De Voorzitter. − Aan de orde is een korte presentatie over het verslag (A6-0058/2009) van Manuel Medina Ortega, namens de Commissie juridische zaken, over de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken [2008/2180(INI)].
Manuel Medina Ortega, rapporteur. − (ES) Mevrouw de Voorzitter, op dit late tijdstip op een maandag heeft de Commissie waarschijnlijk zorgwekkender zaken aan het hoofd dan dit verslag. We hebben het per slot van rekening slechts over een antwoord op een verslag van de Commissie, een verslag over toepassing van Verordening (EG) nr. 1206/2001 van de Raad van 28 mei 2001 betreffende de samenwerking tussen de gerechten van de lidstaten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelszaken.
We bevinden ons op een gebied dat in feite nietcommunautair is, maar een intergouvernementeel gebied, waarop vanuit de Raad – via de verordening – is geprobeerd de samenwerking tussen deze gerechten te stimuleren. Bij het nastreven daarvan heeft de Europese Unie mijns inziens echter een zeker tekort aan strengheid laten zien. Dat wil zeggen, er zijn bepaalde maatregelen voorzien, zoals het formuleren van praktische ideeën, het gebruik van elektronische middelen, enz. maar ik zie in dat het een hele opgaaf is voor de Commissie om iets te ondernemen.
Ik weet niet wat de Commissie heeft bereikt of denkt te bereiken, maar het lijkt me nogal lastig om überhaupt iets te verwezenlijken gelet op de enorme problemen die dit soort intergouvernementele samenwerking met zich meebrengt. We vragen de gerechtelijke instanties immers onderling samen te werken; we hebben het dan over 27 landen, met 22 verschillende talen en onderling sterk verschillende rechtsstelsels, en toch proberen we resultaat te boeken.
De Commissie heeft geconstateerd dat de resultaten niet goed zijn, dat er een enorme achterstand is in deze samenwerkingsmechanismen en, natuurlijk, dat we niet over de middelen beschikken om een en ander te bewerkstelligen. De ideale oplossing zou zijn om materiële middelen in te zetten. Wat zou de Commissie bijvoorbeeld kunnen doen om de gerechtelijke instanties – vooral die op een lager niveau – te voorzien van technologische middelen, zoals een videoconferentiesysteem? Videoconferentie mag voor veel kleine rechtbanken binnen de Europese Unie dan een utopie zijn, maar het lijkt de enige manier om tot samenwerking te komen.
Ik ben van mening dat de Europese Unie zou moeten terugvallen op reeds bestaande instellingen, meer in het bijzonder het Europees justitieel netwerk. We zouden die instantie zodanig moeten versterken dat de rechters via hun samenwerkingsstelsels zelf kunnen toewerken naar betere onderlinge communicatie.
Anderzijds is alles wat met de opleiding van rechters te maken heeft, van fundamenteel belang. Dat is ook iets wat de Commissie niet zelf kan doen. Maar de Commissie kan wel de totstandkoming van dit soort opleidingen stimuleren, in de vorm van cursussen in communautair recht en kennis van de diverse rechtsstelsels.
Een ander punt is het enorme probleem van de verschillende talen. Hoe kunnen bijvoorbeeld een Spaanse en een Finse rechter zich tegenover elkaar verstaanbaar maken als hun talen zo verschillen? We mogen niet veronderstellen dat rechters naast kennis van hun rechtsstelsel, dat al ingewikkeld genoeg is, verplicht zijn ook de kennis te hebben die daarvoor nodig is.
Wat kunnen we in praktische zin doen om rechters te ondersteunen met tolk- en vertaaldiensten? Wat zouden we kunnen doen om hen daarbij te helpen? Dit verslag is geenszins bedoeld om de Commissie te kapittelen. Ik denk dat het werk lastig genoeg is. Wat ik wel zou willen weten is – en dan kijk ik met een schuin oog naar een hier aanwezige commissaris die belang stelt in dit onderwerp – wat volgens de Commissie mogelijk is om deze verordening uit 2001 aan te scherpen, want die is in haar huidige vorm een beetje onnauwkeurig en vrijblijvend, en ik weet niet of er in de praktijk resultaten of voortgang mee kunnen boeken.
Jacques Barrot, vice-voorzitter van de Commissie. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik mijn dank betuigen aan de heer Medina Ortega, die een reeks uiterst belangrijke punten aan de orde heeft gesteld. Deze verordening moet bij rechters en vakmensen in elk land inderdaad beter bekend worden.
Het moet worden benadrukt dat de bewijsverkrijging is vereenvoudigd en versneld zonder bijzondere problemen te veroorzaken door de in artikel 17 van de verordening neergelegde rechtstreekse bewijsverkrijging. De centrale organen waarin de verordening voorziet, spelen een belangrijke rol bij het toezicht op de gerechten die verantwoordelijk zijn voor de behandeling van verzoeken overeenkomstig de verordening en de oplossing van eventuele problemen.
De door de centrale organen geboden bijstand kan van doorslaggevende betekenis zijn voor kleine plaatselijke rechtbanken die voor het eerst een probleem hebben in verband met het verkrijgen van bewijs in een grensoverschrijdend kader.
Informatietechnologie en videoconferenties, gekoppeld aan een veilig systeem voor het versturen en ontvangen van e-mails, zouden te zijner tijd de gangbare manier van het versturen van verzoeken om bewijsverkrijging moeten worden. Het door u genoemde Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken heeft normaal gesproken tot taak om deze gerechtelijke samenwerking in Europa te bevorderen. De tenuitvoerlegging van de verordening over de bewijsverkrijging heeft sinds de inwerkingtreding meerdere malen in het middelpunt gestaan van de werkzaamheden van het netwerk. In 2006 is er een praktijkgids over de toepassing van de verordening samengesteld en in 2007 door alle Europese gerechten verspreid. Het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken kan ongetwijfeld zijn contacten gebruiken – wat dat betreft hebt u gelijk, mijnheer Medina Ortega – om zich extra in te zetten en ervoor te zorgen dat verzoeken om bewijsverkrijging binnen de in de verordening gestelde termijn worden afgehandeld. Dat is juist.
Ik zal verdergaan en in het kort bekijken wat de perspectieven zijn. De verordening stelt weliswaar nauwkeurige criteria vast voor de vorm en inhoud van het verzoek. Het verzoek moet in een specifieke vorm worden ingediend en dient bepaalde gegevens te bevatten: de naam en adresgegevens van de partijen in de procedure, de aard en het onderwerp van de betreffende zaak en een beschrijving van de te leveren bewijzen. De verordening bepaalt tevens dat het verzoek moet worden opgesteld in een van de officiële talen van het betreffende gerecht van de lidstaat, dan wel in een andere taal die de betreffende lidstaat accepteert, maar zoals u zojuist terecht hebt opgemerkt vormt deze taalbarrière een omvangrijk probleem.
Een verzoek om bewijsverkrijging moet doorgaans snel worden behandeld. Indien het ontvangende gerecht niet in staat blijkt het verzoek binnen 90 dagen na ontvangst uit te voeren, dient dit gerecht het eisende gerecht hiervan in kennis te stellen en de redenen aan te geven.
In feite is het alleen in uitzonderlijke, zeer beperkte gevallen mogelijk een verzoek om bewijsverkrijging te weigeren.
Zo werkte de verordening. In maart 2007 is een studie uitgevoerd naar de toepassing van de verordening en op basis van de uitslag van deze studie heeft de Commissie in december 2007 een verslag aangenomen. Het verslag was opgesteld overeenkomstig artikel 23 van de verordening. Wat stond er in dit verslag? Dat de toepassing van de verordening enigszins was verbeterd, dat deze was vereenvoudigd en dat deze de samenwerking tussen de gerechten op het gebied van bewijsverkrijging in burgerlijke en handelzaken had versneld.
Zodoende heeft de verordening al twee hoofddoelen bereikt: de samenwerking tussen lidstaten vereenvoudigen en de bewijsverkrijging versnellen.
De vereenvoudiging is met name te danken aan de invoering van de directe overdracht tussen gerechten – hoewel verzoeken soms weer bij centrale organen terechtkomen – en het gebruik van standaardformulieren. Ook bij de snelheid van de afhandeling van verzoeken om bewijsverkrijging zijn tekenen van verbetering waargenomen. De meeste verzoeken worden gelukkig sneller afgehandeld dan voor de inwerkingtreding van de verordening en binnen de termijn van 90 dagen zoals bepaald in de verordening.
Mijnheer Medina Ortega, ik kan u dus zeggen dat wij het niet noodzakelijk achten de verordening te wijzigen. Daarentegen moet de werking van de verordening beslist worden verbeterd. De Raad heeft in zijn actieplan van november 2008 de Commissie opdracht gegeven een Europees e-justitie-portaal op te richten. De oprichting van dit portaal, inclusief de lancering van de eerste versie in de loop van dit jaar, is uiteraard een absolute prioriteit voor ons en voor mij.
Wat betreft het gebruik van de videoconferentie, ook hiervan gaan wij een prioriteit maken. Het Europees justitieel netwerk in burgerlijke en handelszaken is momenteel bezig met een praktijkgids over de juridische aspecten van het gebruik van de videoconferentie voor bewijsverkrijging. Deze praktijkgids wordt uiteraard naar de Europese rechters gestuurd en zal tegen het eind van dit jaar worden voltooid. De gids vormt een aansluiting op het portaal, dat, zoals ik gezegd heb, voor het eind van dit jaar wordt opgericht.
Uiteraard moeten de gerechtszalen nog worden uitgerust met het nodige materiaal voor videoconferenties. Wij hopen na de herziening van de financiële vooruitzichten 2010-2013 te kunnen profiteren van nieuwe financieringswijzen. Er bestaan reeds mogelijkheden voor de financiering van grensoverschrijdende projecten in het programma Civiel recht, waarin het gebruik van de videoconferentie als prioriteit wordt aangemerkt.
Ik kan u meegeven, mijnheer Medina Ortega, dat ik het met u eens ben op een belangrijk punt, dat naar mijn mening een prioriteit van Stockholm moet zijn, namelijk de opleiding van rechters. Ten aanzien van het thema dat wij vanavond hebben besproken, te weten bewijsverkrijging, is het echt noodzakelijk dat rechters een adequate, speciaal toegespitste opleiding krijgen. Dat wordt mijns inziens een van de richtsnoeren van het volgende programma van Stockholm.
In elk geval hartelijk dank voor dit verslag, dat ons zeer nuttige hulp en opheldering biedt.
De Voorzitter. – Hiermee is dit onderdeel beëindigd. De stemming vindt morgen plaats.