Index 
Volledig verslag van de vergaderingen
PDF 1699k
Donderdag 18 december 2008 - Straatsburg Uitgave PB
1. Opening van de vergadering
 2. Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen – Verslagleggingsvoorschriften voor middelgrote ondernemingen (debat)
 3. Europese authentieke akte – E-justitie – Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (debat)
 4. Welkomstwoord
 5. Samenstelling fracties: zie notulen
 6. Stemmingen
  6.1. Wijziging van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en goed financieel beheer (A6-0509/2008, Jo Leinen) (stemming)
  6.2. Wijziging van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (A6-0504/2008, Reimer Böge) (stemming)
  6.3. Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (A6-0474/2008, Reimer Böge) (stemming)
  6.4. Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument (A6-0493/2008, Reimer Böge) (stemming)
  6.5. Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 (A6-0481/2008, Kyösti Virrankoski) (stemming)
  6.6. Begroting 2009, gewijzigd door de Raad (stemming)
  6.7. Ontwerp van algemene begroting 2009, gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (A6-0486/2008, Jutta Haug/Janusz Lewandowski) (stemming)
  6.8. Verdrag over mobiel materieel en protocol betreffende luchtvaartmaterieel (A6-0506/2008, Georgios Papastamkos) (stemming)
  6.9. Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (A6-0463/2008, Monica Maria Iacob-Ridzi) (stemming)
  6.10. Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" (A6-0455/2008, Ljudmila Novak) (stemming)
  6.11. Veiligheid van speelgoed (A6-0441/2008, Marianne Thyssen) (stemming)
  6.12. Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (A6-0438/2008, Jan Andersson) (stemming)
  6.13. Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (A6-0424/2008, Thomas Mann) (stemming)
  6.14. Effectentransacties en financiëlezekerheidsovereenkomsten (A6-0480/2008, Piia-Noora Kauppi) (stemming)
  6.15. Depositogarantiestelsels: dekking en uitbetalingstermijn (A6-0494/2008, Christian Ehler) (stemming)
  6.16. Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (A6-0462/2008, Ieke van den Burg) (stemming)
  6.17. Aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening (stemming)
  6.18. Evaluatie en toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en van het grensbewakingssysteem Eurosur (A6-0437/2008, Javier Moreno Sánchez) (stemming)
  6.19. De impact van namaak op de internationale handel (A6-0447/2008, Gianluca Susta) (stemming)
  6.20. Verslagleggingsvoorschriften voor middelgrote ondernemingen (stemming)
  6.21. Europese authentieke akte (A6-0451/2008, Manuel Medina Ortega) (stemming)
  6.22. E-justitie (A6-0467/2008, Diana Wallis) (stemming)
  6.23. Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (A6-0460/2008, Antonio López-Istúriz White) (stemming)
  6.24. Ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in postconflictsituaties (A6-0445/2008, Nirj Deva) (stemming)
 7. Samenstelling Parlement: zie notulen
 8. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
 9. Stemverklaringen
 10. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen
 11. Ingekomen stukken: zie notulen
 12. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
 13. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)
  13.1. Zimbabwe
  13.2. Nicaragua
  13.3. Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja
 14. Stemmingen
  14.1. Zimbabwe (stemming)
  14.2. Nicaragua (stemming)
  14.3. Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja (stemming)
 15. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
 16. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen
 17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het reglement)
 18. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
 19. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
 20. Onderbreking van de zitting
 BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)


  

VOORZITTER: ADAM BIELAN
Ondervoorzitter

 
1. Opening van de vergadering
Video van de redevoeringen
  

(De vergadering wordt om 9.05 geopend)

 

2. Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen – Verslagleggingsvoorschriften voor middelgrote ondernemingen (debat)
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag van mevrouw van den Burg, namens de Commissie juridische zaken, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (COM(2008)0195 – C6-0173/2008 – 2008/0084(COD)) (A6-0462/2008) en

- de verklaring van de Commissie inzake de boekhoudkundige verplichtingen van middelgrote ondernemingen.

 
  
MPphoto
 

  Ieke van den Burg, Rapporteur. − Voorzitter, mijn excuses voor de vertraging. Het zijn moeilijke tijden voor het midden- en kleinbedrijf. De crisis treft niet alleen banken en beursgenoteerde bedrijven, maar de hele economie en laat ook de banenmotor van het mkb haperen. Vanuit ons Europese werk is het dus goed om die sector een hart onder de riem te steken.

Dat doen we door een serie maatregelen die afgelopen zomer onder de noemer small business act zijn gepresenteerd; met een aantal voorstellen uit die reeks ben ik volop bezig. Het statuut voor een Europese BV, meer mogelijkheden voor microkrediet en het structureel maken van de optie voor een laag btw-tarief voor dienstverleners die zich richten op de lokale markt van dienstverlening aan particulieren.

Een heel belangrijk zorgpunt voor kleinere bedrijven is de administratieve lastendruk. Het merendeel van die druk komt van nationale en decentrale overheden, maar voorzover Europese regelgeving daarbij een rol speelt, zijn we actief aan de slag gegaan met het opschonen en verlichten van die druk. Zo ook met dit dossier. De vereenvoudiging van de informatieverplichtingen en de beide richtlijnen dienaangaande, die 25 en 30 jaar oud zijn en al verschillende malen zijn aangepast, worden nu in een zogenaamde fast track-procedure opgeschoond en versimpeld.

Deze maatregelen zijn echter maar een klein stapje in de richting van verlichting van de lastendruk. Er is veel meer nodig. Ons ongeduld daarover hebben we in de Commissie juridische zaken van dit Parlement uitdrukkelijk tot uiting gebracht; we hebben dan ook samen met dit wetgevend dossier een resolutie ingediend om de Commissie ertoe aan te manen spoed te zetten achter met een veel grondiger herziening van de regelgeving voor het midden- en kleinbedrijf. De Commissie was daar overigens al mee bezig; het is de bedoeling om daarbij ook tot een grotere harmonisatie van de Europese regels voor het midden- en kleinbedrijf te komen.

Eerder hebben wij ook een discussie en een verslag van de heer Radwan gehad in de Commissie economische en monetaire zaken, waarin we uitdrukkelijk hebben gezegd dat niet de internationale accounting standards board, die ook bezig was met een IFRS voor het midden- en kleinbedrijf, de route zou moeten zijn, maar dat we zelf Europees op basis van de reeds bestaande wetgeving tot een verdere harmonisatie zouden moeten komen.

In de discussie is van de kant van de heer Lehne vooral, die schaduwrapporteur voor dit verslag was, ingebracht om de lidstaten nu al een optie te geven om de micro entities, de echt kleinere bedrijven, nu al uit te zonderen van deze Europese regelgeving. Ik denk dat dat een noodmaatregel is, die weliswaar is voorgesteld door de Stoiber-groep, maar die op de lange duur niet de fundamentele versimpeling oplevert, omdat die de lidstaten alleen maar een optie geeft en aldus toch tot grote verschillen in de lidstaten zal leiden.

Dus de uiteindelijke doelstelling en optie zou moeten zijn om tot een zo verregaande harmonisatie te komen dat ook de bedrijven die onder de grens van micro-entiteiten zitten, eenzelfde systeem hebben en een heel simpel systeem. Bij dat simpele systeem zou ikzelf nog eens willen wijzen op de mogelijkheden van het zogenaamde XBRL – dat is een systeem waar het invoeren van data voor verschillende instanties op een hele simpele manier kan gebeuren en waar verschillende instanties van diezelfde gegevens gebruik kunnen maken, zodat het ook veel makkelijker en simpeler wordt voor bedrijven om dat soort informatie aan te leveren en die informatie is dan bruikbaar op een heleboel verschillende manieren.

Kortom, ook over het verzet dat in de accountantwereld heerst tegen het uitzonderen van die micro-entiteiten, moeten we de komende tijd een goede discussie voeren. De Commissie moet met voorstellen komen. Dan moeten we inderdaad bekijken wat de beste methode is voor middelgrote bedrijven, maar ook voor die echt heel kleine bedrijven, ten einde te zorgen voor transparantie en een goed systeem van boekhouden waarmee ze een aantal dingen kunnen doen zonder ze met enorme administratieve lasten te belasten.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Voorzitter, dames en heren, mevrouw van den Burg, het Europees Parlement spreekt zich vandaag uit over een voorstel voor vereenvoudiging. Dit voorstel is het eerste van drie ontwerpwetgevingsresoluties op het terrein van de financiële verslaglegging. Het heeft tot doel het ondernemersklimaat op Europees niveau te vereenvoudigen, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen.

Dit eerste voorstel is daar een goed vertrekpunt voor. Dit is een goede gelegenheid wetgevers, belanghebbenden en de Commissie om hun standpunten uit te wisselen en om te bespreken welke elementen moeten worden opgenomen in de twee andere voorstellen die nog volgen.

Zoals enkele weken geleden aangekondigd in het Europees economisch herstelplan, is het volgende voorstel gericht op de verlichting van de administratieve lasten van de allerkleinste ondernemingen, die in Europa het grootst in getal zijn.

In de loop van het eerste kwartaal van 2009 zal de Commissie een voorstel indienen om deze micro-ondernemingen uit te zonderen van de verplichting om een jaarrekening op te stellen. Ik wil onderstrepen dat het voorstel van de Commissie uitsluitend tot vermindering van de administratieve lasten kan leiden indien de lidstaten bereid zijn gebruik te maken van deze optie, want het is niet meer dan een optie.

Externe deskundigen hebben ingeschat dat deze maatregel besparingen tot 5,8 miljard euro per jaar kan opleveren. Maar deze besparingen kunnen alleen gerealiseerd worden als alle lidstaten deze uitzonderingsmogelijkheid in de praktijk gaan toepassen en geen nieuwe regels invoeren die onnodig belastend zijn.

Het tweede initiatief dat ik eind september heb aangekondigd is de herziening van de vierde en zevende vennootschapsrichtlijn. Inmiddels is een begin gemaakt met de eerste technische voorbereidingen daarvan. In de loop van het eerste kwartaal van 2009 zal er een openbare raadpleging plaatsvinden om te onderzoeken hoe deze herziening er moet gaan uitzien.

Velen van u zullen blij zijn te horen dat met de aanbevelingen van de groep op hoog niveau onder voorzitterschap van de heer Stoiber zoveel mogelijk rekening zal worden gehouden.

Om terug te komen op het onderhavige voorstel, waarop een versnelde procedure is toegepast: we zijn erg verheugd dat dit initiatief dankzij de samenwerking tussen de instellingen binnen zo korte tijd behandeld kan worden.

Ik nodig u uit, vandaag voor de uitkomsten van deze procedure te stemmen en ik dank u voor uw aandacht.

 
  
MPphoto
 

  Kristian Vigenin, rapporteur voor advies van de Commissie economische en monetaire zaken.(BG) Mijnheer de commissaris, wij zijn van oordeel dat de voorstellen met betrekking tot dit wetgevingsinitiatief niet ambitieus genoeg zijn. De Commissie economische zaken roept de Europese Commissie en u persoonlijk op om op dit vlak een actiever beleid te voeren.

Ik zie intussen wel in dat wat u ons verteld hebt een belangrijke stap vertegenwoordigt. We verwachten echter wat meer actieve maatregelen van de zijde van de Commissie. Het Europees Parlement zal zulke maatregelen beslist steunen. De situatie voor kleine en middelgrote ondernemingen is immers heel ernstig, zeker in de context van de huidige financiële crisis.

Als rapporteur voor de Commissie economische en monetaire zaken wil ik u graag verzekeren dat we het initiatief van de Commissie om de bureaucratische lasten voor middelgrote ondernemingen te verlichten van ganser harte steunen. Ook wij vinden dit heel belangrijk. Daarom hebben we onze steun uitgesproken voor een snellere procedure. Dat voorstel zullen we vandaag steunen. Wij verwachten dat de maatregelen die u in de toekomst bereid bent te nemen, ook onze goedkeuring zullen wegdragen.

 
  
MPphoto
 

  Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, mijnheer de commissaris, beste collega's, onze fractie zal uiteraard voor het verslag van mevrouw van den Burg stemmen en ik feliciteer haar met haar werk, dat zoals altijd, zoals wij allen weten, erg goed is.

Ik wil er echter op wijzen dat kleine en middelgrote ondernemingen niet per se voorstander zijn van het afschaffen van de eisen op het gebied van de financiële verslaglegging. We hebben heel wat e-mails ontvangen met de strekking: "Vereenvoudiging is nuttig, maar pas op dat het niet averechts werkt". Ik zal dit nader toelichten. De eisen voor financiële verslaglegging moeten vereenvoudigd worden. Dat is ook de strekking van de ontwerpresolutie, waarin staat dat de Commissie ons zo snel mogelijk, maar in ieder geval uiterlijk eind 2009, een Europees kader voor financiële verslaggeving voor dient te leggen, dat is toegesneden op kleine en middelgrote ondernemingen. Maar dat wil nog niet zeggen dat de eisen volledig moeten worden geschrapt.

Waarom niet? Omdat het financieel jaarverslag voor een ondernemer allereerst een gelegenheid is om minstens één keer per jaar de balans op te maken. Het jaarverslag is ook erg nuttig als het gaat om kredietverlening tussen ondernemingen. Ook banken vragen hierom bij het verlenen van kredieten. Ook zijn er belastingtechnische verplichtingen. We moeten kleine ondernemers dus geen rad voor ogen draaien door hen voor te houden dat ze veel geld en tijd gaan besparen als ze geen boekhouding hoeven bij te houden. Dat kan rampzalige gevolgen hebben.

Wat nodig is, is een kader dat is aangepast aan kleine ondernemingen, waardoor deze verlost worden van overbodige en nutteloze verplichtingen. Maar, mijnheer de commissaris, de grootste versimpeling die we kunnen doorvoeren is denk ik om eindelijk de regel toe te passen dat informatie in elke lidstaat slechts één keer wordt gevraagd en dat ondernemingen niet steeds dezelfde overzichten en uitdraaien hoeven te leveren, met gegevens die de instanties al lang hebben.

Zó kunnen we ondernemers helpen: door te zorgen dat de regels voor de financiële verslaglegging erop zijn toegesneden om inzicht in de situatie van hun onderneming te bieden en dat ze verlost worden van volslagen zinloze administratieve rompslomp.

 
  
MPphoto
 

  Sharon Bowles, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met de vermindering van de lasten ingevolge financiële verslaglegging voor kleine en middelgrote ondernemingen. Kleinere ondernemingen zijn niet slechts verkleinde uitgaven van grote ondernemingen en daarom is sommige verslaglegging die aan grote ondernemingen opgelegd wordt, voor kleinere ondernemingen totaal niet relevant. Andere soorten verslaglegging doen een veel te groot beroep op de beschikbare hulpbronnen, ze passen niet bij de werkelijkheid van de enorme verscheidenheid aan kleine bedrijven die er in Europa zijn en dienen als gevolg daarvan niet het openbaar belang. Overbodige verslaglegging doet veel meer kwaad dan goed en daarom ben ik ben blij dat we er wat van kwijt zijn. Laten we hier vooral mee doorgaan!

Mijn fractie en ook andere fracties zijn het echter niet eens met dat deel van de definitieve versie van het verslag dat over concordantietabellen gaat. De Commissie wilde concordantietabellen over omzetting verplicht stellen, ook in deze kleine richtlijn, en wij zijn het daarmee eens. De Raad daarentegen vindt het een onnodige verplichting. Mijn reactie daarop is dat dat niet zo hoeft te zijn. We moeten er iets op vinden dat de omzetting van EU-wetgeving toegankelijk wordt. Het democratisch tekort is enorm groot. De lidstaten zijn verantwoordelijk, maar Europa krijgt de zwartepiet.

We zien hier wat overeenkomsten met de kritiek op het Verdrag van Lissabon, want het verslag is als los document onleesbaar. Het grote publiek zou echter veel meer moeten protesteren, want veel regeringen van lidstaten doen hun inwoners en ondernemingen dit telkens weer aan met hun omzettingen. We moeten duidelijk zijn. De huidige malaise is geen probleem van de EU, het is een probleem van de regeringen van de lidstaten en er moet een eind aan komen.

 
  
MPphoto
 

  Patrick Louis, namens de IND/DEM-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, beste collega's, de Commissie wil de administratieve lasten van ondernemingen verlichten, wat in principe een goed voornemen is. Maar telkens de kaasschaafmethode hanteren verandert fundamenteel niet veel aan de gegeven situatie: de overregulering, de vele verschillende niveaus waarop besluiten genomen worden, en de systematische belemmeringen die de Commissie tegelijkertijd steeds weer creëert en aan ondernemingen – grote én kleine – oplegt.

Er zijn momenteel slechts drie lidstaten die niet de noodzaak erkennen van publicatie van bedrijfsgegevens – vanaf de oprichting tot en met de opheffing van het bedrijf – en de Commissie geeft zelf toe dat een deel van de informatie verloren gaat. Dit verlies heeft vooral gevolgen voor diegenen die deze informatie het hardst nodig hebben: particulieren, KMO's en micro-ondernemingen uit de omgeving, en mensen die direct met de onderneming te maken hebben.

Door dit voorstel wordt overdraagbare informatie, dat wil zeggen informatie die voor iedereen eenvoudig toegankelijk is, vervangen door informatie die men maar moet zien te vinden en die op termijn alleen deskundigen die precies weten wat ze zoeken, nog weten te achterhalen. Wij kunnen dit voorstel niet echt steunen, omdat een verantwoordelijke wetgever zorgt dat dit soort economische informatie systematisch toegankelijk is voor alle burgers, consumenten en investeerders, zonder dat daar speciale inspanningen voor nodig zijn.

Daarnaast kan en zal dit voorstel nadelige gevolgen hebben voor de regionale bladen, die toch al een moeilijke tijd doormaken, omdat deze tot taak hebben gerechtelijke uitspraken en wetsinformatie te publiceren. Dit maakt soms 25 tot 50 procent van hun reclame-inkomsten uit. Deze dagbladen spelen een uiterst belangrijke economische en sociale rol. Zij moeten behouden worden, omdat daarmee hun rol in de plaatselijke gemeenschap behouden wordt. We zouden onze energie misschien beter in andere dossiers kunnen steken. Wij vinden dit dossier nog niet rijp.

 
  
MPphoto
 

  Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). (PL) Mijnheer de Voorzitter, de voornaamste doelstelling van ons ondernemingsbeleid is het scheppen van passende randvoorwaarden voor de oprichting en ontwikkeling van nieuwe ondernemingen. Om het economisch klimaat te verbeteren, moeten niet alleen de administratieve en juridische procedures worden vereenvoudigd, maar dienen ook maatregelen te worden genomen op het gebied van financiering, belastingen en zowel de sociale als de natuurlijke omgeving, aangezien al deze elementen een impact hebben op de werking van ondernemingen.

Uniforme regelgeving zou voor het gehele internationale bedrijfsleven aanzienlijke voordelen opleveren. Ten eerste zullen supranationale standaarden voor financiële verslaggeving de beoordeling en vergelijking van de financiële situatie van bedrijven in verschillende landen vergemakkelijken en bijgevolg het besluitvormingsproces over investeringen vereenvoudigen. Ten tweede zal de invoering van financiële verslaggeving op basis van algemeen erkende en aanvaarde boekhoudkundige beginselen ertoe leiden dat ondernemingen een bredere toegang krijgen tot kapitaal.

Kleine en middelgrote ondernemingen zijn vaak aan dezelfde regelgeving onderworpen als grotere bedrijven, maar hun specifieke behoeften op het gebied van financiële verslaggeving worden zelden geanalyseerd. Het is van belang dat we erop toezien dat de debatten zich niet alleen toespitsen op vereenvoudiging, maar ook op de verschillende impact die de standaarden voor jaarrekeningen op kleine en middelgrote ondernemingen en op grote beursgenoteerde bedrijven kunnen hebben. Het debat over het vraagstuk van de vereenvoudiging concentreert zich over het algemeen op de kosten. Het debat over de gevolgen van de boekhoudkundige vereisten gaat daarentegen nader in op de voordelen van financiële verslaggeving en op de behoeften van de individuele gebruikers.

Aan de invoering van vereenvoudigde regelgeving voor kleine en middelgrote ondernemingen is een aantal voordelen verbonden. Eerst en vooral levert de tenuitvoerlegging van universele standaarden zeker minder voordeel op voor kleine en middelgrote private ondernemingen dan voor grotere publieke ondernemingen. Dit leidt tot een wanverhouding tussen de kosten en de voordelen met het oog op de tenuitvoerlegging van de standaarden. Om tot een juiste kosten-batenverhouding te komen, is het beperken van de kosten onontbeerlijk. Ten tweede speelt de financiële verslaggeving geen belangrijke rol bij het nakomen van de informatieverplichtingen door de eigenaars van kleine en middelgrote ondernemingen, omdat zij rechtstreekse toegang hebben tot informatie. Ten derde hebben de gebruikers van de jaarrekeningen die door kleine en middelgrote ondernemingen worden opgesteld, vaak een beperktere kennis van financiële verslaggeving. Daarom zou de verslaggeving in dergelijke gevallen aan de mogelijkheden van de gebruikers moeten worden aangepast.

 
  
MPphoto
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het Europees Parlement luidt al jaren de alarmbel over het probleem van de onnodige en onevenredig hoge administratieve kosten die aan Europese ondernemingen worden opgelegd. Wij verwelkomen daarom het nieuws dat de Commissie zich uiteindelijk toch over deze kwestie heeft gebogen en door middel van een urgentieprocedure amendementen heeft voorgesteld op de vierde en de zevende richtlijn vennootschapsrecht met betrekking tot bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen.

Ik steun de benadering van de Europese Commissie die tot doel heeft het ondernemersklimaat voor bedrijven in Europa te vereenvoudigen. Mijn steun is echter afhankelijk van de garantie dat deze wijzigingen niet tot minder transparantie of tot een beperktere toegang tot informatie voor de gebruikers van jaarrekeningen zullen leiden. Het voorstel om de verplichting tot het verstrekken van informatie over de kosten van oprichting en uitbreiding af te schaffen, lijkt eveneens gerechtvaardigd. De uitbreiding tot middelgrote ondernemingen van de ontheffingen die op kleine ondernemingen van toepassing zijn en die door de lidstaten ook al ruimschoots voor middelgrote bedrijven worden toegepast, zou kunnen bijdragen tot een vermindering van de lasten van financiële verslaggeving voor deze middelgrote ondernemingen.

Wat de voorgestelde amendementen op de zevende richtlijn vennootschapsrecht betreft, is het onredelijk om een afzonderlijke reeks geconsolideerde jaarrekeningen te verlangen, aangezien de geconsolideerde jaarrekeningen in dit scenario zo goed als identiek zullen zijn aan de niet-verplichte individuele jaarrekeningen.

De Europese Commissie zou verdere inspanningen moeten leveren om de herziening van de vierde en de zevende richtlijn vennootschapsrecht tot een goed einde te brengen, zodat zij voor het einde van 2009 een Europees kader voor financiële verslaggeving kan voorleggen. Een uniforme norm zal de administratieve last voor het midden- en kleinbedrijf beperken en de transparantie voor alle belanghebbenden vergroten.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Toubon (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst onze rapporteur, mevrouw van den Burg, onze coördinator, de heer Lehne, en onze schaduwrapporteur, de heer Gauzès, bedanken voor de inspanningen die ze hebben geleverd om te komen tot een standpunt dat ik uiterst effectief en redelijk vind.

We zijn ons terdege bewust van de noodzaak regelgeving aan te passen aan de specifieke situatie van kleine en middelgrote ondernemingen en daarom zijn we sterk vóór het voorstel van de Commissie voor kleine en middelgrote ondernemingen, dat gesteund wordt door de Raad. Maar dat moeten we niet doen door kleine en middelgrote ondernemingen als het ware te beschouwen als een onderklasse van bedrijven en ze in een soort getto te plaatsen waar de regels dusdanig zijn vereenvoudigd en teruggebracht, dat ze niet meer de garanties kunnen bieden die nodig zijn, vooral in deze tijden van crisis, om kredieten te verwerven voor de uitvoering en ontwikkeling van hun activiteiten.

Daarom sta ik net als mijn collega Gauzès volledig achter de ontwerpresolutie, die voorgesteld is door mevrouw van den Burg en aangenomen door onze commissie, waarin de Commissie gevraagd wordt een voorstel te doen om de lidstaten de mogelijkheid te geven ondernemingen – maximale financiële balans van 500 000 euro, maximale omzet van 1 miljoen euro, minder dan 10 werknemers – die hun bedrijfsactiviteiten uitsluitend op lokaal of regionaal niveau in één lidstaat uitvoeren, vrij te stellen van de verplichtingen van de richtlijn.

Op die manier kunnen de lidstaten, net als Duitsland, hun wetgeving aanpassen en tegelijkertijd kleine en middelgrote ondernemingen op dezelfde manier behandelen als andere bedrijven, wat erg belangrijk is. Kleine en middelgrote ondernemingen moeten zich niet apart van de overige ondernemingen ontwikkelen en Europa moet ervoor zorgen dat ze in vergelijking met andere bedrijven niet benadeeld worden.

 
  
MPphoto
 

  Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ongeveer 60 procent van alle werknemers in de Europese Unie is in dienst van een kleine of middelgrote onderneming. Hun economische situatie is daarom van bijzonder belang. In tijden van economische crisis is het uiterst belangrijk dat we verhinderen dat de wettelijke verplichtingen van deze bedrijven nog ingewikkelder worden, teneinde hun activiteiten te vergemakkelijken. Dit vormt niet alleen een kans voor deze ondernemingen, maar ook voor hun werknemers.

De vereenvoudigde wetgeving op het gebied van financiële verslaggeving, zoals vastgelegd in de wijzigingsrichtlijn, is een stap in de goede richting. Desalniettemin ben ik het eens met mijn collega die zonet de noodzaak benadrukte om plaatselijke journalisten de toegang tot informatie te verzekeren.

 
  
MPphoto
 

  Rachida Dati, fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst mijn excuses dat ik te laat was. We hebben bij vertrek uit Parijs vertraging opgelopen. Hoewel ik niet het hele debat gehoord heb, wil ik u toch bedanken voor dit debat van vandaag.

De Raad zal kennis nemen van al uw opmerkingen en aanbevelingen en van het belang dat u aan dit onderwerp hecht, met name als het gaat om de vermindering van de lastendruk op bedrijven.

Deze kwestie ligt momenteel erg gevoelig, maar we moeten in de huidige crisis absoluut tot vereenvoudiging van de regelgeving komen, zonder te dereguleren, om een klimaat te scheppen dat veel meer zekerheid biedt en waarin kleine en middelgrote ondernemingen zich kunnen blijven ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heet mevrouw Dati welkom en ook ik wil graag het Parlement, mevrouw van den Burg, de heer Lehne en de heer Gauzès bedanken voor het werk dat ze hebben geleverd, zodat wij hier vandaag deze eerste lezing kunnen hebben.

Ik heb goed geluisterd naar wat er over kleine ondernemingen is gezegd. De bedoeling is om de regels voor kleine ondernemingen aan te passen in het kader van de geplande herziening, maar ik wil nogmaals stellen dat de lidstaten de keuze zullen hebben om ofwel deze regels te gebruiken ofwel zelf een alternatief te creëren dat is afgestemd op de lokale omstandigheden.

Persoonlijk ben ik nogal gevoelig voor het argument dat kleine ondernemingen niet, onder het mom van vereenvoudiging, een dusdanig aparte behandeling moeten krijgen dat ze niet meer echt meedoen aan het economische leven. Ik denk dat dit debat verhelderend zal werken voor mijn collega, de heer McCreevy, die verantwoordelijk is voor de interne markt, en dat we daardoor de verlichting van de lastendruk voor bedrijven, vooral de kleinere, zullen kunnen doorvoeren.

Ik dank het Parlement voor zijn voortdurende steun en ik spreek de hoop uit dat deze goede samenwerking zich in het komende jaar zal voortzetten.

 
  
MPphoto
 

  Ieke van den Burg, rapporteur. − Ik denk dat het signaal vanuit dit Parlement helder is geweest. We vinden de noodoplossing van het geven van de mogelijkheid aan lidstaten om microbedrijven uit te zonderen van de Europese regelgeving voor de korte termijn een oplossing, maar niet de definitieve oplossing. Ik hoop dat dat signaal ook bij de Commissie is overgekomen.

Ook voor die bedrijven en voor het midden- en kleinbedrijf in het algemeen willen we, ook vanuit Europa, uniforme regelgeving die het ze ook mogelijk maakt om in de interne markt te opereren, maar die tegelijkertijd een simpele regelgeving is, zoals meneer Gauzès ook heeft gezegd, met slechts één loket en één set van regels, zoals met de XBRL, waardoor ze niet, zoals nu, met enorme administratieve lasten worden opgezadeld. Want ook als je de lidstaten de optie geeft om ze uit te zonderen, dan wil dat nog niet zeggen dat de lidstaten zelf hun eigen regels kunnen opleggen, die weer in alle lidstaten verschillend zijn. Dat lost voor de middellange termijn niets op.

Voor de middellange termijn willen we heel graag een voorstel wat voorziet in een simpele geharmoniseerde regelgeving die binnen de gehele interne markt kan worden gehanteerd en die voor het midden- en kleinbedrijf, en met name voor heel kleine bedrijven, geen enorme lasten met zich brengt, gewoon een simpel systeem om informatie te geven over hun jaarrekeningen. Dat is de bedoeling van dit Parlement, en ik hoop dat die boodschap is overgekomen.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Ik heb een ontwerpresolutie(1) ontvangen overeenkomstig artikel 103, lid 2 van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt donderdag 18 december 2008 plaats.

 
  

(1)Zie notulen.


3. Europese authentieke akte – E-justitie – Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (debat)
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:

- het verslag van de heer Medina Ortega, namens de Commissie juridische zaken, houdende aanbevelingen aan de Commissie inzake de Europese authentieke akte (2008/2124(INI)) (A6-0451/2008),

- het verslag van mevrouw Wallis, namens de Commissie juridische zaken, met aanbevelingen voor de Commissie over e-justitie (2008/2125(INI)) (A6-0467/2008),

- het verslag van de heer López-Istúriz White, namens de Commissie juridische zaken, met aanbevelingen aan de Commissie betreffende de rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (2008/2123(INI)) (A6-0460/2008).

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, voor ons ligt een initiatief van de Commissie juridische zaken van het Europees Parlement dat tot doel heeft de erkenning te verkrijgen van Europese openbare documenten.

In dit initiatief roept het Parlement de Commissie op om de maatregelen te nemen die zij noodzakelijk acht. Het is gebaseerd op het Haags Programma, dat niet alleen voorziet in de erkenning van gerechtelijke uitspraken maar ook die van authentieke akten.

Doel van dit initiatief is de positie van de consument binnen de Europese Unie te vergemakkelijken.

De procedurele vereisten voor de erkenning van deze documenten leiden enerzijds tot hoge kosten en anderzijds tot tijdverlies.

Het lijkt dan ook opportuun het verkeer of de erkenning van dit soort openbare documenten te vergemakkelijken, zodat het niet langer nodig is om bij elke grensoverschrijdende handeling, bijvoorbeeld bij het sluiten van een huwelijk of het opmaken van een contract, een hele reeks vervelende procedures te doorlopen.

Het probleem dat dit verslag met zich mee kan brengen, is de aard van de Europese authentieke akte of het Europese openbare document zelf, dat in de meeste maar niet in alle landen van de Europese Unie erkend wordt.

Er zijn landen die het systeem van de Europese authentieke akte, die wordt afgegeven door een overheidsambtenaar, niet kennen. In plaats daarvan hebben ze gewone onderhandse akten die worden gewaarmerkt door een notaris, ofschoon de aard van het document hetzelfde blijft.

Het precedent van dit voorstel is het Unibank-arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie, waarin een reeks vereisten is vastgelegd voor de erkenning van authentieke akten. De eerste vereiste was, om precies te zijn, dat deze akten moesten worden afgegeven door overheidsambtenaren. Met andere woorden, degene die het document waarmerkt, dient op de een of andere manier overheidsambtenaar te zijn, een positie die in sommige landen van de Europese Unie niet bestaat, waardoor ze deze mogelijkheid dus niet hebben.

In de tweede plaats dient deze akte te waarborgen dat de wil van de partijen past in het streven naar verwezenlijking van bepaalde juridische doeleinden. Een notariële akte heeft, in het continentale recht althans, een zeker constituerend karakter in die zin dat de partijen hierin hun wil aangeven, maar het de notariële ambtenaar is die deze handeling verricht.

In de derde plaats mag de rechtskracht van het document niet verder gaan dan die welke in het land van oorsprong erkend wordt. Dat wil zeggen dat als een document in het land van oorsprong uitsluitend een bewijsstuk is, het geen uitvoerbaar karakter kan krijgen.

De volgende drie elementen zou ik fundamenteel willen noemen: in de eerste plaats moet degene die het document waarmerkt, overheidsambtenaar zijn; in de tweede plaats moet de akte een constituerend karakter hebben en niet alleen een handtekening waarmerken, en ten derde mag het document geen andere juridische gevolgen hebben dan die welke het zou hebben in het land van oorsprong.

Er is één gebied dat hiervan zonder meer moet worden uitgesloten, en dat is het vastgoedrecht. Het vastgoedrecht blijkt bijzonder nauw verbonden met de locatie van de grond waarop de goederen zich bevinden, wat de mogelijkheid tot overdracht beperkt door het bestaan van de openbare registers en vanwege het feit dat ieder land een vrij strikte wetgeving kent op dit gebied, waarop specifieke vereisten van toepassing zijn.

Ik hoop dat de Commissie dit voorstel in overweging neemt en met een initiatief komt. De toepasselijke rechtsgrondslagen zouden artikel 65, punt a) en artikel 67, lid 5, tweede streepje van het EG-Verdrag zijn.

Ik denk dat er voldoende rechtsgrond bestaat en dat dit soort initiatieven het rechtsverkeer tussen de burgers zou vergemakkelijken, en vooral dat het voor de burgers verbeteringen zou brengen.

Het probleem dat de Commissie aan de orde kan en zal stellen, betreft de verscheidenheid van onze rechtsstelsels, maar ik denk dat we naderhand tijd genoeg zullen hebben om deze kwestie te bespreken, wanneer de Commissie haar voorstel eenmaal heeft voorgelegd.

 
  
MPphoto
 

  Diana Wallis, rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt erop dat zowel het vorige, Sloveense als het huidige, Franse voorzitterschap zich erg beziggehouden hebben met e-justitie en we weten dat het naderende Tsjechische voorzitterschap dat goede werk ook wil voortzetten.

In dit Parlement, en zeker binnen de Commissie juridische zaken, sluit e-justitie ook heel goed aan bij een onderwerp dat ons na aan het hart ligt, namelijk dat van de toegang tot het recht en hoe we die toegang grensoverschrijdend mogelijk maken. Binnen je eigen land is het al moeilijk genoeg je recht te halen; we denken daarbij aan toegang tot een advocaat, de betaalbaarheid van rechtshulp en het vermogen het rechtssysteem te begrijpen of te doorzien. Binnen een Europees, grensoverschrijdend kader, met alle verschillende juridische culturen en talen, wordt het voor onze burgers nog veel ingewikkelder en moeilijker hun recht te halen.

Toch moet het mogelijk zijn deze problemen onder controle te krijgen en er door middel van alle moderne, technologische hulpmiddelen oplossingen voor te vinden. Europa heeft geen grenzen, maar het internet ook niet; talen zijn moeilijk, maar technologische hulpmiddelen bieden ons nu de mogelijkheid van een onmiddellijke vertaling. We moeten in staat zijn de technologische mogelijkheden te ontwikkelen waarmee we de toegang tot rechtspraak over de grens heen kunnen verbeteren.

Het is duidelijk dat sommige lidstaten die mogelijkheden binnen hun eigen grenzen hebben gezien en bezig zijn hun eigen systemen te ontwikkelen. Dat is een goede zaak! Ook is men bezig met samenwerking aan een aantal projecten, waaronder de koppeling van bedrijfsregisters en kadasters. Ook dat is een goede zaak.

Maar wat wij, leden van het Parlement, echt willen is iets dat een rechtstreekse oplossing biedt aan onze burgers en voor hun zorgen over recht en rechtspraak in hun dagelijks leven. We willen dat de burgers van Europa het verschil voelen van een e-justitie-project op Europees niveau.

Het lijkt erop dat het werk aan het portaal voor e-justitie die mogelijkheid gaat bieden – dat het informatie kan verschaffen over wie, wat en waar, welke advocaten, welke tolken, waar je rechtshulp kunt krijgen, kortom: alle soorten informatie. Het is een ambitieus project en dat is ook nodig.

Wat we niet willen is dat het daar ophoudt, bij de informatie. We willen dat het voor onze burgers echt mogelijk wordt via de computer over de grens toegang tot rechtspraak te krijgen, om Europese betalingsbevelprocedures te voeren, om geschillen over geringe vorderingen te beslechten. Het is duidelijke dat sommige lidstaten aan gezamenlijke projecten werken en, nogmaals, het is goed dat we van dat enthousiasme en die ambitie profiteren, maar toch hebben we de Commissie nodig om dit alles in een Europees raamwerk te houden – om de ambitie Europees te houden – zodat we gecoördineerd vooruitgang boeken. Daarom zit er als bijlage bij het verslag van het Parlement een actieplan waarin veel van deze punten in detail vermeld staan. Hiermee kunnen we misschien onze droom van een werkelijk grensoverschrijdende Europese rechtspraak waarmaken. Laten we zorgen dat dat echt gebeurt!

 
  
MPphoto
 

  Antonio López-Istúriz White, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de minister, mijnheer de vicevoorzitter van de Commissie, het onderhavige verslag gaat over de bescherming van de volwassenen in de Europese Unie. Het is moeilijk geweest om dit onderwerp in zo korte tijd te behandelen, vooral omdat het zo breed is en een dwarsdoorsnede geeft.

Bovendien bestonden er in de Commissie juridische zaken verschillende gezichtspunten ten aanzien van de richting die het verslag op moest.

Deze tekst wordt nu behandeld in het kader van een gezamenlijk debat over nog twee verslagen van de Commissie juridische zaken: dat over de Europese authentieke akte, van de heer Medina Ortega, en het verslag over e-justitie, van mevrouw Wallis.

De verbeterde coördinatie van deze verschillende instrumenten die de Commissie juridische zaken heeft opgesteld, heeft onze voorstellen ongetwijfeld een stuk doeltreffender gemaakt, zodat we de Europese burger beter van dienst zijn.

In de eerste plaats zou ik het Franse voorzitterschap willen gelukwensen met het belangrijke werk dat het het afgelopen half jaar gedaan heeft aan het hoofd van de Unie. In dit geval wil ik met name de Franse minister van Justitie, mevrouw Dati, bedanken voor het belang dat zij eraan gehecht heeft om deze materie boven de bestaande maatregelen uit te tillen, teneinde nieuwe, praktische en doeltreffende oplossingen te bereiken voor alle lidstaten.

Nu we het toch over Frankrijk hebben, wil ik ook met name de rechter en adviseur van de Franse minister van Justitie, mevrouw Amélie Durand, vermelden, alsook mijn Franse collega’s die een actieve bijdrage hebben geleverd, zoals de heer Gauzès en de heer Toubon.

De Commissie juridische zaken deelde de zorg van het voorzitterschap ten aanzien van de kwestie die ons hier vandaag bijeen brengt: de bescherming van kwetsbare volwassenen. Daarom besloot zij op eigen initiatief een wetgevingsverslag op te stellen om vooruitgang te realiseren en nieuwe oplossingen te vinden waarbij onze meerderjarigen het meest gebaat kunnen zijn.

Verder is onze commissie de laatste tijd nauw betrokken geweest bij de goedkeuring van een pakket maatregelen op het gebied van het civielrecht, waaronder bemiddeling, een documentendienst en het recht inzake onrechtmatige daad.

Bewijs hiervan was de zitting van het forum over gerechtelijke samenwerking op het gebied van civiele zaken die op twee december jongstleden gehouden is in de Commissie juridische zaken, met deelname van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Een van de agendapunten op die zitting was de noodzaak om volwassenen in onze samenleving te beschermen.

Dames en heren, dit is een kwestie die al onze lidstaten aangaat, omdat de bevolking van de Europese Unie immers steeds ouder wordt. In 2050 zal 37 procent van de mensen meer dan zestig jaar oud zijn, en 10 procent boven de tachtig.

We mogen niet vergeten dat deze situatie zowel economische als budgettaire en medische implicaties heeft, die voor ons allemaal gevolgen hebben en waarvoor we zo spoedig mogelijk een oplossing moeten zien te vinden.

Dit verslag op zijn beurt probeert een ruimte van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid te creëren, hoofdzakelijk op de volgende twee manieren: door toepassing van de wet, en door samenwerking tussen de bevoegde overheden van elke staat.

Zoals ik hierboven al zei, heeft dit verslag een lange weg afgelegd voordat het op 17 december met eenparigheid van stemmen werd aangenomen door de Commissie juridische zaken.

Er kwam een compromisamendement tot stand waarmee overeenstemming werd bereikt tussen de verschillende standpunten van de leden van onze commissie. Dit amendement, dat nu artikel 2 van het eindverslag geworden is, is voor het verslag van essentieel belang, omdat het voor de lidstaten de mogelijkheid opent het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 in hun wetgeving op te nemen.

Daarnaast wordt de Commissie verzocht om in de toekomst, zodra er voldoende ervaring op dit gebied is opgedaan, een wetsvoorstel in te dienen inzake versterking van de samenwerking tussen de lidstaten en verbetering op het stuk van de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen met betrekking tot de bescherming van meerderjarigen en van volmachten wegens handelingsonbekwaamheid.

Ik zou het Parlement erop willen wijzen dat tot op heden slechts vier landen het Verdrag van Den Haag ondertekend hebben en dat maar acht landen het geratificeerd hebben. Wij dringen er bij de lidstaten op aan dit Verdrag te ratificeren om ervoor te zorgen dat deze kwestie die ons allen aangaat, met meer samenhang en doeltreffender kan worden aangepakt.

Er zij op gewezen dat de wetgevende bevoegdheid uit hoofde van het Verdrag van de Europese Gemeenschap berust bij de Europese Commissie. Zoals wij allen weten, bevat het Verdrag echter nog een kleine bepaling – artikel 192 – die het Parlement het recht geeft de Commissie te verzoeken een wetsontwerp op te stellen.

Dames en heren, wij pleiten ervoor dat dit artikel wordt toegepast. Ten slotte wil ik nog zeggen dat de Commissie in de toekomst, zoals ook in het verslag staat, toezicht dient te houden op de ervaring die is opgedaan met het Verdrag van Den Haag, om communautaire bepalingen te kunnen voorstellen die een aanvulling zijn op het Verdrag en die voorzien in de mogelijkheid om extra instrumenten in te zetten voor de toekomst.

 
  
MPphoto
 

  Rachida Dati, fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik ben blij dat ik weer deze prachtige kans krijg om met dit Huis van gedachten te wisselen en ik wil u bij deze, in naam van het voorzitterschap, bedanken voor de voortgang die geboekt is op het gebied van justitie.

Ging het vorige debat over het klimaat voor ondernemingen, de verslagen die we nu gaan bespreken betreffen het dagelijks leven van de Europese burger. Het zijn onderwerpen die onder het Frans voorzitterschap al heel vaan aan de orde zijn geweest, vooral tijdens colloquia die hebben plaatsgevonden over het vrije verkeer van authentieke aktes en over de rechtsbescherming van volwassenen.

Zoals u weet heeft het Frans voorzitterschap zich ervoor ingezet om voortgang te boeken ten aanzien van het Europa van rechtvaardigheid, om de Europese instellingen dichter bij de burger te brengen; zoals mevrouw Wallis net al zei had het Sloveens voorzitterschap in dat opzicht al veel gedaan en wij hebben dat werk voortgezet.

De drie teksten die vandaag op de agenda staan vormen hiervan het bewijs: het verslag Medina over de Europese authentieke akte, het rapport Wallis over e-justitie en het verslag López-Istúriz White over de rechtsbescherming van volwassenen. Deze zijn volkomen in lijn met de wens van het voorzitterschap om nieuwe initiatieven te stimuleren voor de invoering van nieuwe instrumenten, maar ook voor het uitwisselen van methoden en het vergelijken van bestaande praktijken, en om naar de toekomst te kunnen kijken.

Om te beginnen met het verslag over authentieke aktes: het voorzitterschap is verheugd over het initiatief van de heer Medina en de kwaliteit van zijn verslag. Het belang dat uw Parlement hecht aan de wederzijdse erkenning en het vrije verkeer van authentieke aktes in Europa, laat zien dat het om een belangrijk onderwerp gaat op het gebied van civielrechtelijke samenwerking. Dit werk maakt deel uit van ons streven naar vereenvoudiging van het dagelijks leven van onze burgers én onze bedrijven. Wetgeving is vooral bedoeld om de sociale betrekkingen soepeler te laten verlopen en tussenkomst van de rechter moet het laatste redmiddel zijn.

Het is ook van belang dat de Europese Unie zich hiervoor inzet. De authentieke akte speelt een grote rol in het dagelijks leven van gezinnen en ondernemingen, of het nu gaat om een huwelijksakte, een donatie, een testament, een verkoopakte of een contract tussen bedrijven. Mensen kunnen hierdoor, in een niet-contentieuze situatie, een daartoe bevoegde persoon of instantie inschakelen om een overeenkomst te legaliseren en alle consequenties vooraf duidelijk vast te leggen, door deze akte rechtsgeldigheid te verlenen. Maar uw inspanningen laten ook zien dat we ons vandaag de vraag moeten stellen aan welke voorwaarden een authentieke akte moet voldoen om vrij verkeer ervan in Europa mogelijk te maken, ongeacht het terrein waarop het van toepassing is.

Deze vraag moet zonder meer meegenomen worden in het toekomstige wetgevings- en werkprogramma van de Europese Commissie. Dat we ons nu buigen over de authentieke aktes neemt niet weg dat we later ook moeten nadenken over de verbetering van het vrije verkeer van andere soorten aktes. We moeten dit stap voor stap aanpakken, maar ook moeten we een uiterst helder kader uitwerken. De condities en procedures voor de wederzijdse erkenning van authentieke aktes kunnen minder zwaar worden omdat hiermee betere garanties worden geboden.

Als we hier aktes onder willen laten vallen die minder garanties bieden, moeten we onze ambities naar beneden bijstellen, wat uiteraard problematisch zou zijn. Het standpunt van het Europees Parlement zoals dat in dit verslag neergelegd is, komt in grote lijnen overeen met de uitgangspunten van het voorzitterschap. Mijnheer Medina, uw verslag zal een goede werkbasis vormen voor verdere werkzaamheden, want het voorzitterschap zal terdege kennis nemen van het debat van vandaag.

Verbetering en ontwikkeling van de Europese rechtsruimte betekent tegelijkertijd het verbeteren en moderniseren van het functioneren van het justitiële apparaat. Dat gebeurt onder andere door het inzetten van nieuwe communicatiemiddelen. Dat is waar het actieplan inzake e-justitie over gaat. Het doel daarvan is, in een grensoverschrijdend Europees kader, het gebruik van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën te bevorderen. Daardoor moet een betere afstemming mogelijk worden tussen onze justitiële systemen en moet uitwisseling eenvoudiger worden. Overigens speelt het kaderbesluit over de uitwisseling van gegevens uit het strafregister van de lidstaten hierbij een belangrijke rol. Het Europees actieplan inzake e-justitie, dat op 28 november jongstleden aan de laatste Raad Justitie en Binnenlandse Zaken is voorgelegd, past ook in de lijn van de werkzaamheden van de achtereenvolgende voorzitterschappen, sinds het Duitse voorzitterschap.

In de loop van het afgelopen half jaar hebben we ons ervoor ingezet een zo evenwichtig mogelijk Europees actieplan inzake e-justitie vorm te geven, rekening houdende met de lidstaten die bij dit plan betrokken zijn en met het standpunt van uw Parlement, maar ook met de rol die de Commissie daarbij zou moeten spelen. Het Parlement staat achter deze doelstellingen en het voorzitterschap wil nogmaals mevrouw Wallis bedanken voor haar grote inzet en de kwaliteit van haar verslag. De diepgaande gedachtewisseling met het Parlement is een verrijking geweest voor het voorstel van het voorzitterschap en heeft tot een voorstel geleid dat breed gedragen wordt.

Het vereenvoudigen van de toegang en het vrije verkeer van personen en het rondsturen van justitiële beslissingen is een doelstelling die uitsluitend volledig gehaald kan worden als rekening wordt gehouden met de meest kwetsbare groepen. Dat is één van de redenen dat het Frans voorzitterschap de situatie wenste te verbeteren van volwassenen die onder een juridische beschermingsmaatregel vallen.

Meerderjarigen die onder curatele of voogdij staan moeten dezelfde vrijheid van verkeer hebben als andere burgers, ongeacht de beschermingsmaatregel die op hen van toepassing is. Het voorzitterschap is blij dat het Parlement deze kwestie heeft opgepakt en bedankt zijn rapporteur, de heer López-Istúriz White, voor zijn voorstellen over de rechtsbescherming van volwassenen. We hebben duidelijk een gedeeld belang.

Het Verdrag van Den Haag, van 13 januari 2000, treedt op 1 januari aanstaande in werking, tussen Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk. In de afgelopen zes maanden hebben ook andere landen het verdrag ondertekend: Finland, Griekenland, Ierland, Luxemburg en Polen. Het is belangrijk dat alle lidstaten dit instrument gaan gebruiken. Ik weet dat het Tsjechisch en het Zweeds voorzitterschap zich ook hiervoor willen inzetten. Dat hebben ze ons tijdens ons voorzitterschap verzekerd. Het rondsturen van beslissingen die in het kader van de rechtsbescherming van volwassenen worden genomen, moet een van onze doelstellingen daarbij zijn.

Alleen dan kunnen we laten zien dat Europa in staat is een antwoord te bieden op de vragen van haar burgers, ook de meest kwetsbaren onder hen. Uw verslag levert hieraan een belangrijke bijdrage. Het Frans voorzitterschap vindt het wenselijk dat ook dit punt wordt opgenomen in het toekomstige wetgevings- en werkprogramma van de Commissie, mijnheer Barrot. Dat is van groot maatschappelijk belang. Ik weet dat dit onderwerp grote prioriteit heeft binnen de Commissie en vooral bij u, mijnheer Barrot. Hieruit blijkt dat Europa bij het creëren van meer rechtszekerheid ook rekening houdt met de meest kwetsbare groepen.

Het voorzitterschap dankt u voor uw bijdragen en ik zal uiteraard met veel belangstelling kennis nemen van alle standpunten die tijdens dit debat naar voren zullen worden gebracht.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben blij dat ook ik op mijn beurt de auteurs van deze drie verslagen mag feliciteren en tegen mevrouw Dati wil ik zeggen dat deze verslagen inderdaad perfect passen in de activiteiten die het Frans voorzitterschap ontplooid heeft en die uiteraard onze volle aandacht hebben gekregen. Ik denk dat we hiermee echt de basis hebben gelegd voor die Europese rechtsruimte waar ik zelf zo sterk voorstander van ben en die we samen tot stand gaan brengen, vooral door middel van het Stockholm-programma.

Dit debat komt dus echt op het juiste moment. Mevrouw Dati heeft de drie verslagen al heel goed doorgenomen, maar ik wil toch nog kort ingaan op wat zij gezegd heeft om de intenties van de Commissie duidelijk naar voren te brengen.

Allereerst wil ik u bedanken, mijnheer Medina Ortega. De heer Medina Ortega heeft een uitstekend verslag geleverd over de Europese authentieke akte. Dit gaat zonder meer het dagelijks leven aan van consumenten en burgers en de aanbevelingen die u aan de Commissie doet zijn echt van waarde voor de dagelijkse realiteit van de burgers, zowel personen als het bedrijfsleven.

Iedere burger, ieder bedrijf, neemt regelmatig beslissingen, in hun privéleven of bij zakelijke transacties, die worden vastgelegd in een eenvoudige overeenkomst die door een openbare instantie gelegaliseerd wordt en het moge duidelijk zijn dat in het kader van het vrije verkeer ook vrij verkeer van authentieke aktes nodig is.

Dat vrije verkeer is momenteel slechts ten dele gerealiseerd en zoals u weet willen wij, naast de reeds bestaande instrumenten, nieuwe maatregelen invoeren. Ik ben daar momenteel mee bezig: enkele daarvan zijn al aangenomen – en ik wil u bedanken, mevrouw Rachida, wat betreft de onderhoudsverplichtingen – en ik ben ook bezig de maatregel inzake het successierecht voor maart 2009 voor te bereiden, mijnheer Medina Ortega. Maar ik ben me er terdege van bewust dat er nog heel wat werk verzet moet worden en daarom gaat de Commissie een groenboek opstellen over de authentieke akte, en wellicht over andere openbare documenten, zodat er een echte brede consultatie over dit onderwerp zal kunnen plaatsvinden.

Uw verslag en het onderzoek dat door het Europees Parlement is gedaan zullen hierbij vanzelfsprekend uitermate nuttig zijn en, zoals u hebt benadrukt – en ik ben het daarmee eens – er is ook een juridische grondslag nodig om een dergelijk initiatief te kunnen nemen, waarbij duidelijk is dat er vanwege de grote diversiteit van de rechtssystemen zeer grondig werk verricht zal moeten worden om een dergelijk initiatief mogelijk te maken. Maar ik bedank u nogmaals voor dit uitstekende werk.

Ik wend me nu tot mevrouw Wallis die sterk heeft aangedrongen op de noodzaak het functioneren van justitie te moderniseren en inderdaad mag het actieplan dat onder het Frans voorzitterschap is aangenomen zich verheugen in grote belangstelling van het Tsjechisch voorzitterschap. Aan de hand van uw verslag, mevrouw Wallis, zullen we kunnen bekijken hoe we het gebruik van e-justitie kunnen optimaliseren.

U hebt er met name op gewezen dat dit bijvoorbeeld grote diensten kan bewijzen bij de afhandeling van geringe vorderingen. Uw aanbevelingen zullen zonder meer behulpzaam zijn bij de acties die de Commissie al in gang heeft gezet en ze zullen een verrijking vormen voor de discussies en voor de besluiten die binnen de Europese Raad genomen zullen worden.

We zullen er samen aan werken dat de Europese wetgeving – zowel de nationale wetgeving als de Europese regelgeving en procedures – door de Europese e-justitie beter toegankelijk wordt. Ik wil hieraan nog toevoegen dat het justitieportaal uiterlijk eind december 2009 toegankelijk zal zijn. We zullen hierbij uiteraard nauw samenwerken met het Parlement. Dit Europese e-justitie-portaal moet dus absoluut uiterlijk eind december 2009 operationeel zijn. Dit is bedoeld voor de burgers, maar we gaan ook bekijken hoe we de vraagstukken kunnen aanpakken die meer direct van belang zijn voor gerechtelijke instanties.

Nogmaals, ik ben erg blij met deze synergie tussen onze Europese instellingen, de Raad, het Parlement en de Commissie. Ik denk, mevrouw Wallis, wat betreft uw aansporing om ons ambitieniveau niet te verlagen, maar juist zeer ambitieus te zijn op het gebied van om e-justitie, dat het Frans voorzitterschap en mevrouw Dati dat soort ambitie hebben vertoond. U kunt ervan verzekerd zijn dat ik mij als commissaris hier sterk voor zal inzetten.

Tot slot kom ik bij het verslag van de heer López-Istúriz White. Ook hem wil ik bedanken dat hij het initiatief van mevrouw Dati – die ons met name in Lille aan dit onderwerp heeft laten werken dat zo enorm belangrijk is voor onze samenlevingen – op zo'n uitstekende manier heeft opgepakt. We weten dat er in onze samenlevingen steeds meer mensen zijn die ouder zijn dan 65 jaar. Momenteel vormt deze groep al 16 procent van de Europese bevolking. We zijn dan ook overtuigd van de noodzaak van rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen. Daarom steunen we dit Franse initiatief volledig en roepen we de lidstaten op het Verdrag van Den Haag van 13 januari 2000 te ratificeren. Het is te danken aan het doorzettingsvermogen van mevrouw Dati dat dit Verdrag op 1 januari 2009 in werking treedt.

De minister heeft een aantal landen genoemd die dit Verdrag momenteel al ondertekend hebben en ik ben ervan overtuigd dat dit een sneeuwbaleffect zal hebben en ons zal helpen alle lidstaten over te halen dit Verdrag te ratificeren.

Inderdaad zijn er momenteel op communautair niveau geen bestaande instrumenten. We hebben het nog niet gehad over het uitwerken van een bestaand instrument. We gaan heel nauwkeurig kijken naar de uitvoering van dit Verdrag en verder gaan we dit voorstel uiteraard meenemen in het kader van het Stockholm-programma. We gaan alle maatregelen onderzoeken die de samenwerking tussen de lidstaten zouden kunnen verbeteren en vervolgens kunnen we eventueel een communautair initiatief op dit gebied nemen.

Dit is wat ik nu over dit onderwerp kan zeggen, een onderwerp dat ik persoonlijk van groot belang vind. In ieder geval wil ik u bedanken. Dit debat, in aanwezigheid van mevrouw Dati, laat al zien dat we tot een ambitieus Stockholm-programma zullen proberen te komen, dat voldoet aan de verwachtingen van de burgers, die deze Europese rechtsruimte willen. Ik dank het Parlement.

 
  
  

VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Panayiotis Demetriou, rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik het Franse voorzitterschap feliciteren met alles wat het tot nu toe heeft bereikt, vooral op het gebied van justitie. Ik wil ook de commissaris feliciteren. De Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken onderschrijft de standpunten van de rapporteur Antonio Lopéz-Istúriz White, zoals die zijn uitgedrukt in zijn verslag. Onze bejaarde medemensen, die beperkte mogelijkheden hebben, zoals alle mensen met problemen, moeten rechtsbescherming kunnen krijgen. Ze mogen niet aan hun lot worden overgelaten in handen van opportunistische beschermers, die ze soms niet alleen vernederen maar ook misbruik maken van hun positie. Elke maatschappij, elke staat met een rechtsstaat heeft de plicht om rechterlijke en bestuurlijke besluiten en wetten aan te nemen die de waardigheid van bejaarden waarborgen alsook hun financiële middelen, hierbij heeft de Europese Unie een grensoverschrijdende verantwoordelijkheid. Ik roep de Commissie op om druk uit te oefenen op de lidstaten om het Verdrag van Den Haag, dat een kader biedt voor dergelijke bescherming, te ondertekenen en te ratificeren. Ik roep alle collega’s op om, mochten ze dat nog niet gedaan hebben, ervoor te zorgen dat dit werkelijkheid wordt.

 
  
MPphoto
 

  Luca Romagnoli, rapporteur voor advies van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil het Franse voorzitterschap, commissaris Barrot en alle rapporteurs feliciteren, want de technologische ontwikkeling schrijdt onverbiddelijk voort en justitie kan daarbij niet achterblijven.

Ik denk dat de introductie van ICT in het justitiële apparaat velerlei oplossingen kan bieden door een beter functioneren van het rechtsstelsel met snellere en efficiëntere procedures en lagere kosten. E-justitie kan bovendien onbetwistbare voordelen met zich meebrengen en in diverse behoeften voorzien, in de eerste plaats de toegang tot justitie, maar ook de verbetering van de efficiëntie en de besparing van tijd en kosten. Het is daarom van essentieel belang dat e-justitie gericht is op het ontwikkelen van het gebruik van nieuwe informatietechnologieën op het gebied van justitie, des te meer als we bedenken dat bijna tien miljoen Europese burgers belang hebben bij een grensoverschrijdende civiele procedure en dat dit cijfer waarschijnlijk verder zal toenemen.

Maar naast de belangen van de burgers moeten we ook de voordelen voor de mensen die werkzaam zijn in de justitiële sector, meewegen, dus we mogen de procedures op het gebied van samenwerking in rechtszaken en strafzaken niet vergeten. Zoals ik als rapporteur van het verslag over het Europees Strafregister Informatiesysteem (ECRIS) al heb ervaren, is het potentiële toepassingsgebied van e-justitie behoorlijk groot en zal dit toenemen naargelang van de vorderingen van de Europese justitiële ruimte en de technologische ontwikkelingen. Ik ben dus verheugd dat commissaris Barrot pas geleden heeft aangekondigd dat het portaal eind 2009 operationeel zal zijn.

Tot besluit wil ik de hoop uitspreken dat ons Europa uiteindelijk een rechtvaardig rechtsbestel zal krijgen en dat de verantwoordelijkheid van de rechtsbeoefenaars uiteindelijk gelijk zal zijn verdeeld. Het komt maar al te vaak voor – bijvoorbeeld in mijn eigen land – dat het proces de aanklager enorm veel geld kost en de kwellende rechtsprocedure in vrijspraak eindigt. In Italië is de rechter niet burgerlijk aansprakelijk bij rechterlijke dwalingen en dat is een ernstig sociaal onrecht dat moet worden rechtgezet. Ik hoop dat de Europese justitiële ruimte vroeg of laat zal helpen deze ernstige misstand recht te zetten.

Nogmaals dank aan het Franse voorzitterschap voor zijn inspanningen op dit gebied en dank ook aan mevrouw Wallis.

 
  
MPphoto
 

  Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Dati, mijnheer Barrot, ik wil op de allereerste plaats mijn waardering uitspreken voor de inspanningen van het Frans voorzitterschap en voor uw persoonlijke inspanningen, mevrouw Dati, om bij te dragen aan de verbetering van de ruimte van juridische vrijheid en efficiëntie, in het belang van onze medeburgers.

Onze rapporteurs hebben uitstekend werk geleverd. Daarom zal de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten deze drie verslagen – het verslag-Wallis, het verslag-Istúriz en het verslag-Medina – steunen. Ik wil nog een korte toelichting geven op het standpunt van onze fractie over het verslag van de heer Medina, waarmee ik nauw heb samengewerkt.

Zoals u al zei, mevrouw Dati, mijnheer Barrot, in dit verslag wordt erop aangedrongen dat we ons inzetten voor een wederzijdse erkenning van authentieke aktes. Toen dit verslag verscheen was er discussie over een mogelijke aanpassing van de terminologie.

Wat ons betreft gaat dit verslag over authentieke aktes, waarvan de kenmerken duidelijk gedefinieerd zijn, op grond van jurisprudentie. In dit stadium is het verstandig ons te beperken tot authentieke aktes en geen juridische verwarring te creëren door het introduceren van onduidelijke termen om het begrip authentieke akte te verbreden.

U hebt aangegeven, mevrouw Dati, mijnheer Barrot, wat de kenmerken van de authentieke akte zijn en ik ga daar niet opnieuw op in. Ik wil alleen stellen dat, indien er een discussie komt over andere kwesties, over aktes met een ander karakter, die in essentie privéovereenkomsten zijn, dit niet binnen het bestek van dit verslag valt, omdat dit gaat over de wederzijdse erkenning van wat op grond van jurisprudentie gedefinieerd is als authentieke aktes. Ik wil de heer Medina nogmaals bedanken voor zijn uitstekende verslag over dit onderwerp.

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb nu mijn andere pet opgezet: ik spreek niet langer als rapporteur van mijn verslag maar namens de Socialistische Fractie in het Europees Parlement om de gecombineerde verslagen toe te lichten.

De drie verslagen hebben één eigenschap gemeen, en wel dat ze er alle drie op gericht zijn de positie van de burgers te verbeteren. Op dit gebied van het recht moet een verbetering van de positie van de burgers worden ingevoerd aan de hand van bepaalde evenwichtscriteria, waarbij allerlei overwegingen mee moeten spelen. Zo mogen we ons, als het om e-justitie gaat, niet door een al te groot enthousiasme over de nieuwe technologie laten meeslepen als die de waarborgen voor de burger zou blijken te schaden. Met andere woorden, het streven om iedereen een e-mailadres te bezorgen zou er bijvoorbeeld toe kunnen leiden dat mensen die geen toegang hebben tot het internet van de rechtspraak worden uitgesloten.

Op het specifieke gebied van mijn verslag over de authentieke akte denk ik dat zowel de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw Dati, als de heer Barrot duidelijk hebben gemaakt hoe belangrijk de juridische waarborgen ook op dit punt zijn. Het gaat erom dat rechtsgeldige documenten van het ene naar het andere land worden overgedragen, niet dat alle mogelijke documenten erkend worden als we hun doeltreffendheid betwijfelen. Met andere woorden, zelfs als een onderhandse akte gelegaliseerd is in een land waarin authentieke akten niet bestaan, dan nog kan hij niet de vatbaarheid voor tenuitvoerlegging hebben die notariële akten in het continentaal recht hebben, waarvan de bindende vatbaarheid voor uitvoerbaarheid volkomen anders is.

Zo mag het evenwicht tussen de behoefte van de markt om goed te functioneren en de behoefte aan doeltreffend verkeer binnen de Europese Unie ons er niet toe brengen de essentiële juridische waarborgen op te geven. Zonder juridische waarborgen, zonder waarborgen voor de burgers, bestaat er geen recht. Daarom, om die reden, zal de Socialistische Fractie in het Europees Parlement, wanneer er over de verschillende verslagen gestemd wordt, haar standpunten blijven bijschaven, met als doel vooral de belangen van de gewone burgers te beschermen en niet alleen die van degenen die meer macht hebben.

 
  
MPphoto
 

  Diana Wallis, namens de ALDE-Fractie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk, of ik hoop, dat mijn fractie er geen moeite mee heeft mijn verslag, en zeker dat van de heer López-Istúriz White, te steunen.

Waar ik het over wil hebben is het verslag van de heer Medina Ortega, omdat dat problemen oplevert voor allerlei leden van dit Huis. We zijn het er allemaal over eens dat we vrij verkeer van rechterlijke uitspraken hebben. We zouden graag zien dat het vrije verkeer van authentieke akten er kwam en ik zou daaraan willen toevoegen: ‘of gelijkwaardige documenten’. Er is hier veel gesproken over het gemakkelijker maken van het leven van onze burgers. Voor mij betekent dat het leven van alle Europese burgers, en het zou niet goed voor ons zijn als sommige landen en sommige juridische tradities van dit juridische terrein werden uitgesloten. Dat gebeurt namelijk als we niet wat verder om ons heen kijken en geduldig en verdraagzaam zijn tegenover juridische stelsels die er op het eerste gezicht misschien anders uitzien, maar dingen op ongeveer dezelfde manier blijken te benaderen als je je er wat meer in verdiept.

We zijn zover gekomen dat we elkaars documenten erkennen. Er is absoluut geen goede reden te bedenken waarom we in verdraagzaamheid en zorgvuldigheid elkaars akten niet zouden kunnen erkennen als die opgemaakt zijn als contract of notariële akte, alleen niet op precies dezelfde manier of in dezelfde vorm.

Ik pleit ervoor om alsjeblieft de amendementen die vandaag ingediend zijn, te respecteren. Misschien worden ze niet aangenomen, maar de strekking ervan is dat dit een Europa van recht voor alle burgers en alle juridische culturen is. Het moet geen exclusief clubje worden.

 
  
MPphoto
 

  Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we bespreken vandaag drie erg belangrijke verslagen. Ik zou met name mevrouw Wallis willen danken voor haar uiterst volledige, evenwichtige, deskundige en uitstekende verslag waarin alle aspecten van dit probleem aan bod komen. Het Parlement is het volkomen eens met mevrouw Wallis, die de aandacht vestigt op het belang van een probleem dat minstens 2 procent van de burgers van de EU-lidstaten treft. Van de vijfhonderd miljoen inwoners van de Europese Unie zijn maar liefst tien miljoen burgers betrokken bij grensoverschrijdende rechtszaken. Voor hen kan de tenuitvoerlegging van de meest actuele IT-systemen op het gebied van justitie van doorslaggevend belang zijn, aangezien ze de juridische procedures efficiënter, eenvoudiger en korter kunnen maken.

Als onze voorstellen door de Europese Commissie worden aangenomen, zullen ze niet alleen de toegang tot justitie vergemakkelijken, maar verder ook de kosten van juridische procedures beperken, iets wat belangrijk is voor onze burgers. Onze steun aan het idee om twee e-justitie-portalen te creëren, lijkt gerechtvaardigd. Het eerste portaal zou de burgers ten goede komen en ervoor zorgen dat zakenmensen toegang hebben tot juridische bijstand in een groot aantal talen. Het tweede portaal, dat zich specifiek op juridische beroepen richt, zou een instrument zijn ter ondersteuning van de werkzaamheden van juristen, rechters, openbare aanklagers, advocaten en ambtenaren die verantwoordelijk zijn voor de rechtsbedeling.

Bovendien kunnen nieuwe technologieën van nut zijn bij de bestrijding van de internationale criminaliteit en de preventie van misdaden. Dit geldt uiteraard ook voor het algemeen gebruik van videoconferenties als aangewezen methode om in juridische procedures bewijsmateriaal te verkrijgen en te verzamelen.

 
  
MPphoto
 

  Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE) . – (RO) Het is van groot belang dat er in het justitiële proces waar mogelijk nieuwe technologieën worden geïntroduceerd en gebruikt. Wij kunnen niet toestaan dat het justitiële systeem in dit opzicht zo ver achter blijft bij andere terreinen. Ook spreekt het voor zich dat elke strategie op dit vlak met de grootst denkbare zorg moet worden bekeken. Als wij echter naar de huidige situatie kijken, moeten wij wel met beide benen stevig op de grond blijven staan.

Binnen de Europese Unie van de 21e eeuw zijn er nog steeds rechtbanken die niet beschikken over een computer of over internettoegang, een feit dat wordt benadrukt in het verslag. Welke zoekmethode ook wordt gebruikt, het is uitzonderlijk lastig om toegang te krijgen tot justitiële gegevens, zowel voor rechtsbeoefenaars als, in het bijzonder, voor de gewone burger die zijn rechten wil beschermen. Ik ben ervan overtuigd dat als onderdeel van de Europese financieringsregelingen, zowel op het vlak van het civiele als het strafrecht, er in de toekomst meer middelen beschikbaar zullen komen voor het verhelpen van deze tekortkomingen. Evenzo is het duidelijk dat er aanvullende inspanningen van de lidstaten vereist zijn om effectief gebruik te maken van de middelen die momenteel beschikbaar zijn.

In het verslag wordt ook aandacht gevraagd voor vergelijkbare problemen met betrekking tot het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken. Nog maar twee dagen terug hebben wij hierover gestemd. Ik betreur het dat er niet over dit verslag is gedebatteerd. Het is zonder twijfel van belang om de manier waarop het netwerk functioneert, te verbeteren. Dit zal een meerwaarde vormen voor de Europese burger. De eerder genoemde problemen op dit vlak duren echter nog altijd voort. Daarbij spelen tevens het gebrek aan informatie, het gebrek aan vertalingen naar alle officiële talen en de moeilijke toegang tot het justitiële systeem op grensoverschrijdende basis.

Ik dank u voor uw aandacht. Ik zou opnieuw de hoop willen uitspreken dat deze problemen, die een grote zorg vormen voor het Parlement, in de toekomst een prominentere plaats zullen innemen op de agenda’s van de Commissie en de Raad, met name omdat gewone burgers concrete maatregelen van de Europese Unie verwachten, die het alledaagse leven voor hen vereenvoudigen.

 
  
MPphoto
 

  Neena Gill (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met alle drie verslagen, maar wil het graag eerst over bescherming hebben. De bescherming van de kwetsbaarste burgers is een onderwerp dat mij zeer na aan het hart ligt. We weten dat de bevolking van Europa steeds ouder wordt: de levensverwachting is nu gestegen tot 80 jaar en in 2050 zal 37 procent van de bevolking ouder dan 60 jaar zijn. De bevolking wordt ook steeds mobieler. In mijn eigen land waren er vorig jaar 400 000 mensen die naar het buitenland emigreerden om van hun pensioen te genieten; daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat zij de zelfde bescherming krijgen als die ze in hun eigen land zouden krijgen.

Door deze demografische veranderingen ziet de Europese samenleving zich voor vele uitdagingen gesteld; de uitdagingen op het gebied van gezondheid en maatschappelijke zorg zijn al genoemd. Ik vind dat het heel belangrijk is dat de oudere generatie een zelfstandig en waardig leven kan leiden.

Vorig jaar was ik rapporteur van een verslag dat als doel had ervoor te zorgen dat oudere burgers gezonder blijven en langer en zelfstandiger leven dan nu. Ik vind dat het verslag waar we vandaag over spreken, heel goed aansluit bij de voorstellen die moeten garanderen dat die oudere burgers, onafhankelijk van de vraag waar ze wonen, voor hun eigen eigendommen kunnen blijven zorgen en hun eigen leven kunnen leiden, zonder dat ze uitgebuit of misbruikt worden. Toch maak ik me ook zorgen over het Verdrag van Den Haag. Ik ben blij met de maatregelen van de minister in dit verband, maar we moeten er niet alleen voor zorgen dat de bestaande wetgeving geratificeerd wordt: we moeten ervoor zorgen dat ze doeltreffend is.

Ik wil graag een paar dingen zeggen over de authentieke akte. Ik ben blij met de initiatieven ter verlichting van administratieve lasten voor onze burgers, maar ik maak me ook wel zorgen dat er in dit verslag geen rekening wordt gehouden met de verschillende rechtstradities binnen de Gemeenschap, bijvoorbeeld de verschillende instrumenten zoals de Engelse ‘deed’ of de verschillende notariële beroepen zoals die in Engeland bestaan. Ik ben van mening dat het huidige verslag het risico in zich bergt dat de nationale wetgeving van bepaalde lidstaten, in het bijzonder die van mijn eigen land, met betrekking tot het beheer over nalatenschappen ondermijnd wordt. Ik vind dat men met het negeren van dergelijke verschillen ingaat tegen het beginsel van wederzijdse erkenning en het doel van gelijke toegang tot de rechtspraak voor alle burgers. Om die redenen steunen mijn delegatie en ik de amendementen van mevrouw Wallis.

Ik ben heel blij met het verslag van mevrouw Wallis over e-justitie. Ik vind dat sommige problemen die wij in de andere verslagen behandelen, met elkaar samenhangen. Dat betekent dus dat mensen gelijke toegang tot de rechtspraak hebben, waar ze zich ook in de Europese Unie bevinden.

 
  
MPphoto
 

  Cristian Silviu Buşoi (ALDE) . – (RO) Ik zou de rapporteurs, Diana Wallis, Manuel Medina Ortega en Antonio López-Istúriz White, willen feliciteren met hun voortreffelijke verslagen. In een tijd dat het aantal mensen dat betrokken is bij grensoverschrijdende geschillen binnen Europa naar schatting 10 miljoen bedraagt, is e-justitie onontbeerlijk. Sterker nog, het gebruik van informatietechnologie in het justitiële systeem zou een aanzienlijke bijdrage kunnen leveren aan de toegankelijkheid en efficiëntie van de rechts- en justitiële stelsels in Europa. Het verslag en de inspanningen van mevrouw Wallis verdienen dan ook onze volledige aandacht.

Verder geloof ik dat de resolutie inzake de authentieke akte van bijzonder belang is. Als advocaat uit Roemenië kan ik alleen maar benadrukken hoe groot de voordelen zijn van de authentieke akte en een minnelijk en niet-contentieus rechtsstelsel. Sterker nog, de belangrijkste manier waarop preventieve justitie zich in Roemenië, evenals in overige Europese landen met een jurisdictie op basis van civiel recht, manifesteert is aan de hand van de authentieke notariële akte. Ik heb begrepen dat de heer Medina Ortega liever uitsluitend spreekt van authentieke akten en onderscheid maakt tussen authentieke openbare akten die uitsluitend worden uitgereikt door een gespecialiseerde beroepsbeoefenaar, die daartoe bevoegd is door een overheidsinstelling, en akten die worden gecertificeerd met een particuliere handtekening.

Ongeacht de uitkomst van de debatten en ongeacht de vraag of vergelijkbare akten onder dit verslag vallen of op de agenda staan voor een volgend initiatief, denk ik dat de doelstelling van dit verslag moet zijn dat de bescherming van burgers en hun wettelijke veiligheid worden gegarandeerd, ook ten aanzien van grensoverschrijdende familie- en vermogensrechtelijke betrekkingen.

 
  
MPphoto
 

  Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie dient een antwoord te bieden op het probleem van de snelle vergrijzing van de bevolking in de lidstaten, dat verband houdt met een belangrijke stijging van de levensverwachting. Als gevolg daarvan zal in 2050 ongeveer 40 procent van de Europese bevolking ouder zijn dan zestig jaar en meer dan 10 procent daarvan tachtig jaar en ouder.

Deze demografische veranderingen zullen ernstige gevolgen hebben voor onze economie, onze samenleving, onze gezondheid en onze begroting. Er moeten bijgevolg passende en specifieke beschermingsmechanismen worden ingesteld die op alle terreinen gelijke rechten en plichten garanderen. Beschermde personen brengen steeds meer tijd door in andere lidstaten dan waar zij hun verblijfplaats hebben of worden in een ander land in een ziekenhuis behandeld dan in de lidstaat waar zich hun vermogen bevindt. Daarom moeten de rechtsbeschermingssystemen niet alleen de continuïteit van rechterlijke en administratieve besluiten verzekeren, maar ook van de beslissingen die door de beschermde personen zelf zijn genomen. Dit geldt met name voor volmachten aangaande de toekomstige rechtsbescherming, die in de EU-lidstaten moeten worden toegepast.

We dienen dus een mechanisme in te stellen voor de efficiënte overdracht van documenten, in het bijzonder in noodsituaties, bijvoorbeeld wanneer beschermde personen in het ziekenhuis moeten worden opgenomen terwijl ze tijdelijk buiten hun land van oorsprong verblijven. Op deze manier zouden de Europeanen zonder problemen in een andere lidstaat dan hun land van oorsprong kunnen verblijven of wonen zonder het voordeel van een snelle en doeltreffende toegang tot behandeling te verliezen.

 
  
MPphoto
 

  Dushana Zdravkova (PPE-DE).(BG) Mevrouw de minister, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik kan u verzekeren dat het debat van vandaag over deze drie verslagen van groot belang is, zowel voor de Europese Unie als voor mijn collega-juristen. Daarom wil ik de rapporteurs graag gelukwensen met hun verslagen.

Mijn carrière heeft zich tot nu toe geheel binnen het judiciële systeem voltrokken: ik ben president van één van de grootste rechtbanken van Bulgarije – de eerste rechtbank die online technologie heeft gebruikt om zaken af te handelen – en ben tot het jaar 2000 voorzitter geweest van het deskundigencomité voor informatietechnologie en recht van de Raad van Europa. Ik ben daarom vertrouwd met al hetgeen te maken heeft met e-justitie. Toen we informatietechnologie in 1995 introduceerden, had ik geen idee dat dit onderwerp binnen het Europees Parlement zoveel commotie zou veroorzaken.

Ik wil mevrouw Wallis graag in het bijzonder gelukwensen met haar verslag over e-justitie. Ik geloof namelijk dat het gebruik van informatietechnologie en de nieuwe communicatietechnologieën binnen het kader van de rechtspleging de ontwikkeling van grensoverschrijdende judiciële samenwerking zal bevorderen. Het zal bovendien de toegang tot het judicieel systeem voor de burgers van de Europese Unie vergemakkelijken.

Ik wil er echter wel op wijzen dat we, als we een doeltreffend Europees systeem op dit gebied willen opzetten, op institutioneel niveau een algemene strategie moeten ontwikkelen en algemeen geldende normen zullen moeten vastleggen voor een betere communicatie tussen de nationale systemen. We mogen dan niet vergeten dat je daarvoor veel goed opgeleide deskundigen nodig hebt.

De nieuwe technologieën vertegenwoordigen een enorm potentieel voor de bestrijding van grensoverschrijdende misdaad. Bovendien kunnen ze het judicieel systeem met betrekking tot burgerlijke en handelsmaterie toegankelijker maken voor de burgers. Om één en ander te verwezenlijken zullen we er echter wel voor moeten zorgen dat aan alle basisvoorwaarden is voldaan.

Daarom wil ik erop aandringen dat al de relevante projecten in dezen worden uitgevoerd, of het nu gaat om een online netwerk voor strafrechtregisters of faillissementsregisters dan wel het Europees Judicieel Netwerk inzake burgerlijk en handelsrecht. Alleen op deze wijze kunnen we één van de fundamentele doelstellingen van de Europese Unie, te weten meer interactie met de burgers, verwezenlijken.

 
  
MPphoto
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, in haar mededeling over het Haags programma van 10 mei 2005 aan het Parlement en de Raad heeft de Europese Commissie bepaald dat het een van haar specifieke prioriteiten is om tegen 2011 een doeltreffende Europese rechtsruimte te waarborgen in het kader van het civiel recht, met name voor de erkenning en de uitvoering van rechterlijke beslissingen en van het beginsel van wederzijdse erkenning, aangezien deze maatregelen een doeltreffend instrument zijn voor het verzekeren van de grensoverschrijdende rechtsbescherming van de Europese burgers.

De Europese Unie breidt zich uit en haar burgers worden aangespoord om steeds mobieler te worden. Tegelijkertijd wordt het verkeer van personen binnen de Gemeenschap belemmerd door problemen in verband met de overdracht van authentieke aktes. De sterk uiteenlopende oplossingen die door de lidstaten op het gebied van de wederzijdse erkenning van authentieke aktes worden toegepast, hebben ertoe geleid dat het verkeer van deze aktes momenteel een complexe aangelegenheid is en dat er talrijke beperkingen bestaan, zowel met betrekking tot het aantal documenten als tot de soorten aktes die overgedragen mogen worden.

De Commissie dient concrete maatregelen te nemen met het oog op de onverwijlde invoering van een op maat gesneden en uniform systeem voor de uitvoering en wederzijdse erkenning van authentieke aktes in alle lidstaten. Dit zal het dagelijks leven van zowel de burgers als het bedrijfsleven aanzienlijk vergemakkelijken.

Tegelijkertijd zouden de inschrijvingen in openbare grond- en eigendomsregisters van dit communautaire instrument moeten worden uitgesloten, gezien de verschillen qua structuur en organisatie van de stelsels van openbare registers op het gebied van eigendom van vastgoed. Afgezien van deze uitzondering kan de erkenning van de echtheid, de bewijskracht en de uitvoerbaarverklaring van een authentieke akte met het oog op het gebruik ervan in de aangezochte lidstaat alleen worden geweigerd als er ernstige en gemotiveerde twijfel bestaat over de echtheid ervan of als erkenning in strijd is met de openbare orde van de aangezochte lidstaat.

Tot slot zou ik de rapporteur, de heer Medina Ortega, van harte willen bedanken voor dit zeer goed voorbereide document.

 
  
MPphoto
 

  Toomas Savi (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben er heel blij mee dat de Commissie een actieplan over e-justitie voorbereidt. Ik was verbaasd toen ik hoorde dat dat nog niet eerder gebeurd was. Ik wil mijn college Diana Wallis graag bedanken dat zij dit urgente probleem zo goed heeft aangepakt. Door de snelle technologische ontwikkelingen beschikken we nu over nieuwe, efficiënte hulpmiddelen en we moeten niet aarzelen die te gebruiken.

Helaas hebben we daardoor ook te maken met nieuwe uitdagingen, bijvoorbeeld e-criminaliteit, zoals ‘unauthorised monitoring’ (onbevoegde inzage en bewerking van communicatiemiddelen), fraude, cyberoorlogsvoering en nog vele andere misdrijven. Het wordt hoog tijd dat de Europese Unie wetgeving opstelt inzake de omschrijving van, het onderzoek naar en de straffen voor e-misdrijven. E-criminaliteit overschrijdt de grenzen van landen en moet daarom op supranationaal niveau aangepakt worden. Ik verwacht van de Commissie dat zij op dit terrein heel binnenkort wetgevingsinitiatieven neemt.

 
  
MPphoto
 

  Costas Botopoulos (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, e-justitie, elektronische rechtspraak: kunnen we zeggen dat zoiets mogelijk is op een terrein dat onderhevig is aan menselijke zwakheden en deugden – heel menselijke eigenschappen? Nee! Is rechtspraak zonder grenzen mogelijk? Zoals u al zei: nee, ook niet! Omdat het hier om menselijke activiteiten gaat, die in verschillende delen van de wereld heel verschillend zijn.

Betekenen deze twee ‘nee’s’ dat we technologische vernieuwing de rug moeten toekeren? Nee, natuurlijk niet! We moeten proberen gebruik te maken van menselijke innovatie. Een portal voor informatie: ja! Uitwisseling van gegevens: ja! Bewustzijn van de onderlinge afhankelijkheid van de verschillende rechtssystemen: ja! Bijdragen aan de totstandbrenging van een Europees volk: ja! Maar een rechtspraak zonder gezicht – en ik zeg niet dat u dat in uw verslag doet: nee!

Mijn vader, die rechter was, zou niet graag willen dat ik voor het Europees Parlement elektronische rechtspraak zou verdedigen. Als ik vanuit het Europees Parlement tot mijn vader spreek, die in de hemel is, dan kan ik hem zeggen dat ik weet dat de rechtspraak altijd gaat over een man, zijn raadsman en de rechter – niet voor God maar voor hun geweten.

 
  
MPphoto
 

  Nicolae Vlad Popa (PPE-DE).(RO) Ik zou graag mijn gelukwensen willen uitspreken over het initiatief met betrekking tot het verkeer van authentieke akten in Europa, aangezien dit zal bijdragen aan de verdere ontwikkeling van de vrijheid van verkeer van personen en handelsondernemingen binnen de Europese Unie. Hoewel de fysieke grenzen zijn weggenomen, zijn de wettelijke grenzen wel degelijk nog aanwezig. Bewijs hiervan zijn de complexe procedures, die van staat to staat verschillen, voor de toepassing van contracten die zijn ondertekend in aanwezigheid van een vertegenwoordiger van de overheid.

Het is onze plicht om elke burger de mogelijkheid te bieden de bepalingen van de Europese authentieke akte in een lidstaat van de Europese Unie zonder aanvullende procedures te laten gelden, ook wanneer deze authentieke akte is opgesteld in een andere lidstaat.

Ik verwelkom het initiatief en het verslag van mevrouw Wallis over e-justitie, omdat ik geloof dat indien wij dit verslag goedkeuren, dit zal zorgen dat de Europese burger toegang krijgt tot de Europese rechts- en justitiële stelsels door middel van gebruik van informatie- en communicatietechnologie. Snelle verwerking van bewijsmateriaal tegen lage kosten en vereenvoudiging van de rechtsprocedures met behulp van eenvoudige, praktische instrumenten vergoten voor de burger in het geval van grensoverschrijdende geschillen de toegang tot het rechtsstelsel. Om dit te bereiken …

 
  
MPphoto
 

  Armando França (PSE).(PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw Dati, e-justitie is bij het verzekeren van de toegang tot het recht en de rechtbanken een belangrijke stap voorwaarts. Ik ben heel blij met dit initiatief en wil de rapporteur en het Frans voorzitterschap graag gelukwensen. Het e-justitie-project is één van de onderwerpen die tijdens het Portugees voorzitterschap aan de orde zijn gebracht. Daarom viel Portugal de eer toe om de ontwikkeling en uitvoering van dit proefproject te begeleiden. Met dit systeem krijgen alle burgers op een eenvoudigere, goedkopere en prettigere manier toegang tot de diensten van andere lidstaten – in de eigen taal.

Deze polyglotte portaalsite moet zodanig worden opgezet dat hij hulp kan bieden aan burgers en bedrijven die elementair juridisch advies willen inwinnen met betrekking tot grensoverschrijdende juridische problemen. De e-justitie-portaalsite moet worden gecoördineerd en beheerd door een speciale eenheid. Diezelfde eenheid zal ook verantwoordelijk zijn voor het coördineren van de bijdragen van de verschillende lidstaten. Ze moet er dus voor zorgen dat die bijdragen op elkaar aansluiten. Het e-justitie-project staat ten dienste van de burger en zal zo de democratie versterken. Het stemt mij heel tevreden dat deze portaalsite in december 2009 van start zal gaan.

 
  
MPphoto
 

  Marcin Libicki (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats zou ik mevrouw Wallis willen gelukwensen met haar uitstekende verslag en twee kwesties onder de aandacht willen brengen. Als voorzitter van de Commissie verzoekschriften stel ik vast dat de burgers van de Europese Unie zich vaak niet bewust zijn van hun rechten, terwijl ze in andere situaties denken dat ze tussenbeide kunnen komen in bepaalde aangelegenheden zonder dat ze daartoe het recht hebben. Daarom zal deze portaalsite, het zogenaamde e-justitie-portaal, zonder enige twijfel bijdragen tot betere contacten tussen de burgers van de Unie enerzijds en het Europees Parlement en zijn Commissie verzoekschriften anderzijds.

Ik zou voorts uw aandacht willen vestigen op een andere kwestie die mevrouw Wallis in haar uiteenzetting heeft aangehaald, met name het feit dat we de lokale wetgeving in acht moeten nemen. De beroemde Franse filosoof Charles de Montesquieu zei hierover 250 geleden al dat bij het opstellen van wetgeving op een hoger territoriaal niveau nooit uit het oog mag worden verloren dat kleine regio's en grondgebieden – in dit geval de lidstaten van de Europese Unie – eigen tradities hebben die moeten worden geëerbiedigd.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Dames en heren, tijdens een recente discussie in het Bureau van het Parlement was het algemene standpunt dat het woord niet moest worden verleend aan sprekers die al in het debat betoogd hadden. Op grond van wat wij in Spanje “de geest van Kerstmis” noemen, maken wij hierop nu echter een uitzondering, en geven wij het woord aan de heer Romagnoli.

 
  
MPphoto
 

  Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik kan niet namens allen spreken, maar ik hoop dat de niet-ingeschrevenen het ermee eens zijn dat de Europese justitiële ruimte een onbetwistbaar voordeel biedt voor de burgers van de Europese Unie en het initiatief dienaangaande dus steunen.

Dames en heren, ongeveer ieder van u was enkele minuten geleden ook al aanwezig, en ik wil niet onnodig herhalen wat reeds is gezegd. Ik vind het daarom nuttiger om in plaats daarvan u allen, en vooral ons Europa en de vele burgers van de Europese Unie, die voelen dat hun levenskwaliteit in gevaar is, een voorspoedig nieuw jaar en natuurlijk gerechtigheid toe te wensen.

 
  
MPphoto
 

  Reinhard Rack (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het is een positieve ontwikkeling dat de justitiële sector, een traditioneel aan de lidstaten voorbehouden terrein, steeds verder geïntegreerd raakt. Dat is in lijn met de veranderde levensomstandigheden in onze Unie. Het mag echter niet zo zijn – en deze opmerking is al meerdere keren gemaakt – dat de integratie te ver ingrijpt in structuren die door traditie zijn ontstaan, en, belangrijker nog, structuren die goed functioneren. We mogen niet alles over één kam scheren.

De regeling voor authentieke akten en openbare ambtenaren is in veel lidstaten compleet verschillend. In Oostenrijk, maar ook in andere landen, kennen notarissen als openbare ambtenaren een lange traditie en staan zij bekend om hun veiligheid en betrouwbaarheid. Dat mag niet zo maar op het spel worden gezet, enkel omdat elders dergelijke beroepsgroepen niet bestaan. Ik sta daarom positief tegenover integratie en wederzijdse openheid, echter op een evenwichtige wijze.

 
  
MPphoto
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, elke lidstaat heeft een verschillend rechtsstelsel en past andere beginselen toe voor de erkenning van administratieve documenten. We moeten derhalve al het mogelijke doen om het grensoverschrijdende verkeer van authentieke aktes zo eenvoudig mogelijk te maken. We moeten echter in het achterhoofd houden dat het waarborgen van de zekerheid en de veiligheid van rechtssituaties en juridische transacties belangrijker is dan het bevorderen van het verkeer van documenten.

Daarnaast dienen we de beginselen voor de erkenning van authentieke aktes te harmoniseren, teneinde het dagelijks leven van onze burgers te vergemakkelijken en de activiteiten van het bedrijfsleven te vereenvoudigen. Dat is inderdaad wat zij van ons verwachten. Het lijdt geen twijfel dat dergelijke regels hen in staat zullen stellen om tijd en geld te besparen. We moeten er alles aan doen om een geharmoniseerde basis vast te stellen voor de wederzijdse erkenning van authentieke aktes in de afzonderlijke lidstaten, maar mogen het toepassingsgebied van deze regeling zeker niet uitbreiden tot documenten die niet aan de basiscriteria voldoen.

 
  
MPphoto
 

  Rachida Dati, fungerend voorzitter van de Raad. (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, het voorzitterschap heeft met grote belangstelling kennis genomen van uw werkzaamheden inzake deze drie onderwerpen.

Uw verslagen tonen op de eerste plaats het belang dat u aan deze kwesties hecht en ik weet dat we hier in de toekomst nog vaker over zullen kunnen spreken. Ik wil nogmaals de heer Medina Ortega bedanken voor zijn voorstellen en zijn bijdrage. We moeten doorgaan met het ontwikkelen van het vrije verkeer en de erkenning van authentieke aktes.

U hebt terecht opgemerkt dat het arrest in de zaak Unibank hier een actiekader voor schept en definieert wat onder een authentieke akte dient te worden verstaan. Zoals de heer Gauzès zojuist onderstreept heeft, is dit een uitstekend verslag dat een bijdrage zal gaan leveren aan een betere justitiële samenwerking. Ik wil ook nog het volgende zeggen tegen mevrouw Wallis: dit moet alle Europese burgers aangaan, maar we moeten ook zorgen dat we de voorwaarden creëren voor daadwerkelijk wederzijds vertrouwen. Dat is noodzakelijk met het oog op de rechtszekerheid.

Ook wil ik nog eens wijzen op de grote inzet van mevrouw Wallis voor e-justitie. U hebt gelijk, dit is een manier om justitie toegankelijker te maken. We moeten niet vergeten dat naar schatting zo'n tien miljoen mensen betrokken zijn bij grensoverschrijdende geschillen, hetgeen goede communicatiemiddelen onontbeerlijk maakt. Ik zeg met de heer Barrot dat we achter deze ambitie blijven staan. De interventie van mevrouw Zdravkova gaat in die richting, want de uitwisseling van gegevens tussen justitiële systemen opent een groot aantal mogelijkheden.

Mijnheer López-Istúriz White, ik ben het met u eens dat kwetsbare volwassenen beter beschermd moeten worden, vooral ouderen, en het verheugt mij dat dit verslag wordt aangenomen, omdat het volkomen in de lijn ligt van de aanbevelingen en van onze ambities. Ook dank ik mevrouw Gill voor haar opmerkingen, omdat het verslag daarmee uitermate concreet wordt.

Mijnheer de commissaris, u hebt ook uw belangstelling getoond voor dit onderwerp en ik hoop dat ons debat van vandaag een verrijking kan zijn voor de raadpleging die u, naar ik meen, op dit moment organiseert.

Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil uit naam van het voorzitterschap alle sprekers bedanken. De bijdragen die u hebt geleverd zijn zeer professioneel en zeer concreet. Bovendien geeft dit vertrouwen in de toekomst en laat het zien dat de Unie belang hecht aan dit soort onderwerpen, die de bescherming van de Europese burger betreffen.

Als ik een balans opmaak van de bijdrage van het Frans voorzitterschap op het gebied van justitie, constateer ik dat de onderwerpen concreet waren, dat de besluiten concreet waren en dat de ambities die we op dit terrein hebben nog concreter zijn. Dit was weer een prima gelegenheid voor mij om met het Parlement van gedachten te wisselen, tijdens de plenaire vergadering en in de commissies, maar ook tijdens alle themabijeenkomsten die in Frankrijk over dit onderwerp georganiseerd zijn.

Ik dank u voor de geweldige samenwerking tussen de Raad en het Parlement, waardoor we overigens zeer snel voortgang hebben kunnen boeken. Ik herinner me nog dat we het aan het begin van dit voorzitterschap over de doelstellingen en de prioriteiten hadden. Ik kan u zeggen dat de doelstellingen bereikt zijn en dat de prioriteiten versterkt zijn, en ik denk dat de voorzitterschappen die het Frans voorzitterschap volgen, deze lijn absoluut zullen voortzetten.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Mevrouw Dati, vanuit mijn positie als Voorzitter zou ik u en het voorzitterschap van de Raad willen bedanken voor het werk dat u verzet heeft en voor de inspanningen die u, niet in de laatste plaats uzelf, tijdens het afgelopen half jaar heeft geleverd.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Dati, dames en heren, ik wil ermee volstaan erop te wijzen, allereerst met betrekking tot het verslag van de heer Medina Ortega, dat we in het kader van de Brussel I-Verordening bijeenkomsten zullen gaan houden over de erkenning van authentieke aktes. We zullen begin 2009 een verslag aannemen over de toepassing van Brussel I en in de loop van 2009 zullen we naar de herziening van Brussel I gaan kijken.

Ten tweede zullen we, zoals ik zojuist ook al zei, elkaar ook weer tegenkomen in het kader van het instrument voor successierecht en huwelijksvermogensstelsels. De kwestie van de authentieke aktes zal ook aan de orde komen in het kader van een groenboek dat over alle openbare aktes zal gaan. Dit groenboek is gepland voor eind 2009.

Het staat vast dat het vrije verkeer van aktes en documenten verbeterd moet worden en zoals mevrouw Dati al zei, moeten we daarbij de rechtszekerheid goed in het oog houden, die slechts gebaseerd kan zijn op een daadwerkelijk wederzijds vertrouwen. Dat wat betreft de bijeenkomsten met betrekking tot authentieke aktes die veel aandacht zullen krijgen in het jaar 2009.

Ten aanzien van het onderwerp van e-justitie wil ik graag bevestigen dat de Commissie bezig is de contracten af te sluiten op grond waarvan de eerste versie van een Europees portaal voor e-justitie kan worden ontwikkeld, binnen de daarvoor afgesproken tijd. En zoals al aangegeven werd, is de koppeling van strafregisters al een uiterst veelbelovende stap op weg naar het welslagen van dit initiatief op het gebied van e-justitie.

Tot slot zullen we, zoals ik al heb aangegeven, met grote aandacht de toepassing van het Verdrag van Den Haag volgen, met betrekking tot de rechtsbescherming van kwetsbare volwassenen. We zullen in de loop van 2009 kijken welke verbeteringen denkbaar zijn en kijken of er een communautair initiatief op dit gebied nodig is om de praktische uitvoering van de bepalingen van het Verdrag van Den Haag te ondersteunen. Ik denk aan de overdracht van dossiers en aan informatie aan kwetsbare personen over hun rechten. Tot zover het antwoord van de Commissie.

Als u mij toestaat, voorzitter, wil ik echt heel persoonlijk mevrouw Dati feliciteren, omdat we een uitermate actief Frans voorzitterschap hebben gehad op het gebied van justitie, met de seminars waarvoor wij – zowel het Parlement als de Commissie – zijn uitgenodigd, die een verrijking zijn geweest voor het debat en die de basis hebben gelegd, zou ik zeggen, voor het nieuwe Stockholm-programma.

Heel erg hartelijk dank voor uw persoonlijke inzet, voor het vermogen tot luisteren waarvan het Frans voorzitterschap blijk heeft gegeven en, heel simpel, voor de manier waarop u gewerkt hebt, zowel aan de onderhoudsverplichtingen als aan de communicatie tussen strafregisters als aan de versterking van Eurojust. Een resultaat dat er mag zijn. Bravo!

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, rapporteur. – (ES) Ondanks het feit dat dit Parlement niet echt gul is met het toekennen van spreektijd, vanwege zijn eigen aard, zijn we, gedurende het krappe uur dat we aan de kwestie van de justitie gewijd hebben, in zekere mate in de gelegenheid geweest om een aantal van de gegeven onderwerpen te bespreken. Wat betreft het specifieke onderwerp van de authentieke akte, denk ik dat er één punt moet worden opgehelderd: een authentieke akte is één ding, en een onderhandse akte is iets heel anders, ook al is er een notaris bij betrokken geweest.

De onderhandse akte waarbij een notaris betrokken is geweest, wordt erkend als zijnde de uitdrukking van de wil van de partijen. Er zijn rechtsstelsels waarin de notaris zich beperkt tot het legaliseren van de vastlegging van de wil van de partijen, een handeling die wereldwijd erkend wordt krachtens het beginsel van de onafhankelijkheid van de wil en de erkenning daarvan.

In het onderhavige geval gaat het echter om een heel ander instrument. Het gaat hier om een openbare akte, waarbij een ambtenaar betrokken is geweest, die in de meeste landen met continentaal recht een notaris is, die overheidsbevoegdheid bezit. Daarom is de door hem opgemaakte akte van een niveau dat vergelijkbaar met dat van een juridische uitspraak.

Er is hier op dit moment nergens sprake van discriminatie van een land. Als wij een aantal normen zouden aannemen inzake de Europese authentieke akte, dan zou elk willekeurig Europees land dat document kunnen krijgen en die erkenning kunnen verkrijgen, maar daartoe zou het in het betreffende rechtsstelsel dezelfde erkenning moeten krijgen die het in de overige rechtsstelsels heeft.

Met andere woorden, het derde element voor erkenning van de authentieke akte is dat zij buiten het zich onderscheidende land geen ander effect heeft dan die welke zij in dat land heeft. In de praktijk betekent dit dat een Engelse notariële akte op het continent wel erkend wordt, maar in dezelfde mate waarin zij in het Engelse recht erkend wordt. Verder kan die erkenning niet gaan. Zo kan een Engels juridisch document in Frankrijk niet de erkenning krijgen die een Frans juridisch document zou krijgen, omdat het van andere, totaal verschillende aard is.

Daarom is er hier geen sprake van discriminatie. Het gaat om het voornemen een gemeenschappelijk stelsel voor de Europese Unie als geheel op te zetten, en ik denk dat het mogelijk is dat sommige landen die het nog niet hebben, dit type document in gebruik nemen. Daartoe zou het aannemen van één Europese akte een belangrijk instrument zijn.

 
  
MPphoto
 

  Diana Wallis, rapporteur. (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben bang dat ik het niet kan laten. De heer Medina zegt dat de authentieke akte een openbare akte moet zijn – en daarom zeg ik dat we heel zorgvuldig moeten kijken en heel grondig moeten kijken. Als je kijkt naar de Engelse common law en naar een Engelse solicitor die akten opstelt, dan zie je dat een Engelse solicitor een gerechtsfunctionaris is, die door het gerecht gemachtigd is en daarom een openbaar document kan opstellen. Kijk er alsjeblieft naar en begrijp het. Er zijn dingen die gemeenschappelijk zijn en die in andere rechtsgebieden en andere juridische culturen meer onderzoek en aandacht verdienen.

Nu wil ik ophouden met redekavelen en mij tot het Franse voorzitterschap wenden om te zeggen: mevrouw de minister, heel veel dank voor de samenwerking en het werk dat uw staf en anderen in de maanden van uw voorzitterschap verricht hebben. Het was geweldig. We hebben zoveel bereikt en uw vastbeslotenheid en motivatie om echt dingen te veranderen in het leven van onze burgers op het terrein van het recht worden zeer gewaardeerd. Dank u wel. We zullen u missen.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. – Ik zou nu het woord moeten geven aan de heer López-Istúriz White, maar deze landgenoot van mij heeft me laten weten dat hij een minuut spreektijd wil afstaan aan de heer Toubon.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Toubon (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, minister van Justitie, juist in deze hoedanigheid richt ik mij tot u aan het einde van dit debat. Ik denk namelijk echt – en ik zeg dit gezien mijn ervaring als voormalig minister van Justitie – dat wij met het Portugese voorzitterschap, het Sloveense voorzitterschap en nu het Franse voorzitterschap, dat wil zeggen met Rachida Dati als minister van Justitie, in Europa een mijlpaal hebben bereikt en niet op onze schreden zullen terugkeren.

Vandaag proberen we om het juridische en het justitiële stelsel – die elkaar echter van nature wantrouwen – dichter bij elkaar te brengen, elkaar te doen erkennen en te harmoniseren. Op bepaalde punten wordt er zelfs gedacht aan wetgeving met een volledig of gedeeltelijk communautair karakter, zoals bijvoorbeeld de wetgeving inzake onderhoudsverplichtingen. Naast hetgeen wij uit noodzaak hebben gedaan, bijvoorbeeld op het gebied van veiligheid, strafrecht en bestrijding van terrorisme, richten wij ons nu op deze manier tot degenen die behoefte hebben aan regels en geschillenbeslechting die in heel Europa gelden, omdat deze mensen per definitie in hun eigen land, maar ook elders leven en omdat zij in heel Europa werken en relaties aanknopen.

Dit punt moet worden benadrukt, mijnheer de Voorzitter. Het is ontegenzeggelijk het kenmerk van het Franse voorzitterschap. Al mijn collega's hebben dit weliswaar al gezegd, maar er moet worden onderstreept dat er nu ongetwijfeld een historische mijlpaal is bereikt met betrekking tot samenwerking en wetgeving op het gebied van justitie. Ik denk dat Europa niet meer hetzelfde zal zijn als mensen echt het gevoel hebben dat de Europese justitiële ruimte meer is dan louter mooie woorden.

 
  
MPphoto
 

  Antonio López-Istúriz White, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat dit een heel goede oplossing was, en ik bedank u voor dit hoffelijk gebaar jegens mij en mijn collega.

Wat mij betreft, ik ben gewoon blij met alle betogen en dankbetuigingen, vooral enkele betogen die vol waardering waren voor het verslag, en met de samenwerking met de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken voor mijn verslag.

Ik zou de aandacht willen vestigen op het betoog van de heer Rogalski. Als afgevaardigde die de regio de Balearen vertegenwoordigt en als Spaanse afgevaardigde zeg ik u dat u er alle vertrouwen in kunt hebben dat ik daarom dit verslag op mij genomen heb, om die mensen te helpen, die meerderjarigen die op dit ogenblik op onze eilanden wonen, in Spanje, als ingezetenen of als toeristen. Het is voor ons van essentieel belang dat zij die bescherming krijgen.

Het zal dan ook wel niemand ontgaan zijn dat ik mijn land genoemd heb, in het streven dat het binnenkort het Verdrag van Den Haag moge ratificeren en ondertekenen.

Er is maar één punt waarop ik het niet met de minister van mening eens ben. Zoals u gemerkt heeft, heb ik het niet over de andere voorzitterschappen gehad, en ik schaar mij achter al degenen die gezegd hebben dat we eigenlijk zouden willen dat dit Franse voorzitterschap veel langer geduurd had. Voor velen onder ons was het te kort.

Op dat ene punt was ik het dus niet met de minister eens.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Het debat is gesloten.

De stemming vindt vandaag om 11.30 uur plaats.

(De vergadering wordt om 11.00 uur onderbroken en om 11.35 uur hervat)

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Louis Grech (PSE), schriftelijk. (EN) In dit initiatief wordt geprobeerd een helder en veelomvattend kader te bieden voor een verdere erkenning en gemakkelijkere tenuitvoerlegging van authentieke akten.

Tot nu toe zijn lidstaten met de erkenning van authentieke akten uit andere lidstaten inconsequent omgegaan, waardoor er voor burgers en bedrijven juridische onzekerheid en onvoorspelbaarheid is ontstaan.

Door een gemeenschappelijk stelsel voor de wederzijdse erkenning en uitvoering van authentieke akten te vormen, zal de Europese Unie tijd en kosten kunnen besparen en, nog belangrijker, vereenvoudigde procedures kunnen toepassen. Als authentieke akten veiliger worden, zal ook het verkeer ervan bevorderd worden.

De uitvoerbaarheid van de authentieke akte en de onovertroffen bewijswaarde ervan zullen bijdragen aan de economische ontwikkeling en integratie van de Unie door de bevordering van het verkeer van goederen en diensten. Dat is vooral van belang tijdens een economische crisis en daarom zie ik de tenuitvoerlegging van deze wetgeving graag zo spoedig mogelijk gerealiseerd worden.

Het stemt mij ook tot tevredenheid dat dit verslag zich heeft beperkt tot authentieke akten en dat het eigen karakter van onderhandse overeenkomsten en andere, tussenliggende categorieën gerespecteerd wordt.

 
  
  

VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING
Voorzitter

 

4. Welkomstwoord
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Het doet mij bijzonder veel genoegen u te kunnen mededelen dat een delegatie van de Nationale Vergadering van Vietnam vandaag aanwezig is ter gelegenheid van de zevende interparlementaire bijeenkomst. Ik heet u van harte welkom!

(Applaus)

Deze bijeenkomst vindt plaats op een zeer belangrijk punt in onze betrekkingen. Vietnam en de EU onderhandelen op dit moment over een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst. Daarnaast speelt Vietnam een belangrijke rol binnen de ASEAN, de Associatie van Zuidoost-Aziatische staten, met wie de EU in onderhandeling is over een vrijhandelszone. Zoals u weet is de heer Nassauer de voorzitter van onze delegatie.

Ik wil de door Nguyen Van Son, voorzitter van de commissie buitenlandse zaken van de Nationale Vergadering, geleide delegatie van harte welkom heten. Wij hopen dat uw overleg vruchtbaar zal zijn. We hebben elkaar overigens gisteren al gezien.

Ik heet u nogmaals van harte welkom!

 

5. Samenstelling fracties: zie notulen
Video van de redevoeringen
  

 
  
MPphoto
 

  Nicolae Vlad Popa (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag al mijn collega’s bedanken voor hun steun voor de schriftelijke verklaring over fibromyalgie. Het is het mooiste kerstcadeau dat we aan de miljoenen fibromyalgiepatiënten kunnen geven. Iedereen hartelijk dank!

(Applaus)

 

6. Stemmingen
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. − Aan de orde zijn de stemmingen.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)

 

6.1. Wijziging van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en goed financieel beheer (A6-0509/2008, Jo Leinen) (stemming)

6.2. Wijziging van het interinstitutioneel akkoord van 17 mei 2006 over de begrotingsdiscipline en een goed financieel beheer (A6-0504/2008, Reimer Böge) (stemming)

6.3. Beschikbaarstelling van middelen uit het Solidariteitsfonds van de Europese Unie (A6-0474/2008, Reimer Böge) (stemming)

6.4. Beschikbaarstelling van middelen uit het flexibiliteitsinstrument (A6-0493/2008, Reimer Böge) (stemming)

6.5. Ontwerp van gewijzigde begroting nr. 10/2008 (A6-0481/2008, Kyösti Virrankoski) (stemming)

6.6. Begroting 2009, gewijzigd door de Raad (stemming)
  

Na de stemming

 
  
MPphoto
 

  Éric Woerth, fungerend voorzitter van de Raad. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, uw stemming over de tweede lezing van de ontwerpbegroting vormt de laatste fase van een procedure die werd gekenmerkt door een kwalitatief hoogstaande samenwerking tussen de twee takken van de begrotingsautoriteit en met de Commissie. Mijn hartelijke dank gaat uit naar alle betrokkenen en in het bijzonder de voorzitter van de Begrotingscommissie, de heer Böge, de rapporteurs, mevrouw Haug en de heer Lewandowski, en commissaris Grybauskaitė.

Tijdens ons overleg van 21 november hebben wij samen een evenwichtige begroting voor 2009 opgesteld die zowel een passende financiering van de EU-beleidslijnen garandeert als de behartiging van de belangen van de Europese belastingbetalers. Samen zijn wij gekomen tot methoden om de voedselfaciliteit te financieren, waarmee we ons hebben gekweten van onze taak om de ontwikkelingslanden te steunen, en tot concrete maatregelen, waarmee de impasse met betrekking tot het cohesiebeleid kan worden doorbroken en de programma's voor de periode 2007-2013 eindelijk kunnen worden gelanceerd.

Tijdens de Europese Raad hebben de staatshoofden en regeringsleiders het belang van dit initiatief onderstreept en dit is een belangrijk onderdeel van het Europese antwoord op de economische crisis, waar wij dan ook snel verder aan moeten werken. Uw stemming zal ervoor zorgen dat de resultaten van het overleg volledig worden geconcretiseerd, en ik kan derhalve – volgens de in het Verdrag vastgelegde procedure – bevestigen dat de Raad instemt met het uit uw tweede lezing voortvloeiende maximumstijgingspercentage.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Hartelijk dank, mijnheer Woerth, voor deze verklaring.

Aangezien de Commissie niet wil reageren, stel ik vast dat de begrotingsprocedure in overeenstemming met het Verdrag en het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 is afgerond. Ik stel verder vast dat overeenkomstig artikel 13 van het Interinstitutioneel Akkoord de Raad en het Parlement akkoord gaan met het maximumstijgingspercentage voor de niet-verplichte uitgaven ingevolge de tweede lezing van het Parlement.

De begrotingsprocedure kan daarmee worden beschouwd als zijnde afgesloten en de begroting als zijnde definitief vastgesteld. We zullen nu de verschillende verklaringen ondertekenen, maar zo direct moeten we nog stemmen over een andere resolutie.

(De Voorzitter verzoekt Éric Woerth, Dalia Grybauskaitė (lid van de Commissie), Reimer Böge (voorzitter van de Begrotingscommissie) en de rapporteurs Jutta Haug en Janusz Lewandowski om zich bij hem te voegen.)

(De begroting wordt ondertekend.)

Ik hoor zojuist dat de heer Böge vandaag jarig is; ik wil hem dan ook van harte feliciteren.

 

6.7. Ontwerp van algemene begroting 2009, gewijzigd door de Raad (alle afdelingen) (A6-0486/2008, Jutta Haug/Janusz Lewandowski) (stemming)
  

Na de stemming over amendement 1

 
  
MPphoto
 
 

  Jutta Haug, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, met dit mondelinge amendement hebben we getracht rekening te houden met de gewijzigde situatie. We wilden de Raad nogmaals te verstaan geven dat wij bereid zijn tot onderhandelingen over de 5 miljard euro waarvoor de Commissie een herziening had voorgesteld. Daarom luidt het amendement als volgt – ik lees het nu in het Engels voor, omdat we ook in het Engels hebben gewerkt, om zo snel mogelijk alle collega’s achter dit amendement te krijgen:

(EN) ‘drukt zijn sterke bereidheid uit onderhandelingen met de Raad aan te gaan op basis van het voorstel van de Commissie voor een herziening van het meerjarig financieel kader (MFK) 2007-2013 ten bedrage van 5 miljard EUR in het kader van het voorgestelde Europees economisch herstelplan; neemt nota van de conclusies van de Europese Raad van december 2008 dienaangaande’.

 
  
 

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

Na de stemming over amendement 15

 
  
MPphoto
 

  Jutta Haug, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, het gaat hier om de Europese scholen in Brussel. We hebben er lang over gediscussieerd en een groot aantal gesprekken gevoerd. We moeten onze paragraaf iets harder formuleren dan de versie zoals die in de tekst stond, omdat we namelijk willen dat de Commissie echt in actie komt. We hebben de Commissie in de nieuwe tekst wel weer een termijn gegeven. Ik lees de tekst weer in het Engels voor:

(EN)‘is bezorgd over de situatie van huidige en toekomstige jonge leerlingen van de Europese scholen in Brussel ten gevolge van de uitgestelde en nog steeds niet gerealiseerde opening van de vierde school in Laken en van de huidige inschrijvingsprocedure die ertoe leidt dat de kinderen onaanvaardbaar lang onderweg zijn; verwacht van de Commissie dat zij, in samenwerking met het Secretariaat-generaal van de Europese scholen in Brussel, tegen eind maart 2009 een aangepaste inschrijvingsprocedure voorstelt met objectieve en bevattelijke criteria (met inbegrip van de hoofdverblijfplaats en de reeds ingeschreven broers en zussen), die tegen de volgende inschrijvingsperiode in werking treedt’.

 
  
  

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

Na de eindstemming

 
  
MPphoto
 

  Robert Goebbels (PSE). - (EN) Heel mooi, ook heel mooi!

 

6.8. Verdrag over mobiel materieel en protocol betreffende luchtvaartmaterieel (A6-0506/2008, Georgios Papastamkos) (stemming)
  

Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 

  Georgios Papastamkos, rapporteur. (EL) Mijnheer de Voorzitter, de grensoverschrijdende handel in luchtvaartuigmaterieel is tot op de dag van vandaag onderworpen aan rechtsonzekerheid. Het nieuwe internationale rechtskader is ontworpen om de financiering van luchtvaartmaterieel, namelijk vliegtuigen, motoren en onderdelen, te vergemakkelijken door de invoering van een bijzonder sterke internationale garantie voor schuldeisers (kredietverstrekkers, financiële instellingen die dergelijk materieel financieren). Over het algemeen zullen de kosten van de financiering van luchtvaartmaterieel door het nieuwe rechtsstelsel in de hele wereld omlaag gaan en in de luchtvaartsector miljarden euro’s per jaar worden bespaard. Tenslotte zullen de positieve gevolgen van wat nu het meest vooruitstrevende regelgevingskader uit de geschiedenis van het financiële recht is, niet alleen invloed hebben op crediteuren en fabrikanten, maar ook op luchtvaartmaatschappijen, werknemers en passagiers.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Er heeft geen debat over dit verslag plaatsgevonden, zodat de rapporteur het recht heeft op een spreektijd van 2 minuten. Dank u wel, mijnheer Papastamkos.

 

6.9. Het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) (A6-0463/2008, Monica Maria Iacob-Ridzi) (stemming)

6.10. Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma "Onderwijs en opleiding 2010" (A6-0455/2008, Ljudmila Novak) (stemming)
  

Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 

  Ljudmila Novak, rapporteur. (SL) Uit het gezamenlijke voortgangsverslag 2008 van de Raad en de Commissie blijkt duidelijk dat er enige voortgang is geboekt met betrekking tot een leven lang leren. Met de tot nu toe behaalde resultaten kunnen we echter nog niet tevreden zijn.

Enkele van de grootste uitdagingen zijn studenten die het onderwijs op jonge leeftijd verlaten, de gebrekkige deelname aan een leven lang leren door oudere en lager geschoolde werknemers, en het lage opleidingsniveau onder immigranten. Een kennisgerichte economie heeft echter juist steeds beter geschoolde arbeidskrachten nodig.

In mijn verslag heb ik benadrukt dat we de kwaliteit van onderwijs op alle niveaus moeten verbeteren, zodat kinderen en jongeren de mogelijkheid tot zelfstandig, scheppend en vernieuwend denken en leren wordt geboden. Leerplannen moeten voortdurend worden bijgewerkt en het gebruik van informatietechnologie onder oudere personen moet worden uitgebreid.

Levenslange leerprogramma's moeten verband houden met de economie en het ondernemerschap ondersteunen, zodat burgers het type kennis kunnen opdoen waarmee zij hun eigen bedrijf kunnen oprichten, voeren en ontwikkelen. Het is belangrijk dat hierbij rekening wordt gehouden met lokale en regionale behoeften, mogelijkheden en aspecten.

Ik doe een oproep aan de regeringen van de lidstaten en de instellingen van de Europese Unie om in deze tijden van financiële crisis niet te bezuinigen op middelen voor onderwijs, omdat kwalitatief hoogstaand onderwijs dat toegankelijk is voor alle delen van de bevolking het beste wapen tegen armoede is en het beste instrument om een oplossing voor de crisis te vinden.

Ik wil alle andere leden en het Bureau graag bedanken voor hun medewerking.

(Applaus)

 

6.11. Veiligheid van speelgoed (A6-0441/2008, Marianne Thyssen) (stemming)
  

Na de stemming over amendement 142

 
  
MPphoto
 

  Herbert Reul (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb een vraag over het Reglement. We staan op het punt om op basis van een in de trialoog bereikt akkoord een besluit, een richtlijn, goed te keuren. Gisteren was er sprake van een soortgelijke situatie met betrekking tot de emissiehandel. Vandaag stemmen we, nadat we het besluit globaal hebben goedgekeurd, één voor één over alle individuele amendementen. Dat lijkt mij de juiste procedure. Gisteren hebben we het niet zo gedaan. Ik begrijp niet waarom we dat gisteren eigenlijk niet zo hebben gedaan. Het was een identieke situatie, alleen hebben we geen aparte stemming gehouden. Ik vind dit niet aanvaardbaar. Ik heb gisteren namelijk met 40 andere leden amendementen ingediend, en ik vind dat ik er recht op heb dat ook over de gisteren ingediende amendementen wordt gestemd.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Ik doe wat ik moet doen. Ik ben ook maar een uitvoerend orgaan. Ik heb geen macht. Ik heb misschien invloed, maar geen macht.

 
  
MPphoto
 

  Hannes Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, het zou een goed idee zijn als de Conferentie van voorzitters samen met u zou overwegen een vaste procedure te kiezen. Ik kan me heel goed vinden in de procedure van gisteren, maar in dit soort gevallen moeten we principieel altijd volgens hetzelfde systeem stemmen.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − We zullen deze kwestie aan de Conferentie van voorzitters voorleggen en vervolgens een besluit nemen.

 
  
MPphoto
 

  Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, tot de onderdelen van de overeenkomst tussen het Europees Parlement en de Raad van Ministers behoorde ook een verklaring van de Europese Commissie, die mijnheer Verheugen ons heeft toegezegd. Hij heeft deze verklaring maandag niet afgegeven. Ik was ervan uitgegaan dat de heer Verheugen, die vandaag immers niet aanwezig is, maar door mijnheer Barrot wordt vertegenwoordigd, deze verklaring over drie punten die wij als Parlement belangrijk vonden, hier voor de stemming zou afgeven. Tot dusver heb ik echter geen desbetreffende verklaring gehoord. Ik zou nu wel graag willen weten hoe de procedure hier feitelijk in zijn werk gaat!

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − De Voorzitter is hiervan niet op de hoogte gebracht. Ik neem hier bij dezen nota van. Mevrouw Gebhardt, wanneer kan de Commissie die verklaring volgens u het beste afgeven, als zij dat tenminste van plan is: nu meteen of op een later tijdstip?

 
  
MPphoto
 

  Evelyne Gebhardt (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, normaal gesproken krijgen we deze verklaring vóór de stemming te horen, aangezien ze een onderdeel van de tekst vormt. Deze tekst is het Parlement nog niet officieel in schriftelijke vorm voorgelegd. We hebben dus eerst de officiële tekst nodig, dat lijkt me duidelijk.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Geachte collega, u hebt gezegd dat die verklaring normaal gesproken aan het begin wordt afgegeven. Dit tijdstip is echter al verstreken.

Vicevoorzitter Barrot wil de verklaring nu afgeven.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in reactie op de opmerkingen van mevrouw Gebhardt zal ik u de drie verklaringen overhandigen, die vervolgens kunnen worden toegevoegd aan het dossier.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Mijnheer de vicevoorzitter, hoe lang is die verklaring? Als de verklaring niet te lang is, zou ik u willen verzoeken haar voor te lezen. Mevrouw Gebhardt had daar immers om verzocht.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. (EN) Mijnheer de Voorzitter, er zijn drie verklaringen: een verklaring van de Europese Commissie over de monitoring van de veiligheidsaspecten; een verklaring van de Europese Commissie over de eisen betreffende speelgoed dat ontworpen is om geluid te produceren; een verklaring van de Europese Commissie over de classificatie van boeken.

(FR) Ik kan ze u voorlezen.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Dat was een technische toelichting.

 
  
MPphoto
 

  Hannes Swoboda (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, onder deze omstandigheden zou ik willen vragen om de stemming voort te zetten, maar geen eindstemming te houden. Dan kunnen we eerst de tekst bekijken en vervolgens in januari de eindstemming houden als we tevreden zijn.

(Instemmend geroffel)

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Uit uw reactie maak ik op dat u instemt met het voorstel van collega Swoboda. Dan gaan we door met de stemming, maar we houden nog geen eindstemming.

Na de stemming over het gewijzigde voorstel.

De eindstemming stellen we uit totdat we het volledige standpunt van de Commissie hebben vernomen.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Toubon (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, ik heb al deze debatten van begin tot eind gevolgd, met name die op maandagavond. Wij moeten ons verantwoordelijk opstellen met betrekking tot de veiligheid van onze medeburgers. Zij hebben dringend behoefte aan deze wetgeving, die de veiligheid van kinderen en gezinnen zou moeten vergroten. Wachten is geen optie.

Maandagavond heeft de heer Verheugen de inhoud van de drie door de heer Barrot verstrekte verklaringen zeer nauwkeurig weergegeven. Dit was slechts een formele depositie van deze verklaringen. Zoals commissaris Verheugen maandagavond heeft gezegd, kunnen en moeten wij stemmen; dit is onze verantwoordelijkheid ten opzichte van de Europese consumenten.

(Applaus)

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Beste collega’s, zojuist was u nog een andere mening toegedaan! Dan gaan we er nu over stemmen of we een stemming houden.

 
  
MPphoto
 

  Bernd Posselt (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou met alle respect willen vragen waarom de commissaris de tekst niet kan voorlezen die hij daar heeft liggen? Is er een principiële reden om dat niet te doen?

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − De commissaris kan of wil niet antwoorden op uw vraag, mijnheer Posselt. Van mijn kant wil ik daar niets op zeggen, dat is niet mijn taak.

 

6.12. Europees referentiekader voor kwaliteitsborging in beroepsonderwijs en -opleiding (A6-0438/2008, Jan Andersson) (stemming)

6.13. Europees systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) (A6-0424/2008, Thomas Mann) (stemming)

6.14. Effectentransacties en financiëlezekerheidsovereenkomsten (A6-0480/2008, Piia-Noora Kauppi) (stemming)

6.15. Depositogarantiestelsels: dekking en uitbetalingstermijn (A6-0494/2008, Christian Ehler) (stemming)

6.16. Informatieverplichtingen voor middelgrote ondernemingen en verplichting om een geconsolideerde jaarrekening op te stellen (A6-0462/2008, Ieke van den Burg) (stemming)

6.17. Aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening (stemming)

6.18. Evaluatie en toekomstige ontwikkeling van het Frontex-agentschap en van het grensbewakingssysteem Eurosur (A6-0437/2008, Javier Moreno Sánchez) (stemming)
  

Vóór de stemming over amendement 4

 
  
MPphoto
 

  Javier Moreno Sánchez, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik stel amendement 4 op paragraaf 12a aan de orde dat is ingediend door de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links.

In overeenstemming met de GUE/NGL-Fractie stel ik een mondeling amendement voor om een aantal onduidelijkheden die in de verschillende taalversies geslopen zijn, te verhelpen. Ik zal het langzaam voorlezen in het Spaans.

Het gaat erom de woorden “wijst erop dat voor samenwerking door de EU met derde landen als minimumvereiste moet gelden dat voldaan wordt aan internationale verplichtingen” te vervangen door “wijst erop dat samenwerking van de EU met derde landen gebaseerd moet zijn op de naleving van internationale verplichtingen”.

Met dit mondelinge amendement zou mijn fractie – en vermoedelijk nog een paar fracties – het door de GUE/NGL-Fractie ingediende amendement kunnen steunen.

 
  
 

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

– Vóór de stemming over amendement 7

 
  
MPphoto
 

  Weber, Renate (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik lees de geamendeerde versie in het Engels voor: ‘Aangezien het effect van de door FRONTEX gecoördineerde werkzaamheden is dat er een ‘externalisering van grenzen’ plaatsvindt, waardoor de naleving door de lidstaten van de EU-verplichtingen inzake de bescherming van asielzoekers en vluchtelingen in twijfel getrokken zou kunnen worden’.

 
  
 

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

 

6.19. De impact van namaak op de internationale handel (A6-0447/2008, Gianluca Susta) (stemming)
  

Vóór de stemming over amendement 1

 
  
MPphoto
 

  Carl Schlyter (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel van onze collega’s willen wel voor het idee in de resolutie van de Groenen stemmen om internetproviders en telecomaanbieders niet verantwoordelijk te maken voor de inhoud van het internet en dergelijke, maar veel van die collega’s die voor de resolutie van de Groenen willen stemmen, zijn geen voorstander van paragraaf 15, want die heeft betrekking op een ander onderwerp. Bij wijze van kerstcompromis zouden we, in een mondeling amendement, willen voorstellen paragraaf 15 uit de resolutie te verwijderen, zodat er meer mensen voor kunnen stemmen.

 
  
 

(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)

 

6.20. Verslagleggingsvoorschriften voor middelgrote ondernemingen (stemming)

6.21. Europese authentieke akte (A6-0451/2008, Manuel Medina Ortega) (stemming)
  

Na de stemming

 
  
MPphoto
 

  Hartmut Nassauer (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil nog eens op de eindstemming over het verslag van Gianluca Susta terugkomen. Wij hebben bij de eindstemming per abuis tegengestemd, terwijl we voor wilden stemmen. Dat kwam door de lichte verwarring rond het mondelinge amendement. Ik verzoek u er nota van te nemen dat wij bij de eindstemming voor het verslag wilden stemmen.

 

6.22. E-justitie (A6-0467/2008, Diana Wallis) (stemming)
  

Na de stemming

 
  
MPphoto
 

  Daniel Caspary (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik doe een beroep op het toepasselijke artikel in het Reglement. Wij hebben een aantal maanden geleden over het verslag-Bauer gestemd. Ik heb er vervolgens schriftelijk om verzocht uit te zoeken hoe we over amendementen op verslagen moeten stemmen.

Het staat buiten kijf dat we voor de eindstemming een gekwalificeerde meerderheid nodig hebben als we de Commissie verzoeken een wetgevingsvoorstel in te dienen. Het ontgaat me echter volledig waarom we voor amendementen voor de eindstemming ook een gekwalificeerde meerderheid nodig hebben. Ik heb helaas nog geen antwoord op deze vraag gekregen.

Nu is er vandaag weer zo’n verslag aan de orde. Ik zou er prijs op stellen als de diensten deze kwestie zouden kunnen uitzoeken.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. − Waarde collega, ik kreeg zojuist de mededeling dat het antwoord met betrekking tot het verslag-Bauer naar u onderweg is. Ik hoop dat u het nog voor de kerst zult ontvangen.

 

6.23. Rechtsbescherming van volwassenen: grensoverschrijdende gevolgen (A6-0460/2008, Antonio López-Istúriz White) (stemming)

6.24. Ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in postconflictsituaties (A6-0445/2008, Nirj Deva) (stemming)
  

VOORZITTER: MARTINE ROURE
Ondervoorzitter

 

7. Samenstelling Parlement: zie notulen
Video van de redevoeringen

8. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
Video van de redevoeringen

9. Stemverklaringen
Video van de redevoeringen
  

Mondelinge stemverklaringen

 
  
  

- Verslag-Haug/Lewandowski (A6-0486/2008)

 
  
MPphoto
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Het positieve aan de zojuist goedgekeurde begroting voor het jaar 2009 is het feit dat het duidelijke prioriteiten bevat, zoals ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen, klimaatbescherming en ondersteuning van de armste door de voedselcrisis getroffen landen. Helaas beschikken we echter slechts over weinig mogelijkheden om deze in te zetten ter bestrijding van de economische crisis, dit niet alleen omdat het in verhouding tot de begrotingen van de lidstaten slechts om een luttel bedrag gaat (1 procent), maar ook doordat de door het begrotingskader voor 2007 tot 2013 gestelde regels weinig flexibel zijn. Ik heb waardering voor de pogingen van verscheidene leden van het Parlement om met het oog op de wereldwijde problemen te trachten dan op zijn minst in met de Commissie in onderhandeling te treden over deze wijziging. De Raad was helaas niet bijster genegen tot goedkeuring van een grotere flexibiliteit. Na goedkeuring van het Verdrag van Lissabon echter, krijgen wij als Europees Parlement ruimere bevoegdheden ter zake.

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke (NI). - Voorzitter, daar ik van nature bijzonder kritisch sta tegenover de werking en de instellingen van de Europese Unie, heb ik uiteraard dit verslag over de begroting 2009 niet goedgekeurd. Allereerst ben ik er helemaal niet van overtuigd dat de Europese instellingen zuinig en verantwoordelijk omspringen met het vele belastinggeld dat in deze instellingen omgaat.

En ten tweede vind ik dat wij ons met veel te veel beleidsterreinen bemoeien en dat de subsidies die wij aan de lidstaten uitkeren daar telkens als een soort "ver van mijn bed" Europees geld worden beschouwd en door de lidstaten zelf om deze reden ook slecht en inefficiënt worden beheerd.

Ik stel bovendien vast dat mijn parlementaire vragen over de werkingskosten van de vele nevenorganisaties en agentschappen van de Europese Unie niet of nauwelijks worden beantwoord. Dat alles maakt mij wantrouwig en bevestigt alleen maar mijn neen-stem voor deze begroting.

 
  
  

- Verslag-Thyssen (A6-0441/2008)

 
  
MPphoto
 

  Ignasi Guardans Cambó (ALDE).(ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou in het kort willen toelichten waarom ik me bij de stemming over het verslag van mevrouw Thyssen inzake de veiligheid van speelgoed van stemming heb onthouden.

Uiteraard deel ik het standpunt van de rapporteur en van een meerderheid van dit Parlement dat de veiligheid van kinderen moet worden beschermd, dat de veiligheid van de consument in het algemeen moet worden beschermd. Ik vind echter dat we de culturele tradities van de verschillende lidstaten moeten respecteren, en vooral dat de discussie over de veiligheid niet moet leiden tot een extreme wetgeving waarmee we de grenzen van het belachelijke bereiken, zoals in dit geval.

Sommige veiligheidseisen die in de onderhavige richtlijn worden ingevoerd, grenzen werkelijk aan het belachelijke. Dat is met name in dit debat gebeurd. Als geheel kon het door de beugel. Vermoedelijk zullen we op zekere dag een richtlijn uitvaardigen die kinderen gebiedt om een helm te dragen als ze de straat op gaan, of om handschoenen te dragen als het koud is. Dat lijkt me volstrekt onzinnig, maar we gaan wel in die richting.

Ook al begrijp ik dat de richtlijn heel positieve elementen bevat, toch ben ik daarom van mening dat ze op een aantal punten ernstig doorschiet, reden waarom ik me van stemming heb onthouden.

 
  
MPphoto
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Het doet mij buitengewoon deugd dat we erin geslaagd zijn om de richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed reeds in eerste lezing goed te keuren en dat we de onzinnige voorstellen van de Groenen en een deel van de socialisten met betrekking tot het verplicht testen van alle speelgoed door onafhankelijke instellingen van tafel hebben weten te krijgen. Zij deden dit blokkerende voorstel ondanks het feit dat uit ervaringen in de Verenigde Staten, maar ook in China, duidelijk gebleken is dat, ondanks het feit dat er tests worden uitgevoerd, er speelgoed op de Europese markt is dat niet voldoet aan de normen. Het is ons streven ervoor te zorgen dat zowel producenten als importeurs volledig aansprakelijkheid worden voor de veiligheid. Het is aan de producenten om na te gaan of hun producten voldoen aan de normen. Indien dergelijke normen nog niet voorhanden zijn, voorziet artikel 18 van de richtlijn in tests. De kosten van door externe instellingen uitgevoerde tests bedragen in de Tsjechische Republiek zo’n 3 000 euro. Een dergelijk voorstel zou leiden tot de ondergang van kleine ondernemingen in de Europese Unie, terwijl tegelijkertijd duidelijk is dat het testen van speelgoed in China geen garantie biedt voor voldoende veiligheid. De verantwoordelijkheid dient te blijven liggen bij de importeurs en de producenten en allesbehalve bij oncontroleerbare testinstituten waar dan ook ter wereld. Ik feliciteer de ouders van jonge kinderen met ons cadeautje.

 
  
MPphoto
 

  Hiltrud Breyer (Verts/ALE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb niet voor het compromisamendement inzake speelgoed gestemd. Er zijn nog steeds te grote veiligheidsproblemen, vooral op het gebied van chemicaliën. Gif moet uit de handen van kinderen worden gehouden, zelfs als het om zeer kleine hoeveelheden gaat. Het besluit van vandaag is teleurstellend en niet bijzonder ambitieus. Er blijven teveel mazen over. Het ontbreekt aan een duidelijk verbod op allerlei zware metalen en allergene geurstoffen, en wat betreft geluid ontbreekt het aan duidelijke normen. Deze terughoudendheid met betrekking tot de veiligheid van onze kinderen is betreurenswaardig.

De haast die werd gemaakt om buiten een eerste lezing om een akkoord te bereiken, is absurd. Het ging er alleen om, de indruk te wekken dat volgende week alleen veilig speelgoed onder de kerstboom ligt. Dat is pure misleiding. Er zijn weliswaar verbeteringen, maar dat mag bij een richtlijn die al twintig jaar oud is ook wel worden verwacht. Kortom: veel geschreeuw en weinig wol. We kunnen de verantwoordelijkheid niet aan de industrie delegeren. De verantwoordelijkheid voor duidelijke wetgeving ligt bij ons!

 
  
MPphoto
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Ik heb voor het verslag van Marianne Thyssen gestemd.

RAPEX is meer dan enkel vijf letters: het is een snel meldingssysteem op Europees niveau waarmee consumenten worden gewaarschuwd voor gevaarlijke consumentenproducten.

Dankzij snelle informatie-uitwisseling tussen lidstaten heeft het systeem in 2006 maar liefst 221 waarschuwingen over speelgoed ontvangen op een totaal van 924 waarschuwingen. De waarschuwingen over speelgoed hadden vooral betrekking op mogelijk letsel bij kinderen of het gevaar op diverse allergieën en gezondheidsproblemen, met name bij kinderen die al een allergie hadden.

Het verheugt mij dat het Parlement vandaag voor de richtlijn heeft gestemd, aangezien uit deze feiten blijkt dat de richtlijn zeer nodig is. Met de stemming over deze richtlijn heeft het Europees Parlement vandaag een belangrijke stap genomen op het gebied van speelgoedveiligheid en de bescherming van de veiligheid en gezondheid van kinderen, omdat hiermee een speelgoedrichtlijn wordt gemoderniseerd die inmiddels twintig jaar oud is.

Het doet mij genoegen dat dit proces in het Europees Parlement ook wordt gevolgd door een groep bezoekers uit Slowakije, die ik graag van harte welkom wil heten en een aangenaam verblijf wil toewensen hier bij de zetel van de Europese democratie.

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik was erg blij dat de stemming over de speelgoedrichtlijn doorging, om de eenvoudige reden dat we, als we een duidelijke boodschap over speelgoed en de veiligheid daarvan naar de wereld willen uitsturen, we dat met kerst moeten doen. Als we het hadden uitgesteld, was de boodschap verwaterd. In deze tijd van het jaar denken de mensen namelijk aan speelgoed.

Ook dit jaar zijn er weer miljoenen speelgoedartikelen uit China van de markt gehaald, net als vorig jaar. De problemen zijn heel ernstig – lood, arsenicum, kwik en pcb’s – en het doet er niet toe waar een stuk speelgoed voor bedoeld is: of het nu een boek is of iets om op te rijden of wat dan ook – als moeder weet ik dat het op een gegeven moment in de mond van een kind terecht kan komen. We kunnen dus niet voorzichtig genoeg zijn met speelgoed en ik ben blij dat we deze boodschap nu verstuurd hebben.

 
  
  

- Verslag-Mann (A6-0424/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Ik wil mijn collega de heer Mann graag bedanken voor zijn verslag. We weten hoe belangrijk het is om regels in te voeren en hindernissen weg te nemen voor de mobiliteit van studenten en arbeidskrachten die verhuizen als reactie op de werking van vraag en aanbod op de Europese arbeidsmarkt.

Dankzij het Europese systeem van studiepunten voor beroepsonderwijs en -opleiding zal de overdracht, erkenning en accumulatie van opleidingskwalificaties worden vereenvoudigd. De studiepunten zullen gelden voor kwalificaties die zijn verkregen via diverse opleidingstrajecten op alle niveaus van het Europees kwalificatiekader voor een leven lang leren.

Met onze goedkeuring hebben wij een stap gezet in de richting van bredere steun voor een leven lang leren en hogere werkgelegenheids-, openheids- en mobiliteitsniveaus, plus de sociale integratie van arbeidskrachten en mensen in het onderwijs. Daarom wordt hiermee de ontwikkeling van flexibele, individuele benaderingen bevorderd, evenals de erkenning van onderwijskwalificaties die via informeel en formeel onderwijs worden behaald.

 
  
  

- Verslag-Thyssen (A6-0441/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Miroslav Mikolášik (PPE-DE). – (SK) Om te beginnen wil ik mevrouw Thyssen graag bedanken. Dankzij haar zijn we gekomen tot een prijzenswaardig compromis waaronder onze kinderen worden beschermd tegen ongewenste materialen in speelgoed en dat tegelijkertijd geen nadelige gevolgen heeft voor de productiebedrijven.

Zoals u mogelijk weet, ben ik fervent voorstander geweest van beperkingen voor het gebruik van allergenen in speelgoed – ik ben zelf vader van vier kinderen en heb in het verleden niet altijd nagedacht over de veiligheid van elk stuk speelgoed dat mijn kinderen in handen kregen. Ouders in Europa gaan er vaak vanuit dat als speelgoed in de winkel verkrijgbaar is, het dan wel niet schadelijk zal zijn voor kinderen. Daarom verheugt het mij dat we samen de maatregelen hebben aangescherpt die moeten waarborgen dat alleen speelgoed dat geschikt is voor kinderen, ook daadwerkelijk de winkels bereikt. Kinderen zijn namelijk echt de kwetsbaarste groep consumenten.

Tot 80 procent van al het speelgoed op de Europese markt wordt geïmporteerd en in 2007 werden miljoenen speelgoedartikelen die in China waren geproduceerd van de markt gehaald, omdat ze niet voldeden aan de Europese normen. Met het oog op de huidige distributie van goederen moeten we de regels waaronder goederen op de markt komen en waaronder wordt gecontroleerd of ze voldoen aan de normen, opnieuw bestuderen.

 
  
  

- Verslag-Ehler (A6-0494/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) (Het begin van de toespraak is onverstaanbaar) ... depositoverzekering, die het Europees Parlement zo flexibel voorgesteld heeft en waar wij voor gestemd hebben, is duidelijk. We willen er zorg voor dragen dat er een geharmoniseerd minimaal beschermingsniveau tot stand komt voor kleine spaarders en wel door middel van een verzekering van spaartegoeden tot een bedrag van 50 000 euro. Bovendien willen we een veel kortere deblokkeringstermijn voor spaartegoeden, alsook dat bankcliënten ook in deze tijden van crisis duidelijke, tijdige en inhoudelijke correcte informatie krijgen over hun spaartegoeden. Dit is een dringend noodzakelijke maatregel, aangezien spaarders hun tegoeden her en der halsoverkop overmaken van gezonde banken naar banken die een staatsgarantie hebben ontvangen om overeind te kunnen blijven. Dit voorstel is de enige manier om het vertrouwen van kleine spaarders te herwinnen en de markt voor bankdiensten te stabiliseren. Het is mijn wens dat de garantie tevens toegepast wordt voor kleine en middelgrote ondernemers, omdat zij een onvervangbare sociale rol vervullen in de Europese samenleving en juist zij in tijden van crisis het meest onder druk staan.

 
  
  

- Ontwerpresolutie over de aanpak van de Raad van de herziening van de OLAF-verordening (B6-0627/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Frank Vanhecke (NI). - Voorzitter, ik heb vóór de resolutie over OLAF gestemd, omdat ik het absoluut eens ben met de oproep van het Parlement om de onafhankelijkheid van OLAF te vergroten. Daar moet inderdaad dringend iets aan gebeuren. OLAF is op dit ogenblik, alles welbeschouwd, nauwelijks meer dan een directoraat-generaal van de Commissie en de politieke verantwoordelijkheid ervoor berust bij de vicevoorzitter van de Commissie. Dat is geen gezonde zaak. OLAF mag dan wel onafhankelijk zijn op het operationele niveau, het is toch maar een hybride status en daaraan moet een einde worden gemaakt. Akkoord dus.

Meer in het algemeen vind ik dat in de Europese instellingen heel dikwijls slordig met het vele belastinggeld wordt omgesprongen. Op zijn minst moet OLAF de middelen, de manschappen en de verantwoordelijkheid hebben om aan de manifest criminele aspecten van deze toestand een einde te maken. Aan het meer wettelijke breed omspringen met middelen van belastinggelden zullen we zelf een einde moeten maken, vrees ik.

 
  
  

- Verslag-Moreno Sánchez (A6-0437/2008)

 
  
MPphoto
 

  Frank Vanhecke (NI). - Voorzitter, ik heb vóór dit verrassend goede verslag over FRONTEX gestemd, omdat ik de daarin gevraagde versterking van deze instelling alleen maar kan toejuichen. Wat mij betreft moet de strijd tegen de illegale immigratie een topprioriteit voor de Unie zijn, en in dit kader zijn de overeenkomsten die FRONTEX afsluit met de autoriteiten van derde staten zeer belangrijk. Het is een goede zaak dat in dit verslag een kat ook een kat wordt genoemd, en dat met name de onaanvaardbare houding van de kandidaat-lidstaat Turkije wordt bekritiseerd.

Ik vind dat hier heel duidelijk moet worden gezegd dat de actieve weigering van de autoriteiten van een derde staat, Turkije – a fortiori een kandidaat-lidstaat – om mee te werken aan FRONTEX rechtstreekse gevolgen moet hebben voor de politieke en economische betrekkingen tussen de Unie en die staat, te weten stopzetting van de toetredingsonderhandelingen met het niet-Europese land Turkije.

 
  
MPphoto
 
 

  Philip Claeys (NI). - Voorzitter, ik heb vóór het verslag-Moreno Sánchez gestemd met enig voorbehoud. Ik had eerlijk gezegd geen al te hoge verwachtingen van het verslag, gezien de sfeer van politieke correctheid die in de Commissie LIBE normaal gezien domineert. Maar ik moet zeggen dat het om een evenwichtig verslag gaat, dat ook aandacht besteedt aan een paar pijnpunten, zoals de gebrekkige samenwerking – of ik zou beter zeggen, de tegenwerking – van derde landen zoals Libië en Turkije.

Zeker voor wat Turkije betreft, is het eigenlijk godgeklaagd dat een kandidaat-lidstaat op een dergelijke flagrante manier zijn verplichtingen niet nakomt. FRONTEX – en hier schiet het verslag eigenlijk nog tekort – moet uitgebouwd worden tot een efficiënt instrument in de strijd tegen illegale immigratie, maar ook in de strijd tegen internationale criminaliteit, drugshandel en wapenhandel.

 
  
  

- Verslag-Susta (A6-0447/2008)

 
  
MPphoto
 

  Philip Claeys (NI). - Voorzitter, ik heb vóór het verslag-Susta gestemd, omdat namaak natuurlijk een ernstig probleem is en de voorgelegde tekst blijk geeft van gezond verstand.

Ik stem trouwens ook volledig in met paragraaf 30 van het verslag, die eraan herinnert dat – en ik citeer – "Turkije pas een geloofwaardige kandidaat voor toetreding wordt als het in staat is om de verworvenheden van de Gemeenschap over te nemen en volledige eerbiediging van intellectuele-eigendomsrechten te waarborgen". Hieruit kan alleen maar worden afgeleid dat Turkije geen volwaardige kandidaat is voor toetreding tot de EU, en ik neem daarvan akte.

 
  
MPphoto
 
 

  Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik denk dat wij in dit – zeer volle – Huis allemaal het belang erkennen van intellectuele eigendom, en dan niet alleen voor kenniseconomieën, maar ook in verband met de ernstige schade die aan consumenten in heel Europa toegebracht kan worden door bijvoorbeeld nagemaakte medicijnen, nagemaakte levensmiddelen en nagemaakte auto-onderdelen.

Ik had een aantal duidelijke kanttekeningen gezet bij de oorspronkelijke resolutie, want die legde te veel het accent op de consument. We hadden in de lachwekkende situatie verzeild kunnen raken dat reizigers bij de grens gefouilleerd zouden worden en dat hun computers, mp3-spelers en iPods onderzocht zouden worden op eventuele kopieën. Godzijdank zijn de Groenen met een beter alternatief gekomen en waren ze graag bereid, bij wijze van kerstcompromis, het irrelevante amendement over kritiek op bedrijven in te trekken. Al met al hebben we heel graag voor de resolutie gestemd.

Mijn ambitie om eens in een leeg Huis het woord te voeren is nu vervuld en ik wil mijn bijdrage afsluiten door iedereen die hier nog is, heel prettige kerstdagen en een gelukkig nieuwjaar te wensen!

 
  
  

- Verslag-López-Istúriz White (A6-0460/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil u ook prettige kerstdagen toewensen. U bevindt zich niet in een helemaal leeg Huis.

Ik heb voor het verslag-López over de rechtsbescherming van volwassenen in grensoverschrijdende situaties gestemd, omdat ik uit ervaring de noodzaak daarvan inzie, maar ook omdat ik hoop dat we hierdoor een stapje verder zijn op de weg naar echte mobiliteit in Europa. Bij dit onderwerp hebben we het over volwassenen die op de een of andere manier onder een gerechtelijke maatregel vallen. In veel gevallen zijn het heel kwetsbare mensen en in sommige gevallen staan ze onder bewind of curatele of gaat het om mensen met beperkingen. Maar als we op deze weg verder kunnen gaan, is het logisch dat we nog een stap verder zetten, totdat de dag komt dat mensen met een uitkering hun begeleiders met zich mee kunnen nemen, zodat zij op dezelfde manier als werknemers door Europa kunnen reizen.

 
  
  

- Verslag-Deva (A6-0445/2008)

 
  
MPphoto
 

  Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen het verslag-Deva over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in postconflictsituaties gestemd vanwege één onderdeel, namelijk dat waarin staat dat we zowel preventief als reactief initiatieven zouden moeten kunnen nemen, zelfs als deze als laatste redmiddel dwingend militair ingrijpen met zich meebrengen.

Dat is gewoon de Bush-doctrine; misschien hebben de anderen in dit Huis dit niet als de Bush-doctrine –waardoor we in Irak terechtgekomen zijn – herkend, maar het is het wel. Sarah Palin kreeg kritiek omdat ze niet wist wat de Bush-doctrine was, maar ik vraag me af of leden van dit Parlement wel hebben begrepen dat we zojuist voor de Bush-doctrine gestemd hebben.

 
  
MPphoto
 

  Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik maak gewoonlijk geen gebruik van dit democratische instrument, de stemverklaringen. Ik doe het vandaag voor het eerst namens mijn fractie.

Als toelichting moet ik helaas zeggen dat wij tegen dit verslag heb gestemd, dat ik als rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en als lid van de Commissie ontwikkelingssamenwerking mede heb samengesteld. Het is echt een goed verslag en ik dank de heer Deva en de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor het verrichte werk.

We zijn het eens met een groot deel van de tekst: het gebruik van conflictanalyse binnen ontwikkelingssamenwerking, steun aan de civiele en lokale samenleving, het tegengaan van de verspreiding van lichte wapens, de noodzaak van een gedragscode voor soldaten en politie, verwijzingen naar de reproductieve gezondheidszorg, transparantie in het gebruik van natuurlijke hulpbronnen en steun aan vluchtelingen. In het verslag wordt met name ook de nadruk gelegd op mainstreaming in het genderbeleid. Dus waarom hebben we tegengestemd? Om de eenvoudige reden dat er in sommige delen wordt getracht een militaire component aan de ontwikkelingshulp toe te voegen.

Dit Parlement en de Commissie ontwikkelingssamenwerking hebben namelijk bij de invoering van de verordening en het financieringsinstrument voor ontwikkelingssamenwerking duidelijk verklaard dat de ontwikkelingsfondsen niet mogen worden gebruikt voor de financiering van militaire uitgaven, onder meer in het verslag-Mitchell. Bovendien heeft ons Parlement er ook op toegezien dat in het kader van de landenstrategiedocumenten geen middelen voor ontwikkelingshulp worden weggesluisd naar veiligheidsoperaties.

Dus vanwaar deze tegenstrijdigheden tussen onze diverse resoluties? De ontwikkelingsfondsen moeten worden gebruikt voor ontwikkeling, onderwijs, gezondheidszorg, landbouw, de lokale gemeenschappen en vrouwenorganisaties. De middelen van ontwikkelingssamenwerking zijn te beperkt om armoede en onrecht te bestrijden en ook vrede op te bouwen. Daarom is er geen plaats voor militaire activiteiten.

 
  
  

Schriftelijke stemverklaringen

 
  
  

- Verslag-Böge (A6-0504/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) De EU heeft besloten een snelleresponsfaciliteit voor maatregelen tegen de scherpe stijging van de voedselprijzen in de ontwikkelingslanden in het leven te roepen (de "Voedselfaciliteit"). Overeengekomen is om daarvoor een totaal bedrag van 1 miljard euro uit te trekken over een periode van drie jaar.

Oorspronkelijk was voorgesteld de Voedselfaciliteit uit de marge van rubriek 2 van het Meerjarig Financieel Kader (MFK) te financieren, daarna door het maximum van rubriek 4 van het MFK te herzien. Ten slotte is men het eens geworden de Voedselfaciliteit te financieren door een combinatie van de reserve voor noodhulp, het flexibiliteitsinstrument en een herschikking binnen rubriek 4 van het stabiliteitsinstrument.

Om dit initiatief te financieren zal punt 25 van het Interinstitutioneel Akkoord moeten worden gewijzigd om zo de beschikbare kredieten voor 2008 in de reserve voor noodhulp te kunnen verhogen tot 479 218 000 euro (in lopende prijzen)

Wij vinden de doelstellingen van dit initiatief positief, maar wijzen er wel op dat het niet mag gezien als een voorwaarde of prestatie waartegenover staat dat de EU een overeenkomst met de WHO of partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen mag sluiten. Het mag ook niet worden gebruikt om te verhullen dat er gekort wordt op de EU-ontwikkelingshulp of dat er enorme sommen worden vrijgemaakt om de wapenwedloop te hervatten en de internationale betrekkingen op instigatie van de EU te militariseren.

 
  
  

- Verslag-Böge (A6-0474/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit ontwerp van gewijzigde begroting heeft betrekking op de beschikbaarstelling van middelen (ongeveer 7,6 miljoen euro voor schade ten bedrage van 176 miljoen euro) uit het EU-Solidariteitsfonds voor Cyprus, na een periode van ernstige droogte.

De Commissie heeft er echter op gewezen dat er, “gelet op het feit dat er binnen 13 04 02 Cohesiefonds te veel vastleggingskredieten geïdentificeerd zijn, geen noodzaak bestaat om nieuwe toewijzingen te doen om de betalingen aan Cyprus uit het EU-solidariteitsfonds te financieren”. Met andere woorden: om het antwoord op deze natuurramp te financieren zullen middelen uit het cohesiebeleid moeten worden aangesproken.

Dat er in het Cohesiefonds “te veel vastleggingskredieten” zijn geïdentificeerd heeft – onder andere – te maken met vertragingen bij de implementatie van de programma’s in de “cohesie”-landen. Als je dan het solidariteitsbeginsel toepast kan dat ertoe leiden dat je economisch minder ontwikkelde landen bestraft. We hadden nu juist beslissingen moeten nemen om te verhinderen dat het structuur- en cohesiebeleid jaar in jaar uit niet optimaal worden gebruikt.

We willen er verder op wijzen – en we hebben dat al eerder gedaan – dat de procedures voor het mobiliseren van het Solidariteitsfonds sneller doorlopen moeten kunnen worden, om te verzekeren dat er bij natuurrampen een beroep op dit fonds kan worden gedaan. Belangrijk is ook dat de specifieke aard van natuurrampen in de Middellandse Zeeregio – bosbranden, droogte – erkend wordt.

 
  
  

- Verslag-Böge (A6-0493/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk.(PT) De stijging van de voedselprijzen in de zich ontwikkelende landen is een heel belangrijke kwestie die de EU noopt tot snelle actie teneinde de nefaste gevolgen van deze situatie voor de meest behoeftige groepen voor zo ver mogelijk ongedaan te maken. Daarom doet het Parlement in dit verslag het voorstel om een snelleresponsfaciliteit in het leven te roepen. Daar zou een bedrag van 420 miljoen euro mee gemoeid zijn. Concreet komt het erop neer dat het flexibiliteitsinstrument zoals dat in het Interinstitutioneel Akkoord van 2006 is overeengekomen wordt ingezet. In dat akkoord heeft de EU namelijk de mogelijkheid geschapen om het flexibiliteitsinstrument te mobiliseren voor het financieren van een specifieke uitgavenpost die niet kan worden gefinancierd binnen de maxima van één of meer rubrieken van het meerjarig financieel kader.

De situatie waar we hier naar verwijzen voldoet aan alle voorwaarden die door de instellingen zijn gesteld. Het staat dus buiten kijf dat actie uit hoofde van het EU-solidariteitsbeleid is gerechtvaardigd. Gelet op de ernst van de situatie is daar door de besluitnemers geen verzet tegen aangetekend.

De tijd dringt en snelle actie van onze zijde kan ertoe bijdragen dat het bij een ernstige situatie blijft, en dat deze niet verwordt tot een menselijke tragedie met onvoorspelbare gevolgen voor de toekomstige ontwikkeling van de getroffen bevolkingsgroepen.

 
  
  

- Verslag-Virrankoski (A6-0481/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Derek Roland Clark (IND/DEM), schriftelijk. (EN) De UKIP stemt voor dit verslag omdat er 4,9 miljoen euro niet-gebruikte kredieten aan de nationale regeringen teruggegeven zullen worden.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) In de loop van deze financiële periode (2007 en 2008) is het Solidariteitsfonds negen maal gemobiliseerd (Duitsland: 166,9 miljoen euro; Verenigd Koninkrijk: 162,3 miljoen euro; Griekenland: 99 miljoen euro; Frankrijk: 17,1 miljoen euro; Hongarije: 15 miljoen euro; Slovenië: 8,2 miljoen euro, en Cyprus: 7,6 miljoen euro). Dat komt neer op een totaal van 477,3 miljoen euro (afgezet tegen een maximum van 1 miljard euro).

Dat deze steun gerechtvaardigd was willen we aannemen. We willen hier ook geen reserves aantekenen bij de procedure voor het activeren van dit fonds en het beschikbaar maken van middelen (die neemt teveel tijd in beslag). Waar we wel onze bedenkingen bij hebben, is de herkomst van de gemobiliseerde fondsen, zeker als we kijken naar dit ontwerp van gewijzigde begroting.

Het staat dus buiten kijf dat er in geval van natuurrampen snel hulp moet worden geboden. Het gaat echter om de vraag waar de middelen vandaan komen, zeker als blijkt dat ze bij het Cohesiefonds worden “weggehaald”, terwijl ze ook zouden kunnen worden weggehaald bij de vastleggingen voor de voortschrijdende militarisering van de EU. Wij geloven dat het Cohesiebeleid van zulke aanslagen dient te worden gevrijwaard.

We willen er verder op wijzen – en we hebben dat al eerder gedaan – dat de procedures voor het mobiliseren van het Solidariteitsfonds sneller doorlopen moeten kunnen worden, om te verzekeren dat er bij natuurrampen een beroep op dit Fonds kan worden gedaan. Belangrijk is ook dat de specifieke aard van natuurrampen in de Middellandse Zeeregio – bosbranden, droogte – erkend wordt.

 
  
  

- Ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie – Begrotingsjaar 2009 zoals gewijzigd door de Raad

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Wij van Junilistan geloven dat het mogelijk is om de bijdragen van de lidstaten tot de EU te halveren. Het grootste deel van de communautaire middelen wordt gebruikt voor onnodige of sociaaleconomisch schadelijke activiteiten, waaronder het landbouwbeleid, het Cohesiefonds, het visserijbeleid en steun aan verschillende types informatiecampagnes. Daarnaast zijn er de kosten van het pendelen tussen Straatsburg en Brussel door het Europees Parlement, alsmede van instellingen zoals het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio’s, die onverwijld zouden moeten worden opgedoekt.

Het landbouwbeleid is bijzonder verwerpelijk. Het geld gaat van consumenten naar vaak erg rijke ontvangers. Landbouwers in de arme landen van de wereld moeten het afleggen tegen de concurrentie van de gesubsidieerde landbouwers uit de EU.

Er komen constant vermaningen van diverse EU-instellingen aan het adres van de lidstaten over hoe belangrijk het is de overheidsuitgaven te reduceren. Tezelfdertijd eist dit Parlement constant hogere uitgaven op EU-niveau. Dat is volkomen absurd. De overheidsuitgaven van de lidstaten gaan naar scholen, gezondheidszorg, onderzoek, infrastructuur en steun aan kwetsbare groepen in de samenleving, terwijl de uitgaven van de EU voor het grootste deel gaan naar een waanzinnig landbouwbeleid, voor verkeerde doeleinden gebruikte structuurfondsen en de financiering van EU-instellingen die al lang geleden hadden moeten zijn opgedoekt.

Ons nee tegen de ontwerp-begroting moet worden geïnterpreteerd als een eis tot een sterke vermindering van de uitgaven uit de EU-begroting en een halvering van de bijdrage van de lidstaten tot de EU.

 
  
  

- Verslag-Haug/Lewandowski (A6-0486/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Kader Arif (PSE), schriftelijk. – (FR) Wij, de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement, hebben met succes voorgesteld dat er in de Gemeenschapsbegroting voor 2009 een voorbereidende actie wordt opgenomen voor de ontwikkeling van het sociaal toerisme in Europa.

Dit project is een antwoord op de constatering dat veel burgers om economische redenen niet op reis kunnen gaan en dat er een einde moet komen aan deze ongelijkheid, doordat iedereen de mogelijkheid moet krijgen op vakantie te gaan. Het is echter ook nuttig op het punt van ruimtelijke ordening en lokale ontwikkeling.

Door sociale gemengdheid te combineren met plaatselijke ontwikkeling en door de toegankelijkheid te vergroten voor burgers voor wie een vakantie nauwelijks is weggelegd, wordt de toeristische sector door het sociaal toerisme winstgevender. Er komen zo mogelijkheden voor de ontwikkeling van laagseizoentoerisme, met name in regio's waarin deze sector bijzonder seizoengevoelig is, en banen met een minder tijdelijk karakter in deze economische sector. Zo illustreert het sociaal en gemeenschapstoerisme dat er wel degelijk een intermediaire sector bestaat tussen de vrijetijdsindustrie en de niet-kredietwaardige economie en dat economische relevantie en toegankelijkheid voor zoveel mogelijk mensen elkaar niet hoeven te bijten. Door middel van uitwisselingen tussen de Europese burgers helpt de sector ook het Europees burgerschap te versterken.

Hieruit blijkt hoe belangrijk deze sector is, zowel in de zin van economisch rendement als met betrekking tot de publieke middelen.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Terwijl de economische voorspellingen wijzen op een recessie in een aantal lidstaten (waarvan sommige technisch gezien nu al in recessie verkeren), nemen de Raad en het Parlement voor 2009 een EU-begroting aan die wat betalingen betreft lager uitvalt dan die van 2008.

Als we deze ontwerpbegroting voor 2009 echter vergelijken met het maximum zoals dat in het meerjarig financieel kader van 2007-2013 voor dit jaar is vastgelegd – een maximum dat wij destijds al ontoereikend noemden om de “sociale en economische cohesie” in een tot 27 lidstaten uitgebreide EU te garanderen – , dan ziet er nog erger uit: deze begroting blijft 8 miljard euro onder dat maximum.

Het Parlement beweert “uiterst bezorgd” te zijn, vooral met betrekking tot “de mogelijke gevolgen van een recessie voor de Europese burgers”, het “extreem lage niveau” van de betalingen en de kredietbesteding in het kader van het cohesiebeleid, maar keurt deze begroting toch goed. Uiteindelijk is het de bedoeling van het Parlement om – zonder iets aan de grondslagen te veranderen – een gunstiger imago uit te dragen naar de werkers en de bevolking van de verschillende landen, zodat alles bij de volgende verkiezingen van het Europees Parlement in juni naar plan verloopt.

Daarom hebben wij tegen gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Czesław Adam Siekierski (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) De begroting voor 2009 voldoet niet volledig aan onze verwachtingen en biedt slechts gedeeltelijk een antwoord op de nieuwe uitdagingen en huidige bezorgdheden. Ze weerspiegelt de eerder aangenomen doelstellingen en veronderstellingen en beantwoordt in dit opzicht aan de noodzakelijke criteria. Ik heb voor de goedkeuring van de begroting gestemd. Desalniettemin zou ik de volgende kwesties onder de aandacht willen brengen:

1. Het is positief dat we meer middelen vrijmaken voor de ondersteuning van de ontwikkeling van de landbouw in ontwikkelingslanden die met een voedseltekort kampen. We mogen echter niet vergeten dat bijna 80 miljoen mensen in de Europese Unie een risico op armoede lopen en dat 43 miljoen inwoners het slachtoffer dreigen te worden van ondervoeding.

2. Ondanks het gemeenschappelijk landbouwbeleid liggen de inkomens van boerengezinnen aanzienlijk lager dan die van gezinnen die een andere bron van inkomsten hebben.

3. We stellen vast dat de landbouwbedrijven in Europa systematisch ineenstorten en over de kop gaan. De voorraden landbouwproducten slinken. Deze evolutie is een bedreiging voor de voedselveiligheid. Toch willen sommigen snoeien in de uitgaven voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid.

4. Zowel in het kader van het cohesie- als van het structuurbeleid is er niet alleen sprake van territoriale, economische en sociale cohesie, maar ook van het verkleinen van de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus en het creëren van gelijke ontwikkelingskansen, voornamelijk in armere regio's. In werkelijkheid worden gebieden met ongunstige landbouwomstandigheden of regio's waar de toestand van de infrastructuur veel te wensen overlaat, getroffen door ontvolking.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik heb mijn steun verleend aan het verslag van mevrouw Haug en de heer Lewandowski over het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009. Het is zeer belangrijk dat de Parlementsleden er uiteindelijk in geslaagd zijn tot een compromis te komen met de Raad over de financiering van de prioritaire doelstellingen van het Parlement, zoals maatregelen om de gevolgen van de economische recessie aan te pakken en om economische groei, cohesie en werkgelegenheid te bevorderen.

Het Parlement zal de financiering voor het sociaal en werkgelegenheidsbeleid verhogen, in het bijzonder voor maatregelen om het concurrentievermogen en de cohesie te versterken. Deze uitgaven zijn bestemd voor het Sociaal Fonds, dat 135 miljoen euro extra krijgt, alsmede voor het Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Cohesiefonds. Met het oog op de huidige, zeer moeilijke financiële situatie in de gehele Europese Unie zijn initiatieven ter bevordering van ontwikkeling en werkgelegenheid van primordiaal belang. Dit moet weerspiegeld worden in de begroting voor 2009. Het is positief dat in de begroting ook het voornemen is opgenomen om extra middelen uit te trekken voor de ondersteuning van KMO's.

De ontwikkelingslanden zullen op financiële steun kunnen rekenen om de effecten van de snel stijgende voedselprijzen te verzachten. Daarnaast wordt een extra bedrag van 1 miljoen EUR vrijgemaakt voor acties die tot doel hebben hongersnood in derde wereldlanden te vermijden. Ik ben eveneens ingenomen met het feit dat het Parlement voornemens is zijn administratieve uitgaven te beperken tot minder dan 20 procent van zijn totale uitgaven.

 
  
  

- Verslag-Iacob-Ridzi (A6-0463/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Iacob-Ridzi over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit (2007-2010) gestemd.

Als we een echte Europese arbeidsmarkt willen creëren, is het nodig de nationale wetgeving aan te passen en de bureaucratische procedures, die de mobiliteit van werknemers soms in de weg staan, weg te nemen. De Europese Unie speelt een fundamentele rol in de harmonisering van de nationale socialezekerheidsstelsels en de overdraagbaarheid van rechten op aanvullend pensioen. Bovendien is het belangrijk dat we ons inzetten om het niveau van de voorlichting aan burgers te verhogen, niet alleen door het verbeteren van het EURES-portaal, maar ook door middel van Europese informatiecampagnes.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Ook al bevat dit verslag enige aanbevelingen die wij kunnen ondersteunen, die aanbevelingen worden wel gedaan binnen een liberaal kader. Dat is het geval bij het pleidooi voor het overnemen van het begrip arbeidsmobiliteit, en dan vooral op de beleidsgebieden die betrekking hebben op het voltooien van de binnenmarkt. Dat een dergelijk beleid de werkers niet naar behoren beschermt, wordt niet vermeld.

Het verslag doet dus een aantal aanvaardbare aanbevelingen, maar het legt ook de nadruk op de economische en sociale aspecten van de Lissabon-strategie. Men vergeet evenwel dat deze strategie de sterkste concentratie van neoliberale beleidsmaatregelen van de Europese Unie bevat. Voorstellen als de beruchte Bolkestein-richtlijn, de zogenaamde flexizekerheid en het voorstel van de Raad inzake een richtlijn voor de organisatie van de arbeidstijd komen allemaal uit deze strategie voort.

Dit verslag is derhalve wederom een propagandadocument waarin geprobeerd wordt het antisociale beleid van de Europese Unie en de gevolgen van het neoliberalisme te verhullen, en dat terwijl die gevolgen toch voor iedereen zichtbaar zijn. Je hoeft de contradicties in de paragrafen en 15 en 16 maar te zien om te begrijpen waarom we ons van stemming hebben onthouden.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Voor de rapporteur lijkt niet zozeer het wegnemen van de juridische en administratieve hindernissen voor de beroepsmobiliteit van Europese werknemers binnen de EU het probleem te zijn, als wel het feit dat deze mobiliteit geen wijdverbreid en bovenal verplicht karakter heeft. We krijgen een grootschalige vermenging van bevolkingen voorgeschoteld, waardoor de verdwijning van de Europese naties in een stroomversnelling raakt. Loonconcurrentie, sociale dumping en het naar beneden harmoniseren van lonen, dat is de opzet. Met de invoering van een Europese ziekteverzekeringskaart met erg wazige contouren worden de nationale socialezekerheidsstelsels ondermijnd en ontmanteld.

Vraagt u maar eens aan de werkneemsters in Frankrijk aan wie een paar jaar geleden werd voorgesteld dat hun banen zouden worden veiliggesteld op voorwaarde dat zij alles achter zouden laten om voor een paar honderd euro per maand in Roemenië te gaan werken, wat zij vinden van uw mobiliteit!

De oplossing van de fiscale problemen en die op het gebied van de verwerving van sociale rechten van grensarbeiders of werknemers die in verschillende lidstaten hebben gewerkt, valt in feite onder de verantwoordelijkheden van de Europese Unie. Dit mag echter niet resulteren in sociale onzekerheid.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Arbeidsmobiliteit is een van de belangrijkste elementen voor de implementatie van de doelstellingen van de strategie van Lissabon, maar desondanks wordt deze mobiliteit voortdurend belemmerd door barrières van administratieve, wettelijke, belastinggerelateerde of sociale aard. De administratieve barrières worden voornamelijk veroorzaakt door onderlinge verschillen in wetten met betrekking tot de arbeidsmarkt, en de verantwoordelijkheid hiervoor ligt grotendeels bij de lidstaten zelf.

Om te beginnen wil ik graag mijn teleurstelling uiten over het feit dat sommige landen van de EU-15 op hun arbeidsmarkt nog steeds beperkingen opleggen aan arbeidskrachten uit de nieuwe lidstaten, ondanks het feit dat de angsten van de burgers en overheden van deze landen niet zijn gegrond op economische onderzoeken of statistische gegevens.

Mensen benaderen mij met vele problemen waarmee ze worden geconfronteerd wanneer ze hun recht op mobiliteit proberen uit te oefenen buiten hun eigen land. Ze hebben te maken met niet-erkenning van met mobiliteit samenhangende ervaring voor loopbaanvooruitzichten en problemen die verband houden met sociale zekerheid en pensioenen, vooral in kleine en middelgrote ondernemingen. Ook taalbarrières behoren tot de vele hindernissen voor de mobiliteit van werknemers en hun gezinnen, en daarom moeten de lidstaten zich actief inzetten voor vreemdetalenonderwijs, met name aan volwassenen.

Ik ben ervan overtuigd dat mensen door effectieve mediacampagnes relevante informatie kunnen krijgen over het Eures-netwerk, dat dient als het enige aanspreekpunt voor werknemersmobiliteit in Europa, het TRESS-netwerk of het SOLVIT-instrument, dat helpt bij het oplossen van problemen op de interne markt en problemen met betrekking tot werknemersmobiliteit.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. (RO) Ik heb vóór dit verslag gestemd omdat arbeidsmobiliteit een fundamenteel recht is dat door het EG-Verdrag aan alle EU-burgers wordt toegekend. Hierdoor vormt het een van de fundamentele pijlers van het Europese sociale model, op basis waarvan de doelstellingen van de Lissabon-strategie kunnen worden verwezenlijkt.

Ik ben verheugd over het verslag, omdat het behalve aandacht te besteden aan de obstakels voor vrijheid van verkeer op de arbeidsmarkt voor werknemers uit de nieuwe lidstaten, tevens belangrijke elementen bevat in aanvulling op het door de Europese Commissie gepresenteerde Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit, zoals ondersteuning voor programma’s die een koppeling leggen tussen onderwijsstelsels en de arbeidsmarkt, wederzijdse erkenning van kwalificaties en uitbreiding van het EURES-netwerk.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren.

Ik heb voor het verslag van mevrouw Iacob-Ridzi over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit voor de periode 2007-2010 gestemd. Ik ben het ermee eens dat de arbeidsmobiliteit tussen de lidstaten van de Europese Unie op positieve wijze heeft bijgedragen aan de Europese integratie. Twee voorbeelden: het is veel eenvoudiger dan vroeger om als werknemer om beroepsredenen in een andere lidstaat te verblijven en er zijn veel meer mogelijkheden om in het buitenland toegang te hebben tot vacatures. Op dit punt moeten we ons inspannen om de wettelijke, administratieve, fiscale en sociale situatie te verbeteren door bureaucratische belemmeringen op deze terreinen op te heffen. Het is echter altijd goed om ons te realiseren dat de Europese Unie in haar optreden de onderlinge sociaaleconomische verschillen tussen de lidstaten niet buiten beschouwing kan laten.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Tijdens de decemberzitting van het Europees Parlement hebben we gestemd over het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit dat door de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken is voorgesteld.

Overeenkomstig het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap is de mobiliteit van werknemers gebaseerd op het grondbeginsel van het vrije verkeer van personen binnen de interne markt. Samen met veiligheid vormt dit een van de vier fundamentele vrijheden van de burgers van de Europese Unie.

De communautaire wetgeving zou moeten verhinderen dat migrerende werknemers de sociale bescherming verliezen waar ze recht op hebben. Hoewel op dit vlak aanzienlijke vooruitgang is geboekt, moeten we ernaar blijven streven om de administratieve en juridische hindernissen voor mobiliteit uit de weg te ruimen die het resultaat zijn van de specifieke bepalingen in de afzonderlijke lidstaten.

Eigenlijk kan arbeidsmobiliteit worden gebruikt als een instrument om de economische en sociale dimensie van de Lissabon-strategie te versterken. Mobiliteit zou een cruciale stap kunnen zijn om de Europese sociale agenda nieuw leven in te blazen en bepaalde uitdagingen aan te gaan, zoals de demografische veranderingen, de mondialisering en de technologische vooruitgang.

Ik steun het Europees actieplan voor arbeidsmobiliteit, met onder andere het concept om een informatie- en adviesportaal te creëren met berichten over alle aspecten van beroepsmobiliteit, zoals vacatures, gezondheidszorg, sociale zekerheid en de wederzijdse erkenning van kwalificaties en opleidingen.

 
  
  

- Verslag-Novak (A6-0455/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. (EN) Hoewel we al veel strategieën voor levenslang leren bedacht hebben, laat de uitvoering ervan nog veel te wensen over. De betrokkenheid bij een leven lang leren en de hoogte van de uitgaven verschillen van land tot land. Het is te betreuren dat de stijgende trend in de overheidsuitgaven voor onderwijs over het algemeen gestagneerd is. Een passend deel van het budget moet voor de volwasseneneducatie bestemd worden. Dat is nodig, want het lijkt erop dat de deelname van volwassenen aan levenslang leren niet op schema ligt. Er moet meer gedaan worden om de volwassen bevolking meer kennis en vaardigheden bij te brengen en om de flexibiliteit en zekerheid op de hele arbeidsmarkt te bevorderen.

Werkgevers moeten aangemoedigd worden opleiding en training voor hun werknemers te regelen. Het is aanbevelenswaardig prikkels toe te passen om laaggeschoolde werknemers in staat te stellen aan onderwijsprogramma’s deel te nemen. Er dient speciaal aandacht te worden besteed aan langdurig werklozen, in het bijzonder uit traditioneel kansarme milieus, aan mensen met beperkingen, jongeren die in een instelling wonen en aan voormalige drugsgebruikers.

 
  
MPphoto
 
 

  Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Stemverklaring met betrekking tot het verslag over de uitvoering van het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010'.

Wij hebben vandaag voor het initiatiefverslag van mevrouw Novak (Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, SL) over de uitvoering van het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010' (A6-0455/2008) gestemd. Het verslag bevat veel goede aanbevelingen, vooral wat betreft maatregelen voor het vergemakkelijken van de mobiliteit van studenten en werknemers in de lidstaten.

Wij zijn aan de andere kant van mening dat de aanbevelingen die ten doel hebben de leerplannen in de lidstaten te beïnvloeden niet verenigbaar zijn met het subsidiariteitsbeginsel. Over het aantal uur gymnastiek per week en de eventuele invoering van kennis van de media in de nationale leerplannen beslissen de lidstaten best zelf.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. (EN) De in 2007 door de Commissie uitgegeven mededeling "Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren" maakt deel uit van een serie tweejaarlijkse voortgangsverslagen over de tenuitvoerlegging van het werkprogramma "Onderwijs en Opleiding 2010". Als zodanig biedt het verslag een overzicht van de gemaakte vooruitgang en een beoordeling van de situatie wat betreft samenwerking op het gebied van onderwijs en opleiding in het kader van de Lissabon-doelstelling om Europa zowel de meest concurrerende economie van de wereld te maken als een economie die in 2010 volledige werkgelegenheid kent.

Dit verslag geeft een waardevol inzicht in de stand van zaken met betrekking tot verschillende onderwijs- en opleidingsinitiatieven, geslaagd dan wel mislukt, en geeft ook een overzicht van de middelen en maatregelen die nodig zijn voor verdere verbetering. Het bevat heldere doelstellingen en betrouwbare statistische indicatoren en benchmarks.

Ik sta volledig achter de inspanningen die geleverd zijn om ons met de Lissabon-strategie naar de afgesproken bestemming te brengen en geef het verslag de steun die het verdient.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit verslag bevat een aantal belangrijke en acceptabele aanbevelingen, in de zin dat het oproept tot meer economische en sociale ondersteuning, aanvullende maatregelen en integratie van migranten en minderheden. Het wijst verder op het belang van sport in onderwijs en opleiding en dringt aan op een betere ondersteuning: voor het kleuteronderwijs, en voor leraren en leerlingen, vooral in het lager en middelbaar onderwijs. Het verslag steunt echter ook de voorstellen van de Europese Commissie, waaronder ook de Lissabon-strategie, en dringt aan op de uitvoering van het Bologna-proces, zonder te vermelden wat daarvan in de praktijk de gevolgen zijn.

Dit verslag, dat gebaseerd is op de mededeling van de Commissie getiteld "Kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren” stelt geen vragen bij de wijze waarop de vorderingen worden voorgesteld en aanvaardt ook dat er gebieden zijn, waarop onvoldoende vooruitgang is geboekt. Daarnaast stelt het een aantal maatregelen voor die lang niet altijd de meest geschikte zijn, aangezien ze uitgaan van acceptatie van het neoliberale gedachtegoed en aandringen op de toepassing van die ideeën op het vlak van onderwijs. Het verslag is dus eigenlijk een politieke intentieverklaring en kan dan ook worden gezien als een leidraad voor de eerstvolgende jaren. We zijn het er daarom fundamenteel mee oneens.

Zo kunnen wij bijvoorbeeld niet aanvaarden dat de modernisering van het hoger onderwijs wordt verwezenlijkt door uitvoering van de hervormingen van Bologna en extra financiële steunverlening van private kant – zeker niet nu het hoger openbaar onderwijs geleidelijk aan gewurgd wordt, zoals dat in Portugal gebeurt.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) De Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement wil zich opnieuw bemoeien met de onderwijssector. Wij van Junilistan wijzen er in dit Parlement nog maar eens op dat het onderwijsbeleid een beleidsgebied is waarvoor de politieke verantwoordelijkheid bij de lidstaten ligt.

Zoals steeds laat de Commissie cultuur en onderwijs van het Europees Parlement haar fantasie de vrije loop in haar verslagen. In dit verslag wordt de kwestie van sport op school nogmaals aan de orde gesteld. In paragraaf 4 van het verslag wordt het standpunt verwoord dat minstens drie lesuren sport per week in het leerplan moeten worden geëist.

Dit is opnieuw een voorbeeld van de manier waarop politici en ambtenaren van de EU zich willen bemoeien met om het even welk beleidsterrein en op om het even welk detailniveau in hun ijver om de politieke macht te centraliseren. In gloedvolle betogen wordt hulde gebracht aan de subsidiariteit, maar in de politieke praktijk wordt ze nooit gerespecteerd.

Wij zijn van mening dat het Europees Parlement niets met dit gebied van doen heeft en hebben daarom tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. − (SK) Onderwijs en beroepsopleidingen zijn de drijvende krachten achter de strategie van Lissabon. Uitgebreide strategieën en instrumenten voor levenslang leren, met name het Europees kwalificatiekader, Europas, het raamwerk voor elementaire bekwaamheden en de aanbevelingen voor mobiliteit en kwaliteitswaarborg in het hoger onderwijs moeten door elke lidstaat consequenter worden toegepast. De regeringen van de lidstaten moeten een zeer dynamische rol spelen voor beleidsvormen die gericht zijn op onderwijs. Hoewel de harmonisatie van een Europees referentiesysteem voor kwalificaties pas in 2010 zal plaatsvinden, zou een versnelde tenuitvoerlegging van het Europees kwalificatiekader in alle lidstaten de problemen waarmee Europese burgers momenteel te maken hebben, zeker beperken.

Mobiliteit van studenten en leraren is een fundamenteel aspect van beroepsmobiliteit. Er moet meer aandacht worden besteed aan initiatieven zoals het proces van Bologna en de Comenius-, Erasmus- en Leonardo da Vinci-programma's, die het mogelijk maken om in het buitenland te studeren en het toekomstige belang van beroepsmobiliteit benadrukken.

Een succesvol onderwijsstelsel berust boven alles op de kwaliteit van de leerplannen en het onderwijs. In de leerplannen moet snel Europese maatschappijleer worden opgenomen, met programma's die gericht zijn op het onderwijs van vreemde talen, consumentenbescherming, milieubescherming en de strijd tegen klimaatverandering. Het is belangrijk dat lidstaten voldoende middelen ter beschikking stellen voor de sociale zekerheid van leraren en om vooral leraren vreemde talen in dienst te nemen en op te leiden.

Ik ben ervan overtuigd dat als we er niet in slagen het vak van leraar aantrekkelijker te maken, dit zal leiden tot een tekort aan hoogopgeleide specialisten in het onderwijs.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Novak over kennis, creativiteit en innovatie dankzij een leven lang leren – uitvoering van het werkprogramma 'Onderwijs en opleiding 2010' gestemd.

Ik sluit me aan bij haar stelling dat acties op het gebied van onderwijs en opleiding structureel door de Europese Unie via een doelgericht beleid moeten worden ondersteund, met name in de kritische beleidsonderdelen die volgens de mededeling van 2007 van de Europese Commissie om verbetering vragen, zoals het levenslang leren, waaronder ook volwassenenvorming, openbare bestedingen en privé-investeringen in onderwijs, vroegtijdig schoolverlaten, dat op middelbare scholen nog steeds te vaak voorkomt, en een betere aansluiting van het onderwijs op de arbeidsmarkt. Ik zou er verder op willen wijzen dat onderwijs en opleiding, onderzoek, innovatie en kennisoverdracht van fundamenteel belang zijn voor het Europa van vandaag en morgen en derhalve op nationaal en communautair niveau gemeenschappelijke inzet vereisen.

 
  
MPphoto
 
 

  Tomáš Zatloukal (PPE-DE), schriftelijk. − (CS) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor het verslag "Onderwijs en opleiding 2010" van mevrouw Novak gestemd. Ook ik ben van mening dat de verschillende onderwijs- en opleidingssystemen een steuntje in de rug kunnen gebruiken wat betreft hun doeltreffendheid en efficiëntie. Verhoging van de kwaliteit van het voorschoolse onderwijs is een doeltreffende manier om ervoor te zorgen dat alle kinderen, dus met inbegrip van die uit minder bedeelde milieus, hun hele leven lang kunnen blijven leren. De daaropvolgende basisschool en middelbare school dienen leerlingen en studenten een creatieve manier van denken aan te leren en de persoonlijke talenten en vaardigheden die zij nodig zullen hebben op de arbeidsmarkt, helpen te ontwikkelen.

Wat beroepsopleidingen betreft, dient de kwaliteit en de aantrekkelijkheid van de aangeboden vakken te worden vergroot. Met name dient ervoor te worden gezorgd dat deze opleidingen zodanig aansluiten op de economische werkelijkheid dat het opleidingsproces een goede voorbereiding vormt op de arbeidsmarkt van de EU en die van de regio in kwestie in bijzonder. Wat het universitair onderwijs betreft, ben ik voorstander van modernisering van de curricula om deze te doen aansluiten op de bestaande alsook toekomstige sociaaleconomische behoeften. Programma's voor volwassenonderwijs dienen zich voornamelijk te richten op ondersteuning van het minst gunstig op de arbeidsmarkt gesitueerde personen, alsook op werkgevers die hun werknemers overeenkomstig de filosofie van levenslang leren de mogelijkheid bieden zich te blijven scholen.

 
  
  

- Verslag-Thyssen (A6-0441/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Ole Christensen, Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. − (DA) In principe is de Deense sociaaldemocratische delegatie voor het voorstel om bepaalde typen speelgoed te laten certificeren door een derde partij om te waarborgen dat de producten in overeenstemming zijn met de regels van de EU. Echter, de manier waarop dit amendement is geformuleerd, is niet in overeenstemming met deze doelstelling en daarnaast zou het aannemen van dit amendement betekenen dat het gehele compromis van tafel wordt geveegd. Wij willen de veiligheidseisen voor speelgoed verbeteren en dit kan naar ons oordeel, over het geheel genomen, het beste worden bereikt door het compromis aan te nemen dat is bereikt door het Europees Parlement en de Raad.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk.(PT) De richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed is bij het garanderen van de veiligheid van onze kinderen een belangrijke stap voorwaarts. Het was van cruciaal belang dat de wetgeving op dit zo belangrijke gebied helderder werd geformuleerd en dat die wetgeving een groter toepassingsbereik kreeg. Aspecten als de aansprakelijkheid van fabrikanten en het weloverwogen uitbreiden van de lijst met verboden stoffen maken duidelijk dat dit onderwerp met de nodige rigueur is aangepakt.

Ik wil de rapporteur graag gelukwensen. Ze heeft regels opgesteld die de veiligheid van kinderen moeten garanderen, maar daarbij wel gedacht aan de stabiliteit en het behoud van kleine en middelgrote ondernemingen in deze sector.

We moeten echter wel even stilstaan bij de uit deze wetgeving voortvloeiende extra aansprakelijkheid van de lidstaten. Om de doelstelling van deze richtlijn – de veiligheid van onze kinderen – te verwezenlijken moeten de lidstaten hun verplichtingen nakomen, en die zijn nu, als het om markttoezicht gaat, uitgebreid.

Gelet op de Portugese situatie en het feit dat het verantwoordelijke, onder de overheid ressorterende agentschap in dit land herhaaldelijk in gebreke is gebleken het toezicht naar behoren uit te voeren, wil ik er bij de lidstaten graag op aandringen dat zij hun verantwoordelijkheden aanvaarden. De vooruitgang die we met deze richtlijn op het gebied van veiligheid boeken, moet worden gecompleteerd door doeltreffende en verantwoordelijke actie van de zijde van de lidstaten.

 
  
MPphoto
 
 

  Gérard Deprez (ALDE), schriftelijk. – (FR) Speelgoed moet nog veiliger zijn dan andere producten, omdat kinderen bijzonder kwetsbare consumenten zijn. Er is in de Unie echter al gevaarlijk speelgoed in omloop. Het is derhalve verheugend dat het Parlement en de Raad een compromis hebben bereikt over een tekst waarbij een hele reeks veiligheidscriteria wordt vastgesteld waaraan de speelgoedindustrie moet voldoen alvorens een bepaald speelgoed op de Europese markt mag worden gebracht.

Zoals voor zoveel compromissen geldt, omvat ook deze tekst de nodige vorderingen en teleurstellingen.

Wat de vorderingen betreft, noem ik in het bijzonder de eis van een garantie van fabrikanten dat hun speelgoed geen gevaren oplevert voor de gezondheid of veiligheid van kinderen, de verhoging van de grenswaarden voor giftige metalen, de betere preventie van de risico's van verstikking en verwurging door kleine loszittende onderdelen en duidelijker waarschuwingen op verpakkingen of het speelgoed zelf.

Deze stappen vooruit hebben mij voor de definitieve tekst doen stemmen.

De teleurstellingen zijn voor mij de talrijke uitzonderingen van het verbod op kankerverwekkende, mutagene of giftige stoffen en het loslaten van het idee van certificering door onafhankelijke derden. Ik heb voor deze bepaling gestemd, die helaas niet is aangenomen.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. (EN) In het voorstel van het lid van het Parlement mevrouw Thyssen voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake de veiligheid van speelgoed wordt voorgesteld de veiligheidsmaatregelen bij de productie van kinderspeelgoed te vergroten en het gebruik van gevaarlijke zware metalen daarbij te verminderen. Het doel van het voorstel is de huidige richtlijn (Richtlijn 88/378/EEG) te herzien en de richtlijn wordt compleet onder handen genomen om hem in overeenstemming te brengen met de specificaties in het Besluit betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten.

Het voorstel heeft tot doel de reikwijdte van de richtlijn met betrekking tot producten voor tweeledig gebruik die ook als speelgoed dienen, te vergroten, waardoor het aantal producten dat onder de richtlijn valt, vergroot wordt. In concreto, om de risico’s voor kinderen te weg te nemen of te verkleinen wordt er iets gedaan aan het probleem van verstikkingsgevaar en aan de regelgeving met betrekking tot chemicaliën die in het productieproces gebruikt worden. Dit seizoensgevoelige voorstel kan op mijn volledige steun rekenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Edite Estrela (PSE), schriftelijk.(PT) Ik heb voor het verslag van mevrouw Thyssen over de veiligheid van speelgoed gestemd, omdat ik meen dat de aanvaarde tekst het mogelijk maakt de veiligheidseisen voor speelgoed te verscherpen. De aansprakelijkheid van fabrikanten en importeurs die deze producten op de markt brengen wordt uitgebreid, terwijl de lidstaten zich een extra inspanning zullen moeten getroosten bij het markttoezicht.

Ik vind het wel jammer dat amendement 142 is verworpen. Volgens dat amendement zou speelgoed alvorens op de markt te worden gebracht eerst in een onafhankelijk laboratorium op conformiteit moeten worden beoordeeld.

 
  
MPphoto
 
 

  Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit voorstel voor een richtlijn is bedoeld om betere veiligheidsvereisten voor speelgoed te introduceren, vooral als het gaat om elektrische eigenschappen en het gebruik van chemische stoffen. De nieuwe wetgeving legt ook een aantal normen op met betrekking tot fysieke en mechanische eigenschappen om het risico van verstikking terug te dringen. Tot slot worden er maatregelen geïntroduceerd om het marktoezicht door de lidstaten te verscherpen en de producenten nieuwe verplichtingen op te leggen.

Het is dus de bedoeling de bestaande richtlijn te verbeteren en daarbij rekening te houden met nieuwe veiligheidsrisico’s zoals die kunnen voortvloeien uit de ontwikkeling en het op de markt brengen van nieuwe soorten speelgoed (waarin mogelijk nieuwe materialen zijn verwerkt).

Bij het debat en de stemming over de met deze richtlijn verband houdende voorstellen is echter een aantal vragen gerezen. Bij de stemming konden we niet beschikken over garanties van de zijde van de Europese Commissie, wat tot een klein incident heeft geleid.

Daar komt bij dat sommige deskundigen het een kwalijke zaak vinden dat de veiligheidseisen het gebruik van kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen – de zogenaamde CMR-stoffen – niet geheel uitbannen (al worden er wel nieuwe beperkingen opgelegd).

Er bestaat ook verschil van mening over de grenswaarden voor metalen, inzonderheid arseen, cadmium, chroom, lood, kwik en tin, die zeer giftig zijn en dus niet gebruikt zouden mogen worden in die onderdelen van speelgoed waar kinderen bij kunnen.

Onze fractie heeft daarom tegengestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb mij onthouden van stemming over de richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed uit protest tegen deze ondemocratische procedure waarbij het Europees Parlement wordt geconfronteerd met tijdens informele trialogen uitonderhandelde verslagen, met als gevolg dat het niet op de gebruikelijke wijze zijn werk kan doen.

De voorgestelde richtlijn toont bovendien aan hoe absurd het voorzorgsbeginsel is. De wetgever creëert regel na regel en verbod na verbod om zijn geweten te sussen, terwijl kinderen al spelende laten zien hoe belachelijk deze regels zijn.

 
  
MPphoto
 
 

  Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Het Parlement heeft de richtlijn inzake de veiligheid van speelgoed aangenomen. Het is een uitstekende richtlijn die de veiligheid zal verbeteren van het speelgoed dat bestemd is voor onze kinderen. Dit is een uiterst belangrijke stap op een moment waarop we steeds vaker verhalen horen over ongelukken met speelgoed, onder meer over het inslikken door kinderen van slecht bevestigde onderdelen. Er dient te worden benadrukt dat een groot gedeelte (ongeveer 80 procent) van het speelgoed op de Europese markt ingevoerd wordt uit China.

We zijn erin geslaagd om in deze richtlijn de belangen van de consumentenorganisaties en de vertegenwoordigers van de speelgoedindustrie met elkaar te verzoenen. Het doet me uiteraard plezier dat er een akkoord kon worden bereikt over een voor mij – als ouder – zo belangrijke wettekst. Beide partijen zullen hun voordeel doen met deze richtlijn. De consumenten kunnen erop vertrouwen dat het speelgoed dat in de Europese Unie op de markt wordt gebracht en in de handen van hun kinderen terechtkomt, aan strikte veiligheidsnormen beantwoordt, geen giftige stoffen bevat en vergezeld gaat van duidelijk leesbare waarschuwingen voor de kopers van dit speelgoed.

De speelgoedindustrie heeft meermaals benadrukt dat er over de veiligheid van onze kinderen geen compromissen kunnen worden gesloten. Dit verklaart meteen waarom deze sector achter de voorgestelde wijzigingen staat. Deze veranderingen mogen echter geen bedreiging vormen voor de positie van de speelgoedfabrikanten op de Europese markt. Dankzij de onderhandelde overeenkomst krijgen deze ondernemingen twee jaar extra de tijd om zich aan te passen aan de nieuwe regelgeving inzake chemische stoffen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor de richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed gestemd, omdat het om een waardevolle verbetering gaat. Enerzijds waarborgt zij doeltreffender de veiligheid van speelgoed en op die manier de gezondheid van kinderen door nieuwe verboden op te leggen op allergene en CMR-stoffen, zware metalen en onderdelen die verstikkingsgevaar veroorzaken.

Anderzijds is de richtlijn ook een geslaagd en evenwichtig compromis dat rekening houdt met het feit dat zeer veel van de 2 000 speelgoedfabrikanten in de Europese Unie voorzichtig zijn en hun verantwoordelijkheid als fabrikanten nemen. Zij hoeven niet gestraft te worden voor de onverantwoordelijkheid van slechts enkele importeurs.

Zeker in deze tijd van het jaar draagt de richtlijn betreffende de veiligheid van speelgoed de boodschap met zich mee dat de Europese Unie bereid en in staat is consumenten en hun kwetsbare kroost doeltreffender te beschermen. Het is waarschijnlijk toch goed te beseffen dat zelfs een goede wetgeving de ouders niet van hun verantwoordelijkheid kan ontheffen. De speelgoedrichtlijn alleen kan niet waarborgen dat wat in een cadeau zit ook goed is voor het kind.

 
  
MPphoto
 
 

  Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. Ik heb voor het verslag-Thyssen gestemd en heb dat graag gedaan, al kon er als gevolg van procedurele problemen bijna geen eindstemming gehouden worden.

Veilig speelgoed is absoluut noodzakelijk en de EU moet de weg wijzen op het gebied van veiligheid – en doet dat ook.

Het complete verbod op het gebruik van chemische kankerverwekkende, mutagene en voor de voortplanting giftige stoffen is cruciaal. Hoewel er een bepaling opgenomen is over uitzonderingen die van geval tot geval bekeken worden, mogen die alleen verleend worden op strikt advies van het Europees Wetenschappelijk Comité.

Het is ook goed dat allergene geurstoffen verboden worden; 55 van dergelijke stoffen mogen nu niet meer in speelgoed voorkomen.

Ook worden er strenge regels met betrekking tot zware metalen voorgesteld, met voorgeschreven maximumgehalten.

Ouders die rond deze kerstdagen speelgoed kopen, gaan ervan uit dat dat speelgoed veilig is. Door deze herziene richtlijn over de veiligheid van speelgoed wordt de situatie aanzienlijk verbeterd, al zou ik willen dat de richtlijn al voor kerst helemaal afgerond was.

 
  
MPphoto
 
 

  Rareş-Lucian Niculescu (PPE-DE), schriftelijk. (RO) Het beste bewijs is om specifieke gegevens voor te leggen. De Roemeense pers heeft zojuist vandaag de resultaten gepubliceerd van een onderzoek dat is uitgevoerd door het Roemeens Bureau voor de consumentenbescherming. Bij een recent onderzoek hebben inspecteurs geconstateerd dat 90 procent van het gecontroleerde speelgoed niet aan de regels voldoet.

Een deel van het speelgoed bevatte geen gebruikersinstructies en specificeerde evenmin de leeftijd waarvoor het speelgoed wordt aanbevolen. Ook troffen de inspecteurs speelgoedpistolen en -zwaarden aan, die als gevaarlijk kunnen worden beschouwd. Bij ander speelgoed zijn weer makkelijk afneembare kleine onderdelen geconstateerd.

Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat China nog altijd de voornaamste bron van gevaarlijk speelgoed is en dat het land niettemin de grootste leverancier aan de Europese Unie is. Ten behoeve van het welzijn van kinderen zijn daarom in dit opzicht radicale maatregelen vereist.

 
  
MPphoto
 
 

  Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Met deze nieuwe wet op veilig speelgoed zetten we een stap in de goede richting, maar laten we enkele kansen liggen. Ik steunde daarom het verslag niet.

Zo wordt het gebruik van sommige allergene geurstoffen en bepaalde chemische stoffen, die kankerverwekkend, mutageen of schadelijk voor onder meer de voortplanting zijn, aan banden gelegd. Het gebruik van die stoffen wordt echter niet volledig verboden, doch slechts langzaam uitgefaseerd. Bindende normen voor geluidproducerend speelgoed zijn er ook niet.

Positief is dat importeurs van speelgoed juridisch gelijkgesteld worden met de producenten. Minder positief is dan weer dat de richtlijn voorziet in een halfslachtige controle op veiligheidsstandaarden van speelgoed. Want producenten moeten de veiligheid zelf garanderen.

De richtlijn schrijft wel voor dat lidstaten steekproeven moeten uitvoeren, maar te vrezen valt dat dit te vrijblijvend is.

Het toezicht op de veiligheid is willekeurig en tot vandaag bestaat geen echt Europees kwaliteitslabel dat het ouders mogelijk maakt goed gedocumenteerde beslissingen te nemen en dus speelgoed te vermijden dat schadelijk kan zijn voor de gezondheid van hun kinderen. Verplichte certificering door onafhankelijke instanties zou dit probleem kunnen verhelpen. Zowel de VS als China nemen productveiligheid zeer ernstig en stemden onlangs wetgeving die deze controles verplicht. Waarom blijft Europa hierin achter?

 
  
MPphoto
 
 

  Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. (EN) Er bestaat allang behoefte aan bijstelling van de bestaande regels met betrekking tot de veiligheid van speelgoed. Ik ben blij met de stemming die vandaag gehouden wordt. De veiligheid van kinderen moet onze eerste prioriteit zijn en ik hoop dat de speelgoedindustrie nota zal nemen van deze nieuwe regels.

 
  
MPphoto
 
 

  Bernadette Vergnaud (PSE), schriftelijk. – (FR) Wat de veiligheidsregels en de aanwezigheid van chemische stoffen in speelgoed betreft, vind ik het compromis over het verslag-Thyssen te laks. Het amendement waarbij onafhankelijk instanties toezicht zouden moeten houden op de conformiteit van speelgoed heeft het bovendien niet gehaald, ook al lijkt het vanzelfsprekend dat de veiligheid van kinderen boven de belangen van een of twee grote industriële groepen zou moeten gaan. Ik ben altijd voorstander geweest van een strenger toezicht op goederen in het algemeen en al helemaal op voor kinderen bestemde goederen. De uiteindelijke, teleurstellende inhoud van deze tekst – die, ondanks enkele vorderingen, ver achterblijft bij onze oorspronkelijke ambities – heeft er dus toe geleid dat ik me heb onthouden van stemming.

 
  
  

- Verslag-Mann (A6-0424/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Het Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) heeft tot doel de ondersteuning en bevordering van de grensoverschrijdende mobiliteit van studerenden en toegang tot een leven lang leren. Als operationeel systeem zal ECVET de overdracht, erkenning en accumulatie van leerprestaties bevorderen. Het Europees kwalificatiekader (EKK) biedt al de middelen om de verschillende manieren waarop de in Europa bestaande variëteit aan kwalificaties beoordeeld worden, te ‘vertalen’. Het ECVET voorziet in een extra ‘vertaal’- en omzettingsinstrument, waarbij gebruikgemaakt wordt van een gemeenschappelijk methodologisch kader, zodat de overdracht van studiepunten voor leerresultaten van het ene systeem naar het andere vergemakkelijkt wordt. Het belang van investeringen in de toekomst van onze kenniseconomie in Europa kan niet genoeg benadrukt worden en deze internationale methode voor het erkennen van studieresultaten levert ons het materiaal daarvoor. Ik steun het voorstel om dit studiepuntensysteem in te voeren, van harte.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. (RO) Beroepsonderwijs en -opleiding zijn een vlak waar de afgelopen jaren specifiek belang aan is gehecht.

De introductie van een Europees systeem voor studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding zal bijdragen aan de ontwikkeling en uitbreiding van de Europese samenwerking binnen het onderwijs.

Ook zal het bijdragen aan meer mobiliteit en betere overdraagbaarheid van kwalificaties op nationaal niveau tussen de verschillende economische sectoren en binnen de arbeidsmarkt.

Beroepsonderwijs en -opleiding vormen een cruciaal onderdeel van de inspanningen van de Europese Unie om de maatschappelijke problemen als gevolg van de vergrijzing aan te pakken, haar positie binnen de mondiale economie opnieuw af te bakenen en de economische crisis te lijf te gaan.

Om deze reden geloof ik dat het belangrijk voor de lidstaten is ook oog te hebben voor niet-formeel en informeel onderwijs, met name in een tijd dat het aantal afgestudeerden uit het beroepsonderwijs en van beroepsopleidingen tussen 2009 en 2015 drastisch zal afnemen. Tegelijkertijd zullen wij echter een aanzienlijke toename zien van de vraag naar werknemers met beroepskwalificaties, die de gaten in de arbeidsmarkt kunnen vullen. Bijgevolg is het mijn overtuiging dat het van specifiek belang voor de Europese agentschappen is om de partnerschappen tussen lidstaten en Europese ondernemingen op dit vlak actief te ondersteunen, zulks op basis van een regeling voor de verdeling van de kosten.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Voor het bereiken van de doelstellingen van de Lissabon-strategie, te weten economische groei, concurrentievermogen, werkgelegenheid en sociale cohesie, vormt de verbetering van de beroepsopleiding een sleutelelement.

Het voorgestelde Europese systeem van studiepuntenoverdracht voor beroepsonderwijs en -opleiding (ECVET) maakt deel uit van een reeks initiatieven op EU-niveau op het gebied van opleiding. De leerresultaten variëren sterk als gevolg van de verscheidenheid van de nationale systemen voor onderwijs en beroepsopleiding. EVCET voorziet in een methodologisch kader dat verworven kennis, vaardigheden en competenties omvat en een antwoord biedt op de vraag hoe studiepunten overgedragen en verzameld moeten worden. Daarnaast wordt dit alles in de bredere context van kwalificaties geplaatst. Dit systeem zal de grensoverschrijdende mobiliteit van werknemers vergemakkelijken en bijdragen tot meer transparantie in verband met beroepskwalificaties die in het buitenland zijn verworven.

ECVET zou een nuttig instrument kunnen zijn voor de aanpassing van beroepsopleidingen en -onderwijs aan de eisen van de arbeidsmarkt, zij het op voorwaarde dat hierbij rekening wordt gehouden met de specifieke nationale en regionale omstandigheden. Het instrument moet ook beantwoorden aan de behoeften van zijn gebruikers, met name van werknemers en bedrijven, waaronder kleine en middelgrote ondernemingen en kleinere fabrieken in Europa. Dit systeem bevordert niet alleen de grensoverschrijdende mobiliteit, maar ook de toegang tot levenslang leren op het gebied van beroepsopleiding en -onderwijs. Het moet personen die een opleiding volgen, in staat stellen om over hun eigen loopbaan te beslissen.

Ik ben de mening toegedaan dat met de invoering van ECVET een belangrijke bijdrage wordt geleverd aan de totstandbrenging van een Europese arbeidsmarkt, op voorwaarde dat de aan het systeem verbonden administratieve rompslomp zo beperkt mogelijk wordt gehouden.

 
  
  

- Verslag-Ehler (A6-0494/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Peter Skinner (PSE), schriftelijk. (EN) Ik ben het eens met de benadering die de rapporteur voorstelt en die aansluit bij de zorgen die zo veel Europese burgers zich tegenwoordig maken.

Het feit dat er gecoördineerde Europese maatregelen zijn genomen met betrekking tot dit probleem geeft aan dat Europa het leven van mensen ten goede kan veranderen, zelfs als we middenin een crisis zitten, zoals de financiële crisis waar we nu mee te maken hebben.

De rapporteur heeft verstand van praktische maatregelen en dat heeft ertoe bijgedragen dat dit een werkbaar voorstel is geworden.

 
  
  

- Verslag-Van den Burg (A6-0462/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd. Door dit verslag wordt immers de boekhouding voor kleine en middelgrote bedrijven vereenvoudigd, met als gevolg verlichting van administratieve lasten.

 
  
MPphoto
 
 

  Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. (RO) De stappen die de Commissie heeft ondernomen om de vereenvoudiging en harmonisatie van het vennootschapsrecht van de EU te bevorderen, met als directe doelstelling een reductie van de administratieve last met 25 procent in 2012, vormen een noodzakelijke voorwaarde voor het stimuleren van de efficiëntie van Europese ondernemingen en het aantrekkelijker maken van de bedrijfsomgeving van de Gemeenschap, waarbij besparingen worden gegenereerd ten bedrage van naar schatting 150 miljard euro.

Het initiatief voor de herziening van de verordeningen die deel uitmaken van de vierde en zevende richtlijnen inzake het vennootschapsrecht – in de zin dat voor niet alleen kleine ondernemingen, maar ook middelgrote ondernemingen of moedermaatschappijen met dochterondernemingen die niet van materieel belang worden geacht, wordt afgezien van de verplichting om administratieve gegevens te publiceren en geconsolideerde jaarstukken op te stellen – draagt hier eveneens aan bij en heeft de steun van de rapporteur. Het zal voor de toekomst de stabiliteit en veiligheid garanderen van een wetskader dat is toegespitst op een segment dat een voorname rol speelt bij het creëren van banen in de EU.

Ook verheugt het mij dat de rapporteur benadrukt dat er naar transparantie moet worden gestreefd en dat er nauwkeurige informatie moet worden geboden aan alle belanghebbenden, in het bijzonder door middel van een grootschalige doorvoering van economische en financiële verslagleggingsystemen op basis van informatie- en communicatietechnologie.

 
  
MPphoto
 
 

  Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Het verslag van mevrouw van den Burg inzake de wijziging van bepaalde informatieverplichtingen van middelgrote ondernemingen en de verplichting een geconsolideerde jaarrekening op te stellen, is een goede wettekst.

Het door de Commissie juridische zaken opgestelde verslag wil het ondernemersklimaat voor middelgrote Europese ondernemingen op korte termijn vereenvoudigen. Dit kan in de eerste plaats worden bereikt door deze bedrijven vrij te stellen van de verplichting om informatie te verstrekken over de kosten voor oprichting en uitbreiding als activa (dit zijn kosten in verband met de oprichting van een vennootschap), alsmede van de verplichting om geconsolideerde jaarrekeningen op te stellen wanneer een moederonderneming alleen dochterondernemingen van te verwaarlozen betekenis heeft.

Mijns inziens vormt de uitbreiding van bepaalde ontheffingen voor kleine ondernemingen tot middelgrote bedrijven in het kader van de harmonisatie van het vennootschapsrecht geen bedreiging voor de transparantie. Ik denk zelfs dat het tegenovergestelde waar is en dat deze maatregel tot een aanzienlijke vermindering van de financiële en administratieve lasten voor deze ondernemingen zou kunnen leiden.

 
  
  

- Verslag-Moreno Sánchez (A6-0437/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Jan Andersson, Göran Färm, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij vier Zweedse sociaaldemocraten in het Europees Parlement kozen er uiteindelijk voor om voor het verslag van de heer Moreno Sánchez te stemmen. Wij zijn het eens met bepaalde punten van bezorgdheid die worden geuit met betrekking tot de richting waarin FRONTEX zich ontwikkelt. Wij vinden niet dat FRONTEX gemilitariseerd moet worden en daarom hebben wij voor amendement 2 gestemd. FRONTEX mag er evenmin toe leiden dat de EU hogere muren tegen de buitenwereld opwerpt. Het is in tegendeel belangrijk voor ons dat de EU een genereus vluchtelingen- en migratiebeleid voert. Wij zijn echter ingenomen met de discussie over FRONTEX die deze aangelegenheid in het Europees Parlement tot stand heeft gebracht. Het is goed dat het Europees Parlement benadrukt dat FRONTEX ook de bestrijding van mensenhandel tot zijn taak moet rekenen en acht het belangrijk dat het EG-recht in overeenstemming is met het overige in deze materie toepasselijke internationale recht zodat de EU effectief kan bijdragen aan de nodige inspanningen om mensen in nood te helpen.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Het Frontex-agentschap, dat belast is met het gemeenschappelijk beheer van de buitengrenzen van de Europese Unie en met name de bestrijding van illegale immigratie, dankt zijn bestaan uitsluitend aan de ontmanteling van de interne grenscontroles en de wens van het Europa van Brussel en van de regeringen van de lidstaten om een actief immigratiebeleid te voeren. Het is niet zeker dat zo'n communautair agentschap echt toegevoegde waarde heeft ten opzichte van de klassieke intergouvernementele samenwerking wanneer we – op een ander gebied – afgaan op de verschillen tussen Europol en Interpol qua doeltreffendheid en nuttigheid.

Overigens lijken de taken van het agentschap talrijker, complexer en in één woord onoverkomelijk te zullen worden zolang de kern van het probleem niet wordt aangepakt, namelijk dat Europa enerzijds een sociaal en financieel eldorado blijft voor toekomstige illegale immigranten, ondanks de gevaren van hun tocht en de problemen die zij ter plaatse ondervinden, en dat het – ontoereikende – samenwerkingsbeleid anderzijds wordt bedreigd door de door de EU zelf georkestreerde immigratie van gediplomeerde beroepsbeoefenaars. Het is derhalve van essentieel belang dat er een einde komt aan het aanzuigeffect op immigranten en aan het huidige beleid.

Tot slot wijs ik erop dat er lokale verenigingen bestaan die strijden tegen illegale emigratie, zoals bijvoorbeeld Emile Bomba's ALCEC in Kameroen, die moeten worden geholpen en gesteund.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Het Europees Parlement heeft Internationale Migrantendag laten samenvallen met het aannemen van een verslag dat aandringt op het versterken van FRONTEX en verder “ingenomen is met de goedkeuring van het Immigratie- en Asielpact door de Europese Raad”. Slechter had niet gekund.

De inhumane “terugkeerrichtlijn” is net als FRONTEX één van de centrale pijlers van het elitaire immigratiebeleid van de EU. Dat beleid houdt zich uitsluitend bezig met veiligheid en bestempelt immigranten als misdadigers (maar dan wel misdadigers die geëxploiteerd mogen worden).

Deze richtlijn is eerst door het Parlement aangenomen en vervolgens in alle stilte op 9 december door de Raad Vervoer, Telecommunicatiemiddelen en Energie goedgekeurd, dankzij de voorstem van de Portugese regering.

De afgevaardigden van de Portugese Socialistische Partij kunnen proberen het gedrag van hun partij en hun regering met de mantel der liefde te bedekken, maar de waarheid is gewoon dat die regering in de EU-Raad vóór deze schandelijke richtlijn heeft gestemd.

Het is van cruciaal belang dat we deze richtlijn bij het overzetten ervan in Portugees recht blijven bestrijden. We moeten daarbij het inhumane karakter van deze richtlijn aan de kaak stellen. We moeten erop wijzen dat ze de mensenrechten schendt en voor dat doel iedereen die wil opkomen voor de waardigheid van migranten mobiliseren.

De Portugese Communistische Partij zal deze strijd blijven aanvoeren. We zullen al het nodige doen om de kwalijke teneur van deze richtlijn te bestrijden en ervoor te zorgen dat het Internationaal VN-Verdrag over de bescherming van de rechten van alle migrerende werknemers en hun gezinnen wordt geratificeerd.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) In overweging B van dit verslag staat dat "illegale Europese immigratie een gemeenschappelijke Europese uitdaging is." Dit is inderdaad maar al te waar aangezien iedere maand duizenden illegale immigranten op zoek naar een Europees eldorado de Italiaanse, Griekse en Spaanse kusten bereiken.

Op deze uitdaging die, vergeet u niet, voornamelijk het gevolg is van de Schengen-overeenkomsten – waarbij de controles aan de binnengrenzen van de lidstaten werden afgeschaft – heeft de Unie gereageerd met de oprichting van FRONTEX, het Europees agentschap voor de controle van de buitengrenzen.

Een agentschap dat gisteren nog een gimmick was zonder middelen, personeel en macht, lijkt vandaag te beschikken over een mandaat dat het in staat stelt steun te verlenen aan gezamenlijke terugkeeroperaties en een – zij het kleine – bijdrage te leveren aan de dagelijkse strijd tegen illegale immigratie.

We mogen echter niet vergeten dat het geen zin heeft om enkele openingen voor illegale immigratie te dichten als alle lidstaten niet eensgezind de Schengen-overeenkomsten opzeggen en aan al hun land- en zeegrenzen opnieuw echte controles invoeren.

 
  
  

- Verslag-Susta (A6-0447/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Adam Bielan (UEN), schriftelijk. − (PL) Onze markten worden overspoeld door een groeiend aantal namaakproducten. Deze vormen een ernstig probleem voor Europese ondernemingen die hun activiteiten legaal uitoefenen, zich aan de geldende veiligheidsnormen houden en bijgevolg niet in staat zijn om met goedkopere namaakproducten te concurreren. Nog zorgwekkender is echter dat nagemaakte voedingswaren, wisselstukken voor auto's, cosmetica, speelgoed en met name geneesmiddelen een reëel gevaar zijn voor de gezondheid en het leven van de consumenten.

In de huidige wetgeving zitten mazen waardoor namaakproducten zonder problemen op onze markten terechtkomen. Zo voorziet de Poolse wetgeving bijvoorbeeld niet in een definitie die de kenmerken van een nagemaakt geneesmiddel bepaalt. Het slikken van namaakmedicijnen is zeker niet hetzelfde als het gebruiken van namaakparfum. Als EU-burgers zich niet bewust zijn van dit probleem en namaakmedicijnen innemen, kan dit dramatische gevolgen hebben.

 
  
MPphoto
 
 

  Glyn Ford (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb het verslag van de heer Susta gesteund. Namaak kan banen vernietigen, de gezondheid bedreigen en gebruikt worden voor de financiering van internationaal opererende bendes en terroristen. Daarom is het essentieel dat het Parlement, de Raad en de Commissie alle mogelijke maatregelen nemen die noodzakelijk zijn.

Toch creëren multinationale bedrijven op hun zoektocht naar een zo groot mogelijke winst een klimaat waarin de vervaardiging van namaakproducten en de publieke acceptatie van dat hele proces bevorderd worden. Ik zal een voorbeeld noemen. Door de regiocoderingen van dvd’s zijn er enorme prijsverschillen tussen regio’s, zodat consumenten wel gedwongen zijn hun dvd-spelers illegaal aan te passen of illegaal piraten-dvd’s te kopen. Een wereldwijde gemeenschappelijke markt is immers door technologisch gesjoemel niet van de grond gekomen. Stel je voor dat andere bedrijven op dezelfde manier zo volkomen toegeven aan hun honger naar winst.

 
  
MPphoto
 
 

  Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Namaak is niet slechts een probleem van respect van de intellectuele-eigendomsrechten. Zoals de rapporteur benadrukt, betekent dit fenomeen een inperking van bevorderingen tot innovatie, resulteert het in de verdwijning van duizenden gekwalificeerde en niet-gekwalificeerde arbeidsplaatsen in Europa en legt het de basis van een door de georganiseerde misdaad beheerst grijs circuit. Deze illegale praktijken kunnen ook een bedreiging vormen voor de gezondheid en veiligheid van de consument en ernstige schade toebrengen aan het milieu.

Nog wijdverspreider is het probleem van de kwaliteit en gevaarlijkheid van ingevoerde producten en – doordat de consument wordt misleid – de nog grotere risico's die verbonden zijn aan de namaak van deze producten. De landen van herkomst van deze producten zijn bekend; China is nummer één. De Unie stemt er soms zelfs mee in haar markten open te stellen voor producten die niet voldoen aan de aan haar eigen producenten voorgeschreven normen zoals, bijvoorbeeld, gechloreerde kip, die goedkoper kan worden geproduceerd dan kippen die worden onderworpen aan veterinaire controles.

In het arsenaal van door de rapporteur voorgestelde maatregelen (bilaterale of multilaterale akkoorden, samenwerking met de landen van herkomst en tussen de betrokken Europese diensten, enzovoorts) zijn er twee duidelijke lacunes, namelijk handelssancties tegen landen die deze praktijken voor lief nemen en de invoering van een algemeen nationaal en Europees preferentiestelsel.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Wij van Junilistan steunen de vrije interne markt en zijn ingenomen met constructieve voorstellen om marktverstorende fenomenen, waaronder namaak, te bestrijden.

Zowel het verslag van de commissie als de alternatieve ontwerpresolutie bepleiten echter wetgeving op EU-niveau die verder gaat dan gerechtvaardigd is om de problemen aan te pakken die namaak met zich meebrengt.

Wij van Junilistan zijn met name gekant tegen voorstellen inzake coördinatie van de activiteiten van juridische en politionele diensten en een harmonisatie van de wetgeving van de individuele lidstaten inzake strafrecht.

Om die redenen vinden wij het noodzakelijk om tegen het verslag als geheel te stemmen.

 
  
MPphoto
 
 

  Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk.(PT) Het toenemende belang van intellectuele-eigendomsrechten is een weerslag van een gegeven waar we niet omheen kunnen: de moderne economie beseft de waarde van de kennis waarop ze is gebaseerd en beschermt daarom die kennis. Industrieën uit eender welke sector zijn voor hun overleven voor een belangrijk deel afhankelijk van het gegeven dat zij de exclusieve rechten op het gebruik van bepaalde knowhow genieten. Namaak wordt regelmatig veroordeeld, omdat de schade die de industrie op deze wijze wordt toegebracht, duidelijk waarneembare gevolgen heeft voor de werkgelegenheid, onderzoek en ontwikkeling.

Daar komt bij dat de door namaak veroorzaakte schade tegenwoordig niet meer van uitsluitend economische aard is. De schadelijkheid van namaak heeft nu ook een nieuwe dimensie. Vroeger was er namaakkleding, nu zijn er namaakmedicijnen en namaakvoedingsstoffen, en die kunnen schadelijk zijn. De nietsvermoedende consument is zich niet bewust van de risico’s waaraan hij wordt blootgesteld.

We moeten namaak daarom bestrijden. Er moeten strengere sancties komen, de bevoegde autoriteiten moeten beter samenwerken en hun acties beter coördineren. Bovendien zullen de juridische beginselen zoals die in de verschillende jurisdicties worden toegepast, moeten worden geharmoniseerd.

We moeten niet alleen doeltreffende mechanismen creëren voor het oplossen van geschillen, we hebben nu ook behoefte aan een “Anti-Counterfeiting Trade Agreement”. Over een dergelijke multilaterale overeenkomst wordt nu gediscussieerd. Ze moet juridisch gezien voldoende innovatief zijn om doeltreffende surveillance- en sanctiemaatregelen te kunnen genereren.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) De door het Europees Parlement goedgekeurde resolutie bevat een aantal items en voorstellen die wij kunnen steunen. Met een aantal punten zijn we het echter oneens.

Het is duidelijk dat de bestrijding van namaak een prioriteit moet zijn. De resolutie stelt dat “zelfs de geografische aanduidingen en de oorsprongsbenamingen niet altijd op een efficiënte wijze beschermd worden door handelspartners van de EU”. Dat gaat niet ver genoeg: de EU blijft in gebreke zélf het goede voorbeeld te geven. De Raad blokkeert nu een voorstel voor een “made in”-verordening en heeft geen enkele andere maategel genomen om de invoer uit derde landen aan bindende voorschriften met betrekking tot oorsprongsaanduiding te onderwerpen.

Wij zullen ons sterk blijven maken voor het uitvaardigen van communautaire maatregelen die andere landen aanmoedigen concrete stappen te ondernemen tegen namaak van handelsmerken en smokkel. We zullen blijven aandringen op het uitvoeren van specifieke douanecontroles om producten met vervalste oorsprongsverklaringen of producten die de regels voor de bescherming van merknamen schenden, op te sporen.

Elk land behoort maatregelen te nemen ter bescherming tegen agressieve export. Dat kan door ingevoerde goederen systematisch te checken en indien nodig de vrijwaringsclausules te activeren.

 
  
MPphoto
 
 

  David Martin (PSE), schriftelijk. (EN) Ik heb voor dit verslag gestemd, dat een belangrijke rol speelt bij de bestrijding van namaak. Namaak maakt 7 tot 10 procent van de totale wereldhandel uit en kost 500 miljard euro. Het doel van dit verslag is tot een concreet en consequent voorstel te komen waarmee de EU namaak kan bestrijden. Ik sta achter die doelstelling. In het voorstel worden grondrechten als de bescherming van de privacy en van gegevens geëerbiedigd, maar het biedt wel een raamwerk voor wereldwijde inspanningen om namaak de kop in te drukken en zorgt daardoor voor de bescherming van de werkgelegenheid van duizenden geschoolde arbeiders.

 
  
  

- Verslag-Medina Ortega (A6-0451/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. (EN) Collega-afgevaardigde Ortega doet een voorstel met betrekking tot bepaalde juridische instrumenten, de zogenaamde authentieke akten. Authentieke akten komen voornamelijk voor in lidstaten waar de civil law gehanteerd wordt en waar wetgeving de voornaamste rechtsbron is, in tegenstelling tot de landen met een common law-traditie (bijvoorbeeld Ierland en het Verenigd Koninkrijk), waar gewoonterecht en bijzondere rechten een veel grotere rol spelen. In de traditie van de civil law is een authentieke akte een akte die opgesteld wordt door een bevoegd overheidsambtenaar of een bevoegde instantie, die niet alleen de akte zelf, maar ook de inhoud ervan dekt. Die inhoud kan financiële transacties betreffen, maar zich ook uitstrekken tot het terrein van de burgerlijke stand en werkzaamheden van griffiers en deurwaarders.

De ontwerpresolutie heeft tot doel de bevordering van juridische interventies tussen lidstaten die dergelijke akten kennen. Er wordt daarom in voorgesteld dat die lidstaten die akten wederzijds erkennen en op bepaalde gebieden toepassen. Door dit voorstel krijgt voorgaande wetgeving meer gewicht en landen met deze rechtstraditie kunnen er mogelijk hun voordeel mee doen.

 
  
MPphoto
 
 

  Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Dit verslag inzake het grensoverschrijdende gebruik en de erkenning van authentieke aktes kan in verschillende opzichten verwarring stichten.

Er zou namelijk bovenal moeten worden gespecificeerd dat het concept van de authentieke akte niet bestaat in common law-stelsels. In Engeland en Wales vervullen procureurs (solicitors) de rol van notarissen. Ook zijn er beroepsnotarissen (scrivener notaries), die geen authentieke aktes mogen opstellen, doch slechts handtekeningen kunnen certificeren.

Bij haar streven om de juridische beroepen te harmoniseren, hecht de Commissie weinig waarde aan de verschillen die inherent zijn aan de aard van de juridische stelsels van de lidstaten.

Deze politieke wil draagt helaas niet bij tot rechtszekerheid als geheel.

Europa moet de identiteit van zijn volkeren en de waarden en tradities van al zijn staten beschermen. De grootste vergissing zou zijn dat Europa zich ontwikkelt ten koste van zijn volkeren.

 
  
  

- Verslag-Wallis (A6-0467/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  David Casa (PPE-DE), schriftelijk. − (MT) Dit is een zeer belangrijk verslag dat moet worden beschouwd als de basis waarop veel toekomstige beslissingen worden gebaseerd. Het gebruik van ICT op justitieel gebied zorgt voor een aanzienlijke vereenvoudiging van het werk van zowel de regering als de rechterlijke macht. In een Europa dat steeds verder in de richting van integratie en eenheid beweegt, zowel in economisch als sociaal opzicht, hebben we ook de benodigde instrumenten nodig om bij de tijd te blijven. Dit is nou precies waar het concept van e-justitie voor zorgt.

We moeten echter niet vergeten dat de traditionele stelsels die we voorheen gebruikten, ook hun voordelen hadden. Daarom denk ik dat als we een juiste balans kunnen vinden, we op een meer geharmoniseerde manier kunnen samenwerken, wat in ieders voordeel zal zijn. Dit geldt met name voor de rechterlijke macht, aangezien het gebruik van het e-justitie-systeem ervoor zorgt dat deze macht zich puur op haar werk kan concentreren, zonder zich zorgen te hoeven maken over de bijkomende administratieve lasten.

 
  
MPphoto
 
 

  Carlos Coelho (PPE-DE), schriftelijk.(PT) De Europese ruimte voor rechtvaardigheid is (deels via wederzijdse erkenning van gerechtelijke uitspraken, deels door de ontwikkeling van een samenwerkingscultuur tussen bevoegde autoriteiten) tot stand gebracht om het vrij verkeer van burgers door heel Europa te ondersteunen.

Er zijn naar schatting ongeveer 10 miljoen mensen in Europa betrokken bij grensoverschrijdende procesvoering, met al de daarmee uit de aard der zaak samenhangende problemen zoals taal, afstand en onbekendheid met andere rechtsstelsels.

Het gebruik van informatie- en communicatietechnologie bij geschilbeslechting kan nieuwe oplossingen aandragen, de rechtspraak beter laten functioneren (door betere toegang en verhoogde doeltreffendheid), procedures rationeler laten verlopen en kosten besparen.

Veranderingen op dit gebied moeten geleidelijk aan worden geïntroduceerd en gelijke tred houden met de voortgang die bij de totstandkoming van de Europese ruimte voor rechtvaardigheid wordt geboekt, en de ontwikkeling van de technologie.

Ik sluit mij aan bij het verzoek aan de Commissie om een actieplan voor e-justitie op Europees niveau te ontwikkelen en een Europese e-justitie-portaalsite te creëren.

 
  
MPphoto
 
 

  Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. (EN) In de vergadering van de Raad Justitie en Binnenlandse zaken (JBZ) in 2007 zijn conclusies aangenomen over het gebruik van e-justitie – met betrekking tot het grensoverschrijdend gebruik van informatie- en computertechnologie op justitieterrein– en is afgesproken dat er moeite gedaan moeten blijven worden om te komen tot een gecentraliseerd systeem in de hele Europese ruimte van vrijheid, veiligheid en recht. Nu het gebruik van internet dichter bij het verzadigingspunt komt en de totale impact van onze informatiemaatschappij steeds duidelijker wordt, is het duidelijk dat iedereen zal profiteren van een toenemend gebruik van technologie om de justitiesector te ondersteunen. Het is echter van belang er rekening mee te houden dat het niveau van technologische ontwikkeling niet in de hele Unie even hoog is en dat dit keuze-element dus blijft bestaan totdat er meer uniformiteit is en er een grotere technische capaciteit is bereikt.

Het voorstel van mevrouw Wallis gaat over het in het leven roepen van een gecentraliseerd systeem voor e-justitie en biedt een actiekader voor een Europees e-justitieportal met een indeling in civiele zaken, strafzaken en commerciële kwesties. Het bevat dus bijvoorbeeld strafregisters, kadastrale akten en faillissementsregisters, die toegankelijk zijn voor andere lidstaten.

 
  
  

- Verslag-Deva (A6-0445/2008)

 
  
MPphoto
 
 

  Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. (IT) Hartelijk dank, mevrouw de Voorzitter, ik heb voor het verslag van de heer Deva over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties gestemd, waarmee de aandacht wordt gevestigd op de verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap ten opzichte van landen of lokale groepen die betrokken zijn in een conflict. Het verheugt mij dat de amendementen die de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement heeft voorgesteld het voorstel aanzienlijk hebben verbeterd, waarbij ik wil verwijzen naar de noodzaak van een betere coördinatie tussen activiteiten voor vredesopbouw, humanitaire hulp en ontwikkelingshulp in landen die een conflict achter de rug hebben. Ik wil graag de aandacht vestigen op de situatie van kinderen in conflictgebieden, met name kinderen die een van hun ouders of beide ouders hebben verloren. Bovendien zijn ziekenhuizen en scholen ten tijde van een conflict heel vaak het doelwit van aanslagen van troepen. We moeten ons inzetten om ervoor te zorgen dat kinderen trauma’s als gevolg van conflictsituaties kunnen overwinnen door samen te werken met Unicef, dat in veel risicogebieden van de wereld al aanwezig is om kinderen degelijk onderwijs en een betere toekomst te verschaffen.

 
  
MPphoto
 
 

  Hélène Goudin en Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Wij van Junilistan zijn van mening dat vredesopbouw en natievorming in derde landen geen aangelegenheden voor de EU zijn. De verantwoordelijkheid voor die uitdagingen ligt bij de VN.

Wij staan erg kritisch tegenover alle formuleringen in het verslag die de verdere ontwikkeling van de militaire capaciteit van de EU bepleiten en hebben daarom tegen het verslag gestemd.

 
  
MPphoto
 
 

  Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk.(PT) Dit verslag is een samenraapsel (en dat was de bedoeling), zodat er eigenlijk geen commentaar op valt te leveren. We zullen ons daarom concentreren op wij als de belangrijkste doelstelling van dit verslag beschouwen: het bagatelliseren van de inmenging van de belangrijkste EU-mogendheden in derde landen, met als excuus het concept volgens hetwelk de EU “verantwoordelijk is voor bescherming”.

Het verslag geeft toe dat staten soeverein zijn, maar stelt ook dat “als regeringen niet in staat of bereid zijn zulke bescherming te bieden de verantwoordelijkheid om de nodige actie de collectieve verantwoordelijkheid van de internationale gemeenschap wordt”. Vervolgens wordt opgemerkt dat actie “zowel preventief als reactief kan zijn, en eventueel militair geweld kan inhouden”, waaraan toegevoegd wordt dat militair ingrijpen “alleen in laatste instantie een optie is” (om te verhinderen dat de tekst de intentie al te duidelijk weergeeft).

Wat bedoeld wordt is echter duidelijk, aangezien het verslag “eist” dat “het beginsel van non-interventie ondergeschikt wordt gemaakt aan de verantwoordelijkheid om te beschermen”. Het verslag stelt tot slot dat “er bij vredesopbouw en natievorming twee fasen moeten worden onderscheiden: de stabilisatiefase, waarin de nadruk ligt op veiligheid, recht en orde en de waarborging van basisdiensten; en de tweede fase van natievorming, die vooral gericht is op het bestuur en de instellingen die daarvoor moeten zorgen”.

Dit verslag is dus niet meer dan een handboek voor inmenging en kolonialisme.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Ik heb voor het verslag van de heer Deva over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties gestemd, omdat daarin op omvattende wijze de zaken naar voren worden gebracht die van wezenlijk belang zijn voor succesvolle wederopbouw. Het is een belangrijk onderwerp, want de helft van alle landen die uit een conflict komen, bevinden zich binnen vijf jaar weer in een conflictsituatie. Naast het land dat zelf in een instabiele situatie verkeert, is de internationale gemeenschap een belangrijke actor in de ontwikkeling van staatsstructuren. Het is naar mijn mening vooral belangrijk plaatselijke vrouwenbewegingen en internationale vredesnetwerken meer te raadplegen en te steunen, alsmede te benadrukken dat slachtoffers van seksueel geweld het recht en de mogelijkheid moeten hebben om naar de rechter te stappen. Het is ook goed te beseffen dat vrede niet alleen de afwezigheid van oorlog is. Van wezenlijk belang voor een succesvol wederopbouwbeleid is het aanpakken van de fundamentele oorzaken van instabiliteit door middel van sociaaleconomische, politieke en culturele maatregelen die economische ontwikkeling kunnen bevorderen en institutionele en administratieve capaciteiten kunnen creëren.

 
  
MPphoto
 
 

  Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van de heer Deva over ontwikkelingsperspectieven voor vredesopbouw en natievorming in post-conflictsituaties gestemd. Hij heeft een uitstekend traject uitgestippeld voor wat de ideale overgang van een post-conflictsituatie naar het normale sociale en economische leven zou moeten zijn.

Ik vind dat dit in beschouwing moet worden genomen bij het oplossen van de talloze gewelddadige binnenlandse conflicten, met name in relatie tot de rol van de Europese Gemeenschap en de internationale gemeenschap. Ik deel de mening van de heer Deva dat het gemakkelijk is om het gewenste pad naar vrede uit te stippelen, maar dat het in de praktijk moeilijker is om dat pad ook te volgen. Dat neemt echter niet weg dat acties, tenminste voor wat de Europese Unie betreft, moeten zijn gericht op serieuze ondersteuning van landen die in moeilijkheden verkeren en geheel vrij moeten zijn van hypocriete en ‘gemakkelijke’ benaderingen.

 

10. Rectificaties stemgedrag/voorgenomen stemgedrag: zie notulen

11. Ingekomen stukken: zie notulen
 

(De vergadering wordt om 13.05 uur onderbroken en om 15.05 uur hervat)

 
  
  

VOORZITTER: RODI KRATSA-TSAGAROPOULOU
Ondervoorzitter

 

12. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
Video van de redevoeringen

13. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (debat)

13.1. Zimbabwe
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Zimbabwe(1).

 
  
MPphoto
 

  Marios Matsakis, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, het gaat van kwaad tot erger met de politieke, economische en humanitaire situatie in Zimbabwe nu er, naast de toch al ellendige situatie waarin het Zimbabwaanse volk zich bevindt, ook nog een uitbraak van cholera en mogelijk andere epidemieën dreigen.

Het is nu wel volstrekt duidelijk dat president Mugabe heel weinig geeft om het welzijn van zijn landgenoten. Hij vindt het veel belangrijker dat hij zelf een leven van luxe en extravagantie leidt. Het is boven elke twijfel verheven dat de heer Mugabe volstrekt ongeschikt is om leiding te geven aan zijn land in deze moderne tijd. Hij probeert zich voor zijn politieke bestaan te verontschuldigen door te doen alsof hij de geesten van het al lang voorbije Britse koloniale tijdperk bestrijdt.

Wij Europeanen kunnen president Mugabe er op geen enkele manier van overtuigen naar rede te luisteren. De enige mogelijkheid hem te dwingen zich terug te trekken is een radicale veranderingen in de opstelling van de Afrikaanse Unie. Het is een schande dat die organisatie niet nu al veel vastbeslotener en zelfverzekerder tussenbeide is gekomen. Ik ben van mening dat wij onze inspanningen moeten richten op de Afrikaanse Unie en op de regeringen van de aangesloten landen. We moeten hen heel duidelijk maken dat we hen verantwoordelijk stellen voor de bedroevende stand van zaken in Zimbabwe en dat we van hen verwachten dat zij, al is het laat, passende en drastische maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat het regime van de heer Mugabe óf het veld ruimt óf ernstige consequenties tegemoet kan zien, met inbegrip van rechtsvervolging wegens misdaden tegen de mensheid.

 
  
MPphoto
 

  Catherine Stihler, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, als mijn collega’s even hun ergste nachtmerrie voor de geest zouden halen, dan zou die het niet halen bij dat wat er op dit moment met het volk van Zimbabwe gebeurt. Dat was eens een welvarend land, maar zijn president heeft het compleet op zijn kop gezet. Het land is bezig ineen te storten – er is geen bestuur, er zijn geen banen, er heerst hyperinflatie, er is geen eten en geen gezondheidszorg – en nu is er als gevolg van het gebrek aan sanitaire voorzieningen ook nog een uitbraak van cholera.

Een week geleden heeft de Zimbabwaanse president Robert Mugabe gezegd dat de cholera-uitbarsting tot staan was gebracht. Hij beweerde dat het Westen een epidemie als excuus wilde gebruiken om Zimbabwe binnen te vallen en hem ten val te brengen, maar Zuid-Afrika heeft het grootste deel van zijn noordgrens met Zimbabwe tot rampgebied uitgeroepen – omdat de ziekte zich via vluchtelingen over de grens heen verspreidt – en Oxfam heeft gewaarschuwd dat de situatie in Zimbabwe nog een stuk slechter kan worden.

Vandaag zijn er cijfers gepubliceerd waaruit blijkt dat er al 1 111 mensen zijn overleden en dat de ziekte zich verspreidt. Er zijn 20 581 gevallen van cholera. Cholera is een hoogst besmettelijke ziekte die veroorzaakt wordt door een bacterie die een darminfectie veroorzaakt met symptomen als diarree en dehydratatie. In de ernstigste vorm ervan kunnen ernstige dehydratatie en nierinsufficiëntie als gevolg van plotselinge, waterige diarree tot de dood leiden. Gezonde volwassenen kunnen binnen een paar uur overlijden.

Om een voorbeeld te geven van de invloed die de ziekte op de bevolking heeft, wil ik het Parlement vertellen over het zoontje van Cynthia Hunde, Munashe. Vlak voor zijn eerste verjaardag stierf Munashe aan cholera. Cynthia was in Zuid-Afrika gaan werken om te proberen haar zoon een betere toekomst te bieden, omdat er in Zimbabwe geen werk is, en had Munashe aan de zorg van haar moeder toevertrouwd. Toen ze in het huis van haar moeder terugkwam, vond ze de stervende Munashe in de armen van zijn oma. In een interview voor de BBC zei ze: “Ik ben zo verdrietig … . Het is zo moeilijk uit te leggen. Als je een zoon hebt, heb je dromen voor hem. Toen ik thuis kwam, verwachtte ik hem in het huis te zien rondscharrelen, maar dat was helaas niet zo”.

Beste collega’s, steunt u alstublieft deze resolutie waarin Zimbabwe veroordeeld wordt en helpt u onschuldige slachtoffers als Munashe.

 
  
MPphoto
 

  Erik Meijer, auteur. − Voorzitter, in de vorige urgentiedebatten over Zimbabwe op 7 juli 2005 en 24 april 2008 heb ik erop gewezen waarom Mugabe erin slaagt om zó lang aan de macht te blijven.

De mensen herinneren zich het gewelddadige verleden van hun land. Voor velen is hij de held van de bevrijdingsstrijd gebleven. Volgens die opvatting moet alles wat hij doet bij voorbaat als goed worden beschouwd. Iedereen die zich tegen hem verzet, dient, zoals voorheen, de belangen van het buitenland en in het binnenland alleen die van de bevoorrechte blanke minderheid. Als Mugabe de macht zou verliezen, zou het land opnieuw worden gekoloniseerd en zou de meerderheid van de bevolking worden gediscrimineerd. De werkelijkheid is anders.

Het plotselinge radicalisme van Mugabe enkele jaren geleden, die nooit een grondige hervorming van het agrarische grondbezit had doorgevoerd en die de kloof tussen arm en rijk in zijn land had laten voortbestaan, was vooral bedoeld om onder een jonge generatie nieuwe aanhang te verwerven en zijn oude medestrijders niet verder van zich te vervreemden.

Die aanpak heeft hem wel meer fanatieke en gewelddadige medestanders opgeleverd, maar zeker niet de steun van de meerderheid van zijn landgenoten. Europa en Amerika hebben de verhoudingen in Zimbabwe jarenlang verkeerd ingeschat en daarmee de verdenking opgeroepen koloniale bijbedoelingen te hebben. Juist door gevoelens van vijandschap kon Mugabe de baas blijven.

Pas nu voor iedereen blijkt hoe onbekwaam en rampzalig zijn politiek is, groeit de weerstand. Zonder moorden en intimidatie zou hij de presidentsverkiezingen niet meer hebben gewonnen en zou de krappe parlementaire meerderheid voor de oppositie zijn omgezet in een regering.

We zijn nu een stadium verder dan tijdens de vorige urgentiedebatten. De drinkwatervoorziening is kapot en de cholera eist slachtoffers. Dat is geen reden voor triomfalisme over de falende tegenstander, maar voor hulp aan de inwoners van Zimbabwe. Zij verdienen een betere regering, maar die kan door niemand van buitenaf worden opgelegd. We kunnen wel verhinderen dat Mugabe steun van buiten krijgt.

 
  
MPphoto
 

  Mikel Irujo Amezaga, auteur. – (ES) Zoals in het verslag gezegd wordt, telt Zimbabwe volgens schattingen uit 2007 twaalf miljoen inwoners, waarvan bijna de helft honger lijdt. De levensverwachting is 36 jaar, slechts 40 procent van de docenten in Zimbabwe heeft werk, en niet meer dan een derde van het aantal kinderen gaat naar school, waarmee Mugabe niet alleen het heden de kop omdraait maar ook de toekomst.

Onderdrukking en verkrachting van de mensenrechten zijn aan de orde van de dag. Mensenrechtenactivisten in Zimbabwe zijn stelselmatig het doelwit geweest van willekeurige aanhoudingen, arrestaties en martelingen. De wetgeving die de regering heeft ingevoerd heeft de vrijheid van meningsuiting, die van vereniging, van beweging en vergadering ernstig ingeperkt.

Een aantal van die beperkingen zou ik hier willen noemen want de regels die de regering tegen deze mensenrechtenactivisten heeft uitgevaardigd, worden steeds repressiever. Voorbeeld hiervan is de Wet op toegang tot informatie en bescherming van de privacy, die door de regering gebruikt wordt om journalisten op effectieve wijze de mond te snoeren; de Wet op de openbare orde en veiligheid, die de vrijheid van vergadering nauw heeft ingeperkt en ten gevolge waarvan honderden mensenrechtenactivisten, waaronder werknemers van de onafhankelijke media, lukraak zijn opgepakt; en verder de Wet op particuliere vrijwilligersorganisaties, die in 2002 door de regering is ingesteld en die vermoedelijk gebruikt wordt om ngo’s te intimideren en vervolgen.

Mevrouw de Voorzitter, in mijn moedertaal, het Euskera, ofwel het Baskisch, dat in dit Parlement geen officiële taal is, betekent “mugabe” “grenzeloos”, wat een goeie bijnaam is voor dit personage.

De dictator van dit Afrikaanse land is niet alleen nummer zoveel op de lange lijst dictators waarmee we helaas op deze planeet te maken hebben, maar ik durf te zeggen dat hij tot de top tien van die lijst behoort. Ik denk we in dat de Europese Unie al het schijnbaar onmogelijke moeten ondernemen om ervoor te zorgen dat deze figuur het veld ruimt en een plaatsje krijgt op de banken van het Hof voor de Rechten van de Mens.

Wij wensen Zimbabwe dus een gelukkig 2009 toe, zonder Mugabe.

 
  
MPphoto
 

  Andrzej Tomasz Zapałowski, auteur. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, twee maanden geleden hebben we een debat gevoerd over de grote hongersnood in Oekraïne in de jaren dertig van de vorige eeuw. De volgende vragen zijn meermaals aan de orde gesteld: Hoe heeft deze tragedie kunnen plaatsvinden? Waarom heeft de wereld zich in stilzwijgen gehuld? Gelet op de huidige gebeurtenissen in Zimbabwe komt een vergelijkbare vraag in mij op: Hoe is het in deze tijden mogelijk dat een leider zijn eigen land verwoest? Waarom doet de wereld zo weinig om dit probleem aan te pakken?

Resoluties alleen zullen het bewind in Zimbabwe niet veranderen. We moeten ons afvragen of we bereid zijn werkeloos toe te zien hoe het Zimbabwaanse volk te gronde wordt gericht, net als de VN-troepen hebben toegekeken hoe de Rwandese bevolking werd vermoord. Misschien was onze reactie op de situatie in Zimbabwe doortastender geweest wanneer het land over een enorme rijkdom aan grondstoffen zou beschikken. De voorliggende resolutie is een uitstekend document, maar ook niet meer dan dat. Om mensen te redden, is een dynamischer optreden nodig. Met het oog hierop moeten we onze onvoorwaardelijke steun geven aan de buurlanden van Zimbabwe, zodat aan de grenzen van dit land passende hulp kan worden verleend.

 
  
MPphoto
 

  Charles Tannock, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, Zimbabwe heeft in de afgelopen jaren zo vaak een rol gespeeld in de debatten dat het ons vergeven zou kunnen worden als we geen afkeurende woorden meer over hadden, maar we móeten wel onze mond roeren, omdat het volk van Zimbabwe, dat al zo lang lijdt, het recht om te spreken ontzegd is door die meedogenloze despoot Robert Mugabe.

Hij heeft elk recht op democratische legitimiteit verspeeld vanwege zijn buitensporige minachting voor mensenrechten, politieke vrijheden en de rechtsstaat. Het neerschieten onlangs van Perence Shiri, een van Mugabe’s trawanten, is een aanwijzing voor de woede die onder de Zimbabwaanse oppervlakte borrelt. Shiri heeft het bloed van 20 000 mensen aan zijn handen. Hij was het die in het begin van de jaren tachtig, met hulp van het communistische Noord-Korea, systematisch bloedbaden aanrichtte onder onschuldige burgers in Matabeleland. En alsof dat nog niet genoeg was, is er door het nalatige optreden van Mugabe een epidemie van cholera uitgebroken – een ziekte die in heel Zimbabwe bijna uitgeroeid was.

In een reactie op de internationale ongerustheid zegt Mugabe – en dat is ongehoord – dat de uitbraak van cholera gelijkstaat aan volkerenmoord gepleegd door Groot-Brittannië, mijn land, de vroegere kolonisator. Misschien komt het door deze ongegronde beschuldiging van neokolonialisme, gecombineerd met onze postkoloniale schuldgevoelens, dat we geen drastischer maatregelen nemen.

Toch vinden we, wanneer we voor een oplossing naar Afrika kijken, slechts onverschilligheid en gebrek aan effectiviteit. De scherpe veroordeling van Mugabe door de eerste minister van Kenia en de president van Botswana staat in schrille tegenstelling tot de apathie van de meeste andere Afrikaanse staten en hun leiders, in het bijzonder Zuid-Afrika, al moeten we nu maar hopen dat een president Zuma zich steviger zal opstellen.

Als de Afrikaanse Unie ook maar iets van het gezag van de Europese Unie wil bereiken, dan moet zij iets doen aan het schrikbewind van Mugabe en de mogelijkheid overwegen Mugabe af te zetten. Een concrete maatregel die we zouden moeten stimuleren is dagvaarding van Mugabe voor het Internationaal Strafhof op basis van een resolutie van de VN-Veiligheidsraad, een maatregel die in het geval van president al-Bashir – vanwege Darfur – zijn nut heeft bewezen. Ik hoop dat ik de volgende keer dat ik een toespraak over Zimbabwe houd, de neergang van Mugabe en zijn aftreden kan begroeten.

 
  
MPphoto
 

  Ioannis Kasoulides, namens de PPE-DE-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, Zimbabwe is bezig een mislukte staat te worden. De helft van de bevolking zal alleen dankzij buitenlandse steun overleven of anders verhongeren. Sanitaire voorzieningen en schoon water zijn er bijna niet en daardoor verbreidt zich een verwoestende cholera-epidemie over Zimbabwe en zijn buurlanden.

Dit gebeurt allemaal doordat president Mugabe en zijn handlangers de eigen bevolking willen straffen omdat ze hem heeft willen wegstemmen. De bemiddeling door Zuid-Afrika is mislukt en tot nu toe hebben de andere Afrikaanse landen teleurstellend weinig gedaan. Het beeld dat zo ontstaat is dat van een ernstige humanitaire ramp. Daarom moet de heer Mugabe, als eerste stap, voorgedragen worden voor berechting door het Internationaal Strafhof op beschuldiging van misdaden tegen de menselijkheid en moet er een internationaal arrestatiebevel tegen hem worden uitgevaardigd.

 
  
MPphoto
 

  Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, namens de PSE-Fractie. (PL) Mevrouw de Voorzitter, Zimbabwe heeft al geruime tijd met een zeer ernstige humanitaire crisis te kampen. Ongeveer de helft van de bevolking lijdt honger, er is nauwelijks toegang tot stromend water en de sanitaire voorzieningen zijn erbarmelijk slecht. De gemiddelde levensverwachting in het land is in het afgelopen decennium gedaald van 60 jaar voor beide geslachten tot 37 jaar voor mannen en 34 jaar voor vrouwen. De toenemende cholera-epidemie heeft al aan achthonderd mensen het leven gekost, terwijl meer dan zestienduizend burgers besmet zijn. Volgens Artsen zonder grenzen kunnen op korte termijn ongeveer anderhalf miljoen mensen met cholera besmet raken.

Met de economie van het land is het bijzonder slecht gesteld. Het inflatiecijfer was lange tijd het hoogste ter wereld. Meer dan 80 procent van de bevolking moet overleven met minder dan 1 dollar per dag. De Zimbabwaanse autoriteiten lijken de ernst van de situatie niet in te zien en hebben tot dusver geen enkele actie ondernomen. President Mugabe is zijn belofte om een regering van nationale eenheid te vormen niet nagekomen en politieke tegenstanders worden nog steeds vervolgd.

Met het oog op de dramatische situatie in Zimbabwe is een resoluut optreden van de Europese Unie onontbeerlijk. De Raad en de Commissie zouden hun steun moeten bevestigen door verder humanitaire hulp te verlenen aan de lijdende bevolking. We dienen de Zimbabwaanse regering onder druk te zetten om de beperkingen voor hulporganisaties op te heffen en een einde te maken aan de arrestaties van mensenrechtenactivisten. Daarenboven moeten we de Elders-groep steunen, zodat zijn leden de toelating krijgen om het land binnen te komen.

Om het proces van de invoering van democratische veranderingen in Zimbabwe tot een goed einde te brengen, is de betrokkenheid van andere Afrikaanse landen, regionale instellingen en internationale instanties noodzakelijk. Het waarborgen van eerlijke parlementsverkiezingen en het toezien op de vorming van de nieuwe regering zouden een gelegenheid kunnen bieden om de situatie in het land te stabiliseren. Tegelijkertijd zou de internationale gemeenschap bereid moeten zijn om financiële steun te verschaffen voor de wederopbouw van nationale structuren die gebaseerd zijn op de rechtsstaat.

 
  
MPphoto
 

  Zdzisław Zbigniew Podkański, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de informatie in de resolutie over de situatie in Zimbabwe is schokkend: 5,1 miljoen mensen, dus ongeveer de helft van de bevolking, lijdt honger, meer dan 300 000 personen worden bedreigd door de cholera-epidemie, 1,7 miljoen burgers zijn besmet met het hiv-virus en de gemiddelde levensverwachting bedraagt 37 jaar. Geen enkele regering is in staat om zoveel problemen in haar eentje het hoofd te bieden.

Daarom zouden we onze volledige steun moeten geven aan elk initiatief dat erop gericht is de situatie in Zimbabwe te verbeteren. De auteurs van de resolutie vestigen terecht onze aandacht op de noodzaak om het verlenen van humanitaire hulp te vergemakkelijken en haar reikwijdte te verruimen, alsook op het feit dat de Raad, de Commissie en de lidstaten van de Unie andere maatregelen moeten nemen, zoals diplomatieke stappen en financiële en praktische steun aan Zimbabwe. Het gaat in dit verband niet alleen om steun op korte, maar ook op lange termijn, die bovendien op een concreet programma gebaseerd moet zijn. Ik zeg 'terecht' omdat alweer een nieuwe resolutie niet zal volstaan om de bevolking van het land te voeden. Er is behoefte aan concrete hulp en dat is precies waar de inwoners van Zimbabwe op wachten.

 
  
MPphoto
 

  Michael Gahler (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, momenteel maken we waarschijnlijk de laatste maanden van het regime Mugabe mee. Dat is dan ook het enige positieve nieuws uit dit gekwelde land.

Positief nieuws uit Afrika is dat steeds meer landen in opstand komen tegen de omstandigheden die daar heersen. Als eerste vicevoorzitter van de Parlementaire Vergadering ACS-EU kan ik u meedelen dat we drie weken geleden tijdens onze zitting in Port Moresby bij een analyse van de situatie in Zimbabwe voor het eerst de Afrikaanse collega’s op onze hand hebben gekregen. Ook in Zuid-Afrika zelf neemt de druk op de regering toe om eindelijk haar steun voor het regime in Zimbabwe in te trekken. De situatie wordt kritiek vanwege het feit dat met de vluchtelingen nu ook ziekten naar Zuid-Afrika komen. Hopelijk komt er verbetering in de situatie vóór het WK voetbal, want dat is misschien voor Zuid-Afrika een reden om zijn standpunt te wijzigen uit angst dat anders de buitenlandse gasten wegblijven. Dat is reden genoeg om de steun aan Mugabe op te zeggen.

 
  
MPphoto
 

  Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, op 24 april 2008 hebben we de situatie in Zimbabwe besproken. Tijdens dat debat hebben we ons gebogen over het probleem van de verkiezingsresultaten en in het bijzonder over het feit dat president Mugabe ondanks deze verkiezingsuitslag zijn greep op de macht behoudt. Vandaag staan we stil bij de dramatische gevolgen van deze gebeurtenissen. De meer dan 12 500 personen die met cholera zijn besmet, kunnen niet rekenen op steun van de regering en 565 mensen zijn al aan de ziekte overleden. De epidemie verspreidt zich intussen ook aan de andere kant van de grens in Zuid-Afrika.

De bovengenoemde cijfers uit VN-verslagen van begin december liggen lager dan de aantallen die nu door humanitaire organisaties worden verspreid. Volgens deze organisaties is het aantal slachtoffers intussen tot meer dan duizend opgelopen en zijn meer dan twintigduizend burgers besmet met cholera. Miljoenen mensen lijden honger of hebben geen toegang tot water. De Afrikaanse Unie neemt geen efficiënte maatregelen om de situatie in Zimbabwe te verbeteren. President Mugabe moet zo spoedig mogelijk voor het Internationaal Strafhof worden gebracht en er dienen dringend maatregelen te worden genomen om de cholera-epidemie in te perken en te verzekeren dat de voedsel- en medische hulp de Zimbabwaanse bevolking bereikt.

 
  
MPphoto
 

  Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, vele jaren lang hebben we de langzame doodsstrijd van Zimbabwe aangezien. We zien die doodsstrijd nu bespoedigd worden doordat de vijf miljoen inwoners onvermijdelijk in de greep komen van honger en ziekten, naast het politieke geweld en de toenemende armoede. We moeten de mensen daar helpen, ze te eten geven, voor medische hulp zorgen en hen ondersteunen in hun sterke verlangen naar vrijheid.

Om hen te helpen moeten we de leider van het land, Mugabe, van zijn Afrikaanse aanhangers isoleren door ervoor te zorgen dat alle Afrikaanse leiders hem veroordelen. Buiten Afrika moeten we eraan werken om zijn buitenlandse aanhang – China en Rusland natuurlijk – te elimineren door die landen ertoe te brengen al hun steun aan en handel met Mugabe stop te zetten. We moeten echter ook ons eigen geweten onderzoeken. Het is immers nog niet zo lang geleden dat wij, de EU, Mugabe uitnodigden om de door de EU voorgezeten AU-EU-top in Lissabon bij te wonen.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik bedank alle Parlementsleden die een noodkreet hebben geslaakt met betrekking tot Zimbabwe aangezien dit land een ongekend omvangrijke crisis doormaakt, die zich nog steeds verdiept: geen enkele sector blijft gespaard.

Op politiek vlak zijn we getuige van een toename van het geweld, zoals blijkt uit de informatie over arbitraire arrestaties en de verdwijningen van mensenrechtenactivisten. De recente toename van het politieke geweld kan iedere oplossing voor de crisis doen mislukken en de partijen onverzoenlijke standpunten doen innemen.

Op humanitair vlak verslechtert de situatie, zoals blijkt uit de zich verspreidende cholera-epidemie, die de buurlanden van Zimbabwe bedreigt.

Op economisch vlak is de situatie rampzalig. De prijzen van basisproducten blijven stijgen. Vorige week is de prijs van een gemiddelde mand boodschappen met 1 293 procent gestegen.

Op sociaal vlak wordt de situatie met de dag explosiever, met alle mogelijke schadelijke gevolgen voor de stabiliteit van de hele regio van dien.

Wat kunnen we doen? De behoeften van Zimbabwe zijn enorm en groeien exponentieel, hoofdzakelijk als gevolg van het wanbestuur van de huidige regering.

Op humanitair vlak blijft de Commissie zich actief inzetten. De humanitaire situatie wordt momenteel opnieuw geëvalueerd tijdens onze missie ter plaatse van 15 tot 19 december. Hierdoor zullen wij onder andere heel snel kunnen bepalen of er nog andere behoeften zijn.

Op politiek vlak kan de Commissie – en de internationale gemeenschap als geheel – Zimbabwe alleen helpen als zij nauw kan samenwerken met een legitieme regering die flexibel genoeg is om de vereiste politieke en economische maatregelen te nemen.

Dit laatste houdt in dat de overeenkomst van 15 september wordt uitgevoerd en dat er een regering van nationale eenheid komt. Het impliceert ook een grotere betrokkenheid van de belanghebbenden in de regio en in de Afrikaanse Unie. In al onze contacten met hen geven wij aan een dergelijke betrokkenheid bovenaan onze verlanglijst te hebben staan.

Tot slot verzeker ik u dat de Commissie – die de situatie ter plaatse op de voet volgt – zal blijven samenwerken met alle lidstaten en met onze Afrikaanse en internationale partners om een billijke oplossing te vinden waardoor Zimbabwe zich kan ontworstelen aan de huidige crisis, die u allen nadrukkelijk aan de kaak hebt gesteld.

Dank u voor uw aandacht. Het is waar dat we tijdens deze feestdagen niet mogen vergeten dat er in Zimbabwe zoveel mensen lijden. Zij behoren tot degenen voor wie de nood nu waarschijnlijk het hoogst is.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.

 
  

(1) Zie notulen.


13.2. Nicaragua
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Nicaragua(1).

 
  
MPphoto
 

  Marios Matsakis, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, het lijkt erop dat in dit Zuid-Amerikaanse land de vrijheid van meningsuiting, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht en de bescherming van de grondbeginselen van de democratie gevaar lopen. Het is de taak en de plicht van ons, leden van het Parlement van de EU, de rechten van het Nicaraguaanse volk te verdedigen en de regering van Nicaragua duidelijk te laten weten dat we niet zullen toestaan dat die rechten geschonden worden. We zullen ervoor zorgen dat de EU en de VN alle vereiste druk zullen uitoefenen om eerbiediging van de mensenrechten van de burgers van Nicaragua te garanderen.

Ik hoop dat de boodschap die in deze ontwerpresolutie is vervat, luid en duidelijk overkomt bij de betrokkenen en dat er snel maatregelen getroffen worden die nodig zijn om de situatie te verbeteren.

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, auteur. – (ES) Voor ons ligt een ontwerpresolutie over Nicaragua waarvan verschillende aspecten in overweging moeten worden genomen. In de eerste plaats is er de verklaring dat er zou zijn gefraudeerd – in op zijn minst twee gemeenten: Managua en León – en dat werpt een smet op de verkiezingsuitslag van 9 november. Aan de andere kant zien we een regering die zich ervoor inzet om een deel van de problemen op te lossen die het naleven van de mensenrechten in Latijns-Amerika in de weg staan, zoals armoede, analfabetisme, kindersterfte, de beschikbaarheid van drinkwater en het gebrek aan eigendomstitels van de gronden van de inheemse bevolking.

Als we deze kwestie aanschouwen, moeten we die twee aspecten duidelijk van elkaar onderscheiden. Enerzijds moeten we de mensenrechten stimuleren en in traditionele zin beschermen, zoals de politieke rechten, en anderzijds moeten we de regering van Nicaragua aanmoedigen dat zij haar taak voortzet om de meest behoeftige sectoren van de samenleving te ondersteunen. Het spreekt vanzelf dat we ervoor moeten zorgen dat de oppositie haar taak kan vervullen, en dat we protesteren tegen fraude en ons uitspreken vóór het werk van de ngo’s. Het uiteindelijke resultaat moet echter wel evenwichtig zijn..

De Socialistische Fractie in het Europees Parlement heeft verschillende mondelinge ontwerpamendementen ingediend in een poging de definitieve tekst een evenwichtiger karakter te verlenen ten aanzien van de beschuldigingen van schendingen van de grondrechten, van de al dan niet criminele aard van het onderzoek, en van het aantal gemeenten waarin zich inderdaad onregelmatigheden hebben voorgedaan.

Kortom, wij willen de vermoedens van inbreuk op de politieke grondrechten veroordelen, zonder zo ver te gaan dat we de regering van Nicaragua in een lastig parket brengen, zodat zij haar taak kan voortzetten om de meest behoeftige lagen van de samenleving te ondersteunen.

 
  
MPphoto
 

  Pedro Guerreiro, auteur. (PT) Mevrouw de Voorzitter, het Europees Parlement werkt nu – net als het al eerder heeft gedaan met betrekking tot andere landen die stappen hebben ondernomen om hun nationale soevereiniteit en onafhankelijkheid veilig te stellen, alsook het recht om eigen heden en toekomst te bepalen, met een plan voor emancipatie, maatschappelijke vooruitgang en solidariteit met andere volkeren – aan een volgende onaanvaardbare en verachtelijke poging tot inmenging. Ditmaal gaat het om Nicaragua.

Dit debat en deze ontwerpresolutie zijn bedoeld als schaamteloze steunverklaring voor al degenen die pogingen tot inmenging in en destabilisatie van een democratische en soevereine staat als Nicaragua toejuichen en aanmoedigen. De Europese Unie geeft een onjuiste voorstelling van de situatie en verdraait de feiten, waarbij ze probeert Nicaragua de les te lezen als het gaat om democratie. En dat terwijl het Parlement nu juist kritiek zou moeten leveren op de antidemocratische pogingen van de EU om, niettegenstaande de soevereine en democratische beslissingen van het Franse, Nederlandse en Ierse volk, een Europees ontwerp-Verdrag op te leggen dat reeds verworpen is.

In plaats van zich te bemoeien met zaken waarover alleen het Nicaraguaanse volk kan beslissen, zou het Europees Parlement de inhumane terugkeerrichtlijn, die de mensenrechten van immigranten – waarvan velen uit Latijns-Amerika – schendt, moeten verwerpen en de medewerking van de EU aan de criminele CIA-vluchten aan de kaak stellen.

Het Parlement neemt het door de VS bepleite inmengingsbeleid klakkeloos over, en dat terwijl het de chantage van de EU ten aanzien van Nicaragua zou moeten hekelen en eisen dat de EU haar verplichtingen jegens dit land nakomt.

Wat de indieners van dit initiatief werkelijk dwarszit, is dat Nicaragua er alles aan wil doen om de levensomstandigheden van de bevolking – voeding, gezondheidszorg, onderwijs – te verbeteren door de minst bedeelden de helpende hand te bieden. De door de volkeren van Latijns-Amerika betuigde oprechte solidariteit ten aanzien van Nicaragua is de meest sprekende afkeuring van deze poging tot inmenging door het Europees Parlement. Daarom zeg ik nog eens: hou er nu eens mee op de wereld de les te lezen.

 
  
MPphoto
 

  Leopold Józef Rutowicz, auteur. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, Nicaragua is een heel klein en arm land met een zware schuldenlast en een erg laag inkomen per hoofd van de bevolking.

Dit land heeft weinig geluk gehad. Het is in de loop der tijd bestuurd door groepen met sterk uiteenlopende politieke overtuigingen, het werd bezet door het Amerikaanse leger en heen en weer geslingerd tussen Cuba, de voormalige Sovjet-Unie en de Verenigde Staten. Bovendien werd het land verwoest door droogte en orkanen. Bij allicht de meest beruchte en krachtigste orkaan ooit kwamen in 1999 zesduizend burgers om. Zoals in tal van Latijns-Amerikaanse en Afrikaanse landen het geval was, hebben de politieke veranderingen en de strijd om de macht de ontwikkeling van Nicaragua ondermijnd. Deze situatie heeft niet alleen tot schendingen van de mensenrechten geleid, maar ook tot de invoering van wetgeving die in strijd is met de bestaande internationale overeenkomsten.

De Europese Unie, die hulp verleent aan de Nicaraguaanse bevolking, is van mening dat het noodzakelijk is om democratische beginselen in te voeren voor het bestuur van het land en om de bestaande wetgeving in overeenstemming te brengen met internationale overeenkomsten. Indien Nicaragua een democratische regering zou hebben, zou het land lid kunnen worden van de Unie van Zuid-Amerikaanse landen, die in de toekomst mogelijk een bondgenoot van de Europese Unie kan worden voor de tenuitvoerlegging van globale beleidsstrategieën. In het kader van het democratiseringsproces is het belangrijk dat de politieke klasse in Nicaragua de maatregelen neemt die in de resolutie worden genoemd en die ik ten volle steun.

 
  
MPphoto
 

  Raül Romeva i Rueda, auteur. – (ES) Over de bescherming van de rechten van mensenrechtenactivisten mag naar mijn idee geen onenigheid bestaan op grond van politieke voorkeur of aversie. In dit Parlement hebben we maar al te vaak de gewoonte om mensen met wie we geen politieke idealen gemeen hebben, heel streng te veroordelen, terwijl we het opnemen voor degenen die we als bondgenoten beschouwen.

Ik wil er met klem op wijzen dat we deze kwestie op het punt van de mensenrechten moeten bezien vanuit universeel oogpunt.

Het risico dat we thans lopen, zit ook in de resolutie over Nicaragua die een aantal fracties ons heeft voorgelegd.

We moeten rekening houden met de context. De context is duidelijk die van een land dat in armoede verkeert, die voornamelijk moet worden aangepakt met drastische en structurele maatregelen, en ik constateer dat de huidige regering van Nicaragua van allerlei stappen neemt die nodig zijn om dat vraagstuk aan te pakken.

De armoedebestrijding mag echter niet samengaan met de vervolging en intimidatie van degenen die het, om welke reden dan ook, oneens zijn met de officiële lijn.

In een echte democratie is ruimte voor afwijkende standpunten en discussies en voor vrijheid van meningsuiting.

In Nicaragua hebben zich de afgelopen tijd een aantal ontwikkelingen voorgedaan waaraan we niet voorbij mogen gaan. Sommige daarvan zijn positief, zoals de intrekking van artikel 204 van het strafrecht waarin homoseksualiteit als misdrijf werd beschouwd. Als ondervoorzitter van de Intergroep voor LGBT-rechten van het Europees Parlement ben ik hiermee bijzonder ingenomen.

Er zijn echter ook negatieve en verontrustende ontwikkelingen, zoals de vele betreurenswaardige voorbeelden met betrekking tot de achteruitgang van de positie van de vrouw, vooral door de vervolging van vrouwen die strijden voor seksuele en reproductieve rechten, met als voorbeeld de steun aan een verkracht meisje om abortus te laten plegen om haar leven te redden.

Dit soort ontwikkelingen moeten we in elk geval goed in de gaten houden, en we moeten er rekening mee houden in het kader van de huidige onderhandelingen voor het sluiten van een samenwerkingsovereenkomst. Ik verzoek de Commissie echter om het Parlement te raadplegen voordat zij hierover beslissingen neemt.

 
  
MPphoto
 

  Fernando Fernández Martín, auteur. – (ES) Aan de orde is vandaag de situatie die ontstaan is in Nicaragua als gevolg van de aanvallen op een aantal mensenrechtenactivisten, op een aantal fundamentele vrijheden en op de democratie.

Ik hoef u hier niet te herinneren aan Zoilamérica, noch aan Ernesto Cardenál, noch aan Mejía Godoy, noch aan Jarquín, noch aan Sergio Ramírez, noch aan de vele andere Nicaraguanen die zich nu verraden voelen in hun hoop op een beter Nicaragua.

In november 2006 richtte de heer Ortega zich tot de Nicaraguanen met het verzoek hem, wat hij noemde, een nieuwe kans te bieden, een verzoek waaraan op democratische wijze gehoor werd gegeven. Inmiddels weten we waarom hij dat wilde. Sindsdien hebben willekeur, vriendjespolitiek en corruptie de regeringsinstellingen in hun greep gekregen, wat uiteindelijk is uitgelopen op de verkiezingsfraude van de verkiezingen van 9 november jongstleden. Daarvoor waren er al bijzonder zorgwekkende beslissingen genomen, zoals de opheffing van de rechtspersoonlijkheid van een aantal oppositiepartijen, of de bedreigingen en intimidatie van leden van de samenleving, verslaggevers en de media.

President Ortega heeft de regeringen van de landen van de Europese Unie vliegen genoemd die boven de mestvaalt zwermen, en de buitenlandse hulp aan Nicaragua heeft hij omschreven als niet meer dan luttele kruimeltjes. Hij besefte echter al gauw dat de Venezolaanse olie niet toereikend was om het zonder die ontwikkelingshulp te kunnen stellen.

Wanneer we de beslissende fase van de onderhandelingen over een samenwerkingsakkoord tussen de Europese Unie en Midden-Amerika hebben bereikt, dient de Nicaraguaanse regering te beseffen dat zij in ons altijd een bondgenoot en een vriend zal vinden, maar dat de naleving van de mensenrechten, de eerbiediging van de vrijheid van meningsuiting, kortom van de democratie voor ons een voorwaarde zijn die we nooit zullen opgeven, omdat we denken dat vooral het Nicaraguaanse volk daarbij gebaat is.

 
  
MPphoto
 

  Josu Ortuondo Larrea (ALDE).(ES) Op 9 november jongstleden zijn er gemeenteraadsverkiezingen gehouden in Nicaragua. Net als bij vorige gelegenheden zijn er twijfels gerezen over de democratische legitimiteit van het verkiezingsproces. Er zijn beschuldigingen van fraude geweest, en er zijn demonstraties gehouden waarbij botsingen hebben plaatsgevonden tussen de aanhangers van de verschillende politieke partijen, met als gevolg een groot aantal gewonden en een verergering van de politieke crisis waarin het land verkeert.

Twee politieke partijen hebben niet kunnen deelnemen aan de plaatselijke verkiezingen, wat onaanvaardbaar is, omdat het een beperking is van het grondrecht van alle burgers om deel te nemen aan de politiek.

Verder hebben we uit de eerste hand verklaringen gekregen van vertegenwoordigers van mensenrechtenorganisaties die ons verteld hebben dat een deel van de samenleving het rechtsstelsel in twijfel trekt, dat er administratieve repressiemechanismen bestaan waardoor 17 organisaties van sociale bewegingen voor de rechter gedaagd zijn, en dat er sprake is geweest van vervolging van onafhankelijke verslaggevers en zelfs van de afvaardiging van de Europese Commissie.

Daarom willen wij onze stem verheffen en in de eerste plaats de politieke partijen oproepen om de gewelddaden die hun aanhangers hebben gepleegd, te veroordelen, en in de tweede plaats de regering oproepen om weer ruimte te creëren voor burgerparticipatie, om demonstraties niet langer te verbieden, en om ervoor te zorgen dat alle ngo’s financiële steun krijgen in het kader van de internationale samenwerking, niet alleen de regeringsgezinde organisaties die steun ontvangen van Venezuela.

Voorts dient de strafbaarstelling van abortus op therapeutische gronden te worden opgeheven voor die gevallen waarin het leven van de moeder gevaar loopt.

Ten slotte, in het kader van de onderhandelingen over het samenwerkingsakkoord tussen Midden-Amerika en de Europese Unie, verzoeken wij de Commissie ook om Nicaragua erop te wijzen dat het de beginselen van de rechtsstaat, de democratie en de mensenrechten dient te respecteren. Dat mag Europa er echter niet van weerhouden haar hulp voort te zetten ten bate van de ontwikkeling en het welzijn van het Nicaraguaanse volk, want dat wensen wij het allerbeste toe voor de toekomst.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, in de aanloop naar de lokale verkiezingen van 9 november is de politieke situatie in Nicaragua verslechterd. De vele acties en oproepen tot kalmte van de internationale gemeenschap en in het bijzonder van de missies van de EU en de Commissie zijn genegeerd.

Na de stemming hebben de omstandigheden rond het tellen van de stemmen en de bekendmaking van de resultaten een crisis met de belangrijkste oppositiepartij veroorzaakt. De constitutionele liberale partij heeft de resultaten verworpen en gesproken van massale verkiezingsfraude. Burgerbewegingen, de kerk, werkgeversorganisaties en de internationale gemeenschap hebben allemaal opgeroepen tot een hertelling van de stemmen of nieuwe verkiezingen. De politieke instellingen en met name het parlement zijn overigens geblokkeerd, doordat er geen akkoord is tussen de twee belangrijkste partijen.

In de verslagen van onze missiehoofden in Nicaragua en in het verslag van de door de Commissie gedetacheerde verkiezingsexperts wordt gesproken over schendingen van de kieswet en internationale conventies. De Commissie heeft op 10 december, in samenspraak met de lidstaten en na andere partners te hebben geraadpleegd, een brief gestuurd aan de Nicaraguaanse autoriteiten, waarin zij haar steun toezegt aan iedere voor de politieke machten in het land aanvaardbare oplossing, om zo een einde te maken aan de crisis en het vertrouwen van de burgers in de democratische instellingen te herstellen. In deze brief werd ook aangekondigd dat de betalingen uit hoofde van de begrotingssteunprogramma's met ingang van 1 januari 2009 zouden worden opgeschort en dat er een periode zou volgen van overleg met de Nicaraguaanse autoriteiten over de huidige situatie en de methoden van heroriëntering van de Europese samenwerking met het land.

Ik wijs er overigens op dat de Commissie haar steun voor 2008 aan Nicaragua niet heeft ingetrokken – er is twintig miljoen euro uitbetaald, inclusief de humanitaire noodhulp – en dat alle voor dit jaar voorziene bedragen zullen worden betaald, voor zover de aan ieder project verbonden voorwaarden zijn vervuld.

Wat 2009 betreft, is de 57 miljoen euro aan begrotingssteun niet ingetrokken, maar opgeschort. De samenwerking zal zich richten op programma's en activiteiten die garanderen dat de steun direct, zonder tussenkomst van de regering, ten goede komt aan de begunstigden, dat wil zeggen de Nicaraguaanse bevolking.

Ik voeg hieraan toe dat de minister van Buitenlandse Zaken, de heer Samuel Santos, in een brief van 12 december aan commissaris Ferrero-Waldner heeft laten weten het niet met deze maatregel eens te zijn. Hij heeft opnieuw de geldigheid van de resultaten onderstreept en aangegeven bereid te zijn om een dialoog aan te gaan over de samenwerkingsinspanningen die de Commissie zo snel mogelijk wil leveren.

In reactie op een van de toespraken wil ik, tot slot, zeggen dat de Commissie natuurlijk hoopt dat er zo snel mogelijk een einde komt aan de huidige crisis en dat het belang dat de partijen hechten aan respect voor de democratische beginselen en waarden en voor goed bestuur in ieder geval op verschillende plaatsen verankerd is in de associatieovereenkomst tussen de EU en Midden-Amerika. De onderhandelingen over deze overeenkomst zullen een gelegenheid bieden om het debat over deze beginselen – en over hun uitvoering in de praktijk – te verdiepen.

Dit is alle informatie die ik u kan verstrekken; ik weet dat mevrouw Ferrero-Waldner deze situatie samen met de diensten van de Commissie op de voet volgt.

Ik bedank u en alle sprekers voor het aankaarten van de situatie in Nicaragua.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten

De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Kathy Sinnott (IND/DEM), schriftelijk. (EN) Nicaragua heeft veel grote problemen: corruptie in de politiek en bij de politie, geen onafhankelijke rechtspraak, mogelijk frauduleuze verkiezingen, toenemende armoede, analfabetisme en een slechte gezondheidszorg. Nicaragua begaat echter geen misdaad door ongeboren baby’s te beschermen.

Wij zijn in Europa welvarend genoeg om goed voor onze moeders en baby’s te zorgen, maar staan toe dat er meer dan een miljoen baby’s voor hun geboorte vernietigd worden. Nicaragua is arm, maar verwelkomt desondanks zijn kinderen. Ondanks al zijn problemen heeft Nicaragua een demografische toekomst, terwijl wij in Europa, wij die kritiek hebben op Nicaragua, een harde demografische winter tegemoet zien.

We moeten Nicaragua helpen een krachtige democratie, een sterke, eerlijke economie en een doeltreffend onderwijs- en zorgstelsel op poten te zetten en we moeten de bewoners helpen goed voor hun gezinnen, vrouwen en kinderen te zorgen en ze niet kapotmaken door abortus legaal te maken.

 
  

(1) Zie notulen.


13.3. Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Rusland(1).

 
  
MPphoto
 

  Marios Matsakis, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, Rusland is een van de belangrijkste handelspartners van de EU. Het land voorziet EU-lidstaten bijvoorbeeld van een groot deel van de energie die ze nodig hebben. Ook is het Rusland van vandaag niet hetzelfde land als het in het verleden was. Daar zijn we blij om, want we wensen van ganser harte dat Rusland een moderne, democratische natie is waarmee we kunnen samenwerken aan het bevorderen van vrede en welvaart in de wereld. Helaas worden onze wensen – en nu ook ons vertrouwen – op de proef gesteld door de schending van de mensenrechten en het gebrek aan respect voor de rechtsstaat die we in Rusland nog steeds zien, al komen ze lang zo vaak niet meer voor. Een goed voorbeeld is de volstrekt onacceptabele manier waarop de Russische overheid de hele kwestie rondom de brute moord op Anna Politkovskaja in 2006 heeft aangepakt.

Met deze ontwerpresolutie doen we een beroep op de Russische regering haar uiterste best te doen ervoor te zorgen dat de weg naar democratische hervormingen in Rusland en de daaruit voortvloeiende samenwerking met de EU niet in gevaar gebracht worden door de schendingen van de mensenrechten die nog steeds in dat land plaatsvinden.

 
  
MPphoto
 

  Józef Pinior, auteur. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Elena Bonner heeft gisteren in het Europees Parlement een toespraak gehouden tijdens de uitreikingsceremonie van de Sacharov-prijs, die zij samen met haar dochter, Tatjana Jankelevitsj, heeft bijgewoond. Haar woorden klinken hier vandaag nog na. Het waren veelzeggende woorden die een boodschap bevatten voor het Europa van vandaag en voor de wereld van vandaag – woorden van iemand die het Russische totalitaire regime heeft overleefd en die de echte stem van Rusland in deze wereld vertegenwoordigt.

Het Europees Parlement maakt zich zorgen over de huidige gang van zaken in dit grote land. Advocaten en mensenrechtenactivisten worden vervolgd, geïntimideerd, met geweld bedreigd en vrezen voor hun leven. Al deze problemen zijn onlosmakelijk verbonden met het huidige politieke systeem in Rusland.

Op 4 december 2008 heeft de politie de archieven doorzocht in de kantoren van de organisatie Memorial, een gerenommeerd mensenrechteninstituut dat zich bezighoudt met het optekenen van totalitaire misdaden. Ik moet toegeven dat ik me moeilijk kan voorstellen welke redenen de Russische autoriteiten hadden om de bezittingen van Memorial in beslag te nemen, onder andere de computers van de organisatie en haar archief over de periode van de goelags. Ik kan op geen enkele manier verklaren waarom dit archief een bedreiging zou kunnen vormen voor de openbare orde in het moderne Rusland van vandaag.

Het proces van de moordenaars van Anna Politkovskaja baart ons eveneens grote zorgen. Wij verwachten niet alleen dat tijdens dit proces aan het licht komt wie deze moord daadwerkelijk heeft gepleegd, maar ook dat duidelijk wordt wie voor deze moord verantwoordelijk is en wie hiertoe de opdracht heeft gegeven. We verwachten bovendien dat de rechtbank duidelijkheid verschaft over alle bijzonderheden van deze schokkende moord. Daarom zou dit proces toegankelijk moeten zijn voor journalisten en de media en voor iedereen die wil toezien op het verloop ervan.

Ik ben voorts van mening dat in de basisovereenkomsten tussen de Europese Unie en Rusland een mensenrechtenclausule zou moeten worden opgenomen. Het ware gezicht van Rusland is datgene dat mevrouw Bonner gisteren in het Europees Parlement heeft beschreven.

 
  
MPphoto
 

  Erik Meijer, Auteur. − Voorzitter, na 1991 was Rusland een tijd lang een land van openlijke politieke meningsverschillen en politiek debat met een veelpartijenstelsel en uiteenlopende visies op de toekomst. Helaas ging die meest democratische periode ook gepaard met bestuurlijke onbekwaamheid, wilde privatiseringen en corruptie. De chaotische periode onder president Jeltsin in de jaren '90 heeft het klimaat geschapen voor terugkeer naar een sterk centraal staatsgezag zonder veel ruimte voor oppositie of kritische onderzoeksjournalistiek.

Hoewel er nu, anders dan in de communistische tijd, meerdere partijen aan de verkiezingen deelnemen, berust de macht opnieuw bij één partij, worden andere partijen stelselmatig gehinderd en vindt er rond de leider van de leidende partij persoonsverheerlijking plaats. Een belangrijk deel van de publieke opinie staat achter die leider en hecht geen belang aan ruimte voor kritiek, alternatieven of oppositie. Dat zal waarschijnlijk zo blijven, zolang Rusland onverwacht rijk en succesvol is door export van gas en olie. Daardoor wordt de ruimte voor een echte democratie sterk ingeperkt.

Tegenover die huidige meerderheidsopvatting staan diegenen die wijzen op de enorme tegenstelling tussen armoede en rijkdom, de grote mate van geheimhouding, de intolerantie, de inperking van de rechten van autonome regio's, de behandeling van etnische minderheden, de gewelddadige situatie in Noord-Kaukasus, de verwaarlozing van economisch zwakke regio's, de mishandeling van dienstplichtigen, de discriminatie van homo's, de straffeloosheid voor sommige moordenaars, de eenzijdige partijkeuze van politie en justitie en de belemmering van de vrijheid van niet-gouvernementele organisaties en media.

Onze sympathie moet zijn aan de kant van de critici. We kunnen die critici helpen door zelf het goede voorbeeld te geven en mensenrechtenactivisten te steunen in de strijd tegen verdwijningen, intimidaties, geheimhouding en moorden. In de praktijk dragen landen met een goed functionerende parlementaire democratie onbedoeld bij tot het tegendeel.

Wij helpen de critici niet door de oprichting van een rakettenschild of door steun aan de Georgische pogingen om Abchazië en Zuid-Ossetië te bezetten. Dat wordt gezien als vijandige daden die er alleen maar toe leiden dat de mensen zich achter Poetin scharen. We helpen ze evenmin, in onze behoefte aan gas en olie, door mensenrechtenschendingen in Rusland te accepteren. Terecht zegt de resolutie dat in de contacten met Rusland, mensenrechten, rechtsstaat en democratie voorop moeten staan.

 
  
MPphoto
 

  Tunne Kelam, auteur. (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit debat had al veel eerder moeten plaatsvinden. We blijven de woorden ‘wederzijdse afhankelijkheid’ gebruiken. Die wederzijdse afhankelijkheid heeft niet alleen te maken met energie en handel, maar heeft ook betrekking op waarden, recht, menselijke waardigheid en de waarheid. Dat zijn waarden waaraan Rusland zich verbond toen het lid werd van de Raad van Europa.

Dit debat moet ons herinneren aan onze gedeelde verantwoordelijkheid voor de alarmerende terugval in Rusland op het gebied van democratie en mensenrechten.

Op 3 december 2008 hebben zeventien Russische mensenrechtengroeperingen gezamenlijk een verklaring naar de EU gestuurd. Zij hebben ons meegedeeld dat de reactie daarop van Europa niet relevant was voor wat er in Rusland gebeurt en voor de relaties van Rusland met buurlanden als Oekraïne en Georgië. De EU heeft voor Moskou niet dezelfde normen gehanteerd als die waaraan zij zich ten aanzien van andere partners strikt houdt. Juist daardoor, zeggen ze, hebben de Russische autoriteiten het zich kunnen veroorloven de mensenrechten en de internationale wetgeving zo flagrant te schenden.

Elena Bonner gaf in haar toespraak gisteren de kern van Andrei Sacharovs boodschap door: doe wat je moet doen, doe wat je geweten je zegt te doen. Als we dat niet doen, dan lopen we het gevaar dat we opscheppen over recht en mensenrechten in onze omgeving, maar tegelijkertijd opportunistische pogingen doen de energietoevoer naar onszelf toe zeker te stellen.

Kunnen wij er iets aan doen? Al die mensen die de brutaliteit en de schijnbare almacht van het sovjettotalitarisme hebben meegemaakt, kunnen u verzekeren dat we er iets aan kunnen doen als we onze eigen waarden serieus nemen. Het Russische volk verdient het te kunnen genieten van dezelfde waarden en rechten als wij.

 
  
MPphoto
 

  Ewa Tomaszewska, auteur. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, moord en sluipmoord worden in Rusland nog steeds gebruikt om mensenrechtenactivisten en al wie er een andere mening op nahoudt het zwijgen op te leggen.

Op 28 oktober zijn Otto Messmer, de overste van de jezuïetenorde in Rusland, en Victor Betancourt, een priester uit Ecuador, in Moskou vermoord. Op 31 augustus is Magomed Jevlojev om het leven gebracht. Er zijn tevens aanslagen gepleegd op het leven van Achmed Kotijev, Zoerab Tsechojev, Dimitrij Krajoechin, Stanislav Dmitrijevski en Karinna Moskalenko. Op 4 december is de politie in opdracht van de Russische openbare aanklager de kantoren van de organisatie Memorial binnengevallen. Bij deze inval werd een databank in beslag genomen met de gegevens van duizenden slachtoffers van het stalinistische regime.

De processen over de moorden op Anna Politkovskaja en Alexander Litvinenko tonen aan dat de Russische autoriteiten alles in het werk stellen om een eerlijke uitspraak te verhinderen en dat ze tot elke prijs trachten te voorkomen dat de wereld ontdekt wie de opdracht tot deze moorden heeft gegeven. In Rusland zijn de arrestatie van vreedzame demonstranten en de intimidatie van dienstplichtigen schering en inslag.

Ik protesteer met klem tegen de mensenrechtenschendingen in Rusland en roep de Russische autoriteiten op om een einde te maken aan de vervolging van mensenrechtenactivisten.

 
  
MPphoto
 

  Michael Gahler, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, bij tal van gelegenheden hebben wij tot uitdrukking gebracht dat wij met Rusland willen samenwerken. Wij willen economische betrekkingen en een politieke dialoog met Rusland. Europa en Rusland zijn op elkaar aangewezen. Des te meer zijn we bezorgd over de ontwikkeling van de rechtsstaat en de democratie in dit land, waar de mensen vroeger al zo vele jaren onder de sovjetdictatuur hebben geleden.

Alle indicatoren vertonen sinds de ambtsaanvaarding van Vladimir Poetin een negatieve tendens: de pers- en mediavrijheid, de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vereniging – niet alleen voor politieke partijen –, de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht, de eerbiediging van de mensenrechten.

Uit de veroordelingen van Rusland door het Europees Hof voor de rechten van de mens blijkt op trieste wijze hoe het met de mensenrechten in dit land staat. De razzia in het onderzoeks- en informatiecentrum Memorial op 4 december in Sint-Petersburg toont helaas aan dat de huidige politieke leiding het stalinistische verleden en de terreur van Stalin wil vergoelijken. Dat is geen goede basis voor de ontwikkeling van een democratische samenleving, die op haar beurt de voorwaarde is voor een voorspoedige economische en sociale ontwikkeling, maar ook voor het vertrouwen van de Europese buurlanden in Rusland als betrouwbare en vreedzame partner.

Bij alle contacten met de regering, het maatschappelijk middenveld en het bedrijfsleven moeten we – omwille van onze gemeenschappelijke belangen – aandringen op het herstel van de rechtsstaat en de democratie in Rusland.

 
  
MPphoto
 

  Janusz Onyszkiewicz, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, aangezien Rusland zo belangrijk is voor de Europese Unie, dienen we ons ernstige zorgen te maken over de gebeurtenissen in dat land. De vrijheid van meningsuiting was niet het probleem tijdens het communisme. Het echte probleem betrof de vrijheid van burgers nadat zij hun mening hadden geuit. De situatie lijkt vandaag nog ernstiger te zijn. Tegenwoordig staat immers niet alleen de vrijheid van mensen, maar ook hun leven op het spel.

In de voorliggende resolutie wordt de aandacht gevestigd op de talrijke schokkende moorden op mensenrechtenactivisten of personen die om een andere reden door de nationale en lokale autoriteiten als hinderlijk worden beschouwd. De individuen die achter deze moorden zitten, mogen het land onopgemerkt verlaten, zoals het geval was voor de moordenaars van Anna Politkovskaja, of kunnen zich verschuilen achter hun parlementaire immuniteit, zoals in het geval van de moordenaars van Alexander Litvinenko. Deze alarmerende situatie heeft tot gevolg dat wij Rusland moeilijk zullen kunnen behandelen als een land waar daadwerkelijk de wil bestaat om de basisbeginselen van de rechtsstaat in acht te nemen.

 
  
MPphoto
 

  Mikel Irujo Amezaga, namens De Verts/ALE-Fractie. – (ES) Ik betreur de eerdere verwarring rond het tijdstip van mijn betoog.

Mensenrechten en vrijheid zijn de belangrijkste pijlers van de Europese Unie, en onze dialoog met Rusland moet daar dan ook op gebaseerd zijn.

De lijst schendingen stijgt echter met de dag en de moeilijkheden die mensenrechtenactivisten ondervinden om hun werk te doen, worden ook met de dag erger.

De afgelopen maanden hebben zich, net als in vele maanden daarvoor, verschillende schendingen van de mensenrechten voorgedaan. Er is een aanslag gepleegd op het huis van Stanislav Dmitrievsky, de adviseur van de Stichting ter bevordering van de verdraagzaamheid in Nizjny Novgorod, een gewapende groep heeft Zurab Tsetchoev, een verdediger van de mensenrechten in Ingusjetië, ontvoerd en mishandeld, en familieleden van de mensenrechtenadvocaat Ilyas Timishev zijn aangehouden en ondervraagd waarbij zij mishandeld zijn.

Ik wil er hier ook op wijzen dat de Spaanse regering op 12 december jongstleden besloten heeft om Murat Gasayev uit te leveren aan Rusland, een Russisch staatsburger afkomstig uit Tjetsjenië, die in 2004 door de Russische geheime dienst werd gearresteerd en daarna volgens verklaringen van Amnesty International drie dagen lang gemarteld werd.

Gasayev vluchtte naar Spanje, waar hij in 2005 asiel aanvroeg. Het verzoek werd afgewezen op grond van een vertrouwelijk rapport van de Spaanse autoriteiten waarin noch Gasayev zelf noch zijn advocaat inzage hebben gekregen.

De Spaanse staat heeft het Verdrag tegen foltering ondertekend, en deze uitlevering is gebaseerd op diplomatieke garanties van de Russische autoriteiten om de uitlevering te doen plaatsvinden.

Vele mensenrechtenorganisaties hebben in een groot aantal rapporten herhaaldelijk hun bezorgdheid uitgesproken over het gebruik van martelingen in de Russische Federatie, met name in de republieken van de noordelijke Kaukasus, zoals Tjetsjenië en Ingusetië.

Als Murat Gasayev wordt uitgeleverd, bestaat er een reëel gevaar dat hij, wanneer hij in Rusland in hechtenis is genomen, het slachtoffer wordt van martelingen en andere vormen van mishandeling.

Ik zal nu afsluiten – waarbij ik gebruik maak van de ene minuut extra spreektijd, zoals afgesproken – met de woorden van een collega uit onze fractie, de heer Horáček. In juli jongstleden wees hij erop dat de gevangenen van de zaak Yukos, Michael Chodorovski en Platon Lebedev, gevangen zitten in de Chita-gevangenis in Siberië. Zij zijn niet de enigen.

Ik wil er dan ook voor pleiten dat we al het mogelijke doen om ervoor te zorgen dat zij worden vrijgelaten, maar ook om Rusland ertoe te bewegen vrijheid van meningsuiting en persvrijheid toe te staan, en de ngo’s niet in hun werkzaamheden te belemmeren. Al deze aspecten zijn namelijk van essentieel belang voor onze gemeenschappelijke Europese toekomst.

 
  
MPphoto
 

  Andrzej Tomasz Zapałowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, vandaag is opnieuw kritiek geuit aan het adres van de Russische regering wegens het gedogen van – en soms zelfs aanzetten tot – activiteiten die weinig gemeenschappelijk hebben met de beginselen van burgerschap die aan ieder beschaafd land ten grondslag liggen. De ontvoering, de intimidatie en zelfs het vermoorden van mensenrechtenactivisten heeft in Rusland tot grote verontwaardiging geleid. Tegelijkertijd kan dezelfde regering nog steeds op aanzienlijke steun van de Russische bevolking rekenen, ondanks het feit dat elke oppositie op flagrante wijze in de kiem wordt gesmoord.

De meerderheid van de Russen is voorstander van een sterke en zelfs meedogenloze autoriteit. De Russen willen het Russische imperium weer opbouwen, ongeacht op welke manier dit doel wordt bereikt. Europa doet alsof het hier niets van merkt, aangezien de economische belangen uiteraard van doorslaggevend belang zijn. Een groot deel van de Russische bevolking wil dat de voormalige Sovjetrepublieken opnieuw bij Rusland worden gevoegd. Dat geldt zelfs voor de landen die nu lid zijn van de Europese Unie. Dit is een nog belangrijker probleem dan de mensenrechtenschendingen in Rusland. Desalniettemin wordt hierover – ondanks dit grotere gevaar – in de Europese Unie met geen woord gerept.

 
  
MPphoto
 

  Kathy Sinnott, namens de IND/DEM-Fractie. (EN) Mevrouw de Voorzitter, Rusland is het grootste en dichtstbijzijnde buurland van Europa en, vanwege de handelsbetrekkingen met het land, ook een van de belangrijkste buurlanden. Om die redenen is alles wat in Rusland gebeurt ook voor Europa heel belangrijk. Wat in Rusland gebeurt heeft ook een heel grote invloed op Europa. Daarom, en vanwege de schendingen van de mensenrechten die erin genoemd worden, is dit een heel belangrijke resolutie.

Ik wil graag in herinnering roepen dat ik hier in Straatsburg, in dit gebouw, Gary Kasparov ontmoet heb. Hij was toen Russisch presidentskandidaat en was daarom een gerespecteerd gast. Kasparov maakte ons – toen al – duidelijk dat de houding van het Kremlin tegenover politieke activiteiten inhield dat het hem als een subversief element en een crimineel behandelde – veel van de dingen waar we vandaag over praten – en dat hij het risico liep afgeranseld te worden en altijd bang moest zijn voor zijn eigen arrestatie of arrestatie van zijn aanhangers.

Soms strekt dit soort activiteiten zich zelfs uit tot over de Russische grens, ook tot in de EU. Toen ik pasgeleden met de Commissie verzoekschriften een bezoek aan Bulgarije bracht, vertelden vertegenwoordigers van de Bulgaarse orthodoxe kerk, die in Bulgarije onder zware vervolging te leiden heeft, over de invloed van Rusland op hun situatie.

We mogen de angst over onze energiezekerheid, waardoor we ons milder opstellen tegenover Rusland en in de aanwezigheid van dat land op onze tenen lopen, geen rol laten spelen; we moeten ons tegenover Rusland krachtig en duidelijk opstellen en dat land eraan herinneren dat het lid is van de Raad van Europa en dat het het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Verdrag van Straatsburg heeft ondertekend; we moeten erop aandringen dat Rusland de democratie en de mensenrechten in Rusland en daarbuiten respecteert.

 
  
MPphoto
 

  Bernd Posselt (PPE-DE).(DE) Mevrouw de Voorzitter, de problemen met de rechtsstaat in Rusland zijn geen losstaande ontwikkelingen, maar een gezwel dat systematisch om zich heen grijpt. We bevinden ons in fase 2 van het Poetin-tijdperk, dat is opgesierd door ene heer Medvedev, en fase 3 wordt momenteel voorbereid.

De heer Poetin is fase 1 met de tweede oorlog in Tsjetsjenië begonnen, een genocidale overval op een klein volk, waarbij kolonialistische belangen in verband met de grondstofvoorziening centraal stonden. Sindsdien groeit het gezwel, de rechtsstaat en de persvrijheid worden teruggeschroefd, verdedigers van de mensenrechten zoals mevrouw Moskalenko worden tot in de Europese hoofdstad Straatsburg vervolgd, en we merken gewoon dat er geen vooruitgang is en we zien zoals gezegd geen losstaande ontwikkelingen, maar een systematische teloorgang van de weinige resten van de rechtsstaat en de democratie die nog zijn overgebleven.

Daarom moeten we als Europese Unie veel krachtiger optreden. In het kader van de onderhandelingen over een overeenkomst zijn we dit de mensen schuldig die – zoals mevrouw Politkovskaja, mijnheer Litvinenko en vele anderen – gestorven zijn omdat zij het gewaagd hadden om die foute ontwikkelingen te onderzoeken of bij de naam te noemen.

Wie er in Rusland openlijk over spreekt, zet zijn leven op het spel. En elke keer is er sprake van een mysterieuze, ondoorzichtige achtergrond. Daarom zijn wij, die hier in vrijheid en relatieve veiligheid leven, verplicht om ervoor te zorgen dat deze zaken eindelijk worden opgehelderd en dat wij hier in het Parlement ten minste doen wat we kunnen doen, namelijk duidelijke taal spreken met de Russische leiders. Een andere taal verstaan zij namelijk niet, zoals mevrouw Bonner hier gisteren ook op indrukkende wijze duidelijk heeft gemaakt.

Laat ons de moed van mensen als Elena Bonner en Andrej Sacharov een voorbeeld zijn, laten we eindelijk de ogen openen en ophouden ons zelf te bedotten. Laten we het beestje bij de naam noemen. Een betere dienst kunnen we het Russische volk niet bewijzen.

 
  
MPphoto
 

  John Bowis (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, Anna Politkovskaja is twee jaar geleden vermoord. Ze werd thuis neergeschoten, in de lift van het flatgebouw waar ze woonde. Er werd een geweer naast haar neergelegd. Het was op klaarlichte dag. Men vroeg zich destijds af: “Wie heeft de trekker overgehaald?”. Sindsdien is die vraag veranderd in: “Wie trok aan de touwtjes aan de handen van degene die de trekker overhaalde?”. Het leek op een maffiamoord, maar zij had nooit iets over de maffia geschreven. Ze schreef alleen maar over de Russische regering en wat die regering in Tsjetsjenië uitvoerde. Het was een waarschuwing – een waarschuwing aan andere journalisten met een vrije geest om de regering niet voor de voeten te lopen.

Die waarschuwing zal succes hebben, tenzij er als gevolg van de wereldopinie en door een duidelijke boodschap van de EU-instellingen een eerlijk proces komt en degenen die het bevel tot de moord gaven ontmaskerd worden. We kunnen Anna niet weer tot leven brengen, maar we kunnen haar wel recht doen. We kunnen haar tot een symbool van de vrijheid maken, in plaats van een symbool van onderdrukking. Daarom moeten we ons verenigen.

 
  
MPphoto
 

  Paulo Casaca (PSE).(PT) Mevrouw de Voorzitter, we staan nu op het punt een heel belangrijk debat af te sluiten, een debat dat – het is al gezegd – veel eerder had moeten plaatsvinden. Rusland is voor ons op een aantal punten van vitaal belang, maar vooral als een land dat de mensenrechten moet respecteren. Daaronder valt ook de verwerping van vreemdelingenhaat en homofobie. Ik wil mijn collega’s daarom oproepen om ervoor te zorgen dat er een expliciete verwijzing wordt gemaakt naar deze twee ernstige euvels in Rusland. Die verwijzingen horen beslist thuis in deze ontwerpresolutie. Ik vraag u dus niet te aanvaarden dat ze uit de tekst geschrapt worden.

 
  
MPphoto
 

  Zbigniew Zaleski (PPE-DE).(FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, de resolutie verwijst rechtstreeks naar laakbare zaken.

Deze resolutie moet geen urgentieresolutie zijn, maar een constante oproep aan de Russische autoriteiten aangezien wij hun vervolgingsmethoden veroordelen. Deze resolutie is een oproep aan het Russische volk, de militanten en de Russische helden die zullen strijden voor vrijheid totdat niemand meer bang hoeft te zijn te worden geëxecuteerd omdat hij zijn recht op vrijheid van meningsuiting heeft uitgeoefend.

Ik vind dat wij onze oproep moeten blijven herhalen in het kader van de betrekkingen en de gesprekken tussen de Russische regering en onze Europese Commissie.

 
  
MPphoto
 

  Marcin Libicki (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, we behandelen vandaag gevallen van schending van de mensenrechten, zoals de moord op mevrouw Politkovskaja en enkele andere incidenten die zich in Rusland hebben voorgedaan en kenmerkend zijn voor het schrikbewind van de Russische staat tegen zijn eigen bevolking.

We moeten ons ervan bewust zijn dat Rusland zich niet alleen schuldig maakt aan schendingen van de mensenrechten, maar ook een steeds imperialistischere houding aanneemt en opnieuw zijn buurlanden bedreigt na een korte onderbreking aan het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw. Deze situatie vloeit voort uit het feit dat de communisten nooit rekenschap hebben moeten afleggen en dat het communisme nooit formeel is veroordeeld. We kunnen vandaag stellen dat Duitsland een democratisch land is dat zijn burgers respecteert, aangezien het land definitief met Hitler en zijn naziverleden heeft afgerekend.

Wij moeten vandaag trachten te verzekeren dat zowel hier, in dit Parlement, als overal elders waar wij invloed kunnen uitoefenen een begin wordt gemaakt met het verwerkingsproces van het communistische verleden, aangezien dit de enige manier is om het interne terreurbeleid en de buitenlandse imperialistische ambities van Rusland een halt toe te roepen.

 
  
MPphoto
 

  Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, op 5 november heeft president Medvedev in zijn eerste jaarlijkse toespraak tot de Federatieraad expliciet verwezen naar het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.

Uit deze symbolische verwijzing tijdens dit gedenkjaar van de Universele Verklaring van de rechten van de mens blijkt de belangstelling van de nieuwe president voor kwesties op het gebied van gerechtelijke hervorming en de gevolgen van deze hervormingen voor de mensenrechten. Zijn woorden zijn weliswaar bemoedigend, maar de Europese Unie zal de ontwikkelingen op dit gebied op de voet moeten volgen. De realiteit van de afgelopen weken heeft ons nogmaals herinnerd aan de grote uitdagingen voor de mensenrechtenverdedigers in Rusland. Mevrouw de Voorzitter, wij hebben natuurlijk aandachtig geluisterd naar de diverse sprekers, die de nadruk hebben gelegd op de ernstige bedreigingen van de mensenrechten in Rusland.

Twee jaar na haar dood is het proces over de moord op Anna Politkovskaja begonnen. Het stond aanvankelijk open voor het publiek, werd vervolgens achter gesloten deuren voortgezet om daarna opnieuw te worden opengesteld voor het publiek. Alle verdedigers van de vrijheid van meningsuiting zullen dit proces op de voet volgen.

Zoals de moord eind augustus op de op dat moment in voorlopige hechtenis verkerende Magomed Yevloyev eens te meer heeft aangetoond, wordt het beroep van journalist in Rusland steeds gevaarlijker.

Begin december heeft de politie een huiszoeking verricht bij Memorial, een van de oudste en meest prestigieuze ngo's die zich bezighoudt met het pijnlijke verleden van het Rusland van de twintigste eeuw. Bij deze huiszoeking zijn historische archieven over de Goelags in beslag genomen.

Als we echt het werk willen voortzetten waarmee we in april zijn begonnen tijdens de – door mijzelf geopende – conferentie over de misdaden van totalitaire regimes in Europa, dan spreekt het voor zich dat historici absoluut toegang moeten hebben tot de archieven. De huiszoeking van 4 december is een verontrustende boodschap voor zij die geloven in de noodzaak van een – eerlijk – debat over de diepe wonden van het verleden. Dit debat is nodig met het oog op de noodzakelijke toekomstige verzoeningen.

Natuurlijk bieden de gesprekken tussen de EU en de Russische autoriteiten over de mensenrechten zoveel gelegenheden om te herinneren aan de noodzaak dat Rusland zijn beloften op het gebied van de mensenrechten nakomt. De Commissie blijft de initiatieven van het maatschappelijk middenveld ondersteunen, niet in de laatste plaats via het Europees Initiatief voor democratie en mensenrechten.

Steun voor gerechtelijke hervorming is ook een prioriteit in onze samenwerkingsprogramma's met Rusland. Tijdens het laatste overleg met Rusland ben ik in contact gekomen met de nieuwe verantwoordelijken op justitiegebied en ik ben vast van plan met hen een veeleisende dialoog te voeren. Overigens onderhandelen de Europese Unie en Rusland momenteel over een nieuwe contractuele basis teneinde de huidige partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst te vervangen.

Eerbiediging van de mensenrechten moet natuurlijk een essentieel onderdeel zijn van deze nieuwe overeenkomst. De verbintenissen die de partijen zijn aangegaan in het kader van de Verenigde Naties, de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de Raad van Europa moeten hun plek krijgen; de Commissie blijft in dit opzicht actief. Mevrouw Ferrero-Waldner heeft mij gevraagd u te bedanken voor het introduceren van dit debat en heeft mij ervan verzekerd zich persoonlijk te blijven inzetten. Ik voeg hier nog mijn eigen engagement aan toe, aangezien ik de mogelijkheid heb een dialoog te voeren met de autoriteiten in Moskou op het gebied van veiligheid en justitie.

Mevrouw de Voorzitter, dit is wat ik over dit onderwerp kan zeggen. Ik hoop dat de Russische verantwoordelijken in 2010 hun beloften beter kunnen nakomen, want dit hebben zij gedurende het afgelopen jaar niet gedaan.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. - Het debat is gesloten.

De stemming vindt nu plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Urszula Gacek (PPE-DE), schriftelijk. (EN) In de zich voortslepende Yukos-affaire is er nog steeds sprake van ernstige mensenrechtenschendingen. Vijf jaar na de aanhouding van Michail Chodorkovski zitten hij en andere Yukos-functionarissen nog steeds onder verdachte omstandigheden in de gevangenis. De meeste zorgen baart de situatie van de voormalige advocaat van Yukos, Vasily Alexanian, die sinds 2006 in voorarrest zit. Hij lijdt aan aids, lymfekanker en tuberculose en heeft verklaard dat hij heeft geweigerd te bukken voor chantage door – in ruil voor medische behandeling – een valse getuigenis over Chodorkovski af te leggen. Daardoor zijn er terminale complicaties opgetreden, terwijl zijn medische toestand voor die tijd onder controle was. Zelfs als in december 2008 de beschuldigingen tegen hem verjaard zijn, moet Alexanian toch nog een schandalig hoge borgsom van 1,4 miljoen euro betalen voordat gerechtelijke autoriteiten hem vrijlaten. Chodorkovski is ondertussen niet voorwaardelijk vrijgelaten, hoewel hij daar op grond van de Russische wetgeving en praktijk wel voor in aanmerking kwam. Rechercheurs hebben nieuwe, ongeloofwaardige beschuldigingen tegen hem ingebracht en houden hem nu al bijna twee jaar in voorarrest vast.

De manier waarop met deze en verscheidene andere gevallen wordt omgegaan, legt grote tekortkomingen in het Russische rechtssysteem bloot. Vrijlating van deze mensen zal een maatstaf zijn voor het succes waarmee Rusland het ‘juridische nihilisme’ bestrijdt. De partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst tussen de EU en Rusland moet afhangen van de oplossing van rechtsstaatkwesties als het probleem van de politieke gevangenen.

 
  
MPphoto
 
 

  Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Rusland is lid van de Raad van Europa en de Organisatie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (OVSE) en is, of zou dat op basis van deze lidmaatschappen moeten zijn, volledig gebonden aan het respecteren van de mensenrechten. De daadwerkelijke mensenrechtensituatie in Rusland is echter slecht. Vreemdelingenhaat en homofobie nemen volgens het Bureau voor de mensenrechten in Moskou toe en hebben in 2008 geleid tot de dood van meer dan honderd mensen vanwege hun ras, nationaliteit, geloof of seksuele geaardheid. In oktober werden Otto Messmer, leider van de Russische jezuïetenorde, en de Ecuadoraanse priester Victor Betancourt op brute wijze vermoord in hun flat in Moskou. Het probleem is dat de Russische autoriteiten dergelijke misdaden in de praktijk niet veroordelen.

Ook als je in Rusland de mensenrechten verdedigt, breng je jezelf in groot gevaar. De situatie van mensenrechtenactivisten is een grote bron van zorg, net als de problemen waar ngo’s die voor de mensenrechten opkomen mee te maken hebben. Het Europees Hof voor de rechten van de mens in Straatsburg heeft talrijke zaken behandeld die door Russische staatsburgers zijn ingebracht. Volgens de uitspraken is er in veel gevallen sprake van ernstige schendingen van de mensenrechten en onderdrukking door de Russische autoriteiten.

Wij moeten deze zaken nu serieus bekijken tijdens de onderhandelingen over een nieuwe kaderovereenkomst die een omvattend kader biedt voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en Rusland. In de onderhandelingen, die op de Top EU-Rusland in maart zijn begonnen, moet rekening worden gehouden met de centrale rol van de mensenrechten, de rechtsstaat en de democratie. Wij moeten ook eisen dat de Russische overheid zich zonder aarzeling houdt aan alle uitspraken van het Europees Hof van de rechten van de mens.

Mensenrechtenadvocaten die beschuldigingen van schendingen behandelen en tegelijkertijd enorme persoonlijke risico’s nemen met het onderzoeken van zaken, verdienen groot respect voor hun waardevolle werk. Zij moeten bescherming van de overheid en voldoende steun van de internationale gemeenschap krijgen.

 
  

(1) Zie notulen.


14. Stemmingen
Video van de redevoeringen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - We gaan nu over tot de stemming.

(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemming: zie notulen)

 

14.1. Zimbabwe (stemming)

14.2. Nicaragua (stemming)
  

Vóór de stemming

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, a uteur. – (ES) Namens de Socialistische Fractie in het Europees Parlement zijn er een aantal verzoeken om aparte stemming gedaan over de paragrafen 1 en 4, en een aantal voorstellen voor mondelinge amendementen, namelijk op paragraaf 2, overweging A en overweging F. Ik denk dat de Voorzitter hiervan op de hoogte is, en als dat niet zo is, kan ik het hem uitleggen.

 
  
 

Vóór de stemming over amendement 2

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, auteur. – (ES) We wilden door middel van een mondeling amendement in paragraaf 2 de precisering opnemen dat de gemeenten waarin de rellen zich voordoen, León en Managua zijn: “gemeenten (León en Managua)”.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

Vóór de stemming over overweging Α

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, auteur. – (ES) Wat betreft de tekst van overweging A, stelde de Socialistische Fractie in het Europees Parlement een mondeling amendement voor, met als doel “beschuldiging” in het enkelvoud te zetten, in plaats van “beschuldigingen”.

 
  
  

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

Vóór de stemming over overweging F

 
  
MPphoto
 

  Manuel Medina Ortega, Auteur. – (ES) Wij stellen voor om in overweging F “strafrechtelijk onderzoek” te wijzigen in “gerechtelijk onderzoek”, dat wil zeggen dat we voorstellen om “strafrechtelijk” te vervangen door “gerechtelijk”.

 
  
 

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 

14.3. Rusland: agressie tegen verdedigers van de mensenrechten en het proces over de moord op Anna Politkovskaja (stemming)
  

Vóór de stemming over paragraaf 6

 
  
MPphoto
 

  Michael Gahler (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste regel willen we graag de woorden ‘xenofobie’ en ‘homofobie’ vervangen door ‘geweld’. We zijn namelijk van mening dat het geweld niet alleen op xenofobie en homofobie betrekking heeft, maar ook op nationale minderheden of religieuze minderheden.

We willen graag de formulering ‘toename van geweld’ in het eerste gedeelte, omdat we later naar verschillende andere begrippen verwijzen, namelijk nationaliteit, religie en seksuele voorkeur. Omdat deze in de tekst blijven staan, vind ik dat het te beperkt zou zijn om in de eerste regel alleen te verwijzen naar xenofobie en homofobie. Kunnen de collega’s instemmen met het woord ‘geweld’ in de eerste regel?

 
  
 

(Het Parlement neemt het mondeling amendement in aanmerking)

 

15. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen

16. Besluiten inzake bepaalde documenten: zie notulen

17. In het register ingeschreven schriftelijke verklaringen (artikel 116 van het reglement)

18. Verzending van de tijdens deze vergadering aangenomen teksten: zie notulen
Video van de redevoeringen

19. Rooster van de volgende vergaderingen: zie notulen
Video van de redevoeringen

20. Onderbreking van de zitting
Video van de redevoeringen
MPphoto
 

  De Voorzitter. - De notulen van deze vergadering zullen aan het begin van de volgende vergadering ter goedkeuring aan het Parlement worden voorgelegd. Als er geen opmerkingen zijn, zal ik de goedgekeurde resoluties onmiddellijk naar de ontvangers sturen.

Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.

(De vergadering wordt om 16.35 uur gesloten)

 

BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden)
Vraag nr. 1 van Bernd Posselt (H-0879/08)
 Betreft: Situatie in Macedonië
 

Wat doet de Raad om de kandidaat-lidstaat Macedonië positief te beoordelen en te steunen, omdat in dit land niet alleen vooraanstaande vertegenwoordigers met de Albanese nationaliteit, maar alle etnische minderheden met volledig recht van spreken deel uitmaken van de regeringscoalitie en de regering bovendien op energieke wijze het hervormingsproces stimuleert?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

In zijn conclusies van 19-20 juni 2008 "onderstreept [de Europese Raad] dat de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië tegen eind dit jaar verdere vorderingen kan maken in de richting van de EU, mits voldaan wordt aan de voorwaarden genoemd in de conclusies van de Europese Raad van december 2005, de politieke criteria van Kopenhagen, en de kernprioriteiten van het toetredingspartnerschap van februari 2008. In dit verband neemt de Europese Raad nota van de conclusies van de RAZEB van 16 juni 2008. Het in stand houden van goede nabuurschapsbetrekkingen, met inbegrip van een door onderhandelingen bereikte, wederzijds aanvaardbare oplossing voor de naamskwestie, blijft essentieel."

Het kader van de betrekkingen tussen de Europese Unie en de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië wordt hoofdzakelijk bepaald door de status van kandidaat-lidstaat (die de Raad in december 2005 heeft toegekend), de stabilisatie- en associatieovereenkomst (van kracht sinds april 2004) en de aanwezigheid van de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie (sinds 2001). Sinds 2005 bekleedt ambassadeur Erwan Fouéré de dubbele functie van speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie en hoofd van de delegatie van de Europese Commissie te Skopje. Dit maakt intensieve communicatie op hoog niveau met de regering, de politieke partijen, het maatschappelijk middenveld en de overige belanghebbenden eenvoudiger. Bovendien heeft de Commissie de regering in het voorjaar van 2008 een "routekaart" overhandigd met duidelijke en realistische criteria voor de liberalisering van de visumregeling. De Raad en de Commissie zullen dit proces nauwlettend volgen op basis van een beoordeling van de gemaakte vorderingen.

Verder is de Raad in het algemeen verheugd over het feit dat de hervormingen die in de op 1 augustus 2001 gesloten kaderovereenkomst van Ohrid zijn voorzien, op adequate wijze in wetgeving zijn omgezet.

 

Vraag nr. 2 van Hélène Goudin (H-0881/08)
 Betreft: Visserijovereenkomsten en het streven de armoede uit te bannen
 

In hoofdstuk 1 van het voorgestelde Verdrag van Lissabon wordt inzake de algemene bepalingen betreffende het extern optreden van de Unie in artikel 10A, lid 2, letter d) gesteld dat de Unie een gemeenschappelijk beleid voert ter "ondersteuning van de ontwikkeling van ontwikkelingslanden op economisch, sociaal en milieugebied, met uitbanning van de armoede als voornaamste doel".

Op welke wijze sluiten de huidige visserijovereenkomsten van de EU met arme landen naar de mening van de Raad aan bij het streven de armoede uit te bannen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Zoals u weet, heeft de Gemeenschap naar aanleiding van de conclusies van de Raad van juli 2004 geleidelijk een nieuw type bilaterale visserijovereenkomst ingevoerd: de partnerschapsovereenkomst op visserijgebied.

Dergelijke overeenkomsten zijn volgens de Raad een belangrijk middel om te helpen de armoede uit te bannen in een context van duurzame ontwikkeling.

Hierbij dienen twee elementen van deze partnerschapsovereenkomsten te worden uitgelicht: enerzijds dat de toewijzing van de vangstmogelijkheden aan de communautaire vaartuigen gebaseerd is op wetenschappelijke adviezen om overbevissing van de bestanden te voorkomen en anderzijds dat een deel van de financiële bijdrage, "sectorale steun" genoemd, tot doel heeft de visserij in de partner-kuststaat te ontwikkelen.

Armoede valt niet gemakkelijk te bestrijden en voor de uitbanning ervan zijn talrijke instrumenten nodig. De sectorale steun via de partnerschapsovereenkomsten op visserijgebied vormt slechts een van de instrumenten waarmee de Gemeenschap bijdraagt aan de verwezenlijking van het belangrijkste doel, namelijk de uitbanning van de armoede.

 

Vraag nr. 3 van Nils Lundgren (H-0883/08)
 Betreft: Gemeenschappelijke constitutionele tradities
 

Onderzoekers zijn het erover eens dat het Europese succes op economisch, sociaal en cultureel gebied toe te schrijven is aan de concurrentie tussen relatief kleine, zelfstandige staten. Deze werden ertoe aangezet ieder voor zich op plaatselijk, regionaal en nationaal niveau institutionele oplossingen te ontwikkelen.

In het hoofdstuk gemeenschappelijke bepalingen, artikel 6, lid 3, van het voorstel voor een nieuw verdrag staat dat "de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de constitutionele tradities die de lidstaten gemeen hebben, (…) als algemene beginselen deel uit(maken) van het recht van de Unie".

Is de Raad dus van mening dat de 27 lidstaten "constitutionele tradities gemeen hebben"?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De geachte afgevaardigde wordt erop gewezen dat de bepaling die hij in zijn vraag citeert, reeds voorkomt in het huidige artikel 6, lid 2 van het Verdrag betreffende de Europese Unie. Daarin gaat het om de eerbiediging van de grondrechten, zoals zij worden gewaarborgd door het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden en zoals zij voortvloeien uit de gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten, als algemene beginselen van het Gemeenschapsrecht.

De "gemeenschappelijke constitutionele tradities van de lidstaten" is een erkend begrip dat reeds zeer lange tijd wordt gebruikt door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen. Het Hof verwijst vooral naar dit begrip als inspiratiebron in het kader van de eerbiediging van de grondrechten in de communautaire rechtsorde(1). Bovendien is dit begrip ook door de lidstaten erkend; zij hebben besloten het in het Verdrag betreffende de Europese Unie op te nemen.

 
 

(1)Zie onder andere de arresten van 17 december 1970, 11/70, Internationale Handelsgesellschaft mbH / Einfuhr- und Vorratsstelle für Getreide und Futtermittel; van 14 mei 1974, 4/73, Nold; van 13 december 1979, 44/79, Hauer ; van 18 december 1997, C-309/96, Annibaldi ; van 27 juni 2006, C-540/03, Parlement / Raad; en van 3 september 2008, Kadi / Raad en Commissie, C-402/05 P en C-415/05 P.

 

Vraag nr. 4 van Manuel Medina Ortega (H-0885/08)
 Betreft: Ultraperifere regio's en groot nabuurschapsbeleid
 

De huidige financiële wereldcrisis heeft ernstige gevolgen voor de ontwikkelingslanden. Meent de Raad niet dat het tijd is om werk te maken van de vroegere Commissievoorstellen voor de ontwikkeling van een groot nabuurschapsbeleid vanuit de ultraperifere regio's van de Europese Unie, gericht op de bevordering van de ontwikkeling van de buurlanden in Afrika en het Caribisch gebied?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Om zich aan onze geglobaliseerde wereld aan te passen, heeft de ontwikkelingssamenwerking van de EU zich reeds sinds enkele jaren geleidelijk gericht op regionale integratie. De landen in eenzelfde regio, of ze nu deel uitmaken van de ACS-staten, de overzeese landen en gebieden of de ultraperifere regio's, hebben vaak dezelfde kenmerken (sterke of zwakke punten)

In dit kader heeft de Commissie in mei 2004 een verslag ingediend waarin een integrale aanpak van de bijzondere kenmerken van de situatie van de ultraperifere regio's (UPR's) wordt beschreven en dat tot doel heeft de maatregelen vast te stellen die voor hun ontwikkeling nodig zijn waarbij rekening wordt gehouden met hun specifieke behoeften(1). De Raad heeft de mededeling van de Commissie bestudeerd.

Vervolgens heeft de Commissie in september 2007 de Raad en het Europees Parlement de verwezenlijkingen van deze strategie en de toekomstperspectieven voorgelegd(2). In hun 18-maandenprogramma van de Raad(3) hebben het Franse, Tsjechische en Zweedse voorzitterschap zich voorgenomen door te gaan met het volledig uitvoeren van de strategie voor de ultraperifere regio's van 2004 en daarbij te steunen op de mededeling van de Commissie over de verwezenlijkingen en toekomstperspectieven van deze strategie. In mei van dit jaar werd in Brussel een interinstitutionele en partnerschapsconferentie over de toekomst van deze strategie gehouden.

De vrucht van deze bezinning vond recent zijn neerslag in een nieuwe mededeling van de Commissie(4) van 17 oktober 2008: "De ultraperifere regio's: een troef voor Europa". Daarin wordt ervoor gepleit de unieke eigenschappen van de UPR's te ontwikkelen en deze te benutten bij het aangaan van de uitdagingen waarvoor Europa en de wereld zich gesteld zien, bijvoorbeeld de klimaatverandering, de migratiestromen, het duurzame beheer van maritieme hulpbronnen en landbouwproducten. Eén hoofdstuk is gewijd aan de versterking van de regionale integratie. Daarin wordt aangegeven dat de programma's voor territoriale samenwerking 2007-2013, die worden medegefinancierd in het kader van het EFRO, kansen bieden voor de ontwikkeling van het actieplan voor het grote nabuurschap.

Laten we evenmin de specifieke bepalingen vergeten van de economische partnerschapsovereenkomsten die de EU en de ACS-landen met elkaar hebben gesloten en waarin ernaar gestreefd wordt tot een grotere regionale integratie van deze landen te komen.

 
 

(1)Doc. 10166/04 + ADD 1 en 2.
(2)Doc. 14838/07 + ADD 1.
(3)Doc. 11249/08.
(4)Doc. 14620/08.

 

Vraag nr. 5 van Marie Panayotopoulos (H-0888/08)
 Betreft: Deelname door jongeren aan planning en uitvoering van educatieve programma's
 

Hoe kan een volledige deelname door jongeren aan planning en uitvoering van educatieve programma's worden bevorderd en hoe valt dit te combineren met onderwijs in de taal en de cultuur van het land van herkomst van immigranten?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft zijn best gedaan om jongeren te laten deelnemen aan de formulering en uitvoering van nationaal en Europees beleid dat hen rechtstreeks raakt.

In zijn resolutie van 27 juni 2002(1) over het "kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken" merkte de Raad op dat het uiterst belangrijk is dat in het beleid en in de initiatieven die jongeren betreffen, zowel op nationaal als op Europees niveau, aandacht wordt besteed aan hun behoeften, positie, levensomstandigheden en verwachtingen. Hierbij is gebleken dat regelmatig overleg met de jongeren ten behoeve van de formulering en uitvoering van beleid dat hen raakt, een essentieel onderdeel van het jeugdbeleid van de lidstaten en van de EU vormt. In het kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken worden derhalve concrete instrumenten genoemd om actieve deelname van jongeren aan het burgerleven en een regelmatige dialoog met jongeren te bevorderen.

Concreet heeft de Raad in bovengenoemde resolutie vier thematische prioriteiten voor samenwerking in EU-verband aangenomen, waaronder actieve deelname van jongeren aan het openbare leven. De lidstaten hebben daarom gemeenschappelijke doelstellingen over de participatie en voorlichting van jongeren vastgesteld en afgesproken dat zij geregeld verslag uitbrengen aan de Commissie over het realiseren van deze doelstellingen.

Verder heeft de Raad in zijn resolutie van 15 november 2005(2) over de "implementatie van het Europees pact voor de jeugd en bevordering van actief burgerschap" de lidstaten verzocht op nationaal, regionaal en lokaal niveau een gestructureerde dialoog met jongeren en hun organisaties op te zetten over beleidsmaatregelen die hen betreffen. Als gevolg hiervan zijn er op alle niveaus forums voor gestructureerde dialogen en debatten gecreëerd, volgens een tijdsschema dat is vastgesteld op basis van het politieke programma van de EU.

Ten slotte heeft de Raad in zijn resolutie van 12 december 2006(3) over "de verwezenlijking van de gemeenschappelijke doelstellingen inzake participatie door en voorlichting van jongeren ter bevordering van hun actief Europees burgerschap" bevestigd dat deze gemeenschappelijke doelstellingen nog steeds relevant en geldig zijn, wat ook geldt voor de actiepunten om de deelname van jongeren aan het openbare leven te bevorderen. Hierbij wordt benadrukt dat deze doelstellingen van cruciaal belang blijven voor de ontwikkeling van een actief burgerschap bij jongeren, met name de kansarme onder hen.

In dit verband wordt aanbevolen dat de lidstaten veel duidelijker de obstakels voor participatie van bepaalde groepen en kansarme jongeren benoemen en dienen te bevorderen dat er maatregelen worden genomen en mechanismen worden ingezet om deze obstakels uit de weg te ruimen, waarbij vooral rekening wordt gehouden met de diverse samenstelling en prioriteiten van deze bevolkingsgroepen.

In de resolutie van de Raad van 22 mei 2008 over de participatie van kansarme jongeren wordt de Commissie en de lidstaten verzocht op alle niveaus van de gestructureerde dialoog met kansarme jongeren samen met de jongerenorganisaties te werken aan een inclusieve aanpak, en, indien nodig, te zorgen voor een aangepaste opzet hiervan.

Eveneens verschenen in 2008 op 3 juli het Groenboek "Migratie en mobiliteit: uitdagingen en kansen voor Europese onderwijssystemen" en op 18 september de mededeling "Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement". Ook dit zijn documenten waarin de Europese Commissie met nadruk heeft gewezen op de omvang van de taalproblemen van migranten.

In de resolutie van de Raad van 21 november 2008 betreffende een Europese strategie voor meertaligheid wordt de lidstaten en de Commissie in het kader van hun respectieve bevoegdheden en geheel conform het subsidiariteitsbeginsel verzocht de taalvaardigheden van werknemers met een migrantenachtergrond naar waarde te schatten en te benutten, als middel om de interculturele dialoog te intensiveren en de economie concurrerender te maken.

Ter gelegenheid van het Europees Jaar van de interculturele dialoog heeft het voorzitterschap van de Raad van 5-9 juli in Marseille de aandacht willen vestigen op de relatie tussen jongeren, onderwijs en de talen van migranten. In sommige workshops werd geconcludeerd dat een partnerschap tussen overheid en jongerenorganisaties erg belangrijk is bij de opstelling van wetsteksten die over jongeren gaan, en dat dit in het bijzonder geldt voor wetgeving over onderwijs en het leren van talen.

Vanuit hetzelfde perspectief werd tijdens de conferentie "Nieuwe perspectieven voor de interculturele dialoog in Europa", die van 17 t/m 19 november 2008 in Parijs werd gehouden, gewezen op het belang van het onderwijs voor de interculturele dialoog en de rol die het speelt in het bevorderen van de sociale cohesie en de integratie van migranten.

In 2009 zal het algemene kader voor Europese samenwerking in jeugdzaken worden beoordeeld, ongetwijfeld een gelegenheid bij uitstek om te onderzoeken op welke wijze de deelname van jongeren aan het openbare leven nog doeltreffender en relevanter kan worden.

Aangezien het specifieke vraagstuk van het onderwijs in de taal en cultuur van het land van herkomst van migranten het leven van jongeren rechtstreeks beïnvloedt, spreekt het vanzelf dat de lidstaten zijn aangemoedigd om naar het standpunt van de jongeren over dit thema te luisteren. Niettemin valt dit vraagstuk onder de nationale bevoegdheid van de lidstaten en moet het dus op nationaal niveau worden bestudeerd.

 
 

(1)PB C 168 van 13.7.2002, blz. 2.
(2)PB C 292 van 24.11.2005, blz. 5.
(3)PB C 297 van 7.12.2006, blz. 6.

 

Vraag nr. 7 van Seán Ó Neachtain (H-0895/08)
 Betreft: Behoud van de Millenniumontwikkelingsdoelen in de huidige financiële opschudding
 

Welke maatregelen neemt de Raad om de ontwikkelingslanden te beschermen tegen de financiële wereldcrisis en om ervoor te zorgen dat dringende binnenlandse economische problemen niet tot gevolg hebben dat de aandacht wordt afgeleid van verwezenlijking van de Millenniumontwikkelingsdoelen

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Tijdens hun informele bijeenkomst op 7 november 2008 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de lidstaten van de Europese Unie beklemtoond dat de noodzakelijke hervorming van het internationale financiële stelsel moet worden opgenomen in het geheel van de uitdagingen die de Europese Unie en haar lidstaten vastbesloten blijven om aan te gaan, in het bijzonder voedselzekerheid, klimaatverandering en armoedebestrijding. Zij hebben tevens benadrukt dat de Europese Unie erop toeziet dat de ontwikkelingslanden volledig bij dit proces worden betrokken.

Tijdens de internationale conferentie over de financiering van de ontwikkelingshulp in Doha van 29 november t/m 2 december waaraan meer dan negentig staten deelnamen, heeft de Europese Unie dan ook haar steun uitgesproken voor het beginsel van een conferentie op hoog niveau over de financiële en mondiale crisis en het effect daarvan op de ontwikkeling. Op deze conferentie, waarvan de opzet uiterlijk maart 2009 door de voorzitter van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties moet zijn vastgesteld, zal de internationale financiële structuur aan de orde komen. De conferentie moet dit najaar worden gehouden.

Op grond van de richtsnoeren die de Raad op 11 november 2008 heeft aangenomen, heeft de Europese Unie tijdens deze conferentie nog eens bevestigd dat zij in 2015 0,7% van het bni aan ontwikkelingshulp zal besteden en dat het noodzakelijk is rekening te houden met de uitdagingen op financieel, economisch en milieugebied.

Omdat de huidige financiële crisis belangrijke gevolgen voor de bevolking en de economie van de ontwikkelingslanden kan hebben, heeft de EU al haar donoren op de situatie en de behoeften van de allerarmsten en de meest kwetsbare groepen gewezen, in de overtuiging dat de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO's) nog altijd in alle regio's kunnen worden gehaald, inclusief Afrika, wanneer tenminste alle partners op het gebied van ontwikkeling onmiddellijk gerichte maatregelen treffen om ervoor te zorgen dat er sneller vorderingen worden gemaakt. De verwezenlijking van alle acht MDO's is een gezamenlijke verantwoordelijkheid: alle partners moeten hun toezeggingen nakomen.

Steunend op de verklaring die de Raad op 11 november heeft goedgekeurd, waarin zij zich ertoe "verbindt (…) samen met haar partners alle nieuwe wegen te verkennen om bij te dragen tot de financiering van een duurzame economische, sociale en ecologische ontwikkeling, de toepassing van vernieuwende mechanismen voor het aantrekken van extra middelen te bevorderen en meer samenhang in het beleid te brengen", heeft de Europese Unie de internationale gemeenschap verzocht meer innovatieve financieringen te realiseren om een duurzame ontwikkelingshulp te waarborgen.

 

Vraag nr. 8 van Eoin Ryan (H-0897/08)
 Betreft: Aanbod van illegale geneesmiddelen
 

Welke plannen heeft de Raad momenteel om maatregelen te treffen ten einde het aanbod van en de vraag naar illegale geneesmiddelen terug te dringen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

In het kader van de EU-drugsstrategie (2005-2012)(1) en gezien het feit dat de eerste van de twee actieplannen die in deze strategie wordt genoemd (periode 2005-2008(2)) binnenkort afloopt, is de Raad bezig het tweede nieuwe drugsactieplan van de EU te onderzoeken dat door de Commissie is voorgesteld(3) en dat gaat over de prioriteiten van de Unie bij de drugsbestrijding voor 2009-2012. Dit actieplan vormt een dynamisch instrument en richt zich op concrete resultaten op specifieke prioritaire gebieden.

Dit tweede actieplan(4) biedt een kader voor een volledige, evenwichtige en geïntegreerde aanpak van de drugsbestrijding, waarbij alle schakels in de keten aan bod komen, van de productie van de drugs tot de re-integratie van de drugsgebruikers. Dit plan heeft tot doel vraag en aanbod van drugs via diverse specifieke maatregelen te verminderen en de internationale samenwerking te bestendigen. Vergeleken met het plan voor 2005-2008 is het beknopter en de acties zijn meer doelgericht.

Zo heeft het plan wat betreft het aanbod tot doel de rechtshandhaving op EU-niveau doeltreffender te maken om de productie van - en de handel in drugs tegen te gaan, waarbij wordt gewerkt op basis van een inlichtingengestuurde aanpak en waarbij ten volle gebruik moet worden gemaakt van de capaciteiten van Europol en andere bestaande EU-structuren. Het bevat substantiële nieuwe beleidslijnen, bijvoorbeeld voor alternatieve ontwikkeling in de drugsproducerende landen, de versterking van de justitiële en politiële samenwerking en zelfs de identificatie, inbeslagname en verdeling van vermogensbestanddelen van criminelen.

Een van de vernieuwingen en een hoeksteen van het plan is het creëren van een "Europese drugsalliantie" die het maatschappelijk middenveld en de publieke sector bewust moet maken van de gevaren van drugsgebruik.

Om de drugsstroom vanuit derde landen in de EU TE stoppen en een akkoord te bereiken over een gecoördineerde aanpak, onderhoudt de Raad regelmatige dialogen of ad-hocdialogen over deze kwestie met de drugsproducerende landen en de landen langs de handelsroutes, zoals de landen van Latijns-Amerika en het Caribisch gebied, de Andeslanden, Afghanistan, Rusland of de westelijke Balkan.

Bovendien heeft de Raad zich tijdens zijn vergadering van 24 oktober in het bijzonder beziggehouden met West-Afrika als nieuwe zone voor het doorsluizen van cocaïne afkomstig uit Latijns-Amerika(5).

Het actieplan moet worden uitgevoerd door de lidstaten, de Commissie, het Europees Waarnemingscentrum voor drugs en drugsverslaving, Europol, Eurojust en de Raad.

 
 

(1)Doc. 15074/04, niet gepubliceerd in het PB.
(2)PB C 168 van 8.7.2005.
(3)COM(2008) 567.
(4)Het actieplan 2009-2012 moet tijdens de RAZEB van 8-9/12/2008 worden goedgekeurd.
(5)Zie de conclusies, doc. 14667/08, blz. 16.

 

Vraag nr. 9 van Brian Crowley (H-0899/08)
 Betreft: Conflict in Soedan
 

Is de Raad voornemens actief mee te helpen aan het voorstel van Egypte om een dialoog tot stand te brengen ten einde een oplossing voor het conflict in Soedan te vinden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad is niet op de hoogte van het feit dat Egypte een specifiek plan zou hebben voorgesteld om te trachten het conflict in Soedan op te lossen. Onder auspiciën van de hoofdbemiddelaar van de AU/VN, voormalig minister van Buitenlandse Zaken van Burkina Faso, de heer Djibril Bassolé, is het politieke proces met een ongekend elan hervat. Deze inspanningen worden ondersteund door de bemiddeling door Qatar. De betrokkenheid van dit land, aan de zijde van de heer Bassolé, is van doorslaggevend belang. In Doha worden steeds meer contacten gelegd. De handelwijze van Qatar, die gecoördineerd wordt met de AU en de VN, verschilt van de oproepen van de Arabische Liga om de VN-Veiligheidsraad ertoe te bewegen de vervolging door het Internationaal Strafhof van de Soedanese president op te schorten.

De Raad betuigt zijn steun voor de bemiddeling van de heer Bassolé en de faciliteiten die Qatar verleent. Hij voert nauw overleg met deze beide spelers, via het voorzitterschap en de speciale vertegenwoordiger van de Europese Unie voor Soedan. De regionale spelers, vooral Egypte, moeten volwaardig aan dit proces deelnemen.

De Raad roept de Soedanese autoriteiten en de rebellenbewegingen op alles op alles te zetten om een politieke oplossing voor de crisis in Darfur te vinden, met name door het staken van het geweld, wat de enige manier is om een gunstig klimaat voor een dialoog te creëren.

 

Vraag nr. 10 van Marian Harkin (H-0901/08)
 Betreft: Etikettering van levensmiddelen
 

Is de Raad van mening dat vermelding van het land van herkomst (het land waar het dier is geslacht) op pluimveeproducten de minimale identificatie biedt die nodig is om concurrentieverstoring te voorkomen en de consument een volledig bewuste keuze te laten maken?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Op grond van de uitvoeringsverordening van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten ("integrale-GMO-verordening") dient in geval van vlees van pluimvee dat uit derde landen is geïmporteerd, het land van oorsprong op de verpakking of een etiket te worden vermeld. Verder moet op de etiketten andere informatie ter aanvulling van de gegevens van het land van oorsprong worden vermeld (prijs, erkenningsnummer van het slachthuis, enz.).

Wat betreft pluimvee die binnen de Europese Unie wordt verkocht, zijn de bepalingen van Richtlijn 2000/13/EG van toepassing. Deze bepalingen omvatten de verplichting om op het etiket van de levensmiddelen de plaats van oorsprong of herkomst te vermelden indien het weglaten daarvan de consument zou kunnen misleiden aangaande de werkelijke oorsprong of herkomst van het levensmiddel.

De Raad is evenwel bereid de mogelijkheid van duidelijkere informatie op de etiketten van pluimveeproducten te overwegen en, in het bijzonder, om onderzoek te verrichten naar een uniforme vermelding van het land van oorsprong (identieke regeling voor invoer en handel binnen de Gemeenschap), wanneer de Commissie haar daartoe voorstellen doet.

 

Vraag nr. 11 van Claude Moraes (H-0903/08)
 Betreft: Toetreding van Turkije tot de EU
 

In het in 2005 overeengekomen onderhandelingskader met het oog op de toetreding van Turkije tot de EU staat dat "de gedeelde doelstelling van de onderhandelingen het lidmaatschap is".

Kan de Raad bevestigen dat hij vasthoudt aan de doelstelling van een volwaardig EU-lidmaatschap van Turkije, mits Turkije voldoet aan de verplichtingen die worden gesteld in het onderhandelingskader?

De Commissie heeft vorige maand gemeld dat de vooruitgang op een aantal centrale hervormingsterreinen in Turkije traag verloopt. Heeft de Raad niettemin plannen om in zijn toetredingsonderhandelingen met Turkije resterende "acquis"-hoofdstukken te openen of het overleg over de al eerder geopende hoofdstukken te deblokkeren?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

In de conclusies die hij op 8 december 2008 heeft aangenomen, wijst de Raad erop dat de hernieuwde consensus inzake de uitbreiding waarover de Europese Raad op 15 en 16 december 2006 overeenstemming heeft bereikt, de grondslag blijft vormen van de uitbreidingsstrategie van de EU. Deze hernieuwde consensus is gebaseerd op een consolidatie van de verbintenissen, het hanteren van eerlijke en consistente voorwaarden en betere communicatie, alsmede het vermogen van de EU om nieuwe leden op te nemen.

In zijn conclusies brengt de Raad eveneens in herinnering dat het tempo van de onderhandelingen onverminderd afhankelijk blijft van met name de vorderingen die Turkije boekt om aan de gestelde voorwaarden te voldoen, waaronder de criteria voor het openen en afsluiten alsook de in het kader van de onderhandelingen vastgestelde eisen, die met name betrekking hebben op de uitvoering van het toetredingspartnerschap en het nakomen van de uit de associatieovereenkomst voortvloeiende verplichtingen. Ten slotte herinnert de Raad eraan dat de hoofdstukken waarvoor de technische voorbereidingen zijn afgerond, voorlopig zullen worden geopend of gesloten, volgens de geijkte procedures en conform het onderhandelingskader en onverminderd de conclusies van de Raad van 11 december 2006. In dit verband wacht de Raad met belangstelling de in de loop van de maand december geplande Intergouvernementele Conferentie met Turkije af, tijdens welke nieuwe vorderingen in de onderhandelingen zouden moeten worden geboekt. Ter herinnering: sinds het begin van de onderhandelingen met Turkije zijn acht hoofdstukken geopend en de screening van het acquis is voltooid voor 22 hoofdstukken.

Wat betreft de hoofdstukken die niet conform de conclusies van de Raad van 11 december 2006 kunnen worden geopend, stelt de Raad met teleurstelling vast dat Turkije nog niet heeft voldaan aan zijn verplichting om het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst volledig en op niet-discriminerende wijze toe te passen, en evenmin vorderingen heeft gemaakt bij de normalisatie van de betrekkingen met de Republiek Cyprus. Er dienen thans met spoed vorderingen te worden gemaakt.

Tot slot wil ik nog eens met nadruk stellen dat het voorzitterschap bereid is zijn uiterste best te doen om tijdens de Intergouvernementele Conferentie in december nieuwe onderhandelingshoofdstukken met Turkije te openen.

 

Vraag nr. 12 van Gay Mitchell (H-0906/08)
 Betreft: IJsland
 

De minister van economische zaken van IJsland wil dat zijn land het lidmaatschap van de EU opnieuw in overweging neemt. Daarnaast zou IJsland wegens hem aan de euro moeten meedoen om beter tegen toekomstige financiële crises bestand te zijn.

Kan de Raad mededelen hoe hij op een eventueel toetredingsverzoek van IJsland zal reageren en welke voorwaarden de Raad hieraan zou verbinden? Kan de Raad ook opheldering verschaffen over de vraag of de EU al dan niet bereid zal zijn IJsland in haar midden op te nemen nadat dit land jarenlang zijn neus voor de EU heeft opgehaald?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft het punt dat de geachte afgevaardigde in zijn vraag aan de orde heeft gesteld, niet bestudeerd, omdat IJsland zich niet kandidaat heeft gesteld voor toetreding tot de Europese Unie. Niettemin werken de EU en IJsland reeds op meerdere terreinen samen, vooral in het kader van de Europese Vrijhandelsassociatie.

Wat betreft de procedure voor toetreding tot de EU staat in artikel 49 van het EU-Verdrag het volgende: "Elke Europese staat die de in artikel 6, lid 1, genoemde beginselen in acht neemt, kan verzoeken lid te worden van de Unie. Hij richt zijn verzoek tot de Raad, die besluit met eenparigheid van stemmen na de Commissie te hebben geraadpleegd en na instemming van het Europees Parlement, dat zich uitspreekt bij volstrekte meerderheid van zijn leden.

De voorwaarden voor de toelating en de uit die toelating voortvloeiende aanpassingen van de Verdragen waarop de Unie is gebaseerd, vormen het onderwerp van een akkoord tussen de lidstaten en de staat die het verzoek indient. Dit akkoord moet door alle overeenkomstsluitende staten worden bekrachtigd overeenkomstig hun onderscheiden grondwettelijke bepalingen."

In 1993 heeft de Europese Raad de zogenaamde "Kopenhagen"-criteria vastgesteld. Volgens deze criteria vereist "het lidmaatschap (…) dat het kandidaat-land zover is gekomen dat het beschikt over stabiele instellingen die de democratie, de rechtsstaat, de mensenrechten en het respect voor en de bescherming van minderheden garanderen, over een functionerende markteconomie alsook over het vermogen om de concurrentiedruk en de marktkrachten binnen de Unie het hoofd te bieden. Het lidmaatschap veronderstelt dat de kandidaten in staat zijn om de verplichtingen van het lidmaatschap op zich te nemen, wat mede inhoudt dat zij de doelstellingen van een politieke, economische en monetaire unie onderschrijven." Daarnaast heeft de Europese Raad gepreciseerd dat "het vermogen van de Unie om nieuwe leden op te nemen, met handhaving van de dynamiek van de Europese integratie, (…) ook een belangrijke overweging [is] in het algemeen belang van zowel de Unie als de kandidaat-landen". In december 2006 heeft hij erop gewezen dat "de op consolidatie, conditionaliteit en communicatie gebaseerde uitbreidingsstrategie, in combinatie met de capaciteit van de EU om nieuwe leden op te nemen, de grondslag vormt voor een nieuwe consensus over uitbreiding".

Wanneer een Europese staat een verzoek tot lidmaatschap indient, vraagt de Raad in voorkomend geval de Europese Commissie om te beoordelen of de kandidaat-lidstaat kan voldoen aan de toetredingsvoorwaarden en met name zich de kernwaarden van de EU eigen kan maken. Op basis hiervan besluit de Raad met eenparigheid van stemmen ten eerste om de status van kandidaat-lidstaat aan het desbetreffende land toe te kennen en vervolgens ten tweede om de onderhandelingen officieel te openen, mits aan de gestelde voorwaarden is voldaan.

 

Vraag nr. 13 van Jim Higgins (H-0908/08)
 Betreft: Democratische Republiek Congo
 

In juni 2008 heeft Commissaris Michel in antwoord op een vraag aan de Commissie (E-1793/08) over de situatie in de Democratische Republiek Congo (DRC) laten weten dat het vredesproces goede vooruitgang boekte. De recente internationale verslaggeving heeft de internationale gemeenschap er evenwel van doordrongen dat er in de DRC veel mis is en dat het vredesproces in scherven ligt. Is de Raad van mening dat de EU later dan nodig reageert op deze problemen, die zich al maanden aftekenen en niet eenvoudigweg uit de lucht zijn komen vallen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Als afgevaardigde van het voorzitterschap van de Raad heeft de heer Bernard Kouchner op 31 oktober en 1 november een bezoek gebracht aan de Democratische Republiek Congo (DRC) en in het bijzonder aan de stad Goma. Op 10 november heeft de Raad de situatie in de DRC besproken en vervolgens nieuwe conclusies aangenomen. Daarin verwoordt de Raad zijn grote zorg over de toenemende confrontaties in Noord-Kivu en over de gevolgen daarvan voor de bevolking in het oosten van de Democratische Republiek Congo en voor de hele regio. Als reactie op deze noodsituatie heeft de Europese Unie de slachtoffers in het conflict humanitaire hulp verleend met extra bijdragen van meer dan 45 miljoen euro (lidstaten en Commissie). Daarnaast heeft de Europese Unie via intensieve diplomatie een actieve rol gespeeld in het zoeken naar een politieke oplossing, wat de enige manier is om een hernieuwde en blijvende stabiliteit in de regio te bewerkstelligen. De EU is vastbesloten haar inspanningen op dit gebied voort te zetten, vooral in het kader van de internationale bemiddeling. De speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Grote Merenregio, ambassadeur Van de Geer, is bijna voortdurend ter plaatse en is nauw betrokken bij de internationale bemiddeling. In deze hoedanigheid onderhoudt hij zeer nauwe banden met de speciale gezant van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, de heer Obasanjo, voormalig president van Nigeria. De hoge vertegenwoordiger voor het GBVB en het voorzitterschap van de Raad hebben zeer regelmatig contact met de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om de inspanningen van de VN in de DRC op gepaste wijze in Europees verband te kunnen ondersteunen.

 

Vraag nr. 14 van Mairead McGuinness (H-0910/08)
 Betreft: Rijbewijstoerisme
 

Rijbewijstoerisme en fraude met rijbewijzen blijven reële problemen in de EU.

Op een prominente website wordt gepocht dat er een EU-rijbewijs valt te regelen op een manier waarvan wordt toegegeven dat hij "op het randje, maar niet illegaal" is. Er staat brutaalweg dat een reeks belemmeringen, zoals gezakt zijn voor een examen, "geen probleem" vormen bij het verkrijgen van een rijbewijs.

Kan de Raad bevestigen of de lidstaten het tijdens eerdere besprekingen eens zijn geworden over samenwerking om fraude met rijbewijzen en rijbewijstoerisme te voorkomen en zo ja, welke specifieke plannen er zijn opgesteld?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad wijst de geachte afgevaardigde op Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs(1), die op 19 januari 2013 in werking treedt. Deze richtlijn bevat zowel bepalingen tegen vervalsing als tegen het zogenaamde "rijbewijstoerisme". Om vervalsing tegen te gaan, wordt in de artikelen 1 en 3 en in bijlage I van genoemde richtlijn het uniforme model van Europees rijbewijs in de vorm van een plastic kaart verplicht gesteld. Verder moeten de lidstaten alle dienstige maatregelen nemen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen, ook met betrekking tot modellen van rijbewijzen die vóór de inwerkingtreding van de richtlijn zijn afgegeven.

Om het "rijbewijstoerisme" te bestrijden, wordt in artikel 7 voor rijbewijzen een administratieve geldigheidsduur van ten hoogste tien jaar vastgesteld (lid 2, punt a) en het beginsel gehuldigd dat per persoon slechts één rijbewijs kan worden afgegeven (lid 5, punt a). De lidstaten dienen niet alleen de afgifte van een rijbewijs te weigeren wanneer wordt vastgesteld dat de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs. Dit moeten zij ook doen als het gaat om een persoon wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken. In dat geval moeten zij tevens weigeren de geldigheid van het rijbewijs te erkennen (artikel 11, lid 4). Om de toepassing van deze bepaling te vergemakkelijken, dienen de lidstaten gebruik te maken van het EU-rijbewijzennetwerk, dat de benodigde informatie bevat over de afgifte, vervanging, verlenging of inwisseling van een rijbewijs.

 
 

(1)PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18.

 

Vraag nr. 15 van Avril Doyle (H-0912/08)
 Betreft: Biodiversiteit
 

Kan de Raad een overzicht geven van de huidige stand van zaken in verband met het in 2010 te bereiken doel dat in dat jaar het verlies aan biodiversiteit een halt moet zijn toegeroepen?

Welke maatregelen zijn er onder het Franse voorzitterschap genomen en wat is er tot dusver bereikt?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Wat betreft de uiterst ambitieuze doelstelling van de EU om het biodiversiteitsverlies op haar grondgebied in 2010 te hebben gestopt en beperkt(1), getroosten de lidstaten en de Commissie zich aanzienlijke inspanningen om de talrijke concrete maatregelen te treffen die worden vermeld in het tweede actieplan van de EU van 25 mei 2006(2) over biodiversiteit, getiteld "Het biodiversiteitsverlies tegen 2010 – en daarna – tot staan brengen". Dit actieplan beoogt onder meer een krachtiger integratie van het biodiversiteitsaspect en de ecoysteemdiensten in de horizontale en sectorale beleidsterreinen van de Unie, zoals het landbouw-, bosbouw-, plattelandsontwikkelings- en visserijbeleid. Zo had de Raad in zijn conclusies van 18 december 2006(3) de lidstaten en de Commissie verzocht grotere inspanningen te verrichten om het Natura 2000-netwerk zowel te land als ter zee te voltooien en te zorgen voor een goed beheer en toereikende financiering van dit netwerk, dat tot doel heeft de biodiversiteit veilig te stellen door het behoud van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna op het grondgebied van de lidstaten. De ontbossing en de aantasting van bossen vormen belangrijke factoren voor de afname van de biodiversiteit. Onlangs, op 4 december, heeft de Raad conclusies aangenomen over de mededeling van de Commissie "De uitdagingen van ontbossing en aantasting van bossen aangaan om de klimaatverandering en het verlies aan biodiversiteit aan te pakken". In deze conclusies wordt het doel ondersteund dat in 2020 de bruto-ontbossing in de tropen met 50 procent moet zijn verminderd en dat deze in 2030 volledig tot stilstand moet zijn gebracht. In dit verband wacht de Raad nu op de indiening van de Commissievoorstellen voor het "biodiversiteitspakket", dat een tussentijds verslag over de voortgang van de uitvoering van het bovengenoemde actieplan moet bevatten.

Het Franse voorzitterschap heeft zijn uiterste best gedaan om de standpunten en acties van de gehele EU voor het voetlicht te brengen op diverse internationale platforms voor de bescherming van de biodiversiteit, vooral in het kader van

- de Overeenkomst ter instandhouding van de Afrikaanse en Euraziatische trekkende watervogels, waarover de partijen op 15-19 september 2008 voor de vierde maal hebben vergaderd,

- de 10e Conferentie van de partijen bij de Ramsar-overeenkomst van 28 oktober t/m 4 november 2008,

- de vergadering over het memorandum van overeenstemming over de instandhouding van roofvogels,

- de vergadering van de partijen bij het Verdrag inzake de bescherming van trekkende diersoorten, die begin december 2008 in Rome werd gehouden.

De EU denkt tevens na over de uitwerking van een internationaal mechanisme voor de verstrekking van objectieve wetenschappelijke kennis op het gebied van biodiversiteit en het hierop te maken beleid, zoals werd bepaald tijdens de Intergouvernementele Conferentie van het Milieuprogramma van de VN over biologische diversiteit en de ecosysteemdiensten, die halverwege november 2008 werd gehouden.

Ten slotte werd in mei 2008 in Bonn de negende vergadering van de partijen bij het Biodiversiteitsverdrag gehouden. Deze vergadering vond plaats op een moment dat het meer dan dringend noodzakelijk was om het verlies aan biodiversiteit op wereldniveau tegen te gaan. Dankzij de bijzondere inzet van de EU-lidstaten en een groot aantal partners konden substantiële fondsen worden vrijgemaakt in het kader van het "LifeWeb"-initiatief. Deze fondsen zullen landen met een rijke biodiversiteit maar een minder ontwikkelde economie helpen hun flora en fauna en hun ecosystemen beter te beschermen.

 
 

(1)Geformuleerd door de Europese Raad van Göteborg van 15 en 16 juni 2001, zie de conclusies van het voorzitterschap, doc 200/1/01 REV 1, blz. 718.
(2)Mededeling van de Commissie COM(2006) 216. Het eerste plan was opgesteld in mededeling van de Commissie COM(2001) 162 van 27 maart 2001.
(3)Doc. 16164/06.

 

Vraag nr. 16 van Dimitrios Papadimoulis (H-0916/08)
 Betreft: Hervorming van het stabiliteitspact
 

De financieel-economische crisis heeft ondubbelzinnig de tekortkomingen van het stabiliteitspact aan het licht gebracht. Deze hebben niet alleen te maken met de beperkingen die het oplegt, maar ook met de rolverdeling van de institutionele organen (Europese Centrale Bank, regeringen, politiek).

Vindt de Raad niet dat er behoefte bestaat aan een hervorming van het stabiliteitspact, en met name van de rolverdeling van de institutionele organen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De financiële crisis vormt uiteraard een uitdaging voor het herziene stabiliteits- en groeipact, omdat nu zal blijken of de tijdens de herziening van het pact in 2005 doorgevoerde flexibiliteit de test kan doorstaan. Zoals u weet, had deze herziening nu juist tot doel het pact aan te passen aan de economische behoeften van de lidstaten, met inachtneming van de verschillen tussen de economische situaties in de lidstaten en de mogelijke economische schommelingen.

Wat dit betreft is het voorzitterschap van mening dat het pact geen tekortkomingen heeft laten zien.

In zijn conclusies van 7 oktober 2008 over een gecoördineerde reactie van de EU op de economische vertraging heeft de Raad het nog eens duidelijk gesteld: "Het hervormde stabiliteit- en groeipact van 2005 biedt een passend kader en moet integraal worden toegepast. Het biedt de nodige flexibiliteit om begrotingsbeleid zijn normale stabiliserende rol te laten spelen."(1) Op 2 december heeft de Raad, in zijn bijdrage voor de Europese Raad betreffende een gecoördineerde Europese respons ten behoeve van groei en werkgelegenheid, aangegeven dat als aanvulling op het monetaire beleid en op de maatregelen die reeds genomen zijn om de financiële sector te stabiliseren, er bij het stabiliseren van de economie een belangrijke rol is weggelegd voor het begrotingsbeleid, door volledige inzet van de automatische stabilisatoren en via aanvullende budgettaire of fiscale maatregelen. Deze gecoördineerde respons moet stroken met de doelstelling van langdurige houdbaarheid van de overheidsfinanciën, waarbij de flexibiliteit van het stabiliteits- en groeipact verstandig wordt benut.

 
 

(1)Zie doc 13927/08, blz. 4.

 

Vraag nr. 17 van Josu Ortuondo Larrea (H-0920/08)
 Betreft: Initiatieven op het gebied van de erkenning en de bescherming van volkeren en nationale identiteiten
 

Het Franse voorzitterschap van de Europese Unie loopt eind dit jaar af. Naar aanleiding daarvan willen wij de aandacht vestigen op een onderwerp dat van wezenlijk belang is voor de toekomst van de Europese eenwording: het respect voor de volkeren in een eenwordend Europa.

Tijdens een toespraak voor de Algemene Vergadering van de VN op 25 september 2007 zei President Sarkozy hierover het volgende: "De vrede in de wereld maakt geen enkele kans zolang de internationale gemeenschap geen acht slaat op het zelfbeschikkingsrecht van de volkeren en op de rechten van de mens (...). De vrede in de wereld maakt geen enkele kans zolang er geen erkenning is voor de verscheidenheid en de nationale identiteiten (...). Gehechtheid aan zijn geloof, zijn identiteit, zijn taal, zijn cultuur, zijn manier van leven, denken, geloven is iets legitiems en iets diep menselijks. Dit te ontkennen brengt vernedering voort."

Een daarvan is een volk met een identiteit en een taal, die beschouwd kunnen worden als een van de oudste van Europa: Euskal Herria - Baskenland - waarvan het bestaan volstrekt wordt ontkend door de Franse staat.

Nu het Franse voorzitterschap van de Europese Unie bijna is afgerond, willen wij de Raad vragen welke maatregelen en initiatieven zijn genomen met het oog op de erkenning en de bescherming van de volkeren en nationale identiteiten die in Europa bestaan en geen eigen staat hebben?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Unie is niet bevoegd initiatieven te ontplooien op het gebied van de erkenning en de bescherming van volkeren en nationale identiteiten. Dat is een taak voor de lidstaten.

Ik wil de geachte afgevaardigde er wel op wijzen dat in artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie wordt gezegd dat de Unie de nationale identiteit van haar lidstaten eerbiedigt.

Tevens worden de belangen van regionale en lokale gemeenschappen op EU-niveau behartigd door het Comité van de regio's dat, in de gevallen die in de Verdragen worden genoemd, door de Raad of door de Commissie wordt geraadpleegd.

Meer specifiek aangaande de eerbiediging van de diversiteit, vooral op taalkundig en cultureel gebied, verwijs ik de geachte afgevaardigde naar de resolutie betreffende een Europese strategie voor meertaligheid die de Raad op 20 november heeft aangenomen(1). Daarin wordt gesteld dat taalverscheidenheid en culturele verscheidenheid de bouwstenen vormen van de Europese identiteit en dat meertaligheid ook van bijzonder belang is voor het bevorderen van culturele verscheidenheid. Verder noem ik de conclusies van 21 mei van dit jaar(2), waarin voorrang wordt gegeven aan het stimuleren van actieve participatie in het culturele leven en toegang tot cultuur en cultureel erfgoed in al hun verscheidenheid.

 
 

(1)Doc. 15368/08, blz. 19-24.
(2)Conclusies van de Raad over interculturele competenties, doc. 9149/08, blz. 14-18.

 

Vraag nr. 18 van Frank Vanhecke (H-0921/08)
 Betreft: Betrekkingen tussen de EU en Jordanië
 

Het is bekend geraakt dat Jordanië een Deense cartoonist, tien Deense journalisten en het Nederlandse parlementslid Geert Wilders wil vervolgen onder beschuldiging van "godslastering, minachting voor de islam en de gevoelens van moslims, en laster en smaad tegen de profeet Mohammed". Jordanië heeft zowaar Interpol gevraagd om de betrokkenen aan te houden en voor een Jordaanse rechtbank te brengen.

Na de ondertekening op 24 november 1997 trad de associatieovereenkomst tussen de EU en Jordanië in werking op 1 mei 2002. Artikel 2 van deze overeenkomst bepaalt dat eerbiediging van democratische beginselen en fundamentele mensenrechten een "wezenlijk onderdeel" van de overeenkomst is. "Aangepaste maatregelen" zijn mogelijk bij een schending van de overeenkomst.

Maken de boven vermelde daden een schending uit van de "wezenlijk onderdeel"-clausule van artikel 2? Zo ja, welke stappen zal de Raad ondernemen in het kader van deze overeenkomst?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad is op de hoogte van het nieuws dat door de media wordt verspreid, volgens welke de procureur-generaal van Jordanië, de heer Hassan Abdullat, op 21 april 2008 vervolging heeft ingesteld tegen elf Deense onderdanen en één Nederlandse onderdaan, op beschuldiging van godslastering en bedreiging van de nationale vrede.

De vrijheid van meningsuiting vormt een grondrecht voor alle lidstaten van de Europese Unie. Zoals de geachte afgevaardigde weet en conform de internationale teksten, brengt deze vrijheid echter ook plichten en bijzondere verantwoordelijkheden met zich mee. Dit betekent dat er onder bepaalde omstandigheden op basis van de wet beperkingen aan de vrijheid van meningsuiting kunnen worden gesteld en dat er bij overschrijding van deze grenzen sancties kunnen worden opgelegd.

Elke samenleving moet dus zelf vaststellen welke grenzen aan de vrijheid van meningsuiting zij aanvaardbaar acht, met inachtneming van de internationale normen inzake de mensenrechten. In het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens erkennen de lidstaten van de Europese Unie dat de vrijheid van meningsuiting kan worden onderworpen "aan bepaalde formaliteiten, voorwaarden, beperkingen of sancties, die bij de wet zijn voorzien en die in een democratische samenleving noodzakelijk zijn", onder andere voor "de bescherming van de goede naam of de rechten van anderen". Andere landen perken deze vrijheid nog verder in en verbieden de pers bepaalde gedragingen, in het bijzonder de belastering van godsdiensten of de symbolen daarvan.

De vraag is dus of het verbod op het belasteren van godsdiensten of de symbolen daarvan te rijmen valt met de universele mensenrechten. De lidstaten van de EU denken van niet: volgens ons is het doel van de mensenrechten niet om religies of de symbolen daarvan, maar vrouwen en mannen overal ter wereld te beschermen. Wij houden ons aan de letter van de bepalingen van het internationale recht betreffende de mensenrechten.

De belastering van godsdiensten wordt in sommige landen echter als een daad van onverdraagzaamheid beschouwd die niet alleen het geloof maar indirect ook de aanhangers van dat geloof schade berokkent. Bovendien kan, zoals in het genoemde geval, het belasteren van godsdiensten tot verstoring van de publieke orde leiden. En de handhaving van de openbare orde valt onder de grenzen die op basis van de internationale normen aan de vrijheid van meningsuiting gesteld mogen worden.

U weet ongetwijfeld dat er heftig wordt gediscussieerd over de grenzen die bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting in acht moeten worden genomen. Enerzijds beroept men zich op de mensenrechten om deze vrijheid te waarborgen en anderzijds om deze verder in te perken. Ik kan u verzekeren dat de lidstaten van de EU zich veel moeite getroosten om de dialoog over dit belangrijke vraagstuk met eenieder gaande te houden, niet alleen binnen de internationale platforms maar ook tijdens de mensenrechtendialogen van de EU met derde landen. Daarbij geeft de EU duidelijk aan hoe haar standpunt in dezen luidt. Dit is de doeltreffendste manier om de gezichtspunten van de EU kenbaar te maken, waarbij geldt dat de culturele dimensie van dit debat voor alle betrokkenen een erg gevoelig punt vormt.

De Raad is van oordeel dat dit vraagstuk van kapitaal belang is; daarom zal hij de dialoog actief blijven stimuleren, alsmede wederzijds begrip, verdraagzaamheid en respect om de mensenrechten handen en voeten te geven, en wel via alle bestaande mechanismen, zoals deze onder andere in de akkoorden tussen EU en Jordanië worden beschreven. Wat dit betreft heeft de EU tijdens de laatste bijeenkomst van de Associatieraad EU-Jordanië van 10 november 2008 de Jordaanse autoriteiten opnieuw gewezen op het belang dat wij hechten aan de eerbiediging van de mensenrechten en de democratische grondbeginselen.

Uiteraard blijft de Raad de ontwikkelingen nauwlettend volgen.

 

Vraag nr. 19 van Justas Vincas Paleckis (H-0931/08)
 Betreft: Plafond voor belastingen op olie
 

Nu de olieprijzen zijn ingezakt, is de tijd rijp om opnieuw te kijken naar voorstellen die het Franse voorzitterschap eerder heeft gedaan om voor de belastingen op olie een maximum voor de hele EU vast te stellen en/of met een deel van de nationale inkomsten uit de btw op olieproducten een fonds op te zetten ten behoeve van benadeelden. In haar tweede strategische energiebeleidsevaluatie stelt de Commissie voor de lidstaten aan te zetten tot het opbouwen van oliereserves en ligt daarmee op dezelfde lijn als het voorzitterschap. Zullen deze voor onze burgers waardevolle voorstellen verloren gaan of juist nader worden uitgewerkt, voordat de Tsjechische Republiek het stokje overneemt?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Tot op heden heeft de Raad nog geen voorstel van de Commissie ontvangen met als doel een maximum te stellen aan belastingen op olie of betreffende het opzetten van een steunfonds voor de consument.

De Raad is van mening dat de olievoorraden een van de instrumenten vormen waarmee zowel kan worden bijgedragen aan een beheersing van de energieprijs als aan de continuïteit van de energievoorziening. De geachte afgevaardigde weet ongetwijfeld dat de Raad reeds in 1968 door de goedkeuring van Richtlijn 68/414/EEG inzake olievoorraden (gecodificeerd en ingetrokken door Richtlijn 2006/67/EG(1)) een verplichte regeling voor het aanleggen van olienoodvoorraden tot stand heeft gebracht. Het coördinatiemechanisme dat daarin wordt voorzien, functioneert goed bij beperkte verstoringen, meestal als reactie op gezamenlijke acties die door het Internationaal Energieagentschap (IEA) worden gecoördineerd.

De Raad is verder verheugd over het feit dat de Commissie hem onlangs de tweede strategische toetsing van het energiebeleid(2) heeft overgelegd, die onder meer een voorstel bevat voor een herziening van de richtlijn inzake olievoorraden. Dit voorstel heeft vooral tot doel de coherentie met de regeling van het IEA te vergroten en de betrouwbaarheid en transparantie van de beschikbare voorraden te vergroten via een wekelijkse publicatie van het voorradenniveau. Dit is in lijn met de conclusies van de Europese Raad van maart 2007 die in zijn actieplan "Een energiebeleid voor Europa"(3) het belang onderstreept van een grotere transparantie van de oliegegevens, alsmede een evaluatie van de infrastructuur voor olieleveringen en van de olievoorradenmechanismen in de EU, die een aanvulling vormen op het IEA-crisismechanisme, in het bijzonder met betrekking tot de beschikbaarheid ervan bij een crisis. De Raad ziet uit naar een vruchtbare samenwerking met het Europees Parlement zodat wat dit belangrijke dossier betreft snel vooruitgang kan worden geboekt.

Ten aanzien van de tweede strategische toetsing van het energiebeleid geldt meer in het algemeen dat de Raad deze op zijn vergadering van 8 december heeft besproken, met name vanuit het oogpunt van de continuïteit van de energievoorziening. De Raad zal zijn werkzaamheden op dit terrein de komende zes maanden voortzetten.

 
 

(1)Richtlijn 2006/67/EG van de Raad houdende verplichting voor de lidstaten om minimumvoorraden ruwe aardolie en/of aardolieproducten in opslag te houden (PB L 217 van 8.8.2006).
(2)Doc. 15944/08.
(3)Conclusies van de Europese Raad van 8 en 9 maart 2007, doc. 7224/1/07 REV 1, bijlage, blz. 16-23.

 

Vraag nr. 20 van Jacek Protasiewicz (H-0936/08)
 Betreft: Vorderingen bij de onderhandelingen met de autoriteiten van Wit-Rusland in de context van mogelijk misbruik van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van politieke en civiele activiteiten
 

President Aleksandr Loekasjenko heeft in een interview met The Wall Street Journal verklaard dat hij bereid is alle politieke gevangenen vrij te laten.

Alyaksandr Barazenka, die in voorlopige hechtenis is gesteld in afwachting van zijn proces na de demonstratie van januari, en die zich op 27 oktober vrijwillig heeft gemeld bij de politie van Minsk voor ondervraging, werd evenwel niet toegestaan zich tegen de aantijgingen te verweren zonder in hechtenis te blijven, wat in democratische landen normaal zou zijn.

Er zijn een aantal vergelijkbare gevallen gemeld, en de andere oppositieactivisten in Wit-Rusland werden vrijheidsbeperkingen opgelegd.

Is de Raad zich bewust van deze situatie? Heeft hij de autoriteiten van Wit-Rusland al gevraagd Alyaksandr Barazenka onmiddellijk vrij te laten en vergelijkbare gevallen te herzien? Zo nee, zal hij deze kwestie dan op de agenda plaatsen van de onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de regering van Wit-Rusland?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad is op de hoogte gesteld van de situatie van de heer Barazenka. Het voorzitterschap heeft deze kwestie al op 24 november bij de Wit-Russische autoriteiten aangekaart. De Raad zal om vrijlating van betrokkene blijven verzoeken in het kader van zijn contacten met de leiders van Wit-Rusland.

De detentie van personen om politieke redenen wordt stelselmatig door de Raad veroordeeld. Bovendien wordt in de conclusies van de Raad van 13 oktober bepaald dat de betrekkingen met Wit-Rusland geleidelijk weer kunnen worden hervat op voorwaarde dat het regime vooruitgang boekt op het gebied van democratisering, eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden en de rechtsstaat.

 

Vraag nr. 21 van Catherine Stihler (H-0940/08)
 Betreft: Reumatische aandoeningen
 

Kan de Raad, in het licht van de succesvolle schriftelijke verklaring over reumatische aandoeningen ((P6_TA(2008)0262), het Parlement op de hoogte brengen van de acties die in de hele EU ondernomen zijn om mensen die een reumatische aandoening hebben te helpen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft terdege nota genomen van de schriftelijke verklaring over reumatische aandoeningen die het Europees Parlement op 5 juni 2008 heeft opgesteld.

Tegen de achtergrond van een vergrijzende samenleving en gezien het feit dat het merendeel van de 70-plussers lijdt aan chronische of steeds terugkerende reumatische verschijnselen, worden in het 18-maandenprogramma van het Franse, Tsjechische en Zweedse voorzitterschap alle initiatieven ondersteund die gericht zijn op het creëren van een maatschappelijke omgeving waarin ouderen met respect en waardigheid worden behandeld. Ouderen moeten een gezond, actief en onafhankelijk leven kunnen leiden terwijl ze deelnemen aan het leven in de gemeenschap en een betere kwaliteit van leven hebben. Wanneer ze zorg nodig hebben, moeten ze waardige zorg van hoge kwaliteit krijgen. Preventieve gezondheidsmaatregelen zijn essentieel voor het beschermen van de gezondheid en het vermijden van hoge kosten van gezondheidszorg op latere leeftijd.

Wat betreft de volksgezondheid moet de Gemeenschap in haar handelen volledig de verantwoordelijkheden van de lidstaten op het gebied van de organisatie en verlening van gezondheidsdiensten en medische zorg eerbiedigen. De Raad heeft reeds conclusies aangenomen over zwaarlijvigheid, voeding en lichaamsbeweging, die een zeer grote rol spelen in het voorkómen van reumatische aandoeningen.

In de conclusies van de Raad van 10 juni 2008 is een mechanisme voor samenwerking tussen de Raad en de Commissie bij de uitvoering van de gezondheidsstrategie van de EU tot stand gebracht. Als eerste werkgebied is de bevordering van een kwaliteitscultuur binnen de gezondheidsdiensten gekozen die ook heilzaam zal zijn voor mensen met spier- en skeletproblemen en personen die medische behandeling nodig hebben.

Wat betreft de ontwikkeling van een communautaire strategie voor reumatische aandoeningen of een strategie ter verbetering van de toegang tot informatie en medische zorg voor deze patiënten of een aanbeveling van de Raad over de vaststelling en behandeling van reumatische aandoeningen in een vroeg stadium, heeft de Raad nog geen enkel initiatief van de Commissie onder ogen gekregen.

 

Vraag nr. 22 van Georgios Toussas (H-0945/08)
 Betreft: Onaanvaardbaar embargo van Turkije tegen de Cypriotische Republiek
 

De Turkse regering blijft provoceren door niet alleen in Cyprus geregistreerde vliegtuigen en schepen te verbieden het Turkse luchtruim binnen te komen, te landen op Turkse luchthavens of aan te meren in Turkse havens, maar ook vliegtuigen en schepen die eerder geland zijn op luchthavens of aangemeerd in havens van de Cypriotische Republiek. Het besluit van de Raad om de desbetreffende hoofdstukken van de toetredingsonderhandelingen met Turkije te bevriezen is tot op heden ontoereikend gebleken aangezien het provocerende gedrag van de Turkse autoriteiten blijft voortduren, zonder dat ze hun houding ook maar enigszins wijzigen; dit heeft de delegatie van de Commissie vervoer van het Europees Parlement tijdens haar bezoek aan Cyprus overigens met eigen ogen kunnen vaststellen. Dit onaanvaardbare embargo van Turkije vormt een regelrechte schending van de beginselen van het internationaal recht en is een zoveelste beledigende provocatie als men weet dat Turkije de helft van het grondgebied van de Cypriotische Republiek militair blijft bezetten.

Welke acties denkt de Raad te ondernemen om ervoor te zorgen dat Turkije zijn internationale verplichtingen en het internationaal recht naleeft en een einde maakt aan dit onaanvaardbare embargo tegen de Cypriotische Republiek?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Het standpunt van de EU over het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst is duidelijk. Turkije is contractueel verplicht het protocol volledig en op niet-discriminerende wijze toe te passen en daar valt niets op af te dingen. Dit standpunt, dat is verwoord in het onderhandelingskader en binnen het herziene toetredingspartnerschap die door de Raad zijn goedgekeurd, en in de verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van 21 september 2005, is diverse malen aan Turkije meegedeeld, vooral in het kader van de politieke dialoog tussen de EU en de Turkse autoriteiten.

In zijn conclusies over de uitbreiding van 8 december 2008 herinnerde de Raad aan zijn conclusies van 10 december 2007 en stelde hij met teleurstelling vast dat Turkije nog niet had voldaan aan zijn verplichting om het aanvullend protocol bij de associatieovereenkomst volledig en op niet-discriminerende wijze toe te passen, en evenmin vorderingen had gemaakt bij de normalisatie van de betrekkingen met de Republiek Cyprus.

Derhalve wees de Raad er overeenkomstig zijn conclusies van 11 december 2006 op dat hij de vooruitgang die zou worden geboekt met betrekking tot de kwesties die in de verklaring van de Europese Gemeenschap en haar lidstaten van 21 september 2005 aan bod kwamen, zorgvuldig zou blijven volgen en toetsen.

Ten slotte gaf de Raad aan dat er thans met spoed vorderingen dienen te worden gemaakt.

 

Vraag nr. 23 van Jean-Pierre Audy (H-0946/08)
 Betreft: Standpunt van de Raad over het jaarverslag van de Europese Rekenkamer over de uitvoering van de begroting 2007
 

De Europese Rekenkamer wijst in haar jaarverslag over de uitvoering van de begroting 2007 op tal van fouten die het gevolg zijn van het gedeeld beheer, samen met de lidstaten, op de volgende gebieden: landbouw, cohesie, onderzoek, energie, vervoer, buitenlandse hulp, ontwikkeling, uitbreiding, onderwijs en burgerschap. In deze context wilde ik de Raad, als politieke en begrotingsautoriteit die geacht wordt haar advies te geven in het kader van de kwijtingsprocedure, om zijn standpunt vragen over het voortdurende hoge aantal fouten in het gedeeld beheer op de hierboven genoemde gebieden, en over het ontbreken van een nationale verklaring van de zijde van vele lidstaten. Ik wilde ook het standpunt van de Raad kennen over het verband dat volgens de Rekenkamer bestaat tussen het complexe karakter van de regelgeving en de vastgestelde fouten, alsook over het eventuele nut van verdere vereenvoudiging van de Europese verordeningen, waarvan de uitvoering nog ingewikkelder wordt gemaakt door de bijkomende nationale regelgeving.

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De voorzitter van de Rekenkamer, de heer Vítor Caldiera, heeft het jaarverslag van deze instelling over de uitvoering van de EU-begroting voor het begrotingsjaar 2007 op 2 december aan de Ecofin-Raad gepresenteerd.

Dit verslag moet nog worden bestudeerd binnen de bevoegde instanties van de Raad, waarna een aanbeveling aan het Europees Parlement zal worden opgesteld over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2007. De Raad zal deze aanbeveling naar verwachting goedkeuren in de zitting van 10 februari a.s.

Ik wil er hier op wijzen dat de Raad het allergrootste belang hecht aan een goed financieel beheer van de communautaire fondsen. Daartoe is het jaarverslag van de Rekenkamer een zeer belangrijk instrument.

De Raad heeft terdege nota genomen van alle zorgen die de geachte afgevaardigde heeft geuit, en zal deze onder de loep nemen tijdens de voorbereiding van de aanbeveling over de aan de Commissie te verlenen kwijting voor de uitvoering van de begroting voor het begrotingsjaar 2007.

In dit kader wil ik bevestigen dat de aanbeveling van de Raad door de voorzitter van de Raad aan het Europees Parlement zal worden gepresenteerd tijdens de vergadering van de Commissie begrotingscontrole in februari 2009 en dat daarbij een uitvoerige gedachtewisseling over de verschillende genoemde punten zeer wel mogelijk is.

 

Vraag nr. 25 van Konstantinos Droutsas (H-0949/08)
 Betreft: De misdaden van Israël tegen de Palestijnen gaan
 

Israël heeft op 5 november vijf Palestijnse woningen in Oost-Jeruzalem vernield, omdat zij volgens de Israëlische autoriteiten zonder vergunning waren gebouwd. Volgens de Israëlische mensenrechtenorganisatie B'Tselem hebben de Israëlische autoriteiten sinds 2004 in Oost-Jeruzalem 350 huizen van Palestijnen vernietigd.

Tegelijkertijd wordt het misdadige Israëlische embargo tegen de Palestijnse bevolking voortgezet, evenals de vermoording en illegale arrestatie van duizenden Palestijnen, waaronder kinderen, want volgens de gegevens worden gemiddeld 700 kinderen per jaar door de Israëlische bezettingstroepen gearresteerd.

Dit optreden van de Israëlische bezettingstroepen vormt een grove schending van de meest elementaire rechten van de Palestijnen en is in regelrechte strijd met het volkenrecht.

Veroordeelt de Raad dit misdadige optreden van het Israëlische bezettingsleger tegen het Palestijnse volk?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad deelt de zorgen van de geachte afgevaardigde van het Europees Parlement.

De Raad herinnert eraan dat hij in de conclusies van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen van 8 december 2008 opnieuw zijn steun heeft uitgesproken voor de beginselen van het Israëlisch-Palestijnse vredesproces, dat tijdens de conferentie van Annapolis nieuw leven is ingeblazen. Bij deze gelegenheid heeft hij de partijen opgeroepen de toezeggingen te respecteren die in het kader van de routekaart zijn gedaan, en ter plaatse wezenlijke veranderingen aan te brengen om de vrede in de regio te bevorderen.

De Raad is van mening dat de voortdurende bouw van nieuwe nederzettingen een van de belangrijkste obstakels voor vrede vormt en de levensvatbaarheid van de toekomstige Palestijnse staat in gevaar brengt. Hij verzoekt de Israëlische autoriteiten het internationale recht te eerbiedigen en een eind te maken aan de bouw van nieuwe nederzettingen, inclusief die in verband met "natuurlijke groei" en ook die in Oost-Jeruzalem. Op 10 november heeft de Raad zijn grote zorg geuit over de vernietiging van Palestijnse woningen in Oost-Jeruzalem. Dit standpunt is op verschillende niveaus aan de Israëlische autoriteiten kenbaar gemaakt. Op 5 december heeft het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie het besluit van de Israëlische regering toegejuicht om een Palestijns huis dat met geweld door Israëlische kolonisten was bezet, te ontzetten. De Raad roept Israël op nog meer maatregelen te treffen om het lopende diplomatieke proces te versterken.

De Raad betreurt de beperkingen aan de vrijheid van verkeer en de bewegingsvrijheid die Israël op de Westelijke Jordaanoever en in Gaza heeft ingesteld. Het voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie heeft op 14 november de blokkade van Gaza veroordeeld, die in het licht van het internationale recht onwettig is, en de Israëlische autoriteiten verzocht de grensovergangen onmiddellijk te heropenen zodat humanitaire hulp kan worden doorgelaten. Tegelijk roept de Raad op tot onmiddellijke beëindiging van de tegen Israël gerichte raketbeschietingen vanuit de Gazastrook.

Tot slot wijst de Raad erop dat de Europese Unie zeer groot belang hecht aan de eerbiediging van de mensenrechten in de Palestijnse gebieden. De vrijlating van Palestijnse gevangenen in Israël is beslist noodzakelijk voor het herstel van het wederzijds vertrouwen dat op zijn beurt weer onontbeerlijk is om in de vredesonderhandelingen resultaten te kunnen boeken. De Raad roept de Israëlische autoriteiten op een groter aantal Palestijnse gedetineerden vrij te laten.

Het gevangenenvraagstuk en het anti-Palestijnse geweld van kolonisten zijn onderwerpen die tijdens de politieke dialogen tussen de EU en Israël aan de orde komen. Tussen de EU en Israël enerzijds en tussen de EU en de Palestijnse Autoriteit anderzijds zijn subcomités voor de mensenrechten opgericht. Hieruit blijkt hoeveel waarde de Unie hecht aan de naleving van de mensenrechten in de regio.

 

Vraag nr. 26 van Hans-Peter Martin (H-0956/08)
 Betreft: Voorbereidingsorganen en COREPER
 

Mogen aan de vergaderingen van de met de voorbereidende werkzaamheden belaste organen van de Raad en aan de vergaderingen van het COREPER ook vertegenwoordigers van het bedrijfsleven of het zakenleven deelnemen?

Zo ja, welke vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het zakenleven nemen aan deze vergaderingen deel en hoe vaak?

Zo nee, welke institutionele mogelijkheden bestaan er verder voor de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het zakenleven om ambtenaren van de voorbereidingsorganen, ambtenaren van het COREPER en andere ambtenaren van de Raad te ontmoeten? Waar en hoe vaak vinden deze ontmoetingen plaats?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

In overeenstemming met artikel 203 van het EG-Verdrag kunnen alleen de vertegenwoordigers van de regeringen van de lidstaten aan de vergaderingen van de Raad deelnemen. Ook de Commissie woont deze bij, op grond van de rol die de Verdragen haar toebedelen. Ten slotte voorzien de Verdragen in bepaalde bijzondere gevallen in de aanwezigheid van vertegenwoordigers van andere instanties, zoals de Europese Centrale Bank. Deze regel geldt mutatis mutandis eveneens voor alle voorbereidende instanties van de Raad, met name COREPER. Vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het zakenleven kunnen deze vergaderingen dus niet bijwonen.

Contacten met de sociale partners zijn mogelijk, ook op het hoogste niveau, zoals tijdens de tripartiete sociale top waarvan de laatste vergadering werd gehouden op 15 oktober 2008 of tijdens de macro-economische dialoog die tweemaal per jaar wordt georganiseerd en waaraan het voorzitterschap van de Raad, de voorzitters van Europese werkgeversorganisaties en vakbonden, de president van de Europese Centrale Bank en twee commissarissen deelnemen. Bovendien hebben de leden van het Comité werkgelegenheid en het Comité sociale bescherming geregeld een ontmoeting met de vertegenwoordigers van de sociale partners. Tevens kunnen worden vermeld de regelmatige bijeenkomsten van het voorzitterschap, de sociale partners en de ngo's die lid zijn van het "sociale platform", waar de agendapunten van de Raad Werkgelegenheid en Sociaal Beleid op informele wijze worden besproken.

Daarnaast kan eveneens contact worden onderhouden met de vertegenwoordigers van het bedrijfsleven en het zakenleven. Het gaat dan wel om informele contacten.

 

Vraag nr. 27 van Catherine Guy-Quint (H-0958/08)
 Betreft: Inperking van de crisis in de schapen- en geitenhouderij
 

De schapenhouderij heeft de afgelopen tien jaar rake klappen gekregen, door de opeenvolgende crisissen in de sector van de herkauwers. Twee cijfers volstaan om de situatie te schetsen: tussen 2000 en 2006 is het bestand van kleine herkauwers in de gehele EU met 7,6% afgenomen. Als er niet wordt ingegrepen, dreigt de productie van schepen- en geitenvlees tegen 2015 met meer dan een kwart te dalen. Daarom heb ik besloten twee amendementen op de algemene begroting 2009 in te dienen, meer bepaald op de begrotingslijnen betreffende de schapen- en geitenpremies en de bijkomende premies voor de producenten van schapen- en geitenvlees in achterstands- of berggebieden (respectievelijk plus 20 en 15 miljoen euro). De Raad heeft echter na de tweede lezing van de ontwerpbegroting 2009 mijn voorstel verworpen. Ik wens dat de Raad publiekelijk aangeeft om welke redenen hij mijn voorstel van de hand heeft gewezen, op het moment dat men niet voor terugdeinst alle regels ter discussie te stellen (BTW, stabiliteitspact, herziening van de FV, enz.) als het er op aankomt de banken te redden...

 
 

Vraag nr. 30 van Michel Teychenné (H-0963/08)
 Betreft: Begroting: steun aan de schapen- en geitensector
 

De schapen- en geitenteelt maakt een ongekende crisis door die nog wordt verergerd door een epidemie van catarrale koorts. Deze teelt levert een grote bijdrage aan de landschapsinrichting, met name in de minst begunstigde regio's. Het Europees Parlement heeft dan ook tijdens de vergaderperiode van oktober, in eerste lezing zijn goedkeuring gehecht aan twee amendementen van mevrouw Catherine Guy-Quint op de algemene begroting voor 2009, waardoor in totaal 35 miljoen Euro voor extra steun aan de sector wordt toegekend. Ondanks de noodtoestand en het aandringen van het Europees Parlement hebben de ministers deze amendementen op de bemiddelingsvergadering van vrijdag 21 november 2008, verworpen. De heer Barnier kondigt de uitvoering aan van een reddingsplan voor de Franse landbouw. Valt dat te rijmen met het feit dat op Europees niveau niets tot stand komt? Met andere woorden: wanneer worden woorden gevolgd door daden?

 
  
 

Allereerst wil ik benadrukken dat de Raad groot belang hecht aan de landbouw, die essentieel is voor de Europese economie, en vooral aan de directe steun voor de landbouwers, met name de schapen- en geitenhouders.

In dit kader vermeld ik met nadruk dat tijdens de Raadsvergaderingen van 29 en 30 september en 27 en 28 oktober het voorzitterschap en talrijke Raadsleden de Raad en de Commissie hebben gewezen op het beleid dat inzake blauwtong moet worden gevolgd, in het bijzonder wat betreft de vaccinatiestrategie.

Tijdens de tweede lezing van het ontwerp van algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2009 was de Raad van oordeel dat de ramingen van de Commissie in haar voorontwerp van begroting en in de nota's van wijzigingen nr. 1/2009 en nr. 2/2009 wat betreft "Instandhouding en beheer van natuurlijke hulpbronnen" (rubriek 2 van het financieel kader) beantwoordden aan de behoeften, gezien de situatie van de markt in de desbetreffende periode.

Niettemin kan ik u slechts nogmaals verzekeren dat de Raad elk mogelijk voorstel van de Commissie op dit terrein uiterst aandachtig zal bestuderen.

 

Vraag nr. 28 van Pedro Guerreiro (H-0959/08)
 Betreft: Behoud van de productie en werkgelegenheid in de kleding- en textielsector in diverse landen van de Europese Unie
 

De Raad heeft inmiddels geantwoord op vraag H-0865/08(1) over de (eventuele) afloop per 31 december 2008 van het gemeenschappelijk toezichtsysteem voor de uitvoer van bepaalde categorieën van kleding- en textielproducten vanuit China naar de diverse landen van de Europese Unie. In het licht hiervan wil ik erop wijzen dat steeds meer ondernemingen - en vooral Portugese bedrijven - hun productie stopzetten of naar andere landen overhevelen waardoor de werkloosheid sterk toeneemt en dramatische maatschappelijke toestanden ontstaan. Heeft een van de lidstaten de Europese Commissie voorgesteld of gevraagd om het dubbele toezichtsysteem tot na 31 december 2008 te verlengen of in het kader hiervan andere maatregelen goed te keuren? Zo ja, om welke lidstaten gaat het en welke maatregelen hebben zij dan nu voorgesteld? Heeft een van de lidstaten zich tegen de verlenging van het systeem uitgesproken? Zo ja, welke argumenten hebben zij hier ieder voor zich voor aangedragen?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Raad heeft over dit onderwerp geen voorstel van de Commissie ontvangen en heeft deze kwestie derhalve niet besproken. Overigens blijven de antwoorden op de vragen H-0781/08 en H-0865/08 volledig van kracht en dat geldt vooral voor de werkzaamheden die zijn verricht door de bevoegde voorbereidende instantie van de Raad, namelijk het Comité artikel 133 (textiel). Binnen dit comité is herhaaldelijk over dit vraagstuk gediscussieerd. Het is echter niet aan de Raad de verschillende standpunten binnen dit comité openbaar te maken en dat geldt ook voor de motiveringen en argumenten die daaraan ten grondslag liggen en die tijdens de discussies naar voren zijn gebracht.

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 18.11.2008.

 

Vraag nr. 29 van Laima Liucija Andrikienė (H-0961/08)
 Betreft: Vooruitzichten betrekkingen EU-China
 

De op 1 december geplande Top EU - China is door de Chinese regering uitgesteld uit onvrede met het bezoek van het Franse voorzitterschap aan de Tibetaanse spirituele leider, de Dalai Lama. Wat vindt de Raad van de betrekkingen tussen de EU en China op dit moment en hoe zullen deze zich volgens de Raad in de toekomst ontwikkelen? Hoe beoordeelt de Raad de activiteiten en de bijdragen van het Europees Parlement in het kader van de betrekkingen tussen de EU en China?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

De Europese Unie heeft nota genomen van het besluit van China om de top met de Europese Unie uit te stellen wegens het feit dat sommige Europese leiders een ontmoeting met de Dalai Lama hebben gehad of nog zullen hebben. De EU betreurt dit besluit van China, dat daarvoor de verantwoordelijkheid draagt.

Ondanks deze nog niet eerder vertoonde actie blijft China een belangrijke partner van de Europese Unie op economisch en handelsgebied en wat betreft de grote internationale vraagstukken. De EU is van plan haar strategische partnerschap met China verder te versterken, vooral nu gezien de economische en financiële situatie wereldwijd zeer nauwe samenwerking tussen Europa en China geboden is. De geregelde contacten met de Chinese autoriteiten worden voortgezet in het kader van de diverse dialogen tussen beide partijen. De Europese Unie gaat vooral door met de onderhandelingen over een partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst en streeft bovendien naar ondertekening van samenwerkingsovereenkomsten en –projecten waarover met de Chinese autoriteiten reeds een akkoord is bereikt.

Via zijn diverse organen levert het Europees Parlement zijn bijdrage aan het buitenlands beleid van de Europese Unie in het algemeen en ten opzichte van China in het bijzonder.

 

Vraag nr. 31 van Silvia-Adriana Ţicău (H-0965/08)
 Betreft: Belang dat wordt toegekend aan het wegvervoer
 

Deze vraag sluit aan op vraag H-0614/08 van 15 juli 2008 aan de Raad. De vertegenwoordiger van de Raad deelde op 23 september 2008 in de plenaire vergadering mede dat het standpunt van de Raad nog in september aan het Parlement zou worden toegezonden. Maar tot op heden is dat standpunt nog niet binnengekomen. De herziene versie van de verordening inzake de toegang tot het beroep van wegvervoerder moet op 1 juni 2009 in werking treden en de nationale elektronische registers als gedefinieerd in genoemde verordening moeten vóór 1 januari 2012 onderling gekoppeld zijn. Kan de Raad mededelen welke prioriteit de komende vijf maanden aan het wegvervoerpakket zal worden toegekend en welk tijdschema hem voor ogen staat om te bereiken dat de herziene verordeningen nog voor 1 juni 2009 goedgekeurd worden?

 
  
 

Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in december 2008 te Straatsburg.

Onder het Sloveense voorzitterschap heeft de Raad in juni 2008 een politieke overeenkomst bereikt over het "wegvervoerpakket", dat bestaat uit drie wetgevingsbesluiten die respectievelijk betrekking hebben op de toegang tot het beroep van wegvervoerder (2007/0098(COD)), de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg (2007/0099(COD)) en de toegang tot de markt voor touringcar- en autobusdiensten (2007/0097(COD)). De Raad is momenteel bezig een gemeenschappelijk standpunt over elk van deze dossiers te formuleren, die in januari 2009 aan het Europees Parlement moeten worden voorgelegd. Het toekomstige Tsjechische voorzitterschap is vastbesloten informele besprekingen met de verschillende rapporteurs te voeren om te bekijken hoe zo snel mogelijk overeenstemming met het Europees Parlement kan worden bereikt. Wat dit betreft wordt de geachte afgevaardigde erop gewezen dat eind oktober 2008 de Bulgaarse en Roemeense versies van de bovengenoemde wetgevingsvoorstellen nog niet door de Commissie waren overgelegd en dat derhalve de voorbereidende procedurele werkzaamheden niet zijn opgeschoten.

 

VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 38 van Marco Cappato (H-0919/08)
 Betreft: Nationale en Europese vlag op de volgende Olympische Spelen
 

De radicale vereniging "Esperanto", lid van de "Partito Radicale Nonviolento" (Geweldloze Radicale Partij) is een campagne gestart bij de nationale olympische comités om ervoor te zorgen dat op de volgende Olympische Spelen iedere lidstaat, behalve als land, ook kan deelnemen als vertegenwoordiger van Europa. Iedere atleet zou op zijn kleding twee vlaggen dragen, die van zijn land en de Europese, en op de medaillelijst zou ook het aantal Europese medailles moeten worden vermeld.

Is de Commissie bereid dit initiatief te ondersteunen?

 
  
 

De Commissie is zich ten zeerste bewust van de cruciale rol die sport speelt en van het vermogen van sport om een gevoel van saamhorigheid te smeden. Maar de organisatie van sport en van competities op nationale basis maakt, zoals uiteengezet in het Witboek over sport, deel uit van de historische en culturele achtergrond van de Europese benadering van sport en stemt overeen met de wens van de meeste Europese burgers. Met name nationale teams spelen een wezenlijke rol, niet alleen in termen van identiteit maar ook bij het genereren van solidariteit met de breedtesport, en verdienen daarom steun.

De verantwoordelijkheid voor sport ligt ofwel bij de nationale overheden, of bij sportorganisaties, of bij een combinatie daarvan. In dit verband moet eraan worden herinnerd dat het idee om atleten de Europese vlag op hun tenue te laten dragen al is geopperd in het verslag van Pietro Adonnino, "Het Europa van de burgers"(1).

De keuze of en hoe de uitslagen van de Olympische Spelen worden gepubliceerd, is aan de organisatoren, waarbij moet worden bedacht dat het selectiesysteem Europa op bepaalde onderdelen de mogelijkheid biedt meer atleten naar de Spelen af te vaardigen (27 teams), hetgeen de kans op het winnen van medailles in vergelijking met andere deelnemers vergroot. De Commissie onderstreept daarom dat de lidstaten aan de Spelen deelnemen als natiestaten en herinnert aan het devies van de EU: "In verscheidenheid verenigd".(2)

Het geachte Parlementslid zal derhalve begrijpen dat de Commissie geen steun kan geven aan initiatieven voor een telling van onder de Europese vlag gewonnen medailles. Wat betreft het afbeelden van twee vlaggen tijdens de volgende Olympische Spelen wenst de Commissie, hoewel beslist geen tegenstander van een dergelijk vertoon van eenheid, de autonomie van de sport en de primaire verantwoordelijkheid van de lidstaten ten aanzien van het sportbeleid volledig te eerbiedigen. Wel kan de Commissie haar steun aanbieden als zo'n initiatief tot stand komt in volledige overeenstemming met de bevoegde organen.

 
 

(1)COM (88) 331 def. van 24 juni 1988.
(2)http://europa.eu/abc/symbols/motto/index_nl.htm

 

Vraag nr. 42 van Gay Mitchell (H-0907/08)
 Betreft: Begrotingstekort
 

Het begrotingstekort in Ierland bedraagt momenteel ongeveer 5%. Dat is duidelijk meer dan het in het stabiliteits- en groeipact vastgestelde plafond van 3% en genoeg om de waarschuwingsprocedure in werking te stellen.

In een vraaggesprek met een Ierse krant heeft Commissaris Almunia gezegd: "Bij het stabiliteits- en groeipact gaat het niet om boetes. Het gaat er niet om lidstaten de schuld te geven ... In sommige gevallen gaat het om groepsdruk, een poging om gebruik te maken van de Europese dimensie en van het multilaterale toezichtsstelsel om regeringen te aan te zetten tot het nemen van beleidsmaatregelen".

Kan de Commissie meedelen welke afspraken zij met de Ierse regering heeft gemaakt met betrekking tot het huidige begrotingstekort?

 
  
 

Volgens de actualisering van het stabiliteitsprogramma, die door de Ierse autoriteiten is ingediend op 14 oktober 2008, komt het algemene overheidstekort in Ierland in 2008 uit op naar schatting 5,5 procent van het bbp, vergeleken met een voorzien tekort van 0,9 procent van het bbp in de vorige actualisering.

De Commissie past de procedure bij buitensporige tekorten toe overeenkomstig de bepalingen van het Verdrag en het stabiliteits- en groeipact. Wanneer het overheidstekort meer bedraagt dan 3 procent van het bbp moet de Commissie een verslag opstellen krachtens artikel 104, lid 3, van het Verdrag. Elke overschrijding van de referentiewaarde die niet uitzonderlijk of tijdelijk is en die niet dicht bij de drempel ligt (artikel 104, lid 2), leidt ertoe dat het tekort van het land in kwestie door de Raad formeel als buitensporig wordt aangemerkt op aanbeveling van de Commissie (artikel 104, lid 6).

De procedure bij buitensporige tekorten moet worden opgevat als een vorm van collegiale steun bij het overwinnen van de huidige moeilijkheden en het waarborgen van de houdbaarheid van de openbare financiën op lange termijn.

 

Vraag nr. 43 van Dimitrios Papadimoulis (H-0917/08)
 Betreft: Kredietwaardigheid van de landen van de eurozone
 

Door de kredietcrisis hebben veel lidstaten moeite met het aflossen van hun staatsschuld aangezien de "spread" van de staatsobligaties voortdurend verslechtert, hetgeen de kosten voor het lenen van geld explosief doet stijgen.

Kan de Commissie, rekening houdend met het feit dat meerdere lidstaten (waaronder Griekenland) er al jaren niet in slagen hun staatsschuld significant te verkleinen, aangeven in welke mate de huidige kredietcrisis de kredietwaardigheid van Griekenland en van de andere landen van de eurozone beïnvloedt? Tegen welk rentepercentage lenen Griekenland en de andere landen van de eurozone? Wat is de "spread" van de staatsobligaties van Griekenland en de andere landen van de eurozone, uitgaande van de Duitse staatsobligatie met een looptijd van tien jaar?

 
  
 

De beroering op de financiële markten heeft geleid tot een "vlucht naar zekerheid" die de rentekosten van de overheidsschuld voor landen met een historie van grote tekorten en hoge schulden heeft doen toenemen.

In sommige landen, waaronder in het bijzonder Griekenland, kunnen de huidige onevenwichtigheden in de betalingsbalans de negatieve perceptie over het vermogen van het land om de negatieve gevolgen van de economische neergang op lange termijn de baas te worden, versterken.

Op 6 november 2008 was de spread op tienjaars staatsobligaties in vergelijking met 6 november 2007 in Griekenland met 120 procentpunt gestegen (van 31 naar 151 pp), met het Duitse schatkistpapier met dezelfde looptijd als referentiepunt. Deze sprong is een van de meest uitgesproken stijgingen in de EU27, waarin alleen Hongarije (+262 pp), Roemenië (+194), Letland (+182) en Polen (+145) Griekenland overtreffen, en veruit de grootste in de eurozone (Italië kent de op één na grootste stijging in de eurozone met +75 pp en wordt gevolgd door België met +64 pp). Hoewel deze ontwikkelingen met name in het oog springen in voornoemde landen, hebben de stijgingen in dezelfde periode ook de EU27 als geheel (gemiddeld +67,7 pp) en de landen in de eurozone (+46 pp) getroffen. (Bron: Eurostat)

 

Vraag nr. 46 van Claude Moraes (H-0904/08)
 Betreft: De Europese gezondheidsstrategie van de Commissie en ouderen
 

Het hoofddoel van de Europese gezondheidsstrategie van de Commissie is "gezondheidsbevordering in een vergrijzend Europa". De Commissie verdient lof omdat zij ouder worden duidelijk op haar gezondheidsagenda plaatst, maar niettemin is er op dit terrein sprake van een gebrek aan concrete voorstellen en maatregelen. Het programma van het Open Forum over gezondheid van 10 en 11 december is bij voorbeeld uitsluitend gericht op jongeren en bevat geen verwijzing naar ouderen.

Kan de Commissie in dit verband mededelen welke specifieke beleidsmaatregelen en initiatieven zij overweegt om te bevorderen dat ouderen in Europa gezonder en langer leven, gebruik makend van bestaande EU-instrumenten zoals de open coördinatiemethode inzake sociale bescherming en integratie

Welke maatregelen overweegt de Commissie met name om de lidstaten ertoe aan te zetten ouderen als doelgroep op te nemen in hun preventieve en promotiewerkzaamheden, en is zij voornemens een Europese strategie voor gezond ouder worden op te zetten die alle generaties bereikt?

 
  
 

Gezondheidsbevordering in een vergrijzende samenleving is inderdaad een belangrijke doelstelling van de gezondheidsstrategie 2008-2013 en het gezondheidsprogramma van de EU.

In de gezondheidsstrategie zijn acties voorzien om de gezondheid van ouderen te verbeteren, met inbegrip van richtsnoeren inzake kanker en inzake werk op het gebied neurodegeneratieve ziekten. In dit verband is de Commissie bijvoorbeeld van plan volgend jaar met een communautair initiatief te komen om de aanpak van de ziekte van Alzheimer te bevorderen.

De Commissie probeert ook met verschillende beleidsinitiatieven bij te dragen tot gezond ouder worden en de stelsels van gezondheidszorg te helpen zich aan te passen aan de vraag van een vergrijzende bevolking.

Bovendien moedigt de Commissie de uitwisseling van goede praktijken op dit gebied aan. Zo is vanuit het gezondheidsprogramma van de EU onlangs een project gefinancierd dat aanbevelingen heeft opgeleverd voor het beleid inzake gezond ouder worden.

Maar de bevordering van gezond ouder worden omvat veel meer dan alleen maatregelen gericht op ouderen. Veel van de chronische ziekten waaraan ouderen lijden kunnen worden voorkomen als mensen op jongere leeftijd gezonder leven. Daarom wordt in de strategie gepleit voor preventie en promotie gedurende alle levensfasen, met initiatieven die zijn gericht op mensen van alle leeftijden, jongeren incluis. Tot de Commissie-initiatieven op dit gebied behoren het Europees Platform voor actie op het gebied van voeding en lichamelijke activiteit en de strategieën betreffende alcohol en voeding.

Verder ondersteunt de Commissie de lidstaten bij hun inspanningen ter bevordering van gezond ouder worden. In het kader van de open coördinatiemethode voor sociale integratie en sociale bescherming is de Commissie sterk geïnteresseerd in de door de lidstaten voorgestelde initiatieven voor gezondheidsbevordering en ziektepreventie die zijn gericht op het oudere deel van de bevolking.

Ten slotte denkt de Commissie momenteel na over mogelijke toekomstige initiatieven voor verdere ondersteuning van gezond ouder worden.

 

Vraag nr. 47 van Jim Higgins (H-0909/08)
 Betreft: Geestelijke gezondheid
 

Kan de Commissie laten weten of zij tevreden is met de wijze waarop de lidstaten momenteel faciliteiten bieden aan de geestelijke gezondheidszorg en met de hoeveelheid middelen die voor deze diensten worden uitgetrokken? Kan het de Commissie iets schelen dat de geestelijke gezondheidszorg nog altijd over te weinig middelen beschikt en nauwelijks in staat is hulp te bieden aan degenen die dit nodig hebben? Is de Commissie specifiek bezorgd over de regionale onevenwichtigheden tussen de diensten die worden geleverd?

 
  
 

De organisatie en levering van gezondheidsdiensten en medische zorg vallen onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten.

De Commissie erkent dat er behoefte bestaat aan verbetering van de stelsels voor geestelijke gezondheidszorg. De lidstaten van de EU hebben dit ook erkend en onderschreven toen zij in 2005 de verklaring van de Wereldgezondheidsorganisatie over geestelijke gezondheid in Europa aannamen. Sindsdien hebben verscheidene lidstaten stappen gezet om hun strategie betreffende geestelijke gezondheid te herzien of een nieuwe strategie te ontwikkelen.

Een van de prioriteiten van het in juni 2008 gelanceerde Europees Pact voor geestelijke gezondheid en welzijn is bijstand te verlenen teneinde lidstaten in staat te stellen hun stelsels van geestelijke gezondheidszorg te verbeteren door middel van uitwisseling en samenwerking op EU-niveau en op basis van geselecteerde goede praktijken.

In aanvulling op de activiteiten van het Pact voor geestelijke gezondheid kunnen de lidstaten gebruikmaken van bestaande instrumenten van de EU. Zo kunnen ze bijvoorbeeld maatregelen nemen om de opleiding van medewerkers te verbeteren of regionale onevenwichtigheden in de diensten voor geestelijke gezondheid aan te pakken door gebruik te maken van hun structuurfondsprogramma's.

 

Vraag nr. 48 van Avril Doyle (H-0913/08)
 Betreft: Rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg
 

Met het voorstel voor een richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg 2008/0142(COD) wordt een netwerk van autoriteiten voor de gezondheidstechnologiebeoordeling opgezet. Deze autoriteiten, zoals de Health Information and Quality Authority (HIQA) in Ierland en het National Institute for Health and Clinical Excellence (NICE) in het Verenigd Koninkrijk, doen aanbevelingen over de vraag welke behandelingen wel en welke niet voor de patiënten beschikbaar zouden moeten zijn.

Tot op heden hebben deze beoordelingsprocessen vaak te lijden gehad onder een gebrek aan doorzichtigheid, waren ze langdurig en niet duidelijk op de behoeften van de patiënten afgestemd. Onlangs moest het hoofd van NICE in het openbaar zijn verontschuldigingen aanbieden voor de vertragingen bij het onderzoek van een nieuwe behandelingsmethode.

Is de Commissie het er niet mee eens dat een richtlijn met "rechten van patiënten" in de titel ook moet waarborgen dat de patiënten bij deze onderzoekprocedures worden betrokken?

 
  
 

Het voorstel voor een richtlijn betreffende de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg is gericht op de vestiging van een permanent netwerk dat de nationale autoriteiten of organen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van gezondheidstechnologie met elkaar verbindt. Het netwerk is bedoeld ter ondersteuning van de samenwerking en de uitwisseling van informatie, kennis, toegepaste methoden en beste praktijken tussen de 27 lidstaten.

Het voorstel is niet gericht op harmonisering van nationale besluitvormingsprocessen voor de beoordeling van gezondheidstechnologie en bevat daarom geen voorschriften voor de participatie van patiënten in nationale herzieningsprocedures. Die kwestie zou kunnen worden overwogen wanneer de uitvoeringsmaatregelen voor de richtlijn worden behandeld. Daarbij moet echter worden opgemerkt dat volgens artikel 17 van de voorgestelde richtlijn het netwerk in kwestie is samengesteld uit door de lidstaten aangewezen autoriteiten of organen die verantwoordelijk zijn voor de beoordeling van gezondheidstechnologie.

 

Vraag nr. 49 van Bart Staes (H-0915/08)
 Betreft: Grensoverschrijdende gezondheidszorg
 

In het voorstel van de Commissie (COM(2008)0414) ligt meer nadruk op het recht van de patiënt op grensoverschrijdende gezondheidszorg dan op het recht van de lidstaat om zijn eigen gezondheidszorg te financieren en controleren. Hierdoor kan de druk op het gezondheidssysteem, vooral van landen met een grote patiënteninstroom, toenemen. Daarnaast bestaat reeds Verordening (EEG) nr. 1408/71(1) die de socialezekerheidsstelsels coördineert en regels omvat omtrent terugbetaling, voorafgaandelijke toestemming, enz.

Welke garanties bouwt de Commissie in opdat het eigen gezondheidssysteem van de lidstaten niet nodeloos onder druk komt te staan en hoe denkt ze klaarheid te scheppen voor patiënten nu de nieuwe richtlijn samen zal bestaan naast de socialezekerheidsverordening (EEG) nr. 1408/71?

 
  
 

Wat betreft het effect van het voorstel voor een richtlijn betreffende de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg(2) op de gezondheidszorgstelsels in de lidstaten, blijkt uit de effectbeoordeling dat de aanvullende behandelingskosten als gevolg van deze voorstellen waarschijnlijk niet zo hoog zullen zijn dat ze de houdbaarheid of de planning van stelsels als geheel zullen ondergraven.

Dit komt doordat burgers volgens de voorgestelde richtlijn slechts in aanmerking komen voor vergoeding van kosten van gezondheidszorg die zij in eigen land ook vergoed zouden krijgen, zodat de lidstaten alleen hoeven te betalen voor gezondheidszorg waarvoor ze toch al zouden moeten betalen. Op grond van de effectbeoordeling wordt geschat dat de aanvullende behandelingskosten maar een fractie van de totale uitgaven voor gezondheid zullen bedragen en bij lange na niet opwegen tegen de voordelen van het voorstel.

Mocht echter op korte termijn toch een onvoorspelbare groei van de grensoverschrijdende gezondheidszorg optreden, die een groot probleem oplevert – bijvoorbeeld bij de planning van plaatselijke voorzieningen – dan voorziet het voorstel in de mogelijkheid dat lidstaten grenzen stellen die nodig zijn om hun stelsel als geheel te beschermen, bijvoorbeeld door de invoering van een systeem van toestemming vooraf voor patiënten die gebruik wensen te maken van grensoverschrijdende ziekenhuiszorg, onder de in de richtlijn bepaalde voorwaarden die de jurisprudentie van het Hof weerspiegelen.

Bovendien zal op de lange duur de toegevoegde waarde van Europese samenwerking in zaken zoals Europese netwerken van referentiecentra, uitwisseling van beoordelingen van nieuwe gezondheidstechnologieën en de toepassing van informatie- en communicatietechnologie voor doelmatiger zorgverlening ("e-gezondheid"), bijdragen aan de verbetering van de kwaliteit en doelmatigheid van alle gezondheidszorg, niet alleen voor patiënten die de grens overgaan maar ook voor hen die in eigen land blijven.

Op de vraag naar de relatie tussen dit voorstel en het bestaande kader voor de coördinatie van socialezekerheidsregelingen, in het bijzonder Verordening (EEG) nr. 1408/71(3), luidt het antwoord dat het bestaande kader voor de coördinatie van socialezekerheidsregelingen naast de voorgestelde richtlijn blijft bestaan, evenals alle algemene beginselen waarop de verordeningen voor de coördinatie van socialezekerheidsregelingen zijn gebaseerd.

Verordening (EEG) nr. 1408/71 zorgt ervoor dat patiënten, als de voor hun toestand aangewezen zorg niet zonder onaanvaardbare vertraging kan worden verleend in hun eigen land, toestemming hebben om naar het buitenland te gaan en dat alle aanvullende behandelingskosten worden vergoed uit de openbare middelen. Wanneer aan de in artikel 22, lid 2, van deze verordening gestelde voorwaarden wordt voldaan, moet de toestemming worden verleend en moeten alle daarop gebaseerde vergoedingen worden uitgekeerd. Dit wordt uitdrukkelijk erkend in de voorgestelde richtlijn. Verordening (EEG) nr. 1408/71 zal daarom als algemeen instrument en "vangnet" blijven bestaan teneinde te garanderen dat elke patiënt die in eigen land op redelijke termijn geen toegang tot gezondheidszorg kan krijgen, toestemming krijgt om die gezondheidszorg in een andere lidstaat te ontvangen.

De voorgestelde richtlijn biedt nog een mogelijkheid voor grensoverschrijdende gezondheidszorg, in reactie op de zaken die door burgers zelf zijn aangebracht en die tot jurisprudentie van het Hof hebben geleid. Het is van belang daarbij te onderstrepen dat de rechten die voortkomen uit de jurisprudentie en uit dit voorstel niets af doen aan rechten op grond van nationale wettelijke kaders of van Verordening (EEG) nr. 1408/71. Ze vertegenwoordigen erkende rechten van de burgers, die zij naar keuze kunnen uitoefenen. Zo leiden ze tot betere toegang tot alle verschillende vormen van gezondheidszorg binnen de EU.

 
 

(1) PB L 149 van 5.7.1971, blz. 2.
(2) COM(2008) 414.
(3) Verordening (EEG) nr. 1408/71 betreffende de toepassing van de sociale zekerheidsregelingen op loontrekkenden en hun gezinnen, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, PB L 149 van 5.7.1971.

 

Vraag nr. 50 van John Bowis (H-0924/08)
 Betreft: Tabaksbestrijding
 

Kan de Commissie een lijst verstrekken met de lidstaten die de Kaderovereenkomst van de Wereldgezondheidsorganisatie inzake de bestrijding van het tabaksgebruik nog niet hebben geratificeerd en nog geen maatregelen hebben getroffen om het roken in openbare ruimten en op het werk te verbieden?

 
  
 

Op het ogenblik hebben alle lidstaten, met uitzondering van Tsjechië, het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) geratificeerd.

Verdragspartijen hebben de wettelijke plicht doeltreffende maatregelen goed te keuren en uit te voeren om mensen te beschermen tegen passief roken op het werk, in openbare ruimten en in het openbaar vervoer.

In alle lidstaten bestaat een vorm van regelgeving die is gericht op beperking van de blootstelling aan de rook van anderen. De reikwijdte en de aard van deze regelgeving lopen echter sterk uiteen.

Volgens de informatie waarover de Commissie beschikt, voorziet iets meer dan een derde van de lidstaten in doeltreffende bescherming tegen tabaksrook in alle werkplaatsen en openbare ruimten, zoals voorgeschreven door het WHO-verdrag.

Een totaal rookverbod in alle gesloten openbare ruimten en werkplaatsen, met inbegrip van cafés en restaurants, geldt nu in Ierland en het Verenigd Koninkrijk.

Italië, Malta, Zweden, Letland, Finland, Slovenië, Frankrijk en Nederland hebben antirookwetgeving ingevoerd die speciale gesloten rookruimten toestaat.

In meer dan de helft van de lidstaten worden burgers en werknemers echter nog altijd niet volledig beschermd tegen de blootstelling aan tabaksrook in werkplaatsen en openbare ruimten. Vooral cafés en restaurants zijn een moeilijk punt in de wetgeving.

Om de lidstaten te ondersteunen bij de invoering van alomvattende antirookwetten is de Commissie van plan in 2009 een voorstel te presenteren voor een aanbeveling betreffende rookvrije omgevingen.

Een gedetailleerd overzicht van het antirookbeleid van de lidstaten zal worden gepresenteerd in de effectbeoordeling die bij het voorstel wordt gevoegd.

De Commissie zal ook op de kwestie ingaan in haar komende verslag over de tenuitvoerlegging van de aanbeveling van de Raad inzake rookpreventie.

 

Vraag nr. 51 van Sarah Ludford (H-0929/08)
 Betreft: Varkensrichtlijn 2001/93/EG tot wijziging van Richtlijn 91/630/EEG
 

Is de Commissie van plan in het kader van het communautaire actieplan voor de bescherming en het welzijn van dieren in 2009 te beginnen aan een voorstel tot wijziging van Richtlijn 91/630/EEG over de bescherming van varkens, voordat de aanzienlijke hoeveelheid onderzoek die de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid op dit gebied heeft uitgevoerd, achterhaald is?

 
  
 

De Commissie is zich bewust van de noodzaak om de wetgeving betreffende het welzijn van varkens aan te passen en daarbij rekening te houden met nieuwe wetenschappelijke bewijzen zoals die zijn gepresenteerd in de verslagen van de Europese Autoriteit voor Voedselveiligheid (EFSA).

De Commissie is al begonnen met de evaluatie van de beste opties om de huidige situatie te verbeteren, rekening houdend met de noodzaak om de strategische prioriteiten van het communautair actieplan voor het welzijn van dieren in aanmerking te nemen, in het bijzonder de mogelijkheid om in haar toekomstige voorstel specifieke meetbare indicatoren voor dierenwelzijn op te nemen, voor zover beschikbaar. Hoewel er behoefte kan blijven bestaan aan minimumnormen ten aanzien van het bedrijfssysteem, de huisvestingsomstandigheden en voedermethoden, moet de ontwikkeling van op dieren gebaseerde welzijnsindicatoren bijdragen tot een betere beoordeling van de dierenwelzijnssituatie "op de boerderij" en hopelijk tot betere en snellere handhaving van welzijnsnormen in overeenstemming met de nieuwe wetenschappelijke inzichten.

Gezien het bovenstaande bestudeert de Commissie de mogelijkheid om een voorstel uit te werken tot herziening van de algemene wetgeving uit 1998 ter bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren(1) en van de specifieke voorschriften betreffende varkens teneinde de normen aan te passen die in de bijbehorende wetgeving zijn voorzien. In elk voorstel moet ook rekening worden gehouden met de doelstellingen van de nieuwe wetgeving inzake de gezondheid van dieren, die is voorzien in de EU-strategie voor diergezondheid(2).

De Commissie gelooft dat het mogelijke gebruik van eenmaal ontwikkelde internationaal erkende indicatoren voor dierenwelzijn in de Europese wetgeving een betere handhaving en de bevordering van hogere welzijnsnormen mogelijk moet maken.

Bovendien meent de Commissie dat deze aanpak de vergelijking van normen voor dierenwelzijn bij internationale handelspartners mogelijk maakt en hopelijk hun toepassing buiten de grenzen van de Gemeenschap zal aanmoedigen.

Er lopen momenteel verschillende onderzoeksprojecten ter ondersteuning van dit initiatief, waaronder het door de Gemeenschap gefinancierde project Welfare Quality, een onderzoek naar de wijze waarop wetenschap en samenleving het welzijn van dieren in de voedselketen kunnen verbeteren. De uitkomst van Welfare Quality wordt in 2009 verwacht en het is de bedoeling van de Commissie om in 2010 te werken aan de verschillende opties voor herziening van het bestaande wettelijke kader.

 
 

(1) Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren.
PB L 221 van 8.8.1998.
(2)http://ec.europa.eu/food/animal/diseases/strategy/index_en.htm

 

Vraag nr. 52 van Catherine Stihler (H-0939/08)
 Betreft: Reumatische aandoeningen
 

Kan de Commissie, in het licht van de succesvolle schriftelijke verklaring over reumatische aandoeningen ((P6_TA(2008)0262), het Parlement op de hoogte brengen van de acties die in de hele EU ondernomen zijn om mensen die een reumatische aandoening hebben te helpen?

 
  
 

In de verklaring van het Europees Parlement van 5 juni 2008 over reumatische aandoeningen(1) staat onder andere een oproep aan de Commissie om een communautaire strategie voor reumatische aandoeningen te ontwikkelen. Volgens artikel 152 van het Verdrag moeten bij communautaire actie op het terrein van de volksgezondheid de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en levering van gezondheidsdiensten en medische zorg volledig worden geëerbiedigd.

Desalniettemin heeft de Commissie op het belangrijke gebied van de reumatische aandoeningen steun verleend via programma's voor communautaire actie op het terrein van de volksgezondheid. Voor financiering in 2008 is een nieuw project geselecteerd: een Europees toezicht- en informatienetwerk voor spier- en botaandoeningen. Dit project zal in belangrijke mate bijdragen aan de vergroting van het inzicht, de kennis en de informatie met betrekking tot spier- en botaandoeningen in de EU.

Bovendien wordt in het kader van het gezondheidsprogramma in het lopende zevende kaderprogramma voor onderzoek (2007-2013) voorgesteld gezamenlijk omzettingsgericht onderzoek te doen naar belangrijke aandoeningen. In dat kader worden de reumatische aandoeningen uitdrukkelijk genoemd.

Als gevolg van het verzoek om voorstellen uit 2007, waarin als onderwerp de "vroege processen in de pathogenese van chronische ontstekingsziekten" werd genoemd, is het onderzoeksvoorstel Masterswitch geselecteerd. In dit onderzoek, dat zich concentreert op de verklaring van de mechanismen die reumatische artritis veroorzaken en op mogelijke cellulaire en moleculaire therapiedoelen, zijn zeventien vooraanstaande onderzoeksgroepen uit tien lidstaten en geassocieerde landen geïntegreerd voor een totale bijdrage van 11,2 miljoen euro. Blijvende steun voor onderzoek op dit gebied naar aanleiding van toekomstige oproepen binnen het zevende kaderprogramma is te verwachten.

Verder is het belangrijk om, naar aanleiding van de op 6 november 2008 in Boedapest gehouden conferentie van de Europese Liga tegen reuma (EULAR)(2), de steun in herinnering te roepen die de Commissie heeft gegeven door het belang van reumatische aandoeningen als onderdeel van spier- en botaandoeningen voor de veiligheid en gezondheid op het werk te onderstrepen, alsmede het verband met het antidiscriminatiebeleid van de Gemeenschap.

Ten slotte heeft de Commissie, specifiek met betrekking tot spier- en botaandoeningen, in haar mededeling "Verbetering van de arbeidskwaliteit en -productiviteit: communautaire strategie 2007-2012 voor de gezondheid en veiligheid op het werk"(3), de intentie uitgesproken naar manieren te zoeken om de risicopreventie ten aanzien van spier- en botaandoeningen te verbeteren. In het kader van dat streven wordt momenteel een effectbeoordeling uitgevoerd.

 
 

(1)P6_TA(2008)0262.
(2)European League Against Rheumatism.
(3) COM(2007) 62 def. van 21.2.2007.

 

Vraag nr. 53 van Georgios Toussas (H-0967/08)
 Betreft: Commercialisering van 'gezondheid' ten voordele van de grote monopolistische groepen
 

Volgens een onderzoek van de Universiteit van Athene is Griekenland koploper wat de privatisering en commercialisering van 'gezondheid' betreft. De negatieve gevolgen hiervan treffen met name de financieel zwaksten, die 57% (in totaal méér dan elf miljard euro) van hun schaarse inkomsten moeten ophoesten voor de totale gezondheidszorguitgaven. De particuliere instellingen voor diagnose en ziekenhuiszorg schieten als paddenstoelen uit de grond en sluiten zich aaneen in steeds grotere groepen. Enerzijds zien we dat zij in steeds grotere mate het gezondheidsbeleid bepalen, en anderzijds blijft een groot deel van het artsenpotentieel onbenut. Deze explosieve toename van de particuliere sector (en de achteruitgang van de publieke sector) wordt door de staat zelf in de hand gewerkt doordat de gewone man door het gebrek aan infrastructuur, uitrusting en personeel in de publieke ziekenhuizen naar de particuliere zorginstellingen wordt gejaagd.

Hoe beoordeelt de Commissie deze onaanvaardbare situatie, die de zorgmogelijkheden voor de gewone man reduceert, 'gezondheid' commercialiseert ten voordele van de grote monopolistische groepen, de onderbenutting van het artsenpotentieel in de hand werkt en zelfs tot gevaren voor de volksgezondheid leidt?

 
  
 

Volgens artikel 152 van het Verdrag, in het bijzonder paragraaf 5, moeten bij communautaire actie op het terrein van de volksgezondheid de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en levering van gezondheidsdiensten en medische zorg volledig worden geëerbiedigd.

Het is derhalve niet aan de Commissie om haar visie uit te spreken op de door het geachte Parlementslid beschreven situatie. Dat is in dit geval een zaak voor de Griekse bevoegde instanties.

 

Vraag nr. 54 van Bernd Posselt (H-0880/08)
 Betreft: Gezondheidsbeleid en rookverbod
 

Op grond van welke gezondheidspolitieke bevoegdheden pleit de Commissie thans voor een EU-breed rookverbod op de arbeidsplaats, en waar liggen volgens haar op dit punt de grenzen tussen haar gezondheidspolitieke bevoegdheden en die van de lidstaten?

 
  
 

Ten aanzien van het volksgezondheidsbeleid en als partijen bij het Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging van de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) zijn de Gemeenschap en 26 lidstaten gehouden te zorgen voor bescherming tegen de blootstelling aan tabaksrook in alle werkplaatsen en openbare ruimten. Ook de uitkomst van de raadpleging over het Groenboek van de Commissie "Op weg naar een rookvrij Europa"(1) wijst op duidelijke steun voor een alomvattend antirookbeleid en verdergaande actie van de EU op dit gebied. Als follow-up van de raadpleging over het Groenboek is de Commissie van plan begin 2009 met een voorstel te komen voor een aanbeveling van de Raad inzake rookvrije omgevingen.

Alle specifieke wetgeving die wordt voorgesteld om werknemers te beschermen tegen gevaren voor hun gezondheid en veiligheid in verband met blootstelling aan tabaksrook in de atmosfeer op hun werk, behoort tot het beleidsterrein van de veiligheid en gezondheid op het werk en moet gebaseerd zijn op artikel 137 van het EG-Verdrag.

In artikel 137 is bepaald dat de Gemeenschap de activiteiten van de lidstaten moet ondersteunen en aanvullen op een aantal gebieden, waaronder verbetering van de werkomgeving ter bescherming van de gezondheid en veiligheid van werknemers. Voordat de Commissie in dit verband een voorstel indient, moet zij op communautair niveau de sociale partners raadplegen volgens een raadplegingsprocedure in twee fasen krachtens artikel 138 van het EG-Verdrag.

Een dergelijk wetgevingsinitiatief moet voldoen aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit.

 
 

(1)COM(2007) 27 def.

 

Vraag nr. 55 van Hélène Goudin (H-0882/08)
 Betreft: Pressie in verband met de stemming over het verdrag van Lissabon
 

Volgens de Zweedse krant Aftonbladet van 11 oktober 2008 zou Commissaris Margot Wallström geprobeerd hebben invloed uit te oefenen op het resultaat van de stemming over het Verdrag van Lissabon in het Zweedse parlement op 20 november a.s. Volgens de krant zou zij gepoogd hebben de voorzitter van de Zweedse sociaaldemocraten, Mona Sahlin, ervan te overtuigen dat deze de leden zou moeten aanbevelen vóór het verdrag te stemmen.

Kan de Commissie garanderen dat zij noch formeel, noch informeel heeft geprobeerd in dit geval invloed uit te oefenen op Mona Sahlin en de Zweedse sociaaldemocraten?

 
  
 

Het standpunt van de Commissie over het Verdrag van Lissabon is bekend. De Commissie heeft niet getracht de ratificatie van het Verdrag van Lissabon in Zweden onrechtmatig te beïnvloeden.

 

Vraag nr. 56 van Nils Lundgren (H-0884/08)
 Betreft: De militaire ambities van de EU in het kader van het Verdrag van Lissabon
 

In een interview met de EU Observer van 22 oktober 2008 zegt commissaris Margot Wallström het te betreuren dat er in de campagne voor het Ierse referendum over het Verdrag van Lissabon zo veel "emotionele argumenten" naar voren werden gebracht. Als voorbeeld noemt zij dat vele Ieren tegen hebben gestemd uit angst dat zij hun kinderen naar een EU-leger zouden moeten sturen als het Verdrag van Lissabon zou worden goedgekeurd. Commissaris Wallström uitspraken duiden erop dat de EU met het Verdrag van Lissabon niet naar de oprichting van een gemeenschappelijke militaire organisatie streeft.

Denkt de Commissie dat de Ierse kiezers de verdragstekst verkeerd begrepen hebben en er zeker van kunnen zijn dat hun zonen en dochters niet in een EU-leger zullen hoeven dienen als het Verdrag van Lissabon in werking treedt? Kan de Commissie garanderen dat de Zweedse neutraliteit door het Verdrag van Lissabon ongemoeid zal worden gelaten?

 
  
 

Het Verdrag van Lissabon zou de nationale soevereiniteit van de lidstaten op het gebied van buitenlandse zaken en defensie volledig intact laten. De militaire neutraliteit van bepaalde lidstaten zou derhalve niet worden beïnvloed door het Verdrag.

Het Verdrag van Lissabon zou enkele wijzigingen aanbrengen in bestaande bepalingen betreffende veiligheid en defensie, maar de wezenlijke kenmerken daarvan niet veranderen. In het Verdrag wordt uitdrukkelijk verklaard dat de voorgestelde wijziging op veiligheids- en defensiegebied "het specifieke karakter van het veiligheids- en defensiebeleid van bepaalde lidstaten onverlet laat".

De nieuwe structuur van het buitenlands beleid zou de samenhang en doelmatigheid van externe acties van de Unie vergroten, hetgeen van vitaal belang is voor het weerstaan van de nieuwe uitdagingen van de 21ste eeuw en voor het vergroten van het vermogen van de Unie om op te treden op het wereldtoneel. Het Verdrag van Lissabon zou haar vermogen versterken om te reageren op crisissituaties op de hele wereld, gebruikmakend van haar aanzienlijke hoeveelheid instrumenten die kunnen worden ingezet ter ondersteuning van conflictpreventie en crisismanagement, om humanitaire en reddingstaken op zich te nemen of deel te nemen aan vredesoperaties. Maar beslissingen over het veiligheids- en defensiebeleid zouden genomen blijven worden bij eenparigheid van stemmen, en de inzet van troepen voor een bepaalde missie door een lidstaat zou de soevereine beslissing van die staat blijven. Aangezien elke crisisbeheersingsmissie van de EU nog altijd de steun zou vereisen van alle lidstaten, zouden Ierland en Zweden het recht hebben te beslissen of en hoe zij zouden bijdragen aan een vredesmissie – ongeacht of die wordt geleid door de Verenigde Naties, de EU of anderen.

 

Vraag nr. 57 van Stavros Arnaoutakis (H-0887/08)
 Betreft: Gratis verstrekking van fruit en groenten aan scholieren
 

De Commissie komt met een voorstel voor een Europawijde regeling voor gratis verstrekking van groenten en fruit in scholen (COM(2008)0442). De inkoop en verdeling daarvan wordt met gemeenschapsgelden gefinancierd tot een bedrag van 90 miljoen euro per jaar. Daarnaast wordt van de lidstaten verlangd dat zij nationale strategieën en initiatieven op onderwijsgebied ontwikkelen. Het programma zal naar verwachting in 2009 door de Raad worden goedgekeurd.

Wanneer wordt de beslissing omtrent de inwerkingtreding van de verordening verwacht en hoe zal de Commissie waarborgen dat de betrokken instanties van de lidstaten en ook de burgers de juist en tijdig worden geïnformeerd?

Voor netwerkvorming tussen de betrokken nationale instanties en voor een nuttige en doelmatige uitwisseling van beste praktijken stelt de Commissie een bedrag van 1,3 miljoen euro in het vooruitzicht. Om welke activiteiten gaat het en van welke instanties wordt verwacht dat zij die activiteiten uitvoeren?

 
  
 

Op 19 november heeft de Landbouwraad politieke overeenstemming bereikt over de schoolfruitregeling nadat het Parlement advies had uitgebracht. De formele goedkeuring van de verordening van de Raad wordt voor het einde van 2008 verwacht.

Begin volgend jaar zullen de diensten van de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor de schoolfruitregeling opstellen, die moeten worden goedgekeurd in een procedure met het Beheerscomité. Vervolgens is het aan de lidstaten om hun nationale en/of regionale strategieën voor de uitvoering te ontwerpen.

De Commissie versterkt de netwerkactiviteiten door op 15 en 16 december 2008 een grote conferentie te organiseren waar pleitbezorgers van projecten, wetenschappers en regeringsvertegenwoordigers uit de lidstaten bijeenkomen. Het doel van de conferentie is de oprichting van een netwerk inzake schoolfruit, dat bijdragen kan leveren ten behoeve van de uitvoeringsbepalingen van de Commissie en de nationale/regionale strategieën. De Commissie wil de uitwisseling van ervaringen bevorderen tussen de verschillende actoren die overal in de Europese Unie bij zulke regelingen betrokken zijn, door conferenties over schoolfruit te organiseren en webtools te ontwikkelen.

 

Vraag nr. 58 van Liam Aylward (H-0894/08)
 Betreft: Doelmatig energiegebruik
 

Met betrekking tot het pakket maatregelen tegen klimaatverandering zijn vele mensen ervan overtuigd dat doelmatig energiegebruik een van de nuttigste en meeste realistische manieren is om de uitworp van woonhuizen, overheidsinstanties, bedrijven enz. terug te dringen.

Denkt de Commissie dat dit niet-bindende streven naar doelmatig energiegebruik bindend wordt?

 
  
 

Tijdens de Europese Raad in maart 2007 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de EU zich gecommitteerd aan drie ambitieuze doelstellingen van elk 20 procent voor 2020: (1) een vermindering van de emissies van broeikasgassen met 20 procent ten opzichte van 1990, (2) een uitbreiding met 20 procent van het aandeel hernieuwbare energiebronnen in het totale energieverbruik in de EU en (3) een vermindering van het voorspelde energieverbruik met 20 procent.

Als de Europese Unie deze doelstellingen wil halen, is energie-efficiëntie een cruciaal gebied waarop vooruitgang kan worden geboekt. Energie-efficiëntie is de meest kosteneffectieve manier om het energieverbruik te verminderen en toch een gelijkwaardig niveau van economische activiteit te handhaven. Vergroting van de energie-efficiëntie is ook een antwoord op grote problemen rond klimaatverandering, energiezekerheid en concurrentievermogen.

De doelstelling van 20 procent energiebesparing is niet bindend, want niet vastgelegd in wetgeving. Toch zal de voortgang in de richting van de doelstellingen voor emissiereductie en hernieuwbare energiebronnen zeker tot investeringen in maatregelen ter bevordering van energie-efficiëntie leiden in de sectoren energieomzetting, energielevering en industrie. Deze zullen dan bijdragen tot het bereiken ven de doelstelling van 20 procent energiebesparing.

De Commissie is niet van plan de besparingsdoelstelling bindend te maken, omdat dit de lidstaten meer flexibiliteit laat om de energie-efficiëntie in hun belangrijkste energieverbruikende sectoren volgens hun eigen strategieën te vergroten. Toch is de Commissie ervan overtuigd dat met een combinatie van inspanningen op politiek- en uitvoerend niveau het streven naar energie-efficiëntie kan worden geïntensiveerd en grotere energiebesparingen kunnen worden bereikt. De Commissie heeft in 2006 het Europese actieplan voor energie-efficiëntie aangenomen met de bedoeling beleidsmakers en marktspelers te mobiliseren om gebouwen, apparaten, vervoermiddelen en energiesystemen energie-efficiënter te maken. De uitvoering van het actieplan is gaande en moet zijn voltooid in 2012. De Commissie heeft onlangs, op 13 november, een veelomvattend pakket voorstellen en besluiten betreffende energie-efficiëntie aangenomen, teneinde de inspanningen te versterken om de 20-procentdoelstelling in 2020 te halen. De Commissie evalueert het Europese actieplan voor energie-efficiëntie in 2009.

 

Vraag nr. 59 van Brian Crowley (H-0900/08)
 Betreft: Jongeren en de Europese Unie
 

Welke plannen heeft de Commissie momenteel om jongeren in staat te stellen de werkzaamheden van de EU te begrijpen en te ervaren?

 
  
 

De Commissie beschouwt de betrokkenheid van jonge mensen bij EU-zaken als een essentiële voorwaarde voor de ontwikkeling van een Europees burgerschap op lange termijn. Deze overtuiging blijkt uit talloze programma's en activiteiten die op nationaal, regionaal of lokaal niveau worden uitgevoerd door verschillende diensten van de Commissie en in nauwe samenwerking met nationale autoriteiten.

Op centraal niveau is het belangrijkste EU-programma voor jongeren, "Jeugd in actie", erop gericht een gevoel van actief burgerschap, solidariteit en verdraagzaamheid bij jonge Europeanen op te wekken en hen te betrekken bij de vormgeving van de toekomst van de Unie.

Sinds 2003 biedt de Europese Jongerenweek jonge mensen een platform en een mogelijkheid om deel te nemen aan de beleidsvorming van de EU bij culturele evenementen en politieke debatten in heel Europa. Verder worden vertegenwoordigers van jongerenorganisaties bij de Europese instellingen uitgenodigd om in discussie te gaan met beleidsmakers van de EU teneinde de ervaring en betrokkenheid van jonge mensen met EU-zaken te vergroten. Dit forum geeft de Commissie de gelegenheid om jongeren te raadplegen over zaken die voor hen van bijzonder belang zijn, hen te betrekken bij Europese kwesties en hun kennis van Europese instellingen en beleidsterreinen te vergroten.

Deze betrokkenheid wordt aangevuld door de Europese Jongeren Site, die niet alleen informatie bevat voor Europese jongeren, maar hun ook de kans geeft hun stem te laten horen en vragen beantwoord te krijgen. De site geeft informatie over 8 hoofdthema's, bestrijkt 31 landen en is beschikbaar in 25 talen.

Elke zes weken organiseert de Commissie ook stages voor meer dan 600 stagiaires. De stage verschaft jonge academici een unieke ervaring en kennis uit de eerste hand van de werking van de EU-instellingen. De stages vormen zo een informeel netwerk van 'versterkers' en 'ambassadeurs' van de waarden en ideeën van de EU.

Er is ook een aantal decentrale initiatieven die zijn gericht op scholen, zoals "EU Back to School" en "Lente in Europa". In het kader van het Back to School-project worden EU-medewerkers als ambassadeur naar hun oude school gestuurd om met de leerlingen over EU-zaken te discussiëren.

Lente in Europa is een jaarlijks initiatief dat is gelanceerd om de belangstelling voor de beginselen, de resultaten en de toekomst van de EU te stimuleren. Het vormt voor leerlingen een unieke mogelijkheid om deskundigen en politieke leiders van de EU te ontmoeten en met hen ideeën uit te wisselen, meer te weten te komen over de Europese integratie en hun inzicht daarin te vergroten door middel van spelletjes, debatten en chatsessies.

Ten slotte zijn jongeren een prioriteit in de Commissiecampagne die de deelname aan de verkiezingen voor het Europees Parlement van volgend jaar aanmoedigt. Deze campagne is erop gericht het bewustzijn van de rol van de EU te vergroten en wil bij jongeren een emotionele identificatie met de EU teweegbrengen. De Commissie is van plan een pan-Europese multimediacampagne voor jongeren te voeren met de inzet van populaire televisiezenders, sociale netwerksites en op jonge mensen toegesneden verkiezingsspots.

 

Vraag nr. 60 van Marian Harkin (H-0902/08)
 Betreft: Kredietcoöperaties
 

Is de Commissie het, gezien de kredietcrisis van de laatste tijd en de noodzaak van grootschalig overheidsingrijpen ter ondersteuning van het bankenstelsel, met mij eens dat de kredietcoöperaties die in tal van EU-landen microkredieten verstrekken aan het MKB en aan particulieren, steun verdienen ? Ziet de Commissie een rol weggelegd voor de kredietcoöperaties in de gehele EU, daar deze de afgelopen tijd financieel stabiel zijn gebleven?

 
  
 

Kredietcoöperaties zijn in beginsel onderworpen aan de communautaire wetgeving inzake kredietinstellingen, in het bijzonder Richtlijn 2006/48/EG (kapitaalvereisten). Bepaalde kredietcoöperaties zijn echter uitdrukkelijk vrijgesteld van de werkingssfeer van Richtlijn 2006/48/EG. De lidstaten mogen deze kredietcoöperaties naar eigen goeddunken reguleren, mits zij hun algemene verplichtingen krachtens het Verdrag nakomen.

De meeste kredietcoöperaties bieden niet zozeer leningen voor zakelijke doeleinden aan, als wel persoonlijke spaardiensten en leningen. Hun status kan zelfs de uitgifte van zakelijke leningen verbieden, terwijl microkrediet juist gericht is op bedrijfsactiviteiten, voornamelijk van mensen die geen toegang hebben tot financiering door traditionele financiële instellingen.

Verschaffers van microkrediet zullen in het algemeen profiteren van elke vooruitgang die wordt gemaakt met de elementen 1 en 2 van het initiatief van de Commissie voor de ontwikkeling van microkrediet uit november 2007. Als een kredietcoöperatie in aanmerking komt voor bijstand van JASMINE, een gezamenlijke actie van de Commissie en de Europese Investeringsbank ter ondersteuning van niet-bancaire instellingen voor microfinanciering in Europa, kan zij waarschijnlijk enige technische bijstand ontvangen om haar bestuurlijke praktijk en technische mogelijkheden te verbeteren en zodoende haar potentieel versterken om meer investeringen uit de particuliere sector aan te trekken.

 

Vraag nr. 61 van Armando França (H-0905/08)
 Betreft: Europolverdrag
 

Europol - de Europese politiedienst - heeft vooral tot doel georganiseerde misdaad, terrorisme en alle vormen van ernstige grensoverschrijdende misdrijven te bestrijden. Europol is dus een uiterst belangrijke politieorganisatie om de veiligheid van de 500 miljoen inwoners van de EU te waarborgen. Het succes van Europol hangt in hoge mate af van de samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en derde landen.

Kan de Commissie in het licht hiervan mededelen in hoeverre de lidstaten met Europol meewerken en in welke mate zij onderling samenwerken? Hoe werkt Europol met derde landen samen?

Tijdens het Portugese voorzitterschap is overeenstemming bereikt over de hervorming van het Europolverdrag en is een begin met de vervanging ervan gemaakt. Hoe ver staat het hier nu mee?

 
  
 

De Europese politiedienst (Europol) is een onmisbare speler bij het waarborgen van de binnenlandse veiligheid in de Unie en wordt in verband gebracht met recente succesvolle operaties. Zo heeft Europol afgelopen zomer een bijdrage geleverd aan operatie BAGDAD, waarbij 1 300 politieagenten uit negen landen werden ingezet en 75 personen werden aangehouden die betrokken waren bij een netwerk van mensenhandel.

Wat betreft de samenwerking tussen Europol en de lidstaten van de Unie hangt de kwaliteit van de werkzaamheden van Europol grotendeels af van de bereidheid van de lidstaten om bij te dragen aan de invoering van gegevens in het informatiesysteem of het gebruik van de analysebestanden (AWF's of Analytical Work Files). Elke lidstaat dient dus te zorgen voor een goede samenwerking van zijn rechtshandhavingsinstanties met Europol.

Ten aanzien van de samenwerking van Europol met derde landen of andere organisaties heeft Europol twintig strategische of operationele overeenkomsten gesloten. Alleen op grond van laatstgenoemde overeenkomsten is uitwisseling van persoonsgegevens mogelijk. Momenteel is Europol in gesprek met een half dozijn andere landen, maar het is niet de bedoeling dat de dienst met de hele wereld akkoorden sluit. Verder moet de in 2004 gesloten samenwerkingsovereenkomst met Eurojust vóór het eind van dit jaar gewijzigd worden om de kwaliteit en intensiteit van de onderlinge betrekkingen te versterken.

Meer in het algemeen kan de geachte afgevaardigde het jaarverslag 2007 raadplegen dat onlangs op de website van Europol is geplaatst.

Ten slotte is op 18 april 2008 overeenstemming bereikt over de vervanging van het Europolverdrag door een besluit van de Raad; de formele goedkeuring van dit besluit kan alleen plaatsvinden na opheffing van het parlementaire voorbehoud. Toch is reeds begonnen met de werkzaamheden die nodig zijn om Europol vanaf 1 januari 2010 als EU-agentschap te laten fungeren, zodat de verandering van status geen belemmering vormt voor de activiteiten van de dienst.

 

Vraag nr. 62 van Mairead McGuinness (H-0911/08)
 Betreft: Erkenning beroepskwalificaties
 

Kan de Commissie recente informatie geven over de omzetting van Richtlijn 2005/36/EG(1) betreffende de erkenning van beroepskwalificaties? Is de Commissie van mening dat deze richtlijn voldoende bescherming biedt aan EU-burgers die werk zoeken in een andere lidstaat dan die waar zij hun diploma hebben behaald?

 
  
 

Op 10 november 2008 waren bij de Commissie weliswaar 595 omzettingsmaatregelen aangemeld voor Richtlijn 2005/36/EG(2), maar hadden slechts acht lidstaten de omzetting van de tekst volledig gerealiseerd. Drie lidstaten hadden geen enkele omzettingsmaatregel gemeld.

Voldoen aan de omzettingstermijn (20 oktober 2007) blijkt voor de lidstaten vooral moeilijk om twee redenen:

- de zeer grote reikwijdte van de richtlijn (die alle gereguleerde beroepen betreft), waardoor de invoering van veel wetgeving vereist is. In sommige lidstaten vindt de omzetting daarom per beroepsgroep plaats;

- de bestuursstructuur van sommige lidstaten: in enkele landen moet de omzetting zowel op federaal als op regionaal niveau plaatsvinden.

De Commissie betreurt deze situatie, die een bron van rechtsonzekerheid is voor beroepsbeoefenaren die een gereguleerd beroep willen uitoefenen in een andere lidstaat. Zij heeft besloten de lidstaten die in gebreke blijven voor het Europees Hof van Justitie te dagen. Daarnaast kunnen burgers zich ook rechtstreeks beroepen op de meeste bepalingen van de richtlijn bij nationale gerechtshoven.

Gezien de late omzetting en de vertragingen in de tenuitvoerlegging kan de Commissie niet beoordelen hoeveel bescherming de richtlijn daadwerkelijk biedt.

 
 

(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(2)PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.

 

Vraag nr. 63 van Elisabetta Gardini (H-0914/08)
 Betreft: Europese aanpak van invasieve exoten, met name de plantensoort Ambrosia artemisiifolia en de gevolgen daarvan voor de gezondheid van mens en dier
 

Het is zaak dat de Commissie zich bezighoudt met de gezondheidsbedreiging die uitgaat van het stuifmeel van Ambrosia artemisiifolia, een uitheemse plantensoort die tot de honderd gevaarlijkste invasieve exoten in Europa behoort. Het stuifmeel van deze plant kan sterke allergische reacties en aandoeningen aan de luchtwegen veroorzaken, veelal gepaard gaand met functiebeperkingen, hetgeen niet onaanzienlijke individuele en maatschappelijke kosten met zich meebrengt. In bepaalde streken is 15% van de bevolking er gevoelig voor. Het is een probleem dat zich uitbreidt: 15 lidstaten en kandidaat-landen zijn inmiddels rechtstreeks getroffen, waarvan sommige ernstig. Doordat de plant moeilijk binnen de perken te houden is en het stuifmeel zich snel verspreidt, is een Europese aanpak eens temeer geboden om de gevolgen te beteugelen.

Kent de Commissie de huidige situatie rond de verspreiding van Ambrosia artemisiifolia in Europa vanuit milieu- en gezondheidsoogpunt? Is de Commissie voornemens een consistent regelgevingskader te scheppen voor de aanpak van invasieve exoten? Is zij voorstander van oprichting van een Europees lichaam voor controle, preventie en bestrijding van soorten die de gezondheid van de mens schaden?

 
  
 

De Commissie is op de hoogte van de bedreigingen die uitgaan van invasieve uitheemse soorten zoals Ambrosia artemisiifolia L., de alsemambrosia.

Veel mensen zijn zeer allergisch voor de stuifmeelkorrels van deze plant, die is ontstaan in Noord-Amerika maar al in Europa voorkomt sinds de late negentiende eeuw. Augustus en september zijn de slechte maanden, waarin de stuifmeelkorrels of pollen van de alsemambrosia in de geteisterde gebieden de meest voorkomende zwevende pollen zijn. De plant tiert welig in de valleien van de Rhône en de Po, alsmede in delen van Hongarije, Servië en Kroatië. Zij is ook aangetroffen in Slovenië, Tsjechië, Oostenrijk, Duitsland en België, en buiten de EU in Zwitserland.

Aangezien de plant zich alleen kan verspreiden via haar zaad, kan de verspreiding worden ingedamd als wordt voorkomen dat zij zaad voortbrengt, ofwel door de planten te verdelgen met herbiciden of door ze tijdig te maaien of te rooien.

Astma en andere luchtwegaandoeningen behoren tot de meest voorkomende doodsoorzaken bij mensen en hebben ernstige gevolgen voor de gezondheid.

Bij de aanpak van dit probleem hanteert de Commissie een veelomvattende, integrale benadering, die verschillende maatregelen en acties ter voorkoming van luchtwegaandoeningen omvat die gericht zijn op belangrijke gezondheidsdeterminanten. Het gaat hierbij om wetgeving en acties betreffende de kwaliteit van binnen- en buitenlucht, met inbegrip van de blootstelling aan zwevende allergenen.

Een onderzoeksproject van de EU, gefinancierd vanuit het zesde kaderprogramma voor onderzoek, heeft een inventarisatie van invasieve uitheemse soorten in heel Europa opgeleverd. Gedetailleerde informatie en gegevens van deskundige contactpersonen zijn te vinden op http://www.europe-aliens.org/index.jsp" .

.

Een ander project dat wordt gesteund heeft betrekking op de gezondheidseffecten van zwevende allergenen. Doel van het project is de uitwerking te beoordelen die klimaatverschillen en -verandering hebben op de blootstelling aan zwevende allergenen, en een waarschuwingsnetwerk voor allergenen in de buitenlucht tot stand te brengen. Hiermee kan de blootstelling aan zwevende allergenen worden voorspeld en kan aan patiënten, artsen en gezondheidsautoriteiten betere informatie worden verschaft voor de bescherming tegen en de behandeling en preventie van allergische aandoeningen die worden veroorzaakt door zwevende allergenen in de lucht.

In het kader van haar bredere inspanningen voor het behoud van de biodiversiteit streeft de EU naar een substantiële vermindering van de effecten van invasieve soorten. De Commissie heeft op 3 december 2008 een mededeling aangenomen, "Naar een EU-strategie ten aanzien van invasieve soorten"(1), waarin beleidsopties en maatregelen worden geschetst die onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd teneinde een EU-strategie voor het probleem van de invasieve soorten te ontwikkelen. Ook horizontale kwesties zoals bewustmaking, onderzoek en financiering komen in de mededeling aan de orde.

Door deze mededeling moet het debat met de lidstaten, de Europese instellingen en de belanghebbenden worden gestimuleerd. De Commissie zal de ontvangen feedback gebruiken om een voorstel voor een EU-strategie te ontwikkelen en in 2010 te presenteren. Met de strategie moet het effect van invasieve uitheemse soorten in Europa substantieel worden verminderd. De Commissie zal ook de mogelijkheid onderzoeken om een waarschuwings- en informatiesysteem op te zetten op basis van een regelmatig geactualiseerde inventarisatie.

Op http://ec.europa.eu:8082/environment/nature/invasivealien/index_en.htm kan de mededeling met bijlagen worden gedownload.

 
 

(1) COM(2008) 789.

 

Vraag nr. 64 van Marco Pannella (H-0918/08)
 Betreft: Veeltalige culturele communicatie
 

De webpagina's van de Commissie die aan het Europees beleid op cultureel gebied gewijd zijn, zijn alleen in het Frans, Duits en Engels beschikbaar.

De Europeana-site over de oprichting van een digitale bibliotheek van de Europese cultuur is louter Engelstalig.

Vindt de Commissie dan niet dat juist op cultureel gebied een communicatiestrategie moet worden gevolgd die niet tot het Engels (en soms ook Frans en Duits) beperkt is, hetgeen in strijd is met de veeltaligheidsgedachte van de Verdragen?

Is de Commissie ook niet van mening dat de genoemde sites met spoed in alle officiële talen moeten worden vertaald?

 
  
 

De Commissie hecht sterk aan het behoud en de bevordering van taalverscheidenheid binnen de Unie en steunt daartoe een aantal specifieke acties. Naast haar verplichting om wetgevings- en beleidsvoorstellen in alle officiële talen van de EU aan te bieden(1) wil de Commissie zich alle mogelijke inspanningen getroosten om burgers, culturen en talen gelijkwaardig te behandelen binnen de beperkingen van de beschikbare middelen.

Het gebruik van een breed scala van EU-talen op de websites van alle instellingen is belangrijk voor de Europese burgers. In overeenstemming met het "Actieplan ter verbetering van de communicatie over Europa door de Commissie"(2) heeft de Commissie een dienst voor webvertaling opgericht binnen haar directoraat-generaal Vertaling. Toch blijft het een uitdaging om voortdurend ter zake doende informatie aan belanghebbenden en burgers in de EU beschikbaar te stellen en die informatie actueel te houden.

Burgers tonen een aanzienlijke belangstelling voor de websites van de Commissie, ook op cultureel terrein, en de Commissie geeft daarom hoge prioriteit aan het onderhouden van actuele sites met een maximum aan nieuws. De taalkeuze volgt het algemene beginsel dat het taalbeleid per site wordt aangepast aan de doelgroep en dat de inhoud op het hoogste niveau van elke site in zoveel mogelijk talen wordt aangeboden.

Om haar culturele initiatieven zo dicht mogelijk bij de burgers te brengen heeft de Unie culturele contactpunten opgericht om het Cultuurprogramma (2007-2013) te promoten in de deelnemende landen. Eén waardevolle activiteit van de contactpunten is dat zij elementen van het nieuws over Europa in hun nationale talen overnemen op hun eigen websites (die weer zijn gekoppeld aan Europa).

Het portaal Europeana, dat is opgezet door de Europese digitale bibliotheek als onderdeel van i2010, het beleidskader van de EU voor de informatiemaatschappij en de media, maakt gebruikt van 22 Europese talen.

 
 

(1) Verordening nr. 1 tot regeling van het taalgebruik in de Europese Economische Gemeenschap, PB L 17 van 6.10.1958, art. 1 en 2.
(2) SEC(2005) 985, bijlage, actie 36.

 

Vraag nr. 65 van Frank Vanhecke (H-0922/08)
 Betreft: Betrekkingen tussen de EU en Jordanië
 

Het is bekend geraakt dat Jordanië een Deense cartoonist, tien Deense journalisten en het Nederlandse parlementslid Geert Wilders wil vervolgen onder beschuldiging van "godslastering, minachting voor de islam en de gevoelens van moslims, en laster en smaad tegen de profeet Mohammed". Jordanië heeft zowaar Interpol gevraagd om de betrokkenen aan te houden en voor een Jordaanse rechtbank te brengen.

Na de ondertekening op 24 november 1997 trad de associatieovereenkomst tussen de EU en Jordanië in werking op 1 mei 2002. Artikel 2 van deze overeenkomst bepaalt dat eerbiediging van democratische beginselen en fundamentele mensenrechten een "wezenlijk onderdeel" van de overeenkomst is. "Aangepaste maatregelen" zijn mogelijk bij een schending van de overeenkomst.

Maken de boven vermelde daden een schending uit van de "wezenlijk onderdeel"-clausule van artikel 2? Zo ja, welke "aangepaste maatregelen" zal de Commissie nemen?

 
  
 

De Commissie wil het geachte Parlementslid bedanken voor zijn vraag over de aangiften die in Jordanië zijn gedaan tegen de Nederlandse parlementariër Wilders en de elf schrijvers en redacteuren van de Deense cartoons.

De delegatie van de Commissie in Amman en de Nederlandse en Deense ambassades volgen de ontwikkelingen op de voet.

De Commissie gebruikt alle haar ter beschikking staande middelen om de Jordaanse autoriteiten ertoe aan te zetten meer vooruitgang te boeken wat betreft de eerbiediging van de mensenrechten en fundamentele vrijheiden. Dit is een van de belangrijkste prioriteiten in het actieplan van het Europees nabuurschapsbeleid. Kwesties als de vrijheid van meningsuiting worden besproken tijdens de formele subcommissievergadering over mensenrechten en democratie. Deze subcommissievergadering wordt jaarlijks gehouden en biedt ruimte voor een openhartige dialoog. De EU verleent ook financiële steun op dit gebied, zowel aan de Jordaanse overheid als aan Jordaanse non-gouvernementele organisaties.

De Commissie zal de ontwikkelingen in deze zaken blijven volgen. Het is duidelijk dat artikel 101 van de associatieovereenkomst een grondig onderzoek toestaat naar elke situatie waarin mogelijk niet aan de verplichtingen wordt voldaan, teneinde een oplossing te vinden die voor beide partijen aanvaardbaar is.

 

Vraag nr. 66 van Kinga Gál (H-0923/08)
 Betreft: Anti-Hongaarse uitingen in Slowakije
 

Als rapporteur van het Parlement voor het Europees Bureau voor de grondrechten zou ik de Commissie willen vragen wat zij zal doen ter bescherming van de dialoog tussen de volksgroepen en culturen in het EU-land Slowakije, waar de huidige politieke leiders deze dialoog dagelijks en stelselmatig ondermijnen? Hoelang zal de Commissie nog wachten met het nemen van maatregelen, als we nu al met eigen ogen kunnen zien hoe Slowaakse politieagenten na verbale ophitsing op brute wijze en zonder enige aanleiding Hongaarse jongeren uiteenslaan, terwijl Slowaakse jongeren hen daarbij aanmoedigen met schimpscheuten tegen Hongaren?

Wordt straks in plaats van een onderzoek te verrichten ook nog het gebruik van symbolen van minderheden, bijvoorbeeld het meenemen van Hongaarse vlaggen en symbolen bij Slowaakse kampioenschappen, verboden? Wat doet de Commissie om de Hongaarse minderheid in Slowakije te beschermen binnen de Unie, waar het parlement van een lidstaat een resolutie tegen de vertegenwoordigers van hun eigen Hongaarse minderheid aanneemt, omdat zij het waagden deel te nemen aan een door het Hongaarse parlement (een buurland en lidstaat) georganiseerde openbare verzoening, waarna zij werden beticht van het schenden van de eed die zij hebben afgelegd als volksvertegenwoordigers?

 
  
 

De Commissie heeft de gelegenheid gehad te reageren op de bezorgdheid over de situatie van de Hongaarse minderheid in Slowakije via het antwoord dat zij heeft gegeven op de schriftelijke vragen P-5730/08 van mevrouw Bauer en de heer Tokes en P-5663/08 van de heer Tokes. De Commissie verzoekt de geachte afgevaardigde deze antwoorden te bestuderen.

Alle lidstaten van de Unie dienen gebruik te maken van alle hun ter beschikking staande instrumenten om de rechten van minderheden te waarborgen in overeenstemming met hun grondwettelijke orde en hun verplichtingen inzake het internationale recht.

De autoriteiten van alle lidstaten, politieke partijen en burgerrechtenorganisaties moeten zich ondubbelzinnig distantiëren van alle uitingen van fenomenen die onverenigbaar zijn met de waarden waarop de EU is gebaseerd, en deze uitingen bestrijden, of het nu gaat om racisme, vreemdelingenhaat, totalitaire ideologieën, voetbalvandalisme of geweld.

De Commissie vertrouwt erop dat de autoriteiten van zowel Hongarije als Slowakije zich zullen gedragen conform de waarden die alle lidstaten van de Europese Unie gemeenschappelijk hebben.

 

Vraag nr. 67 van Saïd El Khadraoui (H-0926/08)
 Betreft: Maatregelen vanuit de Commissie om het spaargeld van de Kaupthing-spaarders en anderen veilig te stellen
 

Begin oktober werd duidelijk dat de IJslandse bank Kaupthing in zware financiële problemen zat. Het geld van de Kaupthing-spaarders staat al enkele weken geblokkeerd. Omdat de IJslandse bank in België met een Luxemburgse licentie werkte, overlegde de Belgische regering zowel met de IJslandse als de Luxemburgse regering. De consumentenorganisatie Test-Aankoop trok bovendien met een petitie met meer dan 5000 handtekeningen naar de Luxemburgse premier en de minister van Financiën. De Belgische regering was tot nog toe niet erg succesvol in het verkrijgen van garanties voor de Belgische spaarders. De Finse klanten van Kaupthing daarentegen kregen wel al de garantie dat ze hun spaargeld zouden terugkrijgen. Pas tegen 15 november zou er duidelijkheid komen over een overnamescenario voor Kaupthing Bank België.

Is de Commissie op de hoogte van deze situatie? Hoe beoordeelt de Commissie het optreden van de Belgische regering? Welke oplossingen ziet de Commissie voor de gedupeerde spaarders? Het is merkwaardig dat de Finse spaarders eerder garanties krijgen dan de Belgische spaarders. Welke plannen kan de Commissie voorstellen voor een meer gecoördineerde actie op Europees niveau om dergelijke situaties in de toekomst te vermijden?

 
  
 

De Commissie heeft verschillende berichten ontvangen over de kwestie van de IJslandse bank Kaupthing. Zij is op de hoogte van de problemen waarmee spaarders geconfronteerd worden en heeft de inspanningen van de IJslandse, Luxemburgse en Belgische autoriteiten ter zake nauwgezet gevolgd. De Commissie heeft ook contact gehad met de Toezichthoudende Autoriteit van de EVA, omdat IJsland geen lid van de EU maar wel partij bij de EER-Overeenkomst is.

De Commissie begrijpt dat er enige ontwikkelingen zijn geweest in deze zaak. Klaarblijkelijk zijn er potentiële kopers die belangstelling hebben voor delen van Kaupthing. Dat kan op zichzelf een verbetering betekenen voor depositohouders die momenteel geen toegang hebben tot hun tegoeden bij het Belgische filiaal van de Luxemburgse vestiging van Kaupthing Bank. Bovendien heeft de Belgische eerste minister aangekondigd dat Belgische depositohouders vanaf 1 december de beschikking krijgen over een bedrag van maximaal 20 000 euro als schadeloosstelling voor hun geblokkeerde tegoeden indien de bank dan niet is overgenomen door een potentiële koper.

De Commissie begrijpt verder dat de Belgische en Luxemburgse autoriteiten hun gesprekken zullen voortzetten om tot een oplossing voor de huidige problemen van de bijna 20 000 getroffen depositohouders te komen.

De verschillen in behandeling tussen Finse en Belgische spaarders komen voort uit verschillen in wetgeving. Terwijl de Finse vestiging van Kaupthing Bank een filiaal is van de IJslandse bank Kaupthing en onder het IJslandse recht valt, is de Belgische vestiging van Kaupthing Bank een filiaal van de Luxemburgse vestiging van de IJslandse bank. Technisch gezien is het Belgische filiaal dientengevolge een Luxemburgse entiteit die ressorteert onder Luxemburgs recht omdat Luxemburg de lidstaat van herkomst is. Daarom is Luxemburg verantwoordelijk voor het toezicht op deze bank, voor haar reorganisatie/liquidatie en voor schadeloosstelling van de depositohouders krachtens de depositogarantierichtlijn (Richtlijn 94/19/EG inzake depositogarantiestelsels). Deze verantwoordelijkheid strekt zich uit tot het Belgische filiaal.

De Commissie heeft op 15 oktober verbeteringen van de depositogarantierichtlijn voorgesteld. De belangrijkste wijzigingsvoorstellen hebben betrekking op de garantieniveaus en verkorting van de uitkeringstermijnen.

Bovendien heeft de Commissie het begrip "toezichthoudend college" geïntroduceerd in haar voorstel van 1 oktober 2008 tot wijziging van de richtlijn kapitaalvereisten (2006/48/EG en 2006/49/EG). Coördinatie middels colleges zal beter toezicht op grensoverschrijdende bancaire groepen mogelijk maken.

Bovenstaande voorstellen moeten, naast eventuele verdergaande wetgevingsvoorstellen van de Commissie die nodig kunnen zijn op grond van marktontwikkelingen, ertoe bijdragen dat soortgelijke situaties in de toekomst worden voorkomen.

 

Vraag nr. 68 van Jim Allister (H-0927/08)
 Betreft: Richtlijn schelpdierwater
 

Welk effect zal Richtlijn 2000/60/EG(1) (kaderrichtlijn water) hebben op het al dan niet voortbestaan van de milieunormen die zijn vastgesteld in Richtlijn 79/923/EEG(2)(schelpdierwater)? Zullen beschermende maatregelen, waaronder de microbiologische norm, die op schelpdierwater van toepassing zijn, na 2013 hun geldigheid verliezen?

 
  
 

Toen de kaderrichtlijn water (KRW, 2000/60/EG(3)) in 2000 werd vastgesteld, was een van de belangrijkste doelstellingen de vermindering van het aantal instrumenten waarmee het toezicht op het waterbeleid van de EU was geregeld door de totstandbrenging van een samenhangend kader waarin alle gebruiksvormen, bedreigingen en effecten konden worden beheerd. In 2013 zullen de schelpdierwaterrichtlijn (2006/113/EG(4)) en andere wettelijke instrumenten worden ingetrokken zodra het programma van maatregelen op grond van het eerste stroomgebiedsbeheersplan van de KRW volledig operationeel is. Volgens overweging 51 en artikel 4, lid 9, van de KRW moet met de uitvoering van de KRW ten minste hetzelfde beschermingsniveau worden geboden dat wordt gegarandeerd door de oude wetgeving.

In de KRW is duidelijk bepaald dat de bescherming van waterlichamen die dienen voor de productie van schelpdieren, door de lidstaten goed moet worden geregeld in de eerste stroomgebiedsbeheersplannen van de KRW, die moeten worden vastgesteld in december 2009 overeenkomstig de bepalingen van de schelpdierwaterrichtlijn. Dit houdt het volgende in:

Alle gebieden waarop de schelpdierwaterrichtlijn betrekking heeft, moeten worden opgenomen in het register van beschermde gebieden van de KRW.

In de stroomgebiedsbeheersplannen moeten voor die waterlichamen specifieke doelstellingen worden vastgelegd die, in aanvulling op die van de KRW (goede ecologische en chemische staat), ten minste hetzelfde beschermingsniveau bieden als de schelpdierwaterrichtlijn. Deze eis geldt met name voor de microbiologische parameter "fecale colibacteriën". Dit beschermingsniveau voor deze bestaande gebieden moet worden gehandhaafd bij volgende aanpassingen van stroomgebiedsbeheersplannen.

In dit verband is het goed eraan te herinneren dat de lidstaten volgens de KRW hun voorstellen voor stroomgebiedsbeheersplannen moeten indienen voor openbare raadpleging in december 2008. De schelpdierensector en andere belanghebbenden dienen de openbare raadpleging aan te grijpen om te verifiëren dat alle schelpdierwateren zijn geregistreerd als beschermd gebied en dat de doelstellingen van de schelpdierwaterrichtlijn ten aanzien van de waterkwaliteit adequaat zijn opgenomen in de stroomgebiedsbeheersplannen.

In het kader van de strategie voor aquacultuur, die momenteel in voorbereiding is, bestuderen de diensten van de Commissie verscheidene opties om te waarborgen dat nieuwe schelpvisgebieden die na 2013 tot stand komen ten minste dezelfde mate van bescherming genieten als de bestaande geregistreerde gebieden.

 
 

(1)PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1.
(2)PB L 281 van 10.11.1979, blz. 47.
(3) PB L 327 van 22.12.2000.
(4) PB L 376 van 27.12.2006.

 

Vraag nr. 69 van Justas Vincas Paleckis (H-0928/08)
 Betreft: Schadeloosstelling van EU-lidstaten die hun leraren verliezen
 

De emigratie van jonge afgestudeerden van het hoger onderwijs aan het begin van hun loopbaan, en van wetenschappers en leraren, is een van de neteligste problemen voor de landen die in de 21ste eeuw zijn toegetreden tot de Europese Unie. Een groot deel van de studenten profiteert van de mogelijkheid gratis hoger onderwijs te genieten waarvan de kosten - tientallen duizenden euro - worden gedragen door de belastingbetaler. Nadat zij in hun land hebben gestudeerd, vinden zij een veel beter betaalde baan in een van de oude EU-lidstaten en gaan zij daar werken. Om de negatieve gevolgen van deze "braindrain" te beperken, verplichten sommige EU-lidstaten studenten ertoe te werken in het land waar ze hebben gestudeerd, gedurende een periode die gelijk is aan hun opleidingsperiode. Iemand die deze overeenkomst niet naleeft, dient al zijn studiekosten te vergoeden.

Wat is het oordeel van de Commissie over deze door sommige EU-lidstaten toegepaste maatregel, die erop gericht is jonge afgestudeerden, met name wetenschappers en leraren, ervan te weerhouden hun land te verlaten? Welke andere compenserende maatregelen stelt de Commissie voor voor lidstaten die hun gekwalificeerde arbeidskrachten verliezen, en voor hun onderwijsstelsels?

 
  
 

Het staat de lidstaten vrij hun onderwijsstelsels en arbeidsmarkten in te richten zoals zij wensen, mits het Gemeenschapsrecht wordt geëerbiedigd. De plicht voor een jonge afgestudeerde om een aantal jaren te werken in de lidstaat waarin hij of zij is opgeleid en de opleidingskosten terug te betalen als die plicht wordt verzaakt, kan neerkomen op een inbreuk op de Gemeenschapsregels inzake het vrije verkeer van werknemers.

Het Hof heeft bepaald dat de Gemeenschapsregels inzake vrij verkeer van personen bedoeld zijn om de burgers van de EU de uitoefening van alle soorten beroepsactiviteiten in de hele EU mogelijk te maken en om maatregelen te voorkomen die EU-burgers in een ongunstige positie plaatsen wanneer zij een economische activiteit willen bedrijven op het grondgebied van een andere lidstaat. Bepalingen die de staatsburger van een lidstaat verbieden of ontmoedigen zijn of haar land van herkomst te verlaten teneinde zijn of haar recht op vrij verkeer uit te oefenen, vormen derhalve een belemmering voor die vrijheid, zelfs als zij gelden ongeacht de nationaliteit van de betrokken werknemers.(1) Gezien de jurisprudentie is de Commissie van mening dat de plichten in kwestie een belemmering kunnen vormen voor de fundamentele vrijheden die in het Verdrag gegarandeerd worden, in het bijzonder het vrije verkeer van werknemers, omdat zij jonge afgestudeerden gedurende een aantal jaren verbieden of ontmoedigen in een andere lidstaat te gaan werken.

Volgens de jurisprudentie van het Hof moeten nationale maatregelen die de uitoefening van in het Verdrag gegarandeerde fundamentele vrijheden verhinderen of minder aantrekkelijk maken, aan vier voorwaarden voldoen: ze moeten op non-discriminatoire wijze worden toegepast (geen onderscheid op basis van nationaliteit), ze moeten worden gerechtvaardigd door dringende eisen van algemeen belang, ze moeten gepast zijn voor het bereiken van de doelstelling die ermee wordt nagestreefd en ze mogen niet verder gaan dan noodzakelijk is om die doelstelling te bereiken.(2) Het besluit of de nationale maatregelen in kwestie wel of niet gerechtvaardigd zijn, zou moeten worden genomen in het licht van de details van die maatregelen, die de Commissie niet bekend zijn.

In het algemeen vormen tekorten aan beroepsvaardigheden in de lidstaten een complex probleem omdat ze vaak worden veroorzaakt door meer factoren dan alleen emigratie, zoals een grotere binnenlandse vraag naar arbeid als gevolg van economische groei. De manier waarop dat probleem kan worden opgelost, hangt erg af van de specifieke situatie in het land. Meestal zal er een passend mengsel van beleidsmaatregelen vereist zijn, bestaande uit elementen als stimulering van de arbeidsparticipatie in het algemeen, verdere verbeteringen in onderwijs en beroepsopleiding, toereikende salarissen en arbeidsomstandigheden in de openbare sector, stimulansen voor remigratie en bevordering van zowel de interne arbeidsmobiliteit als de immigratie van buiten de EU.

In alle gevallen moet het beleid om jonge afgestudeerden vast te houden goed doordacht zijn teneinde onbedoelde effecten te voorkomen. Zo is het op vele terreinen van onderzoek van vitaal belang dat jonge wetenschappers enige tijd naar het buitenland gaan om op hun vakgebied ervaring, kennis en internationale erkenning te verwerven alvorens terug te keren naar hun land van herkomst.

In verband met het Europese onderzoeksbeleid wordt vaak gesproken over "braindrain" (kennisverlies) versus "braingain" (kenniswinst). De Commissie is al met al van mening dat internationale mobiliteit positief is en, in een onderzoekswereld die in toenemende mate globaliseert, zelfs onontbeerlijk voor het verwerven van nieuwe kennis en vaardigheden. Bovendien behoren onderzoekers van oudsher tot de meest mobiele werknemers omdat zij vaak op zoek zijn naar de beste voorwaarden qua infrastructuur, financiering en andere arbeidsomstandigheden. Ook moet opgemerkt worden dat een gemeenschap van wetenschappers die actief is in een ander land, geen nettoverlies aan intellectuele input en mogelijkheden betekent. Integendeel, veel leden van de zogenoemde "wetenschappelijke diaspora" zijn van nut voor hun land van herkomst doordat zij vaak communiceren en netwerken met wetenschappers in eigen land.

In het kader van de geïntegreerde Europese strategie voor de opleiding, mobiliteit en loopbaanontwikkeling van onderzoekers legt de Commissie meer nadruk op verbetering van de "brain circulation" (verspreiding van kennis) – binnen de EU maar ook wereldwijd – dan op de meer beperkte begrippen "braindrain" en "braingain". In de context van de Europese onderzoeksruimte is "brain circulation" nauw verbonden met het beleid van de Commissie ter bevordering van de aantrekkelijkheid van Europees onderzoek wat betreft de kwaliteit van de onderzoeksteams, de infrastructuur, het salarisniveau en de loopbaanperspectieven.

 
 

(1) Zaak C-18/95 Terhoeve [1999] Jurispr. I-345, paragraaf 37.
(2) Zaak C-55/94 Gebhard [1995] Jurispr. I-4165, paragraaf 37.

 

Vraag nr. 70 van Maria Badia i Cutchet (H-0930/08)
 Betreft: Communiceren over Europa in partnerschap
 

Op 13 oktober jongstleden heeft de Raad een politieke verklaring onder de titel "Communiceren over Europa in partnerschap" goedgekeurd, die ook door het Parlement en de Commissie moet worden goedgekeurd. Dit document sluit aan op het witboek over een Europees communicatiebeleid, dat in februari 2006 is gepresenteerd.

Met het oog op de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni 2009 is een nauwere samenwerking op communicatiegebied tussen de EU-instellingen en de lidstaten gepland, teneinde best practices te bespreken en uit te wisselen en synergieën te ontwikkelen bij het communiceren van onze prioriteiten aan de burger.

In de verklaring "Communiceren over Europa in partnerschap" staat dat bij de uitvoering van voorlichtings- en communicatieacties meertaligheid en culturele diversiteit zullen worden bevorderd.

Kan de Commissie meer uitleg geven over de aanpak van de communicatie van de EU-instellingen met het oog op de komende verkiezingen voor het Europees Parlement?

Kan de Commissie toelichten hoe de bevordering van meertaligheid concreet gestalte zal krijgen bij de uitvoering van voorlichtings- en communicatieacties?

 
  
 

De Commissie, het Parlement en de Raad hebben op 22 oktober 2008 de politieke verklaring "Communiceren over Europa in partnerschap" ondertekend. Het is voor het eerst dat Parlement, Raad en Commissie het eens zijn geworden over een gemeenschappelijke benadering van communicatie. Zij erkennen dat communiceren over de Europese Unie een politiek engagement van de EU-instellingen en -lidstaten vereist en dat het doelmatiger en doeltreffender is als de communicatie over prioritaire zaken op gecoördineerde wijze plaatsvindt.

Overeenstemming over communicatieprioriteiten is de kern van de politieke verklaring. De Interinstitutionele Groep Voorlichting, waarvan het voorzitterschap gezamenlijk wordt bekleed door vertegenwoordigers van alle instellingen, heeft besloten dat de verkiezingen voor het Europees Parlement een van de vier prioriteiten voor het jaar 2009 zijn.

Het Parlement en de Commissie zijn betrokken bij een niet-politieke voorlichtingscampagne. De Commissie wil in nauwe samenwerking de communicatieactiviteiten van het Parlement ondersteunen en aanvullen door te laten zien wat de EU precies heeft bereikt op gebieden die van cruciaal belang zijn voor de burgers.

De Commissie bevordert de meertaligheid en culturele diversiteit actief in haar communicatiebeleid in het algemeen en in haar campagne voor de Europese verkiezingen in het bijzonder. Het door "Communiceren over Europa in partnerschap" geschapen kader zal helpen bij het ontwikkelen van synergie met nationale, regionale en lokale overheden en vertegenwoordigers van maatschappelijke organisaties en daardoor bij het aanpassen van de campagne aan een meertalige en cultureel diverse context.

De in de lidstaten gevestigde vertegenwoordigingen van de Commissie en voorlichtingsbureaus van het Parlement zullen samenwerken met de nationale autoriteiten om gezamenlijke activiteiten tot stand te brengen die zijn toegesneden op de nationale omstandigheden. De succesvolle uitvoering van de gemeenschappelijke communicatieprioriteiten, inclusief de campagne voor de Europese verkiezingen, kan worden gegarandeerd op basis van passende bestuurlijke regelingen tussen de verschillende diensten op Europees en nationaal niveau.

De activiteiten en materialen voor deze communicatiecampagne zullen worden uitgevoerd in alle officiële talen van de EU. Een van de maatregelen die zijn genomen is de toewijzing van vertalers aan de vertegenwoordigingen van de Commissie in de lidstaten, waar zij in de plaatselijke behoeften kunnen voorzien en meehelpen over Europa te communiceren in de taal van de burgers.

 

Vraag nr. 71 van Zdzisław Kazimierz Chmielewski (H-0932/08)
 Betreft: Commissie-initiatief voor de ontwikkeling van een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI)
 

Het initiatief van de Commissie voor de ontwikkeling van een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) (COM(2008)0467) maakt deelname aan multilaterale, internationale wetenschappelijke projecten op doeltreffende wijze gemakkelijker.

Het is legitiem dat de Commissie bijzondere aandacht besteedt aan de ontwikkeling van wetenschappelijk onderzoekspotentieel in de gehele Europese Unie. Daarom moet de ERI evenwichtig worden gespreid over de hele Gemeenschap, en moet het opzetten van ERI-projecten in lidstaten met een naar verhouding zwak onderzoekspotentieel worden gesteund.

Welke maatregelen heeft de Commissie genomen of gaat zij nemen om ervoor te zorgen dat het op te zetten instrument verschillen wegneemt op het gebied van moderne technologie, onderzoekspotentieel en wetenschappelijke infrastructuur, ook in regio's van de Gemeenschap met een zwakkere onderzoeksinfrastructuur?

 
  
 

De Commissie dankt het geachte Parlementslid voor zijn vraag over het voorstel voor een verordening betreffende een rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) en over maatregelen van de Commissie om minder ontwikkelde regio's van Europa te helpen hun wetenschappelijke en technologische achterstand in te lopen.

Allereerst moet duidelijk worden gemaakt dat de ERI-verordening is ontworpen om de gezamenlijke oprichting en exploitatie mogelijk te maken van grote onderzoeksfaciliteiten van Europees belang door consortia onder leiding van meerdere lidstaten en landen die betrokken zijn bij het communautaire kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling.

De verordening is bedoeld voor infrastructuren die zich in de voorhoede van de topwetenschap bevinden en grote investeringen vereisen die de financiële mogelijkheden en wetenschappelijke capaciteiten van één land te boven gaan. De planning en coördinatie van zulke projecten door een aantal Europese partners maakt de realisering van kritische massa en specialisatie en wederzijds leren op Europees niveau mogelijk. Veel van zulke projecten zijn aangewezen door ESFRI (het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren) in zijn routekaart uit 2006 (dit jaar geactualiseerd). Zij omvatten infrastructuren op vele wetenschappelijke terreinen, zoals waarnemingspunten voor milieustudies, genoomdatabanken of de modernste grote supercomputers.

Onderzoeksinfrastructuren moeten op basis van prognoses voor de middellange en lange termijn de wetenschappelijke uitmuntendheid van het onderzoek in de Gemeenschap en het concurrentievermogen van haar economie helpen waarborgen via doelmatige ondersteuning van Europese onderzoeksactiviteiten. Teneinde dit doel te bereiken moeten zij de ambitie hebben om de Europese wetenschappelijke capaciteiten verder te brengen dan het huidige niveau en daarmee bijdragen tot de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte.

Het rechtskader voor de ERI is door de Commissie voorgesteld in reactie op het verzoek van lidstaten om een rechtsvorm op maat ter vereenvoudiging en versnelling van de aanleg van nieuwe onderzoeksinfrastructuren waarbij meerdere lidstaten betrokken zijn, omdat de bestaande instrumenten niet blijken te voldoen. ERI's zullen de toegang tot uitmuntende diensten voor de Europese onderzoeksgemeenschap in het algemeen verbeteren, alsmede voor onderzoekers uit landen met veel infrastructuren en uit landen met minder goede infrastructuren.

Met betrekking tot de geografische spreiding van de ERI moet worden opgemerkt dat de Commissie weliswaar subsidieerbare voorstellen voor de rechtsvorm van de ERI zal registreren, maar dat de planning/financiering van onderzoeksinfrastructuren duidelijk een bevoegdheid van de nationale overheden blijft. Zij zullen voorstellen indienen en de Commissie registreert de voorstellen die in aanmerking komen, ongeacht hun locaties. Nationale overheden zullen samen beslissen over alle specifieke aspecten, zoals lidmaatschap, contributie en vestigingsplaats.

Toch zal de Commissie nieuwe entiteiten aanmoedigen die toegevoegde waarde bieden in de Europese onderzoeksruimte en voor zover mogelijk regionale partnerfaciliteiten omvatten. Veel grote onderzoeksfaciliteiten (bijvoorbeeld 28 van de 44 in de ESFRI-routekaart) zijn verspreide onderzoeksinfrastructuren met vestigingen in meerdere staten, ofwel omdat ze noodzakelijkerwijs fysiek verspreid zijn (bijvoorbeeld geologische of milieu-inspecties) of omdat de wetenschappelijke expertisecentra verspreid zijn. Zulke verspreide structuren, die al worden gestimuleerd via de "geïntegreerde activiteiten" die worden ondersteund binnen de zesde en zevende kaderprogramma's voor onderzoek en technologische ontwikkeling (KP6 en KP7), zullen de weg bereiden voor een evenwichtige ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte.

Verder wil de Commissie zoveel mogelijk de open toegang tot onderzoeksinfrastructuren bevorderen voor wetenschappers en constructeurs uit een breed geografische gebied. Zij zal de toegang met name bevorderen op basis van wetenschappelijke kwaliteit of behoefte, niet uitsluitend op basis van betaalcapaciteit.

Communautaire financiering van infrastructuren is beschikbaar op grond van het cohesiebeleid en overeenkomstig het Gemeenschapsrecht ter zake. De Commissie heeft onlangs zelfs een gids gepubliceerd voor het gebruik en het combineren van financiering uit verschillende communautaire bronnen (onderzoeks-, cohesie- en mededingingsfinanciering).(1) Convergentieregio's zouden slim gebruik kunnen maken van structuur- en cohesiefondsen teneinde financiering uit Europese onderzoeksinfrastructuren te benutten en overtuigende kandidaturen te stellen voor het huisvesten van die infrastructuren.

Tot slot moet worden opgemerkt dat de Commissie de wetenschappelijke en technologische ontwikkeling van het potentieel van regio's ondersteunt middels KP7-specifieke activiteiten binnen het capaciteitenprogramma.

Conclusie: het rechtskader van de ERI zal openstaan voor subsidieerbare voorstellen van partners in de hele Europese Unie en landen die zijn geassocieerd met het kaderprogramma voor onderzoek. De Commissie zal landen die qua onderzoek relatief zwak presteren blijven aanmoedigen te investeren en hun achterstand in te lopen, maar het is aan de nationale overheden van die landen om mee te doen en subsidieerbare voorstellen te presenteren.

 
 

(1) ftp://ftp.cordis.europa.eu/pub/fp7/docs/practical-guide-eufunding_en.pdf

 

Vraag nr. 72 van Paulo Casaca (H-0933/08)
 Betreft: Besprekingen tussen de Commissie en de Iranese autoriteiten over methoden ter vervolging van de Iranese oppositie
 

Kan de Commissie de notulen verstrekken van de besprekingen die zij op 6 oktober 2008 met de Iranese autoriteiten heeft gevoerd over de meest efficiënte methoden om de Iranese oppositie te bestrijden?

Kan de Commissie mij uitleggen welke rechtsgrond er is voor het voeren van dit soort besprekingen met de Iranese autoriteiten?

Kan de Commissie de toezeggingen openbaar maken die zij aan de Iranese autoriteiten heeft gedaan om alles in het werk te zullen stellen om voorbij te gaan de uitspraak van het Hof van Justitie tot vernietiging van het besluit van de Raad om de OMPI op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen?

 
  
 

De bijeenkomst van 6 oktober 2008 waarnaar werd verwezen in het eerder door de Commissie gegeven antwoord op vraag E-5142/08 van het geachte Parlementslid, betrof geen overleg van de Commissie met de Iranese autoriteiten. Die dag heeft het Franse ministerie van Buitenlandse Zaken in het kader van het Voorzitterschap van de EU de Iranese ambassadeur in Parijs bij zich geroepen om een aantal zaken met betrekking tot de mensenrechten aan de orde te stellen.

De Commissie heeft aan de Iranese autoriteiten nooit enige door het geachte Parlementslid aan haar toegedichte toezegging gedaan.

 

Vraag nr. 73 van Glenis Willmott (H-0935/08)
 Betreft: Stoffen die vergiftig voor de voortplanting zijn
 

Graag zou ik de aandacht van de Commissie willen vestigen op de door het Europees Parlement met een overweldigende meerderheid aangenomen resolutie over de gezondheidsstrategie van de EU (P6_TA(2008)0477), waarin gesteld wordt dat richtlijn 2004/37/EG(1) betreffende de bescherming van de werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene of mutagene agentia op het werk de Europese burgers op hun werk niet voldoende beschermt tegen blootstelling aan stoffen die vergiftig voor de voortplanting zijn en waarin de Commissie derhalve verzocht wordt deze stoffen op te nemen in haar komende voorstel tot wijziging van deze zelfde richtlijn.

Kan de Commissie in het licht daarvan bevestigen dat zij ten behoeve van de gezondheid van werknemers haar volledige aandacht aan dit door 554 leden van het Europees Parlement gesteunde verzoek geeft?

 
  
 

De Commissie hecht bijzondere waarde aan de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan stoffen die vergiftig zijn voor de voortplanting. In dit verband wijst zij op de communautaire wetgeving betreffende de gezondheid en veiligheid op het werk, en vooral Richtlijn 98/24/EG(2), waarin minimumvoorschriften voor de bescherming van werknemers zijn vastgelegd.

Deze voorschriften bevatten bepalingen met betrekking tot de beoordeling, de preventie en de beheersing van risico's, die gelden voor alle gevaarlijke chemische stoffen op de werkplek, met inbegrip van stoffen die vergiftig zijn voor de voortplanting. In het bijzonder geldt dat de algemene beginselen voor preventie vereisen dat de risico's voor de gezondheid en de veiligheid van de werknemers worden weggenomen of tot een minimum worden beperkt.

De Commissie herinnert eraan dat zij de twee fasen van overleg met de sociale partners heeft doorlopen over de bescherming van werknemers tegen de risico's van blootstelling aan carcinogene en mutagene agentia en stoffen die vergiftig zijn voor de voortplanting. Op basis van de resultaten van dit overleg onderzoekt de Commissie nu de mogelijkheid om de communautaire wetgeving op dit gebied te wijzigen.

 
 

(1) PB L 158 van 30.4.2004, blz. 50.
(2)Richtlijn 98/24/EG van de Raad van 7 april 1998 betreffende de bescherming van de gezondheid en de veiligheid van werknemers tegen risico's van chemische agentia op het werk (14e bijzondere richtlijn in de zin van artikel 16, lid 1, van Richtlijn 89/391/EEG), PB L 131 van 5.5.1998.

 

Vraag nr. 74 van Jacek Protasiewicz (H-0937/08)
 Betreft: Vorderingen bij de onderhandelingen met de autoriteiten van Wit-Rusland in de context van mogelijk misbruik van het Wetboek van Strafvordering ten aanzien van politieke en civiele activiteiten
 

President Aleksandr Loekasjenko heeft in een interview met The Wall Street Journal verklaard dat hij bereid is alle politieke gevangenen vrij te laten.

Alyaksandr Barazenka, die in voorlopige hechtenis is gesteld in afwachting van zijn proces na de demonstratie van januari, en die zich op 27 oktober vrijwillig heeft gemeld bij de politie van Minsk voor ondervraging, werd evenwel niet toegestaan zich tegen de aantijgingen te verweren zonder in hechtenis te blijven, wat in democratische landen normaal zou zijn.

Er zijn een aantal vergelijkbare gevallen gemeld, en de andere oppositieactivisten in Wit-Rusland werden vrijheidsbeperkingen opgelegd.

Is de Commissie zich bewust van deze situatie? Heeft zij de autoriteiten van Wit-Rusland al gevraagd Alyaksandr Barazenka onmiddellijk vrij te laten en vergelijkbare gevallen te herzien? Zo nee, zal zij deze kwestie dan op de agenda plaatsen van de onderhandelingen met de vertegenwoordigers van de regering van Wit-Rusland?

 
  
 

De Commissie kent en deelt de zorgen van het geachte Parlementslid over het lot van Alyaksandr Barazenka, die intussen terecht heeft gestaan op 8 en 9 december. Voordat zijn proces begon had Alyaksandr Barazenka onrechtmatig in hechtenis gezeten sinds eind oktober.

Alyaksandr Barazenka werd veroordeeld tot één jaar vrijheidsbeperking voor zijn deelname aan een verboden demonstratie in januari. Hij gaat naar verluidt tegen het vonnis in beroep.

In haar verklaring van 21 november heeft de commissaris voor externe betrekkingen en nabuurschapsbeleid, hoewel zij zich verheugd toonde over de recente positieve stappen van Wit-Rusland, aan de Wit-Russische autoriteiten duidelijk gemaakt dat de EU de zaak van Alyaksandr Barazenka hoog opneemt. Zij onderstreepte dat het voor de EU van wezenlijk belang is dat Wit-Rusland "een land zonder politieke gevangenen" blijft. Zij verwees naar de rechtszaak tegen Alyaksandr Barazenka en waarschuwde dat de EU zijn proces nauwgezet zou volgen.

De Commissie heeft de zaak van Alyaksandr Barazenka bij verschillende gelegenheden tijdens ontmoetingen met Wit-Russische autoriteiten aan de orde gesteld.

Dit is een ernstige zaak en de Commissie zal de kwestie nauwgezet blijven volgen en ter sprake blijven brengen bij de Wit-Russische autoriteiten.

In dit verband geeft het feit dat de Raad op 13 oktober heeft besloten de sancties tegen Wit-Rusland voor een periode van zes maanden gedeeltelijk op te heffen om daarna de situatie opnieuw te beoordelen, ons de gelegenheid een heldere boodschap af te geven over de democratische stappen die we van Wit-Rusland verwachten, en in het bijzonder dat we geen terugval tolereren inzake politieke gevangenen.

 

Vraag nr. 75 van Johan Van Hecke (H-0938/08)
 Betreft: Schuldvermindering voor Haïti
 

De huidige situatie in het straatarme Haïti wordt de grootste milieucrisis van de planeet genoemd. Terwijl het land te kampen heeft met zware stormen, is 98 % van alle bossen gekapt voor brandstof, waardoor een gewone storm al leidt tot overstromingen. Volgens experts zal het nog jaren duren voordat het land ook maar de helft van het voedsel kan verbouwen nodig om de bevolking te voeden. En dit enkel door een massale injectie van geld en energie in waterscheiding, essentiële diensten en voedselzekerheid.

Tegen deze achtergrond is het absurd dat Haïti 5 maanden moet wachten op een forse schuldkwijtschelding van de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds. Tegelijk is de intrede van Haïti in de groep van landen met een zware schuldenlast ( HIPC) uitgesteld. Voor de heropbouw van het land is het noodzakelijk dat de aandeelhouders van de Wereldbank samen bekijken hoe ze de schuld van het land zo snel mogelijk kunnen kwijtschelden. Hoe staat de Europese Commissie tegenover dit uitstel en zal zij in het licht hiervan iets ondernemen ?

 
  
 

Haïti is het "decision point" gepasseerd en blijft in aanmerking komen voor het "completion point" in het kader van het initiatief van landen met een zware schuldenlast, dat beheerd wordt door de Wereldbank en het Internationaal Monetair Fonds (IMF). Het is belangrijk te onderstrepen dat Haïti op dit punt beduidend meer vorderingen maakt dan gemiddeld, zodat te zijner tijd zijn schuld van 650 miljoen dollar kan worden kwijtgescholden.

Volgens een voorlopig tijdsschema is het besluit over het bereiken van het "completion point" van het HIPC-initiatief tot juni 2009 uitgesteld wegens de aankondiging van het IMF en de Wereldbank dat Haïti in dit stadium niet aan alle uitbetalingsvoorwaarden voldoet. Een wezenlijke voorwaarde was de wet op het gunnen van contracten die binnen zes maanden na de presentatie van het nationale strategiedocument voor groei en armoedevermindering (DSNCRP – november 2007) had moeten worden aangenomen. Er is momenteel wel een besluit inzake overheidsopdrachten, maar dit besluit is nog niet tot wet verheven. Met de aanhoudende toepassing van de criteria wordt beoogd de gehoopte resultaten van de schuldvermindering een duurzaam karakter te geven.

De internationale instellingen en alle partners proberen deze situatie te doorbreken. Zo heeft de Inter-Amerikaanse Ontwikkelingsbank (IAOB) aangekondigd dat Haïti zijn schulden een jaar later dan gepland mag terugbetalen en dat de schuldaflossingen van de Republiek Haïti worden bevroren.

De Commissie blijft voorstander van initiatieven om de schuld van Haïti te verminderen zodat het land zich op economisch en sociaal gebied sneller kan ontwikkelen. De Commissie blijft de inspanningen van de autoriteiten en de bevolking van Haïti ondersteunen en maakt zich nog altijd sterk voor de uitvoering van een ambitieus ontwikkelingsprogramma met duurzame resultaten die vooruitgang creëren. Hiertoe zal de Commissie in het kader van het 10e Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) 291 miljoen euro aan programmeerbare fondsen aan Haïti ter beschikking stellen om de wegeninfrastructuur, het decentralisatieproces, de justitiële sector en het algehele macro-economische kader te steunen. Los daarvan verleent de Commissie de slachtoffers van de recente overstromingen de nodige hulp om de humanitaire situatie van de bevolking te verbeteren.

 

Vraag nr. 76 van Caroline Jackson (H-0941/08)
 Betreft: Openbare inzameling van afgedankte batterijen
 

De termijn voor de omzetting van de batterijenrichtlijn (Richtlijn 2006/66/EG(1) van het Europees Parlement en de Raad van 6 september 2006 inzake batterijen en accu's, alsook afgedankte batterijen en accu's) is op 26 september 2008 verstreken. Moet een lidstaat naar de mening van de Commissie voor elk inzamelpunt voor huishoudelijke batterijen in openbare gebouwen, scholen, supermarkten enz. een vergunning afgeven voor het beheer van gevaarlijk afval?

 
  
 

Artikel 8, lid 1, van de "batterijrichtlijn" (Richtlijn 2006/66/EG(2)) luidt: "De lidstaten zorgen ervoor dat geschikte inzamelingssystemen worden opgezet voor draagbare afgedankte batterijen en accu's. Dergelijke systemen: a) stellen de eindgebruikers in staat zich te ontdoen van draagbare afgedankte batterijen of accu's op een toegankelijk inzamelpunt in hun nabijheid, rekening houdend met de bevolkingsdichtheid; …".

Volgens artikel 8, lid 1, van de batterijrichtlijn zijn inzamelingspunten voor draagbare afgedankte batterijen en accu's, inclusief batterijen voor huishoudelijk gebruik, niet onderworpen aan de registratie- of vergunningeisen van Richtlijn 2006/12/EG betreffende afvalstoffen(3) (kaderrichtlijn afval) of Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen(4). Een lidstaat hoeft derhalve geen ontheffing of vergunning voor de verwerking van gevaarlijke afvalstoffen af te geven voor een inzamelingspunt dat wordt opgezet voor huishoudbatterijen in de nabijheid van eindgebruikers, met inbegrip van openbare gebouwen, scholen, supermarkten, enzovoort.

Deze bepalingen zijn in overeenstemming met de recentelijk gewijzigde kaderrichtlijn afval, waarvan artikel 20 bepaalt dat de artikelen 17 (toezicht op gevaarlijke afvalstoffen), 18 (verbod op het mengen van gevaarlijke afvalstoffen), 19 (etikettering van gevaarlijke afvalstoffen) en 35 (bijhouden van registers) niet van toepassing zijn op gemengd afval afkomstig uit huishoudens. Ook gelden de artikelen 19 en 35 niet voor afzonderlijke fracties van gevaarlijke afvalstoffen afkomstig uit huishoudens totdat deze stoffen worden aanvaard voor inzameling, verwijdering of nuttige toepassing door een inrichting of een onderneming die een vergunning heeft gekregen of is geregistreerd overeenkomstig artikel 23 of 26.

 
 

(1)PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
(2)PB L 266 van 26.9.2006, blz. 1.
(3)PB L 114 van 27.4.2006, blz. 9.
(4)PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn zoals laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 166/2006.

 

Vraag nr. 77 van Karin Riis-Jørgensen (H-0942/08)
 Betreft: Liberalisering van het nationale kansspelmonopolie
 

Tussen 6 en 8 november 2008 zijn in de Griekse steden Athene en Thessaloniki twee tussenpersonen van een particuliere aanbieder van sportweddenschappen, die over een vergunning beschikt en onder de EU-regelgeving valt, samen met drie klanten door de Griekse autoriteiten gearresteerd en vastgehouden wegens overtreding van de Griekse wetgeving inzake het monopolie op sportweddenschappen.

Die wetgeving is al het onderwerp van een met redenen omkleed advies dat de Europese Commissie op 28 februari 2008 heeft verstuurd in het bredere kader van de inbreukprocedures die zij de afgelopen tweeënhalf jaar tegen 10 lidstaten heeft ingesteld.

Zijn dergelijke arrestaties volgens de Commissie, gelet op punt 73, lid 4(1), van het arrest van het Hof van Justitie in de zaak-Placanica (C-338/04), buiten proportie?

Waarom treedt de Commissie niet krachtiger op tegen landen als Griekenland, Denemarken, Zweden, Finland en Nederland, die zich in de fase van het met redenen omkleed advies bevinden en door acties als die in Griekenland of door volstrekte werkeloosheid duidelijk hebben gemaakt dat zij weigeren zich aan het EU-Verdrag te houden, en daagt zij deze landen niet voor het Europese Hof van Justitie?

 
  
 

In reactie op de mondelinge vraag van het geachte Parlementslid wil de Commissie er aan herinneren dat zij tegen veel lidstaten inbreukprocedures is begonnen naar aanleiding van beperkingen, meestal in de vorm van strafrechtelijke sancties, van de vrijheid van spelexploitanten met een in een andere lidstaat verleende vergunning om diensten op het gebied van sportweddenschappen aan te bieden, omdat zij van mening was dat deze beperkingen onverenigbaar waren met artikel 49 van het EG-Verdrag.

De Commissie deelt de mening van het geachte Parlementslid dat de arrestatie in Griekenland van twee tussenpersonen van een particuliere exploitant van sportweddenschappen met een vergunning in een andere lidstaat disproportioneel en onverenigbaar met de artikelen 43 en 49 van het EG-Verdrag zou kunnen zijn, mits, zoals duidelijk gesteld in het Placanica-arrest(2) van het Europees Hof van Justitie, de lidstaat in kwestie heeft geweigerd vergunningen of concessies af te geven in strijd met het Gemeenschapsrecht. Volgens het Gambelli-arrest(3) van het Hof van Justitie is er sprake van zo'n strijdigheid met het Gemeenschapsrecht wanneer een lidstaat geen beleid voert dat consequent en stelselmatig is gericht op werkelijke vermindering van de gokmogelijkheden.

Sinds enige tijd lijkt er echter verandering te komen in de terughoudendheid van de lidstaten om de Europese dimensie van deze kwestie te aanvaarden. Dit is gebeurd nadat de Commissie tegen tien lidstaten inbreukprocedures heeft ingeleid met betrekking tot de beperkingen die zij opleggen aan het grensoverschrijdend aanbieden van diensten op het gebied van sportweddenschappen. Sommige lidstaten overwegen nieuwe wetten in te voeren en enkele van hen bespreken hun voorstellen op het ogenblik met de Commissie. De Commissie is van plan de aanhangig gemaakte inbreukprocedures opnieuw te bekijken in 2009.

 
 

(1)De artikelen 43 EG en 49 EG moeten aldus worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling als die welke in de hoofdzaken aan de orde is, op grond waarvan aan personen als verdachten in de hoofdzaken een strafrechtelijke sanctie wordt opgelegd omdat zij zonder de in de nationale wettelijke regeling voorgeschreven concessie of vergunning een georganiseerde activiteit van inzameling van weddenschappen hebben uitgeoefend, wanneer deze personen die concessies of vergunningen niet hebben kunnen verkrijgen wegens de met het gemeenschapsrecht strijdige weigering van deze lidstaat om hun deze te verlenen.
(2) HvJ, 6.3.2007, Placanica, C-338/04.
(3) HvJ, 6.11.2003, Gambelli, C-243/01.

 

Vraag nr. 78 van Ivo Belet (H-0943/08)
 Betreft: Jaarlijkse jacht op grienden voor de kusten van de Faeröereilanden
 

In haar antwoord op vraag P-3855/08 zegt de Commissie binnen het IWC naar een oplossing te streven voor de grienden die jaarlijks voor de kusten van de Faeröereilanden geslacht worden.

Gaat de Europese Commissie er dus mee akkoord dat de wijze waarop de grienden worden geslacht in de Faeröerwateren geenszins strookt met het dierenwelzijnsbeleid van de EU?

Kan de Commissie meedelen wat de stand van zaken is in deze zaak? Welke initiatieven zijn genomen en plant de Commissie nog te nemen?

Is de Europese Commissie bereid deze praktijk aan te kaarten in bilateraal overleg met de Faeröereilanden?

 
  
 

De Commissie is zeer toegewijd aan de bescherming van alle walvisachtigen (walvissen, dolfijnen en bruinvissen) en roept in herinnering dat in de EU het vangen of doden van walvisachtigen verboden is krachtens Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna(1), waarin verplichtingen zijn opgenomen die voortkomen uit het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa, ook bekend als het Verdrag van Bern. Op grond van dezelfde richtlijn is ook de verkoop of uitwisseling van walvisachtigen door de EU-lidstaten niet toegestaan. Bovendien is de introductie van walvisachtigen in de Gemeenschap met hoofdzakelijk commerciële oogmerken verboden op grond van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad van 9 december 1996 inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer(2), waarmee in de EU uitvoering wordt gegeven aan de bepalingen van de Overeenkomst inzake de internationale handel in bedreigde in het wild levende dier- en plantensoorten (CITES).

De genoemde griendenjacht vindt echter plaats in Faeröer, dat geen deel uitmaakt van de EU, zodat de wetgeving en het beleid van de EU er niet van toepassing zijn. Bovendien is Denemarken weliswaar toegetreden tot het Verdrag van Bern, maar heeft het in zijn akte van bekrachtiging verklaard dat het Verdrag niet van toepassing is op Groenland en Faeröer. Dientengevolge heeft de Commissie helaas slechts beperkte mogelijkheden om direct in deze zaak in te grijpen. Toch zal de Commissie onderzoeken wat de beste mogelijke manieren zijn om deze gevoelige kwestie bij de relevante autoriteiten aan de orde te stellen.

Op internationaal niveau worden walvissen beschermd door de Internationale Walvisvaartcommissie (IWC), een internationale organisatie voor het behoud en beheer van walvissen. Ongelukkigerwijs valt de jacht op grienden echter niet onder het toezicht van de IWC, omdat er tot heden geen overeenstemming is bereikt over de bevoegdheden van de IWC met betrekking tot kleine walvisachtigen. In verband met het huidige debat over de toekomst van de IWC hoopt de Commissie ten zeerste dat de EU samen met andere partijen bij de IWC in staat zal zijn ook de kwestie van de kleine walvisachtigen aan te pakken. Teneinde een gecoördineerd EU-standpunt voor de vergadering van de IWC op 6 november 2008 te bereiken heeft de Commissie een voorstel aan de Raad(3) gedaan.

 
 

(1)PB L 206 van 22.7.1992.
(2)PB L 61 van 3.3.1997.
(3)Voorstel voor een besluit van de Raad tot vaststelling van het namens de Europese Gemeenschap in te nemen standpunt over voorstellen tot wijziging van het Internationale Verdrag tot Regeling van de Walvisvangst en het reglement daarvan, COM(2008) 711 def.

 

Vraag nr. 79 van Ari Vatanen (H-0944/08)
 Betreft: Onderscheid voor de BTW tussen "verkoop op afstand" en "telewinkelen"
 

In de Europese wetgeving inzake de verkoop van alcohol (de zesde richtlijn nr. 77/388/EG(1) van de Raad, aangevuld door richtlijn 91/680/EEG(2) wordt op grond van de manier van levering onderscheid gemaakt (i) verkoop op afstand en (ii) telewinkelen. Of de BTW over de transactie wordt betaald in het land van herkomst of het land van bestemming wordt bepaald op basis van de manier van levering van de goederen.

Wanneer een klant alcohol bestelt uit een andere lidstaat die naar het land van bestemming wordt verstuurd of vervoerd door of namens de verkoper, is er sprake van verkoop op afstand. Bij verkoop op afstand wordt altijd BTW geheven op de verkoop van alcohol in het land van bestemming, ongeacht de hoeveelheid. Wanneer er een transactie plaatsvindt waarbij aan de consument wordt geleverd, wordt de levering van de alcohol geacht plaats te vinden in het land van bestemming.

Er is sprake van telewinkelen wanneer de consument zelf, en niet de verkoper, het vervoer van de goederen organiseert van het land van herkomst naar het land van bestemming. Bij telewinkelen wordt over de verkoop van alcohol altijd BTW geheven in het land van herkomst. De plaats van levering van de alcohol is de plaats waar het vervoer het product begint.

Kan een leverancier die telewinkeldiensten voor alcohol aanbiedt op internet advertenties plaatsen op zijn eigen website voor vervoersdiensten door derden, zonder dat deze activiteit wordt beschouwd als verkoop op afstand? Deze vraag is van belang voor de vaststelling of de BTW over de verkoop moet worden geheven in het land van herkomst of in het land van bestemming.

 
  
 

Wat betreft de BTW op de levering van alcohol aan particuliere consumenten volgt uit artikel 33 van de BTW-richtlijn (2006/112/EG(3)) dat een levering van accijnsgoederen die worden vervoerd door of namens de leverancier moet worden belast op de plaats waar de goederen zich bevinden op het moment dat de verzending of het vervoer van deze goederen eindigt. Voor leveringen van goederen die worden vervoerd door of namens de klant is de plaats van belastingheffing volgens artikel 32 van de BTW-richtlijn de plaats waar de goederen zich bevinden op het moment dat het vervoer naar de klant begint.

Wanneer de verkoper op zijn website niet alleen adverteert met accijnsgoederen maar ook met een wijze van vervoer van die goederen naar de klant waarbij de klant niet aanwezig hoeft te zijn in de lidstaat waar de verkoper is gevestigd, kan worden gesproken van een oneigenlijke praktijk, bedoeld om op kunstmatige wijze voor BTW-doeleinden een levering van goederen die worden vervoerd door of namens de verkoper om te zetten in een levering van goederen die worden vervoerd door of namens de klant (HvJ, arrest van 21 februari 2006, zaak C-255/02 Halifax plc). In zo'n geval moet de economische realiteit in ogenschouw worden genomen en zou de transactie voor BTW-doeleinden toch kunnen worden geclassificeerd en behandeld als een levering van accijnsgoederen die worden vervoerd door of namens de verkoper, belastbaar in de lidstaat waar het vervoer naar de consument eindigt. Zo'n situatie moet te allen tijde worden beoordeeld op basis van de feiten van het afzonderlijke geval.

 
 

(1) PB L 145 van 13.6.1977, blz. 1.
(2) PB L 376 van 31.12.1991, blz. 1.
(3) Richtlijn 2006/112/EG van de Raad van 28 november 2006 betreffende het gemeenschappelijke stelsel van belasting over de toegevoegde waarde, PB L 347 van 11.12.2006.

 

Vraag nr. 80 van Athanasios Pafilis (H-0948/08)
 Betreft: Onmenselijke detentie-omstandigheden in gevangenissen
 

Gedetineerden in Griekse gevangenissen hebben de afgelopen tijd massaal aan hongerstakingen deelgenomen om te protesteren tegen de onmenselijke omstandigheden waaronder zij worden vastgehouden. De detentie-omstandigheden verslechteren bovendien voortdurend als resultaat van de politieke keuzes van de regeringen van de Nieuwe Democratie en de PASOK, in het kader van richtsnoeren van de EU.

In concreto zien we een enorme toename van het aantal gevangenen, met name van mensen in voorarrest en van allochtonen (die uitsluitend worden vastgehouden omdat ze illegaal het land zijn binnengekomen), een stijging van het aantal zelfmoorden, mishandelingen, schendingen van de fundamentele rechten van gevangen, onvoldoende medisch en verplegend personeel, het ontbreken van afkickprogramma's, het ontbreken van specialistische zorg voor minderjarigen, een verbod op de toegang tot de gevangenissen van wetenschappelijke en maatschappelijke organisaties, alsook van vertegenwoordigers van bijvoorbeeld de politieke partijen.

Wat vindt de Commissie van deze onaanvaardbare situatie in de gevangenissen en van de schendingen van de fundamentele rechten van de gevangenen?

 
  
 

De Commissie voert geen controles uit op de detentieomstandigheden in de lidstaten. De Europese instantie die verantwoordelijk is voor dit soort inspecties is het Europees Comité inzake de voorkoming van folteringen en onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen (CPT), een orgaan van de Raad van Europa. Maar de Commissie volgt de verslagen van het CPT nauwgezet, indachtig de tweede paragraaf van artikel 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU), waarin is bepaald dat de Unie de fundamentele rechten dient te eerbiedigen zoals zij worden gegarandeerd door het Europees Verdrag tot bescherming van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en zoals zij voortkomen uit de constitutionele tradities die de lidstaten als algemene beginselen van het communautair recht gemeen hebben. In dit verband moet worden vermeld dat volgens de jurisprudentie van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens onaanvaardbare detentieomstandigheden ook in strijd kunnen zijn met artikel 3 (verbod van foltering) van het EVRM, zelfs als er geen bewijs is voor de bewuste bedoeling om een gedetineerde te vernederen of te krenken. Hieruit volgt dat Griekenland gedetineerden met waardigheid en in overeenstemming met de geldende internationale normen moet behandelen.

 

Vraag nr. 82 van Olle Schmidt (H-0951/08)
 Betreft: Autofabrikanten in overheidshanden
 

Tijdens de economische crisis in de jaren '70 zijn veel grote industriële ondernemingen genationaliseerd. Een aantal ondernemingen werd niet genationaliseerd maar ontving in plaats daarvan grote bedragen in de vorm van leningen of subsidies. In mijn land, Zweden, werd met name subsidie verstrekt aan werven, waarvan er momenteel niet één meer in Zweden over is. In andere landen hadden autofabrikanten moeite om te het hoofd boven water te houden. Merken met een nationaal prestige zoals Chrysler, Rolls Royce en Renault werden gered door de belastingbetalers van hun respectievelijke landen.

Het lijkt er nu op dat de kredietcrisis is uitgegroeid tot een echte wereldwijde recessie. Opnieuw bevindt de benzineslurpende auto-industrie zich op de rand van het bankroet. Dit is voor Zweden een groot probleem, omdat de productie van Volvo en Saab grotendeels in Zweden plaatsvindt. De afgelopen week zijn in de media berichten verschenen (onder meer in de Financial Times van 1 december 2008) dat de Amerikaanse eigenaren van Volvo en Saab onderhandelingen voeren met de Zweedse overheid over het nationaliseren van de door de crisis getroffen fabrikanten. Tevens is bekend dat in veel andere landen gelijksoortige besprekingen worden gevoerd tussen autofabrikanten en overheden.

Heeft de Commissie er bezwaar tegen dat industriële ondernemingen in overheidshanden zijn en door de overheid worden gerund?

 
  
 

In artikel 295 van het EG-Verdrag is bepaald dat het Verdrag "de regeling van het eigendomsrecht in de lidstaten onverlet [laat]". Dit beginsel betekent dat het Verdrag neutraal is ten aanzien van de vraag of bedrijven in particuliere dan wel publieke handen zijn. De tenuitvoerlegging van een dergelijk beginsel veronderstelt dat publieke organen die aandeelhouders van een onderneming zijn of verantwoordelijkheid dragen voor de activiteiten van een onderneming, optreden op een wijze die vergelijkbaar is met die van particuliere actoren. Zoals het Europees Hof van Justitie heeft bevestigd (in zaak C-174/04, Commissie tegen Italië, §32): "Verdragsbepalingen inzake het vrije kapitaalverkeer maken geen onderscheid tussen particuliere en openbare ondernemingen".

Speciaal bij de toepassing van regels voor staatssteun maakt de Commissie wel onderscheid tussen gevallen waarin publieke organen optreden als particuliere actoren en gevallen waarin openbare eigendom of overheidsinterventie in de eigendomsverhoudingen of het management van een onderneming wordt gerechtvaardigd door overwegingen van openbaar of staatsbelang. Dit onderscheid wordt vormgegeven door de toepassing van het "beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie". Op grond van dat beginsel wordt het gedrag van een openbare aandeelhouder of exploitant vergeleken met wat een particuliere exploitant uitsluitend op basis van markteconomische overwegingen in dezelfde situatie zou hebben gedaan: dit houdt in dat de grondgedachte voor zo'n overheidsinvestering en de voorwaarden en de opbrengst ervan worden onderzocht. Als een overheidsinterventie de test van de particuliere investeerder in een markteconomie niet doorstaat, is de Commissie van mening dat die interventie elementen van staatssteun bevat waarvan de verenigbaarheid met de gemeenschappelijke markt moet worden beoordeeld.

Derhalve is krachtens het Gemeenschapsrecht – en overeenkomstig het beginsel van de particuliere investeerder in een markteconomie – nationalisatie of gedeeltelijke overheidsinvestering in ondernemingen (onafhankelijk van de sector) als zodanig niet verboden. Echter, in gevallen waarin staatsinterventies de test van de particuliere investeerder in een markteconomie niet doorstaan, moeten deze maatregelen worden onderzocht door de Commissie teneinde te beoordelen of ze verenigbaar zijn met de regels voor staatssteun.

In de huidige financiële en economische crisis lijkt het moeilijk om overheidsinterventies die zijn bedoeld ter ondersteuning van omvallende ondernemingen of bedrijven in een sector die zware tijden tegemoet gaat, te verenigen met het gedrag van particuliere investeerders in een markteconomie. Vanuit dat gezichtspunt zouden mogelijke overheidsinvesteringen in bijvoorbeeld Volvo of Saab (hoewel die projecten klaarblijkelijk niet doorgaan) inderdaad zorgvuldig moeten worden beoordeeld op hun verenigbaarheid met regels voor staatssteun.

 

Vraag nr. 83 van Katerina Batzeli (H-0953/08)
 Betreft: Jurisprudentie van het Hof van Justitie inzake de erkenning van diploma's op grond van een franchisingovereenkomst en inmenging in de nationale bevoegdheid betreffende de organisatie van de onderwijsstelsels
 

Op 23 oktober 2008 heeft het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen ("het Hof") het arrest C-274/05 gewezen, dat Griekenland verplicht de beroepskwalificaties te erkennen die zijn verleend door vestigingen van onderwijsinstellingen van andere lidstaten (franchisingdiploma's).

Is het gastland verplicht op zijn grondgebied de werking te erkennen van onderwijsinstellingen die niet beantwoorden aan de basisbeginselen van zijn onderwijsbeleid en van zijn nationaal recht?

In hoeverre is een onmiddellijke evaluatie vereist van de toepassing van Richtlijn 2005/36/EG(1) en van de vroegere Richtlijn 89/48/EEG(2) betreffende het toepassingsgebied van de erkenning van beroepskwalificaties in de nationale onderwijsstelsels, alsook van de artikelen 149 en 150 van het EG-Verdrag betreffende de nationale bevoegdheid inzake onderwijskwesties?

Deze kwestie zorgt voor onzekerheid en problemen in de communautaire en nationale regelgeving, waardoor de burgers zich genoodzaakt zien naar het Hof te stappen. Is het daarom niet nodig dat de Commissie met een nieuw voorstel komt dat de grens afbakent tussen de verplichting tot erkenning van beroepskwalificaties en de bevoegdheid van de lidstaten om diploma's te erkennen, en dit op een zodanige wijze dat wordt vermeden dat het tot een nivellering komt tussen landen die enorme verschillen in hun onderwijsstelsels kennen?

 
  
 

Op 23.10.2008(3) heeft het Europees Hof van Justitie (HvJ) bevestigd dat Griekenland niet heeft voldaan aan zijn verplichtingen krachtens Richtlijn 89/48/EEG(4) omdat het de diploma's niet heeft erkend die door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten zijn uitgereikt na onderwijs en opleidingen die op basis van een franchiseovereenkomst zijn gegeven door een particuliere instelling in Griekenland. Het Hof voegt daaraan toe dat het met deze conclusie de verantwoordelijkheid van Griekenland voor de inhoud van onderricht en de inrichting van het onderwijsstelsel niet in twijfel trekt. Aangezien de diploma's in kwestie echter zijn uitgereikt door de bevoegde autoriteiten van andere lidstaten, uitsluitend op grond van de regels die gelden binnen hun respectieve onderwijs- en opleidingsstelsels, vallen diploma's die worden uitgereikt na voltooiing van onderwijs en opleidingen die worden gegeven in het kader van erkennings- of franchiseovereenkomsten niet onder het Griekse onderwijsstelsel in de zin van Richtlijn 89/48/EEG. Met deze uitspraak bevestigt het HvJ zijn eerdere arrest in de zaak Neri tegen Italië(5) uit 2003, waarin het heeft verklaard dat het in strijd is met het Gemeenschapsrecht om te weigeren een via een franchiseovereenkomst verleende kwalificatie te erkennen met als enige reden dat het onderwijs niet is gegeven in een universiteitsgebouw.

Met deze arresten wordt vastgesteld, in het ene gevel direct, in het andere indirect, dat de Griekse wetgeving niet in overeenstemming was met het Gemeenschapsrecht toen Richtlijn 89/48/EEG nog van kracht was. Griekenland voldoet nog altijd niet aan de wetgeving van de EU omdat het nog steeds geen uitvoering heeft gegeven aan Richtlijn 2005/36/EG(6) betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, die in de plaats is gekomen van Richtlijn 89/48/EEG en in werking is getreden op 20.10.2007. Benadrukt moet worden dat artikel 50 van deze richtlijn de lidstaten uitdrukkelijk het recht verleent een aantal elementen in verband met bijvoorbeeld franchisediploma's te verifiëren, bijvoorbeeld of de opleidingscyclus aan de instelling die de opleiding heeft verzorgd, officieel is gecertificeerd door de onderwijsinstelling die gevestigd is in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is, of de opleidingstitel dezelfde is als de titel die zou zijn verleend indien de opleiding in haar geheel was gevolgd in de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is, en of de opleidingstitel dezelfde beroepsrechten verleent op het grondgebied van de lidstaat vanwaar het diploma afkomstig is.

Op 4.12.2008 deed het HvJ twee nieuwe uitspraken(7) ten nadele van Griekenland, waarin het uitdrukkelijk de conclusies van C-274/05 bekrachtigde en bepaalde dat Griekenland inbreuk maakt op het EU-recht door franchisediploma's niet te erkennen.

De meest recente jurisprudentie van het HvJ en het afgeleide recht op EU-niveau betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, Richtlijn 2005/36/EG, vormen een helder kader voor de wijze waarop Griekenland dient om te gaan met franchisediploma's die door gekwalificeerde beroepsbeoefenaren zijn behaald. Er bestaat geen rechtsonzekerheid en daarom geen behoefte aan een nieuw voorstel.

 
 

(1) PB L 255 van 30.9.2005, blz. 22.
(2) PB L 19 van 24.1.1989, blz. 16.
(3) HvJ C-274/05, Commissie tegen Griekenland, 23.10.2008.
(4) Richtlijn 89/48/EEG van de Raad van 21 december 1988 betreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmee beroepsopleidingen van ten minste drie jaar worden afgesloten, PB L 19 van 24.1.1989.
(5) HvJ C-153/02, Valentina Neri, 13.11.2003.
(6) Richtlijn 2005/36/EG van het Europees Parlement en de Raad van 7 september 2005 betreffende de erkenning van beroepskwalificaties, PB L 255/22, 30.9.2005.
(7) HvJ C-84/07, Commissie tegen Griekenland, 4.12.2008; HvJ C-151/07, Khatzithanasis tegen Ipourgos Igeias kai Kinonikis Allilengiis, 4.12.2008.

 

Vraag nr. 84 van Salvador Domingo Sanz Palacio (H-0954/08)
 Betreft: Herstelplan voor de automobielsector
 

De automobielindustrie is een strategische sector, die van vitaal belang is voor de economie van de EU, niet alleen wegens zijn aandeel in het BBP, maar ook wegens de arbeidplaatsen die direct of indirect van de industrie afhankelijk zijn. De vaststelling van specifieke steunmaatregelen voor de sector, die de levensvatbaarheid en de werkgelegenheid waarborgen, moet voor de EU een prioriteit zijn. Het herstelplan voor groei en werkgelegenheid dat de Commissie heeft gelanceerd, omvat een aantal maatregelen die moeten worden aangevuld met specifieke programma's van de verschillende lidstaten. De eerste spoedmaatregelen moeten erop gericht zijn de sluiting van productielijnen en het verlies van arbeidsplaatsen te voorkomen. In hoeverre zullen de lidstaten in hun steunprogramma's overheidssteun kunnen verlenen die specifiek op de automobielindustrie gericht is? Voor welke doeleinden zal overheidssteun kunnen worden verleend, en onder welke voorwaarden?

 
  
 

Zoals het geachte Parlementslid opmerkt heeft de Commissie een herstelplan voor groei en werkgelegenheid aangekondigd om de vraag te stimuleren en het vertrouwen in de Europese economie te herstellen. In dit verband overweegt de Commissie de lidstaten voor te stellen aanvullende maatregelen in de vorm van staatssteun toe te staan, maar slechts gedurende een beperkte periode.

Een van de voorziene maatregelen is dat de Commissie de lidstaten zou kunnen toestaan steun te verlenen in de vorm van garanties en gesubsidieerde leningen. Uiteraard zal de goedkeuring van deze maatregelen gebonden zijn aan bepaalde voorwaarden en maximumbedragen en moeten zij worden besproken met de lidstaten. Deze initiatieven richten zich niet op één bepaalde sector van de economie maar zijn bedoeld om bedrijven te helpen bij het overwinnen van de problemen die zij als direct gevolg van de recente crisis ervaren bij het aantrekken van kapitaal.

Het is van belang in herinnering te roepen dat de Raad sedert het begin van de crisis de noodzaak van handhaving van de mededingingsregels heeft onderstreept. De Commissie moet zorgen voor gelijke spelregels voor Europese bedrijven en voorkomen dat er een subsidierace tussen lidstaten ontstaat die onhoudbaar en schadelijk is voor de EU als geheel. Daarom is de Commissie terughoudend ten aanzien van mogelijke "flexibele toepassing" van de regels voor staatssteun. Het huidige wettelijke kader voor staatssteun biedt al een groot aantal mogelijkheden voor staatssteunverlening aan alle sectoren, met inbegrip van de auto-industrie.

Aan de aanbodzijde is in het kader van onderzoek, ontwikkeling en innovatie staatssteun toegestaan voor de ontwikkeling van groene technologie, op voorwaarde dat de markt ter zake niet functioneert en de steun een stimulerend effect heeft en proportioneel is. Ook is steun beschikbaar voor bedrijven die de naleving van de communautaire milieunormen in hun productieproces verbeteren. Daarnaast bestaan er regels voor het aanpakken van problemen waarmee kleine en middelgrote ondernemingen verderop in de leveringsketen worden geconfronteerd. Met name de groepsvrijstellingsverordening biedt een ruim arsenaal aan steunmaatregelen met minimale administratieve lasten.

Gesubsidieerde garanties kunnen sommige problemen van de auto-industrie en haar toeleveranciers helpen oplossen. Zodra een bedrijf echter in een situatie belandt waarin het zelfs niet meer voor een gesubsidieerde garantie in aanmerking komt, kunnen de regels voor redding en herstructurering van kracht worden. Daarom acht de Commissie het in dit stadium niet noodzakelijk een sectorspecifieke kaderregeling voor de auto-industrie in het leven te roepen.

Tot slot moet worden opgemerkt dat de leningen van de Europese Investeringsbank aan de auto-industrie geen gesubsidieerde leningen zijn, want zij worden verstrekt tegen marktprijzen.

 

Vraag nr. 85 van Hans-Peter Martin (H-0957/08)
 Betreft: Onjuiste risicobeoordeling door ontbrekende regulering van de financiële markten
 

Zijn de risico's die door (ontbrekende) regulering van de financiële markten ontstaan, door de Commissie verkeerd ingeschat? Wat hield deze verkeerde inschatting in?

Welke concrete maatregelen stelt de Commissie voor de lange termijn voor om de van de financiële markten uitgaande risico's te minimaliseren?

Overweegt de Commissie de invoering van een voor alle banken in de EU uniform percentage aan kernkapitaal? Hoe hoog zou dit percentage bij banken moeten zijn?

Overweegt de Commissie ook voor andere financiële instellingen, zoals beleggingsmaatschappijen, hedgefondsen en verzekeringen, of voor afzonderlijke gestructureerde financiële instrumenten de invoering van een voor de hele EU geldend minimumpercentage aan eigen vermogen c.q. een leverage ratio?

 
  
 

De Commissie kan wetgeving voorstellen met betrekking tot financiële markten. De verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging en doeltreffende handhaving berust echter bij de toezichthouders van de lidstaten (en op mondiaal niveau bij financiële toezichthouders van derde landen).

Meteen vanaf het begin van de financiële crisis, meer dan een jaar geleden, is de Commissie met de lidstaten opgetreden om de situatie te verbeteren en voor zover van toepassing langetermijnoplossingen voor te stellen. De laatste maanden heeft de Commissie voorstellen ingediend tot wijziging van de richtlijn betreffende kapitaalvereisten, de richtlijn betreffende depositogarantiestelsels en de regels inzake verslaggeving op basis van de waarde in het economisch verkeer. De Commissie heeft ook een voorstel goedgekeurd voor een verordening inzake kredietbeoordelingsbureaus. Bovendien laat de Commissie onderzoek doen naar salarissen van topmanagers en naar derivaten, en komt zij met een discussienota over hedgefondsen. Verder heeft een groep deskundigen op hoog niveau onder leiding van Jacques de Larosière de opdracht gekregen aanbevelingen te doen over (onder meer) grensoverschrijdend toezicht. Ten slotte heeft de Commissie voor de zomer van 2009 een nota aangekondigd over de toekomst van de regulering van de financiële markten.

De specifieke vragen over het kapitaalpercentage, het minimale eigen vermogen en de toegestane schuldquote worden momenteel in verschillende gremia besproken. De Commissie is actief betrokken bij het werk van Basel II op deze terreinen en houdt ook de marktontwikkelingen bij om de juiste weg voorwaarts te bepalen. In dit verband worden de door het geachte Parlementslid aan de orde gestelde kwesties uitvoerig bestudeerd. Het zou echter prematuur zijn om op dit moment concrete signalen in een bepaalde richting af te geven.

Zoals hierboven is geschetst heeft de Commissie dit jaar een groot aantal voorstellen ingediend en verwacht zij de komende maanden in hetzelfde tempo door te werken.

Dit is een beknopte samenvatting van wat de Commissie op dit gebied heeft gedaan. De Commissie is vanzelfsprekend bereid om meer inlichtingen te verschaffen indien het geachte Parlementslid dat wenst.

 

Vraag nr. 86 van Pedro Guerreiro (H-0960/08)
 Betreft: Behoud van de productie en werkgelegenheid in de kleding- en textielsector in diverse landen van de Europese Unie
 

De Commissie heeft inmiddels geantwoord op vraag H-0866/08(1) over de (eventuele) afloop per 31 december 2008 van het gemeenschappelijk toezichtsysteem voor de uitvoer van bepaalde categorieën van kleding- en textielproducten vanuit China naar de diverse landen van de Europese Unie. In het licht hiervan wil ik erop wijzen dat steeds meer ondernemingen - en vooral Portugese bedrijven - hun productie stopzetten of naar andere landen overhevelen waardoor de werkloosheid sterk toeneemt en dramatische maatschappelijke toestanden ontstaan. Heeft een van de lidstaten de Commissie voorgesteld of gevraagd om het dubbele toezichtsysteem tot na 31 december 2008 te verlengen of in het kader hiervan andere maatregelen goed te keuren? Zo ja, om welke lidstaten gaat het en welke maatregelen hebben zij dan nu voorgesteld? Heeft een van de lidstaten zich tegen de verlenging van het systeem uitgesproken? Zo ja, welke argumenten hebben zij hier ieder voor zich voor aangedragen?

 
  
 

Het stelsel van dubbel toezicht zou volgens de communautaire wetgeving worden beëindigd op 31 december 2008; er is niet voorzien in verlenging van het systeem na die datum.

Zoals de Commissie al aan het geachte Parlementslid heeft toegelicht in haar antwoord op zijn mondelinge vraag H-0866/08(2), zijn er "uiteenlopende voorstellen gedaan, variërend van een enkelvoudig toezicht tot aan een eenvoudige douanecontrole, waarbij de meeste lidstaten hun standpunten over de diverse opties kenbaar hebben gemaakt." Er heeft echter geen formele stemming plaatsgevonden omdat er geen formeel voorstel was om het dubbele toezicht voort te zetten. Derhalve hebben de lidstaten geen formele standpunten ingenomen. Dit weerspiegelt het gegeven dat de meeste belanghebbenden geen aanleiding zien voor nadere actie; zij willen er toe overgaan de textielsector te behandelen als andere sectoren.

Bovendien heeft China duidelijk gemaakt dat het "het stelsel van dubbel toezicht niet wenst voort te zetten". Dit betekent dat elke poging tot voortzetting gedoemd is te mislukken.

Andere maatregelen om toezicht te houden op de textielinvoer uit China zijn formeel niet voorgesteld omdat uit de discussies een meerderheid voor liberalisering van de handel in deze sector naar voren kwam. De Commissie zal echter blijkens haar antwoord op vraag H-0866/08 het nauwlettende toezicht op de ontwikkeling van de concrete handelsstatistieken (Comext) en van de douanegegevens in 2009 continueren.

De Commissie is bekend met de werkgelegenheidssituatie in de verschillende sectoren van de Europese economie en in de textielsector in het bijzonder. Ook dit is al uiteengezet in haar antwoord op vraag H-0866/08. Sinds het begin van 2007 is het Europees fonds voor aanpassing aan de globalisering (EFG) opgericht om actieve beleidsmaatregelen voor de arbeidsmarkt te financieren ter ondersteuning van werknemers die hun baan verliezen als gevolg van de globalisering. Het EFG heeft al steun verleend aan ontslagen werknemers in de textielsectoren van Malta, Litouwen en vier regio's in Italië. In de huidige economische crisis wordt het fonds in het kader van het Europees economisch herstelplan(3) herzien opdat het nog doeltreffender kan ingrijpen ter ondersteuning van werknemers die hun baan hebben verloren.

 
 

(1) Schriftelijk antwoord van 19.11.2008.
(2) Schriftelijk antwoord van 19.11.2008.
(3) COM(2008) 800 def.

 

Vraag nr. 87 van Laima Liucija Andrikienė (H-0962/08)
 Betreft: Uitvoering van het Europese Nabuurschapsbeleid
 

Het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB) is in 2004 door de Commissie ontwikkeld en wordt sindsdien uitgevoerd in 16 buurlanden van de EU. Hoe beoordeelt de Commissie de uitvoering van het ENB in de afgelopen vier jaar? Wat zijn de belangrijkste prestaties van het Europese Nabuurschapsbeleid en waar schiet het tekort? Welke buurlanden profiteren het meest van het ENB? Hoe staat de Commissie ten aanzien van een volwaardige deelname van Wit-Rusland aan het ENB, gezien de recente politieke ontwikkelingen in dat land?

 
  
 

Het Europees nabuurschapsbeleid (ENB) is en blijft een centrale component van de externe betrekkingen van de Unie en levert in de praktijk al tastbare resultaten op door wederzijdse stabiliteit en welvaart te scheppen. De voortgangsverslagen van het ENB uit april 2008 laten zien dat met de tenuitvoerlegging van dit beleid in de gehele nabuurschap van de EU aanzienlijke vooruitgang is geboekt, in het bijzonder ten aanzien van economische hervorming en afstemming van wetgeving op verschillende terreinen. Aan de andere kant is het zonneklaar dat er nog veel moet gebeuren aan de kant van onze partnerlanden, vooral op het gebied van bestuur en rechtsstaat.

Teneinde het ENB verder te versterken en de hervormingsstimulansen van de Unie aan te scherpen heeft de Commissie verschillende voorstellen gedaan op het gebied van liberalisering van de handel, economische integratie, grotere mobiliteit van mensen en een krachtiger rol voor de EU bij het beslechten van regionale conflicten.

De EU voert een beleid van individuele differentiatie om haar steun te richten op de afzonderlijke behoeften en aspiraties van partners. Zij biedt meer steun aan landen die zich meer inzetten voor en meer vooruitgang boeken met hervormingen ("meer voor meer"). Op deze basis heeft de Commissie vier landen aangewezen wier intensieve samenwerking nauwere betrekkingen met de EU rechtvaardigt: Oekraïne, Moldavië, Marokko en Israël. De Unie is momenteel bezig invulling te geven aan deze "gevorderde" betrekkingen.

Wit-Rusland is een belangrijk oostelijk buurland en de Commissie moedigt dit land aan verder te gaan op de weg naar democratisering en andere hervormingen. Op basis van eigen keuzen en beslissingen zal Wit-Rusland ten volle kunnen profiteren van de voordelen van het ENB en in het bijzonder van het nieuwe initiatief voor een oostelijk partnerschap.

 

Vraag nr. 88 van Neena Gill (H-0964/08)
 Betreft: Bescherming van de tijger
 

Stropers blijven een ernstige bedreiging voor de wilde tijger, maar India begint positieve maatregelen te nemen om de bescherming van dit dier te verbeteren. Is de Commissie bereid dit voorbeeld te volgen en delicten waarbij in het wild levende dieren betrokken zijn, aan te merken als een vorm van ernstige transnationale georganiseerde misdaad, en zal de Commissie aanvullende middelen beschikbaar stellen aan internationale partners als UNODC (VN-Bureau voor drugs- en misdaadbestrijding), UNEP (Milieuprogramma van de VN), Interpol en WCO (Werelddouaneorganisatie) voor de bestrijding van delicten die ten koste gaan van het milieu en flora en fauna, met name in het Himalayagebied (India, Nepal, China)?

 
  
 

De Commissie erkent ten volle de ernst van het stropen en de illegale handel in wilde dieren en planten, alsook van de serieuze gevolgen die deze illegale praktijken hebben voor de instandhouding van soorten. De zorgen van de Commissie komen tot uiting in de richtlijn inzake de bescherming van het milieu door middel van het strafrecht, die door het Parlement en de Raad formeel is aangenomen op 19 november 2008 (Richtlijn 2008/99/EG). Deze richtlijn moet ervoor zorgen dat het illegaal verzamelen en verhandelen van beschermde soorten een misdrijf is dat kan worden bestraft met doeltreffende, proportionele en afschrikkende strafrechtelijke sancties.

Wat betreft de internationale handel in wilde dieren en planten doet de Commissie in haar aanbeveling van 13 juni 2007 betreffende maatregelen tot handhaving van Verordening (EG) nr. 338/97 van de Raad inzake de bescherming van in het wild levende dier- en plantensoorten door controle op het desbetreffende handelsverkeer(1) onder andere de aanbeveling aan de lidstaten om contact te leggen met en steun te verlenen aan derde landen en internationale organisaties, zoals het CITES-secretariaat, de Werelddouaneorganisatie (WCO) en Interpol, teneinde te helpen bij de opsporing, afschrikking en preventie van de illegale handel in wilde dieren en planten. Hoewel de Commissie geen rechtstreekse financiering verstrekt aan de WCO en Interpol voor de strijd tegen milieumisdrijven en illegale handel in wilde dieren en planten, werkt zij wel nauw met deze organisaties samen en nodigt zij hen uit voor de periodieke bijeenkomsten van de EU-toezichtsgroep om doeltreffende samenwerking en coördinatie op het gebied van de illegale handel in wilde dieren en planten mogelijk te maken.

Bovendien heeft de Commissie via het CITES-secretariaat fondsen beschikbaar gesteld voor de organisatie van een Aziatische workshop over de uitvoering en handhaving van CITES, die in 2005 in China is gehouden. Hier zijn handhavingsproblemen aan de orde geweest, alsmede de regionale samenwerking in de strijd tegen de illegale handel in producten van tijgers en andere bedreigde soorten. De Commissie heeft dit jaar ook fondsen aan het CITES-secretariaat ter beschikking gesteld voor een bijeenkomst over handhaving van het toezicht op de tijgerhandel, die in 2009 moet plaatsvinden.

In het kader van haar activiteiten in de internationale samenwerking op het gebied van milieu en ontwikkeling financiert de Commissie ook een aantal programma's en projecten op mondiale, regionale en lokale schaal, die zijn gericht op bevordering van het duurzame beheer van biodiversiteit en/of beschermde gebieden. De meeste van deze programma's omvatten maatregelen tegen stropers en ondersteuning van de rechtshandhaving. Voorbeelden in Azië zijn de oprichting van het grensoverschrijdende natuurreservaat Pamir-Alai (PATCA) door Tadzjikistan en Kirgizië en het biodiversiteitsprogramma van de EU en China (ECBP).

 
 

(1) PB L 159 van 20.6.2007.

 
Juridische mededeling - Privacybeleid