gebied gaat het onderzoek als het goed is verder. Zoals mijn collega commissaris Vassiliou actief is op haar gebied, werk ik op mijn gebied actief aan de voortzetting van de zoektocht.
Eén ding dat vandaag nog niet is genoemd en dat naar mijn mening genoemd moet worden, is het belang van het nabuurschapsbeleid en het structurele cohesiebeleid, want die richten zich precies op de landen in Europa en in onze nabuurschap waar dit een kritieke kwestie is. Deze kunnen en moeten ook voor deze doeleinden worden gebruikt.
Tot slot: eenvoudig gezegd hebben we een morele verplichting als mensen om actie te ondernemen. Ik ben erg blij dat onze stem vandaag zo duidelijk was. Er was zo veel eenheid en zelfs passie.
De Voorzitter. Tot besluit van het debat zijn er zes ontwerpresoluties(1) ingediend, overeenkomstig artikel 103, lid 2, van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag 20 november 2008 plaats.
De Voorzitter. - Aan de orde is het verslag (A6-0368/2008) van de heer Parish, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over het voorstel voor een verordening van de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten (“Integrale-GMO-Verordening”).
Neil Parish, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, we hebben het vanavond over de gemeenschappelijke marktordening voor wijn. We zijn in feite grote voorstanders van het idee om alle gemeenschappelijke marktordeningen samen te brengen in één ordening. Wij maken ons echter zorgen over de vraag of we nog wel precies kunnen vinden waar de hoofdstukken over wijn staan, of deze nog wel goed toegankelijk zijn en of u in de toekomst, als wij te maken hebben met wijn en de lidstaten te maken hebben met wijn, alle meer dan twintig hoofdstukken – die in de volledige gemeenschappelijke marktordening staan – tegelijk openstelt.
We hebben inmiddels veel besprekingen met de Commissie gehad om op dit punt gerustgesteld te worden. Op dit moment bent u waarschijnlijk bezig met het samenbrengen van al deze GMO’s. Wij willen graag de garantie dat we straks alle informatie kunnen krijgen die we nodig hebben. De branche zelf maakt zich natuurlijk ook zorgen over de vraag of de regels nog te vinden zijn in de gemeenschappelijke marktordening.
Het lijdt geen twijfel dat de Commissie ons vertelt dat dit een vermindering van de bureaucratie betekent. Daar zijn we erg blij mee, maar we willen de garantie dat dit ook echt het geval is. Er is ons verteld dat de technische organisaties die informatie over wijn verschaffen aan de Commissie hetzelfde zullen blijven en nu zullen gaan werken binnen de gemeenschappelijke marktordening, dus – aangenomen dat dit het geval is en dat we in de toekomst gebruik kunnen maken van een computersysteem om alle verordeningen te vinden – verwelkomen we dit voorstel. Maar we moeten er uiteindelijk van worden verzekerd dat dit daadwerkelijk gunstig zal zijn voor de hele branche.
Ik denk dat er hier vanavond leden zijn die graag die garanties willen krijgen van de Commissie. We hopen dat de Commissie ons deze antwoorden kan geven. Ik ben het ermee eens dat wij de bureaucratie in de Commissie en in Europa moeten terugdringen. Er moeten nu echter garanties worden gegeven. Ik verwelkom de gemeenschappelijke marktordening. Ik weet zeker dat er andere leden zijn die hier iets over willen zeggen. Wat absoluut duidelijk is, is dat we hier nu over moeten stemmen, zodat het Parlement zijn mening geeft en de Commissie dit kan afsluiten. Dat is dus mijn aanbeveling aan deze vergadering.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur en voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de heer Parish, en de leden van de Commissie landbouw bedanken voor het verslag.
Ik kan het heel kort houden en u gewoon geruststellen, maar ik moet de spreekpunten lezen.
We hebben heel hard gewerkt aan het vereenvoudigen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB). Een gemeenschappelijke marktordening (GMO) die alle landbouwsectoren omvat is een hoeksteen van deze inspanning. Daarmee kunnen we de wetgeving in verschillende sectoren stroomlijnen en toch rekening houden met de specificaties van bepaalde producten. Het heeft ook de hoeveelheid GLB-wetgeving aanzienlijk verkleind.
Dit voorstel van de Commissie is bedoeld om het GMO-project te voltooien door ook de wijnsector erin op te nemen. Zonder wijn zou de GMO gewoon niet compleet zijn. We zouden dan halverwege het proces stoppen en veel van de voordelen van de projecten verliezen.
Het is altijd onze bedoeling geweest om wijn hierin op te nemen. Zowel het eerste voorstel voor de gemeenschappelijke marktordening als de recente wijnhervorming is op basis daarvan opgesteld en aangenomen. Ik ben blij om te zeggen dat het Europees Parlement het GMO-project altijd volledig heeft gesteund, inclusief de integratie van groente en fruit en wijn na de voltooiing van de hervormingen in deze sectoren.
De GMO en haar comité van beheer werken heel goed voor andere sectoren en er is niet of nauwelijks kritiek op geweest.
Het voorstel voor integratie lijkt misschien op het eerste gezicht complex. Maar dat is inherent aan wijzigingswetgeving. Na de invoeging zullen er geconsolideerde versies van de GMO beschikbaar komen, waarin de bepalingen voor wijn zeer duidelijk zullen worden aangegeven.
De integratie van de GMO zal geen ingrijpende veranderingen teweegbrengen in het beleid dat is overeengekomen in de wijnhervorming. De diensten van mijn collega, mevrouw Fischer Boel, zullen samen met het Europees Parlement en de Raad hard werken om hiervoor te zorgen. Dit hebben we met veel succes gedaan bij de integratie van de even complexe groente- en fruitsector.
Ik wil u daarom vragen de Commissie en mijn collega te helpen met de voortzetting van haar en ons vereenvoudigingswerk en een positief advies uit te brengen over dit voorstel.
Christa Klaß, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, ik moet zeggen dat ik teleurgesteld ben over uw opmerkingen omdat wij op grond van hetgeen Neil Parish heeft gezegd, gesprekken zijn aangegaan met de Commissie.
Ik had gehoopt op iets concreters dan alleen maar die mantra dat het eenvoudiger wordt. Het wordt niet eenvoudiger. Een gemeenschappelijke marktordening voor wijn wordt de 21ste marktordening in een lange reeks. Noch ik noch de wijnboeren van Europa zijn in staat in te zien dat de zaken eenvoudiger worden door de bureaucratie te verminderen. Iedereen die in de toekomst iets wil weten over de wijnsector, moet zoeken in een lange verordening, de gemeenschappelijke marktordening voor alle landbouwproducten, die thans bestaat uit 204 artikelen en een twee keer zo lange bijlage, om alle passages te vinden die betrekking hebben op wijn, verspreid over 98 artikelen met 21 kopjes en de 10 bijbehorende bijlagen.
Dit is geen ontbureaucratisering, commissaris. Dit is je reinste bureaucratie. Ik roep de Commissie op in ieder geval de technische toepassingen te vereenvoudigen, omdat dit mogelijk is. Jonge collega’s van mij zoals Anja Weisgerber vertellen mij dat dit mogelijk moet zijn. Zou de Commissie zo vriendelijk willen zijn dit te overwegen? Een technische vereenvoudiging zou bijvoorbeeld een zoekmachine zijn op de website van de Commissie waarmee mensen slechts die delen van de gemeenschappelijke marktordening kunnen downloaden en printen die relevant zijn voor hun landbouwproducten. Noch wijnbouwers noch melkveehouders interesseren zich voor de speciale regelingen op het gebied van groente en fruit of hennep, en omgekeerd.
We moeten deze technische mogelijkheden benutten om de zaken te vereenvoudigen. Indien in de toekomst een wijziging wordt aangebracht in een landbouwsector, bestaat de mogelijkheid ook in een andere sector wijzigingen aan te brengen. Dit betekent dat indien de melksector wordt aangepast en de integrale GMO gewijzigd wordt, alle landbouwers en wijnbouwers erop moeten letten dat er niet snel een wijziging in hun sector is doorgedrukt.
Ik wil graag twee specifieke vragen stellen, mevrouw de Voorzitter.
Commissaris, wie is voortaan de waarnemer?
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, sinds december 2006 hebben we één verordening voor de gemeenschappelijke marktordeningen (GMO’s), die door de Commissie wordt beschouwd als een essentieel instrument voor de stroomlijning en vereenvoudiging van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Sommigen, en ook ik, vinden dat een heel discutabele opvatting. Ik denk echter niet dat dit het goede moment of de juiste plaats is om hierover van gedachten te wisselen. Het debat is destijds al gevoerd en we leven niet alleen al een paar maanden met deze verordening, maar vanochtend hebben we zelfs gestemd voor de herziening ervan.
Vandaag voegen we nog een aantal bladzijden toe aan Verordening (EG) nr. 479/2008 houdende een gemeenschappelijke ordening van de wijnmarkt. Deze verordening zal worden ingetrokken door het voorstel waarover we debatteren en de inhoud ervan zal volledig worden opgenomen in de integrale-GMO-verordening.
De sector heeft ons – ook mij – zijn zorgen overgebracht over de verspreiding van de artikelen inzake de GMO voor wijn over een groot aantal hoofdstukken van de integrale-GMO-verordening en het risico dat de specifieke informatie over dit product verwaterd raakt.
We begrijpen dat deze opname onvermijdelijk is en we hebben allemaal de brief kunnen lezen die de commissaris aan de voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft gestuurd, mijnheer Parish, waarin de commissaris hem verzekert dat deze wetgevingstechniek de regelgeving voor deze sector niet wezenlijk zal veranderen. Het gaat hier om een zuiver technische samenvoeging die de inhoud op geen enkele wijze zal aantasten.
Daarom kan ik niet anders, ook al begrijp en deel ik een deel van het wantrouwen, dan het verslag van de heer Parish steunen.
Vladimír Železný, namens de IND/DEM-Fractie. – (CS) Wat we hier nu eigenlijk aan het doen zijn, mevrouw de Voorzitter, is stemmen over de opname van de wetgeving voor de wijnbouw in de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten. Het probleem hierbij is dat deze regels als ‘losse theeblaadjes’ over de verordening verspreid worden. Ondanks het fundamenteel specifieke karakter van de wijnbouwwetgeving wil men deze losjes tussen de bepalingen over schapen, graan, geiten, fruit en groente strooien. De Tsjechische federatie van wijnbouwers heeft erop gewezen dat een kleine producent uit Zuid-Moravië die zeg 2000 liter wijn produceert de grootste moeite zal hebben om tussen die enorme onoverzichtelijke berg wetgeving de her en der verstopte stukjes wetgeving over zijn wijn te vinden. Niet alleen de Tsjechische federatie van wijnbouwers die 20.000 wijnbouwers vertegenwoordigt heeft hulp ingeroepen, maar ik heb ook brieven gekregen van wijnbouwfederaties uit Spanje, Frankrijk, Italië en Duitsland, verenigd in de AREV. Het probleem is echter dat de arrogante Commissie doet alsof ze doof is. Het Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling beweerde nergens iets van te weten en ook dat de wijnbouwers tevreden zijn. En nu commissaris Boel dan toch toegegeven heeft dat de wijnbouwers niet tevreden zijn, zegt ze doodleuk dat het een gelopen race is. Maar natuurlijk niet, wij zijn per slot van rekening het Europees Parlement. Dus, óf we zorgen voor een overzichtelijk hoofdstuk over de GMO voor wijn, óf we voeren - als dat niet gebeurt - het verslag van het toneel af. Wat we echt niet willen is dat arrogante ambtenaren onze wijnbouwers, dus degenen uit wier belastinggeld de salarissen van ambtenaren mede betaald worden, het leven zuur maken.
Esther Herranz García (PPE-DE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, de Commissie heeft deze ene gemeenschappelijke marktordening (GMO) gepresenteerd en nu zegt de Commissie dat ze de wijn er ook in wil opnemen, waardoor, zo wordt verondersteld, de administratieve rompslomp en de bureaucratie zullen worden teruggedrongen.
De producenten zeggen echter dat het tot meer verwarring leidt en rechtsonzekerheid veroorzaakt, wat hen verontrust, en dat de GMO voor wijn niet wezenlijk wordt veranderd (dat kan ook niet zonder dat dit Huis zich over het voorstel buigt, al was het maar in een raadplegingsprocedure).
In elk geval moet gezegd dat de GMO voor wijn meer is dan een markt-GMO. Er zijn meer eisen, bijvoorbeeld met betrekking tot de etikettering. Waarom dan, als melk niet hetzelfde is als groente en groente niet hetzelfde is als graan, en graan uiteraard niet hetzelfde is als wijn, al deze dingen samengevoegd alsof ze iets met elkaar te maken zouden hebben?
Ik denk dat dit voorstel een aantal technische tekortkomingen heeft, zoals de producenten hebben aangegeven, en ik vraag me af wat er nu gaat gebeuren als bijvoorbeeld wordt voorgesteld om een deel van deze integrale verordening te wijzigen. Zal dan de deur opengaan voor alle andere sectoren? Zal het mogelijk zijn om een sector te veranderen zonder dat we het merken? Zal de deur openstaan voor de wijziging van elke andere opgenomen sector?
Ik denk dat we de Europese Commissie niet ons vertrouwen kunnen geven als de Commissie ons niet garandeert dat er in de eerste plaats een zoekmachine komt – zoals mevrouw Klaß heeft gevraagd – die de producenten zekerheid, snelheid en vertrouwen biedt wanneer ze in de verordening zoeken, en dat er, in de tweede plaats, rechtszekerheid komt en de deur niet kan worden geopend of voortdurend openstaat voor wijzigingen van andere sectoren die in de verordening zijn opgenomen.
Met dit voorstel stelt de Europese Commissie ons voor een voldongen feit, maar niemand kan zeggen dat we de Commissie niet hebben gewaarschuwd dat dit een fout is en dat dit hoe dan ook niet de administratieve rompslomp en de bureaucratie zal terugdringen, maar daarentegen meer rechtsonzekerheid zal veroorzaken, wat de producenten nog het meest verontrust.
Astrid Lulling (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, onder het voorwendsel van vereenvoudiging heeft de Europese Commissie zich er hardnekkig op toegelegd om alle GMO’s, voor alle producten, van tarwe tot kip en van groente en fruit tot tabak, in één integrale GMO onder te brengen. Het resultaat is een dikke pil van enkele honderden pagina’s, waarin het zoeken is als naar een speld in een hooiberg.
Vanwege de zeer specifieke eisen, die, zoals reeds is opgemerkt, aan de wijnsector worden gesteld en vanwege de complexiteit ervan, is deze sector al sinds de jaren zestig aan een zeer gedetailleerde verordening onderworpen, die anders is dan die voor andere producten en die duidelijk en transparant was. Daarom was afgesproken dat de wijn-GMO specifiek zou blijven.
Nu blijkt de wijn-GMO toch volledig in het grote boek te zijn opgenomen. De Commissie wil op dit punt van geen wijken weten, want wijn en wijnproducten zijn als laatste buiten de greep van de integrale GMO gebleven. Als het juridisch gezien werkelijk onmogelijk is de zaak terug te draaien, als we ons moeten onderwerpen om redenen die niet erg redelijk zijn, mevrouw de Voorzitter, zou ik ten minste willen zien dat de suggesties van mevrouw Klaß worden overgenomen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb echt geen minuut nodig, want aangezien ik uit Ierland kom, heb ik niet te maken met een lobby van wijnproducenten.
Ik denk dat er algemene bezorgdheid is over de samenvoeging van zo veel verschillende sectoren in één GMO. We weten echt niet of het zal werken tot het zover is. Ik zal daarom luisteren naar de zorgen van degenen die meer weten over de wijnsector, maar ik realiseer me ook dat we dit proces moeten voortzetten. Ik hoop dat we betere garanties zullen krijgen van de Commissie, want we moeten wel echt luisteren naar de zorgen van de producenten.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, we voegen de voorschriften voor de wijnmarkt toe aan een eerder aangenomen gemeenschappelijke richtlijn bestemd voor alle markten. Zal dit beter zijn voor de wijnproducenten? Laten we hopen dat dit een ware vereenvoudiging en beperking zal zijn van de administratieve taken die een landbouwer op heden moet uitvoeren.
Het deze middag aangenomen verslag over de GLB-herziening, de zogenaamde „gezondheidscontrole”, beoogt een beperking van de controles en administratieve belasting voor de landbouwers. De consolidering van de voorschriften voor heel specifieke markten in één richtlijn vormde een discussiepunt, maar het is gelukt. We moeten overwegen of we de wijnmarkt wel moeten toevoegen, zijnde een heel specifieke markt die werkt volgens een aparte formule op het vlak van productie, verwerking en traditie.
Christa Klaß (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, u hebt zojuist mijn microfoon uitgeschakeld; daarom maak ik gebruik van de catch the eye-procedure om mijn vragen opnieuw te formuleren.
Ik wilde de Commissie specifiek vragen wie voortaan toezicht zullen houden op het bestaande recht indien de gemeenschappelijke marktordening wordt aangepast, en wie ervoor zorgen dat er in andere sectoren niets doorgedrukt wordt, bijvoorbeeld in de wijnsector wanneer we spreken over melk.
Mijn tweede specifieke vraag luidt: kan de Commissie de technische eisen ten uitvoer leggen om het beheer van het systeem te vereenvoudigen, op internet of in een portaal, zodat gebruikers apart toegang krijgen tot de verschillende marktsectoren, zoals wijn, melk, groente en fruit?
Dit waren mijn vragen. Hartelijk dank, mevrouw de Voorzitter.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we weten allemaal dat de instelling van de gemeenschappelijke marktordening een poging is om de transparantie te verbeteren en de wetgeving inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid te stroomlijnen en te vereenvoudigen. De meeste sectoren zijn inmiddels met succes geïntegreerd in de GMO.
Net als mevrouw McGuinness kom ik niet uit een gebied waar wijn wordt geproduceerd, dus ik zal mij heel voorzichtig uitdrukken – dank u, mevrouw Lulling. Ik steun het standpunt van de heer Parish dat de wijnsector nu moet worden opgenomen in de wijziging en hoewel ik begrip heb voor de zorgen die enkele collega’s hebben geuit, ben ik van mening dat we moeten streven naar voltooiing van dit technische proces, dat uiteindelijk een vermindering van de bureaucratie zal betekenen voor de boeren. Dat kan alleen maar goed zijn. Voor de wijnboeren zal het uiteindelijk een bonus zijn.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, als eerste wil ik iedereen bedanken die een bijdrage heeft geleverd aan dit debat.
Ik wil nogmaals wijzen op het belang van dit voorstel voor de vereenvoudiging van het GLB.
De zorgen die u uit, lijken erg op de zorgen die werden uitgesproken aan het begin van het GMO-project. Maar ik denk dat de ervaring tamelijk geruststellend is geweest. De gemeenschappelijk marktordening werkt op dit moment erg goed.
De GMO voor wijn is nooit eenvoudig geweest, dat kan ik ronduit stellen. Integendeel. Wat we feitelijk voorstellen is dat om voor meer duidelijkheid en geloofwaardigheid te zorgen– voor zover mogelijk, natuurlijk – op basis van een zeer complexe bestaande tekst van de wijnhervorming zelf.
Er zullen geen inhoudelijke wijzigingen worden aangebracht in de wijnhervorming van de GMO. We hebben het over technische – en uitsluitend technische – aanpassingen. Er komen afzonderlijke hoofdstukken. Er zijn zaken die uniek zijn voor de wijnsector, die intact zullen worden gelaten in het juiste gedeelte van de GMO, zoals die met betrekking tot productiepotentieel, ondersteuningsprogramma’s, oorsprongsbenamingen, geografische aanduiding en traditionele termen, etikettering en presentatie en oenologische procedés. Maar er zijn ook zaken die in de wijnsector hetzelfde zijn als in andere sectoren, zoals de bepalingen voor handel met derde landen of staatssteun, die zullen worden gecombineerd in één enkele eenvoudige bepaling.
Ik wil daar ook aan toevoegen dat de mogelijkheid van het gebruik van onze zoekmachines ter sprake is gebracht. EUR-Lex heeft een zoekmachine waarmee alle bepalingen in de GMO waarin het woord ‘wijn’ voorkomt, kunnen worden opgevraagd. Maar vanuit technisch oogpunt is het natuurlijk in dit stadium nog niet mogelijk om een geconsolideerde elektronische versie van de hele GMO voor wijn uit de geconsolideerde gehele GMO te halen. Als alles af is, moet dat uiteraard wel mogelijk zijn.
In het kader van de vragen van de geachte Parlementsleden wil ik ook zeggen dat het niet mogelijk is dat wijnkwesties bij hervormingen vermengd raken met andere sectoren. Dat is in de praktijk eenvoudigweg geen realistisch vooruitzicht. Ik zie niet in waarom een voorstel over bijvoorbeeld de zuivelsector op de een of andere manier de aandacht van wijnbeleidsmakers zou trekken. In elk geval verandert integratie in één enkele verordening – vanuit een zuiver juridisch standpunt – niets aan de situatie. Wat belangrijk is, is de inhoud van voorgestelde wijzigingen, niet het exacte rechtskader waarin ze worden voorgesteld.
Tot slot wil ik zeggen dat ik vind dat we de laatste stap moeten zetten om de GMO te voltooien. Ik wil daarom onderstrepen dat de Commissie vastbesloten is om dit te doen. Ik kan u verzekeren dat het hierbij echt alleen gaat om vereenvoudiging en het verbeteren van de transparantie; meer is het niet.
Neil Parish, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, we zullen pas weten of het werkt als we het proberen, dus we zien graag de Commissie doen wat zij belooft, want we moeten dit in de toekomst in elektronische vorm kunnen opvragen.
De Commissie belooft dat ze alles zal samenbrengen in één GMO, wat inhoudt dat we, als we ons met wijn willen bezighouden, dat ook kunnen doen zonder tegelijkertijd de GMO over melk te openen, met minder bureaucratie als gevolg. We hebben vanavond al deze garanties gekregen en om die reden zullen de meesten van ons morgen vóór stemmen. Zoals ik al zei, we zien dan graag wat er gebeurt. Wij nemen de garanties van de Commissie aan in het goede vertrouwen waarin ze vanavond zijn gepresenteerd, en we kijken ernaar uit om samen te werken aan deze GMO’s – of liever gezegd aan de ene GMO – in de toekomst.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag 20 november 2008 plaats.
De Voorzitter. - Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0104/2008) van Neil Parish, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Commissie: Situatie in de bijenteelt (B6-0480/2008).
Neil Parish, rapporteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik Astrid Lulling van harte bedanken omdat het vooral haar initiatief was om dit te presenteren. Als voorzitter presenteer ik het verslag hier vanavond omdat we ons grote zorgen maken over de situatie met betrekking tot bijen. Wat er gebeurt met de bijen is heel belangrijk voor Europa – zelfs voor de hele wereld.
In de afgelopen twee jaar is een derde van de honingbijen in de VS op mysterieuze wijze gestorven. In 2007 werden er zo’n 800 000 volken uitgeroeid. In Kroatië zijn in minder dan 48 uur vijf miljoen bijen verdwenen. In het Verenigd Koninkrijk wordt een op de vijf bijenvolken getroffen en wereldwijd melden commerciële bijentelers verliezen tot wel 90 procent sinds 2006.
Wat is er aan de hand en hoe ernstig is dat voor ons en de toekomst van de mensheid? Albert Einstein voorspelde dat de mens nog maar een paar jaar te leven zou hebben als de bijen van de aarde verdwenen, dus we moeten dit heel serieus nemen. Bijen zijn verantwoordelijk voor de bestuiving van planten en bloemen die ongeveer een derde van al het voedsel dat we eten leveren. Ze zijn de belangrijkste bestuivers in de natuur en zonder hen kunnen we vaarwel zeggen tegen sojabonen, uien, wortels, broccoli, appels, sinaasappels, avocado’s, perziken en heel veel andere voedingsmiddelen. Er zouden geen aardbeien meer zijn. U kunt zich voorstellen dat Wimbledon niet zou kunnen voortbestaan zonder aardbeien! We zouden geen luzerne meer hebben, dat wordt gebruikt als veevoer. We zijn dus absoluut afhankelijk van de honingbij. Ze bestuiven natuurlijk ook katoen, dus we zouden ook geen kleren meer hebben. We moeten deze zaak echt heel serieus nemen.
In China zijn in sommige regio’s bijvoorbeeld vrijwel geen bijen en daar moeten veel gewassen met de hand worden bestoven. De negentig commerciële gewassen die wereldwijd worden geteeld die afhankelijk zijn van bestuiving leveren zo’n dertig miljard Britse pond per jaar op. Bijen dragen meer dan honderd miljoen pond per jaar bij aan de Britse economie en zo’n vierhonderd miljoen euro aan de Europese economie, dus het is duidelijk dat we een groot probleem hebben.
Daarom wil ik de Commissie vragen – en indien mogelijk wil ik graag een deel van mijn tijd aan Astrid Lulling geven, omdat zij hier de drijvende kracht achter was – of zij meer geld bijeen kan brengen voor onderzoek. Wij hebben gesproken met professionele bijentelers en anderen en we weten dat het niet duidelijk is waarom de bijen sterven, deels doordat hun toestand de afgelopen jaren heel slecht is geweest en ze letterlijk lijken te sterven als vliegen. Het is ook moeilijk om aan de juiste chemicaliën te komen om de ziekten van bijen te genezen.
Ik denk dat u als Commissie niet alleen geld beschikbaar moet stellen voor onderzoek, maar ook alles wat de lidstaten doen bijeen moet brengen. Het is essentieel dat we nu handelen. We kunnen niet wachten tot alle bijen zijn uitgestorven, want dan hebben we een heel groot probleem.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, mijn dank aan de heer Parish en natuurlijk ook aan mevrouw Lulling voor deze mondelinge vraag en resolutie over de bijensector in de EU. De Commissie erkent zeer zeker het belang van bijen in de ecologie en het ecosysteem van de EU. De Commissie is ook op de hoogte van de meldingen die in verschillende lidstaten zijn gedaan met betrekking tot aanzienlijke verliezen in bijenvolken.
Ik zal me meteen richten op uw specifieke vragen – dat waren er heel wat – en proberen duidelijk aan te geven wat de Commissie al doet in deze sector.
Met betrekking tot bijensterfte en onderzoek heeft de Commissie in februari van dit jaar de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA) verzocht onderzoek te doen naar de sterfte van bijen en de oorzaken daarvan in de Europese Unie. De EFSA heeft informatie van de lidstaten verzameld en gaat deze nu analyseren om de Commissie een duidelijker beeld te geven van de epidemiologische situatie met betrekking tot het bezwijken van de bijenvolken en dat zou de basis kunnen vormen voor verdere actie op dit gebied. Naast dit onderzoek van de EFSA zal de Commissie een aantal onderzoeksprojecten met betrekking tot bijen financieren in haar kaderprogramma voor onderzoek en dat gebeurt nu ook al. Als u geïnteresseerd bent, kan ik er later een aantal noemen.
Met betrekking tot ecologische pollenzones wil ik u er, ondanks het feit dat het moeilijk lijkt dergelijke zones op te zetten, aan herinneren dat er al financiële steun is verleend voor de efficiëntie van het verplaatsen van bijenkasten. Deze maatregel, die is vastgelegd in Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad, is bedoeld om het beheer van de verplaatsing van kasten in de Gemeenschap te verbeteren en locaties aan te wijzen waar gedurende het bloeiseizoen grote aantallen bijentelers kunnen samenkomen. Bij deze maatregel kan ook verrijking van de bijenflora in bepaalde gebieden horen.
Wat uw derde vraag betreft, wil ik u eraan herinneren dat het op de markt brengen en toestaan van gewasbeschermingsproducten wordt geregeld door Richtlijn 91/414/EEG van de Raad. Deze richtlijn stelt dat pesticiden uitsluitend mogen worden gebruikt als is aangetoond dat er geen significant risico van onaanvaardbare effecten voor de menselijke en dierlijke gezondheid en het milieu aan zijn verbonden. Deze beoordeling omvat dus ook de acute en langetermijnrisico’s voor honingbijen en hun larven en de tests die worden toegepast zijn gebaseerd op normen die zijn ontwikkeld door intergouvernementele organisaties zoals bijvoorbeeld de Plantenbeschermingsorganisatie voor Europa en het gebied van de Middellandse Zee, waarin 47 regeringen samenwerken.
Het is belangrijk om op te merken dat de communautaire wetgeving op risico’s gebaseerd is. Het is duidelijk dat insecticiden van nature schadelijk zijn voor bijen. De toepassing ervan kan echter nog steeds mogelijk zijn als er geen blootstelling plaatsvindt of als de blootstelling wordt beperkt tot een mate waarin geen schadelijke effecten optreden.
Klassieke voorbeelden van dergelijke risicobeperkende maatregelen zijn goed aangepast landbouwkundige werkwijzen, gepaste hoeveelheden en timing van de toepassing (bijvoorbeeld ’s avonds na de vlucht van de honingbijen of buiten de bloeiperiode van het gewas en mogelijk andere planten in de omgeving), rechtstreeks verwerken van het product in de grond, toepassing in kassen waar geen bijen in kunnen komen of behandeling van zaden in gespecialiseerde bedrijven.
Als het gaat om de kwaliteit van het oppervlaktewater, regelt de Kaderrichtlijn Water de bescherming van alle wateren, met de verplichting om uiterlijk in 2015 een goede waterkwaliteit te bereiken/behouden voor al het oppervlaktewater en grondwater, plus een verbod op de verslechtering van de watertoestand, de verplichting om een controlesysteem in te stellen en de verplichting om voor december 2009 de noodzakelijke plannen en programma’s te ontwikkelen, in breed openbaar overleg met de gemeenten, belanghebbenden en niet-gouvernementele organisaties.
Met betrekking tot hulp aan bijenhouderijen in nood, wil ik zeggen dat de Commissie met genoegen constateert dat het aantal kasten tussen 2004 en 2007 is toegenomen – en de uitbreiding van de Unie is daarbij niet meegeteld.
Wat het verlies van bijen betreft, moet u weten dat er sinds 2004 een nieuwe maatregel over het opnieuw bevolken van kasten is toegevoegd aan de lijst van subsidiabele maatregelen in de nationale programma’s voor de bijenhouderij. Het is nu dus mogelijk compensatie te bieden voor het verlies van bijen (en productie) door het financieren van activiteiten ter bevordering van koninginnenproductie, de aankoop van bijenvolken of zelfs de aankoop van kasten.
Ik denk dat de kwestie die u aan de orde hebt gesteld zeker zeer ernstig is en daarom zeer serieus dient te worden genomen.
Astrid Lulling, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, wanneer een zaak geen uitstel gedoogt, kan ik rekenen op de gehele Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en op haar voorzitter, mijn collega de heer Parish. Ik dank hen allen voor hun snelle en doeltreffende reactie op mijn initiatief van een mondelinge vraag met debat en besluitvorming aan de Europese Commissie om de gezondheidscrisis in de bijenteelt aan te pakken.
In een situatie waarin bijenvolken verzwakken en te kampen hebben met massale sterftecijfers, is het dringend noodzakelijk een analyse te maken van alle factoren die deze toegenomen bijensterfte veroorzaken, en een voorstel te doen voor een actieplan om deze rampzalige trend te doorbreken.
De Commissie heeft ons zojuist een lang document voorgelezen aangaande alles wat zij reeds heeft gedaan, maar ik moet zeggen dat het ons de laatste jaren, sinds ik rapporteur over de situatie in de bijenteelt ben – sinds 1994 –, veel moeite kostte om de Commissie te overtuigen om tot actie over te gaan, terwijl ik met mijn collega’s hardnekkige pogingen doe om haar aandacht op deze alarmerende situatie te vestigen, die algemeen bekend is en uitstekend is beschreven door met name mijn collega de heer Parish.
Ik heb geen tijd om dat allemaal te herhalen of daar nog iets aan toe te voegen, maar omdat niemand meer durft te ontkennen dat de sterfte onder bijen de productie van ons fruit en onze groente, die afhankelijk is van bestuiving, in groot gevaar brengt, eisen we van de Commissie dat zij met meer vasthoudendheid en meer middelen in actie komt. Zij dient bij te dragen aan de analyse van de oorzaken van deze bijensterfte en er eindelijk toe over te gaan het onderzoek naar en de strijd tegen bijenziekten in het Europese veterinaire beleid op te nemen.
De Commissie dient maatregelen te bevorderen die nodig zijn om de risico’s van ontoereikende bestuiving te beperken en weg te nemen en een voldoende en gevarieerde voedselproductie ten behoeve van mens en dier te waarborgen. Zij dient in te zien dat de gezondheidscrisis in de bijenteelt even gevaarlijk is voor het voortbestaan van de mens als de financiële crisis voor de reële economie.
Ik zal hier geen cijfers noemen, behalve één: op wereldschaal wordt de waarde van de bestuiving van gewassen waarmee de mens zich voedt, geschat op 153 miljard euro. De oplossingen die wij aanbevelen, zijn veel minder duur dan de oplossingen die men voor de financiële crisis uit de kast heeft gehaald, en, zelfs als eindelijk de bestuivingspremie en de financiële steun voor in moeilijkheden verkerende bijentelers zouden worden ingevoerd om het voortbestaan van bijen in Europa veilig te stellen, zou dat slechts peanuts zijn in vergelijking met andere begrotingsonderdelen. Als u zonder enige controle een miljard naar Afrika stuurt – zoals u van plan bent te doen – om de honger te bestrijden, met alle rampzalige gevolgen van dien, moet u toch in staat zijn zo’n zestig miljoen euro te vinden om hier in Europa iets te doen wat de moeite waard is.
Mevrouw de Voorzitter, mag ik als rapporteur in deze zaak nog iets zeggen over de amendementen? Ik heb de spreektijd van de heer Parish nog niet opgebruikt…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Lulling bedanken voor de inzet die ze altijd heeft getoond om dit onderwerp, dat sommigen misschien minder belangrijk vinden, op de agenda van dit Parlement te krijgen, ook al is het al zo laat.
De bijenteelt is een agrarische activiteit met belangrijke economische effecten en gunstige effecten voor de plattelandsontwikkeling en het ecologisch evenwicht.
Mijn land kent ongeveer 27 000 producenten, die meer dan 2 300 000 bijenkorven beheren, waarmee Spanje de belangrijkste producent van honing in de Europese Unie is.
De Spaanse bijentelers worden echter geconfronteerd, zoals alle andere bijentelers, met problemen die voortvloeien uit de daling van de hoeveelheid stuifmeel en nectar, maar ook uit nieuwe plagen die de bijenvolken decimeren. De Commissie zou onderzoek moeten doen naar de oorzaak van deze ziekten en in dit verband vinden wij een begrotingsinspanning noodzakelijk.
Maar daar wil ik aan toevoegen dat de invoer − ik heb het over de invoer van honing − aan dezelfde eisen moet voldoen als onze eigen producten en de consument volledige garanties moet bieden. In dit verband is een goede etikettering van onze producten van essentieel belang en op dit gebied heeft de Commissie belangrijk werk te doen.
We moeten een hoog niveau handhaven, zowel wat betreft de frequentie als wat betreft de controles bij de grenscontroleposten, om te waarborgen dat er geen bijenproducten met afvalstoffen uit derde landen de Europese Unie binnenkomen.
Voor veel landbouwers vormen de inkomsten uit de bijenteelt een aanvulling op hun bijna altijd beperkte inkomens. Bovendien zijn er veel vrouwen werkzaam in de bijenteelt. Honing neemt een belangrijke plaats in op kleine markten en braderieën en de bijentelers hebben veel werk gestoken in de diversificatie van hun producten, de etikettering, een betere hygiëne met meer gezondheidswaarborgen en het aanboren van nieuwe distributiekanalen.
Mijnheer de commissaris, we mogen eenvoudigweg niet toestaan dat deze inspanningen voor niets zijn geweest.
Francesco Ferrari, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, de bijenteelt is niet alleen een productieactiviteit die al eeuwenlang onderdeel uitmaakt van onze landbouwgeschiedenis. Tegenwoordig vormt de bijenteelt een van de systemen die van essentieel belang zijn voor het op peil houden van de productiviteit van bomen en gewassen, dankzij kruisbestuiving.
Ik wil er graag op wijzen dat 80 procent van de planten vruchten voortbrengen vanwege het stuifmeel dat wordt verspreid door bijen, die daarbij ook zorgen voor genetische variëteiten van zich voortplantende soorten. Het is duidelijk dat de bijenteeltsector en haar activiteiten op dit moment onvervangbaar zijn en dat deze sector als enige een manier biedt om, wat de biodiversiteit betreft, in de goede richting te blijven gaan. De producten die afkomstig zijn van bijenkorven moeten steeds vaker concurreren op de wereldmarkt onder weinig transparante mededingingsvoorwaarden en door de massale import van producten, ook van buiten de EU, die niet gewaarborgd zijn. Er kan niet altijd worden ingestaan voor de kwaliteit van deze producten, gedeeltelijk omdat pesticiden verboden zijn binnen de EU, maar daarbuiten nog wel worden gebruikt. Daarom moet er worden overgegaan op etikettering en moet er op het etiket worden vermeld waar het product vandaan komt.
Ik denk dat het ook belangrijk is om te wijzen op de ernstige gevolgen die de bijenteelt ondervindt van varroase, waardoor 50 procent van de Europese bijenteeltsector werd vernietigd. Ik vraag de Commissie nog meer te doen op het gebied van wetenschappelijk onderzoek, om een manier te vinden om deze ernstige bijenziekte het hoofd te bieden, door alle fytosanitaire behandelingen tijdens de bloeiperiode te verbieden.
Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de natuurlijke rijkdommen slinken voor onze ogen. De een na de andere soort sterft uit, gedecimeerd door parasieten, ziekten, de chemische middelen en het onverantwoord optreden van de mens. In veel gebieden leidt dit tot een verstoring van het biologisch evenwicht en tot ernstige onomkeerbare verliezen.
We zien met lede ogen aan hoe bijen massaal sterven. Het wordt stil in de een na de andere bijenstal en samen met de bijen sterven talrijke plantensoorten uit die afhankelijk zijn van bestuiving. Niet minder dan 84 procent van alle in Europa geteelde gewassen zijn afhankelijk van het welzijn van de bijenteelt. De bijen bepalen dus in grote mate hoe rijkelijk onze tafels van voedsel voorzien zijn.
De bijen worden momenteel geveld door ziekten en plagen die de imkers zelf de baas niet kunnen. Er zijn aanvullende middelen nodig om deze te bestrijden en te bestuderen. De imkers alleen zijn niet in staat om hun markt te beschermen en ervoor te zorgen dat de productie betaalbaar blijft. Daarom moet onze interne markt beschermd worden tegen de toevloed van honing van lagere kwaliteit, die vaak niet aan de gezondheidsvoorschriften voldoet en afkomstig is uit derde landen. De imkers dienen ook steun te krijgen in de vorm van subsidies of goedkopere suiker, en promotiecampagnes op grote schaal.
Kort samengevat is het hoog tijd dat we zelf beginnen te werken als bijen. Als imker kan ik alleen maar hopen dat de Europese Commissie zichzelf het voorbeeld van de bijen voorhoudt en geen vijftien jaar wacht met het volgende zinnige programma, dat mevrouw Lulling zo intensief heeft proberen te promoten.
Alyn Smith, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil ook mijn waardering uitspreken voor mevrouw Lulling, die op zijn minst vasthoudend is geweest in het bevorderen en ter sprake brengen van deze kwestie in het Parlement. Commissaris, ik wil ook u bedanken voor de indrukwekkende lijst van activiteiten die de Commissie met betrekking tot deze ernstige zaak onderneemt en ik denk dat we zeker ook streven naar meer financiering en coördinatie. Het risico bestaat dat verschillende onderdelen van de instellingen een heleboel goed werk verrichten, maar dat niet per definitie combineren. Ik denk dat dit debat daar wat licht op zou kunnen werpen.
Het is een ernstige kwestie. Vroeger namen de mijnwerkers kanaries mee de mijnen in om hen te waarschuwen voor giftige gassen. Ze waarschuwden voor giftige gassen door dood te gaan. Dat was slecht nieuws voor de kanaries, maar goed nieuws voor de mijnwerkers. Wij zijn bang dat de bijen van Europa ons in wezen dezelfde dienst bewijzen. Een derde van het voedsel in de EU – een op de drie happen die we nemen – kan worden gekoppeld aan bijenbestuiving.
Er is een rampzalige terugloop in het aantal bijen en daar moeten we op Europees niveau wat aan doen. Wetenschappers zijn het erover eens dat het aantal terugloopt. We hebben al gehoord hoe ernstig het is, maar waardoor het komt is minder duidelijk. Komt het door het gebruik van pesticiden? Zijn het de klimatologische omstandigheden? Zijn het parasieten en mijten en andere ziekten, waarop we misschien geen invloed hebben?
Commissaris, ik wil u ook in het bijzonder wijzen op de Bumblebee Conservation Trust aan de Universiteit van Stirling in Schotland, die baanbrekend werk heeft verricht op dit gebied. Europa heeft genoeg expertise. Wat we moeten doen, is die bij elkaar brengen. Ik denk dat er in de tekst die voor ons ligt een aantal concrete acties worden vermeld die ons op de goede weg kunnen helpen – in het bijzonder braakliggende velden met voor bijen interessante bloemen, biodiversiteitszones, zelfs langs wegen en braakliggende land, onderzoek naar pesticiden, oppervlaktewater en overwegen van hulp.
Zoals al eerder is gezegd: als we een miljard euro kunnen vinden voor Afrikaanse ontwikkeling, denk ik dat we ook wel geld moeten kunnen vinden om ons eigen onderzoek te financieren. Het wordt tijd dat we actie van de EU zien op dit gebied en dat – als ik zo vrij mag zijn – houdt in een samenhangend plan B, want plan A, het gemeenschappelijk Europees landbouwbeleid, heeft de bijen van Europa in de steek gelaten. Ik denk dat we de maatregelen die al worden genomen, beter op elkaar moeten afstemmen om deze situatie te verbeteren.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, de bijentelers en bijen ondervinden momenteel enorme problemen en hebben hulp nodig. We merken een drastische daling in het aantal bijenvolken, niet alleen in Europa maar over heel de wereld. Helaas daalt bovendien de rentabiliteit en de interesse van jonge mensen voor dit beroep. Wij moeten op een aantal punten zo snel mogelijk in actie komen.
Ten eerste moet er uitgebreider onderzoek verricht worden naar de parasieten, ziekten en virussen die deze vlijtige insecten decimeren. Ten tweede dient de honing die geïmporteerd wordt uit derde landen te worden getest. Alle producten moeten aan de kwaliteitsvereisten voldoen. Bovendien dient het etiket informatie te verschaffen over de plaats van oorsprong van de honing. Ten derde moet er een informatiecampagne worden voorbereid over de bevorderlijke invloed van bijen op het milieu en die van honing en andere bijenproducten op de menselijke gezondheid.
Gezien de schaal van het probleem moeten we overwegen om de met uitsterven bedreigde bijenstallen financieel te steunen. De imkergemeenschap bedingt de aankoop van goedkopere suiker, die kan aangewend worden als voer voor de bijen. Er zou overwogen kunnen worden om een speciaal subsidiëringsysteem in te voeren voor de bijensector gezien haar buitengewoon gunstige invloed op de natuur.
Janusz Wojciechowski (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Lulling feliciteren en bedanken voor haar onvermoeibare en gepassioneerde interesse voor de belangen van de Europese bijenteelt. Het is een goede zaak dat we hierover discussiëren, want de imkers in Europa en over heel de wereld zijn verontrust en bezorgd over de bijensterfte.
Het blijft wachten op de bevindingen van de onderzoeken naar de oorzaak van dit probleem. Een van de door wetenschappers geopperde mogelijke oorzaken is de impact van de biotechnologie, en meer bepaald de teelt van genetisch gemodificeerde gewassen die een negatieve invloed kunnen hebben op het functioneren van de bijen.
Ik zou daarom de volgende vraag willen stellen aan de Europese Commissie, die beslist of er nog meer genetisch gemodificeerde gewassen worden toegelaten in de Europese Unie: wat zijn de resultaten van de onderzoeken en hoe wordt het probleem van de impact van ggo’s op de gesteldheid van de bijen in Europa gezien?
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil om te beginnen Astrid feliciteren met haar werk aan deze kwestie. Voor zover ik weet, wijst zij ons al vrij lang op de situatie met betrekking tot de bijen, dus ik ben blij dat deze resolutie die is ingediend door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling het Parlement de gelegenheid heeft gegeven om te debatteren over het probleem waarmee de bijensector te maken heeft.
Deze kwestie heeft een heleboel aandacht en publiciteit gekregen, mogelijk omdat het een vrij nieuw onderwerp is, maar we weten allemaal dat de problemen waarmee we te maken hebben in werkelijkheid heel serieus zijn en verwoestende gevolgen zouden kunnen hebben.
Ik weet zeker dat ik niemand hoef uit te leggen hoe belangrijk bijen zijn – en dat is hier vanavond ook al gezegd – niet alleen voor de productie van belangrijke nevenproducten als was en honing, maar ook vanwege de rol die zij spelen bij de bestuiving en het gezond houden van ecosystemen.
Ik kom uit het graafschap Armagh in Noord-Ierland, dat op het eiland bekend staat als ‘Orchard County’ (boomgaardengraafschap), waar bijen onmisbaar zijn voor het bestuiven van de appels, en ik kan zeggen dat de gevolgen in dat gebied al merkbaar zijn. De Commissie moet dus dringend meer onderzoek laten uitvoeren naar wat precies de oorzaak is van deze scherpe afname van de bijenpopulatie en hier hopelijk oplossingen voor vinden. De situatie wordt er alleen maar slechter op als we geen manier vinden om de gezondheid van de bijen te verbeteren, de bijensterfte te verminderen en het sterven en verdwijnen van bijenvolken te stoppen. Dit is een bron van grote zorg voor alle betrokkenen, niet alleen in heel Europa, maar zelfs in de Verenigde Staten en verder.
Ik heb onlangs een imkercongres toegesproken in mijn regio van Noord-Ierland en toen ik die ochtend naar de vele bijdragen luisterde, werd mij des te duidelijker hoe bezorgd de imkers zijn over het verlies van hun bijen, met name in de winterperiode. We hebben extra geld nodig voor meer O&O om de reden voor deze ramp voor de imkers te achterhalen. Als we iets verkeerd doen, moeten we daar snel achterkomen. Zijn het pesticiden, of is het iets anders? Er zijn heel veel theorieën en er wordt veel gespeculeerd, maar de waarheid is dat we het antwoord niet weten en er is extra steun nodig om dat te vinden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, we weten hoe belangrijk bijen zijn. Iedereen heeft het daarover gehad. Maar een onderwerp dat niet ter sprake is geweest in het debat is de realiteit van een aanzienlijke handel in commerciële hommels. Er is letterlijk vrij verkeer van bijen in de hele wereld en voor zover ik weet is er weinig regelgeving voor de verplaatsing van bijen, terwijl die er wel zou moeten zijn. We doen dat voor andere categorieën levende wezens en voor vee en we weten dat het werkt als het gaat om ziektebeheersing. Door de verplaatsing van bijen kan de varroamijt worden ingevoerd, zoals is gebeurd in Ierland. Nu is er het probleem van de kleine kastkever, die ellende veroorzaakt voor bijentelers.
We hebben dus een enorm probleem, waarvoor we geen oplossing weten. Er zijn minstens een half dozijn redenen waarom deze dingen kunnen gebeuren, dus onderzoek is absoluut noodzakelijk. We moeten dat onderzoek in de hele Europese Unie coördineren om antwoorden te vinden. We moeten ook de kwestie van de bijentelers zelf aanpakken, want dit lijkt een vergrijzende groep te zijn en we hebben er meer van nodig, niet minder.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, als mevrouw Lulling lang genoeg blijft, wil ik haar met alle plezier feliciteren met haar niet-aflatende belangstelling en steun voor de bijenhouderij in het Europees Parlement.
De afname van de bijenpopulaties en de angstaanjagende gevolgen daarvan voor de bestuiving van planten en de biodiversiteit in het algemeen verdienen onze volledige aandacht en we moeten steun verlenen aan onderzoek en samenwerken met wetenschappers in de hele wereld om te proberen de oorzaken te achterhalen. Parasitaire infecties, klimaatverandering, pesticiden: in dit stadium kunnen we alleen speculeren.
25 procent van ons voedsel is rechtstreeks afhankelijk van bijen, nog afgezien van hun bijdrage aan de instandhouding van onze graslanden. In Ierland is helaas ons enige onderzoekscentrum op dit gebied, in Clonroche in het graafschap Wexford, enige jaren gelegen gesloten door de Ierse regering. Ik weet dus niet zeker of Ierland een bijdrage kan leveren; we hebben de wetenschappers en de kennis, maar we hebben in elk geval niet de steun van de regering. Ik hoor graag van de Commissie hoe Europa en de Europese Unie een bijdrage kunnen leveren aan het onderzoek dat we tot nu toe doen op dit gebied.
Astrid Lulling (PPE-DE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, omdat de heer Parish weg moest, heeft hij mij gevraagd ons standpunt weer te geven ten aanzien van de amendementen die ons op het laatste ogenblik hebben bereikt.
De Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft de resolutie met alle amendementen, die ik allemaal in aanmerking heb genomen, met algemene stemmen goedgekeurd. Maar de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie, die niet heeft uitgeblonken door bijzondere bijdragen tijdens de behandeling van de resolutie, doet op het laatste moment een poging haar blazoen wat op te poetsen door vier amendementen voor te stellen, die niet alleen geen enkel nieuw element bevatten, maar bovendien de tekst, die nu een goed samenhangend en leesbaar geheel is, onnodig gecompliceerd maken.
Amendement 1 vloeit voort uit een fout in de Duitse vertaling, omdat wat de heer Graefe zu Baringdorf voorstelt, precies hetzelfde is als wat ik heb voorgesteld, maar, zoals gezegd, de Duitse vertaling van mijn overweging is inadequaat.
Amendement 2 is een open deur, amendement 3 is onbegrijpelijk en amendement 4 is een overbodige herhaling van paragraaf 8, die duidelijk vraagt om een intensivering van het onderzoek naar de effecten van pesticiden op de bijensterfte, en die verder stelt dat het toelaten van deze producten dient af te hangen van dat onderzoek, hetgeen reeds het geval is.
Ik stel daarom voor deze amendementen te verwerpen, omdat ze niets toevoegen, en alleen maar afbreuk doen aan een tekst die duidelijk is en correct is verwoord. Ik sta op een goede formulering, omdat deze resolutie zeer belangrijk is, en we willen dat zij correct is verwoord, daarom willen we deze amendementen verwerpen.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, het debat in het Europees Parlement over de bijenteelt kon bij de bijentelers op grote interesse rekenen. Als bijenteler heb ik in Puławy bijentelers ontmoet die vanuit heel Polen naar daar waren gereisd. Ze verzochten me om de Europese Commissie één vraag te stellen en om een concreet antwoord te vragen, namelijk: Waarop kunnen de bijentelers de komende jaren concreet rekenen?
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik vind echt dat dit een zeer vruchtbare discussie was met veel ideeën, niet alleen voor mijn collega, maar ook voor de diensten van het Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling en voor mijn diensten en anderen. Naast het Directoraat-generaal Landbouw en plattelandsontwikkeling werken er nog veel directoraten-generaal aan de kwestie die we vandaag bespreken: DG Gezondheid, DG Onderzoek en DG Milieu. Het is echt een multidisciplinair onderwerp. Als we het hebben over hoeveel geld hier daadwerkelijk voor wordt uitgetrokken, moeten we naar mijn mening ook naar verschillende andere gebieden kijken.
Ik zal eerst ingaan op veel van uw vragen over wat we doen, wat er op de planning staat en wat we bedoelen als we het hebben over onderzoek in de bijensector. Het zesde kaderprogramma bevatte een specifiek gericht onderzoeksproject op het gebied van prioriteit voor voedselkwaliteit en -veiligheid met de naam “Bijen in Europa en duurzame honingproductie” (BEE SHOP). Hiervoor kwamen negen Europese onderzoeksgroepen op het gebied van honingbijen samen, die waren gespecialiseerd in honingkwaliteit, pathologie, genetica en gedrag. Vergis u niet: KP6-projecten zijn de projecten die al lopen; KP7-projecten beginnen nu pas.
Daarnaast heeft de specifieke ondersteuningsactie “Bijenonderzoek en -virologie in Europa” (BRAVE) de organisatie van twee grote multidisciplinaire conferenties mogelijk gemaakt, waarbij deskundigen betrokken zijn die werkzaam zijn in fundamenteel en toegepast onderzoek naar bijen – deskundigen op het gebied van virologie, diagnose, immunologie en epidemiologie – en in de internationale handel, beleidsvorming en ziekterisicobeoordeling. Op 3 september van dit jaar is er een uitnodiging tot het indienen van voorstellen gepubliceerd met als thema’s biotechnologie in de voedselteelt en visserij, de signalering van dreigende schadelijke organismen en ziekten bij honingbijen en de terugkeer van pathogenen, gericht op het duiden van de intrinsieke mechanismen en redenen voor de toegenomen sterfte onder honingbijen. Het is dus nauw verbonden met dit onderwerp en veel van uw vragen.
Er zal ook rekening worden gehouden met de milieuaspecten, waaronder chronische blootstelling aan pesticiden. Het geïntegreerde project ALARM, gericht op de beoordeling van grootschalige milieurisico’s voor de biodiversiteit, wordt ook gefinancierd binnen het zesde kaderprogramma en bevat een module over het verlies van bestuivers. ALARM zal methoden en protocollen voor de beoordeling van grootschalige milieurisico’s ontwikkelen en testen teneinde directe en indirecte negatieve effecten voor de mens te minimaliseren. Het onderzoek zal zich richten op de beoordeling en op veranderingen in de structuur op het gebied van biodiversiteit, functie en dynamiek van ecosystemen. Hierbij worden in het bijzonder risico’s onder de loep genomen die het gevolg zijn van klimaatverandering, chemische stoffen in het milieu, biologische invasies en verlies van bestuivers in de context van de huidige en toekomstige verbetering van het Europese landgebruik. Dit zijn allemaal lopende initiatieven.
Eén ding dat ik wil onderstrepen – aangezien dit ook is benadrukt door uw collega – is dat Europa geen gebrek heeft aan expertise. Ik denk dat we dat moeten beseffen en ook eerlijk moeten zijn. Op het niveau van de Europese Unie hebben we te maken met 5 procent – ik herhaal: 5 procent – van het overheidsgeld dat in de Europese Unie aan onderzoek wordt besteed. Het is dus van het grootste belang dat we onze krachten bundelen en zo veel doen als praktisch haalbaar is. De oprichting van de Europese onderzoeksruimte, waar ik volledig achter sta, is precies gebaseerd op dat idee – dat we allemaal van elkaar weten wat we aan het doen zijn en de wetenschappelijke deskundigheid die we al hebben in Europa samenvoegen. Dat is zeker een element dat ontbreekt in het Europa van vandaag.
Ik zal ervoor zorgen dat de commissaris die verantwoordelijk is voor onderzoek uw verzoeken tot verder onderzoek hoort – dat ben ik zelf, maar ik ben hier vandaag in een andere functie. Nog iets wat ik graag wil noemen – omdat dat misschien niet helemaal duidelijk was in mijn inleiding – is de volledige evaluatie van de bijensterfte en het toezicht op bijen in Europa door de EFSA. Dit is gepubliceerd op 11 augustus 2008, dus het is nog nieuw. Het is precies de analyse van het programma die u zoekt en ik denk dat het belangrijk is dat we allemaal kijken naar wat er voor ons ligt.
Ik moet ook reageren op de collega die een vraag stelde over ggo-gewassen. Het enige ggo-gewas dat op dit moment wordt geteeld in de Europese Unie is bt-maïs MON 810. Bt-maïs en bt-toxine in het algemeen zijn uitgebreid geanalyseerd met betrekking tot de mogelijke effecten voor de gezondheid van bijen. Dwangvoedingsproeven, waarbij gezonde bijen worden blootgesteld aan hoge doses bt-toxine, hebben geen enkel negatief effect aangetoond. In het algemeen toont de grote meerderheid van de studies aan dat een dieet van pollen van bt-maïs geen invloed heeft op bijen. Ik kan daaraan toevoegen dat de recentelijk geconstateerde massale sterfte onder bijen in Noord-Amerika en in Europa, ook wel ‘colony collapse disorder’ (CCD) genoemd, geen verband lijkt te houden met het gebruik van ggo-gewassen, aangezien deze sterfte ook wordt gemeld in gebieden waar geen ggo-gewassen worden geteeld. De bijensterfte in Zuid-Duitsland is bijvoorbeeld duidelijk toegeschreven aan vergiftiging met de pesticide Poncho Pro. Hij heeft ook een Latijnse naam, maar die is zo moeilijk dat ik hem liever niet hardop lees.
Samenvattend kan ik zeggen dat de Commissie haar acties zeker zal voortzetten en versterken. Deze zullen de bijentelers helpen de huidige moeilijkheden het hoofd te bieden en hen aanmoedigen hun activiteit voort te zetten. Ik hoop ook dat ze nieuwe mensen zullen aanmoedigen te kiezen voor dit beroep, aangezien deze activiteit een zeer belangrijke rol speelt, niet alleen voor de biodiversiteit in de EU, maar ook in economisch opzicht.
Met betrekking tot de rechtstreekse verantwoordelijkheden van mijn collega commissaris Fischer Boel kan ik zeggen dat zij ervoor zal blijven zorgen dat de nationale programma’s voor de bijenhouderij zo efficiënt mogelijk worden gebruikt. Het is echter in eerste instantie aan de lidstaten om hun budgetten op de juiste wijze uit te geven. We hebben op dit moment 26,3 miljoen euro aan Europees geld per jaar. Dat wordt verdubbeld als we het geld van de lidstaten erbij optellen – maar dat maken we niet op. We geven 80 procent van dat geld uit. De lidstaten geven niet al het geld uit dat ze tot hun beschikking hebben.
Tot slot: de beste manier om de sector een toekomst te garanderen is de consumptie van honing uit de EU stimuleren. Sinds 2004 staat honing op de lijst van producten die in aanmerking komen voor promotie op de interne markt en er zijn verschillende programma’s geaccepteerd.
Mijn antwoord was wat langer omdat ik aan u duidelijk wilde maken dat we al deze acties serieus nemen en dat u erop kunt rekenen dat wij dat blijven doen – zeker ook op mijn gebied. Bedankt voor uw aandacht en dat u zo lang bent gebleven.
De Voorzitter. - Tot besluit van het debat is er een ontwerpresolutie ingediend door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, overeenkomstig artikel 108, lid 5, van het Reglement(1).
Het debat is gesloten.
De stemming vindt donderdag 20 november 2008 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Filip Kaczmarek (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Bijen zijn belangrijk voor veel verschillende culturen op veel verschillende plaatsen in de wereld. Hun universaliteit is niet toevallig. De bijenteelt vormt een belangrijk element van de economie sinds de prehistorie, in de tijden dus van voor de schriftelijke overlevering. In Spanje werd er al 6 000 jaar geleden honing verzameld.
Vandaag de dag zou de inspanning van de bijen en de bijentelers verloren kunnen gaan door verschijnselen die het milieu en indirect ook de mens treffen. In Europa wonen er nog steeds mensen die leven van hun werk en dat van de bijen. Die mensen verkopen honing die ze zelf hebben geproduceerd. We zouden daar blij om moeten zijn. Er worden eveneens pogingen ondernomen om terug te keren naar de traditionele bosbijenteelt. In Polen worden deze pogingen ook ondersteund door bijentelers uit Basjkirostan omdat er in Polen niemand meer was die zich de oude technieken nog kon herinneren. De bijenteelt heeft een culturele, maatschappelijke en economische betekenis. Precies daarom zouden we de Europese bijenteelt moeten beschermen. Helaas zijn er heel wat zaken waartegen deze specifieke activiteit dient te worden beschermd:
economische bedreigingen, zoals bijvoorbeeld de oneerlijke concurrentie uit derde landen, bedreigingen voor de gezondheid van de bijen en biologische bedreigingen, zoals ziekten, parasieten, milieuvervuiling of ondoordachte toepassing van pesticiden. De Europese Commissie en de lidstaten dienen steun te bieden aan de bijensector die met al die ernstige problemen te kampen heeft. Voor de bijentelers zou het wel eens heel moeilijk kunnen worden om op eigen kracht de biodiversiteit te redden, waarvan de rijkdom mede door de bijen wordt geleverd.