De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0134/2008) van Neil Parish, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Commissie: vervoer van dieren (B6-0496/2008).
Neil Parish, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik neem hier vandaag het woord om deze mondelinge vraag te formuleren namens zowel de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling als de Interfractiewerkgroep dierenwelzijn, omdat ik van oordeel ben dat wij in de Europese Unie over een bijzonder sterke landbouwsector beschikken. Om over een bijzonder sterke landbouwsector te kunnen beschikken moeten wij echter ook een sterk welzijnsbeleid ten uitvoer leggen, aangezien de toekomst van de Europese landbouw mijns inziens in het teken staat van hoogwaardige producten die beantwoorden aan hoge welzijnsnormen. Wij kunnen dit benutten om onze producten in positieve zin te promoten. Daarom is vervoer van dieren niet alleen een motief op zich, maar het is van essentieel belang om in de juiste wetgeving te voorzien.
Ik wil hier vanochtend onderstrepen dat er wel degelijk wetgeving voorhanden is. Wij kunnen ons afvragen of die toereikend is, maar op dit moment komt het erop aan om de bestaande regelgeving na te trekken en ons ervan te vergewissen dat zij door de lidstaten wordt nageleefd. Het is immers bekend dat zich in sommige lidstaten problemen voordoen tussen de nationale regeringen die de wetgeving opstellen en de regionale regeringen die ze ten uitvoer moeten leggen. Dat zorgt voor moeilijkheden. En uiteindelijk zijn de dieren daarvan de dupe.
Ik zou hier heel wat kwesties kunnen aankaarten, maar als er één ding is waarmee we in Europa problemen hebben dan is het met het vervoer van paarden. Veel paarden worden aan het einde van hun loopbaan verwerkt tot salami in Italië, en zij reizen in generlei opzicht onder optimale omstandigheden. Wij hebben tal van voertuigen gevolgd doorheen de Europese Unie en wij hebben kunnen vaststellen dat de regelgeving niet eens door onze eigen lidstaten wordt nageleefd: de voertuigen stoppen niet op de vereiste tijdstippen, ze voldoen niet aan de eisen voor paardentrailers en er is geen behoorlijke airconditioning of zuiver water. Dit kan zo niet verder.
Ik laat mijn stem vaak horen en verzoek de Commissie dan om geen extra kosten toe te voegen, maar wanneer dieren naar het slachthuis moeten worden gebracht en de kosten van het vervoer oplopen omdat er goed werk moet worden geleverd en de juiste voertuigen moeten worden gebruikt, die bovendien niet overvol mogen zitten, dan zeg ik, wel, dan moet het maar zo! In plaats van dieren over lange afstanden naar het slachthuis te vervoeren is het echter vaak beter om ze in de lidstaat zelf te doden en ze als vlees in koelwagens te vervoeren. Op dit vlak is er nog veel werk aan de winkel.
Er zij overigens aan herinnerd dat de heer Kyprianou, voormalig commissaris bevoegd voor het directoraat-generaal Gezondheid en consumenten, ons toen hij nog commissaris was, heeft verzekerd dat hij niet alleen de bestaande wetgeving op passende wijze ten uitvoer zou leggen, maar bovendien de situatie opnieuw zou bestuderen aan het einde van zijn ambtstermijn. Het einde van de zittingsperiode van het Parlement en het mandaat van de Commissie komen nu snel naderbij. Daarom verzoek ik mevrouw Vassiliou, die de heer Kyprianou op uitstekende wijze heeft vervangen, zich van deze taak te kwijten, aangezien het vervoer van dieren een van die zaken is die wij zeer serieus moeten nemen.
Wij hebben deze punten al vaak te berde gebracht, maar wij zijn een beschaafde maatschappij en een beschaafde maatschappij wordt in sterke mate beoordeeld op de wijze waarop zij niet alleen haar mensen maar ook haar dieren behandelt. Daarom kan ik dit, zoals ik al zei, niet genoeg benadrukken.
Mijn laatste opmerkingen hebben betrekking op de mondelinge vraag zelf en op het feit dat de verordening inzake het vervoer van dieren reeds sinds 2007 van kracht is. Gelet hierop zou de Commissie inmiddels de eerste jaarverslagen van de lidstaten hebben moeten ontvangen over de stand van de tenuitvoerlegging van de verordening. Kan de Commissie meedelen welke lidstaten hun verslag hebben ingediend? Heeft de Commissie reeds een voorlopige analyse uitgevoerd van de verslagen, op basis waarvan enkele verklaringen zouden kunnen worden afgelegd over tekortkomingen en problemen, maar ook over belangrijke prestaties bij de handhaving van de wetgeving? Is de Commissie derhalve bereid een verslag op te stellen over het proces van handhaving van de verordening in de lidstaten? Deze analyse zal van wezenlijke betekenis zijn in het kader van de overwogen herziening van de verordening inzake het vervoer van dieren. Ik verzoek de commissaris dan ook vriendelijk op deze vragen te antwoorden.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, geachte afgevaardigden, dames en heren. Ik ben het volledig eens met de heer Parish dat de manier waarop wij met dieren omgaan, met inbegrip van vee, zowel een kwestie is van ethiek als van beschaving. De Commissie is er zich van bewust dat het vervoer van dieren voor commerciële doeleinden hun groot lijden kan berokkenen. Vooral zogeheten laagwaardige dieren, zoals slachtvee, hebben vaak het nodige te verduren. De tenuitvoerlegging van de wettelijke voorschriften met betrekking tot het vervoer van vee over langere afstanden is ontoereikend. De afgelopen maanden heeft de Commissie meerdere berichten ontvangen over wreedheden tegen dieren. De Commissie blijft de verschillende best toegankelijke mogelijkheden ter verbetering van de situatie ondersteunen. Dit alles heeft tot doel te komen tot een betere tenuitvoerlegging van de Europese regels en daarmee tot een verbetering van de dierengezondheid en goede levensomstandigheden voor de dieren. In een studie uitgevoerd door het gemeenschappelijk onderzoekscentrum komt men tot de conclusie dat nieuwe en doeltreffendere toezichthoudende systemen, zoals GPS-systemen voor het volgen van vervoersstromen, zouden kunnen bijdragen tot een verbetering van de situatie en tot een transparantere tenuitvoerlegging van de regelgeving. Het gebruik van dergelijke nieuwe technologieën zou tevens kunnen bijdragen tot een vermindering van de administratieve last voor nationale organen en organisaties.
De Commissie overweegt eveneens om nog vóór het einde van het mandaat nieuwe normen voor te stellen op basis van wetenschappelijk onderzoek met betrekking tot de duur van veetransport en het aantal dieren aan boord. De Commissie beoordeelt de tenuitvoerlegging van de Europese regels op basis van door de lidstaten overeenkomstig de huidige EU-verordening ingediende verslagen. De in deze verslagen vervatte informatie wordt vervolgens afgezet tegen de resultaten van ter plaatse in de lidstaten door veterinaire deskundigen uitgevoerde controles. De resultaten van deze door deskundigen van de Commissie uitgevoerde controles worden gepubliceerd op de website van de Commissie. Verder worden de gegevens vergeleken met en afgezet tegen informatie afkomstig van internationale op dit vlak actieve ngo’s.
Het leeuwendeel van de lidstaten heeft hun verslag over het vervoer van dieren voor het jaar 2007 reeds bij de Commissie ingediend. Tegen het einde van 2008 had de Commissie echter nog geen verslag ontvangen van Cyprus, Letland, Malta, Bulgarije en Luxemburg. De Commissie heeft deze landen op hun verplichtingen gewezen en zal de situatie verder nauwlettend blijven volgen. Uit Verordening (EG) nr. 1/2005 vloeit echter niet voort dat de Commissie verslag uitbrengt over de voortgang met betrekking tot de tenuitvoerlegging van de verordening in de lidstaten. De Commissie is het ermee eens dat regelgeving staat of valt met de afdwingbaarheid ervan. Tegen deze achtergrond zal de Commissie de verslagen van de lidstaten nog eens extra onder de loep nemen om te bekijken of de communautaire regelgeving op dit vlak herzien moet worden.
Struan Stevenson, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, laten wij eerst de antecedenten eens even onder de loep nemen. In december 2004 werd de maximale vervoersduur voor dieren vastgesteld op acht uur. Deze bepaling trad in januari 2007 in werking in alle 27 lidstaten. Er werd voorzien in bijzondere afwijkingen volgens welke langere reizen zijn toegestaan indien kan worden aangetoond dat de gebruikte voertuigen voldoen aan de hoogste normen inzake watervoorziening, temperatuurcontrole en passende ventilatie en wordt gewaarborgd dat regelmatige rustperioden in de reisduur worden ingevoegd.
Ook voor verafgelegen gebieden en eilanden, zoals Orkney en Shetland in mijn eigen kiesdistrict, waar langere reistijden onvermijdelijk zijn, gelden bijzondere afwijkingen. Voor deze gevallen zijn evenwel speciale eenheden ontworpen, waar de vervoerde dieren kunnen rusten en toegang hebben tot water, zodat het vervoer in relatief comfortabele omstandigheden plaatsvindt. Bovendien geldt een absoluut verbod op het vervoer van bepaalde dieren zoals kalveren van minder dan tien dagen en lammeren van minder dan een week.
Met enige voldoening kan ik u meedelen dat deze vervoersregels strikt zijn nageleefd in landen zoals Schotland, waar wij op het gebied van beste praktijken nog steeds een van de hoogste scores van de gehele Europese Unie behalen. Het baart mij echter zorgen dat deze regels, zoals de heer Parish hier heeft verklaard, niet op dezelfde wijze worden nageleefd in andere delen van de Unie, met name in bepaalde zuidelijke, mediterrane lidstaten en in sommige nieuwe Oost-Europese toetredingslanden. Zoals de heer Parish ook al benadrukte, gaat het daarbij vooral om het vervoer van paarden voor de slacht.
Ngo’s die zich inzetten voor het welzijn van dieren komen nog steeds met bewijzen van weerzinwekkende praktijken, waarbij paarden en soms ook ander vee in een verzengende hitte over lange afstanden worden vervoerd, zonder water of passende ventilatie, zonder rustperioden, opeengepakt in overvolle vrachtwagens. Naarmate de reis vordert, vallen deze dieren steeds meer ten prooi aan uitputting en uitdroging. Sommige hebben last van hittestress. Je ziet ze wanhopig snuiven en naar lucht happen en in het slechtste geval gaan er een hoop dood. Wij moeten deze praktijken een halt toeroepen. De verordening moet in alle lidstaten strikt worden nageleefd.
Ik onderschrijf de inhoud van de mondelinge vraag die de heer Parish hier vandaag heeft geformuleerd en dring met hem aan op een onderzoek naar de handhaving van de toepasselijke maatregelen. Ik hoop dat de Commissie ons inmiddels de nodige informatie kan verschaffen en ons kan garanderen dat er stappen zullen worden ondernomen om te waarborgen dat de maximale vervoersduur voor dieren, die zoals gezegd is vastgesteld op acht uur, samen met de voornoemde afwijkingen, ten volle wordt geëerbiedigd. Het is immers hoog tijd dat er een einde komt aan de wrede schendingen van de bestaande communautaire regelgeving.
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, voor een aantal landen is het vervoer van dieren, afhankelijk van hun geografische ligging – zoals de heer Stevenson reeds opmerkte – evenals van hun landoppervlakte of van de betekenis van hun handelsstromen, een kwestie van bijzonder belang.
Commissaris, ik wil me richten op twee concrete kwesties. Ten eerste lijkt het mij duidelijk dat de Commissie nog steeds moeilijkheden ondervindt bij het uitvoeren van een analyse van de situatie in het gehele grondgebied van de Gemeenschap. Hoewel de lidstaten op grond van de huidige verordening – zoals we hebben gezien – ieder jaar een verslag moeten presenteren over de inspecties die het voorgaande jaar zijn uitgevoerd, stelt de verordening geen minimum aantal inspecties verplicht en lijkt er evenmin uniformiteit te zijn ten aanzien van de statistische grondslag. Zodoende is het niet mogelijk om de gegevens die door de verschillende landen worden aangeleverd met elkaar te vergelijken. Mijns inziens, commissaris, moet deze situatie in het belang van alle betrokkenen zo spoedig mogelijk worden hersteld.
Ten tweede maak ik me echter zorgen om het volgende. In uw verklaring kwalificeerde u dieren die worden vervoerd om te worden geslacht als laagwaardige dieren. Commissaris, dat ben ik absoluut niet met u eens. Persoonlijk acht ik ze van grote economische waarde en ik ben ervan overtuigd dat de industrie dat met mij eens zal zijn. Als dat het geval is en dit vlees een grote economische waarde heeft, zijn goede vervoeromstandigheden van essentieel belang, ongeacht de uiteindelijke bestemming – zelfs als dat het slachthuis is – en de af te leggen afstand. Dat betekent dat het belangrijk – het belangrijkste – is dat deze dieren onder goede omstandigheden worden vervoerd.
Ik verzoek u daarom om bij het voorstel tot wijziging van de verordening waaraan de Commissie nu werkt, rekening te houden met deze overwegingen. Wij weten dat de hervorming niet alleen betrekking zal hebben op nieuwe technologieën, maar ook op veranderingen ten aanzien van de maximale vervoerduur – zoals hier reeds is opgemerkt – en de maximum- en minimumtemperaturen bij het vervoer van dieren.
Ik dring er nogmaals bij u, commissaris, en bij de Commissie op aan om alvorens tot wijziging van zulke fundamentele aspecten over te gaan, deze eerst op gedegen wijze wetenschappelijk te onderbouwen. Ik wil u bovendien verzoeken om, zolang deze wetenschappelijke basis er nog niet is, die momenteel voor een aantal vraagstukken nog ontbreekt, af te zien van het op slinkse wijze introduceren van voorstellen tot wijziging van de huidige verordening in verslagen die niets met vervoer van doen hebben – daarbij doel ik op de bescherming van dieren op het moment dat ze worden geslacht, een verslag waaraan op dit moment wordt gewerkt. Ik ben van mening dat we bij aangelegenheden die zo enorm belangrijk zijn, allemaal – Commissie en Parlement – onze kaarten op tafel moeten leggen.
Anne E. Jensen, namens de ALDE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik ben een beetje teleurgesteld over het feit dat we na vier jaar nog steeds geen voorstel van de Commissie hebben gezien over hoe we de wetgeving voor diertransporten kunnen aanscherpen. Er zijn goede bedoelingen getoond en er was een positieve samenwerking tussen onder andere de heer Kyprianou en nu ook mevrouw Vassiliou en het Parlement, maar wanneer krijgen we een voorstel? Dat zou ik heel graag willen weten. Verder is het belangrijk dat we zorgen voor een passende handhaving van de wetgeving. Het is belangrijk om ervoor te zorgen dat de transporttijd voor slachtdieren daadwerkelijk wordt beperkt tot acht uur. Echter, we moeten nog verder gaan en niet alleen over een tijdslimiet spreken. Onderzoek toont immers aan dat een uur te veel kan zijn, als een dier niet sterk genoeg is om vervoerd te worden, terwijl langere transporten acceptabel zijn, als het dier sterk en gezond genoeg is en onder goede omstandigheden wordt vervoerd. We zullen vermoedelijk doorgaan met het vervoer van fokdieren over lange afstanden, en in dit verband heeft het Parlement inmiddels een proefproject voorgesteld voor ruststations, waar de dieren na 24 uur moeten rusten. Ik zou graag willen vernemen hoe het staat met dit project voor ruststations. De gedachte achter dit project is om beheerders van controlestations, veterinaire autoriteiten, onderzoekers en dierenwelzijnorganisaties samen te brengen om gezamenlijk te definiëren wat op dit gebied goede praktijken zijn. Het is moeilijk om een dergelijk project van de grond te krijgen, maar het is de moeite waard, aangezien het van groot belang is dat onze kennis omtrent en ons onderzoek naar dierenwelzijn ook weerspiegeld worden in de wetgeving en in de praktische realiteit.
Janusz Wojciechowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de heer Parish heeft er ons terecht op gewezen dat – en het is hier in deze zaal ook al vaker vermeld – de manier waarop wij omgaan met dieren veel zegt over hoe wij zelf zijn, over het niveau van onze cultuur en beschaving. Wreedheden ten opzichte van dieren tijdens transport komen vaak voor. Bepaalde zaken zijn verbeterd dankzij de invoering van strengere voorwaarden voor het vervoer, maar deze maatregelen schieten nog altijd tekort.
Naar mijn mening is de oplossing de duur van het vervoer van dieren te beperken tot maximaal acht uur. Deze oplossing is hier al lang geleden voor het eerst voorgesteld. Het vervoer en het verblijf in het abattoir zou maximaal twaalf uur mogen bedragen. Dit voorstel zijn wij voornemens in te brengen in het kader van de huidige werkzaamheden aan de verordening betreffende de bescherming van dieren tijdens het slachten.
Geachte medeafgevaardigden, een humanitair argument is één ding, er is echter ook een financieel argument (wat sommige mensen meer aanspreekt). Feit is dat de langere transporten de kosten verhogen, die uiteindelijk worden doorberekend aan de consument. We moeten die kosten berekenen en als argument gebruiken om, na jaren van discussie, beperkingen op te leggen aan de transporten om zo het lijden van dieren te verminderen.
Carl Schlyter , namens de Verts/ALE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het ontwikkelingsniveau van een beschaving kan worden beoordeeld aan de hand van hoe men de meest weerloze levende wezens behandelt die zich in die beschaving bevinden. Te oordelen naar hoe wij onze dieren behandelen zijn wij nog steeds barbaren.
Ik herinner mij toen Zweden lid van de EU werd, al weer bijna vijftien jaar geleden. Voordat wij lid werden gingen de debatten vaak over het vervoer van dieren. Het was een gebied waarbinnen wij de situatie zouden verbeteren. In 2005 kwam de eerste richtlijn. De omstandigheden van de dieren verbeterden echter niet, maar wij kregen in plaats daarvan te horen dat vanaf nu het toezicht zou functioneren, dat vanaf nu het GPS-systeem zou worden ingevoerd, dat de chauffeurs vanaf nu zouden worden opgeleid en dat de vrachtwagens het vanaf nu beter zouden doen. Vijf landen hebben niet eens de moeite genomen om een verslag in te leveren. Ik eis van de Commissie dat deze landen onmiddellijk worden beboet. Wat de andere 22 landen betreft, hoeveel controles hebben zij uitgevoerd? Hebben zij de regels nageleefd? Werkt het nu? Het antwoord is in de meeste gevallen: Nee, helaas niet.
Daarna beloofde de heer Kyprianou ons om er voor het einde van zijn ambtstermijn op terug te komen als het nodig zou zijn – en het is nodig! En als er een publieke opinie bestaat – en die is er! Veel van de nieuwe lidstaten zijn inderdaad klein en is er misschien geen reis van 24 uur, gevolgd door nog eens een reis van 24 uur, nodig. Wij krijgen een nieuwe slachtrichtlijn die inhoudt dat er mobiele slachterijen komen die de noodzaak van het vervoer vermindert.
Wij moeten terugkomen op de omstandigheden van de dieren tijdens het transport. Wie van ons zou het waarderen om 24 uur lang vier koeien of tien schapen in zijn tweepersoons bed te hebben? Zo dicht staan de dieren vandaag de dag namelijk opeengepakt. Of stelt u zich eens voor dat het de kippen op de bovenste verdieping in de vrachtwagen feitelijk niet geheel verboden is om hun uitwerpselen over degenen die beneden hen zitten te laten lopen! Wie wil er onder zulke omstandigheden vervoerd worden? Ik nodig alle Europese ministers van Landbouw uit om samen met mij deel te nemen aan een reis van Stockholm naar Brussel onder dezelfde omstandigheden als die van de dieren. Ik ben benieuwd hoeveel er de uitnodiging aannemen. Misschien dat ze toch liever de wetgeving veranderen.
Wij hebben het over kosten. De hoogste kosten zijn de kosten voor het milieu vanwege de langdurige transporten. Daarnaast zijn er de kosten in de vorm van dierenleed door de langdurige transporten. De langdurige transporten resulteren echter in een slechtere kwaliteit van het vlees. Het is een totale waardevernietiging. Een gestrest dier produceert "vlees van een mindere kwaliteit". Het lijden heeft dus effect op de hele voedingsketen. Denk eens aan de boer die veel moeite en geld heeft besteed aan het verkrijgen van een goed dier waarvan de kwaliteit in het laatste gedeelte van zijn leven teloorgaat.
Nee, voor de verkiezingen hebben wij een nieuw voorstel nodig. Ik begrijp niet hoe wij een verkiezingscampagne zouden kunnen voeren als wij niet ten minste een voorstel van de Commissie hebben dat aantoont dat wij nu eindelijk de omstandigheden voor dieren zullen verbeteren.
Jens Holm, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, het uitgangspunt in deze discussie is dat dieren voelende wezens zijn. Dieren hebben een vermogen om pijn, stress en lijden te voelen op precies dezelfde manier als wij mensen. Daar moeten we rekening mee houden als we wetten maken. Dat gebeurt vandaag de dag niet.
Er worden steeds meer dieren binnen de EU vervoerd. Dat is een direct gevolg van de vrije markt. De vrije markt leidt tot specialisatie. Men fokt de dieren op de ene plaats, men slacht de dieren op een andere plaats, en men vervoert het vlees naar een derde plaats. De lidstaten mogen niet eens de diertransporten verbieden met het oog op het dierenwelzijn. Dit is eigenlijk onacceptabel. Uit een Zweeds onderzoek is gebleken hoeveel dieren er in totaal over de grenzen van de EU zijn vervoerd. Toen de EU nog vijftien lidstaten telde, berekende men dat het ging over 22 miljoen stuks viervoetig vee, zoals varkens, paarden en koeien, en daarnaast 500 miljard stuks pluimvee, die ieder jaar kriskras door de lidstaten van de EU werden vervoerd. Dat was in de EU-15. Dan kunt u zich voorstellen wat de cijfers bij 27 lidstaten zullen zijn. Dan vallen de cijfers natuurlijk veel hoger uit.
Ik wil de Commissie vragen wanneer de nieuwe EU-richtlijn inzake het vervoer van dieren wordt opgesteld. De heer Kyprianou zegde immers toe dat er tijdens deze ambtstermijn een nieuwe richtlijn zou worden opgesteld. Kan de Commissie toezeggen waar wij in het Europees Parlement op uit zijn, namelijk een maximumgrens van acht uur voor het vervoer van dieren? Ik wil ook een paar vragen stellen aan Vladimir Špidla. U geeft aan dat vijf lidstaten nog geen verslagen hebben ingeleverd, hetgeen natuurlijk zeer ergerniswekkend is. Wat doet u in de Commissie met deze verslagen van de lidstaten? Worden deze door u geanalyseerd? Wij in het Parlement willen een analyse, een verslag van de Commissie, waar u alles in samenvat en duidelijke maatregelen aangeeft die de omstandigheden tijdens het vervoer van dieren zouden kunnen veranderen. Wanneer komt dus de nieuwe richtlijn met een 8-uursgrens, en kunnen wij een analyse krijgen van de verslagen van de lidstaten?
Godfrey Bloom, namens de IND/DEM-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, dit is zoals altijd fascinerend. Het Parlement bewijst nog maar eens dat het absoluut geen gevoel voor ironie heeft. Een van onze grootste problemen, althans in het Verenigd Koninkrijk, is dat de volkomen absurde stortvloed aan regels en verordeningen waarmee de slachthuizen tien jaar geleden overspoeld werden in mijn land hebben geleid tot de sluiting van meer dan duizend slachterijen, met als gevolg dat de reisduur voor dieren flink is toegenomen.
Mijn schoonbroer is slager. Hij is eigenaar van een slachthuis in Yorkshire en op een bepaald moment – u kunt dit lezen in het tijdschrift Private Eye – deed zich daar het volgende scenario voor: een bezoekende dierenarts oefende toezicht uit op een dierenarts die een vleeskeurder controleerde die op zijn beurt toezicht hield over twee slachters. Dat is het soort nonsens waarmee je wordt geconfronteerd als je je inlaat met de regels en verordeningen van deze instelling! En dan wordt beweerd dat het probleem bij de reisduur ligt… Vanaf Bridlington, in mijn kiesdistrict, worden varkens, schapen en runderen helemaal door Engeland naar Manchester vervoerd omdat zoveel slachthuizen hun deuren hebben gesloten. Dat is het probleem dat wij moeten aanpakken!
En dan is er het vervoer van paarden. Mijn collega, de heer Farage, heeft me verteld dat paarden in sommige landen van de Europese Unie als voedsel worden beschouwd! Als Engelsman kan ik er niet bij dat mensen hun paarden opeten. Een Engelsman eet zijn paard niet op, net zomin als dat hij zijn hond of zijn kinderen zou opeten. Maar goed, ik veronderstel dat dit te maken heeft met de enorme culturele kloof die ons scheidt van de andere landen van de Unie.
(Gelach)
Jim Allister (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het zal niet eenvoudig zijn om dit op te volgen! Laat ik zeggen dat ik geen enkele moeite heb met een doeltreffende en passende regelgeving voor het vervoer van dieren, maar ik begin te vrezen dat wij onszelf in de problemen werken door de strop rond onze landbouwindustrie zo vast aan te trekken dat de landbouwpraktijk op de lange duur onmogelijk wordt. Ik bespeur het ontstaan van een dergelijke ontwikkeling in de raadpleging van de Commissie over de herziening van de maximale reisduur en de bezettingsgraad tijdens het vervoer van dieren.
Er zij aan herinnerd dat de Commissie in de verordening van 2005 haar zin niet heeft kunnen doordrijven. Minder dan twee jaar na de inwerkingtreding van die verordening onderneemt zij echter alweer een nieuwe poging en probeert zij de toegestane herhaling van de maximale reisduur van acht uur te schrappen. Ik moet hier onderstrepen dat een dergelijke maatregel voor mijn kiesdistrict in Noord-Ierland nefaste gevolgen zou hebben, aangezien wij voor de uitvoer van dieren – een van onze economische activiteiten – zijn aangewezen op het vervoer over zee. Terugschroeving van de reisduur tot één periode van acht uur zou voor ons dan ook absoluut ontoereikend en absoluut onaanvaardbaar zijn.
Ik attendeer dit Parlement erop dat zulke strikte voorwaarden niet in verhouding staan tot de enorme afstanden waarover dieren worden vervoerd in Zuid-Amerika, en uit die landen voeren wij zonder problemen vlees in! Kortom, wij lopen eens te meer het risico onze eigen landbouwers te straffen, zonder ons te bekommeren om de omstandigheden waaronder bepaalde producten worden ingevoerd.
Het is hoog tijd dat wij korte metten maken met onze obsessie om onze eigen ruiten in te gooien.
Elisabeth Jeggle (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ook bij het debat over dit onderwerp wordt snel duidelijk dat aan de ene kant heftige emoties een rol spelen en dat we aan de andere kant te maken hebben met zeer concrete feiten. Ik wil de voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de heer Parish, uitdrukkelijk danken voor deze mondelinge vraag. De vraag is belangrijk, niet om emoties over te brengen, maar om concrete informatie bij de Commissie in te winnen: Wat is er gebeurd? Hoe kan een en ander worden geverifieerd? Beschikt u over bewijzen, en zo ja, welke? Over wat voor cijfers beschikt u?
U hebt een paar cijfers genoemd. Ik ben er echter vast van overtuigd dat er tussen de lidstaten nog veel grotere verschillen bestaan dan dat de ene lidstaat een verslag heeft ingediend en de andere niet. Hoe staat het met de tenuitvoerlegging van de verordening? Hoe worden langdurige transporten gecontroleerd? Hoe verloopt de controle per lidstaat?
Er is nog een belangrijke kwestie waarover we het hoognodig moeten hebben. Het gaat om problemen die voortvloeien uit het feit dat we de landbouw simpelweg als een economische sector definiëren en daarbij zaken gelijkstellen die we wellicht gedifferentieerd moeten beoordelen. Welke aanvullende vaktechnische opleiding moet een geschoolde veehouder bijvoorbeeld volgen op het gebied van transport? Hoe moet hij dat doen? Bij wie moet hij dat doen? Waar moet hij laten zien dat hij die opleiding heeft gevolgd om zijn diploma te krijgen?
Nogmaals: veehouders zijn opgeleid om met dieren om te gaan, terwijl bij de vervoerder chauffeurs werken die misschien nog nooit in hun leven met dieren te maken hebben gehad. Dat zijn twee zaken die eigenlijk niet over één kam kunnen worden geschoren, maar in zekere zin doen we dat wel.
Het tweede punt dat tot grote problemen leidt, is het volgende: wanneer een veehouder een eigen kalf vervoert, mag de afstand ten hoogste vijftig kilometer zijn. Staat u mij toe daarover op deze plaats een opmerking te maken: het is hoog tijd dat we nadenken over de vraag hoe we ervoor kunnen zorgen dat kleinere slachthuizen rendabel kunnen functioneren, zodat langere transportroutes niet meer nodig zijn.
Een veehouder mag een eigen dier dus over een afstand van vijftig kilometer vervoeren, maar als hij een dier van zijn buurman meeneemt, heeft hij een probleem. Ook dat is iets om over na te denken. Is die vijftig-kilometergrens terecht of moeten we ook niet eens naar de slachthuizen kijken? Het is geen enkel probleem wanneer een veehouder een paard voor hobbydoeleinden vervoert. De verordening is dan niet van toepassing. Brengt hij het echter naar de markt, dan is de verordening wel van toepassing en moet hij aan de voorwaarden voldoen. Op deze vragen moeten we in de verdere discussies een antwoord zien te vinden.
Luis Manuel Capoulas Santos (PSE). – (PT) Zoals de heer Parish en andere sprekers hier terecht hebben onderstreept, moet het vervoer en het welzijn van dieren in essentie worden beschouwd als een kwestie van beschaving. Lijden van dieren tot een minimum beperken is een ethische plicht die deel uitmaakt van ons cultureel erfgoed, ondanks de schijnbare paradox dat wij het welzijn van dieren willen waarborgen tijdens een reis die voor vele de laatste zal zijn.
Anderzijds mogen wij niet vergeten dat wij voor de toepassing van de veeleisende en vanuit financieel oogpunt geldverslindende regels die thans van kracht zijn een prijs moeten betalen, namelijk de verstoring van de mededinging. Deze situatie heeft in sommige regio’s van de Europese Unie negatieve gevolgen voor de plattelandsontwikkeling.
De regio’s en de lidstaten die voor bepaalde soorten zijn aangewezen op voorziening uit externe markten en verder verwijderd zijn van de productiecentra, zoals met mijn land het geval is, ondervinden thans ernstige concurrentieproblemen in de sectoren die afhankelijk zijn van de slacht en de verwerking van dieren. Regio’s en lidstaten met overschotten doen daarentegen hun voordeel met deze situatie, omdat zij de reeds verwerkte producten gemakkelijker kunnen verkopen, wat op zijn beurt voordelig is voor de werkgelegenheid en de toegevoegde waarde.
Twee jaar na de inwerkingtreding van deze regelgeving is het niet meer dan gerechtvaardigd te verwachten dat de Commissie voorziet in een zo uitvoerig mogelijke beoordeling, niet alleen van de specifieke aspecten die verband houden met de strikte tenuitvoerlegging van de richtlijn inzake het vervoer van dieren, maar ook van de economische en sociale gevolgen voor de regio’s en de lidstaten waar een tekort bestaat aan sommige diersoorten die van belang zijn voor de menselijke consumptie.
Ik ben dan ook van oordeel dat de Commissie zo spoedig mogelijk een zo objectief en volledig mogelijke oplossing voor deze problemen moet aandragen.
Mojca Drčar Murko (ALDE). - (SL) Grootschalige internationale transporten van levende dieren doorkruisen Slovenië, vooral vanuit Oost-Europa en bestemd voor Italië. Volgens de ervaring van onze veterinaire autoriteiten is de geldende Europese wetgeving weliswaar veelomvattend, maar ook onpraktisch en ingewikkeld voor de tenuitvoerlegging.
Het grootste probleem in Slovenië vormen de controles. Na de afschaffing van de Europese binnengrenzen is het namelijk moeilijk om na te gaan of de vrachtwagenbestuurders werkelijk op vooraf bepaalde parkeerplaatsen halt houden. Ik wil opmerken dat Slovenië door zijn kleine grondgebied geen eigen parkeerplaatsen hoeft te hebben. Daarom hebben we afspraken met Hongarije en Italië. Er is dringend nood aan een uniforme oplossing die we dan ook samen uitvoeren.
Rekening houdend met de rampzalige situatie bij het vervoer van dieren voor lange afstanden op de Europese wegen, zouden we de herziening van de verordening uit 2005 moeten aangrijpen als een kans om de normen voor het dierenwelzijn te verhogen. Het transport is nauw verbonden met de behandeling van dieren voor de slacht. Net als andere collega's vind ik dat er geen redenen zijn om transport langer dan acht uur toe te laten.
Ik pleit er dus voor om strikte bovengrenzen voor de duur van het vervoer vast te leggen. Ik steun echter ook het voorstel voor de invoering van mobiele slachthuizen.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de verordening over de bescherming van dieren tijdens vervoer is uitermate belangrijk, en dit soort informatie is van vitaal belang. Hierbij moet wel worden onderstreept dat een groot deel van het ingevoerde vlees dat door de burgers van de Unie wordt geconsumeerd niet valt onder soortgelijke verordeningen. Deze verordening is één van de verstandigste voor wat betreft het fokken en slachten van dieren.
Ik besef dat grote levensmiddelenconcerns de rechten van werknemers vaak niet respecteren, laat staan voorzien in een passende behandeling van dieren. Juist in grote ondernemingen komt dierenmishandeling het vaakst voor. In kleine en middelgrote ondernemingen hebben we met dit probleem zelden te maken. De enige oplossing is strengere politiecontroles, grenscontroles en het bekendmaken van de namen van de firma’s die de dierenrechten schenden zodat de consument die bedrijven kan mijden.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is bijzonder belangrijk om de veiligheid van vervoerde dieren te waarborgen en nodeloos lijden te voorkomen. Ik maak gebruik van deze term omdat gemotoriseerd vervoer dieren in de regel beangstigt. Daarom moet dit waar mogelijk tot een minimum worden beperkt.
Bij het opstellen van de regelgeving inzake veiligheid en beperking van het risico op lijden besteden wij doorgaans aandacht aan de reisduur en de afstand. Dat is logisch, maar al te simplistisch in het geval van Ierland. U moet beseffen dat Ierland een eiland en een belangrijke exporteur van dieren is. Tijdslimieten en afstand mogen niet als absolute regels gelden voor het vervoer over de wateren die ons scheiden van het vasteland en onze afzetmarkten. Er wordt aanbevolen om de limiet vast te stellen op acht uur, maar wij doen er langer dan acht uur over om dieren in te schepen en naar de overkant te brengen. Het is nu eenmaal onmogelijk om de dieren eventjes te laten grazen halverwege het Kanaal.
Daarom stel ik voor dat wij onze aandacht vestigen op de omstandigheden waaronder dieren worden vervoerd, met name in het geval van Ierland, en ons niet alleen laten leiden door de reisduur en de afstand.
Lydia Schenardi (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, de verordening over het vervoer van dieren is in januari 2007 in werking getreden, maar de lidstaten houden zich er niet systematisch aan want de gevraagde jaarverslagen blijven uit. Een globale analyse is dan ook onnauwkeurig doordat er veel elementen ontbreken over de middelen die worden ingezet voor inspecties. Aangezien ik lid ben van verenigingen voor dierenbescherming en tevens deel uitmaak van de interfractiegroep voor het welzijn van dieren, voel ik me zeer betrokken bij dit thema.
Deze verenigingen zetten zich al tientallen jaren met man en macht voor deze zaak in, en pas in 2007 zijn er richtlijnen gekomen. De lidstaten vertonen echter een zekere laksheid. Ik durf zelfs te stellen dat er enige opzet in het spel is, want we weten allemaal dat de uitvoering van controles en inspecties absoluut geen heidens karwei is. We weten waar vee wordt geslacht, waar het wordt geteeld en langs welke routes de dieren worden getransporteerd, dus waar ligt het probleem?
In deze tijd, waarin de publieke opinie zich terecht steeds bewuster is van het welzijn van dieren, of het nu gaat om de omstandigheden waarin zij worden gehouden of waarin zij worden vervoerd, moeten landen deze gevoelens eerbiedigen.
Nu ik toch het woord heb, zou ik daaraan willen toevoegen dat los van de duur van het transport ook moet worden gelet op de plaatselijke klimaatomstandigheden. Een transport van een aantal uur in Nederland in het voorjaar is heel wat anders dan hetzelfde transport midden in de zomer in een land als Griekenland. In het laatste geval zouden nachttransporten verplicht kunnen worden gesteld.
Ik verzoek u dit voorstel in de toekomst te overwegen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wij bestuderen hier vandaag vanuit wetgevingsoogpunt een relatief nieuwe verordening inzake de bescherming van dieren tijdens het vervoer die pas sinds januari 2007 van kracht is. Wij koesteren wellicht allemaal de hoop dat iedereen de talloze voorschriften van de verordening vanaf de eerste dag heeft nageleefd, maar dat zou een mirakel zijn, omdat de regels bijzonder uitvoerig zijn en – terecht – strenge normen opleggen aan de lidstaten en de vervoerders.
Ik ben blij met de mondelinge vraag die de heer Parish hier vandaag als voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling heeft geformuleerd. Wij willen immers graag weten of deze verordening effect sorteert. Maar eerst moeten wij ons ervan vergewissen dat de verordening wordt uitgevoerd, aangezien de omstandigheden waaronder dieren in de Europese Unie worden vervoerd ons ter harte gaan.
De landen met een grote veeteeltsector, waaronder Ierland, hebben enorme inspanningen geleverd om te waarborgen dat deze verordening vanaf de eerste dag kon worden toegepast. Zowel de sector zelf als de toezichthoudende instanties, namelijk het ministerie van Landbouw en andere overheden, hebben hun beste beentje voorgezet. De erkende vervoerders hebben bergen geld geïnvesteerd om hun voertuigen aan te passen aan de nieuwe normen en tegemoet te komen aan de eisen inzake opleiding en deskundigheid. In dit verband zij erop gewezen dat in Ierland deze maand een reeks cursussen wordt georganiseerd voor chauffeurs van voertuigen die runderen, schapen, geiten, varkens, paarden en pluimvee – een punt dat hier door mevrouw Jeggle te berde is gebracht – vervoeren. Misschien zouden andere lidstaten er goed aan doen dit voorbeeld te volgen.
Vreemd genoeg is de verordening slechts van toepassing op vervoer van dieren dat plaatsvindt in het kader van een economische activiteit. Ik vrees dat wij hierdoor het welzijn van huisdieren uit het oog verliezen. Ik ken mensen die weliswaar denken dat zij weten hoe dieren moeten worden verzorgd, maar daar in werkelijkheid geen verstand van hebben. Vaak zijn het juist die mensen die aandringen op specifieke regels voor de landbouw en andere economische activiteiten. Dit is een probleem dat onze aandacht verdient.
Ik ben van oordeel dat vaste vervoerders van dieren doorgaans in het bezit zijn van een vergunning, gemachtigd zijn om dergelijke werkzaamheden uit te voeren en voldoen aan de toepasselijke welzijnsnormen, temeer omdat zij daar zelf alle belang bij hebben. Zij moeten immers waarborgen dat de vervoerde dieren in goede staat op hun bestemming aankomen om tegemoet te komen aan de behoeften van hun klanten. Het probleem ligt bij de niet-gereglementeerde sector, waar sommige mensen aan deze regels ontsnappen. Dat moeten wij voorkomen. Wie zijn de mensen die door de mazen van het net glippen? Hoe kunnen wij hen vangen en uit de sector weren?
Met betrekking tot de tijdslimieten en de achturenregel wil ik nog even onderstrepen dat Europa moeite had om deze verordening erdoor te krijgen omdat vele lidstaten, waaronder Ierland, zich bewust zijn van de noodzaak dat zij dieren gedurende langere tijd moeten vervoeren, maar evengoed weten dat zij volledig in staat zijn om deze dieren tijdens het vervoer een optimale verzorging te geven. Daarom kan ik niet akkoord gaan met het voorstel om de reisduur in te korten, al ben ik het erover eens dat het welzijn van dieren onze prioriteit moet zijn.
Nog een laatste woord over de paardenkwestie. Ik zeg vaak tegen mezelf dat ik graag een volbloed zou zijn, want die reizen eerste klas. Logischerwijs worden dieren die veel geld waard zijn in de regel goed verzorgd. Gelet op het economische dal waarin we ons bevinden, vrees ik echter dat het welzijn van paarden in gevaar is. Zo simpel is dat. Laten we dus maar beter geen nieuwe regels meer invoeren. We hebben er wellicht al te veel. De sector die de regelgeving naleeft, mag er niet door worden verstikt. Anderzijds stel ik voor om de regels toe te passen op iedereen en al wie ze met voeten treedt uit het systeem te zetten.
Robert Evans (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik feliciteer de heer Parish met dit initiatief. Ondanks onze uiteenlopende politieke opvattingen, en niettegenstaande zijn onmiskenbare tekortkomingen als mens, ben ik van mening dat hij hier blijk geeft van gezond verstand. Daarom verleen ik hem mijn steun. Het is weliswaar van fundamenteel belang dat deze verordening een succes wordt en dat zij overal in werking treedt, maar toch heb ik een aantal bezwaren en ben ik het oneens met sommige collega’s die hier vanochtend het woord hebben gevoerd.
De heer Stevenson zei dat langere reizen onvermijdelijk zijn – ik zeg dat dit niet zo is. Mevrouw Jensen sprak over een limiet van 24 uur – mij lijkt dat niet noodzakelijk. Mijnheer Allister, de landbouwindustrie moet zelf vragen stellen. Als beschaafde samenleving moeten wij het vraagstuk in al zijn facetten bestuderen, het uiteindelijke doel, het gehele concept, te weten het vervoeren van dieren over lange afstanden om ze daarna te doden. Als ik vlees zou eten, zou ik hier vragen hoe het ons aller bekende lijden onderweg, namelijk uitdroging, stress en – voor onze noordelijke en zuidelijke Ierse collega’s – lange reizen over zee, de kwaliteit van het eindproduct kan bevorderen.
Ik zie er het economisch nut niet van in. En ook vanuit humanitair oogpunt is het zinloos. Daarom ben ik voorstander van een algeheel verbod op het vervoer van dieren. Mijns inziens zouden de landelijke economieën daar baat bij hebben. Het zou een hart onder de riem zijn voor de lokale producenten, ja, voor de kleine en middelgrote ondernemingen waarnaar een van de vorige sprekers al heeft verwezen. Bovendien zouden we er op die manier voor zorgen dat voedsel zo dicht mogelijk wordt geconsumeerd bij de plaats waar het geproduceerd wordt.
Bij gebrek aan een dergelijk verbod – waarop ik in de nabije toekomst zeker niet moet hopen –, dring ik aan op een passende en realistische handhaving van de middelen waarover we op dit moment beschikken, namelijk de verordening. Ik verzoek de Commissie dan ook om alle instanties overal in Europa – indien nodig met inbegrip van de gemotoriseerde politie – in te zetten om vrachtwagens staande te houden en te onderzoeken of zij volledig voldoen aan de eisen van de toepasselijke wetgeving.
Fiona Hall (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, is de Commissie zich bewust van de gevolgen van een gebrekkige tenuitvoerlegging van de verordeningen inzake dierenwelzijn voor de menselijke gezondheid? Vervoer, en met name vervoer over lange afstanden in een enge ruimte, veroorzaakt stress, en stress vergroot de vatbaarheid voor ziekten. Dat geldt vooral voor paarden. Uit wetenschappelijke studies is gebleken dat paarden tijdens het vervoer last hebben van uitscheiding. Het feit dat zij veel meer uitwerpselen uitscheiden dan normaal verhoogt aanzienlijk het risico op de verspreiding van ziekten. Een groot deel van de vervoerde dieren belandt in het slachthuis – jaarlijks 320 miljoen over de gehele Europese Unie –, zodat er een sterk verhoogd risico bestaat dat ziekten zoals salmonella binnendringen in de voedselketen.
Is de Commissie, gelet op het bijzonder lage uitvoeringsniveau van de bestaande regelgeving en de stress die ondanks de inlassing van passende rustperioden met lange reizen gepaard gaat, inzonderheid voor paarden, voornemens om waar nodig en op grond van wetenschappelijke gegevens een duidelijk afgebakende en definitieve tijdslimiet in te voeren? Het welzijn van dieren en de menselijke gezondheid zouden daarmee ongetwijfeld gebaat zijn.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, het probleem van de dierentransporten is zeer belangrijk en het is goed dat het Parlement hier weer over debatteert, maar het is minder positief dat de uitvoering van onze verordening te wensen overlaat.
Het verheugt mij zeer dat we tijdens de beraadslagingen van vandaag steeds het paardentransport voor ogen hebben. Dit verheugt mij niet alleen omdat ik zelf paarden fok, maar vooral omdat op dit terrein de normen zeker niet worden nageleefd. Ik wil van de gelegenheid gebruik maken om te zeggen dat een paard de mens begrijpt. Hoewel hij ons altijd kan begrijpen, is dat andersom echter niet altijd het geval. Een paard kan net als een mens bezorgdheid en angst voelen en is in staat een mens te vertrouwen. Ik herinner mij een ernstig ziek paard dat zich niet liet aanraken door de dierenartsen zonder de aanwezigheid van mijn dochter. Zodra mijn dochter er was, konden ze met het paard doen wat ze wilden. Het paard vertrouwde haar. Net zoals wij mensen soms de artsen niet vertrouwen, zo vertrouwde dit paard de dierenartsen niet, maar had het wel vertrouwen in een door hem gekend persoon. Daarom denk ik ook dat de mens niet in staat is een paard te begrijpen als het bang is of als het zich probeert te verdedigen. De mens ziet dat gedrag als ongehoorzaamheid en zal het paard slaan. Het paard weet echter wel waarom zijn eigenaar boos is en kan aan hem toegeven. Daarom ook ben ik alle afgevaardigden erkentelijk die dit probleem benaderen vanuit het oogpunt van wat goed is, die erkennen dat er een levend wezen bij is betrokken, en het behandelen met een bepaalde menselijkheid.
Esther De Lange (PPE-DE). - Voorzitter, opnieuw spreken we hier in dit Huis over het transport van dieren en opnieuw zullen we daarbij twee zaken concluderen: ten eerste, dat de huidige wetgeving ver achterblijft bij de ambities van het Europees Parlement zoals die onder meer zijn neergelegd in het verslag van mijn voorganger Albert Jan Maat die terecht naar mijn mening een onderscheid maakte tussen slachtdieren aan de ene kant en ander vee aan de andere kant. Ja, er zijn stappen gezet op het gebied van de training van chauffeurs, betere transportcondities en het gebruik van GPS, maar het is zeker nog niet genoeg.
Ten tweede dat controle de achilleshiel van deze wetgeving blijft. De controle vanuit Europa schiet tekort en is nog zeer nationaal georganiseerd. Er is dus dringend behoefte aan afspraken over klachtenafhandeling en bewijsvergaring over de grenzen heen. Ik zou ook graag meer controle zien door de Food and Veterinary Office. Een amendement van mijn hand om hiervoor in de begrotingsprocedure meer geld ter beschikking te stellen, werd onder meer door de Europese Commissie van de hand gewezen. Ook nu hoor ik de Europese Commissie met name praten over nationale verslagen die de Commissie dan van achter een bureautafel zal beoordelen. Wast de Europese Commissie soms liever haar handen in onschuld dan te zorgen voor echte Europa-wijde controle, ad hoc controles door Europese inspecteurs en Europees toezicht.
Andere verbeteringen die aan te brengen zijn in de huidige wetgeving zijn: meer en beter uitgeruste halteplaatsen binnen en buiten de Europese Unie, specifiekere klimaatcondities voor de verschillende diersoorten en tot slot moeten we op weg naar het verplichte gebruik van satellietsystemen, met toegang van bevoegde personen tot een centrale databank.
Ondanks het ontbrekende Europese overzicht van de daadwerkelijke implementatie van deze wetgeving zijn er natuurlijk wel signalen, bijvoorbeeld vanuit Oostenrijk, waar een controleur ter plekke zegt: "Ik zie heel veel vrachtwagens leeg bijvoorbeeld richting Polen, Tsjechië rijden. Ik zie ze alleen niet vol terugkomen richting Zuid-Europa." Betekent dit soms dat op het moment dat de wagens vol zijn er toch maar even een omweg om Oostenrijk wordt gemaakt, omdat daar de controle wellicht strenger is dan in de omringende landen? Volgens mij is dit een indicatie dat er in lidstaten toch nogal eens verschillend met deze wetgeving wordt omgesprongen.
Een ander probleem is de rol van de veterinairen die moeten tekenen voor transport. Mijnheer de commissaris, in sommige gevallen zijn die veterinairen verworden tot ware stempelmachines. Een weldenkend mens kan toch niet tekenen voor een transport van Roemenië naar Zuid-Italië dat 24 uur zal duren. De laatste 500 kilometer van dit paardentransport zouden volgens het transportplan 2,5 uur in beslag nemen. Zaten die dieren soms in een Ferrari?
Tot slot wordt er tegenwoordig door heel Europa gereden met jonge dieren, jonge honden, bijvoorbeeld, waarvoor nog niets geregeld is. Ik zou de Europese Commissie dus willen oproepen om daar ook naar te kijken.
Genoeg huiswerk dus vanuit dit Huis en wij kijken uit naar de voorstellen van de Commissie die wij inderdaad verwachten vóór de komende verkiezingen van het Europees Parlement.
Elizabeth Lynne (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in navolging van sommige andere collega’s zal ik mij beperken tot het vervoer van paarden. Inmiddels is overduidelijk gebleken dat de Europese regelgeving ter bescherming van het welzijn van paarden tijdens het vervoer over lange afstanden volkomen genegeerd wordt, wat leidt tot wrede praktijken en nodeloos lijden. In sommige gevallen worden paarden als sardines in een blikje vervoerd in stalen vrachtwagens, waar de temperatuur soms meer dan 40 °C bedraagt. Vaak leggen ze in deze omstandigheden duizenden kilometers af, zonder voedsel of water. Verwondingen en zelfs de dood zijn hiervan het gevolg.
Heeft de Commissie kennis van het aantal overtredingen van Verordening (EG) nr. 1/2005 dat door de lidstaten voor de rechter is gebracht sinds de inwerkingtreding ervan op 5 januari 2007? Kan zij meedelen of de EU-verordeningen inzake de geharmoniseerde monitoring van voertuigen via GPS zullen worden uitgevoerd? Bestaat er een manier om burgers toegang te verlenen tot de informatie waarin het traceren van diertransporten in de lidstaten voorziet? Ik weet dat de Commissie die informatie kan raadplegen, maar de burgers niet. Graag had ik antwoord gekregen op deze drie specifieke vragen.
Den Dover (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is voor mij een waar genoegen om hier vanochtend in dit uitermate belangrijke debat het woord te kunnen voeren. Om te beginnen wil ik benadrukken dat het vervoer van levende dieren voor Noordwest-Engeland van vitaal belang is. Zoals de voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ook al zei, zou het beter zijn om de dieren eerst te slachten en te vervoeren wanneer ze dood zijn indien het vlees verplaatst moet worden om elders te kunnen worden verwerkt. In Noordwest-Engeland hebben wij echter een hoop paarden, een hoop schapen en een hoop runderen, en is vervoer van dieren dan ook schering en inslag.
Ik was gedurende achttien jaar lid van het nationaal parlement en het vervoer van dieren was toen al een voortdurend probleem waarover ik keer op keer door mijn kiezers werd aangesproken. Ik meen te mogen beweren dat er de laatste tien of twintig jaar op dit vlak maar weinig verbetering is opgetreden.
Het verheugt mij dat deze kwestie hier vandaag is aangekaart. De verordening is van kracht sinds 2007, zodat de eerste verslagen uiterlijk hadden moeten worden ingediend in juni 2008. We liggen echter achter op schema. Ik heb geluisterd naar de woorden van de commissaris, die hier heeft verklaard dat hij de voordelen van monitoring door satellietobservatie zal bestuderen. Dat is een goed idee. Ik attendeer de commissaris er evenwel op dat de verordening terecht voorziet in een reeks nauwgezette controles – betreffende de conditie van de dieren en de vraag of ze gezond genoeg zijn om vervoerd te worden, de vervoerspraktijken, de vervoersmiddelen, het gebruik van containers voor vervoer over zee, de totale duur van de reis, de rustperioden, de beladingsdichtheid – die niet per satelliet kunnen worden waargenomen. Hier is nauwgezet toezicht op zijn plaats, en het is belangrijk dat wij lering trekking uit onze fouten.
Ik had gehoopt dat de commissaris aan het eind van zijn toespraak een datum zou noemen waarop hij zijn voorstellen en conclusies in dit vroege stadium van de tenuitvoerlegging van de verordening denkt af te ronden en in te dienen. Hoe sneller actie wordt ondernomen om de situatie bij te sturen, hoe beter.
Het is ontstellend dat dieren in hun laatste levensdagen over zulke lange afstanden worden vervoerd. Net zoals bij scharrelkippen en hun eieren dringt de consument aan op een menselijke behandeling en is hij bereid om daarvoor meer te betalen. Zijn grootste zorg is immers dat wij deze dieren, die onmisbaar en noodzakelijk zijn voor onze voedselvoorziening, goed behandelen.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Samuli Pohjamo (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijn dank aan de heer Parish voor dit debat.
Het is zeer belangrijk dat het welzijn van dieren wordt gewaarborgd. De Commissie moet ervoor zorgen dat de verordening inzake het vervoer van dieren in de hele Europese Unie ten uitvoer wordt gelegd en moet daar toezicht op houden.
De EU-wetgeving inzake het vervoer van dieren is strikt. Herhaaldelijke ernstige problemen bij het vervoer van dieren zijn te wijten aan grove schendingen van de wet. De huidige bepalingen voor de tijdslimieten voor het vervoeren van dieren en de uitzonderingen daarop zijn toereikend wanneer sprake is van goede controle en bij gebruik van hoogwaardige transportwagens. Deze moeten voorzien zijn van goede ventilatie, temperatuurcontrole, een drinkwatersysteem en een satellietnavigatiesysteem. Bovendien moeten chauffeurs worden getraind en moeten er richtsnoeren worden opgesteld voor de juiste omstandigheden voor het vervoer van dieren, zoals nu al in veel lidstaten gebeurt.
Het is belangrijk dat de huidige verordening inzake het vervoer van dieren in de hele Europese Unie op adequate wijze ten uitvoer wordt gelegd en dat er rekening wordt gehouden met de hiermee verkregen ervaringen alvorens nieuwe bepalingen op te stellen.
Agnes Schierhuber (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, binnen een gemeenschap is constructieve samenwerking alleen mogelijk wanneer iedereen zich aan de wetten en regels houdt. Juist de boeren en veehouders hechten er het grootste belang aan dat de dieren zo worden vervoerd en geslacht dat ze zo min mogelijk aan stress blootstaan, zodat de consument vlees krijgt van de beste kwaliteit. Zwarte schapen moeten aan de schandpaal worden genageld, want de genoemde overtredingen kunnen niet worden geaccepteerd en brengen een hele bedrijfstak in diskrediet.
Het moet lukken om de omvang van het vervoer van levende slachtdieren te verminderen. Ik hoop dat we uiteindelijk een situatie bereiken die duidelijk en doorzichtig is en ook wetenschappelijk is gefundeerd. Ik blijf erop aandringen, mijnheer de commissaris, dat transporten waarbij dieren uit derde landen worden ingevoerd op dezelfde wijze worden behandeld en bestraft als het vervoer van dieren binnen de EU, indien zulke transporten niet aan de voorschriften voldoen.
Richard Corbett (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, uit dit debat is gebleken dat er, om het zacht uit te drukken, grote twijfel bestaat of de huidige wetgeving effect sorteert, of zij op passende wijze ten uitvoer wordt gelegd in alle lidstaten en of zij überhaupt op passende wijze kan worden uitgevoerd. Is het mogelijk om aan deze wetgeving gevolg te geven terwijl internationaal vervoer van dieren plaatsvindt?
We zullen moeten nagaan of we moeten teruggrijpen naar het concept van een strikte achturenlimiet zonder afwijkingen en zonder uitzonderingen, tenzij misschien voor het vervoer over zee vanaf de eilanden, maar dat is het dan.
Het is misschien interessant om te weten dat er een nieuwe website in de lucht is die hiervoor campagne voert en de mogelijkheid biedt een petitie te ondertekenen. De referentie is: www.8hours.eu. Vele leden en andere aanwezigen die naar dit debat hebben geluisterd, hebben er wellicht baat bij op deze website een kijkje te nemen.
Sylwester Chruszcz (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, vandaag is er veel gezegd over een humane behandeling, en in hoeverre onze maatschappij beschaafd is te noemen. Ik ben het er mee eens dat over het algemeen onze discussie, onze opmerkingen, in de goede richting gaan. Dit debat is hard nodig.
Ik wil alleen opmerken dat, hoewel we een goede en zeer gerechtvaardigde weg zijn ingeslagen, we de boeren en de bedrijven geen kunstmatige en onnodige lasten moeten opleggen. Dit moeten we volgens mij zeker kunnen vermijden. Ik wil de Commissie en iedereen hier aanwezig alleen maar vragen om ervoor te zorgen dat we dit goede project niet onnodig opzadelen met bepaalde moeilijkheden. Aangezien we vandaag zo vastberaden zeer terechte oplossingen benadrukken, pleit ik er bij u ook voor om later niet selectief te werk te gaan. Alle landen van de Gemeenschap, van de Europese Unie moeten hen gelijk behandelen. Vandaag bijvoorbeeld maak ik mij zorgen over de …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Constantin Dumitriu (PPE-DE) . – (RO) Dierproeven vertegenwoordigen een belangrijke fase in het biologisch en medisch onderzoek. Bij het uitvoeren ervan moet echter bijzondere aandacht worden besteed aan de verzorging die de voor wetenschappelijke of andere experimentele doeleinden gebruikte dieren ontvangen. De Europese Unie dient het goede voorbeeld te geven als het om de huisvesting en verzorging van deze dieren gaat.
Richtlijn 86/609 van de Raad is meer dan twintig jaar oud en regelt deze aspecten slechts globaal en met veel ruimte voor interpretatie. Volgens de statistieken zijn er in die periode in heel Europa ongeveer 235 miljoen dieren gebruikt voor proeven en worden er elk jaar in laboratoria in de Europese Unie meer dan twaalf miljoen gedood.
Verzorging bieden betekent dat voor de gebruikte dieren een heel aantal materiële en andere voorwaarden moet worden gegarandeerd. Elk aspect, van de handel in dieren en het vervoeren en opereren ervan tot het doden en vernietigen van de proefdieren, moet strikt in overeenstemming zijn met internationale en nationale bepalingen met betrekking tot de soort, de categorie en de omstandigheden teneinde zoveel mogelijk te voorkomen dat ze op enige wijze lichamelijk of geestelijk lijden.
Deze verzorging vereist ….
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Maria Petre (PPE-DE). – (RO) De nieuwe lidstaten, en daarbij zal ik in het bijzonder naar mijn eigen land – Roemenië – verwijzen, hebben zoals hier eerder is gezegd steun nodig bij de versterking van het gezag van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de controle op de toepassing van de verordening betreffende het vervoer van dieren, waarover wij vandaag spreken.
Vanuit dat gezichtspunt is het voor de veterinaire autoriteiten in Roemenië nog erg moeilijk om dierentransporten te inspecteren zonder een beroep te doen op de politie, het enige gezag dat bevoegd is om doorgaande vervoermiddelen staande te houden.
Het tweede specifiek Roemeense probleem is de voortzetting, duidelijk op veel kleinere schaal, van het zomernomadisme, een praktijk die naar mijn mening als een op zichzelf staand verschijnsel moet worden behandeld en voor zover mogelijk behouden dient te blijven.
De derde en laatste kwestie waarover ik wil spreken is de zorg die we zouden moeten hebben over de invloed geassocieerd met de inspecties en verslagen waarover wij nu debatteren.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben er rotsvast van overtuigd dat de kwaliteit van het voertuig en de vaardigheden van de chauffeur even belangrijk of misschien zelfs belangrijker zijn dan de duur van de reis. Twee uur in een rammelkar of een aftands voertuig, tegen een duizelingwekkende snelheid, met name in de bochten, heeft ernstigere gevolgen voor het welzijn dan acht of tien uur in een gerieflijke, op passende wijze uitgeruste moderne vrachtwagen die met de nodige zorg en eerbied voor de vervoerde dieren wordt bestuurd.
Het welzijn van paarden voor de slacht blijft een belangrijk zorgpunt. Nog steeds blijkt dat sommige lidstaten de wetgeving ter zake – misschien opzettelijk – negeren. Mijnheer de commissaris, hebt u in juni laatstleden het jaarverslag van Ierland ontvangen? Welke landen hebben hun verslag niet ingediend? Zullen deze verslagen kunnen worden geraadpleegd op het internet? Hebt u kennis van het aantal overtredingen dat voor het gerecht aanhangig is gemaakt in de verschillende lidstaten? Ik verzoek u vriendelijk op deze vier vragen te antwoorden.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie hecht veel belang aan de juiste behandeling van dieren gedurende hun gehele leven, van geboorte tot abattoir. We weten dat de kwaliteit van het vlees afhangt van de manier waarop wij de dieren behandelen tijdens het fokken en het vervoer.
De eisen inzake dierenbescherming tijdens het transport moeten worden bepaald voor elke diersoort afzonderlijk, dit op basis van wetenschappelijke bewijzen. We moeten deze verordening dus herzien. Om handelsredenen worden dieren vervoerd over bepaalde afstanden die vaak te lang zijn en veel reistijd vergen. Het is dus erg belangrijk dat men zich houdt aan bepaalde principes en normen. De vraag naar hoe de EU-voorschriften met betrekking tot het vervoer van dieren worden nageleefd, als die überhaupt al worden nageleefd, is dus meer dan gerechtvaardigd. We moeten de situatie in de afzonderlijke lidstaten beoordelen. We moeten onthouden dat dit alles een invloed heeft op de kosten en de concurrentiepositie van de productie. De burgers van de Europese Unie zijn zeer gevoelig …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Neil Parish (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden, want ik ben de auteur van deze vraag. Ik wil, voordat hij afsluit, alleen maar tegen de commissaris zeggen dat hij de eerste van de drie vragen hier slechts in zoverre heeft beantwoord dat hij de lidstaten heeft genoemd die nog geen verslag hebben ingediend. Wat ik echt wil weten is of de Commissie al een voorlopige analyse van de verslagen heeft uitgevoerd en wat er nu gebeurt. En is de Commissie van plan om in de toekomst een verslag over de verordening op te stellen? Dat is wat we dringend nodig hebben.
We moeten ook beste praktijken hebben; Slovenië bijvoorbeeld volgt de vervoermiddelen door het land. Veel landen doen goed werk, terwijl andere slecht werk afleveren, om het maar eens botweg te zeggen. Gaat de Commissie een gedegen analyse van dit alles uitvoeren, en wanneer komt zij daarmee?
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, dames en heren, in het Romeinse recht waren dieren niet meer dan dingen. Ikzelf herinner me nog uit mijn jeugd een militair voorschrift waarin voor militaire transporten bepaald werd dat een wagon acht paarden kon vervoeren of 48 mannen. Daaruit blijkt wel dat men in de loop van de beschavingsgeschiedenis steeds meer opschoof naar de opvatting dat er een zekere gelijkaardigheid bestaat tussen mensen en dieren en dat die groter is dan die tussen mensen en dingen. Ik kan in alle veiligheid stellen dat we in de loop der geschiedenis tot de slotsom zijn gekomen dat dieren geen dingen zijn, dat het levende wezens zijn met eigen intrinsieke rechten. Deze overtuiging hebben we vervolgens neergelegd in voorschriften. En inderdaad hebben we op dit moment in Europa de nodige voorschriften op dit vlak, die een belangrijke stap vooruit vormen in de beschaving. Verder kwam in het debat ondubbelzinnig naar voren dat deze voorschriften helaas niet consequent ten uitvoer worden gelegd en dat zij zodanig zijn vormgegeven dat er nog ruimte is voor verbetering.
De Commissie sluit zich aan bij deze algemene vaststellingen en zal dan ook alles in het werk stellen om het hele controle- en monitoringssysteem te verbeteren. En zo zitten we nu ook midden in het proces van het opstellen van nieuwe voorschriften waarbij wordt gepoogd de allernieuwste wetenschappelijke inzichten uit de meest uiteenlopende vakgebieden mee te nemen. Want als er één ding is gebleken uit dit debat, dan is het wel dat dit uitermate complexe materie is. Het is niet makkelijk allemaal en het is dus niet voldoende te zeggen: goed, we hebben nu een paar maatregelen getroffen en dus is nu alles opgelost. Verder kwam naar mijn mening duidelijk uit het debat naar voren dat het concept van de bescherming van vee en dieren in het algemeen niet louter en alleen gehanteerd wordt om redenen van consumentenbescherming. Dat betekent dat we tot bepaalde beschermende maatregelen zouden overgaan, ook indien dit geen direct voordeel zou opleveren voor de consument, simpelweg omdat het gaat om een zwaarwegende ethische kwestie.
Ik zou nu graag over willen gaan tot de beantwoording van een aantal concrete vragen. Er is hier een groot aantal vragen neergelegd en we zijn uiteraard bereid om later een gedetailleerd antwoord geven op de vragen die ik hier nu niet behandelen zal. Er was de vraag welke landen geen verslag hebben ingestuurd. In mijn inleidende woorden heb ik deze landen reeds genoemd, maar aangezien het hier om een uitermate belangrijke kwestie gaat, deel ik nogmaals mede dat dit Cyprus, Letland, Malta, Bulgarije en Luxemburg zijn. Ierland staat niet in dit rijtje, hetgeen betekent dat het aan zijn verplichtingen voldaan heeft. Verder werd er in het debat een aantal malen gevraagd naar de toegankelijkheid van informatie. Wel, het is in theorie mogelijk om de verschillende nationale verslagen te publiceren. In de verordening is weliswaar een bepaling opgenomen uit hoofde waarvan de lidstaten het verslag tot vertrouwelijk kunnen bestempelen, maar geen enkele lidstaat is hiertoe overgegaan. Indien er dus een verzoek komt de verslagen te publiceren, dan zal de Commissie de lidstaten vragen of hun verslagen al dan niet vertrouwelijk zijn, hetgeen ik echter niet verwacht. In dat geval kunnen de verslagen integraal worden gepubliceerd en kunnen zij een waardevolle bijdrage vormen aan verdere discussies over dit onderwerp. De jaarlijkse verslagen worden geanalyseerd door de Commissie, om precies te zijn door deskundigen van de Commissie, en worden aangevuld met bevindingen van ambtenaren van de Commissie in het veld. Deze twee elementen bij elkaar vormen de basis waarop wordt beoordeeld of aan de voorwaarden van de verordening voldaan is en voor nadere ideeën over de ontwikkeling van het juridische en organisatorische systeem van de Europese Unie op dit vlak.
Wat betreft de kwestie van een nieuwe ontwerprichtlijn tot wijziging van het rechtskader, heb ik reeds melding gemaakt van het feit dat de Commissie reeds aan dergelijke voorstellen werkt en poogt daarbij de meest recente wetenschappelijke inzichten toe te passen. Verder was er nog de vraag hoeveel inbreukprocedures er nu lopen. Dat zijn er twee; twee lopende procedures en verder zijn er twee, drie claims met betrekking tot Andalusië, oftewel Spanje. Verder werden er in 2008 in totaal zes lidstaten aan een inspectie onderworpen. Hiermee heb ik u concrete getallen gegeven bij de eerder gestelde vragen. Dames en heren, ik zou u nogmaals hartelijk willen bedanken voor dit uitermate veelzijdige debat, waaruit ondubbelzinnig is gebleken dat de Commissie en het Parlement zo goed als op één lijn zitten. Dat maakt mijns inziens de vooruitzichten op verdere vooruitgang in deze buitengewoon gevoelige kwestie er alleen maar beter op.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaring (artikel 142)
Neena Gill (PSE), schriftelijk. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt er opnieuw op dat de wetten die we hier aannemen, niet in alle lidstaten ten uitvoer worden gelegd. De verordening inzake vervoer van dieren is twee jaar geleden in werking getreden en toch is er nog sprake van aanzienlijke schendingen van de dierenrechten, in het bijzonder in het vervoer en de slacht van paarden. Ik wil de Commissie vragen wat zij gaat doen om te waarborgen dat paarden worden geslacht in hun land van oorsprong, zonder dat ze eerst een lange, stressvolle reis hoeven te maken naar het land van consumptie.
Een groot punt van zorg voor mij en de mensen die ik vertegenwoordig, is dat deze dieren reizen onder inhumane, overvolle, smerige omstandigheden met slechts een beperkte hoeveelheid voedsel en water. Dat is niet nodig. We kunnen niet voorkomen dat het vlees wordt gegeten, maar als dieren al worden geslacht, moeten ze worden geslacht in het land van oorsprong en als karkas naar andere landen worden vervoerd. Ook moeten consumenten erop worden gewezen wanneer zij vlees eten dat geen lokaal vlees is, maar van honderden kilometers ver komt.
Mijnheer de Voorzitter, in het belang van het welzijn van deze paarden mogen de inspanningen die we hier in dit Parlement hebben geleverd voor de rechten van vervoerde dieren, niet genegeerd blijven worden.
De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag van Neil Parish, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, aan de Commissie, over het mediterraan voedselpakket, dat overigens voor de Voorzitter van deze plenaire vergadering voorziet in een dieet waar hij zich redelijk strikt aan houdt, met alleszins acceptabele resultaten.
Neil Parish, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben verheugd dat u het mediterraan dieet volgt en ik zie dat het goed werkt voor u!
Wat deze ochtend mij als voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling hier heeft laten zien, is dat we een heel gevarieerd aanbod aan onderwerpen hebben om over te praten. Een minuut geleden hadden we het over het vervoer van dieren – een heel belangrijk onderwerp – en nu hebben we het over een ander belangrijk onderwerp, het mediterraan voedselpakket.
Een van de kwesties waarmee ik als voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling word geconfronteerd en waar we ons met name over moeten buigen, is dat de Commissie ter gelegenheid van de Raad van ministers die op 16 juli 2007 in Brussel werd gehouden, haar volledige steun heeft toegezegd aan de voordracht door de Unesco van het mediterraan voedselpakket als onaantastbaar cultureel erfgoed van de mensheid. Deze voordracht wordt in 2009 behandeld – en dat gebeurt zelfs al – door het bevoegde comité van de Unesco. Is de Commissie van plan een specifieke, gecoördineerde strategie op te zetten om deze voordracht te steunen, want het gaat nu heel snel?
Zoals ik al heb gezegd, vertegenwoordig ik hier de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, maar ik vertegenwoordig waarschijnlijk alle leden wanneer we het hebben over diëten, want een van de mooie dingen aan Europa is zijn diversiteit en cultuur. Ons voedsel maakt natuurlijk deel uit van die diversiteit en cultuur.
Het mediterraan voedselpakket is een heel goed voedselpakket. Wat houdt dit mediterraan voedselpakket in? We zouden daar veel over kunnen zeggen vanochtend, maar het is doorgaans een dieet dat rijk is aan visoliën, olijfoliën, fruit en groenten. Het is zonder twijfel een heel smakelijk voedselpakket, en u kunt aan mijn omvang wel zien dat ik er een heel grote fan van ben. Het is ook een gezond voedselpakket. Het is namelijk een goede bron van essentiële vetzuren en antioxidanten, een combinatie die ons cholesterolniveau kan helpen verbeteren en de gezondheid van ons hart kan beschermen. Recent medisch onderzoek heeft ook aanwijzingen opgeleverd dat het mogelijk de kans op aandoeningen zoals dementie kan helpen verkleinen.
Wanneer je naar landen rond de Middellandse Zee gaat, zie je dat mensen ervan genieten, niet alleen degenen die daar leven, maar ook velen van ons die naar de mediterrane landen reizen, vooral wanneer we wat zon en lekker eten willen.
We moeten dit serieus nemen in een wereld waarin alles uniform lijkt te zijn. We zien dat de nieuwe generaties worden gebombardeerd door de fastfoodketens – ik ga ze hier vandaag niet allemaal noemen – die zich over heel de Europese Unie verspreiden. We mogen niet vergeten dat er ook voor fastfoodketens een plaats is weggelegd, maar het zou vreselijk zijn als we in de toekomst alleen nog maar fastfood zouden aantreffen wanneer we door Europa reizen. Wanneer je door delen van Amerika reist, vooral aan de westkust, lijkt het wel alsof er niets anders is dan fastfoodketens. Dat is het laatste dat we hier in de Europese Unie willen.
Zoals ik heb gezegd, moeten we het mediterraan voedselpakket steunen. Het is een heel goed idee voor cultuur en diversiteit. Ik denk dat we in de toekomst ook naar andere voedselpakketten moeten kijken in de Europese Unie, want ik wil u vanochtend heel duidelijk zeggen dat ik weliswaar een grote aanhanger van het mediterraan voedselpakket ben, maar hier niet als voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling ben gekomen om alleen maar het mediterraan voedselpakket te steunen. Er zijn namelijk ook andere voedselpakketten in Europa die net zo goed zijn, maar andere kwaliteiten hebben en ander voedsel bevatten.
Dit is dus het begin van veel dingen die komen gaan. Zoals ik heb gezegd, wil ik echt van de Commissie weten hoe zij van plan is om deze kandidatuur dit jaar actief te ondersteunen, want we verheugen ons op een beloning voor het mediterraan voedselpakket en we kijken er ook naar uit om in de toekomst van voortreffelijk mediterraan eten te kunnen genieten.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, geachte dames en heren afgevaardigden, om te beginnen zou ik het grote belang van gezonde voeding willen benadrukken voor de preventie van ziekten. U weet als leden van het Europees Parlement dat in het op 30 mei 2007 door de Europese Commissie goedgekeurde Witboek “EU-strategie voor aan voeding, overgewicht en obesitas gerelateerde gezondheidskwesties” alle communautaire beleidsterreinen bij elkaar zijn gebracht die kunnen bijdragen aan de verbetering van de eetgewoonten en de preventie van obesitas. Het gaat daarbij met name om maatregelen op het gebied van volksgezondheid, horeca, verkeer, regionaal beleid, sport, onderwijs en scholing, statistiek, alsook het landbouwbeleid.
Een van de beste voorbeelden van dit alles is het Commissie-initiatief voor een pan-Europees programma voor fruit en groenten op school. Het doel van dit programma is onze kinderen in staat te stellen een gezondere levensstart te maken. Het programma gaat aan het begin van het schooljaar 2009/2010 van start met een jaarbegroting van 90 miljoen euro voor de aankoop en levering van vers fruit en groenten aan scholen.
Dan nog de specifieke kwestie die hier door een van de leden van het Parlement genoemd werd, namelijk het verzoek om het mediterraan voedselpakket op te nemen op de werelderfgoedlijst van Unesco. De voorganger van de commissaris, Markos Kyprianou, heeft reeds in de Landbouwraad van juli 2007 dit thema voor het voetlicht gebracht. De Commissie juicht dit initiatief toe omdat het mede zou kunnen bijdragen aan betere eetgewoonten in heel de EU.
De Europese Commissie beschikt echter niet over de formele bevoegdheid om een dergelijk verzoek in het kader van de Unesco te ondersteunen, aangezien zij geen lid is daarvan en om die reden niet kan deelnemen aan het besluitvormingsproces. Dat neemt niet weg dat ik hoop dat de deelnemende landen succes zullen boeken met hun verzoek en dat zij de nodige steun zullen krijgen van de overige lidstaten van de Europese Unie.
Rosa Miguélez Ramos, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, op de eerste plaats wil ik de Commissie danken voor haar herhaalde uitdrukkelijke steun aan de voordracht door de Unesco van het mediterraan voedselpakket als onaantastbaar cultureel erfgoed van de mensheid.
Nu we het antwoord van de commissaris hebben gehoord, is het belangrijk dat we beseffen dat het voedselpakket een cultureel goed is en dat het concept van een voedselpakket veel meer inhoudt dan alleen het soort voedsel dat men eet. Het is waar, zoals de heer Parish reeds heeft opgemerkt, dat het soort voedsel in het mediterraan voedselpakket een belangrijke rol speelt bij een gezonde levensstijl evenals bij het voorkomen van ziekten die het gevolg zijn van ongezonde voeding of een gebrek aan lichaamsbeweging.
Het concept van het mediterraan voedselpakket gaat echter veel verder, en in dat opzicht vormt mijn bijdrage een aanvulling op zijn bijdrage. Het staat voor een bijzondere manier van leven, een manier van eten delen en er in gezelschap van genieten, die is verbonden aan een bepaald type landschap en gebied en aan samenlevingen die in de loop der eeuwen een cultuur, kunst, tradities en festiviteiten hebben ontwikkeld rond dit concept van het mediterraan voedselpakket.
Nu ik heb toegelicht wat het mediterraan voedselpakket betekent voor mij en het grootste deel van de mensen die erbij betrokken zijn en wat de reden achter deze voordracht is, en gezien de toezegging van de Commissie om mee te werken, moeten we bedenken, commissaris, dat de Commissie, hoewel ze geen lid is van de Unesco – zoals we reeds weten – en niet deelneemt aan haar besluitvormingsproces – waar we ons eveneens van bewust zijn – deze voordracht wel degelijk kan ondersteunen met indirecte acties die ongetwijfeld een positief effect zullen hebben op het beeld van degenen die bij de stemprocedure betrokken zijn.
Ik zou onder andere willen voorstellen dat de Europese Commissie formeel haar steun uitspreekt voor de voordracht, aangezien andere internationale organisaties zoals de FAO, de Wereldgezondheidsorganisatie, de wetenschappelijke en academische gemeenschap, ook hun steun hebben uitgesproken.
Ten aanzien van het toekomstig actieplan zijn wij van mening dat de Commissie betrokken moet raken bij concrete transnationale acties die wellicht worden voorgesteld, door deze te ondersteunen dan wel eraan deel te nemen. Dit is het jaar van de interculturele dialoog en een van de landen die een bijdrage levert aan deze voordracht, is een mediterraan buurland van ons, het Koninkrijk Marokko. Dit alles is bijzonder belangrijk, met name als we denken, zoals u heeft opgemerkt, aan het streven van de Commissie om gezonde voedselpakketten en een gezonde levensstijl voor Europeanen te bevorderen.
De Commissie zou eveneens kunnen meewerken aan het vinden van steun en medewerking en ze zou zich gezien het respect dat de Commissie geniet op diplomatiek niveau kunnen inspannen, met name in mediterrane landen buiten de Europese Unie, evenals buiten het Middellandse Zeegebied en buiten de Europese Unie. Uiteraard, commissaris, zou de Commissie zich bereid kunnen tonen om mogelijke activiteiten te organiseren of te ondersteunen, die zich de komende maanden op een aantal werkterreinen zouden kunnen voordoen.
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de heer Parish voor de mondelinge vraag en ik dank ook de commissaris voor zijn antwoord. We worden als Europeanen in de wereld om veel zaken benijd: om onze mode, onze lifestyle, onze stelsels van sociale zekerheid en in toenemende mate ook om ons voedingspatroon. Wij zouden er als Europeanen goed aan doen aandacht te vragen voor het gezondste dieet, namelijk het mediterraan voedselpakket.
Laat ik eerst het begrip verduidelijken: het mediterraan voedselpakket is gebaseerd op een voedingspatroon dat typerend is voor grote delen van Griekenland, waaronder Kreta, en voor Zuid-Italië. Daar komt de naam vandaan. Het hoofdbestanddeel is, zoals de commissaris al zei, olijfolie. Dat is een reden te meer – en ik zeg dit niet alleen tegen commissaris Špidla, maar tegen de hele Commissie – om dit oer-Europese product nog beter te beschermen.
Het mediterraan voedselpakket bestaat verder uit vezelrijk brood, grote hoeveelheden groente en fruit – daarom juichen wij het schoolfruitprogramma van de Commissie toe –, vis en een gematigde hoeveelheid zuivelproducten, maar ook wijn. Het is wetenschappelijk bewezen, zoals blijkt uit het British Medical Journal van september 2008, dat het mediterraan voedselpakket bijdraagt aan het verminderen van hart- en vaatziekten, diabetes type 2 – de hedendaagse Europese epidemie – en kanker en helpt om de gevolgen van de ziekte van Alzheimer en Parkinson te beperken. Bezoekt u maar eens een kerkhof op Kreta, waar mijn vader vandaan komt. Als u ziet hoe oud de mensen daar worden, wordt u zich daarvan bewust.
Daarom moeten we er alles aan doen om het aantal liefhebbers van het mediterraan voedselpakket te vergroten, zowel binnen als buiten Europa. Plaatsing op de werelderfgoedlijst is een belangrijke stap. Ik dank de Commissie voor haar inspanningen.
Wanneer China en India echter het Amerikaanse eetpatroon overnemen, wat zij in toenemende mate doen, zijn de negatieve effecten drieledig. In de eerste plaats verslechtert de gezondheidstoestand van de wereldbevolking. Ten tweede leidt het tot meer intensieve veehouderij met alle kwalijke gevolgen voor het milieu en in de derde plaats moet de methaanproductie worden genoemd. Het zal immers voornamelijk om rundvlees gaan. Runderen produceren methaan en dat is slecht voor het klimaat op aarde. Daarom is het zo belangrijk om juist deze stap te zetten. Ik dank nogmaals de heer Parish voor deze vraag.
Sebastiano (Nello) Musumeci, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, het besluit van de Europese Unie om de erkenning van het mediterraan voedselpakket als cultureel erfgoed van de Unesco te steunen, herinnert ons in de eerste plaats aan het recht op bescherming van de identiteit van mensen binnen hun sterke verbondenheid met hun land. De institutionele inzet die Italië, Spanje, Griekenland en Marokko hebben getoond, mag zich echter niet alleen maar beperken tot het verkrijgen van deze prestigieuze erkenning.
Ik denk dat we de verhouding, die momenteel steeds zwakker en breekbaarder wordt, tussen landbouwproducten en dagelijkse voedingsmiddelen moeten herstellen; dat wil zeggen dat we consumenten moeten aansporen om zich goed te laten inlichten over de principes van een gezond eetpatroon en de seizoensgebonden producten. We moeten weer terug naar natuurlijke producten, zonder toevoegingen en conserveermiddelen. De internationale wetenschappelijke gemeenschap verzekert ons dat de consumptie van dergelijke producten het sterftecijfer aanzienlijk zal terugdringen. Ik denk bijvoorbeeld aan olijfolie van de eerste persing, wijn en fruit, en in het bijzonder aan Siciliaanse bloedsinaasappels, die uniek zijn in de wereld door hun kleurstof die rijk is aan antioxidanten.
Tot slot hoop ik dat deze doelstelling de goedkeuring van andere mediterrane landen kan wegdragen en, aangezien een gerichte strategie noodzakelijk is, alleen de Commissie kan hier een hoofdrol in spelen en als vertaler fungeren.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Alle initiatieven die bijdragen aan de bevordering en de bescherming van het cultureel erfgoed van volkeren, met name op voedselgebied, moeten worden toegejuicht. De voordracht van het mediterraan voedselpakket als onaantastbaar cultureel erfgoed van de mensheid, die in 2009 zal worden behandeld door het bevoegde Unesco-comité, is hiervan een voorbeeld.
De verwezenlijking van deze doelstelling kan bijdragen aan de instandhouding, de verspreiding en de bevordering van een dieet dat in de mediterrane landen door een meerderheid van de bevolking wordt gebruikt en waarvan de heilzame werking is aangetoond door diverse voedingsdeskundigen en specialisten. Zoals hier al is gezegd, is dit voedselpakket gebaseerd op traditionele producten uit het Middellandse Zeegebied, zoals fruit en groenten, olie, vis, granen, gedroogde vruchten, aromatische kruiden, melkproducten, schapen- en geitenvlees en wijn.
Er is echter een daling vastgesteld van het aantal mensen dat deze gezonde voedingsgewoonten aanhoudt.
Daarom zijn wij van oordeel dat, samen met andere coherente en noodzakelijke politieke initiatieven, doeltreffende maatregelen ten uitvoer moeten worden gelegd ter ondersteuning van de traditionele mediterrane producenten, met name in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid. Deze maatregelen moeten vooral gericht zijn op kleine landbouwers en familiebedrijven, en ook op vissers uit de betrokken regio’s, zodat het inkomen van deze mensen gewaarborgd is. Bovendien moeten zij een meerwaarde geven aan traditionele en ambachtelijke producten en moeten zij de ontwikkeling van lokale markten stimuleren.
Kortom, er zijn maatregelen nodig om de toenemende achteruitgang van de landbouwactiviteit tegen te gaan en te garanderen dat er mensen blijven bestaan die met hun kennis de productie van deze hoogwaardige traditionele producten in stand houden en voortzetten.
Al deze vraagstukken en maatregelen vallen onder de verantwoordelijkheid van de Europese Commissie.
Luis Manuel Capoulas Santos (PSE). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het komt niet vaak voor dat één enkel onderwerp, tezelfdertijd en in positieve zin, drie uitermate belangrijke dimensies in zich verenigt, namelijk gezondheid, cultuur en economie. Welnu, het mediterrane dieet krijgt die drie elementen zonder problemen op een rij.
Vanuit gezondheidsoogpunt bestaat er kennelijk in wetenschappelijke kringen geen enkele twijfel meer over de voordelen voor de gezondheid van een dieet dat gebaseerd is op verse en natuurlijke voedingsproducten. Zoals hier al is gezegd, gaat het daarbij om granen, rijst, peulvruchten, gedroogde vruchten, fruit en groenten, veelvuldige consumptie van vis, olie als voornaamste voedingsvet en matige consumptie van wijn.
Vanuit cultureel oogpunt zijn de productie- en verwerkingssystemen en de consumptie van de voornoemde producten gekoppeld aan eeuwenoude technieken en tradities, die van voor de Grieks-Romeinse cultuur dateren en in velerlei opzichten nog steeds aanwezig zijn in de gewoonten, gebruiken en technieken van de gemeenschappen van het Middellandse Zeebekken.
Vanuit economisch oogpunt hebben de activiteiten met name in de sector van de landbouw, de visserij en het plattelandstoerisme, die van vitaal belang zijn om de ontvolking een halt toe te roepen en de vitaliteit van de plattelandsgebieden en kustregio’s in stand te houden, nog steeds een bijzonder belangrijke sociaaleconomische impact. Tezelfdertijd gaat het hier – vreemd genoeg in het geval van de landbouw – om de meest concurrerende productievormen van de Europese Unie, terwijl zij in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid steeds op de minste financiële steun hebben kunnen rekenen.
Om al deze redenen moet het initiatief van de Spaanse autoriteiten om het mediterrane voedselpakket door de Unesco te laten erkennen als onaantastbaar cultureel erfgoed van de mensheid worden toegejuicht. Mijns inziens is het de plicht en de taak van de Europese Unie om alles te doen wat in haar macht ligt om deze beslissing te beïnvloeden, aangezien de beoogde erkenning niet in het specifieke belang is van één land of groep van landen, maar in het belang van de gehele Unie.
Salvatore Tatarella (UEN). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, zwaarlijvigheid is een serieus en een, naar mijn idee, ernstig probleem in heel Europa aan het worden, vooral onder jongeren. Volgens experts is de beste manier om voor de gezondheid van onze kinderen te zorgen om weer dagelijks volgens de tradities van de mediterrane keuken te gaan leven, de enige levensverzekering die nooit aangetast kan worden door financiële crises.
De aanpak van Alfonso Iaccarino, een bekende Italiaanse chef-kok en lid van de commissie van deskundigen voor de erkenning van het mediterraan voedselpakket als immaterieel cultureel erfgoed van de mensheid, is om terug te keren naar natuurlijk, simpel voedsel en naar tradities, diversiteit en kwaliteit in het koken. Het mediterraan voedselpakket bestaat niet alleen uit brood en pasta, maar ook beweging, fysieke activiteiten en levensstijl spelen hierbij een rol. Het mediterraan voedselpakket, op basis van olijfolie van de eerste persing en goede wijn, heeft een uitstekend effect op de gezondheid: olijfolie verlaagt het cholesterolgehalte in het bloed en wijn, met mate, heeft een antioxiderende werking.
Het mediterraan voedselpakket heeft ertoe geleid dat Italië het record voor de hoogste levensverwachting in Europa in handen heeft en Italië voert het klassement van de lichaamsgewicht-index aan, die de verhouding tussen de lengte en het gewicht uitdrukt. Ten slotte: de Italiaanse senaat heeft onlangs unaniem een document voor de erkenning van het mediterraan voedselpakket als erfgoed van de mensheid goedgekeurd. Ik hoop dat het Europees Parlement dezelfde mening is toegedaan en dat de Commissie hiernaar handelt.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Vincenzo Lavarra (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, allereerst wil ik mijn dank overbrengen aan de voorzitter van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement, de heer Parish, voor zijn steun aan deze kwestie na de waardevolle hoorzitting met deskundigen die door de commissie is gehouden.
Het valt niet te ontkennen dat het mediterrane voedsel onderdeel uitmaakt van het historisch en cultureel erfgoed van ons continent. Ook de gezonde basis van het eetpatroon valt niet te ontkennen. Het witboek van de Commissie over zwaarlijvigheid omschreef het mediterraan voedselpakket als een uitstekend natuurlijk medicijn.
De voordelen voor de gezondheid zijn wetenschappelijk bewezen en hebben een uitstekende reputatie in het buitenland, met name in de Verenigde Staten. Dit heeft ertoe geleid dat het concept dusdanig is uitgebreid dat het origineel is vervormd. De erkenning door Unesco kan aanzetten tot een definitie ter bescherming van dit specifieke voedselpakket. Ik zou tegen de heer Parish willen zeggen dat, met het oog op de specifieke eetpatronen binnen de Europese gastronomische cultuur, we het momenteel over het mediterrane voedsel hebben, maar dat dit zeker niet het enige specifieke voedsel binnen de rijke Europese gastronomie is.
Commissaris, in aansluiting op de inspanningen van uw voorganger zet u zich nu ook in voor de erkenning van het belang van dit initiatief en ik dank u daarvoor. U heeft benadrukt geen beslissingsbevoegdheid te hebben met betrekking tot de Unesco-procedure. Ik ben echter van mening dat u een verklaring af kunt geven en diplomatieke actie kunt ondernemen ...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Alessandro Battilocchio (PSE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, geachte collega's, we weten maar al te goed dat het mediterraan voedselpakket, zoals bevestigd door vele onderzoeken, een bijdrage kan leveren in de strijd tegen zwaarlijvigheid en hart- en vaatziekten en, meer algemeen, op allerlei verschillende manieren een zeer positieve bijdrage levert aan de menselijke gezondheid.
De bedoeling hiervan is echter niet om het mediterraan voedselpakket overal in de EU in te voeren of om te proberen het boven andere voedselpatronen te stellen die beter zijn afgestemd op niet-mediterrane klimaten en gebieden. Het is echter wel onze taak het te beschermen en de inhoud en de karakteristieken ervan te omschrijven om het voedselpakket te beschermen tegen externe imitatie en aantasting die het imago en de waarde ervan kunnen schaden.
Het voedselpakket moet daarom op dezelfde wijze worden beoordeeld als alle andere uitingsvormen van de Europese cultuur die recht hebben op bescherming en wereldwijde promotie. Overal ter wereld wordt geprobeerd dit patroon na te apen en daarom is het van belang om de specifieke aard van dit voedselpakket te definiëren en het te beschermen om zo te voorkomen dat een compleet Europees erfgoed ten onder gaat in de golf van globalisering.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Het mediterraan voedselpakket moet ook om andere redenen worden beschermd en gepromoot. In een wereld die gedomineerd wordt door supermarktvoedsel en fastfood is de mediterrane keuken een lovenswaardige uitzondering, omdat die zowel populair is als gezond. Het is geen uitvinding van diëtisten, maar het resultaat van een eeuwenoude traditie die van generatie op generatie is doorgegeven.
Meer dan de helft van de bevolking van de Europese Unie heeft problemen met overgewicht. Maar liefst 15 procent is corpulent. Dit probleem treft mij ook. De statistieken zijn alarmerend. We moeten actie ondernemen om deze negatieve trend te doorbreken. Gezonde eetgewoonten promoten is een van de manieren om het probleem aan te pakken. Het mediterraan dieet past hier zonder meer in. Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat dit dieet bijdraagt tot een vermindering van het risico op hart- en vaatziekten, vooral ischemische hartaandoeningen en diverse kankers, en dat het een positieve invloed heeft op de gemiddelde levensverwachting.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is bekend dat iemands dieet een belangrijke bijdrage kan leveren aan een goede gezondheid. Er is inmiddels onweerlegbaar wetenschappelijk bewijs dat het mediterrane dieet, dat is gebaseerd op het traditionele voedselpakket van de burgers van landen in het zuiden van Europa, zoals Kreta en Cyprus, leidt tot een langer en gezonder leven, terwijl het door de Amerikanen beïnvloede dieet van junkfood, zoals industrieel verwerkte hamburgers, chips en zoetigheid, leidt tot een korter leven met meer ziekten. Een goed dieet is vooral belangrijk voor kinderen. Gaat de Commissie dus meer, veel meer, doen om ervoor te zorgen dat de lidstaten het mediterraan voedselpakket doeltreffend bevorderen op scholen, en gaat zij het gebruik van diëten waarvan bewezen is dat ze schadelijk zijn voor de gezondheid van kinderen, in zulke instellingen verbieden?
Commissaris, ik heb overigens niet helemaal begrepen waarom de EU geen lid is van de Unesco. Zou zij dat niet moeten zijn?
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het is beter om gezond te eten en ziekte te voorkomen, dan om een behandeling te volgen, hoe effectief en modern deze ook is. Medische behandelingen, zoals ingewikkelde operaties bij een veel te hoog cholesterolgehalte, zijn bovendien veel duurder dan eenvoudige, traditionele levensmiddelen. Dit is een verstandige benadering aangezien het is gebaseerd op goede, bewezen tradities. Het mediterraan voedselpakket houdt ons gezond, brengt levensvreugde en voorkomt een overmatige gewichtstoename. Ik ben blij dat de Unesco het mediterraan dieet heeft toegevoegd aan de werelderfgoedlijst.
Jean-Claude Martinez (NI). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat een Brit, onze collega Parish, deze tekst heeft ingediend. Romeinse soldaten hebben er tweeduizend jaar geleden toch maar goed aan gedaan naar Groot-Brittannië af te reizen en amfora's met olijfolie en wijn mee te nemen. Maar daaruit moeten dan wel twee gevolgtrekkingen worden gemaakt. Symbolisch gezien is het geen goed idee om de Europees voedselautoriteit in Helsinki te vestigen en het is onredelijk dat de Europese Commissie niet terugkomt op de volgende punten: ten eerste de steun voor amandelbomen herstellen, ten tweede de aanval op olijfbomen een halt toeroepen, met name in Andalusië en in heel Europa. Voorts de aanval op vissers van rode tonijn in de Middellandse Zee stoppen en een einde maken aan de aanval op de Europese wijngaarden doordat deze worden gerooid. Ik stel onze commissaris en onze voorzitter, de heer Barroso, voor in Portugal een groot banket te organiseren met schapenkaas en wijn uit Samos.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Dames en heren, de Commissie is mede op basis van de strategie zoals weergegeven in het Witboek een warm voorstander van alle voorstellen en alle stappen die leiden tot gezonde eetgewoonten. Ze zet zich actief in voor de ondersteuning van deze initiatieven, maar kan zich gezien de grote verschillen tussen de lidstaten en de verschillende regio’s - zoals tussen de verschillende Middellandse Zeelanden - echter niet slechts beperken tot één specifiek type eetgewoonten. Dat neemt uiteraard niet weg dat de Commissie, zoals ik ook reeds in mijn inleidende woorden gezegd heb, achter het voorstel staat om het mediterrane voedselpakket op de werelderfgoedlijst te plaatsen. Het voorstel heeft onze volle steun en het moge duidelijk zijn dat er ondanks het feit dat we geen lid van de Unesco zijn verschillende manieren bestaan om dit voorstel kracht bij te zetten.
Dames en heren, ik wil reageren op één specifieke bijdrage waar ik het absoluut niet mee eens kan zijn. Ik zie geen enkele reden om de vestiging van het agentschap in Finland te heroverwegen. Voor mij staat buiten kijf dat de mensen aldaar, allen die op enigerlei wijze met het agentschap verbonden zijn, volwaardig in staat zijn het mandaat van het agentschap te vervullen en te verdedigen. De keuze voor deze vestigingsplaats was naar mijn mening geheel terecht en goed onderbouwd.
De Voorzitter. – Ik weet niet of er grote meningsverschillen heersen tussen de lidstaten of fracties, maar vast staat dat er in het zojuist gevoerde debat geen verschil kon worden geconstateerd tussen Duitsland en Polen, het Verenigd Koninkrijk en Portugal of Spanje en Cyprus. Ik denk dat we behoorlijk unaniem voorstander zijn van dit initiatief.
Ik dank u allen hartelijk. We zullen de vergadering enkele minuten onderbreken. Het is ons gelukt het debat op tijd, en bovenal op een rustige manier, af te ronden zodat we allemaal naar elkaar hebben kunnen luisteren. Dit is een goed begin van het jaar in onze plenaire vergaderingen. De vergadering wordt om 12.00 uur hervat voor de stemmingen.
(De vergadering wordt om 11.50 uur onderbroken en om 12.00 uur hervat)
VOORZITTER: HANS-GERT PÖTTERING Voorzitter
Francis Wurtz (GUE/NGL). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, helaas moet ik u meedelen dat we zojuist hebben vernomen dat Israëlische tanks een granaataanval hebben uitgevoerd op het hoofdkwartier van het VN-bureau dat is belast met de hulp aan vluchtelingen in Gaza. Er zijn drie gewonden en de VN heeft besloten alle werkzaamheden stop te zetten.
Gezien de stemming die dadelijk plaatsvindt, denk ik dat iedereen hiervan op de hoogte moet zijn.
(Applaus)
De Voorzitter. − Hartelijk dank voor deze informatie, mijnheer Wurtz. Als dit waar is, maakt het de stemming die we op het punt staan te houden des te urgenter.
4. Bekendmaking gemeenschappelijke standpunten van de Raad: zie notulen
5. Hervatting van de tv-uitzendingen van NTDTV Television in China via Eutelsat (0086/2008) (schriftelijke verklaring)
Marco Cappato (ALDE). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, hartelijk dank namens degenen die achter dit initiatief stonden. Ik wil graag de meer dan 440 leden bedanken die hun handtekening hebben gezet. Dit Parlement verzoekt Eutelsat om de tv-uitzendingen van NTDTV in China te hervatten: de vrijheid van informatie- en kennisverwerving is een fundamenteel mensenrecht. Net als bij de uitreiking van de Sacharovprijs aan Hu Jia en de uitnodiging aan de dalai lama laat dit Parlement zien dat onze kritiek op China of de EU inzake de mensenrechten is ingegeven door de wens om de vrijheid van de Chinese bevolking te bevorderen.
De Voorzitter. − - Aan de orde zijn de stemmingen.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
6.1. Begrotingscontrole van financiële middelen van de EU in Afghanistan (A6-0488/2008, Véronique Mathieu) (stemming)
6.2. De omzetting en toepassing van Richtlijn 2002/73/EG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (A6-0491/2008, Teresa Riera Madurell) (stemming)
6.3. Situatie in het Midden-Oosten/Gaza (stemming)
Vóór de stemming
Martin Schulz (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dank u dat u mij het woord geeft. Staat u mij allen toe twee opmerkingen te maken. De eerste opmerking betreft de ontwerpresolutie die in stemming wordt gebracht, de tweede is een persoonlijke opmerking die ik tot een van de afgevaardigden in dit Parlement wil richten.
Mijn fractie heeft zich gisteravond nog een keer over de ontwerpresolutie gebogen. Het was een zeer intensieve en emotionele, maar ook doordachte discussie. Ik denk dat we vanochtend, vlak voor de stemming, allemaal geschokt zijn door wat de heer Wurtz ons zojuist heeft meegedeeld. Wanneer in een militaire confrontatie de internationale instellingen niet meer veilig zijn, is er sprake van een uiterst zorgelijke situatie. In dit geval moet met name een beroep worden gedaan op Israël om de instellingen van de internationale gemeenschap te respecteren, omdat anders de humanitaire infrastructuur in gevaar komt, en dat strookt zeker niet met het internationaal recht.
We hebben echter besloten deze ontwerpresolutie te steunen omdat wij vinden – en we hebben er gisteravond lang over gediscussieerd – dat het een belangrijke en goede zaak is om de resolutie op dit moment aan te nemen. Het is nodig dat wij een signaal afgeven en dat ook het Europees Parlement als instelling een signaal afgeeft. Eén ding staat echter vast: als het geweld zodanig escaleert dat het zelfs scholen en kleuterscholen niet meer ontziet, dan moet dat geweld niet worden betreurd, maar ten scherpste worden veroordeeld. Hoewel we dat niet terugvinden in de ontwerpresolutie,
(Levendig applaus)
willen we dat hier toch benadrukken, omdat we daarmee naar ons idee de gevoelens van een groot aantal afgevaardigden verwoorden, ook van leden uit andere fracties.
Dan wil ik nu graag iets zeggen tegen een medeafgevaardigde die zich gedurende zijn hele politieke carrière zeer verdienstelijk heeft gemaakt voor de vrede in de wereld en in de Europese Unie. Dit is de laatste plenaire vergadering die wordt bijgewoond door mijn collega, de heer Rocard. Voor ons sociaaldemocraten, maar ik denk voor ons allemaal …
(Staand applaus)
De Voorzitter. – Hartelijk dank, mijnheer Schulz. Aangezien ik de receptie van gisteren niet kon bijwonen vanwege het bezoek van de voorzitter van de Raad, de Tsjechische premier Mirek Topolánek, richt ik mij tot de heer Rocard met de volgende woorden. Mijnheer Rocard, ik betuig u mijn vriendschap en diepe respect en ik wens u veel geluk en succes met al uw toekomstplannen. Ik hoop dat we elkaar regelmatig terug blijven zien, en ik wil u bedanken voor de grote bijdrage die u aan de Europese integratie hebt geleverd. Ik spreek mijn oprechte dank aan u uit, mijnheer Rocard.
(Levendig applaus)
Vóór de stemming over paragraaf 3
Michael Gahler (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, na ook met de andere fracties te hebben overlegd wil ik het volgende amendement indienen:
(EN) namelijk om “een bijzondere verantwoordelijkheid” te vervangen door “een belangrijke rol”, zodat er komt te staan: “wat een belangrijke rol voor Egypte inhoudt”.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
De Voorzitter. − Dames en heren, in mijn hoedanigheid van voorzitter van de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering (EMPA) deel ik u mee dat ik zal trachten om een soortgelijke resolutie als die wij zojuist hebben aangenomen, in het EMPA-bureau erdoor te krijgen.
(Applaus)
6.4. Situatie in de Hoorn van Afrika (stemming)
Vóór de stemming
Ana Maria Gomes (PSE). – (PT) Ik wens een nieuwe paragraaf voor te stellen die moet worden ingevoegd voor paragraaf 1 en het volgende bepaalt:
(EN) "merkt op dat de huidige situatie in de landen in de Hoorn van Afrika niet in overeenstemming is met de kernmodaliteiten met betrekking tot samenwerking zoals die in artikel 9 van de Overeenkomst van Cotonou zijn vastgelegd;".
Deze zin stond al in het verslag dat onze drie collega's, die de regio hebben bezocht, ons onlangs hebben gegeven.
(Het mondeling amendement wordt niet in aanmerking genomen)
6.5. Strategie van de Europese Unie tegenover Wit-Rusland (stemming)
Vóór de stemming over paragraaf 9
Jan Marinus Wiersma (PSE). – (EN) We stellen voor de laatste zinsnede van paragraaf 9 te schrappen. Deze luidt: ‘verzoekt de Wit-Russische autoriteiten een eind te maken aan de praktijk van het toekennen van uitreisvisa aan hun burgers, in het bijzonder kinderen en studenten’. We willen deze zinsnede schrappen, omdat de autoriteiten dit systeem van uitreisvisa al hebben afgeschaft en de zinsnede dus overbodig is.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
6.6. 11 juli als dag van herdenking van de slachtoffers van de massamoord in Srebrenica (stemming)
Vóór de stemming over paragraaf 3
Doris Pack (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, iedereen heeft ingestemd met een aanvulling op paragraaf 3. Aan deze paragraaf, die gaat over het werk van het Internationaal Tribunaal voor het voormalige Joegoslavië in Den Haag, willen we graag de volgende zin toevoegen:
(EN) “wijst er in dit verband nogmaals op dat meer aandacht moet worden geschonken aan de berechting van oorlogsmisdaden in het land zelf;”.
(Het mondeling amendement wordt in aanmerking genomen)
Daniel Hannan (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het gebied van gelijke beloning en gendergelijkheid is misschien wel het voorbeeld bij uitstek van gerechtelijk activisme in de Europese Unie, waarbij in het Verdrag iets wordt vermeld waar het Europees Hof vervolgens een ruime en creatieve interpretatie aan geeft.
Het Verdrag van Rome bevat één zin over het onderwerp waarvan je zou denken dat hij heel gemakkelijk te begrijpen is: Mannen en vrouwen ontvangen een gelijke beloning voor gelijke arbeid. In een reeks omstreden arresten, zoals in de zaak Defrenne tegen Sabena, de zaak Barber tegen Guardian Royal Exchange en andere zaken, is de definitie steeds verder verruimd. In eerste instantie zijn ook het recht op vakantie en pensioenen enzovoort opgenomen, en daarna arbeid van gelijke waarde.
Het is helemaal niet duidelijk hoe een werkgever geacht wordt te beoordelen of vormen van arbeid gelijkwaardig zijn, of hij bijvoorbeeld rekening moet houden met de beschikbaarheid van passend gekwalificeerde sollicitanten. Mijn punt heeft niet echt te maken met gendergelijkheid, maar met de vraag of het eerlijk is dat de lidstaten denken dat ze een bepaald verdrag hebben ondertekend, en vervolgens merken dat er in de rechtbanken door rechters een uitleg aan wordt gegeven die onmogelijk zo bedoeld kan zijn.
Voordat we de deur openzetten voor substantiële nieuwe uitbreidingen door het Verdrag van Lissabon, moeten we het onderwerpen aan een referendum. Pactio Olisipiensis censenda est!
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Philip Claeys (NI). - Mijnheer de Voorzitter, ik kan mij niet terugvinden in het verslag Riera Madurell, niet omdat ik mij verzet tegen het principe van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen. Integendeel natuurlijk, maar het probleem met dit verslag en eigenlijk met alle vergelijkbare verslagen in dit politiek correcte Huis is de betutteling die erin vervat zit. Hoe kan men nu bijvoorbeeld de omkering van de bewijslast toejuichen? Het is nochtans een principe dat elementair is in een rechtsstaat dat men moet aantonen dat iemand niet onschuldig is in plaats van het omgekeerde.
Waarom worden bedrijven opgezadeld met de verplichting om elk jaar een bedrijfsplan voor gendergelijkheid voor te leggen. Dit is pure betutteling, dit is puur het opzadelen van bedrijven met nutteloze rompslomp, enkel en alleen om een aantal principes door te drukken die door iedereen aanvaard worden, maar die in de praktijk niet altijd gemakkelijk te realiseren zijn. Hoe kan men een bedrijf verplichten om elk jaar evenveel mannen als vrouwen aan te werven in plaats van gewoon te kijken naar wie het bekwaamst is voor de job.
- Ontwerpresolutie B6-0051/2009 (Situatie in het Midden-Oosten/Gaza)
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT) Ik heb voor de resolutie over de situatie in Gaza gestemd, omdat veel zaken die belangrijk zijn voor de inwoners van Litouwen, die mij naar dit Parlement hebben afgevaardigd, in deze resolutie zijn opgenomen.
Wat heel belangrijk is: een onmiddellijk en blijvend staakt-het-vuren. De cijfers die gisteren door nieuwszenders over de hele wereld zijn uitgezonden zijn ontstellend – meer dan 1 000 doden, honderden gewonden, verminkten, huilende kinderen. Dit kan zo niet doorgaan.
Als lid van het subcomité mensenrechten van het Europees Parlement ben ik bijzonder alert op mensenrechtenschendingen en de humanitaire situatie in Gaza. Humanitaire hulp zou niet belemmerd moeten worden. Er zou hulp moeten worden geboden aan degenen waarvoor deze is bestemd en degenen die haar het meest nodig hebben – burgers.
Ik ben blij met deze resolutie van het Europees Parlement. Ze was erg nodig. Het Europees Parlement zwijgt nooit en mag ook niet zwijgen als er mensen sterven.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het lijkt tamelijk zinloos om deze ontwerpresolutie over de situatie in de Gazastrook te verwelkomen, wat ik natuurlijk wel doe, want tot nu toe zijn alle woorden verloren gegaan in het lawaai van raketvuur, kogels en de kreten van mannen, vrouwen en kinderen die in de regio gewond zijn geraakt en zijn gestorven. Maar misschien worden vandaag wel verdere stappen gezet op weg naar een staakt-het-vuren in de regio, dat zeer welkom zou zijn.
In dit opzicht steunen wij de pogingen van Egypte om te bemiddelen in de totstandkoming van een staakt-het-vuren. Egypte en de Arabische leiders kunnen misschien invloed uitoefenen op Hamas. Wat Israël betreft, denk ik dat het de VS zijn die deze invloed hebben. Wel hoop ik dat deze ontwerpresolutie, die vandaag in het Parlement op overweldigende steun kon rekenen, de druk zal opvoeren voor onmiddellijke en effectieve humanitaire steun, voor een staakt-het-vuren en voor blijvende vrede in de regio.
Daniel Hannan (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst ben ik blij dat er geen actie is ondernomen tegen de leden die hebben besloten tijdens deze stemming met ‘Stop de oorlog’-borden en Palestijnse vlaggen te demonstreren. Ik hoop dat we nu het precedent scheppen dat we, anders dan degenen die voor een referendum hebben gedemonstreerd, het recht accepteren om als onderdeel van het democratische proces op een passende manier een vreedzaam punt duidelijk te maken.
Net als iedereen in dit Huis ben ook ik natuurlijk ontzet over wat er nu in het Midden-Oosten gebeurt. De verliezers zijn niet de ene of de andere partij, maar alle mensen van goede wil in de regio. Er zijn families in de Gazastrook die proberen hun kinderen op vreedzame wijze groot te brengen, die ontzet zijn over de hel die de raketaanvallen over hen hebben doen losbarsten. Er zijn Israëli's die begrijpen dat op een dag een onafhankelijk Palestina hun buurland zal zijn, en dat dit soort acties er waarschijnlijk niet voor zal zorgen dat dit een welwillende buur zal zijn. In de huidige situatie wil echter niemand naar zulke geluiden luisteren.
Ik wil slechts zeggen dat ik niet snap waarom in de ontwerpresolutie wordt vastgehouden aan proportionaliteit. Ik weet niet goed wat proportionaliteit inhoudt. Zouden de critici van de Israëlische regering liever zien dat een gelijk aantal raketten willekeurig op dorpen in de Gazastrook was gevallen? Ik zie dat u de voorzittershamer oppakt, dus ik zeg alleen nog dat ik hoop dat de onderhandelingen snel zullen leiden tot een staakt-het-vuren en dat we kunnen terugkeren naar praten en zoeken naar een vreedzame oplossing.
Bernd Posselt (PPE-DE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de fungerend voorzitter van de Raad, de Tsjechische minister van Buitenlandse Zaken, de heer Schwarzenberg, en de commissaris voor buitenlandse betrekkingen en het Europees nabuurschapsbeleid, mevrouw Ferrero-Waldner, voor hun aanwezigheid bij het debat van gisteren. Ik dank ook de medeafgevaardigden voor de uitslag van de stemming, die bijna unaniem was.
De EU is in feite veel eensgezinder dan wordt beweerd. Wanneer we zo eensgezind blijven, kunnen we in het Midden-Oosten ook iets bereiken. Daarom moeten we voortgaan op deze weg.
De elementen van onze opstelling zijn eigenlijk duidelijk: we zeggen ja tegen het bestaansrecht van Israël, nee tegen oorlog en bloedvergieten, nee tegen de raketbeschietingen door Hamas en nee tegen de stelselmatige terreur door Hamas. Van belang is echter vooral dat er onderhandelingen komen over de omstreden kwesties, waaronder het probleem van de kolonisten, dat naast de onaanvaardbare terreur door Hamas de kern van de zaak vormt.
De bouwstenen liggen dus op tafel. Daarom is het de taak van de EU om de zaken energiek en voortvarend aan te pakken in plaats van te ontaarden in een debatingclub die intern verdeeld is, zoals de afgelopen jaren met betrekking tot het Midden-Oostenbeleid helaas het geval was.
Hannu Takkula (ALDE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat wij allemaal in de Europese Unie en het Europees Parlement vrede willen voor de betreffende regio - vrede en een wapenstilstand. En om een wapenstilstand te bereiken, moeten wij grote inspanningen verrichten om te waarborgen dat de terroristische organisatie Hamas volledig wordt ontwapend.
Naar mijn mening had in deze ontwerpresolutie de aard van Hamas als terroristische organisatie nog duidelijker naar voren moeten komen, maar ik weet dat als een dergelijk compromis tussen de verschillende partijen wordt opgesteld, het moeilijk kan zijn dit te realiseren. In ieder geval moeten wij als Europeanen onpartijdig en objectief blijven en vooral in alle omstandigheden steeds de beginselen van democratie, mensenrechten en de vrijheid van meningsuiting verdedigen en ons tegen terreur uitspreken. Dat is het allerbelangrijkste. Wij moeten ook beseffen dat dit allemaal met een terroristische aanslag is begonnen en nu moeten wij de terreur elimineren.
Kristian Vigenin (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het doet mij genoegen dat dit Parlement deze ontwerpresolutie met zo'n indrukwekkende meerderheid heeft aangenomen, zonder ook maar één stem tegen. Wij, en ook ik persoonlijk, hebben deze ontwerpresolutie gesteund omdat het Europees Parlement een duidelijk standpunt moet innemen en het eens moet worden, ook al komt de resolutie die vandaag is aangenomen, niet helemaal overeen met het standpunt van de Sociaal-democratische Fractie.
Laat ik herhalen dat de Sociaal-democratische Fractie haar grote woede uitspreekt over het geweld in de Gazastrook, over de gevolgen van het disproportionele gebruik van geweld door het Israëlische leger en over de militaire escalatie die vele honderden slachtoffers maakt – van wie de meeste burgers, waaronder veel kinderen – en dat we het diep betreuren dat burger- en VN-doelen zijn geraakt.
We beklemtonen opnieuw dat elke versterking van de politieke betrekkingen tussen de EU en Israël gekoppeld moet worden aan de strikte voorwaarden van respect voor het internationaal humanitair recht, werkelijke inzet voor een veelomvattend vredesakkoord, een einde aan de humanitaire crisis in de Gazastrook en de bezette Palestijnse Gebieden en respect voor de volledige tenuitvoerlegging van de Interim-associatieovereenkomst EG-PLO.
Astrid Lulling (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag iets verduidelijken, want een van onze collega's heeft in een mondelinge stemverklaring gesteld dat er zaken in de resolutie voorkomen die er in werkelijkheid niet in staan. Werkgevers zijn niet verplicht plannen te maken. We hebben al deze verplichtingen en eisen in het verslag zoals het door de Commissie rechten van de vrouw was aangenomen, ingetrokken. We hebben een gezamenlijke resolutie gepresenteerd en ik hoop dat deze collega niet te hoop loopt tegen het feit dat wordt benadrukt dat de sociale dialoog tussen sociale partners moet worden bevorderd, opdat het beginsel van gelijke behandeling wordt toegepast, en het evenmin bezwaarlijk vindt dat de lidstaten wordt verzocht werkgevers ertoe aan te sporen werknemers en hun vertegenwoordigers regelmatig informatie te verstrekken over de inachtneming van het beginsel van gelijke behandeling. Alle door hem gehekelde punten zijn dus uit de goedgekeurde resolutie geschrapt en dat wilde ik verduidelijken.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT) Ik heb voor onze resolutie over de strategie van de Europese Unie inzake Wit-Rusland gestemd. Ik ben van mening dat dit document uitstekend de veranderingen weergeeft die de afgelopen zes maanden in dit land hebben plaatsgevonden en die beoordeeld moeten worden.
We moeten natuurlijk niet te vroeg juichen, maar Wit-Rusland is een groot en belangrijk land, een buur van de Europese Unie en we zijn ongetwijfeld verrukt over elke positieve verandering. De vrijlating van politieke gevangenen, de afschaffing van bepaalde beperkingen op de vrijheid van drukpers en de dialoog met de Europese Unie over energie, milieu en andere zaken zijn positieve veranderingen.
Vandaag zou ik graag mijn overtuiging kenbaar willen maken dat het tijd is dat een delegatie van het Europees Parlement een bezoek brengt aan Wit-Rusland, en deze resolutie noemt deze belangrijke zaak nadrukkelijk. Ik hoop dat we het moment naderen waarop Wit-Rusland van de positieve kansen die het Europees nabuurschapsbeleid biedt kan profiteren. Laten we niet halverwege stoppen: dit geldt zowel voor Wit-Rusland als voor de Europese Unie.
Roberto Fiore (NI). – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik heb tegen de resolutie gestemd ondanks dat het evenwichtige en aanvaardbare elementen bevat. Ik denk dat er niet langer voldoende reden bestaat om het sanctiebeleid tegenover Wit-Rusland in stand te houden. In termen van economische, politieke en religieuze vrijheid is het een land dat bijna volledig voldoet aan de criteria van vrijheid waar wij in geloven.
In plaats daarvan acht ik het noodzakelijk om oprechte, goede betrekkingen met Wit-Rusland aan te knopen, zodat dit land kan integreren in Europa, met name in een tijdperk waarin we behoefte hebben aan een open relatie met Rusland. Wit-Rusland zou een uitstekende brug kunnen vormen tussen Europa en Rusland. In plaats van sancties op te leggen, doen we er naar mijn gevoel beter aan oprechte en winstgevende betrekkingen aan te gaan met dit land.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE), schriftelijk. ?(LT) Ik heb voor het verslag over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan gestemd en voor de resoluties van het Europees Parlement over deze zaak die mijn collega, Véronique Mathieu, heeft opgesteld.
Het is een uitputtend en goed voorbereid document, waarin niet minder dan drie commissies van het Europees Parlement hun advies geven, waaronder de Commissie begrotingscontrole, waarvan ik het advies heb opgesteld.
Ik zou nogmaals de aandacht willen vestigen op de belangrijkste zaken waar de resultaten van onze hulp aan Afghanistan van afhangen. Dat zijn met name de coördinatie van de financiële steun, niet alleen tussen de EU-lidstaten en de Europese Commissie, maar ook tussen de lidstaten onderling, en de samenwerking met andere donoren.
Ten tweede zou ik graag het belang van prioriteiten willen onderstrepen. De ontwikkeling van infrastructuur, het ondersteunen van andere middelen van bestaan om zo bij te dragen aan vermindering van de armoede en vervanging van de opiumproductie door andere activiteiten, en ten slotte gezondheids- en onderwijsinstellingen zouden naar mijn overtuiging op de prioriteitenlijst van de EU moeten staan.
Robert Atkins (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Mijn Britse conservatieve collega's en ik scharen ons volkomen achter de inspanningen van de EU en de internationale gemeenschap om de vrede, democratie en welvaart te bevorderen voor de bevolking van Afghanistan. De toekomstige stabiliteit van Afghanistan is van cruciaal belang voor de veiligheid van de lidstaten van de EU en de landen verder weg.
We staan achter financiële steun voor ontwikkeling en de bevordering van goed bestuur in Afghanistan, maar we vinden evenzeer dat effectief toezicht moet worden gehouden op deze financiering. Transparantie in het gebruik van het geld van belastingbetalers is van groot belang, en elk teken van verduistering of misbruik moet op de juiste wijze worden aangepakt.
We willen duidelijk maken dat onze steun voor dit verslag in geen enkel opzicht erkenning inhoudt van het Verdrag van Lissabon, dat in de elfde overweging van het verslag wordt genoemd. We zijn uit principe tegen het Verdrag van Lissabon.
Călin Cătălin Chiriţă (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag van Véronique Mathieu over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan gestemd. Het is een weloverwogen verslag en van groot belang omdat het succes van de financiële, politieke, civiele en militaire pogingen tot stabilisering van Afghanistan bijzonder belangrijk is voor de EU en de hele democratische wereld.
Roemenië draagt aan deze internationale inspanningen in Afghanistan bij met 721 militairen in het kader van de ISAF-missie (onder auspiciën van de NAVO) en 57 militairen die betrokken zijn bij de operatie Enduring Freedom (een coalitiemissie). Tijdens deze missies zijn verscheidene Roemeense militairen om het leven gekomen of gewond geraakt, wat hun families en de Roemeense samenleving veel verdriet heeft gedaan. Wij willen niet dat deze offers vergeefs zijn geweest. Wat wij willen is dat de financiële, militaire en menselijke bijdrage van Roemenië aan de Europese en internationale inspanning op de lange duur tot stabiliteit in Afghanistan en tot uitschakeling van terroristische broeinesten leidt.
Dragoş Florin David (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag gestemd omdat de Commissie meer middelen zou moeten uittrekken voor de strijd tegen de drugshandel.
De door de EU verleende steun in de periode 2004-2007 bestond uit directe en indirecte hulp. Tussen 2002 en 2007 beliep de directe hulp 70 procent (970 miljoen euro) van de totale Gemeenschapshulp en bedroeg de indirecte hulp, beheerd door internationale organisaties, 30 procent van de Gemeenschapshulp (422 miljoen euro).
Daarbij moet echter worden erkend dat er op internationaal niveau sprake is van een gebrek aan coördinatie tussen de donorlanden. Dat is ook het geval tussen verschillende EU-lidstaten en de Commissie, juist in een tijd waarin zij een bindende rol zouden kunnen spelen. Als direct gevolg van deze situatie is de kosteneffectiviteit veel lager dan zij zou moeten zijn en heeft de overtuiging postgevat dat de Afghaanse bevolking veel meer profijt had kunnen hebben van de internationale en communautaire middelen die aan het land zijn toegewezen.
Koenraad Dillen (NI), schriftelijk. − De EU is een van de grootste donoren van ontwikkelingshulp en humanitaire steun aan Afghanistan. Tussen 2002 en 2007 heeft de Europese Commissie voor een totaal bedrag van 1 400 000 000 euro steun toegekend.
Dit is een goed verslag, want het gaat uit van een aantal correcte stellingen en het geeft een aantal goede aanbevelingen. Zo moet de controle op EU-gelden uitgebreid worden en de welig tierende corruptie in het land drastischer worden aangepakt. (Geldt dat overigens niet voor alle ontwikkelingslanden waarnaar onze steun gaat?)
Anderzijds pleit het Europees Parlement voor meer ontwikkelingssteun en de uitbreiding van de delegatie van de Commissie in Kaboel om de nodige verificaties, audits en controles uit te voeren.
Met Afghanistan staat of valt de strijd tegen het internationale terrorisme. Bijkomende budgettaire inspanningen zijn dus meer dan welkom.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) Uit de constateringen in het verslag over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan blijkt eens te meer dat ingrijpen door het westen in deze regio's geen zoden aan de dijk heeft gezet. Door onze aanwezigheid duren de oorlog en het lijden alleen maar langer voort en komt er geen einde aan.
Praten over democratie en gelijke behandeling van mannen en vrouwen in een land waar de gebruiken soms aan barbarij grenzen, is typerend voor de zalige onwetendheid van de europafielen die zich altijd liever met het buitenland bezighouden in plaats van problemen op het eigen continent aan te pakken.
De etnische groepen in Afghanistan, een land waar al eeuwen oorlog wordt gevoerd, zullen nooit akkoord gaan met een buitenlandse bezetting, zelfs wanneer deze een "humanitaire" inslag heeft. De positie van de Taliban en andere extremistische groepen wordt hierdoor alleen maar versterkt en er kan geen sterke legitieme macht ontstaan die het land stabiliteit zal brengen.
Europeanen moeten zich zo snel mogelijk terugtrekken uit het Afghaanse wespennest.
Bogusław Liberadzki (PSE), schriftelijk. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik stem voor de aanneming van het verslag over de begrotingscontrole op de financiële middelen van de EU in Afghanistan (2008/2152 (INI)).
Mevrouw Mathieu merkt terecht op dat de sociale indicatoren in Afghanistan een dramatisch beeld vertonen. Er is zowat altijd een conflict of oorlog aan de gang, er zijn stammenconflicten en internationale conflicten, drugshandel en corruptie – door dit alles heeft Afghanistan internationale hulp nodig.
Ik wil mijn steun uitspreken voor hulp aan Afghanistan. Ik ben blij met het langetermijnengagement dat er nu is om het land te ondersteunen. Naar mijn mening komen de prioriteiten, beschreven in het landenstrategiedocument van de Commissie voor de jaren 2007-2013, tegemoet aan de behoeften van de Afghaanse maatschappij.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De Europese Unie is een van de grootste donoren in Afghanistan en draagt bij tot stabilisering en verbetering van de veiligheid in de regio, met tastbare resultaten zoals een gestegen levensverwachting.
De EU moet de steunverlening aan Afghanistan voortzetten. Zij mag echter niet de ogen sluiten voor de verkwistende besteding van het geld dat vanuit de Gemeenschapsbegroting wordt toegewezen en uiteindelijk door de belastingbetaler betaald wordt. Daarom meen ik dat dit verslag een welkom instrument is om de toewijzing van EU-hulp aan Afghanistan te stroomlijnen en het financiële effect van deze fondsen te maximaliseren. In dit verband zijn coördinatie en controle van de ontwikkelingshulpgelden die aan Afghanistan worden toegekend de belangrijkste elementen die kunnen bewerkstelligen dat de doelen die het geld dient ook worden gerealiseerd.
In het ontwerpverslag wordt een aantal problemen met de toekenning van EU-middelen aan Afghanistan samengevat en een aantal uitvoerbare aanbevelingen gedaan. Ik wil mijn steun uitspreken voor dit verslag en ik hoop dat het zal worden gevolgd door de uitvoering van een aantal specifieke maatregelen die zijn gericht op vergroting van het effect van de besteding van EU-fondsen en op het waarborgen van striktere controle op die besteding. Hoewel ik ook rekening houd met de huidige economische situatie in de meeste van onze landen, geloof ik dat het de plicht van het Parlement als instelling met begrotingstaken in de Europese Unie is om maximale doelmatigheid bij de besteding van overheidsgeld te garanderen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik heb vóór het verslag van mevrouw Mathieu gestemd over de begrotingscontrole van EU-middelen in Afghanistan.
Het verslag trekt zeer duidelijke conclusies over de resultaten die door de steun van de Gemeenschap zijn geboekt vanaf het moment dat de overeenkomst werd ondertekend tot aan nu: ondanks dat ze een verstrekkender gevolg hadden kunnen hebben, zijn de resultaten positief en noemenswaardig. Ik verwijs in het bijzonder naar het terugdringen van het sterftecijfer onder kinderen, de verbeterde toegang tot de basisgezondheidszorg en de aanzienlijke toename van het aantal schoolgaande kinderen. Ik ben het ook met de rapporteur eens dat er extra inspanningen moeten worden geleverd om de coördinatie tussen de Gemeenschap en internationale geldschieters te verbeteren om dubbel werk en mogelijke bronnen van corruptie in het land te vermijden.
Verder is het meer dan ooit tevoren van essentieel belang dat, als er financiële steun wordt verleend aan een land dat ernstig kampt met sociale en politieke problemen, het controlesysteem doeltreffend is; anders bestaat het gevaar dat de situatie niet verbetert maar verslechtert. Daarom hoop ik dat het controlesysteem, met name ex-ante, verbetert en strenger gehandhaafd wordt dan tot op heden is gebeurd.
Robert Atkins (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Mijn Britse conservatieve collega's en ik ondersteunen ten volle het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van alle aspecten van het leven, met inbegrip van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.
We zijn echter van mening dat dit primair zaken zijn waar de lidstaten zich mee moeten bezighouden, en niet de Europese Unie. We hebben daarom besloten ons van stemming over dit verslag te onthouden.
Gerard Batten, Godfrey Bloom, Derek Roland Clark, Nigel Farage, Michael Henry Nattrass en John Whittaker (IND/DEM), schriftelijk. − (EN) De UK Independence Party staat volledig achter gelijkheid voor mannen en vrouwen. Het Verenigd Koninkrijk heeft echter al wetgeving inzake gelijkheid en kan deze wetgeving wijzigen en verbeteren zoals en wanneer ons parlement en volk dat nodig vindt. Het is dus niet nodig dat de EU ons verdere wetgeving en bureaucratie oplegt. De EU is bovendien ondemocratisch en geen betrouwbare hoedster van de rechten van wie dan ook, ook niet van de rechten van vrouwen.
Koenraad Dillen (NI), schriftelijk. − Ik heb tegen dit zoveelste politiek-correcte verslag gestemd, dat ons in dit Parlement ter goedkeuring wordt voorgelegd. In de eerste plaats wil ik erop wijzen dat gelijke behandeling van mannen en vrouwen in de EU al lang bestaat en dat dit verslag dus overbodig is. Verder bekritiseer ik de in dit verslag toegejuichte omkering van de bewijslast bij rechtszaken (§20), een rechtsstaat onwaardig, terwijl ook nog eens totale almacht wordt gegeven aan organisaties die deze richtlijn moeten uitvoeren (§19).
Het feit dat lidstaten ondernemingen moeten verplichten om jaarlijkse bedrijfsplannen voor gendergelijkheid te ontwikkelen en een evenwichtige genderverdeling binnen bedrijfsdirecties moeten waarborgen, staat volledig haaks op de vrijheid van ondernemen. Voor bedrijven in moeilijkheden door de internationale financiële crisis zou een dergelijke verplichting nog eens voor verpletterende bijkomende bureaucratische rompslomp kunnen zorgen. In een vrije markt met gezonde bedrijven komt kwaliteit, mannelijk of vrouwelijk, vanzelf bovendrijven. Daarvan zijn voorbeelden te over.
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) In de huidige economische crisis behoren vrouwen tot degenen die het meest worden getroffen door werkloosheid of salarisverlaging. Op Europees niveau moeten de lidstaten de bepalingen van Richtlijn 2002/73/EG uitvoeren en moet de Europese Commissie de omzetting volgen en daarvan regelmatig verslag doen aan het Europees Parlement.
Zoals het verslag van mevrouw Madurell ook aangeeft, is een van de grootste problemen bij de bestrijding van genderdiscriminatie op de arbeidsmarkt het gebrek aan informatie over de rechten van discriminatieslachtoffers. De verantwoordelijkheid hiervoor ligt in gelijke mate bij de lidstaten, bij Europese instellingen zoals het Europees Instituut voor Gendergelijkheid, en bij de werkgevers. Maatschappelijke organisaties spelen hierbij eveneens een belangrijke rol. Zij kunnen met voorlichtingscampagnes en voortgangsverslagen het gebrek aan activiteiten op nationaal of Europees niveau goedmaken.
De Commissie is verplicht erop toe te zien dat lidstaten maatregelen treffen die zijn gericht op bevordering van de balans tussen werk en leven, verkleining van het verschil in beloning tussen mannen en vrouwen, en openstelling van managementfuncties voor vrouwen. In Roemenië zijn het de Europese verordeningen geweest die ons hebben geholpen een institutioneel stelsel tot stand te brengen waarin wordt gegarandeerd dat rechten voor mannen ook rechten voor vrouwen zijn.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor het verslag-Madurell over de omzetting en toepassing van Richtlijn 2002/73/EG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden, gestemd omdat ik het belangrijk acht dat het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen wordt toegepast op de door deze richtlijn bestreken terreinen.
De omzetting van de richtlijn vertoont tal van tekortkomingen. In dit verband wil ik met name onderstrepen dat in de wetgeving van diverse lidstaten geen specifieke verwijzing naar de discriminatie op grond van geslacht is vervat. Zoals de rapporteur verklaart, bestaan er nog steeds grote loonverschillen. De lonen van vrouwen liggen gemiddeld 15 procent lager dan die van mannen, en tussen 2000 en 2006 is dit verschil met nauwelijks 1 procent gedaald. In het kader van de strategie van Lissabon is het van essentieel belang dat in deze status-quo verandering komt. Daarom ben ik het met de rapporteur eens dat de Europese Commissie moet worden aanbevolen actief toezicht uit te oefenen op de omzetting van de richtlijn en de naleving ervan door de nationale wetgevingen.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN), schriftelijk. − (PL) Ik heb gestemd vóór aanneming van het verslag van mevrouw Madurell over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen. Gelijke behandeling van mensen ongeacht hun geslacht, ras, geloof enz. is een fundamenteel recht van de mens. Uiteraard mogen wij de natuurlijke biologische verschillen tussen vrouwen en mannen niet over het hoofd zien.
Naar mijn mening is het overal toepassen van een 50/50-balans tussen mannen en vrouwen geen bewijs dat we echt bezig zijn met gelijke behandeling. Als het gaat om zware beroepen, zoals mijnwerker of staalsmelter e.d. leidt dit enkel tot absurde situaties, net als bij het beroep van verpleegkundige of leerkracht. We kunnen net zo min meisjes dwingen om een technische opleiding te volgen louter en alleen om de 50/50-verdeling. De basisproblemen betreffen toegang tot onderwijs op elk niveau, toegang tot leidinggevende functies (ook in politieke instellingen), de toepassing van het beginsel ”gelijk loon voor gelijk werk”, adequate toegang tot sociale zekerheid, maatschappelijke hulpverlening en geneeskundige behandeling (rekening houdend met zwangerschapsverlof). Een belangrijke rol is hier weggelegd voor de vakbonden. Deze problematiek is van wezenlijk belang zowel op lokaal, regionaal en nationaal niveau, als op het niveau van de EU-instellingen.
Ik wil van deze gelegenheid gebruik maken om uw aandacht te vestigen op gerechtelijke uitspraken waarbij mannen worden gediscrimineerd. Bij een echtscheiding krijgt de moeder namelijk bijna altijd en automatisch de voogdij over de kinderen.
Jörg Leichtfried (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik heb voor het verslag gestemd van mevrouw Riera Madurell over de omzetting van de richtlijn betreffende gelijke behandeling.
Het is naar mijn mening de hoogste tijd dat vrouwen en mannen niet slechts ten dele, maar in alle opzichten gelijk worden behandeld.
Van gelijke kansen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces en het beroepsleven in het algemeen is nog lang geen sprake. De inkomenskloof tussen mannen en vrouwen wordt in sommige lidstaten heel aarzelend gedicht, terwijl de kloof in andere lidstaten zelfs weer groter wordt.
Vanwege deze aperte onrechtvaardigheid en vooral omdat ik als familieman veel respect en waardering heb voor vrouwen, ligt mij de tenuitvoerlegging van deze richtlijn na aan het hart.
Astrid Lulling (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) De Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid toont zich bezorgd over de toepassing van de richtlijn betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.
Aangezien de Europese Commissie geen verslag heeft opgesteld, heeft onze commissie zelf onderzoek uitgevoerd bij nationale parlementen en organisaties voor gelijke behandeling. Aan 22 lidstaten is een aanmaningsschrijven gericht en in 15 lidstaten zijn definities onjuist omgezet. Op 5 oktober 2008 hadden 9 lidstaten nog geen kennisgeving bij de Commissie ingediend van maatregelen om de richtlijn om te zetten.
Ons initiatiefverslag vormt een noodkreet en een waarschuwing aan de lidstaten. Helaas zijn er bij stemming door de commissie overtrokken beweringen en eisen goedgekeurd. Ik heb daarom een alternatieve resolutie ingediend.
We hebben overeenstemming weten te bereiken over een gezamenlijke resolutie, waarvoor ik heb gestemd, in afwachting van het verslag over de tenuitvoerlegging dat we in het eerste halfjaar van 2009 zullen ontvangen. Op basis daarvan kunnen we een degelijke analyse maken en de consequenties trekken die nodig zijn voor naleving van het Verdrag en de wetgeving op het gebied van gelijke kansen voor en behandeling van vrouwen en mannen.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Discriminatie en ongewenst gedrag horen niet thuis in een liberale samenleving. Dit verslag drukt ons met de neus op het vreselijke feit dat veel lidstaten nog een lange weg te gaan hebben om mannen en vrouwen een gelijke positie in het leven en in het arbeidsproces te geven. De verantwoordelijkheid om de onrechtvaardigheden op bijvoorbeeld de arbeidsmarkt te bestrijden, rust echter niet op de EU- instellingen, maar is, en zou dit moeten blijven, een aangelegenheid van burgers met een verantwoordelijkheidsgevoel en hun vertegenwoordigers in de politiek en bij de vakbonden in de lidstaten. Ik ben absoluut gekant tegen de formuleringen die als doel hebben om deze onrechtvaardigheden als argument te gebruiken om het supranationalisme uit te breiden ten koste van de zelfbeschikking van de lidstaten. De afstand vergroten tussen degenen die besturen en degenen die bestuurd worden, is niet de weg naar een liberale samenleving die is gebaseerd op ieders gelijkheid.
Het hoofddoel van het verslag is echter om te verduidelijken hoe discriminatie en ongewenst gedrag nog steeds iemands mogelijkheden in het leven en de vooruitzichten op zelfverwezenlijking kunnen verpesten. Het is zo belangrijk dat ik er ondanks alles toch voor heb gekozen om voor het alternatieve voorstel voor een resolutie te stemmen.
Iosif Matula (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het verslag gestemd over de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en promotiekansen, en ten aanzien van arbeidsvoorwaarden.
Hoewel gendergelijkheid in de Europese Unie een grondrecht is, laten de officiële cijfers zien dat er nog altijd verschillen in arbeidsdeelname bestaan, vooral met de landen die recentelijk zijn toegetreden tot de Europese Unie.
In de wetenschap dat gelijke behandeling van mannen en vrouwen een structureel probleem is gebleven heeft de Europese Raad in maart 2000 in Lissabon de Europese Unie het doel opgelegd de arbeidsdeelname van vrouwen te verhogen tot meer dan 60 procent in 2010, een doelstelling die in de nieuwe lidstaten nauwkeurig moet worden gevolgd.
Ik geloof dat het van essentieel belang is dat we de Europese richtlijn uitvoeren om ervoor te zorgen dat er een einde komt aan de discriminatie van vrouwen op de arbeidsmarkt in een tijd waarin aanvullende inspanningen zijn vereist om de houding tegenover deze kwestie te veranderen, vooral in plattelandsgebieden.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor dit verslag gestemd omdat ik geloof dat het verzoek dat daarin aan de Commissie wordt gedaan, om de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/73/EG en de naleving van de wetgeving na het uitvoeringsproces nauwgezet te volgen, gerechtvaardigd en noodzakelijk is.
Door dit verslag aan te nemen heeft het Europees Parlement de lidstaten een bruikbaar instrument verschaft voor de consolidatie van hun nationale wetgeving met betrekking tot gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt.
Op basis van de verstrekte statistieken is er echter nog altijd een verschil van 28,4 procent tussen de arbeidsdeelname van mannen en die van vrouwen, hetgeen onderstreept dat genderongelijkheid op de arbeidsmarkt een probleem blijft dat moet worden opgelost.
Daarom vind ik dat de lidstaten elke nodige inspanning moeten verrichten om de strategieën ter bevordering van gendergelijkheid ten uitvoer te leggen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik breng mijn stem uit vóór het verslag van mevrouw Riera Madurell over de gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.
Ik ben het met de constatering van mijn collega eens dat het gelijkheidsbeginsel binnen de arbeidsmarkt nog altijd niet in praktijk wordt gebracht, ondanks de inspanningen die de Europese Unie heeft geleverd om het percentage werkende vrouwen te laten toenemen volgens de Lissabon-doelstellingen. Ik ben het eens met de opvattingen van de rapporteur over de omzetting van Richtlijn 2002/73/EG door de lidstaten en over de noodzaak dat ze allemaal de instrumenten invoeren die uit deze richtlijn voortvloeien om de nationale wetgeving inzake de gelijke behandeling van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt aan te scherpen: gendergelijkheid op de arbeidsmarkt is niet alleen in ethisch opzicht een waardevol principe, maar vormt, en zal de basis vormen voor een duurzame economische ontwikkeling van de gehele Europese Unie.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Gelijkheid tussen mannen en vrouwen is een fundamenteel beginsel van de Europese Unie. Er moet nog steeds veel gebeuren om dit beginsel te verwezenlijken. Ik hoop dat we het tot een politieke prioriteit zullen maken op alle gebieden waarop we in het Europees Parlement werken. Het zou niet alleen de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid moeten zijn die deze kwesties ter sprake brengt.
Andrzej Jan Szejna (PSE), schriftelijk. − (PL) Ondanks het feit dat gelijkheid van vrouwen en mannen een fundamenteel recht is, blijft ongelijkheid op de arbeidsmarkt op het gebied van salaris, participatiegraad en kwaliteit van de werkgelegenheid nog altijd een ernstig structureel probleem. Helaas zien we dat een hoger opleidingsniveau niet altijd leidt tot een kleiner salarisverschil tussen werknemers van verschillend geslacht.
Het verslag van mevrouw Madurell onthult tekortkomingen van lidstaten in de omzetting en toepassing van Richtlijn 2002/73/EG betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden.
De rapporteur benadrukt vooral dat veel lidstaten de definitie van discriminatie foutief hebben omgezet in hun rechtsstelsel. In veel landen is de enige bindende definitie van algemene aard, waarbij discriminatie op grond van geslacht niet wordt vermeld. In andere landen ontbreekt een verwijzing naar seksuele intimidatie of is het begrip slechts opgenomen in een algemene definitie van intimidatie (in Polen is seksuele intimidatie gedefinieerd in §6, art. 183a van het Arbeidswetboek), waardoor slachtoffers merkbaar moeilijker recht kunnen halen.
Initiatieven op de laagste niveaus om het maatschappelijk bewustzijn te doen toenemen, alsook initiatieven om slachtoffers van discriminatie te helpen, zijn buitengewoon belangrijk in de strijd tegen discriminatie.
- Ontwerpresolutie B6-0051/2009 (Situatie in het Midden-Oosten/Gaza)
Marco Cappato (ALDE), schriftelijk. – (IT) Om onderscheid te maken tussen het standpunt van de Radicale Partij en dat van degenen die redenen tot uitdrukking brengen die tegengesteld zijn aan die van ons in deze Kamer, hebben we geloot wie van ons zich van stemming zou onthouden en wie niet zou deelnemen aan de stemming. De oplossing die de EU aandraagt voor structurele langdurige vrede in het Nabije Oosten, vandaag hier in Straatsburg herhaald door Voorzitter Pöttering, geldt voor twee soevereine, onafhankelijke staten.
De oprichters van Europa waren een tegengestelde mening toegedaan: om vrede te bereiken, moet er afstand worden gedaan van absolute nationale soevereiniteit. Dat stond in het Manifest Ventotene.
We moeten nu luisteren naar de overgrote meerderheid van Israëlische burgers die Israël graag bij de EU opgenomen zien worden en genegeerd worden door de Israëlische, en ook Europese, heersende klassen.
Het 'inclusieve' Europa van na de Tweede Wereldoorlog, dat openstaat voor nieuwe toetreders en als referentiepunt fungeert voor naburige landen, vormt een factor voor vrede, zelfs al is het op een ontoereikende manier. Het 'exclusieve' Europa van natiestaten, dat streeft naar Europese 'grenzen' en beweert 'joods-christelijke wortels' te hebben, is een Europa dat oorlogen veroorzaakt, in het Nabije Oosten evenals in de Balkan en de Kaukasus, en dat leidt tot spanningen, zoals in het Oeralgebergte, Turkije en de Maghreb.
Net als de niet-gewelddadige Radicale Partij zijn wij van mening dat de structurele oplossing voor vrede schuilgaat onder de noemer Europees federalisme, een Verenigde Staten van Europa die de deuren openstelt voor Turkije, Israël en in de toekomst voor democratische landen die afstand doen van hun eigen absolute soevereiniteit.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik veroordeel onvoorwaardelijk het lukraak en wreed doden van burgers in de Gazastrook, alsook het meedogenloos en niet te verdedigen doden van Israëlische burgers door raketten van Hamas.
Ik heb voor de resolutie van het Europees Parlement over de situatie in de Gazastrook gestemd, omdat zij expliciet de resolutie van de VN-Veiligheidsraad steunt die oproept tot een onmiddellijk staakt-het-vuren. Zij vestigt ook de aandacht op het besluit van het Parlement in december om het aanhalen van de banden van de EU met Israël uit te stellen. De taal van de resolutie is zwakker dan ik had gewild, maar een resolutie die wordt gedragen door een overweldigende meerderheid van het Parlement, zal waarschijnlijk meer invloed hebben op de besluiten van Israël en Hamas dan resoluties van de afzonderlijke fracties.
Ik ben tegen het aanhalen van de banden van de EU met Israël en ik vind dat de handelsovereenkomst met Israël moet worden opgeschort, totdat het land voldoet aan de mensenrechtennormen en constructieve, wezenlijke onderhandelingen met zijn buurlanden aangaat om de tweestatenoplossing voor het conflict ten uitvoer te leggen. Alle lidstaten zouden nu moeten afspreken om terug te komen op hun eerdere besluit om de banden met Israël aan te halen, als manier om ze met realistische voorstellen aan de onderhandelingstafel te brengen.
Manuel António dos Santos (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb ervoor gekozen om mij van stemming over de ontwerpresolutie over de situatie in het Midden-Oosten/Gaza te onthouden, uitsluitend omdat een resolutie van het Europees Parlement mijns inziens in de huidige omstandigheden niet gerechtvaardigd is.
Ik ben van oordeel dat een debat zonder stemming een meer doeltreffende manier zou zijn om het Europees Parlement bij deze kwestie te betrekken.
Koenraad Dillen (NI), schriftelijk. − Une fois n'est pas coutume, dit is een zeer evenwichtige resolutie die alle steun verdient omdat ze duidelijk aan beide partijen in het conflict vraagt af te zien van geweld. Ook al moeten we ons geen enkele illusie maken over de impact die Europa en a fortiori het Europees Parlement kan hebben op de evolutie van de situatie in het Midden-Oosten. De eerste voorwaarde voor het zoeken naar een oplossing bestaat erin dat Hamas zijn raketaanvallen op Israël stopzet. Israël moet zijn overproportioneel geweld, waarvan onschuldige kinderen en burgers het slachtoffer worden, eveneens terugschroeven. Toch herinner ik er, ondanks mijn steun voor deze resolutie, aan dat de terreurorganisatie Hamas de grote schuldige van de escalatie blijft.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb voor de gezamenlijke ontwerpresolutie gestemd, ook al was deze minder streng in haar veroordeling van de actie van Israël in de Gazastrook dan ik had gewild.
De willekeurige raketaanvallen van Hamas zijn niet te verdedigen, maar het was niet helemaal de schuld van Hamas dat er een einde kwam aan het staakt-het-vuren. De actie van de Israëli's is volstrekt disproportioneel, en het als doelwit nemen van onschuldige burgers – mannen, vrouwen en kinderen – is een vorm van collectieve straf die in strijd is met het internationaal humanitair recht.
De aanvallen op VN-kantoren en de hulpverlening door de VN lijken opzettelijk gericht op het afsnijden van de hulp aan de hulpbehoevenden en op de verwijdering van de onafhankelijke waarnemers van de wrede acties van de Israëli's.
Mathieu Grosch (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Ik vind het een goede zaak dat het Europees Parlement met één stem spreekt. Onze inspanningen moeten erop gericht zijn om zowel Israël als Hamas duidelijk te maken dat we tegen iedere vorm van oorlogsgeweld zijn en dat we vinden dat de vredestroepen en hulporganisaties absoluut moeten worden ontzien.
Pedro Guerreiro (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Ofschoon wordt aangedrongen op een staakt-het-vuren en wij deze dringende eis onderschrijven, is de door het Europees Parlement aangenomen resolutie over de bijzonder ernstige situatie in de Gazastrook volkomen ontoereikend. Ze bevat zelfs negatieve elementen, vooral in vergelijking met de resolutie van de Raad van de mensenrechten van de Verenigde Naties (UNHRC) van 12 januari. De resolutie van het Parlement:
- bevat geen kwaad woord over Israël ondanks de brutale agressie, de misdaden en de schendingen van de meest elementaire mensenrechten;
- geeft opnieuw blijk van dubbelzinnigheid, aangezien ze verdoezelt dat in Palestina sprake is van een kolonist en een gekoloniseerde, een agressor en een slachtoffer, een verdrukker en een verdrukte, een uitbuiter en een uitgebuite, en de verantwoordelijkheden van Israël verhult;
- wast de verantwoordelijkheden van de EU wit, ondanks de medeplichtigheid met de straffeloosheid van Israël. De recente beslissing om de bilaterale betrekkingen met dit land te versterken en de schandelijke onthouding van stemming van de lidstaten van de EU over de UNHRC-resolutie spreken in dit verband boekdelen.
- oefent, ondanks de ernst van de huidige situatie, geen kritiek uit op de Israëlische schending van de VN-resoluties, roept Israël niet op om een einde te maken aan de bezetting, de nederzettingen, de scheidingsmuur, de moorden, de aanhoudingen, de ontelbare vernederingen die de Palestijnse bevolking moet ondergaan, en dringt niet eens aan op de eerbiediging van het onvervreemdbare recht van de Palestijnse bevolking op een staat, met de grenzen van 1967 en Oost-Jeruzalem als hoofdstad.
Jens Holm en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. − (SV) Wij juichen het toe dat de resolutie een onmiddellijke beëindiging eist van het doden van de inwoners van Gaza door Israël. Wij betreuren het echter dat in de resolutie niet wordt opgeroepen om de associatieovereenkomst met Israël op te schorten en een punt te zetten achter de intensivering van de samenwerking met dat land. Het zijn vanzelfsprekende eisen die gesteld zouden moeten worden aan een land dat zich zo overduidelijk niet aan de gemaakte afspraken houdt, namelijk het respecteren van de mensenrechten en het internationaal recht.
Wij trekken ook in twijfel dat de aanval van Israël is ingezet als antwoord op het raketvuur van Hamas. Israël heeft de wapenstilstand voortdurend geschonden, onder andere op 4 november vorig jaar toen een Israëlische militair de Gazastrook binnendrong en zes Palestijnen doodde, net als de collectieve bestraffing van het Palestijnse volk in de vorm van embargo’s, afsluiting van elektriciteit, het uitbreiden van de nederzettingen, het bouwen van muren, kidnapping van vooraanstaande Palestijnse politici, enzovoort.
Ondanks dit juichen wij de gezamenlijke resolutie en de eis dat Israël het moorden onmiddellijk stopt, toe.
Mikel Irujo Amezaga (Verts/ALE), schriftelijk. − (ES) Voorzitter Pöttering was wat voorbarig door aan te nemen dat er geen stemmen tegen zouden zijn. Ik heb echter tegen deze resolutie gestemd. Hoewel ik moet toegeven dat de resolutie zeer positieve elementen bevat, met name het gebruik van de term ‘collectieve straf’ voor de bevolking van de Gazastrook, acht ik deze toch ontoereikend. Het enige dat het Parlement in de praktijk kan doen is verzoeken om de associatieovereenkomst met Israël te bevriezen; de rest is niets dan woorden, mooie en positieve woorden, maar niet meer dan woorden. Mooie woorden betekenen niets in de politiek: er moeten maatregelen worden genomen en na deze resolutie zal er NIETS in Gaza veranderen. Als we over een andere staat dan Israël gesproken zouden hebben, zou de resolutie aanzienlijk krachtiger zijn geweest. Ik vind dat Israël het recht heeft om in vrede te leven, maar daarbij is niet alles geoorloofd, en dat moet Israël weten. Bovendien zal dit offensief er alleen maar toe leiden dat het conflict wordt versterkt. Vandaag is geen goede dag voor het Parlement, want het heeft ervoor gekozen om te praten in plaats van daadwerkelijk actie te ondernemen.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) De tekst die door alle fracties van het Parlement is ingediend en de belangen van de Europese volkeren moet behartigen, bevat op zich uitstekende aanbevelingen, zoals de oproep tot het staken van de strijd, maar gaat geenszins in op het overwaaien van dit conflict naar Europa. In de demonstraties tegen het Israëlische optreden, die met geweld gepaard gaan, zijn er twee beelden bijzonder schokkend.
Enerzijds de demonstranten, waarvan het merendeel uit immigranten bestaat, die zwaaien met Palestijnse en Algerijnse vlaggen, vlaggen van Hamas en Hezbollah... en spandoeken met Arabische opschriften.
Anderzijds de leiders van extreemlinks, in Frankrijk Besancenot voor de LCR en Buffet voor de communistische partij, die zij aan zij met de imams voorbijtrekken.
Deze beelden illustreren twee zorgwekkende ontwikkelingen: het geleidelijk opgaan van massa's immigranten uit de moslimwereld in islamitische organisaties; de samenspanning tussen islamitische bewegingen en communistisch extreemlinks, twee revolutionaire invloedssferen die onze beschaving te gronde willen richten. Meer dan ooit moeten dergelijke demonstraties worden verboden en is beleid geboden voor omkering van de migratiestromen, want alleen zo kunnen de identiteit en de vrijheid van de Europese volkeren worden gewaarborgd.
Roselyne Lefrançois (PSE), schriftelijk. – (FR) In het licht van de ernst van de situatie in Gaza kon het Europees Parlement zich niet in stilzwijgen blijven hullen. Daarom heb ik deze resolutie gesteund, waarin wordt opgeroepen tot een onmiddellijk en permanent staakt-het-vuren, met beëindiging van de militaire actie van Israël in de Gazastrook en stopzetting van de raketaanvallen van Hamas op Israël.
Ik betreur het echter dat de aanvallen van het Israëlische leger niet ferm en zonder voorbehoud worden veroordeeld. Hierbij zijn al meer dan 1 000 doden gevallen, voornamelijk burgerslachtoffers. Ik sluit me aan bij de woorden die Martin Schulz, voorzitter van de Sociaal-democratische Fractie, voor de stemming heeft uitgesproken en waarin hij erop heeft gewezen dat deze aanvallen onaanvaardbaar zijn, maar ik had deze verontwaardiging liever op papier gezien.
Voorts wordt de Israëlische autoriteiten in de resolutie verzocht ervoor te zorgen dat humanitaire hulp continu kan worden verleend en de internationale pers vrij toegang heeft tot Gaza. Ik zou graag hebben gezien dat aan de intensivering van de betrekkingen tussen Israël en de EU de voorwaarde was verbonden dat Israël het humanitaire recht in acht moet nemen.
Europa heeft een essentiële rol te vervullen bij de oplossing van dit conflict, maar een duurzaam vredesakkoord tussen Israël en de Palestijnen kan naar mijn oordeel alleen worden bereikt als er een levensvatbare Palestijnse staat wordt opgericht die Israël erkent en door Israël wordt erkend.
Willy Meyer Pleite (GUE/NGL), schriftelijk. − (ES) De gezamenlijke resolutie over Gaza bevat positieve aspecten, zoals de oproep tot een onmiddellijk staakt-het-vuren, het erkennen van de duizend doden door de aanvallen van het Israëlische leger, onder wie vrouwen en kinderen, en zelfs de erkenning van het feit dat het embargo door Israël tegen de Gazastrook een schending is van het internationale humanitaire recht.
Toch heb ik niet voor de resolutie gestemd, omdat deze Hamas hetzelfde niveau van verantwoordelijkheid toedicht als Israël. Met deze resolutie wordt niet erkend dat het Israëlische leger de wapenstilstand op 4 november heeft verbroken door een inval over land en diverse luchtaanvallen uit te voeren; in plaats daarvan wordt de schuld bij Hamas gelegd voor het verbreken van het staakt-het-vuren. Deze resolutie schiet duidelijk tekort door bij de Commissie en de Raad niet aan te dringen op harde maatregelen. De EU moet de huidige associatieovereenkomst EU-Israël bevriezen wegens schending van artikel 2, waarin wordt bepaald dat eerbiediging van de mensenrechten een bindende voorwaarde is voor de overeenkomst. Verder eist de gezamenlijke resolutie niet dat de Israëlische blokkade van de Gazastrook wordt opgeheven, noch dat de 27 lidstaten van de EU alle export van wapens naar Israël stopzetten.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Deze resolutie heeft de belangrijkste fracties in het Europees Parlement weten samen te brengen om een uitspraak te doen die absoluut noodzakelijk is gezien de huidige humanitaire en veiligheidssituatie in het Midden-Oosten.
Wat ook de ontwikkelingen zijn geweest die tot de uitbraak van dit conflict hebben geleid, het heeft nu al negatieve gevolgen voor een belangrijk deel van de burgers in het gebied en voor de aanwezigheid van de Verenigde Naties in Gaza. Ook ik geloof met mijn collega-leden dat we op een punt zijn beland waar duurzame resultaten alleen bereikbaar zijn door middel van een dialoog die alleen gevoerd kan worden als een staakt-het-vuren wordt overeengekomen.
Bovendien komen de consistente standpunten van Roemenië over dit onderwerp in invloedrijke mate in dit document tot uiting. Ik ben blij dat ik in de gelegenheid ben voor een document te stemmen dat niet alleen de zienswijze van de Europese politieke familie waartoe ik behoor maar ook die van mijn land uitdrukt.
Vural Öger (PSE), schriftelijk. – (DE) Ik ben blij dat de ontwerpresolutie over de situatie in de Gazastrook is aangenomen. Het Europees Parlement ontkomt er niet aan zich over de crisis uit te spreken. Het is de plicht van het Europees Parlement om de humanitaire ramp te veroordelen, aangezien het Parlement op het gebied van de mensenrechten een morele gidsrol wil vervullen. Juist daarom kan het Europees Parlement niet langer zwijgen. Daarom heb ik voor de resolutie gestemd. Toch had het Parlement een duidelijker signaal kunnen afgeven. Op sommige punten is de resolutie te zwak. Het is belangrijk dat we aandringen op een langdurige wapenstilstand en het lijden van de burgerbevolking veroordelen. Het behoort echter ook tot onze taak concrete oplossingen voor de beëindiging van het conflict aan te dragen en de EU ertoe op te roepen zich daarvoor als lid van het Kwartet voor het Midden-Oosten in te zetten. Aangezien de Verenigde Staten vanwege de machtswisseling op dit ogenblik vleugellam zijn, moet de EU nog meer haar verantwoordelijkheid nemen. Een dergelijk buitensporig militair optreden is voldoende aanleiding om de besprekingen over het intensiveren van de betrekkingen met Israël op te schorten. Helaas zegt de resolutie daar niets over. Als Israël niet rechtstreeks wil onderhandelen met Hamas, is het aan de EU om ervoor te zorgen dat anderen met Hamas praten. Voortzetting van het militaire offensief kost te veel mensenlevens. Lippendienst is bij een humanitaire crisis van deze omvang niet voldoende.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De gezamenlijke resolutie negeert bewust de oorzaken van de agressieve en wrede oorlog in Israël, ervan uitgaande dat die een reactie was op de raketaanvallen van Hamas. Iedereen weet dat de oorlog van tevoren al was gepland en dat de oorzaken bij de Israëlische bezetting liggen: de weigering van Israël om de VN-resoluties toe te passen voor een onafhankelijke Palestijnse staat met Oost-Jeruzalem als hoofdstad. Dit komt door de strijdlustige politiek van Israël, gesteund door de VS en de EU, de illegale nederzettingen en het feit dat Israël weigert om terug te keren naar de grenzen van 1967.
Hoewel in de resolutie wel wordt verwezen naar het beëindigen van de oorlog, kenmerkt zij zich tegelijkertijd door afzijdigheid en wordt er om geen enkele maatregel van de EU gevraagd, noch om de bevriezing van de nieuwe preferentiële betrekkingen, om druk uit te kunnen oefenen op Israel. Zij veroordeelt het agressieve beleid van Israël niet, terwijl zij zich aan de andere kant wel bemoeit met de interne problematiek van de Palestijnen.
De machten die de resolutie hebben ondertekend roepen op tot en stemmen in met een sterkere rol van de EU in overeenstemming met haar imperialistische ambities in de regio. Ze ondersteunen het plan van de VS en de NAVO voor een “Breder Midden-Oosten”, waar de EU mee akkoord is gegaan en dat gericht is op de onderwerping door de imperialisten van de gehele regio.
Met dit in het achterhoofd stemt de Communistische Partij van Griekenland (KKE) niet voor de gezamenlijke resolutie van de fracties, en roept zij op tot versterking van de anti-imperialistische strijd, waarbij aangetekend dat er niet zoiets bestaat als goed en slecht imperialisme.
Dimitrios Papadimoulis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Ik heb niet voor de gezamenlijke resolutie van het Europees Parlement over de situatie in de Gazastrook gestemd, omdat in deze resolutie, hoewel ze enkele positieve punten bevat, de overdreven militaire reactie die lijkt uit te lopen op een humanitaire ramp, niet onomstotelijk wordt veroordeeld. Weliswaar toonde het Europees Parlement zich geschokt en betreurde het de aanvallen op burgers en de belemmering van de toegang tot internationale humanitaire hulp, maar dat is bij lange na niet voldoende. Europa moet haar verantwoordelijkheid nemen en eisen dat er een definitief einde komt aan de agressie van Israël. Daarnaast moet Europa zich inspannen om een levensvatbare langetermijnoplossing te vinden. Deze sterke politieke wil is helaas niet terug te vinden in de compromisresolutie die het Parlement heeft aangenomen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Het recht van Israël om in vrede en veiligheid te leven is onvervreemdbaar. Ook het recht van de Palestijnse bevolking om te leven op een vrij grondgebied dat zij zelf bestuurt in vrede, democratie en met eerbiediging van de mensenrechten is onvervreemdbaar. Elke oplossing voor de regio moet waarborgen dat deze rechten niet langer worden bedreigd.
In tegenstelling tot de confrontatie in Gaza blijkt uit de situatie op de Westelijke Jordaanoever dat beide partijen in staat zijn betrekkingen te onderhouden, al zijn die gespannen en conflictueus, op voorwaarde dat zij bereid zijn het bestaan van de ander te accepteren. Dat is niet het geval met de Hamas-beweging, die het grondgebied waarvan ze zich meester heeft gemaakt gebruikt om haar openlijk verklaarde doelstelling na te streven: het bestaan van Israël uitwissen.
Deze omstandigheden doen evenwel geen afbreuk aan de tragedie en de doden in Gaza. Wij weten dat Hamas de Palestijnen, zonder enig respect voor hun leven, inzet als menselijke schilden tegen de aanvallen van Israël en de doden gebruikt als propagandamiddel. Israël, dat vastbesloten is om zijn veiligheid op legitieme wijze te beschermen, zet de gevechten voort ondanks dit tragische resultaat. Om deze ontwikkeling een halt toe te roepen is het absoluut noodzakelijk dat de internationale gemeenschap, met inbegrip van de Arabische landen, pleit voor de levensvatbaarheid van de ene partij en de veiligheid van de andere als doelstelling van het vredesproces in het Midden-Oosten.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik verklaar hierbij mijn stem aan de ontwerpresolutie over de tragische situatie in de Gazastrook.
Ik deel volkomen de zorg dat het einde van dit conflict nog niet in zicht is, ondanks de hoop op stopzetting van de vijandelijkheden door de gehele internationale gemeenschap. Ik wil net als mijn collega's mijn diepe droefheid uitspreken over het lijden van de burgerbevolking in de Gaza en ik denk dat de enige mogelijke oplossing, en niet alleen in dit gebied maar in het hele Heilige Land, te vinden is in een dialoog, onderhandelingen en diplomatie, en nooit in oorlog, die alleen maar meer haat kan zaaien.
De Europese Unie kan en moet een voorname rol spelen in dit proces, zowel bij het bereiken van een staakt-het-vuren als bij de opening van kanalen voor humanitaire doeleinden. Daarom stem ik vóór de ontwerpresolutie en hoop ik dat de pogingen tot verzoening zo spoedig mogelijk resulteren in concrete vooruitgang richting vrede.
Martine Roure (PSE), schriftelijk. – (FR) Het conflict tussen Israël en Gaza duurt al veel te lang.
Nu het dodenaantal in de duizenden loopt, is het onze absolute plicht om de strijd onverwijld een halt toe te roepen.
De isolatiepolitiek voor Gaza is op een fiasco uitgelopen. De bevolking, het voornaamste slachtoffer van dat beleid, is erdoor geradicaliseerd.
Er bestaat geen militaire oplossing voor het conflict tussen Israël en de Palestijnen.
De enige mogelijke uitweg is een duurzaam en alomvattend vredesakkoord tussen de partijen. Daarom vragen wij dat er zo snel mogelijk een internationale conferentie wordt georganiseerd op instigatie van het Kwartet, waarbij alle regionale actoren worden betrokken, op basis van het vorige akkoord tussen Israël en de Palestijnen en op initiatief van de Arabische Liga.
In afwachting van een dergelijk akkoord zijn wij van oordeel dat inachtneming van het internationaal humanitair recht een strikte voorwaarde moet zijn voor intensivering van de politieke betrekkingen tussen de EU en Israël. Wij houden dan ook vast aan ons negatieve standpunt betreffende de stemming voor grotere deelname van Israël aan communautaire programma's.
Flaviu Călin Rus (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor de resolutie van het Europees Parlement over de situatie in de Gazastrook gestemd, waarin wordt gepleit voor een onmiddellijk staakt-het-vuren in het gebied.
Ongeacht de standpunten van de strijdende partijen geloof ik dat de dialoog de enige manier is om problemen in het algemeen belang op te lossen.
Olle Schmidt (ALDE), schriftelijk. − (SV) De resolutie die het Europees Parlement vandaag aannam over de situatie in Gaza hield geen veroordeling in van de terroristische organisatie Hamas, die de wapenstilstand in december schond en die de burgerbevolking als menselijk schild gebruikte. Ondanks dat dit in de resolutie ontbrak, vond ik het belangrijk om voor een oproep tot wapenstilstand in het gebied te stemmen, dit was de reden waarom ik voor de resolutie heb gestemd.
Brian Simpson (PSE), schriftelijk. − (EN) De situatie in de Gazastrook is zeer slecht. Honderden onschuldige burgers zijn gedood en duizenden lopen momenteel dagelijks het risico ook te worden gedood. Ja, ik accepteer dat Israël de kans moet krijgen om in vrede te leven. Ja, raketaanvallen over de grens heen zijn onaanvaardbaar en moeten stoppen.
Maar het antwoord van Israël is volstrekt disproportioneel en kan niet worden gesteund.
De Israëli's respecteren de internationale gemeenschap niet. Ze hebben de VN-compound onder vuur genomen, ze hebben scholen en kinderen aangevallen. Dit is volstrekt onaanvaardbaar en moet stoppen. Er moet onmiddellijk een staakt-het-vuren komen.
Ik zal voor deze resolutie stemmen, want het Europees Parlement moet zijn stem laten horen, zodat onschuldige Palestijnen die gevangenzitten in de Gazastrook, niet worden vergeten.
Tot Israël zeg ik: jullie hebben het recht in vrede te leven. Jullie hebben niet het recht onverantwoord vernielingen aan te richten en dood en verwoesting te zaaien onder onschuldige burgers. Jullie acties betekenen dat jullie de agressor zijn geworden en niet het slachtoffer zijn.
Bart Staes (Verts/ALE), schriftelijk. − Ik heb het voorliggende compromis goedgekeurd, hoewel het minder krachtig en kordaat is dan wat ikzelf wil. Ik ben onthutst en kwaad over het grootschalige, disproportionele offensief van de Israëlische luchtmacht en grondtroepen in een dichtbevolkt gebied.
Ik ben solidair met en bezorgd over het lot en de veiligheid van de 1,5 miljoen in Gaza gevangen zittende Palestijnen die geen mogelijkheid hebben de Gazastrook te verlaten alsook over de humanitaire situatie van de Palestijnen op de Westelijke Jordaanoever, die ondanks de coöperatieve opstelling van de Palestijnse Nationale Autoriteit geen verbetering van hun levensomstandigheden zien.
Ik betreur dat in het compromis niets gezegd wordt over de problematische upgrade van de betrekkingen tussen de EU en Israël. Ik roep de Raad op de opwaardering van de betrekkingen met Israël te bevriezen, totdat een volledig, compleet en permanent staakt-het-vuren door alle partijen is overeengekomen en Israël onbelemmerde toegang verleent voor humanitaire hulp.
Opwaardering van de betrekkingen tussen de EU en Israël kan enkel onder voorwaarde van de eerbiediging van de mensenrechten en het internationaal humanitair recht, beëindiging van de humanitaire crisis in de Gazastrook en de bezette Palestijnse gebieden, werkelijke inzet voor een omvattende vredesregeling en volledige uitvoering van de interim-associatieovereenkomst EG-PLO.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun de ontwerpresolutie over de situatie in de Gazastrook en steun de oproepen tot een onmiddellijk staakt-het-vuren.
- Ontwerpresolutie B6-0033/2009 (Situatie in de Hoorn van Afrika)
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Dank u, mijnheer de Voorzitter. Ik stem vóór. De situatie in de Hoorn van Afrika is nog altijd buitengewoon zorgwekkend. De aaneenschakeling van problemen en conflicten is zodanig dat de EU continu aandachtig moet toekijken om te voorkomen dat de situatie dramatisch verslechtert. Ik ben, samen met mijn fractie, van mening dat de situatie in de Hoorn van Afrika een dringende en uitgebreide aanpak vereist.
Zoals gezegd vloeien de grootste moeilijkheden voort uit de talrijke conflicten tussen de verschillende landen in het gebied. Daarom is het absoluut noodzakelijk om aan veiligheid en alle daaraan verwante facetten te werken, bijvoorbeeld hoe veranderingen van regering gemonitord moeten worden; de regeringen in kwestie moeten aangespoord worden tot een proactieve inzet ter verbetering van de mensenrechten.
Marie-Arlette Carlotti (PSE), schriftelijk. – (FR) In de Hoorn van Afrika stapelen de problemen zich op:
- er woeden oorlogen, zowel burger- als regionale oorlogen,
- er is geen democratie, noch vrijheid,
- er is hongersnood en er is een voedselcrisis.
En de piraterij, die uit een ander tijdperk afkomstig lijkt, is nog een recente beproeving in deze chaos.
In het licht van deze drama's, die de regio verscheuren en bezoedelen, hoeven wij ons niet in stilzwijgen of onmacht te hullen.
Nu de internationale gemeenschap moegestreden lijkt in deze eindeloze crisis, komt het meer dan ooit aan de EU toe om het voortouw te nemen.
Met de operatie "Atalante" ter bescherming van kwetsbare schepen en voor de verstrekking van voedselhulp aan Somalische vluchtelingen heeft de Unie bewezen dat zij in een noodsituatie concrete en doeltreffende oplossingen weet te vinden.
Zij moet echter ook antwoorden vinden op de algemene politieke crisis in de regio.
Zij moet het "regionale politieke EU-partnerschap voor vrede, veiligheid en ontwikkeling in de Hoorn van Afrika" opzetten waarvoor de Commissie ontwikkelingssamenwerking met haar verslag van april 2007 een impuls heeft gegeven.
We mogen de Hoorn van Afrika niet aan haar lot overlaten en laten ontaarden in een no-go-area.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. − (SV) Het is mijn stellige overtuiging dat het Europees Parlement zich niet met buitenlands beleid moet inlaten, en daarom heb ik tegen de resolutie in haar geheel gestemd. Dit houdt niet per se in dat ik alles dat in de resolutie staat onjuist of ongewenst vind. Het bevat namelijk ook positieve punten, die ik oprecht zou hebben gesteund als het bijvoorbeeld om een uitspraak van de Zweedse regering zou gaan. Dat is bijvoorbeeld het geval met de Zweeds-Eritrese journalist Dawit Isaak die sinds 2001 zonder enige vorm van proces gevangenzit.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De kans dat de EU en de internationale gemeenschap verandering zullen brengen in de basisrealiteit in Somalië is klein. Bestrijding van een van de gevolgen van die realiteit, zeeroverij, is echter veel haalbaarder voor ons. We moeten niet vergeten dat zeeroverij voor bevolkingsgroepen in het zuiden en midden van Somalië primair een middel is om inkomsten te genereren. Deze inkomsten worden op hun beurt gebruikt om de conflicten aan te wakkeren die in het land en de regio worden uitgevochten.
Een sterkere aanwezigheid van zeemachten in de regio kan een positieve invloed hebben op het veiligheidsklimaat in Somalië en dus in de regio als geheel. De EU moet derhalve steun geven aan de gematigde elementen in het Somalische leiderschap die vastberaden streven naar stabiliteit en vrede in de regio. Bestrijding van zeeroverij is een optie voor de Europese Unie, die over de noodzakelijke militaire slagkracht beschikt om bij te dragen aan het herstel van de veiligheid van een cruciale doorvoerroute en aan het bevorderen van stabiliteit en vrede in de regio.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik stem vóór de ontwerpresolutie over de situatie in de Hoorn van Afrika.
De precaire situatie in dit Afrikaanse gebied vraagt om een ferm standpunt van de Europese instellingen. Daarom sta ik achter het verzoek aan de Raad om een speciale EU-afgevaardigde of afgezant voor de Hoorn van Afrika aan te stellen. Ethiopië, Eritrea, Somalië en Djibouti zullen moeten samenwerken als ze uit de huidige impasse willen geraken.
Daarom moet de Eritrese regering de huidige stopzetting van haar deelname aan IGAD in heroverweging nemen. Daarom moet Djibouti zijn uiterste best doen om voor een betere wettelijke bescherming van de vakbondsrechten te zorgen. Daarom moet Ethiopië de proclamatie inzake registratie en regulering van maatschappelijke organisaties en liefdadigheidsinstanties intrekken. Daarom moet Somalië een eind maken aan één van de ergste crisis op het gebied van humaniteit en veiligheid ter wereld.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Het lijkt erop dat, zij het met enige aarzeling, het regime-Loekasjenko eindelijk signalen afgeeft dat het zich openstelt voor de internationale gemeenschap. Laten we hier akte van nemen en snel toewerken naar een gemeenschappelijk proces om de betrekkingen met dit land, dat zich zo dicht bij onze grenzen bevindt, te verbeteren. We mogen echter geen duimbreed toegeven op onze verzoeken met betrekking tot het respect voor de mensenrechten en de garanties op de vrijheid van meningsuiting en informatie. De beelden van de onderdrukking tijdens verschillende pogingen tot vreedzame, democratische demonstraties door de oppositie staan ons nog helder voor de geest.
Daarnaast vraag ik extra inzet om tot gemeenschappelijke regels te komen voor de gevoelige kwestie inzake het verblijf van Wit-Russische kinderen bij gastgezinnen in de EU gedurende de zomermaanden. Elk jaar wijzigt de Wit-Russische regering haar strategie inzake deze kwestie, wat dikwijls leidt tot lastige situaties die een negatief effect hebben op, met name, de kinderen zelf, die al op allerlei andere manier minder bedeeld zijn. De huidige vooruitgang is welkom, maar de weg die we moeten afleggen is nog steeds zeer lang: we hopen dat de heer Loekasjenko, na veel valse starten, deze route – in ieder geval deels – samen wil bewandelen.
Martin Callanan (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Wit-Rusland wordt door de Europese Unie nog steeds grotendeels buitengesloten vanwege het autoritaire bewind van president Loekasjenko. In de afgelopen vijf jaar heeft het Europees Parlement twee keer de Sacharovprijs toegekend aan dissidenten uit Wit-Rusland, en andere zijn voor de prijs voorgedragen. Dit is een expliciete erkenning dat de mensenrechten en politieke vrijheden in Wit-Rusland worden onderdrukt.
Desondanks zijn er tekenen dat de heer Loekasjenko langzamerhand wat toeschietelijker wordt naar het Westen. De situatie in Wit-Rusland is natuurlijk nog steeds ernstig. We moeten echter beseffen dat een manier om Wit-Rusland met zachte hand in de richting van de Europese Unie te leiden is de toenaderingspogingen van de heer Loekasjenko te erkennen en erop te reageren. Kortweg, het is een situatie van de wortel en de stok.
Als iemand met een grote belangstelling voor de voormalige Sovjetrepublieken in Centraal-Azië zie ik parallellen tussen die regio en Wit-Rusland. Deze ontwerpresolutie is niet terughoudend met kritiek op de heer Loekasjenko, maar formuleert ook een soort van routekaart voor hem om de betrekkingen met de EU te normaliseren.
We moeten geen illusies koesteren over Wit-Rusland en we moeten niet aarzelen de dialoog af te breken als de situatie verslechtert. Deze resolutie biedt echter enige hoop dat de betrekkingen in de loop van de tijd kunnen verbeteren, en om die reden heb ik voor de resolutie gestemd.
Koenraad Dillen (NI), schriftelijk. − Ik heb voor deze resolutie gestemd. Het Europees Parlement juicht toe dat de persvrijheid een beetje versoepeld is in Wit-Rusland en dat enkele politieke gevangenen werden vrijgelaten. Anderzijds wordt erop gewezen dat andere dissidenten nog in de gevangenis zitten. Om de betrekkingen te verbeteren, stelt deze resolutie dat Wit-Rusland een land moet worden zonder politieke gevangenen, dat de regering de vrijheid van meningsuiting moet waarborgen, enz. Ook moet de wetgeving veranderd worden en moeten Wit-Russen vrijheid van beweging krijgen.
Iedereen is het daarmee eens. Maar toch een opmerking. Zou het Europees Parlement dergelijke resoluties ook niet moeten opstellen voor landen waar Europa wél hartelijke banden mee onderhoudt? Ik denk bijvoorbeeld aan China waar de mensenrechtensituatie minstens even dramatisch is als in Wit-Rusland. Of spelen daar misschien commerciële overwegingen mee om dat níet te doen? Waarom deze twee maten en twee gewichten?
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De resolutie betekent voortzetting van een lopende en productieve dialoog met de regering in Minsk en is kenmerkend voor de zorgen van het Europees Parlement en de burgers die het vertegenwoordigt over de situatie met betrekking tot de mensenrechten en over de ontwikkelingen in Wit-Rusland in het algemeen.
De Wit-Russische autoriteiten hebben enige voortgang gemaakt, wat prijzenswaardig is, maar wij hopen dat zij een proces van democratisering in gang zetten en niet slechts een tijdelijk cosmetisch gebaar maken. Deze resolutie is voldoende stellig maar ook uiterst genuanceerd; zij verwoordt onze voldoening over het eerste en tevens onze zorgen over het tweede punt.
De huidige gebeurtenissen in de regio onderstrepen opnieuw het belang van transparantie in regeringszaken en van de democratische verantwoordelijkheid van overheden tegenover de burgers die zij vertegenwoordigen. De aangenomen democratische waarden zijn verbonden met de stabiliteit en ontwikkeling van zowel samenlevingen als markten, met inbegrip van de energiemarkten. Deze resolutie is een stap voorwaarts in de herbevestiging van deze waarden.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN), schriftelijk. − (PL) De betrekkingen van de Europese Unie met Wit-Rusland zijn afhankelijk van beide kanten. Als er aan beide kanten goede wil is, dan is een dialoog mogelijk, evenals een passend nabuurschapsbeleid en een oostelijk partnerschap. Partnerschappen bouw je niet op geboden en verboden, daarom ben ik blij met de recente initiatieven van de Europese Commissie om de betrekkingen met Wit-Rusland te verbeteren. Objectief gezien moeten we toegeven, dat ook Wit-Rusland een flink aantal positieve gebaren heeft gedaan. Hiervan getuigen onder andere de registratie van de beweging ”Voor vrijheid”, de toestemming die werd gegeven om kranten van de oppositie te drukken en te verspreiden, de openheid omtrent het initiatief van een oostelijk partnerschap. De Europese Unie verwacht echter meer en heeft daar uiteraard goede redenen voor. Veel verwachtingen van de kant van Wit-Rusland zijn echter ook goed te verklaren.
Op veel gebieden zijn symmetrie en onderling begrip nodig bij de partners. Als we bijvoorbeeld de Wit-Russische autoriteiten oproepen om niet langer uitreisvisa af te geven aan hun burgers, vooral dan aan kinderen en studenten, waarom onderneemt de EU dan geen stappen om de visumprocedures voor Wit-Russische burgers te vereenvoudigen en te liberaliseren? Deze problemen zijn vooral belangrijk voor de bewoners van de grensstreken, want wij hebben een culturele en vaak ook een familieband met elkaar.
Behalve culturele en nationaliteitsaangelegenheden zijn ook economie en grensoverschrijdende samenwerking belangrijk. Ook op dit punt kunnen, en moeten, de Commissie en de Raad meer doen.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) De huidige situatie en de toekomst van de betrekkingen met Wit-Rusland stellen het buitenlands beleid van de Europese Unie voor een uitdaging. Sommige gebaren van Minsk rechtvaardigen dat bepaalde betrekkingen worden hervat. Het spreekt evenwel vanzelf dat de factor energie in de huidige omstandigheden een significante rol speelt als drijvende kracht achter dit proces. En dat is begrijpelijk. Realisme is een onderdeel van het buitenlands beleid. Maar dat realisme kan, hoeft en mag niet gescheiden worden van waarden en strategie. De bevordering van de democratie in Wit-Rusland is een kwestie van zowel waarden als strategie. De aandacht voor het Europees belang op de middellange en lange termijn moet in deze nieuwe fase van onze betrekkingen met Wit-Rusland een centrale plaats innemen. Anders zullen wij een toekomstige afhankelijkheid creëren waarbij de waarden ondergeschikt zullen zijn aan weinig succesvolle kortetermijnstrategieën.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik wil graag mijn stem uitbrengen vóór de ontwerpresolutie over de strategie van de Europese Unie tegenover Wit-Rusland.
Ik ben verheugd dat de minister van Buitenlandse Zaken van Wit-Rusland heeft bevestigd dat zijn land voornemens is deel te nemen aan het oostelijk partnerschap met andere Oost-Europese landen. Wit-Rusland zal echter de internationale veiligheidsvoorschriften en -eisen bij de bouw van een nieuwe kerncentrale strikt moeten opvolgen en zich aan het Verdrag inzake nucleaire veiligheid moeten houden.
Tot slot betreur ik het feit dat Wit-Rusland het enige land binnen Europa is waar de doodstraf nog van kracht is. Bij een eventuele toekomstige uitbreiding van de Unie zal deze barbaarse straf afgeschaft moeten worden.
Flaviu Călin Rus (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor de resolutie over Wit-Rusland gestemd omdat ik vind dat elke actie waarmee meer democratie kan worden gebracht in welk land dan ook een positieve stap is.
Het democratiseringsproces in Wit-Rusland zal de eerbied voor de rechten en vrijheden van de burgers van dat land bevorderen.
Ik verwelkom deze resolutie omdat ik hoop dat daardoor een groeiend aantal Wit-Russische burgers eenvoudig toegang zal krijgen tot visa voor de lidstaten van de Europese Unie, zodat zij van ons iets kunnen leren over onze waarden en traditie. Ik hoop ook dat er in Wit-Rusland binnenkort geen mensen meer om politieke redenen gevangen of in huisarrest zitten.
Charles Tannock (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Mijn Britse conservatieve collega's en ik zijn het er volledig mee eens dat de democratische oppositie in Wit-Rusland deel moet uitmaken van het proces van geleidelijke hernieuwing van de betrokkenheid van de EU bij Wit-Rusland. President Loekasjenko, de plaatselijke machthebber die een autoritair regime leidt, zoekt momenteel toenadering tot de EU en neemt afstand van Moskou. We zouden dit proces moeten aanmoedigen door onze politieke betrekkingen met Minsk te verbeteren.
We steunen ook de oproepen aan de regering van Wit-Rusland om de mensenrechten hoog te houden en te respecteren, wat een belangrijk onderdeel is van het proces van verbetering van de betrekkingen tussen de EU en Wit-Rusland.
We hebben om die redenen en om het belang te benadrukken dat we hechten aan een democratische toekomst voor Wit-Rusland, besloten deze gezamenlijke ontwerpresolutie te steunen. We willen ook duidelijk maken dat, wat betreft paragraaf 16 van deze gezamenlijke ontwerpresolutie, de kwestie van de doodstraf een gewetenskwestie is voor de Britse conservatieve afgevaardigden.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. − (IT) Ik heb vóór gestemd.
Srebrenica is een wond die een diep litteken heeft achtergelaten in de Europese geschiedenis. Degenen die het hebben overleefd, vertellen nog altijd uitvoerig over hoe, tussen april 1992 en april 1993, duizenden vluchtelingen, in een poging de Bosnisch-Servische aanvallen te ontvluchten, zich verstopten in kelders, garages en zelfs in verlaten huizen van Serviërs; over hoe ze leefden op uitsluitend wortels; over hoe ze onder de vlooien zaten; over hoe ze zich, bevroren tijdens de lange winter in 1992, verwarmden door autobanden en plastic flessen te verbranden; en over hoe de lijken van de mensen die waren gestorven door ondervoeding en onderkoeling werden opgegeten door honden. Zeventien jaar na het bloedbad moeten er nog steeds honderden lijken worden geïdentificeerd.
Daarom denk ik dat de invoering van een herdenkingsdag ervoor kan zorgen dat we niet vergeten, en solidariteit uitdraagt naar de familieleden van de slachtoffers van dit onzinnige bloedbad en ons beleid richting een Europa van vrede, sociale rechtvaardigheid en vrijheid op een meer gedecideerde wijze nieuw leven in kan blazen, in de overtuiging dat respect voor gelijkheid alleen bereikt kan worden door erkenning van verschillen.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Deze resolutie herinnert mij er op tragische wijze aan dat ‘de wreedheid van de mens tegenover de mens’ niet iets is dat is geëindigd met de Holocaust in de Tweede Wereldoorlog. Die wreedheid is in Europa gewoon doorgegaan met Srebrenica en gaat nu nog door in de Gazastrook!
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Ik ondersteun de vaste herdenkingsdag voor de genocide in Srebrenica, juist omdat het optreden van de EU en haar lidstaten een vals gevoel van veiligheid heeft veroorzaakt, waardoor de inwoners niet op tijd konden vluchten. Voorstanders van militaire interventies horen die kritiek niet graag. Gisteravond werd mijn betoog door de Voorzitter afgehamerd, misschien mede vanwege irritatie over de inhoud ervan. Het laatste gedeelte, dat slecht verstaanbaar was door het hameren van de Voorzitter, hoort thuis in dit verslag.
Srebrenica is daarnaast ook het symbool van de mislukking van optimistische denkbeelden over humanitaire interventies en safe havens. Vanaf het begin had duidelijk moeten zijn dat buitenlandse militaire aanwezigheid alleen maar valse illusies kon bieden. Het maakte Srebrenica tot een uitvalsbasis tegen de Servische omgeving, terwijl het onvermijdelijk was dat het uiteindelijk door diezelfde omgeving zou worden opgeslokt.
Zonder Nederlandse legermacht in Srebrenica zou er geen oorlogssituatie zijn ontstaan en zou er van Servische kant geen behoefte aan wraak zijn ontstaan. De slachtoffers zijn niet alleen reden om Mladić en Karadžić te berechten, maar ook reden om kritisch na te denken over de mislukking van militaire interventies en van alle pogingen om een eenheidsstaat tot stand te brengen in het etnisch verdeelde Bosnië.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De gezamenlijke resolutie van het Europees Parlement over Srebrenica is een poging tot geschiedvervalsing, een poging om de misdaden die door Amerikaans-Europese imperialisten in het voormalige Joegoslavië zijn begaan en de verbrokkeling van en wrede oorlog tegen dat land door de NAVO, met deelneming van de EU, te vergoelijken en onder het tapijt te schuiven dan wel in de schoenen te schuiven van de slachtoffers.
Tegelijkertijd is de resolutie een poging om de status van dat verfoeilijke Tribunaal in Den Haag, afkomstig uit de koker van de Amerikanen, op te vijzelen, die speciale rechtbank die de imperialisten gebruiken als instrument om hun slachtoffers te veroordelen en dat zelfs al het leven heeft gekost van de Joegoslavische leider Slobodan Milosevic.
Door de gebeurtenissen in Srebrenica als de grootste naoorlogse misdaad te kenschetsen, en voor te stellen een dag in te voeren waarop de EU-landen deze gebeurtenissen herdenken, terwijl er nog steeds serieuze vragen bestaan over wat er toen echt is gebeurd, treedt er wel een heel erge verdraaiing van de geschiedenis op, want de grootste naoorlogse misdaad in Europa tot op heden zijn in werkelijkheid de massamoorden op de bevolking van Joegoslavië door de Amerikaans-Europese imperialisten.
De Communistische Partij van Griekenland (KKE) verzet zich tegen de aanneming van dergelijke onaanvaardbare resoluties, vooral nu wij allen getuige zijn van de dagelijkse moorden op honderden kinderen en burgers in Palestina door Israël, met de steun van de imperialistische machten, die nu wel bereid zijn een oogje toe te knijpen, en de bevolking van Joegoslavië part noch deel heeft aan de onderhavige resolutie.
Luís Queiró (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) De zwarte geschiedenis van Europa, van het vermogen van de mens om het slechtste van zichzelf te laten zien, is nog niet afgelopen. Srebrenica en zijn vreselijke tragedie zijn niet alleen de meest recente uiting van de menselijke horror. Zij herinneren er tevens aan − alsof dat nodig is − dat de verwoesting altijd op de loer ligt, dat de mens per definitie in een voortdurende strijd om de vrede is verwikkeld en dat niets wat wij bereiken van blijvende aard is. Maar de herinnering aan dat bloedbad, de herdenking van die tragedie, is tegelijkertijd ook een eerbewijs van het kwade aan het goede.
Wij, Portugezen, zijn vanuit geografisch en cultureel oogpunt ver verwijderd van de plaatsen waar zich de grootste Europese gruweldaden uit de twintigste eeuw hebben voltrokken, en wij hebben een andere geschiedenis. Daarom juist is het des te belangrijker dat wij deze gruweldaden herdenken. Geografische en culturele kenmerken zorgen weliswaar voor verschillende geschiedenissen, maar de menselijke conditie is overal hetzelfde. Het is dan ook belangrijk dat de herinnering aan wat we hadden kunnen meemaken een onderdeel vormt van ons erfgoed.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega's, ik stem vóór de ontwerpresolutie waarin 11 juli als herdenkingsdag voor de slachtoffers van het bloedbad in Srebrenica wordt uitgeroepen.
Die tragische maand juli in 1995 leeft nog altijd in al onze harten voort, toen Servische troepen onder leiding van Ratko Mladić meer dan 8 000 Bosniërs afslachtten. De beste manier om de slachtoffers van de gruwelijkheden tijdens de oorlog in ex-Joegoslavië te eren, is door een herdenkingsdag uit te roepen ter herinnering aan alles wat er is gebeurd.
Verdere inspanningen en opofferingen zijn eveneens noodzakelijk om ervoor te zorgen dat degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan deze genocide worden berecht (de belangrijkste is generaal Ratko Mladić) uit eerbied voor de vaders, moeders, kinderen, en broers en zussen van de onschuldige slachtoffers die tijdens deze jaren zijn gestorven, en ook uit eerbied voor het Europa dat in vrijheid wil leven.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over vijf ontwerpresoluties over Iran(1).
Marios Matsakis, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de vervolging van Nobelprijswinnares Shirin Ebadi is slechts een van de vele voorbeelden van vervolging die momenteel in Iran plaatsvinden. Deze vervolging zou voor ons niet als een verrassing mogen komen, gezien de bekrompen kijk van de anachronistisch theocratische heersers van dat land.
Het mag evenmin verbazen dat het regime in Iran geen enkele nota zal nemen van deze resolutie. Ze zullen erom lachen en haar in de prullenmand gooien, net zoals ze dat gedaan hebben met alle vorige resoluties van dit Parlement. En wie kan het ze kwalijk nemen? Ze weten dat onze resoluties slechts woorden zijn, geen daden, en in hun ogen zijn ze nog niet het papier waard waarop ze geschreven staan.
Als we echt verandering tot stand willen helpen brengen in Iran, moeten we onze woorden vergezeld laten gaan van daden. We kunnen bijvoorbeeld de PMOI van onze lijst van terroristische organisaties schrappen, of we kunnen de lucratieve contracten beëindigen tussen de lidstaten en kandidaat-lidstaten van de EU en Iran. Als we zulke maatregelen zouden nemen, kunnen we er zeker van zijn dat de autoriteiten in Teheran ons serieus zullen nemen en ze wel twee keer zullen nadenken voordat ze doorgaan met de vervolging van hun naar democratie strevende burgers.
Het lijkt mij dus dat we behalve deze ontwerpresolutie een tweede ontwerpresolutie hadden moeten hebben, waarin de regeringen van enkele lidstaten van de EU, zoals het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk, en kandidaat-lidstaten, zoals Turkije, wordt verzocht om te stoppen met hun hypocriete houding tegenover Iran en onmiddellijk en effectief echte actie tegen het land te ondernemen.
Catherine Stihler, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, Shirin Ebadi, de advocate die de Nobelprijs voor de vrede heeft gewonnen, is de eerste moslima en eerste Iraanse staatsburger die deze prijs heeft ontvangen. Haar verhaal zal bij de meeste van ons hier vandaag bekend zijn. Zij was de eerste vrouwelijke rechter in haar land, maar werd gedwongen af te treden door de Iraanse revolutie.
Zij heeft de rechten van Iraanse vrouwen en kinderen verdedigd door te vechten voor wijziging van het echtscheidings- en erfrecht in Iran. Zij heeft religieuze minderheden en hun rechten verdedigd, en heel recent heeft ze zeven aanhangers van het Bahá’í-geloof verdedigd die collectief zijn gearresteerd en worden vervolgd, zoals veel andere andersgelovigen in Iran. Het is echter haar werk op het gebied van de mensenrechten en haar moed en vastberadenheid die haar het respect van ons allemaal in dit Huis hebben opgeleverd.
Zij heeft samen met andere mensenrechtenactivisten moedig het Centrum voor de verdediging van de mensenrechten opgericht in Teheran. Het doel van het centrum was schendingen van de mensenrechten in Iran te rapporteren, politieke gevangenen vertegenwoordiging te bieden en hun families te helpen. Van begin af aan hebben de autoriteiten echter geprobeerd het kantoor te sluiten. Degenen die er werken, zijn bedreigd, gevangengezet en geïntimideerd. Shirin Ebadi heeft persoonlijk talloze doodsbedreigingen ontvangen, en de internationale gemeenschap uit al enige tijd bezorgdheid over haar veiligheid. Vlak voor kerstmis, toen de aanwezigen in het centrum op het punt stonden de zestigste verjaardag van de Universele Verklaring van de rechten van de mens te vieren, hebben Iraanse veiligheidsfunctionarissen het centrum gesloten.
Het centrum moet onmiddellijk worden heropend. We moeten druk uitoefenen op de Commissie, de Hoge Vertegenwoordiger, het Tsjechische voorzitterschap en onze eigen lidstaten om deze zaak op te pakken en ervoor te zorgen dat het centrum wordt heropend.
Het is moeilijk voor ons om hier in dit Huis te zitten en echt te begrijpen wat voor onverschrokkenheid, moed en kracht mensenrechtenactivisten zoals Shirin Ebadi moeten hebben om in Iran te kunnen functioneren en op te staan tegen de dictatuur. Het werk van mensenrechtenadvocaten en -activisten is echter nodig om licht te doen schijnen op wat er in Iran gebeurt, om hoop te geven aan mensen zoals de gebroeders Alaei. Arash en Kamiar Alaei zijn beide arts. Ze helpen mensen met hiv en aids en worden ervan beschuldigd samen te werken met een vijand, terwijl ze niets anders doen dan proberen zieken te helpen.
Ik hoop dat we het mensenrechtencentrum weer open zullen zien gaan en dat dit Parlement al het mogelijke zal doen om Shirin Ebadi te helpen. We zijn tenslotte haar medemensen en haar strijd is ook onze strijd.
Jean Lambert, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het belangrijk is dat we verdedigers van de mensenrechten steunen, of we nu denken dat de betrokken regeringen naar ons zullen luisteren of niet. Mensen hebben ons vaak verteld dat ze veel moed putten uit mensen van buitenaf die erkennen aan welk gevaar zij blootstaan.
Zoals al is gezegd, is dit een ernstig geval, want een aanval op zo'n internationaal erkende verdedigster van de mensenrechten is een signaal dat mensen die vraagtekens zetten bij de staat of hun grondrechten uitoefenen, zoals de godsdienstvrijheid, niet veilig zijn en zich dus moeten conformeren aan de staat of de gevolgen zullen moeten accepteren.
Shirin Ebadi heeft zelf bij diverse gelegenheden doodsbedreigingen ontvangen, niet in de laatste plaats omdat ze in Iran het zevenhoofdige leiderschap van de Bahá’í-gemeenschap heeft verdedigd, die zelf ernstig wordt vervolgd. De afgelopen 24 uur zijn nog meer mensen die met haar hebben samengewerkt, alsook andere aanhangers van het Bahá’í-geloof gearresteerd.
Wanneer we kijken naar wat we hier doen, moeten we ook beseffen dat er momenteel in feite een verschuiving plaatsvindt in de erkenning van de mensenrechten door bepaalde regeringen in de wereld, en dat dit gevolgen heeft voor landen waarmee de Europese Unie zaken doet. Ze hebben nu het gevoel dat ze niet meer zoveel aandacht aan de mensenrechten hoeven te schenken, omdat ze handel kunnen drijven en kunnen samenwerken met landen die zich er niet echt druk om maken. Ik denk dus dat dit het nog belangrijker maakt dat wij deze normen hoog proberen te houden en dat we, zoals gezegd, niet proberen de handel uit te breiden met landen waarvan de staat van dienst op het gebied van de mensenrechten afgrijselijk is, maar dat we alles in het werk stellen om degenen die zich inspannen voor de mensenrechten en de democraten die zich verzetten tegen ondemocratische krachten, te steunen.
Tunne Kelam, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie van de Iraanse burgers die onder de onderdrukkende dictatuur van de mullahs in Teheran leven, is alarmerend en is sinds 2005 op alle gebieden verslechterd. Ik dring er daarom bij de Commissie op aan het onderzoek naar de mensenrechtensituatie daar voort te zetten en in de eerste helft van dit jaar met een omvangrijk verslag over de situatie te komen.
We protesteren vandaag tegen de intimidatie van een winnares van de Nobelprijs voor de vrede, mevrouw Shirin Ebadi, en haar Centrum voor de verdediging van de mensenrechten. Er is vaak gevraagd wat voor resultaat zulke protesten hebben. Deze vraag zou ook moeten worden gesteld aan de Raad en de Commissie.
Het Iraanse regime is mogelijk de grootste bedreiging voor de wereldvrede en het recht. Teheran zal naar alle waarschijnlijkheid in de nabije toekomst over kernkoppen beschikken; het heeft al de raketten om deze af te vuren. Iran is ook een grote exporteur van terrorisme, bijvoorbeeld naar Irak, en het steunt Hezbollah en Hamas.
Tegelijkertijd hoopt de EU nog steeds deze dictatuur door compromissen te overtuigen en heeft zij het terroristische regime in Teheran tot voor kort geholpen de handen van de belangrijkste democratische oppositie te binden door deze heel ironisch aan te merken als een terroristische organisatie.
We hebben dus een duidelijk en krachtig standpunt over de mensenrechten nodig en we moeten de mensenrechtensituatie in Iran ook tot prioriteit maken in onze omgang met Teheran.
Erik Meijer, auteur. − Voorzitter, de heer Matsakis heeft gelijk. De vervolging van Shirin Ebadi is geen losstaand incident. Onder de critici van het regime heeft zij jarenlang een bevoorrechte positie mogen innemen. Het bestaan van haar mensenrechtencentrum wekte de indruk dat het in Iran toch nog wel meevalt.
De meeste slachtoffers van het theocratische regime in Iran zijn onbekend. Afwijkende politieke opvattingen, protesten van gediscrimineerde etnische minderheden en religieuze minderheden, homoseksualiteit en strijd tegen de achtergestelde positie van vrouwen, zijn redenen om te worden opgesloten of vermoord. Veel zaken die in Europa normaal zijn, kunnen je daar het leven kosten. Sommige slachtoffers worden in aanwezigheid van een groot publiek demonstratief opgehangen aan hoge hijskranen.
Desondanks is de buitenwereld, waaronder Europa, niet erg sterk geïnteresseerd in deze afschuwelijke toestand en de manier waarop daaraan een eind kan komen. De internationale belangstelling gaat veel meer uit naar andere zaken. Enerzijds betreffen die het inperken van de militaire macht van Iran en het tegengaan van de toepassing van atoomenergie. Anderzijds wordt vooral belang gehecht aan de voortgezette levering van aardolie en aan handhaving en/of uitbreiding van goede handelsbetrekkingen.
Het gevolg is dat enerzijds voortdurend wordt gedreigd met oorlog tegen Iran, terwijl anderzijds kritiek op het tekort aan mensenrechten wordt ingeslikt. Het leidt er zelfs toe dat de medewerking van het Iraanse regime wordt gekocht door de voornaamste oppositie in ballingschap voortdurend opnieuw op de terroristenlijst te zetten. Er moet een eind komen aan de bizarre situatie waarin telkens na een gerechtelijke uitspraak, die deze plaatsing op de terroristenlijst onwettig verklaart, door de Raad namens de Europese Unie opnieuw een gelijkluidend besluit wordt genomen.
Anders dan de meeste andere vervolgden in Iran, is Shirin Ebadi niet anoniem, maar internationaal bekend en gerespecteerd. De status van Nobelprijswinnaar heeft haar tot nu toe soms een beperkte mate van vrijheid opgeleverd. Dat die status nu eindigt, toont de noodzaak aan van internationale steun voor die krachten die verandering nastreven.
Bernd Posselt, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijn kantoor in München is gevestigd in een straat waar veel Armeense christenen uit Iran wonen. Zij behoren tot een van de oudste christelijke gemeenschappen ter wereld en zijn tegelijkertijd vaderlandslievende Perzen. Dat bewijst dat Iran of Perzië een eeuwenoude traditie van verdraagzaamheid kent, niet alleen tegenover de verschillende godsdiensten, maar ook tegenover de vele volkeren die dit grote rijk omvat.
Het onverdraagzame beleid van dit moellahregime druist volledig in tegen de Iraanse en Perzische ziel. Het staat haaks op de beste en rijkste tradities van een van de oudste staten op aarde. Daarom is het in het belang van het Iraanse volk en zijn toekomst dat wij deze misstanden duidelijker dan tot nu toe aan de kaak stellen.
Mevrouw Ebadi, die de schendingen met gevaar voor eigen leven aan de orde heeft gesteld en daarvoor de Nobelprijs voor de Vrede heeft gekregen, doet dat telkens weer voor alle etnische groepen en voor alle religieuze gemeenschappen. We mogen niet toestaan dat zij op zo’n vreselijke en afschuwelijke wijze wordt vervolgd. Zij heeft onze solidariteit nodig. Daarom doe ik een beroep op het Tsjechische Raadsvoorzitterschap om zijn goede naam op het gebied van mensenrechtenbeleid ook in deze kwestie waar te maken.
Józef Pinior, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, allereerst wil ik er de aandacht op vestigen dat er geen vertegenwoordiger van het Tsjechische voorzitterschap aanwezig is bij dit debat. Ik vind dit heel jammer aangezien Tsjechië de erfgenaam is van de democratische tradities van strijd om de mensenrechten in heel Midden- en Oost-Europa. Ik herhaal: het is heel jammer dat er vandaag geen vertegenwoordiger van het Tsjechisch voorzitterschap is, hoewel andere voorzitterschappen, zoals bijvoorbeeld het Duitse, altijd een vertegenwoordiger stuurden.
Vandaag debatteren wij over de situatie van de mensenrechten in Iran, een belangrijk land in het Midden-Oosten en één van de landen die een beslissende invloed zullen hebben op de politieke situatie in die regio. Des te meer verplicht dit de Iraanse autoriteiten om de mensenrechten en de internationale normen op het gebied van humanitair recht onverkort te respecteren.
Wij verdedigen de Nobelprijswinnares Shirin Ebadi en veroordelen de recente acties van de autoriteiten en de campagne waarmee de autoriteiten de publieke opinie tegen Shirin Ebadi willen opzetten. Ik wil ook de voortdurende arrestaties van universiteitsstudenten in Shiraz onder de aandacht brengen. Deze week, de week waarin het Europees Parlement zitting houdt in Straatsburg (op 12 januari om precies te zijn), werden weer zes personen gearresteerd. Wij moeten de autonomie van de studentenbeweging in Iran verdedigen. Ik wil ook uw aandacht vestigen op de onderdrukking en intimidatie van artsen die zich bezighouden met aidsonderzoek.
Mijnheer de commissaris, hieruit volgt slechts één conclusie: de Europese Commissie en de gehele Europese Unie moeten de mensenrechtensituatie in Iran op de voet blijven volgen.
Leopold Józef Rutowicz, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in Iran, waar de principes van het fundamentalisme gesteund worden door een groot deel van de maatschappij, stuiten de activiteiten van alle democratische instellingen die gebaseerd zijn op andere cultuurbeginselen, op groot verzet en intolerantie. Iran is hier een schoolvoorbeeld van.
De Iraanse machthebbers ondertekenen dan wel de verplichtingen volgend uit internationale akkoorden om op die manier hun imago wat op te poetsen, maar de realiteit is helaas anders. De zaak van Shirin Ebadi, winnares van de Nobelprijs voor de Vrede en directrice van het Centrum voor Bescherming van de Mensenrechten is hier het perfecte voorbeeld van. Het feit dat haar activiteiten worden vervolgd, is een gevolg van de zwakte van de regerende klasse die, uit angst voor de eigen positie, de antidemocratische handelingen van de fundamentalisten niet kan bestraffen. Wij steunen de resolutie. Ik denk dat radicalere acties hier nodig zijn.
Alexandru Nazare (PPE-DE) . – (RO) Iran is waarschijnlijk het land met de slechtst gedocumenteerde gevallen van mensenrechtenschendingen in de internationale gemeenschap. Op het ogenblik zijn er geen tekenen dat de situatie verbetert. In dit verband is de vervolging van Shirin Ebadi een zeer ernstige zaak en hetzelfde geldt voor de eerder genoemde situatie van de zes studenten.
Het is bemoedigend dat verscheidene resoluties over dit onderwerp zijn voorgesteld door verschillende fracties. Ik geloof echter dat de door de Europese Volkspartij ingediende resolutie de beste invulling geeft aan onze plicht om op te komen voor de mensenrechten. Als burger van een land dat in zijn recente geschiedenis zowel een totalitair regime als de vrijheid van meningsuiting onder een democratisch bewind heeft meegemaakt, kan ik slechts sympathiseren met de zaak van deze strijdster voor mensenrechten; ik weet zeker dat deze zaak in overweging zal worden genomen.
Deze constructieve kritiek kan de betrekkingen tussen de Europese Unie en Iran alleen maar ten goede komen.
Paulo Casaca (PSE). – (PT) Ik wil niet alleen mijn steun verlenen voor deze resolutie, maar onderschrijf ook in het bijzonder het standpunt van alle voorstanders van een vrij Iran die, zoals de heer Matsakis en andere sprekers, nadrukkelijk hebben onderstreept dat het voornaamste probleem het milde beleid ten aanzien van het Iraanse regime is. Een dergelijk beleid leidt ertoe dat aardolie en handelscontracten uiteindelijk belangrijker zijn dan welke principes ook.
Het was van meet af aan een echte schande om de Iraanse Volksmojahedin in de lijst van terreurorganisaties op te nemen. Die maatregel heeft ervoor gezorgd dat een buitengewoon belangrijk reëel probleem nu is omgesmeed tot een beleid dat het tegengestelde bereikt en diensten bewijst aan degenen die echt aan terreur doen.
Daarom roep ik de Raad nogmaals op onmiddellijk een eind aan deze situatie te maken en de Iraanse Volksmojahedin uit de lijst van terreurorganisaties te verwijderen.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, Zbigniew Brzeziński beschrijft een instabiliteitboog, die zich uitstrekt van Egypte tot Pakistan, als de belangrijkste bedreiging voor de stabiliteit in de wereld en de kans op mondiale ontwikkeling. Volgens hem is Iran het belangrijkste land in deze boog, de spil als het ware. Als we het probleem van Iran niet oplossen, als we er niet voor zorgen dat dit een democratisch en voorspelbaar land wordt, wordt het heel moeilijk om het gevaar waarover de heer Brzeziński spreekt, uit te roeien.
Maar we kunnen geen democratie of stabiliteit in Iran introduceren. Dat moeten de Iraniërs zelf doen. Met Iraniërs bedoel ik zowel de Iraniërs die in Iran zelf wonen, zoals mevrouw Ebadi, als zij die geëmigreerd zijn, zoals Miriam Rajavi. Daarom ook is het zo belangrijk om de democratische bewegingen te steunen en uiteindelijk ook te erkennen dat de moedjahedien geen terroristische organisatie zijn.
Zbigniew Zaleski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ironisch genoeg is de situatie in Iran vergelijkbaar met die in Gaza toen Hamas werd verkozen: de regering werd er namelijk ook door het volk verkozen.
Dat is een probleem voor ons want we kunnen er niet veel tegen doen. Er moet iets veranderen in Iran. Het enige dat wij kunnen doen is onze mening uitspreken ten overstaan van heel de wereld en de volgende boodschap overbrengen aan Iran, namelijk dat wij de schending van de mensenrechten en het gebrek aan democratie in het land veroordelen, of ze dat nu leuk vinden of niet. Misschien kunnen in dit geval onze woorden ons wapen zijn en tegelijkertijd hulp bieden aan de mensen die in Iran strijden voor echte vrijheid. Een vrijheid waarvan ik hoop dat ze die ook zullen verwerven.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, dames en heren. De Europese Commissie houdt de situatie rond mevrouw Shirin Ebadi nauwlettend in de gaten en is tot de slotsom gekomen dat de dreigingen waaraan mevrouw Ebadi en haar collega’s na de doorzoeking van haar kantoor in Teheran op 29 december jongstleden zijn blootgesteld, onaanvaardbaar zijn. De doorzoeking van haar kantoor is voorlopig de laatste in de rij van tegen mevrouw Ebadi gerichte intimidaties, waaronder de sluiting van haar Centrum voor de verdediging van de mensenrechten.
De Europese Commissie heeft zich dan ook volledig aangesloten bij het initiatief van het Franse voorzitterschap van de Raad van de Europese Unie met betrekking tot mevrouw Ebadi op 31 en 22 december vorig jaar. De Commissie is met name van mening dat de Iraanse overheidsorganen zich dienen te houden aan hun internationale verplichtingen op het gebied van de mensenrechten, en dan met name het recht op vereniging zoals vermeld in het door Iran ondertekende en geratificeerde Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten. Zij dienen het Centrum voor de verdediging van de mensenrechten dan ook opnieuw de nodige bewegingsruimte te geven en het de juridische status te verlenen waarom het al zovele jaren vraagt.
De Commissie zal net als voorheen ook in 2009 geen enkele gelegenheid voorbij laten gaan om op enige wijze de Iraanse overheidsorganen ertoe te bewegen mevrouw Ebadi en andere hoeders van de mensenrechten (zowel individuen als organisaties) de nodige bescherming te verlenen en hen in staat te stellen hun werk voort te zetten zonder dat inbreuk gepleegd wordt op hun legitieme activiteiten.
Zoals u allen weet, zijn wij als gevolg van de kernenergiekwestie en het mensenrechtenvraagstuk maar weinig actief in Iran. De Commissie zal desalniettemin in 2009 verder blijven werken aan kwesties van gemeenschappelijk belang en dan met name op het gebied van de drugsbestrijding. Tevens zijn we erin geslaagd een aantal programma’s ter ondersteuning van de mensenrechten en goed landsbestuur overeind te houden, zoals een project in samenwerking met Unicef ter ondersteuning van de rechten van het kind en een project voor de hervorming van de rechterlijke macht.
Verder werken we nog aan een aantal initiatieven ter versterking van de samenwerking en de uitwisseling op het gebied van onderwijs en cultuur, zoals bijvoorbeeld uitwisselingen in het kader van het Erasmus-Mundusprogramma, het recente bezoek van een aantal Iraanse journalisten aan Brussel en de televisie-uitzendingen in het Perzisch waarmee de Commissie voor het einde van dit jaar beginnen wil. Het is desalniettemin duidelijk dat indien Iran niet zorgt voor een verregaande verbetering van de mensenrechten, onze betrekkingen zich niet normaal verder ontwikkelen kunnen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over de situatie in Guinee.(1)
Marios Matsakis, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, Guinee heeft een heel roerig en tragisch verleden, waarbij Europese landen op de een of andere manier betrokken waren. Het is in de vijftiende eeuw overgenomen door de Portugezen, en de burgers van het land werden in de zestiende eeuw en daarna slachtoffer van de Europese slavenhandel. In 1890 werd het gekoloniseerd door Frankrijk. Na de onafhankelijkheid in 1958 knoopte het hechte banden aan met de Sovjet-Unie. De postkoloniale tijd van het land werd grotendeels gedomineerd door presidentieel totalitarisme, waarbij de heersers van het land werden gesteund door het leger, al was dat tamelijk primitief.
Guinee is weliswaar gezegend met zeer rijke afzettingen van delfstoffen zoals ijzer, aluminium, goud, diamant en uranium, maar is desondanks een van de armste landen van de wereld. De delfstoffen worden er gewonnen door ondernemingen uit Rusland, Oekraïne, Frankrijk, Groot-Brittannië, Australië en Canada.
Het is bekend dat er sprake is van zware corruptie onder de ambtenaren. De regeringen van de landen waartoe de mijnbouwondernemingen behoren, lijken ook heel weinig te geven om het welzijn van de burgers van Guinee. Ze beginnen pas te klagen over de afschuwelijke mensenrechtensituatie in het land wanneer hun financiële belangen worden verstoord of bedreigd.
Hoe het ook zij, in Guinee is momenteel weer een dictator aan de macht, kapitein Camara, een jonge legerofficier. Hij staat aan het hoofd van een junta die heeft beloofd het land te bevrijden van corruptie en de levensstandaard van de tien miljoen inwoners van het land te verbeteren. Daartoe is een 32 leden tellende Nationale Raad voor democratie en ontwikkeling opgezet om het land te besturen.
Ik heb geen idee of kapitein Camara oprecht is in zijn streven, en evenmin of hij erin zal slagen de zaken in Guinee te verbeteren. Een ding is wel zeker: de situatie kan niet erger worden dan dat deze in de afgelopen paar decennia is geweest. In die jaren hebben Europa en de rest van de wereld achterover geleund, hebben ze toegekeken en geprofiteerd van de opbrengst van de winning van de delfstoffen van Guinee. Ik ben op voorhand tegen militaire dictaturen en kan dus slechts hopen dat na korte tijd een overgang naar democratie zal plaatsvinden.
Jean-Pierre Audy, auteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris en geachte heer Špidla, dames en heren. Op 22 december 2008 is de president van de Republiek Guinee, Lansana Conté, op 74-jarige leeftijd komen te overlijden. In de nacht van 22 op 23 december zijn naasten druk in de weer om een overgangsregering te organiseren en gaan er geruchten van een staatsgreep.
Zijn de mannen die een land besturen dat door Transparency International wordt beschouwd als een van de meest corrupte ter wereld en die zich baseren op een rechtsstaat en een democratie die nooit echt hebben bestaan, op dat moment oprecht? Denken ze op dat moment aan de manier waarop generaal Lansana Conté 24 jaar eerder de macht in handen neemt wanneer de vader van de onafhankelijkheid van 1958, de marxistische president Sékou Touré, in 1984 komt te overlijden? Denken ze op dat moment dat een eenvoudige officier die verantwoordelijk is voor de brandstofvoorziening van het leger de macht kan grijpen? Hebben ze op dat moment geen spijt dat ze er niet hard genoeg aan hebben getrokken om een echte rechtsstaat en een echte democratie in te voeren, waarmee binnen een termijn van zestig dagen die kostbare verkiezingen georganiseerd hadden kunnen worden, zoals vastgelegd in de grondwet?
Als ze er inderdaad spijt van hadden, dan worden deze gevoelens door Moussa Dadis Camara en zijn vrienden binnen een paar uur omgetoverd tot wroeging. Op woensdag 24 december roept de onbekende kapitein zich uit tot president van de republiek, toegejuicht door duizenden Guineeërs. Op 25 december ensceneert hij de loyaliteit van de burgerregering, die zich neerlegt bij zijn ultimatum. Hij belooft de strijd aan te binden met corruptie en vóór 2010 verkiezingen te houden. Hij benoemt een serieuze man als eerste minister, een internationale ambtenaar die in Egypte werkzaam is. Hij stelt vergenoegd vast dat niemand in Guinee hem veroordeelt. De oppositiepartijen en het maatschappelijke middenveld nemen akte van deze situatie.
Moet de staatsgreep in deze omstandigheden worden veroordeeld? Ja, dames en heren, wij moeten die veroordelen! De Europese Volkspartij, namens wie ik spreek, tekent protest aan tegen deze staatsgreep, ook al zijn we niet naïef; wij weten immers dat politieke oplossingen nooit eenvoudig zijn als een land omhoog klautert uit een dictatuur. Wij roepen u ertoe op vóór de gezamenlijke resolutie van de zes fracties te stemmen.
Erik Meijer, auteur. − Voorzitter, op 15 februari 2007 hebben we als urgentie het staatsgeweld van dictator Lansana Conté in Guinee besproken. Deze dictator kwam aan de macht na een staatsgreep en regeerde al sinds 1984. Hij beschouwde het land als zijn privébezit dat vooral van belang is vanwege de natuurlijke voorraden goud, ijzer en bauxiet. Aan de onder zijn controle georganiseerde verkiezingen namen de meeste partijen niet deel. De tijdelijk nog wel in het Parlement vertegenwoordigde officiële oppositie zag zich genoodzaakt om het Parlement te verlaten.
Dat maakte de vakcentrales CNTG en USTG tot voornaamste kracht in de strijd voor democratie. Hun manifestatie op 22 januari 2007 werd beantwoord met het doden van 59 mensen en het verwonden van 150 anderen. Dat gebeurde door de presidentiële veiligheidsmacht, geleid door de zoon van de dictator.
Aan dit afschuwelijk regime is in december vorig jaar onverwacht een eind gekomen doordat de dictator overleed. De junta heeft een bankier naar voren geschoven als premier. De vraag is nu waarvoor de militaire junta, die daarna de macht heeft overgenomen, de weg vrijmaakt. Is dit een stap naar democratie en gelijkwaardigheid van alle inwoners of wordt met deze nieuwe staatsgreep de weg bereid voor een nieuwe dictator die opnieuw vooral geïnteresseerd is in de bodemschatten en in de mogelijkheid om zichzelf daarmee te verrijken?
De buitenwereld reageert verward. Het West-Afrikaanse samenwerkingsverband ECOWAS heeft de jongste staatsgreep veroordeeld. De Nigeriaanse president roemt de overleden dictator, maar gelukkig eist hij wel een snelle machtsoverdracht aan een democratisch gekozen regering. Ook Frankrijk en Senegal oefenen druk uit om binnen een jaar verkiezingen te houden.
Mijn fractie heeft het in de loop der jaren altijd opgenomen voor de eisen van de democratische oppositie in Guinee, die nog steeds buiten spel lijkt te staan. Wij veroordelen niet de machtswisseling, maar wel de mogelijke voortzetting van het gebrek aan democratie in de nabije toekomst. Er is nog geen reden om Guinee te straffen of te isoleren, maar wel om de nieuwe machthebbers erop te wijzen dat hun optreden slechts zeer tijdelijk kan zijn. Het land heeft geen behoefte aan een nieuwe dictator, maar aan herstel van de democratie.
Filip Kaczmarek, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de tijd dat militaire coups in West-Afrika de enige manier waren om een regering omver te werpen, ligt gelukkig achter ons. Terwijl de buurlanden van Guinee – Sierra Leone, Ivoorkust, Senegal of Liberia – een zekere politieke dooi kennen, de militaire junta’s er zijn gevallen en er een jonge democratie ontluikt, is Guinee in het verleden blijven steken. Wijlen president Conté is zelf door een militaire staatsgreep aan de macht gekomen en er heerst nu een gevoel van déjà vu. Vierentwintig uur na de bekendmaking van de dood van de president heeft het leger de macht gegrepen en de grondwet opgeschort.
Het enige goede nieuws is dat andere Afrikaanse landen en de Afrikaanse Unie de staatsgreep veroordelen. De Europese Unie moet het verlenen van verdere hulp aan Guinee ongetwijfeld verbinden aan het herstellen van de grondwettelijke orde en het zo snel mogelijk uitschrijven van presidentsverkiezingen. Onafhankelijke internationale organisaties moeten bovendien toezien op het eerlijke verloop van deze verkiezingen. Indien kapitein Camara ook maar een klein beetje wil doorgaan voor de Obama van Guinee, dan moeten corruptie en armoede er drastisch worden verminderd.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, de dag na de dood van president Lansana Conté, 23 december 2008, heeft een militaire junta onder leiding van kapitein Camara de macht gegrepen in Guinee, de grondwet en het recht op politieke activiteiten opgeschort en de regering ontbonden. De junta heeft de oorlog verklaard aan de corruptie en is van plan presidentsverkiezingen uit te schrijven voor december 2010, terwijl de wetgeving die tot dan toe van kracht was, erin voorzag dat verkiezingen uiterlijk 60 dagen na het verstrijken van een ambtstermijn werden gehouden.
Het is echter overduidelijk dat de bevolking van Guinee de nieuwe regering steunt. Op 29 december heeft de Afrikaanse Unie het lidmaatschap van Guinee opgeschort en het land zes maanden de tijd gegeven om de grondwettelijke orde te herstellen. Het Europees Parlement moet de regering van Guinee oproepen om het burgerrecht weer in te stellen en om op zo kort mogelijke termijn democratische presidentsverkiezingen te houden. Ik hoop dat de Europese Commissie humanitaire hulp zal bieden aan de burgerbevolking en een dialoog zal aangaan met de regering van Guinee.
Charles Tannock (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, president Lansana Conté was de klassieke Afrikaanse machthebber, een corrupte dictator die met ijzeren vuist heerste over het volk van Guinee. Guinee heeft eigenlijk nooit echte democratie gekend in de halve eeuw dat het land nu onafhankelijk is.
De dood van de heer Conté gaf Guinee de kans om de bladzijde om te slaan. Door de militaire coup is echter alle hoop op een overgang naar echte democratie vervlogen. Het antwoord van de Afrikaanse Unie op de coup was, zoals te verwachten was, bedroevend tam. De Afrikaanse Unie kan niet verwachten internationaal serieus te worden genomen zolang zij blijft draaien en aarzelen. Waarom zouden we in het Westen zoveel moeite doen om deze kwestie aan te pakken, wanneer Afrikaanse regeringen zich zo onverschillig tonen?
De EU moet overwegen zich te beroepen op de bepalingen van de Overeenkomst van Cotonou inzake sancties. Kapitein Camara en de leiders van de coup moeten begrijpen dat de EU in ruil voor de handels- en hulpbetrekkingen verwacht dat het land op het gebied van het bestuur aan bepaalde basisnormen voldoet. De enige weg van Guinee naar welvaart loopt via een democratische burgerregering.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, we hebben hier opnieuw te maken met een machtsovername door een groep officieren. Militaire junta’s gedragen zich allemaal op dezelfde manier: eerst zijn er arrestaties, dan wordt de grondwet opgeschort en nog later worden democratische verkiezingen aangekondigd. In dit geval luidt de belofte: verkiezingen over twee jaar. In de praktijk echter beginnen officieren de macht uit te oefenen en zullen ze dit prachtig vinden. Dit leidt dan weer tot maatschappelijke onderdrukking en opstand, schending van de mensenrechten en de democratische principes. We hebben dus alle reden om te vermoeden dat het hier precies zo zal verlopen, hoewel we natuurlijk allemaal hopen dat het hier beter zal gaan, dat het resultaat positiever zal zijn.
De aankondiging van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten en de Afrikaanse Unie waarin de deelname van Guinee aan hun werkzaamheden wordt opgeschort, kan volgens mij enige druk uitoefenen en een beroep doen op het gezond verstand. Gelet op de maatschappelijke situatie, i.e. het voortdurend dalende inkomen per hoofd van de bevolking, ga ik ervan uit dat ook de Europese Unie – en dus de Europese Commissie – passende, afgewogen, maar moedige stappen zal ondernemen om de situatie in dit land zo snel mogelijk te normaliseren om genocide en schending van de mensenrechten te voorkomen.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT) We hebben het vandaag over de staatsgreep in Guinee, een van de meest corrupte landen in Afrika. Bovendien is de maatschappelijke en economische situatie in Guinee niet benijdenswaardig, de leefomstandigheden van de mensen zijn uitermate bar, er is een gebrek aan basale voedingsmiddelen, mensenrechten worden op flagrante wijze geschonden en dit alles schept een omgeving waarin het verkrijgen van de macht door middel van illegale middelen wordt aangemoedigd.
Anderzijds weten we heel goed dat machtsgrepen door middel van een staatsgreep een traditie zijn geworden in Guinee. Er werden geen parlementsverkiezingen gehouden toen de termijn van de Nationale Assemblee twee jaar geleden was verlopen. Dit alles is ongetwijfeld een bron van zorg voor de internationale gemeenschap. In elk land leidt een dergelijke situatie vroeg of laat tot rellen, instabiliteit en vaak ook tot bloedvergieten.
Daarom ben ik het helemaal eens met de resolutie waarover we debatteren, waarin wordt aangedrongen op het houden van parlements- en presidentsverkiezingen, de naleving van internationale normen en hulp van de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten. Bovendien moeten de vrijheid van drukpers, meningsuiting en vergadering worden gewaarborgd voordat de verkiezingen plaatsvinden, anders zullen de verkiezingen uitlopen op een electorale schijnvertoning.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de staatsgreep in Guinee is verlopen zoals de meeste andere coups die we in Afrika en op andere continenten al eerder zagen. De coup vond plaats onmiddellijk na de dood van president Conté, die zelf 24 jaar eerder met een coup aan de macht was gekomen. Mensen protesteren tegen de economische en politieke situatie in dit zeer arme land. De protesten worden neergeslagen door de strijdkrachten die zo de corrupte regering verstevigen en de verdeling van de maatschappij in rijken en in zij die omkomen van honger, bestendigen.
Het feit dat de Afrikaanse Unie en de Economische Gemeenschap van Afrikaanse Staten de betrekkingen met de junta hebben opgeschort, is een positieve stap in deze situatie. Druk van buitenaf kan de junta dwingen om democratische verkiezingen uit te schrijven. De les die we uit deze situatie kunnen trekken, is deze: om de democratie in Afrika te ondersteunen, heeft de Afrikaanse Unie een actieplan nodig dat staatsgrepen die tot enorme verliezen leiden voor de bevolking van deze arme regio, moet voorkomen. Ik steun de resolutie.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, geachte leden van het Parlement, dames en heren. Het bericht over het overlijden van de Guineese president Lasan Conté dat ons in de morgen van 23 november 2008 bereikte, werd enkele uren later gevolgd door een staatsgreep onder leiding van een junta die een nationale raad voor democratie en ontwikkeling instelde, de grondwet opschortte en alle staatsinstellingen ophief.
De Europese Commissie sluit zich nadrukkelijk aan bij de verklaring van het voorzitterschap van de Europese Unie, waarin deze gewelddadige machtsgreep wordt veroordeeld en waarin de Guinese instellingen wordt opgeroepen om in zo kort mogelijke tijd de burgerlijke, grondwettelijke en democratische orde te herstellen. Uit de positieve ontvangst van het militaire regime door het Guinese publiek en dan met name door de politieke partijen en de vakbonden, blijkt overduidelijk dat de levensomstandigheden van de Guinese bevolking zodanig achteruit waren gegaan dat de militaire omwenteling gezien wordt als een positieve verandering, als een kans die de mensen weer hoop geeft voor de toekomst. Het toont eveneens aan dat het voormalige regime het vertrouwen van de Guinese bevolking dusdanig verloren had, dat deze liever nog militaire eenheden aan de macht heeft dan grondwettelijke vertegenwoordigers.
Er zijn in deze onduidelijke situatie snelle en doeltreffende initiatieven nodig van de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse Staten (ECOWAS) en haar voorzitter de heer Chambas, alsook de vastberadenheid en besluitvaardigheid van deze Gemeenschap en de Afrikaanse Unie, die beide het lidmaatschap van Guinee van hun organisatie hebben opgeschort en de gewelddadige machtsgreep hebben veroordeeld. De Commissie is voornemens zich aan te sluiten bij de inspanningen van de ECOWAS en de Afrikaanse Unie om middels vrije en transparante verkiezingen de burgerlijke, grondwettelijke en democratische orde zo snel mogelijk te doen terugkeren.
De internationale gemeenschap staat nu voor de uitdaging om Guinee in de komende maanden te ondersteunen bij zijn overgang naar de democratie en de organisatie van vrije en democratische verkiezingen voor een wetgevende vergadering en de president.
Geachte afgevaardigden, zoals u zich wellicht zult weten te herinneren, hebben we in maart 2004 toen na de verkiezingen aldaar de beginselen der democratie met de voeten getreden werden en ook belangrijke onderdelen van het Verdrag van Cotonou geschonden werden, besloten om overeenkomstig artikel 96 van dit verdrag een raadplegingsprocedure op te starten tussen Guinee en de Europese Unie. Er werd vervolgens op de volgende terreinen vooruitgang geboekt: algemene verkiezingen in 2006, liberalisering van radio en televisie, herziening van het verkiezingskader in samenwerking met zowel de regering als de oppositie, alsook verbetering van de macro-economische situatie.
We laten de moed niet zakken. We zijn ervan overtuigd dat het in oktober vorig jaar opgestarte verkiezingsproces met succes kan worden hervat. Tegen deze achtergrond gaat er aanstaande woensdag een gezamenlijke missie van het voorzitterschap en de Commissie naar Guinee waaraan eveneens afdelingen van ECOWAS en de Afrikaanse Unie zullen deelnemen. Het doel van deze missie is poolshoogte te nemen van de situatie ter plaatse en de nodige maatregelen voor te stellen ter ondersteuning van het land bij de overgang naar de democratie.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over persvrijheid in Kenia.(1)
Marios Matsakis, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, persvrijheid is synoniem met vrijheid van meningsuiting en democratie. De situatie is op dit gebied natuurlijk niet perfect in onze maatschappij, want inmenging in de media door mediamagnaten, regeringen en politieke partijen is geen onbekend verschijnsel en is in enkele westerse landen, waaronder de VS en enkele lidstaten van de EU, zelfs tamelijk opvallend. De media genieten in onze samenlevingen in theorie evenwel de wettelijke bescherming die zij nodig hebben om zo goed mogelijk te kunnen functioneren.
En dit is waar we het niet eens zijn met de Keniaanse regering, die wetgevingsmaatregelen invoert die door de staat kunnen worden gebruikt om de pers mogelijk te onderdrukken en te vervolgen. We roepen de Keniaanse autoriteiten daarom op hun standpunt in deze zaak te heroverwegen en hun massamedia de wettelijke vrijheid te geven die ze nodig hebben om ten minste te proberen zo democratisch mogelijk te functioneren. De Keniaanse regering moet begrijpen en accepteren dat bescherming van de pers essentieel is voor de weg van het land naar verbetering van de levensstandaard van zijn burgers. We hopen en vertrouwen erop dat het verzoek dat we via deze resolutie doen, niet zal worden opgevat als inmenging, maar als een goedbedoeld advies aan de regering van Kenia, dat het serieus in overweging zal worden genomen en dat er een verstandigere heroverweging komt van hetgeen zij tot nu toe heeft gedaan.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, auteur. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, Kenia kampt sinds langere tijd met een ernstige politieke crisis. De regerende president, de heer Kibaki, voert een politiek die duidelijk gericht is op beperking van de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid. Hij heeft de bepalingen van de Verklaring van de Rechten van de Mens geschonden door op 2 januari 2009 amendementen goed te keuren op de zogenaamde Wet op de Communicatie van 1998, waarbij hij de nationale autoriteiten nieuwe rechten heeft verleend, waaronder het recht op ontmantelen van zend- en verbindingsapparatuur en het controleren en wijzigen van de inhoud van massamediapublicaties. De internationale gemeenschap heeft dit eenstemmig gezien als een volgende stap om in Kenia mediacensuur in te voeren.
Bovendien heeft de president, ondanks eerdere toezeggingen in het kader van de grote coalitie noch dit, noch enig ander besluit besproken met zijn premier. Hierdoor verscherpt hij de crisis in het land die nu al meer dan een jaar duurt, al ongeveer 1 000 slachtoffers heeft geëist en 350 000 burgers dakloos heeft gemaakt. De Europese Unie kan niet lijdzaam blijven toezien op deze flagrante schending van basisvrijheden.
De Keniaanse president heeft ons verzekerd dat de amendementen zullen worden herzien, wat ons uiteraard verheugt. Hij verzekert er ons verder van dat alle politieke entiteiten zullen worden geraadpleegd om er zo voor te zorgen dat de amendementen een nieuwe democratische invulling krijgen en brede steun vinden in de Keniaanse samenleving. De Europese Unie moet deze maatregelen steunen, er nauwlettend toezicht op houden en ijveren voor pluralisme wanneer deze nieuwe burgermaatschappij wordt gevormd. Tegelijkertijd moeten de Keniaanse autoriteiten de nodige acties ondernemen om de situatie in het land te normaliseren, o.a. door een speciale commissie samen te stellen met lokale en internationale deskundigen. Deze commissie moet de personen straffen die verantwoordelijk zijn voor het geweld en de crisis van vorig jaar. Deze activiteiten kunnen de interne situatie misschien verbeteren en zo de humanitaire ramp afwenden waarop dit Oost-Afrikaanse land met tien miljoen inwoners onvermijdelijk afstevent.
Colm Burke, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik betreur het dat president Kibaki het Keniaanse wetsvoorstel inzake communicatie (amendement) heeft ondertekend. Dit wetsvoorstel houdt geen rekening met het recht op vrije meningsuiting en met de persvrijheid, vastgelegd in de Universele Verklaring van de rechten van de mens en overgenomen door andere internationale conventies, waaronder het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren.
Dit wetsvoorstel geeft de Keniaanse minister van Informatie aanzienlijke bevoegdheden om mediaondernemingen waarvan wordt gedacht dat ze een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, te bestormen en de aanwezige zenduitrusting te ontmantelen. Het wetsvoorstel geeft de staat ook de bevoegdheid om de inhoud te bepalen die zal worden uitgezonden of gepubliceerd in elektronische of gedrukte media. Ik verwelkom echter de recente beslissing van president Kibaki om de mediawet te herzien en zijn gebaar om amendementen op de wetgeving die zijn voorgesteld door mediamedewerkers, in overweging te nemen.
Vrijheid van meningsuiting is een grondrecht, vastgelegd in artikel 19 van de Universele Verklaring van de rechten van de mens. Ik roep de Keniaanse regering daarom op een raadpleging van belanghebbenden op te starten om tot een akkoord te komen over hoe de communicatie-industrie beter kan worden gereguleerd, zonder te raken aan de persvrijheid en zonder de rechten te schenden die zijn vastgelegd in de Universele Verklaring.
Tot slot wil ik de noodzaak benadrukken de cultuur van straffeloosheid in Kenia aan te pakken en de verantwoordelijken van het geweld na de verkiezingen vorig jaar voor de rechter te brengen. Ik roep op tot de oprichting van een onafhankelijke commissie bestaande uit plaatselijke en internationale juridische deskundigen om het onderzoek en de vervolgingen van de gewelddadige gebeurtenissen na de gebrekkige verkiezingen in december 2007 te leiden.
Erik Meijer, auteur. − Voorzitter, Kenia heeft een gewelddadige geschiedenis. Na de Tweede Wereldoorlog, toen in Europa langzamerhand werd geaccepteerd dat de onafhankelijkheid van Afrikaanse landen uiteindelijk onvermijdelijk was, werd Kenia daarvan nadrukkelijk uitgezonderd, net als het huidige Zimbabwe. De koloniale bestuurders vonden dat er in die landen te veel buitenlandse kolonisten en te veel buitenlandse economische belangen waren om ze te kunnen overlaten aan de overwegend zwarte inwoners.
Anders dan in West-Afrika kwam de onafhankelijkheid van Kenia niet vreedzaam tot stand, maar pas na een lange gewelddadige strijd door de onafhankelijkheidsbeweging Mau Mau. Die noodzaak van gewelddadige strijd heeft de grondslag gelegd voor een vervolg van geweld en intimidatie. De overwinnaars behoorden voornamelijk tot één grote stam, de Kikuyu's. Andere bevolkingsgroepen zijn altijd in de oppositie gehouden, zonodig door middel van vervalste verkiezingsuitslagen. Bij de jongste presidentsverkiezingen bleek opnieuw dat een niet-Kikuyu geen president mag worden, zelfs niet als de meerderheid van de kiezers op hem stemt.
Dankzij een compromis is de oppositiekandidaat nu premier en lijkt de binnenlandse vrede hersteld. Terwijl van de twee Afrikaanse landen met vervalste presidentsverkiezingen Zimbabwe wordt gezien als het land met het slechte compromis, werd Kenia bejubeld als het land met het goede compromis. Jarenlang werd Kenia in West-Europa en in Amerika gezien als een groot succes. Het was het land met een relatieve welvaart, vrijheid voor internationale ondernemingen, vriendschap met het westen en aandacht voor toeristen. Inmiddels wordt Kenia niet meer als een succes gezien. Er ontstaan nieuwe spanningen door voedselschaarste en door een nieuwe perswet. Die voedselschaarste wordt mede bevorderd doordat de president in ruil voor de bouw van de haven 40.000 hectare landbouwgrond heeft verpacht voor de voedselvoorziening van het oliestaatje Qatar.
De perswet lijkt een middel dat de president gebruikt om de macht van de coalitieregering in te perken en om kritische opposities uit te schakelen. Dit temeer, omdat die wet tot stand is gekomen zonder zelfs de premier te raadplegen. Het coalitiecompromis tussen president en premier is in gevaar, als de president de kans krijgt om de premier te passeren, de rol van de regering te beperken en zijn eigen rol te beschermen tegen de kritische pers.
Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, tot het geweld van vorig jaar had Kenia de reputatie een van Afrika's politiek stabielere landen te zijn en had het een traditie van een relatief vrije en sterke pers.
President Kibaki moet beseffen dat politieke stabiliteit en een vrije pers elkaar wederzijds versterken. Deze beperking van de vrijheid van meningsuiting, zoals die is voorgesteld, is ongepast voor een land dat wordt geleid door een man die aan de macht is gekomen op de belofte van een nieuw tijdperk van openheid en transparantie. Helaas lijken veel oudere politici in Kenia nog steeds geen voldoende dikke huid te hebben ontwikkeld om om te gaan met de onvermijdelijke weerhaken van een vrije pers en democratie. Ik hoop dat president Kibaki ons advies ter harte zal nemen en van gedachten zal veranderen. Dat zou ons weer vertrouwen geven in de beweerde gehechtheid van Kenia aan een vrije maatschappij onder een coalitieregering die de macht deelt. Het zou ook Kenia's positie versterken waar het gaat om gezag en leiderschap in een instabiele regio.
Ik verwelkom de toezegging van de president om amendementen op zijn wetsvoorstel te overwegen en de media breder te raadplegen. Aangezien premier Raila Odinga en de ODM, zijn partij, fel gekant zijn tegen deze wetgeving, is het voor de stabiliteit van de regering ook van groot belang dat deze politieke kwestie niet nog meer opwinding en verdeeldheid creëert.
Catherine Stihler, namens de PSE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij dat ik de gelegenheid krijg om over deze gezamenlijke ontwerpresolutie over de persvrijheid in Kenia te spreken. Een jaar geleden was ik, net als veel anderen, ontzet en teleurgesteld dat, na de gebrekkige presidentsverkiezingen in Kenia, straatbetogingen hebben geleid tot rellen en etnische botsingen die zich over het hele land hebben verspreid, waarbij meer dan duizend mensen het leven lieten en nog eens 350 000 personen dakloos achterbleven. Degenen die verantwoordelijk zijn voor het geweld na de verkiezingen vorig jaar, moeten voor de rechter worden gebracht, en Kenia heeft nu hard een periode van verzoening en tolerantie nodig.
In dit verband is het heel slecht nieuws dat president Kibaki op vrijdag 2 januari 2009 het Keniaanse wetsvoorstel inzake communicatie (amendement) uit 2008 heeft ondertekend, tot wijziging van de Keniaanse wet inzake communicatie uit 1998. Dit wetsvoorstel gaat in tegen de persvrijheid en houdt geen rekening met internationale conventies die door de Keniaanse regering zijn ondertekend. Twee afdelingen introduceren in feite rechtstreekse censuur van de media door de regering. Afdeling 88 geeft de minister van Informatie aanzienlijke bevoegdheden om mediaondernemingen waarvan wordt gedacht dat ze een bedreiging vormen voor de nationale veiligheid, te bestormen en de aanwezige zenduitrusting te ontmantelen. Afdeling 46 geeft de staat de bevoegdheid om de inhoud te bepalen die zal worden uitgezonden of gepubliceerd in elektronische of gedrukte media. Binnen Kenia is er verzet tegen het wetsvoorstel van de kant van journalisten, premier Odinga en de ODM, en de aanname van het wetsvoorstel brengt een ernstig gebrek aan raadpleging binnen de huidige grote coalitie naar voren. Ik betreur het dat dit wetsvoorstel is aangenomen en ik verzoek om bij een eventuele herziening van de mediawet rekening te houden met de vele, vele bedenkingen die zijn geuit.
Ewa Tomaszewska, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, als lid van Solidarność (Solidariteit) dat de staat van beleg heeft meegemaakt, weet ik dat vrijheid van meningsuiting de zuurstof is die de democratie in leven houdt. De Keniaanse regering heeft de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en andere internationale conventies ondertekend en geratificeerd, alsook het Afrikaans Handvest van de Rechten van Mensen en Volkeren. Het recht op vrijheid van meningsuiting is in elk van deze conventies opgenomen.
Vandaag laat de Oost-Afrikaanse Stichting van Journalisten ons weten dat er plannen zijn om in Kenia censuur in te voeren. Ik hoop dat president Kibaki afziet van dit soort veranderingen in de mediawetgeving die de vrijheid van meningsuiting zouden kunnen aantasten. Ik roep de Keniaanse autoriteiten op om het besluit om censuur in te voeren te herroepen, om consensus te bouwen en zo de persvrijheid en de publieke communicatiebranche te promoten. Ik hoop dat in Kenia de rechten van religieuze en etnische minderheden zullen worden gerespecteerd. Een jaar geleden hebben meer dan duizend mensen het leven verloren in aan de verkiezingen gerelateerde protestacties, 350 000 mensen zijn hun huizen ontvlucht. Ik hoop dat de verantwoordelijken voor deze incidenten eerlijk zullen worden berecht.
Tadeusz Zwiefka (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, zelfs als het waar is dat sommige Keniaanse particuliere media de rellen na de emotionele verkiezingen mee hebben veroorzaakt, is dat bij lange na geen rechtvaardiging van een beperking op vrije meningsuiting.
Bij de aanval op de vrije media in Kenia is ook sprake van schending van de basisbeginselen van parlementaire democratie. Het is het vermelden waard dat deze nieuwe wetgeving is aangenomen door 25 afgevaardigden van het 220 leden tellende parlement – dat is een volledig ondenkbare situatie. Erger nog, Kenia kon tot nu toe bogen op een van de meest ontwikkelde en pluralistische perssystemen van heel Afrika. Met de invoering van deze nieuwe wetgeving zal daar zeker verandering in komen. Dankzij de nieuwe wetgeving kunnen bijzondere diensten bijvoorbeeld ingrijpen in de activiteiten van de media, redacties sluiten en het geschreven of gesproken woord controleren. De beperking van de vrijheid van de media in naam van de bescherming van de staatsveiligheid kan alleen maar averechtse effecten hebben.
Laima Liucija Andrikienė (PPE-DE). – (LT) Waarom maken we ons druk over de vrijheid van drukpers in Kenia? Waarom behandelt het Europees Parlement deze kwestie als een geval van mensenrechtenschending en als iets urgents?
Ten eerste omdat de vrijheid van meningsuiting een fundamenteel mensenrecht is, zoals genoemd in artikel 19 van de Universele verklaring van de rechten van de mens, die Kenia heeft ondertekend. Daarom moet Kenia, net als andere landen die de verklaring ondertekend hebben, niet alleen de strekking ervan naleven, maar haar naar de letter volgen.
De demonstraties die na de presidentsverkiezingen in Kenia plaatsvonden bijna een jaar geleden en die uitliepen op rellen en etnische conflicten, waarbij meer dan 1 000 mensen werden gedood en tienduizenden dakloos werden, is het sterkste argument om ervoor te zorgen dat soortgelijke gebeurtenissen zich niet zullen herhalen. Daarom moeten de Keniaanse regering en de president samenwerken en hun verplichtingen om de vrijheid van drukpers, meningsuiting en vergadering te eerbiedigen nakomen. Daarbij – en dit is van groot belang – zouden ze tegen straffeloosheid moeten strijden en degenen die verantwoordelijk waren voor de straatrellen van een jaar geleden ter verantwoording moeten roepen.
Marios Matsakis (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu we hier debatteren over humanitaire aangelegenheden en de persvrijheid in derde landen, grijp ik de gelegenheid aan om dit Huis te laten weten dat de kantoren van de VN die eerder vandaag door de Israëlische strijdkrachten zijn gebombardeerd, volgens mediaverslagen uit de Gazastrook volledig in brand staan en dat alle humanitaire hulpgoederen van de VN die daar waren opgeslagen, waarvan een groot deel door de EU was gezonden, volledig verloren zijn. Hetzelfde lot is de kantoren van Reuters en andere internationale journalisten in de Gazastrook ten deel gevallen. Ik wil te boek stellen dat ik de mening van secretaris-generaal Ban Ki-moon van de VN deel; hij is momenteel in Israël en is naar verluidt woedend op de Israëlische autoriteiten.
De Voorzitter. – Mijnheer Matsakis, dank u voor uw verklaring, maar in theorie kan ik deze niet accepteren, omdat de regels voorschrijven dat als u het woord voert volgens de "catch the eye"-procedure, het over het geagendeerde onderwerp moet gaan, en ik herinner u eraan dat dit onderwerp de persvrijheid in Kenia is, zelfs al zijn, daar zal iedereen het mee eens zijn, de gebeurtenissen waar u op wijst dramatisch.
Leopold Józef Rutowicz (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de resolutie van het Europees Parlement inzake de persvrijheid in Kenia benadrukt een belangrijk element. Dictaturen beginnen namelijk met de beperking van de pers- en informatievrijheid, alsook van de burgerrechten. Ik hoop dat zowel interne als internationale acties dit proces een halt kunnen toeroepen. Volgens mij zullen president Kibaki en premier Odinga de juiste beslissingen nemen. De resolutie, die ik steun, zal het democratiseringsproces in Kenia zeker bevorderen.
Janusz Onyszkiewicz (ALDE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de communistische periode in Polen en in andere landen stond in het wetboek van strafrecht een bepaling volgens welke eenieder die informatie verspreidde die kon leiden tot openbare wanordelijkheden, zou worden gestraft. Dit soort bepalingen was een uitzonderlijk effectieve stok om niet alleen particulieren maar vooral de pers mee te slaan. Vandaag zien we soortgelijke intenties in de wetgevende activiteiten van Kenia. Met het argument of dreigement dat de pers moet worden gemuilkorfd omdat de media rellen in het land kunnen veroorzaken, kan je dit soort censuur niet onderbouwen of rechtvaardigen. De pers is er om de mensen te informeren en dat is een echte hoeksteen van democratie.
Vladimír Špidla, lid van de Commissie. − (CS) Geachte Voorzitter, dames en heren. Ik zou graag allereerst willen benadrukken dat de vrijheid van meningsuiting - en daar vallen radio en televisie ook onder - een van de pijlers is waarop de EU is gegrondvest. Deze vrijheid is een van de allerhoogste Europese waarden en kan dan ook op generlei wijze ter discussie worden gesteld.
De “Communication Act” uit 2008 die op 2 januari 2009 in Kenia van kracht is geworden, bevat een aantal punten die naar onze mening zouden kunnen indruisen tegen de persvrijheid. We zijn dan ook ingenomen met het besluit van president Kibaki van 7 januari 2009 om een aantal controversiële onderdelen van de wet te herzien. Het doet ons deugd dat de heer Kibaki de minister van Informatie en communicatie alsook de advocaat-generaal opdracht heeft gegeven om rond tafel te gaan zitten met de media om de wet dusdanig te wijzigen dat de verschillende bezwaren ertegen uit de weg worden geruimd.
De vrijheid van meningsuiting en pers zijn een onderdeel van behoorlijk bestuur in de breedste zin van het woord, de kern van de strategie die ten grondslag ligt aan de Europese eenwording. Ik ben er oprecht van overtuigd dat een vrije en verantwoordelijke pers een fundamentele voorwaarde vormt voor een goed functionerende democratie en rechtsstaat die op hun beurt een conditio sine qua non zijn voor duurzame ontwikkeling. De enige weg voor de media en de Keniaanse regering om het wederzijdse begrip te verbeteren en wederzijds respect te kweken, is die van de gezamenlijke dialoog. De Europese Commissie wacht dan ook de resultaten van de verschillende ontmoetingen met de desbetreffende partijen die in Kenia zullen plaatsvinden met grote belangstelling af en hoopt dat de partijen in goed overleg de nodige aanbevelingen ter verbetering van de mediawet zullen weten op te stellen.
Dan nog tot slot de geweldplegingen na de verkiezingen. De Commissie is ingenomen met het rapport van de onderzoekscommissie in kwestie (het Wakirapport). De Commissie is tevens ingenomen met de toezegging van de Keniaanse regering om de aanbevelingen van het rapport ten uitvoer te leggen, met inbegrip van de bepalingen met betrekking tot een buitengewoon tribunaal dat ervoor zorgen moet dat de voor de geweldplegingen verantwoordelijke personen verantwoording afleggen over hun daden.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dadelijk plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Sebastian Valentin Bodu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Begin 2009 kreeg de democratie in Kenia een klap te verwerken in de vorm van een beperking van de persvrijheid. President Mwai Kibaki heeft een wet ondertekend, hoewel hij later van mening is veranderd, die de Keniaanse autoriteiten het recht geeft invallen te doen in redactielokalen, telefoongesprekken van journalisten af te luisteren en de inhoud van uitzendingen te controleren om redenen van “nationale veiligheid”. Alsof deze inbreuken nog niet genoeg zijn, stelt de wet ook enorme boetes en gevangenisstraffen in het vooruitzicht voor verslaggevers die schuldig worden bevonden aan “tegen de regering gerichte” praktijken. Hoewel president Kibaki een week later bevel gaf deze bepalingen te wijzigen, is niet bekend wat deze wijzigingen inhouden.
Deze wet doet – in haar oorspronkelijke vorm – denken aan de donkere dagen van de dictatuur, toen de Keniaanse pers op de knieën werd gedwongen. Kenia is nu een democratie en ik ben er stellig van overtuigd dat niemand, ook president Kibaki niet, die tijden wil doen herleven. Een aanval op de persvrijheid is een aanval op de democratie. De internationale gemeenschap moet druk blijven uitoefenen op de Keniaanse autoriteiten opdat zij verantwoordelijk omgaan met de burgerlijke vrijheden, vooral de persvrijheid.
Marianne Mikko (PSE), schriftelijk. - (ET) Dames en heren, Kenia handelt in strijd met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens en het Afrikaans Handvest van de rechten van de mens en de volkeren. Fundamentele pijlers van democratie zoals de vrijheid van meningsuiting en persvrijheid worden niet gerespecteerd. De vrije pers wordt ernstig bedreigd.
Staatscontrole en censuur maakten deel uit van een ontwerpamendement op een wetsvoorstel inzake communicatie. Door de ondoordachte actie van president Kibaki zijn ze nu toch wet geworden.
Het is ongehoord dat de regering het recht heeft gekregen invallen te doen in redactiekantoren van kranten en omroepen en te controleren wat en in welke vorm de ether in gaat. Dat past niet in een democratische samenleving.
Het is van wezenlijk belang dat de huidige wetsbepalingen worden gewijzigd. Het is mogelijk de pers te reguleren zonder de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid in gevaar te brengen. Dit moet zo snel mogelijk gebeuren.
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.
(De vergadering wordt om 16.15 uur gesloten)
BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 6 van Brian Crowley (H-0973/08)
Betreft: Zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling
Welke politieke initiatieven neemt de Raad dit jaar om het 7e kaderprogramma voor onderzoeken ontwikkeling 2007-2013 en zijn uitwerkingen bij kleine en middelgrote ondernemingen bekend te maken en er hun belangstelling voor te wekken, gezien de 52 miljard euro die het bedrijfsleven over de beleidsperiode ter beschikking gesteld worden?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het Europees Parlement en de Raad hebben in het pakket wetgevingsmaatregelen van het zevende kaderprogramma voor onderzoek en ontwikkeling 2007-2013 (KP7)(1) de duidelijk doelstelling vastgesteld dat er in het bijzonder op moet worden gelet dat kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) in voldoende mate aan het programma deelnemen.
Bijgevolg staat dit doel centraal in de uitvoeringsmaatregelen van KP7, met name in het specifieke programma “Samenwerking”, dat erin voorziet dat voor ieder prioritair onderzoeksgebied een strategie voor KMO’s dient te worden ontwikkeld en dat de doelstelling is dat ten minste 15% van de beschikbare middelen van dit programma naar de KMO’s gaat. De KMO’s profiteren in KP7 bovendien van een hoger subsidiepercentage van 75% van de in aanmerking komende kosten (vergeleken met 50% voor grotere bedrijven). De collectieve financiële verantwoordelijkheid waarin KP6 voorzag, is in KP7 vervangen door een risicodekking door het Garantiefonds, waardoor de financiële risico’s voor KMO’s tot een minimum zijn beperkt.
Zoals het geachte Parlementslid weet, is de Commissie verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van het KP7 overeenkomstig de doelstellingen van het programma. Daarom dient de Commissie alle noodzakelijke maatregelen te nemen om de deelname van KMO’s te bevorderen. Een van deze maatregelen is de conferentie Research Connection 2009 die door de Commissie tijdens het Tsjechische voorzitterschap in mei 2009 in Praag wordt georganiseerd. Een deel van deze conferentie is specifiek gewijd aan de deelname van KMO’s aan KP7.
De Raad zou het geachte Parlementslid daarnaast willen wijzen op belangrijke initiatieven van de Europese Gemeenschap ter bevordering van innovatie, zoals:
het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (KCI) van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 2006(2);
het door de Commissie opgezette Europees initiatief voor leidende markten dat door de Raad in zijn conclusies van 29 mei 2008 werd verwelkomd en gesteund(3);
het “clusterbeleid” voor regionale innovatie, dat de Raad in zijn conclusies van 1 december 2008 heeft verwelkomd als middel ter stimulering van het potentieel en de integratie van KMO’s in hightechnetwerken(4);
tot slot moet ook worden gewezen op het recente besluit van de Europese Investeringsbank om in het kader van het Europees economisch herstelplan 30 miljard euro uit te trekken ter ondersteuning van Europese KMO’s.
Naast de onderzoeksactiviteiten van KP7 moeten ook deze elementen worden genoemd, aangezien innovatieve KMO’s met behulp van deze andere Europese steunregelingen voor innovatie technologische ontwikkelingsactiviteiten en onderzoek kunnen uitvoeren die niet onder KP7 vallen.
Ik wil het geachte Parlementslid ervan verzekeren dat het Tsjechische voorzitterschap zich volledig bewust is van het belang van de kleine en middelgrote ondernemingen als drijvende krachten voor onderzoek, onderzoekstoepassingen en innovatie. Het voorzitterschap acht een specifieke aanpak nodig om de participatie van KMO’s in KP7 te vergemakkelijken – wij zijn van mening dat een verdere vereenvoudiging van de procedures voor de deelname van KMO’s aan alle kaderprogramma’s dient te worden nagestreefd. Het voorzitterschap zal bovendien zijn volledige steun geven aan de tenuitvoerlegging door de Europese Commissie.
Besluit nr. 1982/2006/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 betreffende het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (PB L 412 van 30.12.2006) en Verordening (EG) nr. 1906/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 tot vaststelling van de regels voor de deelname van ondernemingen, onderzoekscentra en universiteiten aan acties op grond van het zevende kaderprogramma, en voor de verspreiding van onderzoeksresultaten (2007-2013) (PB L 391 van 30.12.2006).
Conclusies van de Raad over de mededeling van de Commissie "Naar clusters van wereldklasse in de Europese Unie: uitvoeren van de brede innovatiestrategie" - (doc. 14679/08).
Vraag nr. 7 van Eoin Ryan (H-0975/08)
Betreft: Effectieve Europese hulpverlening aan ontwikkelingslanden
De Europese Unie is de grootste hulpverlener aan de derde wereld. In een uitzending van het programma Panorama (BBC) eind november 2008 werd echter getoond hoe deze hulp al te vaak verkeerd wordt besteed, inefficiënt wordt gebruikt, of niet bij de beoogde doelgroep terechtkomt. Onder meer het gebrek aan doeltreffendheid van de hulpverlening in de onderwijssector werd aan de kaak gesteld; geld wordt er besteed aan gebouwen in plaats van aan opleidingen en lonen, met als resultaat dat de kwaliteit van het onderwijs laag kan liggen. Onderwijzers zijn vaak afwezig omdat ze worden verplicht meerdere banen aan te nemen om rond te komen. Dergelijke trends kunnen leiden tot de zeer zorgwekkende en onaanvaardbare situatie dat de tweede millenniumdoelstellingen op het vlak van universeel basisonderwijs slechts op een oppervlakkige manier worden bereikt, met onderwijs dat van zo'n lage kwaliteit is dat het slechts van weinig waarde is en nauwelijks bijdraagt tot het veranderen van de levens van de betrokken kinderen. Welke maatregelen of veranderingen stelt de Raad in het vooruitzicht om ervoor te zorgen dat de Europese hulpverlening op een effectievere manier wordt verdeeld en toegepast?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad herinnert eraan dat de verantwoordelijkheid voor de programmering van het gebruik van financiële middelen en de ondersteuning van het beheer van communautaire steun en het Europees Ontwikkelingsfonds (EOF) bij de Commissie ligt.
De Raad wenst de aandacht te vestigen op de twee dimensies van de steunverlening, namelijk 1) de specifieke bepalingen inzake de controle van de steunverlening en (2) initiatieven ter verbetering van de doeltreffendheid van de steunverlening. Op beide gebieden is en blijft de Raad alert en actief.
1. Het monitoren van de steunverlening
Alle ontwikkelingssamenwerkingsinstrumenten van de Europese Gemeenschap (EG) omvatten bepaalde voorzieningen die bedoeld zijn om de financiële belangen van de EG te beschermen. De Commissie en de Europese Rekenkamer hebben het recht om audits uit te voeren, ook controles op basis van documenten of ter plaatse, van alle contractanten of subcontractanten die middelen van de Gemeenschap hebben ontvangen.
Zowel de Raad als het Europees Parlement heeft de mogelijkheid om de uitvoering van de buitenlandse communautaire steunverlening op jaarlijkse basis te evalueren aan de hand van het jaarverslag over het ontwikkelingsbeleid en het beleid inzake externe bijstand van de Europese Gemeenschap en de tenuitvoerlegging daarvan, dat de Commissie gewoonlijk tegen eind juni presenteert.
De Raad is evenwel van mening dat niet alleen de donor verantwoordelijk is voor het juiste beheer en de juiste tenuitvoerlegging van ontwikkelingshulp: de beginselen van eigen verantwoordelijkheid, goed bestuur en het wederzijds afleggen van verantwoording dienen te worden nageleefd, en in dit opzicht zijn de subsidie ontvangende partners medeverantwoordelijk. In zijn conclusies van 27 mei 2008 heeft de Raad nog eens het belang onderstreept van de tenuitvoerlegging van versterkte mechanismen voor het wederzijds afleggen van verantwoording op nationaal, regionaal en internationaal niveau, om zo voor meer gelijkheid in de partnerschappen te zorgen.
Tot slot heeft de Commissie in juli 2008 een website in het leven geroepen die uitvoerige informatie verstrekt over het beheer en de tenuitvoerlegging van alle buitenlandse samenwerkingsprogramma’s van de EU. De website wordt beheerd door Europe Aid en is toegankelijk voor het publiek.
2. Doeltreffendheid van de steun
In het kader van de Verklaring van Parijs van maart 2005 inzake de doeltreffendheid van de hulp(1) en de Europese consensus inzake ontwikkeling van november 2005(2) heeft de EU de vaste toezegging gedaan meer en betere hulp te verlenen. Met name zet de EU zich in voor een betere coördinatie en complementariteit tussen de donoren door naar een gezamenlijke meerjarenprogrammering toe te werken die gebaseerd is op enerzijds armoedebestrijdingsstrategieën of soortgelijke strategieën en de eigen begrotingsprocessen van de landen in kwestie, en anderzijds gemeenschappelijke mechanismen voor tenuitvoerlegging, met inbegrip van een gezamenlijke analyse, gezamenlijke missies van donoren en het gebruik van cofinancieringsregelingen.
De complementariteit van de donoractiviteit is van cruciaal belang voor een verhoging van de doeltreffendheid van steun, en dus voor een effectievere en efficiëntere ontwikkelingshulp. In dit opzicht hebben de Raad en de lidstaten in mei 2007 een EU-gedragscode inzake complementariteit en taakverdeling in het ontwikkelingsbeleid(3) goedgekeurd. Ten slotte werd in de ministeriële verklaring die in september 2008 na afloop van het derde Forum op hoog niveau over de doeltreffendheid van ontwikkelingshulp is goedgekeurd (de zogenaamde Actieagenda van Accra), een zeer ambitieuze aanpak van de EU toegezegd en gepleit voor sterke, concrete en meetbare doelstellingen en een tijdschema voor de tenuitvoerlegging.
Op deze conferentie heeft de EU ingestemd met de volgende maatregelen: alle steun voor capaciteitsopbouw wordt verstrekt via gecoördineerde programma's, waarbij in toenemende mate gebruik wordt gemaakt van multidonormechanismen; 50% van de bijstand van overheid aan overheid wordt via nationale systemen verstrekt, onder meer door het optrekken van het percentage van onze bijstand dat via begrotingssteun of een sectorale aanpak wordt verstrekt; er worden geen nieuwe eenheden voor projectimplementatie opgericht; het aantal niet-gecoördineerde missies wordt met 50% ingekrompen.
Kan de voorzitter uitleggen, in het vooruitzicht van de Europese Raad in het voorjaar en de Europese strategie voor groei en werkgelegenheid, hoe hij de concurrentieagenda van de Europese Unie bovenaan op de lijst van prioriteiten denkt te plaatsen, vooral bij de economische recessie die we op het ogenblik doormaken?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Met het oog op de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad en de EU-strategie voor groei en werkgelegenheid zal het Tsjechische voorzitterschap inderdaad de agenda van de Europese Unie inzake het concurrentievermogen bovenaan de lijst van zijn prioriteiten zetten, omdat het zich terdege bewust is dat de EU krachtdadig en vastberaden moet optreden tegen de huidige economische baisse. Door de aanzienlijke economische vertraging wordt het belang onderstreept van de Strategie van Lissabon als een instrument ter versterking van de economische groei en het weerstandsvermogen van de economieën tegen interne en externe schokken. Daarom zal de Raad Concurrentievermogen van maart worden beheerst door de goedkeuring van de “Kernpuntennota 2009 - bijdrage van de Raad (Concurrentievermogen) aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad”(1), waar het uitsluitend over groei en banen zal gaan. De rest van het voorzitterschap zal worden gewijd aan de tenuitvoerlegging van het Europees economisch herstelplan(2) en aan de vervulling van nieuwe mandaten van de Europese Raad zoals het Europese innovatieplan.
Het voornemen van het voorzitterschap blijkt al heel duidelijk uit het voor zijn zittingsperiode gekozen motto: “Europa zonder grenzen”, dat veel meer is dan een politieke leus. Het gaat namelijk om een ambitieus programma dat gericht is op een doeltreffende versterking van de interne markt en de kennisdriehoek, bestaand uit onderzoek, onderwijs en innovatie, teneinde groei en werkgelegenheid in stand te houden en te stimuleren, terwijl we ook zullen letten op de vermindering van de administratieve lasten en de vereenvoudiging van de wetgeving.
Het vijfjarig jubileum van de grootste uitbreiding van de EU biedt een goede gelegenheid voor een evaluatie van de kosten en voordelen die daaruit voor alle lidstaten zijn voortgevloeid. Het Tsjechisch voorzitterschap zal in samenwerking met de Europese Commissie en de OESO een studie presenteren waarin de overgebleven belemmeringen in de interne markt worden aangegeven, en deze studie tijdens de internationale conferentie “5 Years After” in maart 2009 aan de orde stellen.
In dit kader is het Tsjechisch voorzitterschap voornemens om zijn activiteiten op de volgende zes kernpunten te concentreren en de lidstaten hiervoor te mobiliseren:
- een volledig functionerende interne markt zonder grenzen,
- bevordering van consequente interacties binnen de kennisdriehoek,
- betere regelgeving, gericht op een vermindering van de administratieve lasten,
- versterking van de ruggengraat van de Europese industrie: steun voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s),
- bespoediging van het economische hervormingsproces ten behoeve van een sterkere gerichtheid op mededinging en innovatie,
- versterking en verbetering van de investeringen in kennis, onderzoek en innovatie.
Deze activiteiten bestrijken het korte-, middellange- en langetermijnperspectief voor het concurrentievermogen van Europa. Met andere woorden: we moeten nu handelen, met de blik op de toekomst gericht. Tegen deze achtergrond is het Tsjechisch voorzitterschap voornemens deze punten van de agenda inzake concurrentievermogen centraal te stellen in de beraadslagingen tussen de lidstaten. Het is er sterk van overtuigd dat op deze punten een duidelijk signaal moet worden gegeven aan de staatshoofden en regeringsleiders, die in maart 2009 bijeen zullen komen om onder andere de economische situatie van de EU te bespreken.
Het document van juni 2008 dat het programma over 18 maanden onder Frans, Tsjechisch en Zweeds voorzitterschap uitbrengt, noemt de strijd tegen mensenhandel een blijvende prioriteit. In oktober heeft de Commissie ook een"buitengewone inspanning" van zowel de Europese Unie als de lidstaten in de strijd tegen mensenhandel gevraagd.
Welke bijzondere maatregelen denkt Tsjechië inde zes maanden van zijn voorzitterschap in te voeren om de mensenhandel te bestrijden?
Vraag nr. 10 van Mikel Irujo Amezaga (H-1006/08)
Betreft: Strijd tegen de mensenhandel
Resolutie P6_TA(2006)0005 van het Europees Parlement over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (2004/2216(INI) van 17 januari 2006 betreurt dat ondanks de goedkeuring van Kaderbesluit 2002/629/JBZ(1) inzake bestrijding van mensenhandel (waarin voor de lidstaten van de Unie een gemeenschappelijke definitie van het begrip mensenhandel wordt geformuleerd en wordt vastgelegd uit welke elementen het strafbare feit is opgebouwd) de sancties die in de lidstaten kunnen worden opgelegd, met name waar het gaat om de seksuele uitbuiting van vrouwen en kinderen, nog altijd niet zijn geharmoniseerd.
Kan de Raad aangeven welke vooruitgang sinds 2006 is geboekt op het gebied van de harmonisatie van de sancties die in de lidstaten kunnen worden opgelegd?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De bestrijding van de mensenhandel is op het moment een van de grootste uitdagingen, niet alleen in de EU, maar ook wereldwijd. De mensenhandel is een van de ergste vormen van georganiseerde criminaliteit, en vanwege de enorme winsten die de daders door deze activiteiten maken een van de meest lucratieve vormen van misdaad. Aangezien de mensenhandel uiteenlopende vormen aanneemt, moeten de genomen tegenmaatregelen even breed en omvattend zijn.
De Commissie kondigde in haar wetgevings- en werkprogramma voor 2009(2) onder de titel “Pakket georganiseerde misdaad: hulp aan de slachtoffers” aan een wetsvoorstel te zullen indienen tot bijwerking van het kaderbesluit van de Raad 2002/629/JBZ inzake bestrijding van mensenhandel(3). Daarom is het eerst aan de Commissie om de mogelijkheid en de noodzaak van een verdere harmonisering inzake dergelijke strafrechtbepalingen te onderzoeken. Het Tsjechisch voorzitterschap is voornemens om snel daarna in het kader van de Raad te beginnen met het overleg over een dergelijk voorstel.
Op het gebied van de bestrijding van mensenhandel is het Tsjechisch voorzitterschap van plan om vooral een bijdrage te leveren tot de invoering van beste praktijken met het oog op de harmonisering van gegevensverzameling. Op 30 en 31 maart 2009 vindt in Praag een conferentie van deskundigen plaats onder de titel "Joint Analysis, Joint Action". Naast andere onderwerpen zal de conferentie zich met name bezighouden met het verkennen van mogelijkheden voor het opbouwen een netwerk van nationale rapporteurs inzake mensenhandel in de Europese Unie, evenals met de bescherming van kwetsbare slachtoffers en hun rechtspositie in strafrechtelijke procedures.
Vraag nr. 11 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0985/08)
Betreft: Erkenning van arbeid in gezinsverband
Een groot aantal rechten en faciliteiten voor moeders en ouders, de rechten van afhankelijke gezinsleden (kinderen, ouderen, personen met een handicap) alsook het combineren van werk en gezin wordt op Europees niveau alleen vastgelegd in verband met bezoldigde arbeid of zelfstandig werk. Het zelfstandig werk binnen het gezin en de daaruit voortvloeiende gevolgen binnen het gezin alsook het gezin als werkgever worden niet erkend door de EU. Wat zijn de voorstellen van het Tsjechische voorzitterschap in dit verband?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het geachte Parlementslid heeft met het werk in het kader van het gezin, en vooral de erkenning van dit werk, en de implicaties ervan voor het gezin, een zeer belangrijk onderwerp aangesneden.
Zoals u weet kunnen het Europees Parlement en de Raad alleen op basis van een voorstel van de Commissie in de hoedanigheid van wetgever optreden. Ik zou eraan willen herinneren dat de Commissie onlangs daadwerkelijk een voorstel heeft ingediend waarin de door het geachte Parlementslid geuite zorgen worden behandeld. Ik bedoel het voor een nieuwe Richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG(1). Het voorstel heeft ten doel de sociale bescherming van zelfstandig werkenden te versterken, teneinde belemmeringen voor het ondernemerschap van vrouwen uit de weg te ruimen. Tevens is het voorstel gericht op een verbetering van de sociale bescherming van ‘meewerkende echtgenoten’, die vaak zelfstandig werk verrichten zonder over de overeenkomstige rechten te beschikken. Zoals het geachte Parlementslid weet, zijn deze ‘meewerkende echtgenoten’ meestal vrouwen, en velen van hen werken in de agrarische sector. Het voorstel van de Commissie streeft tevens naar een sterkere erkenning van dergelijk zelfstandig werk binnen het gezin. Door ervoor te zorgen dat ‘meewerkende echtgenoten’ het recht op moederschapsverlof wordt verleend, wanneer zij dit willen, is dit voorstel er ook op gericht de soms problematische gevolgen aan te pakken die deze informele werkgelegenheid in familiebedrijven voor het gezin zelf kan hebben, met name wanneer ‘meewerkende echtgenoten’ kinderen hebben.
Wat betreft de bredere gevolgen van het niet erkende werk door ‘meewerkende echtgenoten’ op de lange termijn zou ik het geachte Parlementslid willen verzekeren dat de Raad op de hoogte is van de bijzonder moeilijke omstandigheden waarmee onbezoldigd werkende vrouwen te maken hebben die qua inkomen van hun echtgenoten afhankelijk zijn en wier financiële situatie wanneer zij met pensioen gaan of gaan scheiden of weduwe worden vaak precair is. In december 2007 heeft de Raad zijn bezorgdheid over dit onderwerp onder woorden gebracht in een reeks conclusies over ‘Vrouwen en armoede’, die een aantal statistische indicatoren omvatten die door het Portugese voorzitterschap in het kader van het actieprogramma van Peking(2) zijn ontwikkeld. In deze conclusies erkent de Raad dat vrouwen kwetsbaarder zijn voor inkomensarmoede dan mannen en dat de genderkloof toeneemt met de leeftijd.
De Raad heeft korter geleden, in december 2008, een reeks conclusies over “Vrouwen en economie: combineren van werk en gezin” aangenomen, eveneens in het kader van de follow-up van de tenuitvoerlegging van het actieprogramma van Peking(3). Ook hier heeft de Raad opnieuw het belang onderstreept van maatregelen die vrouwen en mannen in staat stellen om werk en gezinsverantwoordelijkheden met elkaar te combineren, en tot een passend beleid opgeroepen.
Tot besluit kan het geachte Parlementslid er verzekerd van zijn dat de Raad deze kwesties met betrekking tot zelfstandig werken binnen het kader van het gezin actief aanpakt. Het Tsjechisch voorzitterschap zal verder overleg voeren over het voornoemde wetsvoorstel en het zal de desbetreffende ontwikkelingen in het Europees Parlement volgen.
Betreft: Grensoverschrijdende vervolging van verkeersovertredingen
In de conclusies van de 2908e bijeenkomst van de Raad Justitie en Binnenlandse Zaken in november zegt de Raad van mening te zijn dat de huidige systemen volstaan om het probleem aan te pakken van buitenlandse bestuurders van voertuigen die ontsnappen aan boetes wegens verkeersovertredingen. De ervaring leert ons echter dat dit in de meeste gevallen niet opgaat. Indien de Raad niet bereid is nieuwe wetten goed te keuren, welke maatregelen worden dan overwogen opdat op grond van het bestaande gemeenschapsrecht buitenlandse bestuurders niet kunnen ontsnappen aan boetes?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad deelt de bezorgdheid van het Parlement over het hoge aantal verkeersdoden ieder jaar op de Europese wegen en over de moeilijkheden bij het beboeten van verkeersovertredingen die door buitenlandse bestuurders worden begaan.
De Raad wil erop wijzen dat het Franse voorzitterschap van de Raad in september 2008 een seminar over de Europese coördinatie van campagnes voor verkeersveiligheid heeft georganiseerd. Tijdens dit seminar werden mogelijkheden onderzocht om verkeersveiligheidsacties doeltreffender te maken. Als vervolg op de conferentie heeft de Raad op 27 en 28 november 2008 conclusies over de coördinatie van politieacties inzake verkeersveiligheid aangenomen. Deze conclusies zijn gericht op de totstandbrenging van een Europawijd proces ter coördinatie van de met de verkeersveiligheid belaste politiekorpsen. De Raad heeft opnieuw zijn vast voornemen bevestigd om de noodzakelijke initiatieven te nemen ten behoeve van de versterking van de strategische en operationele samenwerking ter verbetering van de verkeersveiligheid op basis van de reeds bestaande maatregelen.
In dit verband herinnert de Raad aan zijn Kaderbesluit 2005/214/JBZ inzake de toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op geldelijke sancties(1). Dit kaderbesluit betreft geldelijke sancties die zijn opgelegd voor verkeersovertredingen. De overeenkomstig dit kaderbesluit vastgelegde nationale wetgeving zou de justitiële autoriteiten, en in sommige gevallen ook de bestuurlijke autoriteiten, in staat moeten stellen om een geldboete aan de autoriteiten in de andere lidstaten door te geven en deze boete zonder verdere formaliteiten erkend en ten uitvoer gelegd te krijgen.
De Raad herinnert ook aan zijn Besluit 2008/615/JBZ inzake de intensivering van de grensoverschrijdende samenwerking, in het bijzonder ter bestrijding van terrorisme en grensoverschrijdende criminaliteit(2). Dit zogeheten ‘besluit van Prüm’ voorziet in grensoverschrijdende samenwerking met betrekking tot kwesties die onder hoofdstuk VI van het EU-Verdrag vallen, en vereenvoudigt onder andere de uitwisseling van kentekengegevens van voertuigen tussen de lidstaten.
Ten slotte zou de Raad willen wijzen op het voorstel van 19 maart 2008 voor een Richtlijn van het Europees Parlement en de Raad ter facilitering van de grensoverschrijdende handhaving van de verkeersveiligheid. Dit voorstel heeft ten doel de verkeersveiligheid in de Europese Unie te verbeteren door te voorzien in grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van sancties voor de vier verkeersovertredingen die het hoogste percentage aan verkeerdoden veroorzaken, namelijk te hoge snelheid, rijden onder invloed, het niet dragen van de veiligheidsgordel en door het rode licht rijden. De Raad heeft dit voorstel in behandeling genomen.
Ofschoon het juist is dat een grote meerderheid van de leden van de Raad er niet van overtuigd is dat het voorgestelde wetsontwerp de Gemeenschap tot de toepassing van deze maatregelen in staat stelt, betekent dit standpunt niet dat de Raad niet genegen zou zijn om andere wetgevingsvoorstellen te ondersteunen die hierover worden ingediend. Op zich trekken de leden van de Raad de legitimiteit van de doelstelling om voor een grensoverschrijdende tenuitvoerlegging van sancties voor verkeersovertredingen te zorgen, geenszins in twijfel.
Hoe luiden de vooruitzichten voor de invoering van een Europese kustwacht, nu het Verdrag van Lissabon naar meer samenwerking op defensiegebied streeft? Is er ruimte voor een overkoepelende organisatie, zoals een verbeterde versie van Frontex, bestaande uit de kustwachten van lidstaten, maar gefinancierd uit EU-middelen en met nauwere samenwerking, zodat kleine landen als Ierland hun lange kustlijn en territoriale wateren efficiënter kunnen bewaken en beschermen tegen drugssmokkel, mensenhandel en andere illegale activiteiten?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het idee om een Europese kustwacht op te richten werd door het Europees Parlement en de Raad naar voren gebracht in artikel 11 van Richtlijn 2005/35/EG inzake verontreiniging vanaf schepen en invoering van sancties voor inbreuken(1). In deze richtlijn werd de Commissie verzocht een haalbaarheidsstudie over een Europese kustwacht voor te leggen die zich op de voorkoming van verontreiniging en de reactie daarop richt. Deze studie is tot dusver nog niet ingediend. De vraag of een Europese kustwacht dient te worden opgezet is ook een van de onderwerpen die in het groenboek van de Commissie van juni 2006 inzake een maritiem beleid voor de EU(2) wordt aangekaart.
Wat betreft grenscontroles en de bestrijding van illegale immigratie biedt het “Haags programma”(3), goedgekeurd door de Europese Raad tijdens zijn bijeenkomst van 5 november 2004, de mogelijkheid een “Europees systeem van grenswachten” in het leven te roepen. Dit idee werd overgenomen in het Europees pact inzake immigratie en asiel(4), goedgekeurd door de Europese Raad van 15 en 16 oktober 2008, waarin is vastgelegd dat op termijn de instelling van een Europees systeem van grenswachters kan worden overwogen.
Het is een feit dat bedreigingen met geschikte maatregelen aangepakt moeten worden, en wel aan de zee-, de land- én de luchtgrenzen. Frontex speelt een belangrijke rol bij het beheer van de operationele samenwerking van de lidstaten aan de buitengrenzen en bevindt zich nog altijd in de een fase waarin het gebruik van de beschikbare middelen op basis van het huidige mandaat wordt ontwikkeld.
Er zij op gewezen dat krachtens artikel 62, lid 2, onder a), van het EG-Verdrag beperkingen zijn gesteld aan de bevoegdheid van de Gemeenschap om normen en procedures in te voeren die de lidstaten bij de uitvoering van personencontroles aan de buitengrenzen in acht moeten nemen, wat impliceert dat de verantwoordelijkheid voor de uitvoering van dergelijke controles bij de lidstaten ligt.
Tot op heden heeft de Raad van de Commissie noch een voorstel voor de oprichting van een Europese kustwacht noch een voorstel voor een Europees systeem van grenswachten ontvangen.
Het Groenboek van de Commissie van 7.6.2006 getiteld “Naar een toekomstig maritiem beleid voor de Unie: Een Europese visie op de oceanen en zeeën” - COM(2006) 275 definitief.
Betreft: Internationaal reisverbod voor kinderen uit Wit-Rusland
Kan het Tsjechische voorzitterschap, gezien het feit dat externe betrekkingen één van zijn belangrijkste prioriteiten vormen, schetsen welke maatregelen het eventueel zou kunnen nemen om de Wit-Russische regering ervan te overtuigen dat zij het internationale reisverbod voor kinderen die voor een vakantie naar Ierland en andere EU-lidstaten zouden kunnen reizen, moet opheffen?
Op dit moment is er naar verluidt een uitzonderingsregeling tot stand gekomen tussen de Ierse en de Wit-Russische autoriteiten, zodat kinderen in de kerstvakantie op reis mogen. Over een officiële intergouvernementele overeenkomst om het verbod volledig op te heffen wordt echter nog steeds beraadslaagd. Jaarlijks komen er ca. 3.000 kinderen naar Ierland in het kader van vakantieprogramma's.
Kan het Tsjechische voorzitterschap ervoor zorgen dat er in plaats van individuele bilaterale overeenkomsten tussen Wit-Rusland en afzonderlijke EU-lidstaten prioriteit wordt gestreefd naar een overeenkomst tussen de EU als geheel en de Wit-Russische autoriteiten, zodat kinderen uit Wit-Rusland naar alle landen van de EU kunnen reizen?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad is op de hoogte van de problemen die zich de laatste tijd voordoen in verband met kinderen uit Wit-Rusland die in het kader van herstelreisjes (Tsjernobyl-hulp) en vakanties naar verscheidene Europese landen, waaronder Ierland, reizen en heeft de situatie van meet af aan gevolgd.
De betrokken staten voeren momenteel overleg met de bevoegde Wit-Russische autoriteiten om langs bilaterale weg te reageren op de bezorgdheid die in deze kwestie is geuit. In dit verband moet de overeenkomst worden verwelkomd die op 8 december 2008 tussen Ierland en Wit-Rusland is bereikt over toekomstige rust- en herstelbezoeken voor kinderen die onder de gevolgen van de Tsjernobylramp lijden.
Voorts zij erop gewezen dat in dit verband op 3 december 2008 een demarche bij het Wit-Russische ministerie van Buitenlandse Zaken in Minsk is ondernomen door de plaatselijke EU-trojka. Bij deze gelegenheid werd het belang van de voortzetting van deze bezoeken onderstreept, wat door de Wit-Russische autoriteiten welwillend werd opgenomen.
De Raad zal deze kwestie verder nauwgezet volgen en het onderwerp zo nodig in zijn contacten met de Wit-Russische autoriteiten aan de orde stellen.
Vraag nr. 15 van Avril Doyle (H-0993/08)
Betreft: Ineenstorting van de recyclingmarkt
Overeenkomstig de voorschriften van de verpakkingsafvalrichtlijn hebben Ierland en andere lidstaten een aantal streefcijfers en doelstellingen voor de sector verpakkingsafval ontwikkeld die aansluiten bij de "afvalhiërarchie" zoals die in de kaderrichtlijn inzake afval (Richtlijn 2006/12/EG(1)) is vastgesteld. De levensvatbaarheid van de recyclingsector, waarvan afhangt of de nagestreefde doelen ook bereikt worden, wordt bepaald door de kosten en prijzen op de markt.
De afgelopen maanden is de sector evenwel onder grote druk komen te staan als gevolg van de ineenstorting van de prijzen voor gerecycled materiaal op de wereldmarkt. Deze druk is van dusdanige hevigheid dat sommige markten inmiddels gesloten zijn en dat het in veel gevallen voor afvalbedrijven commercieel niet langer interessant is om hun activiteiten voort te zetten. Zal de Raad, gezien de betekenis van deze sector voor een duurzame consumptie en productie in de EU, in actie komen om te reageren op de huidige urgente situatie als gevolg van de ineenstorting van de prijzen voor gerecycled materiaal, bijvoorbeeld met concrete maatregelen om faillissementen op te vangen?
En zal de Raad onverwijld de aanbevelingen ten uitvoer leggen die zijn opgenomen in het verslag van de Commissie over de Taskforce inzake recycling (samengesteld ter voorbereiding van de mededeling over "Een Europees initiatief voor leidende markten" - COM(2007)0860)?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad is op de hoogte van het door het geachte Parlementslid ter sprake gebrachte probleem. Tijdens de zitting van de Raad van 4 december 2008 werd de recente daling van de handelsprijzen voor recyclingmaterialen door Ierland onder het punt ‘diversen’ op de agenda gezet en door verscheidene leden van de Raad besproken. De Commissie nam notitie van de geuite bezorgdheid en verklaarde dat zij een beoordeling van de situatie zou uitvoeren en zou bekijken welke maatregelen eventueel zouden kunnen worden genomen. Tot slot zegde het nieuwe voorzitterschap toe de resultaten van de beoordeling van de Commissie en alle aanbevelingen onverwijld aan de Raad voor te leggen zodra zij beschikbaar zijn.
Krachtens Richtlijn 1999/74/EG(1) betreffende minimumnormen voor de bescherming van legkippen wordt het houden van legkippen in conventionele of niet-aangepaste kooien vanaf 1 januari 2012 verboden. Vorig jaar zei een woordvoerder van de voedselindustrie op een conferentie in Ierland dat tenzij de EU meer dan de helft van haar pluimveeproducten illegaal wil verklaren, een dispensatie zal moeten worden verleend op de richtlijn. Kan de Raad hierop commentaar geven en meedelen of hij van mening is dat een dispensatie nodig zal zijn, rekening houdend met het feit dat in 2006 bijna 80% van de in de EU geproduceerde eieren afkomstig was uit kooisystemen?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad heeft in juli 1999 Richtlijn 1999/74/EG tot vaststelling van minimumnormen voor de bescherming van legkippen aangenomen. De richtlijn bepaalt dat vanaf 1 januari 2012 het houden van kippen in de EU niet meer is toegelaten in kooien die niet voldoen aan de bij deze richtlijn vastgestelde minimumvereisten voor dierenwelzijn.
Met het oog op de belanghebbenden verplicht de richtlijn de Commissie om de Raad een verslag voor de leggen, op basis van een wetenschappelijk advies, over de verschillende houderijsystemen voor legkippen, waarin enerzijds aandacht wordt besteed aan de pathologische, zoötechnische, fysiologische en ethologische aspecten en anderzijds aan de gevolgen op het gebied van gezondheid en milieu en dat ook is opgesteld op basis van een studie van de sociaaleconomische gevolgen van de diverse systemen en de gevolgen voor de betrekkingen met de economische partners van de Gemeenschap.
Het desbetreffende verslag werd door de Commissie in januari 2008 voorgelegd aan de Raad, samen met een werkdocument van de Commissie met de referentieteksten. Bij de opstelling van het verslag werd onder andere rekening gehouden met een sociaaleconomische studie waarin verslagen van de lidstaten waren opgenomen.
Op basis van dit verslag bevestigde de Commissie tegenover de Raad dat zij niet voornemens is een voorstel tot opschorting van de vastgestelde datum van het verbod op conventionele kooien, of andere voorstellen van soortgelijke strekking, in te dienen.
Krachtens artikel 249 van het EG-Verdrag is Richtlijn 1999/74/EG verbindend ten aanzien van het te bereiken resultaat voor elke lidstaat waarvoor zij bestemd is, maar wordt aan de nationale instanties de bevoegdheid gelaten vorm en middelen te kiezen.
Betreft: Opheffing van de barrières voor Roemeense en Bulgaarse werknemers
Aangezien illegale migratie gevolgen heeft voor zowel de werknemers van de lidstaten als de legale migrerende werknemers, wens ik de Raad te vragen welke maatregelen hij van plan is te treffen om de huidige belemmeringen op het vrije verkeer van werknemers op te heffen, ten gunste van legale migratie van uit de lidstaten of uit derde landen afkomstige werknemers. Kan de Raad tevens mededelen welke maatregelen hij voornemens is te treffen om de barrières voor de aanwerving van Roemeense en Bulgaarse werknemers weg te nemen?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Zoals het geachte Parlementslid ongetwijfeld weet is in het toetredingsverdrag met Bulgarije en Roemenië een overgangsperiode van zeven jaar vastgelegd met betrekking tot het vrij verkeer van werknemers. Tijdens deze periode kunnen de lidstaten van de EU-25 nationale maatregelen toepassen om de toegang tot hun arbeidsmarkten van onderdanen van de nieuwe lidstaten te regelen.
De eerste overgangsperiode van twee jaar na toetreding is inderdaad op 31 december 2008 verstreken. De Raad heeft nu de taak om op basis van een verslag van de Commissie de overgangsbeperkingen opnieuw te beoordelen. De Raad heeft nota genomen van de voorstelling van het Commissieverslag op 17 december 2008. Het verslag zal tijdens de volgende bijeenkomst van de EPSCO-Raad in maart 2009 weer op de agenda staan. Het Tsjechische voorzitterschap heeft de opheffing van belemmeringen voor de interne markt van de Unie, met inbegrip van de beperkingen voor het vrij verkeer van werknemers, tot een van zijn belangrijkste politieke prioriteiten gemaakt, teneinde de aanzet te geven tot grondig politiek overleg op verschillende niveaus, bijvoorbeeld tijdens de informele bijeenkomst van de ministers van Werkgelegenheid in Tsjechië, en de lidstaten aan te moedigen de barrières voor de mobiliteit en het vrij verkeer van werknemers uit de weg te ruimen wanneer deze zinloos en ongegrond zijn. De Raad zal verschillende maatregelen bevorderen die de mobiliteit en het vrij verkeer van werknemers in de gehele Europese Unie vergemakkelijken.
Nationale maatregelen kunnen echter nog gedurende een periode van vijf jaar na de toetreding worden toegepast en kunnen nog eens met twee jaar worden verlengd in lidstaten waar anders ernstige verstoringen van de arbeidsmarkten zou dreigen.
In ieder geval dient te worden onderstreept dat het besluit over een eventuele voortzetting van de toepassing van nationale maatregelen, evenals over de aard van deze maatregelen, krachtens het toetredingsverdrag onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. Zo’n besluit kan door de betroffen lidstaten echter alleen na rijp beraad worden genomen op basis van een objectieve beoordeling van de situatie ter plaatse.
Vraag nr. 18 van Manuel Medina Ortega (H-1002/08)
Betreft: Hervatting van het multilaterale handelsoverleg
Tijdens de recente Top van de G-20 in Washington is een overeenkomst bereikt over de hervatting van het multilaterale handelsoverleg (Doha-ronde). Hoe ziet de Raad de toekomst van dit overleg, en welke voorstellen wil hij formuleren om het onderhandelingsproces opnieuw op gang te brengen?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het motto van het Tsjechische voorzitterschap is ‘Een Europa zonder grenzen’. Het opheffen van belemmeringen is niet alleen in het intern beleid, maar ook in het extern beleid onze doelstelling. De EU maakt deel uit van een wereld van betrekkingen en afhankelijkheden en als zodanig is zij op het gebied van het handelsbeleid nooit een solist geweest. De interne doelstellingen van de EU, zij het werkgelegenheid, de hoge levensstandaard of de ontwikkeling van de veiligheid, houden voor een groot deel verband met het vermogen van de Europese economische spelers om zichzelf buiten de grenzen van de EU te handhaven. Het Tsjechische voorzitterschap is zich hiervan bewust en zal een actieve bijdrage leveren aan de openstelling van meer markten voor producten, diensten en investeringen uit de EU – de vrije handel is een van de instrumenten om de huidige crisis op te lossen.
Op 15 november hebben de leden van de G20 onderstreept dat het van belang was “in 2008 tot overeenstemming te komen over de wijze waarop de WTO-ontwikkelingsagenda van Doha met een ambitieus en evenwichtig resultaat kan worden afgerond”. In dit kader werd de Raad op 8 december door de Commissie ingelicht over de nieuwste ontwikkelingen bij de Wereldhandelsorganisatie betreffende het handelsoverleg van de Doha-ontwikkelingsagenda, met het oog op mogelijk ministerieel overleg eind december in Genève.
Op 11-12 december 2008 heeft de Europese Raad in zijn conclusies aangegeven dat hij de doelstelling onderschrijft om dit jaar binnen de Wereldhandelsorganisatie te komen tot een akkoord over de modaliteiten die moeten leiden tot de afsluiting van de ontwikkelingsagenda van Doha met een ambitieus, integraal, evenwichtig resultaat.
In dit opzicht waren de Commissie en de Raad bereid tot een constructieve deelname van de EU aan ministerieel overleg indien en wanneer de partijen daartoe zouden besluiten. Op 12 december 2008 gaf de directeur-generaal van de Wereldhandelsorganisatie tijdens een informele bijeenkomst van de delegatieleiders aan dat hij bij uitblijven van “dramatische veranderingen in de volgende 48 uur” de ministers niet bijeen zou roepen om deze modaliteiten nog voor het eind van het jaar vast te leggen. Bij deze gelegenheid zei hij dat hij na een week van intensieve beraadslagingen niet voldoende politieke inzet kon bespeuren voor een beslissende aanloop tot een akkoord en dat hij van mening was dat een groot risico bestond dat een dergelijke vergadering op een mislukking zou uitlopen, wat niet alleen de Ronde, maar ook het WTO-stelsel als geheel zou hebben geschaad. Zodoende vond geen ministerieel overleg plaats.
De Europese Unie blijft verder volledig voorstander van het multilaterale handelsstelsel en van de afsluiting van een evenwichtig, ambitieus en omvattend akkoord in de Doha-ontwikkelingsronde van de WTO, vooral in het licht de huidige economische en financiële omstandigheden. Voor het Tsjechische voorzitterschap is de Doha-ontwikkelingsronde een instrument om een transparante liberalisering van de handel op multilateraal niveau te bereiken, die op de lange termijn voordelen met zich mee zal brengen. Het voorzitterschap zal ernaar streven de discussie zo snel mogelijk weer op gang te brengen en zal ook intensievere onderhandelingen in het kader van de andere agenda’s van de WTO steunen, vooral op het gebied van diensten en TRIP’s. Het voorzitterschap maakt zich sterk voor een zo breed mogelijke toepassing van het multilaterale handelsstelsel. Daarom zal zich blijven inzetten voor de uitbreiding van het aantal leden van de Wereldhandelsorganisatie.
Vraag nr. 19 van Dimitrios Papadimoulis (H-1009/08)
Betreft: Ontwerpresolutie van het EU-voorzitterschap over decriminalisering van homoseksualiteit in de landen die lid zijn van de VN
Het Franse voorzitterschap van de Raad zal op 10 december 2008, de 60-ste verjaardag van de universele verklaring van de rechten van de mens, bij de Verenigde Naties (namens de EU) een ontwerpresolutie indienen die de regeringen van alle landen die lid zijn van de VN oproept over te gaan tot decriminalisering van homoseksualiteit. De waarnemer van het Vaticaan bij de VN heeft reeds aangekondigd dat zijn land zich tegen de resolutie zal uitspreken.
Het Europees Parlement heeft op 26 april 2007 een resolutie aangenomen (P6_TA(2007)0167) over homofobie in Europa. In deze resolutie wordt aangedrongen op decriminalisering van homoseksualiteit en op volledige toepassing van de Europese anti-discriminatiewetgeving, terwijl tegelijkertijd homofobie in de lidstaten wordt veroordeeld. Kan de Raad aangeven in welke landen in de wereld homoseksualiteit strafbaar is? Welke follow-up gaat aan de resolutie van het Franse voorzitterschap worden gegeven? Welke maatregelen gaat de Raad nemen voor de volledige toepassing van de resolutie van het Europees Parlement? Is de raad van oordeel dat bij de beoordeling van asielaanvragen ook bekeken moet worden of de aanvrager in zijn land van herkomst wordt vervolgd vanwege zijn seksuele geaardheid?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad is stellig van mening dat discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, geloof of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid niet strookt met de beginselen waarop de EU is gegrondvest. De instellingen van de EU hebben dergelijke discriminatie in al haar vormen herhaaldelijk verworpen en veroordeeld.
Binnen de grenzen van de bevoegdheden die haar door de Verdragen zijn verleend, streeft de EU vastberaden een duidelijk beleid ter bestrijding van dit soort fenomenen na, zowel binnen haar grenzen als in het kader van haar buitenlands beleid. Wereldwijd wordt homoseksualiteit in 80 landen nog steeds gecriminaliseerd.
Artikel 13 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap biedt een wettelijke grondslag om “passende maatregelen [te] nemen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afstamming, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te bestrijden”. Gebruikmakend van deze bevoegdheden heeft de EU in juni 2000 Richtlijn 2000/43/EG houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming(1) en in november 2000 Richtlijn 2000/78/EG inzake gelijke behandeling in arbeid en beroep(2) unaniem aangenomen.
In het kader van de buitenlandse betrekkingen spant de EU binnen de Verenigde Naties actief in om racisme en discriminatie aan te pakken, met inbegrip van discriminatie op grond van seksuele geaardheid. In dit verband heeft de EU zich er in 2006 zonder meer en met succes voor uitgesproken dat organisaties die opkomen voor de rechten van de lesbiennes, homoseksuelen, biseksuelen en de transseksuelen (LGBT) een adviesstatus in de ngo-commissie van de Economische en Sociale Raad van de VN (ECOSOC) krijgen. Bovendien werd op 18 december 2008 namens de (tot op heden) 66 staten de Verklaring betreffende seksuele geaardheid en genderidentiteit gepresenteerd, als onderdeel van het debat onder punt 64b “Mensenrechtenkwesties, met inbegrip van alternatieve benaderingen ter verbetering van de doeltreffende uitoefening van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden” van de agenda van de Algemene Vergadering. De verklaring bevestigt onder meer nog eens het universaliteitsbeginsel en het beginsel van non-discriminatie en “dringt er bij de staten op aan alle noodzakelijke maatregelen te nemen, met name wetgevende en bestuurlijke, om ervoor te zorgen dat seksuele geaardheid of genderidentiteit onder geen beding de reden mag zijn voor strafrechtelijke sancties, in het bijzonder executies, arrestaties of hechtenis”.
De EU heeft vraagstukken op het gebied van racisme, xenofobie en discriminatie in de politieke dialoog met derde landen opgenomen en propageert voortdurend het beginsel van non-discriminatie volgens hetwelk de rechten van de mens voor alle mensen gelden, ongeacht hun seksuele geaardheid of genderidentiteit.
Wat betreft asielaanvragen wordt door Richtlijn 2004/83/EG van de Raad inzake minimumnormen voor de erkenning van onderdanen van derde landen en staatlozen als vluchteling of als persoon die anderszins internationale bescherming behoeft, en de inhoud van de verleende bescherming, het concept geïntroduceerd van de vervolgingsgrond van “het behoren tot een bepaalde sociale groep”. Overeenkomstig artikel 10, lid 1, letter d), kan een specifieke sociale groep een groep zijn die als gemeenschappelijk kenmerk seksuele gerichtheid heeft. De lidstaten zullen in de besluitvorming over verzoeken om verlening van internationale bescherming rekening houden met dit element bij de beoordeling van vervolgingsgronden.
Richtlijn 2000/43/EG van de Raad van 29 juni 2000 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van personen ongeacht ras of etnische afstamming; PB L 180 van 19.7.2000, blz. 22-26.
Richtlijn 2000/78/EG van de Raad van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep; PB L 303 van 2.12.2000, blz. 16-22.
Vraag nr. 21 van Pedro Guerreiro (H-1012/08)
Betreft: CIA-vluchten met wederrechtelijk vastgenomen gevangenen via diverse EU-luchthavens
Volgens berichten uit Spanje bestaat er een officieel document (januari 2002) waaruit blijkt dat hooggeplaatste personen binnen de Spaanse regering door de politieke en militaire attaché via de ambassade van de VS ervan in kennis zijn gesteld dat de Amerikanen het Spaanse luchtruim en Spaanse luchthavens wilden gebruiken voor het vervoer van "gevangenen" naar de militair basis van Guantánamo. Er schijnt zelfs gesproken te zijn over het gebruik van Spaanse militaire luchthavens om dit vervoer te ondersteunen. Uit het betrokken document, dat dat nu toe geheim was, blijkt tevens dat ook in andere EU-landen van wier luchtruim voor deze vluchten gebruik moest worden gemaakt, zoals Italië en Portugal, dezelfde procedure is gevolgd. Deze lidstaten zouden, toen ze hierover om opheldering vroegen, te horen hebben gekregen dat de VS van plan waren hun luchtruim en grondgebied te gebruiken om wederrechtelijk vastgehouden gevangenen naar de militaire basis van Guantánamo te vervoeren. Genoemd document, dat nu openbaar is gemaakt, bevestigt het idee dat het vastnemen, de opsluiting en foltering van de betrokken gevangenen door de VS, die hiermee de meest elementaire mensenrechten hebben geschonden, nooit mogelijk zouden zijn geweest zonder de deelname van de diverse EU-regeringen.
Wat denkt de Raad van deze berichten die nu aan de openbaarheid zijn prijsgegeven en in hoeverre gaat hij hierover om opheldering vragen?
Welke maatregelen wil de Raad voorstellen om te voorkomen dat dit nu en in de toekomst nog voorkomt?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het toezicht op de activiteiten van inlichtingen- en veiligheidsdiensten op het grondgebied van de lidstaten valt onder de bevoegdheid van de lidstaten. Evenmin valt de controle van het grondgebied (land, zee of luchtruim) van de lidstaten, daaronder begrepen machtigingen tot landing op en opstijging van dat grondgebied, onder de bevoegdheid van de Raad van de Europese Unie.
Vraag nr. 22 van Johan Van Hecke (H-1017/08)
Betreft: Kredietcrisis
Op de agenda van het Tsjechische voorzitterschap staat het verder werken aan een Europese en internationale aanpak om de kredietcrisis te beteugelen. Zij die het hardst getroffen worden door de kredietcrisis, zijn echter de ontwikkelingslanden. De prijzen voor grondstoffen dalen bijzonder snel, waardoor arme landen minder inkomsten ontvangen. Daarnaast dreigt de stroom aan krediet naar ontwikkelingslanden op te drogen.
Zal het Tsjechisch voorzitterschap het goede voorbeeld geven en haar officiële ontwikkelingshulp substantieel blijven optrekken om de belofte van 0,7 procent van het BNP aan ontwikkeling te besteden in 2010, na te komen?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het voorzitterschap is bezorgd over de mondiale financiële crisis en haar mogelijke onaangename gevolgen voor de ontwikkelingslanden. Over een paar dagen [op 29 en 30 januari 2009] zal tussen de ministers van Ontwikkelingssamenwerking tijdens hun informele ministeriële bijeenkomst in Praag een gedachtewisseling over deze kwestie plaatsvinden.
Wat de officiële ontwikkelingshulp (ODA) aangaat heeft de EU in de in mei 2008 aangenomen Conclusies van de Raad(1) opnieuw nadrukkelijk bevestigd dat zij zich er tegenover de ontwikkelingslanden toe heeft verplicht om in 2010 een gezamenlijke officiële ontwikkelingshulp van 0,56 procent van het BNI te realiseren en in 2015 van 0,7 procent van het BNI, zoals vastgelegd in de conclusies van de Raad van mei 2005, de conclusies van de Europese Raad van juni 2005 en de Europese consensus over het ontwikkelingsbeleid van 22 november 2005.
Met name in het kader van de conclusies van de Raad van mei (2) werd vastgelegd dat lidstaten die na 2002 tot de EU waren toegetreden en die nog niet het niveau van 0,17 % ODA/BNI hadden bereikt ernaar zouden streven hun ODA te verhogen om dit niveau in het kader van hun respectieve begrotingsprocedures vóór 2010 te bereiken, terwijl degenen die al boven dat niveau lagen zouden voortgaan met hun inspanningen. Bovendien zegden de lidstaten van de EU toe het doel van 0,7% ODA/BNI vóór 2015 te zullen bereiken, terwijl degenen die dit niveau reeds hadden gehaald zich ertoe verplichtten om boven dit doel te blijven; de lidstaten die na 2002 tot de EU zijn toegetreden, zullen ernaar streven hun ODA/BNI vóór 2015 tot 0,33% te verhogen.
Het engagement van Tsjechië moet gericht blijven op het kader van de gezamenlijke ODA-doelstelling die de EU heeft opgesteld, teneinde de streefdoelen te halen die reeds bij verscheidene gelegenheden zijn bevestigd.
In zijn op 11 november (3) aangenomen conclusies heeft de Raad onderstreept dat de kwestie onder de bevoegdheid van de lidstaten valt, maar de lidstaten aangemoedigd om vóór eind 2010 nationale tijdschema’s op te stellen om in het kader van hun respectieve begrotingsprocedures meer middelen voor hulp uit te trekken om de vastgestelde ODA-doelstellingen te bereiken.
Wij vinden het uiterst belangrijk dat de wezenlijke instrumenten en modaliteiten van de financiering nadrukkelijk gericht zijn op de doeltreffendheid van de hulp, waarbij rekening moet worden gehouden met de rol van de handel en de Wereldhandelsorganisatie voor ontwikkeling en met het belang van handelsgebonden hulp. De verantwoordelijkheid voor een goed ontwikkelingsbeleid van onze partners in hun respectieve landen is gezien onze verantwoordingsplicht ten opzichte van de belastingbetaler met betrekking tot de ter beschikking gestelde middelen van cruciaal belang, zowel voor de donoren alsook voor de ontvangende landen. Deze kwesties werden op de internationale fora uitvoerig besproken. In de onlangs in New York en op het Forum op hoog niveau in Accra en tijdens de Conferentie van Doha gehouden gesprekken werd benadrukt dat de discussies over de versterking van het follow-upmechanisme inzake ontwikkelingsfinanciering tijdens de voorjaarsconferentie van de ECOSOC in april 2009 zullen worden geopend. Wij zijn van mening dat de verschillende modaliteiten van de ODA als doeltreffend middel moeten worden beschouwd, zodat alle actoren van de ODA-toezeggingen zullen kunnen profiteren.
Het optreden van het Tsjechische voorzitterschap is in overeenstemming met de eerder genoemde conclusies van de Raad en zal dat ook blijven. Evenals een aantal lidstaten van de EU zal het Tsjechische voorzitterschap ernaar streven om zijn ODA vóór 2010 tot 0,17% en vóór 2015 tot 0,33% te verhogen. In de huidige situatie van de wereldwijde financiële crisis verwachten we niet dat onze ODA substantieel zal worden verhoogd.
Op 4 september 2008 heeft het Europees Parlement een gezamenlijke resolutie aangenomen over het vermoorden van albino's in Tanzania.
In deze resolutie wordt er bij de Raad op aangedrongen de mensenrechtensituatie van albino's in Tanzania op de voet te volgen. Kan de Raad gegevens verstrekken over de actuele stand van zaken met betrekking tot de situatie van albino's in Tanzania, aangezien medisch personeel ter plaatse nog geen verbetering van de mensenrechtensituatie van albino's heeft kunnen waarnemen?
Welke inspanningen zijn er geleverd door het Franse Voorzitterschap van de Europese Raad en wat is het Tsjechische Voorzitterschap van plan om de situatie van de albino's in Tanzania te verbeteren, met name ook met betrekking tot de medische zorg, en wat werd er tot dusver bereikt?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad houdt de situatie van de mensenrechten in Tanzania goed in de gaten en heeft met grote bezorgdheid nota genomen van de achteruitgang van de situatie van albino’s in dat land. Op grond van zijn mensenrechtenbeleid zal de Raad de kwestie bij de Tanzaniaanse autoriteiten aan de orde stellen en deze oproepen tot verdere acties om een eind aan het fenomeen te maken en voor gerechtigheid voor de slachtoffers en hun families te zorgen.
In Tanzania zijn albino’s traditioneel het slachtoffer van discriminatie. In sommige regio’s werd het krijgen van een albinokind lang als een vloek voor de gehele gemeenschap beschouwd, en velen van hen zijn bij de geboorte gedood. Het probleem heeft echter recentelijk een andere dimensie aangenomen en de afschuwelijke moorden die nu op albino’s plaatsvinden, gebeuren op grond van pure geldzucht, waarbij de moordenaars armoede, wanhoop en een sterk geloof aan tovenarij uitbuiten.
De regering van Tanzania heeft al een aantal maatregelen genomen om een eind aan deze misdaden te maken en president Kikwete heeft de regionale commissarissen hierover geïnstrueerd.
Deze maatregelen omvatten de verbetering van de veiligheidssituatie en de bescherming van de albino’s in de regio Mwanza alsmede bewustmakingsprogramma’s. Onder andere werden albinoschoolkinderen wier leven werd bedreigd, overgebracht naar een speciale school in het district Misungwi en andere internaten in de regio, die door de politie worden bewaakt. Er wordt inmiddels aan een speciale telling van albino’s gewerkt.
Tegelijkertijd werken ngo’s actief aan bewustmaking. In vele van de betrokken dorpen worden de mensen voorgelicht om een eind te maken aan het doden van albino’s. Alle huishoudens met albino’s worden afzonderlijk opgezocht om hen te sensibiliseren en aan te moedigen iedere verdachte persoon bij de politie aan te geven.
De Raad zal de situatie nauwlettend blijven volgen.
Vraag nr. 24 van Jolanta Dičkutė (H-1021/08)
Betreft: Uitbreiding van de voorkoming en behandeling van HIV en de zorg voor met HIV besmette personen
Het verslag van de ECDC-vergadering "HIV-tests in Europa: van beleid naar doeltreffendheid" van januari 2008 benadrukt het feit dat veel kansen worden gemist om HIV-besmettingen in de landen van de EU vast te stellen, in het bijzonder in het kader van de gezondheidszorg. Naar schatting 30% van de met HIV besmette personen in de landen van de EU is niet op de hoogte van de eigen besmetting. Een late diagnose betekent een late start van de antiretrovirale therapie (ART), een beperkte toepasbaarheid van geneesmiddelen, een hogere sterfte en een groter risico op het doorgeven van de besmetting.
Is het Tsjechische voorzitterschap, na het voorbeeld dat is gegeven door de Luxemburgse, Duitse, Portugese en Franse voorzitterschappen, voornemens maatregelen te nemen om de voorkoming en behandeling van HIV en de zorg voor met HIV besmette personen uit te breiden?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Het Tsjechische voorzitterschap bevestigt zijn engagement om de cruciale uitdaging van de wereldwijde hiv/aids-pandemie aan te pakken. De tot nu toe ondernomen inspanningen zijn niet voldoende gebleken om de wereldwijde uitbreiding van de hiv/aids-pandemie tegen te houden, wat nog wordt bemoeilijkt door armoede en ongelijkheden op sociaal en economisch gebied en tussen de seksen.
In dit verband wil de Raad herinneren aan zijn op 31 mei 2007 aangenomen conclusies over de “Bestrijding van hiv/aids in de Europese Unie en de naburige landen”, evenals aan zijn op 3 juni 2005 aangenomen conclusies inzake de bestrijding van hiv/aids.
Met name in zijn conclusies van 2007 onderstreepte de Raad noodzaak van een geïntegreerde en gecoördineerde nadruk op preventie, diagnose, behandeling, verzorging en ondersteuning op het gebied van hiv/aids, uitgaande van de bevordering van de mensenrechten van zowel seropositieven als kwetsbare bevolkingsgroepen. De Raad nodigde de lidstaten uit om onder andere passende screening- en behandelingsmethodes te propageren om de overbrenging van hiv van moeder op kind zoveel mogelijk te beperken en universele toegang te bevorderen tot empirisch onderbouwde preventie en een algemene vermindering van de schadelijke gevolgen als kern van een succesvolle aanpak ter verlichting van de gevolgen van hiv/aids.
Het Tsjechische voorzitterschap zal dit werk bevorderen, voortbouwend op hetgeen al is bereikt, zodat de EU een voortrekkersrol blijft spelen in de bestrijding van de hiv/aids-pandemie.
Vraag nr. 26 van Laima Liucija Andrikienė (H-1027/08)
Betreft: Gaspijpleidingprojecten en het gemeenschappelijk energiebeleid van de EU
Doel van het Nabucco-pijpleidingproject is gas van het Kaspische gebied naar Wenen te transporteren, terwijl via de Nord Stream-pijpleiding onder de Oostzee gas van Rusland naar Duitsland moet worden getransporteerd. Hoe denkt het Tsjechische voorzitterschap de afhankelijkheid van de EU van Russisch gas te verminderen? Hoe kan de beoogde Nabucco-gaspijpleiding de situatie rond de export van gas naar Europa veranderen? Hoe denkt het Tsjechische voorzitterschap over het Nord Stream-gaspijpleidingproject? Welke maatregelen denkt het Tsjechische voorzitterschap te nemen met het oog op de totstandbrenging en versterking van het gemeenschappelijk energiebeleid van de EU?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
Energie behoort tot de drie belangrijkste beleidsprioriteiten van het Tsjechisch voorzitterschap. Algemeen wordt erkend dat bij de tenuitvoerlegging van het actieplan van de Europese Raad (2007-2009), zoals goedgekeurd tijdens de voorjaarsbijeenkomst 2007 van de Europese Raad, de nadruk dient te worden gelegd op de zekerheid van de energievoorziening. Op grond daarvan zal het Tsjechisch voorzitterschap zijn inspanningen op de bevordering en versterking van het energiebeleid van de EU concentreren. De recente onderbreking van de gasinvoer uit Rusland en de doorvoer via Oekraïne hebben het belang van dit punt op de agenda van de EU onderstreept.
Wat betreft de gasinvoer in de Europese Unie herinnert de Raad aan de in dit actieplan aangegeven doelstelling, namelijk het versterken van de zekerheid van de bevoorrading middels een doeltreffende diversificatie van energiebronnen, leveranciers en transportroutes. Het Tsjechisch voorzitterschap heeft tijdens de informele Raad Algemene Zaken die op 8 januari 2009 in Praag plaatsvond, nog eens gewezen op de noodzaak het vertrouwen ten opzichte van de bestaande leveranciers te versterken, maar eveneens onderstreept dat de samenwerking met andere aanvullende leveranciers dient te worden geïntensifieerd. Energiezekerheid vormde een van de drie hoofdpunten van deze informele vergadering van de ministers van Europese Zaken en Buitenlandse Zaken.
Volgens de agenda van het voorzitterschap is het de bedoeling dat de Raad in februari 2009 conclusies aanneemt over de mededeling “Tweede strategische toetsing van het energiebeleid: een EU-actieplan inzake energiezekerheid en -solidariteit”, die door de Commissie in november 2008 is gepresenteerd. In het bredere kader van energiezekerheid binnen de EU wordt in deze mededeling naast de zuidelijke gascorridor het plan voor de interconnectie van de Baltische landen genoemd. Deze conclusies van de Raad en de mededeling zelf zullen aan de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad worden voorgelegd.
Het Tsjechische voorzitterschap is verder van plan om op de “Top over de zuidelijke corridor – de Oost-West-verbinding” die tijdens zijn voorzitterschap plaatsvindt, de belangstelling van de Gemeenschap kenbaar te maken aan de gasproducenten en doorvoerlanden in de Kaukasus en in Centraal-Azië. De top, die door het voorzitterschap in nauwe samenwerking met de Commissie en de lidstaten zal worden voorbereid, zal op het niveau van de staatshoofden en regeringsleiders plaatsvinden en is gericht op een stabiele samenwerking met de landen van de regio.
De diversificatie van gasbronnen zal ook worden versterkt door de bouw van terminals voor vloeibaar aardgas. Hierbij gaat het echter om een variant die veel tijd, financiële middelen en inspanningen vereist.
De herhaaldelijk oplaaiende ruzie tussen Rusland en de Oekraïne over gas, waar de EU op ongekende wijze de dupe van werd, heeft niet alleen het belang onderstreept van een vermindering van de afhankelijkheid van de gasinvoer, maar ook van een sterkere solidariteit tussen alle lidstaten in het geval van een onderbreking van de bevoorrading. Deze kwestie vormde een van de onderwerpen van de buitengewone vergadering van de Raad Energie die op 12 januari 2009 door het Tsjechische voorzitterschap bijeen werd geroepen. Er zijn verschillende voorbeelden te noemen van mogelijke maatregelen. Ten eerste, de herziening van Richtlijn 2004/67/EG betreffende maatregelen tot veiligstelling van de aardgasvoorziening, die op het moment het belangrijkste wetgevingsinstrument is voor de tenuitvoerlegging van energiesolidariteit. Ten tweede, investeringen in infrastructuurverbindingen op energiegebied (om zo de lidstaten technisch in staat te stellen elkaar waar nodig onderling te ondersteunen). Ten derde, de introductie van een transparantiemechanisme voor uitwisseling tussen de lidstaten van informatie op energiegebied (met inbegrip van contacten met partners uit derde landen of geplande investeringen in infrastructuurprojecten).
Met betrekking tot het standpunt van de Raad ten aanzien van het Nabucco-project en zijn gevolgen voor gasexport naar de Europese Unie verwijst de Raad het geachte Parlementslid naar zijn antwoord op mondelinge vraag H-0590/07 over hetzelfde onderwerp.
Met betrekking tot het standpunt van de Raad over het gaspijpleidingproject Nord Stream verwijst de Raad het geachte Parlementslid naar zijn antwoorden op de mondelinge vragen H-0121/07 en H-575/07 over hetzelfde onderwerp.
Vraag nr. 27 van Athanasios Pafilis (H-1028/08)
Betreft: Afwijzingen asielaanvragen in de lidstaten van de EU
Recente berichten maken gewag van het feit dat aanvragers van asiel in Griekenland stelselmatig worden gearresteerd en onder mensonterende omstandigheden worden vastgehouden, terwijl de Griekse autoriteiten hen in het algemeen met geweld buiten de Griekse territoriale wateren proberen te houden of hen belemmeren bij het indienen van asielaanvragen. Daarnaast is het zo dat van de 25.111 asielaanvragen in 2007 slechts 0,04% is goedgekeurd na het eerste onderhoud, en slechts 2% na de procedure van beroep. Op basis van verordening (EG) nr. 343/2003(1) (Dublin-2) mogen asielaanvragers na een afwijzing van hun verzoek in Griekenland in geen enkele andere lidstaat opnieuw asiel aanvragen, terwijl ze ook niet naar hun land van herkomst terug kunnen vanwege het oorlogsgeweld en het risico te worden vervolgd. Hetzelfde gebeurt in andere EU-lidstaten.
Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van deze onaanvaardbare situatie, tegen de achtergrond van het feit dat het recentelijk goedgekeurde Migratiepact en de ontwikkeling van Frontex de rechten van vluchtelingen nog veder inperken?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De door het geachte Parlementslid gestelde vraag heeft specifiek betrekking op de toepassing van Verordening (EG) nr. 343/2003 van de Raad tot vaststelling van de criteria en instrumenten om te bepalen welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een asielverzoek dat door een onderdaan van een derde land bij een van de lidstaten wordt ingediend (‘verordening Dublin II’). Artikel 28 van voornoemde verordening bepaalt dat de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad verslag uitbrengt over de toepassing van de verordening en dat zij eventuele noodzakelijke wijzigingen voorstelt. Dienovereenkomstig heeft de Commissie in december 2008 een voorstel ingediend, bedoeld om de verordening Dublin II te herschikken. Dit voorstel heeft voornamelijk ten doel om de onder het bereik van de verordening Dublin II vallende rechten en garanties van asielzoekers te versterken.
Bovendien moet de Commissie een voorstel tot herschikking van de richtlijnen inzake asiel indienen dat gericht is op de verbetering van de tot dusver vastgestelde minimumnormen en op de verdere ontwikkeling van een gemeenschappelijk Europees asielsysteem. Er moet veel aandacht aan de beginfase van de asielprocedure worden besteed, d.w.z. aan de toegang tot de procedure op zich. De eerste voorstellen zijn al in december 2008 gepubliceerd – de voorstellen tot herschikking van de richtlijn opvangvoorwaarden, van Dublin II en van de Eurodac-verordening. De voorstellen tot wijziging van de richtlijn betreffende de erkenning van vluchtelingen en procedurele richtlijnen worden voor het voorjaar van 2009 verwacht. Deze voorstellen zijn er eveneens op gericht de rechtspositie van asielzoekers te verbeteren. Er zij evenwel op gewezen dat alle lidstaten van de EU de in Richtlijn 2003/9/EG vastgelegde minimumnormen voor de opvang van asielzoekers dienen na te leven.
Op beide voorstellen, die in 2009 in de Raad zullen worden behandeld, is de medebeslissingsprocedure van toepassing.
Vraag nr. 28 van Konstantinos Droutsas (H-1030/08)
Betreft: Onverantwoord optreden van een monopolist in Mexico
Bijna drie jaar geleden, op 19 februari 2006, vond er in de mijn Mina Pasta de Conchos (eigendom van Industrial Minera Mexico) in Mexico ten gevolg van het ontploffen van gas een ernstig ongeluk plaats. Van slechts twee van de vijfenzestig dodelijke slachtoffers zijn de lichamen inmiddels geborgen. De werkgever en de autoriteiten weigeren een operatie op touw te zetten om de lijken te bergen, omdat daarbij de permanente schending van de veiligheidsregels door de onderneming aan het licht zou komen. Vóór het ongeluk hadden de werknemers van de mijn al herhaaldelijk aan de bel getrokken en gewezen op het explosiegevaar door het weglekken van gas. De families van de slachtoffers zijn ten einde raad en hebben besloten geld in te zamelen om de lichamen van hun geliefden op eigen kosten te bergen.
Hoe staat de Raad tegenover dit willekeurige optreden van de Mexicaanse autoriteiten, die het onverantwoorde optreden (of gebrek daaraan) van Industrial Minera Mexico op provocatieve wijze blijven dekken?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad heeft deze kwestie niet besproken.
Vraag nr. 29 van Georgios Toussas (H-1031/08)
Betreft: Massale arrestaties van oppositieleden in Peru
Eind november beval de regering van Peru de arrestatie van 14 leidende figuren van de Communistische partij en van de oppositie, waaronder ook de kandidaat voor het presidentschap in de laatste verkiezingen, Ollanta Humala. Als voorwendsel voor die arrestaties dienden "gegevens" die op de computer van Reyes van de FARC waren gevonden. Opmerkelijk is dat de arrestanten geen enkele inzage kregen in die "gegevens" die zogenaamd hun schuld uitwijzen. De arrestaties hebben tot verontwaardigde reacties onder het volk en de oppositiepartijen geleid, die beweren dat elke meningsuiting die van het regeringsstandpunt afwijkt, en meer in het algemeen, de volksbeweging worden gecriminaliseerd. De autoriteiten treden gewelddadig op tegen elke vorm van demonstratie onder het volk.
Welke houding neemt de Raad aan tegenover deze ernstige schendingen van de democratische vrijheden in Peru, de criminalisering van afwijkende meningen en oppositie, en de associatie daarvan met terroristische organisaties?
Het onderhavige antwoord, dat door het voorzitterschap van de Raad is opgesteld en dat noch voor de Raad, noch voor zijn leden bindend is, is tijdens het vragenuur van de Raad in het kader van de plenaire vergadering van het Europees Parlement in januari 2009 te Straatsburg niet mondeling gepresenteerd.
De Raad heeft de door het geachte Parlementslid aan de orde gestelde kwestie niet besproken.
De EU heeft altijd verklaard groot belang te hechten aan de eerbiediging van de rechtsstaat, de waarden en beginselen van de democratie en de mensenrechten in de Latijns-Amerikaanse landen, zoals verwoord in de Verklaring van Lima van mei 2008(1).
De Raad stelt deze beginselen met nadruk aan de orde in zijn politieke besprekingen met de autoriteiten van deze landen.
Kan de Commissie, in aanvulling bij haar antwoord op mijn vorige vraag (E-3717/06), aangeven in welke mate er vooruitgang is geboekt met betrekking tot de ontwikkeling van een omvattend Europees misdaadpreventiebeleid en een stelsel van vergelijkbare Europese statistieken op het vlak van criminaliteit?
Kan de Commissie bovendien aangeven welke specifieke maatregelen ze heeft getroffen om gewelddadige straatcriminaliteit, en met name gewelddelicten waarbij messen worden gebruikt, in Europa aan te pakken?
Misdaadpreventie is van groot belang om de oorzaken en gevolgen ervan doeltreffend te kunnen aanpakken. De Commissie vindt het belangrijk dat bij de ontwikkeling van strategische richtsnoeren voor elke vorm van criminaliteit het preventiebeginsel een grote rol krijgt toebedeeld. Sinds 2006 is er veel vooruitgang geboekt in de opstelling van het actieplan van de EU betreffende de verzameling van statistische gegevens over criminaliteit en strafrecht. Met behulp van de indicatoren die door een groep deskundigen zijn ontwikkeld, kunnen op de middellange termijn de gegevens in de lidstaten met elkaar worden vergeleken.
Op grond van het subsidiariteitsbeginsel is het de taak van de lidstaten en/of regionale en lokale autoriteiten om criminaliteit in steden te voorkomen en te bestrijden. Het Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie (ENCP), waarvan de Commissie het secretariaat voert, is een nuttig platform voor de uitwisseling van informatie en goede praktijken om het geweld in steden in te dammen.
Vraag nr. 39 van Stavros Arnaoutakis (H-0982/08)
Betreft: Voortgang van de fondsen die zijn opgericht als onderdeel van het Algemeen programma solidariteit en beheer van migratiestromen
Kan de Commissie mededelingen doen over de voortgang van de nieuwe fondsen die in het leven zijn geroepen als onderdeel van het Algemeen programma solidariteit en beheer van migratiestromen (Europees fonds integratie onderdanen van derde landen, Europees vluchtelingenfonds, Fonds buitengrenzen en het Europees fonds terugkeer)?
Hoe worden regionale en plaatselijke instanties alsmede de ngo's bij de planning en de tenuitvoerlegging van de acties van de fondsen betrokken?
De vier fondsen van het algemene programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen”, te weten het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Europees Vluchtelingenfonds, het Buitengrenzenfonds en het Europees Terugkeerfonds, zijn onlangs gelanceerd. Het totaalbedrag van deze fondsen bedraagt 4,02 miljard euro voor de periode 2007-2013.
Tot op heden zijn verreweg de meeste programma’s van de landen die aan de fondsen deelnemen, door de Commissie goedgekeurd. Naar verwachting zullen de laatste programma’s voor het Terugkeerfonds, waarvan de kredieten pas in november 2008 beschikbaar kwamen, in het eerste kwartaal van 2009 worden goedgekeurd. In totaal heeft de Commissie dan 580 miljoen euro uitgegeven voor de lancering van de vier fondsen. Drie lidstaten hebben in 2008 een extra steunbedrag van 10 miljoen euro ontvangen in het kader van de noodmaatregelen van het Europees Vluchtelingenfonds: Griekenland, Italië en Malta.
Op dit moment worden naar de lidstaten de bedragen overgemaakt die bestemd zijn voor de financiering van de acties tijdens de eerste jaren van het programma.
De lancering van deze fondsen heeft grote inspanningen gevergd van de Commissie en de nationale overheden. Hieruit blijkt dat de Europese Unie zich sterk maakt om het solidariteitsbeginsel handen en voeten te geven in het beheer van de migratiestromen.
De Commissie hecht er bijzondere waarde aan regionale en lokale autoriteiten en niet-gouvernementele organisaties bij het gebruik van de fondsen te betrekken. De Commissie heeft de lidstaten verzocht een samenwerkingsverband aan te gaan met de autoriteiten en instanties die aan de programma’s deelnemen, en met degenen die een nuttige bijdrage kunnen leveren aan de uitwerking van deze programma’s. Er kan samenwerking worden gezocht met elke bevoegde overheidsinstantie, vooral regionale, lokale en gemeentelijke autoriteiten, en met internationale organisaties en niet-gouvernementele organisaties (ngo’s) die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen. De individuele lidstaten zijn verantwoordelijk voor de totstandbrenging van dergelijke samenwerkingsverbanden. Hoe dit vorm dient te krijgen, is onder meer afhankelijk van de kenmerken van het desbetreffende fonds. Zo zou de Europese Unie bijvoorbeeld de projecten van veel ngo’s moeten medefinancieren in het kader van het Integratiefonds, het Europees Terugkeerfonds en het Europees Vluchtelingenfonds.
Vraag nr. 40 van Marie Panayotopoulos-Cassiotou (H-0986/08)
Betreft: Europese strategie voor de bescherming van de rechten van kinderen
De EU heeft een strategie uitgestippeld voor de bescherming van de rechten van kinderen op haar grondgebied. Wat zijn tot dusver de resultaten van de Europese inspanningen? Worden de rechten van het ongeboren kind (gezond of met een handicap) op Europees niveau erkend en hoe krijgen ze gestalte?
Sinds de goedkeuring van de mededeling uit 2006 “Naar een EU-strategie voor de rechten van het kind” maakt de Commissie zich sterk voor concrete acties tegen elke schending van de rechten van kinderen.
De mededeling handelt over een Europese strategie voor 2010-2014. Een raadpleging daarover is reeds gaande.
Het Europese optreden is erop gericht om de rechten van kinderen te doen gelden op alle beleidsterreinen van de Europese Unie en bij concrete initiatieven die de Unie ontplooit op de gebieden waar zij bevoegd is.
Het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie garandeert het beginsel van de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid. Hoe het beginsel van de onschendbaarheid van de menselijke waardigheid zich verhoudt tot het embryo en wat de rechtspersoonlijkheid daarvan is, wordt door de lidstaten zelf bepaald. De Europese Unie heeft geen enkele bevoegdheid op dit punt.
Vraag nr. 41 van Jim Higgins (H-0988/08)
Betreft: MAOC-N
Kan de Commissie aangeven of zij momenteel kredieten beschikbaar stelt voor het onlangs opgerichte MAOC-N (Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen) met zetel in Lissabon, en of zij niet vreest dat, hoewel al maar meer inspanningen worden geleverd om de informatiestroom tussen de lidstaten te bevorderen, het gebrek aan materiële controle als gevolg van het feit dat de regeringen van lidstaten zoals Ierland onvoldoende middelen afdragen, de effectiviteit van inlichtingendiensten als het MAOC-N ondermijnt?
Het Maritiem Analyse- en Operatiecentrum op het gebied van verdovende middelen (MAOC-N) is een door de politie ondersteunde militaire intergouvernementele organisatie die werd opgericht bij een verdrag dat op 30 september 2007 in Lissabon is ondertekend door zeven EU-lidstaten (UK, F, I, ES, PT, IRL, NL). Het MAOC onderneemt interdictieoperaties op volle zee door de uitwisseling van informatie (maritiem en luchtvaart) van inlichtingendiensten over strafbare feiten, van de beschikbare middelen en speciaal opgeleid personeel te coördineren en zo op de dreiging van de trans-Atlantische drugssmokkel te reageren.
Het doel van de verzameling, uitwisseling en analyse van de informatie is het optimaliseren van het gebruik van ter zee en in de lucht ter beschikking staande middelen van de lidstaten die partijen bij dit verdrag zijn. Het operationeel gebied zoals door de partijen bij het verdrag gedefinieerd strekt zich uit over het oostelijk deel van de Atlantische Oceaan, van IJsland tot Kaap de Goede Hoop, met inbegrip van de Europese en West-Afrikaanse kustlijnen.
Sinds januari 2008 heeft de Commissie waarnemerstatus, evenals de in Key West (USA) gebaseerde Joint Inter Agency Task Force – South (JIATF-S) van de Verenigde Staten (VS) waaraan sommige lidstaten van de EU deelnemen op grond van zijn regionale (Caribische) dimensie die het grondgebied van sommige lidstaten betreft (met name gebieden die onder hoofdstuk IV van het EG-Verdrag vallen), en Canada. Ook Brazilië heeft belangstelling getoond voor deelname als waarnemer.
De Commissie cofinanciert de activiteiten van het MAOC-N met 661 000 euro via het directoraat-generaal JLS(1) onder begrotingslijn ISEC(2), als onderdeel van het programma “Preventie en bestrijding van criminaliteit”. Met deze middelen worden de personeels- en uitrustingskosten tot september 2010 gedekt.
Aangezien niet alle lidstaten van de EU partij zijn bij het MAOC-N is het belangrijk dat de initiatieven in dit kader niet in strijd zijn met mogelijke initiatieven die op het niveau van de EU of door lidstaten die niet partij zijn van het MAOC-N, worden genomen, of die deze overlappen. Daarom heeft Europol de taak om de activiteiten van deze regionale maritieme organisatie voor wetshandhaving nauwlettend te volgen, door deelname aan de bestuursvergaderingen van het MAOC-N die tot op heden plaats hebben gevonden, en vanaf 2009 bovendien door het aanwijzen van een verbindingsfunctionaris.
De Commissie is van mening dat Europol het juiste orgaan is voor een in de EU gebaseerd samenwerkingsverband op het gebied van wetshandhaving, met name voor de uitwisseling van inlichtingen, teneinde voor coherentie en interoperabiliteit te zorgen en verdubbelingen van mandaten, taken en uitgaven te voorkomen.
Tegen deze achtergrond ondersteunt de Commissie derhalve ten eerste de coherentie van de maritieme wetshandhavingsactiviteiten met andere maritieme regionale initiatieven en ten tweede let zij nauwlettend op de wisselwerking met het omvattende acquis communautaire wat betreft de veiligheid op zee, beveiliging en het milieu en moedigt zij een mogelijke samenwerking met andere actoren aan, inzonderheid met Europese organen als Frontex en EMSA(3) die aan verschillende specifieke regels moeten voldoen.
In 2009 zal een proefproject worden gestart dat erop is gericht oplossingen te beproeven voor een doeltreffendere uitwisseling van maritieme bewakingsinformatie tussen de maritieme autoriteiten in het kader van de initiatieven in het Middellandse Zeegebied en de Atlantische Oceaan en zal met behulp van een voorbereidende actie worden gekeken naar de effectiviteit van in de ruimte gestationeerde ontvangststations voor het oppikken van signalen van automatische identificatiesystemen (AIS) ver uit de kust.
Hoe beoordeelt de Commissie de werkzaamheden van het Europees Bureau voor de grondrechten in Wenen, dat volgens veel deskundigen ofwel dubbel werk met de Raad van Europa verricht ofwel zich bezighoudt met ideologische agitatie, die met de klassieke opvatting van de mensenrechten niets te maken heeft? Welke rol speelt daar de groep FRALEX, die ontstaan zou zijn uit het netwerk waartoe ook de huidige directeur van het agentschap, Morten Kjaerum, behoorde en waarmee thans een adviescontract van vier jaar ten bedrage van 10 miljoen euro zou zijn gesloten?
De Commissie steunt het werk dat het Europees Bureau voor de grondrechten tot nu toe heeft verricht in het kader van het mandaat dat het Bureau van de Raad heeft gekregen, en wacht met belangstelling het resultaat van andere lopende werkzaamheden af.
Het algemene vraagstuk van dubbel werk met de Raad van Europa is opgelost in de verordening tot oprichting van het Bureau. De Raad van Europa en de Gemeenschap hebben een akkoord gesloten waarin mechanismen zijn gecreëerd om een dergelijke overlapping te voorkomen.
Het Bureau staat los van de Commissie en mag zelf zijn werkmethoden en interne organisatie vaststellen.
In juli 2007 heeft het Bureau, om zijn uitgebreide mandaat te kunnen uitoefenen, een aanbesteding voor het verkrijgen van de benodigde juridische expertise gelanceerd. In november en december 2007 heeft het Bureau kaderovereenkomsten gesloten met een reeks contractanten die aan de hand van strenge criteria zijn geselecteerd, waaronder FRALEX. Deze overeenkomsten zijn gesloten vóór juni 2008, toen de huidige directeur aantrad. Ze hebben een looptijd van vier jaar met een geraamde maximale waarde van 4 miljoen euro. Nadere informatie is op de website van het Bureau te vinden.
Vraag nr. 43 van Manuel Medina Ortega (H-1003/08)
Betreft: Voorstellen naar aanleiding van de Euro-Afrikaanse Top over immigratie
Welke voorstellen wil de Commissie formuleren naar aanleiding van de resultaten van de IIe Euro-Afrikaanse Conferentie over immigratie die in november 2008 in Parijs heeft plaatsgevonden, om een oplossing te vinden voor het probleem van minderjarige immigranten zonder begeleiding die zich illegaal op het grondgebied van de Europese Unie bevinden?
De Commissie is zich bewust van de problemen die de komst van een groot aantal minderjarigen zonder begeleiding voor de lidstaten oplevert. De Commissie benadrukt dat het met het bestaande beleid al mogelijk is dit vraagstuk vanuit verschillende invalshoeken te benaderen waarbij het belang van de minderjarige absoluut vooropstaat, ook al bestaat er nog geen totaaloplossing voor het probleem.
Wat het interne beleid betreft voorzien de geldende communautaire instrumenten op het vlak van immigratie en asiel in een versterkte bescherming van de rechten van minderjarigen, en dan vooral minderjarigen zonder begeleiding(1). Ook het programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen 2007-2013” – en meer bepaald het Integratiefonds, het Europees Vluchtelingenfonds en het Terugkeerfonds – omvat (beleids)maatregelen voor minderjarigen zonder begeleiding.
Wat de externe dimensie betreft is deze problematiek onlangs een prioriteit geworden van het samenwerkingsprogramma dat tijdens de Euro-Afrikaanse Conferentie in Parijs over migratie en ontwikkeling is aangenomen, en behandeld in de conclusies van de Raad over de totaalaanpak van de migratie.
Op basis van het programma “Aeneas” en de opvolger ervan, het thematische programma “Migratie”, steunt de Commissie reeds enkele projecten op dit gebied die vooral tot doel hebben minderjarigen zonder begeleiding van Marokkaanse afkomst in Spanje te helpen en voor zover mogelijk hun re-integratie in het land van oorsprong te bevorderen en te voorkomen dat er opnieuw minderjarige migranten heimelijk uit het land vertrekken. Verder zijn er nieuwe initiatieven voor financiering in 2009 geselecteerd in Marokko, Algerije en Senegal.
Het is echter duidelijk dat er meer aandacht moet worden besteed aan de problematiek van minderjarigen zonder begeleiding, die een van de prioriteiten gaat vormen van de volgende oproep tot het indienen van voorstellen voor het thematische programma Migratie en asiel (eerste helft 2009). Bovendien zal dit vraagstuk worden behandeld in de migratiebepalingen van de akkoorden tussen de EU en derde landen en op de agenda komen te staan van de politieke dialoog met deze landen. Zo nodig kan er eveneens specifieke samenwerking worden gezocht met het oog op de situatie van minderjarigen in het kader van de mobiliteitspartnerschappen.
Omtrent de toekomstige voorstellen op dit terrein willen we er nog eens aan herinneren dat de Europese Raad in het voorjaar van 2009 een nieuwe vijfjarig programma op het gebied van rechtvaardigheid, vrijheid en veiligheid zal goedkeuren als opvolger voor het programma van Den Haag (“programma van Stockholm”). Elke nieuwe beleidsvorm of maatregel moet in het kader van de voorbereiding van dit nieuwe programma worden voorgesteld en besproken.
Zie SEC(2006) 889 van 4 juli 2006, paragraaf 1.1 – Asiel, immigratie en buitengrenzen. Zie bijvoorbeeld vooral de Richtlijnen van de Raad 2003/9/EG van 27 januari 2003, 2005/85/EG van 1 december 2005 en 2004/83/EG van 29 april 2004 (asiel) en de Richtlijnen 2004/81/EG van 29 april 2004 (mensenhandel) en 2008/115/EG van 24 december 2008 (terugkeer).
Vraag nr. 44 van Marco Cappato (H-1004/08)
Betreft: Drugs
In 2009 zal de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties zich beraden over een verklaring inzake het internationale drugsbeleid, tien jaar nadat een aantal initiatieven is genomen onder het motto "Een wereld zonder drugs: het is mogelijk", die zich als doel stelden de vraag naar en het aanbod van middelen die door de desbetreffende VN-verdragen buiten de wet zijn gesteld, drastisch terug te schroeven. Intussen hebben de meeste lidstaten hun drugsbeleid of versterkt of pragmatischer gemaakt, terwijl in Nederland de burgemeesters wensen dat de productie van cannabis wordt gereglementeerd.
Welk standpunt gaat de Commissie innemen op de internationale conferenties ter voorbereiding van de Algemene Vergadering in de loop van 2009? Acht de Commissie het niet noodzakelijk de kosten en baten van het internationale drugsbeleid te evalueren en zo nodig aan te dringen op wijziging van de internationale verdragen, zoals van diverse zijden wordt gevraagd?
In maart 2009 zal het ‘High-Level Segment’ van de Commissie verdovende middelen (CND) van de Verenigde Naties (VN) zijn toetsing van de Verklaring van de speciale zitting van de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties van 1998 inzake het drugsprobleem in de wereld (UNGASS)(1), afronden door een nieuwe politieke verklaring aan te nemen.
Bij de voorbereiding van de herziening UNGASS 2008 heeft de Commissie het proces actief ondersteund, bijvoorbeeld door financiële middelen ter beschikking stellen aan de deskundigengroepen die advies gaven aan het UNODC(2) over de tenuitvoerlegging van de Verklaring van 1998. Bovendien heeft de Commissie een actieve bijdrage geleverd aan de standpuntnota van de EU over het UNGASS-toetsingsproces die in oktober 2008 door de Raad werd goedgekeurd.(3).
Binnen dit VN-kader heeft de Commissie – behalve wanneer het uitgangsstoffen voor drugs betreft – geen bevoegdheid om de Europese Unie en haar lidstaten te vertegenwoordigen. De laatstgenoemden vertegenwoordigen zichzelf, terwijl de Europese Unie door het voorzitterschap van de EU wordt gecoördineerd met het oogmerk om zoveel mogelijk gemeenschappelijke EU-standpunten te presenteren. De bovengenoemde standpuntnota over UNGASS vormt een dergelijk gemeenschappelijk standpunt.
In deze standpuntnota concluderen de lidstaten van de EU dat er weliswaar op verscheidene gebieden van de tenuitvoerlegging van de Verklaring van 1998 en de daaraan verbonden actieplannen vooruitgang is geboekt, maar dat er thans geen sprake is van beheersing of aanzienlijke teruggang van het wereldwijde drugsprobleem, wat het hoofddoel van de politieke Verklaring van 1998 was.
De standpuntnota bevestigt opnieuw de betrokkenheid van de EU bij de drugsverdragen van de VN van 1961, 1971 en 1988, daar waar zij de doelen en doelstellingen van de Verklaring van 1998 opnieuw aanvoert. Daarnaast wordt er in de nota toe opgeroepen de tijdens de laatste tien jaar opgedane ervaringen te onderzoeken en hieruit lessen voor de toekomst te trekken. De standpuntnota stelt ook een aantal grondbeginselen op voor toekomstige verklaringen en actieplannen, waaronder:
- het versterken van een evenwichtige aanpak bij het drugsbeleid van de VN, door het verbeteren van de inspanningen ter vermindering van de vraag naar drugs en door het erkennen van de beperking van schadelijke gevolgen als een doeltreffend en belangrijk onderdeel van het drugsbeleid;
- het onder de aandacht brengen van het respect voor de mensenrechten en voor het beginsel van evenredigheid bij de wetshandhaving in het drugsbeleid en bij interventies ter vermindering van de vraag en de bevoorrading;
- sterke ondersteuning voor duurzame ontwikkeling van alternatieven, wat niet afhankelijk mag worden gemaakt van de voorafgaande uitroeiing van drugsoogsten;
- een sterkere nadruk op de noodzaak van evaluatie, gegevensverzameling en -controle, teneinde het beleid op empirische gegevens te baseren (in plaats van op ideologie).
Begin 2009 zal de Commissie bovendien de uitkomsten van een uitvoerig onderzoek publiceren dat een gedetailleerde analyse bevat van het functioneren van de wereldmarkt voor illegale drugs en van de beleidsmaatregelen om deze markt te beperken. Dit onderzoek is een voorbeeld voor de bijdrage van de Commissie aan de kennis die ten grondslag ligt aan het Europese en internationale drugsbeleid. Verleden jaar, in september 2008, heeft de Commissie ook verdere voorstellen ingediend voor maatregelen in het kader van het EU-drugsactieplan (2009-2012), met bijzondere nadruk op gezamenlijke controle, gegevensverzameling en evaluatie op het gebied van beperking van de drugsbevoorrading en wetshandhaving, gebieden waarop weinig onderzoek heeft plaatsgevonden of waarover althans niet veel is gepubliceerd.
Political Declaration (S-20/2), Declaration on the Guiding Principles of Drug Demand Reduction (S/20-3), Measures to enhance International Cooperation to Counter the World Drug Problem (S-20/4).
Resolutie P6_TA(2006)0005 van het Europees Parlement over strategieën voor de strijd tegen de handel in vrouwen en seksuele uitbuiting van kwetsbare kinderen (2004/2216(INI) van 17 januari 2006 stelt dat de maatregelen van de lidstaten dienen te stroken met hun eigen politieke verklaringen en dat de lidstaten de desbetreffende communautaire wetgeving op een efficiëntere manier moeten omzetten, met name door de praktische samenwerking en de uitwisseling van relevante informatie, onderling en met Europol en Eurojust, te verbeteren.
Kan de Commissie aangeven welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van de operationele samenwerking en de uitwisseling van relevante informatie tussen de lidstaten onderling en met Europol en Eurojust op het gebied van mensenhandel?
De door de lidstaten begin 2008 verstrekte informatie duidt op een positieve trend met betrekking tot de internationale samenwerking bij de bestrijding van de mensenhandel. In het bijzonder zijn de lidstaten in grotere mate dan in het verleden bereid om middelen van Europol en Eurojust te gebruiken om de kwaliteit van de institutionele reactie op de mensenhandel te verbeteren.
Voor de door de lidstaten aan Europol verstrekte inlichtingen en gegevens werd in juni 2007 het analysebestand (AWF) Phoenix aangelegd dat speciaal betrekking heeft op de mensenhandel. 22 lidstaten hebben aangegeven tot dit AWF te zullen bijdragen en het analysebestand wordt op het moment gebruikt in het kader van uiteenlopende onderzoeken inzake mensenhandel met het oog op seksuele uitbuiting, arbeidsuitbuiting en kinderhandel. Sinds september 2007, toen het Phoenix in gebruik werd genomen, hebben de lidstaten 131 informatiebijdragen in het analysebestand ingevoerd.
Naast deze bijdragen zijn er door de lidstaten 127 bijdragen over gevallen van mensenhandel aan het informatiesysteem van Europol (EIS) doorgestuurd sinds het informatiesysteem in april 2006 operationeel werd.
Door Eurojust werden in 2008 78 nieuwe gevallen van mensenhandel geregistreerd. Hier valt een sterk toenemende trend te constateren, aangezien in 2004 13 gevallen werden geregistreerd en 33 in 2006. Eurojust hield in 2007 tien coördinatievergaderingen over gevallen die speciaal met mensenhandel en -smokkel van doen hadden, wat neerkomt op meer dan 10% van de coördinatievergaderingen van Eurojust.
Vraag nr. 46 van Dimitrios Papadimoulis (H-1010/08)
Betreft: Rechten van migrantenkinderen
In een recent wetsvoorstel regelt de Griekse regering kwesties van nationaliteit en migrantenbeleid met betrekking tot kinderen. Migrantenkinderen die in Griekenland geboren zijn, achttien jaar zijn geworden en van wie de ouders legaal in het land verblijven, kunnen voorwaardelijk het statuut van "langdurig verblijvende migrant" verwerven maar niet de Griekse nationaliteit. In het wetsvoorstel wordt geen rekening gehouden met gevallen van kinderen die niet in Griekenland geboren zijn, maar hier wel zijn opgegroeid en naar Griekse scholen gaan of andere soortgelijke gevallen van kinderen van wie de ouders niet legaal in het land wonen. De Europese gemeenschap is verdragsluitende partij bij het VN-Verdrag inzake de rechten van het kind en de Commissie merkt in een mededeling (COM(2006)0367) het volgende op: "Een ander punt is dat de rechten van kinderen als immigrant, asielzoeker en vluchteling moeten worden geëerbiedigd in de EU en in de wetgeving en het beleid van de lidstaten".
Meent de Commissie dat hoger genoemde regelgeving in overeenstemming is met het Gemeenschapsrecht en de mensenrechten? Welke maatregelen zal zij nemen om de rechten van migrantenkinderen ten volle te beschermen?"
Alleen Griekenland is bevoegd de voorwaarden vast te stellen waaronder een onderdaan van een derde land de Griekse nationaliteit kan verkrijgen. Dit vraagstuk valt niet onder het Gemeenschapsrecht.
Wat het gemeenschappelijk immigratiebeleid betreft is een van de belangrijkste voorwaarden voor het verkrijgen van de status van langdurig ingezetene op grond van Richtlijn 2003/109/EG een legaal verblijf van vijf jaar. De vraag heeft betrekking op de situatie van kinderen van ouders die illegaal op het grondgebied van een land verblijven. Op grond van Richtlijn 2003/109/EG wordt deze kinderen niet automatisch de status van langdurig ingezetene ontzegd. In beginsel kan deze status door een minderjarige onder de achttien jaar, onafhankelijk van zijn ouders, worden verkregen wanneer aan alle in de richtlijn gestelde voorwaarden is voldaan. Bovendien bevat de richtlijn een compleet overzicht van de voorwaarden om in aanmerking te komen voor de status van langdurig ingezetene. Een verplichting om op het grondgebied van een lidstaat te zijn geboren, behoort daar niet toe. Daarom lijkt Griekenland in strijd met de richtlijn te handelen door deze voorwaarde wel te stellen. De Commissie zal met de Griekse autoriteiten in contact treden om meer informatie over deze beide punten te krijgen.
Wat de rechten van het kind betreft moeten de lidstaten de grondrechten eerbiedigen die uit de grondwettelijke tradities van de lidstaten en hun internationale verplichtingen voortvloeien. Het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van het kind van 1989, dat door alle lidstaten van de EU is geratificeerd, verplicht de verdragsluitende partijen ertoe de rechten van elk kind onder hun rechtsbevoegdheid te eerbiedigen en te waarborgen, zonder onderscheid op grond van onder meer de situatie van het kind, met name ongeacht de verblijfsstatus van de ouders van het kind.
Vraag nr. 47 van Sarah Ludford (H-1014/08)
Betreft: 'Profiling' (profilering)
Is de Commissie van plan om een communautair instrument in het leven te roepen dat zich specifiek richt op het probleem van 'data-mining' (gegevensverzameling) en 'profiling' (profilering) met betrekking tot persoonlijke gegevens, en dat meer bepaald bescherming biedt tegen de negatieve effecten hiervan, zoals ongerechtvaardigde inbreuken op de privacy, discriminatie en het stereotyperen van mensen?
Op dit moment is de Commissie niet van plan een wetgevingsinstrument te presenteren dat zich specifiek met profilering bezighoudt.
De voorwaarden waaronder de verwerking van persoonsgegevens kan plaatsvinden, staan vermeld in Richtlijn 95/46/EG betreffende de bescherming van persoonsgegevens van 24 oktober 1995(1).
In deze richtlijn worden de verplichtingen beschreven van degenen die verantwoordelijk zijn voor de verwerking van persoonsgegevens. Dat kunnen bedrijven of overheden zijn. In de richtlijn worden tevens de rechten genoemd van de personen van wie de gegevens worden verwerkt. Verder voorziet zij in sancties en rechtsmiddelen voor het geval deze rechten en plichten worden geschonden.
Zo verbiedt artikel 15 van de richtlijn het nemen van geautomatiseerde besluiten, uitzonderingen daargelaten.
In dit artikel wordt bepaald dat personen niet mogen worden onderworpen aan een besluit waaraan voor hen rechtsgevolgen zijn verbonden of die hen in aanmerkelijke mate treffen en die louter worden genomen op basis van een geautomatiseerde gegevensverwerking. Bij zulke besluiten moet altijd een mens te pas komen.
De Raad van Europa is bezig met een ontwerpaanbeveling over profilering, die grotendeels geïnspireerd is op artikel 15 van de richtlijn. Het is de bedoeling dat de aanbeveling eind 2009 door het Comité van ministers wordt goedgekeurd. De Commissie neemt actief deel aan deze werkzaamheden die op Gemeenschapsniveau moeten worden gecoördineerd, wanneer het ontwerp verder is ontwikkeld.
Betreft: Programma voorkoming en bestrijding van criminaliteit
Op mijn vraag P-6247/07 over het programma ter voorkoming en bestrijding van criminaliteit heeft de Commissie geantwoord dat de gehele begroting voor dit programma ten bedrage van 600 miljoen euro gericht is op financiële ondersteuning van de activiteiten genoemd in titel VI van het Verdrag betreffende de Europese Unie, in verband met alle vormen van criminaliteit.
Kan de Commissie mij meedelen hoeveel middelen voor deze steunverlening tot dusver zijn opgenomen? Voor welk soort acties is het geld beschikbaar gesteld, en welke lidstaten hebben een financieringsaanvraag ingediend?
Soorten maatregelen:
Aangezien het programma “Preventie en bestrijding van criminaliteit” (ISEC) een zeer omvangrijk programma is, omvat het ook een omvangrijke reeks activiteiten. Het gaat om acties als:
- conferenties en cursussen (bijvoorbeeld de door Europol georganiseerde conferentie op hoog niveau over de totstandbrenging van samenwerking tussen de nationale bureaus voor de ontneming van vermogensbestanddelen binnen de Europese Unie);
- gezamenlijke operaties (bijvoorbeeld de gezamenlijke douaneoperatie ATHENA onder leiding van het Franse directoraat voor douane en accijnzen);
- uitwisseling van politiefunctionarissen (bijvoorbeeld het door de EPA(1) georganiseerde uitwisselingsprogramma voor hogere politieofficieren),
- ondersteuning van de tenuitvoerlegging van het Verdrag van Prüm (bijvoorbeeld de opbouw van technische capaciteiten van de Tsjechische politie met het oog op de tenuitvoerlegging van de beginselen van het Verdrag van Prüm) en vele andere maatregelen (zoals in de jaarlijkse werkprogramma’s beschreven);
- ondersteuning van slachtoffers van misdrijven (bijvoorbeeld het door het Poolse ministerie van Justitie opgezette ondersteuningsnetwerk voor slachtoffers van misdrijven);
- bestrijding van mensenhandel (bijvoorbeeld "Mensenhandel: project voor een systeem van gegevensverzameling en geharmoniseerd Informatiebeheer", ingevoerd door het directoraat-generaal Binnenlandse Zaken van Portugal).
Besteding van begrotingsmiddelen:
In 2007 werd voor het programma “Preventie en bestrijding van criminaliteit” een begroting van 44,6 miljoen euro opgesteld. Het totale bedrag van de in 2007 toegekende middelen beliep 37,5 miljoen euro.
In 2008 bedroeg de totale begroting van het programma 51 miljoen euro. Tot dusver is hiervan rond 36 miljoen euro toegekend.
Een gedetailleerde uitsplitsing van de begroting is in de bijlage te vinden.
Lidstaten die middelen hebben aangevraagd:
In de loop van 2007 en 2008 hebben organen uit 25 lidstaten aanvragen voor subsidies ingediend. De 2 landen die dit niet deden waren Luxemburg en Slovenië. Wel waren organen van deze lidstaten als partners bij de projecten aanwezig.
Voor 2008 zien de statistieken (voor zowel subsidies voor acties als subsidies voor acties als onderdeel van partnerschapskaderovereenkomsten) er als volgt uit:
Aantal ingediende aanvragen: 167 (geselecteerd: rond 95 projecten).
Uitsplitsing van de ingediende aanvragen naar land van de aanvrager:
AT
1
DE
23
FI
4
IT
31
PL
5
BE
2
DK
1
FR
9
LT
3
PT
1
BG
4
EE
1
GB
29
LV
3
RO
1
CY
1
EL
1
HU
4
MT
1
SE
11
CZ
3
ES
12
IE
1
NL
8
SK
7
Bijlage: Gedetailleerde uitsplitsing van de begroting (in miljoen euro)
Op 21 december 2007 zijn de Republiek Tsjechië, Estland, Letland, Litouwen, Malta, Polen, Slowakije, Slovenië en Hongarije toegetreden tot de Schengenruimte. Vanwege technische problemen en het niet naleven van de geldende termijnen zijn deze landen echter toegetreden tot de eerste generatie van het Schengen Informatie Systeem (SIS 1+) en niet tot de tweede generatie (SIS II), zoals aanvankelijk de bedoeling was. Op 6 december 2001 kreeg de Commissie de opdracht een nieuw systeem te ontwikkelen. De oplevering daarvan was voorzien voor maart 2007. Na een aantal vertragingen is er een nieuw tijdpad vastgesteld. Volgens dat nieuwe tijdpad zou SIS II op 17 december 2008 operationeel moeten worden.
Kan de Commissie aangeven in welk stadium SIS II zich op dit moment bevindt, en meedelen of de invoering ervan niet zal leiden tot minder en minder strenge controles aan de grenzen met de landen die aan Schengen deelnemen (met name in de nieuwe lidstaten)?
Het Schengen Informatie Systeem van de tweede generatie (SIS II) dient op termijn het huidige systeem SIS 1+ te vervangen, dat berust op een platform dat in de jaren negentig is ontwikkeld. SIS II is gebaseerd op de modernste technologieën, zal nieuwe functionaliteiten bevatten en kan biometrische gegevens verwerken. Het gaat overigens niet uitsluitend om technische verbeteringen. De wetgevingsinstrumenten met betrekking tot SIS II bevatten bepalingen over de versterking van de gegevensbescherming en de transparantie naar het Parlement toe.
In november en december 2008 heeft de hoofdcontractant van de Commissie voor de ontwikkeling van SIS II een reeks operationele tests uitgevoerd om te bekijken hoe het centrale systeem functioneert in combinatie met enkele nationale systemen.
Uit het definitieve testrapport en uit de analyse van dat rapport door de “kwaliteitscontractant” van de Commissie blijkt dat de contractant van een aantal functionaliteiten die voor SIS II vereist zijn, niet heeft kunnen aantonen dat zij goed werken. Hij is dus niet in staat geweest aan al zijn contractuele verplichtingen te voldoen.
Deze tegenslag heeft ook gevolgen voor het tijdpad van het project; de datum van de inbedrijfstelling van SIS II, oorspronkelijk gepland in september 2009, moet worden herzien.
De problemen met SIS II leveren echter geen moeilijkheden op wat betreft de werking van de grenzen van de lidstaten: SIS 1+ blijft vooralsnog zijn taak vervullen en garandeert een hoog niveau van veiligheid aan de buitengrenzen van de Schengenruimte.
De Commissie gaat de komende maanden alles in het werk stellen om de huidige problemen te boven te komen, totdat er een operationeel systeem in bedrijf is conform de wettelijke voorschriften, dat volledig aan de verwachtingen van de gebruikers voldoet.
Vraag nr. 50 van Athanasios Pafilis (H-1029/08)
Betreft: Overheids- en politiegeweld naar aanleiding van de moord op een vijftienjarige scholier in Griekenland
Een aantal dagen geleden is in Athene de vijftienjarige scholier Alexandros Grigoropoulos in koelen bloede door een agent vermoord. Deze moord, die geleid heeft tot een storm aan protesten en massademonstraties in Griekenland, komt bovenop de tientallen vergelijkbare incidenten van politie- en overheidsgeweld en -moorden in Griekenland en andere lidstaten van de EU, zoals bijvoorbeeld het VK. Deze gebeurtenissen zijn het logische gevolg van het klimaat van terreur en repressie dat wordt gecreëerd door een overduidelijk autoritair wetgevingsweb dat is gesponnen door de EU en de lidstaten, die een enorm onderdrukkingsapparaat in het leven hebben geroepen, de fundamentele rechten van het individu en de democratische vrijheden beperken, en het volk en de georganiseerde volksbewegingen als 'interne vijand' beschouwen.
Deelt de Commissie de opvatting dat dit wetgevingsweb het overheidsgeweld en het arbitraire politieoptreden in de hand werkt? Erkent de Commissie de onschendbaarheid van de individuele rechten en de democratische vrijheden ten opzichte van de repressiemechanismen van de staat, en gaat zij de wetgevingsmaatregelen waarop deze stoelen, helpen elimineren?
De Commissie heeft met droefheid kennis genomen van de tragische dood van Alexandros Grigoropoulos en de omstandigheden waaronder zijn overlijden heeft plaatsgevonden.
Volgens de beschikbare informatie is deze zaak voor een Griekse rechter gebracht. Het is dus aan hem om na de afronding van het onderzoek een juridische beoordeling te geven van de feiten die tot de tragische dood van deze middelbare scholier hebben geleid.
De Commissie wijst er nog eens op dat zij grote waarde hecht aan de vrijheid van meningsuiting en de vrijheid van vergadering, waaronder het recht op demonstreren. Tegelijkertijd kan zij niet anders dan haar duidelijke afkeuring uitspreken over de geweldsuitbarstingen tijdens de demonstraties in Griekenland.
De Unie stoelt op de beginselen van vrijheid, democratie, eerbiediging van de mensenrechten en de fundamentele vrijheden en op de rechtsstaat, beginselen die alle lidstaten gemeen hebben.
Bij al haar activiteiten respecteert en bevordert de Europese Unie de grondrechten zoals deze worden gewaarborgd in het Handvest van de grondrechten en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De Commissie wijst dus met kracht de bewering van de geachte afgevaardigde van de hand dat de incidenten in Griekenland het gevolg zouden zijn van het beleid of de wetgeving van de Unie.
Vraag nr. 54 van Brian Crowley (H-0974/08)
Betreft: Europese regelgevingsstructuur
Is de Commissie van mening dat de EU in de loop van de komende maanden kan zorgen voor een nieuwe regelgevingsstructuur voor de toekomstige werking van de mondiale financiële markten, met name in samenwerking met de toekomstige president Barack Obama en met de regeringen van India en China?
De financiële crisis heeft aangetoond hoezeer de wereldwijde financiële markten tegenwoordig onderling verbonden zijn. Het G20-proces betekent een nieuwe fase in de internationale economische en financiële samenwerking, waarin geavanceerde economieën nauwer samenwerken met opkomende landen. Dit is de sleutel tot een stabieler mondiaal economisch en financieel systeem.
Op de Top van Washington van 15 november 2008 hebben de leiders van de G20 een actieplan tot hervorming van de mondiale financiële markten goedgekeurd dat op vijf algemene beginselen is gebaseerd: i) versterking van transparantie en verantwoording op de financiële markten en onderlinge afstemming van prikkels om het nemen van buitensporige risico’s te voorkomen; ii) versterking van de regelgevingsstelsels, het prudentieel toezicht en het risicobeheer, en waarborgen dat alle financiële markten, producten en deelnemers gereglementeerd worden of onder toezicht staan, al naargelang de omstandigheden; iii) bevordering van de integriteit van de financiële markten door de bescherming van belegger en consument te versterken, belangenverstrengelingen te vermijden en illegale marktmanipulaties, frauduleuze praktijken en misbruik te voorkomen en bescherming te bieden tegen ongeoorloofde geldrisico’s als gevolg van rechtsgebieden die niet willen meewerken; iv) versterking van de mondiale samenwerking inzake regelgeving, crisispreventie, -beheer en -oplossing; en v) hervorming van de internationale financiële instellingen (bijvoorbeeld de instellingen van Bretton Woods) om hun legitimiteit en doeltreffendheid te verhogen. Het actieplan bevat een reeks acties met hoge prioriteit die voor 31 maart 2009 moeten worden afgerond, evenals een aantal acties op middellange termijn. Europa speelt een gelijkwaardige rol bij het omzetten van deze beginselen in praktische en eensgezinde acties voor de volgende Top van de G20 op 2 april 2009 in Londen.
Hoewel we toegeven dat de regelgeving in de eerste plaats binnen de verantwoordelijkheid van de regionale en nationale wetgevers valt, is de G20 overeengekomen dat geïntensifieerde internationale samenwerking, een versterking van internationale normen en een consequente tenuitvoerlegging noodzakelijk zijn om bescherming te bieden tegen ongunstige grensoverschrijdende, regionale en mondiale ontwikkelingen die de internationale financiële stabiliteit aantasten. De Commissie verwelkomt de internationale inspanningen tot hervorming van het financiële stelsel ten zeerste en zal deze actief helpen bevorderen. Belangrijke landen als de Verenigde Staten, Brazilië, India en China leveren een bijdrage aan deze inspanningen, en de Commissie heeft er vertrouwen in dat dit proces de financiële markten en regelgevingen daadwerkelijk zal versterken, waardoor de kans op soortgelijke crises in de toekomst wordt verkleind. Aangezien de Commissie de EU op een aantal belangrijke beleidsgebieden vertegenwoordigt en cruciale wetgeving op het gebied van de financiële diensten voorbereidt en toezicht houdt op de naleving ervan, zal zij een actieve en geëngageerde rol in deze internationale besprekingen blijven spelen.
Vraag nr. 55 van Eoin Ryan (H-0976/08)
Betreft: Voorstellen om ondernemerschap en groei bij kleine en middelgrote ondernemingen te stimuleren
De Commissie is de laatste maanden opgetreden om zowel de stabiliteit van de staatshuishoudingen en de markten te herstellen als om het financieel systeem van duistere plekken te bevrijden, door voorstellen voor de betalingsbalans van de lidstaten, waarborgregelingen voor deposito's, de richtlijn kapitaalvereisten (COM(2008)0602) en ratingbureaus in te dienen. Met welke voorstellen denkt zij te komen om het herstel verder te ondersteunen door groei, ondernemerschap en concurrentievermogen in de reële economie te stimuleren,vooral dan bij de kmo's?
De Commissie heeft op 26 november 2008 een Europees economisch herstelplan(1) voorgesteld om het passende Europawijde beleidsantwoord op de huidige economische baisse te geven. Het gaat om een kader voor acties die zowel op het niveau van de EU als op lidstaatniveau dienen te worden ondernomen. De op 11 en 12 december 2008 in Brussel bijeengekomen Europese Raad heeft dit herstelplan en zijn belangrijkste voorstel voor een onmiddellijk budgettair stimuleringspakket ten belope van 200 miljard euro (1,5 procent van het bbp van de EU) goedgekeurd, samen met een reeks andere prioritaire acties die op de structurele hervormingen van de Lissabonstrategie zijn gestoeld en gericht zijn op een versterking van de groei op lange termijn en het aanpassingsvermogen van de economie van de EU.
Het herstelplan omvat maatregelen op zowel Gemeenschapsniveau als op het niveau van de lidstaten die op het herstel van de groei en de verhoging van het concurrentievermogen van de reële economie zijn gericht, vooral voor kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s). De lidstaten werden verzocht met nationale stimuleringsacties te komen. Bovendien werd een aantal initiatieven op het niveau van de Gemeenschap en de lidstaten voorgesteld, waaronder:
- een belangrijk Europees initiatief ter ondersteuning van de werkgelegenheid;
- verbetering van de toegang tot financiering voor bedrijven, met name door een pakket van 30 miljard euro van de Europese Investeringsbank voor leningen aan KMO’s;
- voorstellen ter versterking en stimulering van investeringen in de infrastructuur van Europa en ter bevordering van ultrasnelle internetverbindingen;
- voorstellen om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren en een sterker gebruik van groene producten aan te moedigen.
Een hoofdbestanddeel van het herstelplan is de volledige tenuitvoerlegging van het actieplan van de “Small Business Act”(2). Vooral om de administratieve lasten van bedrijven aanzienlijk te verminderen, om hun kasstroom te bevorderen en meer mensen te helpen ondernemer te worden, wordt van de Gemeenschap en de lidstaten verwacht dat zij:
- ervoor zorgen dat de oprichting van een bedrijf overal in de EU zonder kosten binnen drie dagen mogelijk is en dat de formaliteiten voor het in dienst nemen van de eerste werknemer aan een enkel loket kunnen worden geregeld;
- micro-ondernemingen vrijstellen van de verplichting om jaarrekeningen op te stellen en de kapitaalvereisten voor de Europese besloten vennootschap beperken tot één euro;
- bespoediging van de goedkeuring van het voorstel voor een statuut van de Europese besloten vennootschap, opdat dit de grensoverschrijdende zakenactiviteiten van KMO’s vanaf begin 2009 kan vereenvoudigen en deze daardoor in staat worden gesteld om in de gehele EU volgens een enkele vennootschapswetgeving te werken;
- ervoor zorgen dat de overheid facturen voor goederen en diensten binnen één maand betaalt om de liquiditeitskrapte te verlichten, en dat elektronische rekeningen evenzeer geaccepteerd worden als papierrekeningen; alle achterstallige schulden van overheidsorganen dienen eveneens te worden vereffend;
- verlaging van de tarieven voor van octrooiaanvraag en -onderhoud met meer dan 75% en halvering van de kosten voor een Gemeenschapsmerk;
Het herstelplan benadrukt ook de noodzaak om de investeringen in onderzoek en ontwikkeling (O&O), innovatie en onderwijs te verhogen. Het is inderdaad zeer belangrijk dat de industrie en in het bijzonder KMO’s worden aangemoedigd om hun activiteiten met betrekking tot O&O en innovatie te handhaven of zelfs op te voeren. De uitgaven voor O&O moeten als investering worden beschouwd, en niet als onkosten die kunnen worden verminderd. Investeringen die nu in O&O en innovatie worden gedaan, zullen de grondslagen leggen voor een sterke concurrentiepositie van de Europese industrie in de nabije toekomst of op middellange termijn. De Commissie zal de O&O-activiteiten van KMO’s verder steunen door middel van verschillende acties binnen het zevende kaderprogramma voor O&O. Zo zal bijvoorbeeld in het kader van de speciale regeling “Onderzoek ten behoeve van kleine en middelgrote ondernemingen” 25 miljoen euro extra worden toegewezen om meer projecten te financieren en de Commissie verleent ook meer steun aan de lidstaten om de coördinatie van hun subsidieprogramma’s voor O&O bij KMO’s te verbeteren.
Bovendien heeft de Commissie in het herstelplan een aantal initiatieven voorgesteld om het concurrentievermogen van de Europese industrie, vooral van de automobielindustrie en de bouwsector, te verhogen. De Commissie zal drie grote publiek-private partnerschappen op stapel zetten ter ondersteuning van innovatie en om deze sectoren voor te bereiden op de grote uitdagingen van de overgang naar een groene economie.
In de automobielsector zal een Europees initiatief voor groene auto’s het onderzoek naar energie-efficiënte vervoerstechnologieën en de marktinvoering daarvan ondersteunen.
In de bouwsector zal een Europees initiatief voor energie-efficiënte gebouwen groene technologieën en de ontwikkeling van energie-efficiënte systemen en materialen in nieuwe en gerenoveerde gebouwen bevorderen met het oog op een drastische beperking van hun energieverbruik en CO2-emissies.
Ten slotte zal het initiatief “Fabrieken van de toekomst” de EU-producenten in alle sectoren, met name KMO’s, helpen zich aan te passen aan de mondiale concurrentiedruk door de technologische basis van de EU-productie te versterken via de ontwikkeling en integratie van de ‘enabling technologies’ van de toekomst, zoals engineeringtechnologieën voor aanpasbare machines en industriële procedés, ICT en geavanceerde materialen.
De prioriteiten van het herstelplan op Gemeenschapsniveau zijn nauwkeuriger omlijnd in het op 16 december gepubliceerde Verslag over de uitvoering van het communautaire Lissabonprogramma 2008–2010(3) dat tijdens de voorjaarsbijeenkomst 2009 van de Europese Raad zal worden besproken.
Zoals goedgekeurd op 1 december 2008 door de Raad Concurrentievermogen. Zie voor meer informatie over de “Small Business Act” voor Europa: http://www.ec.europa.eu/enterpise/entrepreneurship/sba_en.htm.
COM(2008)881 van 16 december 2008: http://www.ec.europa.eu/growthandjobs/pdf/european-dimension-200812-annual-progress-report/COM2008881NL.pdf".
Vraag nr. 56 van Avril Doyle (H-0994/08)
Betreft: Grensoverschrijdende gezondheidszorg en de interne markt
De Commissie heeft onlangs een voorstel gepubliceerd voor een richtlijn over de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg (COM(2008)0414), en eerder al bevestigde een aantal uitspraken van het Europese Hof van Justitie het recht van patiënten op toegang tot intramurale zorg in een andere lidstaat. Voorziet de Commissie bij de toepassing van de voorgestelde richtlijn problemen of belangenconflicten in verband met de bevoegdheden van de lidstaten betreffende de verlening van diensten op het vlak van gezondheidszorg?
Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg(1) tast de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor de organisatie en het aanbod van gezondheidsdiensten en medische zorg op geen enkele wijze aan. Het valt volledig onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten om te beslissen waarop patiënten aanspraak kunnen maken en op welke wijze gezondheidszorg moet worden verleend.
Als zodanig verwacht de Commissie bij de tenuitvoerlegging van de voorgestelde Richtlijn geen belangenconflict met de bevoegdheid van de lidstaten inzake de gezondheidszorg. De effectbeoordeling van de Commissie gaat ervan uit dat het algehele effect van het voorstel op de nationale stelsels van de gezondheidszorg beperkt zal zijn.
Het voorstel van de Commissie voor een richtlijn betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg heeft eenvoudigweg ten doel de situatie te verbeteren van patiënten die in specifieke omstandigheden verkeren waarin grensoverschrijdende gezondheidszorg de beste oplossing is, en een extra mogelijkheid te creëren voor patiënten die volgens de bepalingen van Verordening (EG) nr. 1408/71 geen aanspraak kunnen maken op toestemming voor een geplande behandeling in het buitenland.
Betreft: Investeringen voor vervoersinfrastructuur
Vele lidstaten worden door de economische en financiële crisis getroffen. Wekelijks vernemen we van nieuwe ontslagen voor duizenden werknemers in diverse lidstaten. Investeren in vervoersinfrastructuur is een van de mogelijkheden om de economische crisis het hoofd te bieden. De aanleg van infrastructuur voor het vervoer (per spoor, over de weg, door de lucht en per schip) vereist zeer grote investeringen, terwijl de realisatie van dergelijke projecten op de (middel)lange termijn ligt. Om voldoende middelen aan vervoersinfrastructuur te kunnen besteden hebben de lidstaten behoefte aan een verhoging van het TEN-T-budget. Gebeurt dat niet, dan moet hun begrotingstekort gedurende een bepaalde periode toenemen. Kan de Commissie mededelen welke steunmaatregelen zij overweegt om de lidstaten in staat te stellen in deze crisisperiode aanzienlijk meer uitgaven voor vervoersinfrastructuur te doen?
De Commissie verwelkomt de nadruk die het geachte Parlementslid legt op de rol van investeringen in de vervoersinfrastructuur als middel om de economische crisis aan te pakken. Inderdaad zorgen zulke investeringen niet alleen voor een stabilisering van de macro-economische vraag en werkgelegenheid, zowel direct als indirect, maar zij bereiden tegelijkertijd de weg voor duurzame economische groei en grotere productiviteit in de toekomst. Het is voor geheel Europa van essentieel belang om de uitdaging van de huidige crisis als kans te benutten.
Het Europees economisch herstelplan dat onlangs door de Raad is goedgekeurd, is het directe antwoord van de Commissie op de crisis. Zij roept daarin op tot slimme investeringen, onder meer in infrastructuur. Om vooral een toename van investeringen in vervoersinfrastructuur mogelijk te maken, voorziet het plan in vier specifieke acties:
1. verhoging van het eigen kapitaal van de Europese Investeringsbank, waardoor in de komende twee jaar een toename van de financieringen door de bank met ongeveer 15 miljard euro mogelijk wordt;
2. opzetten van een beleggingsfonds voor zowel infrastructuurprojecten als projecten op het gebied van energie en klimaatverandering;
3. bevordering van een bredere participatie van de particuliere sector in investeringen in infrastructuur door het wettelijk kader te verbeteren en administratieve belemmeringen voor partnerschappen tussen de openbare en particuliere sector uit de weg te ruimen;
4. een extra oproep tot het indienen van voorstellen, waarvoor een bedrag van 500 miljoen euro ter beschikking wordt gesteld, voor trans-Europese vervoersprojecten (‘TEN-T-projecten’) waarvan de aanleg met behulp van communautaire subsidie voor eind 2009 van start kan gaan.
Naar verwachting zal alleen al deze laatstgenoemde maatregel de oplevering van de trans-Europese infrastructuur bespoedigen en nationale investeringen van meer dan 3 miljard euro stimuleren. Maar het is duidelijk dat dit bedrag van 500 miljoen euro niet aan de bestaande vraag zal voldoen. Het werk aan verscheidene projecten kan geen doorgang vinden vanwege financieringsmoeilijkheden, die onder de huidige economische omstandigheden bijzonder groot zijn. Veel meer concrete TEN-T-projecten zouden onmiddellijk kunnen worden bespoedigd, waarmee ook een nuttige bijdrage tot de herstelprogramma’s van de afzonderlijke lidstaten zou worden geleverd, indien financiële steun uit de begroting beschikbaar zou zijn.
Vraag nr. 58 van Saïd El Khadraoui (H-1001/08)
Betreft: Rookverbod in de horeca
In lijn met Europese regelgeving hebben vrijwel alle landen in de Europese Unie een rookverbod voor publieke ruimtes en op de werkplek. Dit is reeds geregeld of op korte termijn gepland voor Zweden, Ierland, Malta, Italië, Nederland, Schotland, Engeland, België, Spanje en Frankrijk.
Sinds juli 2008 is er in buurland Nederland ook een rookverbod in de horeca (cafés en restaurants). De Commissie lanceerde onlangs vage plannen om dit in de toekomst uit te breiden naar heel Europa.
Wij vragen aan de Commissie binnen welke termijn zij dit willen realiseren en of er een tijdpad is opgesteld?
Uit onderzoek in Ierland blijkt dat daling van het cafébezoek slechts in zeer kleine mate te wijten is aan het rookverbod.
Heeft de Commissie rapporten over mogelijke positieve of negatieve gevolgen van het rookverbod voor het cafébezoek?
Als partij bij het WHO-Kaderverdrag inzake tabaksontmoediging zijn de Gemeenschap en de 26 lidstaten verplicht om bescherming te bieden tegen blootstelling aan tabaksrook op de werkplek, in overheidsgebouwen en openbare inrichtingen.
In 2006-2007 hebben de diensten van de Commissie een bijdrage geleverd tot de uitwerking van uitvoerige richtsnoeren voor de tenuitvoerlegging van deze verplichting. De richtsnoeren werden in juli 2007 door alle partijen aangenomen. Deze richtsnoeren formuleren een ‘gouden norm’ die iedere partij binnen vijf jaar na inwerkingtreding van het verdrag voor deze partij dient te bereiken – voor de EG en de meerderheid van de lidstaten is dat in 2010.
Om de lidstaten bij de invoering van omvattende antirookwetgeving te helpen is de Commissie van plan om in 2009 met een voorstel voor een aanbeveling van de Raad inzake rookvrije ruimten te komen.
De Commissie heeft bovendien besloten om op Gemeenschapsniveau overleg met de sociale partners te gaan voeren over de behoefte aan aanvullende maatregelen ter bescherming van de werknemers tegen gezondheidsrisico’s die met de blootstelling aan tabaksrook op de werkplek samenhangen.
De in de literatuur aangevoerde gegevens met betrekking tot de gevolgen van het ‘rookvrij’- beleid voor de inkomsten en de werkgelegenheid in de horecasector wijzen op tegengestelde effecten die elkaar over het geheel gezien goeddeels schijnen op te heffen.
Het is opmerkelijk dat een internationale beoordeling van onderzoeken naar de economische gevolgen van het ‘rookvrij’-beleid op de horeca tot de slotsom is gekomen dat uit 47 van de 49 meest geschikte onderzoeken naar voren komt dat dit beleid met betrekking tot objectieve maatstaven als omzetbelasting geen negatieve gevolgen heeft.
Een belangrijk punt is dat volgens betrouwbare berichten de gezondheid van werknemers in bars en restaurants aanzienlijk beter is geworden in de maanden na de tenuitvoerlegging van een rookverbod. De ademhalingsmoeilijkheden bij horecapersoneel zijn aantoonbaar met 50% afgenomen als gevolg van het rookvrije beleid.
De Commissie zal uitvoerig ingaan op dit onderwerp in de effectbeoordeling bij het voorstel van de Commissie inzake rookvrije ruimten.
Vraag nr. 59 van Marco Pannella (H-1005/08)
Betreft: ACTA-verdrag
De Europese Unie voert momenteel onderhandelingen met Japan, de Verenigde Staten en andere landen over het ACTA-verdrag inzake overtredingen van het auteursrecht. Deze onderhandelingen verlopen in het geheim, zonder dat het Europees Parlement, de nationale parlementen noch de openbare opinie worden geïnformeerd. De gelekte verdragsteksten voorzien in een aantal strafrechtelijke en civielrechtelijke maatregelen bij schending van het auteursrecht, alsook zeer verregaande bevoegdheden voor het veiligheidspersoneel aan de grenzen en in de luchthavens. Zo zou het mogelijk worden de computers of de digitale muziekspelers van de reizigers te controleren, materiaal in beslag te nemen en zelfs reizigers te arresteren.
Kan de Commissie dat bevestigen en nadere informatie verstrekken over het ACTA-verdrag? In welke garanties wordt voorzien voor de reizigers in geval van controles die een ernstige inbreuk plegen op de privacy, het beginsel van vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces? Zijn er contacten geweest met de Europese Toezichthouder voor gegevensbescherming, de Werkgroep artikel 29 en het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten? Meent de Commissie niet dat het ACTA-verdrag indruist tegen Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en het Handvest van de grondrechten?
De onderhandelingen over de handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) hebben ten doel betere internationale normen op te stellen voor maatregelen tegen grootschalige overtredingen van de intellectuele eigendomsrechten (IPR).
Namaak wordt inmiddels op industriële schaal geproduceerd. Het is een uiterst winstgevende bedrijfstak geworden, waar inkomsten worden behaald die vergelijkbaar zijn met die van drugs- en wapensmokkel, maar met veel minder risico zijn verbonden. Het is duidelijk dat dergelijke activiteiten enorme schade berokkenen aan de economie van de EU, die tot dusver vooral een concurrentievoordeel heeft op grond van kwaliteit en innovatie. Bovendien is de toenemende productie van namaak met name zorgwekkend vanuit het oogpunt van consumentenbescherming, aangezien vele vervalste producten ronduit gevaarlijk zijn (nagemaakte geneesmiddelen, reserveonderdelen, speelgoed, levensmiddelen enz.).
Daarom werkt de EU bij de onderhandelingen over een internationale handelsovereenkomst ter bestrijding van namaak (ACTA) met partners samen die haar bezorgdheid delen, zoals de Verenigde Staten (VS) en Japan, maar ook met Mexico, Korea en Marokko.
ACTA is er in de eerste plaats op gericht een door criminele organisaties beoefende activiteit aan te pakken die schade toebrengt aan de economie of de consumenten. ACTA dient er niet toe om burgerlijke vrijheden te beperken en heeft geen negatieve gevolgen voor de consument. Het is daarom uitgesloten dat de lopende onderhandelingen over ACTA zullen resulteren in nieuwe bevoegdheden voor veiligheidspersoneel om aan de grenzen en op luchthavens de computers of digitale muziekspelers van reizigers te controleren.
In de huidige EU-verordening is een de-minimisbepaling opgenomen op grond waarvan goederen in de persoonlijke bagage van reizigers niet binnen de werkingssfeer van de wetgeving valt, zolang deze goederen niet deel van het handelsverkeer uitmaken. ACTA heeft niet ten doel de vrijheid van de consument te beperken, maar is erop gericht een duidelijke rechtsgrondslag te scheppen voor maatregelen van de douanediensten tegen de commerciële invoer van nagemaakte producten en de consumenten tegen mogelijk gevaarlijke producten te beschermen.
ACTA zal niet verder gaan dan het huidige acquis communautaire inzake de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten(1), dat de in het Handvest van de Grondrechten verankerde grondrechten, vrijheden en burgerrechten geenszins beperkt. Bovendien laat dit acquis met betrekking tot de handhaving van IPR de nationale wettelijke bepalingen en die van het Gemeenschapsrecht op andere gebieden, met name op het gebied van de bescherming van persoonsgegevens [bijv. de richtlijn gegevensbescherming(2) en de richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie(3)] onverlet.
Net als bij alle andere onderhandelingen over handelsovereenkomsten dienen de onderhandelaars van ACTA een zekere vertrouwelijkheid te betrachten. Dit betekent niet dat deze onderhandelingen geheim zijn of dat de instellingen van de EU ervan worden weerhouden hun institutionele prerogatieven uit te oefenen. De doelstellingen van de EU in de onderhandelingen zijn zeer duidelijk en zowel de Raad en het Parlement worden regelmatig op de hoogte gehouden en geraadpleegd over de stand van de onderhandelingen. Daarnaast wordt ook overleg gevoerd met maatschappelijke belangenorganisaties.
De Raad en de lidstaten zijn nauw bij het proces betrokken vanwege het feit dat in de overeenkomst mogelijk elementen van strafrechtelijk beleid zullen worden opgenomen die op EU-niveau nog niet zijn geharmoniseerd. Bijgevolg zal het voorzitterschap over deze elementen onderhandelen (evenals over andere niet-geharmoniseerde kwesties die zich wellicht voordoen, zoals justitiële en politiële samenwerking).
Ook heeft de Commissie de kwestie regelmatig aan de orde gesteld in gesprekken met het Europees Parlement, met name in de INTA-commissie(4), en zij zal dit ook blijven doen. Natuurlijk is de Commissie bereid om voor andere commissies te verschijnen om desgewenst nadere informatie te verstrekken over deze onderhandelingen.
Richtlijn 2004/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de handhaving van intellectuele-eigendomsrechten, PB L 157 van 30.4.2004.
Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens, PB L 281 van 23.11.1995.
Richtlijn 2002/58/EG van het Europees Parlement en de Raad van 12 juli 2002 betreffende de verwerking van persoonsgegevens en de bescherming van de persoonlijke levenssfeer in de sector elektronische communicatie (richtlijn betreffende privacy en elektronische communicatie), PB L 201 van 31.7.2002.
Betreft: Vereenvoudigde aanvraagprocedure voor onderzoeksprojecten
De Commissie industrie, onderzoek en energie van het Europees Parlement heeft onlangs overleg gevoerd met de "physics class" van de Zweedse Academie van wetenschappen, het comité dat de Nobelprijs voor natuurkunde toekent. Tijdens het overleg werd veel kritiek geuit op het beheer van het onderzoeksbudget van de EU. Volgens veel wetenschapsmensen in Europa gelden bij belangrijke onderdelen van het zevende kaderprogramma zulke gecompliceerde regels voor projectaanvragen dat Europese wetenschappers liever particuliere, nationale of Amerikaanse steun aanvragen.
Wat onderneemt de Commissie om de regels voor projectaanvragen te vereenvoudigen?
Het kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie is een belangrijk instrument voor het onderzoeksbeleid en de onderzoeksfinanciering, met een specifieke begroting die in de loop der jaren is toegenomen. Het Europese karakter van dit programma, gekenmerkt door het feit dat de meeste de projecten door multinationale en multisectorale consortia worden uitgevoerd, en het wettelijk en financieel kader dat op alle uitgaven van de EU van toepassing is, zorgen voor een mate van inherente complexiteit die enigszins hoger is dan bij nationale onderzoeksprogramma’s. De Commissie moet ook toezien op een correct financieel beheer van openbare middelen en voldoen aan de wettelijke verplichtingen en rapportagevereisten van het programma.
In dit verband streeft de Commissie naar een voortdurende verbetering en stroomlijning van de processen, regels, documentatie- en ICT-systemen om de administratieve lasten voor de deelnemers te beperken. Na de succesvolle beginfase van het zevende kaderprogramma van de Europese Gemeenschap voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) (KP7) kan de Commissie in vergelijking met de vorige programma’s al een aantal verbeteringen wat betreft de vereenvoudiging vaststellen:
De inrichting van een systeem voor eenmalige registratie van de deelnemende rechtspersonen, waardoor de noodzaak van herhaaldelijke controles van het bestaan en de wettelijke status van elke deelnemende entiteit overbodig wordt. Rechtsbescheiden hoeven nu slechts één keer te worden ingediend, alle informatie wordt in een centrale gegevensbank opgeslagen die toegankelijk is voor alle directoraten-generaal die bij de tenuitvoerlegging van KP7 betrokken zijn.
Door de invoering van een drempel van 375 000 euro is bij KP7 het aantal benodigde certificaten teruggelopen tot een tiende van dat bij KP6.
Vanwege de invoering van het garantiefonds in KP7 zijn er veel minder ex-ante onderzoeken naar het financieel vermogen of beschermingsmaatregelen nodig. De ex-ante onderzoeken zijn nu alleen nodig voor coördinatoren en deelnemers die een bijdrage van meer dan 500 000 euro aanvragen. Dit is vooral gunstig voor de deelname van kleine en middelgrote ondernemingen (KMO’s) en startende bedrijven.
Overleg over subsidieverlening en wijzigingen: eind 2007 werd een nieuw elektronisch webgebaseerd overlegsysteem ingevoerd dat wordt gebruikt door alle directoraten-generaal die met onderzoek te maken hebben. Het systeem maakt online interactie tussen de deelnemers en projectfunctionarissen van de Commissie mogelijk. De richtsnoeren voor wijzigingen werden gestroomlijnd. Vele veranderingen kunnen nu middels simpele informatiebrieven worden afgehandeld, d.w.z. dat hiervoor geen formele wijzigingsprocedure vereist is. Ook voor de omgang met wijzigingen zal een elektronisch webgebaseerd systeem worden gebruikt.
De lastenverlichting inzake projectrapportage en de waarmerking van financiële verklaringen. De structuur van de periodieke en definitieve technische verslagen werd aanzienlijk gestroomlijnd en de Commissie beoogt langere rapportage- en betalingstermijnen in te voeren (waarbij de gemiddelde periode van 12 tot 18 maanden wordt verhoogd), wat tot een sterke vermindering van het totale aantal verslagen en betalingstransacties zou leiden.
Al deze initiatieven dragen samen met het stroomlijnen van de handleidingen voor de deelnemers bij tot de vereenvoudiging van de procedures in verband met KP7. De Commissie is vastberaden om de inspanningen in deze richting voort te zetten. Het initiatief eKP7 is bijvoorbeeld gericht op een duidelijke verbetering van de ICT-systemen voor alle interacties tussen de Commissie en de deelnemers. De Commissie zal binnenkort ook voorstellen uitwerken voor de tenuitvoerlegging van de ex-ante certificatie van auditmethoden om zo voor bepaalde begunstigden een langere toepassing van de rapportage van gemiddelde kosten mogelijk te maken. Voor de verkenning van verdere gebieden waar vereenvoudigingen mogelijk zijn, gaat de Commissie bij vele partijen te rade, onder andere ook bij een organisatie die de belangen van de kleinere actoren op onderzoeksgebied behartigt.
Vraag nr. 61 van Zsolt László Becsey (H-1019/08)
Betreft: De niet-erkenning door Servië van de genocide op Vojvodina-Hongaren, Duitsers en Joden
Waarom stelt de Europese Commissie de kwestie van de genocide op Vojvodina-Hongaren, Duitsers en Joden niet aan de orde als een voorwaarde voor een SAO en toetreding overeenkomstig de criteria van Kopenhagen in haar onderhandelingen en contacten met de regering van Belgrado, aangezien de menselijke waardigheid en de menselijkheid als zodanig toch fundamentele waarden van de Europese Unie zijn (zie zowel de Verdragen van Nice en Lissabon)? Deze waarden worden nl. door Servië voortdurend met voeten worden getreden doordat het land de genocide van 1944/45 die gepleegd werd door de partizanen van Tito op ca. 40.000 Vojvodina-Hongaren, 260.000 Duitsers en Joden niet erkent onder het voorwendsel van hun "collectieve schuld", waarmee het alle slachtoffers ieder vorm van eerherstel onthoudt. Zonder een erkenning van historische schuld en zonder een spijtbetuiging kunnen Europese naties zich niet verzoenen in de Unie - hoe zouden de Serviërs, Hongaren, Duitsers en Joden dat dan wel kunnen?
De tijdens de Tweede Wereldoorlog gepleegde gruweldaden mogen door de huidige en de toekomstige generaties van Europeanen niet worden vergeten.
Verzoening is een langzaam en moeizaam, maar essentieel proces dat in de diverse landen moet plaatsvinden, zodat ze met het verleden in het reine kunnen komen. Dit verzoeningsproces vloeit voort uit het grondbeginsel waarop de EU is gegrondvest.
De Commissie is zich bewust van het door het geachte Parlementslid bedoelde leed dat de in de Vojvodina levende Hongaren en Duitsers daar in 1944 en 1945 hebben ervaren. De Commissie heeft geen directe interventies ondernomen ten opzichte van tijdens de Tweede Wereldoorlog gepleegde handelingen, maar heeft zich ten doel gesteld een open en breed debat in de gehele regio te stimuleren.
De Commissie heeft de cultivering van interetnische betrekkingen in Servië via politiek overleg en vertrouwen scheppende maatregelen aangemoedigd. De Commissie heeft verder een aantal projecten ondersteund ter bevordering van de multi-etnische identiteit, de mensenrechten, de rechten van minderheden en de burgerlijke vrijheden. Tevens ondersteunt zij gemeenschappelijke culturele en educatieve activiteiten met deelname van Servië en de buurlanden, met inbegrip van Hongarije.
De Commissie houdt de situatie in de Vojvodina via haar bureau in Belgrado goed in de gaten en brengt in haar jaarlijks voortgangsverslag rapport uit over de politieke situatie. Zij onderhoudt nauwe contacten met maatschappelijke organisaties in de provincie die actief zijn op het gebied van verzoeningsinitiatieven en de strijd tegen straffeloosheid.
Uiteindelijk moet het proces van de verwerking van het verleden door de landen zelf ter hand worden genomen in de geest van een open dialoog en wederzijds begrip voor het leed van alle betrokken partijen, zowel in het nabije alsook in het verdere verleden.
Vraag nr. 62 van Pedro Guerreiro (H-1023/08)
Betreft: Toepassing van de N+2-regel bij de structuurfondsen in het financieel kader 2000-2006 - Laatste gegevens
De vraag heeft betrekking op het antwoord op vraag E-4746/08 betreffende de toepassing van de regel voor de automatische schrapping van vastleggingskredieten voor de structuurfondsen, de zogenaamde N+2-regel, die in het financieel kader 2000-2006 werd ingevoerd en bepaalt dat de vastgelegde maar niet uitgevoerde bedragen na twee jaar worden geannuleerd.
Hoe hoog is het geactualiseerde bedrag van de in het kader van de N+2-regel geannuleerde vastleggingskredieten, uitgesplitst per jaar en land?
Hoe hoog is het feitelijke bedrag van de vastleggingskredieten met betrekking tot het financieel kader 2000-2006, dat per land zou worden geschrapt, wanneer de N+2-regel tot eind 2008 zou worden toegepast?
De Commissie zegt dat "voor de periode 2000-2006 de beoordeling van de in 2006 aangegane verplichtingen en de daaruit voortvloeiende eventuele annuleringen aan het eind van de looptijd van het programma wordt verricht". Wanneer lopen de termijnen voor elk programma, opgesplitst per land, af?
Heeft de Commissie maatregelen voorgesteld of is zij voornemens deze voor te stellen, die ertoe bijdragen dat de uitgavendoelstelling voor de structuurfondsen, vooral de afschaffing van de N+2-regel voor het financieel kader 2000-2006 en de N+2-regel en de N+3-regel voor het financieel kader 2007-2013, ten behoeve van de "economische en sociale cohesie" en de werkgelegenheid wordt gehaald?
De Commissie zou het aangehechte Excel-bestand onder de aandacht van het geachte Parlementslid willen brengen. In dit bestand is het actuele bedrag van de toegestane uitgaven weergegeven die de Commissie tot op heden op grond van de n+2-regel diende te annuleren, uitgesplitst naar jaar, lidstaat en fonds (EFRO – FIOV – EOGFL – ESF).
Het totale op grond van de n+2-regel geannuleerde bedrag voor de programmeringsperiode 2000-2006 zal bij de afsluiting van de operationele programma’s worden berekend (artikel 105, lid 3 van Verordening (EG) nr. 1083/2006).
Wat de afsluitingsdata aangaat is de Commissie niet in staat een gedetailleerd antwoord per operationeel programma en per lidstaat te geven aangezien elk operationeel programma zijn eigen einddatum heeft en deze datum de basis is voor het vaststellen van de afsluitingsdatum. Bovendien is de Commissie, gezien de door de huidige economische en financiële crisis ontstane druk, genegen om constructieve verzoeken van lidstaten tot verlenging van de uiterste termijn voor de subsidiabiliteit van de uitgaven van de operationele programma’s van de periode 2002-2006 in overweging te nemen. In het algemeen zijn echter de verwachte afsluitingsdata als volgt:
eind maart 2009 voor programma’s waarvoor de einddatum eind 2007 is en waarvoor geen staatssteun wordt verleend;
eind juli 2009 voor programma’s waarvoor de einddatum eind 2007 is en waarvoor wel staatssteun wordt verleend;
eind maart 2010 voor programma’s met toezegging in 2006 waarvoor geen staatssteun wordt verleend;
eind juli 2010 voor programma’s met toezegging in 2006 waarvoor wel staatssteun wordt verleend;
eind september 2010 indien voor programma’s als bedoeld onder 4) of 5) een verlenging wordt aangevraagd;
eind maart 2011 voor Griekse programma’s waarvan de looptijd reeds is verlengd.
Er zij aan herinnerd dat de n+2- en n+3-regels een integraal bestanddeel vormen van het door het Parlement en de Raad vastgestelde regelgevingskader voor de respectievelijke programmeringsperiodes 2000-2006 en 2007-2013. De regels vormen een belangrijke prikkel voor de bestuurlijke autoriteiten om de tenuitvoerlegging van de operationele programma’s ter plaatse te versnellen, teneinde het effect op de economische en sociale cohesie en de werkgelegenheid te maximaliseren. Derhalve is de Commissie niet voornemens om een voorstel in te dienen tot afschaffing van de n+2-regel voor de periode 2000-2006, of tot afschaffing van de n+2- en de n+3-regel voor de periode 2007-2013.
Integendeel, de Commissie heeft in het licht van de huidige economische en financiële crisis een herstelpakket voorgesteld dat moet waarborgen dat aan de uitgavendoelstellingen van de structuurfondsen kan worden voldaan. Dit betekent dat aanvullende voorschotten aan de lidstaten zullen worden betaald, zodra de voorgestelde wijziging van Verordening (EG) nr. 1083/2006 is goedgekeurd die ten doel heeft de tenuitvoerlegging van de operationele programma’s te versterken door de liquiditeit binnen het systeem te verhogen.
Op vergelijkbare wijze heeft de Raad in juli 2008 zijn goedkeuring gehecht aan Verordening (EG) nr. 744/2008 tot instelling van een tijdelijke specifieke actie ter bevordering van de herstructurering van de door de economische crisis getroffen vissersvloten van de Europese Gemeenschap. Een van de aangenomen maatregelen voorziet in de mogelijkheid dat de lidstaten een tweede voorschot aanvragen om zo de tenuitvoerlegging van maatregelen van de operationele programma’s van het EVF te bespoedigen.
Vraag nr. 63 van Mihael Brejc (H-1025/08)
Betreft: Invoer uit derde landen
De EU heeft talrijke documenten goedgekeurd over de eerbiediging van de mensenrechten en dringt in dat verband vaak aan op de naleving van verdragen inzake een verbod op de uitbuiting van kinderen en kinderarbeid. Zij importeert echter grote hoeveelheden goederen uit Azië, Afrika en Zuid-Amerika, waar kinderarbeid nog steeds wijdverbreid is.
Gaat de Commissie bij de invoer uit derde landen na of de verdragen inzake een verbod op kinderarbeid zijn nageleefd?
De Commissie heeft het vaste voornemen om de kinderarbeid wereldwijd uit te bannen. Deze doelstelling is verwoord in haar mededeling “Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU”(1) en in het EU-actieplan inzake de rechten van kinderen in het externe optreden. Beide documenten werden op 27 mei 2008 door de Raad toegejuicht(2).
Via prikkels en samenwerking bevordert de EU op doeltreffende wijze verbeteringen van de arbeidsomstandigheden in derde landen, onder andere door middel van haar bilaterale handelsovereenkomsten en onderhandelingen (bijvoorbeeld vrijhandelsovereenkomsten) en het stelsel van algemene preferenties (SAP).
Het SAP-stelsel is een belangrijk instrument om de handelspartners aan te moedigen hun prestaties op dit gebied te verbeteren. Met name in de bijzondere stimuleringsregeling voor duurzame ontwikkeling en goed bestuur (bekend als SAP+) biedt de EU extra tariefpreferenties aan als een prikkel voor partners van kwetsbare ontwikkelingslanden om een aantal internationale normen te ratificeren en doeltreffend om te zetten, waaronder de relevante verdragen inzake kinderarbeid van de Internationale Arbeidsorganisatie (ILO) (Verdrag 182 inzake de ergste vormen van kinderarbeid en Verdrag 138 inzake de minimum-arbeidsleeftijd) en het Verdrag inzake de rechten van het kind van de Verenigde Naties (VN). Tot dusver (per 1 januari 2009) hebben 16 landen de noodzakelijke stappen ondernomen om van de extra tariefpreferenties van het SAP+ te kunnen profiteren. Tegelijkertijd kan de Commissie in het geval van ernstige en systematische schendingen van in de VN/ILO-verdragen vervatte fundamentele mensenrechten en rechten van werknemers de SAP-voordelen van iedere SAP-begunstigde op basis van de conclusies van de relevante internationale toezichtorganen tijdelijk intrekken.
Dit is op het moment het geval voor twee landen, Wit-Rusland en Myanmar, waar de Commissie na een uitvoerig onderzoek en op grond van duidelijke conclusies van de ILO maatregelen heeft getroffen.
Kinderarbeid is in de meeste gevallen een structureel en ontwikkelingsprobleem van de armere landen dat in nauw verband staat met hun afzonderlijke ontwikkelingsuitdagingen, het gebrek aan sociale structuren en aan toegang tot onderwijs. Een holistische aanpak door middel van ontwikkelingsbeleid, politiek overleg en samenwerking in de multilaterale context – ILO en VN – wordt als het beste instrument beschouwd om kinderarbeid aan te pakken. Het voornaamste programma van de ILO tot uitbanning van de kinderarbeid (IPEC) wordt door de Commissie ondersteund. Medio 2008 werd met financiële ondersteuning van de Europese Gemeenschap een nieuw programma in het kader van IPEC op stapel gezet (TACKLE – het aanpakken van de kinderarbeid door onderwijs), als onderdeel van inspanningen om de armoedebestrijding en de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling in 11 landen in Afrika, het Caraïbisch Gebied en het gebied van de Grote Oceaan te bespoedigen. Het project is erop gericht het wetgevingskader inzake kinderarbeid en onderwijs te versterken en de institutionele capaciteiten voor de tenuitvoerlegging van strategieën tot uitbanning van kinderarbeid te verruimen.
De Commissie stelt bij de partners regelmatig kwesties met betrekking tot schendingen van de rechten van werknemers, met name kinderarbeid, aan de orde. Ook al is er tot nu toe enige vooruitgang geboekt, de bestrijding van kinderarbeid blijft een mondiale uitdaging die we moeten blijven aanpakken.
Betreft: "Home Choice Loan" (hypotheek voor starters op de huizenmarkt)
De kredieten voor de "Home Choice Loan" van de Ierse overheid zijn in de begroting van oktober 2008 opgenomen en dienen voor de verstrekking van hypotheken via plaatselijke instanties aan mensen die voor het eerst een huis kopen en die niet voldoende financiering van een bank of bouwspaarkas kunnen krijgen. De lening bedraagt maximaal €285.000, tot 92% van de "marktwaarde". De regeling geldt alleen voor nieuwbouwwoningen.
Acht de Commissie deze regeling niet in strijd met het Gemeenschapsrecht? Is de Commissie niet van mening dat dit leidt tot verstoring van de markt, prijssteun en begunstiging van ontwikkelaars van nieuwe huizen op een markt waar toch al sprake is van een groot overaanbod van leegstaande nieuwe huizen? Bevoorrecht deze regeling niet nieuwe kopers boven degenen die om welke reden dan ook al eerder huiseigenaar waren? Ontstaat er geen programma van risicovolle hypotheken? Worden nieuwe kopers niet verplicht overdreven hoge prijzen te betalen in een dalende markt?
De Commissie is volledig op de hoogte van de door het geachte Parlementslid ter sprake gebrachte maatregel, die reeds door een groot aantal klachten onder de aandacht van de Commissie gebracht is. De Commissie heeft de Ierse overheid om commentaar verzocht over de door sommige klagers geuite beschuldigingen, en de diensten van de Commissie zijn de in het antwoord van de Ierse overheid verstrekte informatie momenteel aan het onderzoeken.
Vraag nr. 65 van Georgios Toussas (H-1032/08)
Betreft: Liberalisering van de kustvaart blijkt zeer lucratief voor reders
De Griekse regering zet zich op instigatie van de reders in voor een volledige omzetting van verordening (EEG) nr. 3577/92(1) inzake cabotage in het zeevervoer, terwijl er 36 kustvaartuigen uit de vaart zijn genomen, er meer dan 2000 zeelieden zonder betaling zijn weggestuurd, de werknemersrechten met voeten worden getreden, de kustvaartverbindingen in ontbinding verkeren en het land als het ware wordt "onthand". De reders hebben zich tot de Commissie gewend met klachten over schending van de verordening, en het verzoek om afschaffing van de elementaire verplichting om de kustvaartuigen minstens tien maanden in de vaart te houden, en tien maanden te bemannen in organieke samenstelling, beperking van het vereiste van kennis van het Grieks tot alleen de bemanningsleden die voor de veiligheid onmisbaar zijn, en de liberalisering van de tarieven voor de "economy"-klasse op de lijnen tussen de eilanden, die sinds 2001 reeds met 376% gestegen zijn, en op de gesubsidieerde lijnen.
Is de Commissie ingegaan op de klacht van de kustvaartreders, wil zij de Griekse regering te vragen aan hun verlangens gevolg te geven, en is zij niet van plan de liberalisering van de kustvaart af te schaffen, die immers heeft geleid tot verslechtering van het dienstenaanbod en verhoging van de vervoerstarieven, en daarmee de rederijen geweldige winsten heeft bezorgd?
De Commissie heeft reeds alles ondernomen om de cabotageverordening(2) volledig ten uitvoer te brengen in alle lidstaten, inclusief Griekenland.
De uitvoering van deze verordening brengt met zich mee dat de kustvaart wordt geliberaliseerd: de Commissie is dan ook niet van plan de liberalisering van de kustvaart af te schaffen, maar wil deze juist volledig doorvoeren. Verder is elke gefundeerde klacht van ongeacht welke klager over de onjuiste toepassing van de verordening in kwestie door de diensten van de Commissie ontvankelijk verklaard en in behandeling genomen.
Dankzij de liberalisering van de kustvaart kan Griekenland alle maatregelen nemen die nodig zijn om op lange termijn de dienstverlening te verbeteren en de prijzen te verlagen. De trends in de prijzen van het zeevervoer worden echter niet uitsluitend bepaald door de geldende regelgeving; dat moeten we in ons achterhoofd houden wanneer we de effecten van de liberalisering beoordelen.
Verordening (EEG) nr. 3577/92 van de Raad van 7 december 1992 houdende toepassing van het beginsel van het vrij verrichten van diensten op het zeevervoer binnen de lidstaten (cabotage in het zeevervoer), PB L 364 van 12.12.1992.
Vraag nr. 66 van Proinsias De Rossa (H-1033/08)
Betreft: Omzetting van richtlijn inzake gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten
Kan de Commissie, als aanvulling op haar schriftelijke antwoord van 3 september 2008 op mijn mondelinge vraag H-0604/08, aangeven hoe het momenteel staat met haar onderzoek naar de omzetting door Ierland van Richtlijn 2004/113/EG(1) (verbod op discriminatie tussen mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten) en met name hoe zij het Ierse antwoord op haar schriftelijke aanmaning beoordeelt?
In haar antwoord op de vorige vraag van het geachte Parlementslid (H-0604/08) heeft de Commissie verklaard dat het antwoord van de Ierse overheid op de aanmaningsbrief van september 2008 werd onderzocht.
Dit onderzoek heeft aangetoond dat de Ierse overheid de genoemde nationale maatregelen heeft ingevoerd door omzetting van Richtlijn 2004/113/EG(2) in nationaal recht, namelijk in de vorm van Civil Law (Miscellaneous Provisions) Act 2008 amending Equal Status Acts 2000 to 2004.
Bijgevolg heeft de Commissie de inbreukprocedure tegen Ierland wegens niet-mededeling van maatregelen tot omzetting van de richtlijn beëindigd. De Commissie zal echter de tenuitvoerlegging van de Gemeenschapswetgeving op nationaal niveau blijven controleren. Mocht hierbij blijken dat een lidstaat inbreuk op de Gemeenschapswetgeving heeft gemaakt, zal de Commissie volledig gebruik maken van de bevoegdheden die haar krachtens het EG-Verdrag zijn verleend.
Richtlijn 2004/113/EG van de Raad van 13 december 2004 houdende toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen bij de toegang tot en het aanbod van goederen en diensten PB L 373 van 21.12.2004, blz. 37-43.