De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0007/2009) van Teresa Riera Madurell, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) [COM(2008)0467 - C6-0306/2008 - 2008/0148(CNS)].
Teresa Riera Madurell, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, allereerst zou ik er op willen wijzen dat in de Commissie industrie, onderzoek en energie over dit verslag eenparigheid werd bereikt. Deze eenparigheid was mogelijk dankzij het goede werk van en de goede samenwerking tussen de schaduwrapporteurs, die er grotendeels toe hebben bijgedragen dat een bruikbaar verslag over een zo belangrijk onderwerp als de Europese onderzoeksinfrastructuur kon worden opgesteld.
Ik moet zeggen dat het Parlement het met de Commissie eens is dat wij, gezien de mondialisering van het onderzoek en het verschijnen van nieuwe wetenschappelijke en technologische machten als bijvoorbeeld China en India op het wereldtoneel, de opbouw van een nieuwe Europese onderzoeksruimte dringend dienen te bespoedigen en dientengevolge dienen te stimuleren.
Het is van groot belang dat wij er zo spoedig mogelijk voor zorgen dat de Europese Unie een ruimte is waarin onderzoekers, technologieën en kennis zich vrij kunnen bewegen, waarin de onderzoeksactiviteiten doeltreffend worden gecoördineerd en waar zo goed mogelijk gebruik wordt gemaakt van de beschikbare middelen. Hiervoor zijn onder andere grote onderzoeksinfrastructuren op Europees niveau vereist.
Dergelijke infrastructuren bieden ook uitstekende mogelijkheden tot samenwerking tussen de verschillende lidstaten. Daarvan valt ook een significant effect voor het wetenschappelijk onderwijs aan onze jongeren en een grote economische impuls voor de Europese industrie te verwachten. Daarom zijn ze van essentieel belang voor de vooruitgang van de wetenschap in Europa, en wij moeten dan ook de ontwikkeling ervan bevorderen. Het Parlement juicht daarom het initiatief van de Commissie toe dat hiervoor een wettelijk kader en voorwaarden voorstelt.
Van meet af aan waren wij namelijk van mening dat de ontwikkeling van Europese onderzoeksinfrastructuren een van de pijlers van de Europese onderzoeksruimte vormt. We waren ons echter altijd bewust van de moeilijkheden die we uit de weg moesten ruimen, niet alleen omdat dergelijke infrastructuren aanzienlijke financiële middelen vereisen – er zij aan herinnerd dat het stappenplan van ESFRI voorziet in 44 projecten die in de komende tien jaar dienen te worden uitgevoerd – maar ook vanwege de technische en organisatorische complexiteit.
Hierbij wil ik er nog eens op wijzen dat het Parlement bij een initiatief van dit kaliber een veel beslissendere rol zou moeten hebben gespeeld. De urgentie van deze maatregelen en het ontbreken van een betere rechtsgrondslag in het huidige Verdrag zijn echter voldoende rechtvaardiging voor de toepassing van artikel 171. Dit neemt niet weg dat dit een reden te meer is om erop te hameren dat er zo snel mogelijk een nieuw Verdrag moet komen.
Ik zal in het kort een paar positieve bijdragen van het verslag aanstippen. Ten eerste verduidelijkt het de definitie van de ‘Europese onderzoeksinfrastructuur’ om verwarringen tussen de juridische entiteit en de feitelijke onderzoeksinfrastructuur te vermijden. Het verduidelijkt en vervolledigt ook de voorwaarden waaraan een stuk onderzoeksinfrastructuur moet voldoen om als Europees te worden beschouwd, waarbij het belangrijke zaken toevoegt als een effectbeoordeling van het voorstel op Europees niveau, waarin de subsidiabiliteit wordt onderbouwd en erop wordt toegezien dat er sprake is van een goed toegangsbeleid voor de gehele Europese wetenschappelijke gemeenschap.
We stellen ook voor om dit initiatief tot de bestaande infrastructuur uit te breiden, en we verlenen onze volledige steun aan het voorstel van de Commissie voor BTW-vrijstelling, dat volgens ons het belangrijkste onderdeel van dit initiatief is.
Daarom willen we een duidelijk signaal aan de Raad geven en zeggen dat hij zijn problemen rond deze kwestie zo snel mogelijk moet oplossen. Ook willen we nog eens benadrukken dat we, als we het onderzoek in Europa willen bevorderen, het van de bestaande belastingdruk moeten bevrijden. Wij hebben herhaaldelijk voor deze maatregel gepleit, teneinde KMO’s aan te moedigen om aan O&O-taken deel te nemen, en we moeten deze maatregel nu steunen in de context van de opbouw van grote onderzoeksinfrastructuren op Europees niveau, omdat deze van wezenlijk belang zijn voor de vooruitgang van de wetenschap.
Tot slot wil ik nog eens mijn dank betuigen aan alle schaduwrapporteurs, aan de Commissie voor haar uitstekende bijdrage en aan de diensten van de Commissie industrie, onderzoek en energie voor hun ondersteuning bij de opstelling van dit verslag.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil op de allereerste plaats mijn dank uitspreken aan de Commissie industrie, onderzoek en energie (ITRE) en in het bijzonder aan de rapporteur, mevrouw Riera Madurell, voor hun steun aan ons voorstel voor een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur. Uw woorden waren muziek in mijn oren!
Ik wil ook de schaduwrapporteurs van de Commissie industrie, onderzoek en energie bedanken voor hun constructieve steun.
Samen komen we een belangrijke stap dichter bij een rechtskader dat de lidstaten in staat zal stellen samen te werken aan het opzetten van nieuwe, grote onderzoeksinfrastructuren, die steeds complexer en duurder worden en alleen kunnen worden opgebouwd als meerdere Europese landen samenwerken.
U hebt het nieuwe rechtskader diepgaand besproken en u hebt veel amendementen ingediend die de tekst helpen verduidelijken en deze een betere structuur geven, met name op het punt van definitie, bereik en status, en door verwijzingen op te nemen naar het Europees Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren (ESFRI).
De Commissie zal zich alle mogelijke inspanningen getroosten om implementatie van deze amendementen door de Raad te steunen.
We zijn vooral blij dat we het eens zijn over het belangrijkste aspect van de discussies die op dit moment in de Raad plaatsvinden, waardoor mogelijk de goedkeuring wordt geblokkeerd, namelijk het vraagstuk van de BTW.
Zoals u weet, zijn alle lidstaten het erover eens dat door meerdere landen opgezette onderzoeksinfrastructuren moeten worden vrijgesteld van belastingen in het gastland.
Dit wordt, voor werkdoeleinden, vaak behandeld als een kwestie van belastingvrijstelling. Dat leidt tot enige verwarring. In werkelijkheid betreft het uitsluitend de tenuitvoerlegging van de bestaande BTW-richtlijn, die al door de Raad is goedgekeurd en vastgesteld. De echte vraag is of Europese onderzoekinfrastructuren de status van een internationale organisatie moeten krijgen, als gedefinieerd in de BTW-richtlijn, en of zij dus moeten worden vrijgesteld van het betalen van BTW. We hebben het dus niet over fiscale harmonisatie, maar over het opzetten van de rechtspersonen die verband houden met onderzoeksinfrastructuren.
De juridische diensten van de Commissie en de Raad hebben beide duidelijk verklaard dat dit de juiste plek is. Dit is dus puur een politiek besluit over het belang dat de lidstaten hechten aan het opzetten van nieuwe onderzoeksfaciliteiten van wereldklasse in Europa.
Uw niet aflatende steun op dit gebied zou van groot belang kunnen zijn!
VOORZITTER: GÉRARD ONESTA Ondervoorzitter
Paul Rübig, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, Lambert van Nistelrooy zei eens dat het hierbij gaat om de definitie van de “vijfde vrijheid”. De “vijfde vrijheid” is simpelweg de vrijheid van onderzoekers, die niet gebonden zouden moeten zijn aan regionale, nationale of internationale niveaus.
We moeten eenvoudigweg ervoor zorgen dat er een context en rechtskader komen waarin onderzoekers kunnen doen wat de maatschappij van hen verwacht. Daarbij gaat het niet alleen om onderzoek aan universiteiten – academisch onderzoek – of in de industrie, maar met name ook om onderzoek in kleine en middelgrote ondernemingen. Tot slot is het eveneens belangrijk dat de onderzoeksresultaten telkens worden gepresenteerd en toegankelijk worden gemaakt.
Het afgelopen jaar hebben we hier in het Parlement de Energy Club gepresenteerd, waarbij ondervoorzitter Onesta aanwezig was. Toen gaven de wetenschappers en de verantwoordelijken blijk van veel enthousiasme over uitvindingen die voor ons allemaal van groot nut kunnen zijn. Het creëren van dergelijke onderzoeksinstrumenten is precies het juiste antwoord op de huidige economische en energiecrisis. Daardoor kunnen er nieuwe producten en diensten worden ontwikkeld die dan wereldwijd op de markt gebracht kunnen worden. Het initiatief van de Commissie op dit vlak is dan ook bijzonder welkom omdat het organiseren van dergelijke initiatieven de internationale mogelijkheden versterkt. Vooral de internationale samenwerking wordt voor ons in Europa, maar ook voor onze partners, steeds belangrijker. We hebben hier in Europa tenslotte het gebied met de grootste koopkracht ter wereld gecreëerd, en 500 miljoen burgers in Europa hebben het recht om zo snel en efficiënt mogelijk te profiteren van de onderzoeksresultaten Ik dank u.
Adam Gierek, namens de PSE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het doel van de Europese Onderzoeksinfrastructuur (ERI) is het opzetten van unieke onderzoekscentra onder leiding van de meest befaamde specialisten die op specifieke domeinen werken. Deze centra moeten naar mijn mening kunnen beschikken over heel wat dure, geavanceerde apparatuur en moeten bemand worden door een team van wetenschappers. De ERI zal gebruikt worden voor experimenteel onderzoek naar fenomenen uit de wereld om ons heen. Daarbij zullen hoofdzakelijk inductieve methodes worden toegepast en zal het doel zijn praktische oplossingen te vinden. De ERI moet ook gebruikt worden om jonge wetenschappers op te leiden.
Ik denk dat het Europese Strategieforum voor onderzoeksinfrastructuren niet gericht is op het na-apen van bestaande centra van uitmuntendheid, maar op het creëren van aparte onderzoekseenheden met behulp van structuurfondsen en nationale middelen. Deze onderzoekseenheden zullen een aanvulling zijn op de centra van uitmuntendheid, een infrastructuur van gespecialiseerde onderzoekseenheden in het leven roepen en een uniform netwerk vormen over de hele Unie. Jonge, ambitieuze Europese onderzoekers zijn hierdoor niet genoodzaakt om voor de verwezenlijking van hun ideeën de oceaan over te steken. De voorwaarden voor het efficiënt functioneren van de ERI zijn dus naar mijn mening een hoge graad van specialisatie en mobiliteit met betrekking tot het onderzoeksmilieu. Het onderzoek zal effectiever worden als tijdsbeperkingen worden ingevoerd en het verspreid wordt over verschillende locaties, dat wil zeggen als taken van fundamenteel onderzoek tegelijkertijd worden uitgevoerd in verschillende gespecialiseerde internationale ERI-eenheden, die, omdat ze geen economische entiteiten zijn, vrijgesteld moeten zijn van belastingen.
Ik dank u voor uw aandacht, ik feliciteer mevrouw Madurell en wens de Commissie een snelle uitvoering van dit project toe, dat interessant is maar nader ingevuld moet worden.
Vladko Todorov Panayotov, namens de ALDE-Fractie. – (BG) Ik wil Teresa Riera Madurell feliciteren met dit verslag, dat ons dichter brengt bij de succesvolle verwezenlijking van een Europese onderzoeksruimte. Ik ben ervan overtuigd dat we door een netwerk van wetenschappelijke onderzoekspartnerschappen tussen de lidstaten op te zetten een concurrerende en winstgevende economie kunnen creëren die gebaseerd is op kennis en innovatie. Het zou niet mogelijk zijn om kennis uit te wisselen zonder de relevante infrastructuur, aangezien infrastructuur een sleutelrol speelt bij het creëren van een doeltreffende omgeving voor het uitvoeren van modern en broodnodig wetenschappelijk onderzoek.
Op dit moment is alle activiteit beperkt tot samenwerkingsverbanden tussen individuele onderzoekscentra. Daarnaast ontbrak het ons tot nu toe aan de nodige juridische instrumenten die het mogelijk zouden maken om een geschikt partnerschap op te zetten met deelnemers uit verschillende landen, hetgeen in feite de sleutel tot succes is op dit gebied. Het ontbreken van dergelijke juridische instrumenten vormde een grote belemmering voor de processen van onderzoeksintegratie van de nieuwe lidstaten. Deze lidstaten beschikken over een enorm onderzoekspotentieel, dat moet worden opgenomen in de Europese Unie.
Dit verslag draagt niet enkel bij aan het leggen van de juridische fundamenten voor het opzetten van een onderzoeksinfrastructuur, maar zal ook verkeer van kennis in de Europese Unie mogelijk maken, het prestige en de autoriteit van de Europese onderzoekscentra op wereldniveau vergroten en de werkgelegenheid verhogen. Het zal bovendien bijdragen aan het vinden van adequate oplossingen voor nieuwe ecologische uitdagingen. Ik feliciteer nogmaals de rapporteur, mevrouw Riera Madurell.
Nils Lundgren, namens de IND/DEM-Fractie. - (SV) Hebben wij een Europese economische juridische entiteit op het gebied van onderzoek nodig, of is dit het zoveelste voorbeeld van de voortdurende strijd van de Europese Unie tegen Europees pluralisme? De waarheid is natuurlijk dat er institutionele concurrentie nodig is voor succesvolle institutionele hervormingen. Stel je voor dat er vijftig jaar geleden een internationaal rechtskader voor onderzoek was vastgelegd! Dan zou de ontwikkeling op dit gebied zijn gestopt. Het wijzigen van internationale verdragen is moeilijk en gaat daarom langzaam. Er wordt vooruitgang geboekt als landen hun nationale instellingen gemakkelijk kunnen hervormen. Succesvolle hervormingen verspreiden zich dan naar andere landen.
Het voorstel van de Commissie is zeker geen dwangbuis. Het biedt een alternatief voor bestaande nationale voorstellen en houdt in dat opzicht een verbetering in. Het voorstel wordt echter volkomen verpest doordat de Commissie ook de belasting van deze juridische entiteit op communautair niveau wil reguleren. Het voorstel moet daarom worden afgewezen.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik denk dat we kunnen spreken van een aanzienlijke vooruitgang binnen het Europese onderzoeksbeleid. Dit is te danken aan het beoordelingsverslag van het zesde kaderprogramma, maar ook aan het overpeinzingsproces gedurende de uitwerking van het zevende kaderprogramma.
U hebt verklaard, mijnheer de commissaris, dat bepaalde lidstaten nu toestemming hebben om zich te verenigen. Het is op z’n minst absurd dat daar speciale toestemming van de Europese Unie voor nodig is, maar desondanks is het vooruitgang. Wat mij zorgen baart, is uw constatering dat de BTW van toepassing zal zijn volgens het laagste tarief, en dat de situatie van het internationaal statuut nog niet geheel is opgehelderd; dat is althans wat ik heb begrepen.
Artikel 171 is aangehaald voor de stemming over de gemeenschappelijke onderneming SESAR. Wij hebben tweemaal over dit plan gestemd, omdat het internationale statuut in de eerste versie niet was bevestigd en de gemeenschappelijke onderneming dus niet kon worden opgericht. Een andere gemeenschappelijke onderneming, Galileo, kon helemaal niet worden opgericht.
Ik zou graag de volgende vragen willen stellen. Wat wordt het aandeel van de communautaire financiering? Komt er een financiering voor landen die zich verenigen om te voorkomen dat middelen voor onderzoeksinfrastructuren worden verspild en om deze infrastructuren extra te bevorderen? Tot slot, wordt het eindelijk mogelijk cohesiemiddelen te gebruiken voor onderzoeksdoeleinden, zodat uitmuntendheid en cohesie met elkaar worden verenigd?
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) 2009 is het Europees Jaar van creativiteit en innovatie.
De oprichting van een Europese onderzoeksinfrastructuur die kan werken op niet-economische basis, zal helpen bij de stroomlijning van de onderzoeksprogramma’s van de Gemeenschap. Ook zullen de resultaten van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstraties op communautair niveau worden geoptimaliseerd en beter verspreid worden.
Ik ben verheugd over het feit dat deze infrastructuur cofinanciering kan ontvangen via de financiële instrumenten van het cohesiebeleid, overeenkomstig de verordeningen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Sociaal Fonds en het Cohesiefonds.
Ik wil benadrukken dat het van levensbelang is met deze infrastructuur een koppeling te maken tussen onderzoeksinstituten en -structuren, universiteiten, de academische en de particuliere sector, om de economie in staat te stellen te profiteren van de toepassing van onderzoeksresultaten.
Desalniettemin wil ik opmerken dat we er, vooral tijdens de huidige crisis, voor moeten zorgen dat ten minste 1 procent van het BBP van een lidstaat wordt besteed aan onderzoek.
Dragoş Florin David (PPE-DE). – (RO) De notie van een gemeenschappelijke Europese onderzoeksruimte en een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur is het basisbeginsel voor het bereiken van de doelstellingen van de strategie van Lissabon met betrekking tot economische groei, meer werkgelegenheid en de totstandbrenging van een dynamische kenniseconomie.
De onderzoeksinfrastructuur speelt een steeds belangrijker rol bij de bevordering van kennis en technologie dankzij haar vermogen om menskracht en investeringen te mobiliseren tot een kritische massa en daarmee een cruciale bijdrage te leveren aan de Europese economische ontwikkeling. Wij hebben voorgesteld onderzoek te voorzien van concurrerende financiering, een toereikende infrastructuur en regelgeving inzake intellectuele eigendom, en onderzoekers doelmatige mobiliteit te garanderen in ons streven om van de Europese Unie een vooraanstaande internationale onderzoekspartner te maken.
Vandaag consolideren wij met dit voorstel voor een verordening betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur, de totstandbrenging van een vijfde vrijheid in Europa: het vrije verkeer van kennis. De huidige verordening zal een pijler zijn van de onderzoeksontwikkeling in Europa, omdat de Europese onderzoeksinfrastructuur de wetenschappelijke uitmuntendheid van het communautaire onderzoek en het concurrentievermogen van de communautaire economie zal garanderen op basis van voorspellingen op middellange en lange termijn en met doeltreffende steunverlening aan Europese onderzoeksinitiatieven.
In de huidige economische crisis kan de zo snel mogelijke tenuitvoerlegging van deze verordening, in combinatie met aanmoedigingsinvesteringen in onderzoek en ontwikkeling, de vaststelling van gemeenschappelijke normen in de kennissector en de modernisering van nationale onderwijsstelsels, echte oplossingen opleveren waarmee de crisis kan worden bestreden.
Ik vind dat we op dit ogenblik onze aandacht direct moeten richten op de bestaande verschillen in infrastructuur voor innovatie en onderzoek tussen ontwikkelde lidstaten en die waarvan de economie nog in ontwikkeling is, om te voorkomen dat we een grote migratiestroom op gang brengen van onderzoekers uit recent toegetreden lidstaten naar lidstaten waarvan de economie zich in de frontlinie van de wereldeconomie bevinden. Een homogene verdeling van de onderzoeksinfrastructuur en -mogelijkheden binnen de Europese Unie zou de gehele Europese Unie ten goede komen en zou helpen bij de bestrijding van migratie van wetenschappers van oost naar west.
Ik wil tot slot de rapporteur, Riera Madurell, en haar collega’s van de Commissie industrie, onderzoek en energie feliciteren met hun bijdrage in de vorm van dit verslag.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, kunt u de vijf minuten niet verdelen over de twee leden die om het woord hebben gevraagd? Ik zou graag twee minuten krijgen, als het kan.
De Voorzitter. – U brengt me wel in een lastig parket. Het Reglement staat één minuut toe. Eén minuut.
Avril Doyle (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, met alle respect, we hebben al twee minuten verspeeld door hierover te praten. In de ‘catch the eye’-procedure krijgt de zaal vijf minuten. Ik heb aan andere debatten deelgenomen waar er misschien een, twee of drie sprekers waren en we de tijd hebben verdeeld. Ik weet niet hoe het met de andere collega's zit, maar ik wil slechts twee minuten.
Mijnheer de Voorzitter, dank u wel dat u mij toestaat misbruik te maken van uw geduld.
Ik sta volledig achter het creëren van een rechtsstatus voor nieuwe Europese onderzoeksinfrastructuren voor pan-Europese onderzoeksprojecten en pan-Europese financiering.
Ik heb twee korte punten. Ik heb hier voor me een publicatie met de titel ‘A more research-intensive and integrated European Research Area: Science, Technology and Competitiveness key figures report 2008/2009’. Ik complimenteer de commissaris en zijn medewerkers hiermee. Ik denk dat de cijfers mogelijk verouderd zijn, gezien de sterke daling van het BBP in de hele EU en elders. Ik heb in het bijzonder nota genomen van het feit dat de overheidsfinanciering van O&O anticyclisch kan zijn, zoals dat in het begin van de jaren negentig van de twintigste eeuw en in het begin van dit decennium het geval was in respectievelijk Japan en de VS. Toen hun BBP instortte, stegen de overheidsinvesteringen in O&O.
Kunt u uit wat we momenteel in de EU doormaken, op grond van wat we beschikbaar hebben in het zevende kaderprogramma en uit de lidstaten, en gezien de huidige ineenstorting van de economische groei in de hele EU – we zijn niet de enige in de wereld – afleiden of we een en ander zullen kunnen compenseren met meer overheidsfinanciering van O&O?
Mijn tweede punt betreft het vreselijke vooruitzicht voor het EU-aandeel in het aantal octrooiaanvragen wereldwijd, dat alarmerend is gedaald. U zegt dat dit mogelijk zou kunnen worden verklaard door de hoge octrooikosten in Europa. In Europa liggen de kosten en de bijkomende kosten van octrooiaanvragen meer dan 20 procent hoger dan in de VS en dertien keer zo hoog als in het geval van het Japanse Octrooibureau, terwijl de kosten voor het handhaven van octrooibescherming in de zevenentwintig lidstaten in de EU meer dan zestig keer zo hoog zijn als in de VS – met vreselijke gevolgen. Commissaris, zou u ons misschien kunnen vertellen hoe we dit zo snel mogelijk kunnen oplossen?
Commissaris, ik wil u nogmaals feliciteren met deze fascinerende publicatie.
Mieczysław Edmund Janowski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteur willen bedanken voor haar werk. Ik verwijs hier naar een uitspraak van mevrouw Doyle. Gedurende deze tijd van economische crisis kunnen we het ons niet veroorloven de fout te maken om wetenschap, onderzoek en de mensen die in deze sectoren werkzaam zijn te verwaarlozen. Daarom ondersteun ik de maatregelen met betrekking tot het creëren van een rechtskader voor de Europese Onderzoeksinfrastructuur.
We moeten ons ervan bewust zijn, dat voor het ERI zowel een rechtskader als adequate middelen nodig zijn, maar dat dit geld niet afkomstig mag zijn van bijdragen die door individuele regio’s of zelfs landen bestemd zijn. Ook de kwestie van een passende belastingheffing is hier van belang. Bovendien ben ik van mening dat er een betere samenwerking nodig is tussen wetenschappelijke centra en bedrijfsleven, waaronder ook kleine als middelgrote ondernemingen. Ik ben ervan overtuigd dat het ERI ook zal bijdragen aan de verbetering van de situatie van de mensen die in het onderzoek werkzaam zijn, vooral jonge mensen, zoals de heer Gierek al opmerkte, mits het op een correcte manier gekoppeld wordt aan de kaderprogramma’s. Dit kan ook een braindrain uit Europa voorkomen. We moeten voor ogen houden dat volgens de strategie van Lissabon investeringen in wetenschap en onderzoek drie procent van het BNP moeten bedragen. Op dit moment is dit voor de Europese Unie – de gegevens betreffen het jaar 2007 – slechts 1,84 procent. Ik vertrouw er daarom op dat het ERI deze situatie zal verbeteren.
Janez Potočnik, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil u op de eerste plaats bedanken voor uw steun. Ik denk dat we allemaal begrijpen hoe belangrijk het is dat we praten. Ik volg misschien niet de precieze volgorde van de vragen, maar zal wel proberen kort te reageren op wat u hebt gevraagd.
Mevrouw Doyle, wat betreft overheidsfinanciering, de ervaringen uit het verleden leren dat de particuliere financiering in tijden van crisis doorgaans omlaag gaat. Daarom mogen we niet de grote fout maken om met overheidsfinanciering dat patroon te volgen, want dat zou ons na de crisis in een volstrekt ongepaste situatie brengen. Dat is de reden waarom overheidsfinanciering anticyclisch moet zijn. En dat is ook de reden waarom we, zelfs in Europa, een dergelijk voorbeeld hebben gehad, namelijk aan het begin van de jaren negentig in Finland. Ik vind dat we iets dergelijks moeten doen en dat pad moeten volgen.
De kosten van octrooiaanvragen zijn opvallend. Ik denk dat er geen eenvoudig antwoord is. Een antwoord dat horizontaler is dan wat we kunnen doen, zou zeker ‘beter’ zijn. Vorig jaar hebben we ons best gedaan en hebben we voorgesteld dit octrooiplaatje te verklaren in relaties tussen particuliere en overheidsinstellingen, maar dat is zeker niet het antwoord op de omvang van het probleem waar we met betrekking tot octrooiaanvragen voor staan.
Ik kom nu op het voorstel over de vragen over de financiering uit hoofd van het zevende kaderprogramma. Tot nu toe hebben we de voorbereidende fase gefinancierd van de projecten die zijn vrijgegeven. Het is niet de bedoeling dat we institutioneel de infrastructuur gaan financieren. Dat zal gebeuren door de lidstaten. Het zijn ook de lidstaten die zullen beslissen over bijvoorbeeld de plaats waar deze infrastructuur zal worden gevestigd. Wanneer dit is afgerond, zullen we echter zeker de subsidies financieren, zoals voor elke andere infrastructuur.
Dat is echt de enige weg voorwaarts. Ik herinner u eraan dat, toen we de kwestie van de begroting van de onderzoeksinfrastructuur bespraken, dit de begroting was waarop in procentpunten het meest was bezuinigd van het hele zevende kaderprogramma. Ik ben echter redelijk optimistisch. We maken goede vorderingen en ik denk dat wetgeving goede oplossingen brengt.
Wat betreft de BTW, wil ik precies zijn. We stellen in de wetgeving geen BTW-vrijstelling voor. We zijn van mening dat, als meer landen hun krachten bundelen om een gemeenschappelijke infrastructuur op te zetten, bijvoorbeeld tussen Duitsland en Slovenië of het Verenigd Koninkrijk of een ander land, uiteindelijk geen van de landen ermee zal instemmen in een ander land BTW af te dragen. Dat is vandaag de dag ook al zo. Maar waarover gaat het vandaag precies? Momenteel onderhandelen de landen afzonderlijk met het gastland over zo'n vrijstelling. Wat we via deze wetgeving proberen te doen is de status te waarborgen van een internationale organisatie, die daardoor, dankzij de reeds bestaande BTW-wetgeving, een BTW-vrijstelling zal krijgen.
Dat zou in wezen het einde van het verhaal zijn, ware het niet dat de factor tijd is genoemd. Tijd is hier het cruciale probleem. We hebben het daarom nu over de vraag of we de procedure voor het samen opzetten van de onderzoeksinfrastructuur kunnen versnellen en vereenvoudigen. Helaas is de huidige situatie op het gebied van onderzoeksinfrastructuren zo ingewikkeld, dat we tijd verliezen en dus ook geld. In de kern is dat het verhaal.
Ik ben de cohesie vergeten. Het antwoord is ‘ja’.
Dat is, tot slot, precies het punt dat we moeten onderstrepen. We hebben een infrastructuur nodig. We hebben die zo snel mogelijk nodig. Dit is de stap om het hele proces te versnellen. Ik bedank u voor uw begrip hiervoor en ik bedank u ook voor uw steun in dit verband.
De Voorzitter. – Alvorens ik het woord geef aan onze rapporteur wil ik eerst iets verduidelijken aan mevrouw Doyle. We hebben even gekeken naar de technische aspecten.
Iets langer dan een jaar geleden, op 8 januari 2008, ontving u een mededeling van de adjunct-secretaris-generaal over een besluit van de Conferentie van voorzitters van 27 oktober 2007. In paragraaf 3, alinea B, staat heel duidelijk dat de ‘catch the eye’-procedure maximaal vijf minuten mag duren en dat de spreektijd beperkt is tot maximaal één minuut per spreker.
Zo is het bepaald, maar niettemin hebben wij met groot genoegen geluisterd naar wat u te vertellen had. Ik geef nu het woord aan onze rapporteur, mevrouw Riera-Madurell.
Teresa Riera Madurell, rapporteur. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik zou graag iedereen die aan dit debat heeft deelgenomen willen bedanken voor hun bijdragen, en ik zou ook graag de commissaris voor zijn woorden willen danken en zeggen dat ik het volledig eens ben met zijn zeer heldere uitleg over de BTW-kwestie. Tot besluit zou ik gewoon willen zeggen dat de meerderheid van ons het eens is met de grondbeginselen. De boodschap is duidelijk: onderzoek op topniveau heeft een onderzoeksinfrastructuur van hoge kwaliteit nodig, en met name vanwege de hoge ontwikkelings- en bedrijfskosten is het belangrijk om een groot gedeelte van deze onderzoeksinfrastructuur te delen. Met andere woorden: het is alleszins verstandig om na te denken over de opbouw van Europese infrastructuur waar de gehele Europese wetenschappelijke gemeenschap baat bij heeft.
Het door ESFRI opgezette stappenplan was ongetwijfeld een stap voorwaarts in richting van een betere planning van de onderzoeksinfrastructuur op Europees niveau. Nu moeten we dit stappenplan alleen nog ten uitvoer leggen. Een van de hoofdproblemen zal zeker de financiering zijn, waarop reeds door sommige van mijn collega’s werd gewezen, omdat de begroting van de Europese Unie ondanks de toename van de middelen voor het zevende kaderprogramma en de steunmogelijkheden voor infrastructuur in de programma’s van het cohesiebeleid, die ook door sommige van mijn collega’s werden genoemd, niet voldoende is om alle noodzakelijke infrastructuur te financieren. Het is daarom van wezenlijk belang dat wij zoveel mogelijk financieringsbronnen beschikbaar stellen, zowel op nationaal niveau als door de particuliere sector, vooral door de industrie, ook al zijn het op dit moment geen echt goede tijden, zoals de commissaris terecht heeft opgemerkt.
Een andere, niet minder grote, hinderpaal was het ontbreken van een rechtskader. Dit was wat de Commissie op het oog had toen ze met dit voorstel op de proppen kwam: het formuleren van een rechtskader en van de noodzakelijke voorwaarden voor de ontwikkeling van Europese onderzoeksinfrastructuren. Dit is een goed voorstel, dat ongetwijfeld nog door het Parlement is versterkt, zoals de commissaris reeds heeft gezegd.
Ik zou de Raad nog eens willen vragen om aan onze boodschap gehoor te geven.
Paul Rübig (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou willen verzoeken of de verwarming tot aan het einde van de vergadering aan kan blijven staan, het is namelijk te koud in het Parlement.
De Voorzitter. – Uw opmerking is genoteerd. Het zou niet slecht zijn als onze nachtvergaderingen wat levendiger en verhitter verliepen; misschien zou dat de temperatuur een paar graden doen stijgen. Hoe dan ook, we zitten wel in een grote zaal.
Het debat over dit fundamentele onderwerp, dat een forse bijdrage zal leveren aan de bevordering van het Europese onderzoek, is gesloten.
De stemming vindt donderdag 19 februari 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Soms, wanneer de economie zich in een neerwaartse spiraal bevindt, komen overheden in de verleiding om te bezuinigen op de fondsen voor onderzoek. Ik ben echter blij dat wij met de behandeling van dit verslag over het voorstel voor een verordening van de Raad betreffende een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur, het belangrijke signaal uitzenden dat onderzoek voor de Europese Unie een prioritaire activiteit blijft.
Ik ben er stellig van overtuigd dat we dankzij de totstandbrenging van dit institutionele kader voor steun aan onderzoeksactiviteiten resultaten te zien zullen krijgen die de Europese economie versterken. De reden is dat onderzoek geen modegril is maar een noodzakelijkheid die het concurrentievermogen van de Europese economie op wereldschaal garandeert.
Ik wil één uiterst belangrijk gebied benadrukken waarop onderzoek een belangrijke rol kan spelen. De komende 25 jaar zal als gevolg van de verstedelijking naar verwachting bijna 25 procent van het land zijn agrarische functie verliezen. Om deze verkleining van het areaal te compenseren zullen we productiever moeten zijn op kleinere gebieden, waarbij minder gebruik wordt gemaakt van water of bestrijdingsmiddelen. De oplossingen kunnen voortkomen uit onderzoek, in het bijzonder op het gebied van biotechnologie, waarbij natuurlijk rekening dien te worden gehouden met het beginsel van voedselveiligheid.
Dit is een reden te meer om steun te geven aan uitbreiding van de onderzoeksactiviteiten en een uniform Europees kader te garanderen.
Daniel Petru Funeriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik ben blij met dit verslag over een communautair rechtskader voor een Europese onderzoeksinfrastructuur (ERI) en met het voorstel van de Commissie voor een verordening op dit gebied.
De ERI beantwoordt aan een reële behoefte onder Europese onderzoekers en zal ongetwijfeld de competitie binnen de Europese wetenschapswereld een positieve impuls geven.
Een van de belangrijke aspecten van deze verordening is dat de Europese Unie zo een belang krijgt in ERI-entiteiten. Daarmee krijgt de Unie de gelegenheid deel te nemen in en richting te geven aan trans-Europees onderzoeksbeleid.
Op basis van dat aspect roep ik de Europese Commissie op bij de financiering van de ERI drie zaken in acht te nemen:
1) dat de Gemeenschap zich uitsluitend bezighoudt met projecten met een extreem groot wetenschappelijk potentieel;
2) dat de oprichting van ERI’s wordt gestimuleerd in regio’s die van oudsher het slachtoffer zijn van de ‘brain drain’, zowel binnen als buiten de Gemeenschap;
3) dat de ERI ook goed toegankelijk moet zijn voor bedrijven uit de particuliere sector.
Het communautaire beleid in deze moet een combinatie zijn van wetenschappelijke uitmuntendheid en het stimuleren van de instroom van onderzoekers en van effectieve infrastructuren in bepaalde landen, zoals de nieuwe lidstaten die in 2004 en 2007 tot de Europese Unie zijn toegetreden.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het verslag van Teresa Riera Madurell is vooral van belang omdat het een rechtskader creëert dat nodig is voor de ontwikkeling van een onderzoeksinfrastructuur.
Door de inrichting van een Europese onderzoeksinfrastructuur kan onderzoek op hoog niveau worden gegarandeerd.
Bovendien worden hierdoor nieuwe kansen gecreëerd voor een nauwere samenwerking tussen teams van Europese onderzoekers, waarin ook studenten en technisch personeel kunnen deelnemen, waardoor hightech onderzoek aantrekkelijker wordt voor jonge mensen.
Dit rechtskader moet ook zorgen voor een betere afstemming tussen de industrie en het universitair onderzoek, zodat de implementatie van innovaties beter kan verlopen.
Ik steun het voorstel van de rapporteur, waarin de Commissie wordt gevraagd regelmatig aan het Europees Parlement verslag uit te brengen over de stand van zaken bij de ontwikkeling van de Europese onderzoeksinfrastructuur.
Vanwege de kosten van grootschalige onderzoeksinfrastructuur zullen de landen hun krachten moeten bundelen.
Een communautair rechtskader is absoluut noodzakelijk om de ontwikkeling van deze infrastructuren te faciliteren en te versnellen.