De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0046/2009) van Holger Krahmer, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad inzake industriële emissies (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) (herschikking) [COM(2007)0844 - C6-0002/2008 - 2007/0286(COD)].
Holger Krahmer, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, wij gaan zo meteen stemmen over de richtlijn inzake de preventie van industriële emissies (IPPC). De Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid heeft een aantal compromissen met grote meerderheid goedgekeurd. Ik hoop dat we deze koers kunnen vasthouden, want met deze regels worden de milieueisen aan bedrijfsinstallaties in de EU geharmoniseerd. Daarmee wordt de bescherming van het milieu verbeterd, waarbij tegelijkertijd eerlijke concurrentie wordt veiliggesteld.
Het Europese veiligheidsnet vormt de speerpunt bij deze compromissen. Met dit concept worden Europawijde grenswaarden voor de uitstoot van schadelijke stoffen door de industrie ingevoerd. Hiermee worden duidelijke eisen gedefinieerd voor het verlenen van een vergunning voor de installaties. Om een vergunning te krijgen, moeten deze beter zijn dan de specificatie op grond van het veiligheidsnet. Dit uitgangspunt biedt voldoende speelruimte om individuele eisen te stellen. Er komt echter een einde aan de mogelijkheid om van deze speelruimte misbruik te maken en installaties met slechte emissiewaarden op grond van uitzonderingsregels te exploiteren. Met het veiligheidsnet scheppen we duidelijkheid en de noodzakelijke flexibiliteit. Rekbare uitzonderingen die voor verschillende interpretaties vatbaar zijn, zijn nu geheel overbodig.
Toen ik dit voorstel presenteerde, werd mij verweten dat ik een “groene” activist was. Dat is – en daarbij druk ik me nog tamelijk voorzichtig uit – overdreven. Het gaat hier om een verbeterde tenuitvoerlegging van communautaire regels die al jarenlang in werking zijn. De best beschikbare techniek – daar is het Europese veiligheidsnet op gericht – had sinds najaar vorig jaar in iedere bedrijfsinstallatie in de EU standaard moeten zijn. Zover zijn we nog lang niet. De best beschikbare techniek wordt op dit moment in niet meer dan drie lidstaten verstandig toegepast.
Stikstof- en zwaveloxiden behoren tot de belangrijkste problemen op het gebied van milieuvervuiling door de industrie. Hier zijn mogelijkheden om de uitstoot met 60 tot 80 procent te reduceren als de beste beschikbare techniek consequent wordt toegepast. Dat zegt het Europees Milieuagentschap. Deze techniek is geen sciencefiction. Ze komt niet uit een laboratorium, bevindt zich niet in een laboratoriumfase, is beschikbaar, betaalbaar en werkt. Toch besparen vele lidstaten zich de moeite omdat ze nu eenmaal ook met vervuilende installaties veel geld kunnen verdienen. Verschillende lidstaten hebben jarenlang niet gekeken naar mogelijkheden tot investeringen in de modernisering van hun installaties. Dat verstoort de concurrentie en is schadelijk voor het milieu, reden waarom ik pleit voor een nieuwe aanpak ten aanzien van een verbeterde implementatie van de best beschikbare technieken.
Met deze compromispakketten wordt bovendien de bureaucratische rompslomp verminderd die alleen maar geld kost en het milieu niet ten goede komt. Daarom koppelen wij het aantal rapporten dat de exploitanten van de installaties naar de overheidsinstanties moeten sturen, aan het risico dat van hun installatie uitgaat en aan de vraag of de exploitanten hun verplichtingen nakomen. Daar waar gevaarlijke situaties kunnen ontstaan, moet nauwkeuriger worden toegekeken. Daar waar niets gebeurt, is permanente controle niet nodig.
Voor velen hier in het Parlement is de bescherming van de bodem een heikel punt. Een constructief debat dienaangaande is helaas klaarblijkelijk niet meer mogelijk. Toch zijn we erin geslaagd om compromissen te vinden. Daarmee wordt het bodemrapport tot de wezenlijke aspecten teruggebracht – dit rapport hoeft niet uitgebreid te zijn en hoeft niet altijd te worden opgesteld. In plaats daarvan concentreren we ons op het daadwerkelijke risico dat van de installatie uitgaat. Analyses zijn vereist indien er daadwerkelijk in relevante hoeveelheden met gevaarlijke stoffen wordt gewerkt.
Bovendien zijn sanering van locaties en het terugbrengen ervan naar hun uitgangstoestand niet realistisch. Daarom wordt nu in het compromis gesproken van sanering en het terugbrengen van locaties naar een bevredigende toestand. Dat verandert niets aan mijn persoonlijke mening dat bescherming van de bodem geen aangelegenheid is die door de EU moet worden geregeld. Dat zou beter aan de lidstaten kunnen worden overgelaten.
IPPC betreft nagenoeg elke sector in de industrie. Met het oog daarop is er de afgelopen dagen zeer intensief gelobbyd. Op verschillende punten behoefden de oorspronkelijke compromissen inderdaad enige verbeteringen, bijvoorbeeld op het gebied van landbouw. De berekening van drempelwaarden voor pluimveebedrijven is te bureaucratisch. In plaats van differentiatie op basis van soorten in kalkoenen, eenden en slachtkippen moeten we de drempelwaarde van 40 000 plaatsen voor gevogelte aanhouden.
De productie van natuurlijke mest, drijfmest en gier valt niet binnen het toepassingsbereik van deze richtlijn. Dit is een relevante aangelegenheid en regelgeving is zinvol, maar niet bij dit stuk wetgeving. Een akker is geen industrieterrein. Landbouwers hebben nog veel meer op hun verlanglijstje staan en er is een passend besluit over deze beide punten genomen. Daarom heb ik me aardig moeten inspannen om de instemming van de schaduwrapporteurs op dit punt te krijgen.
Datzelfde geldt voor het opwekken van stroom uit afvalgassen bij de productie van staal. Dit proces is uiterst efficiënt en levert energie uit een nevenproduct dat anders nutteloos zou zijn. De gewenste marginale reductie van de uitstoot van schadelijke stoffen zou echter alleen met enorme financiële kosten haalbaar zijn geweest. Hier was het van belang om de zaken in de juiste verhoudingen te houden.
Mijns inziens is het gedrag van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten om zich uit het compromis terug te trekken en het complete verslag nog eens door te nemen en overal amendementen voor te stellen, echter verontrustend en betreurenswaardig. Dat getuigt niet van een constructieve benadering. Het nemen van politieke besluiten vereist in ieder geval een minimale hoeveelheid wederzijds vertrouwen en samenwerking. Ik kan begrijpen waarom de leden van de PPE-DE-Fractie niet geheel tevreden zijn met de diverse compromissen. Daar kan ik echter alleen over opmerken dat ik graag over hun voorstellen had willen onderhandelen, maar deze zijn tijdens de compromisonderhandelingen met de schaduwrapporteurs op geen enkel moment ter tafel gebracht. Daarom dreigt nu het gevaar dat ze met hun ongecoördineerde acties op het laatste moment precies het tegenovergestelde bereiken – goede en adequate voorstellen worden hiermee op het spel gezet.
Hierbij wil ik mijn uitdrukkelijke dank uitspreken aan de andere schaduwrapporteurs, met name de heer Turmes, de heer Hegyi en de heer Blokland, die ondanks inhoudelijke meningsverschillen steeds betrouwbare onderhandelingspartners waren.
Vandaag hebben we de kans om een signaal voor zowel betere milieubescherming als eerlijke concurrentie af te geven. Hopelijk benutten wij deze kans voor een concept dat door belangrijke economische én milieugroepen wordt ondersteund. Steunt u deze compromissen! Dank u.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, het verheugt mij dat wij vandaag het voorstel tot herschikking van de richtlijn inzake industriële emissies bespreken en ik wil graag de rapporteur, de heer Krahmer, en de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid van harte bedanken voor het uitstekende werk dat zij hebben verricht tijdens de behandeling van dit dossier. Ik dank tevens de Commissie juridische zaken voor haar positieve bijdrage.
De laatste weken heeft de Commissie geloofwaardige gegevens verzameld, waaruit blijkt dat de vigerende richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging onvoldoende wordt toegepast en dat de industriële emissies nog steeds buitensporig hoog zijn. Deze situatie heeft ernstige gevolgen voor het milieu en de gezondheid van de Europese burgers. Bovendien wordt daardoor de mededinging tussen de Europese industrieën verstoord.
Er moet een eind komen aan deze onaanvaardbare situatie. De richtlijn is gebaseerd op een geïntegreerde aanpak en het belangrijkste element daarin wordt gevormd door de best beschikbare technieken. Deze technieken leveren aanzienlijke voordelen op voor het milieu en de economie.
Om te beginnen wordt daarmee de uitstoot verminderd en het gebruik van de hulpbronnen beperkt. Op die manier wordt op lange termijn bijgedragen aan een betere continuiteit van de energievoorziening in de Europese Unie. Ook wordt daarmee milieu-innovatie gestimuleerd, wat onontbeerlijk is om de Europese industrie in staat te stellen aan de toekomstige vraag naar milieutechnologie in de wereld te voldoen.
Om de voordelen van de best beschikbare technieken optimaal te benutten moet het toepassingskader ervan worden versterkt en verbeterd. Dat is ook het doel van het voorstel van de Commissie. De rol die BREF’s (referentiedocumenten betreffende best beschikbare technieken) spelen bij de toepassing van de wetgeving wordt daarin verduidelijkt en op een hoger plan getild. Op die manier ontstaan er gelijke voorwaarden voor het verstrekken van vergunningen aan ondernemingen in de Europese Unie en kan er een grotere convergentie van de mededingingsomstandigheden worden verzekerd.
De BREF’s worden opgesteld door middel van een transparante procedure, waarbij de lidstaten, het bedrijfsleven en andere belanghebbende instanties in ruime mate betrokken worden. De opstelling en goedkeuring ervan vergt aanzienlijke inspanningen. Wij moeten dan ook steun geven aan de goedkeuringsprocedure en meer algemeen aan BREF’s als instrument. Zo kunnen de BREF’s een grotere rol spelen bij de vaststelling van de voorwaarden voor verstrekking van vergunningen aan industriële ondernemingen. Dat zal ertoe leiden dat onze industriële installaties beantwoorden aan de hoogst mogelijke milieuvereisten overeenkomstig de wetgeving van de Europese Unie.
Het voorstel van de Commissie biedt de vereiste soepelheid voor afwijkingen van de BREF’s, mits deze natuurlijk gerechtvaardigd zijn uitgaande van de lokale omstandigheden. Het is echter wel noodzakelijk om elke afwijking gedetailleerd te motiveren en te staven om eventueel misbruik te voorkomen. Daarnaast moet voor bedrijfstakken met bijzonder ernstige milieugevolgen worden voorzien in minimumvereisten op het niveau van de Europese Unie. Zo zijn er reeds normen opgesteld voor bijvoorbeeld grote verbrandingsinstallaties of afvalverbrandingsovens.
Het is bekend dat de rapporteur en het Europees Parlement zich lang met dit vraagstuk hebben beziggehouden. Minimumvereisten kunnen weliswaar als nuttig worden beschouwd voor bepaalde bedrijfstakken, maar het is niet zeker of de vaststelling van minimumnormen voor alle bedrijfstakken onontbeerlijk of opportuun is. Minimumnormen moeten enkel worden vastgesteld als deze vanuit milieuoptiek noodzakelijk en gerechtvaardigd zijn.
Een kenmerkend voorbeeld is de sector van de grote verbrandingsinstallaties die in belangrijke mate verantwoordelijk is voor de luchtverontreiniging. De beste beschikbare technieken worden in deze sector allesbehalve correct toegepast. Daarom heeft de Commissie nieuwe minimumvereisten voor grote verbrandingsinstallaties voorgesteld, uitgaande van de conclusies van het desbetreffend BREF. Deze moeten volgens plan in 2016 in werking worden gesteld.
Daarmee zal in aanzienlijke mate, en op een economisch voordelige manier, worden bijgedragen aan de verwezenlijking van de doelstellingen van de thematische strategie voor luchtverontreiniging. De nettobaten van deze vereisten zullen op zowel Europees als nationaal niveau de daarmee gepaard gaande kosten compenseren.
Tot slot wordt met de herschikking gestreefd naar niet alleen een betere uitvoering van de richtlijn maar ook een vereenvoudiging van de wetgeving en een vermindering van de administratieve uitgaven van zowel de industrie als de bevoegde autoriteiten. Dit strookt met het programma van de Europese Unie voor betere wetgeving.
Daarom worden in het voorstel zeven reeds bestaande stukken wetgeving samengenomen en ondergebracht in een enkele richtlijn. Op die manier zal de wetgeving meer duidelijkheid en samenhang verwerven voor zowel de lidstaten als de ondernemingen. Deze vereenvoudiging zal talrijke voordelen opleveren
De vermindering van de industriële verontreiniging is een fundamentele prioriteit zowel om ecologische als om economische redenen. Met het ingediende voorstel zal de bestaande wetgeving eenvoudiger worden en tegelijkertijd het toepassingskader van de beste beschikbare technieken worden versterkt. Dat zal bijdragen aan een verdere verbetering van het milieu en de levensvatbaarheid van de Europese industrie. Ik zal met belangstelling luisteren naar uw meningen over dit belangrijke voorstel en ik kijk uit naar de hieruit voortvloeiende opbouwende besprekingen.
Marcello Vernola, namens de PPE-DE-Fractie. – (IT) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ik ben van mening dat, zoals gezegd, deze richtlijn het belangrijkste instrument voor het beheer van industriële verontreiniging is dat dit Parlement sinds het klimaat- en energiepakket heeft behandeld.
Waarschijnlijk is dit niet het beste moment, aangezien de financiële crisis de industrie onder druk zet en bedrijven daardoor buitensporige lobbyactiviteiten uitoefenen bij de parlementaire fracties. Ze maken zich immers zorgen over de financiële gevolgen van deze richtlijn, net als bij het klimaat- en energiepakket. Gelukkig is dit pas de eerste lezing en kunnen we in de tweede lezing wellicht nog enkele correcties en verbeteringen aanbrengen.
Ik moet aan de rapporteur, de heer Krahmer, toegeven dat het proces niet gemakkelijk was. De heer Krahmer heeft kritiek geuit op het standpunt van de PPE-DE-Fractie, die enkele compromissen ter discussie heeft gesteld. Ik wil echter onderstrepen dat er van de ruim zestig amendementen die zijn ingediend, minder dan een derde voor rekening van de leden van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten zijn. Er bestaat dus een wijdverbreide wens in het Europees Parlement om bepaalde relevante punten van deze richtlijn opnieuw te bespreken en helaas heeft er de afgelopen dagen geen enkele vergadering plaatsgevonden tussen de rapporteur en de schaduwrapporteur om over de zestig amendementen te praten. We mogen niet vergeten dat deze richtlijn voortkomt uit het feit dat in de lidstaten is vastgesteld dat de tenuitvoerlegging van de huidige richtlijn tot op heden niet vlekkeloos is verlopen. We hebben gezien dat de controle- en analysesystemen buitengewoon uiteenlopen, waardoor – zoals de heer Krahmer zei – correcties nodig zijn. Ook de Europese Commissie moet echter een grotere inspanning leveren.
De uitwerking van de BREF’s duurt te lang en daardoor is niet gegarandeerd dat de richtlijn op transparante wijze wordt toegepast. Het is waar dat er nauw wordt samengewerkt en de industrie hierbij betrokken is, maar een snellere periodieke goedkeuring van de BREF’s zou ook voor een betere bescherming van de gezondheid van de burgers zorgen. Ik zou er nog aan willen toevoegen dat de industrie in het verleden duidelijk weinig geïnvesteerd heeft. Daarom is een grotere inzet nodig en omdat te veel mensen in Europa ziek worden en sterven als gevolg van de luchtvervuiling door industriële emissies, is het volgens mij nodig om op te treden met gepaste saneringsmaatregelen en een krachtig controle- en analysesysteem.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Guido Sacconi, namens de PSE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst moet ik duidelijk maken dat ik onze schaduwrapporteur, die niet aanwezig kon zijn, vervang, maar ik kan het gemeenschappelijke standpunt van onze fractie meedelen. Wij staan volledig achter het compromis, dat het resultaat is van meer dan een jaar hard werken. Hiervoor moet erkenning uitgaan naar de heer Krahmer, die werkelijk een zeer belangrijke rol heeft gespeeld door aandachtig te luisteren en zelfs zijn aanvankelijke standpunten te herzien. Dit compromis zal leiden tot een hoger beschermingsniveau en zal de Europese industrie steun geven, ook door middel van flexibiliteitsinstrumenten.
Zoals al gezegd, is het kernpunt van deze consensus, dit akkoord, de versterking en uitbreiding van de toepassing van de best beschikbare technieken (BBT’s), door de regels te versterken en transparanter te maken. De voorgestelde minimumeisen voor grote verbrandingsinstallaties moeten worden gerespecteerd om de BBT's en luchtkwaliteitsnormen op deze sector toe te passen. Daarom zeggen wij ook dat wat ons betreft de in de plenaire vergadering ingediende amendementen niet moeten worden gesteund. Deze dreigen namelijk het compromis te verzwakken, vooral degene die erop gericht zijn het toepassingsgebied van de IPPC, de toepassing van de BBT's en de eisen voor grote verbrandingsinstallaties te beperken.
Ik wil benadrukken dat onze fractie, weliswaar na een levendige interne discussie, heeft besloten om geen enkel amendement in te dienen. We vragen daarom ook de anderen om hetzelfde te doen, om de ingediende amendementen niet te steunen, om in eerste lezing een duidelijke boodschap over te brengen.
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het idee achter de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) was dat wij maximaal milieuvoordeel konden behalen tegen minimale kosten. Hierdoor zouden het bedrijfsleven en de lidstaten veel flexibiliteit krijgen. Zoals de commissaris al aangaf, wordt dat beginsel echter misbruikt: veel lidstaten hebben het begrip best beschikbare technieken uitgelegd op manieren die de Commissie niet had bedoeld.
Daarom ben ik het van harte eens met het idee van de rapporteur om een minimumnorm vast te stellen. Het feit dat onze rapporteur Duits is, heeft hier wel iets mee te maken; Duitsland heeft op dit punt een heel goede reputatie. Ik zie niet in waarom een lidstaat die heeft geïnvesteerd om ervoor te zorgen dat zijn industrie hoge milieunormen stelt, op het gebied van concurrentie en milieu zou moeten worden benadeeld door lidstaten die niet bereid zijn dergelijke investeringen te doen.
Ik wil ook iets zeggen over de kans die wij door deze herschikkingsrichtlijn krijgen om de richtlijn betreffende grote stookinstallaties te wijzigen. Ik ben er erg voor om prestatienormen voor emissies voor grote kolen- en gascentrales in te voeren vanwege de enorme hoeveelheden CO2 die zij uitstoten. Daar is echter veel discussie over als gevolg van de zorgen die wij nu hebben over de opwarming van de aarde, zorgen die misschien op het moment waarop wij deze richtlijn invoerden, minder sterk gevoeld werden. Tot op zekere hoogte is er sprake van een soort balans tussen de oude, traditionele verontreinigende stoffen en de recent opgekomen kwestie van de broeikasgassen.
In mijn eigen land zullen wij vanaf 2015 zeer waarschijnlijk te maken krijgen met ernstige stroomtekorten door de sluiting van veel oude kolengestookte elektriciteitscentrales die niet zijn aangepast aan de eisen voor grote stookinstallaties.
Persoonlijk ben ik wel bereid tot een compromis. Ik ben bereid om bij de tweede lezing te praten over een tijdelijke ontheffing – een verlenging van de huidige eisen voor grote stookinstallaties – om oude centrales in bedrijf te houden, zolang dat tenminste niet leidt tot de bouw van nieuwe kolengestookte elektriciteitscentrales, waardoor wij nog tientallen jaren zouden vastzitten aan een hoge CO2-uitstoot. Het moet echter wel een echt compromis zijn: om toestemming te krijgen om bestaande installaties nog een paar jaar langer te laten vervuilen, moeten de lidstaten zich er werkelijk voor inzetten om de veranderingen die nodig zijn om hun CO2-uitstoot te verminderen, door te voeren.
Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen dank ik de heer Krahmer die voor deze richtlijn een zeer constructieve en efficiënte rapporteur is geweest.
Waar hebben wij het hier over? Wij bevorderen het gebruik van de beste beschikbare technologieën in Europa met het oog op de gezondheid, voor het milieu, maar ook voor de concurrentiepositie van het Europese bedrijfsleven. Wij moeten ons ervan bewust zijn dat in een groot deel van de industriële productie in Europa de arbeidskosten tegenwoordig lager zijn dan de materiaalkosten en de kosten van elektriciteit, water en andere hulpbronnen. Daarom zullen wij enorm veel profijt hebben van deze richtlijn, die ervoor zal zorgen dat wij niet meer alleen kijken naar end-of-pipe-oplossingen, maar ons richten op de beste beschikbare documenten en de beste technologie die al door een industrie wordt gebruikt. Dat is precies waar we naartoe moeten. Dit versterkt ook onze leveranciers van groene technologie in Europa. Er is een enorme wereldmarkt voor groene productieprocessen en wij moeten Europa op de kaart zetten.
Als Groenen zijn wij ingenomen met dit Europees veiligheidsnet, dat de mogelijkheden om afval te dumpen voor bepaalde regeringen zal verkleinen en wij hebben het toezicht op en de toegang tot documenten voor de burgers verbeterd.
Het is een heel goed proces geweest, maar helaas begrijp ik de heer Vernola niet. U hebt over al deze compromissen op een goede manier met ons onderhandeld. Het gaat in het leven - en ook in de politiek - om vertrouwen en ik begrijp dan ook niet waarom u, met al uw kennis over dit dossier, nu helemaal aan het einde van de rit toegeeft aan politici als mevrouw Jackson en anderen die geen boodschap hebben aan gezondheid of concurrentiepositie. Ik vind dit een schande. Het is schandalig dat de grootste fractie in dit Parlement niet langer een betrouwbare onderhandelingspartner is. Wij kunnen niet wekenlang onderhandelen, om op het allerlaatste moment de compromissen onderuit te zien halen. Dit is geen serieuze manier van politiek bedrijven over zo’n belangrijk dossier.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ook al worden hier meerdere richtlijnen samengevoegd en zijn de mogelijke wijzigingen aan de wetstekst beperkt, toch is deze nieuwe IPPC-richtlijn een noodzakelijk en nuttig instrument om niet alleen een drastische vermindering van de emissies te bevorderen door gebruik te maken van de best beschikbare technieken, maar om de investeringen van de industrie op tijd in een nieuwe richting te duwen.
We hebben nauwgezet samengewerkt met alle schaduwrapporteurs, vooral met de staf en de rapporteur zelf, de heer Krahmer, die ik bedank voor zijn correcte houding en geduld. We hebben daarbij aangedrongen op volledige transparantie bij de toepassing van de BBT's, de uitwisseling van informatie en de publicatie van de operationele conclusies van dergelijke documenten op het internet. We hebben ervoor gezorgd dat de participatieve raadplegingsprocedure wordt voorgezet in navolging van wat is vastgesteld op het Forum van Sevilla. Van de daar uitgestippelde weg mogen we niet afwijken en ik wil er bij alle rapporteurs op aandringen om de coherentie te behouden die wij tijdens de maanden van discussie aan de dag hebben gelegd.
Ikzelf heb aan de richtlijn inzake bodembescherming gewerkt, een richtlijn waarover de Raad zich helaas nog niet uitgesproken heeft en een richtlijn die noodzakelijk is om het natuurlijk evenwicht te handhaven bij het vrijkomen van koolstof in de atmosfeer, zoals ook onlangs al terecht werd opgemerkt door commissaris Dimas. Welnu, enkele amendementen, ook in het voorstel voor de IPPC-richtlijn zijn eropuit om de verplichte sanering van voormalige industrieterreinen uit de tekst te halen. Ze willen de voorschriften niet verbinden aan verdere verplichtingen die uit de toekomstige richtlijn inzake bodembescherming zullen komen. Ik vind dit alles niet aanvaardbaar en niet om het milieu, maar om de ontwikkeling van activiteiten en het leven van de burgers van de Unie op het gebied van volksgezondheid te beschermen en om elk misbruik van openbare middelen te verhinderen. Ook in Italië zijn er in het verleden te veel onterechte ontheffingen verleend van de vergunningen die al onder de vorige IPPC-richtlijn voorzien waren, en dat leidt tot tegenstrijdigheden op milieugebied, maar ook in de industrie- en marktregels. Mijn land heeft al een hoge prijs betaald voor een ongebreidelde industriële ontwikkeling, met incidenten als Seveso, Eternit enzovoort, met gevolgen voor de omgeving en de bevolking.
Het is tot slot positief dat de prestaties van verbrandingsinstallaties zijn opgenomen en beperkt. De controles hierop mogen niet worden afgezwakt, zodat we ons op kunnen maken om van dergelijke praktijken over te schakelen naar een maatschappij met afvalvrije productie. De amendementen die door alle fracties zijn besproken om strengere normen toe te staan voor emissies van furaan en dioxide zijn terecht. Ik denk dat we dit debat daarom met een stemming in de plenaire vergadering moeten bekrachtigen. Dit is een belangrijke richtlijn, dus ik hoop dat ze wordt goedgekeurd.
Johannes Blokland, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, onze industrie is belangrijk voor de economie, maar leidt ook vaak tot vervuiling van lucht, water en bodem. De Europese Unie pakt deze vorm van milieuvervuiling al decennia lang aan, en de afgelopen tijd gaat in milieuland alle aandacht uit naar CO2 en klimaatverandering. Het lijkt er soms op dat dit het enige milieuprobleem is. Al Gore heeft zijn sporen duidelijk nagelaten.
Het gevaar hiervan is echter dat de milieuproblematiek wordt versmald tot klimaatverandering. In het milieubeleid staan we echter voor veel meer uitdagingen. De schepping wordt ook bedreigd door de uitstoot van luchtverontreinigende stoffen, die voor 40 tot 80 procent worden veroorzaakt door grote industriële installaties. Alle reden dus dat we met deze IPPC-richtlijn een goede bescherming van het milieu willen bereiken.
In de Milieucommissie hebben we de voorstellen uitvoerig behandeld en hebben we op veel punten een aanvaardbaar compromis bereikt. Alleen inzake de emissienormen voor grote stookinstallaties vind ik het verslag nog niet goed genoeg. Hier zijn juist de grootste milieuwinsten te halen.
Ik heb daarom een paar aanvullende amendementen ingediend. Zo moeten de uitstootnormen voor energiecentrales ongeveer even streng worden als die voor afvalverbrandingsinstallaties, zeker als we bedenken dat energiecentrales afval meeverbranden. Daarnaast stel ik voor om een maas in de wet te dichten. Vergassing, dat vergelijkbaar is met gewone verbranding, moet aan dezelfde uitstootnormen voldoen. Bij recente jurisprudentie is gebleken dat dit niet het geval is. Reparatie van de wetgeving is dus noodzakelijk.
Christa Klaß (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, een uitgesproken doel van deze richtlijn is om de bestaande wetgeving op het gebied van industriële emissies te vereenvoudigen en in één richtlijn te bundelen om zo de bureaucratie terug te dringen. Daar zie ik in het concrete voorstel van de Commissie echter weinig van terug.
Het terugdringen van bureaucratie betekent voor mij niet dat er nieuwe rapportageverplichtingen en ingewikkelde procedures bijkomen, maar vooral dat dubbele regelingen en onnodige bepalingen worden vermeden. Juist voor de landbouw zorgt het voorstel van de Commissie voor een golf van nieuwe bureaucratie. Door uitbreiding van het toepassingsgebied zouden ook veehouderij- en fokbedrijven hieronder vallen, die op geen enkele wijze vergelijkbaar zijn met de industriële installaties waarvoor deze richtlijn eigenlijk bedoeld is.
Bovendien stelt de Commissie regels voor die al zijn opgenomen in de nitraatrichtlijn, de kaderrichtlijn water of de grondwaterrichtlijn. Ik verzoek u onze amendementen ter voorkoming van dit soort dubbele regelgeving te steunen. De berekening van de maximumgrenzen voor de veehouderij moet ook bij pluimvee op een verstandige en begrijpelijke wijze geschieden. Ik verzoek u met klem om samen met mij te stemmen tegen de in Duitse ogen pietluttige opsplitsing in slachtkuikens, legkippen en kalkoenen. In Duitsland noemen we zoiets “erwten tellen”. Evenmin mag worden getracht het thema bodembescherming door middel van deze richtlijn weer via de achterdeur in te voeren. Bodembescherming is belangrijk. Hierop moet doeltreffende nationale wetgeving van toepassing zijn.
Met grote belangstelling, mijnheer de rapporteur, is door mijzelf en anderen in mijn fractie kennis genomen van het concept van een Europees veiligheidsnet. Het voorziet in een goed compromis. Met emissieplafonds, die de lidstaten bij de vergunningverlening voor grote bedrijfsinstallaties als absolute bovengrens moeten aanhouden, leggen we de in enkele lidstaten nog steeds buitensporige toepassing van afwijkingen aan banden. Hiermee waarborgen wij een hoog en gelijk veiligheidsniveau. Lidstaten kunnen zich daarmee niet langer ten koste van het milieu een concurrentievoordeel toe-eigenen.
Åsa Westlund (PSE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, dit is enorm belangrijke wetgeving. Zij heeft onder andere geleid tot de verbetering van een enorm probleem dat wij in Zweden hadden met verzuurde meren. Maar het is ook belangrijk in deze richtlijn geen verdere ontheffingen of langere termijnen toe te laten, opdat wij de positieve ontwikkeling met minder neerslag van gevaarlijke emissies in Europa kunnen voortzetten. Daarom willen wij korte metten maken met de mogelijkheden voor een verdere verlenging van de ontheffingen.
Wij zouden ook een duidelijke grens voor de CO2-uitstoot willen zien. Het instrument van de emissiehandel volstaat niet om het hoofd te bieden aan de klimaatcrisis waarmee wij worden geconfronteerd. Dat zal blijken nu wij in een laagconjunctuur terechtkomen waarin veel emissierechten automatisch beschikbaar zullen worden. Zij zullen tegen een erg lage prijs worden verkocht, wat betekent dat wij meerdere jaren verliezen in de omschakeling die nodig is om hier op termijn in te slagen en dat wij na deze laagconjunctuur slechter gewapend zullen zijn en over minder mogelijkheden zullen beschikken om het hoofd te bieden aan die ontwikkeling als wij geen aanvullende maatregelen treffen zoals emissie-eisen voor grote verbrandingsinstallaties. Daarom vind ik het enorm jammer dat men geoordeeld heeft dat die amendementen onontvankelijk waren voor de stemming.
Fiona Hall (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun deze maatregel en het doel ervan om de beste beschikbare milieubeschermingstechnieken te bevorderen, maar ik ben wel bezorgd over de manier waarop het Parlement dit aanpakt. Dit is in essentie een richtlijn met regels voor de zware industrie, maar ergens diep verscholen in de tekst en in de bijlage staat een aantal paragrafen die rechtstreeks landbouwers treffen.
De Landbouwcommissie heeft niet de gelegenheid gehad om haar advies te geven en helaas zijn sommige voorstellen die de landbouwers treffen, nogal misplaatst. Zo zijn met name de eisen voor mest en gier identiek aan die van de nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water. Door de lagere drempels voor pluimvee komen kleine familiebedrijven in een ingewikkeld regelkader terecht dat bedoeld is om internationale megabedrijven te controleren. Deze richtlijn is niet het juiste instrument om kleine landbouwbedrijven te reguleren.
Urszula Krupa (IND/DEM). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de ontwerpwetgevingsresolutie inzake industriële emissies tekent zich een duidelijke tendens af om de belangrijke milieuaspecten van de huidige richtlijn te beperken. Tegelijkertijd wordt getracht om in de tekst ruimere verwijzingen naar het broeikaseffect op te nemen.
De talrijke ontwerpamendementen hebben geleid tot een drastische verscherping van de normen voor de emissies van warmtekrachtcentrales die niet rechtstreeks toxisch zijn, terwijl andere liberalere ontwerpamendementen de regelgeving met betrekking tot de verbranding of meeverbranding van afval slechts in beperkte mate hebben verbeterd.
De uitstoot van CO2 is niet giftig, terwijl dioxine, furan, waterstofchloride, waterstoffluoride, zware metalen en andere uiterst gevaarlijke verbindingen een reële en directe bedreiging vormen voor de menselijke gezondheid en het milieu.
Strikt toezicht, zowel op het soort afval dat wordt verbrand als op de schadelijke stoffen die tijdens het verbrandingsproces vrijkomen, is een cruciale voorwaarde voor de veilige thermale behandeling van afval. De invoering van soepele drempelwaarden aangaande het nemen van preventieve maatregelen wanneer de emissienormen worden overschreden, kunnen zowel het milieu als de menselijke gezondheid schade berokkenen.
De voorgestelde benadering leidt tot een ongelijke behandeling van de verschillende soorten installaties, met een bijzonder restrictieve benadering voor warmtekrachtcentrales die gebruik maken van conventionele brandstoffen.
Caroline Jackson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het kernpunt van deze richtlijn is het probleem van de controle en de kosten. Hoe kunnen wij ervoor zorgen dat wetgeving die door de EU als geheel is aangenomen, wordt toegepast, en hoe kunnen wij wetgeving invoeren zonder te weten wat de kosten daarvan zijn? De rapporteur wil een algemeen systeem van uniforme emissiegrenzen invoeren. Zo’n systeem moet worden uitgewerkt via een gigantische bureaucratische operatie die minstens acht jaar zal gaan duren. Niemand weet wat dat gaat kosten – het wordt het Europees veiligheidsnet genoemd.
Ik heb amendement 134 ingediend, waarin ik ervoor pleit om geen op best beschikbare technieken gebaseerde normen voor de industrieën met hoge emissies vast te stellen en de uitvoering van dergelijke maatregelen aan de lidstaten over te laten. Dat is realistisch en betaalbaar, en in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.
Als het Europees veiligheidsnet toch wordt aangenomen, hoop ik dat de Raad en de Commissie druk zullen uitoefenen op het Parlement om een effectbeoordeling hiernaar te laten uitvoeren. De vraag is of wij wel de wil hebben om een uniform EU-breed systeem – een Europees veiligheidsnet – te laten functioneren. Het antwoord is dat alles er toe nu toe op wijst dat het de lidstaten aan die wil ontbreekt. Zij zullen niet akkoord gaan met een Europese milieu-inspectie: zij willen de nationale handhavingsinstanties houden. De juiste reactie op dit probleem is niet dat wij een gigantisch nieuw bureaucratisch systeem in het leven roepen dat geen enkele kans van slagen heeft, maar dat wij ons geld gebruiken om de kwaliteit van de nationale handhavingsinstanties te verhogen, zodat zij hun taak, namelijk zorgen dat de EU-wetgeving in praktijk wordt gebracht, beter uitvoeren.
Ik beveel amendement 129 bij u aan, dat noodgeneratoren in zorgfaciliteiten vrijstelt van maatregelen ter bestrijding van verontreiniging die gebaseerd zijn op de veronderstelling dat die 100 procent van de tijd in werking zijn. Dat amendement zal geld besparen op een cruciaal moment voor de begrotingen voor de gezondheidszorg. Ik beveel ook de amendementen over grote stookinstallaties bij u aan: als wij die niet in de richtlijn krijgen, zal mijn land met grote stroomstoringen te maken krijgen. Zonder dat hebben de mensen al genoeg zaken waar zij de EU de schuld van kunnen geven!
Mijn laatste punt betreft compromissen en de kritiek van de heer Turmes op mij: de eerste lezing is niet het moment voor compromissen, maar veeleer een moment om al onze amendementen in te dienen en ideeën te spuien en daarover te debatteren. Het is niet de bedoeling nu al compromissen te sluiten die discussie voorkomen.
Tot slot raad ik het toekomstige Parlement aan gebruik te maken van het huidige artikel 55, zodat wij een nieuwe eerste lezing kunnen krijgen van deze zeer belangrijke richtlijn. Het lijkt onjuist om de eerste lezing te hebben in het oude Parlement en de tweede lezing, zonder eerste lezing, in het nieuwe.
Dorette Corbey (PSE). - Voorzitter, de nieuwe IPPC-richtlijn zorgt ervoor dat bedrijven alle grote installaties moeten uitrusten met de best beschikbare techniek. In sommige landen werd dit al verplicht gesteld, en het wordt nu tijd om één lijn te trekken en een gelijk speelveld te creëren. Dat is dus prima.
Maar, collega's, ik vraag speciaal jullie steun voor de amendementen die ertoe leiden dat er in de toekomst eisen gesteld worden aan kolencentrales. Er moet een emissieplafond komen voor kolencentrales, en dat kan door de toepassing van CCS of door het bijstoken van 40 tot 50 procent duurzame biomassa. Een emissieplafond voor CO2 is de enige manier waarop we én kolen kunnen blijven gebruiken, én onze klimaatdoelstellingen kunnen halen.
Sommige collega's werpen tegen dat de elektriciteitssector onder het nieuwe handelssysteem valt, en dat daarom nieuwe eisen overbodig zijn. Maar die redenering klopt niet, want het ETS laat ruimte voor uitzondering voor kolencentrales en laat bovendien toe dat de energie-intensieve industrie de hogere kosten voor duurdere elektriciteit weer gecompenseerd krijgt. Daarmee is de prijsprikkel om CO2 te verminderen, verdwenen.
Wie denkt dat het ETS alles oplost, hoeft geen eisen te stellen aan auto's, hoeft gloeilampen niet te verbieden en heeft geen richtlijn duurzame energie nodig. We moeten consequent zijn. Als we eisen stellen aan auto's en verlichting, dan moeten we ook zeker eisen stellen aan kolencentrales, want dat zijn de echte vervuilers. Feit is ook dat gemakkelijke CO2-reducties niet te halen zijn bij de staalindustrie of cementindustrie, maar in de energiesector.
Avril Doyle (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, als er sprake is van tekortkomingen in de nitraatrichtlijn en de kaderrichtlijn water, dan moeten problemen op het gebied van varkens-, pluimvee- en melkveehouderijen volgens mij daar worden opgelost. Volgens mij zullen de aanpassingskosten daarvan zeker opwegen tegen de voordelen van regeling ervan in deze specifieke wetgeving. Maar er zijn ook andere wetgevingsmogelijkheden om deze sectoren aan te pakken en die moeten ook worden onderzocht.
Wat de grote stookinstallaties betreft, biedt de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten (ETS) op dit moment geen bescherming tegen de bouw van nieuwe, kostbare installaties met hoge emissies, met name nieuwe kolencentrales, die onnodig vervuilend zijn en waar we naar verwachting meer dan veertig jaar aan vast zullen zitten, waardoor het moeilijk en duurder wordt om de algemene klimaatdoelen te halen.
Door prestatienormen voor CO2-uitstoot in te voeren, zou de elektriciteitssector minder afhankelijk worden van fossiele brandstoffen volgens een tijdschema dat strookt met een beperking van de mondiale temperatuurstijging tot minder dan 2°C en met de invoering van nieuwe, schonere technologieën. Om investeringsbesluiten over deze grote, dure kapitaalprojecten te kunnen nemen, heeft de industrie bovenal behoefte aan zekerheid over de wetgeving. Een grenswaarde van 350 g zou er bijvoorbeeld voor zorgen dat alleen de meest doelmatige en geavanceerde gasgestookte centrales worden gebouwd. CO2-normen die vanaf zeg maar 2020 gelden, zouden betekenen dat nieuwe kolengestookte centrales na de inwerkingtreding van dit voorstel alleen kunnen worden gebouwd indien ze vanaf 2020 gebruik maken van CO2-afvanginstallaties, omdat dan naar wij verwachten de afvang en opslag van CO2 (CCS) commercieel beschikbaar zullen zijn. Bestaande centrales zouden een langere periode krijgen om aan de norm te voldoen, hetzij door CO2-afvangtechnologie toe te passen hetzij door sluiting van de centrale. Centrales kunnen ook op andere manieren aan de normen voldoen, bijvoorbeeld door mee- en bijstook van biomassa of door gebruik te maken van de warmte afkomstig van warmtekrachtkoppelingsinstallaties.
Als rapporteur voor de onlangs uitgevoerde evaluatie van het Europese ETS maak ik mij zorgen over het algemene ambitieniveau voor al onze beleidsterreinen. Volgens de jongste wetenschappelijke onderzoeken moeten wij, om de doelstelling van 2°C te halen, een doelstelling die wij als Parlement gezien onze stemming over het klimaat- en energiepakket afgelopen december voor de ecologische, sociale en economische toekomst van de maatschappij noodzakelijk achten, strengere emissiegrenzen met een korter tijdschema invoeren. Het ETS alleen zal niet voldoende zijn om de emissies door de elektriciteitssector in voldoende mate terug te dringen.
Ik sluit af met de opmerking dat een Europees veiligheidsnet zijn voordelen heeft, maar ik ben nog steeds bezorgd dat dit een excuus kan zijn voor een veel te laag ambitieniveau en minimale emissiereducties – met andere woorden voor een race naar beneden. Overtuigt u mij alstublieft van het tegendeel.
Glenis Willmott (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, hoewel ik achter de doelstellingen van de voorstellen sta om de wetgevingseisen te vereenvoudigen en te verduidelijken en voor een betere en gelijkmatigere tenuitvoerlegging te zorgen, zijn er drie dingen die mij verontrusten. In de eerste plaats heeft de Commissie niet alleen een eenvoudigere en betere tenuitvoerlegging nagestreefd, maar heeft zij ook op bepaalde terreinen de werkingssfeer aanzienlijk uitgebreid. Ik vind dat het juiste evenwicht moet worden gevonden tussen de bescherming van het milieu enerzijds en de bureaucratie en de kosten voor de bedrijfstak en kleinere installaties, zoals die in de agrarische sector en de gezondheidszorg, anderzijds.
In de tweede plaats leiden de minimumvoorwaarden voor grote verbrandingsinstallaties ertoe dat delen van de energiesector in het Verenigd Koninkrijk voor aanzienlijke problemen worden gesteld. Ik heb gehoord dat Polen, Frankrijk, Italië, Spanje en bepaalde oostelijke en zuidelijke lidstaten zich hierover eveneens zorgen maken. Deze voorwaarden leiden er namelijk toe dat, als er geen tijdelijke ontheffing wordt verleend, op korte termijn de voortzetting van nationale emissiereductieplannen of de energiezekerheid in gevaar komt.
Tot slot maak ik me ernstig zorgen over het Europees veiligheidsnet. Ik ben daar fel tegen. Ik vind het geen goed idee. Volgens mij worden de minimale emissiegrenswaarden dan de standaardwaarden en komt de brede toepassing van de ambitieuzere best beschikbare technieken in de knel, waardoor het wel eens kan zijn dat het milieu minder wordt beschermd en de kosten van de tenuitvoerlegging fors hoger worden. Ik wil de afgevaardigden vragen om deze punten voorafgaand aan de stemming zorgvuldig te overwegen.
Mairead McGuinness (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als lid van de Commissie landbouw beperk ik mijn opmerkingen tot de invloed van dit voorstel op de agrarische sector in de Europese Unie. Ik ben het eens met collega's die opmerkten dat zij zich zorgen maken over de uitgebreide werkingssfeer, waardoor ook boeren er als industriële vervuilers in betrokken worden.
Er moet zeker aandacht zijn voor de emissies in de landbouw, maar ik vind deze manier niet acceptabel. Ik zou zeggen dat in de nitraatrichtlijn in zijn huidige vorm al veel punten zijn opgenomen waarover we het hier hebben. Misschien moeten we kijken naar die richtlijn, die in veel lidstaten problemen veroorzaakt, naar de tenuitvoerlegging ervan en of die wel doelmatig is.
Daarnaast is er bezorgdheid over het feit dat met name ook de pluimveebedrijven erin worden betrokken, aangezien die Europese sector ernstig wordt bedreigd door de invoer uit derde landen, waar zulke beperkingen niet gelden. Ik steun amendementen in de huidige voorstellen waarmee wordt beoogd om dit tegen te gaan. Ook het betrekken van de zuivelindustrie in de voorstellen is zorgwekkend en ik steun collega's van mijn eigen fractie en anderen die amendementen hebben ingediend om deze sectoren uit het huidige voorstel te schrappen.
Ik herhaal nog maar eens dat er voor de landbouwsector een groot aantal richtlijnen over uitstoot en de bestrijding van verontreiniging bestaat, dus misschien is het tijd om die allemaal eens te herschikken, zodat de boeren die ze moeten uitvoeren goed begrijpen en inzien wat er van hen wordt verlangd. We kunnen hier in het Parlement wel wetgeving ontwerpen, maar we hebben soms geen idee hoe en door wie die wordt uitgevoerd en of dat wel op doelmatige wijze gebeurt.
Jutta Haug (PSE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, De richtlijn inzake industriële emissies had er allang moeten zijn. Wetgeving waarin alle belangrijke maatregelen ter vermindering van de milieuverontreiniging berusten op de best beschikbare technieken moet minstens om de vijf jaar worden aangepast en niet pas na dertien jaar, want ondertussen is de techniek ons al weer ver vooruit.
Tegelijkertijd moeten we met zijn allen constateren dat wij ondanks de technische ontwikkeling onze doelstellingen van de richtlijn van destijds bij lange na niet hebben gehaald. Daarom heb ik hoge verwachtingen van het compromis dat in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid is gevonden. De uitvoering van dat compromis zal ons doel dichterbij brengen. Dat gemoederen zo verhit raken als het gaat om bodembescherming of om wensen van landbouworganisaties, daar kan ik met mijn verstand niet bij.
De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement wil milieudoelstellingen verwezenlijken zonder dat economische activiteiten in het gedrang komen. Daarmee kijken wij naar de toekomst en niet, wat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten met haar voorstellen doet, naar het verleden.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, het afgelopen jaar is er hard gewerkt aan de voorbereiding van de IPPC-richtlijn (geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging) en hoewel de richtlijn in haar definitieve vorm van grote betekenis is voor de industrie en de burgers van de Europese Unie, wordt zij toch ondergesneeuwd door het klimaat- en energiepakket. Dat is jammer, want de economische gevolgen van de richtlijn zullen, in combinatie met de maatregelen die al zijn genomen in het kader van het klimaatpakket, groot zijn. Daarom moeten die in de juiste verhouding worden gezien ten opzichte van de klimaat- en milieuvoordelen die met de richtlijn worden bereikt.
De corrigerende maatregelen die in overeenstemming met de doelen van de richtlijn zijn voorgesteld, moeten vooral kosteneffectief zijn. Anders is het niet de moeite waard om de uitdaging aan te gaan om zeven verschillende richtlijnen tot één richtlijn samen te voegen. Wij moeten de huidige kosten van bureaucratie en actie kunnen verlagen, hoewel het verslag van de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid hier tot mijn spijt niet in slaagt. De vergunningverlenende autoriteiten moeten de emissiebepalingen voor bestaande installaties vrij kunnen interpreteren, rekening houdend met de leeftijd en technische staat van de installatie, de milieueffecten, de milieutoestand en de kosten van de corrigerende maatregelen. Op die manier kan voldoende flexibiliteit worden gewaarborgd voor de bestaande elektriciteitscentrales, vooral piekcentrales en noodcentrales, om tot het einde van hun levensduur te kunnen functioneren.
Het is om verschillende redenen ook zeer lastig om een Europees veiligheidsnet (ESN) aan te nemen in de vorm die de rapporteur heeft voorgesteld. Wij weten niet waar en hoe een ESN wordt aangelegd, wat op zich al een slechte situatie is. Ten tweede zijn lokale vergunningverlenende autoriteiten beter in staat rekening te houden met de heersende omstandigheden, zoals de leeftijd en locatie van een installatie en bijvoorbeeld de wateropname ervan, wat een waarborg is voor flexibiliteit, in tegenstelling tot het inflexibele ESN. Vergunningscriteria zijn nu in het algemeen al zeer streng. Nog strengere controles in verband met nieuwe vergunningen zorgen voor veel kosten zonder wezenlijke milieuvoordelen. In de praktijk verlaagt dit het niveau van milieubescherming. Ik ben blij dat het amendement van mijn fractie deze kwestie opheldert.
Ik wil hier in het bijzonder mijn collega, mevrouw Jackson, bedanken voor haar amendement 134, dat mijn fractie van plan is te steunen. Wij zijn hier weer eens getuige van de praktische wijsheid die voortkomt uit ervaring. Het amendement vindt een compromis voor een groot aantal van de lastigste vraagstukken.
Anders Wijkman (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, aangezien mijn tijd beperkt is, bedank ik de heer Krahmer voor zijn goede werk en richt ik mij op de amendementen 136 tot en met 139, waarin een veertigtal collega's, onder wie ikzelf, voorstellen om een milieuprestatienorm voor grote verbrandingsinstallaties in de richtlijn op te nemen om de CO2-uitstoot in de toekomst te beperken. Op dit moment is het onduidelijk of er later vandaag over deze vier amendementen wordt gestemd.
Een herschikking bevat de bepaling dat, als zich nieuwe ontwikkelingen voordoen, er ruimte moet zijn voor amendementen en suggesties die verdergaan dan het oorspronkelijke voorstel. Ik geloof dat recent wetenschappelijk onderzoek in voldoende mate aantoont dat we ambitieuzer moeten zijn in het beteugelen van de klimaatverandering dan we een of twee jaar geleden dachten.
Het emissieverhandelingssysteem (ETS) is naar mijn mening niet voldoende om de doelstelling van 2º Celsius te bereiken die de EU heeft afgesproken. In zijn huidige vorm leidt het ETS ertoe dat de energiesector pas na zo'n 60 of 65 jaar CO2-vrij is. Daarom hebben we deze amendementen ingediend, waarin we voorstellen dat alle energiecentrales die in de toekomst worden gebouwd vanaf 2020 hun uitstoot moeten beperken tot 350 gram CO2 en dat bestaande centrales in 2025 moeten zijn aangepast of anders moeten sluiten. Het voorstel is technologieneutraal en kan op verschillende manieren worden bereikt. Ik wil er krachtig bij de Voorzitter op aandringen om ons in de gelegenheid te stellen om over deze amendementen te stemmen en ik beveel ze van harte bij mijn collega's aan.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik blijf er op hameren dat een al te kostbare aanscherping van de milieunormen schadelijk is voor het concurrentievermogen van de Europese industrie en de Europese werkgelegenheid indien China, Brazilië, de Verenigde Staten en andere economieën zich niet tot soortgelijke normen verbinden. Het stoort mij dan ook ten zeerste dat de Commissie geen onderzoek heeft gedaan naar de economische gevolgen voor de werkgelegenheid, want op basis van een dergelijk onderzoek hadden we een geïnformeerd en verantwoord besluit kunnen nemen over nieuwe regels voor de wel degelijk broodnodige verlaging van de uitstoot van stikstofoxide. Ook ben ik van mening dat er de nodige druk op bedrijven uitgeoefend dient te worden om hun fabrieken te moderniseren. Nu de lidstaten allerlei crisismaatregelen treffen ter verlaging van de kosten van bedrijven en fabrieken, dient er echter op te worden gewezen dat alleen sterke, concurrentiekrachtige bedrijven in staat zullen zijn te voldoen aan de voorstellen van de ENVI-commissie en dat kleine bedrijven zich gedwongen zullen zien hun bedrijvigheid te verminderen of zelfs te beëindigen en dus om mensen te ontslaan. Ik stem in deze tijd van crisis dan ook tegen uitbreiding van de werking van deze richtlijn met verlaging van de uitstoot door huishoudens, kleine bedrijven, kleine boerenbedrijven en zelfs scholen en kerken, en dergelijke. Dit gaat veel te ver en tart het gezond verstand. Mijn hartelijke dank aan mevrouw Jackson voor de amendementen.
Robert Sturdy (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil me specifiek op de landbouwsector richten. In de eerste plaats moet ik erkennen dat ik boer ben, maar ik heb geen varkens en geen pluimvee. Ik heb wel een kas in de tuin. Ik denk dat de commissaris goed moet beseffen dat de richtlijn, zoals al is gezegd, met name bedoeld is voor de industrie.
Commissaris, ik wil u vragen om nog eens goed naar de richtlijnen inzake de landbouwsector te kijken. We weten al dat die sector onder enorme druk staat. We hebben het in het Parlement al vele malen over de voedselveiligheid gehad. Denkt u alstublieft nog eens goed na over de amendementen die vooral deze sector schaden. Ik vind veel van de amendementen die geen betrekking hebben op de landbouwsector bijzonder goed en ik feliciteer de heer Vernola met zijn verslag.
Commissaris, u had het zojuist over concurrentievervalsing. Ik ga u een eenvoudige vraag stellen en verzoek u om daar vandaag nog op te antwoorden. Zorgt u dat er wetgeving komt waarmee wordt voorkomen dat er voedingsmiddelen in de Europese Unie worden ingevoerd waarvoor niet dezelfde normen gelden als die welke wij in de Europese Unie hebben?
Stavros Dimas, Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag alle leden van het Parlement bedanken die aan het debat van vandaag hebben deelgenomen. Ze hebben een constructieve bijdrage geleverd. Ik wil in het bijzonder de rapporteur, de heer Krahmer, bedanken voor zijn uitstekende en toegewijde werk. Voordat ik afsluit, wil ik graag nog het een en ander zeggen over enkele belangrijke amendementen waarover vandaag is gesproken.
In de eerste plaats ben ik blij met uw brede steun voor de kerngedachte van het voorstel van de Commissie en met name voor het versterken van de toepassing van de best beschikbare technieken (BBT’s) en de status van de BREF-documenten. Dit is de hoeksteen van het Commissievoorstel.
De Commissie kan veel amendementen, in elk geval gedeeltelijk of in principe, aanvaarden. Zo wordt met veel amendementen de tekst van het Commissievoorstel verhelderd of worden de ontwikkeling van de BREF's en de vergunnings- en handhavingspraktijken van de lidstaten transparanter gemaakt. Een betere voorlichting en participatie van het publiek bij deze beslissingen is zeer welkom.
Ik ben het eens met degenen die zeiden dat misbruik van flexibiliteit in het opstellen van vergunningsvoorwaarden moet worden voorkomen. Zoals ik al eerder heb gezegd, kunnen minimumvoorwaarden erg nuttige en noodzakelijke instrumenten zijn om specifieke problemen aan te pakken op punten waar bepaalde sectoren niet de noodzakelijke stappen hebben genomen om de BBT’s toe te passen. Het is echter niet nodig om systematisch minimumvoorwaarden op te stellen; het kan zelfs een extra administratieve last opleveren waar weinig milieuvoordelen tegenover staan. Daarom vind ik dat er alleen minimumnormen moeten worden vastgesteld als die nodig zijn voor een betere toepassing van de BBT’s.
Bij het kijken naar minimumvoorwaarden voor grote verbrandingsinstallaties is het belangrijk om rekening te houden met de aanzienlijke invloed van dergelijke operaties op het milieu en de gezondheid van de EU-burgers. In 2006 is er overeenstemming bereikt over de BBT’s voor grote verbrandingsinstallaties en de Commissie is van mening dat de minimumcriteria vanaf 2016 moeten worden toegepast. We moeten ervoor zorgen dat de maatregelen die voor de sector zijn getroffen zo snel mogelijk overeenstemmen met de BBT’s en dat ze ertoe bijdragen dat de doelstellingen uit de thematische strategie inzake luchtverontreiniging worden bereikt.
Ook belangrijk voor het bereiken van de doelstellingen van de wetgeving zijn de bepalingen voor nalevings- en handhavingsmaatregelen. In het verleden hebben we in dit opzicht enkele tekortkomingen gesignaleerd en daarom is het van het grootste belang dat de nieuwe wetgeving gepaard gaat met eenduidige bepalingen om ervoor te zorgen dat de wetgeving goed wordt uitgevoerd. Daarom bevat het voorstel van de Commissie minimumbepalingen voor inspectie, voor de herziening van vergunningsvoorwaarden en voor de verslaglegging over de inachtneming van de voorwaarden. Dankzij deze wijzigingen zullen de BBT’s goed worden toegepast en zal concurrentievervalsing worden tegengegaan. De Commissie zal dit aspect nauwlettend in de gaten houden.
Ik wil graag nog iets zeggen over de drempels voor intensieve agrarische bedrijven, met name pluimveebedrijven. Momenteel wordt voor al het pluimvee dezelfde drempel gehanteerd, zonder dat er rekening wordt gehouden met de verschillende soorten. Elke soort heeft zijn eigen effecten op het milieu, met name door het verschil in gewicht tussen de soorten. De voorgestelde nieuwe drempels zijn vastgesteld op basis van het effect op het milieu van de betrokken soort. Met de nieuwe drempels zou er ruimte zijn voor een beperkt aantal extra bedrijven ten opzichte van de huidige hoeveelheid en zou de ammoniakuitstoot op een kostenefficiënte manier worden beperkt, zodat de doelstellingen van de thematische strategie inzake luchtverontreiniging op bepaalde terreinen worden gehaald.
Ik zal het secretariaat van het Parlement een lijst geven van de standpunten van de Commissie over de amendementen.
De Commissie kan de volgende amendementen geheel, gedeeltelijk of in beginsel steunen: 1, 5-8, 12-14, 16, 18-21, 27, 34-37, 40, 42-44, 46, 48-56, 58-62, 64-66, 68, 69, 71-73, 75 en 79.
De amendmenten die de Commissie niet kan aanvaarden zijn: 2-4, 9-11, 15, 17, 22-26, 28-33, 38, 39, 41, 45, 47, 57, 63, 67, 70, 76-78, 80, 93, 97, 114, 115, 117, 129 en 133.
Holger Krahmer, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zal het heel kort houden. Hartelijk dank voor de constructieve bijdragen aan het debat die ik hier gehoord heb.
Ik zou ter afsluiting nog twee dingen willen zeggen: om te beginnen wil ik de commissaris er hartelijk voor bedanken dat hij zich niet categorisch heeft uitgesproken tegen het concept van de minimumeisen van het veiligheidsnet. Dit voorstel is geen hels werktuig, geen bureaucratisch monster; het is een instrument voor probleemoplossing dat we een kans moeten geven. Daarom wil ik u op deze plek nogmaals verzoeken dit voorstel te steunen.
Ten tweede richt ik mij tot mijn Britse vrienden across all the parties. Geachte vrienden uit Groot-Brittannië, ik begrijp wat Caroline bedoelt en ik heb begrip voor haar probleem. Ik begrijp heel goed dat men gedurende enige tijd voorrang geeft aan de continuïteit van de energievoorziening in een land boven de naleving van grenswaarden voor luchtverontreiniging. Daar heb ik alle begrip voor. Ik zou ook de laatste zijn om Hare Majesteit geen extra tijd te gunnen als het gaat om de bouw van nieuwe steenkoolcentrales. Daar valt best over te praten. Het probleem is nu juist dat we dat niet hebben gedaan. Een dergelijk gesprek heeft de afgelopen vier maanden nooit plaatsgevonden.
Ik verzoek u met klem - nu met het oog op de tweede lezing - om de zaken nog eens met een open geest te beschouwen en te praten over een compromis, en om uw verzet - dat mijns inziens volstrekt irrationeel is - te laten varen, alsmede om de fundamentele weerstand tegen de minimumnormen, die zich niet laat rechtvaardigen vanuit het perspectief van het mededingings- en milieubeleid, op te geven. Ik denk dat een compromis haalbaar is, waarvan ik hoop dat het uiteindelijk in de tweede lezing zijn beslag krijgt. Ik vind trouwens niet dat we in een eerste lezing niet naar een compromis zouden moeten zoeken. Daarvoor is deze wetgeving te ingewikkeld. Ik wil deze zittingsperiode niet als rapporteur beëindigen en wetgeving overlaten aan het volgende Parlement waarbij over een wetstekst wordt gediscussieerd die inconsistent, onlogisch en tegenstrijdig is. Daarom vraag ik om steun voor de compromissen als we over een uur gaan stemmen!
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt op dinsdag 10 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) Ik ben zowel verheugd over de geïntegreerde aanpak (consolidatie in één tekst van zeven verschillende richtlijnen inzake industriële emissies) als over de strengere bepalingen voor het gebruik van de best beschikbare technieken, die erop gericht zijn innovatieve oplossingen te vinden om de vervuiling door de productie terug te dringen. Voor de ontwikkeling van bepaalde minder vervuilende producten is het engagement van verschillende partijen vereist, zoals het bedrijfsleven, de bevoegde autoriteiten en ngo’s. Deze richtlijn biedt mogelijkheden tot samenwerking tussen de verschillende partijen (lokale instanties en ondernemingen), waardoor zij in staat worden gesteld innovatie te bevorderen. In Nederland en Denemarken, evenals in sommige Oost-Europese landen zoals Roemenië, zijn hiervan goede voorbeelden aan te wijzen.
De voorgestelde consolidatie in één richtlijn zal, naast alle aanbevelingen van het beleidspakket, leiden tot een doeltreffender wetgeving als het erom gaat de milieu- en gezondheidsdoelstellingen op een zo kostenefficiënt mogelijke manier te verwezenlijken. De richtlijn zal er ook voor zorgen dat onnodige administratieve kosten worden teruggebracht (met naar schatting tussen de 105 en de 225 miljoen euro per jaar) en dat de concurrentieverstoring in de EU tot een minimum wordt beperkt zonder dat de concurrentiepositie van de Europese industrie daardoor wordt verzwakt.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Industriële activiteiten spelen weliswaar een fundamentele rol bij het handhaven en vergroten van de economische welvaart, maar we mogen het effect van deze activiteiten voor het milieu niet uit het oog verliezen.
In het kader van de herziening van de richtlijn inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) werd onder meer de nadruk gelegd op de vaststelling van grenswaarden voor bepaalde stookinstallaties en op het gebruik van de best beschikbare technieken (BBT’s) om een adequaat niveau van milieubescherming te waarborgen. Ik was voorstander van de invoering op 1 januari 2020 van een grenswaarde van 350 gram CO2 voor elektriciteitsproducerende stookinstallaties van meer dan 500 MW, aangezien deze installaties een toename van de CO2-concentratie in de atmosfeer veroorzaken en daardoor bijdragen tot de aardopwarming.
De invoering van een grenswaarde, waaraan alle installaties uiterlijk 2025 moeten voldoen, zou investeringen op het gebied van emissiereductie stimuleren.
Ik ben van mening dat het terugdringen van de vervuiling door industriële bronnen ertoe zal bijdragen dat de Europese Unie haar doelstelling kan bereiken om de aardopwarming tot maximaal 2º Celsius te beperken. De effectiviteit van deze richtlijn zal blijken uit inspecties die zullen worden uitgevoerd bij alle stookinstallaties en zal eveneens tot uitdrukking komen in de mate waarin aan de voorwaarden voor vergunningen zal worden voldaan.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) In het kader van het besluit over de geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (IPPC) heeft Europa de kans om uniforme, hoge beschermingsnormen vast te stellen. Op het gevoelige gebied van de industriële emissies is het van belang dat Europese bedrijven worden gestimuleerd om gebruik te maken van de schoonste en meest efficiënte beschikbare technologie. Het betekent dat we in het vervolg het beginsel van de best beschikbare technieken beter ten uitvoer moeten leggen. Daarbij moeten we er wel op letten dat het richtinggevende project van de IPPC-richtlijn niet alsnog met bureaucratie wordt overladen waardoor de lidstaten en het bedrijfsleven zich voor onoplosbare taken geplaatst vinden.
Wij moeten daarom zorgvuldig kijken naar de mate waarin de rapportageplicht ook echt noodzakelijk is, want een teveel zou afbreuk doen aan de uitvoerbaarheid van het concept.
Voorts schiet een onnodige belasting van het midden- en kleinbedrijf net zo aan het doel voorbij als de overmaat aan voorschriften op gebieden als bodembescherming, een beleidsterrein dat onder de bevoegdheid van de lidstaten valt. Laten we ons daarom liever concentreren op het belangrijkste: harmonisatie van de milieunormen en verankering van een hoge milieubescherming bij industriële activiteiten.