Daniel Hannan (NI). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, Tibetanen hebben zoals alle volkeren het verlangen om met elkaar onder hun eigen wetten te leven. Bij het afwijzen van hun nationale verlangens hanteert de Chinese regering een aantal argumenten over afschaffing van het feodalisme en het overwinnen van horigheid en bijgeloof.
Uiteindelijk draaien al deze argumenten om wat Engels ‘vals bewustzijn’ heeft genoemd: de Chinezen menen dat de Tibetanen niet echt begrijpen waar het om gaat en daarom geen volledige democratie moeten krijgen.
Ik wil slechts een beroep op de leden van dit Huis doen om de ironie in ogenschouw te nemen van de overeenkomst tussen dit argument en het argument dat ten beste werd gegeven na het Franse, Nederlandse en Ierse ‘nee’. In deze Kamer hoorden we keer op keer dat de mensen de vraag niet goed hadden begrepen, dat ze eigenlijk over iets anders hadden gestemd – tegen president Chirac, tegen de Turkse toetreding, tegen het Angelsaksische liberalisme – en dat ze de zaak niet hadden begrepen en behoefte hadden aan betere informatie.
Ik geloof dat mensen, zowel in Tibet als in de landen van de Europese Unie, heel goed begrijpen wat hun wensen en verlangens zijn en dat zij de kans moeten krijgen daaraan uiting te geven in het stemhokje. Ik weet dat ik net zo eentonig wordt als Cato de Oude, maar uiteindelijk werd er naar hem geluisterd. Daarom herhaal ik, zoals ik in elke spreekbeurt doe, dat we een referendum moeten houden over het Verdrag van Lissabon. Pactio Olisipiensis censenda est!
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, Italië heeft te lijden van een ware braindrain. Deze exodus van onderzoekers, jaar na jaar, neemt steeds definitievere vormen aan. Renato Dulbecco, winnaar van de Nobelprijs voor de geneeskunde, heeft gezegd dat degenen die onderzoek willen verrichten, vertrekken, net zoals ze in het verleden hebben gedaan en om dezelfde redenen. Ze vertrekken omdat er geen carrièreperspectieven, passende salarissen of onderzoeksmiddelen zijn en de toegang tot onderzoekscentra is versperd omdat deze centra niet alleen financiële middelen ontberen, maar ook de organisatie om nieuwe groepen op te nemen en nieuwe ideeën te ontwikkelen.
Italiaanse onderzoekers vertrekken vanwege ontbrekende infrastructuur, vooral op het gebied van natuurwetenschappen en technologie, een gebrek aan middelen, de bespottelijke salarissen en een selectiesysteem dat de beste kandidaten ontmoedigt en mensen die een kruiwagen hebben, beloont. Ze vertrekken en ze betreuren dat, omdat de basisopleiding die onze universiteiten bieden uitstekend is. Daarna is er echter niets.
Ik ben het ermee eens dat de lidstaten een meer open, transparante, concurrerende rekrutering van wetenschappers op basis van wetenschappelijke verdienste tot stand moeten brengen. Verdienste moet worden gemeten aan de hand van wetenschappelijke excellentie en wetenschappelijke productie (publicaties). Andere belangrijke aspecten moeten echter ook meetellen in de loopbaan van een onderzoeker: innovatief vermogen, capaciteiten op het gebied van onderzoeksbeheer, didactische en leidinggevende kwaliteiten en samenwerking met het bedrijfsleven.
Nicodim Bulzesc (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd omdat ik het ermee eens ben dat Europa behoefte heeft aan meer onderzoekers. Dit verslag is van grote betekenis omdat hierin onder meer bij de lidstaten wordt aangedrongen op verbetering van de huidige carrièremogelijkheden voor jonge onderzoekers, bijvoorbeeld door betere financiering en bevordering op basis van resultaat, zoals innovatiecapaciteit, opleiding bij bedrijven en dergelijke, in plaats van anciënniteit.
Avril Doyle (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Het verslag van collega Pia Elda Locatelli maakt deel uit van de herziening van de Lissabonstrategie om de Europese economie in 2010 tot de meest concurrerende van de wereld te maken en daarin staat de positie van onderzoekers in Europa centraal. Er zijn vier prioriteitsgebieden aangewezen waarop vooruitgang essentieel is:
- open recrutering en portabiliteit van subsidies,
- sociale zekerheid en pensioenen,
- aantrekkelijke arbeidsvoorwaarden en arbeidsomstandigheden, en
- opleiding en vaardigheden van onderzoekers.
Deze gebieden hebben te maken met mobiliteit, transparantie, publiciteit en ondersteuning voor onderzoekers en potentiële onderzoekers. De samenbinding van onderwijs, innovatie en onderzoek tot een coherent ondersteunend beleid is een essentiële voorwaarde voor een functionerende kenniseconomie. Onze inspanningen om de braindrain tegen te gaan en een ‘brain network’ op te richten zullen worden versterkt door voorstellen die voor onderzoekers de bureaucratische belemmeringen verkleinen en de sociale zekerheid vergroten. Als rapporteur over de Gemeenschapsregeling voor de handel in broeikasgasemissierechten ben ik mij ten volle bewust van de cruciale rol die onderzoek speelt en van de noodzaak om de beschikbare talenten en hersens te koesteren om het hoofd te bieden aan de belangrijke klimaatproblemen waarmee we worden geconfronteerd. Ik ben blij dat ik kan bevestigen dat de universiteiten University College Dublin (UCD) en Trinity College Dublin (TCD) in Ierland een innovatiealliantie hebben gesloten, een goed voorbeeld van een investering in onderzoekers die aan het begin van hun loopbaan staan.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Ofschoon de huidige ontwikkelingen duidelijk aantonen dat de neoliberale strategie van Lissabon een van de instrumenten is die ten grondslag liggen aan de verslechtering van de economische en sociale situatie in de Europese Unie blijft het verslag aandringen op de toepassing van deze strategie. Wij kunnen daar onmogelijk mee akkoord gaan.
Toch bevat het verslag ook positieve elementen die onze steun verdienen, met name daar waar sprake is van de noodzaak om tegemoet te komen aan de behoeften van onderzoekers, de bescherming van hun rechten inzake arbeidsomstandigheden en sociale zekerheid, gezinshereniging, rechten van vrouwelijke onderzoekers en toegang voor jongeren en verhoging van de financiële middelen om het onderzoek te bevorderen en meer onderzoekers aan te trekken.
Het is evenwel niet duidelijk hoe de Europese onderzoeksstrategie gelijke rechten in alle lidstaten zal waarborgen en universele toegang voor onderzoekers, en vooral ook voor jonge onderzoekers, tot het Europees partnerschap voor onderzoekers zal garanderen. Ik denk dan met name aan landen als Portugal, die niet kunnen doordringen tot het hart van de politieke besluitvorming in een Europese Unie die steeds meer beheerd wordt door de grootmachten. Daarom hebben wij ons van stemming over dit verslag onthouden.
Adam Gierek (PSE), schriftelijk. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, is een academische loopbaan afhankelijk van mobiliteit? Tot op zekere hoogte wel. Er kan gezegd worden dat mobiliteit, met name in het geval van jonge onderzoekers, het succes in de toekomst aanzienlijk kan beïnvloeden. Mobiliteit maakt nieuwe informatie namelijk toegankelijker en stelt academici in staat de beperkingen van de omgeving waarin ze zijn opgeleid te overwinnen. Maar dat is niet alles. Een academische loopbaan begint eerder, op de middelbare school, waar tieners de basis leggen van hun algemene kennis, met name over wiskunde en natuurkunde.
De volgende fase is het hoger onderwijs, de masteropleiding en het doctoraat. Juist in de beginfase van de academische loopbaan van jongeren, en ik spreek hier uit ervaring, zijn mobiliteit, goede toegang tot onderzoeksfaciliteiten en een interessant en veelbelovend onderwerp dat onder begeleiding van uitstekende onderzoekers wordt bestudeerd voor deze jongeren het belangrijkst, belangrijker dan hun toekomstige pensioen.
De belangrijkste stap om onderzoekspersoneel aan te trekken is dus het creëren van de juiste faciliteiten voor dergelijk onderzoek binnen het kader van het Europees Technologisch Instituut of de Europese Onderzoeksinfrastructuur, waarbij bijvoorbeeld aan promovendi van binnen en buiten de EU beurzen beschikbaar worden gesteld die op brede schaal worden gepromoot. De huidige voorwaarden omtrent gezin en stabiliteit zullen bepalen of jongeren na het behalen van hun masterdiploma naar het bedrijfsleven gaan of bij de universiteit gaan werken, en of ze terugkeren naar hun land van herkomst of verder reizen.
Adrian Manole (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Wanneer een student zich op een onderzoekscarrière wil richten, moet fysieke mobiliteit worden bevorderd als onderwijservaring die niet kan worden vervangen door virtuele mobiliteit. We moeten ervoor zorgen dat de meest briljante geesten over voldoende financiële middelen en personeel beschikken om hen te ondersteunen. Voor sommigen kan dit betekenen dat zij toegang moeten hebben tot hulpbronnen buiten de grenzen van hun land van oorsprong.
De voordelen (zoals de toegevoegde waarde) van de mobiliteit van studenten, docenten en onderzoekers moeten worden bevorderd en bekendgemaakt. Administratieve en structurele barrières moeten worden weggenomen. Studenten en onderzoekers moeten kunnen beschikken over beurzen en leningen en er moeten andere stimulerende maatregelen worden getroffen voor zowel individuen als instellingen.
De volgende factoren moeten worden meegenomen in het globaliseringsbeleid: het essentiële belang van onderzoekers met internationale ervaring; echte mogelijkheden voor het leren van een vreemde taal; de noodzaak om alle studenten die een baan als onderzoeker ambiëren, ongeacht hun specialisme de kans te bieden om vreemdetalenonderwijs te volgen; goede kwaliteit; en informatie waarmee zij worden gewezen op de mogelijkheden van studie en onderzoek in het buitenland.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Het verslag over “een Europees partnerschap voor onderzoekers” heeft tot doel het concurrentievermogen van de EU ten opzichte van andere imperialistische centra te versterken, het “kwijtraken” van onderzoekspersoneel te beperken en onderzoekers uit ontwikkelingslanden aan te trekken.
Het verslag bevordert de mobiliteit van onderzoekers tussen de verschillende landen, tussen de publieke en particuliere sector, tussen de verschillende ondernemingen en tussen onderzoekscentra en universiteiten. Ook bevordert het de versmelting van de particuliere en openbare sector op onderzoeksgebied en de totale onderwerping van de wetenschap aan de tijdelijke technologische behoeften van de markt. Verder wil het verslag onderzoekers ertoe aanzetten de richting van het toegepast onderzoek uit te gaan. Daarom wordt de tijd die een onderzoeker in een onderneming heeft gewerkt, formeel als ervaring erkend.
De invoering van research vouchers voor de selectie van onderzoekers uit onderzoeksinstellingen of universiteiten van andere lidstaten en de bevordering van de mobiliteit van onderzoekers en mensen met leidinggevende functies in ondernemingen maken het voor het kapitaal gemakkelijker om “het neusje van de zalm” van de onderzoekers eruit te kiezen en tot kaderpersoneel te maken van zijn ondernemingen, onder voor zijn winst gunstige arbeidsomstandigheden (soepele werktijden, onbetaald werk, vrijstelling van de betaling van sociale premies). Deze regelingen omvatten ook promovendi, die een groot deel van het onderzoekswerk verrichten.
Wij hebben tegen het verslag gestemd omdat onderzoekers moeten kunnen werken met stabiele arbeidsbetrekkingen. Zij moeten werken in instellingen die elkaar niet de loef proberen af te steken maar juist samenwerken in het belang van de vooruitgang van de wetenschap, en die tegemoetkomen aan de hedendaagse behoeften van het volk en niet aan die van de plutocratie en de winst van het kapitaal.
Teresa Riera Madurell (PSE), schriftelijk. − (ES) Om het gebrek aan onderzoekspersoneel het hoofd te bieden, is het noodzakelijk de terugkeer van Europese wetenschappers die buiten de Europese Unie werken te vergemakkelijken, en de toegang van wetenschappers uit derde landen die in de EU willen werken te vereenvoudigen.
Vrouwen blijven ondervertegenwoordigd in de meeste gebieden van wetenschap en technologie en in verantwoordelijke functies. In mijn ogen is het daarom belangrijk de lidstaten op te roepen erop toe te zien dat een betere balans wordt bereikt tussen mannen en vrouwen bij de instellingen die verantwoordelijk zijn voor de aanstelling en bevordering van onderzoekers. Het is van belang dat de procedures voor selectie en promotie open en transparant worden gemaakt.
Om een aparte arbeidsmarkt voor onderzoekers te creëren, is het ook van belang een apart Europees carrièremodel op het gebied van onderzoek te definiëren en te implementeren, maar is het eveneens belangrijk een geïntegreerd informatiesysteem op te zetten voor vacatures en stageovereenkomsten op het gebied van onderzoek in heel de EU.
Voor wat betreft de verbetering van de mobiliteit, wil ik benadrukken dat voor het vergemakkelijken van uitwisselingen van mannelijke en vrouwelijke wetenschappers uit derde landen, inclusief de landen waarmee al een belangrijke vorm van wetenschappelijke samenwerking tot stand is gekomen, zoals met sommige Latijns-Amerikaanse landen, het cruciaal is een speciaal visabeleid in te voeren dat sneller en minder bureaucratisch is.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb vóór het verslag van mevrouw Locatelli over een Europees partnerschap voor onderzoekers gestemd. Als universitair docent begrijp ik dat Europa meer onderzoekers nodig heeft om zijn productiviteit en zijn concurrentievermogen te verbeteren, vooral gezien de concurrentie van andere grote economieën op wereldniveau, zoals de Verenigde Staten of Japan, en ook opkomende economieën zoals India en China. Om die reden ben ik het eens met de oproep van de rapporteur aan de lidstaten om een meer open, transparante, concurrerende rekrutering van wetenschappers op basis van wetenschappelijke verdienste tot stand te brengen.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voorgestemd.
Nieuwe technologieën hebben ons leven een totaal ander aanzien gegeven, en vrijetijdsbestedingen zijn geenszins van dit proces uitgesloten.
Videospellen zijn tegenwoordig de favoriete vorm van vrijtijdsbesteding van jongeren in Europa en daarbuiten. Veel videospellen zijn echter bedoeld voor volwassenen en hebben een inhoud die in veel gevallen niet geschikt is voor kinderen.
Rekening houdend met de mededeling van de Commissie van 22 april 2008 betreffende de bescherming van de consumenten, met name minderjarigen, met betrekking tot het gebruik van videospellen, is het daarom dringend nodig de etikettering van deze spellen te reguleren met behulp van maatregelen zoals de ontwikkeling van een ‘rode knop’ of het PEGI-online-systeem, dat onderdeel is van het Europese programma Safer Internet.
Voorts is het belangrijk dat de lidstaten nauw blijven samenwerken om de bescherming van minderjarigen te bevorderen en de sector te helpen systemen te ontwikkelen die hiertoe bijdragen.
We moeten niet over het hoofd zien dat we, om dit doel te bereiken, ook de steun moeten verwerven van fabrikanten en vooral ouders, die binnen het gezin de belangrijkste rol spelen waar het de controle betreft.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb vóór het verslag van Toine Manders gestemd over de bescherming van consumenten, met name minderjarigen, met betrekking tot het gebruik van videospellen. Ik heb dat gedaan met een lichte aarzeling. Het gevaar bestaat dat gerechtvaardigde bezorgdheid in sommige gevallen uitmondt in een ‘morele paniek’ die met opzet in geen verhouding staat tot de reikwijdte van het probleem. Ik ben er niet per definitie voorstander van verder te gaan dan we nu gegaan zijn.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Dit verslag bevat een hele serie eisen met betrekking tot wat de lidstaten moeten doen om het schadelijke gebruik van videospellen te beperken: scholen moeten kinderen en ouders informeren over de voor- en nadelen van videospellen; ouders moeten maatregelen nemen om negatieve effecten te voorkomen wanneer hun kinderen videospellen spelen; lidstaten moeten de waarde onderzoeken van de invoering van een “rode knop” op speltoestellen en computers om de toegang tot bepaalde spellen te blokkeren; er moeten nationale informatiecampagnes voor consumenten komen; eigenaren van internetcafés moeten voorkomen dat kinderen spellen spelen die bedoeld zijn voor volwassenen; er moet voor de hele Europese Unie een speciale gedragscode voor wederverkopers en producenten van videospellen worden ingevoerd; en de lidstaten moeten civiele en strafrechtelijke wetgeving opstellen voor de wederverkoop van gewelddadige televisie-, video- en computerspellen.
Videospellen voor minderjarigen roepen associaties op met veel verstorende culturele en sociale problemen. Juist daarom moeten de lidstaten oplossingen zoeken die bij hun eigen cultuur en waarden passen, zodat ze op democratische wijze kunnen worden verankerd onder hun eigen bevolking. Reprimandes van Europese instellingen hebben bijna het tegenovergestelde effect.
Dat de lidstaten verschillende wegen kunnen bewandelen om wat dit betreft vooruit te komen, is ook belangrijk om onze ervaring en kennis op dit gebied te kunnen vergroten.
Om deze redenen heb ik bij de eindstemming tegen dit verslag gestemd.
Miroslav Mikolášik (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Dames en heren, ik wil hier iets zeggen over de videospellenindustrie, die jaarlijkse inkomsten van bijna 7,3 miljard euro kent. Videospellen worden steeds geliefder bij kinderen en volwassenen, en het is dan ook belangrijk om een politiek debat te voeren over een regelgevingskader hiervoor. Er zijn enkele videospellen die helpen om vaardigheden te ontwikkelen en om kennis te vergaren die essentieel is voor het leven in de 21e eeuw. Ik wil er echter op wijzen dat videospellen met gewelddadige kenmerken die bedoeld zijn voor volwassenen, negatieve effecten kunnen hebben, met name op kinderen.
Het is dan ook onze plicht om consumenten, in het bijzonder kinderen, te beschermen. Kinderen zouden geen videospellen moeten kunnen kopen die niet voor hun leeftijdsgroep zijn bedoeld. Het invoeren van het Pan-European Game Information (PEGI) leeftijdsclassificatiesysteem heeft geholpen om de transparantie bij het kopen van videospellen voor kinderen te vergroten, maar detailhandelaars hebben nog steeds onvoldoende informatie over de schadelijke effecten van videospellen voor kinderen. Het is nu van essentieel belang om het bewustzijn van deze negatieve effecten voor kinderen te vergroten en het is noodzakelijk om de medewerking te hebben van producenten, detailhandelaars, consumentenorganisaties, scholen en gezinnen. De lidstaten moeten maatregelen invoeren die voorkomen dat kinderen videospellen kopen die voor oudere leeftijdsklassen bedoeld zijn. Tegelijkertijd verwelkom ik het voorstel van de Europese Commissie en de Raad betreffende regels voor de etikettering van videospellen en het opzetten van een vrijwillige gedragscode inzake voor kinderen bedoelde interactieve spellen.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor het initiatiefverslag van de heer Manders gestemd, waarin bijzondere aandacht wordt besteed aan videospellen.
De markt voor videospellen neemt wereldwijd een hoge vlucht. Deze spellen zijn echter niet meer alleen op kinderen gericht. Steeds meer videospellen zijn speciaal bedoeld voor volwassenen. De inhoud van veel spellen is dan ook ongeschikt en kan zelfs schadelijk zijn voor onze kinderen.
Videospellen kunnen weliswaar worden ingezet voor onderwijsdoeleinden, maar alleen op voorwaarde dat zij zoals bedoeld worden gebruikt voor iedere leeftijdgroep. Daarom moet er bijzondere aandacht uitgaan naar het PEGI-systeem voor de beoordeling van spellen. De online versie van het PEGI-systeem biedt ouders en minderjarigen hulp, informatie en tips over de bescherming van minderjarigen en over online spellen.
In het verslag wordt ook benadrukt dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat adequate controlemaatregelen ten uitvoer worden gelegd met betrekking tot de aanschaf van videospellen via internet, zodat wordt voorkomen dat minderjarigen toegang krijgen tot spellen die niet geschikt zijn voor hun leeftijd en bedoeld zijn voor volwassenen of een andere leeftijdsgroep. De rapporteur stelt tevens voor een ‘rode knop’ te ontwikkelen waarmee ouders een bepaald spel met inhoud die niet geschikt is voor de leeftijd van het kind buiten werking kunnen stellen of de toegang van kinderen gedurende bepaalde uren kunnen beperken.
Zuzana Roithová (PPE-DE), schriftelijk. − (CS) Alle waarschuwingen van deskundigen ten spijt onderschatten ouders de invloed van computerspelen op de vorming van de persoonlijkheid van hun kinderen. Ondertussen worden kinderen en jongeren urenlang blootgesteld aan de agressieve en seksueel getinte inhoud van deze spelen. Kinderen bootsen van nature spelletjes na en dat kan tragische gevolgen hebben. De wegpiraten van straks zijn slechts een van de mogelijke gevolgen van de invloed van agressieve spelen op het gedrag, de geestesgesteldheid en later optredende verslavingen.
Om die reden maak ik mij sterk voor een ethische code voor verkopers en producenten van videospelen.
Maar anders dan de rapporteur ben ik van mening dat vrijwillige maatregelen alleen niet voldoende zullen zijn en dat er bindende gemeenschappelijke EU-regels moeten komen. Onder dit voorbehoud heb ik voor dit verslag gestemd.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd vóór het verslag-Manders over de bescherming van de consumenten, met name minderjarigen, met betrekking tot het gebruik van videospellen. Videospellen zijn mijns inziens uit educatief oogpunt van groot belang. Dat neemt niet weg dat een enorme hoeveelheid software bedoeld is voor volwassenen en gekenmerkt wordt door een bijna gratuit gebruik van geweld. Om die reden moeten we een adequate bescherming voor kinderen waarborgen, onder meer door te verhinderen dat zij toegang krijgen tot mogelijk schadelijke inhoud die bedoeld is voor een andere leeftijdscategorie. Tot slot ben ik van mening dat het harmoniseren van de etiketteringsregels voor videospellen een betere kennis van de etiketteringssystemen garandeert en tegelijk de goede werking van de interne markt bevordert.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voorgestemd.
Israël is een belangrijke partner voor de Europese Unie in het Midden-Oosten en in het kader van het Europese nabuurschapsbeleid.
Een luchtvaartakkoord op communautair niveau zou een gelijk speelveld voor alle communautaire en Israëlische luchtvaartmaatschappijen tot stand brengen en passagiers in alle lidstaten zouden er gelijke voorwaarden door kunnen genieten, alsmede een intensievere mededinging tussen de luchtvaartmaatschappijen. Dit kan tot meer, goedkopere en betere luchtvaartdiensten tussen de EU en Israël leiden.
Het is aan de EU om in haar economische betrekkingen met de mediterrane partners te zorgen voor de instelling van gemeenschappelijke normen die met de Europese wetgeving verenigbaar zijn. Dit kan alleen met een algemeen akkoord via onderhandelingen op communautair niveau, waarmee wordt voorzien in samenwerking op het gebied van regelgeving of, als minimum, wederzijdse erkenning van luchtvaartnormen en -procedures.
Ik ben daarom van mening dat de algemene onderhandelingen met Israël een fundamentele stap zijn in de richting van de verdere ontwikkeling van de luchtvaartbetrekkingen tussen de EU en Israël en de uitbreiding van de gemeenschappelijke luchtvaartruimte naar het hele Euromediterrane gebied. De sluiting van het akkoord zal resulteren in meer kansen voor economische en sociale ontwikkeling voor de luchtvaartmaatschappijen en ook voor de passagiers.
Chris Davies (ALDE), schriftelijk. − (EN) Ik begrijp niet hoe een parlement dat heeft gepleit voor de opheffing van de Israëlische economische blokkade van Gaza nu voor een verslag kan stemmen dat gericht is op uitbreiding van onze samenwerking met Israël.
Afgelopen dinsdag was een tamelijk gemiddelde dag bij de grensovergangen naar Gaza. Israël liet een beperkte hoeveelheid voedsel, enkele producten voor persoonlijke hygiëne, wat plantaardige olie en wat dieselolie passeren, in totaal 110 vrachtwagenladingen – al moet de Gazastrook volgens de UNRWA met 500 ladingen per dag worden bevoorraad.
Er werd geen schrijfpapier voor de scholen doorgelaten, geen kleding, geen meubilair, geen elektrische apparatuur en geen materiaal voor de wederopbouw. Gaza is in puin gebombardeerd en Israël staat niet toe dat het wordt herbouwd. De ellende duurt voort.
Onze Voorzitter is op bezoek geweest, Javier Solana is op bezoek geweest, leden van nationale parlementen zijn op bezoek geweest, leden van het Europees Parlement zijn op bezoek geweest, zelfs Tony Blair is op bezoek geweest. Allen hebben zij opgeroepen een einde aan het lijden te maken, maar toch heeft Israël niets veranderd.
Dit was niet het juiste moment om onze steun aan dit verslag te geven.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb tegen dit verslag gestemd, dat pleit voor de ontwikkeling van een gemeenschappelijke luchtvaartruimte met Israël. Hoewel het tegendeel beweerd wordt, is dit niet simpelweg een technisch verslag. Sterker nog, de deelname van de EU, Israëls grootste handelspartner, aan een overeenkomst inzake een gemeenschappelijke luchtvaartruimte zal Israël duidelijk groot commercieel voordeel opleveren.
Echter, gezien de recente gebeurtenissen in Gaza, met de brute en willekeurige slachtingen onder burgers en de vernietiging van de infrastructuur waardoor miljoenen euro’s aan Europese ontwikkelingshulp letterlijk in rook zijn opgegaan, gezien het besluit van het Europees Parlement van december 2008 om de versterking van de betrekkingen met Israël uit te stellen, gezien de aanhoudende minachting voor VN-resoluties en uitbreiding van nederzettingen op de Westelijke Jordaanoever en in Jeruzalem en ook gezien mijn eigen recente bezoek aan Gaza waar ik met eigen ogen heb geconstateerd dat Israël de belegering van Gaza gewoon niet heeft opgeheven om noodzakelijke humanitaire hulp door te laten, acht ik het volkomen ongepast dat het Parlement deze overeenkomst goedkeurt. De speciale handelsovereenkomst met Israël moet worden opgeschort totdat het zich houdt aan de normen voor mensenrechten en constructieve inhoudelijke onderhandelingen met zijn buren begint teneinde tot de uitvoering van de tweestatenoplossing te komen.
Mairead McGuinness (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Ik heb mij onthouden van deelname aan de eindstemming over de luchtvaartovereenkomst tussen de Gemeenschap en Israël om protest aan te tekenen tegen de aanhoudende crisis in Palestina. Ik vindt het ongepast om de betrekkingen met Israël op een hoger plan te brengen zolang dat land niet laat zien serieus te streven naar verlichting van het lijden van zijn Palestijnse inwoners en geen duurzame politieke dialoog aangaat om een tweestatenoplossing voor de problemen in de regio te bereiken.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) Voor ons is het onaanvaardbaar dat het Europees Parlement de sluiting van een overeenkomst met Israël over de ontwikkeling van een gemeenschappelijke luchtvaartruimte EU-Israël voorstelt en bespreekt. De afslachting van het Palestijnse volk tijdens de moorddadige oorlog van de Israëlische regering in de Gazastrook ligt nog vers in het geheugen.
Het voorstel voor een dergelijke overeenkomst bevestigt dat de EU criminele verantwoordelijkheden heeft. Met haar hypocriete houding van gelijke afstand bewaren beloont zij in feite Israël en ondersteunt zij de door Israël ontketende nieuwe oorlog die onder het Palestijnse volk zo’n grote humanitaire ramp heeft veroorzaakt. Daarbij werden meer dan 1 300 Palestijnen gedood, voor het merendeel gewone burgers, vrouwen en kinderen, meer dan 5 000 mensen gewond, en de civiele infrastructuur in de Gazastrook en zelfs scholen en VN-installaties totaal vernietigd.
Het verslag geeft ook steun aan de intentie van Israël om tientallen huizen in Oost-Jeruzalem te slopen, waardoor meer dan 1 000 Palestijnen uit hun huizen zullen worden verdreven. Dit is de zoveelste poging om de Palestijnse bevolking uit Jeruzalem weg te jagen en daarmee wordt het nog moeilijker om een oplossing te vinden voor het probleem in het Midden-Oosten.
Dergelijke daden onderbouwen meer algemeen het imperialistische beleid van Israël in het gebied. Zijn beleid sluit geheel aan bij de imperialistische plannen van de EU-VS-NAVO voor het hele Midden-Oosten. De volkeren voeren hun solidariteit echter op. Zij scharen zich aan de zijde van het Palestijnse volk in zijn strijd voor een onafhankelijke, territoriaal eengemaakte Palestijnse staat op het grondgebied van 1967 en met Oost-Jeruzalem als hoofdstad.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor mijn verslag over de ontwikkeling van een gemeenschappelijke luchtvaartruimte met Israël gestemd. Het zou ongepast zijn als ik hier herhaalde waarom ik voorgestemd heb. Het spreekt voor zich dat de redenen daarvoor in het verslag zelf gevonden kunnen worden.
- Voorstel voor een verordening (C6-0081/2009)
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb tegengestemd omdat er, gezien de precaire staat van de visbestanden, een verbod op de vangst van blauwvistonijn zou moeten gelden totdat de bestanden zich hersteld hebben.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik spreek mijn krachtige steun uit voor deze resolutie, die oproept tot een onmiddellijk staakt-het-vuren van het Srilankaanse leger en de LTTE teneinde de burgerbevolking in staat te stellen het strijdtoneel te verlaten. Zij veroordeelt alle daden van geweld en intimidatie die burgers verhinderen uit het conflictgebied te vertrekken. Bovendien veroordeelt zij de aanvallen op burgers zoals die zijn gedocumenteerd door de International Crisis Group. Beide partijen dienen het internationale humanitaire recht te eerbiedigen en de burgerbevolking in de gevechtszone en de veilige zone te beschermen en te helpen. Het Europees Parlement is ook bezorgd over berichten van ernstige overbevolking en slechte omstandigheden in de door de Srilankaanse regering ingerichte vluchtelingenkampen. Wij hebben geëist dat internationale en nationale humanitaire organisaties evenals journalisten volledige en onbelemmerde toegang krijgen tot de gevechtszone en de vluchtelingenkampen en wij doen een beroep op de Srilankaanse regering om samen te werken met landen en hulporganisaties die bereid en in staat zijn burgers te evacueren.
Jean Lambert (Verts/ALE), schriftelijk. − (EN) Ik juich deze resolutie over Sri Lanka toe. Wat zich in het noorden van het land afspeelt is een tragedie die grotendeels verborgen blijft voor de ogen van de wereld, omdat humanitaire organisaties en journalisten er niet vrij worden toegelaten om te zien wat er gebeurt maar grotendeels moeten vertrouwen op partijdige informatie. Zelfs vóór het militaire optreden van de regering was het al onmogelijk een open debat te voeren als gevolg van druk en politieke intimidatie.
Er is geen duurzame militaire oplossing van het conflict mogelijk, alleen een politieke oplossing waarbij de rechten van alle mensen op het eiland worden erkend. Er moet aan beide zijden een onmiddellijk staakt-het-vuren in acht worden genomen om het enorme menselijke leed te verlichten. Als de belangen van de Tamilbevolking op de eerste plaats komen, zoals beide partijen beweren, waarom is dit aanhoudende lijden dan noodzakelijk? Welk doel dient het bij het zoeken naar een langetermijnoplossing? Bij vredesbesprekingen moeten alle partijen betrokken zijn. De kanalen voor de dialoog zijn open als beide partijen dat willen. Maar willen mensen enig vertrouwen hebben in de uitkomst, dan moet er een einde komen aan het geweld en de onderdrukking en moeten de mensenrechten en de rechtsorde actief worden gehandhaafd. De internationale gemeenschap staat klaar om te helpen, zowel met directe noodhulp als op de langere termijn.
Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Op 9 september 2006, op 5 februari 2009 en gisteravond hebben hier debatten plaatsgevonden over de permanente en uitzichtloze strijd tussen Tamils en Singalezen op het eiland Sri Lanka. Ik heb aan al die debatten deelgenomen. Daarin heb ik steeds bepleit om niet te kiezen voor de ene of de andere strijdende partij, maar ertoe bij te dragen dat er tussen beide kampen een vredesovereenkomst wordt gesloten. Die overeenkomst zou in ieder geval een zelfbesturend Tamil-gebied in het noordoosten van het land moeten opleveren.
Gisteravond hebben de leden Tannock en Van Orden het volstrekte tegendeel bepleit. Zij wijzen op wandaden van de Tamil-verzetsbeweging en willen alle mogelijke steun bieden aan de Singalese regering. Daarbij wordt vergeten dat beide kanten onaanvaardbaar geweld gebruiken, en dat de regering het door Noorwegen opgezette vredesproces heeft afgebroken.
Ik ben blij dat vandaag een resolutie is aangenomen met daarin de meeste door de heer Evans voorgestelde amendementen, waarin wordt aangedrongen op humanitaire hulp, bemiddeling en een vreedzame oplossing.
Tobias Pflüger (GUE/NGL), schriftelijk. − (DE) Het leger van Sri Lanka voert zijn oorlog tegen de Tamil Tijgers met meedogenloze hardheid, zonder ook maar enigszins rekening te houden met de burgers. Bij aanslagen door dit leger worden voortdurend burgers gedood of gewond. Honderdduizenden burgers zitten ingesloten, velen hebben geen toegang tot humanitaire hulp. Volgens het Internationale Rode Kruis is er sprake van “een van de meest rampzalige situaties die we ooit hebben meegemaakt”.
Beide partijen, het leger van Sri Lanka en de Tamil Tijgers, moeten onmiddellijk alle gevechtshandelingen staken. Dit moet een eis zijn van alle internationale organisaties en regeringen.
In de Commissie buitenlandse zaken heeft de Britse conservatief Charles Tannock, namens de PPE-DE-Fractie, steun gevonden voor zijn oproep tot een ‘tijdelijke wapenstilstand’. Dit zou de Srilankaanse regering hebben gesteund in haar brute oorlogspolitiek en een vrijbrief zijn geweest voor aanslagen tegen de burgerbevolking.
Ik heb voor de resolutie gestemd omdat de meerderheid van het Europees Parlement – ook de PPE-DE-Fractie – uiteindelijk gelukkig niet is meegegaan in de mensonterende politiek van Charles Tannock en de Britse conservatieven en voor de oproep tot een onmiddellijke wapenstilstand heeft gestemd.
Door de Tamil Tijgers op de lijst van terroristische organisaties te plaatsen, heeft de EU een kant gekozen en de Tamil Tijgers daardoor feitelijk vrij spel gegeven. Als gevolg daarvan werden de onderhandelingen die toen liepen, met Noorwegen als bemiddelaar, getorpedeerd en konden ze alleen nog onder moeilijke omstandigheden en buiten de EU plaatsvinden.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik sta achter de ontwerpresolutie over de verslechterende humanitaire situatie in Sri Lanka, en daarom heb ik voorgestemd. Gezien de noodsituatie van naar raming 170 000 burgers die in de val zitten in de gevechtszone tussen het Srilankaanse leger en de strijdkrachten van de Liberation Tamil Tigers of Ealam (LTTE), zonder toegang tot de meest elementaire hulp, moet er naar mijn mening een onmiddellijk tijdelijk staakt-het-vuren komen van het Srilankaanse leger en de LTTE, om de burgerbevolking in staat te stellen de gevechtszone te verlaten. Ook vind ik dat nationale en internationale humanitaire organisaties tot de gevechtszone moeten worden toegelaten.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voorgestemd. Zoals een oud Indiaans gezegde luidt: we erven de aarde niet van onze ouders, we hebben haar in bruikleen van onze kinderen. De landbouwgronden in het zuiden van Europa geven waarschuwende signalen. De druk van het milieu op de landbouwgrond wordt steeds groter, met alle negatieve gevolgen van dien: verstoring van het hydrogeologisch systeem, stijging van het zeeniveau met als resultaat bodemverzilting, verlies van landbouwgrond, afnemende biodiversiteit en een versterkte impact van de negatieve gevolgen van door brand, planten- en dierenziekte veroorzaakte schade.
Tot de prioriteiten op landbouwgebied behoort zonder twijfel ook de vaststelling van een gemeenschappelijk actieplan met voornamelijk op preventie van achteruitgang en bescherming van de landbouwgrond afgestemde maatregelen.
Bij de strijd tegen bodemachteruitgang hoort beslist ook een bodembeschermingsstrategie die sterker is gericht op het onderhoud van de agrarische waterbeheerssystemen en op herbebossingsprogramma’s. Teelttechnieken in droge gebieden, vruchtwisseling, het gebruiken van genotypen die aan de omgeving aangepast zijn en het beheersen van verdampingstranspiratie zijn eveneens bijzonder belangrijk.
Wij moeten bovendien zorgen voor goede opleidings- en bijscholingsprogramma’s, zowel voor vakmensen als voor het grote publiek, met het tweeledig doel om specifieke oplossingen te zoeken en de gebruikers bewust te maken van hun verantwoordelijkheid voor een duurzamer gebruik van de rijkdommen van de streek.
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Verslechtering van de grondkwaliteit is een probleem waaraan we niet mogen voorbijgaan. Ik ben dan ook verheugd over het verslag waarin de bestrijding van dit probleem centraal staat. Landbouw is de beste manier om deze verslechtering een halt toe te roepen, mits de bodemkundige en klimatologische omstandigheden in het proces in acht worden genomen.
Zoals aangegeven in de amendementen die ik heb ingediend en door de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling zijn aangenomen, ben ik van mening dat dit verslag in de gehele Europese Unie ten uitvoer moet worden gelegd. Helaas staan klimaatverandering en verslechtering van de bodemkwaliteit niet meer op zichzelf en daarom moet onze benadering in de gehele Unie dezelfde lijn volgen op basis van het solidariteitsbeginsel.
Zoals de rapporteur ook benadrukt, moeten we dit probleem van bodemverslechtering niet alleen erkennen, maar ook de nodige financiële middelen vrijmaken om de schadelijke effecten ervan te bestrijden. Het is een goede zaak dat in het Europees economisch herstelplan 500 miljoen euro is toegekend aan acties voor aanpassing aan de nieuwe uitdagingen van klimaatverandering. Dit zijn echter kortetermijnmaatregelen. Ik ben van oordeel dat de Europese Unie niet om een geïntegreerde, financieel ondersteunde actiestrategie heen kan om de effecten van klimaatverandering, en bodemverslechtering in het bijzonder, te voorkomen en te bestrijden.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de resolutie van het Europees Parlement inzake de verslechterde kwaliteit van de landbouwgrond in Zuid-Europa gestemd, omdat ik van oordeel ben dat de richtsnoeren voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid instrumenten moeten omvatten die gericht zijn op de bestrijding van de gevolgen van de klimaatverandering en de bescherming van de grond.
Voorts wil ik onderstrepen dat het belangrijk is een Europees waarnemingscentrum voor droogte op te richten en de gecoördineerde Europese brandbestrijding te versterken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Ik betreur de houding van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten, die verschillende voorstellen van dit verslag verwerpt om haar eigen alternatieve voorstel, waarin wij ons niet kunnen vinden, aanvaard te krijgen. Ondanks diverse tekortkomingen gaan wij grotendeels akkoord met het verslag zoals dat hier gepresenteerd is. De landbouw is inderdaad het beste middel om de achteruitgang van de bodem tegen te gaan. Daarom is een welonderbouwde strategie nodig om de instandhouding van deze activiteit te waarborgen. Voorts hechten wij uitzonderlijk belang aan de functie van de landbouwbevolking in de strijd tegen bodemverschraling en de doorslaggevende rol van de producenten voor de bescherming van de plantengroei in gebieden die door aanhoudende droogte getroffen worden. Wij zijn het tevens eens met de verklaring over de negatieve gevolgen van de intensieve landbouw − die voornamelijk plaatsvindt in het kader van de agro-industrie − voor de bodemerosie, waardoor de bodem onbruikbaar wordt voor productie.
Wij zijn evenwel van mening dat het verslag meer verantwoordelijkheid had moeten leggen bij het landbouwbeleid van de Europese Unie en van de regeringen, waaronder die van Portugal. Het zijn immers deze beleidsmaatregelen die hebben bijgedragen aan de overexploitatie van de bodem en het water en de aantasting van het milieu. Wij geloven nog steeds dat deze problemen verholpen kunnen worden door het huidige landbouwbeleid overboord te zetten. Wij dringen erop aan dat de landbouwsteun gekoppeld wordt aan de productie om landen als Portugal in de gelegenheid te stellen hun landbouw- en levensmiddelenproductie op te voeren en, meer in het algemeen, hun primaire sector te moderniseren.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) In dit verslag, dat geen onderdeel uitmaakt van een wetgevingsproces, wordt onder meer gepleit voor een communautair bosbouwbeleid, een specifiek EU-fonds om preventieve maatregelen met betrekking tot klimaatverandering te financieren en een door de Europese Unie gefinancierd waarnemingscentrum voor droogte en dergelijke.
Wij zijn van mening dat de ecologische verantwoordelijkheid voor land- en bosbouwgrond in eerste instantie bij de lidstaten moeten liggen. Er is geen aanleiding om de lidstaten op dit gebied incapabel te verklaren.
Zoals gewoonlijk constateert de Zweedse partij Junilistan dat het in deze situatie goed is dat het Europees Parlement geen medebeslissingsbevoegdheid heeft met betrekking tot het communautair landbouwbeleid. Anders zou de Europese Unie in de val trappen van protectionisme en toenemende steun voor verschillende speciale belangen in de landbouw.
Ik heb tegen dit verslag gestemd.
Marian-Jean Marinescu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Door klimaatverandering worden de processen van bodemverslechtering en woestijnvorming versneld, met name in de lidstaten in Zuidoost-Europa, waaronder Roemenië. Daarom moeten deze verschijnselen op een gecoördineerde wijze worden aangepakt, door een samenhangende herziening van het landbouwbeleid en uitwisseling van ervaringen en goede praktijken tussen de lidstaten, waarbij de Europese Commissie als coördinator dient op te treden.
Ik ben er vast van overtuigd dat er talloze voorbeelden bestaan van effectief bodem- en waterbeheer en het gebruik van resistente gewassen waarmee de bodem kan worden hersteld. Er zijn gespecialiseerde onderzoeksinstituten op dit terrein, waaronder een instelling in de Roemeense regio Dolj, die ik vertegenwoordig. Wanneer deze ervaringen worden uitgewisseld en toegepast in gebieden waar sprake is van woestijnvorming, kan beschadigde grond worden hersteld en weer voor landbouw worden gebruikt. Zo kan de productie worden gestimuleerd. Het proefproject dat is voorgesteld voor de Gemeenschapsbegoting van 2009 biedt hiertoe de mogelijkheid. Ik sta achter het voorstel van de rapporteur voor de oprichting van een Europees waarnemingscentrum voor droogte.
Ik roep de Europese Commissie op deze kwestie met de grootste verantwoordelijkheid aan te pakken als onderdeel van de hervorming van het GLB en lidstaten een reeks effectieve financiële instrumenten te bieden voor de bestrijding van woestijnvorming. Zo worden duurzame landbouw en voedselzekerheid voor de Europese burgers gewaarborgd.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik sta achter het verslag van onze collega, waarin een onderwerp centraal staat dat in sociaaleconomisch opzicht van groot belang is. Bodemverslechtering heeft niet alleen gevolgen voor de levens van mensen die in de desbetreffende gebieden wonen, maar tast ook het potentieel voor economische ontwikkeling aan. In Roemenië hebben we de afgelopen jaren kunnen zien hoeveel schade dit verschijnsel kan aanrichten: verwoeste huizen en mensen die niet meer over de basisvoorzieningen beschikken waarmee zij in hun levensonderhoud kunnen voorzien, een daling van de landbouwproductie met 30 tot 40 procent en een zuidelijke regio waar woestijnvorming op de loer ligt.
De economische gevolgen van dit verschijnsel zijn onmiskenbaar: de inkomens van burgers in de aangetaste regio’s gaan achteruit terwijl de voedselprijzen stijgen. Daarom heeft de Europese Unie op grond van het solidariteitsbeginsel de plicht haar steentje bij te dragen aan de bestrijding van deze ontwikkeling en degenen die eronder lijden, steun te bieden. Zoals ik reeds heb gesteld in de schriftelijke verklaring 0021/2009, die ik met collega’s heb ingediend, heeft de EU een speciaal financieel mechanisme nodig om de gevolgen van klimaatverandering te voorkomen en te bestrijden. Dit moet een flexibel financieel mechanisme zijn waarmee middelen binnen zo kort mogelijke tijd kunnen worden vrijgemaakt, geschraagd door een strategie voor de middellange en lange termijn en actieplannen waarin rekening wordt gehouden met de diverse gevolgen van klimaatverandering op de regio’s van de Europese Unie.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van de heer Aita inzake de verslechterde kwaliteit van de landbouwgrond in de EU en de mogelijke aanpak met GLB-instrumenten heeft mijn instemming.
Ik ben het namelijk eens met de bedoeling van het verslag: gedachten en ideeën te opperen en concrete voorstellen te doen, die te zijner tijd, bij de opstelling van een gemeenschappelijke strategie voor het herstel en behoud van de landbouwgrond en de verbetering van de desbetreffende maatregelen, in ogenschouw genomen kunnen worden. Gezien de huidige crisis is het opportuun erop te wijzen dat met bodembescherming een in politiek en strategisch opzicht belangrijk productiepotentieel kan worden behouden, een evenwicht kan worden bewerkstelligd tussen import en export en in een multilateraal kader een zekere mate van autonomie en onderhandelingskracht kan worden gewaarborgd.
Glyn Ford (PSE), schriftelijk. − (EN) Het is in deze tijd van financiële en economische crisis belangrijk dat we de rechten van werknemers in stand houden en versterken om ervoor te zorgen dat de kosten van de crisis niet terechtkomen bij hen die ze het minst kunnen dragen. Dat kan maar al te gemakkelijk gebeuren, tenzij we waarborgen dat het krachtenveld niet kan verschuiven in het voordeel van werkgevers en ten koste van werknemers. Ik steun daarom deze resolutie. Ik zou alleen willen dat zij krachtiger was geformuleerd.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de ontwerpresolutie over de participatie van werknemers in ondernemingen met de status van Europese vennootschap gestemd. In het licht van recente uitspraken van het Europees Hof van Justitie moeten we tevens een constructieve dialoog mogelijk maken tussen instellingen en werknemers. Verder ben ik het ermee eens dat de Commissie grensoverschrijdende problemen met betrekking tot ondernemingsbestuur, belastingwetgeving en financiële participatie van de werknemers in aandeelhoudersprogramma’s in het kader van deze raadpleging moet aanpakken.
Nicodim Bulzesc (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor deze ontwerpresolutie gestemd omdat ik het initiatief ondersteun waarin lidstaten worden opgeroepen samenwerkingsmechanismen op te zetten waarmee wordt voorkomen dat gezinnen, vooral kinderen, nadelige effecten ondervinden van het feit dat de gezinsleden gescheiden en op grote afstand van elkaar leven.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Deze tekst over migrantenkinderen die in het land van oorsprong zijn achtergebleven geeft een beschrijving van de nijpende situatie van kinderen die hetzij aan hun lot, hetzij aan al dan niet goede bedoelingen van derden zijn overgelaten, en aldus het risico lopen op een slechte behandeling, psychologische problemen of moeilijkheden op het vlak van onderwijs, sociale integratie en ga zo maar door.
Dat bewijst dat immigratie een menselijk drama is dat leidt tot onmenselijke situaties.
We moeten er alles aan doen om dat recht te zetten, om daarmee de eenheid van gezinnen in een vertrouwde culturele en sociale omgeving te bevorderen.
Het komt er dus op neer – en dat is de enige oplossing – dat we al het nodige moeten ondernemen om de migratiestromen te keren, om al degenen die in de verleiding komen hun land te verlaten op andere gedachten te brengen, om ontwikkeling te bevorderen en te verzekeren dat gezinshereniging uitsluitend in het land van oorsprong wordt gerealiseerd.
De middelen die u nu reserveert om mensen die aangetrokken worden door de luchtkastelen die u ze voorspiegelt te “importeren” of aan Europa aan te passen zouden nu juist voor dat doel moeten worden ingezet.
Carl Lang en Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Het is bekend dat Europa overal elk probleem wenst op te lossen. Met deze resolutie over migrantenkinderen die in het land van oorsprong zijn achtergelaten maakt het Europees Parlement duidelijk dat het het spoor volkomen bijster is. Deze voorstellen zijn niet alleen demagogisch – ze wijzen de lidstaten aan als zondebok.
Men vertelt ons dat de Unie onvoldoende aandacht besteedt aan kinderen die in hun land achterblijven als hun ouders emigreren. De lidstaten zouden maatregelen moeten nemen om de situatie van deze achtergebleven kinderen te verbeteren en zo te garanderen dat ze een normale ontwikkeling doormaken als het gaat om onderwijs en maatschappelijke integratie. Het lijkt wel een droom. Eerst bedenken we maatregelen om gezinshereniging en het toekennen van verblijfsrechten aan te moedigen, nu is het tijd om maatregelen te nemen gericht op de kinderen die niet migreren.
Het immigratievraagstuk los je op deze manier niet op. De logica is gewoon verkeerd. Het zijn niet de kinderen die achterblijven die we moeten helpen; we moeten nu juist de families – en hele bevolkingsgroepen – uit deze landen helpen en ze aanmoedigen in eigen land te blijven.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Met het verdwijnen van de barrières aan binnengrenzen van de Europese Unie, worden de mogelijkheden om werk te zoeken in een andere dan de eigen lidstaat groter. Dit is een zeer positieve ontwikkeling, die mensen de kans geeft zelf iets te doen om het leven van henzelf en hun gezinnen te verbeteren.
De rapporteur geeft dit toe, maar kiest er toch voor om zich te concentreren op de negatieve aspecten die de afwezigheid van een ouder die zijn geld in het buitenland wil verdienen, kan inhouden.
Ik vind het ongepast dat het Europees Parlement het sociaal- en onderwijsbeleid van de afzonderlijke lidstaten op de voorgestelde opdringerige wijze wil gaan sturen. Wij moeten de lidstaten en hun democratisch gekozen bestuurslichamen respecteren en erop vertrouwen dat zij zelf voor hun bevolking en haar welzijn kunnen zorgen.
Ik heb daarom tegen deze resolutie gestemd.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor deze resolutie van het Europees Parlement gestemd ter verbetering van de situatie van kinderen die in het land van oorsprong zijn achtergelaten door hun ouders omdat deze in het buitenland zijn gaan werken.
Wel wil ik benadrukken dat het niet voldoende is om toezeggingen te doen in dit verband. Er moeten concrete maatregelen worden getroffen om ervoor te zorgen dat deze kinderen zich met betrekking tot hun gezondheid, onderwijs en sociaal leven normaal kunnen ontwikkelen en zich een plaats in de maatschappij, en later op de arbeidsmarkt, weten te verwerven.
Zo moeten nationale overheden onderwijsprogramma’s opzetten waarmee dit probleem wordt aangepakt. Niet alleen kinderen moeten baat hebben bij dergelijke programma’s, maar ook hun migrerende ouders. Aan de hand van voorlichtingprogramma’s moeten ouders worden geïnformeerd over de negatieve gevolgen van werk in het buitenland voor het gezinsleven, met name voor hun kinderen, en zij moeten mondiger worden gemaakt.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, naar aanleiding van de mondelinge vraag van collega Andersson zal ik voor de ontwerpresolutie over migrantenkinderen stemmen. De arbeidsmigratie is de afgelopen decennia immers toegenomen en het merendeel van alle migranten wereldwijd – 64 miljoen – leeft vandaag de dag in Europa. Bovendien ben ik van mening dat migratie een positieve invloed kan hebben op huishoudens in het thuisland, omdat via overmakingen en andere kanalen de armoede wordt verminderd en in menselijk potentieel wordt geïnvesteerd. Ik ben het er dan ook mee eens dat we de lidstaten moeten oproepen maatregelen te treffen om de omstandigheden van kinderen die door hun ouders in het thuisland zijn achtergelaten, te verbeteren en hun normale ontwikkeling in de zin van onderwijs en sociale integratie te garanderen.
Flaviu Călin Rus (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb voor de ontwerpresolutie van het Europees Parlement gestemd over migrantenkinderen die in het land van oorsprong worden achtergelaten, omdat ik van oordeel ben dat de situatie van deze kinderen aanzienlijk moet worden verbeterd. Ieder kind heeft het recht om op te groeien in een volledig gezin en onderwijs te genieten, zodat het zich harmonieus kan ontwikkelen. Ik vind dat wij deze kinderen moeten ondersteunen, aangezien zij de toekomst van Europa en de Europese Unie vormen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) We moeten alles doen wat we kunnen om kinderen van immigranten te helpen hun mogelijkheden te benutten en succesvol te zijn in hun nieuwe omgeving.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De Zweedse partij Junilistan staat zeer positief tegenover toekomstige uitbreidingen van de Europese Unie. Het is echter van het grootste belang dat de kandidaat-lidstaten de facto aan de vastgelegde criteria voldoen en bij toetreding volledig democratische landen en een rechtsstaat zijn. Er moet aan de criteria van Kopenhagen worden voldaan, de overeengekomen regelgeving moet niet alleen worden ingevoerd maar ook in praktijk worden gebracht en juridische zekerheid moet worden gewaarborgd.
De drie landen waarover wij vandaag hebben gesproken, hebben zeker het potentieel om in de toekomst lidstaten te zijn, maar het is belangrijk dat wij aan de criteria vasthouden. De ervaring leert dat er net voor het begin van de toetredingsonderhandeling de meeste vooruitgang wordt geboekt en dat het tijdens de onderhandelingen allemaal langzamer gaat, vooral als het ernaar uitziet dat de onderhandelingen in een succesvol resultaat uitmonden.
Zita Pleštinská (PPE-DE), schriftelijk. – (SK) Ik heb voor de resolutie over het voortgangsverslag 2008 betreffende Kroatië gestemd en ik ben verheugd dat deze resolutie met een grote meerderheid is aangenomen door het Europees Parlement.
De resolutie looft de goede resultaten die door Kroatië in 2008 zijn behaald bij het aannemen van wetten en het uitvoeren van hervormingen die nodig zijn om het EU-lidmaatschap te verkrijgen. Deze resultaten moeten voortdurend worden verbeterd door middel van het aannemen en uitvoeren van hervormingen.
Ik denk dat het grensgeschil tussen Slovenië en Kroatië zal worden opgelost dankzij de persoonlijke betrokkenheid van commissaris Rehn, tot tevredenheid van beide kanten, zodat er snel vooruitgang kan worden geboekt in de toetredingsonderhandelingen. Natuurlijk is er voor een goed resultaat consensus nodig, en met name de goede wil van de regeringen van Slovenië en Kroatië om tot een bevredigende en duurzame oplossing te komen.
En we moeten in deze resolutie niet alleen aan Kroatië denken. We mogen de pioniersrol van Slovenië niet vergeten, dat in belangrijke mate verantwoordelijk is voor het begin van het pro-Europa-proces in de Balkanlanden. Slovenië was het eerste Balkanland dat toetrad tot de EU en het Schengen-gebied, het is lid geworden van het eurogebied en het is een voorbeeld en een bron van inspiratie voor andere Balkanlanden.
Ik denk dat de toetredingsonderhandelingen met Kroatië eind 2009 zullen worden afgerond.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het niet eens met de ontwerpresolutie over de vorderingen die gemaakt zijn door Kroatië en ik heb dan ook tegengestemd. Zoals ik al vele malen in dit Huis heb gezegd, vind ik niet dat Kroatië voldoende vooruitgang heeft geboekt. Laat het teruggeven wat het sinds 1947 gestolen heeft van onze vluchtelingen uit Istrië en Dalmatië. Dan, en alleen dan, zullen we het kunnen hebben over toetreding van Kroatië tot de Europese Unie. Zolang het geschil over de eigendommen van degenen die verdreven zijn uit Istrië, Rijeka en Dalmatië niet definitief beslecht is, zal het een dialoog tussen de twee volken onmogelijk maken.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Ik waardeer al het gedane werk, waaronder de maatregelen die door Kroatië zelf en de EU zijn genomen om de huidige betrekkingen tussen de twee partners te versterken. Ik juich verdere samenwerking en de gezamenlijke resolutie over de bestaande problemen toe, in het bijzonder met het oog op het feit dat de Kroatische regering zowel het binnenlandse als het bilaterale probleem wil aanpakken. In de geest van Europese solidariteit, zonder verschillen of hindernissen, moeten we hen bij dit plan steunen.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de ontwerpresolutie van het Europees Parlement over het voortgangsverslag 2008 betreffende Turkije gestemd. Gelet op de vertraging van het Turkse hervormingsproces moet de Turkse regering blijk geven van de nodige politieke wil om voortgang te maken met het hervormingsproces waartoe zij zich in 2005 heeft verbonden, op weg naar een meer democratische en pluralistische samenleving.
Jens Holm en Eva-Britt Svensson (GUE/NGL), schriftelijk. − (EN) Wij zijn vóór de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, omdat het land voldoet aan de criteria van Kopenhagen en de toetreding wordt gesteund door de Turkse bevolking. Tot onze spijt hebben wij echter niet voor het vandaag besproken voortgangsverslag over Turkije kunnen stemmen. Het verslag bevat helaas zowel ernstige omissies als misplaatste eisen. In paragraaf 20 worden bijvoorbeeld onredelijke eisen gesteld aan een democratische partij. In paragraaf 29 wordt Turkije aangemoedigd nauw samen te werken met het IMF en in paragraaf 31 staat dat het land verplicht is vrijhandelsovereenkomsten met derde landen af te sluiten. Het verslag verwijst onvoldoende naar schendingen van de mensenrechten en naar de kritieke situatie van nationale minderheden, met name de Koerden. De Armeense genocide wordt in het geheel niet genoemd, hetgeen dit verslag onderscheidt van eerdere resoluties van het Parlement.
Marine Le Pen (NI), schriftelijk. – (FR) Het Parlement heeft opnieuw op volmaakt hypocriete wijze een resolutie aangenomen waarin de Turkse regering wordt gevraagd de politieke wil te tonen om de hervormingen voort te zetten.
De waarheid is dat u tegen elke prijs en tegen de wens van de volkeren van Europa in verder wilt gaan met de onderhandelingen over de toetreding van Turkije tot de Europese Unie, terwijl Turkije blijft weigeren Cyprus te erkennen en de democratische hervormingen volledig zijn stilgevallen.
U had Turkije een geprivilegieerd partnerschap moeten aanbieden, maar dan zou u hebben moeten toegeven dat Turkije geen Europees land is en dat er daarom voor Turkije geen plaats is in de Europese Unie.
Het was hoog tijd dat u eens respect toonde voor het oordeel van de volkeren van Europa. In de meeste landen is men fel gekant tegen uw heilloze project. De toetredingsonderhandelingen met Turkije dienen dus te worden stopgezet – definitief.
Ik herinner u er met nadruk aan dat Europese naties verwikkeld zijn in een strijd tegen fundamentalistische netwerken en dat in Frankrijk het beginsel van secularisme wordt bedreigd door de opmars van het militante islamisme op ons grondgebied. Op zo’n moment is het bijzonder gevaarlijk om verder te gaan met de onderhandelingen over toetreding van een land dat vast heel respectabel is maar wel een regering heeft die de radicale islam verdedigt.
Fernand Le Rachinel (NI), schriftelijk. – (FR) Net zomin als dat in voorgaande verslagen over Turkije gebeurt, wordt ook in dit verslag van mevrouw Oomen-Ruijten niet getwijfeld aan de juistheid van Euro-Brusselse dogma “Turkije moet toetreden tot de Europese Unie”. Door als voorzitter van de Europese instellingen twee hoofdstukken van de toetredingsonderhandelingen te openen, is de heer Sarkozy ook op dit punt zijn verkiezingsbeloften niet nagekomen.
Het is intussen wel zo dat onze volkeren zich verzetten tegen de opname van dit Aziatisch land, met een bevolking die sinds de Armeense genocide en het verdwijnen van andere christelijke gemeenschappen voor 99 procent uit moslims bestaat. Dit land wordt bestuurd door een islamistische partij, terwijl het leger een deel van het grondgebied van de Republiek Cyprus – een lidstaat van de Europese Unie – bezet houdt. Onze volkeren herinneren zich ook dat de Turken eeuwenlang de belangrijkste bedreiging van Europa vormden. Pas in de negentiende eeuw zijn de Grieken, Roemenen, Bulgaren en Serviërs erin geslaagd het Ottomaanse juk af te werpen.
De halsstarrigheid van de Eurocraten in hun pogingen Turkije tot Europa toe te laten en ons het Verdrag van Lissabon op te leggen toont aan hoe antidemocratisch en anti-Europees het Europa van Brussel is. Op 7 juni krijgen onze volkeren de kans om aan te geven wat voor nieuw Europa ze willen opbouwen: een Europa van vrije en soevereine Europese naties.
Kartika Tamara Liotard en Erik Meijer (GUE/NGL), schriftelijk. − Binnen dit Parlement bestaan drie standpunten over de toekomstige aansluiting van Turkije bij de EU.
Het eerste standpunt, aanbevolen door de voormalige Amerikaanse president Bush, is dat die aansluiting zeer wenselijk is, omdat Turkije veel goedkope arbeidskrachten en militairen kan leveren, en een trouwe NAVO-bondgenoot is.
Het tweede standpunt is dat toetreding van Turkije voor altijd ongewenst blijft, omdat dit land wordt beschouwd als Aziatisch, islamitisch, te groot en te gevaarlijk.
Wij hebben hier, samen met onze fractie, altijd een derde standpunt verdedigd. Turkije moet zich desgewenst kunnen aansluiten. Dat is belangrijk voor de vele Europeanen van Turkse afkomst.
Voordat het zover is moet dit land een volledige democratie worden, zonder politieke gevangenen, zonder verboden media, zonder verboden partijen. De Koerdische taal moet gelijkberechtigd zijn in bestuur, onderwijs en media, de hoge kiesdrempel van 10 procent voor het parlement moet verdwijnen en het Koerdische zuidoosten moet autonomie krijgen in een gedecentraliseerde staat. De massamoord op de Armeniërs in 1915 mag niet langer worden ontkend, net zo min als het aanvaardbaar zou zijn als de Duitsers de massamoord op de joden in de periode 1938-1945 zouden ontkennen. Het verslag van mevrouw Oomen-Ruijten is daarover veel te slap. Daarom moeten wij nu helaas tegen stemmen.
Jules Maaten (ALDE), schriftelijk. − In het verslag van Ria Oomen-Ruijten wordt in paragraaf 45 gesteld dat de toetredingsonderhandelingen van de EU met Turkije moeten worden uitgebreid. Hiertegen heeft de VVD grote bezwaren. Volgens de VVD is er de afgelopen jaren te weinig vooruitgang geboekt door Turkije, en is er dan ook geen reden om de onderhandelingen te versnellen.
De VVD vindt juist dat Turkije eerst moet voldoen aan een aantal harde afspraken. Indien Turkije hieraan voor het einde van dit jaar niet heeft voldaan, vindt de VVD dat de toetredingsonderhandelingen bevroren moeten worden. Het is wat de VVD betreft niet het moment om positieve signalen af te geven richting Turkije, maar de beurt aan Turkije om positieve signalen af te geven richting EU.
Ondanks de grote bezwaren tegen paragraaf 45, heeft de VVD-delegatie besloten positief te stemmen over het verslag in zijn geheel, aangezien zij zich wel kan vinden in de rest van de tekst.
Yiannakis Matsis (PPE-DE), schriftelijk. – (EL) Ik heb voor het verslag van collega Oomen-Ruijten in zijn geheel gestemd, ofschoon ik uitdrukkelijk wens te verklaren dat ik het niet eens ben met amendement 9 op paragraaf 40 van de tekst, die aanvankelijk door de groenen was ingediend en daarna door de rapporteur werd aangevuld. Ik heb dan ook tegen dit amendement gestemd, dat als volgt luidt: “behoudens tijdelijke afwijkingen” (waarbij wordt verwezen naar tijdelijke overgangsafwijkingen van de vier grondvrijheden van de EU) en wordt gehecht aan de eindtekst. Bij wijze van stemverklaring wil ik verduidelijken dat ik mij geenszins verbind tot dit amendement en dit niet kan steunen. Mijns inziens worden daardoor namelijk problemen veroorzaakt in het streven naar een democratische en Europese oplossing voor het probleem-Cyprus.
Alexandru Nazare (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik steun dit verslag, waarin de betrekkingen van Turkije met de EU en het proces dat voor lidmaatschap moet worden doorlopen uitgebreid worden beschreven.
Zowel ik als degenen die ik vertegenwoordig staan vierkant achter het kandidaat-lidmaatschap van Turkije en niet alleen vanwege de goede betrekkingen tussen onze landen. Wij geloven oprecht dat de EU een geweldig potentieel heeft om veranderingen teweeg te brengen. Zoals burgers van Oost-Europese lidstaten kunnen bevestigen, zorgt het perspectief van definitief lidmaatschap van de Unie voor een absolute kentering in zowel het binnenlandse politieke debat als de opties voor buitenlands beleid van een land.
Ik ben er vast van overtuigd dat de spanningen die de huidige maatschappelijke polarisatie voeden, eenvoudiger uit de weg kunnen worden geruimd als eenmaal duidelijk is dát Turkije zal toetreden tot de EU, en het niet meer de vraag is óf dat zal gebeuren. En daarom moet de EU Turkije binnen een redelijk tijdsbestek een duidelijk signaal afgeven over voltooiing van de toetredingsprocedure. Dit zal gunstig uitwerken op het hervormingsproces en de samenwerking voor zaken die van gemeenschappelijk belang zijn.
Anderzijds doet dit niets af aan het feit dat de EU tot op dat moment van de Turkse autoriteiten verwacht de rol van partner en toekomstig EU-lid continu en zonder aarzeling op zich te nemen, ook bij de betrekkingen met relevante actoren in het Midden-Oosten en die tussen Europa en Azië.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) Als sociaaldemocraat heb ik voor dit verslag gestemd ter ondersteuning van de toetredingsprocedure van Turkije. Ik dring er bij de Europese Commissie en de Raad op aan het tempo van de onderhandelingsprocedure te verhogen, met de opening van een energiehoofdstuk, met name in het huidige klimaat van de economische crisis en in het licht van de belangrijke rol die Turkije kan vervullen door bij te dragen aan de energiezekerheid van Europa.
Ik ben ook verheugd over de goedkeuring door het Turkse parlement in mei 2008 van het pakket werkgelegenheidsmaatregelen ter bevordering van de kansen voor vrouwen, jongeren en gehandicapten. Wel maak ik me zorgen over de ongunstige situatie op de arbeidsmarkt, die slechts 43 procent van de beroepsbevolking werk verschaft, en vooral over de daling van de algemene arbeidsparticipatie van vrouwen.
Ik sta achter de verzoeken aan de Turkse regering om concrete maatregelen te blijven invoeren ter versterking van de rol van vrouwen in de politieke, economische en financiële wereld, bijvoorbeeld door het treffen van tijdelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat zij actief bij de politiek worden betrokken.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen het voortgangsverslag inzake Turkije 2008 gestemd. Feit is dat er te veel onopgeloste problemen zijn om te beweren dat er vooruitgang van betekenis is geboekt in de toetredingsonderhandelingen, die nu bijna vier jaar geleden van start gingen. Ik denk aan de situatie van de Koerdische bevolking, aan de doodstraf, die in Turkije nog steeds van kracht is, en aan de culturele en religieuze kwesties die moeten worden aangepakt. Dit zijn zaken die onder geen beding oppervlakkig of lichtzinnig mogen worden behandeld.
Renate Sommer (PPE-DE), schriftelijk. − (DE) Ik ben ingenomen met de duidelijke meerderheid voor de resolutie over Turkije. We moeten de Turkse regering duidelijk maken dat het gevolgen heeft dat er al enkele jaren geen hervormingen meer worden doorgevoerd.
Vooral met de vrijheid van meningsuiting en de persvrijheid gaat het sterk achteruit. Dit blijkt met name duidelijk uit de manier waarop de Turkse regering zich opstelt tegenover de Dogan-mediagroep. De buitensporige boetes die wegens vermeende belastingontduiking worden geëist, zijn niet in verhouding en hebben veel weg van mediacensuur.
Op het vlak van godsdienstvrijheid is ondanks de nieuwe wetgeving inzake stichtingen geen vooruitgang geboekt. Religieuze minderheden worden nog steeds gediscrimineerd en lastiggevallen. Ik ben blij dat in de resolutie rekening is gehouden met mijn voorstel om Turkije op te roepen af te zien van de geplande onteigening van het Sint Gabriëlklooster in Tur Abdin.
Voorts eisen we dat Turkije bij de bouw van de stuwdammen van het project in Zuid-Anatolië de normen van de EU op het vlak van natuur en milieu naleeft en de rechten van de betrokken bevolking respecteert.
Turkije is niet op weg om de criteria van Kopenhagen te vervullen, maar drijft steeds verder weg van onze fundamentele waarden. Wil de Turkse regering de republiek eigenlijk wel een nieuwe, democratische basis geven? De rechtszaak tegen de AK-partij en de ondoorzichtige Ergenekon-procedure tonen een diep verscheurde maatschappij, die de Europese uitdaging niet wil en niet kan aangaan. De tijd is dus gekomen om eindelijk concreet over een bevoorrecht partnerschap tussen de EU en Turkije te spreken.
Geoffrey Van Orden (PPE-DE), schriftelijk. − (EN) Hoewel ik de algemene teneur van het verslag steun, verzet ik mij tegen de onevenwichtigheid ten aanzien van de kwestie-Cyprus. Ik ben sterk gekant tegen de amendementen 14 en 15, die aangaande verscheidene vraagstukken, waaronder de vervulling van internationale verplichtingen, uitsluitend gericht zijn tegen Turkije en geen gelijkwaardige oproepen tot actie of betrokkenheid doen aan de Griekse of Grieks-Cypriotische autoriteiten. Tijdens de commissiefase is een amendement van mij verworpen waarin stelling werd genomen tegen het idee dat een oplossing van de kwestie-Cyprus moet worden bereikt door eenzijdig optreden van Turkije. Ik deed een beroep op de Raad om – als eerste stap – praktische uitvoering te geven aan zijn voornemen van 26 april 2004 om een eind te maken aan het isolement van de Turks-Cypriotische gemeenschap. Desalniettemin heb ik, met behoud van mijn reserves, vóór het verslag gestemd.
Athanasios Pafilis (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen de resolutie over de FYROM gestemd. Herhaaldelijk hebben wij ons uitgesproken tegen toetreding tot de EU van de FYROM en van andere landen, en wel om dezelfde redenen als wij tegen de toetreding van Griekenland waren.
In de resolutie wordt aangedrongen op versnelde toetreding van de FYROM tot de EU, opdat het VS/NAVO-protectoraat omgezet kan worden in een EU/VS/NAVO-protectoraat en snel ingelijfd kan worden in de EU. Dat is algemene lijn en daar zijn de Griekse partijen ND, PASOK, SYN/SYRIZA en LAOS het mee eens. Hun “onenigheid” houdt verband met het vraagstuk van de naam van de FYROM, en daarom hebben zij tegen het verslag gestemd, dat echt negatief is wat de Griekse standpunten aangaat. In het verslag staat immers dat het vraagstuk van de naam geen beletsel mag zijn voor toetreding van de FYROM tot de EU.
De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen alle hiermee verband houdende verslagen gestemd, omdat volgens haar het vraagstuk van de naam verband houdt met de meer algemene imperialistische interventies in de Balkan en met het antagonisme in het imperialistische kamp. Daarom blijft zij hameren op haar standpunt dat de grenzen onschendbaar zijn en irredentistische of andere aanspraken uit den boze zijn. Er is geen Macedonische etnische minderheid. Het woord “Macedonië” is geografisch bepaald. ND, PASOK, SYN/SYRIZA en LAOS volgen de filosofie van het Europees eenrichtingsverkeer en houden het opportunistische beleid van de EU voor de volkeren van de Balkan verborgen. In dat beleid wordt namelijk de houding jegens de minderheden enkel en alleen bepaald door de belangen van de EU.
De Communistische Partij van Griekenland geeft steun aan de gezamenlijke anti-imperialistische strijd van de Balkanvolkeren, aan de confrontatie met het VS/NAVO/EU-beleid.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb tegen de ontwerpresolutie over het voortgangsverslag 2008 over de Voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië gestemd. We hebben het punt bereikt dat we moeten beslissen of we een grote gemeenschappelijke markt tot stand willen brengen, waarvoor we uiteraard heldere regels moeten vaststellen, of een Europa dat de uitdrukking vormt van één enkele, krachtige en soevereine identiteit. Op basis van de elementen die in de ontwerpresolutie worden genoemd en die in mijn ogen ontoereikend zijn, ben ik daarom tegen het verslag.
Călin Cătălin Chiriţă (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik ben van mening dat de Europese instellingen het Internationaal Strafhof in Den Haag moeten blijven steunen. Dit Strafhof heeft veel oorlogsmisdadigers berecht, maar tegelijkertijd moeten we voor ogen houden dat zijn besluiten een veel grotere reikwijdte hebben. Denk bijvoorbeeld aan de bijdrage aan het proces van verzoening tussen de volkeren in de westelijke Balkanlanden.
Ik wil erop wijzen dat een aantal aanklachten en uitspraken van het Internationaal Strafhof in Den Haag in verschillende delen van de westelijke Balkan als controversieel is beschouwd. Uit deze reacties kan lering worden getrokken, want zij behoren tot de erfenis van dit Strafhof. Deze reacties onderstrepen ook de noodzaak van zowel een kamer van beroep als een contactprogramma.
Laten we echter niet vergeten dat veel andere oorlogsmisdadigers nog niet zijn berecht. De Europese instellingen moeten steun bieden voor onderzoek dat op nationaal niveau wordt verricht in de westelijke Balkanlanden. De Europese Raad moet duidelijke normen vastleggen voor de beoordeling van het functioneren van de rechterlijke macht in de landen in de regio wanneer de ambtstermijn van het Internationaal Strafhof afloopt.
De verantwoordelijken moeten op basis van hun daden individueel worden berecht en gestraft.
Het recht moet voor iedereen op dezelfde wijze worden toegepast.
David Martin (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik heb mijn stem uitgebracht voor dit verslag, dat ervoor zal zorgen dat geen van hen die oorlogsmisdrijven hebben gepleegd in het voormalige Joegoslavië zijn gerechte straf ontloopt. Ik steun het verslag omdat hiermee het mandaat van het tijdelijke Internationale Straftribunaal voor voormalig Joegoslavië, dat de plegers van oorlogsmisdrijven vervolgt, met twee jaar wordt verlengd zodat het voldoende tijd heeft om de lopende processen af te ronden.
Edite Estrela (PSE), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de resolutie van het Europees Parlement over water in het licht van het Vijfde Wereldforum voor Water gestemd, omdat ik van oordeel ben dat dringend wereldwijde beleidsmaatregelen inzake watervoorziening en waterbeheer moeten worden vastgesteld om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling (MDO’s) te halen. Dit betekent dat het bevolkingspercentage dat geen duurzame toegang heeft tot veilig drinkwater voor 2015 met de helft moet worden verminderd.
Ondanks de wereldwijde financiële crisis moeten de lidstaten hun steun aan de minst ontwikkelde landen versterken via ontwikkelingshulp en samenwerking bij de aanpassing aan de klimaatverandering en de verlichting van de gevolgen ervan.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Zelfs het water ontsnapt niet aan de privatiserings- en liberaliseringsdrang van de meerderheid van het Europees Parlement. De resolutie verklaart terecht, al zij het in de voorwaardelijke wijs, dat “water een gemeenschappelijk goed van de mensheid vormt en dat de toegang tot drinkwater een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn” en dat “water beschouwd wordt als een openbaar goed en onder openbare controle moet worden geplaatst”. Maar hetgeen volgt is ernstig en onaanvaardbaar. Verklaard wordt dat, zelfs wanneer water onder openbare controle wordt geplaatst, het beheer ervan “geheel of gedeeltelijk” aan de particuliere sector kan worden toevertrouwd. Dit betekent dat de investering in infrastructuren voor waterwinning en watervoorziening in openbare handen blijft, terwijl de particuliere sector de betalingen van de consument int en dus de winst opstrijkt. Dit experiment is reeds in verschillende landen uitgevoerd, met name in Latijns-Amerika, met als gevolg een exponentiële groei van de prijzen en een verslechtering van de kwaliteit.
Wij kunnen evenmin aanvaarden dat de verantwoordelijkheid bij de landbouw wordt gelegd en dat de agro-industrie op één lijn wordt gesteld met de kleine landbouwers, zodat deze laatsten gestraft worden met hoge waterprijzen. Naarmate de ernst van de kapitalistische crisis toeneemt, lijkt de verleiding groot om het water te gebruiken als middel om de winst te genereren die het kapitaal zo nodig heeft. Wij blijven erbij dat water uitsluitend als een openbaar goed mag worden beschouwd, in termen van zowel waterwinning als watervoorziening.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de resolutie van de heer Berman inzake het Vijfde Wereldforum voor Water gestemd. Het Wereldforum voor Water komt eens in de drie jaar bijeen en vindt volgende week in Istanboel plaats. Het is een gelegenheid om te debatteren over wereldwijde politieke besluiten met betrekking tot het beheer van water en watervoorraden en de fundamenten ervoor te leveren.
Twee jaar geleden heb ik zelf een verslag over waterbeheer in de ontwikkelingslanden opgesteld voor de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Zoals ook uit de resolutie van de heer Berman blijkt, is slecht beheer veelal de oorzaak van de slechte watersituatie in de wereld. Er is steun nodig, vooral om regionale besluitvorming en samenwerking te verbeteren.
Het is ook duidelijk dat de publieke sector niet alléén de door de Wereldbank geschatte 49 miljard dollar per jaar (tot 2015) op kan brengen om waterinfrastructuur te ontwikkelen. Om de problemen van de watervoorziening te kunnen aanpakken, kan een oplossing voor het bijeenbrengen van het benodigde geld worden gevonden in partnerschapsovereenkomsten tussen de publieke en de private sector, vooral wanneer staatsbedrijven weinig geld hebben en er ook geen sprake is van privatisering.
Het belang van onderzoek voor het vinden van oplossingen voor waterproblemen mag ook niet worden onderschat. Dat geldt ook voor adequate monitoring van en investeringen in onderaardse watervoorraden. Net als energie wordt water steeds meer een politieke kwestie en zal er nog veel strijd worden geleverd om de toegang tot water. Het is noodzakelijk hier een politieke prioriteit van te maken voor het te laat is.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL), schriftelijk. − Ik heb tijdens de eindstemming tegen deze resolutie gestemd. Niet omdat het verslag over het geheel genomen niet goed zou zijn, maar omdat een element voor mij zo zwaar weegt dat ik toch niet vóór kon stemmen. Water is geen verhandelbaar goed, het is een eerste levensbehoefte en iedereen heeft daar recht op.
Het gebruik van water is geen keuze van de mens, maar essentieel om in leven te blijven en alleen al daardoor niet geschikt als commercieel of economisch goed. Watervoorziening moet in publieke handen zijn en blijven. Eerdere stellingen vanuit het EP hebben al aangegeven dat water een recht is en de bewoording in dit verslag zou dat verzwakken.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) Water is een voorwaarde voor al het leven op aarde. De verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de toegang tot deze basisbehoefte rust echter niet op de schouders van de Europese Unie. Door internationale samenwerking in VN-verband moeten de landen in de wereld antwoorden zien te vinden op de vraag hoe de toegang tot water kan worden verbeterd.
Aangezien het voorstel van de rapporteur een totaal andere kant op leidt, heb ik ervoor gekozen tegen de resolutie te stemmen.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) Duurzame ontwikkeling is ondenkbaar zonder bescherming en adequaat beheer van water, dat een bron van levensbelang vormt. Ik sta volledig achter de paragrafen 15 en 16 van de resolutie, waarin wordt gesteld dat lokale overheden moeten worden ondersteund in hun inspanningen om te komen tot een democratisch waterbeheer, dat doelmatig en transparant moet zijn, onderworpen is aan regels en zich richt naar de doelstellingen van duurzame ontwikkeling om tegemoet te komen aan de behoeften van de bevolking.
Ik sluit me aan bij de verzoeken aan de Commissie en de Raad om de fundamentele rol van lokale overheden bij de bescherming en het beheer van de watervoorraden te erkennen om deze verantwoordelijk te maken voor het waterbeheer. Ik betreur dat de bevoegdheden van lokale overheden niet vaker worden ingezet in door de EU medegefinancierde programma’s.
In het geval van Roemenië, waarvoor tot 2018 een overgangsperiode voor dit terrein geldt, moet er sneller worden geïnvesteerd, vooral omdat arme bevolkingsgroepen het meest kwetsbaar zijn voor klimaatverandering, en het minst in staat zijn om zich hiertegen te wapenen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd vóór de ontwerpresolutie over het Vijfde Wereldforum voor Water, dat in Istanboel zal worden gehouden. Het is mijn rotsvaste overtuiging dat water een gemeenschappelijk goed van de mensheid vormt en een fundamenteel en universeel recht zou moeten zijn. Bovendien vind ik dat water dient te worden beschouwd als een openbaar goed en onder openbare controle moet worden geplaatst, ook wanneer de watervoorziening geheel of gedeeltelijk door de particuliere sector wordt beheerd. Tot slot hoop ik dat er een einde komt aan subsidiëringsregelingen voor water over de gehele linie, waardoor de prikkels worden weg genomen om het water op een efficiënte manier te beheren en waardoor een excessief gebruik wordt gestimuleerd, en ben ik van oordeel dat er zo middelen kunnen worden vrijgemaakt voor doelgerichte subsidies om drinkwater voor allen toegankelijk te maken, welke vooral aan de armen en de plattelandsbevolking ten goede komen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) Water is een kostbare hulpbron en de toegang tot schoon drinkwater heeft op de hele wereld een hoge prioriteit. Te veel mensen in ontwikkelingslanden hebben anno 2009 geen toegang tot schoon drinkwater. We moeten onze inspanningen concentreren op landen en gemeenschappen in de armste delen van de wereld en hen helpen toegang te krijgen tot deze hulpbron.
Gary Titley (PSE), schriftelijk. − (EN) De geschiedenis is bezaaid met oorlogen om de toegang tot land en olie, maar ik vrees dat deze in het niet zullen zinken bij mogelijke toekomstige conflicten over de toegang tot water.
Water is de meest vitale van alle hulpbronnen: het leven is onmogelijk zonder water. Toch zien we zelfs in ontwikkelde landen ernstige watertekorten. De consequenties voor minder ontwikkelde landen zijn catastrofaal.
De internationale gemeenschap zal de toegang tot water veel serieuzer moeten nemen voordat het te laat is. Zoals we deze week in Kopenhagen hebben gezien, verloopt de klimaatverandering in een onrustbarend en steeds hoger tempo, waardoor de waterschaarste verder zal toenemen. Toegang tot schoon water is een elementair mensenrecht, dus laten we daar een grote campagne voor voeren.
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. − (EN) Ik steun deze resolutie, waarin aan de Europese Commissie specifieke aanbevelingen worden gedaan om haar ondersteuning van de gezondheidszorg in Afrika bezuiden de Sahara uit te breiden en de balans in de financiële steun van de Gemeenschap te herzien met het oog op meer prioriteit voor het stelsel van gezondheidszorg.
De helft van de bevolking van Afrika bezuiden de Sahara leeft nog in armoede. Sterker nog, Afrika is het enige continent dat geen vooruitgang boekt op weg naar de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, met name de drie gezondheidsdoelstellingen – op het gebied van zuigelingensterfte, moedersterfte en de strijd tegen hiv/aids, tuberculose en malaria – die van cruciaal belang zijn in de strijd tegen de armoede maar die in het huidige tempo hoogstwaarschijnlijk niet gehaald worden in 2015. De infrastructuur voor basisgezondheidszorg kan niet zonder stabiele financiële steun op lange termijn als we de millenniumdoelstellingen op gezondheidsgebied willen realiseren. Deze steun moet zich overigens ook uitstrekken tot seksuele en reproductieve gezondheidszorg.
Filip Kaczmarek (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Ik heb voor de resolutie over een benadering van gezondheidsdiensten in Afrika ten zuiden van de Sahara gestemd. Dit deel van Afrika kan zich niet ontwikkelen zonder een reële verbetering van de volksgezondheid. Het uitzonderlijke aantal bedreigingen voor de gezondheid in deze regio is welbekend en dat deze bedreigingen reëel zijn, blijkt overduidelijk uit de levensverwachting van de bevolking. De gemiddelde levensverwachting in afzonderlijke landen is vergelijkbaar met die in Europa in de middeleeuwen. Dit is een pijnlijke, bedroevende en wanhopige situatie, die evenwel voor ontwikkelde en welvarende landen een impuls moet zijn om hun hulp te intensiveren en doelgerichter te maken. Het is goed om deel te nemen aan projecten waarmee levens worden gered. Niets is meer menselijk en tegelijk ook Europees. Laten we redding bieden aan mensen die in levensgevaar zijn. Het is het minste wat we kunnen doen.
Nils Lundgren (IND/DEM), schriftelijk. – (SV) De beschrijving van de rapporteur van het menselijk lijden in Afrika ten zuiden van de Sahara wijst ons er op een pijnlijke manier op hoe belangrijk het is armoedebestrijding voort te zetten en te intensiveren.
De voorstellen die de rapporteur presenteert zijn echter volledig gebaseerd op het idee dat de Europese Unie een leidende rol moet spelen in het steunbeleid van de lidstaten. De Zweedse partij Junilistan is hiertegen. De Europese Unie moet geen hulpoperaties uitvoeren of de activiteiten van de lidstaten op dit gebied proberen te beïnvloeden.
Hulp is een gebied waar wij helaas zeer slechte ervaringen mee hebben. Het is daarom belangrijk dat het mogelijk is met nieuwe vormen van hulp te experimenteren. Ons eigen land Zweden is momenteel op zoek naar nieuwe en interessante wegen. Het is op dit historische moment geheel fout om herhaaldelijk de mogelijkheden van de lidstaten weg te nemen om op nieuwe manieren te denken en het steunbeleid te hervormen. De verantwoordelijkheid voor hulp ligt bij de lidstaten en dat moet zo blijven.
Internationale samenwerking met het oog op het vinden van oplossingen voor het verbeteren van de gezondheidszorg in Afrika ten zuiden van de Sahara moet in eerste instantie worden gezocht binnen het kader van de Verenigde Naties en niet de Europese Unie.
Ik heb daarom tegen deze resolutie gestemd.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd vóór de ontwerpresolutie over ontwikkelingshulp van de Europese Gemeenschap aan de gezondheidsdiensten in Afrika ten zuiden van de Sahara. De EG heeft namelijk, ondanks de toezegging van de Commissie de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te zullen halen en ondanks de gezondheidscrisis in Afrika ten zuiden van de Sahara, haar steun aan de sector gezondheid als deel van haar totale ontwikkelingshulp sinds 2000 niet verhoogd. Daarom ben ik van mening dat een gezamenlijke inspanning vereist is om betere resultaten op het gebied van gezondheid te boeken en de internationaal overeengekomen ontwikkelingsdoelstellingen te halen.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb gestemd vóór de ontwerpresolutie over de invoering van de Gemeenschappelijke Eurobetalingsruimte (SEPA). Mijns inziens is het buitengewoon belangrijk steun te geven aan de oprichting van de SEPA, waarop effectieve mededinging heerst en waar er geen verschil bestaat tussen grensoverschrijdende en binnenlandse betalingen. Ten slotte ben ik het ermee eens dat de Commissie, zoals in het voorstel staat, moet worden verzocht een duidelijke, juiste en bindende termijn uiterlijk op 31 december 2012 vast te stellen voor de overgang op SEPA-instrumenten, waarna alle betalingen in euro overeenkomstig de SEPA-normen moeten worden gedaan.
Peter Skinner (PSE), schriftelijk. − (EN) De Labour-delegatie in het Europees Parlement wil dat de Gemeenschappelijke Eurobetalingsruimte een succes wordt. Daarom kunnen wij geen steun geven aan de amendementen op dit verslag waarin de levensduur van de multilaterale afwikkelingsvergoeding wordt verlengd. Deze vergoeding schaadt de concurrentiepositie en verhoogt de kosten voor de consument. Dat gaat in tegen de bedoeling van de resolutie, namelijk te waarborgen dat de gemeenschappelijke markt belemmeringen wegneemt en tot kostenverlaging leidt. We hebben de resolutie bij de eindstemming niet kunnen steunen omdat deze amendementen waren aangenomen.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voorgestemd. Ik steun het verslag van mevrouw Koppa over het belang van het Strategisch Partnerschap EU-Brazilië, omdat de partners hetzelfde wereldbeeld hebben op basis van hun nauwe historische, culturele en economische banden. Samen kunnen zij veranderingen en oplossingen op mondiaal niveau stimuleren, bijvoorbeeld door nauw samen te werken om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bevorderen en ten uitvoer te leggen, teneinde armoede en sociale ongelijkheid op mondiaal niveau te bestrijden, en ook door de samenwerking op het gebied van ontwikkelingshulp, met inbegrip van de driehoekssamenwerking, te intensiveren en op soortgelijke wijze samen te werken in de strijd tegen het internationale terrorisme, de drugshandel en misdaad in het algemeen.
De EU is verheugd over de initiatieven van Brazilië om de politieke en economische integratie tussen de Latijns-Amerikaanse landen te bevorderen, rekening houdend met de centrale rol die Brazilië speelt in het Latijns-Amerikaanse integratieproces en de belangstelling van de EU voor versterking van de dialoog met deze regio. De cruciale rol die Brazilië heeft vervuld als belangrijkste initiatiefnemer van de recentelijk opgerichte Unie van Zuid-Amerikaanse Naties (Unasur) moet duidelijk worden erkend.
We moeten tevens erkennen dat Brazilië met succes de rol van bemiddelaar heeft vervuld bij de oplossing van regionale conflicten in Latijns-Amerika en de Cariben, op basis van de eerbiediging van de beginselen nationale soevereiniteit, niet-inmenging en neutraliteit, wat een positieve invloed heeft gehad op de politieke stabiliteit in de regio.
Vasco Graça Moura (PPE-DE), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor dit verslag gestemd. Brazilië heeft als laatste BRIC-land deelgenomen aan een topbijeenkomst met de Europese Unie. Die vond plaats in juli 2007, tijdens het Portugese voorzitterschap. De top was een natuurlijk gevolg van de betrekkingen die Portugal sinds jaar en dag met Brazilië onderhoudt. Zoals ik hier ook al in september 2007 zei, is Brazilië een land met tweehonderd miljoen inwoners waar een van ‘s werelds meest verspreide Europese talen wordt gesproken, namelijk het Portugees. Bovendien is de historische, culturele en beschavingstraditie van het land nauw verbonden met de Europese tradities. Bewijs hiervan zijn de diverse politieke overeenkomsten die in de loop van de geschiedenis en tot op heden met Brazilië zijn gesloten. Deze banden zullen ons in de gelegenheid stellen andere bruggen tussen de Europese Unie en Latijns-Amerika te slaan.
Gelet op het onmiskenbare potentieel van Brazilië en de huidige economische en politieke prestaties van het land op zowel regionaal als mondiaal niveau mag dit strategisch partnerschap niet worden beschouwd als een toekomstige belemmering voor andere partnerschappen met de Mercosur. Het moet daarentegen worden toegejuicht als een modelovereenkomst waarin de Europese Unie erin is geslaagd de noodzakelijke consensus te bereiken over de gemeenschappelijke politieke en commerciële belangen. Er zij op gewezen dat beide partijen het erover eens zijn dat multilaterale actie op basis van het VN-systeem en in het kader van de Wereldhandelsorganisatie van essentieel belang is.
Tot slot wil ik nog zeggen dat ik een beetje nieuwsgierig ben naar het toekomstige bereik van de samenwerkingsprotocollen op het gebied van onderwijs en cultuur.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor het verslag van mevrouw Koppa over het Strategisch Partnerschap EU-Brazilië gestemd. De rol van het partnerschap is van het allerhoogste belang; het moet een nieuwe impuls geven aan de sluiting van de associatieovereenkomst EU-Mercosur, wat op zich een strategische doelstelling van de EU is om de economische en handelsbetrekkingen verder uit te diepen, alsook om de politieke dialoog en de samenwerking tussen beide regio’s uit te breiden. Daarnaast moet het strategisch partnerschap een instrument zijn om de democratie en de mensenrechten, de rechtsstaat en goed bestuur op wereldschaal te bevorderen.
Flaviu Călin Rus (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik heb gestemd voor de ontwerpaanbeveling van het Europees Parlement aan de Raad betreffende het Strategisch Partnerschap EU-Brazilië, omdat ik van mening ben dat dit voor beide partijen gunstig is. Met een dergelijk partnerschap kunnen de banden tussen beide partijen worden aangehaald en wordt het gemeenschappelijk belang van beide regio’s en de rest van de wereld gediend.
Alessandro Battilocchio (PSE), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voorgestemd. Aangezien Mexico en de Europese Unie al sinds de jaren zeventig betrekkingen onderhouden, deel ik de hoop dat dit strategisch partnerschap een instrument zal zijn waarmee de samenwerking tussen beide partijen in internationale fora zoals de Wereldbank, het Internationaal Monetair Fonds, de OESO, de G20, de G8 en de G5 wordt versterkt, teneinde oplossingen te vinden voor de financiële wereldcrisis en een gezamenlijk initiatief te lanceren om het vertrouwen in de financiële instellingen te herstellen, in overeenstemming met de Verklaring van San Salvador.
Door zijn geografische ligging heeft Mexico een strategische functie als “brug” tussen Noord- en Zuid-Amerika en tussen de Cariben en de Stille Oceaan. Hopelijk kan de organisatie van jaarlijkse topbijeenkomsten tussen de EU en Mexico in het kader van dit strategisch partnerschap worden geïnstitutionaliseerd en kan het partnerschap een nieuwe impuls geven aan de verschillende politieke aspecten van de globale overeenkomst EU-Mexico, met inbegrip van de mensenrechten, veiligheid, de bestrijding van drugshandel, het milieu, en technische en culturele samenwerking.
Ook in het licht van de resolutie van het Europees Parlement van 11 oktober 2007 over vrouwenmoorden (“feminicide”) in Mexico en Midden-Amerika en de rol van de Europese Unie in de strijd tegen dit fenomeen, hopen wij op bevordering van de dialoog, de samenwerking en de wederzijdse uitwisseling van goede praktijken.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik juich het verslag van de heer Salafranca Sánchez-Neyra over een Strategisch Partnerschap EU-Mexico toe. Het is inderdaad van doorslaggevend belang dat dit strategisch partnerschap op twee verschillende niveaus een kwalitatieve sprong in de betrekkingen tussen de Europese Unie en Mexico inhoudt: op multilateraal niveau een betere onderlinge coördinatie inzake wereldwijde vraagstukken, en op bilateraal niveau nauwere betrekkingen.
Daarom heb ik er alle vertrouwen in dat deze overeenkomst een grotere coördinatie van de standpunten inzake crisissituaties en wereldwijde vraagstukken mogelijk maakt, op grond van gezamenlijke belangen en bekommernissen. Tot besluit hoop ik dat het partnerschap een kans biedt voor discussie over de vraag hoe de clausule inzake mensenrechten en democratie, die immers voor beide partijen essentiële waarden zijn in alle overeenkomsten, beter ten uitvoer kan worden gelegd, en hoe beter toezicht kan worden gehouden op de naleving ervan, onder andere door de positieve dimensie van de clausule te ontwikkelen.
Catherine Stihler (PSE), schriftelijk. − (EN) De EU moet een grotere belangstelling aan den dag leggen voor het toenemende geweld in Mexico als gevolg van drugsoorlogen. De verdubbeling van het aantal moorden in verband met drugsgeweld is zorgwekkend.
Carl Lang (NI), schriftelijk. – (FR) De goede bedoelingen die de verschillende politieke fracties hebben geuit, met als belangrijke uitzondering de communistische fractie (en niet zonder reden!), zijn louter de afspiegeling van de politieke correctheid van de hippies uit de internationale showbusiness. De Tibetaanse zaak, de echte strijd om de bevrijding, werd gesmoord in de verstikkende greep van Europese bobo’s met een gebrek aan spiritualiteit. Het is het voorbeeld bij uitstek van wat we niet moeten doen als het gaat om binnenlands beleid en internationale politiek.
Afgevaardigden willen heel beleefd het machtsmisbruik van het Chinese communisme veroordelen terwijl ze zich voorstander verklaren van autonomie voor een regio die niet het historische Tibet is. Het concept van een autonoom Tibet, de weg van “Save Tibet”, is niet meer dan een hondenriem voorhouden aan een machteloze elite en een volk dat zowel geestelijk als lichamelijk vermoord is.
Tibet toont, net als andere onderdrukte naties, wat er gebeurt wanneer een communistische dictatuur zich vestigt en het wapen van een toenemende immigratie wordt ingezet om elke politieke, etnische, culturele en spirituele terugkeer te verhinderen.
Tibet heeft ongetwijfeld zijn kans gemist om zijn soevereiniteit terug te krijgen door bij de verbanning van zijn leider de gewapende strijd niet voort te zetten. De weg die ze moeten volgen is de strijd voor onafhankelijkheid, voor “Free Tibet”, en niet die van een eeuwige slavernij onder het mom van een “autonomie” op papier.
Luca Romagnoli (NI), schriftelijk. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij van harte achter de ontwerpresolutie over de 50e verjaardag van de Tibetaanse opstand en de dialoog tussen de Dalai Lama en de Chinese regering. Gewelddadigheid, door welke partij dan ook, moet worden veroordeeld. Aan de andere kant moet gezegd worden dat de Chinese regering de morele plicht heeft (en niet alleen dat) om al wie louter wegens deelname aan vreedzaam protest wordt vastgehouden, onmiddellijk en onvoorwaardelijk vrij te laten en rekenschap af te leggen over al wie gedood is of vermist wordt en over al wie wordt vastgehouden, met vermelding van de feiten die hun ten laste worden gelegd.