3. Debatten over gevallen van schending van de mensenrechten, de democratie en de rechtsstaat (bekendmaking van de ingediende ontwerpresoluties): zie notulen
4. Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's) (Herschikking) (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0497/2008) van de heer Klinz, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) (herschikking) (COM(2008)0458 – C6-0287/2008 – 2008/0153(COD)).
Wolf Klinz, rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, waarde collega’s, in juli 2008 heeft de Europese Commissie haar voorstel voor een herziening van de bestaande richtlijn betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe’s) gepresenteerd en daarmee de basis gelegd voor ons debat van vandaag. Om ervoor te zorgen dat het ons echt zou lukken nog in deze zittingsperiode deze Icbe-richtlijn, die in haar eerste vorm al vanaf 1985 bestaat, te herzien, moesten we een uiterst strak tijdschema aanhouden.
De doelstelling van deze hervorming was om het concurrentievermogen van de Europese fondsensector te vergroten, de fondsensector in staat te stellen zijn kosten te verlagen, schaalvoordelen te ontwikkelen en te benutten en om te waarborgen dat iedere fondsaanbieder daadwerkelijk toegang tot alle markten in de Europese Unie heeft, dit alles zonder dat de bescherming van beleggers daaronder lijdt. We wilden de bescherming van beleggers juist tegelijkertijd verbeteren. Dat wil zeggen dat we een zeer ambitieus programma hadden en ik moet zeggen dat ik er buitengewoon veel waardering voor heb dat het in samenwerking met alle betrokken instellingen is gelukt om dit project in zo’n korte tijd te volbrengen.
Investeringsfondsen bieden kleine beleggers de mogelijkheid kleine bedragen te beleggen in een gediversifieerde portefeuille, die professioneel wordt beheerd. In het verleden zijn de Europese icbe’s al zeer succesvol gebleken. Collectieve beleggingen in effecten worden niet alleen in Europa verkocht en aangeboden, maar daarnaast ook voor een niet onbelangrijk deel naar gebieden buiten de Europese Unie – vooral naar Zuid-Amerika en Azië - geëxporteerd, waar ze zeer veel aanzien genieten. Daarom was het belangrijk deze richtlijn te herzien op een manier die de status van deze icbe’s niet schaadt.
De Icbe-richtlijn is in het verleden al twee keer aangepast, en ook dit keer heeft de Commissie de herziening zeer omzichtig aangepakt. Ze heeft een raadpleging gehouden, ze heeft een groenboek en een witboek gepresenteerd en met alle marktdeelnemers intensief van gedachten gewisseld. In totaal heeft de Commissie zes maatregelen voorgesteld die de aan het begin genoemde doelstellingen voor deze herziening moeten helpen verwezenlijken.
Daartoe behoort in de eerste plaats invoering van een paspoort voor beheermaatschappijen, in de tweede plaats vergemakkelijking van grensoverschrijdende fusies van fondsen, om ervoor te zorgen dat het aantal fondsen dat in de Europese Unie wordt aangeboden kleiner wordt, waardoor de onevenwichtigheid die we tussen Europa en vooral de VS zien, overwonnen kan worden, in de derde plaats de mogelijkheid van zogenaamde master-feederconstructies, dat wil zeggen de mogelijkheid dat een fonds in een ander masterfonds investeert en de beleggingen door dit masterfonds laat beheren, in de vierde plaats de ontwikkeling van een kort informatiedocument (van niet meer dan twee bladzijden), dat de essentiële informatie voor kleine beleggers bevat, de zogenaamde key investor information, in de vijfde plaats vereenvoudiging van de kennisgevingsprocedure om ervoor te zorgen dat, als een fonds in een ander land waar het nog niet is toegelaten, een vergunning aanvraagt, er niet de facto weer opnieuw een vergunning verleend moet worden, en ten slotte de intensievere samenwerking tussen toezichthouders.
Door de financiële crisis heeft ook de fondsensector een veer gelaten. Er zijn veel middelen weggestroomd en tegen deze achtergrond is het van groot belang dat we hier zo snel mogelijk beslissingen nemen, om ervoor te zorgen dat de geloofwaardigheid van de fondsen groter wordt en de kleine beleggers het vertrouwen in dit beleggingsinstrument niet verliezen.
Ik wil graag nog twee slotopmerkingen maken: Ten eerste heeft de Commissie een commissie onder leiding van Jacques de la Rosière ingesteld, die zich met de kwestie van het toezicht in Europa gaat bezighouden. Ik hoop dat de conclusies die daar worden getrokken en de voorstellen die worden ontwikkeld, uiteindelijk ook door de Commissie opgepakt worden en hier ingang vinden. Ten tweede stellen wij op het moment nog vast dat er juist bij grensoverschrijdende fusies van fondsen, belastingtechnische verschillen bestaan tussen grensoverschrijdende fusies en nationale fusies. Op dit punt doen we ook een beroep op de Commissie om te waarborgen dat hier gelijke voorwaarden gaan gelden en dat er geen verschil in behandeling is.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij genoegen dat ik u kan meedelen dat de Commissie de amendementen van het Parlement op het icbe-IV-voorstel ondersteunt. Dit zal het aannemen van de icbe-IV-wijzigingen in één enkele lezing zeker ten goede komen, wat weer zeer positief zou zijn voor de markten voor beleggingsfondsen in de EU, die de laatste tijd met veel grote uitdagingen zijn geconfronteerd.
Het voorstel dat afgelopen juli door de Commissie is goedgekeurd, is het resultaat van een zeer grondige raadplegingsronde die nog vóór de financiële crisis in gang is gezet. Er is in dat verband een aantal duidelijke doelstellingen geformuleerd om de werking van de Icbe-richtlijn te verbeteren. Doel van de Commissie was om niet alleen de grensoverschrijdende verkoop van icbe’s te vereenvoudigen en te stimuleren, maar om ook fondsbeheerders van effectieve instrumenten te voorzien om de omvang van hun fondsen te vergroten en te profiteren van de schaalvergroting. Het gaat echter niet alleen om de mededinging. De Commissie wil ook effectieve voorschriften inzake de informatieverschaffing aan beleggers teneinde te waarborgen dat iedereen die zijn of haar spaargeld in icbe’s wil investeren, essentiële, duidelijke en begrijpelijke informatie krijgt voordat er een definitief besluit over die investering wordt genomen.
Ik ben verheugd dat de doelstellingen in het voorstel van de Commissie ook gerealiseerd zijn. Het Parlement en de Raad hebben het voorstel van de Commissie weliswaar aangepast met betrekking tot fusies, master-feederconstructies, de kennisgevingsprocedure voor fondsen en de essentiële beleggersinformatie die verschaft dient te worden, maar de zeer ambitieuze doelstellingen die door de Commissie in haar oorspronkelijke voorstel zijn geformuleerd, zijn niettemin intact gebleven.
De Commissie is eveneens zeer ingenomen met het resultaat van de medebeslissingsprocedure ten aanzien van de “hoofdstukken” uit haar voorstel van juli. Wat het paspoort voor beheermaatschappijen betreft – inmiddels uitgegroeid tot een belangrijk onderdeel van het voorstel – had de Commissie aanvankelijk ten tijde van het aannemen van het voorstel ernstige twijfels over het potentiële negatieve effect dat een niet adequaat opgesteld paspoort voor beheermaatschappijen zou kunnen hebben op de bescherming van kleine beleggers die hun geld in icbe-fondsen steken.
Terugkijkend ben ik ervan overtuigd dat onze beslissing om het Comité van Europese effectenregelgevers (CEER) over deze kwesties te raadplegen een juiste beslissing is geweest. Het Parlement en de Raad hebben mede daardoor gefundeerde voorschriften kunnen opstellen ter bescherming van de belangen van de deelnemers in fondsen. Dat was ook mijn enige uitgangspunt met het oog op de paspoorten voor beheermaatschappijen.
Sinds juli 2008 hebben wij veel bereikt. Het CEER-advies heeft de basis gevormd voor een uitgebreid regelgevingspakket waarin niet alleen de verantwoordelijkheden duidelijk zijn afgebakend, maar waardoor ook een volledige informatiestroom wordt gewaarborgd. Daarnaast wordt de nadruk gelegd op de noodzakelijke samenwerking tussen en ondersteuning van de autoriteiten in de lidstaten van de EU. Dit geldt voor alle fasen in het proces; vanaf de eerste goedkeuring via het permanente toezicht tot aan de handhaving. De Commissie kan daarom deze compromistekst nu ook ondertekenen.
Ons werk is echter nog niet gedaan. Het welslagen van het paspoort voor beheermaatschappijen is immers afhankelijk van de vraag of wij een adequate oplossing kunnen vinden voor een aantal van de nog resterende, complexe kwesties, zoals het risicobeheer via maatregelen op niveau 2. In het kader van die werkzaamheden kunnen wij ook de zwakke punten in het risicobeheer aanpakken die de afgelopen tijd in een klein aantal gevallen naar voren zijn gekomen.
De Commissie heeft bijzonder strikte deadlines opgelegd gekregen voor het opstellen van die maatregelen. Wij hebben onze twijfels kenbaar gemaakt over de haalbaarheid van die deadlines. Wij hebben tijd en middelen nodig om de betreffende maatregelen te ontwikkelen, de belanghebbenden te raadplegen en uiteindelijk die maatregelen goed te keuren. De Commissie zal trachten om dit proces zo snel mogelijk op te starten. Om die deadlines te halen, zijn wij echter ook afhankelijk van de volledige en actieve medewerking van alle betrokken partijen, inclusief dit Parlement.
Ik wil de rapporteur, de heer Wolf Klinz, nogmaals hartelijk bedanken en mijn waardering en bewondering uitspreken voor de efficiënte wijze waarop het Parlement dit dossier heeft behandeld. Alle drie de instellingen mogen tevreden zijn met de consensus die u in slechts een paar maanden tijd hebt weten te bewerkstelligen. U hebt laten zien dat Europa slagvaardig kan zijn bij het aanbrengen van verbeteringen in de regelgeving. U dient nu op dit resultaat voort te bouwen door een snelle voltooiing van het ambitieuze programma voor het uitvoeren van de betreffende wetgeving.
Sta mij toe om af te ronden met twee opmerkingen die de Commissie graag wil maken in verband met het aannemen van dit verslag.
De eerste opmerking betreft de belastingheffing op grensoverschrijdende fusies. De Commissie zal de mogelijke negatieve effecten onderzoeken die de nationale belastingregels kunnen hebben op grensoverschrijdende fusies en zal haar middelen daartoe aanwenden zodra de voorgestelde voorschriften zijn goedgekeurd. De Commissie zal met name de mogelijke negatieve fiscale consequenties voor beleggers onderzoeken.
De tweede opmerking betreft de noodzaak om de samenwerking bij het toezicht te verbeteren. U weet dat ik daar geen doekjes om heb gewonden. In het kader van Solvabiliteit II en van de wijziging op de Richtlijn Kapitaalvereisten heeft de Commissie op mijn instigatie voorstellen ingediend om de samenwerking bij het toezicht te verbeteren. Ik sluit mij dan ook volledig aan bij de opmerking dat het noodzakelijk is om op dit cruciale gebied meer vaart te zetten. Met het oog op het waarborgen van de consistentie en samenhang bij alle relevante regulering van de financiële sector stemt de Commissie dan ook – op basis van de conclusies van het verslag-Larosière – in met een onderzoek naar de noodzaak om de voorschriften van deze richtlijn te verbeteren op het punt van de samenwerkingsovereenkomsten voor dat toezicht.
Jean-Paul Gauzès, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, staat u mij toe allereerst mijn complimenten uit te spreken over het vele werk dat is verzet door onze rapporteur, de heer Wolf Klinz, die binnen de Commissie economische en monetaire zaken een grote mate van overeenstemming heeft weten te bereiken en die met het voorzitterschap tot een uiterst bevredigend compromis is gekomen.
De Commissie juridische zaken is om advies gevraagd en er is rekening gehouden met haar overwegingen. De oorspronkelijke Icbe-richtlijn heeft een belangrijke rol gespeeld in de ontwikkeling van de Europese investeringsfondsen. In juni 2007 bedroeg het door icbe's beheerde vermogen 6 000 miljard euro en waren de icbe's goed voor ongeveer 75 procent van de markt voor beleggingsfondsen in de Europese Unie. Door de ingebouwde garanties kunnen de icbe's ook rekenen op ruime belangstelling van investeerders buiten de EU. Toch dient de regelgeving te worden aangepast om de ontwikkeling van deze fondsen verder te stimuleren.
Met de in 2001 aangebrachte wijzigingen werden de investeringsmogelijkheden van de icbe's weliswaar verruimd, maar bleven er ook nog enkele knelpunten onopgelost. Het groenboek leidde tot een openbaar debat. In 2005 werd dit gevolgd door het witboek.
Het voorstel dat ter stemming voorligt, betekent een grote stap voorwaarts op het gebied van efficiëntie. De belangrijkste vooruitgang is de erkenning van een Europees paspoort voor beheermaatschappijen. Door de voorgestelde maatregelen kan dit paspoort voor de beheermaatschappijen worden ingevoerd terwijl de investeerders kunnen blijven rekenen op voldoende bescherming. Het is een compleet paspoort en daar zijn wij erg blij mee. De voorgestelde maatregelen van toezicht zijn beslist toereikend om alle eventuele twijfels weg te nemen.
Het voorstel bevat tevens enkele belangrijke technische verbeteringen, zoals een informatiedocument, grensoverschrijdende fusies en het groeperen van fondsen via master-feederconstructies. De harmonisering die hierdoor ontstaat, staat bovendien garant voor eerlijke concurrentievoorwaarden in de gehele Europese Unie, op de reeds door onze rapporteur aangegeven voorwaarde dat er op fiscaal gebied actie wordt ondernomen om verstoringen te voorkomen.
Astrid Lulling, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, nooit eerder heb ik zoveel gemengde gevoelens gehad bij een voorstel voor een richtlijn dat ter stemming bij het Parlement voorligt. Het is waar dat de rapporteur, de heer Klinz, zich jarenlang met aanhoudende inzet aan deze zaak heeft gewijd en met name tijdens de trialoog uiterst talentvol heeft onderhandeld. Ook wil ik niet ontkennen dat de richtlijn een aantal belangrijke stappen voorwaarts inhoudt in de werking van de interne markt en het collectieve beheer van financiële activa, die ook als zodanig door de Europese investeringsfondsen worden toegejuicht. In de Raad en in het Parlement is echter nooit sprake geweest van geheel vrije debatten en discussies, omdat het resultaat van tevoren vaststond. Voor enkele deelnemers stond voorop dat het Europese paspoort voor beheermaatschappijen er moest komen, tegen elke prijs.
Over het principe valt niets meer te zeggen. Het paspoort zelf is volledig te verdedigen. Toch moet de invoering van het paspoort voor de beheermaatschappijen met de nodige garanties worden omgeven, in het bijzonder waar het gaat om het toezicht op de fondsen, aangezien dit leidt tot het opsplitsen van taken, over de grenzen heen. Ik constateer tot mijn spijt dan ook dat het ontwikkelde systeem niet alleen complex is, maar ook tot verschillende interpretaties kan leiden. Het risico bestaat dat we al snel stuiten op praktische problemen die nadelig zijn voor de Europese bedrijfstak van exportfondsen, met name bij export naar derde landen.
Ik heb er nota van genomen dat ik met mijn standpunt in de minderheid ben, maar dat betekent niet dat ik me daar ongemakkelijk bij voel. Normaal gesproken zou ik geneigd zijn te zeggen dat we alleen op basis van de praktijk definitieve conclusies kunnen trekken en kunnen bepalen wie er gelijk heeft: zij die vertrouwen hebben in het aanpassingsvermogen van de marktpartijen of zij die daar voorzichtiger in zijn. Ik sluit de mogelijkheid van succes niet uit, maar we hebben ook geen enkele garantie. De zeer recente praktijk, in het bijzonder de affaire-Madoff en de gevolgen daarvan voor de sector bedrijfstak voor het collectieve beheer van financiële activa, wekt echter weinig vertrouwen.
Mijn aanvankelijk sceptische houding heeft nu plaatsgemaakt voor ongerustheid. Het is nu duidelijk dat de beleggingsfondsen niet ontkomen aan de financiële crisis. Mogelijk moeten we enkele fundamentele kwesties aan de orde stellen. Het is echt onverantwoord dat wij in een periode van ernstige crisis keuzes maken die de verantwoordelijkheden van de betrokkenen verminderen en die uitgaan van een perfecte samenwerking tussen toezichthoudende autoriteiten.
Ik zeg maar gewoon hoe ik erover denk: deze richtlijn is niet meer van deze tijd. Het is een richtlijn van vóór de crisis, die wordt gekenmerkt door een zekere onbezorgdheid. Het gehele financiële systeem maakt een langdurige en fundamentele vertrouwenscrisis door en grote delen van de structuur ervan moeten worden heroverwogen. Laten we niet vergeten dat de belangrijkste functie van de icbe's bestaat uit het beschermen van de investeerders door het spreiden van risico's en het opstellen van strenge regelgeving! Door het voorstel in de huidige vorm aan te nemen, zonder duidelijk beeld van de gevolgen, doen we net alsof er niets is gebeurd. Deze achteloosheid belooft niet veel goeds en daarom zal ik mij onthouden van stemming, ook al heb ik de compromisamendementen die in samenspraak met de Raad zijn opgesteld ondertekend. Gezien de huidige omstandigheden ben ik van mening dat de aangebrachte wijzigingen onvoldoende tegenwicht bieden voor de principekwesties die ik zojuist heb aangeroerd.
Donata Gottardi , namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wij staan op het punt te stemmen over de nieuwe richtlijn betreffende instellingen voor collectieve belegging in effecten. Dit is een uiterst belangrijke richtlijn, zowel met het oog op het verleden als wanneer wij onze blik op de toekomst richten.
Sedert de eerste richtlijn, die van bijna een kwart eeuw geleden dateert, hebben de ontwikkelingen elkaar zo snel opgevolgd dat het tijd wordt voor een coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, zoals de titel zelf al zegt. Ook is de richtlijn toe aan een forse modernisering, om namelijk in te spelen op nieuwe behoeften die naar mijn gevoel in de richting moeten gaan van een grotere fluïditeit en mobiliteit alsook van een strengere controle en supervisie.
Binnen de Commissie economische en monetaire zaken hebben wij heel goed samengewerkt. Dat is te danken aan de grote bereidwilligheid van de rapporteur - waarvoor nogmaals mijn dank - en van de Raad. Wellicht heeft dit ook te maken met het besef dat deze sector nauw verband houdt met de financiële crisis en dat er daarom snel en adequaat gereageerd moest worden. Volgens mij is het een goed idee om hier in het kort een paar punten te noemen waarover wij goede afspraken hebben kunnen maken en waarmee hopelijk ook goede resultaten in de wacht worden gesleept. Dit geldt voor de beheermaatschappij, met name voor wat betreft het vaststellen van de toepasselijke wetgeving – die van de lidstaat waar het fonds zich bevindt of waar de beheermaatschappij was opgericht – om zodoende te komen tot een duidelijker, efficiënter en veiliger systeem van toezicht. Een goede afspraak was ook het akkoord over de maatregelen op niveau 2 die de Commissie uiterlijk in juli 2010 moet aannemen.
Hetzelfde geldt voor het akkoord op grond waarvan de verantwoordelijkheid voor procedures, mechanismen en contactpersonen bij de beheermaatschappij komt te liggen, zodat consumenten en beleggers precieze informatie kunnen krijgen - ook in geval van beroep op de rechter - als de beheermaatschappij niet in hun lidstaat is gevestigd. Wij moeten positief aankijken tegen de mogelijkheid om de samenwerking op het vlak van supervisie nog verder op te vijzelen door middel van bilaterale en multilaterale akkoorden tussen de bevoegde autoriteiten van de lidstaten op het vlak van icbe’s en beheermaatschappijen. Een ander pluspunt is het akkoord over de bepalingen op het vlak van fusies en master-feederconstructies waarmee operaties op de gehele interne markt mogelijk worden. Er zijn nog wel een paar meningsverschillen overgebleven inzake de tijdsplanning van de kennisgevingsprocedure. Daarvan wilden wij, en willen wij nog steeds, dat die wat ruimer en toepasselijker wordt, zoals bepaald door de Raad.
Ten slotte wijs ik op de vooruitgang die is geboekt met het prospectus, de essentiële beleggersinformatie ter bescherming van de consument, met een kleine kanttekening: ook hier hadden wij liever gezien dat automatisch, en niet alleen maar op verzoek, een papieren versie van het prospectus werd verstrekt, gezien ook de kleinere afmetingen daarvan. Tot besluit wil ik zeggen dat de noodzaak om dit dossier in eerste lezing af te ronden brede steun verdient.
Olle Schmidt, namens de ALDE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik wil om te beginnen collega Klinz van de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa fractie bedanken voor het uitstekende werk. In een zo turbulente tijd als dit najaar is geweest, heeft de rapporteur toch een redelijk compromis weten te bereiken, zoals we al hebben gehoord. Zelfs zonder financiële crisis zijn dit moeilijke onderwerpen. Dat weet ik maar al te goed, want in 2001 had ik de verantwoordelijkheid om de icbe’s door het Parlement te loodsen.
Het doel van de icbe-fondsen is niet alleen het creëren van een grotere en betere fondsenmarkt, maar ook een open en consumentgerichte markt. Dat is in grote mate gebeurd. Vele hinderpalen werden in 2001 geruimd. Ik wil eraan herinneren dat het toen ook niet van een leien dakje liep. Bovendien was dat voor de Lamfalussyprocedure. Er bleef echter een aantal hinderpalen bestaan en die worden nu aangepakt. De marketing wordt verbeterd. De investeerders worden beter beschermd. Samenvoeging van fondsen en master-feederconstructies worden mogelijk en de samenwerking tussen de toezichthoudende instanties wordt versterkt, een punt dat ook door de commissaris is genoemd.
De regels voor het paspoort voor beheermaatschappijen zijn een gevoelig punt geweest. Wij hebben hier al opmerkingen over gehoord. Wij kennen de verschillende standpunten. Toch denk ik dat het voorliggende voorstel goed is. Concurrentie en transparantie zijn altijd goed in een goed geordende markt.
Een andere belangrijke kwestie was de essentiële beleggersinformatie ter vervanging van het vereenvoudigd prospectus. Er moet een evenwicht worden gevonden tussen relevante informatie en effectiviteit. Te veel informatie is niet goed, te weinig evenmin. De kwestie van de taal is natuurlijk een gevoelig punt, maar ik denk dat wij die niet uit de weg moeten gaan als wij vooruitgang willen boeken op het vlak van grensoverschrijdende handel. Ook op dit vlak is een redelijk evenwicht vereist.
Zoals dit najaar duidelijk werd, heeft Europa behoefte aan een effectief functionerende markt. De icbe’s hebben de weg gebaand en zijn een succes en ook buiten Europa een gewaardeerd handelsmerk geworden. Laat ons deze ontwikkeling veiligstellen, net zoals dit voorstel doet.
Eoin Ryan, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe om allereerst de rapporteur, de heer Klinz, te feliciteren met zijn uitstekende verslag. Hij heeft zeer veel werk verzet om een compromis te kunnen sluiten en daar wil ik hem mee gelukwensen.
Na de inwerkingtreding van de herziene Icbe-richtlijn zullen veel tijdrovende bureaucratische activiteiten en onnodige kosten tot het verleden behoren.
Tijdens de onderhandelingen over een compromis is ook aandacht besteed aan een aantal specifieke zorgpunten van sommige lidstaten, hetgeen uiteindelijk tot een solide en breed gedragen voorstel heeft geleid. Naar mijn idee beschermt dat voorstel niet alleen de consumenten, maar is het ook positief voor de beleggers. Zoals sommige sprekers al hebben opgemerkt, is een open markt een goede zaak. Het zou ook een zeer goede zaak voor ons allemaal kunnen zijn indien die markt adequaat gereguleerd wordt.
Deze icbe-herziening is wederom een erkenning van het feit dat de financiële markten tegenwoordig zodanig geïntegreerd zijn dat wij gemeenschappelijke regels en normen nodig hebben voor een effectieve regulering en werking van de mondiale financiële dienstensector. Dat wordt niet alleen in Europa, maar overal ter wereld onderkend nu wij een financiële crisisperiode doormaken die haar weerga niet kent. Het is van zeer groot belang dat wij op mondiaal niveau samenwerken om te trachten deze problemen op te lossen.
Ik zou graag willen opmerken dat vandaag een gedenkwaardige dag is: wij vieren immers de tiende verjaardag van de euro, wat op zich al een illustratie is van het belang van economische samenwerking. Het is een goede zaak dat mijn land, Ierland, deel uitmaakt van de eurozone, aangezien die valuta een bron van stabiliteit voor Ierland en andere landen vormt in een periode van ongeëvenaarde turbulentie en een wereldwijde recessie. Als Ierland geen deel had uitgemaakt van de eurozone, zouden wij ons waarschijnlijk in dezelfde penibele situatie als IJsland bevinden – maar gelukkig is dat niet het geval.
Ik zou een aantal Ierse afgevaardigden in dit Parlement – en Sinn Féin in het bijzonder – erop willen wijzen, dat als zij hun zin hadden gekregen, wij geen lid van de eurozone zouden zijn. Zij spraken toentertijd van een stap achteruit, maar Ierland zou dan wel geen deel hebben uitgemaakt van de monetaire unie en onze economische positie zou dan net zo slecht zijn als die van IJsland.
Ik wil degenen in Ierland die ooit tegenstander waren van het Europese project, erop wijzen dat veel landen overal ter wereld de Ierse afwijzing van het Verdrag van Lissabon gebruiken om de verwarring over de mogelijke of reeds doorgevoerde repercussies uit te buiten teneinde ten koste van Ierland nieuwe contracten binnen te slepen. Economisch gezien moet Ierland deel blijven uitmaken van het besluitvormingscentrum in Europa. Dat is traditioneel altijd zo geweest en dat is ook de plek waar onze bedrijven Ierland willen zien omdat zij ons daar hard nodig hebben.
John Purvis (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, gezien alle controverses op dit moment rondom de regulering van de financiële dienstensector en de onbesuisde drang naar overregulering, is dit een aangenaam voorbeeld van een adequate en gepaste regulering van die sector op basis van gezond verstand. De heer Klinz en de Commissie hebben goed werk geleverd en ik kan dit verslag en de voorgestelde herziening dan ook van harte ondersteunen.
Icbe’s vormen een cruciaal onderdeel van de Europese – en jazeker, ook van de Schotse – beleggingsbeheersector. Zij vormen een essentieel vehikel voor spaarders en beleggers, niet alleen in Europa, maar over de gehele wereld. Imitatie mag zonder meer als een compliment worden beschouwd: zelfs in de Verenigde Staten wordt er naar de invoering van het icbe-model gestreefd. De heer Klinz is erin geslaagd om veel aspecten in het verslag op te nemen die ik van vitaal belang acht, zoals een diversificatie middels nieuwe beleggingsproducten en beleggingstechnieken die een redelijke zekerheid bieden en gebaseerd zijn op een ‘gezond-verstandbenadering’. Het allerbelangrijkste is echter dat wij meer schaalvoordelen in Europa creëren. Veel van onze icbe’s zijn te klein. Daarnaast zijn er veel te veel van die kleine icbe’s, wat betekent dat wij fusies moeten bevorderen. Persoonlijk zou ik op dat punt een stukje verder zijn gegaan door ook icbe’s met verschillende beleggingsdoelstellingen de mogelijkheid te bieden om gemakkelijker te fuseren, mits de belegger adequaat beschermd is tegen en geïnformeerd wordt over dergelijke wijzigingen.
In de derde plaats is het paspoort voor beheermaatschappijen een cruciaal nieuw element dat niet alleen grotere schaalvoordelen kan opleveren, maar ook tot een efficiëntere aanpak en minder bureaucratie kan leiden. Dat kan alleen maar in het belang van de beleggers zijn. Deze herziening zal de sector dan ook ten goede komen. Belangrijker is echter dat die herziening goed is voor de belegger en de spaarder, niet alleen in Europa, maar overal ter wereld. Ik steun het verslag van de heer Klinz en de icbe-herziening dan ook van ganser harte.
Pervenche Berès (PSE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte heer Klinz, bedankt voor uw werk, uw betrokkenheid en uw onderhandelingsvaardigheden. De icbe's zijn in een bepaald opzicht een handelsmerk van de Europese financiële markten en een goed exportproduct. Maar binnen de Europese Unie is sprake van een onevenwichtige situatie, aangezien er op dit gebied producerende landen en consumerende landen zijn. Er zijn dus verschillende strategieën.
Een van de doelstellingen voor de herziening van deze richtlijn is ervoor te zorgen dat de interne markt voor icbe's ondanks deze omstandigheden ook daadwerkelijk functioneert. Dit geeft in dit stadium aanleiding tot vier vragen. De eerste, die in dit debat al meermalen aan de orde is gesteld, betreft uiteraard het beheerpaspoort en ik heb de commissaris zijn vrees horen uitspreken over een slechte voorbereiding hiervan. Maar, mijnheer McCreevy, ook de wil om het paspoort voor te bereiden moet aanwezig zijn. Ik had af en toe de indruk dat de commissaris daarvoor niet echt gemotiveerd is. Ik ben dan ook verheugd over de onderhandelingen die zijn gestart op initiatief van het Europees Parlement en de Raad om ervoor te zorgen dat er bij de herziening van de Icbe-richtlijn een echt beheerpaspoort wordt ingevoerd waarmee de interne markt van de Europese Unie onder normale omstandigheden kan functioneren.
De tweede opmerking betreft de retentie. Indien we de banken bij de herziening van de Richtlijn Kapitaalvereisten verplichten 5 procent in te houden op de effectiseringen die ze op de markt brengen, dienen we dit onmiddellijk te harmoniseren en dient in vergelijkbare omstandigheden dezelfde inhoudingverplichting te gelden voor icbe's, omdat vergelijkbare risico's tot vergelijkbare regels moeten leiden.
Mijn derde opmerking betreft het toezicht. Ik denk dat niemand hier twijfelt aan onze intentie de toezichtvoorwaarden te verbeteren. We wachten allen op de resultaten van de op initiatief van voorzitter Barroso ingestelde en door Jacques de Larosière voorgezeten werkgroep. Ik ben van mening dat de belangen dusdanig zijn dat we niet veel langer kunnen wachten op de implementatie van de resultaten van deze werkgroep. Dit zal van invloed zijn op de wijze waarop het toezicht op de betrokkenen, met andere woorden de producenten en de consumenten van de ícbe's, wordt georganiseerd. Het is derhalve noodzakelijk de voorwaarden voor het toezicht op dit vlak vast te stellen.
Mijn laatste opmerking, tot slot, betreft de belastingen. De rapporteur heeft deze genoemd en ook de commissaris houdt zich ermee bezig. Achter de belastingregels gaat een vorm van protectionisme schuil die wij moeten afwijzen, die we achter ons willen laten. De Commissie dient derhalve initiatieven te nemen om te komen tot belastingregels die een werkelijk vrij verkeer van icbe-producten mogelijk maken, zonder protectionisme.
Margarita Starkevičiūtė (ALDE). – (LT) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij achter de loftuitingen aan de rapporteur vanwege zijn uitstekende werk en het feit dat hij in staat is gebleken een geschikt compromis te vinden. Net als sommige andere sprekers heb ik echter ook mijn twijfels. Deze hebben betrekking op de bepaling in het verslag dat de EU-lidstaten verplicht zullen zijn om alle documenten over investeringen op te stellen “in een taal die in de internationale financiële wereld gebruikelijk is”, oftewel: in het Engels.
Ik heb mij ervoor uitgesproken de sector de mogelijkheid te bieden de kosten te beperken zonder die mogelijkheid tot in detail te reguleren, maar het mag niet zo zijn dat fondsbeheerders die een bepaalde taal spreken, in dit geval Engels, een voorkeursbehandeling krijgen en ten opzichte van de concurrentie in het voordeel zijn. Verder moeten we vermijden dat er rechtsonzekerheid ontstaat.
Hoe kan een consument voor zijn rechten opkomen als het document absolute voorwaarden bevat die leiden tot een dubbelzinnge interpretatie van de eigen verantwoordelijkheid van de financiële sector? Ik ben er voorstander van dat de eigen verantwoordelijkheid van de financiële sector en de concurrentievoorwaarden voor de investeringssector duidelijk worden vastgelegd.
Marek Aleksander Czarnecki (ALDE). - (PL) De instellingen voor collectieve belegging in effecten beter laten functioneren moet, volgens mij, prioriteit worden op de agenda van het Parlement. Om de voordelen en het concurrentievermogen van de Europese fondsensector te optimaliseren moeten de kosten voor de investeerders worden beperkt. Investeerders moeten bovendien garanties krijgen voor eenzelfde hoog beschermingsniveau. Ik ben het eens met de rapporteur over het feit dat het bestaande uitgifteprospectus vervangen dient te worden door gratis document met essentiële informatie voor de investeerders.
Om fiscale obstakels weg te nemen is het bovendien uiterst belangrijk dat er verder gewerkt wordt aan de richtlijn inzake de belastingheffing op de fusies van fondsen. Daarnaast ben ik, net als de rapporteur, van mening dat het praktische gebruik van het paspoort voor beheermaatschappijen – waardoor die maatschappijen het recht krijgen om in de hele Europese Unie collectieve beleggingsportefeuilles te beheren – zal bijdragen tot het ontstaan van een werkelijk gemeenschappelijke markt voor de fondsensector.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, sta mij toe om nogmaals mijn waardering en bewondering uit te spreken voor de efficiënte wijze waarop het Parlement dit dossier heeft behandeld. Het is het resultaat van een opvallend snelle consensus.
Zoals al eerder gezegd, is dit echter niet het einde van het verhaal; er moet met betrekking tot niveau 2 nog veel gebeuren. De lidstaten hebben daarnaast de taak om dit nieuwe regelgevingspakket – niveau 1 én niveau 2 – vóór de zomer van 2011 om te zetten. Bovendien zullen er regelingen opgezet dienen te worden voor de samenwerking tussen de nationale toezichthouders. Dit zijn essentiële voorwaarden voor een goed functionerend paspoort voor beheermaatschappijen.
Ik kan u de verzekering geven dat de Commissie haar verantwoordelijkheid zal nemen om de benodigde vooruitgang te bewerkstelligen. Wij zullen er ook alles aan doen om te zorgen dat deze veranderingen, die hard nodig zijn binnen de Europese beleggingsfondsensector, in de praktijk goed zullen functioneren.
Wolf Klinz, rapporteur. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik graag zeggen dat ik het eens ben met de commissaris, we zijn inderdaad nog niet klaar. Nu gaat het erom dat we met de uitvoering beginnen, en we hebben van het Parlement en ook van de Raad geëist dat dit op betrekkelijk korte termijn gebeurt, onder andere omdat we er zeker van willen zijn dat we opschieten en echt niet te lang wachten met de uitvoering. We zien namelijk dat de markten razendsnel veranderen en als we steeds achterblijven, zullen we onze doelen niet of slechts ten dele bereiken.
Uit het debat van vandaag blijkt dat we brede, partijoverstijgende steun verlenen aan wat hier als compromis uit de bus is gekomen. Ik accepteer dat Astrid Lulling gedeeltelijk een andere kijk op de zaken heeft. Ik ben tamelijk optimistisch dat in de toekomst zal blijken dat haar vrees dat het financiële centrum Luxemburg als een van de centrale plaatsen voor investeringsfondsen in Europa schade zou kunnen ondervinden, ongegrond was, en dat deze nieuwe Icbe-richtlijn ook dit financiële centrum juist kansen biedt.
Mevrouw Berès heeft volkomen gelijk: het gaat erom dat de interne markt nu eindelijk ook voor de beleggingsfondsensector tot stand wordt gebracht. Deze sector is een voorbeeld van het feit dat we wel over de interne markt spreken, maar dat die er in veel gevallen nog niet is. Dat is cruciaal. Het is zeker dat dit ook tot een totaal nieuwe en zeer ambitieuze vorm van samenwerking van de toezichthoudende instanties zal leiden. Daar moeten we echter toch al een oplossing voor vinden. Deze instanties moeten ook op andere gebieden veel nauwer, met meer vertrouwen en constructiever samenwerken dan voorheen. Als dit gestalte krijgt door de zachte druk die de Icbe-richtlijn uitoefent, kan ik alleen maar zeggen: des te beter.
De maatregelen van niveau 2 die de commissaris ter sprake heeft gebracht, zijn talrijk en moeten in korte tijd worden afgehandeld. Dat is waar, maar we hebben er allemaal belang bij dat dit gebeurt.
Daarmee zijn we er echter nog niet. Ook de sector zelf moet nog wel wat huiswerk verrichten. De Commissie en ook wij als Parlement hebben er bewust van afgezien het onderwerp ‘afwikkeling van rechten en plichten van fondsen’ ter sprake te brengen, omdat we erop vertrouwen dat de sector zijn woord houdt en zelf de regie neemt – zonder wettelijke dwang – bij de aanpak van deze kwestie. Deze is hier al geruime tijd mee bezig en nog ligt er niets concreets op tafel. Ik hoop dat dit snel wel het geval zal zijn, want anders zullen wij ons hier gedwongen zien om binnen afzienbare tijd weer in actie te komen.
Ten slotte wil ik graag niet alleen de Commissie, maar vooral ook de Raad voor de samenwerking en de actieve steun bedanken, en ook alle vertegenwoordigers van de andere fracties, in het bijzonder mevrouw Berès, mevrouw Gottardi, de heer Gauzès, maar ook mevrouw Lulling, die vandaag strijdbaar als altijd haar belangen heeft verdedigd, maar volledig bereid was haar steun te verlenen, daar waar compromissen gevonden konden worden. Hartelijk dank!
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt over enkele ogenblikken plaats.
(De vergadering wordt om 09.40 uur onderbroken en om 10.00 uur hervat.)
VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING Voorzitter
5. Plechtige vergadering en debat - TIENDE VERJAARDAG VAN DE EURO
Op 1 januari 2009 bestond onze munt, de euro, tien jaar. We vieren vandaag in het Europees Parlement een van de belangrijkste historische besluiten die de Europese Unie tot nu toe heeft genomen. Het creëren van de euro was in een economisch steeds hechtere Europese Unie een logische ontwikkeling op de weg naar de gemeenschappelijke markt en de vereenvoudiging van de handel in de interne markt. Toen tien jaar geleden de munteenheid van elf soevereine staten door één munt werd vervangen, bestond er echter veel scepsis over het succes van de geplande gemeenschappelijke munt. De invoering hiervan eiste veel moed en vastberadenheid.
Na tien jaar kunnen we niet alleen vaststellen dat de euro net zo veel vertrouwen geniet als de voorheen in de landen gebruikte munten, maar ook dat hij de burgers en bedrijven in de Europese Unie ongetwijfeld talrijke voordelen heeft gebracht.
De eurozone is een rots van macro-economische stabiliteit geworden. Gezien het belang van de economie van de eurozone en het feit dat het grootste deel van de handel interne handel is, blijkt de eurozone veel beter dan vroeger de lidstaten met hun nationale munten, toegerust te zijn om externe economische schokken op te vangen.
Juist in de laatste maanden van de wereldwijde financiële crisis heeft de euro bewezen een beslissende stabiliteitsfactor te zijn: de gemeenschappelijke munt heeft ons voor de ernstigste gevolgen van de belangrijkste financiële crisis sinds de jaren dertig behoed.
Zonder de Europese Centrale Bank en het Europees Stelsel van centrale banken als stabiliserende factoren zou de situatie in de Europese Unie in het afgelopen najaar veel ernstiger zijn geweest.
We hoeven slechts naar Ierland te kijken, dat zeer hard door de economische crisis is getroffen. Het lidmaatschap van de monetaire unie heeft Ierland voor een crisis van nog grotere omvang behoed.
De monetaire unie vormt hopelijk een onomkeerbare stap in de richting van een grotere economische en politieke integratie. Het betekent deel van een ‘unie met een gemeenschappelijk doel’ te zijn. Net als familieleden, spreken alle leden van de eurozone met elkaar en besluiten wat de beste aanpak is in het belang van ieder afzonderlijk lid en in het belang van iedereen.
Toch was het creëren van de euro geen beslissing die alleen economische en financiële gevolgen heeft. Er gaat een zeer duidelijk signaal van uit dat de Europese Unie in staat is verstrekkende besluiten uit te voeren om een gemeenschappelijke, welvarende toekomst op te bouwen.
De gemeenschappelijke munt wordt nu door veel burgers in de eurozone als een van de positiefste resultaten van de Europese eenwording beschouwd. Om ervoor te zorgen dat dit ook in de toekomst zo blijft, moeten we vasthouden aan de stabiliteit van onze gemeenschappelijke munt. Alleen op die manier kan de euro ook in de toekomst een stabiliserende factor en te midden van de onrust in de wereld een stabiele factor blijven.
Momenteel heeft ruim de helft van de lidstaten de euro ingevoerd. Enkele dagen geleden hebben we Slowakije als zestiende lid van de eurozone mogen verwelkomen. Ik vertrouw erop dat we bij de viering van de volgende speciale verjaardag van de euro met nog meer lidstaten zullen zijn! Het doel moet zijn dat op een dag alle lidstaten van de Europese Unie op grond van stabiliteitscriteria onze gemeenschappelijke munt voeren.
Ik ben ervan overtuigd dat een dergelijke geleidelijke uitbreiding de gehele eurozone zal helpen versterken en vooral voor de jongeren in de Europese Unie symbool zal staan voor een gemeenschappelijke vreedzame Europese toekomst.
Vandaag is de voormalige president van Frankrijk, Valery Giscard d'Estaing, bij ons. Wij verwelkomen hem van harte. Samen met de vroegere Duitse bondskanselier Helmut Schmidt, de vroegere Luxemburgse premier Pierre Werner en anderen behoort hij tot de architecten van onze gemeenschappelijke munt. Hartelijk welkom Valery Giscard d'Estaing!
(Applaus)
Ik ben het eens met Helmut Kohl, die met François Mitterrand en Jacques Delors en anderen – we zagen in de film zojuist ook Jacques Santer – heeft meegeholpen aan de uiteindelijke invoering van de euro, en die in 1998 zei: […] een munt is natuurlijk een betaalmiddel. Maar een munt is ook nog veel meer dan een betaalmiddel. Hij heeft iets te maken met de culturele identiteit en is een graadmeter van politieke stabiliteit. […] En als u bedenkt wat het betekent dat hier bij ons in de Europese Unie […] met alle intelligentie, creativiteit en verscheidenheid van dit continent, met al zijn problemen […], dat hier miljoenen mensen een gemeenschappelijke munt hebben, dan is dat iets geweldigs.
Namens het Europees Parlement wil ik graag alle architecten en wegbereiders voor de euro oprecht bedanken voor hun historische prestatie, en natuurlijk in het bijzonder de Europese Centrale Bank met haar huidige president Jean-Claude Trichet en zijn veel te vroeg gestorven voorganger Willem Duisenberg. De Europese Centrale Bank is van onschatbare waarde.
(Applaus)
Ook en vooral bedank ik Alexandre Lamfalussy, voorzitter van het Europees Monetair Instituut. We hebben hem gisteravond al ontmoet en hij neemt straks ook deel aan een colloquium.
Ook het Europees Parlement en zijn ter zake bevoegde commissie, de Commissie economische en monetaire zaken, onder leiding van haar toenmalige voorzitter Karl von Wogau en zijn opvolgster Christa Randzio-Plath, hebben hun bijdrage geleverd als drijvende kracht achter dit jarenlange historische project, dat uitgaande van de monetaire slang tot de creatie van de gemeenschappelijke munt heeft geleid. Hetzelfde geldt voor de Commissie economische en monetaire zaken, momenteel onder leiding van Pervenche Berès, die het initiatief tot deze viering heeft genomen.
Sinds het ontstaan van de euro, tien jaar geleden, is het contact van de Europese Centrale Bank en de Eurogroep met het Europees Parlement steeds intensiever geworden. Graag wil ik de voorzitters van beide instellingen, premier Jean-Claude Juncker in zijn hoedanigheid van voorzitter van de Eurogroep en de president van de Europese Centrale Bank, Jean-Claude Trichet, oprecht bedanken voor de goede samenwerking.
Ter gelegenheid van zijn tiende verjaardag wensen wij onze gemeenschappelijke munt, de euro, nog vele succesvolle jaren voor een goede gemeenschappelijke toekomst van ons Europees continent.
Jean-Claude Trichet, president van de Europese Centrale Bank. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Giscard d’Estaing, mijnheer Juncker, dames en heren, het is een grote eer en een groot genoegen dat ik mag deelnemen aan deze ceremonie waarin de invoering van de euro, een van de belangrijkste prestaties van het verenigd Europa, wordt herdacht.
Jean Monnet, de grondlegger van Europa, heeft eens gezegd: "Wanneer een idee past bij de tijdgeest, behoort zij niet langer toe aan degenen die haar hebben bedacht en wordt ze veel sterker dan zij die er uitvoering aan geven." En hij voegde daaraan toe: "Er bestaan geen premature ideeën, het gaat erom het juiste moment af te wachten."
Decennia lang was de gemeenschappelijke Europese munt niet meer dan een idee dat door slechts enkelen werd gedragen. Vele anderen deden het plan af als onuitvoerbaar of tot mislukken gedoemd. Vandaag is de gemeenschappelijke munt echter dagelijkse realiteit voor 329 miljoen van onze Europese medeburgers en ooit zal de invoering van de euro worden beschouwd als een beslissende stap op de lange weg naar een steeds hechtere band tussen de Europese volkeren.
Uiteraard sta ik vandaag even stil bij onze grondleggers – Robert Schuman, Walter Hallstein, Alcide de Gasperi, Pierre Werner, Sicco Mansholt, Paul-Henri Spaak – zij waren, zoals we zojuist al zagen, visionairs aan wie we de Europese Unie te danken hebben.
Ik denk ook aan de staatsmannen, de staatshoofden en regeringsleiders die vastberaden en met hart en ziel Europeaan waren. Hun houding getuigt van moed. Zij worden hier vandaag vertegenwoordigd door de heer Valéry Giscard d'Estaing. Zonder hen was de euro er niet geweest.
Sinds de invoering van de euro profiteren onze medeburgers van een prijsstabiliteit die voorheen slechts door enkele landen in de eurozone werd bereikt. Deze stabiliteit van het prijspeil is gunstig voor alle Europese burgers; ze stelt inkomsten en spaargelden veilig, draagt bij aan het verlagen van de financieringskosten, stimuleert investeringen en het scheppen van werkgelegenheid, en zorgt voor welvaart op middellange en lange termijn. De gemeenschappelijke munt draagt bij aan de dynamiek in de Europese economie. De munt heeft gezorgd voor meer transparantie van de prijzen, versteviging van de handelsbetrekkingen en stimulering van de economische en financiële integratie.
De laatste maanden is nog een voordeel van de euro aan het licht gekomen. Door de financiële crisis wordt duidelijk dat men zich in turbulente tijden beter op een groot en veilig schip kan bevinden dan in een klein bootje. Zouden we in Europa ook zo snel, vastberaden en coherent hebben kunnen optreden als we niet de gemeenschappelijke munt hadden gehad, waardoor we met elkaar zijn verbonden? Zouden we in staat zijn geweest vele afzonderlijke nationale munteenheden voor de gevolgen van de financiële crisis te behoeden? We kunnen trots zijn op de reactie van de parlementen, regeringen en centrale banken van Europa. Gezamenlijk hebben we aangetoond dat Europa zelfs onder de moeilijkste omstandigheden beslissingen kan nemen.
(Applaus)
Wij hebben het succes van de euro niet alleen te danken aan de vastberadenheid en het doorzettingsvermogen van visionaire leiders – waarvan akte – maar ook aan het effectieve samenspel van de Europese instellingen.
Het Europees Parlement heeft een cruciale rol gespeeld in de pioniersfase. Het Parlement was immers in 1962 de eerste instelling in Europa die met voorstellen kwam voor een gemeenschappelijke munteenheid. In de afgelopen tien jaar, sinds de oprichting van de ECB, hebben onze instellingen voortdurend een zeer intensieve en vruchtbare dialoog gevoerd. Deze dialoog werd onder andere vormgegeven door meer dan vijftig hoorzittingen waarbij leden van de directie van de ECB hun opwachting hebben gemaakt voor dit Parlement en voor de commissies die reeds door de Voorzitter zijn genoemd. De dialoog tussen het Parlement en de ECB is zeer belangrijk met het oog op de verantwoordingsplicht. In die dialoog heeft de ECB de gelegenheid om zijn besluiten en maatregelen toe te lichten voor het grote publiek, in casu voor de door dat publiek gekozen vertegenwoordigers.
Tijdens de eerste jaren van de euro werd de munteenheid met drie grote tests geconfronteerd: de oprichting van een solide en geloofwaardige centrale bank, de ontwikkeling van een stabiele nieuwe munteenheid en het creëren van vertrouwen onder de bevolking. Deze tests zijn met succes doorstaan en de euro is thans een munteenheid die stevig in het financiële stelsel is geworteld. Het is dan ook tijd om feest te vieren en zoals eerder gezegd laten deze ontwikkelingen mij niet onberoerd. Het is echter nog geen tijd om zelfvoldaan achterover te leunen. We worden op dit moment immers al weer met dringende uitdagingen geconfronteerd en in de toekomst zullen er nog meer volgen. Of de EMU succesvol zal blijven, is afhankelijk van de wijze waarop deze uitdagingen worden aangegaan.
Sta mij toe om er drie te noemen.
In de eerste plaats de financiële crisis. Door die crisis zijn fundamentele tekortkomingen aan het licht gekomen in het mondiale financiële stelsel. Wij spelen een zeer actieve rol in de wereldwijde inspanningen om deze tekortkomingen aan te pakken en het regulerende en institutionele kader opnieuw vorm te geven.
In de tweede plaats de monetaire unie. De betrouwbaarheid van onze gemeenschappelijke munteenheid rust op twee pijlers: een monetair beleid dat op prijsstabiliteit is gericht en een pakket solide economische beleidsmaatregelen – die zeker ook de Eurogroep ten goede komen, geachte minister-president. Tot de specifieke uitdagingen aan het economisch front behoren de daadkrachtige en geloofwaardige uitvoering van het Stabiliteits- en groeipact, de constante inspanningen om onze economieën productiever en dynamischer te maken en het vermijden van grote discrepanties in het concurrentievermogen binnen de eurozone.
In de derde plaats de uitbreiding. Tien jaar geleden zijn wij met elf landen begonnen. Op dit moment zijn het er zestien. Dat zegt heel veel over onze historische onderneming. Het is een zeer inspirerende en veeleisende uitdaging voor ons allen om op een optimale manier met die uitbreiding om te gaan. Dat geldt met name voor de directie en de raad van bestuur van de ECB.
De euro is een historische prestatie. Wat op dit moment echter het meest van belang is, is onze verantwoordelijkheid voor de toekomst. Er dienen zich nieuwe uitdagingen aan. Indien deze uitdagingen uiterst vastberaden en moedig worden aangegaan, kunnen de krachtige ideeën waarnaar Jean Monnet verwees, werkelijkheid worden. Tot nu toe hebben die ideeën ons een heel eind geholpen op weg naar stabiliteit en voorspoed in Europa.
Jean-Claude Juncker, voorzitter van de Eurogroep. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Giscard d’Estaing, mijnheer Trichet, mijnheer Almunia, dames en heren, in de afgelopen vijftig jaar heeft Europa meermalen laten zien dat het ambitieuze plannen weet te ontwikkelen, en dat het over de nodige bezieling en vastberadenheid beschikt om de gekoesterde ambities te verwezenlijken.
De Europese Unie zelf is daar het beste voorbeeld van, evenals de interne markt en de uitbreiding, en daarmee doel ik op het herstel van de betrekkingen tussen de landen die geografisch en historisch gezien deel uitmaken van Europa, en evenals de Economische en Monetaire Unie waarvan we vandaag de tiende verjaardag vieren.
De weg die heeft geleid tot de oprichting van de Economische en Monetaire Unie en tot de invoering van de gemeenschappelijke munt is lang geweest en de wordingsgeschiedenis van de Economische en Monetaire Unie, waarvan de eerste aanzet werd gegeven door het verslag-Werner in 1970, is daarvan het bewijs. De lange weg van deze schepping leidde langs de monetaire slang, langs het Europees Monetair Stelsel, langs het ontstaan van de ecu in 1979, langs het plan-Delors van 1989, en het Verdrag van Maastricht van 1992, langs het Deense 'Nee' en het Franse 'Ja', die destijds als onbeduidend werden afgedaan, en laten we in dit rijtje ook de crisis van het Europees Monetair Stelsel in 1993 niet vergeten. De reis is niet zonder horten en stoten verlopen.
Het aantal tegenstanders van een gemeenschappelijke munt was destijds groot, zowel in politieke als wetenschappelijke kringen. En dan heb ik het nog niet eens over het enorme aantal centrale bankiers dat van mening was dat de oprichting van een Economische en Monetaire Unie niet uitvoerbaar of wenselijk was en dat de gemeenschappelijke munt, als deze er desondanks zou komen, uiteindelijk zwak en zonder toekomst zou zijn.
Ik wil op deze tiende verjaardag van dit baken van de Europese integratie graag van de gelegenheid gebruikmaken om mijn bewondering uit te spreken voor de grootheden die de euro in het leven hebben geroepen: Pierre Werner, Helmut Kohl, François Mitterrand, Jacques Delors, Valéry Giscard d'Estaing en anderen. Ik wil hier nogmaals mijn dank uitspreken voor hun visie, hun vastberadenheid en hun onvermoeibare inzet voor Europa. De personen die ik zojuist heb genoemd en vele anderen die hen hierbij hebben gesteund, hebben niet kunnen vermoeden dat hun politieke project zo snel vruchten zou afwerpen. Sinds 1 januari van dit jaar nemen zestien lidstaten deel in de Economische en Monetaire Unie en wordt de euro door bijna 330 miljoen Europese burgers als betaalmiddel gebruikt. De euro is hiermee het meest tastbare bewijs van de Europese integratie geworden. Een tastbaar bewijs dat overal ter wereld wordt erkend en geldt als maatstaf voor stabiliteit. Hij beschermt de burgers tegen de meest ernstige gevolgen van de economische crisis. Na tien jaar staat onomstotelijk vast dat de euro een groot succes is. Verjaardagen hebben echter pas waarde als zij een brug slaan naar de toekomst, want we moeten ons ondanks alle goedbedoelde onderlinge felicitaties ook realiseren dat de grootste beproevingen voor de samenhang binnen de eurozone ons nog te wachten staan. Het jaar 2009 zal een uiterst moeilijk jaar worden voor de economieën binnen de eurozone en de Europese burgers. We zullen voor een groot aantal uitdagingen worden gesteld, zowel binnen als buiten de eurozone.
Op het interne vlak zullen de regeringen van de deelnemende landen gezamenlijk moeten optreden om de effecten van de economische crisis zoveel mogelijk te beperken en ze zullen moeten investeren in de structurele fundamenten van de economie om een brug te slaan naar de postcrisisperiode. Uitzonderlijke situaties vragen om uitzonderlijke maatregelen. We mogen echter niet uit het oog verliezen dat het schild dat 'euro' heet en dat onze economieën beschermt niet zomaar uit de lucht is komen vallen. De economieën van de eurozone zijn beter beschermd tegen de huidige negatieve economische ontwikkelingen omdat deelname aan de eurozone geldt als een kwaliteitskeurmerk dat aangeeft dat deze landen in staat zijn een voorzichtig macro-economisch beleid te voeren en hun beleid te richten op duurzame groei en welvaart voor de burgers. De bescherming die de euro ons biedt, is dus direct gerelateerd aan onze geloofwaardigheid, die weer steunt op het vermogen een dergelijk beleid uit te voeren. Onze geloofwaardigheid is het fundament van de voordelen die de Economische en Monetaire Unie ons biedt en we moeten er alles aan doen om deze overeind te houden zodat we volop kunnen blijven profiteren van de voordelen van de gemeenschappelijke munt.
Op het externe vlak moeten we op beleidsniveau lering trekken uit de internationale financiële en economische crisis. Er bestaat een rechtstreeks causaal verband tussen enerzijds de huidige crisis, die haar oorsprong vindt in de Verenigde Staten, en anderzijds de blijvende onevenwichtigheden op mondiaal niveau. Het ontbreken van voldoende transparantie, verantwoordelijkheid en integriteit in de financiële sector heeft uiteindelijk geleid tot de crisis. Het herstel van de stabiliteit van de financiële en de reële economie op mondiaal niveau vereist een grondige hervorming van het financiële systeem, en vraagt ook om het wegnemen van grote onevenwichtigheden op het gebied van mondiale consumptie en mondiale besparingen. Het vinden van een nieuwe balans vereist een actieve inzet van de grote economieën in Amerika, Azië en Europa. Hoewel we aanzienlijke vooruitgang hebben geboekt, is het internationale beeld van de euro nog vaak te versnipperd en worden de nationale belangen nog te vaak boven de gemeenschappelijke belangen gesteld. Dit belemmert de eurozone in het nemen van de volledige politieke verantwoordelijkheid die past bij haar economische gewicht en in het ten volle verwezenlijken van de economische voordelen die de Economische en Monetaire Unie te bieden heeft. Natuurlijk is de Economische en Monetaire Unie ook een economisch project, maar het is allereerst een politiek project. We moeten daarom het tweede decennium van de euro benutten voor het perfectioneren van de Economische en Monetaire Unie, door haar politieke organen zowel binnen als buiten de eurozone te versterken.
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, minister-president, voorzitters van de commissies, geachte dames en heren, tien jaar na de invoering van de euro ben ik ervan overtuigd dat ik de mening van een grote meerderheid van dit Parlement deel als ik zeg dat ik, als Europeaan, trots op het succes van de euro ben.
Ik wil het Parlement van harte gelukwensen met het initiatief om vandaag, hier, in deze plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg, de tiende verjaardag van onze gemeenschappelijke munteenheid te vieren.
De euro en de Economische en Monetaire Unie zijn inderdaad een onmiskenbaar succes. De euro heeft de afgelopen tien jaar voor alle lidstaten talrijke voordelen opgeleverd en doet dat nog steeds, zelfs nu we ons middenin een serieuze economische en financiële crisis bevinden.
In een korte periode van tien jaar heeft de euro de welverdiende reputatie gekregen van een sterke en stabiele munt. De euro is wereldwijd de op een na belangrijkste valuta en dankzij de rol die de munt in de internationale economie heeft, wordt de euro in sommige opzichten al met de dollar vergeleken als handelsinstrument en betaalmiddel in het internationale betalingsverkeer.
De euro maakt echter bovenal deel uit van het dagelijkse leven van bijna 330 miljoen inwoners van 16 landen in de Europese Unie. Wij dragen dit symbool van gemeenschappelijke Europese identiteit allemaal mee in onze portemonnees, want de euro is behalve een munteenheid ook een essentieel element van ons Europees project dat ons op concrete wijze herinnert aan de voordelen van het integratieproces dat meer dan een halve eeuw geleden is begonnen.
De euro kent weinig inflatie en lage rentepercentages dankzij een macro-economisch kader dat op stabiliteit is gericht. De euro heeft voor een duidelijke impuls van de handel en investeringen tussen lidstaten gezorgd. Bovendien heeft de euro in de afgelopen tien jaar 16 miljoen banen in de eurozone opgeleverd: driemaal zoveel als in de tien jaar daarvoor.
De euro heeft de financiële integratie en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt bevorderd, de lidstaten van de eurozone beschermd tegen verstoringen van buitenaf en is een pool van stabiliteit geweest – en is dat nog steeds – niet alleen voor de Europese economie, maar ook voor de wereldeconomie.
De crisis is zonder twijfel een toetssteen voor de euro, maar zij die van mening zijn dat de Economische en Monetaire Unie er niet klaar voor is de gevolgen van deze crisis het hoofd te bieden, vergissen zich enorm. Integendeel, als er geen eenheidsmunt bestond, zouden de nadelige gevolgen van de crisis veel ernstiger zijn.
Veel lidstaten zouden nu te maken krijgen met fluctuerende wisselkoersen en zouden mogelijk zelfs speculatieve aanvallen op de munteenheden te verduren krijgen. De spreads van de staatsobligaties zouden veel groter worden dan nu en de marges om de crisis met fiscale stimuleringsmaatregelen te lijf te gaan, zouden kleiner worden.
Het Stabiliteits- en groeipact, dat in 2005 is hervormd, heeft de regeringen aangemoedigd hun overheidsschuld aan te zuiveren. Dat heeft in 2007 geleid tot het laagste begrotingstekort in de afgelopen 25 jaar, waarmee de crisis nu onder betere omstandigheden kan worden aangepakt.
Door de handelwijze van de Europese Centrale Bank is de solide reputatie die zij in de beginjaren van haar bestaan in de Economische en Monetaire Unie heeft opgebouwd, gedurende deze crisis zelfs versterkt.
Door resoluut de nodige maatregelen te treffen en de leiding te nemen in de samenwerking met de andere centrale banken van de geïndustrialiseerde landen, heeft de Europese Centrale Bank ons door deze periode heen geloodst en heeft zij er substantieel aan bijgedragen dat een complete ineenstorting van de economie kon worden voorkomen.
We hadden ons een andere voorstelling gemaakt van de economische situatie nu we de verjaardag van de euro vieren, maar de gebeurtenissen brengen meer dan ooit de voordelen van de Economische en Monetaire Unie naar voren. Voor de landen die er nog geen deel van uitmaken, wordt de eurozone een steeds aantrekkelijkere keuze. Dat hebben we vorige week in Bratislava geconstateerd toen we Slowakije als nieuwe lidstaat, de zestiende, binnen de eurofamilie mochten verwelkomen.
De Europese Commissie en het Parlement moeten blijven samenwerken met de lidstaten, de Eurogroep, de Europese Centrale Bank en de internationale gemeenschap om onze economieën weer voor langere tijd op de weg naar groei te krijgen.
In dit opzicht zijn de door de Commissie geformuleerde aanbevelingen in het verslag dat enige maanden geleden werd ingediend over de eerste tien jaar van de Economische en Monetaire Unie en waarover onlangs nog werd gedebatteerd in dit Parlement, vandaag de dag onverminderd van kracht, of zelfs nog meer van kracht dan dat ze het afgelopen voorjaar waren.
Niet alleen nu, maar ook in de toekomst zijn zijn strengere begrotingsbewaking, de uitbreiding ervan naar andere macro-economische aspecten, de koppeling tussen macro-economisch beleid en structurele hervormingen, het imago van de euro naar buiten toe en het verbeterde bestuur van de Economische en Monetaire Unie de hoofdonderwerpen die de basis vormen voor het tweede decennium van de euro dat ten minste net zo succesvol moet worden als het eerste.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag afsluiten met een eerbetoon aan de visie en de ambitie van de grondleggers van de euro, die ons met hun verbeelding en vastberaden actie een munt hebben nagelaten waarop alle Europeanen trots kunnen zijn. Wij moeten de fundamenten van dit succes bewaken.
Met de crisis is een nieuw hoofdstuk voor de wereldeconomie begonnen, waarin de Economische en Monetaire Unie een relevante rol moet blijven spelen om de gemeenschappelijk belangen en ambities van alle Europeanen te dienen.
Valéry Giscard d'Estaing, voormalig president van de Franse Republiek. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Juncker, mijnheer Trichet, dames en heren, allen die aan de wieg hebben gestaan van de gemeenschappelijke Europese munt zijn u, mijnheer de Voorzitter, en u dames en heren, uiterst erkentelijk voor het hartverwarmende initiatief de tiende verjaardag van de invoering van de euro te herdenken.
Ik behoor tot de mensen die het aantal herdenkingen graag beperkt willen houden. Deze herdenking is echter absoluut gerechtvaardigd, want de invoering van de euro heeft de grootste bijdrage aan de Europese eenwording geleverd sinds het Europees Parlement in 1979 via algemene verkiezingen werd gekozen. We hebben een zeer lange weg afgelegd en mogelijk geeft deze heuglijke bijeenkomst een wat vertekend beeld.
Ik wil mijn erkentelijkheid betuigen aan allen die de koers hebben uitgezet en hem hebben gevolgd. De verre oorsprong ervan ligt in 1970, in een verslag van de Luxemburgse minister-president Pierre Werner, een van uw voorgangers. Maar het zijn de monetaire crisis van de daaropvolgende jaren en de schommelende wisselkoersen die de trein in beweging hebben gezet. Zolang de koersen stabiel waren, stond het monetaire stelsel onze poging om te komen tot een gemeenschappelijke markt niet in de weg. Maar zodra deze begonnen te zweven, ontstond er een probleem.
Na de mislukte pogingen een monetaire slang te ontwikkelen, was het de forse Frans-Duitse impuls van de jaren 1975–1980 die uiteindelijk heeft geleid tot de vergadering in Bremen, in het noorden van Duitsland, en tot het besluit het Europees Monetair Stelsel creëren en de ecu, de voorloper van de euro, te introduceren. Deze stap werd gesteund door de Benelux-landen en Italië.
Na een sluimerende periode tussen 1980 en 1988 kreeg het proces een nieuwe impuls toen de Raad een commissie instelde onder voorzitterschap van Jacques Delors, hetgeen uiteindelijk heeft geleid tot ondertekening van het Verdrag van Maastricht.
Laten we onze dank uitspreken aan de pioniers die ons op deze weg hebben gesteund, zoals uzelf recentelijk hebt gedaan mijnheer de Voorzitter, en ik denk hierbij aan mijn goede vriend, kanselier Helmut Schmidt en zijn staatssecretaris Lahnstein; ik denk aan Bernard Clappier, de toenmalige president van de Franse centrale bank en medeauteur van de verklaring van Robert Schuman in 1950; ik denk aan Alexandre Lamfalussy, die met zijn enorme, bijna unieke deskundigheid een grote bijdrage heeft geleverd aan het werk van de commissie voor de Europese monetaire unie die we samen met Helmut Schmidt hebben opgezet om het project weer vlot te trekken; ik denk aan Jacques Delors, voorzitter van de Europese Commissie, die het stokje heeft overgenomen en, tot slot, natuurlijk ook aan alle onderhandelaars en ondertekenaars van het Verdrag van Maastricht, die samen een uitermate goed verdrag hebben opgesteld waaraan sindsdien nog niets is gewijzigd, met in de eerste gelederen kanselier Helmut Kohl en president François Mitterrand, met hun enorme vastberadenheid, en hun collega's. Aan hen allen zijn wij vandaag grote dank verschuldigd.
Wat valt er ter gelegenheid van deze tiende verjaardag, gevierd in een tijd van crisis, aan positiefs over de euro te zeggen? Waarop brengen we op deze verjaardag een toost uit? Allereerst heeft het succes van de euro onze verwachtingen overtroffen. Niet alleen die van alle tegenstanders, maar zelfs die van de voorstanders. Ik zal niet in details treden want ik heb slechts vijf minuten spreektijd gekregen, maar tijdens de gesprekken die ik in de periode van 1995 tot 2000 met de grootste monetaire deskundigen heb gevoerd, hebben allen hun bedenkingen geuit over de mogelijke invoering van de euro en de slagingskans daarvan.
In de afgelopen 10 jaar is de euro op mondiaal niveau opgeklommen tot de tweede plaats en wordt de munt, zoals zojuist al werd gezegd, gezien als een van de meest betrouwbare. Het gedegen beheer ervan biedt een schild tegen de crisis en vormt een fundament voor groei zonder inflatie. Zonder de euro zou het continentale deel van Europa op dit moment op zijn grondvesten schudden door een monetaire aardbeving die ons nog verder in de economische crisis zou storten.
Wij verwachten van het monetaire beleid dat het alles doet om de negatieve gevolgen van de crisis, binnen de grenzen van de mogelijkheden, te beperken en we verwachten eveneens dat het, al houden we ons daar nu nog niet mee bezig, de weg effent naar het herstel van groei zonder inflatie, tegen de tijd dat de enorme overheidstekorten en de schulden die door de crisis zijn veroorzaakt, moeten zijn weggewerkt. Wij vertrouwen hiervoor op de bestuurders en medewerkers van de Europese Centrale Bank, die sinds het begin van de crisis blijk hebben gegeven van hun grote deskundigheid en die respect afdwingen door hun vastberadenheid en onafhankelijkheid.
Nog twee opmerkingen ter afsluiting. Laten we er ondanks alles voor waken de euro uit ijdelheid een mondiale uitstraling te willen geven als dit tegelijkertijd grotere risico's met zich meebrengt. De euro is de munt van het Europese continent en moet te midden van andere mondiale munten onze specifieke cultuur van ratio en stabiliteit uitstralen.
Tot slot ben ik van mening dat het publiek niet lang hoeft te wachten voordat orde op zaken wordt gesteld bij de banken in de eurozone. Ik denk dat er, overeenkomstig artikel 105, lid 6, van het Verdrag van Maastricht, een beroep kan worden gedaan op de Europese Centrale Bank om het voortouw te nemen bij het herstellen van de orde, en de implementatie hiervan te controleren. Er is behoefte aan een forse impuls, aan deskundigheid en aan een tijdpad van te nemen besluiten. De Europese Centrale Bank zou dat kunnen uitstippelen en het kan vervolgens door de Raad van ministers van de eurozone, die door u, mijnheer Juncker, wordt voorgezeten, worden aangenomen en uitgevoerd.
Ik eindig, mijnheer de Voorzitter, met te zeggen dat het succes van de euro, dat symbool staat voor de integratie, ons de moed moet geven om door te gaan op de weg naar een steeds meer verenigd Europa, zoals we dat in de diverse verdragen hebben vastgelegd en waar we zo onze best voor doen. Laten we de onvermijdelijke tegenslagen afzetten tegen de dynamiek van het succes. Het succes van vandaag heeft een mooie naam; het heet euro.
(Applaus)
Pervenche Berès, voorzitter van de Commissie economische en monetaire zaken. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, de euro is het succesvolle resultaat van een visie en een politieke wil. Het is geen uitvloeisel van de markt, maar het is hét bewijs dat Europa tot veel in staat is als iedereen zijn steentje bijdraagt.
Ook ik wil hier uiteraard uit naam van ons, uit naam van onze kinderen en uit naam van iedereen, mijn erkentelijkheid betuigen aan de grondleggers en bedenkers van dit succes. Pierre Werner, ons allen welbekend, kanselier Helmut Schmidt, president Giscard d'Estaing, de voorzitter van de Europese Commissie Jacques Delors, kanselier Helmut Kohl, president François Mitterrand, baron Alexandre Lamfalussy, Tommaso Padoa-Schioppa, Philippe Maystadt en al die anderen die ik hier niet heb genoemd. Ook wil ik mijn dank betuigen aan de inspanningen van uw voorgangers, mijnheer de Voorzitter, en aan de inspanningen van mijn voorgangers; Karl von Wogau, die nog deel uitmaakt van dit Parlement, en Christa Randzio-Plath, die hier vandaag ook bij ons aanwezig is. Dit Parlement heeft ten tijde van de invoering van de euro een belangrijke rol gespeeld doordat het zich niet uitsluitend bezighield met de administratieve overgang bij de banken, maar ook met de overgang voor de burgers. Het heeft de burgers geholpen aan de nieuwe munt te wennen en de euro te gaan zien als hun eigen munt. Ik ben van mening dat deze inspanningen van ons instituut het verdienen hier nog eens te worden genoemd.
Ik ben eveneens zeer verheugd dat deze ceremonie hier mag plaatsvinden, in het Europees Parlement, in het huis van democratie voor alle Europese burgers, want de euro is allereerst een zaak van ons allen en niet alleen van de banken. Het is een zaak van de Europeanen en dat laten ze ons ook weten. Sommige regeringen staan afwijzend tegenover symbolen voor Europa. De euro is echter door de Europeanen zelf omarmd als symbool voor het lidmaatschap van de Europese Unie.
Ik weet wel dat we de euro nog niet allemaal gebruiken. We begonnen met elf en nu zijn we met ’zestien landen. We verwachten dat anderen zich bij ons zullen aansluiten. Ik heb echter de indruk dat de huidige crisis voor enkele landen reden is hun deelname aan de euro of juist het afzien daarvan opnieuw te overwegen. Ik denk dat dit het beste bewijs van ons succes is. Zoals zo vaak vervolgt Europa zijn weg en bewijst daarmee zijn effectiviteit. Na tien jaar is duidelijk te zien dat de balans van de euro ruimschoots positief is. Het is dan ook niet ondenkbaar dat enkele landen die nog aarzelden vandaag bij de deur van de eurozone zullen aankloppen. We kunnen deze landen slechts aanmoedigen zich aan te sluiten onder de voorwaarden van het Verdrag; voorwaarden die nooit zijn gewijzigd en die van belang zijn voor de vooruitgang van Europa op economisch en monetair vlak. Een vooruitgang die is gebaseerd op twee pijlers: consolidering en uitbreiding.
Maar een verjaardag is ook een goed moment om naar de toekomst te kijken. Er liggen nog enkele uitdagingen voor de euro, waar we nu tien jaar ervaring mee hebben opgedaan, en het wordt tijd dat we die aangaan. Het is niet zo dat we ons hier nog helemaal niet mee bezig hebben gehouden, maar de uitvoering ervan ligt nog deels voor ons.
Op het vlak van de economische samenwerking heeft Jean-Claude Juncker de huidige crisis aangeroerd. Die crisis had er niet hoeven te zijn. We weten allemaal dat wanneer we in de Economische Unie evenveel vooruitgang hadden geboekt als in de Monetaire Unie, we vandaag nog beter af waren geweest. Laten we daar dus lering uit trekken! Het hoort niet zo te zijn dat we alleen kijken naar de omvang van de begrotingstekorten en niet naar de kwaliteit van de overheidsuitgaven. Regeringen moeten leren om hun economische beleid samen te bespreken. Het kan niet zo zijn dat lidstaten geld lenen tegen zeer verschillende rentetarieven terwijl ze dezelfde munt hebben en dezelfde, door de Europese Centrale Bank vastgestelde, rentevoet.
Hetzelfde geldt voor het toezicht op de financiële markten. President Valéry Giscard d'Estaing noemde artikel 105, lid 6, ons gemeenschappelijke fundament, waar we op kunnen voortbouwen. Ik denk dat deze crisis ons leert dat de Europese Centrale Bank een toezichthoudende rol moet krijgen. Toezicht op de financiële markten kan niet worden losgekoppeld van macroprudentieel toezicht. Maar om dit te bereiken moeten wij, als politiek leiders, het evenwicht in de gaten houden. Als de bevoegdheden van de Europese Centrale Bank worden vergroot, moet wel duidelijk zijn hoe het institutionele evenwicht er in de toekomst gaat uitzien.
Een laatste opmerking over de internationale rol van de euro. Ik kan me vinden in de uitspraak dat wij de belangrijke positie van reservevaluta niet moeten opeisen. Het is echter ook niet normaal dat wij tien jaar hebben gedaan over de ontwikkeling van de euro en dat we tien jaar na de invoering ervan nog steeds een passieve rol spelen in de internationale arena en dat de stem van de euro bij het herstellen van het evenwicht in het internationale monetaire stelsel niet beter wordt gehoord.
Tot slot ben ik van mening dat de euro veel meer is dan zomaar een munt, en daarom is het ook een belangrijke zaak voor dit Parlement. Het is een hulpmiddel voor onze burgers, die de meest ernstige crisis sinds jaren doormaken. Wij moeten dan ook gebruikmaken van deze fantastische creatie, van dit symbool van Europa, om onze burgers zo goed mogelijk door deze crisis te loodsen.
Werner Langen, lid van de Commissie economische en monetaire zaken. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, tien jaar euro is inderdaad een reden om feest te vieren. Wie tien jaar geleden had gezegd dat de euro zich zo fantastisch zou ontwikkelen, zou zijn uitgelachen. Veel mensen hebben aan dit succes bijgedragen, en ik herinner me veel sceptische uitspraken – een vroeggeboorte en een niet levensvatbaar project is het genoemd – en nu weten we dat het een visioen was waaraan velen hebben meegewerkt. De vorige sprekers hebben in herinnering gebracht wie er allemaal aan hebben meegewerkt, aan de mijlpalen, het Europees Monetair Stelsel dat een afspraak van de centrale banken was om spilkoersen te creëren, aan het rapport-Delors, waarin werd gesteld dat de monetaire unie in drie fasen moest worden ingevoerd, aan het Verdrag van Maastricht – slechts twee jaar na de val van de Muur – aan de overgangsperiode. Velen hebben eraan bijgedragen dat de euro nu zo’n succesvol project is geworden.
Het Parlement – mevrouw Berès heeft het als voorzitter van de commissie al gezegd – heeft in deze periode, vooral vanaf 1994, het begin van de uitvoering van het Verdrag van Maastricht, tot aan 2002, de invoering van het contante geld, actief meegewerkt aan veel verslagen, discussies, adviezen en ook voorstellen, en ik wil graag met name de commissievoorzitters in die tijd bedanken, Karl von Wogau en Christa Randzio-Plath, die het Parlement ook naar buiten toe hebben vertegenwoordigd en die dit project, dat oorspronkelijk door de regeringen is opgezet, ook de nodige parlementaire begeleiding hebben gegeven. Ook nu, onder voorzitterschap van mevrouw Berès, zetten we ons in voor dezelfde vertegenwoordiging.
Het Parlement heeft op 18 november met grote meerderheid een verslag aangenomen, waarin we de successen, de uitdagingen, de risico’s en de problemen beschrijven en ik wil graag als aanvulling op wat mevrouw Berès heeft gezegd, nog enkele dingen naar voren brengen.
De euro is een groot succes en het is een uniek project: een centrale monetaire politiek onder leiding van de Europese Centrale Bank en een decentraal begrotings- en financieel beleid. Het is belangrijk dat in de toekomst als scharnier tussen deze twee niveaus van verantwoordelijkheid het Stabiliteits- en groeipact ook in tijden van crisis wordt gehandhaafd. Zonder dit pact, zonder een sterkere coördinatie van het begrotings- en financieel beleid ontstaan er ook in de toekomst risico’s voor de euro, die we kunnen vermijden. Ik doe in dit verband vooral een beroep op de lidstaten van de eurozone, maar ook op de gehele Europese Unie, om deze discipline, deze gecoördineerde samenwerking, serieuzer te nemen dan in het verleden wel eens het geval is geweest.
Door de euro is de inflatie aanzienlijk verminderd. Hij heeft daarmee voor vertrouwen en stabiliteit gezorgd, en is in een periode waarin nog niemand dat verwachtte, de tweede reservevaluta geworden. Door de euro is de noodzaak voor structuurhervormingen in de lidstaten groter geworden en hij is daarom ook in tijden van mondialisering een ‘fitnessprogramma’ voor bedrijven en staten geworden. De instellingen van de eurozone – verschillende van de vorige sprekers hebben daarop gewezen – de Raad Ecofin, de Eurogroep en vele andere instellingen hebben samen met de Commissie en de Europese Centrale Bank de noodzakelijke voorwaarden geschapen, omdat ze al functioneerden, omdat ze er al waren, omdat ze onafhankelijk werkten, om in de economische crisis snel, betrouwbaar en juist te kunnen reageren.
We hebben de euro als een hefboom voor het tot stand brengen van een Europese financiële markt ervaren. De politieke conclusie die we uit deze gemeenschappelijke successen kunnen trekken, is dat staten met een gemeenschappelijke munt en een gemeenschappelijke interne markt een uniek stadium van integratie hebben bereikt, dat garant staat voor vrede en welvaart.
We mogen er echter niet van uitgaan dat het in de toekomst automatisch goed gaat met de euro. Er zijn een heleboel concrete voorstellen en eisen die erop wijzen dat de risico’s serieus genomen moeten worden. Het uit elkaar groeien van de nationale economieën, wat gepaard gaat met aanzienlijke risico’s voor de loonontwikkeling en begrotingstekorten, mag bij een jubileum niet worden verzwegen.
Een heel ander aspect is het verschil in de ontwikkeling van de rente voor staatsobligaties. We zien nu dat de rentemarge, die zeker kleiner was geworden, weer groeit, zodat op dat gebied voor afzonderlijke lidstaten van de eurozone misschien nieuwe problemen ontstaan.
Ik wil er graag op wijzen dat er, vooral bij de uitbreiding van de eurozone, geen speciale kortingen mogen worden gegeven en dat alle staten die lid van de eurozone worden, aan deze voorwaarden van het Verdrag van Maastricht moeten en kunnen voldoen.
De euro is door de burgers goed ontvangen. Hij heeft wereldwijd vertrouwen gewonnen. Hij heeft de eerste toets doorstaan en levert een unieke bijdrage aan de duurzame integratie van onze volkeren in Europa. Daar kunnen we allemaal trots op zijn. Dank u wel.
(Applaus)
Jean-Paul Gauzès, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Giscard d’Estaing, mijnheer Juncker, mijnheer Trichet, mijnheer Almunia, dames en heren, er zijn al veel goede punten aangeroerd.
De euro heeft zich in tien jaar tijd ontwikkeld tot een sterk symbool van Europa. Het idee om een gemeenschappelijke munt voor Europa te ontwikkelen, waarvoor de basis met name werd gelegd door de monetaire overeenkomst van Bremen in 1978, en de ontwikkeling van de ecu stuitten destijds echter op veel scepsis van de niet-Europese markten en grote monetaire instellingen. Allen die deel hebben gehad aan het besluit tot invoering van de euro, en velen zijn reeds genoemd, verdienen onze hartelijke gelukwensen. Wij zijn hun veel dank verschuldigd.
De ontwikkeling van de euro is het beste bewijs dat Europa, als de politieke wil maar groot genoeg is, in staat is langetermijnbesluiten te nemen over een gemeenschappelijke en bloeiende toekomst. Deze verjaardag is dan ook een teken van hoop. Een teken dat gezien de huidige omstandigheden op het juiste moment komt.
Het moet echter gezegd: er werd door onze medeburgers, tot op recente datum, zeer verschillend over de euro gedacht. Voor degenen die veel reizen lag het voordeel van een gemeenschappelijke munt voor de hand, maar degenen die de landsgrenzen zelden passeren, associeerden de euro met een flinke prijsstijging. Onderzoeken hebben inderdaad aangetoond dat in de meeste landen de indruk bestond dat er sprake was van inflatie terwijl uit de officiële cijfers blijkt dat er juist sprake was van monetaire stabiliteit, met name dankzij het optreden van de Europese Centrale Bank. De realiteit is dat er beslist enkelen zijn geweest die de komst van de euro hebben aangegrepen om bepaalde prijzen naar boven af te ronden, en mogelijk zijn de consumenten op dat punt niet altijd even waakzaam geweest.
Toen de waarde van de euro steeg ten opzichte van de dollar, hebben we ook het commentaar gehoord van bepaalde fabrikanten die grotendeels binnen de eurozone produceren, maar hun producten daarbuiten verkopen. De Europese Centrale Bank heeft de nodige kritiek te verduren gehad, en daarbij ging het niet zozeer om haar onafhankelijkheid, maar vooral om de hoogte van de rentetarieven.
Door de huidige crisis hebben velen hun oordeel moeten bijstellen. Iedereen begrijpt dat de euro een bepalende factor is bij het beperken van de Europese gevolgen van de uit de Verenigde Staten overgewaaide crisis. De Europese Centrale Bank is beslist de meest doortastende centrale bank geweest. Haar uiterst adequate besluiten zijn unaniem positief onthaald. Hoe hadden de zaken er nu voorgestaan als de verschillende staten allemaal afzonderlijk hun eigen munt hadden moeten verdedigen? In dat geval waren devaluaties onvermijdelijk geweest en had een monetaire crisis niet kunnen worden voorkomen.
De goede resultaten van de euro moeten voor ons een stimulans zijn om de coördinatie van het economisch beleid voort te zetten en te intensiveren, en de principes van het Stabiliteits- en groeipact te respecteren. Natuurlijk mogen en moeten er onder de huidige omstandigheden soms uitzonderingen worden gemaakt, maar deze mogen slechts tijdelijk van aard zijn en niet conflicteren met het streven naar evenwichtige overheidsfinanciën. Evenwichtige overheidsfinanciën en een goed economisch beleid zijn op de lange termijn meer dan ooit van belang. Zij staan garant voor efficiëntie, concurrentievermogen en groei. Zij vormen de voorwaarden voor de solide basis van onze munt, de euro.
Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, in deze onzekere tijd is het van groot belang dat we kunnen rekenen op een betrouwbare factor: de euro. Daar ik tijdens de voorbereidingen van de toekomstige, gemeenschappelijke munt een kleine rol heb gespeeld in de Raad Ecofin, ben ik getuige geweest van de twijfels die aan beide zijden werden geuit en van de omzichtige bewegingen van de lidstaten, die van de Eurogroep uiteindelijk een sterk samenwerkingsverband hebben gemaakt dat zijn tijd ver vooruit was. Overigens zijn de twee beste prestaties van Europa voortgekomen uit de vastberadenheid van enkele lidstaten om voort te gaan op de weg van integratie en deze tastbaar te maken voor al onze medeburgers. Ik doel hiermee op het Akkoord van Schengen en het daaraan gekoppelde vrije verkeer van Europese burgers, dat in gang werd gezet door vijf staten: het Frankrijk van president Mitterrand, het Duitsland van bondskanselier Kohl en de Benelux-landen. Op dit moment heeft ook Zwitserland zich bij het Schengengebied aangesloten, maar de Britten en de Ieren verzetten zich nog steeds tegen het Europa van de burgers.
President Mitterrand en bondskanselier Kohl waren eveneens de politieke architecten van de euro, al werd dit monetaire succes door velen gesteund, om te beginnen met Jacques Delors. De eerste les die ik daaruit zou willen trekken, is dat allen die een beter Europa voorstaan, niet bang moeten zijn voor een intergouvernementele actie, zeker niet als er een coalitie van staten is die Europa werkelijk vooruit wil helpen. Het Verdrag van Prüm, dat tot doel heeft de zware criminaliteit te bestrijden, is een voorbeeld van deze positieve, intensieve samenwerking binnen Europa. Nu het Grondwettelijk Verdrag dood en begraven is na een 'Nee' van een vreemde coalitie van politieke krachten, niet alleen in Frankrijk maar ook in Nederland, en nu het taaie stuk wetgeving dat het miniverdrag van Lissabon wordt genoemd door Ierland en mogelijk ook door de Tsjechische Republiek wordt tegengehouden, moeten we laten zien dat Europa nog steeds functioneert door de stevige basis van intensieve samenwerking.
Hoe dan ook, de euro blijft uiterst aantrekkelijk. Na Slovenië heeft nu ook Slowakije zich bij ons aangesloten. Anderen verbijten zich dat ze niet meer van het beschermende schild van de euro kunnen profiteren. Zelfs in Groot-Brittannië gaan er stemmen op die twijfelen aan de splendid isolation van het Verenigd Koninkrijk, nu men wordt geconfronteerd met de neergang van het pond dat in minder dan een eeuw van mondiale reservevaluta is weggezakt tot een middelmatige munt. De euro heeft zich, dankzij het consequente optreden van Wim Duisenberg, Jean-Claude Trichet en hun evenknieën, in tien jaar tijd ontwikkeld tot de tweede reservevaluta van de wereld. Natuurlijk spant de dollar nog de kroon bij internationale transacties en vormt deze nog steeds een veilige investering. Maar de gigantische schulden die de Verenigde Staten hebben opgebouwd om hun manier van leven door de rest van de wereld te laten financieren, zaaien steeds meer twijfels over het vermogen van de grootste economische macht om zijn verplichtingen na te komen. In feite neigt de financiële wereld naar een dollar/euro-duopolie. Elk monetair duopolie ondergaat regelmatig, vaak abrupte, pariteitaanpassingen. In deze tijd van algemene recessie heeft de wereld behoefte aan stabiliteit, aan nieuwe zekerheden. In deze nieuwe stabiliteit moet de euro een centrale rol spelen. De Europese Centrale Bank (ECB) heeft gedaan wat ze moest doen ten aanzien van de internationale financiële crisis, made in the USA.
Zoals Jacques Delors heeft gezegd, is de euro het schild dat heel Europa beschermt, maar tot op heden heeft de euro de Europese economie onvoldoende gestimuleerd. De ECB is slechts verantwoordelijk voor het monetaire beleid; en uiteindelijk is de Commissie slechts een eersteklas consultant die over het algemeen nuttige adviezen geeft. De werkelijke economische spelers zijn echter de staten zelf, die helaas ongeorganiseerd te werk gaan. Hoewel een effectieve coördinatie van de gezamenlijke economische macht van de 27 staten wonderen zou kunnen doen, blijft de Eurogroep, ondanks de lovenswaardige inspanningen van Jean-Claude Juncker, slechts een informele discussiegroep. In het voorjaar van 1999 was ik binnen de Eurogroep getuige van de inspanningen van enkele ministers van Financiën, waaronder Lafontaine, Strauss-Kahn en Ciampi, om te komen tot economische en monetaire samenwerking tussen de Europese Unie en de ECB. De reactie van Wim Duisenberg was vernietigend: "Er zal nooit een ex-ante coördinatie zijn met de Europese Centrale Bank. U zult altijd ex-post moeten reageren op onze besluiten." De reden hiervoor is duidelijk: de ECB is en blijft altijd onafhankelijk in de uitvoering van het monetaire beleid. Maar deze onafhankelijkheid betekent niet dat er geen constructieve dialoog kan plaatshebben tussen de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de belangen en de gemeenschappelijke toekomst van 500 miljoen Europeanen. Er is niets dat de staten verhindert hun economische beleid beter op elkaar af te stemmen, of dat nu binnen de Unie is of juist wanneer zij Europa naar buiten toe vertegenwoordigen, zoals Jean-Claude Juncker zojuist zo goed heeft geconcludeerd.
Wolf Klinz, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Giscard d’Estaing, mijnheer Juncker, mijnheer Trichet, mijnheer Almunia, dames en heren, het spijt me oprecht dat er maar betrekkelijk weinig collega’s vandaag deze viering bijwonen, want dit is inderdaad een historische gebeurtenis. We hebben al van verschillende sprekers gehoord hoe groot de scepsis aan het begin van de invoering van de euro was. De indruk bestond dat we alleen al niet opgewassen zouden zijn tegen de logistieke taken die voor de invoering van miljarden bankbiljetten en munten moesten worden verricht en het idee dat we in de afzonderlijke lidstaten werkelijk een gemeenschappelijk monetair beleid zouden kunnen combineren met een als vanouds gescheiden fiscaal beleid, werd niet alleen als een grote uitdaging gezien, maar gewoonweg als onhaalbaar.
Dit wordt nu door de feiten weersproken. De Europese monetaire unie is een feit. De euro bestaat nu tien jaar. We beleven een soort politiek wonder en eens te meer geldt de uitspraak van Walter Hallstein, de eerste voorzitter van de Commissie: Wie bij Europese aangelegenheden niet in wonderen gelooft, is geen realist.
De twijfel die zeker in het begin in veel lidstaten bij de burgers heerste, omdat ze meenden dat de euro alles veel duurder zou maken, is inmiddels verdwenen. Nu wordt de euro geaccepteerd en door veel burgers zelfs enthousiast omarmd. Het is een soort zichtbaar Europees identificatiemiddel geworden. Het is naast het volkslied en de vlag een van de weinige symbolen die we nu hebben.
Je zou kunnen zeggen dat Europa en de economie van Europa in de eerste jaren van het bestaan van de Europese Centrale Bank, in betrekkelijk rustig vaarwater verkeerden en dat het daarom voor de Europese Centrale Bank helemaal niet zo moeilijk was om een op stabiliteit gericht beleid te voeren. Toch moet worden vastgesteld dat de gemiddelde inflatie in de eerste tien jaar van de euro rond 2 procent lag, dus vrijwel op het niveau dat de Europese Centrale Bank zich ten doel had gesteld, terwijl we in de vijftig jaar van het bestaan van de Duitse mark, die altijd als een voorbeeld van stabiliteit moest gelden, een gemiddelde inflatie van 3 procenthadden. We kunnen dus zeggen dat de Europese Centrale Bank een goede prestatie heeft geleverd.
De werkelijke kracht, de werkelijke kwaliteit van de Europese Centrale Bank komt echter nu, op het moment van de crisis, aan het licht. Hierin speelt zij een enorme rol. Zij blijkt onafhankelijk, efficiënt en zelfbewust te zijn en handelt vastberaden en snel. Zij is een voorbeeld voor menige centrale bank geworden – in Europa in de landen die nog niet tot de eurozone behoren, maar ook buiten Europa. Zij laat de federale centrale bank in de Verenigde Staten heel duidelijk zien succesvol beleid te kunnen maken, niet ondanks haar onafhankelijkheid, maar juist omdat zij politiek onafhankelijk is en niet aan voorschriften van verschillende regeringen is gebonden.
Nu weten we dat op dit moment, nadat de banksector in afzonderlijke lidstaten van een vangnet is voorzien, de lidstaten zijn begonnen met de ontwikkeling van verschillende economische herstelplannen, om ook de negatieve gevolgen van de financiële crisis voor de reële economie op te vangen. Daardoor zal de Europese Centrale Bank voor nieuwe uitdagingen komen te staan, omdat het risico bestaat dat door het verschil in aanpak oneerlijke concurrentie ontstaat en dat de convergentie die we ten dele al tussen de lidstaten van de eurozone hebben bereikt, verloren gaat en we steeds meer divergente ontwikkelingen krijgen. Dit moeten we tegengaan. Daarom is het van cruciaal belang dat het Stabiliteits- en groeipact niet ondermijnd en opgegeven wordt, maar dat we er integendeel op letten dat het zijn geldigheid behoudt. Daarom is het ook zo belangrijk dat de noodzakelijke structuurhervormingen waar de Commissie en de ECB in het verleden steeds op hebben aangedrongen, in de afzonderlijke lidstaten daadwerkelijk doorgevoerd worden.
De Europese Centrale Bank zal in de komende jaren voor een nieuwe taak komen te staan. Door de crisis hebben we geleerd dat we een vorm van Europees toezicht op de financiële markt nodig hebben. De Europese Centrale Bank kan hierbij een belangrijke rol spelen. Deze heeft aangegeven in principe bereid te zijn, analoog aan het Europees Stelsel van Centrale Banken, een soort centraal Europees toezichtstelsel in te voeren. De internationale rol van de euro moet verder worden versterkt. De eurozone moet met één stem spreken en bij internationale organisaties als het Internationaal Monetair Fonds en de OESO ook als eenheid kunnen optreden.
Een ding geldt nog steeds: een gemeenschappelijke munt zonder gemeenschappelijk fiscaal-economisch beleid is en blijft een riskante onderneming. Daar moeten we niet lichtvaardig over denken. De EU ziet zich voor grote uitdagingen geplaatst. We hebben een hoge, jammer genoeg weer stijgende werkloosheid, we hebben demografische veranderingen, er is migratiedruk, toenemende armoede in sommige sectoren van de maatschappij en sterkere concurrentie als gevolg van de mondialisering. De eurozone kan deze uitdagingen alleen de baas wanneer het economisch beleid van de lidstaten meer op elkaar wordt afgestemd. De benoeming van een president van de eurozone was een eerste stap in deze richting, maar inderdaad slechts een eerste stap. Er moeten verdere stappen volgen.
Cristiana Muscardini , namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, na tien jaar is gebleken dat de euro, die een steeds grotere plaats inneemt in de internationale handel en steeds meer als reservevaluta wordt gebruikt, een spilmunt in de wereld is geworden. De euro heeft gezorgd voor monetaire stabiliteit en heeft bijgedragen tot de integratie van de economieën van de landen die deze munt hebben aangenomen. Daarnaast zijn er ook een paar inschattingsfouten gemaakt en dat heeft de burgers de nodige problemen opgeleverd, zowel vanwege de feitelijke wisselkoers tussen de nationale munt en de euro als het gebrek aan controle op de prijzen van goederen en diensten.
De euro is ontstaan zonder dwang van buitenaf, zonder dat daarvoor oorlog is gevoerd of gebruik is gemaakt van politieke overmacht. De euro was het resultaat van een vrijwillige afspraak tussen elf regeringen die geloofden in de totstandkoming van een economische en monetaire unie, zoals bepaald door de Verdragen en als essentiële stap om een politieke unie tot stand te brengen; welke overigens helaas nog niet van de grond is gekomen.
Enkele van de problemen die zich hebben voorgedaan zijn te wijten aan het feit dat het systeem niet efficiënt genoeg was en geen oplossingen heeft aangedragen om dat andere grote verschijnsel dat zich tegelijkertijd heeft voorgedaan, in goede banen te leiden, namelijk de versnelling van het mondialiseringsproces en de grote veranderingen in de manier waarop internationaal handel gedreven wordt. Dankzij de euro is het gelukt een reeks moeilijkheden het hoofd te bieden, waarvan de ergste de huidige financiële crisis is. Ook heeft de euro ons beschermd tegen de grote spanningen op de markten. Als wij de euro niet hadden, zouden wij de gebeurtenissen van 1992 opnieuw meemaken, maar dan een graadje erger.
Op deze tiende verjaardag kijken wij met voldoening naar de toetreding van Slowakije tot de eurozone. Dit is het zestiende land dat toetreedt. Voor de huidige crisis hebben de maatregelen van de ECB en de Commissie gefungeerd als vangnet en als poging om die crisis binnen de perken te houden. Het probleem blijft echter – en daar hebben wij al verschillende keren op gehamerd in dit Huis – dat een monetair beleid losgekoppeld van het economisch beleid niet haalbaar is. Toegegeven, de reële situatie is wel tamelijk abnormaal: 16 staten met één munt, 27 nationale vormen van economisch beleid die zo goed en zo kwaad als dat kan door de Commissie gecoördineerd worden, en 11 staten met een nationale munt.
Het monetaire beleid coördineren met een in feite niet bestaand economisch beleid is zeker geen sinecure. Maar als de instellingen die verantwoordelijk zijn voor het economisch beleid van onze landen niet overleggen met de centrale banken en de ECB, die al deze verschillende beleidsvormen moet bundelen en omgekeerd, krijgt de Europese Unie te kampen met nieuwe moeilijkheden bij de gezamenlijke aanpak van de huidige crisis en ook nog met de voortdurende uitdagingen waar de buitenwereld en de globalisering ons voor stellen.
Wij hopen dat gezien de jongste ervaringen iedereen in Europa doordrongen is van de noodzaak om een verandering teweeg te brengen waarbij de reële economie weer in het middelpunt komt te staan en er een grotere cohesie en sterkere band wordt gesmeed tussen de ECB en de Europese instellingen die de beleidsprogramma’s uitstippelen. Ook de jongste energiecrisis heeft laten zien dat een gemeenschappelijk economisch beleid inzake de grote strategische vraagstukken van vitaal belang is voor de burger en echt geen verder uitstel duldt. Ook blijkt hieruit dat, als er maar een politieke bereidheid is, zo’n beleid veel gemakkelijker tot stand gebracht kan worden, juist ook doordat de euro steeds meer aan gewicht wint.
Alain Lipietz, namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Giscard d’Estaing, mijnheer Juncker, mijnheer Trichet, commissaris, dames en heren, ik neem u nog eens mee naar het moment in 1992, toen het nog niet zeker was of de Fransen voor het Verdrag van Maastricht zouden stemmen, waarop Jacques Delors de algemene vergadering van de Franse groene partij, les Verts, toesprak, die voor de ontbrekende 1 of 2 procent van de stemmen zou kunnen zorgen.
Hij zei tegen ons: "Stem voor de euro, dan krijgen we daarna een politiek Europa, want als er geen politiek Europa komt om Europa te besturen, zullen de burgers het niet accepteren. Dan zullen ze Europa nooit accepteren". Hij wist ons niet te overtuigen. Het Verdrag van Maastricht werd goedgekeurd, maar een politiek Europa kwam er niet. En dat is precies het probleem waar we op dit moment tegenaan lopen.
Waarom waren we destijds tegen de euro? Hoofdzakelijk om twee redenen: ten eerste hadden wij de indruk dat de criteria van Maastricht voor Europa zouden leiden tot ten minste vijf jaren van procyclisch recessief beleid en ten tweede waren wij niet tevreden over de manier waarop het monetaire beleid door het Verdrag van Maastricht in het algemene economische beleid werd opgenomen. Om de onafhankelijkheid van de Europese Centrale Bank te waarborgen, wilden we het monetaire beleid loskoppelen van de rest van het beleid.
Ik moet eerlijk bekennen dat ik, hoewel ik nog steeds niet overtuigd ben van het Verdrag van Maastricht, net als alle Groenen toch wel gecharmeerd ben van de ontwikkelingen in de wetgeving en de praktijk van de Economische en Monetaire Unie.
Er hebben drie grote veranderingen plaatsgehad. Allereerst bevindt de prijsstabiliteit zich structureel op een niveau dat iets lager, maar zeer dicht in de buurt van de 2 procent ligt. Deze doelstelling mag misschien wat overdreven lijken, maar nu de dreiging van deflatie in de wereld op de loer ligt en de situatie wordt verergerd doordat bepaalde landen in het kader van een Keynesiaans beleid van plan zijn hun btw-tarief overhaast te verlagen, is duidelijk dat het vasthouden aan deze doelstelling van 2 procent niet langer voor de show is. Als we deze 2 procent niet weten vast te houden, lopen we het risico dat we ongewild te maken krijgen met zeer hoge reële rentetarieven.
De tweede grote verandering is natuurlijk de hervorming van het Stabiliteits- en groeipact in 2005, waardoor we op dit moment een contracyclisch beleid kunnen voeren dat is gericht op het tegengaan van de crisis.
De derde grote verandering is de verandering van de praktijk. De permanente dialoog, die hier nog eens naar voren is gekomen, tussen de heren Trichet, Almunia, Juncker en Barroso, is, strikt genomen, in tegenspraak met het Verdrag van Maastricht zelf. Ik beschouw deze vorm van samenwerking tussen bijvoorbeeld de heren Trichet en Almunia als gelijkwaardig aan die van de heren Bernanke en Paulson, en vind dat een positieve en wenselijke ontwikkeling. Wat rest ons dan nog te doen? Ik wil hierover slechts zeggen dat we de positieve aspecten van het Verdrag van Maastricht goed moeten uitvoeren.
We hebben, zoals al diverse malen door mijn voorgangers aan de orde is gesteld, een serieus probleem met het vaststellen van de wisselkoersen. Het vaststellen van de wisselkoers is een taak van de Raad. Wij moeten ervoor zorgen dat de Raad niet zomaar een wisselkoers voor Europa vaststelt op basis van de rentevoet die de Europese Centrale Bank heeft vastgesteld, maar dat deze echt voortkomt uit een industrieel beleid. Daar moeten we de juiste instrumenten voor zien te vinden.
Ten tweede is de doelstelling van de Europese Centrale Bank niet alleen om dicht in de buurt van die 2 procent te blijven, maar ook om het Europese beleid uit te voeren, en daarmee doel ik op de strategie van Lissabon en Göteborg. We moeten een beleid opstellen voor het herfinancieren en herdisconteren van particuliere schulden door de Europese Centrale Bank volgens de strategie van Göteborg en die van Lissabon.
Tot slot, maar dat is al eerder gezegd, moet er op Europees niveau toezicht worden gehouden en de Europese Centrale Bank is de meest geschikte instantie om deze taak op zich te nemen.
Ilda Figueiredo, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Het is beslist betreurenswaardig dat deze gelegenheid niet wordt aangegrepen om eens diep na te denken over de gevolgen van alle neoliberale en monetaristische beleidsmaatregelen die met de euro als excuus nog steeds worden toegepast. Deze maatregelen zijn immers verantwoordelijk voor de huidige sociale toestand, met toenemende ongelijkheid, een stijgende werkloosheid, meer onzekere en slecht betaalde banen en meer armoede.
Het is onaanvaardbaar dat bepaalde ideologische dogma’s, zoals prijsstabiliteit en de irrationele criteria van het Stabiliteits- en groeipact, nog steeds gebruikt worden om de privatiseringen voort te zetten en de sociale verantwoordelijkheden van de staat verder uit te hollen. Volgens die ideeën zou de staat tot een minimum moeten worden gereduceerd, omdat het particulier initiatief nu eenmaal beter functioneert. Op die manier probeert men ons “loonmatiging” op te dringen, waarbij de lonen nominaal ietwat verhoogd worden, maar reëel gezien afnemen. We zien dat in Portugal helaas maar al te duidelijk.
We kunnen niet instemmen met het statuut van de Europese Centrale Bank, die zogenaamd autonoom zou zijn. Deze Bank blijft renteverlagingen uitstellen en houdt de euro kunstmatig duur, om de landen met een sterk ontwikkelde economie en de machtigste economische en financiële groeperingen te beschermen, ten koste van de zwakkere economieën en de armste bevolkingsgroepen.
Het beleid van de Europese Centrale Bank heeft geleid tot het krimpen van de Europese economie. Het is dus duidelijk dat de referentierente verder omlaag moet. De koopkracht van de arbeiders en gepensioneerden is de afgelopen tien jaar gedaald, terwijl de winsten van de machtigste economische en financiële groeperingen nu al dertig jaar zijn blijven groeien. En dat is hier aanleiding tot vreugde en tevredenheid. Zelfs nu, met een crisis die u zelf teweeggebracht hebt, blijft u de verliezen doorschuiven naar de lidstaten, om vervolgens de winsten te privatiseren. Intussen zijn het de arbeiders, de kleine en micro-ondernemers, de gepensioneerden en de werklozen die de gevolgen van de crisis ondervinden, met in het gunstigste geval het recht op wat kruimels. Kijk maar eens wat er in de financiële sector gebeurt. Bij sommige banken zijn de spreads sinds het begin van de crisis al een aantal keer verhoogd. De marge is binnen een jaar verdubbeld, waardoor nieuwe leningen nog moeilijker te verkrijgen zijn.
Daarom dringen we er opnieuw op aan snel een einde te maken aan het huidige neoliberale en monetaristische beleid, het Stabiliteitspact, belastingparadijzen en de zogenaamde autonomie van de Europese Centrale Bank. We dringen er daarom wederom op aan dat de communautaire begroting aanzienlijk moet worden verruimd, met als doel een rechtvaardiger verdeling van de inkomsten en de rijkdom. We moeten een oprecht beleid voor sociale en economische cohesie opzetten en niet langer steeds dezelfde maatregelen nemen, die allemaal neerkomen op een “redde wie zich redden kan”, en ertoe bijdragen dat de rijken steeds rijker worden en de armen steeds armer. De toenemende ongelijkheid en de verschillen tussen de economieën binnen de eurozone maken dat maar al te duidelijk.
We dringen dus aan op steun voor de productieve sector, de micro-, kleine en middelgrote ondernemingen. We moeten openbare diensten van goede kwaliteit opzetten en lenen gemakkelijker maken. De koopkracht van gezinnen moet omhoog, en dan niet alleen die van de minst bedeelden, maar ook die van de middenlaag, om zo werk te creëren en verlichting te bieden voor de armoede en misère waartoe miljoenen mensen in onze landen veroordeeld zijn.
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Nigel Farage, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, iedereen moet de tiende verjaardag van de euro maar goed vieren, want ik betwijfel of we de twintigste verjaardag ooit zullen halen. Wat wij hier vanochtend hebben gezien, roept herinneringen op aan de oude tijden van de Sovjet-Unie. Weet u nog dat de vijfjarenplannen daar al een succes werden genoemd terwijl ze nog niet eens in gang weren gezet en dat er daarbij talloze keren werd verwezen naar recordoogsten en prachtige productiecijfers voor tractoren? Iets soortgelijks gebeurt ook vandaag. Wij zijn vanochtend getrakteerd op een stoet van niet-gekozen, vergrijzende bureaucraten die ons vertellen wat een groot succes de hele onderneming wel niet is geweest. In feite gaat het echter om een complete waanvoorstelling.
De gedachte dat de ECB goed werk heeft geleverd, is bijzonder merkwaardig. Afgelopen juli nog heeft de Europese Centrale Bank de rentetarieven verhoogd precies op het moment dat de markten ineenstortten en de tarieven in de rest van de wereld drastisch verlaagd werden. Dat verbaast mij uiteraard niet, aangezien die euro alles te maken heeft met een politieke elite die zijn wil aan de volken van Europa oplegt. Bedenk daarbij dat slechts twee landen – Denemarken en Zweden – een referendum over de euro hebben gehouden en dat beide landen “nee” hebben gezegd; u weet wel, dat kleine woordje dat u zo veel mogelijk tracht te vermijden.
De eurozone is nooit echt op de proef gesteld, maar dat zal niet lang meer duren. Spanje bevindt zich in een economische malaise. Italië had nooit tot die eurozone mogen toetreden, tenminste als we op de uitspraken van een aantal Duitse economen van destijds moeten afgaan. Ik denk echter dat wij onze aandacht vooral op Griekenland moeten richten. Duizenden jonge mensen demonstreren daar op straat en eisen van hun regering dat die iets onderneemt, eisen van die regering dat de tarieven omlaag gaan en dat de regering voor een devaluatie zorgt. De Griekse regering zit echter gevangen in de dwangbuis van de euro. Zij kan helemaal niets doen. Ook een toekomstige verkiezing in Griekenland zal hierin geen enkele verandering kunnen brengen. Wanneer mensen zichzelf in het stemhokje de mogelijkheid hebben ontnomen om hun eigen toekomst te bepalen, ben ik bang dat geweld het enige logische alternatief is.
U heeft met deze euro de mensen in een economische gevangenis opgesloten. U heeft mensen in een Völkerkerker vastgezet en het vergt veel moed om daaruit te ontsnappen. Daarvoor is leiderschap nodig of misschien zelfs wel een onvermijdelijke economische neergang. Nu kunt u mij wel uitlachen of bespottelijk vinden, maar één ding mag u niet vergeten: Engeland heeft als niet-euro-land zijn valuta gedevalueerd en de rentetarieven drastisch verlaagd. Wij hebben de dingen kunnen doen die wij moesten doen. Lach nog maar even door als u wil, maar heeft u gemerkt dat de Griekse obligaties vanochtend op de obligatiemarkt 233 basispunten hoger stonden dan de Duitse obligaties? Nu weet ik dat de meesten van u hier in dit Parlement geen flauw idee hebben wat dat precies betekent en dat degenen die wel weten waar het over gaat, hun best zullen doen om dit te negeren. Wat mij betreft, mag u uw hoofd in het zand blijven steken. U kunt de markten blijven negeren als u dat wil, maar op een gegeven moment zullen de markten u niet langer negeren.
Roger Helmer (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen tweehonderd jaar zijn er minstens vijf pogingen ondernomen om een gemeenschappelijke munteenheid of een vast wisselkoersmechanisme te creëren. Alle pogingen zijn mislukt en alle betrokken partijen hebben kleerscheuren opgelopen. Dat geldt ook voor de euro. De onevenwichtigheden die al lang geleden door de sceptici zijn voorspeld, beginnen nu de kop op te steken. Het concurrentievermogen van Italië is aan flarden gescheurd. De ervaringen van Spanje zijn te vergelijken met die van een stier in de arena: trots en sterk in het begin, maar doodbloedend in het zand aan het eind. De recente onrust in Griekenland houdt duidelijk verband met de werkloosheid als gevolg van een te dure euro. Het verschil in de notering van staatsobligaties tussen Griekenland en Duitsland heeft inmiddels ongeëvenaarde hoogten bereikt – meer dan tweehonderd basispunten.
De markten speculeren over het uit elkaar vallen van de euro. In Engeland mogen wij blij zijn dat wij onze eigen valuta hebben gehouden en geen deel uitmaken van de langzaam zinkende en verdrinkende eurozone. Prettige verjaardag euro!
De Voorzitter. - Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Richard Corbett (PSE), schriftelijk. – (EN) De tiende verjaardag van de stemming over het voorstel dat door Gordon Brown (de toenmalige voorzitter van de Raad) namens de Ministerraad aan het Parlement is voorgelegd om de wisselkoersen op het niveau van die dag te vergrendelen en de euro te creëren, is een mooie gelegenheid om tien jaren van successen, stabiliteit en kracht te vieren van een munteenheid die op dit moment een van de twee sterkste ter wereld ist.
De huidige economische crisis zou door de beroering op de valutamarkten veel groter zijn geweest als wij nog steeds grillig ten opzichte van elkaar fluctuerende, nationale valuta’s hadden gehad als de peseta, lire en drachme en dergelijke. De euro is een bron van stabiliteit geweest voor de leden van de eurozone, hetgeen wordt geïllustreerd door de zo sterk verschillende situatie in Ierland en IJsland.
Deze verjaardag biedt ook de gelegenheid om ons af te vragen of de economische toekomst van Groot-Brittannië op de lange termijn verbonden zal zijn aan het lidmaatschap van de eurozone. Uiteraard kan Engeland zich op korte termijn ook zonder die euro redden, maar op de lange termijn komen we in de problemen: onze bedrijven hebben een achterstand op de Europese markt door conversie- en hedging-kosten die hun concurrenten op die markt niet hebben. Investeerders in de Europese markt investeren liever in de zone van de grootste valuta dan in die van een veel kleinere munteenheid.
Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De plechtige vergadering van het Europees Parlement ter gelegenheid van de tiende verjaardag van de Economische en Monetaire Unie vindt plaats op een moment van diepe crisis in het kapitalisme en volgt op een lange reeks resoluties en verslagen van het Europees Parlement over hetzelfde thema. Dit is de zoveelste poging om de pil van het volks- en arbeidersvijandige EU-beleid te vergulden. Na de omwentelingen in de socialistische landen heeft de Europese Unie het Verdrag van Maastricht gesloten, waarmee een frontale aanval werd ingezet op de rechten van de arbeiders en de vrijheden.
De EMU, de oprichting van de Europese Centrake Bank en de invoering van de euro waren onmisbare schakels in de keten van kapitalistische herstructureringen. Het kapitaal wilde deze om zich te kunnen verzetten tegen de eisen van de werknemers, om zijn winst veilig te kunnen stellen door de arbeiders en de volksklassen nog meer uit te buiten.
Prijsstabiliteit, inflatiebeteugeling en bescherming van de economie tegen gevaren en crises zijn argumenten gebleken te zijn die kant noch wal raakten. De EMU beschermt de winst van de monopolies en maakt privatiseringen en fusies gemakkelijker.
In dit decennium hebben de werknemers hun inkomens zien krimpen, hun arbeidsbetrekkingen achteruit zien gaan, hun verzekerings- en pensioenrechten zien verdwijnen, de gezondheidsdiensten en het onderwijs zien verslechteren en commercialisering en privatisering hoogtij zien vieren.
De werknemers willen niets weten van het EU-eenrichtingsverkeer en diens voorstanders, van de strategie van Lissabon en het Verdrag van Lissabon. Zij strijden tegen de EMU en tegen de EU, vóór de macht van het volk en vóór een volkseconomie.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN), schriftelijk. – (PL) In het debat over de euro wil ik de aandacht vestigen op drie negatieve functionele aspecten ervan.
Ten eerste hebben de drie lidstaten die ten tijde van de invoering van de euro geen deel uitmaakten van de eurozone (Engeland, Zweden en Denemarken) zich sinds die invoering, in de periode 2002-2007 dus, sneller ontwikkeld dan de landen die tot de eurozone behoren. Het bnp van deze landen steeg bijna dubbel zo snel als het gemiddelde bnp binnen de eurozone, en het werkloosheidscijfer lag er lager.
Ten tweede verloopt de strijd tegen de gevolgen van de huidige financiële, en daardoor ook economische crisis, in deze landen duidelijk doeltreffender dan in de eurozone. De centrale banken van Engeland, Zweden en Denemarken verlaagden de rentevoeten snel en ingrijpend, terwijl ze tegelijkertijd de liquiditeit van de commerciële banken veiligstelden. Het ziet er ook naar uit dat het fiscale beleid in deze landen efficiënter zal zijn dan dat binnen de eurozone.
Ten derde moeten de nieuwe lidstaten die willen toetreden tot de eurozone, gedurende twee jaar voor hun toetreding aan tal van monetaire en fiscale criteria voldoen. Sommige criteria zijn echter onderling tegenstrijdig. Zo zijn deze landen bijvoorbeeld verplicht zich te houden aan het WKM II. Zij mogen, met andere woorden, de koers van de nationale munt tegenover de euro met maximaal 15 procent laten fluctueren, en ze moeten tegelijk een lage inflatie handhaven. Om het devaluatiegevaar van de nationale munt te beperken is een interventie van de nationale banken noodzakelijk. Dit betekent dat er grotere hoeveelheden binnenlandse valuta in omloop worden gebracht, wat de inflatiedruk natuurlijk vergroot. Als de Europese Commissie nieuwe lidstaten wil aanmoedigen, dan zal ze toch moeten overwegen om deze overduidelijke inconsistentie weg te nemen.
Sirpa Pietikäinen (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Economische en Monetaire Unie begon op 1 januari 1999 en elf EU-lidstaten voerden toen de gemeenschappelijke munt in. De euro werd op 1 januari 2009 tien jaar oud en op dat moment werd Slowakije het zestiende euroland.
Net als de heer Juncker in zijn toespraak tot het Parlement zei, is de euro vooral een anker van stabiliteit. Dat hebben de landen die buiten de eurozone zijn gebleven op pijnlijke wijze moeten ondervinden.
Hoewel de tiende verjaardag van de euro wordt overschaduwd door de zorgen over een mogelijke verdieping van de recessie, vertrouw ik op het vermogen van de eurozone om de crisis te boven te komen. Dat vereist echter grote inspanningen van de Europese Unie. Volgens de laatste schattingen zal het effect van het overeengekomen pakket stimuleringsmaatregelen beduidend minder zijn dan de voor de eurozone voorziene 1,5 procent van het bbp. Volgens de huidige schattingen zal het effect rond de 0,6 procent liggen. Extra stimuleringsmaatregelen zijn noodzakelijk.
De euro is beslist een succes, maar is dat alleen door de voortdurende inspanningen die worden geleverd. Nu moet de rol van Europa in het toezicht op de financiële markten worden versterkt. Wij moeten vast blijven houden aan de grondbeginselen en criteria van de Economische en Monetaire Unie.
Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Op 1 januari 2009 werd de euro de officiële munt van Slowakije. Vanaf die dag stond het dubbele kruis op de drie heuvels van de Slowaakse vlag ook op de muntstukken van één en twee euro, en kwam zo in omloop in de hele eurozone.
Die dag was voor Slowakije een historisch moment, en als Slowaken zijn wij er bijzonder trots op dat ons land als eerste van alle landen van het voormalig Oostblok de euro heeft ingevoerd, in dit symbolische jaar van de tiende verjaardag van de eurozone.
Ik waardeer het feit dat de huidige Slowaakse regering de belofte van Mikulaš Dzurinda onderschreven heeft, wiens kabinet in het najaar van 2004 een plan heeft aangenomen om de koruna te vervangen door de Europese munt, die begin 2009 zou worden ingevoerd.
De vergaderzaal van het Europees Parlement lijkt me ook een heel geschikte plaats om het Slowaakse volk te bedanken, want het was het volk dat, als voornaamste betrokkene bij de ingrijpende maar ook noodzakelijke “Dzurinda”-hervormingen, heeft doorgezet en Slowakije geholpen heeft om een echt Europees land te worden.
Vanaf 1 januari 2009 zullen de mensen van Slowakije dankzij de euro elke dag weer verbonden zijn met de Europese Unie.
Welkom euro, koruna vaarwel!
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De invoering van de Europese eenheidsmunt tien jaar geleden betekende het einde van een proces waarvan de gevolgen veel verder reiken dan de economische sector. Met de voltooiing van de laatste fase van de Economische en Monetaire Unie hebben de lidstaten zich verbonden tot het beschermen van de economische en politieke eenheid van de Europese Unie.
Daarom is het succes van de euro bepalend voor het welslagen van het proces dat moet leiden tot de totstandkoming van een entiteit die ten doel heeft de Europese waarden op internationaal niveau te bevorderen en de leidinggevende positie van de Europese Unie in de wereldeconomie en de internationale commerciële en financiële betrekkingen te consolideren.
Ik ben van oordeel dat de voordelen die verbonden zijn aan de invoering van de euro, namelijk de macro-economische stabiliteit, de significante beperking van de prijsschommelingen, de bevordering van de werkgelegenheid en de ondersteuning van de productiegroei, samen met de verhoogde weerstand tegen externe schokken, alle inspanningen van de nieuwe lidstaten, en met name van Roemenië, rechtvaardigen om zo spoedig mogelijk aan de convergentiecriteria te voldoen en toe te treden tot de eurozone.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Sinds de invoering van de euro op 1 januari 1999 is de Europese munteenheid in veel opzichten een grote stabiliteitsfactor voor de economie van de EU gebleken. De gemeenschappelijke munt is in de eerste plaats een motor voor Europees ‘verkeer’. Het wegvallen van wisselkoersen in de eurolanden is voor burgers een belangrijk, tastbaar voordeel en bevordert de mobiliteit van de bevolking binnen Europa.
Behalve deze duidelijke voordelen, bleek de euro ook een anker in de financiële crisis te zijn. Alleen een grote munteenheid, die door veel lidstaten en nationale economieën wordt gedragen, kan de dramatische gevolgen van de instorting van de economie opvangen. Dankzij de monetaire unie kunnen op internationaal niveau macro-economische hefbomen worden ingezet en kan actief op de financiële crisis worden gereageerd.
Ten slotte is de euro toch ook een symbool voor de Europese eenwording en de lange weg die Europeanen al samen hebben afgelegd. De monetaire unie is de logische laatste stap in de economische unie en moet ook verder de weg bereiden voor een diepgaande Europese integratie.
Iuliu Winkler (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het is nu bijna een jaar geleden dat wij naar aanleiding van de tiende verjaardag van de oprichting van de Europese Centrale Bank (ECB) en de Economische en Monetaire Unie (EMU) onderstreepten dat “de EMU in haar tienjarige bestaan uitermate succesvolle resultaten heeft opgeleverd”.
Ik kan mij vinden in deze beoordeling omdat ik sterk geloof in het belang van een solidaire aanpak. De lidstaten moeten in hun gezamenlijke acties blijk geven van solidariteit om de gevolgen van de financiële crisis te bestrijden en de negatieve impact van de wereldwijde economische crisis tot een minimum te beperken. De Europese economische situatie is sinds de Tweede Wereldoorlog nog nooit zo slecht geweest als nu. Gezien het huidige klimaat moeten wij de tiende verjaardag van de invoering van de euro aangrijpen om opnieuw aandacht te besteden aan de grote Europese integratieprojecten.
De invoering van de Europese eenheidsmunt en de oprichting van de EMU berustten destijds op gezamenlijke beslissingen waarbij harmonisatie en solidariteit een grote rol speelden en de Europese waarden de toon aangaven. Dat is de houding die wij ook dit jaar moeten aannemen. Alleen op die manier kunnen wij de maatregelen ontwikkelen en op doeltreffende wijze ten uitvoer leggen die nodig zijn om de financiële crisis aan te pakken. Het is van essentieel belang dat het Europese concurrentievermogen in stand wordt gehouden in de eurozone en wordt aangescherpt in de lidstaten die zich op de toetreding tot de eurozone voorbereiden. Bovendien moeten wij de gemeenschappelijke economische belangen van de Europese Unie laten prevaleren boven de uiteenlopende belangen van de EMU-leden.
VOORZITTER: MARTINE ROURE Ondervoorzitter
De Voorzitter. - Aan de orde zijn de stemmingen.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
6.1. Overeenkomst EG/VS voor samenwerking op het gebied van burgerluchtvaartveiligheid (A6-0468/2008, Paolo Costa) (stemming)
6.2. Gemeenschappelijke regeling van het handelsverkeer voor ovalbumine en lactalbumine (gecodificeerde versie) (A6-0510/2008, Diana Wallis) (stemming)
6.3. Gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten en voor verplaatsing van de statutaire zetel (gecodificeerde versie) (A6-0511/2008, Diana Wallis) (stemming)
6.4. Taalgebruik dat van toepassing is in hogere voorzieningsprocedures tegen besluiten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de EU (A6-0508/2008, Costas Botopoulos) (stemming)
6.5. Handels- en economische betrekkingen met de Westelijke Balkan (A6-0489/2008, Bastiaan Belder) (stemming)
6.6. Gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid (A6-0505/2008, Mairead McGuinness) (stemming)
6.7. Perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon (A6-0475/2008, Genowefa Grabowska) (stemming)
Christopher Beazley (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, er zijn behoorlijk veel hoofdelijke stemmingen op dit moment. Dat is een beetje vervelend voor mensen zoals ik met een stemmachine die niet werkt. Zou genoteerd kunnen worden dat ik bij alle stemmingen vóór had willen stemmen? Mag ik dan ook meteen om assistentie van een technicus vragen?
6.8. Omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame (A6-0514/2008, Barbara Weiler) (stemming)
6.9. Het GVB en de ecosysteembenadering van het visserijbeheer (A6-0485/2008, Pedro Guerreiro) (stemming)
6.10. Kaderrichtlijn duurzaam gebruik van bestrijdingsmiddelen (A6-0443/2008, Christa Klaß) (stemming)
6.11. Op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen (A6-0444/2008, Hiltrud Breyer) (stemming)
6.12. Coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (ICBE's) (Herschikking) (A6-0497/2008, Wolf Klinz) (stemming)
6.13. Openbare financiën in de EMU - 2007 en 2008 (A6-0507/2008, Donata Gottardi) (stemming)
⁂
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik heb het volgende verzoek: Wanneer hier plechtige vergaderingen worden gehouden, staat er altijd een camera tussen de stoelen. Het is voor de cameramensen niet altijd gemakkelijk om zo te werken. Het is echter ook voor de afgevaardigden een probleem, wanneer er een camera staat op de plaats waar men wil werken. Is het niet mogelijk om de stoelen op een andere manier neer te zetten wanneer we deze camera hier willen hebben? Anders zou er een betere technische oplossing moeten worden gevonden.
De Voorzitter. - Wij zullen de ter zake bevoegde diensten raadplegen.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb geprobeerd om tijdens de stemprocedure de aandacht van een bode te trekken om stemverklaringen af te kunnen geven. Aangezien u die stemmingen echter zo briljant heeft geleid en alles zo snel is afgerond, heeft die bode mij nog niet bereikt. Ik heb hier een vel papier met het verzoek om twee mondelinge stemverklaringen te mogen geven, eentje over het verslag-McGuinness en een over het verslag-Breyer. Ik zou het waarderen als u mij daartoe de gelegenheid geeft.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik hoop op uw begrip. Mijn verzoek is eveneens naar u onderweg.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, met groot genoegen neem ik het woord in deze vooraanstaande Vergadering, die vandaag zo goed vertegenwoordigd is met leden van al onze 27 lidstaten. Het overkomt mij zelden dat ik zoveel gehoor vind.
Ik wil in dit bestek verklaren dat ik heb gestemd voor het verslag van de heer Belder over de handels- en economische betrekkingen met de westelijke Balkan. Ik ben het er absoluut mee eens dat de Europese Unie zoveel mogelijk de weg moet effenen voor toetreding tot de Unie van de landen van de westelijke Balkan. Ik geloof dat de economische hulp uitgebreid moet worden en boven het huidige niveau moet worden uitgetild. Het is belangrijk ervoor te zorgen dat de verbindingen tussen de Balkanlanden en Europa verbeterd worden en ook het toerisme moet verder ontwikkeld worden. Het doel is om alle burgers van de Balkanstaten, zowel jongeren als gepensioneerden, een beter leven te bezorgen dan zij tot op heden hebben gehad.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik aangeven dat ik met betrekking tot het verslag-McGuinness op de verkeerde knop heb gedrukt. In feite kan het verslag-McGuinness inzake de voedselzekerheid op mijn volledige steun rekenen, maar ik zal een en ander straks zelfs nog even bij de diensten controleren.
Ik ben het met name met het punt eens dat wij het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) zodanig moeten aanpassen dat er ingespeeld wordt op de zorgen over de voedselzekerheid. Daarnaast hebben de landbouwers een stabiele omgeving nodig om hun werkzaamheden voor de toekomst te kunnen plannen. We kunnen weliswaar geen absolute zekerheid geven, maar wij hebben ongetwijfeld wel die stabiliteit nodig.
Bovendien steun ik de opmerking dat de markt op zich, niet in staat is om voor inkomenszekerheid voor de producenten te zorgen. Ik steun eveneens het verzoek voor een uitgebreide effectbeoordeling, met name – laten we zeggen – over de gevolgen voor de voedselzekerheid. Als ik naar bepaalde EU-voorstellen kijk, bijvoorbeeld met betrekking tot de gewasbescherming, herhaal ik dat wij een effectbeoordeling nodig hebben die uitgebreid genoeg is op dit punt. Wij moeten bij de betreffende effectbeoordeling dus rekening houden met de voedselzekerheid.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, sta mij toe om mijn collega’s te bedanken voor hun goedkeuring van dit verslag en Marian Harkin voor haar ondersteunde opmerkingen.
Het verslag is een duidelijke verwoording van het standpunt van dit Parlement over het landbouwbeleid, niet alleen op Europees niveau, maar ook mondiaal gezien. Het verslag doet met name – en dat is van belang – een oproep voor een heroriëntatie van het landbouwbeleid in de ontwikkelingslanden om degenen die voedsel kunnen produceren, steun te geven om dat lokaal te doen. Naar mijn idee is de één miljard euro die de Europese Unie hieraan wil besteden, een stap in de goede richting.
Uiteraard steun ik mijn eigen verslag. Naar mijn idee is het een blauwdruk voor de toekomst voor de zienswijze van het Parlement over het landbouwbeleid. Het debat over de voedselzekerheid is dan wel van de politieke agenda geschrapt, voor het probleem van de 30 000 kinderen die elke dag van de honger sterven, mogen wij onze ogen nog steeds niet sluiten.
David Sumberg (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u voor de gelegenheid om toe te lichten waarom ik mij bij het verslag-McGuinness van stemming heb onthouden. In het verslag wordt de nadruk op een zeer belangrijk aspect van de Europese Unie gelegd en wel dat het essentieel is dat wij de voedselzekerheid waarborgen voor degenen die verhongeren of niet over een adequate voedselvoorziening beschikken. Daar kan niemand op tegen zijn en ik ben daar zeker niet op tegen. Het probleem is volgens mij dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid weliswaar onder de loep wordt genomen en dat er aan wordt gerefereerd, maar dat er niet wordt ingegaan op het feit dat het dringend noodzakelijk is om dat beleid nu en in de toekomst te hervormen.
Dit verslag bewijst de burgers van Europa geen dienst; het bewijst ook de Engelse landbouwers geen dienst. Totdat deze last wordt weggenomen van de schouders van de Europese belastingbetalers, zullen we in de problemen blijven zitten. De doelstellingen van het verslag zijn op zich goed, maar ik ben bang dat het er absoluut niet in is geslaagd om het kernprobleem aan te pakken.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Ik sta volledig achter de meeste voorstellen en verklaringen uit het net aangenomen verslag van mevrouw McGuinness. Steeds vaker zullen de voedselprijzen op de wereldmarkt bruuske schommelingen ondergaan en dit zal negatieve gevolgen hebben.
De prijsstijgingen drukken het zwaarst op de gezinnen met de laagste inkomens, want zij besteden een groot deel van hun budget aan voedsel. Net deze meest noodlijdende gezinnen in de ontwikkelingslanden en in de Europese Unie hebben onze hulp nodig. Ik ben het er volkomen mee eens dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de nieuwe omstandigheden moet worden aangepast om de problemen in verband met voedselzekerheid op een correcte manier aan te pakken. Dat is de reden waarom de afbouw van middelen voor marktregulering en de vermindering van de landbouwuitgaven van de EU in de toekomstige financiële vooruitzichten moeten worden vermeden.
In het kader van de FAO lijkt me de oprichting van een internationaal orgaan, dat waakt over de prijzen van landbouwproducten en –productiemiddelen, een goede zaak. Daardoor kunnen deze gegevens op mondiaal vlak worden gevolgd en kan er snel op schommelingen worden gereageerd. Ik denk dat ook een mondiaal systeem van voedselinventarisatie en voedselvoorraden overwogen zou moeten worden.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik dank u voor de gelegenheid om toe te lichten waarom ik mij bij dit verslag van stemming heb onthouden.
Ik denk dat de meeste mensen in dit Parlement, ongeacht waar zij zich in het politieke spectrum bevinden, het ermee eens zullen zijn dat voedselzekerheid zeer belangrijk is. Het probleem is dat wij het er niet over eens zijn wat nu precies die voedselzekerheid is. Voor velen van ons betekent voedselzekerheid waarborgen dat er voldoende voedsel voor alle mensen op aarde is – waar zij ook mogen wonen. Voor anderen is het een excuus voor protectionisme. Voor hen heeft voedselzekerheid uitsluitend betrekking op voedsel dat in de EU voor Europeanen wordt geproduceerd. Ik hoor vaak de uitdrukking “lokale productie”. Ik hoor mensen de voedselzekerheid als excuus gebruiken om de import uit de rest van de wereld buiten de deur te houden. Daardoor doen ze de kwalitatief hoogwaardige producten uit veel armere landen in de wereld in de ban en veroordelen zij nog veel meer landbouwers in die armere landen tot armoede.
Het is een verbazingwekkende opmerking dat het gemeenschappelijk landbouwbeleid de hoeksteen van de voedselzekerheid dient te vormen en die opmerking dient dan ook dringend ontzenuwd te worden.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik sluit mij aan bij de opmerkingen die mijn deskundige collega, de heer Syed Kamall, over deze kwestie heeft gemaakt. Ik heb mij van de stemming over dit verslag onthouden omdat dit conform de instructies van mijn fractie is, maar iedereen weet dat voedselzekerheid voor ons allemaal een zeer belangrijk onderwerp is. Daarom ben ik verbijsterd over de wijze waarop in dit Parlement met deze kwestie wordt omgegaan.
In dit specifieke verslag – waar wij volgens mij allemaal mee ingestemd hebben – wordt het probleem al aangeroerd dat wij net voor onszelf hebben geschapen door vóór de richtlijn inzake gewasbeschermingsmiddelen te stemmen. Wij hebben daardoor zojuist de Europese voedselzekerheid ondermijnd. Circa drie minuten na de stemming over het onderhavige verslag, hebben wij er in wezen voor gezorgd dat onze landbouwers niet in staat zullen zijn om genoeg voedsel voor ons continent in de toekomst te verbouwen. Dat vind ik bizar. Het is een schande dat niemand anders sommige van deze verslagen lijkt te lezen die in dit Parlement circuleren.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, een van de grootste zorgen en tevens een van de sleutels in verband met de mondiale voedselzekerheid, is het waarborgen van een afdoende, duurzame productie en inderdaad ook van de voedselzekerheid in de zogeheten ontwikkelde wereld, zoals hier in de EU. Op die manier kunnen wij het overschot van onze productie exporteren zonder dat wij onszelf op de wereldmarkten voor voedsel beconcurreren. In dat geval zouden de prijzen immers stijgen voor mensen in regio’s waar het klimaat, de grond, de kennis en de investeringen niet beschikbaar zijn om hun eigen voedsel te produceren.
Wij moeten uiterst voorzichtig te werk gaan bij ons beleid om te zorgen dat wij bij de noodzakelijke duurzame voedselproductie niet alleen rekening houden met milieuaspecten, maar ook met de mondiale situatie in het algemeen.
Peter Baco (NI). – (SK) Mevrouw de Voorzitter, ik heb gestemd voor het verslag inzake het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de mondiale voedselzekerheid, omdat hierin wordt ingegaan op kwesties die ik in het Europees Parlement consequent aan de orde heb gesteld omdat ik ze van prioritair belang vind.
De eerste kwestie betreft de noodzaak de productiekosten te verminderen, wat zal leiden tot verbetering van het mondiale concurrentievermogen. De tweede kwestie betreft het beperken van de schommelingen op de voedselmarkten, vooral door vergroting van de voorraden. De derde kwestie heeft betrekking op de noodzaak om de daling van het maatschappelijke belang van de landbouw een halt toe te roepen, door de samenleving meer bewust te maken van de unieke en onvervangbare rol van de landbouw. De vierde kwestie betreft de noodzaak om een einde te maken aan het de opportunistische toepassing van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB), door een systemische organisatie van dat beleid te implementeren die gericht is op langetermijndoelstellingen. De vijfde en laatste kwestie heeft betrekking op de noodzaak om de achteruitgang te stoppen van de landbouw in de nieuwe lidstaten als gevolg van de discriminerende beginselen van het GLB, terwijl de benutting van verwaarloosd landbouwpotentieel in deze landen aanzienlijk moet worden gestimuleerd.
David Sumberg (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, dit verslag raakt de kern van de gehele Europese Unie. Nu willen wij wederom onze goedkeuring geven aan meer geld om de burgers over te halen vóór het betreurenswaardige Verdrag van Lissabon te stemmen. De burgers die in de Ierse Republiek de kans hebben gehad om hierover te stemmen, hebben duidelijk laten merken dat zij dat verdrag niet willen. Mochten de mensen in Engeland eenzelfde kans krijgen – en dat zou moeten, aangezien het bij de laatste algemene verkiezingen door de Labour-regering is beloofd – zullen zij ook met een overweldigende meerderheid voor de verwerping van dat Verdrag stemmen.
De boodschap moet luid en duidelijk gehoord worden in de Europese Unie, daar is het nu echt tijd voor: de mensen willen het niet. Mensen willen niet dat er nog meer dingen vanuit Brussel en Straatsburg geregeld worden. De burgers willen dat hun eigen regeringen en wetgevers de besluiten nemen waarvan zij de gevolgen ondervinden. Totdat die boodschap is begrepen, blijven wij voortdurend meer geld van de belastingbetalers gebruiken om mensen de stemhokjes in te dwingen met de pretentie dat wij ze zouden kunnen overhalen om van gedachten te veranderen. Dat zullen zij echt niet doen.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, in de eerste plaats wil ik graag zeggen dat ik het een uitstekend verslag vind. Wij hebben het er altijd over, dat wij de EU dichter bij har burgers moeten brengen en over het feit dat het EU-project niet verder gestalte kan krijgen zonder de betrokkenheid van die burgers.
Er zijn twee soorten democratie: een representatieve democratie, zoals hier in dit Parlement, en een participatieve democratie waar het onderhavige verslag aan gewijd is. Het is echter belangrijk om te weten dat een dialoog met de burgers twee kanten heeft. Dat betekent dat de bezorgdheid en ideeën van de burgers door de instellingen van de EU in aanmerking moeten worden genomen. Naar mijn idee hebben wij daarvan prachtige voorbeelden in de vorm van de één miljoen handtekeningen voor de problematiek van mensen met een handicap, en het document waarover wij thans in dit Parlement debatteren.
Ik ben het niet met de vorige spreker eens. Als het Verdrag van Lissabon geratificeerd wordt, hebben wij namelijk de mogelijkheid om de burgers op een zinvollere manier bij de EU te betrekken. Mocht het Verdrag van Lissabon het halen, dan is het de taak van dit Parlement om te zorgen dat het effectief functioneert.
Daniel Hannan (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, alleen al uit de titel van het verslag kan veel afgeleid worden: “Verslag over de perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon”. Ach ja, blijkbaar is het van tijd tot tijd nodig om dit Parlement eraan te herinneren dat het Verdrag van Lissabon niet in werking is getreden. Het is in verschillende vormen drie keer verworpen door 55 procent van de Franse kiezers, 62 procent van de Nederlandse kiezers en 54 procent van de Ierse kiezers.
Het lijkt mij beter om de aandacht toe te spitsen op het Orwelliaanse ministerie van Liefde-achtige stukje in de titel. Ik doel daarbij op “perspectieven voor een dialoog met de burger”. Nu kan ik mij voorstellen dat gewone kiezers die niet vertrouwd zijn met het specifieke taalgebruik van de Europese Unie deze woorden niet op dezelfde manier zullen interpreteren als wij dat in dit Parlement doen, maar eigenlijk staat er dat er een nieuwe propagandabegroting gecreëerd moet worden om mensen van gedachten te doen veranderen.
Mij moet van het hart dat het toch niet de bedoeling kan zijn om elke euro in de kluizen van de Europese Centrale Bank te gebruiken om mensen te overtuigen van een intrinsiek slecht idee.
Per definitie zijn voor een dialoog twee partijen nodig. De EU moet in staat zijn om zowel te zenden als te ontvangen. Dat betekent dat het Verdrag aan een referendum onderworpen dient te worden. Pactio Olisipiensis censenda est!
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u voor de gelegenheid om mijn stemgedrag met betrekking tot dit verslag toe te lichten.
Als ik naar het deel van de titel van dit verslag kijk dat luidt “een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon”, doet me dat denken aan een uitspraak van Mahatma Gandhi. Toen hem gevraagd werd wat hij van de Westerse beschaving vond zei hij: Dat zou een goed idee zijn. Toen ik “een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon” las, dacht ik “Dat zou een goed idee zijn, ja toch?” Was er maar sprake van een dialoog met de burgers. Hadden we maar een tweerichtingsdialoog. Een van de vorige sprekers zei dat er bij een dialoog absoluut sprake moet zijn van tweerichtingsverkeer. Als wij echter naar de maatschappelijke organisaties kijken die gefinancierd worden om het Verdrag van Lissabon te promoten, zien wij uitsluitend organisaties die maar één doel voor ogen hebben en dat is het promoten van dit fundamenteel ondemocratische Verdrag. Hoeveel organisaties worden er gesubsidieerd die tegen het Verdrag zijn of krijgen de kans om hun argumenten onder de aandacht te brengen? Er is geen sprake van een tweerichtingsdialoog. Dat is de reden dat de burgers van de EU het Verdrag van Lissabon zullen verwerpen wanneer zij de kans krijgen om zich daarover uit te spreken.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik dank iedereen in dit Parlement voor hun geduld. Ik wilde over dit onderwerp graag iets zeggen, maar vandaag moet ik eigenlijk veel te veel dingen kwijt. Dat komt allemaal door de spanning vanwege de grote hoeveelheid stemmingen die vandaag in dit Parlement zijn gehouden. Het gemeenschappelijk visserijbeleid: prima. Duurzame ontwikkeling: daar moeten wij absoluut aandacht aan besteden. Alleen zijn deze onderwerpen inherent in strijd met elkaar. Als je naar een duurzaam visserijbeleid toe wil, zal de aandacht uit moeten gaan naar eigendomsrechten en marktgerichte oplossingen. Kijk maar eens naar de landen waar vissers verhandelbare rechten hebben die van generatie op generatie overgaan. Dat is de beste manier om te zorgen dat wij weer over duurzame visbestanden kunnen beschikken. Dat doel kan niet bereikt worden via een of andere kunstmatige communistische methode op basis van een centrale planning van de visserij. Dat leidt straks tot een grote uitputting van de visbestanden en daar zullen wij uiteindelijk allemaal onder te lijden hebben.
De Voorzitter. - De vergadering zal nu worden onderbroken. Wij zullen de stemverklaringen voortzetten na de plechtige vergadering.
De Voorzitter - Mijnheer de president van de Republiek Letland, zeer geachte Valdis Zatlers, het is ons allen een bijzonder groot genoegen u vandaag voor de eerste keer in ons Europees Parlement te mogen begroeten. Allereerst wil ik u graag hartelijk bedanken dat u de uitnodiging van het Europees Parlement hebt aangenomen, om ons vandaag – op de dag dat we ook de tiende verjaardag van onze gemeenschappelijke munt, de euro, vieren – als president van uw land, dat nog niet zo lang lid is van de Europese Unie, toe te spreken. We beleven ook in alle opzichten een première, want voor het eerst is hier in de vergadering van het Europees Parlement ter begroeting van een staatshoofd het Europese volkslied gespeeld.
(Applaus)
Staat u mij toe dat ik, ter gelegenheid van uw bezoek, vandaag nog eens wijs op de historische betekenis van de in 2004 doorgevoerde uitbreiding van de Europese Unie. Het heeft meer dan zestig jaar geduurd voordat uw land weer in contact werd gebracht met het vrije en democratische Europa en ons continent werd verenigd.
We leven nu in vrede, met vrijheid en democratie. Voor onze burgers bestaan er nu mogelijkheden waar onze voorvaderen slechts van konden dromen. We mogen en moeten daar heel blij mee zijn.
De Europese Unie wordt nu echter met nieuwe en grote uitdagingen geconfronteerd. Ook de mensen in Letland hebben dit heel duidelijk gemerkt, bijvoorbeeld door de financiële crisis waardoor ook uw land, mijnheer de president, hevig is getroffen. De burgers van Letland maken zich, niet als enigen, ook terecht zorgen over de gascrisis tussen Rusland en Oekraïne.
Juist tijdens een crisis wordt duidelijk wat de waarde is van het lidmaatschap van een Europese Unie die gebaseerd is op het principe van solidariteit tussen haar volkeren. Juist in deze crisistijd voelen we allemaal de betekenis van de Gemeenschap en de samenwerking tussen onze landen en de Europese instellingen.
Samen staan we sterker, samen kunnen we onze belangen en waarden beter wereldwijd verdedigen. Ook daarom verlangt het Europees Parlement een spoedige inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon, dat de Europese Unie meer mogelijkheden biedt om deze grote uitdagingen aan te pakken.
In dit verband zijn ook de verkiezingen voor het Europees Parlement, in juni van dit jaar, van groot belang. We willen immers samen haast maken met het succesverhaal van het Europese vredes- en eenwordingsproject – in een democratische Europese Unie met een Europees Parlement dat op bijna alle terreinen medebeslissingsbevoegdheid heeft.
Ik hoop van harte dat de burgers van Letland – en van alle andere lidstaten van de Europese Unie – zich van de betekenis van hun stem, als medebeslissingsmogelijkheid in Europa, bewust zullen zijn, en dat zij daarom in groten getale aan de komende verkiezingen voor het Europees Parlement zullen deelnemen.
Mijnheer de president, het is mij een groot genoegen u nu te mogen verzoeken het Europees Parlement toe te spreken. Nogmaals hartelijk welkom in het Europees Parlement!
(Applaus)
Valdis Zatlers, president van Letland. – (LV) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de Voorzitter bedanken voor zijn vriendelijke inleiding en voor zijn uitnodiging om de gekozen afgevaardigden van de Europese naties toe te spreken. Ik ben vereerd dat ik deze gelegenheid gekregen heb, en ik moet zeggen dat het me genoegen doet me tot het Europees Parlement te richten in mijn moedertaal, vooral nu het Lets al vijf jaar tot de officiële talen van de Europese Unie behoort. Mijn toespraak van vandaag valt precies in de tijd dat de ambtstermijn van de eerste, in Letland gekozen leden van het Europees Parlement op zijn einde loopt.
Beste vrienden, dit jaar, 2009, is voor Letland een bijzonder belangrijk jaar. Het is nu vijf jaar geleden dat Letland toetrad tot de Europese Unie en tot de NAVO. Na het herstel van de onafhankelijkheid in 1991 was voor Letland het lidmaatschap van deze internationale organisaties een strategisch doel geworden. Het gaf duidelijk te kennen dat het wenste deel te nemen in de Europese en trans-Atlantische economische en veiligheidsstelsels. De uitbreiding van de familie van Europese democratische landen in het eerste decennium van de eenentwintigste eeuw was de meest dynamische verandering die Europa sinds de oprichting van de Europese Unie gekend heeft. Er was sprake van belangrijke veranderingen. De Europese organisaties kregen gezelschap van landen die lange tijd gedwongen van hen gescheiden waren geweest, ook al vinden de waarden die de kern vormen van de Europese Unie hun historische wortels in die landen.
Op 18 november van het vorig jaar vierde Letland de negentigste verjaardag van zijn proclamatie. Die verjaardag was voor ons volk van grote betekenis. Hiermee werd nogmaals bevestigd dat wij vasthouden aan ons verlangen om te leven in een onafhankelijk, vrij en democratisch land. In de akte waarin in 1918 de Republiek Letland werd uitgeroepen, staat: “Alle burgers, ongeacht hun etnische afkomst, worden gevraagd om hun steun want de mensenrechten in Letland zullen zonder uitzondering worden gewaarborgd. Het zal een democratische, rechtvaardige natie zijn, waarin geen plaats is voor onderdrukking en onrechtvaardigheid...”. Deze woorden vervullen me met trots. Dertig jaar voordat de Universele Verklaring van de rechten van de mens werd aangenomen, verklaarde de Republiek Letland al dat het deze fundamentele waarden en beginselen zou aanhangen.
Letland heeft altijd het gevoel gehad dat het bij Europa hoorde en de Europese waarden deelde, zelfs toen Letland net als andere Midden- en Oosteuropese landen lange tijd gebonden was aan een staat waarin vele waarden door een speciale ideologische bril bekeken werden. De landen van het Oostblok verkeerden in een toestand van vrede, maar het was het soort vrede dat je vindt op de binnenplaats van een gevangenis. Het was het soort vrede dat teweeg wordt gebracht door de aanwezigheid van tanks, door onderdrukking en door dreiging. Vorig jaar, dames en heren, werd u en werd heel Europa herinnerd aan het onmenselijke karakter van totalitaire ideologieën, door de film van Edvīms Šnore met de naam “A Soviet Story”. We hebben een gemeenschappelijke geschiedenis maar onze lotgevallen lopen uiteen. We moeten terugkijken naar het verleden om elkaar te kunnen begrijpen en om samen naar de toekomst te kunnen kijken. Daarom zou ik het Europees Parlement willen bedanken voor de verklaring die het op 22 september van het vorig jaar heeft aangenomen om 23 augustus uit te roepen tot de Europese Dag ter nagedachtenis aan de slachtoffers van het stalinisme en het nazisme. Deze verklaring herinnert de mensen van Europa aan deze tragische gebeurtenissen in de geschiedenis van Letland en heel Europa.
Vandaag zou ik een blik willen werpen op een stuk veel recentere geschiedenis. Dit jaar is het vijf jaar geleden dat Letland lid werd van de Europese Unie en van de NAVO. Hoe is deze periode voor Letland geweest? Wat zijn de winstpunten voor ons land? Wat heeft ons land bereikt, en welke uitdagingen liggen er nog voor ons? In de eerste plaats was ons streven om deel uit te maken van Europa een stimulans om de democratie in onze samenleving te consolideren, en het droeg dan ook bij tot de invoering van democratische instelllingen. Door toe te treden tot de Europese Unie maakte Letland duidelijk dat het vastbesloten was zijn eigen toekomst te bepalen, dat het vastbesloten was zijn toekomst te baseren op een Europese identiteit en op onze gemeenschappelijke waarden: vrijheid en democratie, verantwoordelijkheid, gerechtigheid en mensenrechten, gelijkheid, verdraagzaamheid en voorspoed. In de tweede plaats is het een feit dat het lidmaatschap van de Europese Unie het investeringsklimaat in Letland ten goede gekomen. Het “European money”, zoals we de structuurfondsen van de Europese Unie vaak noemen, heeft aanzienlijk bijgedragen tot de ontwikkeling van de Letse economie. In de derde plaats genieten we nu de voordelen van het vrije verkeer van personen. Vrij reizen in het Schengengebied is al gewoon en vanzelfsprekend geworden; het is al een natuurlijke zaak geworden om te leren, te werken en ervaringen op te doen in andere EU-lidstaten. In de vierde plaats zijn er door het vrije verkeer van goederen en diensten nieuwe kansen gecreëerd voor het bedrijfsleven. Elke ondernemer en elke consument kan nu vrij bewegen in een open wereld zonder grenzen en zonder douaneheffingen. Voor ons als land met een kleine binnenlandse markt is dat van groot belang. In de vijfde maar belangrijkste plaats wordt de stem van de Letten nu gehoord in Europa, en de stem van de Europeanen wordt in de hele wereld gehoord. We mogen er trots op zijn dat we zo’n uniek samenwerkingsmechanisme tot onze beschikking hebben. Het stelt ons allen in staat om samen en op wereldschaal te zoeken naar actieve oplossingen voor mondiale uitdagingen, klimatologische en demografische veranderingen, versterking van de energiezekerheid, migratieproblemen, en bij een financiële crisis. Letland heeft nu nieuwe politieke en economische instrumenten tot zijn beschikking, maar ik zou erop willen wijzen dat ook onze verantwoordelijkheid voor de gemeenschappelijke toekomst van Europa, de verantwoordelijkheid voor alle mensen van Europa, aanzienlijk is toegenomen.
Als we terugblikken op wat we bereikt hebben, moeten we ook kritisch zijn en de fouten erkennen die gemaakt zijn. Na de toetreding tot de Europese Unie is de Letse regering als het ware met de armen over elkaar gaan zitten, zo van: “nou, die klus is geklaard”, het doel was zogenaamd bereikt. We zagen niet in dat we niet aan het eind van van een proces zaten maar pas aan het begin. De Europese Unie biedt grote mogelijkheden, maar ieder land en elke samenleving moet die kansen zelf grijpen. In Letland hebben wij die kansen niet allemaal benut; we hebben het cohesiebeleid niet altijd op de meest verstandige manier geïmplementeerd, en de financiële mogelijkheden die ons geboden werden niet altijd even goed benut. Onze staatsinstellingen moesten immers leren hoe te functioneren in de Europese Unie. Verder zijn we wat de invoering van de euro betreft niet doortastend genoeg geweest; dat is een van de grootste fouten die we gemaakt hebben in het hele proces van de invoering van de euro, iets wat onder de huidige omstandigheden met de economische crisis duidelijk aan het licht is getreden.
Toch zal zelfs de meest geharde euroscepticus moeten toegeven dat Letlands lidmaatschap van de Europese Unie over het algemeen positief heeft uitgepakt. Is er iemand in Letland die wil terugkeren naar een Europa met douanegrenzen tussen de landen? Nee! Is er iemand die bij de grens in de rij wil staan wachten om een naburig land binnen te komen? Nee! Is er iemand die wil terugkeren naar een wereld waar werknemers worden beperkt in hun bewegingsvrijheid, hun opleiding en hun mogelijkheden om ervaring op te doen met winst maken? Natuurlijk niet! Zelfs eurosceptici raken al gauw aan positieve veranderingen gewend, en worden tenslotte gewoon sceptici.
Dames en heren, door de verslechtering van de situatie van het financiële stelsel en de economie van de afgelopen maanden is de rol en de betekenis van de nationale regeringen in het economisch proces onherroepelijk gewijzigd. Tot op heden konden de financiële markten zich in alle vrijheid ontwikkelen. We waren ervan overtuigd dat de wetten van de markt zelf zo doelmatig zouden zijn dat ze de economische ontwikkeling zouden bevorderen. We dachten dat de markt zelf alles wel zou regelen. En dat is inderdaad gebeurd. De markt regelt zichzelf wel. Wat deze mondiale crisis echter duidelijk laat zien, is dat onze financiële systemen en economieën onder die markt te lijden hebben terwijl, wat nog belangrijker is, de mensen concreet te lijden hebben onder de crisis. De loop van de gebeurtenissen eind vorig jaar toont aan dat het voor onze regeringen van essentieel belang is dat ze een actievere rol in het economisch proces gaan spelen. De vorige benadering: indutten achter het stuur van het economisch management, was onverantwoordelijk. Helaas, we zijn te laat wakker geworden. Vroeg genoeg om het gevaar op de weg voor ons nog net te ontwaren – het financiële moeras – maar te laat om het te vermijden.
In deze situatie is er een intelligente, gezamenlijke aanpak nodig op nationaal, Europees en mondiaal niveau. Het is van essentieel belang dat er mondiaal op gecoördineerde wijze actie wordt ondernomen om de economische groei nieuw leven in te blazen. Dat kan alleen als we nieuwe structuren en werkingsmechanismen bedenken voor het financiële stelsel, dat onder strikt toezicht zal moeten komen te staan zonder dat initiatieven of marktprocessen hierdoor worden ingeperkt. De grootste uitdaging zal zijn om hierin het juiste evenwicht te vinden. Op Europees niveau hebben we een belangrijk voordeel, want we kunnen gecoördineerde maatregelen invoeren en gezamenlijk actie ondernemen om een duurzame oplossing bereiken. Wij zijn blij met het het Europese economische herstelplan van de Commissie, waarmee een belangrijke stap wordt gezet om weg te komen uit het moeras waarin we nu nog vastzitten.
Ik zal iets langer ingaan op de oplossingen op nationaal niveau. De mondiale economische crisis is niet aan Letland voorbij gegaan. Er zijn stemmen die zeggen dat Letland thans onderworpen is aan de meest ingrijpende reddingsoperatie van financiële stelsels in de moderne Europese geschiedenis. Letland is op het ogenblik bezig maatregelen op te stellen om de economie te stimuleren teneinde de financiële en economische situatie snel en op doeltreffende wijze te stabiliseren. Dat is een moeilijke taak, maar we zullen de crisis alleen kunnen overwinnen als we een duidelijke uitweg voor ons zien, en niet door kortetermijnoplossingen te verwarren met een langetermijnvisie op economische ontwikkeling.
Eind vorig jaar hebben zes politieke partijen die in het Letse parlement vertegenwoordigd zijn, zowel regerings- als oppositiepartijen, overeenstemming bereikt over een gezamenlijk standpunt ter ondersteuning van het economische stabiliseringsplan van de Letse regering. Volgens dit akkoord moet er speciale aandacht worden besteed aan de controle op het gebruik van aan Letland verstrekte leningen. In het plan zijn de prioriteiten voor de middellange termijn voor de Letste economie vastgelegd: exportondersteuning, bevordering van een vrije, eerlijke concurrentie, aanzienlijke terugdringing van het tekort op de lopende rekening van de betalingsbalans, en de invoering van de euro in 2012. Het toetreden tot de eurozone is een van de belangrijkste strategische doelen van ons land geworden. Letland moet in de huidige situatie niet aan zijn lot worden overgelaten. De hulp die we krijgen om deze moeilijke tijd door te komen, is niet alleen afkomstig van internationale financiële instellingen, maar ook van de instellingen van de Europese Unie en de landen van Europa. Letland is dankbaar voor deze blijken van solidariteit.
Dames en heren, de Europese Unie kreeg er bij elke uitbreiding niet alleen nieuwe lidstaten bij, maar ook nieuwe accenten in haar agenda, zoals dat op het buitenlands beleid. De toetreding van Letland tot de Europese Unie vond plaats in een tijd toen de doelen, beginselen en implementatiemechanismen van het Europees nabuurschapsbeleid werden opgesteld. Sinds die tijd is het buitenlands beleid van de Europese Unie ten opzichte van haar oosterburen aanzienlijk geïntensiveerd, wat te danken is aan de betrokkenheid en ervaring van de nieuwe lidstaten. Letland heeft de betrekkingen met naburige landen altijd in een breder kader geplaatst, en het zal een actieve rol blijven spelen bij het vaststellen en implementeren van dit beleid in de toekomst.
Dit beleid heeft niet alleen betrekking op de verhouding tussen de Europese Unie met specifieke landen, namelijk de landen waarmee zij een land- of zeegrens deelt. In het kader van dit beleid moet de positie en de rol van de Europese Unie aan de orde worden gesteld. Samen met andere, gelijkgestemde landen heeft Letland zich actief ingezet om de betrokkenheid van de Unie bij de regio van haar oosterburen te vergroten. Dit heeft geresulteerd in een nieuw politiek initiatief, het “oostelijk partnerschap”, dat tot doel heeft het gemeenschappelijk nabuurschapsbeleid van Europa om te vormen en aan te passen aan de specifieke kenmerken van deze regio, waardoor dit proces met meer durf en ambitie gestimuleerd wordt. Letland is blij met de voorstellen die de Commissie in dit verband gedaan heeft. In praktisch opzicht heeft het oostelijk partnerschap de taak om de politieke en economische betrekkingen tussen de Europese Unie en de landen in deze regio te bevorderen, alsook de onderlinge samenwerking tussen die landen te verbeteren. Bij de ontwikkeling van het oostelijk partnerschap moet aandacht worden geschonken aan het differentiatiebeginsel, aan het individueel beoordelen per land, en de houding jegens elk van die partners apart. Die partners volgen elk hun eigen weg naar ontwikkeling. Je hebt de landen die graag bij de Europese Unie zouden behoren, en landen die zichzelf andere doelen hebben gesteld. Ons beleid heeft alleen dan kans van slagen als wij in staat zijn om met alle landen van deze regio samen te werken, en begripvol te hulp te schieten als dat nodig is. Bij mijn bezoek aan de Centraal-Aziatische landen van oktober jongstleden, toen ik Kazachstan, Oezbekistan en Turkmenistan bezocht heb, heb ik ook daar positieve signalen ontvangen om de samenwerking tussen de Unie en deze landen uit te breiden en te intensiveren. Letland zal zich actief blijven inzetten voor het Europees nabuurschapsbeleid en een actieve rol blijven spelen om dat beleid te implementeren. Elk Europees land heeft de geschiedenis op zijn eigen manier ervaren en zijn eigen kansen om een bijdrage te leveren aan ons gemeenschappelijk project ten bate van de Europese Unie. De specifieke bijdrage van Letland aan de oostelijke dimensie van de Unie is enerzijds het onderlinge vertrouwen dat blijkt in onze bilaterale betrekkingen, die hun wortels hebben in een gemeenschappelijke historische periode, en anderzijds de daaruit voortvloeiende deskundigheid. Letland heeft de plicht om deze bijzondere omstandigheid te benutten die in de komende tien jaar verloren zou kunnen gaan. Na een aantal decennia zal Letland in de ogen van de oosterburen niet meer zijn dan een van de lidstaten van de Europese Unie, en niet langer de poort naar Europa. Door gebruik te maken van zijn voordelen zal Letland een actieve, politieke dialoog blijven voeren om in de naburige staten meer begrip te kweken voor de Europese Unie en haar waarden, en zo de doelstellingen van het Europees nabuurschapsbeleid en het oostelijk partnerschap te verduidelijken. Dat is in ieders voordeel, en het stelt ons in de gelegenheid om te vernemen hoe onze buurlanden hun betrekkingen met de Europese Unie in de toekomst zien. Ik ben ervan overtuigd dat de Europese belangen er het meest bij gebaat zijn als het oostelijk partnerschap zo spoedig mogelijk wordt ingevoerd, tijdens het voorzitterschap van de Tsjechische Republiek.
Dames en heren, de kwestie van de energiezekerheid is kort geleden, tijdens de eerste dagen van het Tsjechische voorzitterschap, heel actueel geworden. De financiële en economische crisis heeft zijn eigen cyclische beweging. De vraagstukken inzake energiezekerheid en duurzame energiebronnen zijn echter een vast onderdeel van de Europese politieke agenda, en op mondiaal niveau is dat niet anders. En die vraagstukken worden steeds dringender. De energiezekerheid heeft een uitgesproken externe dimensie, wat betekent dat ze niet los van de internationale situatie kan worden gezien. De recente gebeurtenissen in Oekraïne en het conflict in Georgië zijn daar het bewijs van. Kort geleden nog beschouwden EU-lidstaten de energiekwestie als een vraagstuk dat op nationaal en niet op Europees niveau moest worden opgelost. Als gevolg van de ontwikkelingen van het afgelopen jaar in de energiesector, de onderbrekingen van de energievoorziening, de beperking van de energiebronnen en de onstabiele prijzen is het tot de lidstaten van de Unie doorgedrongen dat we een gemeenschappelijk energiebeleid nodig hebben. Waar energie en politiek elkaar kruisen, ligt onze belangrijkste taak: het waarborgen van een regelmatige, toereikende, betaalbare, duurzame en milieuvriendelijke energievoorziening.
U zult het met mij eens zijn dat de Europese Unie op dit terrein maar matig succesvol is geweest. Op sommige punten, zoals bijvoorbeeld de ontwikkeling van milieuvriendelijke energiebesparing, hebben we ons op Europees niveau ambitieuze doelen gesteld, die nu binnen bereik komen. Wat andere kwesties betreft staan we nog aan het begin – zoals de diversificatie van energiebronnen op Europees niveau en de totstandbrenging van één enkele energiemarkt. De gebeurtenissen van de afgelopen paar dagen, waarbij de gasvoorziening vanuit Rusland werd afgesneden, heeft menigeen de ogen geopend voor de noodzaak om zo snel mogelijk een oplossing te vinden op pan-Europees niveau. Het is ons aller verantwoordelijkheid om vanuit dit gemeenschappelijk inzicht een daadwerkelijk geïntegreerde en gediversifieerde Europese energiemarkt te creëren. We moeten vasthouden aan ons besluit, en het niet laten wegsmelten met de laatste restjes lentesneeuw. Het vraagstuk van de energiezekerheid kan alleen worden opgelost door middel van een actieve dialoog met de doorvoerlanden en de landen waar de energiebronnen zich bevinden. De Europese Unie beschikt over de instrumenten voor het buitenlands beleid die nodig zijn om deze kwestie te regelen. Het is onze verantwoordelijkheid om die instrumenten te benutten.
Dan is er nog een terrein waarvoor we ons serieus moeten inzetten, en dat is de integratie van de Baltische energiemarkt in de Scandinavische en Midden-Europese energiemarkten. In de Oostzeeregio is de integratie een gefragmenteerd proces. Handel en vervoer ontwikkelen zich in een snel tempo, terwijl de energiemarkt stagneert. De Europese Commissie heeft zich hiervoor zich opmerkelijk ingespannen met haar initiatief om de energiezekerheid en solidariteit te bevorderen, onder meer door de ontwikkeling van een plan voor de onderlinge verbinding met de Baltische energiemarkt. Hierdoor zullen de Oostzeestaten geleidelijk kunnen integreren in de gemeenschappelijke Europese energiemarkt. Grote waardering heb ik voor de Zweedse betrokkenheid bij de stratetische discussies over de Oostzeeregio. Zweden zal binnenkort de gelegenheid hebben om die betrokkenheid gestalte te geven tijdens zijn voorzitterschap in de tweede helft van dit jaar. Ik ben ervan overtuigd dat sterke regio’s, van het mediterrane gebied tot de Oostzee, zullen leiden tot een sterke Europese Unie.
Dames en heren, het oorspronkelijke doel van de Europese Unie – de veiligheid en het welzijn van de bevolking van Europa – is niet veranderd. Wat wel is veranderd, zijn de omstandigheden waaronder we dat doel moeten bereiken. De mondiale economie is nu veel meer een samenhangend geheel dan zij een halve eeuw geleden was. Tegelijkertijd zijn er nieuwe acteurs op het economisch wereldtoneel verschenen. Alleen een samenhangend, vooruitziend en - het allerbelangrijkste – gemeenschappelijk optreden van de Europese Unie kan ons de hoop geven dat we zullen niet horen bij de verliezers van deze mondiale concurrentieslag. Alleen samen kunnen we de beloften van veiligheid en welzijn voor onze burgers gestand doen, alleen op die manier kunnen we het doel bereiken waarvoor de bevolking van onze landen zijn stem heeft uitgebracht, ter ondersteuning van onze deelname aan de Europese Unie.
Het Europees Parlement heeft al eerder blijk gegeven van zijn brede visie op de toekomst van de Europese Unie, wat met name blijkt uit zijn eensgezinde, evenwichtige benadering van het uitbreidingsbeleid van de Unie. Haar dynamische groei heeft Europa in de gelegenheid gesteld om wereldwijd te concurreren. Die groei is Europa’s potentieel en dat moet de Unie uitbuiten, zodat zij ook over een paar decennia een gelijkwaardige economische partner kan zijn van de snelgroeiende economieën van Azië en Latijns-Amerika. Als democratisch gekozen afgevaardigden van de Europese landen, bent u het met name die de verantwoordelijkheid voor dit proces het meest indringend ervaart. Net zo min moeten we onderschatten welke rol het Europees Parlement kan spelen om de Europese opbouw dichter bij de mensen te brengen en zijn democratische rechtmatigheid uit te breiden. In de toekomst zal de rol van het Europees Parlement alleen maar belangrijker worden.
Het is belangrijk dat we in onze veelvormigheid en diversiteit de handen ineen slaan. Het is belangrijk dat we blijven werken aan de Europese Unie om die te verbeteren, een taak die alle Europeanen samen op zich moeten nemen want het is onze gemeenschappelijke verantwoordelijkheid ten opzichte van Europa. Het is van essentieel belang dat we de versnippering van de Europese Unie voorkomen, en met het oog hierop moeten de lidstaten naar oplossingen zoeken en vermijden dat de Europese opbouw in verschillende snelheden benaderd wordt. Het akkoord dat de Raad vorige maand heeft bereikt om de uitvoering van het Verdrag van Lissabon te bevorderen, is een stap in de goede richting. Het Verdrag van Lissabon is de wettelijke eerste vereiste voor het volwaardig en doeltreffend functioneren van de Europese Unie in de toekomst. Alleen als we de beginselen van het Verdrag van Lissabon in praktijk brengen, zullen we in staat zijn om de positieve mogelijkheden die het nieuwe, verenigde Europa ons te bieden heeft, ten volle te benutten. Hoe doelmatig het Verdrag van Lissabon in de praktijk zal functioneren, is afhankelijk van de politieke wil van de lidstaten en de instellingen, en van hun vermogen om zich te verenigen teneinde de doelstellingen van Europa te verwezenlijken.
Dames en heren, tot het jaar 2004 stelde Letland zich ten doel lid te worden van de Europese Unie. Sindsdien hebben we de doelen van Letland aangepast aan de Europese doelstellingen. We kunnen onszelf niet langer los zien van Europa. We kunnen de doelstellingen van Letland alleen formuleren en nastreven als ze passen binnen de gemeenschappelijke Europese visie van de toekomst. Anderzijds zijn de doelen van Europa alleen te verwezenlijken als ze aansluiten op de visie van elke lidstaat. De Europese Unie werd gebouwd en moet verstevigd worden op grond van gemeenschappelijke waarden. Alleen in een breed debat kunnen de waarden aan het licht komen die wij allemaal delen. Alleen vanuit eendracht kunnen we overeenstemming bereiken over de waarden die we zullen plaatsen naast de waarden waarop de Europese Unie gebaseerd was. Alle politici, maar de Europese leiders in het bijzonder, hebben de taak om de Europese waarden te definiëren en hierover een discussie op gang te brengen.
Laten we eens een blik werpen op de toekomst. Hoe zie ik de Europese Unie en Letland op de lange termijn? In 2015 bijvoorbeeld? De economische wereld van na de crisis zal zich hebben geconcentreerd rond een aantal economische machtscentra. Een daarvan zal de Europese Unie zijn. Europa zal de wil en het vermogen hebben om zijn krachten te bundelen, want alleen door ons te verenigen zullen we onze taken kunnen verwezenlijken. Verder zal de Europese Unie blijven openstaan voor al die Europeanen die haar waarden accepteren. Deze eenheid in verscheidenheid zal de sleutel zijn van de steeds belangrijker rol van Europa op het wereldtoneel. De Europese Unie zal verder uitgebreid zijn, maar dat betekent niet dat zij haar vermogen zal verliezen om doeltreffend op te treden. De Europese Unie zal in staat zijn om haar eigen veiligheid te waarborgen en om haar buurlanden stabiliteit te verschaffen. Onderwijs en cultuur zullen de brug slaan tussen de verschillende ervaringen van de lidstaten van de Europese Unie, wat ertoe zal bijdragen dat Europa weer de leidende rol op zich kan nemen op het gebied van wetenschap en cultuur. Er zullen niet langer oude en nieuwe, kleine en grote Europese landen zijn. De landen van Europa zullen worden beoordeeld op wat ze bereikt hebben, niet naar geografische en geopolitieke maatstaven. Europa zal verenigd zijn, en deze eenheid zal worden veiliggesteld door machtige regio’s die, terwijl ze opkomen voor hun eigen belangen, nauw samenwerken met anderen, waardoor ze in heel Europa een netwerk van welzijn en ontwikkeling creëren. Ieder land zal tot deze ontwikkeling bijdragen, afhankelijk van zijn mogelijkheden en specifieke kennis.
Wat zal de rol van Letland zijn in de Europese Unie van 2015? Tegen die tijd zal Letland de crisis ontstegen zijn. Riga, de hoofdstad van Letland, zal een van de bloeiende centra zijn van de Baltische economische regio. De Letse economie zal stabieler zijn, zij zal meer concurrerend en structureel veranderd zijn. In 2015 zal Letland, voor de eerste maal in zijn geschiedenis als onafhankelijke staat, de taak toevertrouwd krijgen om vraagstukken op te lossen op Europees en mondiaal niveau, wanneer het het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedt. Wij zullen een eigen bijdrage leveren aan Europa in de vorm van onze speciale betrekkingen met de landen van het oostelijk partnerschap. Letland en onze regio zullen de brug naar het oosten zijn, net zoals de mediterrane landen beide kusten van die zee zullen verenigen. Ons beeld van een open Europa en onze ervaring met integratie zullen een stimulans zijn voor de openheid van Europa.
Dames en heren, 2015 is niet ver weg; zes jaar nog maar en dan zijn we er. Een eeuw geleden schreef de Letse dichter Rainis: “Dat wat verandert, kan veel doorstaan”, wijze woorden die nog steeds van toepassing zijn. Het is mijn overtuiging dat Europa in materiële zin zal veranderen, het zal sterker worden in economisch opzicht, de welvaart en de onderlinge samenwerking zullen toenemen, terwijl het zijn waarden zal consolideren. Europeanen zullen er trots op zijn om in Europa te wonen en toch bij hun eigen land te behoren. Eenheid in verscheidenheid, ontwikkeling, het behoud van waarden, en een gevoel van verantwoordelijkheid van iedere Europeaan ten opzichte van zijn of haar eigen land én van de Europese familie als geheel, dat alles zal bepalend zijn voor de toekomst van Europa.
Dames en heren, de ontwikkeling en de voorspoed in Europa zijn de graadmeter van ons succes. Hierop zal ons werk worden beoordeeld, wij dragen hiervoor de verantwoordelijkheid. Ik roep u op, als leden van het Europees Parlement, om meer begrip te kweken onder de Europeanen voor onze gemeenschappelijke doelstellingen, en hun duidelijk te maken hoezeer die van invloed zullen zijn op het leven van elke Europeaan, waar hij of zij ook woont. De steun van de Europese burgers aan Europa is de beste waarborg voor de toekomst van Europa. Ik dank u, dames en heren, voor uw werk in deze vergadering, en ik wens u veel succes bij uw verdere werkzaamheden en bij de volgende verkiezingen van het Europees Parlement.
De Voorzitter. – Mijnheer de president, mag ik u namens het Europees Parlement danken voor uw toespraak, voor uw Europese moed en voor uw Europese vastberadenheid. We horen natuurlijk graag dat u het Europees Parlement waardeert – en terecht.
Ik herinner me nog heel goed dat in de tweede helft van de jaren negentig Letland, Litouwen en Slowakije in eerste instantie buiten de toetredingsonderhandelingen werden gehouden. Het Europees Parlement heeft toen van de regeringen geëist dat ook Letland, Litouwen en Slowakije bij de onderhandelingen betrokken zouden worden. Daardoor konden ook Letland, Litouwen en Slowakije per 1 mei 2004 lid van de Europese Unie worden.
U heeft over het energievraagstuk gesproken en ik zal u nu kort antwoord geven. We hebben een commissaris met een zeer groot verantwoordelijkheidsgevoel, een landgenoot van u, Andris Piebalgs, die de afgelopen week en ook nu bij het gasconflict tussen Rusland en Oekraïne, maar vooral met Rusland, uitstekend werk heeft verricht. Ik wil Andris Piebalgs, ten overstaan van zijn president, graag hartelijk bedanken voor zijn werk!
(Applaus)
Mijnheer de president, ten slotte wil ik graag nog dit zeggen: U hebt gezegd dat u leert en dat Letland leert. Dat is ongetwijfeld waar. Maar ook degenen die vanaf het begin bij de Europese Gemeenschap, bij de Europese Unie hoorden, leren van u, van uw historische ervaringen. Wanneer we bereid zijn naar elkaar te luisteren en van elkaar te leren, worden we daar allemaal beter van. Op grond van onze gemeenschappelijke waarden zijn we dan sterk, democratisch en vrij. Dank u vriendelijk, mijnheer Zatlers, het is ons een groot genoegen u vandaag in ons midden te hebben. Hartelijk dank!
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mevrouw de Voorzitter, ik ben ingenomen met het compromis op basis waarvan de regeringen van de Europese lidstaten een tijdsplanning alsook actieplannen zullen opstellen ter vermindering van de risico's van het gebruik van pesticiden. Ik weet zeker dat de mensen in Europa blij zullen zijn met de vermindering van het aantal sproeivluchten, alsook met de instelling van beschermde zones ter bescherming van het drinkwater en de waterorganismen. Ik heb vóór deze richtlijn gestemd omdat deze strookt met mijn opvattingen over de bescherming van de volksgezondheid.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb mijn steun aan dit compromis gegeven omdat het logisch is om een duurzaam gebruik van pesticiden te maken. Volgens mij is het probleem dat er zo veel verschillende regels in de diverse lidstaten worden gehanteerd: in sommige landen wordt strikt de hand gehouden aan de opleiding en bijscholing van personen die met pesticiden omgaan en daar wordt dan ook een goed en duurzaam gebruik gemaakt van pesticiden, maar in andere landen is dat niet zo. Ik denk dat deze richtlijn een goede basis voor hogere normen in de gehele Europese Unie vormt. Dat is zowel goed voor de mensen die met pesticiden werken als voor degenen die ermee in contact komen.
Volgens mij gaat het om een zeer doelmatig pakket maatregelen, waar ik graag mijn steun aan heb gegeven. Tot slot wil ik de rapporteur nog graag feliciteren met haar verslag.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb eveneens mijn steun aan dit verslag gegeven. Het staat buiten kijf dat wij een regulerend systeem voor pesticiden nodig hebben. Dat staat niet ter discussie. Door het verslag-Klaß wordt het aantal controlemogelijkheden uitgebreid en wordt het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen tot de essentie beperkt.
Interessant genoeg was er wel een zeer emotioneel debat over gevaren versus risico’s met betrekking tot het verslag-Breyer, terwijl ik zelf altijd het gevoel heb gehad dat die discussie meer van toepassing is op het concrete gebruik van een product dan op het op de markt brengen ervan – en dat brengt ons dan weer bij het onderhavige verslag. Een breed scala aan gewone producten kan gevaarlijk zijn wanneer de instructies voor het hanteren en het gebruik ervan worden genegeerd. Het feit dat een product op de markt verkrijgbaar is, vormt op zich geen risico voor de consument, het milieu of de gebruiker van dergelijke producten. Pesticiden zijn alleen maar gevaarlijk indien degene die ermee werkt niet weet wat hij of zij aan het doen is, indien de toepassingsapparatuur gebreken vertoont, indien er onvoldoende aandacht wordt besteed aan het aquatisch milieu of indien die pesticiden niet op de goede manier worden opgeslagen en geen onderdeel vormen van een geïntegreerd plan voor de bestrijding van plagen. Er dient overigens zorgvuldig omgegaan te worden met het concept van vermindering van het kwantitatieve gebruik, aangezien dit weliswaar zou kunnen leiden tot veel minder spuiten van pesticiden, maar dan wel in hogere concentraties.
Zoals elke landbouwer weet, komt het er uiteindelijk op neer dat deze middelen zo weinig mogelijk gebruikt dienen te worden.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mevrouw de Voorzitter, ik zou graag nog even terug willen komen op het plenaire debat van gisteren. Ik heb voor de nieuwe verordening gestemd omdat ik ervan overtuigd ben dat het een goed instrument is voor het opsporen van nieuwe en veilige alternatieve gewasbeschermingsmiddelen. Ik vind het heel positief dat wij hier in het Parlement zijn gekomen tot een wederzijdse erkenning van goedgekeurde pesticiden volgens geografische zones. Ook de nieuwe lijst van verboden stoffen die is opgesteld op basis van wetenschappelijke inzichten en die carcinogene en genotoxische stoffen bevat, alsook stoffen met een neurotoxische en een immunotoxische werking, is een verdere stap voorwaarts. Zoals gisteren door de commissaris werd aangegeven, gaat het hier om een relatief laag percentage van de nu nog in gebruik zijnde stoffen. Het is echter van absoluut belang dat deze vereisten eveneens voor ingevoerde producten gelden. Commissaris, ik had nog bij andere verslagen om het woord gevraagd, maar heb dat niet gekregen. Deze verslagen zijn echter reeds gebruikt ter toelichting en er is inmiddels ook over gedebatteerd, dus ik vertrouw erop dat zij in schriftelijke vorm zullen worden goedgekeurd.
Diana Wallis (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik moet iets opbiechten. Sinds mijn kindertijd is er één groente die ik niet kan uitstaan: erwten. Helaas heb ik de pech dat ik een van de grootste erwtenproducerende gebieden van Engeland vertegenwoordig en dat stelt mij bij het veslag-Breyer voor een groot probleem. Ik ben het weliswaar eens met de doelstellingen van de onderhavige wetgeving om de gezondheid van ons milieu en van alle individuele mensen te bevorderen, maar tegelijkertijd vormt die wetgeving in potentie een reële bedreiging van een enorme landbouwindustrie in mijn regio.
Na een grondig gewetensonderzoek heb ik mij van stemming onthouden, maar ik wil graag duidelijk stellen dat ik van mening ben dat onze wetgevingsprocedure in dit opzicht tekort schiet. Uiteindelijk hebben wij zo veel informatie gekregen – tegenstrijdig en anderszins – dat ik, en ik denk met mij vele anderen, graag een derde lezing of een bemiddelingsprocedure hadden gehad, zodat wij met alle belangen rekening hadden kunnen houden.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik vond dit een bijzonder moeilijke beslissing. Het verslag was naar mijn idee in het algemeen zeer evenwichtig en constructief. Het verslag was daarnaast absoluut gericht op het waarborgen van een hoog beschermingsniveau voor het milieu en voor de gezondheid van mens en dier.
Ik heb echter mijn twijfels over situaties waarin wij besluiten nemen over de goedkeuring van een bepaald middel aan de hand van de vraag of dat middel een gevaar vormt of niet, terwijl er geen rekening wordt gehouden met de mogelijke blootstelling aan dat middel. Ik vind dan ook dat er effectbeoordelingen op een wetenschappelijke basis uitgevoerd dienen te worden.
Als ik met burgers van de EU praat, komt voortdurend ter sprake dat de Europese wetgeving niet altijd proportioneel is. Dat is dan ook een van mijn zorgpunten. Hoewel ik vind dat het verslag nu al getuigt van flexibiliteit, ben ik van mening dat er nog meer flexibiliteit nodig is. Ik vind het daarbij van essentieel belang dat wij meer wetenschappelijk bewijs krijgen ter ondersteuning van deze kwestie. Ik weet dat er een voorzorgsbeginsel is en dat wij daar rekening mee moeten houden, maar besluiten dienen ook op bewijzen gebaseerd te zijn. In dit geval zou ik dus graag iets meer bewijzen willen zien.
Neena Gill (PSE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, het is noodzakelijk dat wij efficiënt en effectief gebruik van pesticiden maken. Terwijl de bescherming van het milieu en het waarborgen van de volksgezondheid parallel lopen, vind ik dat wij een evenwicht moeten zoeken tussen de behoeften van consumenten en producenten. Hoewel ik het streven in het verslag-Breyer toejuich om de bureaucratie terug te dringen, kan ik er toch niet mijn steun aan geven.
Ik heb met een aantal deskundigen, landbouwers en NFU-vertegenwoordigers in de West Midlands, mijn kiesdistrict, gesproken. Zij zetten allemaal grote vraagtekens bij de effecten die dit verslag op de gewasopbrengst zal hebben. Ik deel hun bezorgdheid. Mijn grootste probleem is echter dat de Commissie geen adequate effectbeoordeling heeft uitgevoerd. Dat betekent dat er geen duidelijke aanwijzingen zijn voor de gevolgen die dit verslag voor de landbouw heeft.
In een tijd dat de voedselprijzen wereldwijd stijgen, geloof ik niet dat het nu een goede zaak zou zijn om als een soort automatische reflexreactie maatregelen in te voeren die een negatief effect op de voedselproductie kunnen hebben. Dat is de reden dat mijn delegatie een amendement heeft ingediend voor een grondige effectbeoordeling. Die had overigens al veel eerder moeten plaatsvinden.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, net als andere collega’s, wil ik graag opmerken dat dit een zeer moeilijk dossier was. Terwijl Diana Wallis zich zorgen maak over de erwten, kunt u zich ongetwijfeld voorstellen dat in Ierland de aardappelen op ons menu en op onze agenda staan. In het algemeen ben ik echter van mening dat wij over een veel beter voorstel en pakket hebben gestemd dat wat er oorspronkelijk ter tafel lag – ik wil degenen die aan dit verslag gewerkt hebben daarmee dan ook graag complimenteren.
Sta mij toe om hierover nog even iets te zeggen, waarbij ik mijn belangrijkste punt het laatst aan de orde zal stellen. Volgens mij zijn wij nu in een situatie beland waarin landbouwers bij de agrochemische industrie moeten lobbyen om veiliger alternatieven te gaan produceren zodat zij voedsel kunnen blijven produceren. Ik denk dat er in dat lobbyen net zo veel energie gestopt zou moeten worden als in het verleden is gebeurd.
Wat de import van voedsel betreft, dient de Commissie aandacht te besteden aan de welgemeende bezorgdheid van de landbouwers en producenten in de EU dat zij wél een verbod krijgen om bepaalde middelen te gebruiken, terwijl dat in derde landen nog steeds is toegestaan. Wij moeten zorgen dat hierover duidelijkheid bestaat, willen wij de landbouwers aan onze zijde krijgen.
Ashley Mote (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb tegen dit verslag gestemd omdat het voorstel in wezen gewoonweg door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid en een aantal commissarissen is gekaapt. De rapporteurs hadden gisteren de mond vol over standaardisering, terwijl dit naar verluidt toch een Unie van diversiteit is. Als er één gebied is waarop behoefte aan inzicht, discretie en diversiteit bestaat, dan is het wellicht dit gebied wel.
In wezen ging het hier om een agrarische kwestie, maar de Deense commissaris voor de landbouw heeft zich geen enkel moment laten zien en dat is een schande. Daar ligt uiteraard een belangenconflict aan ten grondslag, aangezien de Denen hun drinkwater niet verwerken nadat het uit de grond is gekomen.
De landbouwers in mijn gedeelte van de wereld voelen zich in de steek gelaten en, eerlijk gezegd, ook beledigd door de veronderstelling dat zij geen idee hebben waar zij mee bezig zijn en dat wij ze dat dan maar even moeten gaan vertellen. In wezen heeft u hierdoor weer een nieuwe groep toegevoegd aan degenen in het Verenigd Koninkrijk die eerlijk gezegd de interventies van de Europese Unie verafschuwen.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, wij hebben over dit verslag van alle kanten overdreven claims en angsten gehoord. Het was moeilijk om feiten van fictie te onderscheiden en een besluit te nemen over het eigen stemgedrag.
Hoewel ik de zorgen van de Ierse zachte fruitsector, de aardappelindustrie en de graanproducenten onderken omdat ik hierover met hen heb gesproken, heb ik het compromis toch gesteund. Naar mijn gevoel zijn de aangebrachte verbeteringen onze steun waard, ook al heb ik nog steeds een aantal twijfels. Ik heb dit verslag gesteund omdat een bemiddelingsprocedure naar mijn idee het slechtst denkbare resultaat zou zijn. De uitzondering die gedurende een periode van vijf jaar mogelijk is voor essentiële gewasbeschermingsprojecten (met een eventuele verlenging mocht dat noodzakelijk zijn), vormt een belangrijk vangnet. Dit is tevens een stimulans voor de agrochemische sector om alternatieven te onderzoeken en te produceren.
Syed Kamall (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, kijkend naar het Europese project wordt de kern daarvan volgens mij gevormd door de dialectiek. Wij praten over democratie, maar negeren de democratische wil zoals die geuit is in referenda in Frankrijk, Nederland en Ierland. Wij praten over voedselzekerheid, maar brengen een verslag in stemming dat in potentie de voedselproductie in de Europese Unie kan ondermijnen. Wij praten over hulp aan burgers en landbouwers in armere landen, maar als gevolg van deze stemming wordt thans opgeroepen om de import van landbouwers te verbieden die pesticiden hebben gebruikt die in de Europese Unie nu verboden zijn.
Ik heb een eenvoudig verzoek aan mijn collega’s in dit Parlement en aan de Commissie: laat ons in de toekomst toch alsjeblieft rekening houden met de onbedoelde gevolgen van onze wetgeving. Ik ben het eens met wat mevrouw Wallis over het wetgevingsproces zei en dat er eigenlijk een derde lezing had moeten zijn. Ik ben het ermee eens dat dit verslag er te snel doorheen is gejaagd en ik denk dat iedereen het erover eens is dat er sprake is van een ontoereikende effectbeoordeling op wetenschappelijke basis. Laten wij ervoor zorgen dat dit niet nog een keer gebeurt.
Christopher Heaton-Harris (PPE-DE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik heb getracht om het compromis te ondermijnen door tegen deze onderdelen van het verslag te stemmen. Ik zal dat toelichten aan de hand van een brief van James Mowbray, een landbouwer uit mijn regio in de buurt van Skegness.
Hij schrijft als volgt: Ik gebruik zelf al meer dan veertig jaar gewasbeschermingsmiddelen. Ik heb bij het toepassen van die producten altijd rekening gehouden met andere mensen en met dieren. Mijn gezondheid en het milieu hebben er niet onder te lijden gehad. Ik vind het dan ook verontrustend dat een eventueel verbod op veel producten, inclusief de triazoolfungiciden, niet op wetenschappelijke argumenten is gebaseerd. Dat is nadelig voor mijn bedrijfsvoering en vermindert tevens de beschikbaarheid van voedselproducten van eigen bodem.
Ik heb dergelijke opmerkingen niet alleen van hem, maar letterlijk ook van honderden anderen ontvangen, zoals van Empire World Trade, gevestigd in Spalding in Lincolnshire, van John Manby uit Parker Farms in Leicester, van John Clark uit Nottinghamshire, van Jonathan Reading en, als gezegd, van honderden anderen. Daarom heb ik met mijn stem getracht om dit compromis te ondermijnen.
Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, nu deze stemming achter de rug is en alle argumenten zijn gehoord, wil ik graag op iets terugkomen dat in dit debat en in de Parlementaire commissie ook aan de orde is geweest. Ik doel enerzijds op het duidelijke wantrouwen bij landbouwers en anderzijds op de veronderstelling die bij velen heeft postgevat dat die landbouwers op een of andere manier vijanden van de gezondheid en het milieu zouden zijn. Ik heb juist het tegenovergestelde ervaren. Landbouwers in Ierland waren en zijn juist eigenlijk rentmeesters die al duizenden jaren het milieu beschermen en in stand houden; zij zorgen ervoor dat het milieu levensvatbaar, schoon en productief is. Die landbouwers staan ook aan de basis van onze gezondheid. Zij produceren het goede voedsel dat de basis van onze goede gezondheid vormt. Ik wil er bij u op aandringen om het vertrouwen in onze landbouwers te herstellen. Zij doen hun best om onder moeilijke omstandigheden om – in weer en wind, ondanks plagen en, uiteraard, ondanks het EU-beleid – ons voedsel te produceren.
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) Wij hebben zojuist gestemd over een overeenkomst voor de burgerluchtvaartveiligheid. Hoewel vliegen een van de veiligste transportmiddelen is, kunnen er nooit maatregelen worden genomen die té veilig zijn.
Deze discussie houdt echter ook verband met een ander soort veiligheid. Sinds de verschrikkelijke terroristische aanslag op de Twin Towers zijn er op dat vlak talloze veiligheidsmaatregelen genomen. Net als bij de vliegveiligheid, kun je nooit zeker genoeg zijn. Het terrorisme slaat immers toe op momenten dat wij ons té veilig voelen.
Uiteraard moet er een goed evenwicht gevonden worden tussen de rechten en vrijheden van burgers en veiligheidsmaatregelen. Bij het maken van keuzes moeten er echter wel duidelijke prioriteiten worden gesteld. Zo is er bijvoorbeeld vanuit het oogpunt van de gegevensbescherming behoorlijk wat weerstand tegen het uitwisselen van passagierslijsten. Wij kunnen echter toch niet ontkennen dat er op basis van die lijsten een diepgaandere analyse mogelijk is dan bij de grenscontroles.
Wij leven in een nieuw tijdperk. Onschuldige slachtoffers worden een gericht doelwit, waarbij specifiek ook gekeken wordt naar burgers uit bepaalde landen. In dergelijke omstandigheden mogen wij toch niet verwachten dat die landen niet alles in het werk zullen stellen om de belangen van hun burgers te beschermen.
Dragoş Florin David (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ook de Roemeense luchtvaartindustrie er direct baat bij heeft. De via onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst heeft in grote lijnen de structuur van een klassieke overeenkomst op het gebied van luchtvaartveiligheid; zij is gebaseerd op wederzijds vertrouwen in het systeem van de ander en op de vergelijking van regelgevingsverschillen. Dat heeft tot gevolg dat zij voorziet in verplichtingen tot en methoden voor samenwerking tussen een exporterende en een importerende autoriteit. De manier om deze doelstelling te bereiken, namelijk de wijze van samenwerking en het wederkerig aanvaarden van de certificeringsbevindingen van de ander op het gebied van luchtwaardigheid en onderhoud, zijn beschreven in de bijlagen bij de overeenkomst. Op dit punt wijkt het akkoord af van de klassieke overeenkomsten, waar deze maatregelen doorgaans op het niveau van de burgerluchtvaartautoriteiten worden verwerkt in afzonderlijke niet-bindende regelingen. De bijlagen geven in aanzienlijke mate de inhoud weer van de communautaire uitvoeringsvoorschriften inzake luchtwaardigheid (Verordening (EG) nr. 1702/2003 van de Commissie) en onderhoud (Verordening (EG) nr. 2042/2003 van de Commissie). Deze kan door de partijen worden aangepast door middel van een besluit van de Bilaterale Raad van Toezicht.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) De luchtvaartovereenkomsten tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten (VS) hebben alles te maken met de liberalisering van het luchtvervoer.
Deze op het niveau van de EU – of liever: de Europese Gemeenschap (de enige entiteit met rechtspersoonlijkheid) en haar communautaire eenheidsmarkt, die men nu geheel wil liberaliseren – gesloten overeenkomsten hebben de neiging de bilaterale akkoorden die tussen de afzonderlijke lidstaten en de VS zijn gesloten, naar de achtergrond te schuiven.
Zoals reeds aangegeven in andere door het Europees Parlement aangenomen resoluties zijn we uiteraard voorstanders van het garanderen van een hoog beschermingsniveau voor de burgerluchtvaart en van maatregelen die leiden tot zo laag mogelijke economische kosten als gevolg van de verdubbeling van het voorgeschreven toezicht op de toestellen. We moeten daarbij echter wel op twee belangrijke punten wijzen: (1) dat voormelde processen niet gericht zijn op het creëren van betere omstandigheden voor een verdere liberalisering van het luchtvervoer, door het harmoniseren van de regels, en (2) dat deze processen niet bijdragen tot een harmonisering, van onderaf, van de veiligheidsnormen, zeker niet wanneer veiligheid, het terugdringen van de kosten en liberalisering met elkaar vermengd worden. Want dan gaat het in de eerste plaats om winst en concentratie.
Wij zijn voorstander van het luchtvervoer in de vorm van een openbare dienst, die in elk land door openbare ondernemingen wordt verleend. De kwaliteit en de veiligheid van de aan de burgers verleende diensten zouden dan door die ondernemingen worden gegarandeerd.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik stem in principe in met het verslag over de burgerluchtvaart van Paolo Costa.
Het is nodig dat de EU en de VS met behulp van deze overeenkomst op een lijn komen. In dit overzeese partnerschap is het echter absoluut noodzakelijk om werkelijke partners te zijn, niet alleen maar op papier. Er moeten criteria worden gevonden waaraan beide partijen zich moeten houden.
In geval van niet-nakoming, hetzij van de kant van de EU, hetzij van de kant van de VS, is een herroepbare variant van de overeenkomst onontbeerlijk.
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik stemde voor het aannemen van het verslag over het voorstel voor een beschikking van de Raad betreffende het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid (A6-0468/2008). Ik ga akkoord met het voorstel van de rapporteur inzake deze overeenkomst.
Ik ben van mening dat de doelstellingen van deze overeenkomst gerechtvaardigd zijn. Het gaat hier met name over het vereenvoudigen van de handel in goederen en diensten die onder de overeenkomst vallen, het beperken van de dubbele beoordelingen, testen en controles tot significante reguleringsverschillen en het gebruik van een certificatiesysteem waarmee elke partij kan nagaan of aan de eisen van de andere partij wordt voldaan.
Ik hoop dat de uitvoering van bovengenoemde overeenkomst zal worden aangemoedigd door een wederzijds vertrouwen in de handelwijzen van de andere partij.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Net zoals de rapporteur van het Europees Parlement die het wetgevingsverslag over de uitbreiding van de bevoegdheden van het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart (EASA) heeft opgesteld, ben ik ingenomen met de via onderhandelingen tot stand gekomen overeenkomst met de Verenigde Staten over de wederkerige aanvaarding van certificaten op het gebied van burgerluchtvaartveiligheid.
Deze overeenkomst betekent een belangrijke stap voorwaarts op weg naar de uitbreiding van de trans-Atlantische samenwerking, wat een van de prioritaire doelstellingen van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten is. Zij schept gunstige voorwaarden voor de heropleving van de handel in goederen en diensten in de burgerluchtvaartsector tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten, waarbij Europa ongetwijfeld baat zal hebben. De overeenkomst biedt meer garanties op het gebied van zowel de veiligheid als de verenigbaarheid van producten, onderdelen en vliegtuigen met de hogere milieubeschermingseisen. Gelet op deze omstandigheden is het te hopen dat de beginselen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim in de toekomst ook zullen worden toegepast op de trans-Atlantische samenwerking, en dat de samenwerking en de tenuitvoerlegging van nieuwe technologieën op onderzoeksgebied zullen worden versterkt op basis van de samenwerking tussen SESAR en NextGen.
Ik ben van oordeel dat deze overeenkomst op de lange termijn zal bijdragen aan de voor beide partijen bevorderlijke uitbreiding van het samenwerkingskader tussen EASA en FAA, waarbij de luchtvaartmaatschappijen, de luchtvaartindustrie en vooral ook de passagiers direct voordeel zullen hebben.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Voor de toekomst van het externe vervoersbeleid zijn goede betrekkingen tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten van groot belang. Deze overeenkomst betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid is gebaseerd op wederzijds vertrouwen in het systeem van de ander en op de vergelijking van reguleringsverschillen. Met deze overeenkomst proberen we de handel in goederen en diensten vallend onder de overeenkomst te faciliteren, en de dubbele beoordelingen, tests en controles zo veel mogelijk tot significante reguleringsverschillen te beperken. We creëren zo ook een kader voor een soepele dagelijkse toepassing, zodat technische kwesties die voortvloeien uit de uitvoering kunnen worden opgelost via een systeem van permanente samenwerking en overleg. Deze overeenkomst is voor de externe dimensie van het Europees vervoersbeleid van fundamenteel belang, reden waarom ik vóór dit verslag heb gestemd.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik wil verklaren dat ik voor het verslag van de heer Costa heb gestemd over het sluiten van een overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Verenigde Staten betreffende samenwerking op het gebied van de regulering van de burgerluchtvaartveiligheid, naar aanleiding van het voorstel voor een beschikking van de Raad.
Ik ben het eens met de rapporteur dat het Parlement een positief advies zou moeten uitbrengen over het sluiten van de overeenkomst. Deze komt namelijk neer op een duidelijke stroomlijning van het producten- en dienstenverkeer tussen de twee partijen in de sector van luchtwaardigheid en onderhoud, met vermijding van dubbele beoordelingen en controles van conformiteit aan de veiligheidseisen, die tot nu toe steeds moeten worden herhaald, hoezeer ze ook op elkaar lijken. Verder geloof ik wel dat het verstandig is de overeenkomst aanvankelijk op voorlopige basis toe te passen, zodat eventuele praktische bezwaren of uitvoeringsproblemen opgespoord en weggenomen kunnen worden voordat tot definitieve goedkeuring wordt overgegaan.
Dragoş Florin David (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag voor een beter Europees vennootschapsrecht gestemd.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag over de gemeenschappelijke fiscale regeling voor fusies, splitsingen, gedeeltelijke splitsingen, inbreng van activa en aandelenruil met betrekking tot vennootschappen uit verschillende lidstaten gestemd omdat deze rechtshandelingen leiden tot fundamentele wijzigingen van de rechtspositie van handelsvennootschappen. De Europese Unie dient tevens de nodige maatregelen te nemen om een uniforme en geharmoniseerde maar tegelijkertijd doeltreffende regelgeving tot stand te brengen.
Ik heb ook voor gestemd omdat ik advocaat ben, en ik zal het Europees Parlement blijven steunen in zijn inspanningen om de fiscale, economische, burgerlijke en strafrechtelijke wetgeving te harmoniseren en op Europees niveau te codificeren.
Dragoş Florin David (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het Reglement voor de procesvoering van het Gerecht van eerste aanleg geen gewag maakt van het taalgebruik dat moet worden toegepast in hogere voorzieningsprocedures (tegen besluiten van het Gerecht voor ambtenarenzaken van de EU). Het bevat met andere woorden geen equivalent voor artikel 110 van het Reglement voor de procesvoering van het Hof van Justitie.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, na het laatste gewapende conflict in de Balkan liepen de reacties van de Europese lidstaten op dit onderwerp erg uiteen. Maar door het actieve engagement in de bestaande situatie bevestigde de EU dat de Balkan een belangrijke regio is die integraal deel uitmaakt van Europa. Daarom hebben we de plicht om deze landen te steunen in hun streven naar stabiliteit en volledige democratie. Ik ga akkoord met het verslag van mijnheer Belder, omdat het de noodzaak van steun voor de Balkanstaten benadrukt en deze staten als individuele, onafhankelijke partners behandelt.
Daarnaast is het een goede zaak dat het verslag de behoefte aan een gemeenschappelijk energiebeleid onderstreept. We hebben dringend een diversificatie van energieleveranties nodig, wat niet alleen ten goede zal komen aan de EU, maar aan heel Europa.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) In het verslag van de heer Belder wordt de huidige situatie van de economische en handelsbetrekkingen tussen de Europese Unie en deze steeds instabieler wordende regio in ogenschouw genomen; een regio met veel landen die kandidaat zijn voor het lidmaatschap van de EU. Die EU is een belangrijke partner voor dit gebied om enerzijds de economische en handelsbetrekkingen in stand te houden en anderzijds een stabiele, permanente vrede te bevorderen.
De kracht van de EU als economische partner én als model voor sterke maatschappelijk organisaties, een daadkrachtige overheid en dynamische instellingen, dient gebruikt te worden om de vooruitgang in de regio te stimuleren. Dit dient te gebeuren op basis van een drievoudige en gedifferentieerde aanpak waarbij rekening gehouden moet worden met de relatieve verschillen tussen de landen in de regio. Daarnaast dienen associatieovereenkomsten te worden gesloten en moeten tot slot ook andere vormen van ondersteuning worden verleend. Dat is een goede en duidelijke methode om kwesties op het gebied van de onderontwikkeling aan te pakken en een intensieve regionale en internationale samenwerking te bevorderen.
Als middel om een blijvende vrede tot stand te brengen en de idealen te bevorderen waaraan wij ons allen hebben verbonden, kan ik het verslag van de heer Belder steunen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Ik ben mij ervan bewust dat het verslag–Belder uitsluitend betrekking heeft op de economische en handelsbetrekkingen met de Westelijke Balkan en op de evidente noodzaak dat de Europese Unie ondersteuning biedt bij de wederopbouw van deze landen, zowel op economisch als op juridisch, politiek en sociaal gebied.
Het verbaast mij echter dat er in het verslag, ondanks de bevestiging dat deze steun, net als het associatieproces, gedifferentieerd en aan ieder land afzonderlijk aangepast moet zijn, niet daadwerkelijk rekening wordt gehouden met de specifieke situatie in elk van deze landen. Servië wordt bijvoorbeeld niet eens genoemd.
Bovendien is het Parlement, dat altijd zo snel een oordeel klaar heeft over schendingen van de mensenrechten overal ter wereld en dat immer hamert op bepalingen over de mensenrechten in verdragen over internationale samenwerking, er warempel in geslaagd een verslag over de Balkanlanden aan te nemen zonder ook maar één keer aandacht te schenken aan de dramatische en ontoelaatbare situatie van de Servische bevolkingsgroepen in Kosovo, die paria's zijn geworden op het grondgebied van hun voorvaderen. Het is zelfs zo dat het Parlement zichzelf feliciteert met de honderden miljoenen euro's die worden uitgekeerd aan de autoriteiten die deze situatie veroorzaken, in stand houden of tolereren.
Vural Öger (PSE), schriftelijk. – (DE) Het versterken van de economische betrekkingen met de Westelijke Balkan is zowel voor de EU als voor de Westelijke Balkan van groot belang. Daarom ben ik zeer verheugd dat het Europees Parlement zich intensief met deze thematiek heeft beziggehouden en dat we vandaag het verslag–Belder hebben aangenomen. Aangezien de toekomst van de landen van de Westelijke Balkan in de EU ligt, is economische en politieke toenadering tot de EU zeer belangrijk. Om deze landen langdurig aan de EU te binden, moet de ontwikkeling van hun markteconomieën en de regionale samenwerking worden gestimuleerd.
Daarom zijn constructieve en positieve signalen uit het Europees Parlement ook belangrijk. Het is in het belang van de EU ervoor te zorgen dat politieke stabiliteit, rechtszekerheid en daarmee ook goede kadervoorwaarden voor buitenlandse investeringen in deze landen worden gecreëerd. Het verslag–Belder onderstreept dat het niveau van economische betrekkingen afhangt van de vorderingen van ieder land afzonderlijk. Verder zou de EU zich ten doel moeten stellen om de nationale economieën van de landen van de Westelijke Balkan te diversifiëren. Al deze belangrijke aspecten zijn in het verslag te vinden. Ik ben ervan overtuigd dat een positieve ontwikkeling van de economische betrekkingen tussen de EU en de Westelijke Balkan voor alle landen van het Europees continent gunstig zal zijn en ik kijk uit naar de concrete uitvoering van onze voorstellen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik geef te kennen dat ik voor het verslag van de heer Belder over de handels- en economische betrekkingen met de Westelijke Balkan heb gestemd.
Ik kan mij vinden in de mening van mijn collega dat de Europese Unie een fundamentele rol kan spelen in het proces van economisch en politiek herstel in de landen van de westelijke Balkan, in het vooruitzicht van hun toetreding tot de Europese Unie, allereerst in termen van stabilisatie van de politieke situatie, en vervolgens in handels- en economisch opzicht.
Ik wil echter ook benadrukken dat de Unie in ieder afzonderlijk land de situatie inzake het respect voor de mensenrechten en de democratische beginselen grondig onder de loep moet nemen en evalueren. Ik doel met name op Kroatië en het feit dat zovele Italiaanse expats nog steeds openlijk in dat land gediscrimineerd worden, ondanks dat Kroatië officieel kandidaat is voor toetreding tot de EU. Dit staat naar mijn gevoel haaks op de situatie van Servië, aan wie alleen maar de status van potentiële kandidaat is toegekend. Het is te hopen dat de Unie zich voor dat land meer openstelt dan tot nu toe is gedaan.
Flaviu Călin Rus (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag over handel en economische betrekkingen met de Westelijke Balkan gestemd (A6-0489/2008) omdat de ontwerpresolutie van het Europees Parlement ook uitdrukking geeft aan het advies van de Commissie buitenlandse zaken en het advies van de Commissie regionale ontwikkeling, waarvan ik lid ben.
De economische groei en de ontwikkeling van de Westelijke Balkan zullen de voorwaarden scheppen die nodig zijn om constructieve partnerschappen met de oostelijke lidstaten van de Europese Unie, waaronder Roemenië, tot stand te brengen.
Tegelijkertijd zal de koppeling van het economische en handelsbeleid van de landen in de Westelijke Balkan aan het beleid van de Europese Unie ondersteuning bieden voor de stabilisatie- en associatieovereenkomsten die de Unie met deze landen heeft gesloten.
Ik heb voor dit verslag gestemd omdat de economische stabiliteit ook de politieke stabiliteit in dit gebied kan bevorderen na jaren van onrust.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) Om het gebied van de westelijke Balkan tot actie aan te sporen en tot de nodige hervormingen aan te zetten moet de Europese Unie alle beschikbare middelen inzetten. In deze context is de toename van een regionale economische samenwerking bijzonder belangrijk, evenals het vooruitzicht van het lidmaatschap voor de landen in deze regio. Uitgebreide en stabiele economische contacten tussen de verschillende landen kunnen leiden tot een doelgerichte economische integratie, die ongetwijfeld zal zorgen voor een beperking van het risico van conflicten in de toekomst. Ook het reële vooruitzicht van lidmaatschap kan conflicten voorkomen. De Balkan heeft al enorme vooruitgang geboekt op zijn weg naar de Europese Unie, maar het vooruitzicht van toetreding zal deze landen vast en zeker aansporen om verder te streven naar integratie met de Gemeenschap.
Ik wil hier echter benadrukken dat initiatieven om de sociale integratie van de Balkan in de Europese Unie te bevorderen, even belangrijk zijn als hulp van economische aard. Daarom is het erg belangrijk dat er verregaande veranderingen worden doorgevoerd om het vrij verkeer van personen te vergemakkelijken en dat er uitgebreide steun verleend wordt aan de jongeren uit deze regio. Alleen als de bewoners van de Balkan zich ervan bewust zijn dat ze dezelfde rechten hebben als de overige Europese burgers, kunnen we zeggen dat we ons doel bereikt hebben.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Ik ben het volkomen eens met de inhoud en de aanbevelingen van Bas Belder inzake het aanscherpen van de handel en de economische betrekkingen met de Westelijke Balkan. De EU heeft een essentiële taak te vervullen bij het herstel van deze regio. De stabilisatie- en associatieovereenkomsten, de handelspreferenties en de technische en financiële bijstand zijn de drie pijlers op basis waarvan de EU de regio wil stabiliseren. Het klopt dat het niveau van ontwikkeling en van overname van het acquis communautaire niet in alle landen van de regio gelijk is en dus moeten, in weerwil van één enkele strategie, specifieke benaderingen worden gekozen die zogezegd "op maat gesneden" zijn. Albanië is Montenegro niet, Bosnië-Herzegovina niet Kosovo.
De voortgang van de toetredingsonderhandelingen (of het openen ervan voor de potentiële kandidaat-landen) met de landen op de Westelijke Balkan moet uiteraard afhankelijk zijn van de volledige naleving van de criteria van Kopenhagen en de onvoorwaardelijke eerbiediging van de beginselen van de democratie en de mensenrechten. Het weze echter duidelijk dat al deze landen een toekomst hebben in de EU en dat hun lidmaatschap ervoor zal zorgen dat de vreselijke conflicten die deze regio eeuwenlang kenmerkten, nooit meer zullen kunnen plaatsvinden.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) De Europese Unie heeft een uiterst belangrijke rol gespeeld in de economische en politieke wederopbouw van voormalig Joegoslavië. Ze heeft hoe dan ook een enorme verantwoordelijkheid op zich genomen tegenover de hele westelijke Balkan. Dat is de reden waarom de EU momenteel staat voor de moeilijke opdracht van wederopbouw van de hele regio.
De EU is de belangrijkste handelspartner van alle landen van de westelijke Balkan geworden. De drie belangrijkste pijlers van deze samenwerking zijn de stabilisatieovereenkomsten, handelspreferenties en technische en financiële steun. Het stabilisatieproces wil vooral de levensstandaard verhogen en een stabiele economische ontwikkeling garanderen in de landen van de Balkan. Daarvoor moet de EU echter rekening houden met het lidmaatschap van bepaalde landen in de Europese Unie en de status van kandidaat-lidstaat van de overige landen.
Men kan het moeilijk oneens zijn met de rapporteur over het feit dat de toetreding van deze landen tot de Wereldhandelsorganisatie (Kroatië, Albanië en voormalig Joegoslavië zijn al lid) basisvoorwaarde is voor hun ontwikkeling. Voor een volledige integratie in het mondiale handelssysteem is het van belang dat ook Bosnië-Herzegovina, Servië en Montenegro tot de WTO toetreden.
We waarderen de vooruitgang die al geboekt werd op het gebied van modernisering van de regio en we menen dat er verder gestreefd moet worden naar een volledige integratie van de westelijke Balkan in het economische systeem van de Europese Unie.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) In het verslag over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid worden belangrijke vraagstukken behandeld, zoals de gevolgen van de stijgende voedselprijzen in arme en rijke landen en het belang van het verzekeren van toegang tot voedsel voor iedereen.
Wij, Zweedse sociaaldemocraten, hebben beslist om tegen het verslag te stemmen omdat het problematische formuleringen in verband met het landbouwbeleid bevat. Wij willen onder andere dat het aandeel van het landbouwbeleid in de EU-begroting vermindert, dat de cross-compliance behouden blijft en verder wordt ontwikkeld, alsmede dat het systeem aan de markt wordt aangepast. Het verslag spoort niet met die standpunten en daarom stemmen wij tegen.
Liam Aylward (UEN), schriftelijk. – (EN) Het waarborgen van een duurzame voedselvoorziening is een van de grootste uitdagingen waarmee wij geconfronteerd worden. Die uitdaging zal alleen nog maar groter worden, aangezien de wereldbevolking blijft toenemen. Op dit moment groeit die populatie met meer dan zeventig miljoen mensen per jaar. Dat betekent dat er elk jaar voor zeventig miljoen mensen extra, voedsel beschikbaar dient te zijn. Hoe kunnen wij daarin slagen als er nu al meer dan 850 miljoen mensen in de wereld ondervoed zijn?
Het waarborgen van een duurzame voedselvoorziening mag dan een van onze grootste uitdagingen zijn, maar de EU is wel een van de grootste succesverhalen van de afgelopen tijd. De Unie heeft immers voor vrede, stabiliteit en voorspoed in de regio gezorgd. De EU is de grootste donor van officiële ontwikkelingshulp en een model voor internationale samenwerking. Wij kunnen onze ervaringen wereldwijd goed in praktijk brengen.
De EU kan het zich echter niet veroorloven om beleidslijnen te volgen met een te beperkt toepassingsgebied. Tegenwoordig zijn de internationale ontwikkelingen nauw met elkaar verbonden en dat geldt ook meer en meer voor beleidsterreinen. Dat wordt in dit verslag onderkend. In dit verslag wordt eveneens onderkend dat de hoge EU-normen en de overvloed aan agrarische ervaringen ook van grote waarde kunnen zijn bij de aanpak van de mondiale voedselzekerheid. Dat kan onder andere door de financiering van meststoffen en zaaigoed met een hoge opbrengst, en door opleidingen en praktische ondersteuning van landbouwers en voedselproducenten.
Niels Busk en Anne E. Jensen (ALDE), schriftelijk. − (DA) Anne E. Jensen en Niels Busk hebben gestemd voor het door Mairead McGuiness opgestelde initiatiefverslag over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid, aangezien het verslag voor het grootste deel uitstekend is en alleen de mogelijkheid bestaat om voor of tegen te stemmen. Echter, de paragrafen 63 en 64, die de vrije handel in landbouwproducten ter discussie stellen, kunnen wij niet steunen. Wij zijn overtuigde voorstanders van vrijhandel en zijn van mening dat het absoluut een goede zaak is om te streven naar een situatie waarin de handel in landbouwproducten gebaseerd is op vrijemarktprincipes.
Ole Christensen, Dan Jørgensen, Poul Nyrup Rasmussen, Christel Schaldemose en Britta Thomsen (PSE), schriftelijk. − (DA) De Deense leden van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement hebben tegen het initiatiefverslag over het gemeenschappelijke landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid gestemd, omdat het verslag tegen de liberalisering van het landbouwbeleid is en de EU-regels betreffende de beperking van pesticiden bekritiseert. Wij zijn van mening dat een evenwichtige toegang tot de mondiale voedselvoorziening noodzakelijk is, maar dat noch de handhaving, noch de uitbreiding van de EU-landbouwsteun daaraan bijdraagt.
Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het mondiale voedselprobleem wordt niet kleiner. Integendeel, het wordt steeds groter en treft alle volksklassen, niet alleen in de minder ontwikkelde landen maar ook in de ontwikkelde landen.
De hoofdoorzaak hiervan is gelegen in het feit dat de landbouw- en voedingsproductie geheel in het teken staat van de winst en niet van de mondiale voedselbehoeften.
De notering van levensmiddelenbedrijven aan de effectenbeurzen heeft tot gevolg gehad dat de prijzen en bijgevolg de winsten van de voedingsmultinationals de pan uitrezen, de landbouwproductie en de mondiale levensmiddelenvoorraden bewust werden verminderd en het aantal ondervoede mensen omhoog ging.
Deze onaanvaardbare situatie, waardoor een miljard mensen wordt veroordeeld tot ondervoeding en honger, wordt met het verslag aangepakt met vrome wensen, wensen waar niets van terecht kan komen omdat men aandringt op hetzelfde beleid, op de ondersteuning van het GLB, de GLB-hervormingen en de “gezondheidstest”, de voltooiing van de WTO-onderhandelingen, de loskoppeling van steun en productie en de voortzetting van de biobrandstofproductie onder het voorwendsel van het milieu - waardoor echter grond in beslag wordt genomen die anders gebruikt had kunnen worden voor voedselproductie.
In het verslag wordt met geen woord gerept over de beginselen van voedselsoevereiniteit en –zekerheid, over het recht op zelfvoorziening op levensmiddelengebied.
De Europese afgevaardigden van de Communistische Partij van Griekenland hebben tegen dit verslag gestemd omdat dit, niettegenstaande een aantal constateringen en “wensen”, steun blijft geven aan het volksvijandige en monopolievriendelijke beleid dat steeds meer mensen tot ondervoeding en honger veroordeelt.
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. – (SV) Het is belangrijk hongersnood te bestrijden en te lenigen. Vanuit dat oogpunt ben ik ingenomen met de inhoud van het initiatiefverslag van Mairead McGuinness over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid.
Desondanks heb ik besloten mij van stemming te onthouden, omdat het verslag hier en daar sterk protectionistisch was. Het subsidiëren en reguleren van onze eigen landbouw is niet bevorderlijk voor onze ambitie van een open, groene, veilige en ondernemende EU. Een vrijere wereldmarkt voor landbouwproducten zou het voor de mensen in de arme landen gemakkelijker maken om hun landbouw te ontwikkelen. Dat zien we nu met name in grote delen van Afrika.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) We zij het eens met een aantal punten die in dit verslag aan de orde komen, inzonderheid de hier volgende:
- de wijziging van de oriëntering van het beleid heeft geleid tot het teloorgaan van marktmogelijkheden voor Europese producenten, waardoor we afhankelijker zijn geworden van uit derde landen ingevoerde voedingsproducten, die in heel andere omstandigheden zijn geproduceerd, wat de communautaire landbouwers in een ongelijke concurrentiepositie heeft gebracht;
- de bezorgdheid over het feit dat de prijs van productiefactoren in de landbouwsector zo sterk is toegenomen, wat kan leiden tot een afname van het gebruik van de grond en dus een afname van de landbouwproductie, waardoor de voedselcrisis in Europa en rest van de wereld zal verscherpen;
- de noodzaak om beleidsinstrumenten te ontwikkelen ter voorkoming van sterke en schadelijke prijsschommelingen;
- bezorgdheid aangaande de toenemende marktconcentratie op de detailhandelmarkt voor voedingsmiddelen, wat tot monopolievorming heeft geleid, en de noodzaak om alternatieve oplossingen te vinden voor de onderhandelingen met de retailers, ten gunste van de kleine producenten.
Er zijn echter ook punten waar we het niet mee eens kunnen zijn:
- de toegenomen marktoriëntering van het GLB en het onvoldoende belang dat aan de voedselsoevereiniteit wordt gehecht. Het accent ligt steeds op de voedselzekerheid en men vergeet daarbij dat die zekerheid zonder voormelde soevereiniteit niet goed mogelijk is.
Vandaar onze stemonthouding.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Het verslag-McGuinness gaat over een onderwerp dat volgens mij een strategisch belang vertegenwoordigt: de voedselzekerheid en het belang van een sterke Europese landbouw die met de rest van deze gemondialiseerde wereld kan concurreren.
Voedselzekerheid moet nu, na de crisis met de prijzen van voedingsmiddelen, een prioriteit voor de EU worden. Ofschoon er geen aanwijzingen zijn dat zich op korte termijn voedselschaarste zal voordoen, is het waarschijnlijk dat zoiets in de toekomst eens zal gebeuren. De voortdurend toenemende vraag en de negatieve invloed van klimaatverandering op de voedselproductie wijzen in die richting.
Aangezien de zich ontwikkelende landen vermoedelijk niet voldoende voedingsmiddelen zullen kunnen produceren om hun eigen groeiende bevolkingen te voeden, blijven de geïndustrialiseerde landen een belangrijke rol spelen bij de productie en uitvoer van voedingsmiddelen.
Het GLB moet daarom opnieuw een Europese prioriteit worden en de basis vormen voor het Europees beleid inzake voedselzekerheid. Voedselzekerheid is in de context van een economische en financiële crisis immers meer dan ooit een essentiële vereiste.
Jeanine Hennis-Plasschaert, Jules Maaten, Toine Manders en Jan Mulder (ALDE), schriftelijk. − De VVD-Fractie heeft vóór het verslag-McGuinness over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en mondiale voedselzekerheid gestemd, ondanks het feit dat zij het op bepaalde punten niet eens is met de inhoud van het verslag. De VVD-Fractie had graag gezien dat in het verslag duidelijk zou worden onderstreept dat de afbouw van handelsbelemmeringen in de ontwikkelde wereld met reciprociteit dient plaats te vinden. Daarnaast had zij graag gezien dat in het verslag werd gepleit voor een bijzondere, snellere procedure voor de autorisatie van cisgenese producten. Cisgenese producten vallen nu nog onder dezelfde procedure als gewone biotechnologie-producten, terwijl gebruik wordt gemaakt van soorteigen genen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) In het verslag-McGuinness komen onderwerpen aan de orde die wereldwijd van ontzettend groot belang zijn. In twee jaar tijd zijn de wereldvoedselprijzen met meer dan 80 procent gestegen en zijn de graanvoorraden tot gevaarlijk lage niveaus gedaald. De druk op de mondiale voedselvoorraden wordt mede veroorzaakt door relatief nieuwe oorzaken zoals de tendens om steeds meer biobrandstoffen te gebruiken. Ik verwelkom de algemene strekking van dit verslag en heb er dan ook mijn steun aan gegeven.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik heb voor de aanneming van het verslag van mevrouw McGuinness gestemd, maar ik wil vooral de volgende zaken nog onderstrepen.
Voor het eerst sinds de jaren zeventig hebben wij met een acute wereldwijde voedselcrisis te maken. Deze crisis begon in feite al vóór de huidige mondiale economische crisis, namelijk toen de wereldprijzen voor maïs en tarwe in korte tijd omhoog schoten. Hoewel de economische crisis nu alle aandacht opeist, is de voedselcrisis helaas nog niet voorbij. Het is vreselijk te beseffen dat al voor de problemen van de huidige voedselcrisis ongeveer één miljard mensen aan chronische honger en ondervoeding leden.
Voedselzekerheid – toegang tot voldoende, veilige en voedzame levensmiddelen – moet nu eindelijk een politieke prioriteit worden, zowel bij ons als elders. Wij mogen niet tolereren dat, terwijl de wereldwijde hongersnood groter wordt en de voedselprijzen snel stijgen, wij in Europa de landbouw om de vreemdste redenen de nek omdraaien. In Finland en in de andere lidstaten moet men het recht hebben ook in de toekomst rendabele landbouw te bedrijven.
De voedselindustrie heeft een enorme invloed op de werkgelegenheid, want zij levert werk aan meer dan vier miljoen mensen in Europa. Naar schatting verschaft de hele voedselketen in Finland werk aan ongeveer 300 000 personen, wat neerkomt op ongeveer 13 procent van de werkende arbeidskrachten. Het is beslist noodzakelijk deze arbeidsplaatsen in deze tijden van voedsel- en economische crisis te beschermen.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Het is interessant vast te stellen dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling een door de Commissie ontwikkelingssamenwerking voorgestelde centrale kwestie niet heeft willen opnemen. Deze kwestie luidt: ”verzoekt de Raad en de Commissie om in nauw gemeenschappelijk overleg met de ACS-landen prioriteit te geven aan de kwestie van de EU-steun aan de landbouwexport en de invloed die deze steun heeft op de ACS-landen en zich in te zetten om te komen tot een concrete en duurzame oplossing om dumping van landbouwproducten te voorkomen in het licht van de verplichtingen die op dit gebied zijn aangegaan.”
In het verslag wordt daarentegen beweerd dat de EU iets heeft gedaan aan marktverstorende elementen van het EU-landbouwbeleid die negatief uitwerken op landbouwers in ontwikkelingslanden. In het verslag wordt geklaagd dat in derde landen heel andere productienormen gelden, waardoor de landbouwproducten van de EU aan ongelijke productievoorwaarden zijn blootgesteld.
Die twee beweringen zijn op zijn minst controversieel en worden niet door alle politieke stromingen in de EU gedeeld. Mocht dat het geval zijn, zou dan niet ook het voorstel van de Commissie ontwikkelingssamenwerking in de tekst van het verslag kunnen worden opgenomen?
In het verslag spreekt men zich ook uit tegen de verlaging van landbouwsubsidies en verzet men zich tegen een hervorming van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Verder wordt een beleid inzake publieksvoorlichting voorgesteld, wat volgens mij politieke propaganda is voor een systeem dat zeker ook in mijn land erg controversieel is.
Ik heb daarom tegen dit verslag gestemd.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) De recente uitzonderlijk sterke stijging van de voedingsmiddelenprijzen heeft terecht geleid tot een discussie over het landbouwbeleid, de voedselzekerheid en ontwikkeling. Helaas komt de rol van de internationale handel in deze debatten meestal niet aan de orde, wat tot gevolg heeft dat men zoekt naar oplossingen die geen rekening houden met het feit dat een toenemende vraag over de gehele wereld een positief potentieel zou kunnen genereren.
Voor landen en bevolkingsgroepen zonder middelen leidt prijsinflatie van voedingsproducten in een eerste fase tot de dreiging van honger. Er zal dus meer humanitaire hulp moeten worden verleend. In de daarop volgende fase zal de algemene vergroting van de productiecapaciteit een toename van de internationale handel tot gevolg hebben. De landbouwbevolking van de verschillende landen moet die gelegenheid niet laten liggen.
Wat Europa en het GLB betreft: de aanpassing aan de nieuwe mondiale omstandigheden – de groei zal trager verlopen dan verwacht – mag niet leiden tot protectionisme, nieuwe handelsbarrières of verstoring van de markt. Bij het GLB en de hervorming van dat beleid moeten de rentabiliteit op de middellange en lange termijn en plattelandsontwikkeling als criteria worden aangehouden.
Zuzana Roithová (PPE-DE), schriftelijk. – (CS) Dit verslag heeft veel weg van een pleidooi voor het huidige landbouwbeleid en des te minder van een gedegen visie op de voedselvoorziening in een hongerige wereld. Desalniettemin heb ik voor dit verslag gestemd, omdat het erop wijst dat het voor boeren in ontwikkelingslanden van groot belang is dat zij toegang hebben tot leningen, opdat ook zij hun productiemethoden kunnen verbeteren en de opbrengsten en de voedselkwaliteit kunnen vergroten. Ik betreur het dat dit verslag slechts heel summier stilstaat bij de risico’s van het massale opkopen van landbouwgronden in de armste landen in de wereld ten behoeve van de teelt en de uitvoer van zo goedkoop mogelijk voedsel naar de rest van de wereld. Dit alles gaat namelijk ten koste van de ontwikkeling van de lokale economie en de behoeften van de lokale bevolking in landen die gebukt gaan onder een chronisch voedseltekort.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik verklaar dat ik instem met het verslag van mevrouw McGuinness over het gemeenschappelijk landbouwbeleid en de mondiale voedselzekerheid.
Ik deel de bezorgdheid van mijn collega en ik ben het ermee eens dat het nu meer dan ooit noodzakelijk is passende maatregelen te nemen om een eerlijke toegang tot gezond en voedzaam voedsel te garanderen voor alle burgers, of zij nu in de Europese Unie wonen of in de rest van de wereld. Ik wil ook benadrukken dat onze inspanningen in een perspectief van middellange en lange termijn moeten worden verricht en dus niet alleen voor de korte termijn mogen gelden.
Het zal niet afdoende zijn grote sommen geld uit te trekken voor de arme landen en de ontwikkelingslanden, tenzij dit gepaard gaat met een serieuze poging van de industrielanden om een stokje te steken voor speculaties over de prijzen van de eerste levensbehoeften zoals wij die onlangs hebben meegemaakt. Ook moet absoluut gezorgd worden voor internationale overeenkomsten waarin rekening wordt gehouden met de sterk uiteenlopende situaties tussen landen die deel uitmaken van de Wereldhandelsorganisatie. Als dat niet gebeurt zullen de onderhandelingen, die al mislukt zijn, weinig kans maken op een toekomstig succes.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. – (EN) Het verband tussen het GLB en de mondiale voedselzekerheid vormt een belangrijk onderwerp. Wij moeten zorgen dat de EU haar verantwoordelijkheid neemt om te waarborgen dat mensen die waar ook ter wereld honger lijden, van voedsel worden voorzien. Het is een schande dat er in deze wereld mensen van honger omkomen als gevolg van ons gebrek aan politieke coördinatie.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Het gemeenschappelijk landbouwbeleid heeft niet alleen tot doel om de landbouwproductiviteit te verhogen en een belangrijke vooruitgang van de landbouwproductie te bevorderen door de optimale benutting van de productiefactoren en de arbeidskrachten in het bijzonder. Het GLB wil de plattelandsbevolking bovendien een behoorlijke levensstandaard bieden, de voedselvoorziening veiligstellen en de consument aanvaardbare voedselprijzen garanderen.
De belangrijkste politieke prioriteit op Europees en mondiaal niveau is op dit moment de toegang tot voldoende, veilige en gezonde voedselvoorraden.
Het is echter verontrustend dat de voedselprijzen hoger zijn dan in de voorbije jaren en dat de mondiale voedselvoorraden tot een kritisch niveau gedaald zijn. Het gevaar bestaat dus dat de ontwikkelde landen zich door de internationale financiële crisis gedwongen zien om hun verplichtingen op het gebied van ontwikkelingshulp niet na te komen.
Middellange en langetermijnacties zijn daarom noodzakelijk om de mondiale voedselproductie veilig te stellen en de sterkst benadeelde personen te helpen voorzien in hun eerste levensbehoeften.
Een landbouw- en voedselbeleid dat tegemoetkomt aan de noden van een sterk groeiende wereldbevolking is op dit ogenblik de grootste uitdaging. Naar schatting zal de wereldbevolking met 40 procent toenemen tegen het jaar 2050, terwijl de behoefte aan voedsel tegen die tijd dubbel zo groot zal zijn.
Het is van groot politiek belang dat er wordt gewerkt aan een beleid dat aan de landbouwers een waardig inkomen uit het geproduceerde voedsel garandeert. Dit is van cruciaal belang om de voedselproductie veilig te stellen. Als de markt hier niet kan voor instaan, dan moet dit door een aangepast beleid gebeuren.
Glenis Willmott (PSE), schriftelijk. – (EN) De Labour-delegatie zal het verslag over het GLB en de mondiale voedselzekerheid steunen, ondanks het grote voorbehoud dat wij hebben met betrekking tot het standpunt dat over het GLB is ingenomen.
Wij zijn het niet eens met de prominente rol die aan het GLB wordt toebedeeld bij het waarborgen van de voedselzekerheid. Ook zijn wij het niet eens met de kritiek op de hervorming van het GLB (waarbij de nadruk terecht is verschoven van de kwantiteit naar de kwaliteit van de productie), omdat die kritiek impliceert dat die hervorming onze voedselzekerheid heeft ondermijnd. Wij zijn van mening dat wij ons landbouwbeleid moeten moderniseren. Wij moeten niet terugkeren naar een beleid dat op productie is gebaseerd en dat geleid heeft tot een massale overproductie en een verstoring van de markten. Dat heeft een negatief effect op de mogelijkheden van andere landen om landbouwproducten te produceren en te verhandelen.
Wij vinden echter ook dat in het verslag veel belangrijke kwesties aan de orde worden gesteld met betrekking tot de mondiale voedselzekerheid. Zo wordt het belang van voedselzekerheid als een van de politieke hoofdprioriteiten van de EU aangemerkt en wordt aangedrongen op betere samenwerking op mondiaal niveau. Daarnaast wordt opgeroepen om meer geld in ontwikkelingslanden te investeren met het oog op het opbouwen van hun productiecapaciteit. Tot slot wordt dringend aanbevolen om de landbouw centraal te stellen op de ontwikkelingsagenda van de EU. Al deze punten zijn even belangrijk. Hiervoor is echter wel vereist dat wij verder kijken dan de beperkte blik van degenen die deze onderwerpen gebruiken als rechtvaardiging voor een meer interventionistisch en protectionistisch GLB. Bovendien moeten wij daartoe het onderhavige verslag aannemen.
Jan Andersson, Göran Färm en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij, Zweedse sociaaldemocraten, hebben voor het verslag van mevrouw Grabowska over de perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon gestemd. Het versterken van de dialoog met het maatschappelijk middenveld is belangrijk om een EU te creëren die naar de burgers luistert en hun standpunten vertegenwoordigt. Wij zijn het ook eens met de eis uit het verslag dat de werkzaamheden in de Raad opener moeten worden zodat het maatschappelijk middenveld op zinvolle manier aan de dialoog deel kan nemen.
Wij willen er echter op wijzen dat het volgens ons fout is dat kerken en geloofsgemeenschappen een bijzondere status in het maatschappelijk middenveld krijgen. Kerken en geloofsgemeenschappen moeten op dezelfde manier aan de dialoog met de instellingen van de Unie deelnemen als andere organisaties.
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, elk initiatief om de burger dichter bij de instanties te brengen die zijn belangen vertegenwoordigen, moet worden gesteund. Toch moet men ervoor waken dat dergelijk initiatief niet door overdreven enthousiasme in een zoveelste instelling uitmondt. Ik steunde het verslag omdat elke stap die de burger dichter bij de besluitvormende instanties brengt, een stap is in de richting van een betere en meer transparante democratie. Ik wil echter benadrukken dat – net als in elke andere dialoog – ook in deze over het Verdrag van Lissabon rekening moet worden gehouden met de opinie van alle partijen.
Martin Callanan (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) In dit verslag wordt naar het Verdrag van Lissabon verwezen dat, ik zeg het nog maar een keer, niet in werking is getreden. Het is dan ook bijzonder aanmatigend, om niet te zeggen arrogant, om de naam van het Verdrag van Lissabon te gebruiken als ware dat reeds een onontkoombaar feit.
Indien u het vergeten mocht zijn: het Verdrag van Lissabon is afgeschoten door de democratische wil van de Ierse burgers. Zij hebben de rem op het project gezet omdat zij een ander soort Europa willen. Door op die manier te stemmen, heeft de Ierse bevolking ook namens de burgers van al die andere lidstaten gesproken, waaronder mijn eigen land, die van hun regering niet de kans hebben gekregen om zich via een referendum over deze kwestie uit te spreken.
Door intimidatie is Ierland tot een tweede stemming gedwongen, maar het is onwaarschijnlijk dat de Ierse bevolking welwillend zal reageren op een dergelijke geringsschattende behandeling.
Wij moeten voorkomen dat wij ons in de toekomst nog een keer in diskrediet brengen door te discussiëren over hypothetische scenario’s zoals het Verdrag van Lissabon. Dat is alleen maar een uiting van de arrogante minachting van de EU voor een democratisch standpunt.
Ik heb tegen dit verslag gestemd.
Koenraad Dillen (NI), schriftelijk. − Misschien leef ik op een andere planeet, maar ik meen mij te herinneren dat het Nederlandse en het Franse volk in 2005 de Europese Grondwet in een democratisch referendum hebben verworpen. Die Grondwet is dood en begraven, ten minste als wij onszelf democraten noemen. Net zo verging het het vermaledijde Verdrag van Lissabon, de nauwelijks geretoucheerde versie van de Grondwet, die op haar beurt in een democratisch referendum door de Ieren werd verworpen.
Maar alsof er niets aan de hand is en met het grootste cynisme sprekend van een zogenaamde "dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon" weigert Europa zich neer te leggen bij de mening van het volk en wil het langs achterpoortjes de Grondwet alsnog door de strot van de Europeanen duwen.
Zoiets heet een "dialoog met de burger" te zijn. Zoiets heet een "krachtige cultuur van raadpleging en dialoog" te zijn. Waarbij de rapporteur in haar cynisme nog eens artikel 10 van het Verdrag betreffende de Europese Unie citeert : "Iedere burger heeft het recht aan het democratisch bestel deel te nemen". Dat klopt misschien, maar Europa houdt dan wel geen rekening met die democratische stem.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Dit verslag van Genowefa Grabowska biedt de mogelijkheid voor meer participatiemechanismen en instrumenten voor een dialoog met de burgers in de Europese Unie. In het verslag wordt ingegaan op de kloof tussen de burgers, als leden van de Unie, en op hun houding ten opzichte van de instellingen die hun ten dienste staan. Tevens wordt de noodzaak onderkend om meer aandacht te besteden aan die daloog met de burgers met het oog op het in stand houden van een echte betrokkenheid bij de doelstellingen van het Europese project.
Het recente Ierse “nee” tegen het Verdrag van Lissabon is deels een gevolg van het verschil tussen het beeld dat er van de Unie bestaat en datgene wat de Unie in concreto eigenlijk is. Een echt democratisch partnerschap is alleen maar mogelijk als wij iets kunnen doen aan het gebrek aan informatie dat er in het algemeen bestaat. Centraal in dit voorstel staat de nadruk op een wederzijdse dialoog en op de noodzaak om de standpunten van de burgers te accepteren en te respecteren.
In dit verslag onderstreept mevrouw Grabowska dat transparantie en representativiteit essentiële componenten zijn van een actieve dialoog met de burgers en van een echte participatieve democratie. Door een meer open en toegankelijkere Raad, een intensievere en meer geïntegreerde interinstitutionele samenwerking, en een beter gebruik van de nieuwe media als een middel om de betrokkenheid van burgers te vergroten en ondersteuning te geven aan maatschappelijke organisaties, wordt de samenhang in Europa groter. Op grond van deze overwegingen steun ik het verslag-Grabowska.
Bairbre de Brún en Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Wij steunen alle maatregelen die erop gericht zijn om de burgers, onze gemeenschappen en de maatschappelijke organisaties meer inspraak te geven in het politieke besluitvormingsproces, ook op EU-niveau.
Wij zijn echter van mening dat het Verdrag van Lissabon geen echte vooruitgang op dit gebied met zich meebrengt. Wij vinden daarnaast dat, indien het voorgestelde burgerinitiatief zinvol wil zijn, de Commissie wettelijk verplicht dient te worden om een witboek op te stellen met een reactie op elk voorstel, dan wel om, onder verwijzing naar de rechtsgrondslag in het Verdrag, de redenen toe te lichten waarom zij geen actie onderneemt.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het Europees Parlement blijft proberen het Verdrag van Lissabon tegen elke prijs te verkopen. Ook dit verslag doet dat en ook dit verslag zal bij de meerderheid van het EP niet in de smaak vallen. Het aan de man brengen van voornoemd Verdrag is echter geen gemakkelijke taak gebleken, zeker als je kijkt naar de resultaten van de reeds georganiseerde referenda. De talrijke inspanningen in deze richting hebben in ieder geval één voordeel: ze maken overduidelijk hoe – pijnlijk – moeilijk het is voor de voorstanders van het Verdrag om argumenten te vinden voor het aanprijzen ervan.
Geen enkele mate van propaganda – want daar gaat het in dit verslag om – kan verhullen dat de pogingen van de zijde van de Europese Unie om Ierland te verplichten een nieuw referendum te houden met de bedoeling dit ontwerpverdrag op te leggen, antidemocratisch zijn. Er zijn er die menen dat het opzetten van een dialoog met de burgers of een burgerinitiatief volstaan om te compenseren voor het feit dat dit voorstel de burgers van de lidstaten welbeschouwd uitsluit van de participatie in de besluitvorming omtrent onze gemeenschappelijke toekomst. Er wordt hier aangedrongen op maatregelen die leiden tot onzekere banen, langere werktijden, het vergemakkelijken van ontslagen en de privatisering van openbare diensten.
Geen enkele propaganda kan de neoliberale, federalistische en militaristische teneur van dit ontwerpverdrag verhullen. Vandaar onze stem tegen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) In het verslag van mevrouw Grabrowska wordt een aanbeveling gedaan voor een permanente dialoog tussen alle Europese instellingen en de 'vertegenwoordigers' van de civiele samenleving voor het vaststellen van beleid en het uitwerken van wetgeving op Europees niveau; dat wil zeggen, een verplichte en formele organisatie van de participerende 'democratie' op het niveau van de Unie.
Het probleem is dat de participerende 'democratie' een vals voorwendsel is voor degenen die geen echte democratie willen. Hiermee kan de dialoog worden beperkt tot de meest activistische organisaties en dit zijn zelden de meest representatieve. Tevens lijkt het alsof de mening van de burgers van tevoren wordt ingewonnen, maar dit maakt het slechts gemakkelijker hen later te weigeren echt hun mening te geven.
Als het Europa van Brussel echt naar de burgers wil luisteren, laat het dan akte nemen van het Franse en Nederlandse 'nee' tegen de Europese Grondwet en afstand nemen van het Verdrag van Lissabon, dat niet veel meer is dan een kopie van die Grondwet. Als het echt rekening wil houden met de opiniepeilingen, zoals de rapporteur doet voorkomen, laten we dan de toetredingsonderhandelingen met Turkije beëindigen, want de Europese burgers staan hier in grote meerderheid negatief tegenover. Als Europa het principe wil respecteren dat de beslissingen zo dicht mogelijk bij de mening van de burgers moeten liggen, laat het dan stoppen zich te bemoeien met het dagelijkse leven van die burgers. Pas dan is Europa geloofwaardig wanneer het de term democratie in de mond neemt.
Anna Hedh (PSE), schriftelijk. − (SV) Ik heb voor het verslag van mevrouw Grabowska over de perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon gestemd. Ik denkt dat het belangrijk is de dialoog met het maatschappelijk middenveld te versterken om een EU te creëren die naar de burgers luistert en hun standpunten vertegenwoordigt. Ik ben het ook eens met de eis uit het verslag dat de werkzaamheden in de Raad opener moeten worden zodat het maatschappelijk middenveld op zinvolle manier aan de dialoog deel kan nemen. Ik vind echter dat men hier het Verdrag van Lissabon niet bij had hoeven te betrekken, aangezien dat niet langer aan de orde is na het nee van de Ieren in het referendum.
Bovendien is het fout dat kerken en geloofsgemeenschappen een bijzondere status in het maatschappelijk middenveld krijgen. Kerken en geloofsgemeenschappen moeten op dezelfde manier aan de dialoog met de instellingen van de Unie deelnemen als andere organisaties.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik stem in met het verslag over de perspectieven voor een dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon.
Ik acht de dialoog met de burger zeer belangrijk, omdat de EU-burgers hierdoor inzicht krijgen in het werkterrein van de door hen gekozen vertegenwoordigers.
Ik wil graag de nadruk leggen op de opmerking dat de dialoog tussen de EU en de burgers van de unie van twee kanten moet worden gevoerd. Het is inderdaad niet voldoende onze eigen landen informatie te geven over uitvoering van plannen, we moeten ook naar de mensen zelf luisteren en hun mening serieus nemen.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Het Verdrag van Lissabon is niet aangenomen. Het is door de kiezers in Ierland in een referendum afgewezen en moet daarom als verleden tijd worden beschouwd. Eerder al werd het in principe zelfde ontwerpverdrag in referenda in Frankrijk en Nederland verworpen.
De federalistische meerderheid in het Europees Parlement wil echter niet luisteren en dringt aan op een meer supranationaal bestuurde Unie, hoewel de bevolking zich in meerdere referenda sceptisch heeft getoond en dat in nog meer landen zou doen als zij daartoe de kans zou krijgen.
Uit deze manier van handelen van de federalistische meerderheid in het Europees Parlement blijkt welk soort dialoog met de burger men wil. Men wil alleen naar diegenen uit het maatschappelijk middenveld luisteren die in het federalistische kraam te pas komen.
Het onderhavige verslag maakt buiten de wetgevingsprocedure geen indruk. In paragraaf 9 van het verslag schrijft men dat alle EU-instellingen geactualiseerde registers van alle relevante niet-gouvernementele organisaties moeten bijhouden. Dat houdt een onnodige toename van bureaucratisch werk in dat nergens toe leidt. In paragraaf 11 van het verslag staat ook het verzoek om “het Europees standpunt ten aanzien van de EU-burgers actief te verwoorden”. Hoe wordt “het Europees standpunt” dan gedefinieerd?
Het ergst is echter het verzoek in paragraaf 22 om Europese organisaties uit het maatschappelijk middenveld een gemeenschappelijke rechtsgrondslag op Europees niveau te geven. Dit voorstel is een volgende stap in de richting van een EU-staat.
Ik heb daarom tegen dit verslag gestemd.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) Wanneer er sprake is van een in alle talen gevoerde dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon, klinkt dit misschien heel mooi. Ondanks alle misleidende manoeuvres hebben de mensen echter heel goed begrepen dat een verdrag dat voor 95 procent overeenstemt met de verworpen EU-grondwet, niet het ei van Columbus is, ook niet als het EU-establishment het als zodanig probeert te verkopen.
Het is ook interessant te bedenken dat men deze dialoog in alle talen wil voeren, terwijl men nog niet eens kan zorgen voor een algemene website van de fungerend voorzitter van de Raad in de meest gesproken talen van de Unie, namelijk Engels, Frans en Duits. De burger moet ook sterk het gevoel hebben dat hij in de maling wordt genomen, wanneer het burgerinitiatief, dat nieuw is in de grondwet, als stap naar meer democratie wordt aangeprezen, terwijl er bij referenda net zo lang wordt gestemd tot het door de EU gewenste resultaat is bereikt. Omdat het bij dit initiatief ook alleen maar weer kan gaan om een campagne voor de EU-grondwet, waarvoor al genoeg geld is uitgegeven, heb ik tegen het verslag-Grabowska gestemd.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat het maatschappelijk middenveld in Europa een belangrijke rol speelt in het Europese integratieproces, aangezien het de standpunten en eisen van de burgers van de Unie onder de aandacht van de Europese instellingen brengt.
Om haar oogmerken en doelstellingen te kunnen bereiken moet de Europese Unie bijdragen aan een breder publiek debat, een meer doeltreffende dialoog met de burger en een sterker politiek bewustzijn. Al deze aspecten komen in dit verslag aan de orde.
Het verslag wijst ook op het belang van de expertise die door het maatschappelijk middenveld ter beschikking van de instellingen wordt gesteld en het benadrukt het belang van informatieverstrekking en voorlichting over de dialoog met de burger.
Ik hoop dat de huidige initiatieven van de Europese Unie, waarmee de betrokkenheid van het maatschappelijk middenveld bij het Europese integratieproces wordt bevorderd, ook in de toekomst zullen worden voortgezet. Ik denk dan bijvoorbeeld aan initiatieven als Europe by Satellite, Citizens’ Agora en andere burgerforums over de meest uiteenlopende onderwerpen.
Hopelijk zet dit verslag de Raad van de Europese Unie ertoe aan de toegang tot zijn werkzaamheden te vergemakkelijken en te vereenvoudigen, aangezien dat een noodzakelijke voorwaarde is om een echte dialoog met het maatschappelijk middenveld tot stand te brengen.
Zuzana Roithová (PPE-DE), schriftelijk. – (CS) Dames en heren, het doet mij deugd dat in een tijd waarin Europa een democratische crisis doormaakt, er in het verslag gewezen wordt op de noodzaak van een dialoog met de burger. De mensen begrijpen maar bitter weinig van thema's die niet aansluiten op hun dagelijkse bezigheden of zijn er gewoonweg niet in geïnteresseerd. De lage opkomst bij de Europese verkiezingen zijn een logisch gevolg van het feit dat de Europese burger niet weet wat de Europese wetgeving allemaal niet voor hen betekenen kan, en zij geloven niet dat hun stem enig gewicht in de schaal kan leggen. Zo blijft het feit dat het Verdrag van Lissabon tot een versterking van de participatieve democratie leidt, volledig onderbelicht. Ik ben het eens met mijn collega Grabowska dat de lidstaten op veel uitgebreidere schaal steun zouden moeten verlenen aan non-gouvernementele organisaties. Zij dienen echter wel representatief en transparant te zijn. Een volgende redenen waarom ik voor het verslag heb gestemd, is dat de Europese Commissie erin wordt opgeroepen een overzicht van non-gouvernementele organisaties te publiceren die met hun voorstellen een bijdrage hebben geleverd aan het wetgevend proces. Met een dergelijk overzicht kan namelijk de anonimiteit van het hele proces worden verminderd en aldus een betere representativiteit van non-gouvernementele organisaties worden bewerkstelligd. Tevens denk ik dat de campagne voor de Europese verkiezingen een goede kans biedt aan leden van het Parlement met een beetje verantwoordelijkheidsgevoel om uit te leggen waartoe wij hier in Straatsburg allemaal besluiten, wat de rol van het maatschappelijk middenveld bij onze werkzaamheden is en hoe het maatschappelijk middenveld daar ook na goedkeuring van het Verdrag van Lissabon verder aan zal kunnen bijdragen.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Het Verdrag van Lissabon kent aan de dialoog met de burger de status van een overheersend beginsel toe. Dit beginsel is bindend voor alle beleidsniveaus en activiteiten van de Unie.
Het succes van de dialoog hangt af van representativiteit en dus van het sterke engagement van de belangrijkste gesprekspartners. De nationale, regionale en lokale autoriteiten moeten de burger via de dialoog laten kennismaken met de praktische werking van een participatiedemocratie.
We moeten onder oegen zien dat de Europese Unie heel wat in te halen heeft op het gebied van communicatie, in het bijzonder wat de dialoog met de burger betreft.
De burgers van de EU moeten ervan overtuigd zijn dat er op Europees niveau geen enkele beslissing genomen wordt zonder hun inspraak en dat ze door deelname aan verkiezingen een reële invloed op de vorm van deze beslissingen hebben
Ik sta volledig achter de oproep van de rapporteur om initiatieven in verband met de dialoog met de burger te steunen.
Charles Tannock (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Het is prematuur om te praten over wat er gaat gebeuren als het Verdrag van Lissabon in werking treedt. De toekomst van dat Verdrag is ongewis en er kan nog steeds een tweede “nee” volgen bij het nieuwe referendum dat later dit jaar in Ierland wordt gehouden.
Tegen deze achtergrond moeten we niet net doen of het Verdrag van Lissabon al in werking is getreden. Als wij dat wel doen, zouden wij van arrogantie beschuldigd kunnen worden. Of men zou ons kunnen voorwerpen dat wij minachting hebben voor het democratisch proces, een proces dat overigens nog steeds op een of andere manier afgerond dient te worden.
Daarnaast ben ik er geen voorstander van om financiële middelen van de EU te gebruiken om het Verdrag van Lissabon via een dialoog met de burgers, of op welke andere wijze dan ook, te promoten. Wij beschikken over vrije media en een krachtige democratie in de lidstaten. Wij zijn dus heel goed in staat om dat debat op onze eigen voorwaarden te voeren. Daarvoor hebben wij geen Commissie nodig die allerlei dingen wil beïnvloeden. In mijn eigen land, het Verenigd Koninkrijk, blijken de pogingen van de Commissie om een verdergaande integratie van de EU te promoten, zelfs contraproductief te werken.
Net als andere Britse conservatieven ben ik van mening dat de Europese Unie een andere richting in zou moeten slaan door minder te doen, maar dan wel op een betere manier.
Daarom heb ik tegen dit verslag gestemd.
Frank Vanhecke (NI), schriftelijk. − Het verslag-Grabowska is de zoveelste uiting van de schandalige wijze waarop dit parlement omspringt met de beginselen die zij nochtans beweert te dienen. "Dialoog met de burger in het kader van het Verdrag van Lissabon", wat een grap. Het Verdrag van Lissabon, de vermomde ex-Europese grondwet, werd in volksraadplegingen in Nederland en Frankrijk en daarna ook in Ierland, naar de prullenmand verwezen. In andere lidstaten durft men niet eens een volksraadpleging aan.
Indien men dus toch zoekt naar een dialoog met de burger, is het van belang eerst te beginnen met het respecteren van de democratie. Indien het resultaat van een volksraadpleging niet naar de zin van de eurocratische nomenclatura is, betekent dat niet noodzakelijk dat het kiesvee niet verstandig genoeg is. Het tegendeel is waar! In elk geval heb ik opnieuw, met overtuiging, tegen dit verslag gestemd. Nec spe, nec metu.
Anna Záborská (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De Europese autoriteiten moeten openstaan voor een dialoog en voor samenwerking met de burgers en de maatschappelijke organisaties. Iedereen mag een bijdrage leveren aan het gemeenschappelijk goed.
Het is echter goed om te verhinderen dat specifieke belangengroepen – lobbygroepen die het gemeenschappelijke doel niet dienen – zich onder het mom van de dialoog met de civiele maatschappij mengen in de wetgevingsprocedure. De deelname aan de dialoog moet voor iedereen op billijke wijze openstaan.
Ik wil benadrukken dat er bovenal een dialoog moet plaatsvinden met de organisaties die de stem van de allerarmste individuen en gezinnen laten horen. De strijd tegen extreme armoede en sociale ongelijkheid zal geen blijvende oplossing kennen zonder permanente dialoog met de personen en gezinnen die deze extreme armoede dagelijks ervaren. Dit is een moeizame, maar noodzakelijke dialoog. De Europese, nationale, regionale en lokale autoriteiten mogen niet voor de gemakkelijkste weg kiezen als we willen werken aan een maatschappij waarin plaats is voor iedereen, aan een Europa voor ons allen. In dit kader wordt een goed voorbeeld gegeven door het Europees Economisch en Sociaal Comité en door de Internationale Beweging ATD Vierde Wereld die sinds 1989 Europese bijeenkomsten organiseren in de Volksuniversiteiten van de Vierde Wereld, waardoor een gestructureerde dialoog mogelijk wordt tussen vertegenwoordigers van de autoriteiten en personen die de extreme armoede aan den lijve ondervinden.
Gerard Batten (IND/DEM), schriftelijk. – (EN) Ik heb mij bij dit verslag van stemming onthouden hoewel ikzelf, evenals de Britse Onafhankelijkheidspartij, een groot voorstander ben van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Het Verenigd Koninkrijk beschikt echter al over wetgeving voor die gelijke behandeling. Indien gewenst is ons eigen democratisch gekozen en verantwoordingsplichtig parlement in staat om die wetgeving te veranderen of te verbeteren. De EU is antidemocratisch en ondemocratisch en kan niet als hoedster van de rechten van wie dan ook fungeren.
Sylwester Chruszcz (UEN), schriftelijk. − (PL) Ik ondersteun het verslag-Weiler en geef uiting aan mijn steun voor de maatregelen die genomen worden voor de omzetting van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken (UCP) van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt. Het idee van een zwarte lijst voor oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten en andere ondernemingen kan alleen maar worden toegejuicht. Ik steun eveneens de controle- en handhavingsmechanismen voor de uitvoering van wetsvoorschriften voor consumentenbescherming bij oneerlijke handelspraktijken en ik sta achter het initiatief voor de oprichting van een openbare databank met nationale maatregelen, genomen in het kader van de omzetting van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken. Dit is een waardevol initiatief vanuit het gezichtspunt van de Poolse en Europese consument.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Wij hebben ons onthouden van stemming over het verslag-Weilerover de bescherming van consumenten en ondernemingen tegen oneerlijke praktijken en misleidende reclame omdat wij hier ernstige bezwaren tegen hebben.
Ons eerste bezwaar is dat de Europese wetgeving op dit vlak de vorm heeft van een richtlijn, en dat houdt in dat de lidstaten relatief veel vrijheid hebben waar het gaat om de middelen die zij inzetten om de aan hen toegewezen doelen te verwezenlijken. De wens van de rapporteur om zowel qua inhoud als qua vorm tot een uniforme nationale wetgeving te komen, zal een wens blijven, aangezien dit standpunt leidt tot een onacceptabele inmenging van de Europese Unie in de juridische en administratieve systemen van de lidstaten, zonder werkelijk voordeel voor de consument.
Het tweede bezwaar is dat de belangrijkste meerwaarde van de Europese Unie in dergelijke gevallen bestaat uit het helpen oplossen van grensoverschrijdende conflicten. Hieraan wordt in de momenteel geldende teksten of voorstellen echter nauwelijks tegemoet gekomen.
De belangrijkste doelstelling van deze wetgeving is niet het bestaan van de wetgeving zelf, maar de bescherming van consumenten en ondernemingen.
Małgorzata Handzlik (PPE-DE), schriftelijk. − (PL) De richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken en de richtlijn inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame zijn enorm belangrijk omdat ze het vertrouwen van de consument versterken en rechtszekerheid bieden aan ondernemingen op de interne markt. Dit is vooral belangrijk voor het op de Europese markt groeiende aantal grensoverschrijdende transacties. Nationale instanties voor consumentenbescherming worden nog steeds geconfronteerd met problemen wanneer ze gepaste acties willen ondernemen in het land van bestemming.
Een correcte omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van deze richtlijnen zijn onontbeerlijk om de doeleinden van de richtlijnen te bereiken. Spijtig genoeg zijn een aantal lidstaten deze plicht nog niet nagekomen, wat niet bevorderlijk is voor de relatie onderneming-consument.
In 2007 heeft de Europese Commissie voor de eerste maal gebruikgemaakt van de ‘EU Sweep’ (Europese controleactie) om de wetsvoorschriften te controleren en te handhaven op het gebied van consumentenbescherming met betrekking tot websites van luchtvaartmaatschappijen. Bij 43,6 procent van de onderzochte websites werden er onregelmatigheden geconstateerd. Dit bevestigt nogmaals de noodzaak van een grotere controle op de handhaving van reeds geldende voorschriften.
Met genoegen verwelkom ik het initiatief van de Commissie tot oprichting van een openbare databank met nationale omzettingsmaatregelen voor deze richtlijnen.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) De EU heeft aanzienlijke vooruitgang geboekt bij het verbeteren van de consumentenrechten. Het is echter teleurstellend dat sommige lidstaten de Richtlijn oneerlijke handelspraktijken nog steeds niet hebben omgezet. Dit Parlement heeft vandaag een duidelijk signaal aan deze lidstaten gegeven dat zij deze tekortkoming moeten rechtzetten.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) Reeds in 2005 hebben we een EU-richtlijn ter bescherming van consumenten tegen oneerlijke handelspraktijken en reclame aangenomen. We schieten echter nog steeds tekort als het gaat om bescherming van de burgers tegen internetdialers, ongewenste reclame per telefoon en diensten van oplichters. Nepfirma’s verschuilen zich achter postbussen, stromannen en wisselende namen.
Als men ze al te pakken krijgt, krijgen deze bedrijven belachelijk lage geldboetes, waar geen enkele afschrikkende werking van uitgaat. De straffen zouden drastisch moeten worden verhoogd, zeker in geval van herhaaldelijke overtredingen. Het is belangrijk dat bedrogen klanten een schadevergoeding kunnen krijgen, anders laten we ze in de kou staan. De voorgenomen veranderingen zullen de situatie voor consumenten verbeteren en daarom heb ik ermee ingestemd.
Zuzana Roithová (PPE-DE), schriftelijk. – (CS) Ik ben ingenomen met de behandeling van het verslag over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame. Deze twee richtlijnen vormen namelijk de ruggengraat van de consumentenbescherming in de EU. Vooral als het om aankopen via internet gaat, is het van groot belang dat deze in alle lidstaten op gelijke wijze worden toegepast; een gefragmenteerde interne markt is uit den boze. Ondernemers en consumenten, of ze nu iets aanbieden of kopen, dienen in alle lidstaten te kunnen terugvallen op dezelfde regels en dezelfde mate van bescherming. Ik wil erop wijzen dat in een aantal lidstaten, waaronder de Tsjechische Republiek, de richtlijnen pas met veel vertraging zijn omgezet in nationale wetgeving. Nu gaat het erom malafide ondernemers middels de nationale toezichthouders daadwerkelijk te dwingen tot uitvoering van de regels. De uitverkoop na de decembermaand vormt een uitstekende gelegenheid voor het uitvoeren van controles. Verder dienen de Europese instellingen de samenwerking tussen de nationale mediaraden voor radio en televisie te helpen intensifiëren. Ze zijn verantwoordelijk voor de handhaving van de richtlijnen in de massamedia en ook hier is uniform toezicht in de hele Europese Unie dubbel en dwars in ons eigen belang.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik verklaar dat ik heb gestemd voor het verslag van mevrouw Weiler over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van Richtlijn 2005/29/EG betreffende oneerlijke handelspraktijken van ondernemingen jegens consumenten op de interne markt en Richtlijn 2006/114/EG inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.
Ik ben er namelijk vast van overtuigd dat een correcte toepassing van de richtlijnen de burgers volledig bewust maakt van hun rechten. De uitbreiding van de consumentenrechten via de richtlijn over oneerlijke handelspraktijken moet gepaard gaan met de noodzakelijke maatregelen om de uitoefening van die rechten in de hand te werken.
Ik ben het eens met de rapporteur dat een juiste omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijnen over oneerlijke handelspraktijken en over misleidende reclame en vergelijkende reclame van fundamenteel belang zijn om de doelstellingen van de richtlijnen te verwezenlijken. Dit geldt met name als men denkt aan de verschillende modaliteiten en systemen van toepassing en uitvoering die de verschillende lidstaten erop nahouden, de complexiteit van bepaalde juridische begrippen die in de richtlijnen worden gehanteerd, de hoeveelheid en het uitputtend karakter van de nationale voorschriften inzake oneerlijke handelspraktijken en misleidende reclame, alsook het grote toepassingsbereik van de richtlijnen. Tot slot ben ik zeer ingenomen met het initiatief van mijn collega dat tot doel strekt rechtsregels op te stellen voor een materie die van absoluut communautair belang is.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ik sta volledig achter het verslag van Barbara Weiler over de omzetting, tenuitvoerlegging en handhaving van de richtlijn inzake oneerlijke handelspraktijken op de interne markt en de richtlijn inzake misleidende reclame en vergelijkende reclame.
De kwestie van misleidende reclame en vergelijkende reclame in transacties tussen ondernemingen werd reeds geregeld door één enkele, geconsolideerde richtlijn. De kwestie van oneerlijke handelspraktijken in relaties tussen consumenten en ondernemingen werd gereguleerd in Richtlijn 2005/29/EG.
De doelstelling van de richtlijnen was het vertrouwen van de consument te versterken (zijn bescherming nam toe dankzij een ‘zwarte lijst’ van verboden handelspraktijken en een meer adequate harmonisering van de bescherming tegen oneerlijke praktijken). Daarnaast moeten de richtlijnen ondernemingen een grotere rechtszekerheid bieden.
Een hogere graad van bescherming zou kunnen worden bereikt als de bepalingen van de richtlijn werden onderschreven door wettelijke maatregelen voor een doeltreffende handhaving. Daarom moeten de lidstaten hun rechtssysteem onder de loep nemen en zorgen voor transparantie bij het omzettingsproces.
De ingevoerde amendementen moeten worden ondersteund door toegankelijke procedures voor tenuitvoerlegging en doeltreffende verhaalprocedures die de consument het recht geven om schadevergoeding te eisen als hij het slachtoffer wordt van oneerlijke handelspraktijken. Een voorbeeld van dergelijke maatregelen is de controleactie voor de consumentenbescherming met betrekking tot de websites van luchtvaartmaatschappijen, die voor de eerste maal in 2007 werd uitgevoerd. Ook in de lidstaten moet worden gedacht aan campagnes die de consument bewust moeten maken van zijn rechten.
Jan Andersson, Göran Färm, Anna Hedh, Inger Segelström en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij, Zweedse sociaaldemocraten, hebben tegen het verslag over de ecosysteembenadering van het visserijbeheer gestemd. Wij zijn van mening dat het verslag niet duidelijk maakt dat milieu- en duurzaamheidscriteria de uitgangspunten van het visserijbeleid moeten zijn. Het verslag concentreert zich bovendien al te zeer op het tegenhouden van noodzakelijke hervormingen van het visserijbeleid en op het beschermen van de belangen van de grootschalige visserijindustrie.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Kort gezegd probeert dit initiatiefverslag van het Europees Parlement aan te geven hoe de communautaire eisen met betrekking tot het behoud van de mariene milieus kunnen worden geïntegreerd in het gemeenschappelijk visserijbeleid, dat er onder andere op gericht is geleidelijk een meer op de ecosystemen gerichte benadering van het visserijbeheer door te voeren.
Dit verslag belicht een aantal fundamentele zaken. Ik vestig hier vooral de aandacht op het feit dat dit verslag ervan uitgaat dat het huidige systeem van TAC’s en quota's niet aansluit bij de doelstellingen van het hervormde GVB. Dit systeem is ongeschikt gebleken, helpt de visserijsector niet vooruit en draagt niet bij tot het behoud van de visstand.
Er moeten snel andere beheerssystemen worden ontwikkeld. Ik geloof dat de Europese Gemeenschap meer haast moet maken bij het bespreken van alternatieve vormen. Sommige van zulke systemen – zoals, bijvoorbeeld, een beheerssysteem op basis van visrechten – vervullen een sleutelrol in landen als de Verenigde Staten, Nieuw-Zeeland, Noorwegen en IJsland, allemaal landen met een lange traditie en een groot potentieel op het gebied van de visserij.
De herformulering van het herstelplan voor heek en langoustine is een andere fundamentele kwestie waarover zal moeten worden nagedacht.
Dit verslag kan op mijn steun rekenen.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ofschoon we het niet eens zijn met de inhoud van de aangenomen resolutie, geloven we toch dat ze een aantal belangrijke doelstellingen en beginselen opsomt die de basis zouden moeten vormen voor elk visserijbeleid.
Het is heel belangrijk die doelstellingen en beginselen te herhalen en te verdedigen (zoals de Portugese Communistische Partij ook altijd heeft gedaan), omdat het huidige gemeenschappelijk visserijbeleid veel van die doelstellingen en beginselen niet respecteert (terwijl sommige daarvan wel degelijk in dat beleid zijn vastgelegd), en de Europese Commissie aankondigt dat ze in april van dit jaar een Groenboek over de toekomst van het gemeenschappelijk visserijbeleid zal uitbrengen, met als doel een eventuele hervorming van dit beleid vóór 2012.
Gelet op de doelstellingen en ideeën die de Europese Commissie en andere EU-instellingen met betrekking tot de toekomst van de visserij hebben geopperd, dient de visserijsector in Portugal – een land waar de visserij een langdurige crisis doormaakt als gevolg van het nefaste nationale en communautaire beleid van de afgelopen decennia – de ontwikkelingen nauwlettend te volgen. Vissers moeten bereid zijn zich te verzetten tegen nog meer van zulke nefaste maatregelen, die, eenmaal goedgekeurd en ten uitvoer gelegd, de vernietiging van een groot deel van deze strategische sector zouden betekenen, met alle negatieve gevolgen van dien voor het land.
Dat beleid is niet onontkoombaar.
Er zijn alternatieven voor de visserij in Portugal.
En dat zijn de beleidsmaatregelen die de Portugese Communistische Partij steeds heeft voorgesteld en verdedigd, zowel op nationaal als communautair vlak.
Ian Hudghton (Verts/ALE), schriftelijk. – (EN) Ik heb bij de stemming het verslag-Guerreiro gesteund. In het verslag wordt terecht opgemerkt dat het visserijbeleid van de EU de modernisering en duurzame ontwikkeling van de visserijsector dient te bevorderen. Daarbij dienen de sociaaleconomische levensvatbaarheid en de duurzaamheid van de visbestanden verzekerd te zijn. Bovendien moeten er garanties worden geboden voor de voorziening van de bevolking van vis, voor de soevereiniteit en voedselzekerheid, voor het behoud van de arbeidsplaatsen en voor een verbetering van de levensomstandigheden van de vissers. Dat is precies het tegenovergestelde van wat het gemeenschappelijk visserij beleid in de afgelopen dertig jaar heeft bereikt. Daarom steun ik de renationalisering van het visserijbeheer.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb gestemd voor het verslag van de heer Guerreiro inzake het GVB en de ecosysteembenadering van het visserijbeheer. Het is uiterst belangrijk om het zee- of oceaanbeleid niet te verwarren met het visserijbeleid: wat dat betreft ben ik het volkomen eens met de rapporteur.
In het visserijbeleid moet ervan uitgegaan worden dat er een onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen het welzijn van de vissersgemeenschap en de duurzaamheid van de ecosystemen waar de vissers een vast onderdeel van uitmaken. Dit veronderstelt met name de erkenning van de specifieke kenmerken en het belang van de kleine kustvisserij en de ambachtelijke visserij.
Tot slot ben ik het eens met mijn collega dat de primaire en allerbelangrijkste taak van het visserijbeheer, als vorm van exploitatie van een zichzelf vernieuwende bron, het (direct of indirect) controleren van de totale visserij-inspanningen is, om op die manier een maximaal duurzame vangst te garanderen. Met een dergelijke aanpak kunnen wij een stap vooruit zetten naar het bereiken van de doelstellingen die de Europese Unie heeft bepaald.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Ook in dit geval is bij het uiteindelijke compromis rekening gehouden met een aantal van onze kritische kanttekeningen bij het oorspronkelijke voorstel, en dan vooral als het gaat om kwantitatieve doelstellingen, streefcijfers, maatregelen en tijdschema's voor het terugdringen van de risico's en gevaren die het gebruik van pesticiden met zich meebrengt en het beperken van de afhankelijkheid van het gebruik van pesticiden. Wij geloven dat het verstandig is deze doelstellingen niet nu reeds te kwantificeren en daarmee extra obstakels te creëren voor de landbouw zoals op de kleine bedrijven wordt bedreven.
Wij geloven verder dat het een goede zaak is dat de in het oorspronkelijke Commissievoorstel opgenomen vrijstelling van een verplichte keuring van apparatuur en hulpstukken is gehandhaafd en dat die keuring voor kleine familiebedrijven is geschrapt.
Wij geloven dat dit onderscheid tussen familiebedrijven en de intensieve agro-industrie – of het nu om beginselen of de praktijk gaat – bij alle beslissingen een rol moet spelen. Het kan geen kwaad er in dit verband aan te herinneren dat zulke familiebedrijven en niet-intensieve landbouwmethoden geen blaam treft voor gekkekoeienziekte, dioxinen, nitrofuranen en andere rampen die de voedselvoorziening hebben getroffen.
Daarom hebben wij voor dit compromis gestemd.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Ik ben het met de rapporteur eens en heel tevreden over het uiteindelijke resultaat.
De inwerkingtreding van deze wetgeving kan bijdragen tot een versnelde aanpassing van het beleid voor het terugdringen van de risico's van pesticiden, hetgeen dringend gewenst is. Er is in de context van dat beleid niet voldoende informatie beschikbaar en onvoldoende toezicht op producten en werkwijzen. Met het oog op de bescherming van de menselijke gezondheid en het milieu zullen we beslist oplossingen moeten vinden voor de problemen die door het pesticidengebruik in de landbouw veroorzaakt worden.
Dit document is daarbij essentieel aangezien het een aantal regels vastlegt, niet alleen voor het informeren en opleiden van degenen die pesticiden gebruiken, maar ook voor het toezicht op de gebruikte apparatuur. Verder wordt het spuiten vanuit de lucht verboden (dit is alleen nog toegestaan als het absoluut nodig is en er geen alternatieven zijn). Een ander positief aspect is dat de lidstaten zelf de mogelijkheid krijgen beschermingszones en risicozones vast te leggen.
Robert Goebbels (PSE), schriftelijk. – (FR) Ik heb me tijdens de stemming over het 'pesticidenpakket' onthouden om te protesteren tegen de antidemocratische wijze waarop aan het Europees Parlement compromissen worden voorgelegd die zijn bereikt tijdens informele trialogen tussen de Raad, de Commissie en vertegenwoordigers van het Europees Parlement, en die uitsluitend zijn gebaseerd op een compromis dat is bereikt binnen één enkele parlementaire commissie. Door af te zien van een echt democratisch debat in eerste lezing, wordt in feite niet alleen alle afgevaardigden het recht van amendement ontnomen, maar wordt tevens Europese wetgeving opgesteld die is gespeend van elke vorm van democratische transparantie.
De uiteindelijk goedgekeurde wetgeving is bovendien op vele punten excessief, bureaucratisch en contraproductief.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Mevrouw de Voorzitter, ik beschouw de aangenomen verslagen over pesticiden en gewasbeschermingsmiddelen als de hoogst haalbare en ook als realistisch en vruchtbaar en daarom heb ik mijn steun eraan gegeven.
Hoewel enkele leden op het laatste moment in de plenaire vergadering amendementen indienden waarvan zij vonden dat die konden waarborgen dat de wetgeving op harder wetenschappelijk bewijs zou zijn gebaseerd en tegelijkertijd uitzonderingen voor afzonderlijke lidstaten mogelijk zouden maken, was het voor de meerderheid duidelijk dat het te ver zou gaan het resultaat van de onderhandelingen tussen het Parlement en de Raad terzijde te schuiven, ook al waren de amendementen goed.
Vooral het verslag over het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen maakte heel wat los. In het Parlement werden zowel de verschillende nationale belangen en benaderingen als het gebrek aan consensus in de Raad aangekaart. Ook in onze fractie werd hevig gedebatteerd. Toch tonen de reacties van belanghebbenden aan dat de wetgeving samenhangend is en het mogelijk maakt dat de communautaire doelen die voor hen zijn gesteld om zowel het milieu als de volksgezondheid te verbeteren en te beschermen, worden gehaald.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Uit impactstudies van Franse technische instituten en centra blijkt dat het ontwerp tot herziening van de Europese richtlijn inzake pesticiden mogelijk leidt tot het verdwijnen van een groot aantal van de producten die momenteel op de markt verkrijgbaar zijn.
Het is van groot belang dat dit ontwerp voorziet in middelen waarmee de boeren in de Unie hun gewassen kunnen beschermen. Anders zal er een forse daling plaatsvinden in de productie van landbouwgewassen, die weer een niet te verwaarlozen impact kan hebben op de veeteelt.
Volledige agrarische sectoren in Frankrijk en in Europa kunnen daarvan het slachtoffer worden, en de rol van de landbouw zelf, die bestaat uit het voeden van onze medeburgers met gezonde en gevarieerde producten, zou erdoor worden bedreigd.
Zonder te twijfelen aan de noodzaak om consumenten en gebruikers te beschermen, ben ik van mening dat de nieuwe regelgeving geen belemmering mag vormen voor innovatie en de diversiteit van chemische productgroepen. De regelgeving moet derhalve direct voorzien in alternatieve oplossingen.
Dat is de enige manier om migratie van een groot deel van de landbouwproductie, en de banen en welvaart die daarmee samenhangen, te voorkomen.
Waar het gaat om cruciale uitdagingen voor de boeren, de producenten van groenten, fruit en granen, dienen we waakzaam te blijven ten aanzien van de huidige hervormingen en de maatregelen die worden genomen om deze op nationaal niveau uit te voeren.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik heb ingestemd met de twee compromissen die in moeilijke driepartijenonderhandelingen tussen Parlement, Raad en Commissie tot stand zijn gekomen.
Pesticiden zijn in de moderne landbouw onontbeerlijk. Ze vormen een garantie voor optimaal gebruik van de landbouwgronden in Europa, waardoor we verzekerd zijn van een voedselproductie van hoge kwaliteit.
Ik ben natuurlijk tevreden dat er rekening is gehouden met mijn hier in november aangenomen resolutie, waardoor bij toelating speciaal gelet wordt op toxiciteit voor bijen, zodat pesticiden die aantoonbaar schadelijk voor bijen zijn, niet toegelaten worden.
Het doel is efficiëntie: dat wil zeggen, zo veel als nodig en zo weinig als mogelijk. Een lineaire vermindering van het aantal middelen zou dwaas zijn. De landbouw heeft voldoende en verschillende middelen nodig, al was het alleen maar om resistentievorming te voorkomen.
Ik heb zeker nog mijn twijfels over de werkelijke gevolgen van de verordening voor de landbouw, de wijnbouw en de tuinbouw met betrekking tot het gebruik van pesticiden en de prijsvorming daarvan. Ook de gevolgen voor de industriële sectoren die worden getroffen, zijn nog volstrekt onduidelijk. Een volledige effectbeoordeling op dat gebied is absoluut noodzakelijk.
Ik ben verheugd dat Luxemburg nu met België en Duitsland in een zone ligt, waardoor onze boeren aan beide kanten van de landsgrenzen dezelfde middelen kunnen gebruiken. Het probleem met Frankrijk moet met verstand worden opgelost.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Klaß gestemd betreffende de kaderrichtlijn voor een duurzaam gebruik van pesticiden. Ik sta volledig achter aanneming van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad.
Het doel van de richtlijn is de impact van pesticiden op de menselijke gezondheid en het milieu terug te dringen. Daarom moet één van de praktische doelstellingen een kwantitatieve vermindering van het gebruik van bestrijdingsmiddelen zijn, wat bereikt kan worden door concrete doelstellingen te bepalen en uitvoering te geven aan nationale actieplannen. Bovendien moeten de controles veel strenger worden, om echt te zorgen voor optimale bescherming van de gezondheid van de burgers. Tenslotte ben ik van mening dat de etiketten die op die producten worden aangebracht duidelijk moeten zijn en begrijpelijk voor iedereen, zodat de mensen op de hoogte zijn van de gevolgen van het gebruik van elke afzonderlijke component.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Gisteren merkte ik tijdens het debat al op dat ik het voorliggende compromis als een eerbaar compromis beschouw en dat de Verts/ALE-Fractie in het EP ermee zal instemmen. Ik wens echter te benadrukken dat we om met de landbouwlobby en de pesticidenindustrie tot overeenstemming te komen wel een aantal toegevingen deden. Het laten vallen van de 50%-doelstelling blijf ik spijtig vinden.
Alles wordt op die manier overgelaten aan de ambities van de individuele lidstaten. Het is perfect mogelijk voor lidstaten om niet al te ambitieus te zijn, wat kan leiden tot een te voorzichtige opstelling. Ook het bereikte resultaat betreffende het vastleggen van bufferzones grenzend aan waterlopen is een afzwakking. Ook dat wordt nu aan de lidstaten overgelaten. Een Europees vastgelegde minimumafstand zou vanuit een milieu- en volksgezondheidsoogpunt beter zijn geweest. Daartegenover staat dat er wel degelijk een betere bescherming komt op openbare plaatsen waar kwetsbare groepen komen (parken, sport- en recreatiegebieden, scholen, enz…). In Vlaanderen was daar al aandacht voor en nu zullen alle overheden in Europa hier aandacht voor moeten hebben.
Martin Callanan (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) Op deze wetgeving staat overal met grote letters “EU” geschreven; het is een klassiek geval van met een kanon op een mug schieten. Het effect op de landbouwers en tuinbouwbedrijven in het noordoosten van Engeland, de regio die ik vertegenwoordig, zal aanzienlijk zijn.
Er zullen ongetwijfeld banen bij bedrijven verloren gaan. Wellicht dat sommige bedrijven er helemaal mee moeten stoppen. Ongetwijfeld zullen onze landbouwers die het toch al zo moeilijk hebben, met nog meer bureaucratische problemen worden geconfronteerd. Ongetwijfeld zullen de landbouwoogsten kleiner worden. Het feit dat wij deze week ook over de mondiale voedselzekerheid debatteren, is in dat verband dan ook zeer ironisch. Pesticiden zijn essentieel voor het verbouwen van voedsel en zij zijn op dit moment al aan een streng veiligheidsregime onderworpen.
Niemand betwist dat het noodzakelijk is om het milieu te beschermen, maar de onderhavige wetgeving is gewoon onevenwichtig. Er worden veel te veel verplichtingen opgelegd en er is te weinig ruimte voor flexibiliteit. Bovendien heeft de Commissie geen recente effectbeoordeling uitgevoerd die breed genoeg van opzet is.
Daarom heb ik tegen dit voorstel gestemd.
Charlotte Cederschiöld, Christofer Fjellner, Gunnar Hökmark en Anna Ibrisagic (PPE-DE), schriftelijk. − (SV) Wij hebben vandaag voor het verslag van mevrouw Breyer betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen gestemd. De verordening, die bedoeld is om de voedselveiligheid te verbeteren en de milieugevolgen van gewasbeschermingsmiddelen te beperken, is goed en belangrijk.
Sinds de eerste lezing door het Parlement is uit analyses gebleken dat de verordening erg verregaand en onflexibel dreigt te worden, en de teelt van normale gewassen (bijvoorbeeld van wortelen en uien) op commerciële schaal in Zweden onmogelijk kan maken. Dat verschillende effectrapportages over de regels, bijvoorbeeld door de Zweedse Inspectie chemische stoffen, Kemikalieinspektionen, en haar Britse tegenhanger, Pesticides Safety Directorate, op belangrijke punten tot andere conclusies komen, maakt de situatie er niet beter op. Wij vinden het jammer dat het in deze tweede lezing door het Parlement niet mogelijk is geweest om voor verduidelijkingen hiervan te stemmen, maar wij stellen tegelijkertijd vast dat de aangenomen tekst ten opzichte van de eerste lezing door het Parlement verbeteringen bevat.
Wij hadden het op prijs gesteld als rekening was gehouden met de tussen het Europees Parlement en de Raad bereikte overeenkomst, waardoor de verordening verduidelijkt zou zijn zodat gevaarlijk gebruik duidelijker zou worden verboden, maar noodzakelijke, verantwoorde en veilige gewasbescherming die nu verboden dreigt te worden, ook in de toekomst toegelaten zou blijven.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het in het Europees Parlement bereikte compromis betekent een stap terug vergeleken bij de eerder ingediende maximalistische voorstellen voor het elimineren van werkzame stoffen. Die voorstellen zouden negatieve gevolgen hebben gehad voor het gebruik van insecticiden en pesticiden in een aantal landen, waaronder Portugal. Dat land heeft te kampen met ernstige, door insecten veroorzaakte plagen, die een gevaar vormen voor de productie van fruit, aardappelen en olijven. Portugal wordt verder bedreigd door een aantal ziekten, zoals dennenaaltjes en kastanjekanker. Omdat er geen doeltreffende gewasbeschermingsmiddelen zijn, is de schade enorm, vooral bij familiebedrijven.
We hebben onze reserves bij een aantal onderdelen van dit compromis (zoals, bijvoorbeeld, de niet-chemische methoden van gewasbescherming, plagenbestrijding en gewasbeheer), maar we geloven wel dat de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van toelatingen en de instelling van zones met vergelijkbare edafische en klimatologische omstandigheden correcte oplossingen zijn.
We dringen er echter op aan dat er onderzoek wordt gedaan naar de reële gevolgen die deze maatregelen zullen hebben voor de productie (en dus de inkomsten van de landbouwers). Aangezien we het hier hebben het milieu en de voedselveiligheid zullen de kosten van zulke maatregelen door de maatschappij als geheel moeten worden gedragen.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb tegen de amendementen op het verslag-Breyer gestemd. In Engeland is er een hoop onnodige paniek gezaaid omdat dit verslag het einde zou betekenen van de conventionele landbouw zoals wij die kennen. Dit standpunt wordt echter niet gedeeld door landbouwers in andere lidstaten.
Desalniettemin zijn de precieze gevolgen onduidelijk. Er is immers geen adequate effectbeoordeling uitgevoerd van het voorstel in zijn huidige vorm. Ik ben dan ook voorstander van het idee om na 2015, wanneer de huidige vergunningen verlopen, een uitzondering mogelijk te maken in die gevallen waarin lidstaten serieuze twijfels hebben over de beschikbaarheid van pesticiden die effectief genoeg zijn om de gewasopbrengsten te waarborgen.
Duarte Freitas (PPE-DE), schriftelijk. – (PT) Dit document zal bijdragen tot de harmonisering van de wetgeving op het gebied van pesticiden.
Ik sluit me aan bij het goedgekeurde verslag, vooral vanwege de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning van toelatingen voor gewasbeschermingsmiddelen. Dat zal een einde maken aan de bestaande – de concurrentieposities beïnvloedende – ongelijkheden tussen lidstaten met qua omvang verschillende markten. We komen zo bovendien tegemoet aan eisen op het vlak van milieu en voedselveiligheid. Het idee drie zones in te stellen, samengesteld uit regio's met gelijkaardige edafische en klimatologische omstandigheden is heel positief. Als je uiteenlopende realiteiten onder één noemer brengt, kan dat immers gevaren opleveren.
Voor het probleem van de hormoonontregelaars is volgens mij een solide basis aangehouden: de voorgestelde tekst bouwt voort op wetenschappelijke adviezen. Bij hormoonontregelaars schuilt het probleem in het feit dat ze – in tegenstelling tot kankerverwekkende of mutagene stoffen – geen toxicologische parameters vertonen, maar wel degelijk een hele reeks gevolgen teweeg kunnen brengen, van verstoringen van het hormoonevenwicht tot misvorming van de genitaliën en/of kanker.
Het is van belang dat er regels worden opgesteld voor substanties waarvan bewezen is dat ze negatieve consequenties hebben voor de menselijke gezondheid.
Dit verslag heeft een drieledige rechtsgrondslag (landbouw, interne markt en volksgezondheid), wat volgens mij heel positief is.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) De afgelopen jaren heeft de EU de grenswaarden steeds verhoogd en daarom had er al lang een reductie moeten plaatsvinden. Het is in ieder geval een verbetering dat pesticiden die zeer schadelijk voor de gezondheid zijn eindelijk worden verboden, maar er wordt op dit gebied nog veel te weinig onderzoek gedaan. Accumulatie van pesticiden, waardoor grenswaardebepalingen omzeild kunnen worden, baart nog steeds zorgen. We weten nog veel te weinig van de wisselwerkingen die hierdoor zouden kunnen ontstaan. Op dit punt hebben we wettelijke voorschriften nodig.
Men kan zich afvragen in hoeverre documentatie en traceerbaarheid werkelijk effectief zijn. Uit de vleesschandalen van de laatste jaren blijkt hoe gemakkelijk het is om met etiketten te sjoemelen. Niet in de laatste plaats hebben we nog het probleem dat we weliswaar onze producenten en boeren voorschriften voor pesticidengebruik kunnen opleggen, maar dat we ook nog goederen importeren uit landen die niet zulke strenge voorschriften hanteren. We zouden moeten leren van de Chinese speelgoedepisode. De voorgenomen regelingen zijn een stap in de goede richting en daarom heb ik er ook mee ingestemd, maar ze zijn nog lang niet voldoende.
Bill Newton Dunn (ALDE), schriftelijk. – (EN) Ik heb tegen de conclusies en aanbevelingen van de trialoog tussen de Raad, de Commissie en het Parlement gestemd om de volgende redenen:
- deze wetgeving is met veel te veel haast aangenomen; het feit dat zowel de zittingstermijn van het Parlement als die van de Commissie deze zomer afloopt, is nog geen afdoende reden om de wetgevingsprocedure te bespoedigen;
- er is geen effectbeoordeling van de voorstellen uitgevoerd;
- de aanbevelingen zijn niet gebaseerd op solide wetenschappelijke feiten, maar op emotionele angsten als gevolg van de wereldwijde, alarmerende verdwijning van honingbijen en op angsten met betrekking tot de volksgezondheid;
- ik vertegenwoordig de landbouwers van Lincolnshire en de East Midlands en die hebben mij unaniem verzocht om deze voorstellen tegen te houden – aangezien het om praktische mensen gaat die ons voedsel produceren, zou hun mening gerespecteerd moeten worden.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik heb voor het verslag van mevrouw Breyer gestemd betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen. Ik sta achter de doelstellingen van dit verslag, dat borg wil staan voor een hoog beschermingsniveau van de gezondheid van mens en milieu.
De Europese Unie heeft altijd al grote aandacht geschonken aan milieuvraagstukken en deze verordening is een verdere stap vooruit. Ik ben verder ook van mening dat het juist is ervoor te zorgen dat dierproeven tot een minimum worden beperkt en dat die proeven alleen mogen worden uitgevoerd in geval van absolute noodzaak. Het gebruik van alternatieve methodes moet bevorderd worden om deze dieren onnodig lijden te besparen.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik heb om twee redenen tegen dit verslag gestemd.
In de eerste plaats moeten wij landbouwers de instrumenten geven om hun werk te doen. Dit voorstel beperkt hen daarin in grote mate. Dat geldt met name voor landbouwers die met vochtige en natte klimaatomstandigheden te maken hebben en die wel pesticiden moeten gebruiken om hun gewassen en inkomstenbron te beschermen. Ik ken geen enkele landbouwer die graag pesticiden wil gebruiken, maar die middelen zijn essentieel om de voedselvoorziening voor onze bevolking tegen een betaalbare prijs te waarborgen.
In de tweede plaats heeft er geen effectbeoordeling plaatsgevonden met betrekking tot dit wetgevingsvoorstel. Gezien de grote gevolgen die dit voorstel voor de agrarische sector kan hebben, vind ik dat ongehoord.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Gisteren merkte ik tijdens het debat al op dat ik het voorliggende compromis als een eerbaar compromis beschouw en dat de Verts/ALE-Fractie in het EP ermee zal instemmen. Ik wens echter te benadrukken dat we om met de landbouwlobby en de pesticidenindustrie tot overeenstemming te komen wel een aantal toegevingen deden. Wat bereikt werd inzake de cut off-criteria is hoe dan ook een afzwakking ten aanzien van de stellingname in eerste lezing van het EP.
Voor twaalf stoffen werden zeer uitdrukkelijk derogatiemogelijkheden geschapen. Wij hadden ook bedenkingen bij de zonale aanpak. Drie zones over zo’n groot gebied lijkt ons problematisch, omdat de milieu-omstandigheden binnen zo’n zone immers sterk kunnen verschillen. Positief is dan weer dat de rechtsgrondslag steunt op landbouw, interne markt en volksgezondheid, waarbij in de relevante overwegingen en artikel 1 de volksgezondheidsbekommernis prioritair is. Ook de cut off-criteria voor stoffen die onaanvaardbare effecten hebben op bijen is een goede zaak. Ook de eis tot snellere vervanging van gevaarlijke producten met veilige alternatieven werd ingewilligd. Het had beter gekund, wat we stemden is echter een aanvaardbaar compromis.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. – (EN) Ik ben teleurgesteld over de wijzigingen die in het gemeenschappelijk standpunt zijn aangebracht. Mijn voorkeur gaat uit naar het oorspronkelijke gemeenschappelijke standpunt vanwege het betere evenwicht tussen de volksgezondheid en de voedselproductie.
Glenis Willmott (PSE), schriftelijk. – (EN) Doordat er nog steeds geen grondige effectbeoordeling heeft plaatsgevonden kan de Labour-delegatie (EPLP) het compromis zoals dat in de onderhandelingen tussen de Raad en de rapporteur van het Europees Parlement is bereikt, niet steunen. Het is namelijk niet duidelijk wat de gevolgen voor de voedselproductie zullen zijn.
De Labour-afgevaardigden zijn weliswaar voorstander van betere en veiligere pesticiden, maar wij hebben ook een verantwoordelijkheid ten opzichte van zowel de producenten als de consumenten om absolute duidelijkheid te verschaffen over de eventuele gevolgen van de huidige voorstellen voor de landbouwproductie en de voedselprijzen.
Hoewel het compromis bij lange na niet de catastrofale gevolgen zal hebben zoals die vanuit bepaalde hoeken in dit Parlement worden geschetst, is de onzekerheid voor de EPLP dermate groot dat er geen steun aan het compromispakket kan worden gegeven.
Liam Aylward, Brian Crowley, Séan Ó Neachtain en Eoin Ryan (UEN), schriftelijk. – (EN) Wij hebben ons vandaag met betrekking tot deze gewasbeschermingswetgeving van stemming onthouden.
Het is een zeer problematische stemming. Wij zijn tot het allerlaatste moment bij alle fasen van de intensieve onderhandelingen over dit controversiële pakket betrokken geweest.
De nadruk van dit wetgevingsvoorstel ligt duidelijk op gezondheid en op het verband tussen chemische stoffen en kanker. Vanwege de directe blootstelling raakt dit onderwerp de landbouwers uiteraard het meest. Hoewel er middels dit pakket naar gestreefd lijkt te worden om de beschikbaarheid van carcinogenen te beperken, mogen lidstaten bepaalde stoffen toch op de markt toelaten indien er sprake is van een serieuze bedreiging voor de gezondheid van gewassen. Met dit voorstel wordt getracht om bijen te beschermen en de bureaucratie voor het goedkeuren van stoffen te verminderen. Door een geleidelijk verbod op stoffen tot 2016 zouden wij de sector er als het ware toe dwingen om biologisch verantwoorde en effectieve producten te ontwikkelen.
Wij kunnen deze wetgeving echter niet ondersteunen. Ondanks herhaalde verzoeken om een recentere effectbeoordeling, heeft de Commissie niets van zich laten horen. Wij kunnen geen wetgeving in abstracto uitvaardigen! Producten worden nu vanwege potentiële gevaren verboden en niet op grond van wetenschappelijke risico’s, dat wil zeggen op basis van gebruik en blootstelling. Daarnaast zijn de wetenschappers het nog niet eens over de definitie van “hormoonontregelende stoffen”. Wij hebben amendementen ingediend die er hopelijk toe zullen leiden dat er een advies van de deskundigen van de Commissie komt om deze lacune op te vullen.
Michel Teychenné (PSE), schriftelijk. – (FR) Met dit ontwerp, waarmee de productie en verkoop van pesticiden wordt beperkt, en de begeleidende tekst waarin het gebruik ervan aan banden wordt gelegd, heeft Europa eindelijk exemplarische normen op het gebied van pesticiden. Het verslag van mevrouw Breyer is echt een stap in de goede richting. Terwijl het producten met een beperkt risico op de markt toelaat, worden 22 stoffen die als uiterst schadelijk worden aangemerkt, verboden.
Als we op termijn op mondiaal niveau streven naar een rationele landbouw, mogen we blij zijn met deze stap voorwaarts van de Europese Unie. De Europese landbouw, die op grote schaal gebruikmaakt van gewasbeschermingsmiddelen, zal er niet door worden verzwakt. En de EU krijgt met deze teksten de meest strenge wetgeving in de strijd tegen giftige bestrijdingsmiddelen.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. – (EN) De wettelijke bepalingen voor pan-Europese beleggingsfondsen (instellingen voor collectieve belegging in effecten - icbe’s), zijn grondig herzien. Deze fondsen maken gebruik van collectieve beleggingsprogramma’s en kunnen, na goedkeuring in een bepaalde lidstaat, het betreffende “paspoort” in de gehele Unie gebruiken zonder dat er verder onderzoek nodig is. In deze tijd van algemene financiële onzekerheid dient de regulering van financiële transacties eerlijk en consequent te worden toegepast om het vertrouwen in de sector te versterken.
In het verslag van Wolf Klinz wordt de invoering voorgesteld van een “paspoort” voor beheermaatschappijen die worden ingeschakeld door de fondspromotors van icbe’s. Op basis van dit voorstel is een grensoverschrijdend beheer van beleggingsfondsen mogelijk zonder dat er aan het huidige vereiste hoeft te worden voldaan om een volledig functionerende beheermaatschappij op te zetten. Het is echter wel van cruciaal belang dat er voldoende fondsbeheerders beschikbaar zijn om adequaat toezicht op die beheermaatschappijen te houden.
De heer Klinz heeft een compromisdocument gepresenteerd dat op mijn steun kan rekenen.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Icbe’s zijn instellingen voor collectieve belegging in effecten. Zij zijn het resultaat van geharmoniseerde beleggingsfondsen die werken volgens een welomlijnd beleggingsbeleid. De kaderrichtlijn inzake icbe’s, waaraan het verslag van Klinz refereert, waarborgt transparantie van de kosten en een hoge bescherming van de belegger en dat is bijzonder belangrijk in tijden van economische en financiële crisis. De richtlijn legt de basisvereisten vast voor de organisatie en het beheer van beleggingsfondsen en het toezicht erover.
Het is een feit dat Europese beleggingsfondsen in vergelijking met de Amerikaanse markt eerder klein van formaat zijn, wat hoge kosten voor de beleggers tot gevolg heeft. Daarom is het noodzakelijk om het icbe-pakket onder de loep te nemen, het aan te passen aan de noden van de belegger en tegelijkertijd het concurrentievermogen van de Europese fondsensector te garanderen.
De door de rapporteur voorgestelde amendementen gaan vooral over nieuwe bepalingen voor fondsenfusies (die als nationale fusies moeten worden beschouwd, zodat de fiscale neutraliteit kan worden bewaard), de introductie van een document met essentiële informatie voor de belegger (dat het al te eenvoudige prospectus vervangt) en de vereenvoudiging van de momenteel geldende kennisgevingsprocedures door rechtstreekse uitwisseling van informatie tussen de toezichthoudende instanties.
Jan Andersson, Göran Färm en Åsa Westlund (PSE), schriftelijk. − (SV) Wij steunen het verslag omdat wij duurzame openbare financiën erg belangrijk vinden. Wij kanten ons echter tegen de formulering in paragraaf 8 dat een geleidelijke, maar forse vermindering van de belastingdruk moet worden geboden aan de midden- en lagere inkomens en pensioenen door middel van belastingaftrek, herziening van tarieven en compensatie voor trage fiscale afhandeling. Wij zijn van mening dat dit kwesties zijn die niet op EU-niveau moeten worden behandeld maar waar de lidstaten zelf over moeten beslissen.
Konstantinos Droutsas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het verslag over de openbare financiën in de Economische en Monetaire Unie betuigt instemming met de arbeidersvijandige besluiten van de Raad en de Commissie, die tot doel hebben het concurrentievermogen van de monopolistische ondernemingen te versterken, en aldus de winst van het kapitaal te waarborgen, door de lasten van de diepe kapitalistische crisis af te wentelen op de schouders van de werknemers.
Het volksvijandige kader dat de EU met het Stabiliteitspact en de strategie van Lissabon tot stand heeft gebracht voor de uitoefening van het begrotingsbeleid van de lidstaten en met name de EMU-landen, wordt aangescherpt.
Het Europees Parlement probeert, evenals de Commissie, om de middelpuntvliedende tendensen en de redenering “eenieder redde zichzelf” aan banden te leggen door aan te dringen op een nog krachtigere inzet voor de voltooiing van de interne markt, op belastingharmonisatie en versterking van de concurrentie en de marktregels.
De kritiek dat de enorme bedragen die ter beschikking zijn gesteld om de crisis het hoofd te bieden, niet bij de kleine en middelgrote bedrijven terechtkomen en nog minder bij de werknemers, is een vlag die de lading niet dekt. De achterhaalde en mislukte modellen van overheidsoptreden, die de onvolkomenheden van de markt moeten opvangen, zijn vrome wensen en een poging om de werknemers om de tuin te leiden, die worden verzocht in te stemmen met een systeem dat rot is.
De enige oplossing is de strijd van de werknemers voor volksmacht en volkseconomie, voor omverwerping van de kapitalistische barbaarsheid.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. – (PT) Het is beslist een interessant gegeven dat in dit verslag erkend wordt dat de analyse van de toestand van de openbare financiën in 2007 en het eerste deel van 2008 'duidelijk een verandering in de economische trend laat zien en het dreigende vooruitzicht van verslapping van de economie en de groei, gepaard met een voortdurend laag inflatiepercentage en toenemende inkomensongelijkheid'.
Daarop aansluitend worden als antwoord op de crisis echter in principe precies dezelfde maatregelen voorgesteld als die welke tot het ontstaan van de huidige hebben geleid. En dat terwijl we van dit moment gebruik hadden moeten maken om voorstellen te doen tot wijziging van het neoliberale en monetaristische beleid dat debet is aan de ernstige maatschappelijke toestand, met een toename van de ongelijkheid, de werkloosheid, slecht betaalde of onzekere banen en armoede.
Het verslag dringt ook aan op prijsstabiliteit, het Stabiliteits- en groeipact (zij het met enige flexibiliteit) en de Strategie van Lissabon. Die combinatie is, zoals bekend, alleen maar gebruikt als excuus voor privatiseringen en het ontmantelen van sociale functies van de staat. In diezelfde sfeer past ook het idee van een nachtwakersstaat en de voorstelling dat het particulier initiatief efficiënter is, waarbij men probeert zogenaamde loonmatiging op te leggen, wat uiteindelijk neerkomt op het verlies van koopkracht.
Vandaar onze stem tegen.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Wat mij opvalt aan het verslag van mevrouw Gottardi over de overheidsfinanciën, is dat er geen enkele lering wordt getrokken uit de mondiale crisis.
Mevrouw Gottardi heeft het over 'marktfalen' en over 'gebrek aan toezicht' terwijl er in werkelijkheid sprake is van het falen van een systeem dat ons al decennia lang wordt opgelegd – dat van de gedwongen deregulering, de extreme filosofie van een mondiale vrije markt, de absurde financiële participatie van de economie, en de almachtige markt die wordt geacht zichzelf te reguleren. De gedeeltelijke cosmetische ingrepen waarover in de G20 en in Brussel vage besluiten zijn genomen, zullen hierin geen ingrijpende verandering brengen. Om dat te bereiken moeten we de economische dogma's waar we nog steeds onder gebukt gaan, opnieuw ter discussie stellen. De crisis heeft bewezen dat volledig vrij verkeer van goederen, diensten, kapitaal en personen niet leidt tot bloei, maar tot een catastrofe. De crisis heeft eveneens bewezen dat de natiestaat het relevante en doelmatige niveau is voor het nemen van beslissingen, voor actie en reactie, ook al voelde de heer Sarkozy zich verplicht zich overal te laten vergezellen door de heer Barroso om ons te laten geloven dat de Europese Unie in deze situatie zinvol is.
In deze context zijn de goedbedoelde adviezen van de rapporteur ten aanzien van het beheer van de overheidsfinanciën en haar oproep tot naleving van het Stabiliteits- en groeipact helaas van weinig waarde.
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Wij steunen een aantal positieve aspecten in dit verslag. Dat geldt met name voor een evenwichtigere spreiding van de belastingdruk, voor het belang dat aan de overheidsuitgaven wordt gehecht en voor de nadruk op een solide economische governance. Ik heb mij echter van stemming onthouden, aangezien het verslag blijft vasthouden aan de tekortschietende Lissabon-strategie, aan de nadruk op de mededinging, aan de ondersteuning van flexicurity en aan de impliciete bedreiging van de pensioenregelingen, de volksgezondheid en de zorg op de lange termijn, en dat allemaal onder het mom van “structurele hervorming”.
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0500/2008) van Carlos Coelho, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2252/2004 van de Raad betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten [COM(2007)0619 - C6-0359/2007 - 2007/0216(COD)].
Carlos Coelho, schriftelijk. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barrot, dames en heren, het voorstel dat we nu bespreken is bedoeld om de in 2004 goedgekeurde verordening te wijzigen. Die verordening was opgesteld om de normen voor de veiligheidskenmerken van de in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten te verbeteren en te harmoniseren en ze zo beter te tegen frauduleus gebruik te beschermen. Bij die gelegenheid zijn ook biometrische gegevens ingevoerd. In tegenstelling tot 2004 volgen we nu de medebeslissingsprocedure. Ik wil het Frans voorzitterschap en commissaris Barrot graag bedanken voor alle energie die ze in dit onderwerp hebben geïnvesteerd. Het de bedoeling dat we in eerste lezing tot overeenstemming geraken. Ik wil ook de schaduwrapporteurs voor hun inzet en samenwerking bedanken – die zijn voor het bereiken van dit resultaat van doorslaggevend belang geweest.
Deze oplossing was nodig, als we bedenken dat voornoemde verordening in 2004 van kracht is geworden, en dat de lidstaten vanaf – uiterlijk – juni dit jaar verplicht zouden zijn vingerafdrukken van kinderen te nemen, en wel vanaf de geboorte. Uit onderzoek – in een aantal lidstaten zijn proefprojecten uitgevoerd – is gebleken dat het heel moeilijk is vingerafdrukken te nemen van kinderen onder de zes jaar, terwijl deze afdrukken ook nog eens niet betrouwbaar zijn. Nu is het zo dat de nationale wetgevers uitzonderingen kunnen creëren voor deze verplichting. Dat zou echter wel betekenen dat er tot de leeftijd die voor zulke uitzonderingen zou worden vastgesteld alleen provisorische paspoorten kunnen worden uitgegeven. Ouders zouden dan iedere keer dat ze binnen de Schengenruimte willen reizen een paspoort voor elk van hun kinderen moeten verkrijgen, en dat legt ze een wel erg zware belasting op.
We zijn het er nu eens over geworden dat er gedurende vier jaar een leeftijdsgrens van twaalf jaar zal gelden. Voor lidstaten die reeds een leeftijdsgrens van minder dan twaalf hebben vastgelegd is er een derogatoire clausule ingelast. Lidstaten mogen zo’n lagere leeftijdsgrens aanhouden, zolang die maar niet onder de zes jaar komt te liggen. Ook was er een herzieningsclausule voorzien, die bepaalt dat er na genoemde periode van vier jaar een definitieve en geharmoniseerde leeftijdsgrens zal worden vastgesteld, op basis van een onderzoek naar de betrouwbaarheid van vingerafdrukken van kinderen. We hebben de Commissie gevraagd zo’n onderzoek uit te voeren.
Er is een tweede uitzondering voorzien voor mensen die om uiteenlopende redenen fysiek niet in staat zijn vingerafdrukken te leveren. We hebben de aanbeveling van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (ICAO) tot invoering van het beginsel van "één persoon per paspoort" opgevolgd. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming heeft aangegeven dat dit een extra instrument is bij de bestrijding van de kinderhandel.
De drie instellingen hebben met het oog op de bescherming van kinderen ook een interinstitutioneel akkoord gesloten, met een gemeenschappelijk standpunt inzake de invoering van de nodige regels om kinderen tegen ontvoering en handel te beschermen. Het is de Commissie die de desbetreffende initiatieven zal moeten nemen, en wel binnen het kader van het op deze materie toepasselijk burgerlijk recht.
Ik moet zeggen dat het gegeven dat de Unie in dezen beperkte bevoegdheid heeft, het voor ons moeilijk maakt. De uitgifte van paspoorten valt onder de nationale bevoegdheden. De Europese Unie kan alleen interveniëren als het gaat om het aanscherpen van de regels voor biometrische gegevens in paspoorten en reisdocumenten, met de bedoeling om de betrouwbaarheid van zulke documenten bij de grenscontrole te verbeteren.
Daarom wijs ik erop dat we normen hebben vastgelegd die de uitoefening van de communautaire bevoegdheid onderbouwen. We hebben niet alleen bepaald welk soort gegevens – vingerafdrukken en foto’s – kunnen worden gebruikt maar ook aan welke beperkingen dat gebruik is onderworpen. Voornoemde gegevens mogen alleen worden gebruikt in het kader van doelstellingen zoals die in deze verordening zijn vastgelegd – grenscontroles – en dan uitsluitend om vast te stellen of het betreffende document authentiek is en of degene die zich ervan bedient, al dan niet de legitieme houder is.
We hebben ook een akkoord bereikt over twee onderzoeken. Het eerste onderzoek betreft de zogenaamde breeder documents en is bedoeld om te garanderen dat de documenten op basis waarvan paspoorten worden afgegeven even betrouwbaar zijn als het paspoort dat we zo hopen te creëren. Het andere onderzoek heeft betrekking op de matching bij de grenscontroles, waarbij geprobeerd zal worden vast te stellen welke percentage paspoorten onterecht als niet-authentiek wordt afgewezen. Op basis van die onderzoeken en gezien de beoogde herziening na vier jaar zullen er de nodige aanpassingen worden gedaan. Daarbij zal de medebeslissingsprocedure worden aangehouden. We mogen dan niet vergeten de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming om advies te verzoeken, iets wat we bij het opstellen van dit voorstel helaas verzuimd hebben te doen.
Jacques Barrot , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wilde allereerst de voorzitter van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken bedanken. Ook wil ik de rapporteur, Carlos Coelho, hartelijk danken voor zijn prima verslag en ook voor de uitstekende samenwerking met de Commissie bij een hachelijke en gevoelige kwestie.
Het voorstel van de Commissie is om geharmoniseerde uitzonderingen te maken op de eis om vingerafdrukken af te nemen, zodat alle Europese burgers gelijk behandeld worden. Daarnaast wilde de Commissie kinderen beschermen tegen mensenhandel door het internationaal erkende principe van “één persoon per paspoort” wettelijk verplicht te stellen.
Ik ben blij met de inspanningen van het Europees Parlement om in eerste lezing overeenstemming te bereiken over dit voorstel betreffende het uiterlijk op 28 juni 2009 opnemen van vingerafdrukken in door de lidstaten afgegeven paspoorten. Als we geen overeenstemming hadden bereikt, zou iedereen verplicht zijn geweest om vingerafdrukken te laten afnemen, ook pasgeborenen, wanneer ze met een paspoort naar het buitenland reizen. Ik wil dan ook benadrukken hoe tevreden de Commissie is met het via onderhandelingen tot stand gekomen compromisvoorstel. De Commissie zal zich nu zo voortvarend mogelijk wijden aan het verslag waar het Europees Parlement om gevraagd heeft. Ik denk dat ik het hierbij kan laten. Nu ga ik aandachtig luisteren naar de bijdragen van de Parlementsleden en ik spreek nogmaals mijn dank uit aan uw rapporteur, Carlos Coelho, die uitstekend werk heeft verricht.
Urszula Gacek, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun graag de voorstellen die hier vandaag worden gepresenteerd.
Ik ben van mening dat het dringend noodzakelijk is om een gezamenlijke reeks normen vast te stellen voor de verificatie van biometrische gegevens. Mijn collega's zijn zich wellicht niet bewust van het feit dat er tegenwoordig grote verschillen tussen landen bestaan, bijvoorbeeld in hoe serieus pasfoto's worden gecontroleerd. In veel landen wordt geëist dat de burger die een paspoort aanvraagt, zich in persoon meldt, met zijn of haar documenten en foto's, en in die gevallen kan de ambtenaar die de paspoorten uitgeeft zelf zien of iemand op zijn foto lijkt.
Maar in sommige landen, misschien wel het duidelijkst in het Verenigd Koninkrijk, zijn aanvragen per post de norm, en wordt de authenticiteit van de foto slechts bevestigd door een zogenaamde “beroepspersoon” die de aanvrager ten minste twee jaar kent. De lijst van personen die hiervoor in aanmerking komen in het Verenigd Koninkrijk is tamelijk interessant leesvoer. Deze verificatie kan worden uitgevoerd door uw opticien of tandarts, maar ook door een beroepsfotograaf of door een brandweerman, met alle respect voor deze beroepsbeoefenaren.
Het is ook interessant dat er in de Verenigde Staten nogal lakse regels gelden voor verificatie. De verificatie van pasfoto's voor personen die voor het eerst een paspoort aanvragen, kan worden uitgevoerd in zogenaamde “aanvaardbare faciliteiten”. In feite is dit het personeel bij het lokale postkantoor. Het lijkt ongelofelijk voor een land dat zich zo bewust is van veiligheid, en waarvan burgers zonder visum naar Europa kunnen reizen, om zo'n verificatiesysteem te hebben.
Om paspoorten veiliger te maken, moeten we dus echt betrouwbaardere biometrische gegevens invoeren, namelijk vingerafdrukken. We moeten er ook voor zorgen dat de instantie die verantwoordelijk is voor het verzamelen en verifiëren, aan dezelfde normen voldoet, niet alleen binnen de EU, maar ook in die landen van waaruit burgers zonder visum naar Europa kunnen reizen, om ons er van te verzekeren dat ook zij voldoen aan dezelfde strenge vereisten als die waaraan onze burgers in Europa moeten voldoen.
Martine Roure , namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, toen de verordening inzake de veiligheidskenmerken van en de biometrische gegevens in Europese paspoorten in 2004 werd aangenomen, overwogen de lidstaten geen uitzondering op de verplichte afname van vingerafdrukken. De ervaring leert dat met de bestaande technologie nog altijd niet kan worden gegarandeerd dat de vingerafdrukken van kinderen onder de twaalf jaar betrouwbaar genoeg zijn om te worden gebruikt als een veiligheidskenmerk in paspoorten. Daarom ben ik blij met het compromis dat is bereikt met de lidstaten om twaalf jaar als de leeftijdsgrens te hanteren voor het vergaren van biometrische gegevens, en dat een clausule bevat die verplicht tot een herziening over drie jaar. Wij hebben ingestemd met deze uitzondering voor lidstaten die reeds wetgeving hebben ingevoerd voor kinderen ouder dan zes jaar.
Het gebruik van dit soort gegevens zou alleen aanvaardbaar zijn als het daadwerkelijk bescherming bood aan onze kinderen. Dat is nog niet het geval. We blijven echter open staan voor positieve veranderingen van de technologie op dit gebied. Onze prioriteit is om de veiligheid te waarborgen van kinderen die alleen reizen en om kinderontvoering en kinderhandel te voorkomen. De opneming van deze gegevens in paspoorten wekt een valse indruk van veiligheid, aangezien het niet voorkomt dat een kind zonder toestemming van de ouders een grens overschrijdt. Aan de hand van het met de lidstaten bereikte compromis zal de Commissie een verslag kunnen indienen over de voorschriften voor minderjarigen die alleen reizen en daarbij de buitengrenzen overschrijden, en initiatieven kunnen voorstellen die een Europese aanpak garanderen met betrekking tot de regels inzake de bescherming van minderjarigen wanneer ze buitengrenzen van de lidstaten overschrijden.
De biometrische gegevens in paspoorten moeten ten slotte alleen worden gebruikt om de authenticiteit van het document na te gaan, en het gebruik van gevoelige persoonsgegevens zoals biometrische kenmerken is alleen aanvaardbaar wanneer dit gekoppeld is aan strenge regels ten aanzien van gegevensbescherming.
Gérard Deprez , namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wilde allereerst onze rapporteur, Carlos Coelho, en het voormalige Franse voorzitterschap bedanken, dat logischerwijs niet aanwezig is, voor het bereiken van een akkoord in eerste lezing. Daarvoor was de wil nodig om het te doen plus het vermogen om in te stemmen met het vereiste compromis. Ik wil met name een woord van dank richten aan de heer Coelho, onze rapporteur, want zijn toelichting – ik raad mijn collega’s aan deze te lezen – is een sterk staaltje van intelligentie en politieke behendigheid.
Wanneer we de tekst die voor ons ligt goed analyseren, treedt een belangrijk principe aan het licht, dat dit verslag revolutionair maakt. Dit revolutionaire principe heeft niets te maken met biometrische gegevens, waartoe al in 2004 werd besloten. Het is het principe van “één persoon per paspoort”. Dit roept de vraag op hoe het zit met kinderen, en vanaf welke leeftijd vingerafdrukken van kinderen kunnen worden afgenomen. Laten we wel wezen: het compromis is buitengewoon moeizaam tot stand gekomen. Sommigen, waaronder aanvankelijk de heer Coelho, wilden dat dit op de vroegst mogelijke leeftijd zou gebeuren, om kinderen zo jong mogelijk te beschermen. Dit vereiste echter betrouwbare biometrische gegevens, hetgeen voorlopig nog niet kan worden gegarandeerd. Uiteindelijk is het volgende compromis bereikt: vingerafdrukken van kinderen zijn verplicht vanaf twaalf jaar. Lidstaten die ze eerder laten afnemen, kunnen dit blijven doen gedurende vier jaar, maar in geen geval mag de leeftijdsgrens lager zijn dan zes jaar en de Commissie zal in de komende jaren een rapport opstellen waarin het systeem zoals het functioneert wordt beoordeeld en indien nodig, en dit staat in de tekst, wijzigingsvoorstellen doen. We moeten dan ook hopen dat de technologie met sprongen vooruit gaat, want het ideaal voor kinderbescherming zou zijn om zo snel mogelijk te beschikken over betrouwbare, vergelijkbare biometrische gegevens. Met het oog hierop kunnen we instemmen met deze tekst, die ik wederom wil prijzen, en ik bedank de rapporteur, de Commissie voor haar oorspronkelijke voorstel en de Raad voor zijn compromisbereidheid.
Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de rapporteur feliciteren met zijn uitstekende werk. Als rapporteur over de Europese strategie voor de rechten van het kind vind ik het van belang, ook al hebben andere collega’s voor mij dat al gedaan, om een aantal belangrijke aspecten uit het verslag Coelho te benadrukken.
Ten eerste vind ik het absoluut prijzenswaardig om een gemeenschappelijke aanpak te garanderen voor de regels over de bescherming van kinderen die de buitengrenzen oversteken.
Ten tweede het beginsel van één persoon per paspoort. Deze regel is belangrijk omdat hierdoor de biometrische gegevens direct aan de houder van het document worden gekoppeld. Dit verhindert alle huidige procedures waarmee nu kinderen op de paspoorten van de ouders kunnen worden vermeld. Deze praktijk maakt immers de controles van de identiteit van de minderjarige moeilijker en onbetrouwbaarder, waardoor de ontvoering van kinderen waarover voogdijgeschillen bestaan en de handel en uitbuiting van kinderen in de hand worden gewerkt.
Ten derde voorziet het verslag er ook in dat de Commissie een rapport opstelt waarin de technische haalbaarheid van het gebruik van digitale vingerafdrukken voor kinderen onder de twaalf jaar voor identificatiedoeleinden wordt onderzocht. Het is zeer belangrijk om het systeem te verbeteren en betrouwbaarder te maken, vooral voor de bescherming van minderjarigen.
Tot slot wil ik zeggen dat het volgens mij uiterst nuttig is om in de toekomst technische middelen te vinden die verfijnder, geschikter en veiliger zijn om de identiteit en leeftijd van de minderjarige zo vroeg mogelijk, mogelijkerwijs vanaf de geboorte, onmiskenbaar vast te stellen en dus te certificeren.
Tatjana Ždanoka, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Coelho bedanken voor zijn uitstekende werk. Hoewel we allemaal verschillende politieke standpunten hebben, heeft hij zijn best gedaan om een compromis te bereiken.
De Verts/ALE-Fractie is sterk tegen het op grote schaal invoeren van biometrie totdat de noodzaak ervan onomstotelijk vast is komen te staan. Wij zijn van mening dat het cruciale gevolgen heeft voor de veiligheid van persoonsgegevens en voor de grondrechten. We hebben tegen biometrie in visa gestemd. We zijn ook tegen biometrie in Europese paspoorten. We zien het huidige voorstel als een mogelijkheid om limieten vast te stellen voor het nemen van vingerafdrukken voor een reisdocument. Daarom zijn we tevreden dat het compromis met de Commissie en de Raad is bereikt, dat de leeftijdsgrens van twaalf jaar is vastgesteld voor die lidstaten waar het nemen van vingerafdrukken bij kinderen niet plaatsvindt en dat de leeftijdsgrens van zes jaar is vastgesteld voor andere lidstaten.
Ik wil nogmaals benadrukken dat onze steun voor leeftijdsgrenzen niet betekent dat we het nemen van vingerafdrukken als zodanig steunen. Wij geloven sterk dat biometrie in paspoorten uitsluitend mag worden gebruikt om de authenticiteit van het document of de identiteit van de houder te verifiëren. Het gebruik van dergelijke gegevens voor andere doeleinden, zoals rechtshandhaving, is noch legitiem noch evenredig. We kunnen niet instemmen met het feit dat iedereen die in het bezit is van een Europees paspoort, een mogelijke verdachte is, wiens vingerafdrukken kunnen worden opgeslagen. Dat is ons standpunt, maar ik wil nogmaals benadrukken dat we de heer Coelho, de Commissie en de Raad feliciteren met dit compromis.
Sylvia-Yvonne Kaufmann, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben geen voorstander van het nemen van vingerafdrukken van kleine kinderen of zelfs van zuigelingen. Kinderen moeten worden vrijgesteld van de verplichte biometrische vingerafdrukken in paspoorten. Het is daarom goed dat we hier een uitzondering maken voor kinderen. Er is nog steeds geen betrouwbare kennis over het gebruik van biometrische vingerafdrukken van kinderen onder de twaalf jaar. Het is vooral onduidelijk hoe lang vingerafdrukken van kinderen in de groei eigenlijk betrouwbaar zijn. Als we deze gegevens gewoon zouden gebruiken, zouden we weleens precies het tegenovergestelde kunnen bereiken van wat we proberen te doen, namelijk minder in plaats van meer veiligheid. Het is daarom buiten alle proportie om gegevens te verzamelen en te gebruiken waarvan de betrouwbaarheid niet boven alle twijfel verheven is.
Het compromis dat we nu met de Raad hebben bereikt, weerspiegelt deze bezorgdheid en is, dankzij de volharding van het Parlement en het uitstekende werk van de rapporteur, gebaseerd op een leeftijdsgrens van twaalf jaar voor een overgangsperiode van vier jaar. In deze periode zal in een brede studie onderzoek worden gedaan naar de betrouwbaarheid van biometrische gegevens van kinderen. Helaas voorziet het compromis ook in uitzonderingen voor de lidstaten die al wetgeving hadden waarin vingerafdrukken van kinderen onder de twaalf jaar zijn toegestaan. Des te belangrijker is het dat we nu in het kader van het overeengekomen compromis uitdrukkelijk vastleggen dat de Europese verordening over veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in paspoorten en reisdocumenten in geen geval als wettig excuus mag worden gebruikt om databanken met deze gegevens op te zetten op nationaal niveau.
Gerard Batten, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben zeer verheugd dat het VK buiten de regeling valt omdat het geen deel uitmaakt van het Schengengebied. De Britse regering heeft echter gezegd dat de regeling zal worden nagevolgd om er voor te zorgen dat haar documenten niet als tweederangs zullen worden beschouwd. Dit impliceert dat zij van mening is dat de voorstellen eersterangs zijn en dan is ze hoe dan ook gebonden aan de inhoud van de regeling.
Maar, zoals het verslag aantoont, zijn er allerlei kwesties opgeworpen met betrekking tot de authenticiteit van de biometrische gegevens en de verificatie ervan. Welke oorspronkelijke documenten worden er gebruikt voor de eerste identificatie van de aanvrager, en hoe kan men er zeker van zijn dat deze authentiek zijn? Als een paspoort eenmaal is uitgegeven, heeft het niet veel nut tenzij de gegevens op het paspoort kunnen worden vergeleken met de identiteit van de houder in een soort nationale of gecentraliseerde identiteitsdatabase.
Het verslag erkent dat zeer veilige opslagmedia moeten worden gebruikt voor het opslaan van dergelijke informatie, maar we weten allemaal uit de ervaringen in Groot-Brittannië dat een zeer veilig medium voor het opslaan van dergelijke gegevens gewoonweg niet bestaat. Persoonlijke en zeer vertrouwelijke informatie van letterlijk miljoenen mensen is in de afgelopen jaren zoekgeraakt in de regeringsdatabases of geopenbaard. Iedereen in het VK weet dat zijn persoonsgegevens niet veilig zijn in de handen van onze regering.
In dit verslag wordt niet gesproken over de betrouwbaarheid van de biometrische gegevens zelf. De biometrische registratieproef van de Britse Paspoortdienst liet een foutpercentage zien van 1 op 3 voor gezichtsherkenning, 1 op 5 voor vingerafdrukken en 1 op 20 voor irisscans. Biometrische identificatie is een aantrekkelijk idee, maar het is niet het betrouwbare mechanisme dat we ons allemaal zouden kunnen voorstellen. De UK Independence Party stemt daarom tegen dit verslag.
Philip Claeys (NI). - Mijnheer de Voorzitter, de rapporteur wijst, volgens mij, zeer terecht op een aantal aandachtspunten die grotendeels te maken hebben met het feit dat het vergaren, verwerken en vergelijken van biometrische passagiersgegevens relatief nieuw is. Het is dan ook verstandig om de hele procedure, zoals voorgesteld, om de drie jaar grondig te evalueren.
Het is ook van het grootste belang dat een zekere harmonisatie wordt ingevoerd in het hanteren van die biometrische gegevens, want de ketting is maar zo sterk als de zwakste schakel ervan. De afschaffing van de binnengrenzen in de Europese Unie moest in theorie leiden tot een versterkte bewaking van de buitengrenzen, maar in realiteit vertoont het hele systeem nog altijd zeer grote gaten. Van die gaten wordt dankbaar gebruik gemaakt door netwerken van internationale criminaliteit, drugshandel, mensenhandel en illegale immigratie. Wil men tot een efficiënter grensbewakingsysteem komen, dan wordt het in elk geval hoog tijd dat de biometrische gegevens daar een effectief onderdeel van zullen uitmaken.
Esther De Lange (PPE-DE). - Voorzitter, ook ik wil de rapporteur en EVP-collega Coelho bedanken voor zijn inzet. Hij is erin geslaagd om met Raad en Commissie in eerste lezing al tot een compromis te komen en ik steun dat compromis van harte, inclusief het beginsel van één persoon, één paspoort. Maar toch zou ik daar nog iets nader op willen ingaan.
Dit beginsel zou meer bescherming moeten bieden tegen onder andere kinderhandel en kinderontvoering, omdat elk kind zijn eigen paspoort zou krijgen met daarin een chip met zijn biometrische gegevens. Hier hangt natuurlijk wel een prijskaartje aan, zeker in die lidstaten waar je tot nu toe de kinderen kon bijschrijven op het paspoort van de ouders. In Nederland is het zo dat een paspoort maximaal ruim 48 euro kost en het bijschrijven van een kind 8,50 euro. Voor een gezin met drie kinderen betekent dat dus dat je van de oude situatie, waar je voor 120 euro eigenlijk klaar was, gaat naar een verdubbeling van de kosten, naar ruim 240 euro. Natuurlijk zal elke ouder met liefde en plezier dat bedrag op tafel leggen, indien het de veiligheid van het kind ten goede komt. Maar, als je een kind kunt ontvoeren, kun je dan ook niet zijn of haar paspoort in handen krijgen? Met de gewijzigde verordening zal het niet langer mogelijk zijn om kinderen in het paspoort bij te schrijven; dient die bijschrijving in sommige gevallen juist niet de veiligheid, als hieruit blijkt bij welke ouder het kind hoort? Hoe kun je het ouderlijk gezag dan nog goed controleren?
Binnen drie jaar moet de Europese Commissie bezien of er aanvullende regelgeving nodig is, bijvoorbeeld gemeenschappelijke regels omtrent het overschrijden van grenzen door kinderen. Nu gaan lidstaten daar nog heel erg verschillend mee om. Ik roep de Europese Commissie op om bij die evaluatie ook te kijken of en hoe de invoering van één paspoort per persoon heeft bijgedragen aan het verminderen van het aantal kinderontvoeringen. Heeft het huidige compromis het gewenste effect gehad of zijn er juist ongewenste neveneffecten die om bijsturing vragen?
Mijnheer de commissaris, de veiligheid van onze kinderen vraagt permanent om aandacht. Vandaag zetten we een stap. Indien het in het belang van het kind is om op de middellange termijn aanvullende stappen te zetten, dan vindt u de christen-democraten in dit Huis ongetwijfeld aan uw zijde.
Stavros Lambrinidis (PSE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement heeft vandaag zijn mening kunnen doorzetten, ondanks de pogingen van de Raad om biometrische gegevensbanken op te zetten voor zesjarige kinderen. Dit is een overwinning op grond van het fundamentele beginsel dat verzameling van persoonsgegevens alleen is toegestaan indien wordt bewezen dat deze onontbeerlijk, evenredig en natuurlijk nuttig is. Juist dat hebben, naar ik vrees, de Raad en de Commissie de afgelopen jaren maar al te vaak genegeerd in hun wetgevingsinitiatieven
Wat paspoorten en vingerafdrukken van kinderen betreft, behoeft het geen betoog dat kinderen eigen paspoorten met biometrische gegevens moeten hebben. Dit is nodig om ontvoering, kinderpornografie en kinderhandel te voorkomen.
Evenmin behoeft het betoog dat het verzamelen van die gegevens illegaal is als die gegevens niet onontbeerlijk zijn. Er zijn studies naar vingerafdrukken waaruit blijkt dat vingerafdrukken van zesjarige kinderen geheel nutteloos zijn, omdat ze zo snel veranderen dat paspoorten en herkenning via paspoorten nergens toe dienen.
Het Parlement heeft vandaag een evenwicht kunnen bereiken. Wij eisen van de Commissie dat zij een serieuze studie verricht naar de manier waarop kinderen daadwerkelijk beschermd kunnen worden met behulp van hun vingerafdrukken en wij staan het vergaren van vingerafdrukken alleen toe voor leeftijden waarvan wij met zekerheid weten dat er sprake is van bescherming.
Wat tot slot biometrische gegevens in paspoorten betreft zeggen wij “ja” als het gaat om de herkenning van de eigenaar, “ja” als het gaat om de identificatie van de eigenaar, “ja” als moet worden vastgesteld of het paspoort niet vervalst is, maar “nee” als gegevensbanken moeten worden aangelegd van miljoenen onschuldige burgers.
Marek Aleksander Czarnecki (ALDE). - (PL) De invoering van paspoorten met biometrische identificatiekenmerken van de houder vormt het antwoord op de oproepen om de strijd aan te gaan tegen documentvervalsing, terrorisme en clandestiene immigratie. Het is daarom van buitengewoon belang om bij het vergaren van biometrische gegevens een hoge mate van vertrouwelijkheid te verzekeren en gemeenschappelijke minimumnormen vast te stellen voor het verzamelen van deze gegevens, zodat de veiligheid en betrouwbaarheid ervan kunnen worden gegarandeerd.
Ik steun het voorstel van de rapporteur om een analyse uit te voeren van de verschillen tussen de lidstaten aangaande de documenten die met het oog op de afgifte van een paspoort moeten worden overgelegd. De veiligheidsmarge bij deze documenten is over het algemeen immers kleiner dan bij de afgifte van biometrische paspoorten. Als gevolg daarvan bestaat het risico dat deze documenten gemakkelijker ten prooi kunnen vallen aan vervalsing.
Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de harmonisatie van de bepalingen inzake veiligheidsnormen zou, in combinatie met de invoering van biometrische identificatiekenmerken, een gunstige impact moeten hebben op de echtheid van documenten bij controles en maakt bijgevolg deel uit van de strijd tegen vervalsing. Deze factoren garanderen op hun beurt dat misdaad, terrorisme en clandestiene immigratie doeltreffender kunnen worden bestreden.
Gezien het gebrek aan geschikte tests in verband met het gebruik van nieuwe technologieën, zouden de lidstaten eigen vereisten moeten invoeren met het oog op de bescherming van de burgerrechten. Er moet worden vastgelegd vanaf welke leeftijdsgrens kinderen houder moeten zijn van een paspoort. Daarnaast dient er een einde te worden gemaakt aan situaties waarin één enkel paspoort wordt afgegeven aan de houder en zijn of haar kinderen zonder biometrische gegevens. Dergelijke situaties kunnen kinderhandel in de hand werken, aangezien het hierdoor lastiger wordt om de identiteit van het kind te controleren. Om dit soort procedures te vermijden, zou elk individu in het bezit moeten zijn van een eigen paspoort.
Tot slot zou ik willen onderstrepen dat er een hoge mate van omzichtigheid in acht moet worden genomen bij het verzamelen van biometrische gegevens, teneinde de veiligheid van de houders van paspoorten en andere identiteitsdocumenten te waarborgen.
Adamos Adamou (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, de onderhavige wijzigingsverordening die wij moeten goedkeuren, zal misschien verbetering brengen in de lidstaten waar nu biometrische gegevens van zelfs baby’s worden opgenomen, en zal misschien een aantal lidstaten er voorlopig van weerhouden om deze procedures ook toe te passen op kinderen beneden de twaalf jaar, die in bepaalde landen sowieso niet gedwongen zijn om met een eigen paspoort te reizen.
De voorgestelde uitzonderingen moeten worden beoordeeld op de werkelijke motieven die daaraan ten grondslag liggen. Op een gegeven ogenblik kunnen wij immers allemaal ergens in een gegevensbank terechtkomen, ongeacht de leeftijdslimiet voor het opnemen van biometrische gegevens.
Met dergelijke verordeningen worden de methodes voor het opslaan van eenieders persoonsgegevens, dus ook van onschuldige mensen, in wezen gehandhaafd en geïnstitutionaliseerd, en wordt het recht om onze gevoelige persoonsgegevens in omloop te brengen, afgestaan.
Het is dus onze plicht de burgers - die wij over enkele maanden vragen de Europese leiders en politici opnieuw hun stem te geven - eraan te herinneren dat wij het met dergelijke maatregelen absoluut niet eens zijn.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in principe is het verzamelen van biometrische gegevens zeker een manier om ervoor te zorgen dat paspoorten en reisdocumenten niet vervalst kunnen worden. In de eerste plaats zal de nieuwe technologie ons hopelijk helpen in de strijd tegen de georganiseerde misdaad en de stroom van illegale immigranten.
Alle lidstaten moeten zich in dit verband echter realiseren dat Frontex nu moet worden opgewaardeerd op het punt van financiën en personeel, zodat het zijn taak ook echt effectief kan uitvoeren. Als er geen binnengrenzen zijn, moeten de buitengrenzen goed worden beveiligd. Wanneer hackers op het internet opscheppen dat het heel gemakkelijk is om vingerafdrukken te vervalsen bij Duitse bevolkingsbureaus en erop wijzen dat, als identiteitskaarten worden verkleind tot creditcardformaat, de foto’s digitaal op maat worden gesneden, wat de biometrische herkenbaarheid moeilijker maakt, dan kan snel twijfel over deze technologie ontstaan.
Een ding staat vast: als biometrische gegevens worden gebruikt, moet de gegevensbescherming voor ons normale burgers gegarandeerd zijn!
Edit Bauer (PPE-DE). – (HU) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst wil ik mijn collega, de heer Coelho, bedanken voor zijn uitstekende werk. Ik wil slechts één kanttekening maken bij zijn verslag.
Ervaringen van de laatste tijd wijzen uit dat de mensenhandel, en met name de kinderhandel, verontrustende vormen aanneemt binnen en buiten de Europese Unie. Daarom zie ik het als een positieve stap voorwaarts dat in de toekomst ook minderjarigen met een eigen paspoort de buitengrenzen van de Europese Unie kunnen oversteken. Dit biedt vanuit het oogpunt van kinderhandel aan de ene kant grotere zekerheid, aan de andere kant moeten we beseffen dat kinderen in het bezit van hun eigen document met iedereen mee kunnen reizen.
Ik vind het betreurenswaardig dat niet in het compromisvoorstel is opgenomen dat het paspoort van minderjarigen behalve de eigen persoonsgegevens ook de gegevens van de voor hen verantwoordelijke persoon of personen moet bevatten. Het is waar dat in het eerste artikel van het voorstel staat dat de Commissie een verslag moet opstellen over de vereisten voor alleen of met een begeleider reizende kinderen die de buitengrenzen van de lidstaten overgaan, en indien nodig een voorstel moet doen voor de bescherming van kinderen die deze buitengrenzen oversteken.
Dit biedt mogelijkheden voor de toekomst en daarom wil ik de Commissie vragen om met alle organisaties die te maken hebben met dit onderwerp, zoals OVSE, OESO, UNICEF, UNHCR, IOM en niet in de laatste plaats Europol, gezamenlijk de ontwikkelingen te evalueren en de nodige stappen te zetten in het belang van de effectievere bescherming van kinderen. De ervaring leert namelijk dat steeds meer kinderen het slachtoffer zijn van mensenhandel.
Armando França (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Barrot, dames en heren, ik feliciteer de heer Coelho, mevrouw Roure en de overige afgevaardigden met hun werk. In december 2004 heeft de Raad de verordening aangenomen betreffende normen voor de veiligheidskenmerken van en biometrische gegevens in door de lidstaten afgegeven paspoorten en reisdocumenten. Het is echter nodig gebleken nieuwe stappen te ondernemen om het ontvoeren en verhandelen van kinderen tegen te gaan.
De toepassing van het beginsel “één persoon per paspoort” op het gebruik van paspoorten door kinderen zou wel eens een belangrijk instrument kunnen zijn bij deze even belangrijke als moeilijke strijd. In mijn land, Portugal, is het nemen van vingerafdrukken van kinderen vanaf zes jaar al geruime tijd een heel gewone zaak, en mogelijk daarom een praktijk die bij mij geen verzet oproept. Als voorvechter van Europa geloof ik dat harmonisering op dit gebied heel belangrijk is. Het stelt mij gerust dat lidstaten als Portugal, die de minimumleeftijd voor het nemen van vingerafdrukken al lang geleden op zes jaar hebben gesteld, hun nationale wetgevingen niet zullen hoeven aan te passen.
Ik moet daaraan toevoegen dat de betrouwbaarheid van paspoorten – want daar hebben we het nu over – niet ophoudt bij het paspoort zelf. Het paspoort zelf vertegenwoordigt een hogere graad van betrouwbaarheid, maar die betrouwbaarheid begint bij de overlegging van de documenten die voor de afgifte van het paspoort worden vereist, en loopt via de daaropvolgende overname van biometrische gegevens tot de verificatie en matching van het paspoort bij de grenscontroles. Dit verslag is een volgende stap in de richting van het bevestigen van de rechten van personen en het verzekeren van hun veiligheid.
Mihael Brejc (PPE-DE). - (SL) Ik steun het verslag van de rapporteur, de heer Coelho, die zoals steeds zijn werk uitstekend heeft verricht. Ik ben het eens met de voorstellen die werden gedaan, evenals met het beginsel "één persoon per paspoort".
Toch zou ik graag vooral van de Commissie, misschien ook van collega Coelho, een antwoord krijgen op de vraag hoe we moeten handelen wanneer kinderen alleen reizen, zonder ouders, aangezien er geen eenvormig beleid bestaat voor de documenten die ze bij zich moeten hebben. De rapporteur stelt voor om in het paspoort van het kind de personen te vermelden die ouderlijke verantwoordelijkheid dragen. Soms begeleiden echter ook andere gezinsleden de kinderen en wonen ze zelfs met hen samen, enzovoorts. Kortom, hier moeten we flexibiliteit aan de dag leggen.
Anderzijds stoort het me dat niemand verontwaardigd is over de mogelijkheid dat een zesjarig kind alleen op reis gaat. Met het vliegtuig lijkt dat nog aanvaardbaar aangezien het kind tot op het vliegtuig kan worden begeleid – laten we even de mogelijke trauma's van een zesjarig jongetje of meisje op een vliegtuig achterwege. Aan de andere kant wordt het opgewacht en overhandigd aan bijvoorbeeld zijn ouders of iemand anders. Maar wat wanneer kinderen met de trein, de bus of met een ander openbaar vervoermiddel reizen? Hoe wordt daarop toezicht gehouden? Als ouders zo onverantwoordelijk zijn en hun kinderen zo op weg sturen, zouden we daartegenover een positievere houding moeten aannemen en duidelijk stellen dat zulke kleine kinderen niet alleen mogen reizen. Dat klinkt misschien niet fraai, maar als we onze mond vol hebben over het belang van kinderen, over ontvoeringen, enzovoorts, dan zouden we ook hier een wat moediger standpunt moeten innemen.
Aan de Commissie zou ik willen vragen hoe het staat met de gezamenlijke verklaring van de Raad en het Europees Parlement over de veiligheid van onderliggende documenten voor de uitgifte van visa. Ik ben namelijk wat bezorgd dat – indien dat juist is – het systeem in een bepaalde lidstaat misbruik bij de uitgifte zou toelaten. Ten slotte nog een vraag aan de Commissie, of misschien aan de heer Coelho: wat moet men doen als personen aan de grens staan en de gegevens uit het paspoort niet met de officiële gegevensbanken overeenstemmen? Volgens mij zouden we hier instructies moeten toevoegen ten voordele van het kind of de reiziger.
Wolfgang Kreissl-Dörfler (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, duizenden kinderen worden jaarlijks het slachtoffer van kinderhandel en nog meer worden er ontvoerd. Een actueel onderzoek toont aan dat het alleenreizende minderjarigen zijn die het slachtoffer worden van dergelijke misdrijven. Wij juichen het daarom toe dat de Europese Commissie, met haar amendementen op de oude verordening, nu naar behoren rekening houdt met kinderen. Wanneer we eisen dat ook kinderen vanaf een bepaalde leeftijd hun biometrische gegevens in hun paspoort moeten hebben staan, doen we dat niet omdat we verwoede verzamelaars zijn, deze mening deel ik echt niet, maar omdat wij onze kinderen een betere bescherming willen bieden. Deze bescherming kan echter alleen worden geboden, als elk kind een eigen paspoort heeft met zijn biometrische gegevens en de namen van zijn ouders of voogden.
Zoals bij elke gegevensregistratie vindt mijn fractie het heel belangrijk dat de grootst mogelijke veiligheid is gegarandeerd bij het verzamelen, opslaan en verwerken van de biometrische gegevens van alle burgers en we altijd moeten kunnen traceren wie er toegang heeft tot welke gegevens. De verordeningen en besluiten van de Raad op dit punt voorzien in zeer hoge beschermingsmechanismen en controlerende instellingen om misbruik van gegevens te voorkomen. Ik moet zeggen dat ik een fundamenteel vertrouwen heb in mijn overheidsinstellingen, in tegenstelling tot veel particuliere bedrijven waarvan sommige onbeveiligde persoonsgegevens aan derden kunnen geven door schandalige beveiligingsgaten en hiervoor ook nog eens veel geld incasseren. Juist daarom is het zo belangrijk dat overheidsinstellingen profiteren van hun voorsprong in betrouwbaarheid en nauw samenwerken met de gegevensbeschermingsautoriteiten. In tegenstelling tot wat hier is gebeurd, hoort daar ook bij dat de Europese Commissie haar wettelijke verplichtingen nakomt om de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming te raadplegen.
(PT) Ik wil mijn vriend Carlos Coelho graag bedanken voor het werk dat hij voor dit Parlement heeft verricht. Hartelijk dank.
Dushana Zdravkova (PPE-DE). - (BG) Dank u wel. Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik wil de rapporteur, de heer Coelho, feliciteren met het evenwicht dat hij in zijn verslag heeft gevonden tussen het garanderen van een grotere veiligheid van internationale reisdocumenten enerzijds en de bescherming van de persoonsgegevens en persoonlijke integriteit van de burgers van de Europese Unie anderzijds. De voorgestelde technische verbeteringen zullen zeker helpen in de strijd tegen grensoverschrijdende criminaliteit, illegale immigratie en mensenhandel. Voor grenslanden als Bulgarije, die onder grote druk staan van emigratiestromen en activiteiten van de internationale georganiseerde misdaad, zal een succesvolle en spoedige invoering van de nieuwe normen van doorslaggevend belang zijn bij de bewaking van de buitengrenzen van de Unie.
Helaas kent mijn land een aantal ernstige gevallen van verdwijningen van kinderen. We hebben, tot op vandaag, geen enkele informatie over deze kinderen. Ik ben dan ook van mening dat dit verslag goede richtlijnen bevat voor de toekomstige normen waaraan de veiligheidskenmerken en biometrische gegevens in de paspoorten van de jongste Europeanen moeten voldoen. De invoering van het beginsel "één persoon per paspoort" zal hun een nog grotere veiligheid garanderen wanneer ze buiten de Europese Unie reizen. Meer informatie op de paspoorten van kinderen onder de achttien jaar zal bovendien ook de illegale kinderhandel bemoeilijken. Het spreekt voor zich dat de lidstaten bij de uitvoering van de richtlijn, binnen hun nationale wetgeving rekening moeten houden met de mogelijke financiële gevolgen voor grote gezinnen. Dit werd door enkele van de collega’s eerder ook al aangehaald. Het vrije verkeer van deze gezinnen mag niet worden beperkt doordat ze een hoge prijs moeten betalen voor de internationale paspoorten voor hun kinderen.
Ten slotte ben ik, wat betreft het vrije verkeer van personen binnen de Europese Unie, van mening dat de leeftijdsgrenzen voor het verkrijgen van een identiteitskaart kunnen worden opgeheven. Zo kunnen we vrij reizen ook voor de jongste burgers van de Unie stimuleren en garanderen.
Genowefa Grabowska (PSE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst zou ik de rapporteur van harte willen feliciteren en willen meedelen dat ik dit verslag steun. Naar mijn mening is het niet alleen een belangrijk, maar ook een goed document. Ik zou willen beginnen met de in dit Parlement geopperde bewering dat een paspoort een document is dat door elke lidstaat volgens de nationale regelgeving wordt afgegeven. Het is inderdaad zo dat onze paspoorten, afgezien van de omslag, van elkaar verschillen. Het is echter belangrijk om een evenwicht te vinden tussen de beveiligingsmaatregelen van deze paspoorten, zodat hiermee burgers uit de Europese Unie of andere personen die het grondgebied van de Europese Unie binnenkomen, kunnen worden geïdentificeerd, en tegelijkertijd een dam op te werpen tegen vormen van criminaliteit waarbij vaak gebruik wordt gemaakt van paspoorten, zoals clandestiene immigratie, terrorisme, kinderhandel en documentvervalsing. Dit evenwicht hebben we, mijns inziens, in dit verslag gevonden. Niets wijst erop dat de in de tekst opgenomen beperkingen de afgifte van paspoorten door de lidstaten op welke wijze dan ook zullen beïnvloeden of beperken.
Ik zou ook de aandacht willen vestigen op een beginsel dat ik ten volle onderschrijf, namelijk “één persoon per paspoort”. Voor kinderen is dit een goed beginsel. Ik zou echter niet willen dat deze maatregel een financiële barrière opwerpt voor ouders die wensen dat hun kinderen in het bezit zijn van een paspoort, maar hiervoor niet over voldoende financiële middelen beschikken. Ik zou tevens nader willen ingaan op een zwakker punt in het verslag, dat de rapporteur zelf ook al onder de aandacht heeft gebracht, namelijk het feit dat moderne en nog onbeproefde technologie opnieuw moet worden beoordeeld. Het is goed dat we over drie jaar in staat zullen zijn om dat te doen. Daarenboven zou ik het Parlement willen oproepen om toch rekening te houden met de rol van de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming. Deze EU-instelling moet sterker betrokken worden bij de volledige procedure. Ik hoop ten zeerste dat mijn oproep gehoor krijgt in dit Europees Parlement.
Robert Evans (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de heer Coelho bedanken. Dit verslag is zeer belangrijk voor de toekomst van Europa en voor zijn 500 miljoen burgers: voor hun veiligheid en voor antiterrorismemaatregelen, onder andere. Als de technologie er is, zoals mevrouw Zdravkova zei, dan moeten we die ook gebruiken.
Mevrouw Angelilli, de heer Lambrinidis en anderen hebben met het oog op kinderen gezegd dat het een essentieel wapen kan zijn tegen bijvoorbeeld kindersmokkel.
Maar het echt cruciale punt is gelegen in artikel 3, waarin wordt vermeld dat het doel van biometrische gegevens niet alleen het verifiëren van de authenticiteit van het document is maar ook het verifiëren van de identiteit van de houder door middel van direct beschikbare, vergelijkbare kenmerken. Op dit moment vertrouwen de meeste landen vrijwel uitsluitend op foto's en er zijn maar zeer weinig mensen, ik zou willen zeggen misschien zelfs u niet, mijnheer de Voorzitter, noch de heer Barroso, die op hun foto lijken, sterker nog, velen van ons zouden dit niet eens willen! Ik ben dus van mening dat als er nieuwe identiteitsprocedures en -methoden beschikbaar zijn, we bereid moeten zijn om deze te gebruiken.
Voor wat mevrouw Gacek en de heer Batten en hun anti-Britse “bliksembijdragen” betreft, – omdat ze hier nu niet zijn om het antwoord te horen – zou ik willen suggereren dat het systeem in het VK waarschijnlijk niet beter of slechter is dan menig ander systeem in de Europese Unie. Er zijn checks and balances, maar het kan beter. Als er 21e-eeuwse technologie beschikbaar is, dan zouden we bereid moeten zijn om deze te gebruiken en, zoals mevrouw Grabowska zojuist zei, we moeten bereid zijn om deze voortdurend te wijzigen om zo goed mogelijk gebruik te maken van de faciliteiten rondom de Europese Unie.
Milan Gaľa (PPE-DE). – (SK) Om kinderen tegen ontvoering en handel te beschermen is de invoering van een paspoort voor kinderen nodig.
Het principe “één persoon per paspoort” houdt in dat elk kind dat buiten de Schengenstaten reist een paspoort krijgt. De nieuwe identificatiemethode zal de grenscontroles vergemakkelijken. Onder de middelen om kinderen tegen ontvoering te beschermen zal een Europese hulplijn zitten om over vermiste, ontvoerde of seksueel uitgebuite kinderen te rapporteren alsmede paspoorten met biometrische gegevens en het binnenkort van start gaande pan-Europese alarmsysteem voor kinderontvoeringen.
Men moet ervoor zorgen dat een hoge mate van vertrouwelijkheid wordt gewaarborgd in het proces van het verkrijgen en gebruiken van biometrische gegevens. Ik ben het met de rapporteur eens dat er een onderzoek moet komen naar de mogelijke tekortkomingen van identificatiesystemen voor vingerafdrukken in de lidstaten van de Europese Unie. Vervolgens moet er worden nagedacht over de invoering van een gemeenschappelijk Europees systeem voor het vergelijken van vingerafdrukken.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE). – (RO) Ik wil de heer Coelho feliciteren met dit verslag.
Ik juich dit initiatief toe. Na de Europese Raad van Thessaloniki wordt hiermee een echte stap vooruit gezet om reisdocumenten aan hun eigenaars te koppelen en het beginsel “één persoon per paspoort” in te voeren.
Ik wil drie belangrijke aspecten naar voren halen.
Ten eerste moeten we de beginselen en uitzonderingen waar dit verslag in voorziet, aanpassen aan de resultaten en de problemen die in de praktijk naar boven zijn gekomen. Dat betekent dat we ons moeten concentreren op de in het verslag genoemde evaluatieperiode van drie jaar waarin zowel de lidstaten als de Commissie moeten proberen aanbevelingen op te stellen om de verschillen tussen theoretische beginselen en praktische problemen te overbruggen.
Ten tweede dreigen de veiligheid van de opgeslagen gegevens en de bescherming van de identiteit van de houder ernstig in gevaar te komen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat er gemeenschappelijke beginselen opgesteld moeten worden die ten grondslag liggen aan de vereiste procedures om reisdocumenten en paspoorten af te geven. Die fase is namelijk van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat de gegevensbanken veilig zijn en dat namaak van deze documenten voorkomen wordt.
Martine Roure (PSE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik neem nog één seconde het woord om u te bedanken, meneer Coelho, en u te vertellen dat het een groot genoegen is met u te werken, omdat u altijd blijk geeft van veel deskundigheid en echt in staat bent te luisteren en te analyseren, en het is aan u te danken dat we dit resultaat hebben bereikt.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE) . – (RO) In Roemenië is het biometrische paspoort sinds 1 januari 2009 ingevoerd. Dit soort paspoort bevat 50 veiligheidskenmerken waaronder, en dat is voor het eerst in de Europese Unie, een kenmerk om zowel iemands gezicht als zijn vingerafdrukken te identificeren.
Roemenië heeft daarom een belangrijke stap gezet op weg naar aansluiting bij het Schengengebied, wat voor 2011 voorzien is. Met de invoering van het biometrische paspoort voldoet Roemenië aan de laatste basisvoorwaarde om opgenomen te worden in het Visa Waiver Program. Als er van Roemenen die naar de Verenigde Staten reizen nog steeds een visa geëist wordt, dan is dat nu dan ook uitsluitend gebaseerd op subjectieve redenen en ik hoop dat de Verenigde Staten hier terdege aandacht aan zullen schenken.
Ik wil de rapporteur nogmaals complimenteren met de aanzienlijke verbetering die hij in de verordening heeft aangebracht, met name het opzetten van een uniform Europees systeem om na te gaan of de biometrische kenmerken overeenkomen met de gegevens in de chip.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) De harmonisering op Europees niveau van veiligheidsnormen voor biometrische paspoorten is een uitbreiding van de bepalingen van het Schengenacquis. De verordening bevat een algemene verplichting om vingerafdrukken te laten afnemen, die worden opgeslagen in een contactloze chip in het paspoort.
Ik steun de uitzondering dat van kinderen onder de twaalf geen vingerafdrukken afgenomen hoeven te worden en dring aan op een evaluatie en harmonisering van de specifieke nationale regelgeving.
Ik ben van mening dat de gegevens op een biometrisch paspoort verwerkt moeten worden overeenkomstig de Gemeenschapswetgeving inzake de bescherming van persoonlijke gegevens en privacy. Indien de nationale wetgeving een bepaling bevat voor het verwerken van biometrische paspoortgegevens, dan moeten de Commissie en de lidstaten de nodige maatregelen treffen om deze bepaling te garanderen, zowel aan de grens als tijdens het onderhoud van de relevante gegevensbanken.
Ik wil echter uw aandacht vestigen op het feit dat als de geldigheid van een biometrisch paspoort voor mensen die tijdelijk of permanent geen vingerafdrukken kunnen afgeven, beperkt wordt tot twaalf maanden of minder, dit het leven van gehandicapten moeilijker zal maken. Ik wil de Commissie daarom vragen dat gedeelte van de tekst opnieuw te bekijken.
Marios Matsakis (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, geen enkele oppassende burger zou zich zorgen hoeven te maken over het bevestigen van zijn of haar identiteit of die van zijn of haar kinderen. Ik verwelkom dan ook het gebruik van biometrische gegevens op paspoorten en andere documenten.
Ik wil alleen pro memorie iets zeggen. Het is een feit dat geen enkele biometrische eigenschap hetzelfde blijft vanaf de kinderjaren tot aan de volwassenheid, behalve één: de DNA-vingerafdruk. Deze blijft hetzelfde vanaf de conceptie tot aan de dood, en zelfs daarna. Het is tegenwoordig mogelijk om iemand zelfs jaren na zijn dood te identificeren aan de hand van enkele kleine monsters uit resterende beenderen. De huidige DNA-vingerafdruktechnologie is snel, goedkoop en kan al op enkele cellen worden uitgevoerd, die afkomstig kunnen zijn uit het slijmvlies, via een uitstrijkje uit de mond, of van een druppel bloed, bijvoorbeeld genomen van de navelstreng.
Ik wil dan ook voorleggen dat we in de toekomst de DNA-vingerafdruk moeten overwegen als de enige biometrische identificatie, die gegarandeerd hetzelfde is voor iedereen, voor alle Europese burgers.
Hubert Pirker (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn dank gaat uit naar Carlos Coelho, samen met mijn felicitaties met zijn verslag. We zouden allemaal teleurgesteld zijn geweest als zijn verslag onder de maat was, omdat we dit kwaliteitsniveau al van hem gewend zijn. Wat me vooral beviel was dat Carlos Coelho er van meet af aan duidelijk op gewezen heeft dat het in zijn verslag gaat om de veiligheid van kinderen. We kunnen dat bereiken door de afgifte van veilige paspoorten en het afnemen van vingerafdrukken, zodat gecontroleerd kan worden of de persoon die de grens overgaat, ook echt de persoon is die in het paspoort staat.
Dit is dan ook een doelstelling die gebruikt kan worden om veiligheid voor kinderen te bereiken. Dat we er nu over discussiëren of vingerafdrukken met zes jaar of met twaalf jaar moeten worden afgenomen, is een technische kwestie, niet iets waarover we van mening verschillen. Ik zou er geen probleem mee hebben om vingerafdrukken al vanaf zes jaar af te nemen, omdat het gaat om kinderen en hun veiligheid. Voor mij is het vanzelfsprekend dat wetten op de gegevensbescherming moeten worden nageleefd. We zouden daar niet eens over mogen discussiëren. Het is de taak van een rechtsstaat om dat te controleren. Als wij een situatie bereiken waarin we veilige paspoorten hebben en de wetten op de gegevensbescherming worden nageleefd, heeft de Europese Unie een hele belangrijke stap gezet in het belang van kinderen en tegen kinderhandel en kindersmokkel.
Jacques Barrot , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het hele Parlement hulde heeft gebracht aan het werk van de heer Coelho en aan zijn kwaliteiten, en ik wil me graag aansluiten bij de loftuitingen van mevrouw Roure.
In navolging van Gérard Deprez wil ik graag zeggen dat we moeten proberen te komen tot biometrische gegevens die steeds betrouwbaarder, steeds vergelijkbaarder zijn en waarmee we beter gebruik kunnen maken van de meest geavanceerde technologieën om te zorgen voor veiligheid in deze ruimte van vrijheid die we bewonen. Daarom is deze bijeenkomst gepland. Ik ben dan ook blij dat het Parlement zich achter deze poging schaart om de identificatie van kinderen veiliger te maken, hetgeen noodzakelijk is voor hun veiligheid.
Mij is gevraagd of we al bewijs hebben dat deze processen effect sorteren. Ik zou zeggen dat de effectiviteit alleen in de praktijk goed te beoordelen valt, maar a priori wijst alles erop dat betere identificatie van kinderen die alleen reizen, zal leiden tot meer veiligheid. We kunnen het ons in ieder geval niet veroorloven deze voorname doelstelling te veronachtzamen. Ik zal het Parlement verscheidene antwoorden geven op verscheidene vragen.
Allereerst moet ik zeggen dat de Commissie in haar voorstellen steeds de nadruk heeft gelegd op gegevensbescherming. De Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming werd geraadpleegd over het basisvoorstel en zijn opmerkingen zijn door de Commissie meegenomen. Ik wil ook vermelden dat, wat de identificatiekenmerken betreft, onze normen geharmoniseerd zijn met de normen van de ICAO (Internationale Burgerluchtvaartorganisatie), hetgeen zoals gezegd de dialoog met de Verenigde Staten zal vergemakkelijken.
Vervolgens is het uiteraard zo dat aan kinderpaspoorten kosten verbonden zijn voor families, maar dat is een zaak van de lidstaten en ik wijs erop dat om binnen de Schengenzone te reizen de identiteitskaart volstaat. Het paspoort is alleen vereist voor bestemmingen buiten de Europese Unie.
Tot slot wil ik graag bevestigen dat de Commissie een vergelijkende studie zal uitvoeren naar de in de lidstaten bestaande regels met betrekking tot minderjarigen die alleen reizen. Te zijner tijd zullen we voorstellen dat de Raad de vereiste maatregelen neemt om kinderen beter te beschermen en kinderhandel te bestrijden. Het is volstrekt logisch dat het Parlement, terecht, aandringt op deze studie, en uiteraard zal ik erop toezien dat mijn medewerkers de studie onder de best mogelijke voorwaarden en op zo kort mogelijke termijn verwezenlijken.
Dat is alles wat ik te zeggen heb, en ik wil het Parlement nogmaals bedanken voor zijn wederom zeer constructieve bijdrage aan de Europese wetgeving.
Carlos Coelho, rapporteur. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, als er uit dit debat één ding duidelijk is gebleken, dan is dat wel dat we in dit Parlement eigenlijk allemaal vinden dat mensenhandel, inzonderheid de handel in kinderen, op een doeltreffende wijze moet worden bestreden. Dat is dan ook de belangrijkste verdienste van het instrument dat we nu gaan goedkeuren. Ik ben heel blij dat bijna alle sprekers dat hebben bevestigd.
Ik wil de schaduwrapporteurs opnieuw bedanken voor hun medewerking – en dat bedoel ik niet alleen maar als antwoord op hun complimenten. We kunnen wel zeggen dat mevrouw Roure een cruciale rol heeft gespeeld bij het bereiken van dit akkoord, waaraan ook commissaris Barrot en de Franse voorzitter het nodige hebben bijgedragen. Ik wil de heer Barrot vooral bedanken voor het feit dat hij ervoor gezorgd heeft dat de Commissie institutionele steun heeft verleend bij het opvoeren van de bestrijding van de handel in kinderen. Hij is verder ingegaan op ons verzoek om drie onderzoeken uit te voeren, te weten: een onderzoek naar de betrouwbaarheid van vingerafdrukken van minderjarigen, een onderzoek naar de breeder documents en een onderzoek naar het percentage onterechte weigeringen. Het gaat hier om zaken die bij de uitvoering van deze regels een belangrijke rol spelen.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, iets over de vraag die de heer Brejc aan de orde bracht. Hij vroeg of we kunnen zeggen dat de uitgifte van paspoorten veilig en betrouwbaar is. Om eerlijk te zijn, moet ik zeggen dat dit per land verschilt. Sommige landen hebben strengere systemen dan andere. Daarom is dat onderzoek naar breeder documents zo belangrijk. Ik weet dat de Europese instellingen in dezen geen bevoegdheden hebben, en dat de uitgifte van paspoorten onder de nationale bevoegdheden valt, en juist daarom ben ik heel blij dat de heer Barrot toegezegd heeft mee te werken aan een onderzoek aangaande deze breeder documents. Het heeft geen zin om veilige paspoorten uit te geven als die veiligheid wordt ondermijnd door gebreken in de uitgifteprocedure. Het gaat hier niet om het opleggen van maatregelen aan de lidstaten, maar om de uitwisseling van beste werkwijzen, om zo te verzekeren dat een Europees paspoort bij onze buitengrenzen staat voor zekerheid. Ik dank u allemaal hartelijk voor uw medewerking.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, woensdag, om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Siiri Oviir (ALDE), schriftelijk. - (ET) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de aanneming van de onderhavige verordening is een belangrijke stap in het veiliger maken van reisdocumenten van EU-burgers. Zo moet uiterlijk op 29 juni 2009 in de Europese Unie een gegarandeerd verband bestaan tussen een paspoort en zijn eigenaar, wat wezenlijk bijdraagt aan het beschermen van paspoorten tegen fraude.
Ik verwelkom vooral de invoering van het principe van “één persoon per paspoort”, wat het mogelijk maakt de veiligheid van reizen te vergroten, vooral voor kinderen, en de activiteiten belemmert van personen die zich met kinderhandel en ontvoering bezighouden. Het is goed dat deze eis nu in alle lidstaten van kracht wordt. In Estland is hij al sinds 2000 van kracht.
Naast veilige reisdocumenten speelt ook de grensbewaking door de lidstaten een belangrijke rol. Zij moet meer aandacht schenken aan het controleren van minderjarigen die met of zonder begeleiding reizen en de buitengrenzen van de Europese Unie passeren, zoals zij ook doet met volwassenen.
De veiligheid van reisdocumenten beperkt zich beslist niet tot paspoorten: de hele procedure is net zo belangrijk. Het heeft dus weinig zin de veiligheid van paspoorten te verbeteren zonder aandacht te schenken aan de andere schakels in de ketting.
Ik ben van mening dat, naast het veiliger maken van reisdocumenten, de Europese Commissie een gemeenschappelijke Europese aanpak moet overwegen om de verschillende regels die in de 27 lidstaten bestaan voor de bescherming van kinderen die de buitengrenzen van de Europese Unie passeren, te vervangen.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Vanwege terreurdreigingen moesten er enkele extra veiligheids- en biometrische kenmerken worden ingevoerd om passagiers die binnen de Europese Unie reizen, beter te beschermen. Het belangrijkste onderdeel van het voorstel voor een verordening is het bestrijden van kinderhandel door het beginsel “één persoon per paspoort” in te voeren en het invoeren van uitzonderingen voor het afnemen van vingerafdrukken van kinderen onder de twaalf jaar. In de wetgeving van sommige lidstaten is het afnemen van vingerafdrukken van kinderen jonger dan twaalf jaar echter wel toegestaan, maar dit zal alleen mogen gedurende een overgangsperiode van vier jaar. Er komt echter een absolute leeftijdsgrens van zes jaar. Uit enkele proefprojecten in sommige lidstaten is naar voren gekomen dat vingerafdrukken van kinderen onder de zes jaar niet van goede kwaliteit zijn en ook nog kunnen veranderen in de groei. Het vastleggen van een leeftijdsgrens verlaagt het risico dat er fouten worden gemaakt bij het identificeren van mensen aan de hand van hun vingerafdrukken. Het verkleint ook de mogelijkheden tot kinderhandel. In de nasleep van de gebeurtenissen op 11 september 2001 is het des te duidelijk geworden dat reizigers beschermd moeten worden. Dit verhoogde beschermings- en veiligheidsniveau moet echter hand in hand gaan met een garantie van de rechten en de waardigheid van passagiers, zoals wordt bepaald in het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
13. Toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0459/2008) van Marco Cappato, namens de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken, over de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie (tenuitvoerlegging van Verordening (EG) nr. 1049/2001) [2007/2154(INI)].
Marco Cappato, rapporteur. – (IT) Mijnheer de voorzitter, dames en heren, dit verslag gaat over de openbaarheid van en de toegang tot de documenten van de Europese Unie en het biedt ook de gelegenheid om suggesties te doen. In de korte tijd die we ter beschikking hebben, wil ik drie belangrijke opmerkingen maken.
Ten eerste over de Raad: de regeringen van de Europese Unie komen bijeen met wetgevende macht en zoals bij elke wetgevende vergadering zouden hun werkzaamheden en beslissingen openbaar moeten zijn. Ik wil dat vooral benadrukken omdat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten amendementen heeft ingediend voor een aparte stemming over sommige leden. Ik hoop dat die aparte stemmingen niet dienen om belangrijke onderdelen uit het verslag te schrappen. In bijvoorbeeld paragraaf 3 van het verslag wordt gevraagd om actie te ondernemen in het licht van het arrest in de zaak-Maurizio Turco, voormalig lid van het Europees Parlement van de Radicale Partij, die door het Hof van Justitie in het gelijk is gesteld over het publiceren van de juridische adviezen van de Juridische dienst van de Europese instellingen en over de verplichting om de identiteit van de delegaties van de lidstaten bij de Raad bekend te maken. Wij hebben het recht om te weten wie hoe stemt bij de Raad. Daarom hoop ik dat er niet tegen paragraaf 3 zal worden gestemd en ook niet tegen paragraaf 9. Hierin wordt gevraagd om bekend te maken wat er gebeurt bij het Coreper, het Comité van permanente vertegenwoordigers, en om de vergaderstukken openbaar te maken en alle internationale beleidsdocumenten niet geheim te houden omdat het diplomatieke documenten zouden zijn. Dit is bijzonder belangrijk!
Het andere aspect dat we aankaarten is dat van het Parlement, ons Parlement, omdat wij de eersten moeten zijn om openbaarheid te verschaffen. Als radicale Italianen noemen wij dit het “openbare register van de gekozenen”, namelijk een register waarin men alles kan vernemen over de activiteiten van de Parlementsleden, hun aanwezigheid en afwezigheid, hun stemgedrag en natuurlijk de vergoedingen die zij ontvangen. Pas dus op, want het zou verkeerd zijn - en dat zeg ik omdat ook hier wordt gevraagd om aparte stemming over paragraaf 5-, om te denken dat als we sommige informatie hiervan vertrouwelijk houden – dat zeg ik tegen mevrouw Cederschiöld, ik weet dat zij daar gevoelig voor is – dat ons echt zou lukken, want als wij deze informatie vertrouwelijk houden, worden we eenvoudigweg ook meer blootgesteld aan agressieve en demagogische initiatieven tegen de Parlementsleden. We weten dat er collega’s zijn die andere Parlementsleden hebben gefilmd, die spionnen worden van andere Parlementsleden. Om dit te vermijden moeten we dit niet alleen verhinderen, maar onze werkzaamheden volledig openbaar maken. Zo kunnen we voorkomen dat er mensen door het sleutelgat moeten loeren en openen we onze deuren door verslag te doen over het werk van de parlementaire commissies, de vergaderingen en alle handelingen van dit Parlement op het internet.
Het derde aspect dat ik naar voren wil brengen gaat over de formaten van documenten, want ook bij paragraaf 7 hebben we een verzoek van de PPE-DE-Fractie om aparte stemming. Daar vragen wij dat technologisch gezien de documenten worden vervaardigd met open source tekstverwerkers en met een effectieve meertaligheid en technologieën waarmee mensen met een handicap toegang kunnen krijgen tot informatie en documenten. Ik hoop dat er in dit Parlement geen verzet is tegen open source meertalige toegang met behulp van technologieën die de toegang van personen met een handicap vergemakkelijken, want dat is een essentieel aspect voor een deel van de burgers van de Europese Unie.
We weten dat de Commissie een hervorming van ons Reglement heeft voorgesteld en die behandelen we in het verslag-Cashman, maar deze resolutie is een eerste kans om een aantal referentiepunten voor dit Parlement vast te leggen. Ik hoop dat deze kans niet wordt gemist door de essentiële zaken die ik met dit document wil voorstellen, teniet te doen!
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik u bedanken voor een zeer goed geschreven en interessant verslag, en ik feliciteer de rapporteur. Dit is een belangrijk en gekoesterd onderwerp, met name ten tijde van de herziening van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en ook wanneer we denken aan de veranderingen die het Verdrag van Lissabon, als dit van kracht wordt, zal meebrengen voor deze belangrijke kwesties.
Dit verslag gaat in principe over de tenuitvoerlegging van Verordening 1049/2001 en ik wil u dan ook eerst herinneren aan een van de positieve elementen in de tenuitvoerlegging van de verordening omdat, zoals kwantitatieve gegevens laten zien, en zoals het verslag van het Parlement erkent, de EU-instellingen toegang hebben verleend tot een groter aantal documenten, terwijl het aantal en percentage weigeringen is afgenomen.
We zijn vast voornemens om door te gaan met het uitbreiden van de transparantie en openheid. Natuurlijk gaan enkele aanbevelingen in het verslag veel verder dan de toepassing van Verordening 1049/2001 in 2006 en houden sommige aanbevelingen geen rechtstreeks verband met de activiteiten van de Commissie, zoals we zojuist hebben gehoord.
In het verslag wordt een aantal kwesties behandeld met betrekking tot openheid en communicatie met burgers, en ik verwelkom dit in het bijzonder als een waardevolle bijdrage aan een algemene beschouwing over transparantie, communicatie en dienstverlening.
Ik wil hier kort enkele aanbevelingen en hun onderliggende beginselen bespreken, omdat deze een goede overweging verdienen.
Met betrekking tot de zaak-Turco kan ik u verzekeren dat de Commissie volledig rekening houdt met het arrest. Zoals gezegd heeft dit arrest hoofdzakelijk betrekking op de noodzaak van meer openheid wanneer de Raad handelt in een wetgevende hoedanigheid, maar het is eveneens van toepassing op de Commissie en al haar instellingen, en de Commissie zorgt ervoor dat elk verzoek om toegang in elke zaak zorgvuldig wordt beoordeeld aan de hand van de parameters die door het Hof van Justitie zijn vastgesteld.
Ten tweede moeten we iets langer stilstaan bij het voorstel om gemeenschappelijke regels vast te stellen voor administratieve procedures omdat veel van die procedures zeer specifiek van aard zijn en in sommige gevallen uniek zijn voor elke instelling. Dit betekent dat we meer tijd nodig hebben om te zien hoe dit kan worden bewerkstelligd.
De aanbeveling om Verordening 1049/2001 en Verordening (EEG, Euratom) nr. 354/83 inzake het voor het publiek toegankelijk maken van historische archieven, samen te voegen, is om een speciale reden nogal ingewikkeld, namelijk omdat artikel 255 van het EG-Verdrag en Verordening 1049/2001 niet van toepassing zijn op alle instellingen en lichamen. Dit kan ook veranderen als het Verdrag van Lissabon van kracht wordt omdat het recht van toegang tot documenten dan wordt uitgebreid naar alle instellingen en lichamen. Daarom is het niet zo eenvoudig om de twee eenvoudigweg samen te voegen, want de reikwijdte is verschillend.
Met betrekking tot de kritische opmerking van de Ombudsman over de openbare registers van de Commissie wil ik u verzekeren dat we deze opmerking zeer serieus nemen. Zoals u weet, hebben we een openbaar register van documenten dat sinds juni 2002 geopend is en sindsdien heeft de Commissie tevens een speciaal register voor comitologieprocedures en een register over deskundigengroepen opgezet. We doen altijd al het mogelijke om onze interne IT-systemen te moderniseren.
Dat kan helaas niet van de ene op de andere dag, maar hier moet aan worden gewerkt. We houden altijd rekening met de noodzaak om de reikwijdte van het openbaar register uit te breiden, en ik hoop dat u ook op de hoogte bent van mijn persoonlijke inzet hiervoor. We erkennen dat we de reikwijdte van onze openbare registers nog moeten uitbreiden en we bevestigen onze inzet om de openbare registers te ontwikkelen in het belang van een grotere transparantie.
In de resolutie stelt u de kwesties van documentbeheer, één enkel portaal en het Trans-Jai-project aan de orde. De Commissie steunt het idee om één enkel portaal in te stellen om de toegang tot wetgevingsdocumenten voor burgers te vergemakkelijken. Ik denk dat hiervoor een gemeenschappelijke methodologie noodzakelijk zou zijn en we moeten kijken naar alle praktische gevolgen hiervan voor documentidentificatie en -verwijzingen. Wij zouden graag een portaal zien dat de volledige beschikbaarheid van openbare documenten voor elke instelling zou behelzen, dus we zijn bereid om hier met u samen aan te werken.
Voor wat betreft het Trans-Jai-project kom ik terug op wat ik in een antwoord in oktober heb gezegd, dat dit naar verwachting in 2010 geopend zal zijn voor het publiek.
Ik wil ook iets zeggen over de kwestie betreffende het uitwisselen van informatie tussen de instellingen. Ik begrijp wat er mee wordt bedoeld en wat u hiermee wilt bereiken, maar ik wil u er aan herinneren dat er tussen onze instellingen al een ingeburgerde werkmethode is voor het uitwisselen van vertrouwelijke informatie die bij de Commissie berust. Dit wordt gereguleerd in een bijlage van de kaderovereenkomst. We moeten ook bedenken dat het delen van informatie tussen instellingen losstaat van toegang door het publiek, en wij zijn van mening dat dit afzonderlijk moet worden behandeld, zoals nu ook het geval is.
Dit verslag en dit debat zijn ook waardevolle en gewaardeerde bijdragen voor een andere keer wanneer we dit in een breder kader kunnen bespreken. Ik ben dankbaar voor de inspanningen van het Parlement om de kwestie van transparantie en openheid hoog op de EU-agenda te houden. We zullen in de zeer nabije toekomst terugkomen op veel van deze vragen, bijvoorbeeld tijdens de gezamenlijke vergadering van de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken met het Tsjechische parlement, volgende week, die ik mag bijwonen, en dan al over enkele weken wanneer we de belangrijke kwestie van de herziening van Verordening 1049/2001 behandelen.
Ik vind dat de besprekingen niet daar mogen eindigen. We moeten open zijn over transparantie. Denk ook eens aan wat we proactief buiten de formele wetgeving kunnen doen, zoals verbeterde registers, meer gebruiksvriendelijkheid en toegankelijkheid, actieve verspreiding en snellere publicatie van documenten. Vorig jaar heb ik zelf mijn eigen correspondentieregister direct toegankelijk gemaakt op het internet. Ik weet zeker dat u allemaal vergelijkbare ideeën en voorbeelden hebt van wat er kan worden gedaan als we er goed over nadenken. Laten we dat dus doen.
Luis Herrero-Tejedor, namens de PPE-DE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer Cappato, uw verslag staat bol van de goede bedoelingen, het duidelijkste bewijs daarvoor is dat de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken geen enkel amendement noodzakelijk heeft geacht.
U heeft zelf echter achttien amendementen op uw eigen verslag voorgesteld. Het zijn die amendementen die, om het in algemene bewoordingen te zeggen, een extreme draai aan dit verslag hebben gegeven en die bij mij serieuze twijfels hebben opgeroepen.
Ik zou de amendementen die u heeft voorgesteld in vier verschillende categorieën willen indelen, amendementen die u zelf heeft voorgesteld, en dat wil ik benadrukken, op een verslag dat in eerste instantie alle steun van de fracties heeft gekregen. Ten eerste zijn sommige amendementen niet mogelijk; u doet enkele voorstellen die onmogelijk zijn. Mijnheer Cappato, u doet bijvoorbeeld voorstellen waarvoor nog geen enkele juridische basis bestaat: zolang het Verdrag van Lissabon niet van kracht is, zal het niet mogelijk zijn de bepalingen van de diverse instellingen met elkaar in harmonie te brengen. Commissaris Wallström heeft zojuist iets dergelijks gezegd. Uw oproep om het jaar 2009 tot het Jaar van de Transparantie te verklaren, komt te laat, daar hebben we geen tijd meer voor. Uw voorstellen zijn om die reden onmogelijk.
Ten tweede zijn sommige van uw andere voorstellen niet aan te bevelen. U roept op tot transparantie binnen de vergaderingen van de fracties. Dat heeft geen zin. Privacy is nodig, want het is een politiek goed. Als ik van mening wil verschillen met mijn fractie en ik bij mijn mening wil blijven, dan wil ik dat onder vier ogen kunnen doen: dat betekent niet dat er een gebrek aan transparantie is. Transparantie is noodzakelijk binnen overheidsorganisaties, maar niet binnen de fracties waarvan de privacy bij debatten gegarandeerd moet blijven. Om die reden kan ik het op dit punt niet met u eens zijn.
Sommige van uw andere beweringen, mijnheer Cappato, zijn onjuist. U beweert, bijvoorbeeld, dat 90 procent van de wetgevende activiteiten op basis van comitologie plaatsvindt. Dat is schromelijk overdreven, mijnheer Cappato. Comitologie heeft haar eigen impliciete regels als het gaat om transparantie. Als we meer mechanismen, meer bureaucratie en meer toezicht gaan invoeren, doen we precies het tegenovergestelde van wat we willen bereiken: transparantie en dat ligt dicht bij ongecompliceerdheid.
Ten slotte – voordat mijnheer de Voorzitter me een sein geeft, want ik ben al bijna door mijn tijd heen – zijn sommige van uw voorstellen onnodig. Ik begrijp, bijvoorbeeld, dat het voor de publieke opinie heel erg mooi en aantrekkelijk is om over transparantie van de activiteiten van afgevaardigden te praten, om inzichtelijk te maken of ze bij de plenaire vergaderingen aanwezig zijn. Dat is echter al inzichtelijk, mijnheer Cappato. Of ze naar de commissies gaan, is ook al inzichtelijk; daar zijn notulen van die voor alle burgers toegankelijk zijn. Of ze onkostenvergoedingen declareren, is ook al inzichtelijk, mijnheer Cappato. Met andere woorden, voor burgers is het bijzonder goed mogelijk kennis te nemen van die informatie.
Ik begrijp derhalve dat het mooi is met het oog op de publieke opinie en dat het u siert om voor transparantie te strijden, maar u moet zich realiseren dat transparantie betekent dat ervoor gezorgd moet worden dat de zaken worden gezien zoals ze in werkelijkheid zijn, en als wij ertoe bijdragen dat de zaken anders worden gezien dan dat ze in werkelijkheid zijn, mijnheer Cappato, dan dragen wij niet bij tot transparantie. Hartelijk dank voor uw vrijgevigheid, mijnheer de Voorzitter.
Michael Cashman, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank je wel, Marco, voor een zeer goed verslag, maar helaas ben ik het eens met anderen in dit Huis, dat je verder bent gegaan dan de opdracht, en ik weet waarom.
De vorige spreker zei dat het onmogelijk is. Als we niet om het onmogelijke vragen, hoe kunnen we dan ooit verandering bereiken?
Maar natuurlijk heb je je opdracht overschreden. We krijgen geen openbaarheid over de inhoud van fractiebijeenkomsten. Wanneer Parlementsleden via hun website of via de informatiedienst van het Parlement hun reilen en zeilen laten weten, betekent dit niet dat ze effectief zijn, het betekent niet dat ze goed zijn.
De verordening gaat over toegang tot alle documenten die berusten bij, ontvangen zijn door of opgesteld zijn door de drie instellingen, handelend in hun hoedanigheid als wetgever. Daar moeten we naar terug. We hoeven niet te definiëren wat de “wetgevende hoedanigheid” is. We moeten kijken hoe de verordening tot nog toe heeft gewerkt en dit moeten we verbeteren. Dat is wat ik wil doen, tezamen met alle actoren en ik verwelkom de Zweedse minister, Cecilia Malmström, die hier in eerste instantie aan heeft gewerkt. We willen allemaal vooruitgang boeken in de kwestie van toegang.
Waarom? Omdat we erkennen dat veel mensen zich realiseren dat er dingen gebeuren, met name in de Raad, zoals je hebt geïllustreerd, waarbij hun ministers, hun nationale ministers betrokken zijn, maar waarvan het geheim is hoe ze debatteren en hoe ze stemmen. Wanneer we dat element van geheimzinnigheid openbaren en we laten zien hoe ministers van lidstaten daadwerkelijk stemmen, dan kunnen die ministers ter verantwoording worden geroepen in hun lidstaten en voelen nationale burgers zich plotseling verbonden met alle Europese zaken.
Dus, Marco, helaas ben je verder gegaan dan je opdracht, met name door de droom de je had. Als je niet had verklaard dat je een Italiaanse radicaal was, had ik dit nooit uit dit verslag kunnen opmaken, maar het feit dat je verwacht dat fracties hun interne debatten bekend gaan maken, dat gaat niet gebeuren, en je laat inderdaad, zoals de vorige spreker zei, alleen de verdeling zien, je versterkt niet het feit dat we hier zijn omdat we geloven in een Europa dat verantwoording aflegt aan zijn burgers. Daarom is het opstellen van de stemlijst moeilijk. Mijn hart ligt bij jou, maar ik moet mijn hoofd volgen.
Alexander Alvaro, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, welkom mevrouw de vicevoorzitter, morgen zullen we stemmen over het verslag van mijn collega, de heer Cappato, over de toegang van het publiek tot documenten. De heer Cashman, een zeer goede en normaal gesproken ongelooflijk efficiënte collega, heeft er al op gewezen dat het er vooral om gaat het publiek toegang tot documenten te geven waarover wij hier discussiëren en beslissen.
Je zou de heer Cappato kunnen verwijten, wat de heren Herrero-Tejedor en Cashman hebben gedaan, dat hij zijn doel voorbij is geschoten. Dat ligt er maar aan hoe je het bekijkt en is in dit geval ook niet helemaal gerechtvaardigd. De discussie of de fractievergaderingen in principe wel of niet uitgezonden moeten worden, is zeker iets waarover we het kunnen hebben. De vraag is dan of we het recht zouden hebben om bijvoorbeeld een vergadering achter gesloten deuren te houden indien de meerderheid van de fractieleden dat wenst, omdat er zeker gevoelige onderwerpen zijn – zoals we weten van onze eigen vergaderingen – die we eerst onder elkaar moeten bespreken, voordat we ermee naar buiten treden. Ik vind het normaal dat je de vuile was thuis doet en niet buiten op straat.
Verder laat dit voorbeeld zien dat politieke partijen – niet de fracties in dit geval – altijd een bepaald belang hebben bij openbaarheid, namelijk wanneer het hen uitkomt. Anders zouden partijcongressen niet in deze omvang worden uitgezonden. Interessant genoeg klaagt niemand erover dat de congressen van sommige politieke partijen bij wie het er doorgaans heet aan toe kan gaan, in hun geheel kunnen worden uitgezonden.
Ik denk dan ook dat ik kan zeggen dat de heer Cappato hier goed werk heeft geleverd, ook als er – wat we gewend zijn – wellicht verbeteringsvoorstellen komen van andere fracties. In sommige gevallen zijn ze inderdaad zo goed dat we ze in overweging zouden moeten nemen.
Vergeleken bij de twee andere instellingen heeft het Parlement nog altijd een voortrekkersrol als het gaat om transparantie en daarom zou ik er niet mijn topprioriteit van willen maken, want zowel op het gebied van de toegankelijkheid van documenten als van de transparantie van vergaderingen en activiteiten van Parlementsleden zijn wij opener dan de welk nationaal parlement dan ook. Dat wil niet zeggen dat er geen behoefte zou zijn aan verbetering, ook bij andere instellingen, vooral bij de Raad die hier nu helaas niet is. De heer Cashman heeft zojuist gezegd dat we moeten weten wie welk besluit heeft genomen en op welke manier, zodat we kunnen vaststellen waar de verantwoordelijkheid voor politiek handelen ligt.
Nog veel belangrijker is het echter dat we toegang tot documenten verschaffen die bijvoorbeeld ontstaan in het kader van de comitologieprocedure. Een bijzonder voorbeeld is de verordening over vloeistoffen in handbagage waarvan burgers, maar ook parlementariërs, de bijlage niet konden inzien. De eis van transparantie is niet voor niets in de meeste lidstaten van de Europese Unie ingevoerd, namelijk om de bevolking de mogelijkheid te geven om politiek handelen te begrijpen, verantwoordelijkheid vast te stellen en dan misschien ook bij verkiezingen anders te kunnen stemmen.
Hartelijk dank voor de extra tijd, mijnheer de Voorzitter. Veel succes, Marco. Ik sta achter je bij de stemming van morgen, en ik geloof dat we dit tot een goed einde gaan brengen.
Ryszard Czarnecki, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, als het waar is dat de Europese Unie er in de eerste plaats voor de burgers is en niet zozeer voor de eurocraten, staat het als een paal boven water dat niet alleen de Unie zelf, maar ook de activiteiten van de instellingen van de Europese Unie transparanter moeten zijn. Alleen op die manier kan de Unie de geloofwaardigheid terugwinnen die ze achteloos te grabbel heeft gegooid. Onder meer de pogingen om het Grondwettelijk Verdrag er tot elke prijs door te drukken en het feit dat er niet genoeg referenda zijn gehouden, zijn de geloofwaardigheid van de Unie niet ten goede gekomen. Met het oog hierop is het een terechte eis om alle debatten van de Raad, die ten slotte over het lot van Europa beslist, ter beschikking te stellen van de burgers uit de Europese lidstaten. Dit geldt echter niet voor de debatten van de fracties.
Het is ook belangrijk dat het Parlement, de Raad en de Europese Commissie dezelfde beginselen aannemen voor het beschikbaar stellen van documenten, zodat ze geen eenzame sterren blijven aan het informatie- en IT-firmament. Ik ben van mening dat dit verslag een belangrijke stap is op weg naar meer transparantie. Anderzijds ben ik ervan overtuigd dat de tekst op bepaalde gebieden zelfs een stap te ver gaat. Zelfs kameraad Lenin heeft ooit gezegd dat we soms twee stappen vooruit moeten doen om vervolgens een stap terug te zetten. De rapporteur zou er goed aan doen dit in gedachten te houden.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de rapporteur, de heer Cappato, geeft aan dat er grote tekortkomingen zijn met betrekking tot de toegang van het publiek tot EU-documenten. Ik steun het voorstel van de rapporteur voor verbetering in verband met het jaarverslag. Ik steun eveneens de amendementen die door de rapporteur zijn ingediend. Ik ga er verder van uit dat het Parlement voor een werkelijk beginsel van toegang door het publiek zal stemmen bij de komende stemming over het verslag van de heer Cashman betreffende de regulering van toegang van het publiek.
Met betrekking tot het jaarverslag zou ik in het bijzonder willen benadrukken dat het volledig onaanvaardbaar is dat toegang door het publiek niet wordt gegarandeerd met betrekking tot gedelegeerde wetgeving, waaronder 90 procent van de juridisch bindende wetgeving valt die elk jaar door de EU-instellingen wordt aangenomen. Ook het aandeel van leden in het werk van het Parlement en al hun financiële omstandigheden met betrekking tot hun benoeming in het Parlement moet volledig transparant zijn. Ik steun het voorstel voor een gecombineerd openbaar register.
Tot slot zou ik nog willen zeggen dat een betere toegang van het publiek geen populistisch, maar een democratisch vereiste is.
VOORZITTER: MARIO MAURO Ondervoorzitter
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, in een democratie is transparantie een kwestie van eer. In democratische landen kiezen burgers hun bestuurlijke autoriteiten. Deze autoriteiten stellen ambtenaren aan om democratische besluiten uit te voeren. Het zou dan ook absurd zijn wanneer deze gekozen vertegenwoordigers en ambtenaren het recht hebben om hun kiezers informatie te onthouden. Toch gebeurt het, en hiervoor zijn twee verklaringen. De eerste is een erfenis uit een predemocratische maatschappij toen mensen werden beschouwd als onderdanen van niet-gekozen heersers. De onderdanen mochten zich niet mengen in de zaken van de heerser. De tweede is dat de veiligheid van de staat, overwegingen met betrekking tot de integriteit van burgers, bedrijfsgeheimen, marktinvloed en soortgelijke overwegingen kunnen vragen om uitzonderingen op de regel.
De eerste uitleg is tegenwoordig volkomen irrelevant. Autoriteiten mogen in hun hoedanigheid van autoriteit geen informatie onthouden aan burgers. De tweede uitleg snijdt echter wel hout en hiermee is een lastige evenwichtskwestie gemoeid. Deze legitieme eisen voor het zoeken naar het juiste evenwicht worden door de autoriteiten echter vaak gebruikt om de mogelijkheid van geslotenheid te behouden.
De EU heeft geen sterke transparantietraditie. In de kinderjaren en vroege jeugd was de EU vrijwel volledig gesloten, zelfs tot aan de interne telefoonlijst van de Commissie. De EU begon als een bureaucratisch keizerrijk, en dat is het nog steeds, maar er zijn belangrijke stappen gezet: de gedragscode van 1993, het voldoen aan de eisen van de Zweedse journalistenvereniging in 1998 en de verordening van 2001.
Met een zekere trots merk ik op dat mijn eigen land, Zweden, de langste historische traditie op het gebied van transparante wetgeving heeft. Daarom raakte de Zweedse staat betrokken bij de zaak-Turco en kon het Europees Hof van Justitie afgelopen zomer worden overtuigd om de Raad en het Gerecht van eerste aanleg terzijde te schuiven. Dit was weer een stap verder verwijderd van het bureaucratische keizerrijk, maar de weg naar democratische transparantie in de EU is nog lang. Er is veel interne weerstand te overwinnen. Het verslag van de heer Cappato verdient dan ook de volledige steun van dit Huis, hetgeen weer een stapje verder op die lange weg zou betekenen.
Luca Romagnoli (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik neem slechts enkele seconden het woord om te zeggen dat ik het grotendeels eens ben met het werk van de heer Cappato. Dat kan ook niet anders aangezien ik volgens mij het enige Italiaanse Parlementslid ben geweest dat heeft geprobeerd om op zijn eigen bescheiden wijze, jaar in jaar uit, in het boek waarin ik verslag doe van mijn parlementswerk, een lijst te publiceren met de aanwezigheid en het aantal vragen van de Italiaanse delegatie hier in ons Parlement.
Ik zou nog meer tevreden zijn geweest als bijvoorbeeld juist de Italiaanse pers, die maar al te vaak met de vinger naar ons wijst, informatie had verspreid die op zichzelf misschien niet wereldschokkend is, maar in elk geval een indicatie is van de soort activiteiten die een Italiaans Parlementslid hier uitoefent. Dit geldt des te meer als daardoor kan worden vastgesteld hoe de activiteit, indien goed gedaan, los staat van de vertegenwoordiging die de verkiezing heeft opgeleverd, in de zin dat iemand het hele systeem probeert te dienen.
Ik juich het initiatief van de heer Cappato toe. Ik zal voor vrijwel alles uit zijn voorstel stemmen.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE) . – (RO) De Europese Unie is gebaseerd op het transparantiebeginsel. Hiernaar wordt verwezen in de artikelen 1 en 6 van het Verdrag betreffende de Europese Unie en in artikel 41 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
Vanaf het begin heeft Europa gepleit voor een besluitvormingsproces dat zo transparant mogelijk is en zo dicht mogelijk bij de burgers staat. Het Europees Parlement heeft vanwege zijn eigen aard altijd gepleit voor toegang van het publiek tot het besluitvormingsproces, aangezien verschillende standpunten over wetgevende en niet-wetgevende werkzaamheden het vertrouwen van de Europese burgers in de Europese instellingen helpen vergroten.
De toegang van het publiek tot documenten van de Europese instellingen is momenteel redelijk goed geregeld. Het lijdt echter geen twijfel dat de Europese wetgeving inzake het recht op toegang uit 2001 geactualiseerd moet worden.
Al in 2006 heeft het Parlement de Commissie gevraagd voorstellen te doen om de verordening te wijzigen, waarbij het diverse aanbevelingen formuleerde:
- alle voorbereidende documenten voor wetsbesluiten moeten rechtstreeks voor het publiek toegankelijk zijn en
- er moet een enkel toegangspunt komen voor voorbereidende documenten.
De Commissie hield rekening met deze aanbevelingen die ook werden opgenomen in een nieuw voorstel voor een verordening in 2008.
In de loop van het besluitvormingsproces worden de betrokken partijen geconfronteerd met verschillende, soms tegengestelde standpunten. Onderhandelingen leiden tot de beslissing die voor alle betrokkenen het meest aanvaardbaar is. De burgers van Europa moeten geïnformeerd worden over het proces dat tot beslissingen leidt, omdat deze beslissingen rechtstreeks van invloed zijn op hun leven.
Marianne Mikko (PSE). - (ET) Dames en heren, democratie is gebaseerd op transparantie en openheid. Dit is vooral nu belangrijk, nu de verkiezingen voor het Europees Parlement in juni dichterbij komen.
Vereenvoudiging van de webomgeving zou helpen om het aantal kiezers bij de Europese verkiezingen te vergroten. Wanneer wij de burgers begrijpelijke informatie geven over de werkzaamheden van de afgevaardigden en het functioneren van het Europees Parlement in het algemeen, kunnen wij jong en oud interesseren in wat wij doen. Het e-Parlement is een zeer goed initiatief.
Op basis van zoekcriteria moet alle informatie over het werk van een afgevaardigde beschikbaar zijn voor de burgers. Ik ben het met de rapporteur eens dat individuen niet alleen toegang moeten hebben tot de activiteiten in de plenaire vergadering, maar ook tot het werk dat in commissies en delegaties wordt gedaan. Burgers moeten een compleet beeld kunnen krijgen van onze werkzaamheden.
Ik ben ook voorstander van het idee om een interinstitutioneel informatie- en documentenregister op te zetten. Het is belangrijk dat burgers de procedures kunnen volgen die voor hen interessant zijn en vanaf één locatie toegang hebben tot alle documenten. Het opzetten van één centraal portaal kost tijd, maar wij moeten die kant op gaan. Dat is nu en in de toekomst de weg die wij moeten volgen. Ik steun het verslag-Cappato.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn collega, Marco Cappato, feliciteren met zijn verslag. Het is belangrijk dat we dit hier in het Parlement bespreken.
Wanneer we het hebben over verantwoording en transparantie, moeten we met onszelf beginnen, en dat betekent alle EU-instellingen. Ik ben het eens met veel zaken uit het verslag. Maar voor enkele zaken maak ik een voorbehoud. We moeten er bijvoorbeeld voor zorgen dat als we informatie verstrekken over de activiteiten van de leden, om maar iets te noemen, dergelijke informatie allesomvattend is. Anders kennen we straks overal de prijs van, maar nergens de waarde. Hiermee bedoel ik dat onze werklast werkelijk vrij breed is. Deze bestaat niet alleen uit het bijwonen van commissie- of plenaire vergaderingen. Dergelijk informatie over activiteiten van leden moet alle activiteiten behelzen. Anders gaat waardevol werk dat zich niet afspeelt in het Parlement, verloren omdat het onzichtbaar is.
Met betrekking tot de opmerkingen van mijn collega, de heer Romagnoli, over het feit dat zijn goede werk door de media niet is gezien, zou ik willen zeggen dat het alleen nieuws is, wanneer je je werk niet doet.
Tot slot zou ik willen zeggen dat de kern van de zaak is dat er transparantie moet zijn wanneer we handelen in een wetgevende hoedanigheid. Ik ben het met Michael Cashman eens dat alle burgers moeten weten hoe hun ministers in de Raad stemmen. Dit is van essentieel belang. Anders spelen we in de kaart van de groepering “geef de schuld maar aan Brussel” wanneer iets in eigen land verkeert gaat.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn ervaring lijkt waarschijnlijk heel erg op die van miljoenen Europeanen. Mevrouw de commissaris, ik kwam in 1999 echt met veel enthousiasme in dit Parlement en ik deed daarin niet onder voor het enthousiasme dat u nog steeds tentoonspreidt. Vervolgens heb ik gedaan wat veel burgers ook doen. Ik wilde iets weten, en dat was: op welke manier worden besluiten genomen? Waar gaat het geld heen? Wie krijgt het? Steeds meer kiezers namen contact met me op en zeiden: we weten niet wat we aan deze EU hebben. Die ervaring had ik ook. Helaas realiseer je je dan dat bij veel maatregelen bewust de onverantwoordelijkheid wordt versluierd die wij nog steeds hebben in onze instellingen, inclusief een onduidelijk vastgelegde wetgevende macht. Ik kan u alleen maar aanmoedigen om vast te houden aan uw overtuiging om verder te gaan dan het verslag-Cappato nu al gaat en deze basisinformatie vrij toegankelijk te maken. Dat zou een prestatie zijn, en dat zeg ik na tien jaar.
Carlos Coelho (PPE-DE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw Wällstrom, dames en heren, transparantie is binnen de Europese Unie een grondbeginsel: het versterkt de democratische aard van onze instellingen, het vergemakkelijkt de participatie van de burgers in het besluitvormingsproces en het verleent de autoriteiten extra legitimiteit, door die autoriteiten doeltreffender te laten functioneren en hun verantwoordingsplicht ten aanzien van de burgers te benadrukken. Ik sta achter het principe dat ongeacht welke democratische instelling de plicht heeft haar documenten, activiteiten en besluiten openbaar te maken. Om ervoor te zorgen dat instellingen op een loyale wijze met elkaar kunnen samenwerken, is het van fundamenteel belang dat documenten toegankelijk zijn.
In het kader van het onderzoek naar de acties van de CIA in Europa, heb ik de Raad streng bekritiseerd, omdat hij de loyale samenwerking had bemoeilijkt door de toegang tot essentiële documenten geheel of gedeeltelijk onmogelijk te maken. Daarom was ik zo blij met de beslissing van het Hof van Justitie in de zaak-Turco. Het Hof kwam tot de conclusie dat de adviezen van de Juridische dienst van de Raad aangaande wetgevingsprocedures openbaar moesten worden gemaakt, aangezien deze bij de begripsvorming over de richting van het besluitvormingsproces een cruciale rol kunnen spelen.
Ik ben het ermee eens dat de Verordening van 2001 moet worden herzien, en niet alleen om een oplossing te vinden voor de onvolkomenheden die intussen aan het licht zijn gekomen, maar ook om de meest recente jurisprudentie, inzonderheid het arrest-Turco erin te verwerken. We moeten daarbij echter wel de beschikbare rechtsgrond respecteren. Een aantal van de voorstellen van de rapporteur gaat veel verder dan op basis van die rechtsgrond mogelijk is. Onze collega’s Herrero en Cashman hebben daar al op gewezen.
Sommige van de op de nationale parlementen gerichte maatregelen ontberen elke rechtsgrond. Het Hof van Justitie heeft in zijn arrest in de zaak-Turco erkend dat bij de toepassing van de verordening een evenwicht moet worden aangehouden tussen de aan openbaarmaking verbonden risico’s en het algemeen belang dat met het toegankelijk maken van het desbetreffende document wordt gediend. Ik meen dat een aantal van de voorstellen van de heer Cappato dat evenwicht in gevaar brengt.
Călin Cătălin Chiriţă (PPE-DE) . – (RO) Ik wil benadrukken dat hoewel de heer Cappato aanvankelijk brede steun genoot voor zijn initiatief, de achttien amendementen die later zijn aangebracht, ertoe hebben geleid dat die aanvankelijke steun verloren is gegaan.
Desondanks steun ik het feit dat toegang van het publiek tot documenten van het Parlement, de Raad en de Commissie van vitaal belang is om de kloof tussen de burger en de Europese Unie te verkleinen. Op de eerste plaats wil ik benadrukken dat de belangrijkste documenten die in de loop van de comitologieprocedure opgesteld worden, gepubliceerd moeten worden.
Ten tweede denk ik dat het een goed idee zou zijn om op de website van het Europees Parlement onder de persoonlijke profielen van elk lid de amendementen te publiceren die dat lid heeft ingediend in de parlementaire commissie waartoe hij of zij behoort. Naast de verslagen, resoluties en plenaire debatten, moeten burgers duidelijk kunnen zien welke amendementen de leden indienen tijdens het Europese besluitvormingproces.
Ten derde: wanneer de Europese Raad naast het Europees Parlement optreedt als een medewetgevende instelling, zou hij zijn beraadslagingen moeten publiceren, net als het Parlement zijn eigen debatten openbaar maakt. De Raad zou blijk moeten geven van transparantie door van nu af aan zijn debatten te publiceren, voordat hij daar door het Verdrag van Lissabon toe gedwongen wordt.
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, tot de burgerrechten behoort ook het recht op informatie over de activiteiten van door de burgers gekozen vertegenwoordigers die belangrijke publieke functies bekleden. Dit geldt met name voor de instellingen van de Europese Unie, met inbegrip van de Raad, wiens documenten moeilijker toegankelijk zijn. De informatieprogramma's die op het internet beschikbaar zijn, moeten gebruiksvriendelijk zijn en de geïnteresseerde burger in staat stellen het gewenste document probleemloos terug te vinden. Hoewel het internet vandaag algemeen ingeburgerd is, heeft niet iedereen toegang tot het medium. Met het oog hierop is er tevens behoefte aan publicaties die in bibliotheken kunnen worden geraadpleegd en aan samenvattingen die toegankelijker zijn voor personen die problemen hebben met het lezen van documenten. We moeten echter overwegen of het nodig is om de volledige verslagen van de vergaderingen van de fracties te publiceren.
Charlotte Cederschiöld (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, transparantie heeft inderdaad een spectaculaire verandering doorgemaakt binnen de EU, en ik weet zeker dat de commissaris het hier volmondig mee eens is, sinds de komst van Verordening (EG) nr. 1049/2001 en de websites.
Ik zou ook willen benadrukken dat ik vind dat de Commissie en de commissaris in de afgelopen jaren buitengewoon goede en constructieve bijdragen hebben geleverd aan deze kwestie. Vanaf het begin was dit al geen gemakkelijke taak, maar ik ben van mening dat de samenwerking in de afgelopen jaren zeer constructief is geweest, waarvoor u waardering verdient. Iedereen klaagt altijd over de Commissie, maar ik vind niet dat dit in alle opzichten gerechtvaardigd is.
Natuurlijk kan het niet zo zijn dat wetgeving op het gebied van justitie en binnenlandse zaken niet transparant is met betrekking tot de rechtvaardiging. De heer Alvaro heeft op dit punt absoluut gelijk. Dit is natuurlijk onmogelijk. Maar om nu zover te gaan dat bijvoorbeeld een medewerker of Parlementslid elke dag verslag moet doen van wat hij of zij die dag heeft gedaan, is volstrekt onredelijk. Uiteindelijk besteden ze een halve dag aan het schrijven van een verslag over wat ze hebben gedaan.
Ter afsluiting zou ik willen zeggen dat we het verslag van de heer Cappato steunen, mits het leidt tot juridisch betrouwbare, duidelijke wetgeving, die niet noodzakelijkerwijs bureaucratisch is.
Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, indien we ervan uitgaan dat democratische rechtsstaten gehouden zijn tot het openbaar maken van alle bepalingen die van belang zijn voor hun burgers, moeten we verzekeren dat de activiteiten van de instellingen open en transparant zijn. In de praktijk betekent dit dat niet alleen de bijeenkomsten en de debatten, maar ook de stemmingen van democratische wetgevende organen – in de mate van het mogelijke – transparant moeten zijn en dat wetsontwerpen ter beschikking van de burgers moeten worden gesteld. Helaas is het als gevolg van de werkwijze van de Raad vaak moeilijk om een document in verband te brengen met een procedure, waardoor het voor de burgers onmogelijk wordt om deze documenten te raadplegen.
Zoals we weten, speelt het internet een cruciale rol op het gebied van de toegang van de burgers tot de documenten van de Europese Unie. We hebben bijgevolg behoefte aan één EU-portaal dat de toegang tot alle documenten, procedures en instellingen vergemakkelijkt. Er moeten niet alleen gemeenschappelijke regels worden vastgesteld voor de tenuitvoerlegging van administratieve procedures, maar ook voor de manier waarop documenten ingediend, geclassificeerd, geregistreerd en verspreid moeten worden. Het Europees Parlement moet op dit gebied het voorbeeld geven aan de andere instellingen.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb goed gelet op wat de rapporteur heeft gezegd. Er zijn hier twee categorieën bij betrokken: toegang tot informatie over wetgevende werkzaamheden van de EU en toegang tot documenten op niet-wetgevende gebieden. Met betrekking tot de eerste categorie steun ik de zogenoemde actieve transparantie met vrijheid van informatie als norm en inderdaad een zeer beperkt gebruik van geheime vergaderingen en zittingsdocumenten op Raadsniveau. Ik ben van mening dat we het stemgedrag van onze ministers moeten kennen zodat ze ter verantwoording kunnen worden geroepen en we deze cultuur van “geef de schuld maar aan Brussel” die in de nationale parlementen voorkomt, kunnen stoppen. Ik zou ook gemakkelijke toegang willen tot de aanwezigheids- en stemregisters van parlementsleden tijdens hun parlementaire werkzaamheden op alle niveaus.
We worden door burgers gekozen om een taak te verrichten en we hebben er recht op om door hen ter verantwoording te worden geroepen. Aan de andere kant is de suggestie dat alle fracties of fractievergaderingen open moeten staan voor openbare toetsing, klinkklare nonsens en een gedoodverfde manier om de agenda te kapen. Ik ben niet bang voor transparantie. Als politici verrichten we hier een eerzame taak en we moeten opkomen voor de waardigheid van ons beroep.
Carlo Fatuzzo (PPE-DE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik ben er absoluut van overtuigd dat de heer Cappato in zijn verslag zorgvuldig heeft vermeden om op de tenen te trappen van de ambtenaren die zich zorgen maken om hun privacy en de mogelijkheid om bepaalde situaties die zich daarvoor lenen, vertrouwelijk te houden. Dat is zeker een zeer belangrijk motief om zijn verslag goed te keuren, maar ik zou de bezorgdheid van sommigen van ons, die vrezen dat hun handelingsvrijheid en privacy worden aangetast, willen wegnemen.
Laten we eens kijken wat er gebeurt wanneer het juist de ambtenaar is die wil weten wat wij burgers doen. We mogen geen enkel geheim hebben: in sommige lidstaten worden zelfs telefonische privégesprekken tussen echtgenoten, tussen vaders en kinderen, enzovoort, afgeluisterd. Wij hoeven beslist niet bang te zijn dat de burger precies het naadje van de kous weet van hoe niet alleen de wetten tot stand komen, maar ook de besluiten van de Commissie en van de Raad als ook de wetgevende beslissingen van ons Parlement. Ik ben blij met dit initiatief.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Duidelijkheid en transparantie zouden aan de basis moeten liggen van de activiteiten van de instellingen van de Europese Unie. Alleen wanneer we erin slagen een passend niveau van transparantie te bereiken, zullen onze activiteiten begrijpelijker worden voor de burgers en dichter bij hun leefwereld komen te staan. De institutionele crisis waarmee de Unie wordt geconfronteerd, maakt duidelijk welke gevolgen onze foute aanpak van deze kwestie met zich meebrengt. Mijns inziens is het net deze laatdunkende houding tegenover de Europese burgers die tot het mislukken van de institutionele hervormingen en het falen van de ratificatie van het Verdrag van Lissabon in Frankrijk, Nederland en Ierland heeft geleid.
We moeten bijgevolg de juiste conclusies trekken en inzien dat de maatschappelijke aanvaarding van de activiteiten van de Europese Unie onze hoofdprioriteit moet zijn. Om dit doel te bereiken, moeten de burgers weten wat wij doen, hoe wij te werk gaan en welke beslissingen wij nemen. Er is behoefte aan een duidelijke, samenhangende en begrijpelijke bron van informatie over de activiteiten van alle EU-instellingen. Aangezien het Parlement de instelling is die het dichtst bij de Europese burgers staat, moet het op dit gebied zonder enige twijfel een voortrekkersrol vervullen. We mogen nooit uit het oog verliezen dat de Unie in eerste instantie voor de burgers is opgericht.
Margot Wallström, vicevoorzitter van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, dank u voor dit debat en deze discussie. Ik denk dat het moeilijk is om samen te vatten, maar als ik dit toch zou moeten doen, zou ik willen herhalen wat enkelen onder u hebben gezegd, namelijk dat dit een fundamenteel onderdeel is van elke democratie.
Ik kijk bij voorkeur naar deze kwestie vanuit het oogpunt van de burgers: het recht van burgers om te weten wat er speelt, om toegang te hebben tot informatie en documenten en dan een bewuste keuze te kunnen maken. Dit wordt voor ons allemaal een zeer belangrijk jaar, want op 7 juni gaan de burgers van Europa naar de stembus. Het is uiteraard absoluut cruciaal dat ze toegang tot informatie hebben.
We gaan nog steeds gebukt onder de last van historische verschillen in cultuur en inzicht over wat er wel of niet openbaar moet worden gemaakt. Ik denk dat we daar in sommige gevallen mee worstelen. Ik kom uit een land waar we een zeer lange traditie hebben op het gebied van openheid en toegang tot documenten, terwijl dit in andere lidstaten het tegenovergestelde is: het is allereerst geheim, en alleen de dingen waarvan je besluit dat die niet geheim moeten zijn, worden geopenbaard. Ik ben van mening dat dit iets is dat we nog moeten proberen aan te pakken. Ik denk dat het verslag ook alle verbanden en onderlinge verbanden tussen al deze kwesties heeft laten zien en we moeten het vanuit een politiek standpunt bekijken.
Nogmaals, het mooie van het Verdrag van Lissabon is dat het daadwerkelijk het recht op informatie en toegang tot documenten zou uitbreiden, en hopelijk het “schuldspelletje” zou helpen beëindigen, omdat we dan ook de kans krijgen om te volgen wat er in de Europese Raad gebeurt. De heer Cashman en anderen hebben dit genoemd en ik denk dat het voor ons allemaal heel belangrijk is.
Hopelijk weet u dat u op mij kunt rekenen en dat ik er dagelijks naar blijf streven dat de Commissie haar toegang tot documenten verbetert. We kunnen kijken naar wat we doen in de commissies, we kunnen verbeteringen aanbrengen in hetgeen we doen op het gebied van registers en op een aantal punten die de heer Cappato heeft aangesneden en die nuttig zijn voor ons. Ik denk dat u druk op de Commissie moet blijven uitoefenen, maar u hebt tevens laten zien dat dit eveneens het Parlement aangaat. Ook u kunt openheid en transparantie verbeteren en er aan bijdragen. Dit maakt zeker deel uit van het versterken van de democratie in Europa. We hebben de kans om hiervoor enig werk te verrichten tijdens de voorbereidingen van de verkiezingen voor het Europees Parlement. Dat zou een van de meest ultieme tests zijn voor ons allemaal.
Dank u hartelijk voor dit debat en we komen hier zeer snel weer op terug wanneer we Verordening (EG) nr. 1049/2001 bespreken.
Marco Cappato, rapporteur. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil de commissaris van harte bedanken. Ik heb het nog niet eerder gezegd, maar in het verslag wordt erkend dat er verbetering is opgetreden in de effectieve toegang en in het aantal positieve reacties op de verzoeken om toegang tot documenten. Wat ik wilde beklemtonen is dat er, hoe zal ik het zeggen, een andere aanpak nodig is, een paradigma waarin de informatie al als openbaar wordt beschouwd op het moment dat deze geproduceerd wordt.
Mevrouw Cederschiöld, ik vraag niet om meer bureaucratische rompslomp doordat alles moet worden verteld en publiciteit moet krijgen, maar om een systeem dat er al op is ingesteld dat er niet alleen toegang tot een document is als je daar om vraagt, maar dat er al toegang tot informatie is op het moment dat die geproduceerd wordt. Daarbij moet natuurlijk de vertrouwelijkheid van de fracties en de vergaderingen van de fracties worden gerespecteerd. Dat zeg ik ook tegen mevrouw Doyle en de heer Herrero, die al weg is.
Ik heb het hier over een grotere en eenvoudigere beschikbaarheid van informatie, maar dat betekent natuurlijk niet dat de fracties niet meer achter gesloten deuren kunnen vergaderen. Ik heb het niet over een absolute en ideologische verplichting voor elke vergadering, maar over een infrastructuur die daar wel klaar voor is. Volgens mij klopt het niet, zoals collega Herrero zegt, dat de informatie over de aanwezigheid, het stemgedrag, enzovoort, allemaal al bestaat en beschikbaar is. Dat is niet waar. Er zijn notulen van de afzonderlijke commissies en de informatie kan bij elkaar worden gesprokkeld door vergadering per vergadering na te pluizen.
Ik ben er persoonlijk slachtoffer van geweest. Een Italiaanse krant heeft met grote koppen geschreven dat ik het meest afwezig was van iedereen, alleen omdat ik halverwege de zittingsperiode ben begonnen en ze dat hebben berekend aan de hand van de presenties van de paar maanden nadat ik was aangetreden vergeleken met die van de drie jaar daarvoor. Dat is een voorbeeld dat laat zien dat wij zelf de informatie moeten publiceren om zoveel mogelijk duidelijkheid te verschaffen zodat manipulaties en misbruik op basis van die informatie kunnen worden vermeden.
Ik besef wel degelijk dat de waarde van het parlementaire werk niet alleen in de aanwezigheid en afwezigheid ligt, maar ik begrijp niet waarom juist wij deze gegevens half verbergen, omdat we zo zelf de deur openzetten voor de ergste en meest demagogische manipulaties. Ik hoop dus van harte dat deze aspecten, zoals dat van de toegang tot gegevens voor mensen met een handicap – ik weet niet waarom de Europese Volkspartij daarover een aparte stemming heeft aangevraagd – niet voor verrassingen op het laatste moment zorgen, want het lijkt mij van essentieel belang voor iedereen. Voorzitter, bedankt voor uw geduld.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 14 januari 2009 om 12.00 uur plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) Met betrekking tot het laatste, dit geldt niet voor alle commissarissen en het is jammer dat we op dit moment geen gegevens kunnen publiceren over andere ontvangen bedragen. Er bestaat echter een algemene misvatting over onze inkomsten.
Ten eerste krijgen op dit moment alle leden van het Europees Parlement hetzelfde salaris als leden van hun nationaal parlement. Dit betekent dat de Maltese delegatie in het Europees Parlement hetzelfde honorarium ontvangt als de nationale parlementsleden om zowel in Brussel als in Malta kantoor te houden.
Misschien is het een goed idee als commissarissen en Parlementsleden jaarlijks een goedgekeurde financiële verklaring overleggen, met betrekking tot alle ontvangen inkomsten. Deze verklaringen moeten beschikbaar zijn voor het publiek. Ik denk dat deze suggestie de twee belangrijke kwesties van enerzijds gegevensbescherming en anderzijds transparantie met elkaar in evenwicht kan brengen.
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het met veel zaken in dit verslag, waarover wij donderdag stemmen, eens. De Raad moet in de toekomst waarborgen dat al zijn debatten, documenten en informatie openbaar zijn.
Ik steun ook het voorstel in het verslag om op de website van het Parlement meer informatie te geven over de werkzaamheden en de aanwezigheid van de leden.
14. Overheidsopdrachten op het gebied van defensie en veiligheid (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag van Alexander Graf Lambsdorff, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied [COM(2007)0766 - C6-0467/2007 - 2007/0280(COD)].
Alexander Graf Lambsdorff, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wereldwijd zijn er momenteel dertien EU-missies waardoor wij helpen om vrede en stabiliteit te brengen. Negen missies zijn al beëindigd. Bij veel van deze missies komen soldaten, vaak ook politieagenten, uit onze lidstaten terecht in moeilijke omgevingen. Tegelijkertijd weten we allemaal dat er nog veel meer crisishaarden zijn en dat de roep om een Europese bijdrage aan de internationale politiek eerder zal toenemen dan afnemen, en we weten helaas ook dat wij Europeanen vaak niet in een positie verkeren om onze missies uit te voeren op de manier waarop we het eigenlijk zouden moeten doen, met een optimale uitrusting en op een interoperabele en strategisch herschikbare wijze. Dat moeten we bereiken, want dat zijn we onze wereldwijd opererende soldaten en politieagenten verschuldigd. Dat doel ligt echter nog ver van ons verwijderd.
Een van de redenen hiervoor is onze versnipperde markt voor defensiemateriaal. Onze 27 lidstaten hebben maar liefst 89 verschillende, soms zelfs dubbele onderzoeksprogramma’s. De VS hebben er maar 29. Er is veel te weinig samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van productontwikkeling. Zogenaamde traditionele leveranciers krijgen voorrang boven niet-traditionele, maar misschien betere leveranciers en daar willen wij verandering in brengen.
Goederen en diensten ter waarde van circa 91 miljard euro worden jaarlijks aangeschaft op de Europese markt voor defensiemateriaal. Hiervan wordt gemiddeld slechts 13 procent in Europa aanbesteed. Treurige hekkensluiter hierbij is overigens Duitsland met slechts circa 2 procent. Per saldo betekent dit dat de interne markt voor defensiemateriaal niet functioneert. Veel belangrijke innovaties in deze hightechsector kunnen niet worden toegepast, onze soldaten krijgen niet de beste uitrusting en belastinggeld wordt verkwist. Het resultaat is dat hoogontwikkeld defensiemateriaal steeds duurder wordt, terwijl de defensiebegrotingen gelijk blijven of zelfs krimpen. In deze situatie is duidelijk waar het allemaal om gaat. Het gaat niet om een verhoging van defensie-uitgaven, maar om een slimmere besteding van het beschikbare geld. Dat is wat we moeten doen. We zijn het onze belastingbetalers verschuldigd.
Daarom heeft dit Parlement in een verslag in 2005 de Commissie verzocht om een richtlijn voor deze sector op te stellen. Dat heeft ze gedaan, in overleg met zowel het Parlement als de Raad. Het was van belang voor ons, en ook voor mij als rapporteur, dat president Sarkozy uitdrukkelijk de Europese markt voor defensiemateriaal noemde in zijn toespraak over de prioriteiten van het Franse voorzitterschap. Daarmee was duidelijk dat het Parlement, de Raad en de Commissie hier met vereende krachten aan zouden werken. De overeenstemming in eerste lezing is het resultaat van deze gemeenschappelijke politieke wil. Morgen zullen we – hopelijk gezamenlijk – het fundament leggen voor een nieuw Europees rechtskader dat zal zorgen voor een echte openstelling van de markt en voor meer transparantie en concurrentie bij het plaatsen van overheidsopdrachten.
We moeten deze richtlijn ook in zijn context bekijken. In december hebben we al de richtlijn betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten aangenomen. De richtlijn die nu voor ons ligt, is de tweede belangrijke bouwsteen van het Europese defensiepakket. Hoewel de twee richtlijnen in theorie onafhankelijk van elkaar functioneren, hebben ze elkaar in de praktijk nodig. Ook daarom is het zo belangrijk dat wij ons werk aan het defensiepakket morgen afronden. De richtlijn zal de markt niet van de ene op de andere dag veranderen, dat is duidelijk, maar hij is een belangrijke stap in de goede richting en hij kan het Europees veiligheids- en defensiebeleid een flink stuk verder brengen.
Ik wil mijn collega’s heel hartelijk bedanken, de schaduwrapporteurs Charlotte Cederschiöld, Barbara Weiler en Gisela Kallenbach, voor hun steeds eerlijke, soms kritische, maar altijd constructieve samenwerking. Ik wil ook de Raad en de Commissie bedanken. Alle betrokkenen hebben een prachtige mengeling van politieke wil, professionaliteit en bereidheid tot compromissen laten zien.
We zijn het allemaal verschuldigd aan onze burgers om samen constructief beleid voor Europa te maken. Ik hoop dat wij deze verplichting op het gebied van onze verantwoordelijkheid morgen zullen nakomen met de goedkeuring van dit pakket. Ik ben overigens van mening dat we dit debat in Brussel hadden moeten voeren en niet in Straatsburg. Dank u wel.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mij excuseren voor mijn zwakke stem, ik ben namelijk zwaar verkouden.
U staat op het punt om te gaan stemmen over een richtlijn inzake het plaatsen van opdrachten voor defensie- en veiligheidsmateriaal, die de Commissie in 2007 heeft ingediend als onderdeel van het zogenaamde “defensiepakket”. Dit voorstel is een belangrijke stap op weg naar de verwezenlijking van een gemeenschappelijke Europese defensiemarkt, hetgeen op zichzelf een belangrijke bijdrage is aan het veiligheids- en defensiebeleid van de Europese Unie. Met andere woorden, deze richtlijn is politiek gezien een zeer belangrijk instrument dat de defensiecapaciteiten van Europa helpt te versterken, de overheidsuitgaven efficiënter maakt en de veiligheid van onze burgers vergroot.
Het onderhandelingsproces voor het voorstel heeft kunnen profiteren van de nauwe samenwerking tussen Parlement, Raad en Commissie. Daarom wil ik de rapporteur, de heer Lambsdorff, hartelijk danken voor zijn intensieve en efficiënte werk om in eerste lezing tot een overeenkomst met de Raad te komen. Ik wil ook de schaduwrapporteurs bedanken voor hun constructieve samenwerking. Daarnaast wil ik het Frans voorzitterschap, samen met het Sloveens voorzitterschap feliciteren met de manier waarop ze de onderhandelingen in de Raad met succes hebben aangestuurd. En tot slot, maar daarom niet minder belangrijk, wil ik het Tsjechische voorzitterschap bedanken voor de inzet waarmee het dit dossier heeft afgerond.
De Commissie verwelkomt de tekst die nu op tafel ligt. De nieuwe richtlijn is op maat gemaakt voor defensie- en veiligheidsopdrachten. De aanbestedende diensten krijgen de flexibiliteit die ze nodig hebben om over contracten te onderhandelen die vaak uitzonderlijk complex en gevoelig zijn. Ze kunnen ook om specifieke veiligheidsclausules vragen teneinde geheime informatie te beschermen en hun leveringszekerheid te garanderen. Door dit alles is de richtlijn een instrument geworden dat lidstaten voor de meeste defensieopdrachten kunnen gebruiken zonder hun veiligheidsbelangen in gevaar te brengen.
De nieuwe richtlijn geldt ook voor gevoelige opdrachten op het gebied van niet-militaire veiligheid. Deze benadering ligt in de lijn van het huidige strategische milieu, waarin transnationale dreigingen en nieuwe technologieën de scheidslijn tussen militair en niet-militair, intern en extern hebben vervaagd. Bij overheidsopdrachten kunnen deze ontwikkelingen niet worden genegeerd: in gevallen waarbij materiaal voor bijvoorbeeld politiekorpsen dezelfde eigenschappen heeft als die van defensiemateriaal, is het alleen maar logisch dat dezelfde aanbestedingsregels gelden.
Dit heeft allemaal grote voordelen: de nieuwe richtlijn maakt het voor lidstaten mogelijk om het gebruik van derogaties krachtens artikel 296 van het EG-Verdrag te beperken tot uitzonderlijke gevallen. Dientengevolge zullen de beginselen van de interne markt eindelijk gaan gelden voor belangrijke delen van de defensie- en veiligheidsmarkten in Europa. In de hele Europese Unie worden eerlijke en transparante aanbestedingsregels van toepassing en daardoor kunnen bedrijven makkelijker meedingen in andere lidstaten. Europese industrieën krijgen een veel grotere “thuismarkt”' met langere productieperioden en schaalvoordelen. Hierdoor worden de kosten lager en dit leidt weer tot lagere prijzen.
Uiteindelijk bereiken we een grotere openheid van de markten, ten gunste van ons allemaal: industrieën worden concurrerender, de strijdkrachten krijgen meer waarde voor hun geld en de belastingbetalers profiteren van efficiëntere overheidsuitgaven. Dit alles is ook het resultaat van uw werk en inzet. Ik wil u daar nogmaals voor danken en mee feliciteren.
Charlotte Cederschiöld, namens de PPE-DE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, een Europese markt in defensiegerelateerde producten creëer je niet van de ene op de andere dag, maar de rapporteur heeft een overtuigende samenwerking tot stand gebracht die ons, samen met de Raad en in het bijzonder de Commissie, heeft geholpen om de eerste, belangrijke stap te zetten. Defensiegerelateerde producten worden nu duidelijk opgenomen in de grondbeginselen van de interne markt, hetgeen zou moeten helpen om de prijzen te verlagen. Samen met een markt die meer open is, krijgen we een sterker Europees concurrentievermogen en efficiëntere materiaalproductie.
Ook de Franse regering verdient lof voor haar constructieve rol, maar de belangrijkste bijdrage is natuurlijk geleverd door de rapporteur, de heer Lambsdorff. Ik zou ook de defensie-industrie willen bedanken voor haar belangrijke bijdrage, die de flexibiliteit heeft vergroot. Veel elementen uit de richtlijn inzake het plaatsen van opdrachten uit 2004 zijn hier behouden. Tegelijkertijd worden de nationale veiligheidsbelangen en de speciale voorwaarden voor bijvoorbeeld de levering en bescherming van informatie gerespecteerd. De toepassing van artikel 296 wordt behouden zoals in de huidige wetgeving, maar misbruik van dit artikel wordt voorkomen. Dit zou ook moeten worden verwelkomd door de industrie, die uiteraard invloed kan blijven uitoefenen op de tenuitvoerlegging van de richtlijn en op de ontwikkeling van nieuwe praktijken.
Wij in het Parlement zijn verheugd dat de Raad ons halverwege tegemoet is gekomen met betrekking tot de drempels en transparantie, om maar enkele voorbeelden te noemen van de vele successen van het Europees Parlement, de Commissie interne markt en consumentenbescherming en de rapporteur. Ik ben persoonlijk verheugd dat het mogelijk was om de meest controversiële kwesties met betrekking tot de bestaande EG-wetgeving op te lossen. Als het Parlement, naar ik hoop en geloof, brede steun geeft aan dit verslag, zal er een belangrijke en logische stap voorwaarts zijn gezet.
Mijn oprechte dank gaat uit naar al mijn collega's en andere belanghebbenden die hebben geholpen om hier een constructief en stimulerend proces van te maken.
Barbara Weiler, namens de PSE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, eind vorig jaar waren er een paar opvallende krantenkoppen: “Wereld voert bewapening op”, “Wapenhandel boomt”, “Defensie-industrie – duur door gebrek aan concurrentie” en andere corruptieaffaires in Duitsland en in andere landen van de Europese Unie. Wij van de Sociaal-democratische Fractie zijn heel duidelijk tegen deze wapenwedloop, het opvoeren van het oorlogspotentieel, en ook de laissez faire-houding ten aanzien van corruptie. We zitten hierbij op één lijn met onze vertegenwoordigers in de nationale parlementen.
De doelstellingen van dit wetgevingspakket, met deze twee richtlijnen over overdracht en aanbesteding waarover wij hier vandaag discussiëren, zullen ervoor zorgen dat het niet alleen een kwestie van concurrentievermogen is, maar ook dat er een einde komt aan de verspilling van belastinggeld bij de wapenproductie en dat corruptie wordt verhinderd. Dit zijn op zich al redenen genoeg voor de Sociaal-democratische Fractie om het resultaat goed te keuren.
Er zal een Europees rechtskader komen voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor goederen en diensten op het gebied van defensie en veiligheid, er zal meer samenwerking komen tussen de lidstaten, dus geen overbodige overlappingen meer en de wapenindustrie zal de lidstaten geen oor meer kunnen aannaaien, en er zal in het algemeen meer concurrentie zijn en minder uitzonderingen conform artikel 296.
Voor ons Parlementsleden – en ik denk voor alle fracties – was het van belang dat we de rechtsmiddelenrichtlijn hebben ingebracht, oftewel de richtlijn van de heer Fruteau. Dat was voor de Raad helemaal niet zo vanzelfsprekend. Wij vonden het belangrijk dat er sancties kunnen worden opgelegd in geval van corruptie, zelfs tot aan het buitensluiten van opdrachten. Ik denk dat dit iets nieuws is voor deze sector die tot dusverre erg verwend is geweest.
Het is echter ook belangrijk voor ons dat alle 27 lidstaten met de resultaten uit de voeten kunnen. Zelfs wanneer slechts zes of zeven landen hun eigen productie hebben en er nog minder meedoen aan de handel, is het belangrijk dat we 27 lidstaten achter ons hebben. Dat is ons gelukt. Ik weet niet zeker of alles ook zo zal functioneren als wij ons voorstellen en daarom hebben we erin opgenomen dat het Parlement een zekere mate van controle wil behouden. We willen geïnformeerd worden, niet alleen automatisch door de Commissie, maar we willen geïnformeerd worden over de resultaten en over de implementatie van dit pakket richtlijnen.
Wanneer we in de toekomst een nog sterkere Europese interne markt zullen hebben en Europese bevoegdheden zullen krijgen, zoals de heer Sarkozy dat natuurlijk heeft gepland, moet het Europees Parlement als een gekozen instelling in Europa deel uitmaken van een echte controlerende procedure, een procedure die we hebben in de nationale parlementen, maar nog niet in het Europees Parlement. Dat is echter een taak voor de toekomst. In Duitsland bijvoorbeeld hebben wij onze vingers gebrand aan de productie van defensiemateriaal en hogere prijzen. Wij hebben de Eurofighter – een veel te duur, zo niet het duurste project – en ik weet zeker dat elke lidstaat wel zo’n verhaal kan vertellen.
Ik wil tot slot niemand bedanken. De samenwerking was heel constructief en de resultaten zijn vooral waardevol. Het moet me echter van het hart dat de parlementaire procedure onverdraaglijk was. Compromissen sluiten met de Raad en de Commissie in eerste lezing zou gewoon niet het werk van dit Parlement moeten zijn. Daarom mag deze procedure in de toekomst alleen bij hoge uitzondering plaatsvinden. Het was eigenlijk niet nodig bij dit wetgevingspakket. We zouden ons daaraan moeten houden en, direct na de verkiezingen, dit soort procedures voor niet-parlementair werk moeten afschaffen.
Cristian Silviu Buşoi, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst mijn collega, de heer Lambsdorff, feliciteren met zijn uitstekende verslag. Ik weet hoezeer hij zich gewijd heeft aan dit zeer belangrijke werk. Ik vind het van essentieel belang dat we een gemeenschappelijke wapenmarkt creëren en hiervoor een juridisch kader vaststellen om het Europees veiligheids- en defensiebeleid (EVDB) verder te ontwikkelen.
Ik verwelkom ook de belangrijke prestatie dat de beginselen van het Verdrag, met name transparantie, non-discriminatie en openheid, worden geïncorporeerd in de defensie- en veiligheidsmarkt, en dit zal, zoals al is gezegd, leiden tot efficiëntere defensieuitgaven.
Zowel in het voorstel van de Commissie als in het verslag van de heer Lambsdorff is een reeks regels vastgesteld betreffende aanbestedingscontracten op het gebied van veiligheid en defensie, waardoor de gemeenschappelijke wapenmarkt naar behoren kan functioneren.
Ik wil wijzen op ten minste twee belangrijke verbeteringen voor zowel leveranciers als aanbestedende diensten, gericht op het beschermen van de veiligheid van de EU en haar lidstaten. Ik zou hier de bepalingen willen noemen die betrekking hebben op de leveringszekerheid, namelijk informatie over inschrijvers en onderaannemers die aan de aanbestedende diensten wordt verstrekt, en de verplichtingen die inschrijvers moeten aangaan om de leveringszekerheid te garanderen. Aan de andere kant worden inschrijvers ook beschermd door het invoeren van de beoordelingsprocedure, die garandeert dat het gunningsproces eerlijk en niet discriminerend plaatsvindt.
Het voorstel vergroot de transparantie in de werkprocedure, maar lidstaten moeten vooral niet terughoudend zijn want hun veiligheidsbelangen worden beschermd, in het bijzonder door het handhaven van de derogaties bij het openbaren van informatie in het geval er veiligheidsbelangen op het spel staan.
Tot slot zou ik willen benadrukken dat het voor ons erg belangrijk is om een gemeenschappelijke Europese defensiemarkt te hebben. Tegelijkertijd moeten we wanneer we deze kwestie bespreken – de gemeenschappelijke Europese defensiemarkt – of wellicht wanneer we in de toekomst nog gevoeligere kwesties bespreken zoals compensatieopdrachten, ernstig rekening houden met de strategische belangen en de concrete situatie van elke lidstaat.
Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, de heer Lambsdorff heeft uitstekend werk geleverd en daarom wil ik hem van harte feliciteren. De besteding van overheidsgeld doet de gemoederen traditioneel hoog oplaaien. Dat geldt in het bijzonder voor de aankoop van uitrusting voor het leger en veiligheidsdiensten. Er zijn grote geldbedragen in het spel en we moeten de fabrikanten en dienstverleners selecteren die de beste service leveren, eerder dan de goedkoopste oplossing. We hebben behoefte aan hoge kwaliteit tegen een redelijke prijs.
Daarnaast moeten we rekening houden met de degelijkheid van het geleverde werk en de kwaliteit van de gebruikte materialen, alsook met specifieke kwesties als vertrouwelijkheid en zelfs geheimhouding, voornamelijk met betrekking tot gevoelige kwesties. Dergelijke aangelegenheden houden ook verband met kwesties als evenredige compensatie en het verzekeren van de efficiëntie van investeringen. Ik denk dat we later nog op dit onderwerp zullen moeten terugkomen. Naar mijn mening is het in het voorstel voor een richtlijn opgenomen standpunt correct. Ik ben ervan overtuigd dat de voorgestelde oplossingen zullen bijdragen tot de efficiëntere werking van het Europees mechanisme voor de plaatsing van overheidsopdrachten op defensiegebied. Daarom verdienen ze onze steun.
Gisela Kallenbach, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik bedank de rapporteur voor zijn constructieve samenwerking, omdat deze samenwerking, bij alle terechte kritiek op de procedure in eerste lezing, er toch voor heeft gezorgd dat de stem van het Parlement duidelijk doorklonk in de trialoog.
We nemen vandaag een besluit over een compromis met betrekking tot handelswaar, waarbij de markt tot dusverre beperkt was tot een paar lidstaten. Het was voor mij al een hele interessante ervaring om te zien hoe principiële voorstanders van de interne markt en concurrentie plotseling alle registers opentrokken om nationale beslissings- en isolatiemechanismen te kunnen blijven gebruiken. Daarin zijn ze niet geslaagd en dat is goed zo.
“Waarom?” zult u vragen. Dat was omdat meer concurrentie in de handel in defensiemateriaal hopelijk in de toekomst zal resulteren in een bevrijding van de opgelegde prijzen en in de kans dat de hiervoor aangewende publieke middelen efficiënter worden gebruikt en gereduceerd. Hetzelfde geldt voor de vermindering van corruptie. We zijn dat onze burgers verschuldigd. Het is ook duidelijk dat er nu heldere aanbestedingsregels gelden die tot meer transparantie bij het plaatsen van overheidsopdrachten zullen leiden en eindelijk ook het mkb een echte kans zullen geven op toegang tot de markt. Verder zijn ook alle mogelijke achterdeuren om aanbestedingen te omzeilen verminderd, en elke geplande afwijking moet vooraf met de Commissie worden overlegd. De ruilhandel die weliswaar tot dusverre wettelijk verboden, maar in de praktijk gangbaar was, wordt met deze richtlijn niet gelegaliseerd. Last but not least kan er voor de eerste keer ook beroep worden ingesteld.
Ik had gehoopt dat we het op een nog bredere Europese leest hadden kunnen schoeien en de drempels hadden kunnen verminderen om zo meer transparantie te realiseren, maar dit is een grote stap in de goede richting en ik kijk uit naar de implementatie ervan.
Tobias Pflüger, namens de GUE/NGL-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn maakt deel uit van het defensiepakket met als context, en ik citeer, “een strategie voor een sterkere en meer concurrerende Europese defensie-industrie”. Het belangrijkste richtsnoer is, zoals bij zoveel dingen, de vrije markt, ook voor defensiemateriaal, met andere woorden voor wapens, en wapens zijn er om te doden en oorlog te voeren. Het doel van de richtlijn is om de efficiëntie en het concurrentievermogen van de defensie-industrie in de EU te verbeteren. De heer Swoboda heeft het bij het vorige debat klip-en-klaar gezegd. Hij zei dat we betere uitgangsvoorwaarden nodig hebben voor de Europese defensie-industrie met het oog op de concurrentie, met name uit de Verenigde Staten.
In 2005 zijn de lidstaten van de EU samen voor de eerste keer de belangrijkste wapenexporteur ter wereld geworden. Van deze export is 70 procent afkomstig uit de vier grote landen Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië en Italië. De belangrijkste importeurs zijn landen uit het Midden-Oosten. Onze zorg zou niet een efficiëntere defensie-industrie moeten zijn, maar ontwapening, en in tegenstelling tot de efficiëntie van de defensie-industrie is daar geen richtlijn voor. Het is wel duidelijk waar het hier eigenlijk om gaat.
Andreas Schwab (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook van mijn kant hartelijk dank aan de rapporteur van de Commissie interne markt en consumentenbescherming, maar ook aan de Subcommissie veiligheid en defensie en haar voorzitter en rapporteur voor advies voor het verslag-Lambsdorff, mijn vriend Karl von Wogau.
We behandelen vandaag niet de export van wapens naar landen buiten de Europese interne markt, maar alleen de kwestie op welke manier aanschaf van en handel in wapens in de Europese interne markt, dat wil zeggen in de 27 lidstaten van de Europese Unie, goedkoper en effectiever kan worden. Ik juich het ten zeerste toe dat het Parlement hier een gemeenschappelijk standpunt heeft ingenomen, omdat de burgers hierdoor eindelijk veel kunnen besparen in een markt van ongeveer 70 miljard euro per jaar, en dus in zekere zin een vredesdividend uitbetaald kunnen krijgen.
Dit werk en – het is een beetje teleurstellend dat hier vandaag zo weinig leden van de Raad aanwezig zijn – dit besluit juichen wij ten zeerste toe gezien de zeer moeizame discussie tussen de lidstaten in het verleden. Hoezeer ik het ook eens ben met de uitlatingen over de moeilijkheden in de trialoog, zoals de Sociaal-democratische Fractie al deed, moet ik toch zeggen dat wij hiermee op een dag een mijlpaal in het Europese defensiebeleid zullen bereiken. Des te treuriger vind ik het dat maar zo weinig collega’s dit besluit willen bijwonen.
Vanmorgen hebben wij het tienjarig bestaan van de euro gevierd. Ik hoop dat wij over een paar jaar ook op vandaag terugkijken, omdat dit een mijlpaal is voor de Europese samenwerking tussen de lidstaten op het gebied van defensie en van het buitenlands en veiligheidsbeleid, omdat het in de toekomst in principe zo zal zijn dat wanneer wij in onze eigen lidstaat bepaalde eisen stellen, hetzelfde automatisch zal gelden in alle andere lidstaten. Daar is een grote mate van vertrouwen voor nodig die de lidstaten inmiddels bereid zijn te geven. Hiervoor ben ik bijzonder dankbaar.
Ik wil echter ook de Commissie bedanken die met heel veel voortvarendheid aan deze richtlijn heeft gewerkt, die de oppositie in de lidstaten heeft overwonnen en die heeft geprobeerd het Parlement constructief te helpen om zich een weg door de wirwar aan wetgeving op het gebied van openbare aanbestedingen te banen. De positieve punten zijn hier al genoemd, ook de verbeteringen die er op het terrein van de aanbestedingswetgeving zullen worden aangebracht en ik wil ze niet herhalen.
Met het tweede deel van het pakket voor het creëren van deze echte Europese interne markt voor defensiemateriaal zijn we daadwerkelijk bij nog een andere belangrijke mijlpaal aangekomen. Dit versterkt ook het autonome vermogen van de Europese Unie om te reageren op internationale crises, werk waaraan de heer Von Wogau zich in het bijzonder wijdt in de Subcommissie veiligheid en defensie. Wanneer dan, zoals onlangs beschreven, een autonome troepenmacht van de Europese Unie in Afrika onder leiding van een Ierse generaal met een Poolse plaatsvervanger en soldaten uit vijftien verschillende lidstaten mogelijk is, laat dat zien hoever de Europese Unie is gekomen bij het opbouwen van een Europa van defensie. We moeten op deze weg verder gaan. Dank u wel.
Joel Hasse Ferreira (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik wil om te beginnen de rapporteur, de heer Lambsdorff, en de schaduwrapporteurs – en dan in de eerste plaats mevrouw Weiler – bedanken.
Dames en heren, ik geloof dat de verdere integratie van de nationale defensiemarkten en een strategische coördinatie van de op die markt gerichte productie cruciale zaken zijn. Als we de basisregels van de interne markt op de defensie-industrie toepassen, moeten we echter wel rekening houden met het specifieke karakter van deze industrie en verder de nodige voorzorgsmaatregelen in acht nemen. De aanbestedingsprocedures en de contracten die worden gegund en waarbij lidstaten van de Europese Unie betrokken zijn, moeten transparanter worden. We moeten echter tegelijkertijd het een en ander ondernemen om ervoor te zorgen dat Europese producten en apparatuur op de wereldmarkt beter kunnen concurreren.
Commissaris McCreevy, ik geloof dat we ervoor moeten zorgen dat deze richtlijn bijdraagt tot een beter juridisch kader voor overheidsopdrachten op defensie- en veiligheidsgebied. We moeten een goed functionerende interne markt creëren, maar natuurlijk wel rekening houden met de belangen en rechten van de lidstaten – zeker op het gebied van veiligheid – , en dan natuurlijk in de eerste plaats de belangen van al die landen die wapens, munitie en defensie- en veiligheidsmaterieel produceren, waaronder – bijvoorbeeld – mijn eigen land.
Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag wijzen op de bepalingen die deze markten gemakkelijker toegankelijk moeten maken voor kleine en middelgrote ondernemingen, vooral door het verbeteren van de regels voor onderaanneming. Dan kan dit type onderneming een belangrijker rol spelen binnen deze sector en bijdragen tot een heuse Europese markt voor de defensie-industrie. En dat zou dan weer bijdragen tot meer onderzoek en ontwikkeling, niet alleen binnen die defensie-industrie, maar al die Europese industriesectoren die door de ontwikkeling van de defensie-industrie gevoed worden.
Tot slot meen ik dat we een verwijzing kunnen maken naar het – overduidelijke – verband tussen de defensie-industrie en het externe beleid van de Unie. Naar aanleiding van een interventie van even geleden moet ik dan wel refereren aan een klassiek Latijns gezegde – "wie vrede verlangt, zal zich op de oorlog moeten voorbereiden". In de Europese Unie, welbeschouwd een supermogendheid, maar dan vredelievend, noemen we deze industrie de "defensie-industrie", omdat we vrede willen, en geen oorlog. En juist daarom hebben we behoefte aan deze defensie-industrie.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Verenigde Staten besteden ongeveer 500 miljard dollar aan defensie. De defensie-uitgaven van de Europese Unie bedragen iets meer dan 200 miljard. De vraag is echter of deze investering van 200 miljard tot uiting komt in de militaire vermogens van de EU-lidstaten, zoals voor de Verenigde Staten het geval is. Toen ik nog minister van Defensie was, ontmoette ik regelmatig vertegenwoordigers van het bedrijfsleven. Ik benadrukte telkens dat ik als minister verantwoordelijk was voor de nationale verdediging en niet voor de verdediging van de industrie. Ik denk dat het soort richtlijn waarover we vandaag debatteren en waarvoor ik mijn dank en erkentelijkheid wil betuigen aan de heer Lambsdorff, ertoe zal leiden dat de enorme bedragen die we aan defensie besteden op een veel redelijkere en verstandigere manier zullen worden gebruikt. Als gevolg daarvan zal het militaire vermogen van de Europese Unie een niveau bereiken dat in overeenstemming is met de middelen die we in defensie investeren.
Angelika Beer (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil er nogmaals op wijzen dat we het vandaag hebben over een pakket: de resolutie in december en dit debat van vandaag. Alleen als we ze samen bekijken – de richtlijn betreffende de vereenvoudiging van de voorwaarden voor de overdracht van defensiegerelateerde producten en nu de aanbestedingsrichtlijn – snijden ze hout.
Ik heb het advies van de Commissie buitenlandse zaken uitgewerkt. Wij hadden een politieke kerndoelstelling, namelijk dat met de harmonisering van de Europese defensie-industrie en de liberalisering binnen de EU tegelijkertijd betere controlemogelijkheden voor de export buiten de EU zouden worden geïmplementeerd. Als we de negatieve krantenkoppen gaan noemen, moeten we ook de goede noemen. Op zijn laatste vergadering eind vorig jaar heeft de Raad, onder Frans voorzitterschap, de Code of Conduct als wettig instrument goedgekeurd. Dat is een goede zaak en dat is wat dit Parlement altijd heeft gevraagd.
Ik wil er daarom nogmaals op wijzen dat deze harmonisering, die wij juist vinden – en niet alleen de harmonisering, maar ook de ontwikkeling van een sanctiemechanisme dat aangewend kan worden als deze richtlijnen worden overtreden – nu ook door de lidstaten en de Parlementsleden wordt gecontroleerd. We zullen dit proces, en niet alleen de harmonisering, met veel belangstelling volgen.
Jacques Toubon (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me achter het standpunt scharen dat de heer Schwab daarnet innam. Het goedkeuren van deze richtlijn vandaag is mijns inziens een belangrijk besluit, dat we te danken hebben aan de inspanningen van onze rapporteur, de heer Lambsdorff, onze schaduwrapporteur Charlotte Cederschiöld, die ik bedank, en uiteraard het Franse voorzitterschap dat zich eind vorig jaar forse inspanningen heeft getroost om een compromis te bereiken.
Vandaag voltooien we in feite een cyclus die opvallend snel is verlopen, dat wil zeggen in een paar maanden en die zowel de in december goedgekeurde richtlijn betreffende de interne markt voor defensieproducten en de Gedragscode voor wapenuitvoer, die op hetzelfde moment aangenomen werd, beslaat als tot slot deze richtlijn die artikel 296 van het Verdrag in overeenstemming brengt met de gemeenschappelijke regels inzake overheidsopdrachten. Met dit hele pakket, om het zo maar te zeggen, leggen we ons feitelijk vast op wat ik zal noemen de “communautarisering” van de defensie-economie. Dit lijkt uiteraard haaks te staan op het streven naar soevereiniteit of zelfs op de wezenskenmerken van defensiebeleid. Maar feitelijk weerspiegelt dit een streven om staatssoevereiniteiten op één lijn te brengen.
Hetzelfde zal zich voordoen op het gebied van de rechtspraak. Gedurende het Franse voorzitterschap en sinds de Portugese en Sloveense voorzitterschappen is er enorm veel vooruitgang geboekt op een ander terrein waarop nationale soevereiniteiten elke vorm van overeenstemming of samenwerking wilden blokkeren.
In feite, dames en heren, denk ik dat we door het aannemen van een dergelijke tekst helpen het ideologische debat over de inhoud en de vorm van het Europese eenwordingsproces af te ronden. Europa is een gebied en een machtsblok, en het zal steeds meer erkenning krijgen op de terreinen defensie en buitenlands beleid.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als Britse conservatieven zijn we in het algemeen sterke voorstanders van een open markt, maar, zoals een aantal sprekers al heeft bevestigd, versterkt het onderliggende streven van dit verslag de integratie van het EVDB in de EU zonder dat er werkelijke economische voordelen zijn. Het heeft zeker niets te maken met het versterken van de defensiecapaciteiten.
Ik kan zien dat er enkele marginale voordelen zouden kunnen liggen in een gemakkelijkere toegang van het VK tot enkele markten voor defensiegerelateerde opdrachten van sommige andere Europese landen. Maar het is voor anderen veel voordeliger om toegang tot de VK-markt te krijgen, die de grootste defensieuitgaven kent, en trouwens, het VK heeft al de meest open markt voor defensiegerelateerde opdrachten in Europa.
Wat met name zorgen baart, is het feit dat een regering of onderneming die volgens de voorgestelde regels enorm heeft geïnvesteerd in een aspect van O&O op het gebied van defensie, deze investering niet meer kan compenseren in de ontwikkelings- en productiefase. Ontwikkelingscontracten moeten worden opengesteld voor Europese concurrentie, waardoor een nationale regering geen middelen meer heeft om intellectuele eigendom, banen of uitvoermogelijkheden te beschermen. Dit betekent een rem op O&O.
Er zijn nog meer zorgen, maar ik moet zeggen dat dit verslag niet echt nodig is, niet vanuit het oogpunt van defensie, de industrie of zelfs de economie.
Ioan Mircea Paşcu (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze richtlijn inzake defensieopdrachten is een belangrijke stap in de richting van zowel de Europese markt voor defensieuitrusting (EDEM) als het EVDB. Ik weet dat het moeilijk is om de beginselen van de vrije markt te verzoenen met de onvermijdelijke discretie over defensieovereenkomsten, en gemeenschappelijke regels inzake het gunnen van overheidsopdrachten met individuele praktijken betreffende defensieopdrachten.
Deze zeer complexe reeks regels moet natuurlijk de test in de praktijk doorstaan, want als er in dezelfde doos tegenstrijdige elementen als transparantie en geheimhouding, en gemeenschappelijkheid en individualiteit worden gepast, moet er een voortdurende controle zijn, evenals de vastbeslotenheid om elke individuele poging om iemand te begunstigen, te straffen in een voortdurende inspanning om een uitgekiend evenwicht tussen alle vier de elementen te behouden.
Het juist functioneren is dan zowel een functie als een weerspiegeling van de vastbeslotenheid van de EU-lichamen om deze opkomende Europese markt te leiden, en van de echte bereidheid van nationale defensiekampioenen en de lidstaten achter hen om het spel te respecteren en te spelen volgens deze nieuwe regels.
Nog iets over compensatie. Voor landen zoals het mijne, Roemenië, is compensatie, voor nu in elk geval, een belangrijk mechanisme om het overleven van onze nationale industrie te waarborgen.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE). – (RO) Europa’s eenheid en veiligheid worden op dit moment opnieuw in gevaar gebracht door zowel de financiële en economische crisis als de energiecrisis. Dit laat eens te meer zien dat we alleen door eenheid en solidariteit de grote problemen van de moderne wereld met succes aan kunnen pakken.
Het invoeren van gemeenschappelijke, transparante regels voor overheidsopdrachten voor veiligheids- en defensiegerelateerde producten is een belangrijke stap in het aanscherpen van het Europees veiligheidsbeleid. Het is tevens ook een specifiek vrijemarkteconomisch instrument waardoor de Europese industrie met succes zal kunnen concurreren met de grote internationale spelers, met name in de Verenigde Staten.
Er moet zo snel mogelijk een solide communautaire regeling in het leven geroepen worden om om te gaan met informatieveiligheid. Tegelijkertijd moet er een adequaat controlesysteem opgezet worden voor de uitvoer van veiligheids- en defensiegerelateerde producten en uitrusting naar derde landen. Dankzij de ratificatie en handhaving van het Verdrag van Lissabon zal er op permanente basis een goed gestructureerde samenwerking op het gebied van veiligheidsbeleid opgezet kunnen worden, wat van essentieel belang is voor de toekomst van de EU.
Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Al sinds de jaren negentig van de vorige eeuw is duidelijk dat de versnippering van de Europese markten voor defensiemateriaal negatieve economische effecten heeft gehad. De defensie-uitgaven zijn de afgelopen twintig jaar verminderd, waardoor de omzet en de werkgelegenheid zijn gedaald en de investeringen op het gebied van onderzoek en nieuwe militaire technologie zijn afgenomen.
Zelfs grote lidstaten hebben het vandaag moeilijk om de financiële lasten voor nieuwe defensiesystemen te dragen. Om de noodzakelijke defensiecapaciteit van de lidstaten tot stand te brengen, moet er een Europese technologische en industriële basis op defensiegebied worden gecreëerd. Deze maatregel is van vitaal belang om de wereldwijde uitdagingen op het gebied van defensie het hoofd te bieden.
Het is tevens belangrijk om een geharmoniseerd Europees wetgevingskader tot stand te brengen dat de lidstaten in staat zou stellen het Gemeenschapsrecht toe te passen zonder hun eigen veiligheidsbelangen in gevaar te brengen. Er is nog een ander belangrijk aspect dat we niet over het hoofd mogen zien, namelijk de invoering van een controleprocedure. Die moet niet alleen een effectieve rechtsbescherming voor de inschrijvers waarborgen, maar ook de transparantie en non-discriminatie bij de gunning bevorderen.
Emmanouil Angelakas (PPE-DE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil de rapporteur van het verslag, de heer Lambsdorff, evenals de schaduwrapporteurs van harte gelukwensen met hun uitstekende werk.
Een van de hoofdkenmerken van de Europese markt is de versplintering op nationaal niveau. De uitvoer van producten die verband houden met de defensie- en veiligheidssector, is onderworpen aan nationale vergunningenstelsels, die onderling verschillen wat procedures, toepassingsgebied en termijnen betreft
Met deze nieuwe wetgeving wordt transparantie bevorderd en de grondslag gelegd voor de totstandkoming van een enkele, open Europese markt voor defensiemateriaal. Dit is van fundamenteel belang voor de versterking van het Europees veiligheids- en defensiebeleid.
Het is eveneens belangrijk dat substantiële bepalingen zijn opgenomen voor gegevensbeveiliging en leveringszekerheid. Ook wordt het beroep op artikel 296 van het EG-Verdrag verduidelijkt maar tegelijkertijd beperkt tot echte afwijkingen, zoals het Verdrag ook heeft bepaald en het Europees Hof heeft gevraagd.
Tot slot wil ik nog duidelijk maken hoe belangrijk het is dat met behulp van soepele bepalingen wordt gezorgd voor een sterkere rol van het midden- en kleinbedrijf, dat in een aantal lidstaten duizenden mensen werk verschaft.
Nickolay Mladenov (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de heer Lambsdorff feliciteren met het uitstekende werk dat hij heeft gedaan, evenals uiteraard zijn schaduwrapporteurs, met name mevrouw Cederschiöld, maar ik wil ook iets onderstrepen dat de heer Toubon zei: het fantastische werk dat is verzet door het Franse voorzitterschap bij het bereiken van een overeenkomst over deze richtlijn.
Ik hoop dat wanneer we hier over een paar jaar op terugkomen, we ons zullen realiseren dat we niet bang hadden hoeven te zijn om over een Europese markt voor defensiemateriaal te praten vanwege een gemeenschappelijke Europese markt. Het is in het algemeen defensiebelang van Europa en in het algemeen belang van Europa om meer concurrentie te hebben.
Ik wil een gedeelte van deze richtlijn naar voren halen dat voor veel lidstaten zeer belangrijk is. Dat is vooral de tekst over onderaanneming. Ik ben zeer verheugd dat de overeenkomst die met de Raad en de Commissie is bereikt over de teksten betreffende onderaanneming in grote mate een weerspiegeling is van hetgeen het Parlement heeft nagestreefd, namelijk meer transparantie met betrekking tot onderaanneming, ten tweede, dat er geen discriminatie is op nationaal niveau wanneer onderaannemingscontracten worden opgesteld, en tot slot dat de nationale autoriteiten hun aannemers kunnen toestaan om maximaal 30 procent van hun contracten aan onderaannemers uit te besteden.
Dit is in het belang van het samenbrengen van onze industrieën in heel Europa.
Charlie McCreevy, lid van de Commissie. −(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle deelnemers aan het debat bedanken. Het is duidelijk dat de onderhavige tekst een compromis is, en als zodanig niet alle ter verbetering gedane suggesties mee kan nemen. Tegelijkertijd echter heeft het Parlement veel redenen om tevreden te zijn.
Ten eerste was het het Parlement dat de Commissie in zijn resolutie van 17 november 2005 over het Groenboek overheidsopdrachten op defensiegebied vroeg om deze richtlijn op te stellen. Dientengevolge is dit in grote mate het voorstel van het Parlement.
Ten tweede, en nog belangrijker, heeft de onderhavige tekst enorm geprofiteerd van uw inbreng gedurende het proces. Er is een groot aantal amendementen van de Commissie interne markt en consumentenbescherming in de tekst opgenomen, met name voor wat betreft het toepassingsgebied, de bepalingen over rechtsmiddelen en transparantie.
De Commissie kan al deze amendementen aanvaarden en steunt dan ook de tekst. We zijn er van overtuigd dat deze richtlijn belangrijk is en bij zal dragen aan een echte Europese defensiemarkt. Laten we eerlijk zijn, nog maar vijf jaar geleden was het idee om deze markt te creëren met Gemeenschapsinstrumenten voor de meeste mensen pure sciencefiction, maar nu staat het op het punt om realiteit te worden. Deze kans mogen we niet aan ons voorbij laten gaan.
VOORZITTER: MARTINE ROURE Ondervoorzitter
Alexander Graf Lambsdorff, rapporteur. - (DE) Mevrouw de Voorzitter, tegen mijn collega, de heer Van Orden, zeg ik dat het hem te denken zou moeten geven dat alleen het Duitse extreem linkse lid hem steunt. En tegen de heer Pflüger van links zeg ik: door de wet te bestuderen begrijpt men gemakkelijker wat de wet inhoudt. Het gaat helemaal niet om exporten, maar om de Europese interne markt.
Verder is het juist wat onze collega, mevrouw Weiler, zei. Zij zei dat deze producten duur zijn door het gebrek aan concurrentie. Inderdaad, als er geen concurrentie is, zijn ze duur. We zullen hopelijk meer concurrentie introduceren binnen de Europese interne markt. Daardoor zullen deze producten zeker niet goedkoop worden, maar in elk geval wel redelijker geprijsd. Dit is een grote kans, een kans voor de industrie om nieuwe markten te ontsluiten, een kans voor het mkb om ook tot deze markten door te dringen. Echter, het is tevens - en dit is een belangrijk punt - een kans voor de transparantie en dus voor het maatschappelijk middenveld dat een beter beeld krijgt van de structuur van deze markt, en voor vele niet-gouvernementele organisaties.
Ik wil uitdrukkelijk de heren Mladenov en Toubon bedanken voor hun verwijzing naar het buitengewone werk aan dit project. In de kern gaat het om een project van de tweede pijler, dat wil zeggen de versterking van het gemeenschappelijk veiligheids- en defensiebeleid, met gebruikmaking van een instrument van de eerste pijler, namelijk een richtlijn voor de interne markt. Zonder het uitstekende werk van het Franse voorzitterschap, dat tussen de lidstaten heeft bemiddeld, wat zeer moeilijk was, zou het nooit zijn gelukt.
We moeten deze kansen uitbreiden. Dit is een kans voor het politieke Europa. Het is een kans voor het Europa van het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, voor het Europa van de waarden en van de vrede. Dit is een kans die we niet onbenut moeten laten.
Tobias Pflüger (GUE/NGL). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik doe een beroep op artikel 145 van het Reglement. Als men persoonlijk wordt aangesproken, heeft men de mogelijkheid daar kort op te reageren.
Wie hier de extremist is, wordt snel duidelijk als men kijkt naar waar het precies om gaat. Het gaat in dit verband namelijk om marktextremisme. Ik zei dat een efficiëntere bewapeningsindustrie binnen de Europese Unie natuurlijk ook van invloed is op de export van wapens. Dat valt niet te ontkennen. Iets anders beweren zou neerkomen op een totale fixatie op de Europese Unie.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Bogdan Golik (PSE), schriftelijk. – (PL) Ik zou de nadruk willen vestigen op het belang van het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van bepaalde overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten op defensie- en veiligheidsgebied, dat ik ten volle steun.
Deze richtlijn maakt het mogelijk om de plaatsing van overheidsopdrachten op veiligheids- en defensiegebied op transparante criteria te baseren, zonder inschrijvers uit andere EU-lidstaten te discrimineren, en tegelijkertijd de veiligheid van de betrokken landen te garanderen. Daarom is het zo belangrijk dat er een beroep kan worden gedaan op de clausule die in het Verdrag betreffende de Europese Unie is opgenomen en die stelt dat de bepalingen ervan niet moeten worden toegepast indien dit noodzakelijk blijkt om de fundamentele belangen van een EU-lidstaat te beschermen.
Gemeenschappelijke productie, gemeenschappelijke aankoop, overheidsopdrachten – vooral in het geval van de technologisch meest geavanceerde en bijgevolg duurdere uitrustingen – zullen het Europees veiligheids- en defensiebeleid meer kans op succes bieden. Dit voorstel voor een richtlijn, dat ik steun, is niet alleen een positieve stap op weg naar de openstelling van de markten van de lidstaten, maar zal ook de rivaliteit tussen de industriële sectoren van de landen van de Europese Unie beperken, die gebruik zouden kunnen maken van gedeelde en kosteneffectieve oplossingen.
Tegelijkertijd zou ik een voorbehoud willen maken ten aanzien van de volgorde waarin de normen tijdens het proces van het opstellen van de technische specificaties voor de aankoop van defensie-uitrusting worden onderzocht. Het vaststellen van de uitvoeringsprioriteiten zou onder de verantwoordelijkheid van de ministers van Defensie moeten vallen.
Bovendien is me opgevallen dat in het voorstel nergens wordt verwezen naar de Praktijkcode voor de toeleveringsketen van het Europees Defensieagentschap, die door de leveranciers wordt toegepast. Het is bijgevolg niet duidelijk of dit criterium verder in overweging dient te worden genomen bij de selectie van leveranciers.
Dushana Zdravkova (PPE-DE), schriftelijk. – (BG) Ik ben ervan overtuigd dat defensie en veiligheid buitengewoon belangrijk zijn voor alle lidstaten. Het zijn in de eerste plaats echter gebieden die in het belang zijn van alle burgers van de Europese Unie en van de Europese defensie-industrie.
Het spreekt vanzelf dat de mogelijkheid om van deze richtlijn af te wijken zal blijven bestaan. Daarom is het ook bijzonder belangrijk om er bij de lidstaten op aan te dringen dat zij hun wetgeving voor de openbare aanbestedingen op het gebied van nationale veiligheid verbeteren. De mogelijkheid die artikel 296 van het Verdrag betreffende de Europese Unie biedt, kan enkel worden gebruikt wanneer de lidstaten een gelijkwaardig niveau van transparantie, verantwoordingsplicht, resultaatgerichtheid en efficiëntie kunnen garanderen, inclusief een adequaat mechanisme voor het oplossen van ontstane geschillen.
Ik wil opmerken dat een richtlijn, hoe allesomvattend en concreet deze ook is, niet betekent dat een heldere visie voor de defensie-industrie en, meer in het algemeen, de veiligheidsindustrie in de EU, niet langer nodig zou zijn. Het gebrek aan visie en strategie kan niet worden gecompenseerd met regels en uitzonderingen, die landen zullen aanzetten tot het gebruik van “listen” ter bescherming van particuliere belangen, groot- of detailhandel, afhankelijk van de omvang van hun defensie-industrie. Daarom is het noodzakelijk dat er op dit gebied een strategie wordt ontwikkeld, hetgeen in het belang zal zijn van de handhaving van de Europese beginselen.
15. Vragenuur (vragen aan de Commissie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het vragenuur (B6-0001/2009).
Kan de Commissie, gezien de recente festiviteiten in verband met het tienjarig bestaan van de euro, meedelen welke belangrijke lessen er getrokken zijn wat betreft de coördinatie van het fiscaal beleid in de eurozone, met name in het licht van de recente financiële en economische crisis?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (EN) Hoewel de ervaringen met begrotingscoördinatie in het algemeen positief zijn, kunnen er wel enkele lessen uit worden getrokken. De analyse van de eerste tien jaar versterkt het argument voor een effectiever begrotingstoezicht in goede tijden. Het laat ook de noodzaak zien om bredere kwesties te behandelen die van invloed kunnen zijn op de macro-economische stabiliteit van een lidstaat en op de algemene werking van de economische en monetaire unie.
De coördinatie van het fiscaal beleid zou het nationale begrotingsgedrag gedurende de gehele cyclus beter moeten geleiden, dat wil zeggen, zowel in goede als in slechte tijden. Er zou meer aandacht moeten worden besteed aan het toezicht op de ontwikkeling van de overheidsschuld, terwijl begrotingsdoelen voor de middellange termijn moeten worden versterkt om impliciete schulden aan te pakken. Al deze soorten ontwikkelingen vragen om meer begrotingstoezicht.
Maar het toezicht moet ook worden uitgebreid om rekening te houden met de ontwikkelingen binnen de lidstaten die de houdbaarheid van de begroting kunnen beïnvloeden, zoals de toename van tekorten op de lopende rekening, aanhoudende inflatieafwijkingen, aanhoudende afwijkingen in de ontwikkeling van loonkosten per eenheid product of trends op het gebied van onevenwichtige groei.
Het toezicht moet worden gebaseerd op bestaande instrumenten. De belangrijkste instrumenten voor het toezicht op het begrotingsbeleid en de coördinatie van het economisch beleid zijn duidelijk verankerd in het Verdrag en in het Stabiliteits- en groeipact.
Het aannemen van het Europees economisch herstelplan door de Commissie op 26 november afgelopen jaar baant ook nieuwe paden voor toezichts- en begrotingscoördinatie.
Het benadrukt de rol van de Commissie als katalysator voor noodbeleid inzake economische stabilisatie voor de korte termijn. Op basis van onze eigen economische beoordeling heeft de Commissie snel een zelfstandig en gekwantificeerd economisch antwoord op de economische vertraging geformuleerd. Het snelle handelen van de Commissie is een antwoord op de duidelijke risico's van het nationale economisch beleid, die groter zijn dan ooit op dit moment.
Het herstelplan erkent de inherente verdeling van de taken die in het economisch beleidskader van de EU zijn ingebed. Omdat de lidstaten verantwoordelijk zijn voor het begrotingsbeleid, heeft de Commissie een globaal doel voor extra begrotingsprikkels vastgesteld, rekening houdend met het bedrag dat nodig is om de EU-economie in haar geheel weer op gang te helpen.
Lidstaten zijn vrij om de grootte en samenstelling van hun respectieve begrotingsprikkels vast te stellen. Dit brengt uitdagingen mee op het gebied van coördinatie van en toezicht op de tenuitvoerlegging van nationale maatregelen. De Commissie en de Raad Economische en Financiële Zaken zullen gezamenlijk de tenuitvoerlegging van de nationale maatregelen bewaken overeenkomstig de beginselen die in het herstelplan zijn vastgelegd.
Vooruitkijkend zal een verstandige tenuitvoerlegging van het kader voor begrotingstoezicht de te verwachten toekomstige begrotingsontwikkelingen verankeren. Samen met het versterken van nationale begrotingskaders en -regels en met de tenuitvoerlegging van hervormingen die de stijging van leeftijdsgerelateerde uitgaven beteugelen, zorgt dit ervoor dat de houdbare posities worden hersteld.
Zo houdt het de nadelige gevolgen van de te verwachten stijgende tekorten en schulden voor risicopremies en particuliere consumptie en investeringen, binnen de perken.
Colm Burke (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de commissaris, ik dank u zeer voor uw antwoord. We hebben een gemeenschappelijk monetair beleid; ziet u, met het oog daarop en gelet op de aanhoudende problemen, een grotere rol weggelegd voor de Eurogroep, waarbij tegelijkertijd het belastingbeleid in de afzonderlijke staten in acht wordt genomen? Denkt u dat de uitvoering of de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon op enige wijze van invloed zou kunnen zijn op dit gebied in verband met de belastingheffing? Volgens mij is waar het om gaat, dat we moeten samenwerken. Ziet u nog nieuwe manieren om de economieën van de EU-landen te stimuleren?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (EN) Wat is de rol van de Eurogroep? Zoals u weet is de Eurogroep op dit moment een informeel orgaan, wat zij ook zal blijven nadat het Verdrag van Lissabon van kracht wordt. De Eurogroep kan dus geen formele besluiten nemen, zelfs niet wanneer deze alleen betrekking hebben op leden van de eurozone die zitting hebben in de Ecofin-Raad.
Maar in de afgelopen drie, vier jaar, vooral sinds Jean-Claude Juncker in januari 2005 voorzitter werd, heeft de Eurogroep de discussieagenda inhoudelijk verbeterd. De leden van de Eurogroep bespreken samen met de Commissie en de ECB dit verdergaande begrotingstoezicht en het bredere economisch toezicht waar ik het in mijn inleidende opmerkingen over had. De Eurogroep bespreekt vaak andere vraagstukken betreffende de externe rol van de euro en de externe dimensie van de eurozone.
U weet heel goed dat belastingvraagstukken heel gevoelig liggen. Op grond van het huidige Verdrag, maar in de toekomst ook volgens het Verdrag van Lissabon, is voor belastingbesluiten unanimiteit vereist op EU-niveau, en ik voorzie geen enkele verandering in het besluitvormingskader in de nabije toekomst.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Mijnheer de commissaris, ik ben geïnteresseerd in het volgende punt. De Eurogroep heeft zich gedurende de afgelopen tien jaar ruimschoots bewezen en juist in de huidige crisis is duidelijk geworden dat er ook bij andere landen interesse bestaat om zich bij deze groep aan te sluiten. Is de Commissie in dit verband reeds bezig te overwegen welke landen in de toekomst eventueel lid kunnen worden? Zijn er nog andere landen die interesse hebben om tot het eurogebied toe te treden, omdat gebleken is dat het de moeite waard is om deel uit te maken van de eurozone?
Nils Lundgren (IND/DEM). – (SV) Allereerst zou ik de volgende vraag willen stellen: als de afgelopen tien jaar zo succesvol zijn geweest, waarom liggen de rentes in Italië en Griekenland, om twee voorbeelden te noemen, van schatkistcertificaten met een looptijd van tien jaar enkele procentpunten boven die van Duitsland?
Ten tweede, waarom is het Zweedse rentepercentage over tien jaar 0,4 procentpunten lager dan dat van Duitsland, en dat van Finland 0,6 procentpunten hoger, terwijl dit toch beide zeer goed bestuurde landen zijn?
Joaquín Almunia, lid van de Commissie. − (EN) Zoals u weet, is Slowakije op 1 januari dit jaar tot de eurozone toegetreden, dus nu nemen er 16 van de 27 EU-lidstaten volledig deel aan de EMU en gebruiken ze dezelfde munt. Wie zal de volgende zijn? Het is niet aan de Commissie om die vraag te beantwoorden. Het is aan de landen die tot de eurozone willen behoren om zich daarvoor kandidaat te stellen. Op dit moment weten we welke EU-lidstaten graag zo snel mogelijk tot de eurozone willen toetreden maar helaas niet aan alle criteria van het Verdrag voldoen – de Baltische staten, Hongarije en andere. We weten ook dat er twee EU-lidstaten zijn, namelijk het Verenigd Koninkrijk en Denemarken, die een opt-out hebben gekregen zodat de verantwoordelijkheid van alle EU-lidstaten om zichzelf en hun economie voor te bereiden om op een goede dag tot de eurozone te kunnen toetreden, niet op hen van toepassing is.
Ik weet niet wie na Slowakije als eerste tot de eurozone zal toetreden. Het zou misschien wel een van twee lidstaten met een opt-out kunnen zijn. Het is mogelijk dat in de komende maanden Denemarken, bijvoorbeeld, misschien zou besluiten van de opt-out af te zien en een verzoek in te dienen om tot de eurozone toe te treden. Eigenlijk voldoet Denemarken aan alle criteria van het Verdrag om te kunnen toetreden tot de eurozone, maar het is aan de Deense autoriteiten, het Deense parlement en misschien de Deense burgers via een referendum, om daartoe te besluiten.
Vanmorgen hebben we hier de tiende verjaardag van de euro gevierd. Ik ben er zeker van dat in de komende tien jaar alle – of bijna alle – EU-lidstaten tot de eurozone zullen toetreden omdat in deze tijd van crisis tijdens deze moeilijke economische periode, de voordelen van het lidmaatschap van de eurozone flink zijn toegenomen. De landen die nog niet tot de eurozone zijn toegetreden, beseffen dat de voordelen meer dan ruimschoots opwegen tegen de verantwoordelijkheden die zij als lid van de eurozone moeten dragen, of tegen de problemen.
Wat betreft uw opmerkingen, zou ik in uw positie niet de rentetarieven als argument tegen de eurozone aanvoeren. Vraag maar aan Denemarken wat er met hun rentetarieven is gebeurd in deze crisisperiode. Denemarken is een lidstaat die niet tot de eurozone behoort. De Deense munt is echter wel aan de euro gekoppeld en de Deense centrale bank volgt de beslissingen van de Europese Centrale Bank nauwgezet. De markten zijn niet bepaald gunstig voor degenen die niet tot de eurozone behoren; eerder lopen deze landen meer risico.
Betreft: Ineenstorting van de zuivelprijzen op de Europese markt
Volgens een werkdocument van de Europese Commissie van 21 november over de evolutie van de prijzen van levensmiddelen zou op de Europese markt (p. 9) tussen oktober 2007 en oktober 2008 de prijs van boter met 30 procent en die van melkpoeder met 40 procent zijn gedaald, waardoor de prijzen gevaarlijk dicht in de buurt van de interventieprijzen zijn komen te liggen.
Vindt de Commissie dat haar voorstel van een jaar geleden om de maximumproductie van melk op te trekken, dat door het Europees Parlement en de Raad is goedgekeurd, in de huidige marktomstandigheden kan worden gehandhaafd?
Meent de Commissie dat de huidige reglementaire interventielimieten voor melkpoeder en boter zullen volstaan om te vermijden dat het inkomen van bijvoorbeeld de landbouwers op de Azoren, wier activiteit totaal afhankelijk is van de markt van zuivelproducten als melkpoeder en boter, keldert?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) Ik zal eerst beschrijven hoe de situatie er nog maar een paar jaar geleden uitzag. We weten allemaal nog wel dat de zuivelsector heel stabiel was en erg weinig prijsschommelingen kende, maar in de laatste paar jaar is de situatie ingrijpend veranderd. Eerst zagen we in 2007 – zoals ik me nog duidelijk kan herinneren was dat in augustus en september – een enorme stijging van de zuivelprijzen en vorig jaar zagen we in de prijzen eenzelfde of nog ergere beweging neerwaarts. Dus de huidige situatie is dat de prijzen erg dicht bij de interventieprijzen zijn komen te liggen en in sommige delen van Europa liggen ze daar zelfs nog onder.
Ik kan de leden verzekeren dat ik me zeer grote zorgen maak over de snelle verslechtering van de situatie op de Europese zuivelmarkt. We beschikken over steunmaatregelen die in werking kunnen worden gesteld om de zuivelsector te steunen en we hebben reeds actie ondernomen.
In tegenstelling tot de normale situatie, waarin de particuliere opslagregeling voor boter gewoonlijk op 1 maart in werking treedt, hebben we besloten om de regeling al vanaf 1 januari in werking te stellen. Dit betekent dat de productie die in december heeft plaatsgevonden ook onder deze regeling kan vallen. Interventieaankopen of exportrestituties zijn nog andere instrumenten die ter beschikking staan om de zuivelsector of de zuivelmarkt op doeltreffende wijze te kunnen ondersteunen.
Wat betreft de interventieregeling die in maart van start gaat – en waaronder derhalve ook de productie valt die in februari plaatsvindt – mogen boter en mageremelkpoeder tot eind augustus worden aangekocht. Eerst voor vaste hoeveelheden en tegen vaste prijzen, om daarna te worden gevolgd door openbare inschrijvingen als de situatie daarom vraagt.
Laten we ook nog eens terugdenken aan de situatie in 2007. Ik denk dat we ons allemaal nog de onmiddellijke en snelle reactie kunnen herinneren die we toen hebben gezien van het Parlement, de Raad en de lidstaten, en die mij toen onder grote druk hebben gezet om onmiddellijk – nog liever gisteren dan morgen – de quota te verhogen om de situatie ten aanzien van de consumentenprijzen te verbeteren.
Ik wil vandaag ook heel nadrukkelijk proberen de wijdverspreide misverstanden uit de wereld te helpen dat de zeer zwakke zuivelprijzen die we momenteel zien, te wijten zouden zijn aan de verhoging van de melkquota. In werkelijkheid is de melkproductie, ondanks de quotaverhoging van 2 procent die na april plaatsvond, zelfs teruggelopen. Dat is wat we nu aanschouwen, en dit komt doordat een quotaverhoging voor de lidstaten of melkveehouders een mogelijkheid biedt om te produceren, maar zeker geen verplichting daartoe vormt. Dit laat duidelijk zien dat de zuivelproducenten reageren op de signalen van de markt.
De relatief kleine veranderingen in het quotastelsel waar we mee te maken hebben gehad vormen derhalve op geen enkele manier een verklaring voor de marktvolatiliteit die we nu aanschouwen. De teruggelopen vraag van consumenten is waarschijnlijk nog een reactie op de hoge prijzen van vorig jaar toen de consumenten probeerden af te stappen, of wilden afstappen, van de hoogkwalitatieve dure zuivelproducten. Dan is er natuurlijk ook nog het economische klimaat waarin we ons momenteel bevinden. Om dezelfde reden is het van belang dat we onszelf niet voor de gek houden door te denken dat we door microbeheer op de zuivelmarkt de hele sector naar onze hand kunnen zetten. De conclusie die we moeten trekken is dat het quotastelsel niet in staat is gebleken om voor stabiliteit op de markt te zorgen.
Wat betreft de kwestie van de Azoren, hebben de Portugese autoriteiten iedere gelegenheid aangegrepen om te verzoeken om hogere melkquota voor de eilanden vanwege het feit dat de Azoren zeer competitief schijnen te zijn en van de toegenomen productie lijken te profiteren. Ik ben ervan overtuigd dat de hogere quota, en de uiteindelijke afschaffing van het quotastelsel, de zuivelsector op de Azoren ten goede zal komen. Dat zal sowieso het geval zijn, denk ik, ondanks het feit dat die prachtige eilanden erg ver weg zijn en de melk over en tussen negen eilanden moet worden getransporteerd.
Tot slot kan ik de leden verzekeren dat ik de instrumenten van ons zuivelbeleid op verantwoordelijke wijze zal beheren om een effectief veiligheidsnet voor de zuivelsector te garanderen.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Mevrouw de commissaris, dank u voor uw uitleg. Ik kan helaas niet delen in uw optimisme met betrekking tot de wijze waarop deze verhogingen van de quota de productie op de Azoren ten goede zouden kunnen komen.
Ik kan u echter wel verzekeren dat een en ander – volgens schattingen van een deze week verschenen tijdschrift is de prijs van poedermelk op de wereldmarkt sinds augustus 2007 met 60 procent gedaald – ernstige gevolgen heeft voor de inkomens van de landbouwers binnen de Autonome Regio van de Azoren, en ongetwijfeld ook op andere plaatsen in Europa. Ik hoop dat deze maatregelen in de toekomst iets zullen uithalen, want tot nog toe is dat niet het geval geweest. Ik wil u daarom vragen, mevrouw de commissaris, om de ontwikkelingen nauwlettend in de gaten te houden.
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) U weet dat ik altijd met veel genoegen met u in dialoog en in debat ga over het belang van de agrarische sector en ook over de Azoren.
Op dit moment is de markt erg moeilijk. Dit geldt niet alleen voor de Azoren, maar voor Europa in het algemeen, waarbij wij ons moeten realiseren dat de prijzen zakken tot een niveau dat we nog maar een half jaar geleden nooit voor mogelijk hadden gehouden. Ik kan u alleen maar verzekeren – en ik denk dat u wel vertrouwen zult hebben in mijn vermogen om de juiste oplossingen te vinden op het juiste moment – dat dit de wijze zal zijn waarop we het stelsel onder deze omstandigheden gaan beheren.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Ik wens de commissaris nog een gelukkig nieuwjaar, hoewel het nieuws met betrekking tot de zuivelproductie niet gunstig is.
Zou ik u in het bijzonder mogen vragen, mevrouw de commissaris – omdat u enkele van de factoren heeft genoemd die tot de prijsdaling hebben geleid – of er, gezien het feit dat het voor ons niet duidelijk was waarom de prijzen zo sterk zijn gestegen, ook een gedetailleerde analyse is gemaakt van de redenen waarom de prijzen zo sterk zijn gedaald? Weet u zeker dat de hervormingen in de gezondheidstest afdoende zijn gezien al deze onzekerheid? Ten slotte, is een veiligheidsnet wel voldoende als wij het vertrouwen van de producenten uithollen en zij de melkproductie terugbrengen, zoals nu gebeurt?
Mariann Fischer Boel, lid van de Commissie. − (EN) In de eerste plaats denk ik dat er verschillende redenen zijn voor die zeer lage melkprijzen.
Misschien is de belangrijkste reden wel het feit dat de Russische markt enorm belangrijk is voor de Europese Unie, en wat we de laatste tijd in de economische sector in Rusland hebben gezien is een enorme devaluatie, wat betekent dat de prijzen voor de Russische consument enorm zijn gestegen. Ik weet de precieze cijfers niet, maar de devaluatie ligt op zijn minst op 50 procent. Dat heeft tot gevolg gehad dat onze mogelijkheid om onze producten in Rusland te verkopen enorm is gedaald. Zoals ik al heb gezegd, hebben we al de consequentie gezien van de hoge prijzen in 2007 toen de mensen een beetje terugschrokken van de hoge prijzen - van zuivelproducten – en het is duidelijk dat ze nog niet zijn teruggekomen. En dan hebben we nu weer te maken met de onzekerheid in de algemene economische situatie.
Mevrouw McGuinness vroeg of wij denken dat wat wij tijdens de gezondheidstest hebben gedaan wel voldoende is. Het is echter zo dat de gezondheidstest pas op 1 januari 2010 begint, met alle verschillende beschikbare instrumenten om de verschillende sectoren te ondersteunen. We hebben tijdens de debatten gezien dat we voor nieuwe uitdagingen staan en we hebben het modulatiegeld voor deze nieuwe uitdagingen gereserveerd, maar die gelden nog niet in 2009. Daarom hebben wij voorgesteld aan het Europees Parlement, de Raad en de Ecofin-Raad om nu alvast in 2009 wat van het zogenaamde ongebruikte geld uit te geven – 5 miljard euro in totaal van de landbouw, en voor het plattelandsbeleid gaat het om 1,5 miljard. Het is dan aan het Parlement en de Raad om te kijken of het mogelijk is om wat van dit geld uit te geven.
Als u zich de lijst van nieuwe uitdagingen nog voor de geest kunt halen, dan werd de zuivelsector daarbij ook genoemd. Daarom hoop ik dat er ook in het Parlement begrip voor zal zijn om wat van dit geld vrij te maken en dit niet exclusief maar ook te gebruiken voor de uitdagingen in de zuivelsector.
In mei 2008 stelde eurocommissaris Mariann Fischer Boel voor EU-geld dat vroeger werd gebruikt voor exportsubsidies, prijsondersteuning en de opslag van overschotten te besteden aan microkredieten waarmee boeren in de ontwikkelingslanden zaden en kunstmest kunnen kopen. Microkredieten zijn ontegensprekelijk een belangrijk hulpmiddel in de strijd tegen de armoede en een instrument in dienst van de millenniumdoelstellingen. In april 2008 sprak het Europees Parlement zich al uit voor het vrijmaken van meer middelen voor microkredietprojecten via een schriftelijk verklaring.
Welk concreet gevolg werd tot nu toe door de Europese Commissie aan dit voorstel gegeven?
Jim Allister (NI). - (EN) Is het niet gebruikelijk dat er na het stellen van de vraag twee aanvullende vragen kunnen worden gesteld en had ik niet al direct bij het begin van de vraag aan de commissaris aangegeven dat ik een aanvullende vraag had?
Waarom hebt u mij niet het woord gegeven?
De Voorzitter. – Mijnheer Allister, ik was mij er in het geheel niet van bewust dat u een vraag wilde stellen. Als ik dat geweten had, had ik u vanzelfsprekend het woord gegeven.
Jim Allister (NI). - (EN) Met alle respect, uw personeel heeft aangegeven dat mijn verzoek was opgemerkt. Dus als uw personeel op de hoogte was, dan leid ik daaruit af dat u ook op de hoogte was.
Waarom bent u niet op de hoogte gebracht?
De Voorzitter. – Het spijt mij, volgens mijn medewerkers heeft niemand u gezien.
Louis Michel , lid van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, de debatten tussen het Parlement en de Raad over de goedkeuring van de verordening tot oprichting van een Europese voedselfaciliteit hebben geleid tot het besluit de beschikbare middelen uit Hoofdstuk 2 van de begroting niet te gebruiken om deze faciliteit te financieren, in tegenstelling tot wat was voorgesteld door de Commissie. De op 16 december goedgekeurde verordening van het Europees Parlement en de Raad voorzag voor de periode 2008-2010 echter in een begroting van 1 miljard euro uit hoofde van rubriek 4 van de begroting. Het zal worden gebruikt om maatregelen te financieren ter ondersteuning van de landbouw en voedselveiligheid in de ontwikkelingslanden die het zwaarst getroffen zijn door de voedselcrisis. Microkrediet speelt bij veel van deze maatregelen een voorname rol, maar ook bij andere maatregelen die tot doel hebben landbouw- en plattelandsproductie te versterken. Het Parlement krijgt het recht om de programmering van de door deze faciliteit gefinancierde werkzaamheden te beoordelen, overeenkomstig de bepalingen van de comitologieverordening. Ik kan u mededelen dat een initieel pakket van circa 300 miljoen euro, voor 24 à 25 landen, in februari zal worden voorgelegd, terwijl het algemene plan voor het gebruik van de gehele faciliteit in ieder geval zal worden gepresenteerd door de Commissie en vóór 1 mei 2009 zal worden aangenomen.
De Commissie is voorstander van het op grotere schaal ontwikkelen van microkrediet- en microfinancieringsinstellingen. Behalve krediet bieden laatstgenoemde een breed scala aan financiële diensten, waaronder beheer van spaargelden, verzekeringsproducten, geldovermakingen en betalingssystemen. De Commissie acht het van belang de meest kansarme personen en mensen met lage inkomens te helpen toegang te krijgen tot deze financiële diensten. Ze is van mening dat het grootste obstakel voor de ontwikkeling van financiële systemen niet het gebrek aan middelen is, maar eerder een gebrek aan institutionele en technische capaciteit. Daarom richt de Commissie zich voornamelijk op het versterken van de institutionele bevoegdheden van aanbieders van microfinanciering. Daarnaast kan de Commissie, wanneer de toegang tot kapitaal een wezenlijk struikelblok blijkt voor microfinancieringsinstellingen, bijvoorbeeld wanneer een microfinancieringsinstelling haar dienstverlening wil ontwikkelen in plattelandsgebieden, de kapitaalbehoeften van deze instellingen financieren via gespecialiseerde financiële instellingen zoals de Europese Investeringsbank (EIB), waarbij ze gebruik maakt van kredieten om leningen te verstrekken of kapitaal in te brengen. In sommige gevallen, wanneer nieuwe microfinancieringsinstellingen worden opgericht, kan de Commissie eveneens besluiten deze startende bedrijven te financieren via gespecialiseerde ngo’s. Verder beheert de EIB, op basis van deze comparatieve voordelen, microfinancieringsinstellingen in het algemene kader van de faciliteiten die door de EU-begroting worden gefinancierd, namelijk de FEMIP (Europees-mediterrane investerings- en partnerschapsfaciliteit) in het geval van de euro-mediterrane regio, of via het Europees Ontwikkelingsfonds, de investeringsfaciliteit voor de staten in Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan.
Johan Van Hecke (ALDE). - Voorzitter, de beslissing om 1 miljard euro uit te trekken voor de armste boeren in de landen die het zwaarst getroffen zijn door de voedselcrisis, hebben wij hier allemaal toegejuicht, al blijf ik persoonlijk betreuren dat het voorstel van de Commissie om ongebruikte landbouwgelden hiervoor aan te wenden onder druk van bepaalde lidstaten en ook van een deel van het Parlement, is gekelderd.
Zoals de commissaris zegt, hecht de Commissie veel belang aan microkredieten als doeltreffend instrument in de armoedebestrijding. Maar de jongste tijd zijn er ook wat vragen gesteld, is er wat kritiek, meer bepaald wat de toegankelijkheid betreft. Men zegt, het is een instrument in de steden dat het platteland niet bereikt.
Mijn vraag aan de Commissie is: is er ter zake al een globale evaluatie van het instrument gemaakt?
Louis Michel. – (FR) Uiteraard werken we, zoals ik al zei, aan een mechanisme waarmee we de financiële middelen die hiertoe zijn gereserveerd, onmiddellijk kunnen aanwenden.
Mijns inziens vormt noch de aard van de middelen noch hun oorsprong een probleem in termen van capaciteit. Het is duidelijk dat er, zelfs bij plattelandsprojecten, helemaal geen probleem zal zijn. Ik kan u dan ook geruststellen op dit punt; het moet geen probleem zijn en uw bezorgdheid zal voor een groot deel worden weggenomen, zoals u zult zien, in het eerste pakket dat eind februari zal worden gepresenteerd, en ook in het algemene plan dat uiterlijk op 1 mei beschikbaar zal zijn.
Jörg Leichtfried (PSE). - (DE) Ik heb alleen een korte vraag. Hebt u overwogen om ook voor deze microkredieten bepaalde doelstellingen als voorwaarde te stellen, zodat men zich gaat richten op eerlijke handel of biologische voedingsmiddelen, en bent u van mening dat dit soort mechanismen nuttig zijn? Of bent u van mening dat het betrekkelijk weinig uitmaakt of dergelijke voorwaarden worden gesteld?
Louis Michel. – (FR) Ik kan me vanzelfsprekend niet mengen in het eigen beheer van ontwikkelingslanden. Ontwikkelingslanden hebben over het algemeen bijzonder kwetsbaar beleid als het gaat om dit soort zaken. Ik denk dat ik de kern van uw vraag heb begrepen en ik geloof dat de benadering die u voorstelt, in principe veelbelovend klinkt. Ik begrijp ook wat u ermee wilt bewerkstelligen. Wellicht kan ik me nogmaals over uw suggestie buigen en proberen deze in de huidige beraadslagingen mee te nemen, en vervolgens bij u terugkomen om te kijken hoe we een en ander vorm kunnen geven.
Ik stel me zo voor dat u denkt aan stimuleringsregelingen waarmee we bepaalde beleidsmaatregelen veel meer richting kleine familieboerderijen kunnen sturen, om maar wat te noemen. Ik denk dat biologische landbouw in een aantal ontwikkelingslanden zonder meer een optie is, op voorwaarde dat het mogelijk zou zijn sectoren tot stand te brengen. Dit is echter zomaar een idee. Als we een sector tot stand kunnen brengen in een land waar op een gegeven moment een overschot aan landbouwproducten bestaat, zou dat uiteraard een interessante diversificatie vormen, met een aantrekkelijke toegevoegde waarde. Hoe dan ook, het is voor mij klip en klaar dat uw suggestie zinvol is en ik beloof u mijn medewerkers er deelgenoot van te maken, zodat we kunnen kijken hoe deze kan worden meegenomen in onze beraadslagingen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Is de commissaris niet bezorgd over het feit dat de kwestie van de mondiale voedselzekerheid, waar deze vraag over gaat, vanwege de wereldwijde economische crisis op de politieke agenda is gezakt? Welke actie onderneemt de Commissie om ervoor te zorgen dat dit onderwerp hoog op de politieke agenda blijft staan omdat er dagelijks nog steeds 30 000 kinderen sterven van honger en ondervoeding?
Louis Michel. – (FR) Ik ben soms verrast door bepaalde vragen. Het is niet omdat we het niet elke dag over deze zaken hebben dat we er niet dagelijks mee bezig zijn. Uw vraag veronderstelde dat de Commissie er niet zo voor te porren lijkt de werkzaamheden voort te zetten waartoe zij in feite grotendeels het initiatief heeft genomen, met de steun van het Parlement.
Wees gerust; dit is een interessante vraag, aangezien het feit dat de prijzen zijn gedaald sinds de voedselcrisis een paar maanden geleden sommigen het idee zou kunnen geven dat het probleem is opgelost. De prijzen zijn weliswaar gedaald, maar ze zullen niet terugkeren naar het betrekkelijk lage peil waarop ze voorheen stonden. U doet er dan ook goed aan dit te benadrukken en erop te wijzen dat de voedselcrisis voortduurt en nog jarenlang een ernstig probleem zal vormen. Ik kan u verzekeren dat ik zeer nauwlettend zal toezien op deze kwestie, die niet in de vergetelheid zal geraken.
Uit de publieke enquête van de Commissie over "De begroting hervormen voor een ander Europa" is naar voren gekomen dat de Commissie de doeltreffendheid en efficiency van de uitvoering van de begroting moet verbeteren door de transparantie en toegankelijkheid voor het publiek ervan te vergroten. Daarnaast bevat het onlangs gepubliceerde jaarverslag 2007 van de Rekenkamer verschillende aanbevelingen met betrekking tot het evenwicht tussen kosten en risico's, toezicht en verslaglegging, vereenvoudiging van instrumenten en verbetering van de informatie en controle door de lidstaten. Kan de Commissie meedelen welke maatregelen zij zal treffen om de belangrijkste resultaten van de publieke enquête en het jaarverslag van de Rekenkamer te vertalen in betere prestaties en vermindering van de administratieve rompslomp?
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. − (EN) Ik heb vandaag twee vragen gekregen over de hervorming van de begroting, een van meer algemene aard en een die meer is toegespitst op de landbouw. Ik ben erg blij nu ten minste twee vragen te hebben, omdat we om meer belangstelling voor dit onderwerp van het Parlement hebben gevraagd.
Voor wat de eerste vraag betreft, deze is algemener en heeft meer betrekking op de uitvoering, met name op de doelmatigheid van de uitvoering van de Europese begroting. Een deel van de openbare raadpleging was in het bijzonder gericht op de vraag hoe de uitvoering van de Europese begroting doeltreffender, sneller, eenvoudiger en transparanter kon worden gemaakt. Uit de openbare raadpleging kwam naar voren dat een effectievere en efficiëntere Europese begroting dringend gewenst was, met name door de administratieve begroting en het toezicht daarop te vereenvoudigen en daarbij uit te gaan van evenredigheid.
In dit kader zijn er een aantal onderwerpen afgebakend, waarvan er aan sommige al een concrete vorm wordt gegeven in de Commissie. Een van de initiatieven die nu al zijn genomen is het Europees transparantie-initiatief. Met dit initiatief heeft de Commissie al een eerste stap gezet om aan de behoefte aan meer openheid en een betere toegankelijkheid van de begroting tegemoet te komen.
Er zijn nog enkele andere onderwerpen die in de raadpleging naar voren kwamen die onze serieuze aandacht verdienen. Het eerste is de integratie van de uitgaven die nu nog buiten de begroting vallen – de zogeheten budgettisering van de middelen. Dit zou natuurlijk leiden tot meer synergie, een grotere legitimiteit en verdere administratieve vereenvoudiging, maar we zijn daarin de afgelopen jaren niet zo succesvol geweest. Wat sommige middelen betreft bent u daarvan op de hoogte. De verantwoordelijkheden van de lidstaten vormen een ander belangrijk element. Het is belangrijk de bevoegdheden van de lidstaten verder te versterken, die meer dan 80 procent van de begroting beheren, met name op terreinen waar sprake is van gedeeld beheer. Het is noodzakelijk de bevoegdheden duidelijker tussen de lidstaten en de Commissie te verdelen. Hopelijk zal hier gedeeltelijk verbetering in komen als het Verdrag van Lissabon van kracht is.
Het derde element is de rigiditeit van onze begroting. De huidige Europese begroting is nog steeds te rigide - met als recente voorbeelden de onderhandelingen voor de voedselfaciliteit en het Europees economisch herstelplan - met name in de huidige omstandigheden. Dan hebben we ook nog problemen met de gasleveringen in Europa waarbij we maar niet in staat blijken te zijn om overeenkomst tussen de lidstaten te bereiken over het investeren in toekomstige projecten zoals in interconnecties of opslag van gas. Dat laat maar weer eens zien hoe noodzakelijk het is om te investeren in de operationele reactiecapaciteit van de Europese begroting.
De derde groep problemen die in de raadplegingen naar voren is gekomen, heeft betrekking op het minimaliseren van de administratieve lasten. De Commissie heeft ook al verschillende toezeggingen gedaan. In haar actieplan voor een geïntegreerd internecontrolekader heeft de Commissie beloofd om met voorstellen te komen voor vereenvoudigde voorschriften ten aanzien van kostensubsidiabiliteit. Zo moet er, waar dat van toepassing is, meer worden gewerkt met betalingen van vaste of forfaitaire bedragen. In haar recente mededeling over aanvaardbare foutenrisico’s stelt de Commissie voor om het controlesysteem te herdefiniëren in termen van beoogde risico’s en een aanvaardbaar foutenpercentage. We hopen op steun van het Parlement bij deze politieke besprekingen en later ook bij de onderhandelingen met de Raad.
De Commissie ziet uit naar de steun van het Parlement in het algemeen bij het rationaliseren en vereenvoudigen van de uitvoering van de begroting en vervolgens bij het bestuderen van toekomstige wetgeving in het algemeen. Ik dank u voor de vragen. Dit is doorgaans het minst aantrekkelijke onderwerp om ons vragen over te stellen omdat dit vaak als te technisch wordt beschouwd. Hoe goed de politieke beslissingen die worden genomen ook zijn, goed beleid kan toch mislukken als we geen doelmatige uitvoeringsmechanismen hebben.
Marian Harkin (ALDE). - (EN) Dank u voor uw uitvoerige antwoord, commissaris. U had het over de verantwoordelijkheid van de lidstaten. Kunt u precies aangeven welke vooruitgang wordt geboekt bij het vereenvoudigen van de basis voor de berekening van subsidiabele kosten en of er inderdaad meer gewerkt wordt met forfaitaire betalingen, met name op het gebied van de structuurfondsen?
Mijn tweede vraag heeft betrekking op het raadplegingsdocument zelf en de overwegend negatieve respons daarin ten aanzien van de landbouw. Als we naar de raadplegingsdocument kijken, dan zien we dat daarin toekomstige uitdagingen worden genoemd, zoals diversiteit, wetenschappelijke en technische vooruitgang, de kenniseconomie, klimaatverandering en energiezekerheid, maar voedselzekerheid komt er niet in voor. Oftewel, wordt de negatieve respons ten aanzien van de landbouw misschien te veel beïnvloed door het document zelf?
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Ik wil graag de aandacht vestigen op het feit dat 2009 het Europees Jaar van creativiteit en innovatie is.
We hebben ook nog een andere prioriteit, namelijk de klimaatverandering. We mogen niet vergeten dat, als onderdeel van het Europees economisch herstelplan, de noodzakelijke financiering van prioritaire infrastructuur zoals die voor energie en vervoer eveneens prioriteit heeft.
Hoe komen deze prioriteiten tot uitdrukking in de begrotingshervorming?
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. − (EN) Nog drie aanvullende vragen dus.
Wat betreft de structuurfondsen en wat we op dit moment al doen: tijdens de onderhandelingen met het Parlement in het kader van het bereiken van overeenstemming over de begroting van 2009, zijn we al overeengekomen en hebben we een verklaring afgelegd dat we de absorptie zullen bespoedigen en dat we het besluitvormingsproces flexibeler zullen maken voor de lidstaten, met inbegrip van hoe structuurfondsen moeten worden gebruikt. Dit staat ook in ons herstelplan. Dit is belangrijk en we hebben berekend dat dit alleen in 2009 al zal bijdragen tot een versnelling van de besteding van de structuurfondsen van ongeveer 6 miljard euro. Dit zijn we aan het Parlement verplicht en dit zijn we ook zo overeengekomen met de lidstaten in de Raad, die deze inspanningen steunden.
Er zijn daarom twee pakketten van wijzigingen in de regelgeving door de Commissie goedgekeurd en ik hoop dat deze nu ergens in het Parlement, of in ieder geval in de Commissie regionaal beleid en ruimtelijke ordening, en in de Raad al in behandeling zijn, en we hopen dat ze zeer spoedig zullen worden aangenomen, zodat de lidstaten deze kunnen toepassen.
Wat betreft voedselzekerheid en betrekkingen met het GLB: Uw vraag is heel interessant en ik kan me indenken welke vragen ik nog zal krijgen van andere leden. Het is een heel zinnige vraag over het GLB in het algemeen. We hebben tijdens het raadplegingsproces veel kritiek ontvangen over de kwaliteit van het GLB, niet over het beleid op zich maar over de kwaliteit ervan en het vermogen om tijdig te reageren en hulp te bieden.
Het beleid is van nature vrij duur en dat is hoe de betrokkenen dit beleid hoofdzakelijk hebben ervaren. En natuurlijk heeft u absoluut gelijk, in onze visie zal dit beleid in de nabije toekomst en op de middellange termijn veranderen en meer gaan investeren in milieu- en gezondheidsaspecten, waaronder voedselzekerheid. Dat is hoe wat ons betreft de toekomst op middellange termijn er waarschijnlijk uit gaat zien.
Maar natuurlijk was niet alles naar ieders tevredenheid geregeld. We hebben geprobeerd zo objectief mogelijk te zijn. We hebben al het materiaal van de raadpleging gepubliceerd. Het is allemaal besproken tijdens de conferentie in november onder voorzitterschap van voorzitter Barroso en alles is gepubliceerd, met inbegrip van ons onderzoek naar de inbreng van de denktanks, al het materiaal van de raadpleging en onze samenvatting. Het is dus openbaar; en het kan worden geraadpleegd. Het geeft echter nog niet ons standpunt weer. We hebben geprobeerd objectief te zijn en ons niet te verbinden aan een standpunt, maar we wilden de reactie zien van het publiek. We wilden u een objectief beeld geven van hoe men van buitenaf tegen ons beleid of onze begroting aankijkt, en wij wilden dit in de toekomst gebruiken voor onze voorbereiding op het politieke besluit hierover.
Wat de derde vraag over prioriteiten betreft, heeft u absoluut gelijk. Iedereen heeft het erover. We weten wat er moet gebeuren. De lidstaten weten het, de regeringen weten het, maar zijn het niet altijd eens wanneer het op geld aankomt. De onderhandelingen over de afronding van de begroting gaan gewoonlijk voornamelijk over de juste retour. Wie betaalt hetzelfde terug? Vooral nu, tijdens deze economische recessie – nu we zulke ernstige problemen hebben op het gebied van energie en in de externe wereld – vooral nu moeten we ons weer gaan concentreren op de strategische doelstelling, die we gezamenlijk – de Commissie en uzelf – moeten realiseren, om de strategienota over de herziening van de begroting voor te bereiden.
Is de Commissie ervan overtuigd dat de onlangs gehouden openbare raadpleging "Herziening van de EU-begroting voor verandering van Europa" een afspiegeling is van de mening van de meerderheid van de Europese burgers; of geeft de "ene boodschap" die is afgeleid uit de "honderden stemmen" werkelijk een waarheidsgetrouw beeld van de gehele publieke opinie in de EU?
Kan de Commissie in het kort aangeven wat de voornaamste conclusies zijn en welke ingrijpende veranderingen in het EU-uitgavenpatroon zij voor de toekomst verwacht?
Welke belangrijke hervormingen verwacht zij met name ten aanzien van de landbouwuitgaven?
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. − (EN) In de vraag die ik heb ontvangen lag het zwaartepunt bij het resultaat van de besprekingen op het gebied van de landbouw, maar er zijn nog meer algemene elementen aan toegevoegd, dus ik wil graag met enkele algemene opmerkingen beginnen.
Wat betreft de raadplegingen die we in gang hebben gezet, zijn we zeer tevreden omdat het de eerste keer was in de geschiedenis van Europa dat het debat zo openlijk plaatsvond, waarbij iedereen die daartoe in staat en bereid was, aan het proces deelnam. Er was een enorme inbreng van ngo’s, regeringen, denktanks en het maatschappelijk middenveld, wat heel nuttig voor ons was en ook zal blijven.
Natuurlijk laten de raadplegingen een zeer breed scala aan meningen en perspectieven zien die niet tot een of twee specifieke boodschappen kunnen worden teruggebracht. De bijdragen ondersteunden echter grotendeels de algemene aanpak van de Commissie ten aanzien van de begrotingsherziening die gericht is op een strategische visie om de meerwaarde voor Europa van iedere euro die binnen de Europese begroting wordt uitgegeven, te maximaliseren. Ze bieden criteria om de gedachten en opvattingen vorm te geven over hoe de stabiliteit en het vermogen van de begroting om op bepaalde behoeften te kunnen inspelen met elkaar in overeenstemming kunnen worden gebracht.
Veel respondenten waren het erover eens dat de begroting in de loop der tijd een aanzienlijke ontwikkeling heeft ondergaan, maar slechts weinigen zijn helemaal tevreden met de huidige structuur van de begroting. De raadplegingen bieden een indruk van de prioriteiten met betrekking tot de uitdagingen waarmee Europa wordt geconfronteerd, waarbij klimaatverandering en het mondiale concurrentievermogen bovenaan de lijst staan.
Ook wordt er in de bijdragen een scala aan mogelijke hervormingen voorgesteld met betrekking tot het specifieke uitgavenbeleid, het financiële stelsel en de wijze waarop de begroting wordt uitgevoerd. Nadere informatie hierover, zoals ik al genoemd heb, vindt u op de websites van de Commissie.
Wat de landbouw betreft, blijkt ten slotte uit de raadpleging dat er een relatief groeiende overeenstemming bestaat over de noodzaak om het GLB verder te hervormen. Sommigen vinden het het beste om op dezelfde voet door te gaan met de hervorming als bij de eerdere gezondheidstest van het GLB of de tussentijdse evaluatie, anderen geven de voorkeur aan meer radicale veranderingen. In de meeste bijdragen wordt de noodzaak benadrukt om het GLB te wijzigen en het toe te spitsen op het concurrentievermogen van de Europese landbouw, op het vermogen om in te kunnen spelen op klimaatverandering, op voedselzekerheid en kwaliteitsvereisten en andere milieudoelstellingen. De meningen verschillen echter over de aard en de omvang van de noodzakelijke veranderingen.
De verwachtingen van de Commissie ten aanzien van de belangrijkste uitgavengebieden, met name op het gebied van de landbouw, worden continu bijgesteld op basis van overleg, technische beoordeling, wetenschappelijke inbreng en sectorale beleidsbesprekingen. Zij zullen deel uitmaken van het politieke antwoord dat later dit jaar zal volgen. Dan zal de Commissie ook onze strategienota voorbereiden, en ik hoop ten zeerste dat we samen met u onze taak kunnen vervullen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). - (EN) Dank u commissaris, niet alleen voor uw antwoord maar ook voor uw opmerkingen in verband met wat Marian Harkin heeft gezegd over voedselzekerheid. Ik denk dat dit een groot gat in de markt is.
Ik wil uw aandacht vestigen op het verslag dat ik heb opgesteld en dat na stemming vandaag in dit Parlement door een overweldigende meerderheid is aangenomen, waarmee steun werd gegeven aan het GLB en de rol daarvan bij de mondiale voedselzekerheid, en op het debat dat we hebben gevoerd over de dalende inkomens van melkveehouderijen. Het is nodig om degenen die radicale hervormingen voorstellen eens met de realiteit te confronteren. We hebben het hier over het voedsel voor Europese burgers en de inkomens van degenen die op het platteland wonen en werken. Ik wil dat u hen bij de verdere besprekingen in gedachten houdt.
Göran Färm (PSE). – (SV) Ik heb een korte vraag voor de commissaris. Ik heb in december deelgenomen aan de uitstekende Conferentie van de Commissie over de tussentijdse begrotingsevaluatie. Tijdens die Conferentie hield de commissaris een uitstekende en proactieve rede over het belang om nu voorstellen voor amendementen in te dienen. Maar nu horen we geruchten over het feit dat er geen voorstel voor de tussentijdse begrotingsevaluatie zal komen tot na de verkiezingen voor het Europees Parlement en na de Duitse federale verkiezingen in september. Mijn vraag is eenvoudig: zal de commissaris een voorstel voor een tussentijdse begrotingsevaluatie indienen vóór de zomer of pas na de Duitse federale verkiezingen?
Justas Vincas Paleckis (PSE). – (LT) Commissaris, ik zou u willen bedanken voor uw juiste en eerlijke antwoorden en willen zeggen dat de besprekingen over de begrotingshervorming al een tijdje aan de gang zijn, al meer dan een jaar. Heeft de financiële crisis invloed op deze besprekingen? Ik zou ook graag willen weten of er naar oplossingen zal worden gezocht bij de hervorming van de begroting, zodat we in de toekomst zulke financiële crises waar we nu inzitten kunnen voorkomen?
Dalia Grybauskaitė, lid van de Commissie. − (EN) Wat die realiteits-check betreft, ben ik het er volledig mee eens dat alle beslissingen die we nemen, met name de strategische, politiek gezien zeer verantwoord moeten zijn. Wat goed is moeten we niet veranderen, maar we moeten afstand doen van wat oud en weinig effectief is.
Wat betreft de tussentijdse evaluatie denk ik dat er een misverstand is. Er is ons nooit gevraagd om een tussentijdse evaluatie op te stellen over de Europese begroting. Wel is aan ons gevraagd om tegen het eind van 2009 een allesomvattend document over de begrotingshervorming klaar te hebben, en het is aan ons om te beslissen wanneer we dat gaan doen – wanneer het politiek meer gepast is of wanneer we een meer doelmatige en effectievere respons kunnen verwachten. Persoonlijk zou ik het prettiger vinden als het eerder af zou zijn – misschien al in het voorjaar. Maar ook ik moet ernstig rekening houden met de realiteit, want de verkiezingen komen eraan, misschien ook de ratificatie van het Verdrag van Lissabon, enzovoort. We moeten niet lichtvaardig omspringen met een goed voorstel en dit niet door operationele gebeurtenissen laten overschaduwen. Laten we het aan voorzitter Barroso overlaten om een beslissing te nemen over de definitieve datum, maar wij zijn er, met deze Commissie, klaar voor om deze taak op ons te nemen.
(LT) Meneer Paleckis, uw vragen zijn echt heel belangrijk, erg diep, misschien wel zo diep en belangrijk dat zelfs de hele Europese begroting geen antwoord zou kunnen bieden. In werkelijkheid zijn uw vragen strategisch, aangezien geen begroting, nu en in de toekomst, bestand is tegen de soort financiële crisis die nu is ontstaan.
De Europese begroting beslaat slechts 1 procent van het bruto binnenlands product, maar de financiële crisis is niet door geldgebrek ontstaan, maar naar mijn mening misschien wel grotendeels door kwesties van toezicht, de mondialisering van het financiële systeem, zijn monopolisering en vele andere redenen.
De Europese begroting heeft, net als de begroting van een hele kleine internationale organisatie, ongetwijfeld een bepaalde verzameling hulpmiddelen, maar deze is echt niet groot. Die verzameling bestaat niet uit echte financiën of geld, maar eigenlijk grotendeels uit regulerende maatregelen, toezichtmaatregelen, aanbevelingsmaatregelen, die ook deel uit maken van het macro-economisch beleid. Dit is waarschijnlijk belangrijker dan hoeveel geld we werkelijk hebben of kunnen inbrengen.
Momenteel hebben we het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, we hebben het flexibiliteitsinstrument, maar deze zijn niet echt efficiënt of effectief. Het was precies om deze reden dat de Commissie in ons herstelplan voorstelde om die 5 miljard euro te investeren in strategische structurele veranderingen in de energieconnectiviteit en andere energie-infrastructurele projecten en tot nu toe hebben de lidstaten geen enkele haast en zijn zij niet erg bereidwillig om deze zaak te bespreken.
De crisis bewijst dat het investeren in strategische energieprojecten en andere strategische gemeenschappelijke Europese projecten uitermate belangrijk is. Ik hoop van harte dat deze crisis een goede les zal zijn, die Europa erg serieus moet nemen. Ik hoop ook dat deze zal bijdragen aan onze oplettendheid en dat in de toekomst de Europese begroting daar zal worden gebruikt waar we het meeste voordeel kunnen halen, aangezien zij veel te klein is om alles te beslaan en alles op te lossen.
Het is daarom niet gemakkelijk om uw erg algemene vragen te beantwoorden, maar zoals ik al zei, hoop ik van harte dat deze crisissituatie in de wereld en de economische recessie, die nu in heel Europa zichtbaar wordt, politici werkelijk helpen om meer te investeren in Europese strategieën.
Met de technische vooruitgang en het alsmaar toenemend aantal mensen dat van het internet gebruikmaakt, wordt het hoe langer hoe moeilijker om toezicht op het internet uit te oefenen. Wat doet de Commissie om misdaden via het internet op Europees niveau te bestrijden?
Jacques Barrot , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, om de vraag van de heer Ó Neachtain te beantwoorden, de Commissie is al jarenlang actief bij het bestrijden van cybercriminaliteit, in nauwe samenwerking met de lidstaten en andere instellingen van de Europese Unie.
Er zijn vier manieren waarop de Commissie ertoe bijdraagt cybercriminaliteit te bestrijden: door samenwerking tussen lidstaten te bevorderen, door publiek-private partnerschappen te vergemakkelijken, door diverse wettelijke instrumenten te ontwikkelen en tot slot door samen te werken met derde landen.
Met de mededeling van 2007 “Naar een algemeen beleid voor de bestrijding van cybercriminaliteit” kon de Commissie informatie-uitwisseling tussen rechtshandhavingsinstanties van lidstaten op het gebied van cybercriminaliteit bevorderen, hetzij bilateraal of via Europol.
Lidstaten moeten permanente contactpunten aanwijzen waar lidstaten om bijstand of informatie kunnen vragen. De Commissie was daarnaast betrokken bij het opstellen van de in november vorig jaar goedgekeurde conclusies van de Raad over een strategie ter bestrijding van cybercriminaliteit.
Deze strategie voorziet in een reeks maatregelen bedoeld om de samenwerking tussen de lidstaten in de strijd tegen misdaden zoals kinderpornografie, terrorisme, aanvallen op informatiesystemen en fraude te bevorderen. Een platform voor het melden van op internet opgespoorde misdaden moet worden opgezet om misdaden met gebruikmaking van internet te centraliseren zodat ze door Europol kunnen worden gecompileerd.
Tegelijkertijd ontwikkelt de Commissie een partnerschapsbeleid tussen rechtshandhavingsinstanties en het bedrijfsleven om cybercriminaliteit tegen te gaan.
De Raad Justitie en Binnenlandse Zaken van 8 december 2008 heeft aanbevelingen gedaan over publiek-private samenwerking tegen cybercriminaliteit. Ook wil de Commissie een Europese financiële coalitie vormen tegen commerciële beelden van kinderpornografie. Het doel van deze coalitie is dat diverse publieke en particuliere actoren hun krachten bundelen bij het tegengaan van de productie, distributie en verkoop van kinderpornografische beelden op internet.
Tot slot had de Commissie een groot aandeel in het opstellen van wetgeving die minimumnormen vastlegt voor het harmoniseren van de vigerende strafwetgeving. Dit is het geval bij Kaderbesluit 2005/222/JBZ over aanvallen tegen informatiesystemen en Kaderbesluit 2004/68/JBZ ter bestrijding van seksuele uitbuiting van kinderen en kinderpornografie.
De Commissie kijkt momenteel hoe deze instrumenten geactualiseerd en ten uitvoer gelegd kunnen worden.
Ter afsluiting wil ik nog opmerken dat we in het achterhoofd moeten houden dat internet een wereldwijd informatienetwerk is. De Europese Unie kan niet op eigen houtje regels opstellen. Daarom hoopt de Commissie internationale samenwerking op dit vlak aan te moedigen en zal ze dit jaar een bijeenkomst houden met internationale organisaties en EU-instanties om te proberen de respectieve activiteiten van deze organen te coördineren.
Tot zover mijn antwoord aan de heer Ó Neachtain.
Seán Ó Neachtain (UEN). – (GA) Mevrouw de Voorzitter, ik dank de commissaris voor dit antwoord. Commissaris, ik zou u graag een aanvullende vraag willen stellen. Vooral jongeren die gebruik maken van sociale websites als Bebo en Facebook zijn het slachtoffer van getreiter en zwartmakerij via internet, en daar moet een eind aan worden gemaakt. Wat is de Europese Unie van plan te ondernemen om deze vorm van pesten meer onder de aandacht te brengen?
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) Mijn vraag is welke maatregelen de Commissie in gedachten heeft om ervoor te zorgen dat de lidstaten het Verdrag inzake cybercriminaliteit van de Raad van Europa kunnen aannemen, welk actieplan de Commissie overweegt om de situatie te verbeteren en cybercriminaliteit te bestrijden en ook welke stappen u denkt te zullen ondernemen met het oog op de interoperabiliteit van digitale handtekeningen.
Den Dover (PPE-DE). - (EN) Ik ben blij met het antwoord dat de commissaris tot dusver heeft gegeven, maar ik wil hem ook vragen erop toe te zien dat op dit terrein de mensenrechten nooit uit het oog worden verloren. Met andere woorden, ik sta er helemaal achter om cybercriminaliteit met wortel en tak uit te roeien, maar kunnen we er ook voor zorgen dat internetbedrijven, en ook politie-autoriteiten en dergelijke, niet te hardhandig omgaan met de mensen die het internet voor hun eigen plezier gebruiken?
Jacques Barrot. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, u hebt gelijk, en ik zal de vraag over de mensenrechten en de strijd tegen cybercriminaliteit meteen beantwoorden. We moeten er inderdaad zeer nauwlettend op toezien dat de mensenrechten worden geëerbiedigd bij het bestrijden van cybercriminaliteit; ik zou zelfs zover gaan te zeggen dat we eerbiediging van de mensenrechten moeten afdwingen.
In het meerjarenprogramma van Stockholm, dat loopt van 2010 tot 2014, zullen we een heel onderdeel opnemen dat betrekking heeft op het bestrijden van cybercriminaliteit teneinde, zoals ik al zei en opnieuw zou willen zeggen tegen de heer Ó Neachtain, de waarnemingspost onder te brengen bij Europol, waardoor we het toezicht op nationale instellingen die belast zijn met het controleren van dubieuze websites waar kinderpornografie wordt verspreid aan bijzonder kwetsbare doelgroepen, beter kunnen coördineren. U hebt gelijk: we moeten ook leren hoe jongeren naar bepaalde websites worden gelokt, waardoor ze in zekere zin het gevaar lopen aangevallen te worden door de makers van deze sites en mensen die laatstgenoemde bezoeken. Dat is wat ik u kan vertellen. Ik zou nogmaals willen zeggen dat dit in feite een volledig actieplan is dat nog vastberadener dan in het verleden ten uitvoer moet worden gelegd, nu we een beter beeld hebben van de risico’s die het internet met zich meebrengt.
Ik verwacht ook veel van de Europese financiële coalitie tegen commerciële beelden van kinderpornografie. We gaan de diverse publieke of particuliere organen bijeenbrengen om de productie, distributie en verkoop van kinderpornografische beelden op internet aan banden te leggen en ook proberen om de criminelen op te sporen en op te pakken. Als we het eens worden over de financiering van de comitologieprocedure, hoop ik deze coalitie in februari 2009 te starten. Ik bedank het Parlement voor alle steun die het op dit punt zal kunnen geven.
In november laatstleden hebben we de aanvallen van terroristen in Mumbai beleefd, die het leven van een groot aantal EU-burgers in gevaar gebracht hebben. De bomaanslagen in Madrid en Londen van respectievelijk 2004 en 2005 maken duidelijk dat er gevaar voor gelijksoortige aanslagen tegen de EU bestaat. Kan de Commissie uitleggen wat er gedaan wordt om de uitwisseling van informatie tussen de politiediensten van de lidstaten te verbeteren om op dat soort aanvallen voorbereid te zijn?
Jacques Barrot, vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik zal antwoord geven op de vraag van de heer Aylward. Om terrorisme en andere vormen van zware misdaad doeltreffend te bestrijden is het vooral van belang dat de juiste mensen op het juiste moment toegang hebben tot de juiste informatie, hetgeen op het niveau van de Europese Unie een enorme uitdaging is.
We hebben geprobeerd doeltreffende informatie-uitwisseling tussen de politiediensten van de diverse lidstaten te bevorderen en te vereenvoudigen. Het kaderbesluit van 18 december 2006, bekend als het Zweedse besluit, dat alle lidstaten uiterlijk medio december 2008 ten uitvoer moesten leggen, dat wil zeggen heel recentelijk, schept een gemeenschappelijk regelgevingskader voor de snelle uitwisseling van informatie en inlichtingen tussen rechtshandhavingsinstanties van lidstaten.
Het kaderbesluit stelt dat wanneer de politiedienst van een lidstaat een verzoek ontvangt, dit moet worden afgehandeld met gebruikmaking van dezelfde criteria als die welke worden gehanteerd bij nationale verzoeken. Dat is één manier waarop we deze kwestie aanpakken.
Een ander voorbeeld is het Raadsbesluit van ‘Prüm’ van 23 juni 2008, dat voorziet in een gedetailleerd mechanisme voor het uitwisselen van specifieke gegevens, waaronder vingerafdrukken, DNA-profielen en informatie die betrekking heeft op voertuigregistratie, die stuk voor stuk kunnen leiden tot succesvolle strafrechtelijke vervolgingen.
Krachtens het Raadsbesluit van Prüm verlenen lidstaten elkaar in beperkte mate toegang tot hun databases met DNA-profielen en vingerafdrukken om te zoeken naar overlappende gegevens. Dit is bijzonder nuttig aangezien dit Raadsbesluit het mogelijk maakt DNA-gegevens en vingerafdrukken op uiterst doeltreffende wijze te delen.
Ook Europol speelt een cruciale rol. Het informatiesysteem van Europol (EIS) geeft lidstaten de mogelijkheid te achterhalen of de rechtshandhavingsinstanties van andere lidstaten informatie bezitten die nodig is op operationeel niveau. Uiteraard moeten de lidstaten het EIS naar behoren voeden wil Europol haar bijdrage kunnen leveren.
Het spreekt voor zich dat we nu nieuwe maatregelen moeten bedenken om informatie-uitwisseling te bevorderen in het volgende vijfjarenprogramma, dat de plaats zal innemen van het Haags programma. Dit vijfjarenprogramma zal een gecoördineerde en consistente benadering van informatie-uitwisseling moeten waarborgen, en gepaard moeten gaan met een Europese strategie inzake informatiebeheer. Uiteraard staat informatie-uitwisseling echter op gespannen voet met de bescherming van persoonsgegevens.
De strategie moet een overkoepelende benadering van informatie-uitwisseling mogelijk maken, die tegemoetkomt aan de behoeften van de politie en gebaseerd is op de interoperabiliteit van IT-systemen.
Tot zover mijn antwoord aan de heer Aylward.
Liam Aylward (UEN). - (EN) Ik wil de commissaris bedanken voor zijn antwoord. Ik heb een korte aanvullende vraag; wat doet de Europese Unie eraan om beslag te leggen op de tegoeden van terroristen in de Unie, en kan de commissaris aangeven hoeveel bureaus voor criminele activa er momenteel in Europa actief zijn?