Index 
 Vorige 
 Volgende 
 Volledige tekst 
Procedure : 2008/0061(NLE)
Stadium plenaire behandeling
Kies een document :

Ingediende teksten :

A6-0117/2009

Debatten :

PV 23/03/2009 - 14
CRE 23/03/2009 - 14

Stemmingen :

PV 25/03/2009 - 3.17
CRE 25/03/2009 - 3.17
Stemverklaringen

Aangenomen teksten :

P6_TA(2009)0183

Volledig verslag van de vergaderingen
Maandag 23 maart 2009 - Straatsburg Uitgave PB

14. Economische partnerschapsovereenkomst EG - Cariforum-staten - Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EG - Ivoorkust - Partnerschapsovereenkomst Cariforum - EG - Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EG - Ivoorkust - Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EG - Ghana - Tussentijdse economische-partnerschapsovereenkomst EG - Staten van de Stille Oceaan - Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst EG - SADC-landen - Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst Staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika - EG - Economische partnerschapsovereenkomst EG - Partnerstaten van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap - Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst EG - Centraal-Afrika (debat)
Video van de redevoeringen
Notulen
MPphoto
 
 

  De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over de partnerschapsovereenkomsten:

– aanbeveling (A6-0117/2009) van David Martin, namens de Commissie internationale handel betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds [05211/2009 - C6-0054/2009 - 2008/0061(AVC)],

– aanbeveling (A6-0144/2009) van Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ivoorkust, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds [05535/2009 - C6-0064/2009 - 2008/0136(AVC)],

– mondelinge vraag (O-0033/2009) van Helmuth Markov en David Martin, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Economische Partnerschapovereenkomsten tussen de staten van Cariforum en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (B6-0203/2009),

– mondelinge vraag (O-0034/2009) van Helmuth Markov en David Martin, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Economische Partnerschapovereenkomsten tussen de staten van Cariforum en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (B6-0204/2009),

– mondelinge vraag (O-0047/2009) van Helmuth Markov en Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds (B6-0217/2009),

– mondelinge vraag (O-0048/2009) van Helmuth Markov en Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds (B6-0218/2009),

– mondelinge vraag (O-0035/2009) van Helmuth Markov en Christofer Fjellner, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ghana, anderzijds (B6-0205/2009),

– mondelinge vraag (O-0036/2009) van Helmuth Markov en Christofer Fjellner, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ghana, anderzijds (B6-0206/2009),

– mondelinge vraag (O-0037/2009) van Helmuth Markov en Glyn Ford, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Economische-partnerschapsovereenkomsten tussen de staten van de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap (B6-0207/2009),

– mondelinge vraag (O-0038/2009) van Helmuth Markov en Glyn Ford, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Economische-partnerschapsovereenkomsten tussen de staten van de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap (B6-0208/2009),

– mondelinge vraag (O-0039/2009) van Helmuth Markov en Robert Sturdy, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de SADC-landen anderzijds (B6-0209/2009),

– mondelinge vraag (O-0040/2009) van Helmuth Markov en Robert Sturdy, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de SADC-landen anderzijds (B6-0210/2009),

– mondelinge vraag (O-0041/2009) van Helmuth Markov en Daniel Caspary namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (B6-0211/2009),

– mondelinge vraag (O-0042/2009) van Helmuth Markov en Daniel Caspary namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (B6-0212/2009),

– mondelinge vraag (O-0043/2009) van Helmuth Markov, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de partnerstaten van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, anderzijds (B6-0213/2009),

– mondelinge vraag (O-0044/2009) van Helmuth Markov, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de partnerstaten van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, anderzijds (B6-0214/2009),

– mondelinge vraag (O-0045/2009) van Helmuth Markov en Kader Arif, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (B6-0215/2009),

– mondelinge vraag (O-0046/2009) van Helmuth Markov en Kader Arif, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (B6-0216/2009).

 
  
MPphoto
 

  David Martin, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we rechtstreeks bij een kwestie betrokken zijn, zijn we altijd geneigd het belang ervan te overdrijven, maar volgens mij is het onmogelijk het belang van deze specifieke kwestie te overdrijven. We hebben hier vanavond te maken met een reeks overeenkomsten die het leven, de levenskwaliteit en de gezondheid van letterlijk miljoenen mensen in de ontwikkelingswereld kunnen beïnvloeden.

Voordat ik me buig over de inhoud van mijn verslag, wil ik mijn waardering uitspreken voor mijn collega, Glenys Kinnock, die als co-voorzitter van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU als geen ander de zorgen omtrent de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en de gevolgen ervan voor de ontwikkeling van de betrokken landen onder de aandacht heeft gebracht, niet alleen in dit Parlement, maar ook elders in de wereld waar zij uiting heeft gegeven aan de bezorgdheden van de ACS-landen. Zoals velen van u weten, verlaat Glenys het Parlement na deze zittingsperiode. Ik denk dat we haar inspanningen ten behoeve van de ACS en met name de EPO’s, zeer zullen missen.

De EPO’s hebben een moeizame geschiedenis in dit Parlement. Er was een echt spanningsveld tussen de handels- en ontwikkelingsdoelstellingen. Een deel van die spanning had misschien kunnen worden vermeden, maar een deel daarvan was eerlijk gezegd inherent aan de aard van de overeenkomsten.

Ten eerste werden ze ons opgedrongen met een WTO-besluit, en het valt niet mee om onderhandelingen te voeren over eenzijdige liberalisering, waar in feite met EPO’s naar moet worden gestreefd.

Ten tweede betekende de kunstmatige einddatum die werd vastgesteld voor de afronding van de volledige en tussentijdse EPO’s dat de onderhandelingen niet door twee gelijkwaardige partijen werden gevoerd, ook al was dat wel de bedoeling, omdat de ACS-kant iets te verliezen had als de einddata niet werden gehaald.

Tot slot was het zo – en dit is geen kritiek op hen maar op de realiteit van de onderhandelingen – dat onze onderhandelingen door handelsdeskundigen werden gevoerd. Handelsdeskundigen zullen van nature proberen om de best mogelijke overeenkomst voor de Europese Unie in de wacht te slepen. Ze zullen niet per se streven naar de beste uitkomst qua ontwikkeling. Nogmaals, dit is geen kritiek, daar zijn ze voor opgeleid, maar dat is wel de realiteit van de onderhandelingen.

We hebben als Parlement sinds het afsluiten van de onderhandelingen geprobeerd een ´vierkante cirkel´ te maken van handel en ontwikkeling.

Ik wil als rapporteur mijn opmerkingen toespitsen op de Cariforum-EPO, die momenteel natuurlijk de enige volledige economische partnerschapsovereenkomst is. Aangezien deze EPO al is ondertekend, kunnen we de tekst niet meer wijzigen. We kunnen er alleen maar ja of nee tegen zeggen. Als de Commissie en de commissaris ons een aantal toezeggingen kunnen doen en interpretaties van de tekst kunnen geven, denk ik dat we deze week onze instemming kunnen betuigen met de Cariforum-EPO.

De schrijver Lewis Carroll liet een van zijn personages, Humpty Dumpty, smalend zeggen: “Als ik een woord gebruik, dan betekent het alleen wat ik wil dat het betekent, niet meer en niet minder”. Zo ging het ons kort geleden min of meer ook, toen wij bepaalde gedeelten van de Cariforum-EPO probeerden te begrijpen: het was niet altijd even eenvoudig om helder voor ogen te krijgen wat de tekst nu eigenlijk betekende.

Ik hoop dat de commissaris ons vandaag op een paar punten kan geruststellen.

Ten eerste wil ik de verzekering dat de herzieningsclausule in de overeenkomst een echte herzieningsclausule is en de Commissie deze serieus neemt, dat er wordt gekeken naar ontwikkelingsprioriteiten, zoals armoedeverlichting, duurzame ontwikkeling, economische diversificatie en inspanningen gericht op de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen aan het eind van de periode van vijf jaar, om ervoor te zorgen dat de EPO’s een bijdrage leveren aan al deze zaken en niet in het nadeel ervan werken.

Ten tweede wil ik graag dat de commissaris ons geruststelt wat de financiering van de EPO’s betreft. Uit berekeningen blijkt dat er met het bestaande EOF en met andere financieringskaders tot 2013 ongeveer 580 miljoen euro beschikbaar zal zijn voor de Cariforum-landen. Volgens mij – maar ik ben natuurlijk geen deskundige op dit gebied – moet dat genoeg zijn om aan de vereisten van de EPO’s te voldoen, als deze goed geprogrammeerd worden, als al het geld wordt besteed en als tegemoet gekomen wordt aan de prioriteiten van de Caribische landen ten aanzien van de bestemming van het geld. Verder moeten we ervoor zorgen dat de lidstaten over de brug komen en hun deel betalen van de twee miljard euro die is toegezegd voor “hulp voor handel” in de ontwikkelingswereld. We moeten ook kijken naar wat er na 2013 beschikbaar is. De Commissie kan ons wat dat betreft geen toezegging doen, omdat dit een zaak is van het Parlement en de Raad. We moeten ons er echter wel bewust van zijn dat het geld opraakt, dat de toezeggingen in 2013 aflopen.

De derde toezegging die ik wil, betreft de status van meest-begunstigde natie (MFN). Ik heb al eerder tegen de commissaris gezegd dat ik heel goed begrijp dat de Europese Unie erop moet aandringen dat de Caribische landen ons precies dezelfde voorwaarden geven als de Verenigde Staten of andere grote ontwikkelde mogendheden. Maar we moeten ons niet op de MFN-clausule beroepen als de Caribische landen een gunstige overeenkomst sluiten met bijvoorbeeld een groep Afrikaanse landen.

Het vierde punt – en hiermee ik sluit af – betreft de kwestie van toegang tot geneesmiddelen. We willen de verzekering dat in de Cariforum-overeenkomst niets staat dat het gebruik van de TRIPS-mechanismen in gevaar brengt. Deze mechanismen moeten veiliggesteld worden.

Ik wil van de commissaris horen of zij deze verzekeringen kan geven, maar voordat ik mijn oor te luisteren leg, wil ik afsluiten door te zeggen dat ik er stellig van overtuigd ben dat de commissaris de toon en de aard van de discussie over EPO’s heeft veranderd. Ik heb waardering voor het werk dat ze op dit terrein reeds heeft verricht.

 
  
MPphoto
 

  Erika Mann, rapporteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, de overeenkomst met Ivoorkust is zodanig dat wij als Parlement daarmee instemming moeten betuigen. Wij kunnen hier immers uitsluitend “ja” of “nee” tegen zeggen. Ik hoop dat hier op een dag verandering in zal komen en dat het Parlement dan ook aan de onderhandelingen over het mandaat kan deelnemen.

Dat maakt het nu allemaal wel wat problematischer. Er zijn twee verschillen ten opzichte van de overeenkomst met de Cariforum-landen. In de eerste plaats gaat het hier om een regering die niet democratisch is gekozen. In de tweede plaats betreft het een voorlopige overeenkomst waardoor vooralsnog alleen handhaving van de oude preferenties wordt gewaarborgd. Over de definitieve overeenkomt zal in de toekomst nog verder onderhandeld moeten worden.

Ik wil graag van commissaris Cathy Ashton voor een aantal punten toezeggingen, omdat ik weet dat die punten voor Ivoorkust van groot belang zijn. Ik heb in het afgelopen weekend nogmaals een gesprek gevoerd waaruit zeer duidelijk is gebleken dat de Commissie de benodigde toezeggingen dient te verschaffen. Dat zou overigens ook volledig in overeenstemming zijn met de toezeggingen die de Commissie al in verband met de SADC-landen heeft gedaan. Staat u mij dan ook toe om een aantal van de belangrijkste punten aan de orde te stellen.

Het eerste punt heeft betrekking op een hoge mate van flexibiliteit. Die flexibiliteit dient de volgende aspecten te omvatten: allereerst het opnemen van een review-clausule die eveneens flexibel van aard dient te zijn, zodat er geen sprake is van een vijfjarige termijn voor de evaluatie, maar van permanente en relatief korte evaluaties. In de tweede plaats dient er over gevoelige kwesties alleen onderhandeld te worden als het land zelf daar ook daadwerkelijk prijs op stelt. Dat geldt met name voor de Singapore-kwesties, maar uiteraard ook voor de vraag hoe de TRIPS-overeenkomst geïntegreerd dient te worden en voor soortgelijke onderwerpen.

Indien de onderhandelingen voortgezet worden met het oog op een regionale overeenkomst is mijn derde punt dat er ook rekening gehouden dient te worden met regionale verschillen. Ivoorkust kampt immers met het specifieke probleem dat de onderhandelingen en het sluiten van de overeenkomst tot nu toe ‘geïsoleerd’ hebben plaatsgevonden, terwijl er in de toekomst over een overeenkomst op regionaal niveau onderhandeld zal moeten worden.

In de vierde plaats is het belangrijk dat het in het kader van nieuwe onderhandelingen te allen tijde mogelijk moet zijn om onderwerpen op te pakken die op dit moment nog niet in ogenschouw zijn genomen. Dergelijke onderwerpen moeten dan ook op de goedkeuring van de Commissie kunnen rekenen.

Dat betekent eigenlijk alleen, mevrouw de commissaris, dat u de toezeggingen die u reeds de SADC-landen heeft gedaan, ook Ivoorkust moet doen. Dan zal een positief onthaal door het Parlement ook waarschijnlijker worden. Wij zijn namelijk zeer bezorgd – en die bezorgdheid hebben wij ook vernomen van vele niet-gouvernementele organisaties – over het feit dat de Commissie met name in het geval van Ivoorkust aanvankelijk een relatief weinig flexibele houding aan de dag heeft gelegd. Daarom is geen rekening gehouden met de aangesneden punten bij de overgang van een tijdelijke naar een definitieve overeenkomst. Een toezegging van uw kant zou dan ook buitengewoon nuttig zijn met het oog op onze instemming met deze overeenkomst.

Daarnaast heb ik in de gesprekken met vertegenwoordigers van Ivoorkust vernomen dat zij zeer bezorgd zijn over het feit dat de technische bijstand niet snel genoeg op gang komt en dat daarbij ook niet met al hun zorgen rekening wordt gehouden. Naar ik heb begrepen zouden zij het bijzonder op prijs stellen indien de Commissie en de internationale organisaties hen steunden in hun pogingen om KMO’s toegang tot de markt te verschaffen. Op die manier kunnen zij dan ook daadwerkelijk gebruik maken van de toegang tot de Europese markt. Zij zijn uiterst behoedzaam als onderhandeld wordt over die Singapore-kwesties, als er überhaupt over gesproken wordt. Zij vinden het belangrijk dat wij hun ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van inzicht in de wijze waarop collectieve voorzieningen voor de samenleving gebruikt kunnen worden. Bovendien willen zij graag dat wij hun bij alle kwesties op het gebied van technische normen advies geven, omdat deze normen voor hen vaak een concrete handelsbelemmering vormen.

Mijn laatste opmerking heeft betrekking op een punt dat dit Parlement aangaat. Zoals gezegd hebben wij slechts de mogelijkheid om “ja” of “nee” te zeggen, en dat is uiteraard een aanzienlijke beperking van de mate waarin het Parlement aan de vormgeving van stemmingen mee kan werken. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen – en dat zult u ook in onze teksten terugvinden – dat een eventuele instemming met de tijdelijke overeenkomst niet betekent dat wij automatisch ook instemming zullen betuigen met de definitieve overeenkomst. Wij verlangen veeleer nadrukkelijk dat wij in het kader van een monitoring-procedure permanent bij de verdere onderhandelingen worden betrokken, zodat wij de punten die ik zojuist heb aangesneden tot op zekere hoogte – voor zover dat onder onze bevoegdheid valt – ook kunnen controleren.

Kunt u tot slot nog een en ander zeggen over de vraag in hoeverre het achterwege blijven van een Doha-overeenkomst negatieve gevolgen zal hebben voor met name Ivoorkust, vooral met betrekking tot bananen?

 
  
MPphoto
 

  Helmuth Markov, auteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte minister van Buitenlandse Zaken, het gaat in dit debat niet alleen om een pakket met zestien mondelinge vragen aan de Raad en de Commissie, acht ontwerpresoluties en twee verslagen overeenkomstig de instemmingsprocedure, maar vooral om de 79 ontwikkelingslanden waarmee de Europese Unie haar handels- en samenwerkingsbetrekkingen hernieuwt. Handels- en samenwerkingsbetrekkingen zijn belangrijke mechanismen voor het bestrijden van armoede en voor het opbouwen van economisch en sociaal stabiele economieën. Daarbij gaat het vooral ook om steun bij de uitbreiding van de infrastructuur, om gezondheidszorg, voedselsoevereiniteit, goed functionerende sociale systemen, onderwijs en culturele uitwisselingen.

In het verleden waren onze handelsbetrekkingen met de ACS-landen gebaseerd op niet-wederkerige handelspreferenties, waardoor de meeste producten die in de ACS-landen werden gefabriceerd rechtenvrij toegang hadden tot de interne markt. In 2000 werd afgesproken dat er voor eind 2007 nieuwe partnerschapsovereenkomsten opgesteld moesten worden. In die overeenkomsten zouden de unilaterale handelspreferenties vervangen moeten worden door WTO-compatibele afspraken, met het doel de armoede te verminderen en uiteindelijk uit te bannen en duurzame ontwikkeling te bevorderen. Daarnaast dient steun te worden gegeven aan regionale integratie, economische samenwerking en een adequaat regeringsstelsel en moeten de ACS-landen geholpen worden bij het verbeteren van hun economische vaardigheden, opdat zij stapsgewijze opgenomen kunnen worden in de wereldeconomie. Daarom moet in deze landen ook de productiecapaciteit uitgebreid worden en moeten particuliere economische activiteiten en particuliere investeringen worden bevorderd.

De onderhavige economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s), en met name de zogeheten tijdelijke EPO’s of goods-only-overeenkomsten, zijn vooral handelsovereenkomsten, aangezien zij voor minstens 90 procent betrekking hebben op aspecten die te maken hebben met de markttoegang dan wel met andere handelskwesties. Centraal daarbij staat de stapsgewijze liberalisering van de handel tussen de Europese Unie en de partnerregio’s, respectievelijk de afzonderlijke landen.

Met welke problemen werden wij naar ons idee in de loop van de onderhandelingen geconfronteerd?

Allereerst valt het echt te betwijfelen of de tijd genoeg was. Uiteraard verkeerde de Commissie in een riante positie: zij had de leiding over de onderhandelingen, kon een en ander in stemming brengen en heeft ook de lidstaten erbij kunnen betrekken. Stelt u echter eens voor dat u de onderhandelingspartner aan de andere kant van de tafel was geweest. Zou u dan van mening zijn geweest dat de onderhandelingen in de praktijk zodanig parallel waren verlopen dat er ook ruimte was voor het benodigde overleg binnen het maatschappelijke middenveld met de parlementen in de betrokken landen?

Er is ook veel inhoudelijk kritiek geweest. Ten eerste is de Commissie, niettegenstaande tegenovergestelde opvattingen van deskundigen, van mening dat WTO-compatibiliteit betekent dat de douaneheffingen de komende vijftien jaar met 80 procent verminderd dienen te worden. De liberaliseringsverplichtingen zijn in eerste instantie weliswaar asymmetrisch, maar wat het gehele liberaliseringsproces betreft, zal er uiteindelijk toch aan beide kanten sprake zijn van open markten. Dat kan de Europese Unie zich moeiteloos permitteren: de uitvoer uit de ACS-landen vormt immers slechts een gering deel van de invoer in de EU.

Voor de ACS-landen betekenen lagere douaneheffingen echter een verlies aan inkomsten, en die inkomsten zijn juist nodig voor de dringend noodzakelijk overheidsinvesteringen in infrastructuur en op sociaal gebied en ter ondersteuning van de economische ontwikkelingen en de verbetering van de bestuurscapaciteiten. Bovendien leidt dit tot een tragere economische ontwikkeling en tot voortzetting van de afhankelijkheid van de uitvoer uit de industriële landen. Dat geldt net zo goed voor voedingsmiddelen als voor industriële goederen en hierdoor wordt uiteindelijk een vicieuze cirkel gecreëerd. Men hoeft alleen maar naar de stijgende prijzen van levensmiddelen in de ACS-landen te kijken om daarvoor een afdoend bewijs voor te hebben. Ik heb de volgende vraag al vaak gesteld: als vijftig jaar niet-wederkerige handelsbetrekkingen bij lange na niet tot een toereikende ontwikkeling hebben geleid, zou wederzijdse openstelling van de markt daar dan wel voor kunnen zorgen?

Een ander groot probleem dat met de onderhavige overeenkomsten alleen nog maar nijpender wordt, is de betrekking tussen partnerregio’s en partnerlanden. Binnen de Oost-Afrikaanse gemeenschap – en ik ben persoonlijk verantwoordelijk voor de betreffende ontwerpresolutie – is het probleem van de interne douanerechten misschien niet zo groot omdat er een douanegemeenschap is, maar bij de totstandbrenging van handelsbetrekkingen met de buurlanden zou men, vanwege de verschillende liberaliseringstranches, wel eens op moeilijkheden kunnen stuiten. Daar komen uiteraard dan ook nog eens de talloze problemen bij als gevolg van de oorsprongsregels. Er heerst grote bezorgdheid met het oog op de onderhandelingen over “alomvattende” EPO. Die bezorgdheid ligt in het verlengde van bepaalde conflicten die zich ook hebben voorgedaan bij de geblokkeerde ontwikkelingsronde van Doha. Veel landen denken dat zij niet in staat zijn om hun diensten- en investeringsmarkt en de markt voor overheidsaanbestedingen te dereguleren en open te stellen voor de mondiale mededinging. Zelfs binnen de EU is dat niet volledig haalbaar of überhaupt wenselijk. Op het gebrek aan controlemechanismen voor de financiële markten, hoeft vanaf deze plaats niet nader ingegaan te worden.

Op de transparantie van de onderhandelingen was en is er veel kritiek, meer in het bijzonder doordat de parlementen en maatschappelijke organisaties hierbij niet in voldoende mate zijn betrokken. Tot slot is er dan nog de kwestie in verband met modus 4. Indien er sprake is van vrij verkeer van goederen, zou hetzelfde dan niet in de eerste plaats ook voor mensen moeten gelden? In zoverre heeft onze commissie aspecten aan de orde gesteld die, los van het gebied waarop ze betrekking hebben, altijd op hetzelfde neerkomen.

Welke financiële, technische en administratieve steunmaatregelen zijn er genomen in het kader van de nieuwe opzet van de handels- en ontwikkelingspartnerschappen? Zal de Commissie in de toekomstige onderhandelingen flexibel inspelen op de behoeften van de partnerregio’s, met name als het gaat om de mogelijkheid uitvoerrechten te heffen voor ontwikkelingsdoeleinden, om de bescherming van opkomende bedrijfstakken, om vrij verkeer van werknemers en meer in het bijzonder om de bescherming van overheidsopdrachten? Is de Commissie daarnaast bereid om haar standpunt over intellectuele eigendomsrechten in zoverre te heroverwegen dat gewaarborgd wordt dat biodiversiteit en traditionele kennis behouden blijven en medische verzorging in de armere landen tegen betaalbare prijzen gegarandeerd is? Zijn de Raad en de Commissie bereid om de parlementen en maatschappelijke organisaties in de toekomst adequate informatie over participatiemogelijkheden te verschaffen? En tot slot, is er bereidheid om de gesloten overeenkomsten eventueel aan een herziening te onderwerpen als mocht blijken dat bepaalde punten een negatief effect hebben op de ontwikkelingsvooruitgang in de ACS-landen?

Staat u mij toe om afsluitend nog een kleine persoonlijke opmerking te maken. Ik ben nu tweeënhalf jaar voorzitter van de Commissie internationale handel geweest. Omdat ik mij niet voor een volgende zittingstermijn kandidaat heb gesteld, wil ik deze gelegenheid graag gebruiken om het secretariaat, de heer Rodas en met name ook mevrouw Pribas, zeer hartelijk te bedanken voor de geweldige ondersteuning die zij mij hebben gegeven. Daarnaast wik ik ook alle collega’s bedanken. Wij hebben goed samengewerkt en wij hebben naar mijn idee veel bereikt. Het was een mooie tijd en het zou geweldig zijn als wij ook met de EPO’s nog een succes kunnen boeken! Al degenen die hier straks wel terugkeren, wens ik voor de volgende zittingstermijn het allerbeste. Eigenlijk ben ik heel hoopvol dat handel in de toekomst ook in het Europees Parlement een grotere rol zal gaan spelen. Hartelijk dank!

 
  
MPphoto
 

  Christofer Fjellner, auteur. − (SV) Mijnheer de voorzitter, ik ben erg blij dat we vandaag dit debat kunnen voeren. In deze tijden van toenemend protectionisme en toenemende, in plaats van afnemende armoede, is het bijzonder belangrijk dat we de handel tussen Europa en een aantal van de armste landen ter wereld open houden. Dat is waar de tijdelijke overeenkomsten in wezen over gaan. De economische partnerschapsovereenkomsten hebben ten doel de voortzetting van de handel en ontwikkeling in een aantal van de armste landen ter wereld te verzekeren.

Die landen lopen het risico het hardst getroffen te worden wanneer de wereldwijde recessie om zich heen grijpt en de protectionistische wedloop lijkt te verergeren. Daarom begrijp ook ik een deel van de geuite kritiek niet. Sommigen beweren dat deze overeenkomsten te ver gaan en te veel omvatten. Sommige critici hebben het liever over verliezen aan douaneopbrengsten dan over het potentieel voor nieuwe handel. Ik denk daarentegen dat we blij moeten zijn dat we zo veel hebben bereikt! Ik ben van mening dat er geen inherent conflict is tussen handel en ontwikkeling, zoals sommige sprekers beweren. Ik denk dat het tegendeel waar is: handel leidt tot ontwikkeling, douanerechten leiden tot armoede.

Ik was verantwoordelijk voor de tijdelijke overeenkomst met Ghana. Ik moet om te beginnen bekennen dat daarin enkele schoonheidsfoutjes zitten, zoals de voorzetting van EU-douanerechten op rijst en suiker gedurende een overgangsperiode, maar in feite is het een erg goede overeenkomst. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt ondertekend. Eerder stond de presidentsverkiezing in Ghana dit in de weg, maar nu wil ik de nieuwe president van het land, John Atta Mills, aansporen de tijdelijke overeenkomst te ondertekenen. Ik hoop ook dat wij in de EU ervoor zorgen dat de door ons onderhandelde overeenkomst wordt ondertekend. Het is onaanvaardbaar dat dit zo lang duurt. En het is met name onaanvaardbaar dat het zo lang duurt omdat de vertaaldienst van de Raad niet naar behoren werkt.

Ik wil de gelegenheid aangrijpen om iedereen aan te moedigen zich achter de overeenkomst te scharen. In deze onzekere tijden heeft de wereld meer handel nodig, niet minder.

 
  
MPphoto
 

  Daniel Caspary, auteur. (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, volgens mij zijn de economische partnerschapsovereenkomsten onontbeerlijk voor het waarborgen van de handelsbetrekkingen met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Zowel de Europese Unie als deze landen hebben groot belang bij die samenwerking. Het is de allerhoogste tijd dat wij ophouden de Afrikaanse landen ontwikkelingshulp te geven, zoals wij de afgelopen vijftig, zestig jaar hebben gedaan. Wij moeten deze landen nu eindelijk ook mentaal de vrijheid geven om hun toekomst zelf ter hand te nemen en een eigen welvaart op te bouwen, zoals andere regio’s in de wereld dat de afgelopen decennia ook gedaan hebben.

De handel kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Ik denk daarbij enerzijds aan de handel tussen de Europese Unie en de ACS-landen, maar anderzijds met name ook aan de onderlinge handel tussen deze landen, aan de zogeheten zuid-zuid-handel. Ik ben er vast van overtuigd dat wij de regeringen en die landen wellicht ook enigszins moeten dwingen om hun onvoorstelbaar hoge douanerechten op veel gebieden af te schaffen en op die manier überhaupt de voorwaarden te creëren voor economische groei in deze regio’s.

Waarom moeten wij dit doen? Deze landen hebben dringend behoefte aan de randvoorwaarden die de mensen in staat zullen stellen om op eigen kracht welvaart te creëren. In de gesprekken met vertegenwoordigers uit deze landen heb ik vaak de indruk gekregen dat de mensen dankbaar zijn dat wij als Europese Unie op een aantal gebieden druk uitoefenen, en dat zij dankbaar zijn dat wij op sommige terreinen ook eisen stellen en de nationale regeringen dwingen vooruitgang te boeken met hun economisch beleid.

Ik zou het een goede zaak vinden indien wij dit gezichtspunt de komende weken en maanden juist ook in die onderhandelingen niet uit het oog verliezen. Dat betekent dat wij niet alleen de gerechtvaardigde verlangens van de regeringen in aanmerking moeten nemen, maar ook met betrekking tot bepaalde punten moeten vasthouden aan onze gerechtvaardigde eisen, waarbij wij tegelijkertijd de gerechtvaardigde eisen en belangen van de mensen uit deze landen moeten behartigen.

In die zin hoop ik dat er vruchtbare onderhandelingen zullen plaatsvinden.

 
  
MPphoto
 

  Kader Arif, auteur.(FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als u mij toestaat, zou ik in dit lange debat van vandaag even stil willen staan bij de weg die wij tot nu toe hebben afgelegd.

Laten wij eens terugdenken aan de aanvankelijke standpunten die een aantal leden van dit Parlement innam toen wij geconfronteerd werden met de toenemende ongerustheid in de ACS-landen, met demonstraties tegen de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) en met de waarschuwingssignalen van NGO's zowel in het Noorden als in het Zuiden, toen wij erop aandrongen om in deze overeenkomsten prioriteit toe te kennen aan ontwikkeling – iets wat tegenwoordig vanzelf lijkt te spreken, aangezien de Commissie zelf er voortdurend op hamert. In die tijd durfde de heer Mandelson ons echter nauwelijks te antwoorden, want voor hem ging het in de eerste plaats om de stimulering van de handel, alsof alleen al het wegnemen van tarifaire belemmeringen op miraculeuze wijze tot ontwikkeling zou leiden.

Men zei dat wij idealisten waren, dat wij gemanipuleerd werden door NGO's, en men was verontwaardigd dat wij instrumenten eisten voor bescherming, regulering en interventie door de overheid. Maar wat gebeurde er? Het bleek dat wij ons niet onverantwoordelijk hadden opgesteld. Nee, de regeringen van de ACS-landen accepteerden niet langer dat de onderhandelingen onder druk of onder bedreiging werden gevoerd. Nee, de risico's van de openstelling van het handelsverkeer bestaan niet alleen in theorie, ze zijn reëel en hebben concrete en directe gevolgen, bijvoorbeeld voor de staatsbegroting van deze landen die inkrimpt door derving van douane-inkomsten, voor de opkomende industrie in de landbouwsector die wordt verzwakt en voor de voedselzekerheid van de bevolking die in gevaar komt.

Wij hebben al heel lang geleden, nog voor het uitbreken van de hongeropstanden of de financiële crisis, gezegd dat wij hier bang voor waren. Wat valt er dan over de huidige situatie te zeggen? Het IMF, de Wereldbank en de VN erkennen dat de ontwikkelingslanden, in tegenstelling tot wat aanvankelijk werd gezegd, zwaar zullen worden getroffen door de wereldwijde recessie.

Jacques Diouf, directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) heeft dit onlangs benadrukt door zich af te vragen of wij tegen de landen die wij partners noemen, durven zeggen dat wij wel bereid zijn miljarden uit te geven om het mondiale bankensysteem te redden, maar niet om hun van honger omkomende bevolking te redden.

Ik zal volstrekt eerlijk zijn, mevrouw de commissaris, en ik wil graag dat dit duidelijk is: als u niet stellig en concreet namens de Commissie belooft te garanderen dat deze EPO's daadwerkelijk op ontwikkeling zullen zijn gericht, dan zal ik in deze instemmingsprocedure niet vóór stemmen. Woorden volstaan niet, en intentieverklaringen evenmin; daar hebben we er al te veel van gehoord. Wij willen concrete toezeggingen, en die wil ik graag een voor een opnoemen. De EPO's zullen uitsluitend bevredigende overeenkomsten zijn als ze regionale integratie bevorderen en als ze een bijdrage leveren aan ontwikkeling in de ACS-landen en aan de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen.

Als wij vragen om de bevordering van de regionale integratie, dan moet dat naar de praktijk worden vertaald. Ik zal een voorbeeld noemen: in Centraal-Afrika is Kameroen bekritiseerd – om niet te zeggen veroordeeld – door zijn buurlanden, omdat het deze tijdelijke overeenkomst met de Unie heeft ondertekend. Ik wijs er nog eens op dat van de acht landen van de regio, er vijf tot de minst ontwikkelde landen (MOL) behoren, dat wil zeggen tot de landen die automatisch en volledig in overeenstemming met de WTO-voorschriften vrije toegang tot de Europese markt hebben voor hun exportproducten, zonder dat hun hiervoor enige tegenprestatie mag worden gevraagd. Ik kan niet anders dan begrip hebben voor hun zorgen als de Commissie hun vraagt hun markten voor 80 procent open te stellen voor Europese exportproducten.

Als de commissaris zich ertoe verbindt om regionale integratie te bevorderen, als zij zich ertoe verbindt om flexibeler te zijn door rekening te houden met de verschillende ontwikkelingniveaus van onze partners, waarom stemt zij dan niet in met het aanbod van 71 procent liberalisering dat door Centraal-Afrika is gedaan? Misschien kan zij ons dat zeggen.

Het tweede, fundamentele punt waarop wij een antwoord verwachten betreft de Singapore-kwesties. Deze kwesties mogen in de onderhandelingen niet aan de partnerlanden worden opgedrongen. Hierbij wil ik in het bijzonder de nadruk leggen op overheidsopdrachten. Natuurlijk moet er sprake zijn van transparantie – ik zal daar altijd voor pleiten –, maar mogen wij, door liberalisering van overheidsopdrachten voor te schrijven, onze ACS-partners beroven van een instrument dat van essentieel belang is voor hun soevereiniteit omdat daarmee steun wordt gegeven aan hun industrie en aan lokale diensten?

Het derde punt betreft diensten. Tijdens onze EPO-besprekingen met Kameroen heeft de Commissie herhaaldelijk onderstreept dat onze partners over diensten wilden onderhandelen. Dat mag dan zo zijn, maar wij moeten wél oppassen voor degenen die dit argument zouden willen gebruiken om liberalisering van diensten in alle regio's en in alle landen erdoor te drukken, en met name om liberalisering van overheidsdiensten te rechtvaardigen. Mevrouw de commissaris, ik verwacht van u een ferme belofte dat overheidsdiensten buiten het kader van de onderhandelingen blijven, en wel in alle regio's. Wij weten dat de staatsbegrotingen van onze partners door het verlies van douane-inkomsten lager zullen uitvallen, en als de inkomsten dalen, hebben sectoren als onderwijs, gezondheidszorg of onderzoek daar als eerste van te lijden. Het zou in deze context dan ook ontoelaatbaar zijn als de ACS-regeringen de controle over hun overheidsdiensten zouden verliezen. Ik verzoek de commissaris dan ook om ons op deze punten een krachtige toezegging te doen.

Mijn vierde punt – het is al genoemd – is dat de voedselzekerheid moet worden beschermd. Dit betekent niet alleen dat wij voor adequate vrijwaringsmaatregelen moeten zorgen, maar ook dat wij onze partners in staat moeten stellen hun exportproducten te steunen, teneinde concurrerend te blijven op de mondiale markten. Ik weet dat er positieve ontwikkelingen in die richting hebben plaatsgevonden in de SADC-regio. Is de Commissie bereid om soortgelijke maatregelen in andere regio's voor te stellen?

Mijn laatste punt: wij weten dat het op peil brengen van de ACS-economieën een enorme financiële inzet van de Unie zal vergen, zowel om de opkomende industrieën tegen de negatieve gevolgen van de liberalisering te beschermen, als om het concurrentievermogen van de economieën van onze partners te verbeteren. Ondanks de herhaalde aanbevelingen van onze fractie zijn het jammer genoeg de middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds die als belangrijkste financieringsbron voor de EPO's zullen worden gebruikt. Wij weten dat de Commissie in het verleden niet bepaald uitblonk in de tenuitvoerlegging van deze fondsen, en daarom wil ik hameren op de noodzaak om deze fondsen snel en in overeenstemming met de prioriteiten van onze partners aan te wenden.

Tot slot zijn deze overeenkomsten, mevrouw de commissaris, het beeld dat de Europese Unie de rest van de wereld geeft, het beeld dat de Europese Unie de armste landen van de wereld geeft.

 
  
  

VOORZITTER: MARTINE ROURE
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Glyn Ford, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste bied ik de commissaris en mijn collega-rapporteurs mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat ik tot een minuut of vijf geleden niet bij het debat aanwezig was. Ik had onderweg hiernaartoe vertraging en ik kom nu net binnen. Ik hoop dat ik niet, althans niet te veel, ga herhalen wat anderen al gezegd hebben. Als dat zo is, bied ik hun hiervoor mijn excuses aan.

Ik voer het woord over twee punten. Ik spreek namelijk als rapporteur voor de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst met de staten van de Stille Oceaan en als schaduwrapporteur namens de Sociaal-democratische Fractie voor de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst met staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika.

Dit hele debat van vanavond is niet op gang gebracht omdat de Europese Commissie of de Europese Unie heeft besloten dat zij nieuwe handelsbetrekkingen met de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan willen, maar omdat de Wereldhandelsorganisatie – een jaar of tien, of iets langer geleden – heeft besloten dat we sommige ontwikkelingslanden op oneerlijke wijze voortrokken, ten koste van andere landen. Sommigen zeiden dat het alleen maar om ontwikkeling moet draaien – daar ben ik heel erg vóór – maar we mogen niet vergeten dat onze overeenkomsten met deze landen verenigbaar moeten zijn met de WTO-regels. Dat is een van de onderliggende vereisten, en daar moeten we dan ook voor zorgen. Dat is het eerste punt.

Verenigbaarheid met de WTO-regels is echter niet het enige. Daarnaast moeten we alles in het werk stellen om de situatie in de diverse regionale blokken te verbeteren. We moeten ons buigen over de specifieke situaties waarmee ze worden geconfronteerd. Wat de staten van de Stille Oceaan betreft – waarvoor ik rapporteur ben –, kan ik zeggen dat we te maken hebben met een verzameling van veertien zeer kleine natiestaten, vijftien als we Oost-Timor meetellen. Een van deze landen, Nauru, is zelfs het kleinste land ter wereld, met een bevolking die precies een miljoen keer zo klein is als die van China. Maar zelfs de grootste landen zijn in feite betrekkelijk klein, en daar moeten we rekening mee houden bij de eisen en verplichtingen die we deze landen opleggen. We moeten ervoor zorgen dat er adequate overgangsperioden zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, want afgezien van een paar mijnbouwbedrijven in Papoea-Nieuw-Guinea, zijn het eerlijk gezegd allemaal kleine en middelgrote ondernemingen. We moeten al het mogelijke doen om de regionale handel te bevorderen en vooral rekening houden met de speciale betrekkingen die bepaalde landen van de Stille Oceaan onderhouden met Australië en Nieuw-Zeeland.

Slechts twee van de veertien landen hebben de tussentijdse overeenkomst ondertekend. Ik weet echter van mijn bezoek aan Port Moresby, tijdens de laatste ACS-bijeenkomst, dat er andere landen van de Stille Oceaan zijn die graag een definitieve overeenkomst willen ondertekenen, mits deze aan hun eisen voldoet. Daarom ben ik zelf voorstander van de tussentijdse overeenkomst. Dat is de boodschap die de regering van Papoea-Nieuw-Guinea en die van Fiji mij hebben meegegeven. Niet dat ze helemaal tevreden zijn – er zijn kwesties waarover ze graag opnieuw zouden onderhandelen – maar ze vinden dat de oplossing ligt in het ondertekenen en aanvaarden van een tussentijdse overeenkomst als deze uiteindelijk leidt tot een definitieve overeenkomst waarin meer aandacht wordt gegeven aan ontwikkeling en waardoor meer landen van de Stille Oceaan in staat worden gesteld mee te doen.

We moeten ook kijken naar een aantal specifieke kwesties, kwesties die met name betrekking hebben op Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji en andere landen van de Stille Oceaan, maar die mogelijk ook verband houden met een paar van de andere overeenkomsten. We moeten kijken naar de onderhandelingen over eigendomsrechten, waarin het niet alleen moet gaan om westerse technologische artefacten maar ook om traditionele kennis. We moeten erop toezien dat er transparantie is in overheidsopdrachten, die moeten openstaan voor Europese bedrijven en in gang moeten worden gezet op een voor de behoeften van de natiestaten van de Stille Oceaan geëigend moment. In het geval van de Stille Oceaan moeten we vooral kijken naar de verstrekking aan ingezetenen van eilanden in de Stille Oceaan van werkvisa die ten minste 24 maanden in de Europese Unie geldig zijn, zodat ze kunnen werken, niet in de hogere functies maar waarschijnlijk als mantelzorgers en in vergelijkbare beroepen.

Ik zou willen stellen dat veel van deze punten ook van toepassing zijn op Oostelijk en Zuidelijk Afrika. Ik dank in het bijzonder de heer Caspary voor de samenwerking hierbij, en wat de Stille Oceaan betreft wil ik het werk van de heer Audy noemen.

Wat echter Oostelijk en Zuidelijk Afrika betreft moeten we vooral kijken naar vraagstukken als goed bestuur. Dit geldt onder andere voor Zimbabwe. Ik heb geen moeite met een tussentijdse overeenkomst, maar ik denk dat een definitieve overeenkomst moeilijk te aanvaarden is voor het Parlement als er in het geval van Zimbabwe geen duidelijke routekaart wordt opgesteld die leidt tot de vorming van een fatsoenlijk democratisch bewind dat een oplossing kan vinden voor de problemen waarmee het te kampen heeft.

Het laatste punt dat ik – afgezien van mijn steun aan het verslag van de heer Caspary, met inbegrip van een aantal van de ingediende amendementen – nog wil noemen in verband met Oostelijk en Zuidelijk Afrika, betreft de situatie in de Chagos-archipel. Dit punt is opgenomen met een door mij ingediend amendement, dat ook is goedgekeurd. Normaal gesproken voeren we bij dit soort overeenkomsten overleg met buurlanden en naburige regio’s. De Chagos-archipel ligt midden in de regio Seychellen-Mauritius-Madagaskar. Deze mensen verblijven momenteel als vluchtelingen op de Seychellen en als ze toestemming krijgen om terug te keren, hoop ik dat we in de tijd tot de sluiting van een eventuele definitieve overeenkomst overleg met hen zullen voeren over de mogelijke gevolgen voor hen en voor hun grondgebied.

 
  
MPphoto
 

  Jan Kohout, fungerend voorzitter van de Raad. − (CS) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mevrouw de commissaris, om te beginnen wil ik het Parlement bedanken voor de gelegenheid die het mij biedt om op dit belangrijke moment het woord te voeren in de plenaire vergadering over het belangrijke onderwerp van de economische partnerschapsovereenkomsten.

Ik wil mijn grote waardering uitspreken voor de uitermate positieve rol die het Parlement tijdens de onderhandelingen gespeeld heeft door middel van de politieke debatten. Mijn bijzondere waardering gaat uit naar de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor hun onvermoeibare inzet en hun continue bereidheid tot overleg.

De economische partnerschapovereenkomsten staan altijd hoog op de agenda van de bijeenkomsten van de ministers van Ontwikkelingssamenwerking in het kader van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. In de afgelopen jaren werd er bijna bij elke bijeenkomst van dien aard overleg gevoerd met de Commissie over de tenuitvoerlegging van het mandaat van de Raad voor de onderhandelingen over economische partnerschapovereenkomsten, die veelal uitmondden in de goedkeuring van conclusies. Tijdens de presentatie van het Tsjechische voorzitterschap in het Parlement, in januari jongstleden, hebben we geconstateerd dat we ons wat dit betreft op een kruispunt van wegen bevinden en hebben we beloofd alles in het werk te zullen stellen om verdere vooruitgang mogelijk te maken. Bij die gelegenheid hebben we tevens een antwoord gegeven op een grote reeks vragen en zijn we diep ingegaan op vele thema’s. We zijn nog altijd van mening dat samenwerking en een constructieve dialoog tussen de instellingen de beste manier is om te komen tot goed beleid.

Zowel de ontwikkelde als de ontwikkelingslanden kampen met een ongeziene financiële en economische crisis, die de hele wereld in haar greep heeft. Op de vraag wat de gevolgen zijn van deze crisis voor hun economieën zullen de ontwikkelingslanden u antwoorden dat het handelsvolume kleiner is geworden en daardoor de economische groei is afgenomen, de productie is gedaald en de werkloosheid is gestegen. De inkrimping van de wederzijdse handel en het verlies van eerder met veel zweet en tranen bevochten exportmarkten zijn uitermate pijnlijk voor de ontwikkelende economieën en voor de levensomstandigheden en de welvaart van de bevolking aldaar.

Daarom is het belangrijk dat we elke kans die wij bij de aanpak van de wereldwijde economische crisis krijgen, aangrijpen om van handel een motor voor duurzame ontwikkeling te maken. De economische partnerschapovereenkomsten zijn hiertoe het instrument bij uitstek. Een geleidelijke regionale integratie opent de deur voor regionale handel en voor uitbreiding van de vrije toegang tot onze grote interne markt, zonder invoerrechten en quota, en dus voor grotere handelsvolumes met de Europese Unie. Het effect van de economische partnerschapsovereenkomsten strookt aldus met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Dit is juridisch gezien een belangrijk punt omdat deze overeenkomsten wat dat betreft afwijken van de eerdere handelspreferenties in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, die een negatieve uitwerking hadden op de handel tussen de ACS-landen en de Europese Unie en voor veel onzekerheid zorgden.

Onzekerheid is het tegenovergestelde van vertrouwen. Onzekerheid leidt tot minder investeringen, terwijl vertrouwen juist investeringen aantrekt. Het is algemeen bekend dat het investeringsniveau in de ontwikkelingslanden sinds het begin van de huidige crisis dramatisch gedaald is. De economische partnerschapovereenkomsten kunnen in de huidige onzekere wereld wellicht enige rechtszekerheid en vertrouwen bieden en zo mede bijdragen tot economisch herstel. Niet dat deze overeenkomsten een wondermiddel zijn, maar ze zijn wel een positief instrument dat ingezet kan worden samen met andere instrumenten.

In de afgelopen maanden is een groot aantal verontrustende rapporten verschenen waarin wordt beschreven hoe de economische crisis in vele regio's de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in gevaar brengt. Dat zou ons tot grote bezorgdheid moeten stemmen. In de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) wordt ten volste gebruik gemaakt van de in de WTO-regels ingebouwde flexibiliteit ter ondersteuning van de economische ontwikkeling. Onze partners van de ACS-landen zullen met directe ingang zorgen voor een asymmetrische openstelling van de markten. Deze zal gepaard gaan met lange overgangsperiodes, uitzonderingen en regelmatige monitoring. Tevens verbinden zij zich tot het uitvoeren van politieke hervormingen. De Europese Unie heeft van haar kant beloofd haar partners hierbij niet in de kou te laten staan en hen te helpen. Voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomsten verstrekken wij eveneens specifieke, op maat gesneden financiële ondersteuning.

Het doet mij deugd dat zowel de EU als de ACS-landen opnieuw belangstelling hebben voor een intensievere dialoog over EPO’s. Ik zou hierbij commissaris Catherine Ashton willen bedanken voor haar inspanningen, alsook voor het feit dat zij het zo belangrijk vindt dat we goed naar de mening van onze partners in de ACS-landen luisteren. Na haar uiteenzetting van oktober vorig jaar hier in het Parlement en november vorig jaar in de Raad over haar aanpak van de EPO’s, is het contact met onze politieke collega's in verschillende delen van de ACS-regio aanzienlijk versterkt. In de onderhandelingen met verschillende regio’s wordt nu grote vooruitgang geboekt. Elke regio heeft zijn eigen specifieke kenmerken en zijn eigen tempo. In de komende maanden zouden wij in staat moeten zijn om op basis van al deze onderhandelingen een duidelijker beeld te schetsen.

Ik vertrouw erop dat het Europees Parlement zich zal uitspreken voor de economische partnerschapovereenkomsten met de Cariforum-landen en voor de tijdelijke economisch partnerschapovereenkomst met Ivoorkust. Dat zou echt een belangrijk, bemoedigend signaal zijn voor alle ACS-landen. Het zou voor hen het bewijs zijn dat geduld bij de onderhandelingen loont en dat deze onderhandelingen voor beide zijden aanvaardbare en gunstige resultaten opleveren. Bovendien zou daarmee worden aangetoond dat de partnerschapsovereenkomsten tussen de ACS en de EU wel degelijk in kunnen spelen op nieuwe uitdagingen van zowel juridische, economische als politieke aard. In deze onzekere tijden is elke nieuwe internationale overeenkomst een blijk van grotere verbondenheid en een nieuwe bron van hoop voor de toekomst. Indien de overeenkomsten inderdaad gesloten worden, is dat een waardevol politiek signaal voor de aanstaande bijeenkomsten van de twee gezamenlijke ACS-EG-organen, namelijk de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU die begin april plaatsvindt in Praag en de gezamenlijke ACS-EG-Raad van Ministers eind mei in Brussel.

De Europese Unie dient haar partners te blijven ondersteunen, niet alleen de Cariforum-regio die de andere regio's de weg gewezen heeft en de eerste volwaardige EPO heeft afgesloten, maar ook de landen en regio's die eerste stappen gezet hebben en aangemoedigd dienen te worden om de ingeslagen weg voort te bewandelen. Een van die landen is Ivoorkust. De tijdelijke EPO met dit land wacht op instemming van dit Parlement. Ook zijn er nog andere overeenkomsten in voorbereiding. De Commissie doet haar uiterste best om dusdanige voorwaarden te creëren dat de partnerlanden tot elkaar kunnen komen en samen de weg naar veelomvattende regionale overeenkomsten kunnen afbakenen. De Raad heeft de Commissie en de partners er altijd met klem op gewezen dat deze overeenkomsten ontwikkelingsinstrumenten zijn en dat het volledige ontwikkelingspotentieel van deze ontwikkelingsinstrumenten slechts ontplooid kan worden met behulp van veelomvattende regionale overeenkomsten.

Nu is de politieke en economische situatie tegen de achtergrond waarvan het Parlement wordt gevraagd de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen en de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst met Ivoorkust goed te keuren, weliswaar zwaarwegend, maar toch heeft het Parlement zich daardoor er niet van laten weerhouden om de Raad en de Commissie om opheldering te vragen over een aantal punten. Dat is een vast, legitiem onderdeel van het hele proces en ik zal dan ook mijn best doen om een zo volledig mogelijk antwoord te geven op de vragen die onder mijn bevoegdheid vallen. Ik ben me ervan bewust dat er nog meer vragen zijn gesteld, maar daar zal commissaris Ashton graag antwoord op geven. Om te beginnen zou ik graag willen reageren op een aantal door u genoemde punten.

Een daarvan betreft de vraag of, wanneer en in welke mate de EPO met de Cariforum-landen tegen het licht zal worden gehouden en de al dan niet goede werking ervan zal worden getoetst. Ik kan u verzekeren dat dit een belangrijk punt is voor zowel de Raad als de ACS-groep. Er zal dan ook een uitputtende toetsing van de EPO in kwestie plaatsvinden en wel binnen vijf jaar na ondertekening ervan, die in dit geval in oktober vorig jaar plaatsvond. Uiteraard zal dit worden gecombineerd met een continue monitoring van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, zoals bepaald is in artikel vijf van de overeenkomst. Deze, binnen uiterlijk vijf jaar uit te voeren toetsing vloeit voort uit de overeenkomst zelf en dient verricht te worden door de gezamenlijke organen, waaronder de parlementaire en raadgevende comités. In het kader van de toetsing zal worden gekeken naar de effecten van de overeenkomst, waaronder de kosten en baten ervan. Mocht het komen tot wijziging van deze overeenkomst, of mocht de tenuitvoerlegging ervan worden gewijzigd, dan zal het Parlement gegarandeerd daarbij betrokken worden, ofwel op grond van de wetgeving van de overeenkomstsluitende partijen, ofwel in het kader van het op basis van de EPO in het leven geroepen parlementaire comité.

Het tweede onderwerp waarnaar het Parlement vroeg, betreft de door de ACS-regio gewenste begeleidende financiële maatregelen en dan met name onze toezeggingen inzake handelsondersteuning. Zoals u wellicht weet, hebben zowel de Europese Gemeenschap als de lidstaten in oktober 2007 toegezegd dat zij in het kader van de EU-strategie voor handelsondersteuning de handelsondersteunende hulp tot het jaar 2010 zullen verhogen tot een miljard euro. Ongeveer 50 procent van het verhoogde bedrag zal ter beschikking worden gesteld voor zelf door de ACS-landen vast te stellen prioriteiten, onder meer met betrekking tot de uit de tenuitvoerlegging van de EPO voortvloeiende kwesties. Al hetgeen door de lidstaten is toegezegd op het gebied van handelsondersteuning zal worden aangevuld met hulp uit het Europese Ontwikkelingsfonds, en men kan erop vertrouwen dat we al onze toezeggingen zullen nakomen.

Ten derde zou ik het Parlement opnieuw luid en duidelijk willen verzekeren dat met betrekking tot de toegang tot medicijnen - een uitermate belangrijke onderwerp - de overeenkomst geen enkel artikel bevat dat het de Cariforum-landen moeilijker zou maken om steun te geven aan de beschikbaarstelling van medicijnen. Het gaat te ver om hier een gedetailleerde juridische analyse te geven, maar ik kan u opnieuw vanuit politiek oogpunt verzekeren dat iets dergelijks geenszins met deze overeenkomst beoogd wordt.

Verder was het gezien het vergevorderde integratieproces in de Cariforum-landen niet meer dan logisch dat u eveneens zou wijzen op de verenigbaarheid van deze overeenkomst met andere regionale programma's, zoals de interne markt en economische ruimte van de Caricom. Naast ondersteuning van de economische ontwikkeling van de ACS-landen en de geleidelijke integratie van deze landen in de wereldeconomie gaat het bij de economische partnerschapsovereenkomsten eerst en vooral om het stimuleren van de regionale integratie.

Artikel 4 van deze overeenkomst stelt duidelijk dat bij de tenuitvoerlegging ervan nauwgezet rekening zal worden gehouden met het integratieproces in de Cariforum-landen, waaronder ook de interne markt en de economische ruimte van de Caricom. Tevens zal er speciale aandacht uitgaan naar de versterking van de regionale integratieprogramma's en zal worden gezorgd voor een duurzame toekomst van die programma's. Reeds in de onderhandelingsfase hebben de Cariforum-landen ervoor gezorgd dat alle uit de EPO voortvloeiende verplichtingen volledig verenigbaar zijn met de regionale verplichtingen van de Caribische landen, die zij hebben vastgelegd in hun desbetreffende regionale integratieprogramma’s.

De verenigbaarheid van deze EPO met het regionaal integratieproces is echter ook van belang voor de overige landen van deze regio die nog in onderhandeling zijn over volledige EPO’s. Een voorbeeld hiervan is de EPO voor de economieën van Westelijk Afrika. Een omvattende EPO voor de hele regio zal kunnen bijdragen tot een versterking van de regionale integratie, tot een groter concurrentievermogen en tot stimulering van de ontwikkeling in de regio. Het onderhandelingsproces heeft op zich al geleid tot grotere inspanningen ten behoeve van regionale integratie. De ontwikkeling van gemeenschappelijke externe tarieven voor de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse staten wordt namelijk gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor afsluiting van de onderhandelingen over de EPO. En dat kan uiteraard met een oog voor hun specifieke behoeften en integratieprocessen ook gezegd worden van de overige regio's.

De regionale integratie zal er ongetwijfeld op vooruit gaan eens alle regio’s een volledige, aan hun specifieke behoeften aangepaste EPO hebben gesloten. Het Parlement heeft meermaals opgeroepen tot flexibiliteit bij de overgang van tijdelijke tot volledige EPO’s. In dit verband kan ik alleen maar bevestigen dat de Raad dezelfde mening is toegedaan en groot belang hecht aan een dergelijk flexibele benadering. Aangezien er bij de onderhandelingen nog een aantal moeilijke vraagstukken open staat, hebben wij de Commissie in mei vorig jaar verzocht om zo flexibel en asymmetrisch mogelijk en tegelijkertijd in overeenstemming met de WTO-regels te werk te gaan en zo goed mogelijk rekening te houden met de verschillende behoeften en de verschillende ontwikkelingsniveaus van de ACS-landen en -regio’s. Bovendien zijn er nog andere stappen ondernomen. Zo heeft de Raad verklaard dat de ACS-landen en -regio’s die dat wensen bij de onderhandelingen over een EPO reeds met andere landen of regio's gesloten overeenkomsten als uitgangspunt kunnen nemen.

Het is duidelijk dat er de nodige samenhang dient te bestaan tussen de verschillende overeenkomsten, vooral als het gaat om Afrikaanse landen. Elke regio heeft zijn eigen specifieke eigenschappen waarmee rekening moet worden gehouden. De economische partnerschapovereenkomst met de Cariforum-landen kan hooguit als voorbeeld worden gebruikt en nooit één op één worden overgezet.

Ik hoop dat mijn opmerkingen bij de verschillende punten enig licht hebben kunnen werpen op deze zaak en een aantal hier in het Parlement bestaande zorgen uit de weg hebben kunnen ruimen. Ik ben ervan overtuigd dat de commissaris, die samen met haar medewerkers hoogstpersoonlijk onderhandeld heeft met de vertegenwoordigers van de Cariforum-landen en andere ACS-regio's, nog in zal gaan op een aantal andere punten.

Nu dat we anno maart 2009 te maken hebben met de ernstigste economische problemen van de afgelopen generaties, wil ik nog benadrukken dat het van groot belang is dat we allemaal oog hebben voor de succesvolle resultaten op politiek vlak. Nu de handel onderuit gaat en er steeds meer protectionistische maatregelen worden genomen, nu in een aantal regio's het risico groot is dat de in het kader van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen geboekte vooruitgang in één klap wordt weggevaagd, is de instemming van het Europees Parlement met zowel de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen als met de tijdelijke EPO met Ivoorkust een hart onder de riem voor de regionale integratie en voor de handelsbevordering ten behoeve van de economische ontwikkeling. De huidige crisis dient te lijf te worden gegaan met het sluiten van nog meer partnerschappen en juist niet met een beperking ervan. De bezegeling van de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen door het Europees Parlement zal een bron van hoop en een grote stimulans zijn voor de regio's waarmee de onderhandelingen zich reeds in een vergevorderd stadium bevinden. Ook zij kunnen het gevoel van vertrouwen en de kracht van een partnerschap die deze overeenkomsten bieden goed gebruiken.

 
  
MPphoto
 

  Catherine Ashton, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een genoegen de plenaire vergadering van het Parlement toe te mogen spreken over een kwestie die, zoals David Martin het omschreef, van fundamenteel belang is voor de betrekkingen van de Europese Unie met de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten).

Voordat ik verder ga, wil ik één ding heel duidelijk maken: ik ben er absoluut niet in geïnteresseerd om met de ACS-landen overeenkomsten te sluiten waardoor deze landen armer zouden worden. Dat is een open deur, maar ik weet uit ervaring dat ik over dit punt niet duidelijk genoeg kan zijn en niet mag aannemen dat dit alom bekend is. Wanneer de geachte afgevaardigden later hun stem gaan uitbrengen, hoop ik dat ze zich zullen laten leiden door de discussie van vandaag en de naar voren gebrachte argumenten en niet door eventuele vooropgezette meningen.

Ik geloof dat de plenaire vergadering van vandaag een belangrijke stap in de richting van economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) is. U zult worden gevraagd uw instemming te betuigen met de volledige EPO voor het Caribische gebied en de tijdelijke EPO met Ivoorkust. U hebt maar liefst acht reeksen ontwerpresoluties en mondelinge vragen ingediend waaruit, mijns inziens, de sterke betrokkenheid van het Parlement bij de EPO´s blijkt en zijn opvattingen hierover duidelijk naar voren komen. Ik spreek hierbij officieel mijn waardering uit voor de enorme inspanningen die de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking zich hebben getroost bij de bespreking van deze kwestie.

Ik heb de afgelopen maanden goed geluisterd naar de verschillende meningen. Ik zal mij inzetten voor de EPO’s en proberen de mythen eromheen te ontkrachten, zodat elk Parlementslid in staat zal zijn om op het moment van stemming zijn of haar stem uit te brengen op basis van feiten. Ik denk dat wat we voor ons hebben liggen, goede overeenkomsten zijn die de economische ontwikkeling en integratie in de ACS steunen en stabiliteit bieden in deze economisch turbulente tijden. Deze partnerschapsovereenkomsten zijn gebaseerd op gemeenschappelijke ontwikkelingsdoelstellingen en moeten ervoor zorgen dat de handel in dienst van deze doelstellingen staat en niet andersom. Bovenal bieden de overeenkomsten de ACS-staten de gelegenheid om hun burgers op waardige wijze, via hun eigen arbeid en hun eigen vernuft en ideeën, aan de armoede te onttrekken.

De indruk bestaat dat de Europese Unie met de EPO’s breekt met het verleden en unilateraal probeert de EU-ACS-partnerschappen te herdefiniëren. Het is natuurlijk waar dat de EPO’s anders zijn dan de overeenkomsten van Lomé en Cotonou, waarin gedurende dertig jaar de betrekkingen tussen de EU en de ACS waren verankerd, maar de unilaterale preferenties die kenmerkend waren voor deze overeenkomsten, werden in de Wereldhandelsorganisatie door andere ontwikkelingslanden betwist. We kwamen toen voor een dilemma te staan en moesten nagaan hoe we de ontwikkelingsbehoeften van de ACS konden veiligstellen met inachtneming van de internationale regels en, ik zou haast zeggen, onze morele verplichtingen.

Het antwoord was tweeledig: “Alles behalve wapens” voor de minst ontwikkelde landen en economische partnerschapsovereenkomsten voor de ontwikkelingslanden in de ACS. De rode draad, die helemaal terugloopt tot de eerste Overeenkomst van Lomé, was handel. Handel heeft altijd een stempel gedrukt op EU-ACS-betrekkingen en wat in de begindagen van Lomé beperkt bleef tot unilaterale handelspreferenties voor goederen en grondstoffen is nu, in de eenentwintigste eeuw, vervangen door een meer gediversifieerde handel in producten, diensten en ideeën.

De EPO’s bieden de ACS de beste toegang tot de EU-markten die ze ooit hebben gehad en zorgen ervoor dat wij onze inspanningen voor economische ontwikkelingskansen kunnen voortzetten. De regionale integratie binnen de ACS-markten en daartussen is ook een belangrijk doel van dit proces en een onderwerp dat vaak aan de orde is gekomen in mondelinge vragen, wat niet zo vreemd is. Onze mondiale economie heeft ertoe geleid dat omvang een grotere rol is gaan spelen. Dat is een les die we hebben geleerd in de Europese Unie. Door de handelsregels te vereenvoudigen en de ingewikkelde wirwar van bilaterale overeenkomsten te vervangen door een klein aantal interregionale handelsbetrekkingen kan de ACS grotere regionale markten creëren en de investeringen aantrekken die ontwikkelingslanden nodig hebben om werkgelegenheid en groei te creëren.

De overeenkomsten zijn natuurlijk een tweetrapsproces: tussentijdse overeenkomsten die ervoor moeten zorgen dat we niet worden geconfronteerd met een WTO-procedure en die een adempauze bieden voor het tweede stadium, de onderhandelingen over volledige EPO’s. In de aanloop naar de einddatum voor de sluiting van tussentijdse EPO’s in december 2007 is de indruk ontstaan dat over de bezorgdheid van de ACS heen gewalst wordt. Ik verzeker het Parlement echter dat deze tussentijdse overeenkomsten slechts een tijdelijke oplossing zijn om de toegang van de ACS-landen tot de markten van de Europese Unie veilig te stellen en te verbeteren.

Ik heb dit dossier overgenomen op een moment waarop de onderhandelingen al in een ver gevorderd stadium waren. Sindsdien heb ik een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van ACS-landen en andere belanghebbenden in het EPO-proces ontmoet. Ik heb goed naar hen geluisterd. Eén ding is duidelijk: voor allen staat de ontwikkeling van de ACS-landen centraal in de EPO’s. De EPO’s bevinden zich zogezegd daar waar handel en ontwikkeling samenkomen. En dat betekent dat ontwikkeling het fundament moet zijn van onze, op een eerlijke en open dialoog gebaseerde handelsbetrekkingen.

Ik ben ervan overtuigd dat deze partnerschappen alleen zullen welslagen als ze verankerd zijn in een duurzaam, op vertrouwen en wederzijds respect gebaseerd partnerschap. De belangrijkste test voor dit partnerschap is de vraag of wij en onze ACS-partners een gedeelde visie op de toekomst hebben. Zuidelijk Afrika is voor mij een regio waar men een conflict over EPO’s wist om te zetten in een dialoog en waar belangrijke vraagstukken zoals exportbelasting, bescherming van opkomende industrieën en voedselveiligheid konden worden opgelost. Het Caribische gebied is voor mij een regio die duidelijk zijn eigen ambities voor een op innovatie gebaseerde economie heeft geformuleerd. In West-Afrika zie ik een mate van toegang tot opkomende regionale markten die velen voor onmogelijk hadden gehouden, en in Oost-Afrika begint een douane-unie gestalte te krijgen waarvan nog geen sprake was toen de onderhandelingen van start gingen en waar wordt nu gewerkt aan een EPO rond de eigen integratieplannen van deze regio. Volgens mij wijst dit op het begin van een succesvol partnerschap.

Verder is mijn visie op de onderhandelingen over volledige EPO’s dat in alle onderhandelingen de regionale specificiteit van de ondertekenende partijen tot uiting moet komen en moet worden gerespecteerd. Het moeten flexibele processen zijn. Dit betekent dat moet worden gekeken naar de inhoud – omdat de EPO zoden aan de dijk moet zetten voor de ondertekenaars – maar ook naar het tempo van de onderhandelingen. Het betekent ook dat EPO’s dynamisch moeten zijn en niet statisch, dat we ermee moeten kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen en dat rekening moet worden gehouden met verschillende regionale belangen en behoeften. De Commissie zal het Europees Parlement op transparante wijze blijven informeren over en betrekken bij dit proces.

We moeten ambitieus zijn maar de dialoog mag niet worden opgelegd. Daarom zijn kwesties zoals overheidsopdrachten in sommige onderhandelingen geschrapt en worden Singapore-kwesties alleen in de onderhandelingen opgenomen wanneer de betrokken landen dat wenselijk vinden. We zullen ook de tijd nemen voor en steun bieden aan de totstandkoming van regionale en nationale regelgeving als noodzakelijke voorwaarde voor verdere onderhandelingen. “Hulp voor handel” en technische bijstand zullen daarbij van groot belang zijn. Ik kan u garanderen dat de overheidsdiensten niet zullen worden opengebroken en dat er geen druk tot privatisering zal worden uitgeoefend. Het uitdrukkelijke recht van de ACS om hun eigen markten te reguleren zal worden erkend en de toegang tot noodzakelijke geneesmiddelen of het verzamelen van zaad zal niet worden beperkt. We zouden de rechten en het vermogen van de ACS-landen op deze terreinen zelfs eerder willen uitbreiden dan beperken.

Dit alles valt onder onze toezegging dat ACS-regio’s een beroep mogen doen op bepalingen die in andere EPO’s zijn overeengekomen, zodat iedere regio verder kan in de wetenschap niet te zullen worden benadeeld. Ivoorkust kan dus een rechtstreeks beroep doen op alles wat voor het land van belang is en onderdeel is van de onderhandelingen en besprekingen met de SADC-landen of met andere regio’s. Dit is een belangrijk aspect van de flexibiliteit waar u mij om vroeg. Met de EPO´s zijn wij in staat om de voor alle ACS-landen geldende handelsregeling te vervangen door een regime met regionale oplossingen voor regionale behoeften zonder de solidariteit van de ACS-landen te ondermijnen.

De huidige crisis heeft duidelijk gemaakt dat dynamische EPO’s te verkiezen zijn boven statische. We begonnen de onderhandelingen over de EPO’s tijdens een periode waarin de investeringen, de handel in goederen en diensten en de grondstofprijzen ongekend sterk stegen. Weinigen hadden kunnen voorspellen dat de mondiale economie in een paar jaar tijd in een recessie terecht zou komen, met dramatische prijsdalingen, fluctuerende wisselkoersen en markten en een kredietdroogte die de handelsfinanciering waar exporteurs en importeurs afhankelijk van zijn, in een verstikkende greep houdt.

We hebben niets aan een vaste overeenkomst die achterhaald is tegen de tijd dat de inkt is opgedroogd. We hebben een overeenkomst nodig die leidt tot betrekkingen waarbinnen instellingen en toezicht er mede voor zorgen dat de problemen worden vastgesteld en opgelost naarmate ze rijzen.

Het specifieke bananenprobleem waarover Erika Mann me een vraag stelde, is opgenomen in de tijdelijke EPO. Het betreft in dat geval een garantie op belastingvrije, quotumvrije toegang.

Naarmate deze problemen de kop opsteken, moeten we vrijwaringsmaatregelen en clausules opnemen die de ACS-landen in staat stellen importgolven, druk op voedselprijzen en fiscale crises het hoofd te bieden: rendez-vousclausules voor specifieke kwesties, regelmatige herzieningsclausule en, zoals in de Caribische EPO, een rol voor parlementair toezicht en controle.

Ik ga terug naar waar ik begonnen ben: het Parlement krijgt vandaag de historische kans zijn instemming te betuigen met de eerste voorbeelden van een nieuwe generatie overeenkomsten waarmee we onze speciale betrekkingen met de ACS-landen waarborgen. Deze overeenkomsten zijn gebaseerd op echte partnerschappen en niet op paternalisme. Zij bieden ons de mogelijkheid om de handel benutten als een motor voor ontwikkeling en voor de bevordering en stimulering van de regionale integratie die de ACS-landen zal helpen te floreren in een gemondialiseerde wereld. Deze overeenkomsten zijn qua inhoud flexibel en respecteren de tradities. Ze zijn de meest recente uiting van een gevestigde handelsrelatie op basis van respect voor soevereine staten. Kortom: ze zijn de toekomst en ik hoop dat de Parlementsleden er vanuit die gedachte hun goedkeuring aan geven.

 
  
  

VOORZITTER: MAREK SIWIEC
Ondervoorzitter

 
  
MPphoto
 

  Robert Sturdy, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verontschuldig mij voor mijn late komst en dank de ambtenaren dat zij mij alsnog nog de gelegenheid geven om het woord te voeren. Commissaris Ashton, u hebt eigenlijk al het meeste gezegd van wat ik wilde zeggen, en dus zal ik enkel het een en ander herhalen.

De tijdelijke overeenkomsten zijn handelsovereenkomsten die bedoeld zijn om te voorkomen dat de handel met de ACS-landen ontwricht raakt en om een geleidelijke integratie te bevorderen. Ze geven deze landen de kans om zich via handel aan de armoede te ontworstelen. Ik denk dat we ons er rekenschap van moeten geven dat tot deze overeenkomsten ook enkele omstreden zaken behoren: diensten, oorsprongsregels voor meest begunstigde naties (MFN). Deze zaken zijn regelmatig onder mijn aandacht zijn gebracht. Hier moet u toch nog eens naar kijken. Mijn excuses als u het hierover al hebt gehad en mij dit ontgaan is.

De instemmingsprocedure voor de Cariforum-staten en Ivoorkust is van cruciaal belang om deze hervormingen volledig te realiseren. Met de goedkeuring van deze ondertekende overeenkomsten wordt de weg vrijgemaakt voor het in gang zetten van een officiële onderhandelingsprocedure. Het niveau van rechtsgeldigheid dat hierdoor wordt bereikt zal essentieel zijn voor de bescherming van de ACS-markten en voor het waarborgen van een stabielere omgeving. Wat betreft de ontwerpresoluties over Cariforum – de enige volledige economische partnerschapsovereenkomst (EPO) – verzoek ik de afgevaardigden om de oorspronkelijke tekst van de Commissie internationale handel te steunen. Deze tekst voorziet in een evenwichtigere aanpak van de handels- en ontwikkelingsvraagstukken en biedt steun aan een aantal door de rapporteur voorgestelde compromissen. Ik geloof dat in deze ontwerpresoluties zowel de kansen als de problemen worden belicht waarmee de onderhandelende partijen te maken hebben bij hun belangrijke pogingen om parlementair toezicht te waarborgen en de betrekkingen met de ACS goed te keuren.

Commissaris, u merkte aan het begin van uw toespraak op dat handel erg belangrijk was. Dat ben ik volkomen met u eens. We hebben ook gezegd dat we in een bijzonder moeilijke financiële situatie verkeren. Volgens mij hebt u dit ter harte genomen en bent u daar zeer intensief mee bezig. Ik feliciteer u met de wijze waarop u deze kwesties hebt aangepakt. Zet hem op, commissaris!

We bevinden ons in een moeilijke periode, en handel is de enige oplossing, niet alleen voor deze landen, maar ook voor de rest van de wereld. Het is enorm belangrijk. Dank u wel voor uw koerswijziging; u hebt het stokje halverwege, op een moeilijk moment, overgenomen. Proficiat, en nogmaals, zet hem op!

 
  
MPphoto
 

  Jürgen Schröder, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Ashton, geachte collega’s, ook ik wil u graag bedanken, mevrouw de commissaris, voor uw woorden. Wij moeten die nog heel lang in onze oren geknoopt houden.

Geachte collega’s, een paar weken geleden heb ik deelgenomen aan de tot nu toe laatste regionale ACS-bijeenkomst in Guyana. De overheersende mening van de collega’s uit de Caribische landen was dat het nu nog slechts om één ding draait: naar de toekomst kijken, niet zeuren en de economische partnerschapsovereenkomsten doelbewust uitvoeren.

Voor een geslaagde uitvoering van die overeenkomsten is het absoluut noodzakelijk dat de parlementen dit proces controleren, dat zij dit proces met hun parlementaire controle begeleiden. Alleen indien de parlementen toetsen of de nieuwe voorschriften ook datgene bewerkstelligen waarvoor zij zijn opgesteld, kunnen de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) een motor worden voor ontwikkeling. Alleen indien de parlementen hun controlefunctie uitoefenen, kan gewaarborgd worden dat de financiële steun daar terechtkomt waar hij nodig is. Dat geldt voor de nationale parlementen in het Caribisch gebied net zo goed als voor het Europees Parlement.

In alle resoluties over de economische partnerschapsovereenkomsten die thans ter tafel liggen, staan paragrafen waarin het aspect van de parlementaire controle aan de orde wordt gesteld. Zij zijn echter niet allemaal op dezelfde manier geformuleerd. De tekst in de resolutie over de SADC-EPO vormt wat dat betreft een goed compromis. Met die tekst worden zowel de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking van ons Parlement als de gezamenlijke parlementaire vergadering ACS-EU bij het proces betrokken. Aangezien ik het een geslaagd compromis vind, heb ik samen met mijn collega Robert Sturdy enkele amendementen ingediend met het voorstel om de dezelfde passage op te nemen in alle EPO-resoluties. Ik verzoek u nadrukkelijk om dit initiatief te steunen.

 
  
MPphoto
 

  Johan Van Hecke, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met Ivoorkust wil ik graag onze collega Erika Mann bedanken voor het feit dat zij aandacht heeft geschonken aan bepaalde punten die in onze commissie naar voren zijn gebracht. Zo hebben wij erop gewezen dat er dringend een democratisch gekozen regering in Ivoorkust moet komen en dat het land een redelijke portie van de handelsgerelateerde steun van de EU moet ontvangen.

Meer in het algemeen ben ik blij dat de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking tot een compromis zijn gekomen wat betreft het controleorgaan waardoor de Paritaire Parlementaire Vergadering in staat wordt gesteld om de rol te vervullen die voor haar is weggelegd.

Het is belangrijk om niet te vergeten dat deze EPO een tijdelijke overeenkomst is en dus ook slechts een tijdelijke oplossing.

De vrijmaking van de handel kan pas een aanzienlijk positief effect hebben op de gehele regio als de ECOWAS een volledige EPO ondertekent.

In dit licht stelt de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor dat het Parlement zijn instemming verleent, behoudens de ratificatie van de tijdelijke EPO door Ivoorkust.

 
  
MPphoto
 

  Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie.(FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik had een notitie voorbereid, maar die leg ik terzijde en ik zal u zonder aantekeningen toespreken. Ik hoop dat u mij dit niet kwalijk neemt, maar veel dingen zijn al gezegd en ik heb geen enkele behoefte om de woorden van mijn collega's te herhalen.

Wij staan aan de vooravond van een belangrijke stemming, een uiterst belangrijke, bijna historische stemming, aangezien wij deze week in dit Parlement over de eerste economische partnerschapsovereenkomsten zullen stemmen. Wij praten hier nu al vele jaren over, en deze besprekingen leidden vaak tot verhitte discussies, waarbij er niet altijd sprake was van overeenstemming of consensus.

Wij mogen ons vandaag natuurlijk gelukkig prijzen met de wijze waarop de situatie zich ontwikkeld heeft. De uiteenzettingen die wij zojuist hebben gehoord, inclusief de uiteenzetting van het voorzitterschap, tonen aan dat er zich een zeer positieve ontwikkeling voordoet, vooral sinds u, mevrouw de commissaris, zich met dit dossier bent gaan bezighouden; dat mag wel gezegd worden.

Helaas blijven sommigen van ons nog met een aantal kwesties, vragen en angstgevoelens zitten als het om deze economische partnerschapsovereenkomsten gaat, en daarom wil ik toch uiting geven aan enige twijfel.

Om te beginnen moeten wij constateren dat er op dit moment slechts één volledige economische partnerschapsovereenkomst is. De andere partnerschapsovereenkomsten zijn er nog niet; wij bevinden ons daar nog in het stadium van tijdelijke overeenkomsten, ofschoon regionale integratie de hoofdopzet was. Er is slechts één economische partnerschapsovereenkomst die aan dit criterium voldoet, en dan nog heeft een van de belangrijkste landen van deze regio van het Caribisch gebied, namelijk Haïti, deze overeenkomst niet ondertekend, hetgeen toch veelzeggend is.

Ten tweede onderhouden wij op handelsgebied historische betrekkingen; u heeft daar zelf ook op gewezen. Er wordt al heel lang handel gedreven tussen het Noorden en het Zuiden, maar kijk eens hoe dat gebeurt! Wij plunderen daar alles leeg en halen alle rijkdommen weg. Zeker, wij verkopen coltan, een erts dat onze bedrijven in Kivu winnen en in het Noorden verkopen, maar kijk eens naar de rampzalige gevolgen die dit voor de bevolkingsgroepen in het Zuiden heeft, en naar de ongelijke verdeling, om het zachtjes uit te drukken.

Los daarvan hebt u het over een ontwikkelingsbeleid dat al veertig jaar lang wordt gevoerd, en daarbij zeggen wij voortdurend dat wij, Europeanen, de grootste kapitaalverschaffer ter wereld zijn. Dit is echter een beleid dat in de huidige tijd tekortschiet en dat moet worden bijgesteld. Met de meeste van de armste landen van deze wereld gaat het slecht, net zo slecht als veertig jaar geleden, zo niet nog slechter. Dat is dus de reden waarom wij twijfels en vragen hebben. Welke garanties krijgen wij in dit opzicht? Ik zal niet herhalen wat mijn collega, de heer Arif, heeft gezegd, maar ik sluit mij bij hem aan door te zeggen dat wij graag een verklaring van u, namens de Commissie, willen over een reeks punten die hij heel precies heeft genoemd. Ik zou willen afsluiten met een opmerking over de nationale parlementen.

Er wordt ons, in onze hoedanigheid van leden van het Europees Parlement, verzocht ons uit te spreken over economische partnerschapsovereenkomsten die – als er slecht wordt onderhandeld – dramatische gevolgen zullen hebben voor de volkeren in het Zuiden; niet voor ons. Er is geen enkele Europese burger die er slechter van wordt als de economische partnerschapsovereenkomsten op een mislukking uitdraaien. Aan de andere kant bestaat het risico dat bepaalde burgers in het Zuiden er nog slechter af zullen zijn. Ik wil u tot slot alleen nog zeggen, mevrouw de commissaris, dat wij graag willen dat de nationale parlementen van de partnerlanden recht van spreken hebben, aangezien zij de volkeren van het Zuiden in deze kwestie vertegenwoordigen, en niet alleen wij.

 
  
MPphoto
 

  Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals anderen al naar voren hebben gebracht, is dit zonder enige twijfel een belangrijk debat, een debat dat zojuist zelfs historisch werd genoemd, onder andere vanwege het aantal uren dat aan het verslag is besteed en vanwege het politieke debat dat hiertoe heeft geleid.

Ik denk dat wij, ondanks de commotie die aan het debat is voorafgegaan en die tot op zekere hoogte nog steeds heerst – ik noem het commotie, met alle respect voor de bijdragen van het maatschappelijk middenveld, de NGO’s en de nationale parlementen die erbij betrokken zijn –, goed moeten begrijpen waarom en hoe we zover zijn gekomen als wij nu zijn.

We moeten begrijpen dat de onderhandelingen over deze partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen geen uitvloeisel zijn van een vrije beleidskeuze van de Europese Unie, alsof er verschillende opties op tafel lagen en de ene optie boven de andere werd verkozen. In feite gaat het om een juridische noodzaak die het gevolg is van de legaliteitsregels van de Wereldhandelsorganisatie.

Deze noodzaak vloeit voort uit de situatie waarmee we in ons vorige rechtssysteem voor de handel met de ACS-landen te maken hadden. We mogen ook nu, hier in dit Parlement, niet vergeten dat de landen die de betrekkingen van de Europese Unie met de ACS-landen hebben veroordeeld, precies dezelfde ontwikkelingslanden waren die op volkomen legitieme wijze aanspraak maakten op toegang tot onze markten, maar daar enkel en alleen van waren uitgesloten omdat ze geen voormalige kolonies van de huidige lidstaten van de Europese Unie waren.

De Europese Unie mat dus – en meet tot op zekere hoogte nog steeds – met twee maten, al naar gelang het ging om haar voormalige kolonies of om andere landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau, die echter niet onder dit systeem ressorteerden. Dat werd op een gegeven moment onhoudbaar en dat is wat diezelfde landen binnen de Wereldhandelsorganisatie hebben geprobeerd te benadrukken.

Daarnaast moeten we erkennen dat de regelingen die we gaan vervangen – ten eerste de Overeenkomst van Lomé en vervolgens de op de Overeenkomsten van Cotonou gebaseerde regeling – niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd. Niemand kan beweren dat de Overeenkomsten van Cotonou naar volle tevredenheid hebben gefunctioneerd. Als dat het geval was geweest, zouden de cijfers – het volume van de handel van de EU met die landen – veel hoger zijn geweest dan ze nu zijn. We moeten daarom ook niet beweren dat we iets gaan vervangen dat resultaten heeft opgeleverd, want dat is niet zo.

Om al die redenen moeten deze economische partnerschapsovereenkomsten als een grote kans worden gezien, in het bijzonder voor degenen die geloven dat ontwikkeling en groei van deze landen niet alleen afhankelijk van hulp van buitenaf mogen zijn. Uiteraard doel ik daarmee vooral op de landen die deel uitmaken van deze overeenkomsten maar niet tot de minst ontwikkelde landen behoren. In dat opzicht ligt het concept van ownership – waarbij een land het lot in eigen hand neemt en niet alleen afhankelijk blijft van hulp van buitenaf – politiek, en ik zou haast zeggen ook filosofisch, aan de basis van deze partnerschapsovereenkomsten.

Daarom geeft mijn fractie in principe volledige steun aan de onderhandelingen van de Europese Commissie over deze overeenkomsten en aan het feit dat deze overeenkomsten allesomvattend en volledig moeten zijn, dat ze niet alleen goederen maar ook diensten en mededingingsregelingen moeten behelzen, en dat alles als een geheel moet worden beschouwd.

Iets anders waar we natuurlijk rekening mee moeten houden, is de vraag hoe deze onderhandelingen en de specifieke onderwerpen die ter tafel liggen, zijn aangepakt. Wat dat betreft refereer ik aan wat elke rapporteur over zijn of haar gebied heeft gezegd. Wij hebben het nu weliswaar over een algehele benadering maar in feite vindt elke onderhandeling apart plaats.

Er zijn nog wat hangende zaken en er is bezorgdheid – bijvoorbeeld de situatie in de ultraperifere gebieden die speciale aandacht verdient in het geval van het Cariforum – maar over het geheel genomen steunen wij politiek gezien zowel deze onderhandelingen als de noodzaak deze voort te zetten en het Parlement op effectieve wijze hierop controle te laten uitoefenen.

In een van de door ons ingediende amendementen staat dat de parlementaire controle op dit onderwerp op uniforme en niet uiteenlopende wijze moet geschieden, afhankelijk van het land in kwestie.

 
  
MPphoto
 

  Liam Aylward, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met dit debat, omdat dit ons de gelegenheid biedt om nog eens de aandacht te vestigen op het feit dat er in alle handelsovereenkomsten van de EU bepalingen met betrekking tot kinderarbeid moeten worden opgenomen.

Ik bedoel hiermee niet dat er uitsluitend lippendienst moet worden bewezen aan de strijd tegen kinderarbeid of dat er oppervlakkige controlesystemen moeten worden ingevoerd. Alle EU-landen en een toenemend aantal andere landen – wat zeer bemoedigend is – hebben hun handtekening gezet onder de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces en de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid.

Laten we nu in onze handelsovereenkomsten, in onze APS-overeenkomsten en in ons beleid inzake overheidsopdrachten deze toezeggingen nakomen. Dit betekent dat we ervoor moeten zorgen dat bedrijven die in de EU actief zijn, vrij zijn van kinderarbeid.

Vrij van kinderarbeid betekent niet alleen dat er geen gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid door het moederbedrijf en door de directe toeleveranciers, maar dat het bedrijf dat boven aan de toeleveringsketen staat, de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat alle stappen in en toevoerkanalen van de toeleveringsketen kinderarbeidvrij zijn.

Op dit moment zijn er misschien wel meer dan 200 miljoen kinderen ter wereld die illegaal werken, waardoor hun het recht op onderwijs en kind-zijn wordt ontnomen en hun geestelijk en lichamelijk welzijn in gevaar wordt gebracht.

Kinderarbeid moet een prominente plek krijgen in al onze handelsovereenkomsten.

(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 

  Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijk debat, omdat we binnenkort een lange pauze in onze werkzaamheden zullen hebben vanwege de verkiezingen. Daarom moeten we ervoor zorgen dat het directoraat-generaal Handel rekening houdt met onze aanhoudende kritiek op de inhoud van de partnerschapsovereenkomsten, vooral nu het directoraat-generaal binnenkort deze overeenkomsten zal ondertekenen. Daarbij moeten we benadrukken hoe belangrijk het is dat de overeenkomsten terugkomen bij het Parlement om door ons goedgekeurd te worden.

Namens de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie wil ik duidelijk stellen dat wij in de eerste plaats vraagtekens zetten bij de manier waarop deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Bij de onderhandelingen met de ACS-landen speelde ontwikkelingssamenwerking namelijk geen enkele rol.

Daarom heb ik een paar specifieke opmerkingen over de twee overeenkomsten waar het Parlement op woensdag mee in zou moeten stemmen, en ik wil duidelijk maken waarom de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie ze niet steunt. Wat betreft de overeenkomst met Cariforum tonen grondige analyses van het overzeese ontwikkelingsinstituut aan dat de partnerschapsovereenkomst met de Caribische landen, van alle overeenkomsten waarover tot nu toe in dat gebied is onderhandeld, het minst gunstig is voor de ontwikkeling. Deze overeenkomst zou een waardeloos voorbeeld zijn, wanneer er over de andere regionale overeenkomsten moet worden onderhandeld, met name op het gebied van ontwikkeling. Het is natuurlijk niet aan ons om te bepalen of onze zorgen terecht zijn, als de regeringen van de Cariforum-staten zelf voorstander zijn van de overeenkomsten, maar het zou in dat geval gepast zijn als de parlementen van de afzonderlijke betrokken landen eerst over de overeenkomsten zouden kunnen stemmen, voordat het Europees Parlement er zijn goedkeuring aan geeft.

Echter, onze zorgen over de overeenkomst met Cariforum, zoals wij die hier binnen de EU uitspreken, zijn hoe dan ook terecht. In deze tijden, waarin er grote behoefte is aan betere controle op geldstromen op de financiële markten, vinden wij het absoluut onacceptabel dat de Cariforum-overeenkomsten voorzien in volledige liberalisering van de financiële dienstverlening met de acht belastingparadijzen die op dit moment deel uitmaken van Cariforum. Als u mij niet gelooft, kijkt u dan nog eens in uw documenten, voordat u op woensdag stemt. Daarin kunt u lezen over het vrije verkeer van financiële dienstverlening die over de toonbank wordt verkocht, dat wil zeggen de zogenaamde "unregistered speculative derivatives". U kunt daarin ook lezen over het recht om fondsen voor individuele inwoners op te zetten. Dit alles komt de EU binnen via onze eigen belastingparadijzen, zoals bijvoorbeeld Malta en Cyprus. Dit kan gebeuren zolang we nog geen controle, regulering, in de gehele EU hebben en daarom is het absoluut niet het juiste moment om deze structuren te beschermen, die in zo'n grote mate medeverantwoordelijk zijn voor de ineenstorting van onze economieën.

In Ivoorkust is er momenteel natuurlijk een binnenlands conflict, waardoor het nu misschien niet het juiste moment is om de overeenkomst te sluiten.

 
  
MPphoto
 

  Madeleine Jouye de Grandmaison, namens de GUE/NGL-Fractie.(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik kom uit Martinique en heb altijd in het Caribisch gebied gewoond.

Gelooft u mij, mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren: de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten en de Europese Unie baart mij grote zorgen.

Martinique, Guadeloupe en Guyana zijn ultraperifere Europese regio's en daarom wordt niet heel het Caribisch gebied in aanmerking genomen. Naar mijn mening stonden de onderhandelingen over deze overeenkomst voornamelijk in het teken van handel, en zijn de millenniumontwikkelingsdoelstellingen eens te meer naar het tweede plan verschoven. De landen van het Caribisch gebied zien zich dus voor de uitdaging gesteld om het verlies van douane-inkomsten te compenseren door een toename van het handelsverkeer met de Europese Unie.

En dat kan wel eens niet zo eenvoudig zijn in deze periode van wereldwijde recessie. De feiten spreken voor zich: over deze overeenkomsten is in eerste instantie onderhandeld door het directoraat-generaal Handel, terwijl binnen dit Parlement de Commissie ontwikkelingssamenwerking volgens mij enigszins aan de kant is geschoven.

De in deze overeenkomst aankondigde doelstellingen voor ontwikkeling en integratie op regionaal niveau stroken niet met de voor de verwezenlijking ervan uitgetrokken middelen. Deze middelen hebben voor het merendeel uitsluitend betrekking op handel en concurrentievermogen. Ook wat regionale integratie betreft zijn de beoogde doelstellingen en de aangewende middelen niet op elkaar afgestemd.

Dan wil ik nu meer specifiek ingaan op de integratie van de ultraperifere regio’s van het Caribisch gebied in hun omgeving. De ultraperifere regio’s vormen de kern van een ´levensbekken´. Een van de belangrijkste grenzen van Guyana wordt zelfs gevormd door de grens met Suriname. De ultraperifere regio's hebben 35 miljoen inwoners verdeeld over veertig landen en strekken zich uit over ruim twee miljoen vierkante kilometer. Dat is een enorme potentiële markt.

Deze overeenkomst was een kans om de impact van bepaalde, zogenoemde structurele handicaps ongedaan te maken, bijvoorbeeld door de gevolgen van verafgelegenheid op te vangen door onze eilanden ´dichter´ bij elkaar te brengen. Waarom is er niet onderhandeld over een specifieke interregionale markt tussen de ultraperifere regio's van de Europese Unie en Cariforum? Juist nu de Europese Commissie ernaar streeft de ontwikkelingsachterstand van de landen in het Caribisch gebied weg te werken en EPO's met deze groep op te stellen met het oog op openstelling van de markten en regionale integratie, wordt de ultraperifere regio van het Caribisch gebied hier uitsluitend bij betrokken als deel van de open markt van Cariforum en onderworpen aan dezelfde handelsprincipes als waarover voor de gehele EU is onderhandeld. Deze principes kunnen in ons nadeel uitvallen.

Dit was een kans om de dialoog tussen de culturen te bevorderen, samenwerking tot stand te brengen, uitwisseling van diensten te bevorderen, en om de ultraperifere regio's...

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 

  Syed Kamall (PPE-DE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, we weten allemaal dat er veel kritiek is geweest op de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's). Ik ben het met bepaalde kritiek eens. Ik ben het ermee eens dat EPO's niet gebruikt mogen worden om op een agressieve manier markten exclusief te openen voor EU-bedrijven: ook ondernemers en consumenten in arme landen moeten ervan kunnen profiteren. Ik deel de bezorgdheid van Erika Mann over de ’sjabloon’-benadering van EPO's, waardoor geen rekening wordt gehouden met de verschillen tussen regio's en tussen landen binnen regio's. Ik ben blij dat we alleen tussentijdse overeenkomsten hebben gesloten met de landen die hebben laten blijken dat ze daadwerkelijk in dergelijke overeenkomsten geïnteresseerd zijn.

Ik maakte mij ook zorgen over het standpunt dat een ambtenaar van de Commissie enkele maanden geleden uitte tijdens een vergadering van de Commissie internationale handel, waarin hij zei dat EPO's niet alleen te maken hebben met handel en ontwikkelingsvraagstukken, maar ook met regionale politieke integratie. Net als veel van mijn collega's in dit Parlement geloof ik dat dit een beslissing is die moet worden overgelaten aan de landen zelf, met name aan de landen die een democratie zijn en die niet in een regionale overlegstructuur willen zitten met dictaturen uit dezelfde regio.

Ondanks deze punten van zorg moeten we blij zijn dat de Commissie internationale handel instemt met deze EPO's. Ik maakte me een tijdlang zorgen over de handelsvijandige retoriek van de socialisten, toen zij in de commissie tegenstemden of zich van stemming onthielden. EPO's zijn misschien niet perfect, maar veel van mijn vrienden en familieleden in armere landen hebben er genoeg van dat zij nauwelijks aan bepaalde producten en diensten kunnen komen en het moeten hebben van staatsmonopolisten of bedrijven die banden hebben met corrupte politici. Dat de socialisten het zo wilden houden is ook zorgwekkend. Laten we niet vergeten dat invoerheffingen vaak betekenen dat arme burgers meer moeten betalen voor ingevoerde voedingsmiddelen en medicijnen.

Ik wil de commissaris bedanken dat zij zo vastberaden de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten heeft voortgezet. Ze zijn niet perfect, maar we zijn het de ondernemers en consumenten in armere landen verplicht om ze te helpen bij het verkrijgen van dezelfde toegang tot producten en diensten als wij.

 
  
MPphoto
 

  Glenys Kinnock (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan beamen wat anderen zeiden, namelijk dat er met het aantreden van Cathy Ashton als commissaris een ommekeer is gekomen, niet alleen qua stijl en toon, maar ook qua woordkeus en ook steeds meer qua inhoud.

Ik weet zeker dat de commissaris het met mij en vele anderen hier eens zal zijn dat het nog steeds een enorm karwei is om het vertrouwen te winnen en te herwinnen na jaren van onderhandelingen die veel spanning en boze gevoelens hebben veroorzaakt.

Bijna tien jaar na de ondertekening van Cotonou moeten we onszelf eraan herinneren wat er precies in de overeenkomsten staat over de handelsvooruitzichten tussen de ACS en de EU. In de overeenkomsten staat dat het doel is om deze landen een nieuw handelskader te bieden dat gelijkwaardig is aan hun huidige situatie en in overeenstemming is met de WTO-regels. We moeten nog veel meer doen om deze doelstellingen te bereiken.

Het beleid om aparte overeenkomsten met de diverse landen te sluiten heeft tot ernstig inconsistenties geleid, en ik kan degenen die de Paritaire Parlementaire Vergadering niet kennen en die niet zoveel contact met parlementsleden van de ACS hebben als ik en anderen hier, bevestigen dat daardoor uiterst moeilijke situaties zijn ontstaan en ernstige schade is toegebracht aan de samenhang die ik in het verleden bij de ACS had waargenomen. Ik weet dat de nieuwe president van Ghana een paar weken geleden namens de gehele ACS-groep een brief heeft geschreven aan het voorzitterschap van de EU waarin hij beweert dat het EPO-proces een bedreiging blijft vormen voor het bestaan van enkele regionale integratiegroeperingen. Dat is een recente opmerking van een nieuwe president.

Sommige parlementsleden van de ACS vertellen ons bij al onze ontmoetingen dat ze nauwelijks ergens bij worden betrokken en dat ze niet of nauwelijks worden geraadpleegd. Ik hoor graag van de commissaris wat haar toekomstvisie hierop is.

Ik ben blij met het verloop van de SADC-onderhandelingen. Duidelijke toezeggingen met betrekking tot tekstwijzigingen, overgangsperioden voor tariefregularisatie, vrijwaringsclausules, oorsprongsregels, enzovoort, liggen nu voor de SADC-landen voor het grijpen, en hopelijk kunt u bevestigen dat alle ACS-landen die de onderhandelingen voortzetten deze opties zullen hebben.

Commissaris, kunt u ons verzekeren dat u erop zult aandringen dat er in EPO's exacte toezeggingen worden opgenomen ten aanzien van ontwikkelingsprogramma's en dat de liberalisering van de handel wordt gekoppeld aan ontwikkelingsbenchmarks? En kunt u dan ook aangeven hoe u dat gaat doen?

Wilt u ervoor zorgen dat er in de EPO’s juridisch bindende toezeggingen worden opgenomen ten aanzien van tijdige en voorspelbare beschikbaarstelling van middelen?

Commissaris, ik denk dat, zoals u eerder al tegen ons zei, de ACS-landen een periode van langzamere groei tegemoet gaan. Voor het eerst in 25 jaar stagneren ook de inspanningen om de armoede te bestrijden. Ik heb nog kort twee laatste puntjes. Het ene betreft de Cariforum-EPO: het resultaat is niet perfect, maar er zijn nog wel vrijwaringsclausules nodig.

En wat Ivoorkust betreft moeten we de verzekeringen krijgen waarover Erika Mann en de heer Van Hecke het hadden. Dat is erg belangrijk voor ons.

(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)

 
  
MPphoto
 

  Fiona Hall (ALDE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, laten we even teruggaan naar het begin van het EPO-proces. In de Overeenkomst van Cotonou uit 2000 werd bepaald dat de EU wettelijk verplicht is om rekening te houden met de belangen van de ontwikkelingslanden op alle beleidsterreinen die hen zouden kunnen raken. In 2005 stelde de Commissie vast dat deze beleidscoherentie op het vlak van ontwikkeling essentieel is om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken.

Ik betreur het dat er onenigheid is geweest tussen de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking over de vraag wie de leidende rol heeft als het gaat om EPO's, aangezien het Parlement op bepaalde punten zelf coherenter had kunnen reageren toen de EPO-onderhandelingen plaatsvonden. De belofte dat dit ontwikkelingsinstrumenten waren, werd uit het oog verloren.

Tot slot noemde de commissaris tot mijn genoegen de dienstensector, aangezien ik mij met name zorgen maak over de liberalisering van het bankwezen. De Westerse landen zijn er niet in geslaagd om de grote internationale banken die op hun grondgebied opereren adequaat te reguleren. Het is dus echt de vraag of het verstandig is om het bankwezen te liberaliseren in landen waar nauwelijks een reguleringssysteem bestaat en als het op grond van de WTO-regels niet nodig is. De liberalisering van de bankensector is misschien gunstig voor grote bedrijven, maar kan ertoe leiden dat lokale banken meegaan in de jacht op grote klanten, en kleine bedrijven aan de kant laten staan, waardoor die zelfs nog minder gemakkelijk aan kredieten kunnen komen dan voorheen.

 
  
MPphoto
 

  Jean-Pierre Audy (PPE-DE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer Kohout, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, allereerst wil ik mijn collega, de heer Ford, feliciteren met zijn kwalitatief hoogstaande verslag en zijn gevoel voor compromis. Wij hadden de gelegenheid om in Papoea-Nieuw-Guinea aan dit dossier te werken, tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Ik heb gezien hoe de heer Ford met leden van de nationale parlementen samenwerkte en ik ben daar dus tevreden over.

Mevrouw de commissaris, ik wil mij graag aansluiten bij de felicitaties aan uw adres wat deze economische partnerschapsovereenkomsten betreft. Het doel van de onderhandelingen daarover was om iedere mogelijke verstoring van het handelsverkeer tussen de ACS-landen en de Europese Gemeenschap te voorkomen. Deze onderhandelingen zijn uitgemond in een tussentijdse partnerschapsovereenkomst met de Republiek van de Fiji-eilanden en Papoea-Nieuw-Guinea, de enige staten van de regionale groep ACS-landen in de Stille Oceaan die zich bij de tussentijdse overeenkomst hebben aangesloten. Wij realiseren ons ook dat er nog veel werk moet worden verricht om volledige regionale overeenkomsten te kunnen sluiten.

Deze overeenkomst omvat alle maatregelen die nodig zijn voor de instelling van een vrijhandelszone. In de ontwerpresolutie wordt benadrukt dat de EPO moet bijdragen tot een sterkere economische groei, meer regionale integratie, economische diversifiëring en vermindering van de armoede. Het is belangrijk eraan te herinneren dat een echte regionale markt een essentiële voorwaarde is voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de tussentijdse EPO en dat regionale integratie en samenwerking van fundamenteel belang zijn voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling van de landen in de Stille Oceaan.

Deze overeenkomst biedt de gelegenheid om de handelsbetrekkingen een nieuwe impuls te geven en garandeert de ACS-landen voor de meeste producten accijns- en contingentvrije markttoegang tot de Europese Unie. Ik zou de aandacht willen vestigen op de toezegging om de bijstand tegen 2010 te verhogen tot twee miljard euro. Afsluitend zou ik willen toevoegen dat het zeer belangrijk is dat er, ook op economisch vlak, op geen enkele wijze inbreuk wordt gemaakt op het octrooirecht en op handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten. Wat de mensenrechten betreft, verbaast het mij dat wij met Papoea-Nieuw-Guinea onderhandelen, daar dit land nog steeds sancties heeft als het om de seksuele geaardheid van mensen gaat. In politiek opzicht is het tot slot belangrijk dat wij een verbond met de ACS-landen sluiten binnen het kader van de WTO.

 
  
MPphoto
 

  Georgios Papastamkos (PPE-DE).(EL) Mijnheer de Voorzitter, het succesvol afronden van de onderhandelingen over de sluiting van economische partnerschapsovereenkomsten tussen de Unie en de ACS-landen is een enorme uitdaging voor het Europees handels- en ontwikkelingsbeleid.

Het doel is overeenkomsten te sluiten die verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Unie. Zoals bekend is immers de unilaterale preferentiële behandeling, die de Europese Unie de ACS-landen wel maar andere ontwikkelingslanden niet bood, als onverenigbaar bevonden met het WTO-recht.

Het juridische vraagstuk is echter niet het enige. De uitdaging houdt hoofdzakelijk verband met het feit dat er overeenkomsten moeten worden gesloten die de ontwikkeling van de betrokken landen bevorderen via de ondersteuning van hun handelscapaciteiten en via hun economische differentiatie op grond van onder meer ook regionale integratie.

Het nieuwe handelsregime voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen moet ervoor zorgen dat deze landen worden opgenomen in het internationaal handelsbestel, in de wereldeconomie die momenteel een weergaloze crisis doormaakt die zowel de ontwikkelde - als de ontwikkelingslanden, en de opkomende economieën treft.

Wij zijn het er allen mee eens dat de openstelling van de ACS-landen ten opzichte van de Unie asymmetrisch en geleidelijk moet zijn. Er moet voorzien worden in voldoende soepelheid om de gevoelige sectoren te beschermen en in efficiënte vrijwaringsclausules. Zoals bekend is het doel van de onderhandelingen niet alleen om de toegang tot de goederenmarkten te reguleren maar ook sectoren op te nemen zoals diensten, investeringen en bescherming van intellectuele eigendom. Meer in het algemeen moet meer worden gedaan voor de handelsvraagstukken.

Daarom geven wij steun aan de uitbreiding van het toepassingsgebied van de overeenkomsten, indien dit voordelig wordt geacht voor de ACS-landen zelf. Ook is het absoluut noodzakelijk om ontwikkelingsclausules op te nemen in de economische partnerschapsovereenkomsten en voldoende steun te geven aan de handel.

 
  
MPphoto
 

  Glenys Kinnock (PSE).(EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag twee punten aanstippen in verband met de instemming. Ik heb Cariforum al genoemd. Iedereen is erg tevreden en optimistisch over de Cariforum-overeenkomst, maar er zijn natuurlijk nog steeds bepaalde vrijwaringsclausules nodig. Tijdens de recente bijeenkomst in Guyana werd dat zonder meer duidelijk gemaakt door de president en anderen in dat land, en ook door leden van het Parlement.

De kwestie van bananen is aan de orde gesteld. Mevrouw Ashton, u zei dat er sprake zal zijn van accijns- en contingentvrije toegang. Dat is mooi, maar het punt is dat de overeenkomsten die zijn ondertekend met Midden-Amerika en vervolgens met Mercosur en de landen van het Andespact zullen leiden tot verlaging van de tarieven. Wat wij ook doen, de bananenproducenten in de ACS zullen nooit concurrerend kunnen blijven. Dat is een ernstige zaak. De overeenkomsten waren al gesloten voordat de inkt van de Cariforum-overeenkomst was gedroogd.

Er is ook ernstige bezorgdheid in het Caribische gebied over de uitvoeringseenheden, die nog steeds niet zijn opgezet. Er zijn nog steeds problemen als gevolg van de spanningen tussen de verschillende landen in het Caribische gebied. Ook is er nog de kwestie-Haïti. De uitkomst van de donorconferentie was minder bevredigend dan we hadden gewenst en er is twijfel over de vraag of de EPO wel volledig zijn beslag kan krijgen zolang Haïti niet meedoet.

Wat Ivoorkust betreft willen we graag zeer duidelijke garanties. Het is een land dat jarenlang is gekenmerkt door grote onrust, onzekerheid en onstabiliteit. Het is erg belangrijk dat we onze instemming verlenen, maar ook dat we de verzekering krijgen dat u in de vorm van een brief aan de onderhandelaars in Ivoorkust en de regering van Ivoorkust laat weten dat wij in goed vertrouwen willen blijven onderhandelen om tot een fatsoenlijk resultaat voor de burgers van dat land te komen.

 
  
MPphoto
 

  Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE).(FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw de commissaris, ik heb goed naar uw woorden geluisterd.

Mijnheer de minister, u had het over economische duurzaamheid. Ik vraag mij momenteel af wat dat, los van de woorden, betekent. Wat betekent dat namelijk, als er sprake is van een economische, financiële en milieucrisis? Welke garanties kunnen wij geven? Ondanks de geruststellende woorden van de commissaris vraag ik mij nu dus af of het plan dat wij aan onze ACS-partners voorleggen nog wel geschikt is in de huidige situatie, aangezien de wereld er heel anders uitzag toen er over deze overeenkomsten werd onderhandeld.

Ik denk persoonlijk van niet. Wij hebben contacten met NGO's en met het MKB. Wij zijn onlangs in Guyana geweest, waar de president tegen ons zei: "U vraagt ons om onze productie te diversifiëren, maar vertelt u ons eens welke producten ons kleine landje kan produceren om met Brazilië en Venezuela te kunnen concurreren?"

Daarom vind ik dat wij vandaag de dag onze ogen niet moeten sluiten. U heeft het enerzijds over flexibiliteit en anderzijds over de WTO-regels. Het spijt mij, maar deze twee termen zijn absoluut met elkaar in strijd, want hiervoor zou herstructurering nodig zijn, en wij weten heel goed dat herstructurering op dit moment tot grotere armoede in deze landen zou leiden.

Daarom geloof ik dus absoluut niet dat wat wij nu voorstellen en wat wij in het verleden hebben voorgesteld, geschikt is. Hebben wij gekeken naar de resultaten van het ontwikkelingsmodel dat wij de afgelopen veertig jaar hebben opgesteld? Dat model is een mislukking en ik meen dat dit al gezegd is. Welnu, ik denk dat deze mislukking nu een vervolg krijgt. De situatie zal verslechteren met deze partnerschapsovereenkomsten, omdat ze absoluut niet zijn afgestemd op de mondiale economische, sociale en milieuomstandigheden.

 
  
MPphoto
 

  Daniel Caspary (PPE-DE). − (DE) Mevrouw de commissaris, als aanvulling op beide voorgaande sprekers heb ik slechts één vraag. Bent u het met mij eens dat er weliswaar landen op deze wereld zijn die er ook zonder economische partnerschapsovereenkomst in geslaagd zijn om hun welvaart in de afgelopen twintig jaar aanzienlijk te verbeteren, maar dat een dergelijke overeenkomst voor die landen wel degelijke nieuwe mogelijkheden kan bieden?

 
  
MPphoto
 

  Jan Kohout, fungerend voorzitter van de Raad. − (CS) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter en vooral hartelijke dank aan de afgevaardigden van het Europees Parlement voor dit constructieve en interessante debat. Ik wil graag reageren op twee punten van hetgeen hier gezegd is. Het eerste punt betreft flexibiliteit. Uit de woorden van de afgevaardigden heb ik kunnen opmaken dat zij graag de nodige flexibiliteit ingebouwd willen zien in de onderhandelingen over deze overeenkomsten voor economische samenwerking.

Ik wil graag benadrukken dat de Raad zich zeer wel bewust is van de noodzaak tot flexibiliteit. Daarbij gaat het om twee belangrijke niveaus. Het eerste niveau betreft flexibiliteit waarbij er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden tot toepassing van asymmetrische structuren, tijdspaden en vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig de regels van de WTO. Ik ben het dus niet eens met de bewering dat 40 jaar ontwikkelingshulp een catastrofe is geweest en sluit mij dus niet aan bij de categorische veroordeling van die hulp. De situatie zou zonder de hulp van de Europese Unie en van andere landen nog veel ernstiger zijn geweest. Verder denk ik dat wij, dankzij het feit dat we over regels beschikken om op een dergelijke flexibele wijze te werk te gaan, ervoor kunnen zorgen dat elk land - en wat dat betreft geloof ik de Europese Commissie en mevrouw de commissaris op hun woord - in staat is te komen tot oplossingen die aansluiten op zijn behoeften en belangen.

Het tweede niveau betreft de flexibiliteit die we bij de overgang van de voorlopige EPO-bepalingen naar de volwaardige regionale overeenkomsten ter ondersteuning van de regionale ontwikkeling bieden. Het tweede punt uit het debat waarop ik zou willen reageren, betreft het ontwikkelingssamenwerkingsaspect van de EPO’s. Ik ben van mening dat deze overeenkomsten meer zijn dan klassieke handelsovereenkomsten en dat ze een significante ondersteuning vormen voor de economische ontwikkeling. Zo zijn er in de overeenkomsten langlopende overgangsmaatregelen opgenomen, soms zelfs 25 jaar lang, en bevatten ze verregaande uitzonderingen. Bijvoorbeeld kan tot 20 procent van de uit een ACS-land afkomstige producten worden vrijgesteld van liberalisering. Ook voorzien de overeenkomsten in monitoring en mogelijke herzieningen van de overeenkomsten zelf, waarbij er tevens een rol is weggelegd voor het Parlement. De tenuitvoerlegging daarvan zal worden ondersteund met het financiële pakket Aid for Trade. Ik persoonlijk zie dat als een duidelijk teken van het sterke ontwikkelingskarakter van deze overeenkomsten.

Verder wil ik nog namens het Tsjechisch voorzitterschap en de Raad zeggen dat wij de voortgaande onderhandelingen over de economische partnerschappen nauwlettend in de gaten zullen houden. Tevens wil ik mijn waardering uitspreken voor de manier waarop de Europese Commissie en commissaris Ashton tot nog toe te werk zijn gegaan bij de tenuitvoerlegging van het door de Raad verstrekte mandaat. De hele kwestie van economische partnerschappen zal tijdens de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen in mei onder Tsjechische voorzitterschap behandeld worden door de ministers van ontwikkelingssamenwerking. Indien er overeenstemming wordt bereikt tussen ons en de ministers/partners van de ACS-landen, dan komt dit vraagstuk eveneens op de agenda te staan van de bijeenkomst van de ACS-EG-Raad van Ministers in mei. Verder ontvangt het Tsjechisch voorzitterschap begin april - reeds over enkele dagen dus - in Praag de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Het onderwerp EPO zal daar ongetwijfeld hoog op de agenda staan, een buitengewoon belangrijke vergadering gezien de parlementaire context.

Ik kijk persoonlijk met grote belangstelling uit naar de stemming van morgen. Het gaat mijns inziens om een cruciaal moment in het hele proces van totstandbrenging van economische partnerschappen. Zoals we hebben kunnen horen, wordt er in vele regio’s hard onderhandeld en is men in het Caribisch gebied al heel erg ver. Wat Ivoorkust betreft, hebben we een grote stap weten te zetten die zonder enige twijfel leiden zal tot nog meer. Een groot aantal landen wacht nu op de instemming van het Europees Parlement, de verhoopte kroon op enkele jaren flink onderhandelen. Ik ben er heilig van overtuigd dat het Parlement een positief signaal de wereld in zal sturen, een signaal dat we juist in deze tijden zo hard nodig hebben. Want dit instrument - dat weet ik zeker - is ook in de huidige kritieke situatie, in deze onzekere tijden die we allemaal moeten doormaken en waarover hier meerdere malen gesproken is, een daadwerkelijke steun in de rug. Iedereen weet dat dit instrument de landen in kwestie helpen zal zich verder te ontwikkelen.

 
  
MPphoto
 

  Catherine Ashton, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag even reageren op enkele opmerkingen die zijn gemaakt.

Mijnheer Guardans Cambó, mijnheer Hutchinson en mevrouw Hall, u hebt het allemaal op verschillende manieren over het verleden gehad en over de noodzaak om het beter te doen. Daar ben ik het mee eens. Ik ben het misschien niet volledig eens met de analyse, maar ik ben het er wel mee eens dat dit een kans is om vooruit te kijken, en een onderdeel daarvan is vooruitkijken naar de betrokkenheid van niet alleen dit Parlement, maar ook de parlementen in de ACS. Het is natuurlijk een zaak van de individuele landen hoe zij hun eigen parlementen erbij betrekken. We moeten er erg voor oppassen – en ik weet dat de afgevaardigden ook verwachten dat ik dat doe – dat wij onze ideeën niet aan andere landen opleggen. Ik wil graag tegen mevrouw Kinnock zeggen dat ik uitkijk naar de ontmoeting met de Paritaire Parlementaire Vergadering.

Vooral de heer Martin maar ook anderen hadden het over de noodzaak om te evalueren, en ook hier ben ik het ermee eens dat het, met name in dit economische klimaat, absoluut noodzakelijk is dat we toezicht houden en evalueren. Ik wil graag de dialoog met de afgevaardigden voortzetten over de vraag hoe we het Parlement daarbij kunnen betrekken, maar ik luister ook graag naar uw ideeën over de vraag hoe echt effectief toezicht kan worden gehouden en hoe kan worden geëvalueerd, of hoe we ervoor kunnen zorgen dat de landen die met ons samenwerken daar ook positief over denken.

Mijnheer Sturdy en mijnheer Martin, de MFN-status is zoals gezegd bedoeld om in zekere zin de grote landen te ’vangen’ die het proces waarin wij betrokken waren, niet hebben gesteund. Het is niet de bedoeling om de Zuid-Zuidhandel schade toe te brengen of om op enigerlei wijze of in enigerlei vorm schade toe te brengen aan de kansen en de soevereiniteit van die landen die de handel willen openstellen. Daarom is er een bovengrens vastgesteld voor het volume van de wereldhandel waarbij een bepaald land betrokken moet zijn voordat deze speciale bepaling in werking treedt. Ik moet zeggen dat we altijd kijken of we daarbinnen ook enige flexibiliteit kunnen betrachten.

Wat de douane-inkomsten betreft, mijnheer Arif en mevrouw Jouye de Grandmaison, dit valt tot 2013 onder het Europees Ontwikkelingsfonds en we willen er graag voor ijveren dat landen ook geholpen worden met economische groei en belastinghervorming, zodat ze niet alleen afhankelijk zijn van deze inkomsten, maar nieuwe manieren kunnen vinden om hun economieën te versterken.

Wat er ook met de bananenkwestie gebeurt, de preferenties zullen voor die landen beter blijven dan voor andere landen. We zijn echter zeer alert op preferentie-uitholling en als wij overeenkomsten bekijken waar wij jarenlang op gewacht en aan gewerkt hebben, moeten we daar aandacht aan schenken, en ik ben ook van plan dat te doen.

Mijnheer Van Hecke, mevrouw Mann en mevrouw Kinnock, wat de een krijgt, krijgt de ander ook. Ik zal het nog eens duidelijk zeggen: ik wil best elk land, waar dan ook, en zeker Ivoorkust, schriftelijk laten weten dat de flexibele regelingen die we hebben besproken met de SADC ook voor hem gelden. Er zijn een of twee dingen die alleen specifiek op die regio van toepassing zijn en niet op een ander land, maar wat men wil hebben, kan men krijgen. Ik wil dat met alle plezier op schrift stellen voor wie dan ook, wanneer en waar u maar wilt. Zegt u mij maar hoe u het hebben wilt.

De heer Ford en de heer Fjellner hadden het over het belang van handel in het algemeen, en ik ben het volledig met die analyse eens. De heer Fjellner zei meen ik dat we in dit economische klimaat eerder behoefte hebben aan meer dan aan minder handel, en daar ben ik het volkomen mee eens.

Mijnheer Caspary, ik ben het volkomen eens met uw opmerking dat landen de vrijheid moeten hebben om hun toekomst in eigen hand te nemen. Voorbeelden van landen die zich economisch zonder EPO's hebben ontwikkeld zijn, denk ik, India en China.

De heer Kamall maakte ook een opmerking over dit voor mij erg belangrijke onderwerp, en zei dat we landen de gelegenheid moeten bieden om zich te ontwikkelen en te groeien en dat het daarvoor nodig is hun economieën te ontwikkelen en steun te verlenen via een combinatie van ontwikkelingsprogramma's en handel.

Mevrouw Kinnock, de koppeling met ontwikkelingsprogramma's is erg belangrijk, maar de toezegging van bindende hulp is al opgenomen in de Overeenkomst van Cotonou – die is er al. Waar het hier om gaat is dat we de EPO’s gebruiken om de preferenties mogelijk te maken en gezamenlijk de ontwikkelingsprioriteiten vast te stellen. Dit is erg belangrijk.

Tot slot wil ik iets doen waarvoor ik niet vaak de kans krijg, namelijk hulde brengen aan het team dat met mij samenwerkt. Onze hoofdonderhandelaar zit achter me. Hij heeft de SADC volledig voor zijn rekening genomen. Mijn collega's zijn hier en ik wil graag dat u weet dat zij zich met buitengewoon veel toewijding inzetten voor de agenda die ik heb opgesteld.

Ik hoop in elk geval dat u zult stemmen in dezelfde geest als waarin ik u heb uiteengezet wat ik probeer te bewerkstelligen. Ik ben er volledig toe bereid om op deze weg voort te gaan, maar ik hoop echt dat ik uw steun kan krijgen om de agenda op de beschreven manier een impuls te geven. Dat is heel belangrijk voor me en ik hoop dat u me die steun vanavond kunt geven.

 
  
MPphoto
 

  David Martin, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag in de eerste plaats zeggen dat dit een zeer goed debat is geweest. Er zijn zeer positieve bijdragen geweest van zowel de Raad als de Commissie.

Ik wil met name ingaan op de opmerking van de Raad dat de Cariforum-EPO een voorbeeld maar geen sjabloon is voor andere EPO's. Daar ben ik het absoluut mee eens. Deze overeenkomst kan als basis dienen voor andere overeenkomsten, maar elke EPO moet zijn eigen signatuur hebben en we moeten ook lering trekken uit de Cariforum-onderhandelingen.

In de tweede plaats was ik bijzonder blij dat de Raad ten aanzien van ’hulp voor handel’ de toezegging kon doen dat de lidstaten van plan zijn die hulp daadwerkelijk te verstrekken.

Tot mijn genoegen kon zowel de Raad als de Commissie ons geruststellen voor wat betreft de toegang tot medicijnen. Zowel de Raad als de Commissie verzekerde ons dat er bij de vijfjaarlijkse evaluatie serieus zal worden nagegaan of de ontwikkelingsdoelstellingen daadwerkelijk werden gehaald.

Ik was bijzonder blij met de opmerking van de commissaris dat er volgens haar regelgeving moet zijn voordat de financiële diensten worden geliberaliseerd of opengesteld. Voor sommigen onder ons in dit Parlement is dat ook uitermate belangrijk. De commissaris gaf aan – en we wisten het ook al, maar het is belangrijk dat dit nu is genotuleerd – dat deze overeenkomsten geen enkele bindende bepaling bevatten voor de privatisering van dienstverlening in welk Caribisch land dan ook, en dat niet te verwachten valt dat door deze overeenkomst privatisering van nutsbedrijven zal plaatsvinden. Ik was blij dat zij ook toezeggingen deed met betrekking tot de MFN-status.

Nu de opmerkingen van de Commissie en de Raad zijn genotuleerd kan ik als rapporteur de afgevaardigden van harte aanbevelen om in te stemmen met de Caribische EPO.

Dan ga ik nu over tot een aparte kwestie, namelijk de ontwerpresolutie. Enkele van mijn conservatieve PPE-DE-collega's hebben hier opmerkingen over gemaakt. In de huidige versie van de ontwerpresolutie staan nog steeds punten die voor ons, socialisten, van doorslaggevend belang zijn. Dit is wat anders dan de stemming over instemming. Het is zelfs zo dat alle punten ten aanzien waarvan de Raad en de Commissie toezeggingen hebben gedaan, voor ons sleutelpunten zijn. Dus als het Parlement de Raad en de Commissie steunt, zie ik geen reden waarom het geen steun zou verlenen aan onze compromissen en aan de compromistekst, en waarom deze compromissen niet in de ontwerpresolutie van het Parlement zouden kunnen worden opgenomen.

Ik hoop dat we aan het einde van de dag zowel onze instemming kunnen verlenen alsook een op consensus gebaseerde ontwerpresolutie kunnen aannemen, waarmee zowel de handel wordt opengesteld als krachtige ontwikkelingstoezeggingen worden gedaan.

 
  
MPphoto
 

  Erika Mann, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de commissaris en de Raad bedanken. U hebt er vandaag mee ingestemd dat Ivoorkust dat wordt gegeven waar het Parlement al geruime tijd om vraagt, en ik denk dat het land daar zeer blij mee zal zijn. Commissaris, kunt u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk iemand naar Ivoorkust wordt gezonden – of dat u zelf gaat – met deze zeer positieve boodschap en dat u deze boodschap zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigt? Dit is een overeenkomst waarmee echt aan onze wens wordt voldaan.

Ik wil graag commentaar geven op een aantal zaken die u niet echt in detail hebt behandeld. We willen dolgraag controle. Ik weet dat dit ingewikkeld is en dat we de hulp van de Raad nodig zullen hebben, maar we willen graag controle tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in de tijd dat wordt overgestapt van een tussentijdse naar een volledige overeenkomst. Alleen op die manier hebben we zicht op de onderhandelingen. Anders stuurt u ons aan het einde van die periode een ontwerptekst waar wij alleen maar ja of nee tegen kunnen zeggen. Dat vinden we geen goed idee.

We willen niet deelnemen aan het onderhandelingsproces maar wel graag volgen waarmee u bezig bent. Dat hoeft niet vandaag – hoewel het fijn zou zijn als u vandaag daar uw goedkeuring aan zou hechten – maar ik wil graag samen met mijn collega het proces met u doorspreken. We hebben dit al eerder gedaan bij andere overeenkomsten onder andere omstandigheden, maar ik weet zeker dat – als de Raad zich welwillend opstelt– we tot overeenstemming zullen komen.

Het laatste waar ik de commissaris – en ook de Raad – om wil vragen is de verzekering dat de Commissie en de Raad hun best zullen doen om werk te maken van de resultaten die tijdens de Doha-ontwikkelingsronde zijn geboekt. Dit is voor andere landen gebeurd met bananen en katoen. Er zijn nog andere aspecten die voor ontwikkelingslanden van belang zijn. Ik weet dat u niet nu ja kunt zeggen, maar geeft u ons alstublieft de verzekering dat u uw best zult doen om werk te maken van dat soort akkoorden.

Tot slot mijn dank aan twee collega's, in de eerste plaats aan Glenys Kinnock, aangezien zij buitengewoon behulpzaam is geweest. Ik hoor tot mijn grote genoegen dat zij de aanbeveling doet om instemming te verlenen in het geval van Ivoorkust. Ik weet hoe gecompliceerd het is en ik ben erg dankbaar dat zij mij bij deze kwestie helpt. Ik wil ook graag mijn collega Syed Kamall bedanken, omdat hij alles heeft gedaan wat hij kon doen om te helpen met de ontwerpresolutie. Ik weet dat zijn ideeën over handel daarbij soms in het gedrang kwamen. Hij is voor vrije handel, en dus was het niet gemakkelijk voor hem om zich hierin te vinden. Daarom wil ik graag beide collega's bedanken en ik dank tevens de Commissie en de Raad.

 
  
MPphoto
 

  De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn er negen ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement.

Het debat is gesloten.

De stemming vindt woensdag 25 maart 2009 plaats.

Schriftelijke verklaringen (artikel 142)

 
  
MPphoto
 
 

  Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. (EN) De internationale economische crisis moet voor ons aanleiding zijn om het EU-beleid inzake liberalisering en deregulering niet alleen in de EU maar ook in relatie tot de ontwikkelingslanden nog eens onder de loep te nemen en te wijzigen.

De aan het Parlement voorliggende economische partnerschapsovereenkomsten stellen echter in plaats daarvan voor om deze mislukte aanpak juist te intensiveren.

Tijdens de onderhandelingen over deze overeenkomsten heeft de EU sterke druk uitgeoefend op de regeringen van de ontwikkelingslanden en niet naar behoren rekening gehouden met de opvattingen van de mensen in de landen die het meest te lijden zullen krijgen van de uitvoering ervan.

Vage beloften over flexibiliteit bij de uitvoering van de overeenkomsten mogen niet in de plaats komen van concrete toezeggingen.

 
  

(1)Zie notulen.

Juridische mededeling - Privacybeleid