De Voorzitter. − Ik verklaar de zitting, die op donderdag 12 maart 2009 werd onderbroken, te zijn hervat.
***
Allereerst wil ik de nieuwe secretaris-generaal van het Europees Parlement, de heer Klaus Welle, die links van mij zit, van harte welkom heten en alle succes wensen met zijn werk.
(Applaus)
Rechts van mij zit de heer David Harley, adjunct-secretaris-generaal. Hij belichaamt zogezegd de continuïteit binnen het secretariaat-generaal. Ook hem wens ik veel succes.
De Voorzitter. − Geachte dames en heren, mij is verzocht de volgende verklaring af te leggen. Deze week is het de zestigste verjaardag van de deportatie van honderdduizenden burgers van de Baltische landen. In de nacht van 24 op 25 maart 1949 begon er een golf van deportaties door de Sovjets. Tienduizenden Esten, Letten en Litouwers werden met geweld van huis en haard verdreven, van hun burger- en mensenrechten beroofd en moesten door de zware en onmenselijke omstandigheden in Russische gevangenkampen het leven laten.
Bijna elke familie in Estland, Letland en Litouwen en in andere voormalige Sovjetrepublieken had te lijden onder het brute geweld van het totalitaire communistische regime. Van bijna elke familie was wel iemand spoorloos verdwenen in Siberië, door de KGB vervolgd of achter de tralies gezet of onderdrukt. Deze gebeurtenissen behoren niet tot een ver en vergeten verleden, maar leven nog in de herinnering van vele mensen die thans burger van de Europese Unie zijn.
Het is daarom onze plicht om, uitgaande van onze gemeenschappelijke waarden, de vele slachtoffers van deze deportaties te herdenken en nogmaals uiting te geven aan onze duidelijke en stellige veroordeling van de verschrikkelijke misdaden die door het totalitaire communistische bewind van de Sovjet-Unie zijn begaan. Het is onze plicht jegens de slachtoffers om het verleden objectief, uitvoerig en zorgvuldig te evalueren, omdat verzoening alleen mogelijk is op basis van waarheid en herinnering.
3. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering: zie notulen
De Voorzitter. − Het is mij een eer om een delegatie van het pan-Afrikaanse parlement welkom te mogen heten in ons Parlement. Zoals u weet is het pan-Afrikaanse parlement voor de Afrikaanse Unie wat het Europees Parlement is voor de Europese Unie.
Het verheugt mij ten zeerste dat ik de heer Khumalo en zijn collega-afgevaardigden hier mag begroeten, ook omdat het mij de gelegenheid geeft om hem, zijn collega's en de voorzitter van het pan-Afrikaanse parlement, Gertrude Mongella, mijn oprechte dank uit te spreken voor het onthaal dat mij ten deel viel toen ik in oktober 2008 een bezoek aflegde aan het pan-Afrikaanse parlement, en voor de uitnodiging om het pan-Afrikaanse parlement toe te spreken.
Monica Frassoni (Verts/ALE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik heb een vraag voor u, mijnheer de Voorzitter, in verband met de Europese Raad. We hebben gehoord dat u tijdens de Europese Raad hebt gezegd dat het Parlement akkoord gaat met stemming over de voorzitter van de Commissie op 15 juli en stemming over de andere commissarissen na de definitieve goedkeuring van het Verdrag van Lissabon.
Ik zou willen weten of dit klopt en, als het klopt, op basis van welk mandaat u die verklaring heeft afgelegd.
De Voorzitter. − Mevrouw Frassoni, u zult zich herinneren – u was er per slot van rekening zelf bij – dat wij hierover gesproken hebben in de Conferentie van voorzitters. Slechts één persoon tekende verzet aan wat 15 juli betreft, namelijk u. Alle andere fractievoorzitters waren het eens met het standpunt dat ik in mijn verklaring voor de Europese Raad heb afgelegd. Overigens kunt u de precieze formulering die ik in mijn toespraak heb gebruikt, nalezen. Die is namelijk voor alle afgevaardigden – en ook voor het publiek trouwens – toegankelijk.
13. Spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. – Aan de orde zijn de opmerkingen van één minuut over kwesties van politiek belang.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de aandacht van het Europees Parlement willen vestigen op de reis van de president van Wit-Rusland, de heer Loekasjenko, naar Praag. Is de reis van president Loekasjenko wel in overeenstemming met de waarden die wij verdedigen? Kan de Europese Unie zich wel inlaten met een president die alle macht in zijn persoon verenigt, zonder tijdslimiet of mandaat? Wat voor beeld zal de Europese Unie geven, als zij instemt met de aanwezigheid van een president die verscheidene politieke tegenstanders heeft laten liquideren en die de rechten van zijn burgers beknot? Wat voor beeld zal onze Unie de regering-Obama geven nu er een Amerikaanse onderdaan in een Wit-Russische gevangenis vastzit en daar hoogstwaarschijnlijk zal sterven als er niet snel iets gebeurt? Ik denk dat deze uitnodiging nooit had mogen worden gegeven.
Antonio Masip Hidalgo (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het graag met u allen hebben over El Musel, de grootste haven in mijn streek, Asturië.
Het is hoogst noodzakelijk dat de Commissie geld beschikbaar stelt om de extra kosten van de haven te financieren. Commissaris Tajani heeft dit begrepen, net als zijn voorganger, mijnheer Barrot; beiden hebben de geweldige uitdagingen van El Musel op het gebied van functionaliteit en milieu erkend.
Nu er te midden van de crisis onmiskenbaar behoefte is aan werken als dat van El Musel, is het tijd om de vertragende, uiterst bureaucratische obstakels te trotseren, de situatie met een arendsoog te bekijken en door te gaan met deze financiering die zo belangrijk is voor Asturië, het noorden van Spanje evenals voor het herstel van de Europese economie - ik herhaal: voor het herstel van de Europese economie waaraan Spanje de eer heeft te mogen deelnemen.
Metin Kazak (ALDE). – (BG) De uitkomst van de laatste bijeenkomst van de Europese Raad is een voorbeeld van de wijze waarop solidariteit als een van de basisprincipes van de EU in praktijk moet worden gebracht.
Met de 5,6 miljard euro aan steun kunnen de Europese landen de gevolgen van de wereldwijde financiële en economische crisis overwinnen. De 105 miljoen euro die is toegewezen aan Bulgarije voor het waarborgen van energiezekerheid, het opzetten van breedbandinternet en voor de landbouw is een blijk van steun voor en groeiend vertrouwen in het overheidsprogramma ter bestrijding van de crisis.
Het is van essentieel belang voor mijn land dat de Europese Commissie en het Europees Parlement instemmen met de beoogde verlenging van de compensatie tot 2013 vanwege de vroegtijdige sluiting van de derde en vierde eenheid van de kerncentrale in Kozloduy. Bulgarije heeft tijdens het recente gasconflict tussen Rusland en Oekraïne de grootste verliezen geleden. Daarom is het van groot belang dat het principe van gelijke behandeling van alle EU-lidstaten wordt nageleefd.
Ik reken erop dat de Voorzitter van de Commissie, de heer Barroso, groen licht zal geven en ik roep mijn collega’s in dit Europese Parlement op om rechtvaardigheid en solidariteit in Europa te laten zegevieren.
Eoin Ryan (UEN). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag iets zeggen over het commentaar en de kritiek die men uit bepaalde hoeken hoort op het Ierse bank- en financiële systeem.
Het Ierse systeem werkt binnen een door de EU voorgeschreven kader met richtlijnen voor het juridisch en regelgevend beleid. Het systeem in Ierland is net zo krachtig of net zo zwak als dat EU-kader. Zoals we allemaal weten, heeft het regelgevingssysteem in heel de wereld gefaald. Het is in Ierland niet slechter of beter dan elders.
Ik stoor me aan de negatieve opmerkingen over Ierland die in Londen, New York en in de Duitse media worden gemaakt. Ook daar heeft men te maken gehad met dezelfde en in sommige gevallen zelfs nog veel ergere regelgevings- en bankproblemen en -uitdagingen dan in Ierland. De voortdurende kritiek van sommige van onze buurlanden in de EU is eerder op vooroordelen gebaseerd dan op objectieve feiten en komt de solidariteit binnen de EU in een tijd van enorme financiële en economische uitdagingen voor Europa niet ten goede.
László Tőkés (Verts/ALE). – (HU) De hele wereld is op de hoogte van het plan van de Canadees-Roemeense joint venture Rosia Montana Gold Corporation om de grootste bovengrondse goudmijn van Europa aan te leggen in Verespatak (Roşia Montană) in Transsylvanië. Het Europees Parlement heeft al in zijn resolutie van december 2004 uiting gegeven aan zijn diepe bezorgdheid over de natuurramp die dreigt als gevolg van het project. In 2005 besloot de algemene ledenvergadering van ICOMOS echter om het historische erfgoed van de oude nederzetting te beschermen.
De onderneming, die wordt achtervolgd door een reeks schandalen, is voornemens dezelfde, op cyanidetechnologie gebaseerde productiemethode toe te passen, waardoor in 2000 de rivier de Tisza over de gehele lengte vergiftigd werd. Ook het bebouwde erfgoed van Verespatak is verwoest en de bewoners zijn in sociale ellende gestort. Het ziet ernaar uit dat de Roemeense regering zich opmaakt om het tijdelijke verbod van de investering op te heffen.
Ik verzoek het Europees Parlement tussenbeide te komen om Verespatak te redden en de natuurlijke omgeving daar te beschermen. De Europese Commissie zou op haar beurt moeten bijdragen aan het herstel van het verwoeste stadje en zijn omgeving.
Georgios Toussas (GUE/NGL). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, in deze dagen zal het:
- tien jaar geleden zijn dat de NAVO en de - zowel centrumrechtse als centrumlinkse - regeringen van de Europese Unie hun smerige oorlog ontketenden tegen het volk van Joegoslavië;
- zes jaar geleden zijn dat de VS en hun gewillige bondgenoten de criminele oorlog tegen en de bezetting van Irak begonnen, waarbij ongeveer 1,5 miljoen mensen zijn omgekomen;
- zestig jaar geleden zijn dat de oorlogsmachine van de imperialisten, de NAVO, werd opgericht, die een bedreiging is voor de vrede in heel de wereld en zich nu opmaakt om haar zestigste verjaardag te vieren tijdens een plechtige top in Straatsburg.
Tien jaar geleden, op 23 en 24 april 1999, ondertekenden de leiders van de NAVO-landen in Washington de verklaring ter gelegenheid van de vijftigste verjaardag en keurden ze het nieuwe dogma van de NAVO goed. Daarmee werd de nieuwe strategie van de NAVO aanvaard, hetgeen betekende dat de fundamentele regels van het internationaal recht ook officieel op de kop werden gezet. Daarna volgde een lange reeks van criminele interventies in Afghanistan, Irak, Iran en het Midden-Oosten.
Met het oog op de NAVO-top hebben de Franse autoriteiten het centrum van Straatsburg tot verboden zone verklaard. Door gebruik te maken van de mogelijkheden van de Schengenovereenkomst beletten zij de binnenkomst in Frankrijk van vredelievende demonstranten, en om de demonstranten te kunnen trotseren brengen zij enorme politie- en legereenheden op de been. Deze maatregelen zijn echter een flagrante schending van de fundamentele democratische rechten en tonen aan hoe bang de imperialisten en de NAVO zijn voor de volkeren.
Op de festiviteiten en “fiësta’s” ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van het crimineel imperialistisch optreden van de NAVO moeten de volkeren antwoorden met een versterking van de anti-imperialistische pacifistische beweging en nog sterker aandringen op hun eis dat de NAVO wordt opgedoekt...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Kathy Sinnott (IND/DEM). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, interfractiewerkgroepen hebben een lange en voorname geschiedenis in dit Parlement. In interfractiewerkgroepen komen Parlementsleden van uiteenlopende politieke kleur samen om zich over bepaalde kwesties te buigen.
De oudste interfractiewerkgroep bijvoorbeeld – de werkgroep inzake functiebeperkingen – onderzoekt wetgeving die in dit Parlement aan de orde komt om ervoor te zorgen dat deze handicapvriendelijk is en informeert andere Parlementsleden over kwesties inzake functiebeperkingen.
Ondanks het waardevolle werk dat interfractiewerkgroepen doen, zijn ze het afgelopen jaar gemarginaliseerd en in feite tot zwijgen gebracht door interne parlementaire regels op grond waarvan interfractiewerkgroepen geen vergaderruimte en ruimte in het vergaderschema voor de vergaderingen in Straatsburg krijgen.
Ik denk dat we dit probleem met spoed – vóór de volgende zittingsperiode – moeten aanpakken, omdat het anders afgelopen is met de interfractiewerkgroepen. Dat zou een verarming van het Parlement betekenen en de bevolking van Europa zou er ook niet mee gediend zijn.
(Applaus)
Desislav Chukolov (NI). – (BG) Dames en heren, sinds enkele jaren wordt in Bulgarije een verwerpelijke praktijk toegepast, het zogeheten ronselen van stemmen.
Hieraan maken alle politieke partijen zich schuldig behalve de patriottische partij Attack. Zelfs partijen die zichzelf als alternatief voor de regerende partijen presenteren, betalen hun kiezers, zoals enkele dagen geleden bleek uit de informatie uit het dorpje Brest nabij Pleven.
Het lijkt erop dat de komende verkiezingen in ons land de meest vervalste en corrupte verkiezingen zullen worden van de recente Bulgaarse geschiedenis. De etnische Turken en anticonstitutionele partij MRF hebben het enorme bedrag van 60 miljoen euro beschikbaar gesteld om zo veel mogelijk parlementsleden te krijgen die de Turkse belangen zullen dienen in zowel het Europese als het Bulgaarse parlement.
Er is een zeer reële kans dat er in het volgende Europese Parlement afgevaardigden zitting zullen nemen die hun zetel verkregen hebben door stemmen te kopen. Onze boodschap in Attack is: ‘Nee tegen Turkije in de EU’. We roepen Voorzitter Pöttering op om er bij de Bulgaarse autoriteiten op aan te dringen dat deze gang van zaken wordt voorkomen door de inwerkingstelling van verkiezingswetten.
György Schöpflin (PPE-DE). – (HU) Het verhaal is duidelijk: een paar honderd meter van de Hongaarse grens, in het Oostenrijkse dorp Heiligenkreuz, dringt een Oostenrijks bedrijf aan op de bouw van een afvalverbrandingsinstallatie met een geweldige capaciteit. Aan Hongaarse zijde, in het stadje Szentgotthárd, vindt men dit geplande complex onder andere uit milieuoverwegingen onaanvaardbaar.
De afgelopen twee jaar weerklonken er aan Hongaarse zijde veelvuldige protesten, maar de Oostenrijkse partij is niet van zins hier acht op te slaan. Het gevolg is dat door toenemende anti-Oostenrijkse sentimenten zelfs de van oudsher goede verstandhouding tussen de twee landen op losse schroeven komt te staan.
We willen de Oostenrijkse partij vragen om het plan te herzien, daarbij rekening houdend met de Hongaarse argumenten, en het vervolgens een halt toe te roepen.
Gyula Hegyi (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, in januari had de Commissie scherpe kritiek op het Hongaarse moratorium op de genetisch gemodificeerde maïs MON810. Het moratorium wordt gesteund door de hele Hongaarse wetenschappelijke gemeenschap, alle politieke partijen en de Hongaarse gemeenschap. Tijdens de Europese Raad in maart behaalden Hongarije en Oostenrijk, ondanks het besluit van de Commissie, een overweldigende meerderheid vóór dit moratorium. Drieëntwintig van de zevenentwintig lidstaten steunden Hongarije tegen de Commissie.
Hieruit blijkt dat het hoog tijd wordt dat we de methode voor het verlenen van vergunningen voor GGO’s in de Europese Unie heroverwegen. Ik denk – en dat blijkt ook uit de stemming van de Raad – dat de meeste lidstaten er hetzelfde over denken, namelijk dat zij de bevoegdheid moeten hebben om al dan niet een vergunning te verlenen voor een GGO. Ik hoop dat het nieuwgekozen Parlement met een nieuwe verordening inzake vergunningen voor GGO’s komt, op basis van subsidiariteit en transparantie. De Commissie moet met het Parlement en de lidstaten samenwerken en hun niet de wet voorschrijven.
Jean Marie Beaupuy (ALDE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, een van onze collega's stelde zojuist de kwestie van de interfractiewerkgroepen aan de orde.
Er bestaan meer dan twintig interfractiewerkgroepen binnen dit Parlement, en tijdens deze, nu ten einde lopende zittingsperiode is hun werk duidelijk zichtbaar geweest. De teksten die dankzij de werkzaamheden van onze interfractiewerkgroepen verbeterd zijn, zijn niet te tellen. Mijnheer de Voorzitter, tienduizenden mensen en honderden instellingen zijn in het Parlement ontvangen dankzij het werk van de interfractiewerkgroepen. Als wij ermee doorgaan de interfractiewerkgroepen te onderdrukken door hun vergaderruimte te ontzeggen, zullen er meer demonstraties volgen.
Mijnheer de Voorzitter, u heeft veel, zeer veel ervaring met ons Parlement. Staat u alstublieft niet toe dat tijdens de volgende zittingsperiode min of meer geheime subgroepen bijeenkomen. Wij zijn niet bang voor transparantie als het om de interfractiewerkgroepen gaat. Daarom verzoeken wij u dringend om tijdens deze zittingsperiode in alle openheid de balans op te maken van de interfractiewerkgroepen. Op die manier zal worden bewezen hoe nuttig zij zijn.
Mijnheer de Voorzitter, houdt u zich alstublieft niet doof voor het verzoek van de interfractiewerkgroepen en voor alle brieven die u de afgelopen jaren heeft ontvangen.
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het valt niet te ontkennen dat Europa in een demografische crisis verkeert. Het gebrek aan arbeidskrachten dat daaruit voortvloeit, vormt een bedreiging voor de economische ontwikkeling van de EU-lidstaten. Daarnaast ondermijnt de crisis de doeltreffendheid van de pensioenstelsels en veroorzaakt ze ernstige problemen voor de Europese systemen voor gezondheidszorg en sociale zorg.
Toch heeft de Europese Commissie geen gehoor gegeven aan onze inspanningen om de negatieve demografische evolutie te keren door de ontwikkeling van gezinnen te steunen. Ze heeft met name bezwaar gemaakt tegen de noodzaak om het btw-tarief te verlagen op producten voor zeer jonge kinderen, zoals luiers. Het idee om straffen op te leggen aan landen die toch dergelijke oplossingen goedkeuren, getuigt van een gebrek aan bewustzijn van de problemen waarmee we geconfronteerd worden of kan worden opgevat als een teken van kwade trouw. Dit is in elk geval onaanvaardbaar.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Het is een schande dat de enige bandenfabriek die volledig in Portugese handen is, reeds enkele maanden stil ligt. Daardoor staan alleen al in het bedrijf zelf 300 banen op de tocht in het sociaal achtergebleven Avedal. Het werkloosheidscijfer daar is opgelopen tot de hoogste in de Europese Unie, nadat een reeks bedrijven is gesloten en de werkgelegenheid in de textielindustrie is teruggelopen.
De werknemers van Camac in Santo Tirso en de vakbond die hen vertegenwoordigt hebben publiekelijk deze ernstige situatie aan de kaak gesteld. Ze hebben erop gewezen dat het bedrijf geen schulden heeft bij de banken en de overheid maar juist zelf voor tienduizenden euro’s schuldeiser is vanwege ingehouden btw. De werknemers van het bedrijf zijn de grote schuldeisers; zij hebben geen loon meer ontvangen omdat het bedrijf niet bestand was tegen de gevolgen van de duizelingwekkende stijging van de prijzen van de grondstoffen die bij het fabricageproces worden gebruikt en de devaluatie van het Britse pond. Voor de crisis exporteerde het bedrijf bijna de hele productie naar het Verenigd Koninkrijk.
Na het aanvragen van de staat van insolventie voor het bedrijf is er tot 30 maart tijd om tot een oplossing te komen. Het is dringend noodzakelijk dat de Portugese regering en de Europese Commissie reageren op deze noodkreet en verontwaardiging die de werknemers hebben laten horen om meer werkloosheid en ellende te voorkomen in een gebied waar er op het vlak van de werkgelegenheid geen alternatieven bestaan.
Philip Bushill-Matthews (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de herziening en hervorming van de parlementaire procedures komt steeds hoger op de agenda te staan en ik weet zeker dat dit een onderwerp is dat u na aan het hart ligt.
Ik sluit me volledig aan bij de opmerkingen van een paar collega’s over het belang van interfractiewerkgroepen. Ik ben covoorzitter van de interfractiewerkgroep vergrijzing en, zoals u misschien weet, is dit jaar – voor het eerst – meer dan 50 procent van de kiezers boven de vijftig. Vergrijzing is dus niet alleen maar iets waarin de mensen hierbinnen geïnteresseerd zijn, maar is ook van belang voor de mensen hierbuiten, voor onze kiezers.
Mijnheer de Voorzitter, ik verzoek u de kwaliteiten die zo kenmerkend zijn voor uw voorzitterschap, namelijk helderheid en eerlijkheid, te gebruiken om ervoor te zorgen dat het werk van interfractiewerkgroepen voortaan wordt vergemakkelijkt in plaats van gehinderd. Kunt u dat beloven?
De Voorzitter. − Het is altijd goed om de Britse Conservatieven aan boord te zien van het Europese schip en hen geheel aan onze zijde te vinden. Hartelijk dank, en ik beloof u dat ik mijn beste beentje zal voorzetten
Proinsias De Rossa (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil iets zeggen over schendingen van de milieuwetgeving in Ierland, en wel in verband met de waterkwaliteit. Volgens het nieuwe EU-onderzoek naar de waterkwaliteit in Ierland vindt bijna tweederde van de mensen de waterkwaliteit een ernstig probleem en vindt de helft dat de kwaliteit sinds 2004 is achteruitgegaan.
Tachtig procent van de mensen vindt dat de kwaliteit van onze rivieren, meren en kustwateren de afgelopen vijf jaar niet is verbeterd. De Commissie onderzoekt al zeven jaar of de Ierse regering al dan niet gevolg heeft gegeven aan het arrest van het Europees Hof van Justitie uit 2002, waarin wordt gesteld dat Ierland de wetgeving inzake de waterkwaliteit schendt.
We moeten manieren zien te vinden om ervoor te zorgen dat de wetten die we in het belang van de Europese burgers aannemen, daadwerkelijk door de lidstaten worden toegepast. De Commissie, de politieagent(e) van deze Unie, moet tijdig optreden om naleving te garanderen.
Kinga Gál (PPE-DE). – (HU) Als zich in de nieuwe lidstaten gespannen situaties voordoen, komen daar bij de bewindvoerders altijd weer de oude reflexen boven, die in een rechtsstaat echter onaanvaardbaar zijn. Tijdens de Hongaarse nationale feestdag zijn er in onacceptabele mate politieke vrijheidsrechten geschonden in Boedapest. Het gebied waar de feestelijkheden plaatsvonden was helemaal afgezet, net zoals ten tijde van de dictatuur. Een paar dagen geleden werden de eis om een verantwoordelijke regering en de roep om een nieuwe minister-president in de kiem gesmoord met politieacties: demonstranten werden afgevoerd en op onmenselijke en vernederende wijze behandeld.
Sinds het weekend weten we dat de autoriteiten ook de democratie minachten, aangezien ze proberen te verhinderen dat er vervroegde verkiezingen komen door belangrijke politieke posten aan elkaar door te spelen. Dit is niet de democratische rechtsstaat waar wij, de jonge generatie tijdens de ondergang van het communistische systeem, van droomden; we hebben veeleer het gevoel dat dit de manier is waarop zachte dictaturen beginnen.
Op vergelijkbare wijze brachten de Roemeense autoriteiten ons de reflexen uit het verleden in herinnering, toen de president van de Republiek Hongarije inging tegen het advies van de Roemeense autoriteiten en toch de viering van de feestdag 15 maart van de anderhalf miljoen personen tellende Hongaarse gemeenschap bijwoonde, maar daar slechts als privépersoon met de auto heen kon. De landingsvergunning van het presidentiële vliegtuig was namelijk door de Roemeense regering onder valse voorwendselen ingetrokken: het bezoek zou het partnerschap tussen de twee landen schaden. Dit alles gebeurt in 2009 bij twee aan elkaar grenzende EU-lidstaten.
Csaba Sándor Tabajdi (PSE). – (HU) Op de EU-top van vorige week zijn de basisbeginselen bevestigd die ook door het Europees Parlement worden verkondigd, namelijk dat de Europese Unie geen protectionisme tolereert en niet toelaat dat de verworvenheden van de gemeenschappelijke markt worden afgebroken. Ik feliciteer eveneens de Voorzitter, aangezien hij aanwezig was bij de bijeenkomst van de Europese Raad.
Er zijn zeer belangrijke beslissingen genomen, onder andere over een aanbeveling van de Hongaarse minister-president Ferenc Gyurcsány van een jaar geleden, waaraan ook het Europees Parlement met het verslag-Rasmussen steun had gegeven, namelijk dat er een systeem van toezicht op de kapitaalmarkt en banken in het leven wordt geroepen. Hierover werd tijdens deze top een principebesluit genomen en dat is een zeer belangrijke stap voorwaarts.
Het is voor de hele Europese Unie maar vooral voor Midden- en Oost-Europa en de Baltische landen een belangrijke stap voorwaarts dat banken hun filialen in de regio niet aan hun lot mogen overlaten, maar de ontvangen steun moeten doorsluizen.
Het feit dat binnen de Europese Unie de steun voor de betalingsbalans van de lidstaten buiten de eurozone is verdubbeld van 25 naar 50 miljard euro is een belangrijke uiting van solidariteit. Dit dient het gemeenschappelijke belang van ons allen - waarvoor mijn dank - en is in het belang van de hele Europese Unie.
Aurelio Juri (PSE). - (SL) In de voorbije vergaderperiode hebben we belangrijke maritieme wetgeving aangenomen, wetgeving waarmee de procedures voor het ingrijpen in geval van ongelukken op zee zijn verbeterd.
Zoals we weten, brengt de zee heel veel goeds, maar ook risico's met zich mee. Wanneer er een ernstig ongeluk gebeurt, dragen zij die in de buurt wonen de gevolgen. De beste maatregel is dus preventie. We moeten de omvang en de aard van het zeeverkeer reguleren in verhouding tot de gevoeligheid van het doorkruiste gebied.
Daarom wil ik de Commissie, en vooral de bevoegde commissaris Tajani, een vraag stellen en dat zal ik doen in zijn moedertaal, het Italiaans.
(IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, (…) de doelstellingen van deze nieuwe wetgeving inzake maritieme veiligheid zijn verenigbaar met de plannen voor twee hervergassingsinstallaties in de Golf van Triëst. Er is in die golf intensief scheepsverkeer en het gebied eromheen is dicht bebouwd. De zee is daar niet meer dan twintig meter diep en schepen mogen niet in aanraking komen met de zeebodem aangezien deze vol kwik zit. Als deze twee terminals worden gebouwd, zal er wekelijks bij elke terminal een LNG-tanker afmeren. We kennen de risico’s die dergelijke schepen met zich meebrengen in een gebied als de Golf van Triëst.
Bogusław Rogalski (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou vandaag in het bijzonder de aandacht willen vestigen op de manier waarop het Israëlische leger het Palestijnse volk voor onze ogen tracht uit te roeien. Deze kwestie mag ons in geen geval onverschillig laten.
Ik luister met een onbehaaglijk gevoel naar de verslaggeving van de Israëlische media. Ik luister naar soldaten die in geuren en kleuren vertellen dat ze de opdracht hebben gekregen om op burgers te schieten, onder meer op oude vrouwen. De krant Haarec heeft het schriftelijke bevel gepubliceerd dat door een van de militaire bevelhebbers aan zijn ondergeschikten werd gegeven. Hij heeft zijn troepen opgedragen om te schieten op mensen die hulp verlenen aan gewonde Palestijnen. Ten slotte hebben de soldaten ook geleerd om complete minachting te tonen voor het leven van Palestijnse burgers. Een bewijs hiervan zijn de gruwelijke T-shirts die door Israëlische soldaten worden gedragen en waarop een zwangere Arabische vrouw is afgebeeld, samen met de slogan 'Eén schot, twee doden'.
We moeten de stilte doorbreken die in dit Parlement over dit onderwerp heerst. De ene natie is niet beter of slechter dan de andere. Het Palestijnse volk heeft vandaag behoefte aan onze hulp en steun. Wij dienen deze uitdaging aan te gaan en dit probleem aan te pakken.
Anna Záborská (PPE-DE). – (SK) Mijnheer de Voorzitter, twee weken geleden bracht u ons een heel triest en afschuwelijk bericht. In Duitsland had een jongen vijftien mensen gedood en vervolgens de hand aan zichzelf geslagen. Met zijn moordpartij liet hij velen, waaronder zijn eigen familie, in groot verdriet en vertwijfeling achter. Ook zijn familie heeft een kind verloren en ook hun leven is overhoop gegooid.
Ik wil graag de woorden aanhalen die de Duitse president bij de begrafenis van de slachtoffers heeft gesproken: "Wij allen staan voor een heel serieuze vraag: doen we wel genoeg om onszelf en onze kinderen te beschermen? Doen we wel genoeg om personen die risico lopen te beschermen? Doen we genoeg voor vrede in onze eigen landen? We moeten onszelf afvragen wat we in de toekomst beter kunnen doen en welke lessen we uit deze gebeurtenis kunnen trekken. En laten we zowel ouders als kinderen helpen om gevaar te vermijden."
Ik zou daarom het Europees Parlement en de Europese Commissie nogmaals om hun steun willen vragen voor de in heel Europa gehouden campagne "Weet u waar uw kind nu is?". Zoals ik al eerder in dit Parlement gezegd heb, moeten we alles in het werk stellen om ervoor te zorgen dat zoiets nooit meer gebeurt.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) De Europese Unie is in de eerste plaats een sociaal Europa. Wij hebben economische ontwikkeling nodig, maar wij hebben net zo goed behoefte aan kwalitatief hoogwaardige banen, fatsoenlijke lonen en pensioenen, toegang tot de gezondheidszorg en opleidingsmogelijkheden.
Tijdens een economische crisis worden veel bedrijven met problemen geconfronteerd en komen werknemers op straat te staan.
Bij de Roemeense vestigingen van Arcelor Mittal in Galati en Hunedoara worden duizenden werknemers op basis van een roulatieschema technisch werkloos. Zij ontvangen nog maar 75 procent van hun loon of worden gewoon ontslagen. Andere landen worden met soortgelijke situaties geconfronteerd waarbij diverse bedrijven in uiteenlopende industriële sectoren zijn betrokken.
Ik verzoek de Commissie om na te denken over de mogelijkheid om een besluit van de Raad voor te bereiden, teneinde de criteria voor toegang tot het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering te herzien. Dit dient zowel op sectoraal als bedrijfsniveau te gebeuren - en niet alleen op regionaal en lokaal niveau – zodat de middelen snel vlot getrokken kunnen worden om de in nood verkerende arbeiders te ondersteunen.
Ik ben van mening dat Europa meer kan en moet doen voor werknemers met problemen.
Edit Bauer (PPE-DE). – (HU) Ik wil graag de aandacht vestigen op de methode die de Slowaakse regering toepast bij de beknotting van de taalrechten van minderheden, waardoor hun rechten worden geschonden. Deze regering heeft vorige week een wetswijziging over de landstaal aangenomen. Volgens de regering wordt hiermee echter geen inbreuk gepleegd op het taalgebruik van minderheden. De wet zelf laat echter iets heel anders zien.
Ik geef twee voorbeelden. Artikel 8, lid 4 van het wetsvoorstel heeft betrekking op de gezondheidszorg- en sociale instellingen en stelt dat personen die tot een minderheid behoren in twee gevallen hun moedertaal mogen gebruiken in deze instellingen: als ze de landstaal niet beheersen of als de instelling zich in een gemeente bevindt waar meer dan 20 procent van de inwoners tot een minderheid behoort. De arts zal dus eerst aan de patiënt vragen welke taal hij of zij spreekt en pas daarna kan hij vragen waar de persoon in kwestie last van heeft, want anders kan deze wetsovertreding volgens het voorstel een boete opleveren tussen 100 en 5 000 euro.
De situatie is al even slecht op het gebied van informatievoorziening, want radioprogramma’s – met uitzondering van de publieke zenders – zouden eerst in de taal van de minderheid moeten worden uitgezonden en daarna zou de hele uitzending moeten worden vertaald.
Mijnheer de Voorzitter, ik heb slechts één vraag: kunnen de minderheden rekenen op de steun van Europa?
Jelko Kacin (ALDE). - (SL) In Bazovica bij Trieste, op een steenworp van de Italiaanse grens met Slovenië, staat al sinds september 1945 een gedenkteken voor de eerste antifascisten in Europa. Vier Sloveense patriotten, Bidovec, Marušič, Miloš en Valenčič, zijn tijdens het eerste proces in Trieste in 1930 ter dood veroordeeld door een bijzondere fascistische rechtbank.
Het gedenkteken werd al zestien keer beschadigd en beklad; de laatste keer was een goede week geleden. Die vandalendaad maakt deel uit van een reeks politieke, economische, culturele en educatieve pogingen om druk uit te oefenen op de Sloveense etnische gemeenschap in Italië en op de Republiek Slovenië.
Daden waarmee Sloveense gedenktekens, muren van Sloveense scholen en borden met Sloveense plaatsnamen worden beklad, zijn zeer krenkend voor de gevoelens van de Italiaanse burgers van Sloveense afkomst en van het Sloveense volk in de Republiek Slovenië.
Tot nog toe heeft nog niemand de verantwoordelijkheid voor die strafbare feiten op zich genomen. Ik kan nauwelijks geloven dat de Italiaanse politie zo onbekwaam is dat ze de daders nog steeds niet heeft kunnen oppakken, of dat daartoe niet voldoende politieke wil voorhanden is. Als men zestien keer na elkaar niet in staat is om de daders op te sporen, is dat toch een beetje te veel van het goede.
Dimitar Stoyanov (NI). – (BG) Dames en heren, tijdens de afgelopen plenaire vergadering werd in het debat over Turkije gezegd dat Turkije niet bereid is de Armeense genocide te erkennen. U weet waarschijnlijk niet dat er nog een andere, niet-erkende genocide is die de Turken vijfhonderd jaar lang hebben gepleegd, namelijk de genocide op de Bulgaren.
Ik zal een tipje van de sluier oplichten en u met de woorden van een Amerikaanse journalist, MacGahan genaamd, iets vertellen over wat gedurende vier dagen in april 1876 plaatsvond,:
‘Het kan mij niet schelen of deze informatie onpartijdig is of niet; het verschrikkelijke cijfer van 15 000 doden in vier dagen is immers bevestigd. Geen enkele afronding van dit aantal kan iets toevoegen aan de verschrikking, waarvan de kolossale omvang duidelijk wordt als men de ontstellende, gruwelijke details van deze wrede slachtpartij volledig tot zich door laat dringen. De Franse consul zelf hoorde hoe de basji-bozoeks hun opmerkzame gehoor met genoegen vertelden dat zij, na het onthoofden van de kinderen, nieuwsgierig toekeken hoe hun kleine lichaampjes op de grond vielen en rondtolden als geslachte kippen.’
Deze luttele regels beschrijven slechts vier dagen van de vijf eeuwen regelrechte genocide die door het Ottomaanse Turkije werd gepleegd tegen de tot slavernij gebrachte Bulgaren. Wij, als afgevaardigden van Attack, willen erkenning en excuses voordat er ook maar enige vorm van discussie op gang wordt gebracht over het EU-lidmaatschap van Turkije.
Ioannis Gklavakis (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, na de hervormingen in de jaren 2003 tot 2008 heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid naast een agrarisch en economisch karakter ook een sterk sociaal karakter gekregen, en dat is mijns inziens ook terecht. Zo zijn de voedselsteunprogramma’s versterkt, initiatieven genomen voor groente- en fruitdistributie op school, wat voor mij eveneens heel terecht is, en is besloten breedbandprogramma’s te verwezenlijken om het platteland nieuw leven in te blazen.
Om aan de hedendaagse behoeften te kunnen voldoen is dan ook een robuust gemeenschappelijk landbouwbeleid nodig. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid geeft immers steun aan de landbouwers, zodat zij op het platteland kunnen blijven. Laten wij daarom onze stemmen verenigen en erop aandringen dat de middelen van het landbouwbeleid niet naar andere beleidsvormen worden doorgesluisd. Veeleer moeten de middelen voor het landbouwbeleid worden verhoogd
- als wij veilige levensmiddelen willen, want alleen dan kunnen alle levensmiddelen dat zijn wat ze moeten zijn, namelijk Europees;
- als wij voldoende levensmiddelen willen, want alleen dan kunnen wij de crisissen het hoofd bieden;
- als wij een beschermd milieu willen, hetgeen betekent dat de levensmiddelen moeten worden geproduceerd overeenkomstig Europese praktijken;
- als wij gezonde consumenten willen, hetgeen betekent dat wij hun Europese levensmiddelen moeten bezorgen;
Tot slot wil ik, mijnheer de Voorzitter, er nog op aandringen dat de Europese Unie haar begroting verhoogt, want dan hebben wij een toekomst in Europa. Als wij bovendien een robuuste landbouw willen, moeten wij de kredieten voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid verhogen.
Chris Davies (ALDE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is nu ruim een maand geleden dat u een bezoek bracht aan Gaza, maar uit de meest recente cijfers van de Israëlische regering blijkt dat er niets is veranderd: er komen nog steeds geen bouwmaterialen voor de wederopbouw, materiaal voor scholen en materiaal voor de industrie door de controleposten heen. De bombardementen zijn gestaakt, maar de blokkade duurt voort.
Misschien is dit een goed moment voor dit Parlement om te proberen de publieke opinie te beïnvloeden door een tentoonstelling te organiseren rond de T-shirts waarnaar een ander Parlementslid verwees – kledingstukken met daarop een door soldaten ontworpen afbeelding, zoals dat van de scherpschutter van de Givati-brigade, waarop een zwangere vrouw staat afgebeeld met het motto: “Een schot, twee doden”. In Israëlische kranten wordt melding gemaakt van andere afbeeldingen die nog racistischer, nog extremer en nog verachtelijker zijn. Een dergelijke tentoonstelling zou de Parlementsleden er misschien toe aanzetten zich af te vragen of de associatieovereenkomst EU-Israël onder de huidige omstandigheden wel moet worden voortgezet.
De Voorzitter. − Mijnheer Davis, de Euro-mediterrane Parlementaire Vergadering heeft vorige week dinsdag onder mijn voorzitterschap een resolutie aangenomen over de tragische toestand in het Midden-Oosten. Daar wilde ik u nog eens op wijzen. Het is de moeite waard om van deze resolutie kennis te nemen. Dank u voor uw opmerkingen.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) Het is niet de eerste keer dat ik me genoodzaakt voel iets te zeggen over de gigantische steenkoolkrachtcentrale die volgens plan gebouwd moet worden in de Slowaakse stad Tőketerebes (Trebišov) en die vier miljoen ton kooldioxide per jaar zal gaan uitstoten. Deze krachtcentrale heeft zowel aan de Hongaarse als aan de Slowaakse zijde van de grens geleid tot protesten op grote schaal, maar desondanks hebben de betrokken partijen het vergunningsproces voor de krachtcentrale opnieuw in gang gezet.
Aan de andere kant van de grens heeft de Hongaarse regering haar strategie getiteld ’Crisismanagement en groei’ gepubliceerd, waaruit blijkt dat zij onder het hoofdje ´crisismanagement´ de grootste veroorzaker van kooldioxide-uitstoot in Hongarije, de krachtcentrale Mátrai, die elk jaar meer dan zes miljoen ton vervuilende stoffen uitstoot, wil uitbreiden met een nieuw, op bruinkool werkend blok van 440 megawatt. Ik hoef u niet te vertellen dat in geen van beide krachtcentrales CCS wordt toegepast.
De Europese Unie heeft eind vorig jaar haar klimaatpakket aangenomen en afgelopen weekend is op de Europese top het financiële kader goedgekeurd voor klimaatcompensatie aan ontwikkelingslanden. Bovendien bereiden we ons naarstig voor op de klimaattop in Kopenhagen van december. Ondertussen doen de leiders van twee lidstaten, Slowakije en Hongarije - zij het dat laatstgenoemde zojuist is afgetreden – alsof er niets gebeurd is en financieren zij de klimaatverandering met het geld van hun burgers en ondanks hun protesten. Ik hoop dat de Europese Unie hier noch politieke noch materiële steun aan verleent.
Luisa Morgantini (GUE/NGL). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, terwijl men in Oost-Jeruzalem doorgaat met het slopen van honderden Palestijnse huizen, is ook de Palestijnse cultuur mikpunt van het Israëlische beleid geworden. Helaas heeft een aantal Israëlische soldaten op hun T-shirts een afbeelding laten drukken van een Palestijnse vrouw als schietschijf en met het opschrift “één schot, twee doden”. Het gaat hier namelijk om een zwangere Palestijnse vrouw.
De Arabische cultuur wordt getroffen. De Palestijnse Autoriteit heeft samen met de Arabische landen ervoor gekozen om Oost-Jeruzalem – niet heel Jeruzalem – in 2009 tot hoofdstad van de Arabische cultuur te maken. Israël heeft twintig activisten, onder wie mensen uit andere landen, gearresteerd ofschoon zij alleen maar een Palestijns cultureel evenement hielden. Het is een poging om elke Palestijnse aanwezigheid in Oost-Jeruzalem te vernietigen.
Ik vraag me dan ook af of de internationale gemeenschap niet iets kan doen om dit evenement tot een succes te maken en om duidelijk te maken dat Jeruzalem een echte gedeelde hoofdstad is. Laten we in het geweer komen, zodat dit evenement kan plaatsvinden.
Alojz Peterle (PPE-DE). - (SL) In het weekend was er in Slovenië, en vooral in Dolenjska, onrust over de beslissing van Renault om de productie van de Clio van Novo Mesto naar Frankrijk te verplaatsen.
Ik wil graag de officiële uitleg geloven dat de beslissing is ingegeven door een grotere vraag naar de Clio en Twingo, en niet door protectionisme omwille van de moeilijkheden in de auto-industrie.
Dames en heren, van wie is de autofabriek Revoz in Novo Mesto? Is het een Sloveense of een Franse fabriek? Het antwoord is duidelijk: een Sloveense fabriek die Franse auto's produceert, is beslist een Europese fabriek.
Ik ben ervan overtuigd dat we de auto-industrie met een Europese oplossing moeten beschermen, niet met nationale oplossingen. Anders zullen we nalaten de vier fundamentele vrijheden die ten grondslag liggen aan de gemeenschappelijke Europese markt, te eerbiedigen.
Milan Horáček (Verts/ALE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, begin maart zijn de politieke gevangenen Michail Chodorovski en Platan Lebedjev vanuit Tschita in Siberië naar Moskou overgeplaatst om wederom op grond van onhoudbare beschuldigingen voor de rechtbank te verschijnen. De eerste openbare zittingsdag staat voor 31 maart gepland. Op diezelfde dag had het overleg over de mensenrechten tussen de EU en Rusland plaats moeten vinden. Deze belangrijke besprekingen zijn inmiddels van Russische zijde voor onbepaalde tijd uitgesteld.
Rusland laat daarmee heel duidelijk zien welke geringe waarde het aan de mensenrechten hecht. Justitie wordt hier nog steeds niet voor gerechtigheid gebruikt, maar voor het uitschakelen van mensen die tegen de regering zijn en de EU wordt wat dat betreft zand in de ogen gestrooid.
Richard Seeber (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe om de Commissie te bekritiseren wegens haar besluit om de klassieke gloeilampen te verbieden. Dat besluit werd afgelopen week volgens de schriftelijke procedure genomen. Ik sta volledig achter de vereisten inzake energie-efficiëntie en achter de klimaatdoelstellingen die wij samen met de Raad en de Commissie overeen zijn gekomen. Alleen is in dit geval de verkeerde aanpak gevolgd. Het is onmiskenbaar dat de burgers zich gepasseerd voelen wanneer besluiten via de comitologieprocedure worden genomen en het grote publiek daarvan wordt uitgesloten. Daarom kan de Commissie in dit geval terecht worden verweten dat zij dit besluit niet via een normale procedure samen met het Parlement heeft genomen.
In de tweede plaats was er van een zeer slechte communicatie sprake. De mensen voelen zich bijzonder onzeker omdat er geen uitgebreide effectbeoordeling van deze maatregel heeft plaatsgevonden. Wij weten immers dat deze lampen kwik bevatten en dus een bedreiging voor de volksgezondheid, met name voor kinderen, kunnen zijn.
In de derde plaats zou het ook verstandig zijn geweest als wij een blik in de toekomst hadden durven werpen en modernere technieken hadden gesteund. Ik zou de Commissie dan ook willen verzoeken om met een nieuw voorstel te komen!
Tunne Kelam (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Esten, Letten en Litouwers willen uiting geven aan hun erkentelijkheid voor uw blijk van solidariteit ter gelegenheid van de zestigste verjaardag van de deportaties die in 1949 vanuit de Baltische landen plaatsvonden. Deze worden algemeen beschouwd als misdaden tegen de menselijkheid en vonden plaats in vredestijd, vier jaar na het einde van de oorlog. Tweederde van de gedeporteerden bestond uit vrouwen en kinderen die voor ongeveer tien jaar naar Siberië werden gestuurd. Als deze deportaties hadden plaatsgevonden in drie Scandinavische landen – Zweden, Denemarken en Noorwegen – zou er verhoudingsgewijs een half miljoen mensen zijn gedeporteerd.
Nu blijkt echter dat de economische en politieke uitbreiding van Europa niet genoeg is om van Europa een werkelijk geïntegreerde “waardengemeenschap” te maken. We hebben een nieuwe uitbreidingsgolf nodig: die van het geweten van Europa. We hebben absoluut behoefte aan een pan-Europees bewustzijn en een wil om deze misdaden en vooroordelen te erkennen als een integraal onderdeel van onze gemeenschappelijke geschiedenis.
Maria Petre (PPE-DE). - (RO) Veel afgevaardigden hebben vandaag over de behoefte aan solidariteit gesproken en ik wil daar graag op inhaken.
De Europese energieonafhankelijkheid en de solidariteit van de lidstaten op dit punt zijn belangrijker dan ooit. Wij moeten eensgezind en consequent handelen, niet alleen vanwege de risico’s maar ook omdat het noodzakelijk is onze hulpbronnen te diversifiëren.
Ik feliciteer de Europese Raad met het akkoord over het economisch herstelplan, met de nadruk op de energiesector en de financiering van het Nabucco-project.
Ik vraag de Europese Commissie dringend om snel en doelgericht de methoden te ontwikkelen die nodig zijn om te waarborgen dat deze financiële middelen effectief worden gebruikt en tot de gewenste resultaten leiden, niet alleen in de energiesector, maar met name ook in de economische sector die het zwaar te verduren heeft en bedreigd wordt door protectionisme.
Terugvallen op protectionisme is het slechtste scenario voor zowel opkomende als ontwikkelde economieën.
Marie Panayotopoulos-Cassiotou (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, er is een jaar verstreken sinds met het besluit van de werkgroep voor de hervorming van het Reglement van het Europees Parlement het werk van de interfractiewerkgroepen uitermate werd bemoeilijkt. Men had immers besloten om deze alleen op donderdagmiddag te laten werken. In feite heeft men op die manier korte metten gemaakt met de interfractiewerkgroepen, die een platform waren voor ideeën, meestal over thema’s die niet voornamelijk Europees beleidsvormen betroffen, zoals het thema van het gezin.
Ik ben voorzitter van de interfractiewerkgroep gezin en bescherming van het kind en moet u zeggen dat de gezinsverenigingen, het maatschappelijk middenveld en de gewone Europese burgers dit enorm betreuren, omdat zij nu geen interfractiewerkgroep niet meer hebben om hun stem te laten horen.
De werkgroep voor de hervorming van het Reglement heeft ons niet gezegd of de interfractiewerkgroepen zijn geëvalueerd. Zij heeft evenmin een oplossing gegeven voor de toekomst. Hoe kunnen deze interfractiewerkgroepen worden vervangen?
Nicodim Bulzesc (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het hebben over een zeer belangrijke kwestie in verband met de Europese literatuurprijs. Deze prijs wordt gefinancierd uit het culturele programma van de Europese Unie en is bedoeld om de creativiteit op het gebied van hedendaagse fictie in de schijnwerpers te zetten. Ik vind het een heel goed initiatief, maar ik maak me zorgen over de tenuitvoerlegging ervan.
Ik ben benaderd door culturele organisaties in mijn eigen land die teleurgesteld zijn omdat Roemenië dit jaar niet in het programma is opgenomen. Het is zelfs zo dat van de 34 in aanmerking komende landen er ieder jaar slechts 12 in dit programma worden opgenomen. De vraag is gewettigd hoe de resterende landen, waaronder Roemenië, een actieve rol kunnen spelen als ze niet eens in het programma worden opgenomen. Daarom wil ik dit probleem onder uw aandacht brengen en ik hoop dat we samen met de Europese Commissie een passende oplossing voor dit probleem vinden.
Nicolae Vlad Popa (PPE-DE). - (RO) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het wordt een moeilijk jaar voor Europa. Wij worden met uitdagingen geconfronteerd die hun weerga in de Europese geschiedenis niet kennen.
Wij moeten opboksen tegen een financiële en economische crisis, tegen een energiecrisis, tegen klimaatverandering en terrorisme, dat een bedreiging vormt voor alles wat wij tot nu toe hebben opgebouwd. Dat is ook precies de reden waarom het belangrijker is dan ooit dat wij eensgezind handelen.
Wij moeten ons teweerstellen tegen anti-Europese geluiden en tegen ultranationalistische elementen die destructief en gevaarlijk zijn. In de huidige situatie kunnen burgers die ontevreden zijn vanwege de steeds groter wordende crisis – en dan heb ik het nog niet over de andere problemen – gemakkelijk door ultranationalisten gemanipuleerd worden die het ongunstige klimaat gebruiken om een verenigd Europa aan te vallen. Mag ik u eraan herinneren dat de effecten van de crisis die wij op dit moment ervaren, catastrofaal geweest zouden zijn zonder de Europese Unie en de eurozone.
Ik doe een beroep op de Europese politici die bij de verkiezingscampagnes betrokken zijn om een duidelijk standpunt in te nemen tegen die anti-Europese uitlatingen. Ik doe een beroep op hen om geen ultranationalistische en chauvinistische elementen of tendentieuze toespraken te gebruiken om een paar extra stemmen te winnen. Ik dank u.
Iuliu Winkler (PPE-DE). – (HU) Zoals blijkt uit de officiële discussie die op gang is gebracht door de economische wereldcrisis moet het vertrouwen in het internationale financiële systeem dringend nieuw leven worden ingeblazen. Vandaag de dag is vertrouwen het sleutelwoord, hetgeen ook wordt weerspiegeld in de documenten van de Europese Unie.
Ik wil graag een ander sleutelwoord voorstellen, namelijk solidariteit, want solidariteit oftewel samenwerking is een van de veelgenoemde waarden waarop de Europese Unie is gebaseerd. Ik wil u echter ook vragen of wij, de landen buiten de eurozone, over solidariteitspraktijken kunnen spreken als ons wordt aangeraden om belastingen en andere heffingen te verhogen, in plaats van te vertrouwen op het crisisfonds van de EU en de bijbehorende mechanismen, ofschoon de Europese Unie dit fonds juist op grond van het solidariteitsbeginsel beheert.
Moeten de burgers in de Midden- en Oost-Europese lidstaten de hoop opgeven dat zij binnen afzienbare tijd de levensstandaard van de EU kunnen bereiken? Ik denk van niet. Ik ben ervan overtuigd dat het Europese standpunt dat de EU onze internationale partners zal presenteren, een standpunt zal zijn waarin wij ons allen kunnen vinden.
Csaba Sógor (PPE-DE). – (HU) De afgelopen dagen hebben de Hongaarse gemeenschappen in vijf EU-landen de Hongaarse vrijheidsstrijd en revolutie van 1848-1849 herdacht. Hongaren vochten zij aan zij met Polen, Serviërs, Kroaten, Zwaben, Duitsers, Oostenrijkers, Armeniërs en Roemenen voor de vrijheid van hun volkeren en voor de vrijheid in de wereld, tegen de twee grootste Europese legers van dat moment.
We staan elk jaar in maart stil bij deze gebeurtenis en dat deden ook de presidenten van twee landen. De Roemeense autoriteiten probeerden echter, op een voor een EU-land onwaardige manier, te verhinderen dat de president van de Republiek Hongarije, László Sólyom, naar Roemenië afreisde. Wat zou er gebeurd zijn als ze hetzelfde hadden gedaan met de Amerikaanse president Barack Obama – die eveneens zijn respect betuigde aan de Hongaarse vrijheidsstrijd van 1848 – als hij naar Roemenië was gegaan?
Het zou goed zijn als we eindelijk allemaal beseften dat we in Europa wonen, waar we elkaars verleden en geschiedenis kunnen respecteren en dus ook elkaars feestdagen.
Călin Cătălin Chiriţă (PPE-DE). – (RO) Ik ben voorstander van de Servische opneming in en toetreding tot de Europese Unie. Daarom dring ik er bij de Europese Commissie op aan om effectieve, specifieke maatregelen te nemen om de rechten te waarborgen van de mensen die tot de Roemeense minderheid in de Timoc-vallei behoren.
Het Europese Kaderverdrag inzake de bescherming van nationale minderheden en het Europese Handvest voor regionale talen of talen van minderheden dienen effectief toegepast te worden in de provincies Craina, Morava, Pojarevaţ en Timoc in de Timoc-vallei in het oosten van Servië. Wij leven in 2009 en naar mijn mening is het tijd dat de traditionele Roemeense etnische gemeenschap in de Timoc-vallei niet alleen het recht krijgt op een evenredige vertegenwoordiging, maar ook op kerken en scholen waar hun Roemeense moedertaal wordt gebruikt. Ik dank u.
De Voorzitter. - Aan de orde is het debat over de partnerschapsovereenkomsten:
– aanbeveling (A6-0117/2009) van David Martin, namens de Commissie internationale handel betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds [05211/2009 - C6-0054/2009 - 2008/0061(AVC)],
– aanbeveling (A6-0144/2009) van Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, betreffende het voorstel voor een besluit van de Raad tot sluiting van de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen Ivoorkust, enerzijds, en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, anderzijds [05535/2009 - C6-0064/2009 - 2008/0136(AVC)],
– mondelinge vraag (O-0033/2009) van Helmuth Markov en David Martin, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Economische Partnerschapovereenkomsten tussen de staten van Cariforum en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (B6-0203/2009),
– mondelinge vraag (O-0034/2009) van Helmuth Markov en David Martin, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Economische Partnerschapovereenkomsten tussen de staten van Cariforum en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten (B6-0204/2009),
– mondelinge vraag (O-0047/2009) van Helmuth Markov en Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds (B6-0217/2009),
– mondelinge vraag (O-0048/2009) van Helmuth Markov en Erika Mann, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ivoorkust, anderzijds (B6-0218/2009),
– mondelinge vraag (O-0035/2009) van Helmuth Markov en Christofer Fjellner, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ghana, anderzijds (B6-0205/2009),
– mondelinge vraag (O-0036/2009) van Helmuth Markov en Christofer Fjellner, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Ghana, anderzijds (B6-0206/2009),
– mondelinge vraag (O-0037/2009) van Helmuth Markov en Glyn Ford, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Economische-partnerschapsovereenkomsten tussen de staten van de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap (B6-0207/2009),
– mondelinge vraag (O-0038/2009) van Helmuth Markov en Glyn Ford, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Economische-partnerschapsovereenkomsten tussen de staten van de Stille Oceaan en de Europese Gemeenschap (B6-0208/2009),
– mondelinge vraag (O-0039/2009) van Helmuth Markov en Robert Sturdy, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de SADC-landen anderzijds (B6-0209/2009),
– mondelinge vraag (O-0040/2009) van Helmuth Markov en Robert Sturdy, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten enerzijds en de SADC-landen anderzijds (B6-0210/2009),
– mondelinge vraag (O-0041/2009) van Helmuth Markov en Daniel Caspary namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (B6-0211/2009),
– mondelinge vraag (O-0042/2009) van Helmuth Markov en Daniel Caspary namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Tussentijdse overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika enerzijds en de Europese Gemeenschap en haar lidstaten anderzijds (B6-0212/2009),
– mondelinge vraag (O-0043/2009) van Helmuth Markov, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de partnerstaten van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, anderzijds (B6-0213/2009),
– mondelinge vraag (O-0044/2009) van Helmuth Markov, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: Overeenkomst tot vaststelling van een kader voor een economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en de partnerstaten van de Oost-Afrikaanse Gemeenschap, anderzijds (B6-0214/2009),
– mondelinge vraag (O-0045/2009) van Helmuth Markov en Kader Arif, namens de Commissie internationale handel, aan de Raad: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (B6-0215/2009),
– mondelinge vraag (O-0046/2009) van Helmuth Markov en Kader Arif, namens de Commissie internationale handel, aan de Commissie: De tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Gemeenschap en haar lidstaten, enerzijds, en Centraal-Afrika, anderzijds (B6-0216/2009).
David Martin, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we rechtstreeks bij een kwestie betrokken zijn, zijn we altijd geneigd het belang ervan te overdrijven, maar volgens mij is het onmogelijk het belang van deze specifieke kwestie te overdrijven. We hebben hier vanavond te maken met een reeks overeenkomsten die het leven, de levenskwaliteit en de gezondheid van letterlijk miljoenen mensen in de ontwikkelingswereld kunnen beïnvloeden.
Voordat ik me buig over de inhoud van mijn verslag, wil ik mijn waardering uitspreken voor mijn collega, Glenys Kinnock, die als co-voorzitter van de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU als geen ander de zorgen omtrent de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) en de gevolgen ervan voor de ontwikkeling van de betrokken landen onder de aandacht heeft gebracht, niet alleen in dit Parlement, maar ook elders in de wereld waar zij uiting heeft gegeven aan de bezorgdheden van de ACS-landen. Zoals velen van u weten, verlaat Glenys het Parlement na deze zittingsperiode. Ik denk dat we haar inspanningen ten behoeve van de ACS en met name de EPO’s, zeer zullen missen.
De EPO’s hebben een moeizame geschiedenis in dit Parlement. Er was een echt spanningsveld tussen de handels- en ontwikkelingsdoelstellingen. Een deel van die spanning had misschien kunnen worden vermeden, maar een deel daarvan was eerlijk gezegd inherent aan de aard van de overeenkomsten.
Ten eerste werden ze ons opgedrongen met een WTO-besluit, en het valt niet mee om onderhandelingen te voeren over eenzijdige liberalisering, waar in feite met EPO’s naar moet worden gestreefd.
Ten tweede betekende de kunstmatige einddatum die werd vastgesteld voor de afronding van de volledige en tussentijdse EPO’s dat de onderhandelingen niet door twee gelijkwaardige partijen werden gevoerd, ook al was dat wel de bedoeling, omdat de ACS-kant iets te verliezen had als de einddata niet werden gehaald.
Tot slot was het zo – en dit is geen kritiek op hen maar op de realiteit van de onderhandelingen – dat onze onderhandelingen door handelsdeskundigen werden gevoerd. Handelsdeskundigen zullen van nature proberen om de best mogelijke overeenkomst voor de Europese Unie in de wacht te slepen. Ze zullen niet per se streven naar de beste uitkomst qua ontwikkeling. Nogmaals, dit is geen kritiek, daar zijn ze voor opgeleid, maar dat is wel de realiteit van de onderhandelingen.
We hebben als Parlement sinds het afsluiten van de onderhandelingen geprobeerd een ´vierkante cirkel´ te maken van handel en ontwikkeling.
Ik wil als rapporteur mijn opmerkingen toespitsen op de Cariforum-EPO, die momenteel natuurlijk de enige volledige economische partnerschapsovereenkomst is. Aangezien deze EPO al is ondertekend, kunnen we de tekst niet meer wijzigen. We kunnen er alleen maar ja of nee tegen zeggen. Als de Commissie en de commissaris ons een aantal toezeggingen kunnen doen en interpretaties van de tekst kunnen geven, denk ik dat we deze week onze instemming kunnen betuigen met de Cariforum-EPO.
De schrijver Lewis Carroll liet een van zijn personages, Humpty Dumpty, smalend zeggen: “Als ik een woord gebruik, dan betekent het alleen wat ik wil dat het betekent, niet meer en niet minder”. Zo ging het ons kort geleden min of meer ook, toen wij bepaalde gedeelten van de Cariforum-EPO probeerden te begrijpen: het was niet altijd even eenvoudig om helder voor ogen te krijgen wat de tekst nu eigenlijk betekende.
Ik hoop dat de commissaris ons vandaag op een paar punten kan geruststellen.
Ten eerste wil ik de verzekering dat de herzieningsclausule in de overeenkomst een echte herzieningsclausule is en de Commissie deze serieus neemt, dat er wordt gekeken naar ontwikkelingsprioriteiten, zoals armoedeverlichting, duurzame ontwikkeling, economische diversificatie en inspanningen gericht op de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen aan het eind van de periode van vijf jaar, om ervoor te zorgen dat de EPO’s een bijdrage leveren aan al deze zaken en niet in het nadeel ervan werken.
Ten tweede wil ik graag dat de commissaris ons geruststelt wat de financiering van de EPO’s betreft. Uit berekeningen blijkt dat er met het bestaande EOF en met andere financieringskaders tot 2013 ongeveer 580 miljoen euro beschikbaar zal zijn voor de Cariforum-landen. Volgens mij – maar ik ben natuurlijk geen deskundige op dit gebied – moet dat genoeg zijn om aan de vereisten van de EPO’s te voldoen, als deze goed geprogrammeerd worden, als al het geld wordt besteed en als tegemoet gekomen wordt aan de prioriteiten van de Caribische landen ten aanzien van de bestemming van het geld. Verder moeten we ervoor zorgen dat de lidstaten over de brug komen en hun deel betalen van de twee miljard euro die is toegezegd voor “hulp voor handel” in de ontwikkelingswereld. We moeten ook kijken naar wat er na 2013 beschikbaar is. De Commissie kan ons wat dat betreft geen toezegging doen, omdat dit een zaak is van het Parlement en de Raad. We moeten ons er echter wel bewust van zijn dat het geld opraakt, dat de toezeggingen in 2013 aflopen.
De derde toezegging die ik wil, betreft de status van meest-begunstigde natie (MFN). Ik heb al eerder tegen de commissaris gezegd dat ik heel goed begrijp dat de Europese Unie erop moet aandringen dat de Caribische landen ons precies dezelfde voorwaarden geven als de Verenigde Staten of andere grote ontwikkelde mogendheden. Maar we moeten ons niet op de MFN-clausule beroepen als de Caribische landen een gunstige overeenkomst sluiten met bijvoorbeeld een groep Afrikaanse landen.
Het vierde punt – en hiermee ik sluit af – betreft de kwestie van toegang tot geneesmiddelen. We willen de verzekering dat in de Cariforum-overeenkomst niets staat dat het gebruik van de TRIPS-mechanismen in gevaar brengt. Deze mechanismen moeten veiliggesteld worden.
Ik wil van de commissaris horen of zij deze verzekeringen kan geven, maar voordat ik mijn oor te luisteren leg, wil ik afsluiten door te zeggen dat ik er stellig van overtuigd ben dat de commissaris de toon en de aard van de discussie over EPO’s heeft veranderd. Ik heb waardering voor het werk dat ze op dit terrein reeds heeft verricht.
Erika Mann, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega’s, de overeenkomst met Ivoorkust is zodanig dat wij als Parlement daarmee instemming moeten betuigen. Wij kunnen hier immers uitsluitend “ja” of “nee” tegen zeggen. Ik hoop dat hier op een dag verandering in zal komen en dat het Parlement dan ook aan de onderhandelingen over het mandaat kan deelnemen.
Dat maakt het nu allemaal wel wat problematischer. Er zijn twee verschillen ten opzichte van de overeenkomst met de Cariforum-landen. In de eerste plaats gaat het hier om een regering die niet democratisch is gekozen. In de tweede plaats betreft het een voorlopige overeenkomst waardoor vooralsnog alleen handhaving van de oude preferenties wordt gewaarborgd. Over de definitieve overeenkomt zal in de toekomst nog verder onderhandeld moeten worden.
Ik wil graag van commissaris Cathy Ashton voor een aantal punten toezeggingen, omdat ik weet dat die punten voor Ivoorkust van groot belang zijn. Ik heb in het afgelopen weekend nogmaals een gesprek gevoerd waaruit zeer duidelijk is gebleken dat de Commissie de benodigde toezeggingen dient te verschaffen. Dat zou overigens ook volledig in overeenstemming zijn met de toezeggingen die de Commissie al in verband met de SADC-landen heeft gedaan. Staat u mij dan ook toe om een aantal van de belangrijkste punten aan de orde te stellen.
Het eerste punt heeft betrekking op een hoge mate van flexibiliteit. Die flexibiliteit dient de volgende aspecten te omvatten: allereerst het opnemen van een review-clausule die eveneens flexibel van aard dient te zijn, zodat er geen sprake is van een vijfjarige termijn voor de evaluatie, maar van permanente en relatief korte evaluaties. In de tweede plaats dient er over gevoelige kwesties alleen onderhandeld te worden als het land zelf daar ook daadwerkelijk prijs op stelt. Dat geldt met name voor de Singapore-kwesties, maar uiteraard ook voor de vraag hoe de TRIPS-overeenkomst geïntegreerd dient te worden en voor soortgelijke onderwerpen.
Indien de onderhandelingen voortgezet worden met het oog op een regionale overeenkomst is mijn derde punt dat er ook rekening gehouden dient te worden met regionale verschillen. Ivoorkust kampt immers met het specifieke probleem dat de onderhandelingen en het sluiten van de overeenkomst tot nu toe ‘geïsoleerd’ hebben plaatsgevonden, terwijl er in de toekomst over een overeenkomst op regionaal niveau onderhandeld zal moeten worden.
In de vierde plaats is het belangrijk dat het in het kader van nieuwe onderhandelingen te allen tijde mogelijk moet zijn om onderwerpen op te pakken die op dit moment nog niet in ogenschouw zijn genomen. Dergelijke onderwerpen moeten dan ook op de goedkeuring van de Commissie kunnen rekenen.
Dat betekent eigenlijk alleen, mevrouw de commissaris, dat u de toezeggingen die u reeds de SADC-landen heeft gedaan, ook Ivoorkust moet doen. Dan zal een positief onthaal door het Parlement ook waarschijnlijker worden. Wij zijn namelijk zeer bezorgd – en die bezorgdheid hebben wij ook vernomen van vele niet-gouvernementele organisaties – over het feit dat de Commissie met name in het geval van Ivoorkust aanvankelijk een relatief weinig flexibele houding aan de dag heeft gelegd. Daarom is geen rekening gehouden met de aangesneden punten bij de overgang van een tijdelijke naar een definitieve overeenkomst. Een toezegging van uw kant zou dan ook buitengewoon nuttig zijn met het oog op onze instemming met deze overeenkomst.
Daarnaast heb ik in de gesprekken met vertegenwoordigers van Ivoorkust vernomen dat zij zeer bezorgd zijn over het feit dat de technische bijstand niet snel genoeg op gang komt en dat daarbij ook niet met al hun zorgen rekening wordt gehouden. Naar ik heb begrepen zouden zij het bijzonder op prijs stellen indien de Commissie en de internationale organisaties hen steunden in hun pogingen om KMO’s toegang tot de markt te verschaffen. Op die manier kunnen zij dan ook daadwerkelijk gebruik maken van de toegang tot de Europese markt. Zij zijn uiterst behoedzaam als onderhandeld wordt over die Singapore-kwesties, als er überhaupt over gesproken wordt. Zij vinden het belangrijk dat wij hun ondersteuning bieden bij het ontwikkelen van inzicht in de wijze waarop collectieve voorzieningen voor de samenleving gebruikt kunnen worden. Bovendien willen zij graag dat wij hun bij alle kwesties op het gebied van technische normen advies geven, omdat deze normen voor hen vaak een concrete handelsbelemmering vormen.
Mijn laatste opmerking heeft betrekking op een punt dat dit Parlement aangaat. Zoals gezegd hebben wij slechts de mogelijkheid om “ja” of “nee” te zeggen, en dat is uiteraard een aanzienlijke beperking van de mate waarin het Parlement aan de vormgeving van stemmingen mee kan werken. Ik wil er uitdrukkelijk op wijzen – en dat zult u ook in onze teksten terugvinden – dat een eventuele instemming met de tijdelijke overeenkomst niet betekent dat wij automatisch ook instemming zullen betuigen met de definitieve overeenkomst. Wij verlangen veeleer nadrukkelijk dat wij in het kader van een monitoring-procedure permanent bij de verdere onderhandelingen worden betrokken, zodat wij de punten die ik zojuist heb aangesneden tot op zekere hoogte – voor zover dat onder onze bevoegdheid valt – ook kunnen controleren.
Kunt u tot slot nog een en ander zeggen over de vraag in hoeverre het achterwege blijven van een Doha-overeenkomst negatieve gevolgen zal hebben voor met name Ivoorkust, vooral met betrekking tot bananen?
Helmuth Markov, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte minister van Buitenlandse Zaken, het gaat in dit debat niet alleen om een pakket met zestien mondelinge vragen aan de Raad en de Commissie, acht ontwerpresoluties en twee verslagen overeenkomstig de instemmingsprocedure, maar vooral om de 79 ontwikkelingslanden waarmee de Europese Unie haar handels- en samenwerkingsbetrekkingen hernieuwt. Handels- en samenwerkingsbetrekkingen zijn belangrijke mechanismen voor het bestrijden van armoede en voor het opbouwen van economisch en sociaal stabiele economieën. Daarbij gaat het vooral ook om steun bij de uitbreiding van de infrastructuur, om gezondheidszorg, voedselsoevereiniteit, goed functionerende sociale systemen, onderwijs en culturele uitwisselingen.
In het verleden waren onze handelsbetrekkingen met de ACS-landen gebaseerd op niet-wederkerige handelspreferenties, waardoor de meeste producten die in de ACS-landen werden gefabriceerd rechtenvrij toegang hadden tot de interne markt. In 2000 werd afgesproken dat er voor eind 2007 nieuwe partnerschapsovereenkomsten opgesteld moesten worden. In die overeenkomsten zouden de unilaterale handelspreferenties vervangen moeten worden door WTO-compatibele afspraken, met het doel de armoede te verminderen en uiteindelijk uit te bannen en duurzame ontwikkeling te bevorderen. Daarnaast dient steun te worden gegeven aan regionale integratie, economische samenwerking en een adequaat regeringsstelsel en moeten de ACS-landen geholpen worden bij het verbeteren van hun economische vaardigheden, opdat zij stapsgewijze opgenomen kunnen worden in de wereldeconomie. Daarom moet in deze landen ook de productiecapaciteit uitgebreid worden en moeten particuliere economische activiteiten en particuliere investeringen worden bevorderd.
De onderhavige economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s), en met name de zogeheten tijdelijke EPO’s of goods-only-overeenkomsten, zijn vooral handelsovereenkomsten, aangezien zij voor minstens 90 procent betrekking hebben op aspecten die te maken hebben met de markttoegang dan wel met andere handelskwesties. Centraal daarbij staat de stapsgewijze liberalisering van de handel tussen de Europese Unie en de partnerregio’s, respectievelijk de afzonderlijke landen.
Met welke problemen werden wij naar ons idee in de loop van de onderhandelingen geconfronteerd?
Allereerst valt het echt te betwijfelen of de tijd genoeg was. Uiteraard verkeerde de Commissie in een riante positie: zij had de leiding over de onderhandelingen, kon een en ander in stemming brengen en heeft ook de lidstaten erbij kunnen betrekken. Stelt u echter eens voor dat u de onderhandelingspartner aan de andere kant van de tafel was geweest. Zou u dan van mening zijn geweest dat de onderhandelingen in de praktijk zodanig parallel waren verlopen dat er ook ruimte was voor het benodigde overleg binnen het maatschappelijke middenveld met de parlementen in de betrokken landen?
Er is ook veel inhoudelijk kritiek geweest. Ten eerste is de Commissie, niettegenstaande tegenovergestelde opvattingen van deskundigen, van mening dat WTO-compatibiliteit betekent dat de douaneheffingen de komende vijftien jaar met 80 procent verminderd dienen te worden. De liberaliseringsverplichtingen zijn in eerste instantie weliswaar asymmetrisch, maar wat het gehele liberaliseringsproces betreft, zal er uiteindelijk toch aan beide kanten sprake zijn van open markten. Dat kan de Europese Unie zich moeiteloos permitteren: de uitvoer uit de ACS-landen vormt immers slechts een gering deel van de invoer in de EU.
Voor de ACS-landen betekenen lagere douaneheffingen echter een verlies aan inkomsten, en die inkomsten zijn juist nodig voor de dringend noodzakelijk overheidsinvesteringen in infrastructuur en op sociaal gebied en ter ondersteuning van de economische ontwikkelingen en de verbetering van de bestuurscapaciteiten. Bovendien leidt dit tot een tragere economische ontwikkeling en tot voortzetting van de afhankelijkheid van de uitvoer uit de industriële landen. Dat geldt net zo goed voor voedingsmiddelen als voor industriële goederen en hierdoor wordt uiteindelijk een vicieuze cirkel gecreëerd. Men hoeft alleen maar naar de stijgende prijzen van levensmiddelen in de ACS-landen te kijken om daarvoor een afdoend bewijs voor te hebben. Ik heb de volgende vraag al vaak gesteld: als vijftig jaar niet-wederkerige handelsbetrekkingen bij lange na niet tot een toereikende ontwikkeling hebben geleid, zou wederzijdse openstelling van de markt daar dan wel voor kunnen zorgen?
Een ander groot probleem dat met de onderhavige overeenkomsten alleen nog maar nijpender wordt, is de betrekking tussen partnerregio’s en partnerlanden. Binnen de Oost-Afrikaanse gemeenschap – en ik ben persoonlijk verantwoordelijk voor de betreffende ontwerpresolutie – is het probleem van de interne douanerechten misschien niet zo groot omdat er een douanegemeenschap is, maar bij de totstandbrenging van handelsbetrekkingen met de buurlanden zou men, vanwege de verschillende liberaliseringstranches, wel eens op moeilijkheden kunnen stuiten. Daar komen uiteraard dan ook nog eens de talloze problemen bij als gevolg van de oorsprongsregels. Er heerst grote bezorgdheid met het oog op de onderhandelingen over “alomvattende” EPO. Die bezorgdheid ligt in het verlengde van bepaalde conflicten die zich ook hebben voorgedaan bij de geblokkeerde ontwikkelingsronde van Doha. Veel landen denken dat zij niet in staat zijn om hun diensten- en investeringsmarkt en de markt voor overheidsaanbestedingen te dereguleren en open te stellen voor de mondiale mededinging. Zelfs binnen de EU is dat niet volledig haalbaar of überhaupt wenselijk. Op het gebrek aan controlemechanismen voor de financiële markten, hoeft vanaf deze plaats niet nader ingegaan te worden.
Op de transparantie van de onderhandelingen was en is er veel kritiek, meer in het bijzonder doordat de parlementen en maatschappelijke organisaties hierbij niet in voldoende mate zijn betrokken. Tot slot is er dan nog de kwestie in verband met modus 4. Indien er sprake is van vrij verkeer van goederen, zou hetzelfde dan niet in de eerste plaats ook voor mensen moeten gelden? In zoverre heeft onze commissie aspecten aan de orde gesteld die, los van het gebied waarop ze betrekking hebben, altijd op hetzelfde neerkomen.
Welke financiële, technische en administratieve steunmaatregelen zijn er genomen in het kader van de nieuwe opzet van de handels- en ontwikkelingspartnerschappen? Zal de Commissie in de toekomstige onderhandelingen flexibel inspelen op de behoeften van de partnerregio’s, met name als het gaat om de mogelijkheid uitvoerrechten te heffen voor ontwikkelingsdoeleinden, om de bescherming van opkomende bedrijfstakken, om vrij verkeer van werknemers en meer in het bijzonder om de bescherming van overheidsopdrachten? Is de Commissie daarnaast bereid om haar standpunt over intellectuele eigendomsrechten in zoverre te heroverwegen dat gewaarborgd wordt dat biodiversiteit en traditionele kennis behouden blijven en medische verzorging in de armere landen tegen betaalbare prijzen gegarandeerd is? Zijn de Raad en de Commissie bereid om de parlementen en maatschappelijke organisaties in de toekomst adequate informatie over participatiemogelijkheden te verschaffen? En tot slot, is er bereidheid om de gesloten overeenkomsten eventueel aan een herziening te onderwerpen als mocht blijken dat bepaalde punten een negatief effect hebben op de ontwikkelingsvooruitgang in de ACS-landen?
Staat u mij toe om afsluitend nog een kleine persoonlijke opmerking te maken. Ik ben nu tweeënhalf jaar voorzitter van de Commissie internationale handel geweest. Omdat ik mij niet voor een volgende zittingstermijn kandidaat heb gesteld, wil ik deze gelegenheid graag gebruiken om het secretariaat, de heer Rodas en met name ook mevrouw Pribas, zeer hartelijk te bedanken voor de geweldige ondersteuning die zij mij hebben gegeven. Daarnaast wik ik ook alle collega’s bedanken. Wij hebben goed samengewerkt en wij hebben naar mijn idee veel bereikt. Het was een mooie tijd en het zou geweldig zijn als wij ook met de EPO’s nog een succes kunnen boeken! Al degenen die hier straks wel terugkeren, wens ik voor de volgende zittingstermijn het allerbeste. Eigenlijk ben ik heel hoopvol dat handel in de toekomst ook in het Europees Parlement een grotere rol zal gaan spelen. Hartelijk dank!
Christofer Fjellner, auteur. − (SV) Mijnheer de voorzitter, ik ben erg blij dat we vandaag dit debat kunnen voeren. In deze tijden van toenemend protectionisme en toenemende, in plaats van afnemende armoede, is het bijzonder belangrijk dat we de handel tussen Europa en een aantal van de armste landen ter wereld open houden. Dat is waar de tijdelijke overeenkomsten in wezen over gaan. De economische partnerschapsovereenkomsten hebben ten doel de voortzetting van de handel en ontwikkeling in een aantal van de armste landen ter wereld te verzekeren.
Die landen lopen het risico het hardst getroffen te worden wanneer de wereldwijde recessie om zich heen grijpt en de protectionistische wedloop lijkt te verergeren. Daarom begrijp ook ik een deel van de geuite kritiek niet. Sommigen beweren dat deze overeenkomsten te ver gaan en te veel omvatten. Sommige critici hebben het liever over verliezen aan douaneopbrengsten dan over het potentieel voor nieuwe handel. Ik denk daarentegen dat we blij moeten zijn dat we zo veel hebben bereikt! Ik ben van mening dat er geen inherent conflict is tussen handel en ontwikkeling, zoals sommige sprekers beweren. Ik denk dat het tegendeel waar is: handel leidt tot ontwikkeling, douanerechten leiden tot armoede.
Ik was verantwoordelijk voor de tijdelijke overeenkomst met Ghana. Ik moet om te beginnen bekennen dat daarin enkele schoonheidsfoutjes zitten, zoals de voorzetting van EU-douanerechten op rijst en suiker gedurende een overgangsperiode, maar in feite is het een erg goede overeenkomst. Daarom is het belangrijk ervoor te zorgen dat deze zo snel mogelijk wordt ondertekend. Eerder stond de presidentsverkiezing in Ghana dit in de weg, maar nu wil ik de nieuwe president van het land, John Atta Mills, aansporen de tijdelijke overeenkomst te ondertekenen. Ik hoop ook dat wij in de EU ervoor zorgen dat de door ons onderhandelde overeenkomst wordt ondertekend. Het is onaanvaardbaar dat dit zo lang duurt. En het is met name onaanvaardbaar dat het zo lang duurt omdat de vertaaldienst van de Raad niet naar behoren werkt.
Ik wil de gelegenheid aangrijpen om iedereen aan te moedigen zich achter de overeenkomst te scharen. In deze onzekere tijden heeft de wereld meer handel nodig, niet minder.
Daniel Caspary, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, volgens mij zijn de economische partnerschapsovereenkomsten onontbeerlijk voor het waarborgen van de handelsbetrekkingen met de landen van Afrika, het Caribisch gebied en de Stille Oceaan. Zowel de Europese Unie als deze landen hebben groot belang bij die samenwerking. Het is de allerhoogste tijd dat wij ophouden de Afrikaanse landen ontwikkelingshulp te geven, zoals wij de afgelopen vijftig, zestig jaar hebben gedaan. Wij moeten deze landen nu eindelijk ook mentaal de vrijheid geven om hun toekomst zelf ter hand te nemen en een eigen welvaart op te bouwen, zoals andere regio’s in de wereld dat de afgelopen decennia ook gedaan hebben.
De handel kan daaraan een belangrijke bijdrage leveren. Ik denk daarbij enerzijds aan de handel tussen de Europese Unie en de ACS-landen, maar anderzijds met name ook aan de onderlinge handel tussen deze landen, aan de zogeheten zuid-zuid-handel. Ik ben er vast van overtuigd dat wij de regeringen en die landen wellicht ook enigszins moeten dwingen om hun onvoorstelbaar hoge douanerechten op veel gebieden af te schaffen en op die manier überhaupt de voorwaarden te creëren voor economische groei in deze regio’s.
Waarom moeten wij dit doen? Deze landen hebben dringend behoefte aan de randvoorwaarden die de mensen in staat zullen stellen om op eigen kracht welvaart te creëren. In de gesprekken met vertegenwoordigers uit deze landen heb ik vaak de indruk gekregen dat de mensen dankbaar zijn dat wij als Europese Unie op een aantal gebieden druk uitoefenen, en dat zij dankbaar zijn dat wij op sommige terreinen ook eisen stellen en de nationale regeringen dwingen vooruitgang te boeken met hun economisch beleid.
Ik zou het een goede zaak vinden indien wij dit gezichtspunt de komende weken en maanden juist ook in die onderhandelingen niet uit het oog verliezen. Dat betekent dat wij niet alleen de gerechtvaardigde verlangens van de regeringen in aanmerking moeten nemen, maar ook met betrekking tot bepaalde punten moeten vasthouden aan onze gerechtvaardigde eisen, waarbij wij tegelijkertijd de gerechtvaardigde eisen en belangen van de mensen uit deze landen moeten behartigen.
In die zin hoop ik dat er vruchtbare onderhandelingen zullen plaatsvinden.
Kader Arif, auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, als u mij toestaat, zou ik in dit lange debat van vandaag even stil willen staan bij de weg die wij tot nu toe hebben afgelegd.
Laten wij eens terugdenken aan de aanvankelijke standpunten die een aantal leden van dit Parlement innam toen wij geconfronteerd werden met de toenemende ongerustheid in de ACS-landen, met demonstraties tegen de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's) en met de waarschuwingssignalen van NGO's zowel in het Noorden als in het Zuiden, toen wij erop aandrongen om in deze overeenkomsten prioriteit toe te kennen aan ontwikkeling – iets wat tegenwoordig vanzelf lijkt te spreken, aangezien de Commissie zelf er voortdurend op hamert. In die tijd durfde de heer Mandelson ons echter nauwelijks te antwoorden, want voor hem ging het in de eerste plaats om de stimulering van de handel, alsof alleen al het wegnemen van tarifaire belemmeringen op miraculeuze wijze tot ontwikkeling zou leiden.
Men zei dat wij idealisten waren, dat wij gemanipuleerd werden door NGO's, en men was verontwaardigd dat wij instrumenten eisten voor bescherming, regulering en interventie door de overheid. Maar wat gebeurde er? Het bleek dat wij ons niet onverantwoordelijk hadden opgesteld. Nee, de regeringen van de ACS-landen accepteerden niet langer dat de onderhandelingen onder druk of onder bedreiging werden gevoerd. Nee, de risico's van de openstelling van het handelsverkeer bestaan niet alleen in theorie, ze zijn reëel en hebben concrete en directe gevolgen, bijvoorbeeld voor de staatsbegroting van deze landen die inkrimpt door derving van douane-inkomsten, voor de opkomende industrie in de landbouwsector die wordt verzwakt en voor de voedselzekerheid van de bevolking die in gevaar komt.
Wij hebben al heel lang geleden, nog voor het uitbreken van de hongeropstanden of de financiële crisis, gezegd dat wij hier bang voor waren. Wat valt er dan over de huidige situatie te zeggen? Het IMF, de Wereldbank en de VN erkennen dat de ontwikkelingslanden, in tegenstelling tot wat aanvankelijk werd gezegd, zwaar zullen worden getroffen door de wereldwijde recessie.
Jacques Diouf, directeur-generaal van de Voedsel- en Landbouworganisatie (FAO) heeft dit onlangs benadrukt door zich af te vragen of wij tegen de landen die wij partners noemen, durven zeggen dat wij wel bereid zijn miljarden uit te geven om het mondiale bankensysteem te redden, maar niet om hun van honger omkomende bevolking te redden.
Ik zal volstrekt eerlijk zijn, mevrouw de commissaris, en ik wil graag dat dit duidelijk is: als u niet stellig en concreet namens de Commissie belooft te garanderen dat deze EPO's daadwerkelijk op ontwikkeling zullen zijn gericht, dan zal ik in deze instemmingsprocedure niet vóór stemmen. Woorden volstaan niet, en intentieverklaringen evenmin; daar hebben we er al te veel van gehoord. Wij willen concrete toezeggingen, en die wil ik graag een voor een opnoemen. De EPO's zullen uitsluitend bevredigende overeenkomsten zijn als ze regionale integratie bevorderen en als ze een bijdrage leveren aan ontwikkeling in de ACS-landen en aan de verwezenlijking van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen.
Als wij vragen om de bevordering van de regionale integratie, dan moet dat naar de praktijk worden vertaald. Ik zal een voorbeeld noemen: in Centraal-Afrika is Kameroen bekritiseerd – om niet te zeggen veroordeeld – door zijn buurlanden, omdat het deze tijdelijke overeenkomst met de Unie heeft ondertekend. Ik wijs er nog eens op dat van de acht landen van de regio, er vijf tot de minst ontwikkelde landen (MOL) behoren, dat wil zeggen tot de landen die automatisch en volledig in overeenstemming met de WTO-voorschriften vrije toegang tot de Europese markt hebben voor hun exportproducten, zonder dat hun hiervoor enige tegenprestatie mag worden gevraagd. Ik kan niet anders dan begrip hebben voor hun zorgen als de Commissie hun vraagt hun markten voor 80 procent open te stellen voor Europese exportproducten.
Als de commissaris zich ertoe verbindt om regionale integratie te bevorderen, als zij zich ertoe verbindt om flexibeler te zijn door rekening te houden met de verschillende ontwikkelingniveaus van onze partners, waarom stemt zij dan niet in met het aanbod van 71 procent liberalisering dat door Centraal-Afrika is gedaan? Misschien kan zij ons dat zeggen.
Het tweede, fundamentele punt waarop wij een antwoord verwachten betreft de Singapore-kwesties. Deze kwesties mogen in de onderhandelingen niet aan de partnerlanden worden opgedrongen. Hierbij wil ik in het bijzonder de nadruk leggen op overheidsopdrachten. Natuurlijk moet er sprake zijn van transparantie – ik zal daar altijd voor pleiten –, maar mogen wij, door liberalisering van overheidsopdrachten voor te schrijven, onze ACS-partners beroven van een instrument dat van essentieel belang is voor hun soevereiniteit omdat daarmee steun wordt gegeven aan hun industrie en aan lokale diensten?
Het derde punt betreft diensten. Tijdens onze EPO-besprekingen met Kameroen heeft de Commissie herhaaldelijk onderstreept dat onze partners over diensten wilden onderhandelen. Dat mag dan zo zijn, maar wij moeten wél oppassen voor degenen die dit argument zouden willen gebruiken om liberalisering van diensten in alle regio's en in alle landen erdoor te drukken, en met name om liberalisering van overheidsdiensten te rechtvaardigen. Mevrouw de commissaris, ik verwacht van u een ferme belofte dat overheidsdiensten buiten het kader van de onderhandelingen blijven, en wel in alle regio's. Wij weten dat de staatsbegrotingen van onze partners door het verlies van douane-inkomsten lager zullen uitvallen, en als de inkomsten dalen, hebben sectoren als onderwijs, gezondheidszorg of onderzoek daar als eerste van te lijden. Het zou in deze context dan ook ontoelaatbaar zijn als de ACS-regeringen de controle over hun overheidsdiensten zouden verliezen. Ik verzoek de commissaris dan ook om ons op deze punten een krachtige toezegging te doen.
Mijn vierde punt – het is al genoemd – is dat de voedselzekerheid moet worden beschermd. Dit betekent niet alleen dat wij voor adequate vrijwaringsmaatregelen moeten zorgen, maar ook dat wij onze partners in staat moeten stellen hun exportproducten te steunen, teneinde concurrerend te blijven op de mondiale markten. Ik weet dat er positieve ontwikkelingen in die richting hebben plaatsgevonden in de SADC-regio. Is de Commissie bereid om soortgelijke maatregelen in andere regio's voor te stellen?
Mijn laatste punt: wij weten dat het op peil brengen van de ACS-economieën een enorme financiële inzet van de Unie zal vergen, zowel om de opkomende industrieën tegen de negatieve gevolgen van de liberalisering te beschermen, als om het concurrentievermogen van de economieën van onze partners te verbeteren. Ondanks de herhaalde aanbevelingen van onze fractie zijn het jammer genoeg de middelen van het Europees Ontwikkelingsfonds die als belangrijkste financieringsbron voor de EPO's zullen worden gebruikt. Wij weten dat de Commissie in het verleden niet bepaald uitblonk in de tenuitvoerlegging van deze fondsen, en daarom wil ik hameren op de noodzaak om deze fondsen snel en in overeenstemming met de prioriteiten van onze partners aan te wenden.
Tot slot zijn deze overeenkomsten, mevrouw de commissaris, het beeld dat de Europese Unie de rest van de wereld geeft, het beeld dat de Europese Unie de armste landen van de wereld geeft.
VOORZITTER: MARTINE ROURE Ondervoorzitter
Glyn Ford, auteur. − (EN) Mevrouw de Voorzitter, ten eerste bied ik de commissaris en mijn collega-rapporteurs mijn verontschuldigingen aan voor het feit dat ik tot een minuut of vijf geleden niet bij het debat aanwezig was. Ik had onderweg hiernaartoe vertraging en ik kom nu net binnen. Ik hoop dat ik niet, althans niet te veel, ga herhalen wat anderen al gezegd hebben. Als dat zo is, bied ik hun hiervoor mijn excuses aan.
Ik voer het woord over twee punten. Ik spreek namelijk als rapporteur voor de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst met de staten van de Stille Oceaan en als schaduwrapporteur namens de Sociaal-democratische Fractie voor de tussentijdse economische partnerschapsovereenkomst met staten in Oostelijk en Zuidelijk Afrika.
Dit hele debat van vanavond is niet op gang gebracht omdat de Europese Commissie of de Europese Unie heeft besloten dat zij nieuwe handelsbetrekkingen met de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan willen, maar omdat de Wereldhandelsorganisatie – een jaar of tien, of iets langer geleden – heeft besloten dat we sommige ontwikkelingslanden op oneerlijke wijze voortrokken, ten koste van andere landen. Sommigen zeiden dat het alleen maar om ontwikkeling moet draaien – daar ben ik heel erg vóór – maar we mogen niet vergeten dat onze overeenkomsten met deze landen verenigbaar moeten zijn met de WTO-regels. Dat is een van de onderliggende vereisten, en daar moeten we dan ook voor zorgen. Dat is het eerste punt.
Verenigbaarheid met de WTO-regels is echter niet het enige. Daarnaast moeten we alles in het werk stellen om de situatie in de diverse regionale blokken te verbeteren. We moeten ons buigen over de specifieke situaties waarmee ze worden geconfronteerd. Wat de staten van de Stille Oceaan betreft – waarvoor ik rapporteur ben –, kan ik zeggen dat we te maken hebben met een verzameling van veertien zeer kleine natiestaten, vijftien als we Oost-Timor meetellen. Een van deze landen, Nauru, is zelfs het kleinste land ter wereld, met een bevolking die precies een miljoen keer zo klein is als die van China. Maar zelfs de grootste landen zijn in feite betrekkelijk klein, en daar moeten we rekening mee houden bij de eisen en verplichtingen die we deze landen opleggen. We moeten ervoor zorgen dat er adequate overgangsperioden zijn voor kleine en middelgrote ondernemingen, want afgezien van een paar mijnbouwbedrijven in Papoea-Nieuw-Guinea, zijn het eerlijk gezegd allemaal kleine en middelgrote ondernemingen. We moeten al het mogelijke doen om de regionale handel te bevorderen en vooral rekening houden met de speciale betrekkingen die bepaalde landen van de Stille Oceaan onderhouden met Australië en Nieuw-Zeeland.
Slechts twee van de veertien landen hebben de tussentijdse overeenkomst ondertekend. Ik weet echter van mijn bezoek aan Port Moresby, tijdens de laatste ACS-bijeenkomst, dat er andere landen van de Stille Oceaan zijn die graag een definitieve overeenkomst willen ondertekenen, mits deze aan hun eisen voldoet. Daarom ben ik zelf voorstander van de tussentijdse overeenkomst. Dat is de boodschap die de regering van Papoea-Nieuw-Guinea en die van Fiji mij hebben meegegeven. Niet dat ze helemaal tevreden zijn – er zijn kwesties waarover ze graag opnieuw zouden onderhandelen – maar ze vinden dat de oplossing ligt in het ondertekenen en aanvaarden van een tussentijdse overeenkomst als deze uiteindelijk leidt tot een definitieve overeenkomst waarin meer aandacht wordt gegeven aan ontwikkeling en waardoor meer landen van de Stille Oceaan in staat worden gesteld mee te doen.
We moeten ook kijken naar een aantal specifieke kwesties, kwesties die met name betrekking hebben op Papoea-Nieuw-Guinea en Fiji en andere landen van de Stille Oceaan, maar die mogelijk ook verband houden met een paar van de andere overeenkomsten. We moeten kijken naar de onderhandelingen over eigendomsrechten, waarin het niet alleen moet gaan om westerse technologische artefacten maar ook om traditionele kennis. We moeten erop toezien dat er transparantie is in overheidsopdrachten, die moeten openstaan voor Europese bedrijven en in gang moeten worden gezet op een voor de behoeften van de natiestaten van de Stille Oceaan geëigend moment. In het geval van de Stille Oceaan moeten we vooral kijken naar de verstrekking aan ingezetenen van eilanden in de Stille Oceaan van werkvisa die ten minste 24 maanden in de Europese Unie geldig zijn, zodat ze kunnen werken, niet in de hogere functies maar waarschijnlijk als mantelzorgers en in vergelijkbare beroepen.
Ik zou willen stellen dat veel van deze punten ook van toepassing zijn op Oostelijk en Zuidelijk Afrika. Ik dank in het bijzonder de heer Caspary voor de samenwerking hierbij, en wat de Stille Oceaan betreft wil ik het werk van de heer Audy noemen.
Wat echter Oostelijk en Zuidelijk Afrika betreft moeten we vooral kijken naar vraagstukken als goed bestuur. Dit geldt onder andere voor Zimbabwe. Ik heb geen moeite met een tussentijdse overeenkomst, maar ik denk dat een definitieve overeenkomst moeilijk te aanvaarden is voor het Parlement als er in het geval van Zimbabwe geen duidelijke routekaart wordt opgesteld die leidt tot de vorming van een fatsoenlijk democratisch bewind dat een oplossing kan vinden voor de problemen waarmee het te kampen heeft.
Het laatste punt dat ik – afgezien van mijn steun aan het verslag van de heer Caspary, met inbegrip van een aantal van de ingediende amendementen – nog wil noemen in verband met Oostelijk en Zuidelijk Afrika, betreft de situatie in de Chagos-archipel. Dit punt is opgenomen met een door mij ingediend amendement, dat ook is goedgekeurd. Normaal gesproken voeren we bij dit soort overeenkomsten overleg met buurlanden en naburige regio’s. De Chagos-archipel ligt midden in de regio Seychellen-Mauritius-Madagaskar. Deze mensen verblijven momenteel als vluchtelingen op de Seychellen en als ze toestemming krijgen om terug te keren, hoop ik dat we in de tijd tot de sluiting van een eventuele definitieve overeenkomst overleg met hen zullen voeren over de mogelijke gevolgen voor hen en voor hun grondgebied.
Jan Kohout, fungerend voorzitter van de Raad. − (CS) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, mevrouw de commissaris, om te beginnen wil ik het Parlement bedanken voor de gelegenheid die het mij biedt om op dit belangrijke moment het woord te voeren in de plenaire vergadering over het belangrijke onderwerp van de economische partnerschapsovereenkomsten.
Ik wil mijn grote waardering uitspreken voor de uitermate positieve rol die het Parlement tijdens de onderhandelingen gespeeld heeft door middel van de politieke debatten. Mijn bijzondere waardering gaat uit naar de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor hun onvermoeibare inzet en hun continue bereidheid tot overleg.
De economische partnerschapovereenkomsten staan altijd hoog op de agenda van de bijeenkomsten van de ministers van Ontwikkelingssamenwerking in het kader van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen. In de afgelopen jaren werd er bijna bij elke bijeenkomst van dien aard overleg gevoerd met de Commissie over de tenuitvoerlegging van het mandaat van de Raad voor de onderhandelingen over economische partnerschapovereenkomsten, die veelal uitmondden in de goedkeuring van conclusies. Tijdens de presentatie van het Tsjechische voorzitterschap in het Parlement, in januari jongstleden, hebben we geconstateerd dat we ons wat dit betreft op een kruispunt van wegen bevinden en hebben we beloofd alles in het werk te zullen stellen om verdere vooruitgang mogelijk te maken. Bij die gelegenheid hebben we tevens een antwoord gegeven op een grote reeks vragen en zijn we diep ingegaan op vele thema’s. We zijn nog altijd van mening dat samenwerking en een constructieve dialoog tussen de instellingen de beste manier is om te komen tot goed beleid.
Zowel de ontwikkelde als de ontwikkelingslanden kampen met een ongeziene financiële en economische crisis, die de hele wereld in haar greep heeft. Op de vraag wat de gevolgen zijn van deze crisis voor hun economieën zullen de ontwikkelingslanden u antwoorden dat het handelsvolume kleiner is geworden en daardoor de economische groei is afgenomen, de productie is gedaald en de werkloosheid is gestegen. De inkrimping van de wederzijdse handel en het verlies van eerder met veel zweet en tranen bevochten exportmarkten zijn uitermate pijnlijk voor de ontwikkelende economieën en voor de levensomstandigheden en de welvaart van de bevolking aldaar.
Daarom is het belangrijk dat we elke kans die wij bij de aanpak van de wereldwijde economische crisis krijgen, aangrijpen om van handel een motor voor duurzame ontwikkeling te maken. De economische partnerschapovereenkomsten zijn hiertoe het instrument bij uitstek. Een geleidelijke regionale integratie opent de deur voor regionale handel en voor uitbreiding van de vrije toegang tot onze grote interne markt, zonder invoerrechten en quota, en dus voor grotere handelsvolumes met de Europese Unie. Het effect van de economische partnerschapsovereenkomsten strookt aldus met de regels van de Wereldhandelsorganisatie. Dit is juridisch gezien een belangrijk punt omdat deze overeenkomsten wat dat betreft afwijken van de eerdere handelspreferenties in het kader van de Overeenkomst van Cotonou, die een negatieve uitwerking hadden op de handel tussen de ACS-landen en de Europese Unie en voor veel onzekerheid zorgden.
Onzekerheid is het tegenovergestelde van vertrouwen. Onzekerheid leidt tot minder investeringen, terwijl vertrouwen juist investeringen aantrekt. Het is algemeen bekend dat het investeringsniveau in de ontwikkelingslanden sinds het begin van de huidige crisis dramatisch gedaald is. De economische partnerschapovereenkomsten kunnen in de huidige onzekere wereld wellicht enige rechtszekerheid en vertrouwen bieden en zo mede bijdragen tot economisch herstel. Niet dat deze overeenkomsten een wondermiddel zijn, maar ze zijn wel een positief instrument dat ingezet kan worden samen met andere instrumenten.
In de afgelopen maanden is een groot aantal verontrustende rapporten verschenen waarin wordt beschreven hoe de economische crisis in vele regio's de millenniumontwikkelingsdoelstellingen in gevaar brengt. Dat zou ons tot grote bezorgdheid moeten stemmen. In de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) wordt ten volste gebruik gemaakt van de in de WTO-regels ingebouwde flexibiliteit ter ondersteuning van de economische ontwikkeling. Onze partners van de ACS-landen zullen met directe ingang zorgen voor een asymmetrische openstelling van de markten. Deze zal gepaard gaan met lange overgangsperiodes, uitzonderingen en regelmatige monitoring. Tevens verbinden zij zich tot het uitvoeren van politieke hervormingen. De Europese Unie heeft van haar kant beloofd haar partners hierbij niet in de kou te laten staan en hen te helpen. Voor de tenuitvoerlegging van deze overeenkomsten verstrekken wij eveneens specifieke, op maat gesneden financiële ondersteuning.
Het doet mij deugd dat zowel de EU als de ACS-landen opnieuw belangstelling hebben voor een intensievere dialoog over EPO’s. Ik zou hierbij commissaris Catherine Ashton willen bedanken voor haar inspanningen, alsook voor het feit dat zij het zo belangrijk vindt dat we goed naar de mening van onze partners in de ACS-landen luisteren. Na haar uiteenzetting van oktober vorig jaar hier in het Parlement en november vorig jaar in de Raad over haar aanpak van de EPO’s, is het contact met onze politieke collega's in verschillende delen van de ACS-regio aanzienlijk versterkt. In de onderhandelingen met verschillende regio’s wordt nu grote vooruitgang geboekt. Elke regio heeft zijn eigen specifieke kenmerken en zijn eigen tempo. In de komende maanden zouden wij in staat moeten zijn om op basis van al deze onderhandelingen een duidelijker beeld te schetsen.
Ik vertrouw erop dat het Europees Parlement zich zal uitspreken voor de economische partnerschapovereenkomsten met de Cariforum-landen en voor de tijdelijke economisch partnerschapovereenkomst met Ivoorkust. Dat zou echt een belangrijk, bemoedigend signaal zijn voor alle ACS-landen. Het zou voor hen het bewijs zijn dat geduld bij de onderhandelingen loont en dat deze onderhandelingen voor beide zijden aanvaardbare en gunstige resultaten opleveren. Bovendien zou daarmee worden aangetoond dat de partnerschapsovereenkomsten tussen de ACS en de EU wel degelijk in kunnen spelen op nieuwe uitdagingen van zowel juridische, economische als politieke aard. In deze onzekere tijden is elke nieuwe internationale overeenkomst een blijk van grotere verbondenheid en een nieuwe bron van hoop voor de toekomst. Indien de overeenkomsten inderdaad gesloten worden, is dat een waardevol politiek signaal voor de aanstaande bijeenkomsten van de twee gezamenlijke ACS-EG-organen, namelijk de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU die begin april plaatsvindt in Praag en de gezamenlijke ACS-EG-Raad van Ministers eind mei in Brussel.
De Europese Unie dient haar partners te blijven ondersteunen, niet alleen de Cariforum-regio die de andere regio's de weg gewezen heeft en de eerste volwaardige EPO heeft afgesloten, maar ook de landen en regio's die eerste stappen gezet hebben en aangemoedigd dienen te worden om de ingeslagen weg voort te bewandelen. Een van die landen is Ivoorkust. De tijdelijke EPO met dit land wacht op instemming van dit Parlement. Ook zijn er nog andere overeenkomsten in voorbereiding. De Commissie doet haar uiterste best om dusdanige voorwaarden te creëren dat de partnerlanden tot elkaar kunnen komen en samen de weg naar veelomvattende regionale overeenkomsten kunnen afbakenen. De Raad heeft de Commissie en de partners er altijd met klem op gewezen dat deze overeenkomsten ontwikkelingsinstrumenten zijn en dat het volledige ontwikkelingspotentieel van deze ontwikkelingsinstrumenten slechts ontplooid kan worden met behulp van veelomvattende regionale overeenkomsten.
Nu is de politieke en economische situatie tegen de achtergrond waarvan het Parlement wordt gevraagd de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen en de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst met Ivoorkust goed te keuren, weliswaar zwaarwegend, maar toch heeft het Parlement zich daardoor er niet van laten weerhouden om de Raad en de Commissie om opheldering te vragen over een aantal punten. Dat is een vast, legitiem onderdeel van het hele proces en ik zal dan ook mijn best doen om een zo volledig mogelijk antwoord te geven op de vragen die onder mijn bevoegdheid vallen. Ik ben me ervan bewust dat er nog meer vragen zijn gesteld, maar daar zal commissaris Ashton graag antwoord op geven. Om te beginnen zou ik graag willen reageren op een aantal door u genoemde punten.
Een daarvan betreft de vraag of, wanneer en in welke mate de EPO met de Cariforum-landen tegen het licht zal worden gehouden en de al dan niet goede werking ervan zal worden getoetst. Ik kan u verzekeren dat dit een belangrijk punt is voor zowel de Raad als de ACS-groep. Er zal dan ook een uitputtende toetsing van de EPO in kwestie plaatsvinden en wel binnen vijf jaar na ondertekening ervan, die in dit geval in oktober vorig jaar plaatsvond. Uiteraard zal dit worden gecombineerd met een continue monitoring van de tenuitvoerlegging van deze overeenkomst, zoals bepaald is in artikel vijf van de overeenkomst. Deze, binnen uiterlijk vijf jaar uit te voeren toetsing vloeit voort uit de overeenkomst zelf en dient verricht te worden door de gezamenlijke organen, waaronder de parlementaire en raadgevende comités. In het kader van de toetsing zal worden gekeken naar de effecten van de overeenkomst, waaronder de kosten en baten ervan. Mocht het komen tot wijziging van deze overeenkomst, of mocht de tenuitvoerlegging ervan worden gewijzigd, dan zal het Parlement gegarandeerd daarbij betrokken worden, ofwel op grond van de wetgeving van de overeenkomstsluitende partijen, ofwel in het kader van het op basis van de EPO in het leven geroepen parlementaire comité.
Het tweede onderwerp waarnaar het Parlement vroeg, betreft de door de ACS-regio gewenste begeleidende financiële maatregelen en dan met name onze toezeggingen inzake handelsondersteuning. Zoals u wellicht weet, hebben zowel de Europese Gemeenschap als de lidstaten in oktober 2007 toegezegd dat zij in het kader van de EU-strategie voor handelsondersteuning de handelsondersteunende hulp tot het jaar 2010 zullen verhogen tot een miljard euro. Ongeveer 50 procent van het verhoogde bedrag zal ter beschikking worden gesteld voor zelf door de ACS-landen vast te stellen prioriteiten, onder meer met betrekking tot de uit de tenuitvoerlegging van de EPO voortvloeiende kwesties. Al hetgeen door de lidstaten is toegezegd op het gebied van handelsondersteuning zal worden aangevuld met hulp uit het Europese Ontwikkelingsfonds, en men kan erop vertrouwen dat we al onze toezeggingen zullen nakomen.
Ten derde zou ik het Parlement opnieuw luid en duidelijk willen verzekeren dat met betrekking tot de toegang tot medicijnen - een uitermate belangrijke onderwerp - de overeenkomst geen enkel artikel bevat dat het de Cariforum-landen moeilijker zou maken om steun te geven aan de beschikbaarstelling van medicijnen. Het gaat te ver om hier een gedetailleerde juridische analyse te geven, maar ik kan u opnieuw vanuit politiek oogpunt verzekeren dat iets dergelijks geenszins met deze overeenkomst beoogd wordt.
Verder was het gezien het vergevorderde integratieproces in de Cariforum-landen niet meer dan logisch dat u eveneens zou wijzen op de verenigbaarheid van deze overeenkomst met andere regionale programma's, zoals de interne markt en economische ruimte van de Caricom. Naast ondersteuning van de economische ontwikkeling van de ACS-landen en de geleidelijke integratie van deze landen in de wereldeconomie gaat het bij de economische partnerschapsovereenkomsten eerst en vooral om het stimuleren van de regionale integratie.
Artikel 4 van deze overeenkomst stelt duidelijk dat bij de tenuitvoerlegging ervan nauwgezet rekening zal worden gehouden met het integratieproces in de Cariforum-landen, waaronder ook de interne markt en de economische ruimte van de Caricom. Tevens zal er speciale aandacht uitgaan naar de versterking van de regionale integratieprogramma's en zal worden gezorgd voor een duurzame toekomst van die programma's. Reeds in de onderhandelingsfase hebben de Cariforum-landen ervoor gezorgd dat alle uit de EPO voortvloeiende verplichtingen volledig verenigbaar zijn met de regionale verplichtingen van de Caribische landen, die zij hebben vastgelegd in hun desbetreffende regionale integratieprogramma’s.
De verenigbaarheid van deze EPO met het regionaal integratieproces is echter ook van belang voor de overige landen van deze regio die nog in onderhandeling zijn over volledige EPO’s. Een voorbeeld hiervan is de EPO voor de economieën van Westelijk Afrika. Een omvattende EPO voor de hele regio zal kunnen bijdragen tot een versterking van de regionale integratie, tot een groter concurrentievermogen en tot stimulering van de ontwikkeling in de regio. Het onderhandelingsproces heeft op zich al geleid tot grotere inspanningen ten behoeve van regionale integratie. De ontwikkeling van gemeenschappelijke externe tarieven voor de Economische Gemeenschap van West-Afrikaanse staten wordt namelijk gezien als een noodzakelijke voorwaarde voor afsluiting van de onderhandelingen over de EPO. En dat kan uiteraard met een oog voor hun specifieke behoeften en integratieprocessen ook gezegd worden van de overige regio's.
De regionale integratie zal er ongetwijfeld op vooruit gaan eens alle regio’s een volledige, aan hun specifieke behoeften aangepaste EPO hebben gesloten. Het Parlement heeft meermaals opgeroepen tot flexibiliteit bij de overgang van tijdelijke tot volledige EPO’s. In dit verband kan ik alleen maar bevestigen dat de Raad dezelfde mening is toegedaan en groot belang hecht aan een dergelijk flexibele benadering. Aangezien er bij de onderhandelingen nog een aantal moeilijke vraagstukken open staat, hebben wij de Commissie in mei vorig jaar verzocht om zo flexibel en asymmetrisch mogelijk en tegelijkertijd in overeenstemming met de WTO-regels te werk te gaan en zo goed mogelijk rekening te houden met de verschillende behoeften en de verschillende ontwikkelingsniveaus van de ACS-landen en -regio’s. Bovendien zijn er nog andere stappen ondernomen. Zo heeft de Raad verklaard dat de ACS-landen en -regio’s die dat wensen bij de onderhandelingen over een EPO reeds met andere landen of regio's gesloten overeenkomsten als uitgangspunt kunnen nemen.
Het is duidelijk dat er de nodige samenhang dient te bestaan tussen de verschillende overeenkomsten, vooral als het gaat om Afrikaanse landen. Elke regio heeft zijn eigen specifieke eigenschappen waarmee rekening moet worden gehouden. De economische partnerschapovereenkomst met de Cariforum-landen kan hooguit als voorbeeld worden gebruikt en nooit één op één worden overgezet.
Ik hoop dat mijn opmerkingen bij de verschillende punten enig licht hebben kunnen werpen op deze zaak en een aantal hier in het Parlement bestaande zorgen uit de weg hebben kunnen ruimen. Ik ben ervan overtuigd dat de commissaris, die samen met haar medewerkers hoogstpersoonlijk onderhandeld heeft met de vertegenwoordigers van de Cariforum-landen en andere ACS-regio's, nog in zal gaan op een aantal andere punten.
Nu dat we anno maart 2009 te maken hebben met de ernstigste economische problemen van de afgelopen generaties, wil ik nog benadrukken dat het van groot belang is dat we allemaal oog hebben voor de succesvolle resultaten op politiek vlak. Nu de handel onderuit gaat en er steeds meer protectionistische maatregelen worden genomen, nu in een aantal regio's het risico groot is dat de in het kader van de millenniumontwikkelingsdoelstellingen geboekte vooruitgang in één klap wordt weggevaagd, is de instemming van het Europees Parlement met zowel de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen als met de tijdelijke EPO met Ivoorkust een hart onder de riem voor de regionale integratie en voor de handelsbevordering ten behoeve van de economische ontwikkeling. De huidige crisis dient te lijf te worden gegaan met het sluiten van nog meer partnerschappen en juist niet met een beperking ervan. De bezegeling van de economische partnerschapsovereenkomst met de Cariforum-landen door het Europees Parlement zal een bron van hoop en een grote stimulans zijn voor de regio's waarmee de onderhandelingen zich reeds in een vergevorderd stadium bevinden. Ook zij kunnen het gevoel van vertrouwen en de kracht van een partnerschap die deze overeenkomsten bieden goed gebruiken.
Catherine Ashton, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, het is mij een genoegen de plenaire vergadering van het Parlement toe te mogen spreken over een kwestie die, zoals David Martin het omschreef, van fundamenteel belang is voor de betrekkingen van de Europese Unie met de landen in Afrika, het Caribische gebied en de Stille Oceaan (de ACS-staten).
Voordat ik verder ga, wil ik één ding heel duidelijk maken: ik ben er absoluut niet in geïnteresseerd om met de ACS-landen overeenkomsten te sluiten waardoor deze landen armer zouden worden. Dat is een open deur, maar ik weet uit ervaring dat ik over dit punt niet duidelijk genoeg kan zijn en niet mag aannemen dat dit alom bekend is. Wanneer de geachte afgevaardigden later hun stem gaan uitbrengen, hoop ik dat ze zich zullen laten leiden door de discussie van vandaag en de naar voren gebrachte argumenten en niet door eventuele vooropgezette meningen.
Ik geloof dat de plenaire vergadering van vandaag een belangrijke stap in de richting van economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) is. U zult worden gevraagd uw instemming te betuigen met de volledige EPO voor het Caribische gebied en de tijdelijke EPO met Ivoorkust. U hebt maar liefst acht reeksen ontwerpresoluties en mondelinge vragen ingediend waaruit, mijns inziens, de sterke betrokkenheid van het Parlement bij de EPO´s blijkt en zijn opvattingen hierover duidelijk naar voren komen. Ik spreek hierbij officieel mijn waardering uit voor de enorme inspanningen die de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking zich hebben getroost bij de bespreking van deze kwestie.
Ik heb de afgelopen maanden goed geluisterd naar de verschillende meningen. Ik zal mij inzetten voor de EPO’s en proberen de mythen eromheen te ontkrachten, zodat elk Parlementslid in staat zal zijn om op het moment van stemming zijn of haar stem uit te brengen op basis van feiten. Ik denk dat wat we voor ons hebben liggen, goede overeenkomsten zijn die de economische ontwikkeling en integratie in de ACS steunen en stabiliteit bieden in deze economisch turbulente tijden. Deze partnerschapsovereenkomsten zijn gebaseerd op gemeenschappelijke ontwikkelingsdoelstellingen en moeten ervoor zorgen dat de handel in dienst van deze doelstellingen staat en niet andersom. Bovenal bieden de overeenkomsten de ACS-staten de gelegenheid om hun burgers op waardige wijze, via hun eigen arbeid en hun eigen vernuft en ideeën, aan de armoede te onttrekken.
De indruk bestaat dat de Europese Unie met de EPO’s breekt met het verleden en unilateraal probeert de EU-ACS-partnerschappen te herdefiniëren. Het is natuurlijk waar dat de EPO’s anders zijn dan de overeenkomsten van Lomé en Cotonou, waarin gedurende dertig jaar de betrekkingen tussen de EU en de ACS waren verankerd, maar de unilaterale preferenties die kenmerkend waren voor deze overeenkomsten, werden in de Wereldhandelsorganisatie door andere ontwikkelingslanden betwist. We kwamen toen voor een dilemma te staan en moesten nagaan hoe we de ontwikkelingsbehoeften van de ACS konden veiligstellen met inachtneming van de internationale regels en, ik zou haast zeggen, onze morele verplichtingen.
Het antwoord was tweeledig: “Alles behalve wapens” voor de minst ontwikkelde landen en economische partnerschapsovereenkomsten voor de ontwikkelingslanden in de ACS. De rode draad, die helemaal terugloopt tot de eerste Overeenkomst van Lomé, was handel. Handel heeft altijd een stempel gedrukt op EU-ACS-betrekkingen en wat in de begindagen van Lomé beperkt bleef tot unilaterale handelspreferenties voor goederen en grondstoffen is nu, in de eenentwintigste eeuw, vervangen door een meer gediversifieerde handel in producten, diensten en ideeën.
De EPO’s bieden de ACS de beste toegang tot de EU-markten die ze ooit hebben gehad en zorgen ervoor dat wij onze inspanningen voor economische ontwikkelingskansen kunnen voortzetten. De regionale integratie binnen de ACS-markten en daartussen is ook een belangrijk doel van dit proces en een onderwerp dat vaak aan de orde is gekomen in mondelinge vragen, wat niet zo vreemd is. Onze mondiale economie heeft ertoe geleid dat omvang een grotere rol is gaan spelen. Dat is een les die we hebben geleerd in de Europese Unie. Door de handelsregels te vereenvoudigen en de ingewikkelde wirwar van bilaterale overeenkomsten te vervangen door een klein aantal interregionale handelsbetrekkingen kan de ACS grotere regionale markten creëren en de investeringen aantrekken die ontwikkelingslanden nodig hebben om werkgelegenheid en groei te creëren.
De overeenkomsten zijn natuurlijk een tweetrapsproces: tussentijdse overeenkomsten die ervoor moeten zorgen dat we niet worden geconfronteerd met een WTO-procedure en die een adempauze bieden voor het tweede stadium, de onderhandelingen over volledige EPO’s. In de aanloop naar de einddatum voor de sluiting van tussentijdse EPO’s in december 2007 is de indruk ontstaan dat over de bezorgdheid van de ACS heen gewalst wordt. Ik verzeker het Parlement echter dat deze tussentijdse overeenkomsten slechts een tijdelijke oplossing zijn om de toegang van de ACS-landen tot de markten van de Europese Unie veilig te stellen en te verbeteren.
Ik heb dit dossier overgenomen op een moment waarop de onderhandelingen al in een ver gevorderd stadium waren. Sindsdien heb ik een groot aantal ministers en vertegenwoordigers van ACS-landen en andere belanghebbenden in het EPO-proces ontmoet. Ik heb goed naar hen geluisterd. Eén ding is duidelijk: voor allen staat de ontwikkeling van de ACS-landen centraal in de EPO’s. De EPO’s bevinden zich zogezegd daar waar handel en ontwikkeling samenkomen. En dat betekent dat ontwikkeling het fundament moet zijn van onze, op een eerlijke en open dialoog gebaseerde handelsbetrekkingen.
Ik ben ervan overtuigd dat deze partnerschappen alleen zullen welslagen als ze verankerd zijn in een duurzaam, op vertrouwen en wederzijds respect gebaseerd partnerschap. De belangrijkste test voor dit partnerschap is de vraag of wij en onze ACS-partners een gedeelde visie op de toekomst hebben. Zuidelijk Afrika is voor mij een regio waar men een conflict over EPO’s wist om te zetten in een dialoog en waar belangrijke vraagstukken zoals exportbelasting, bescherming van opkomende industrieën en voedselveiligheid konden worden opgelost. Het Caribische gebied is voor mij een regio die duidelijk zijn eigen ambities voor een op innovatie gebaseerde economie heeft geformuleerd. In West-Afrika zie ik een mate van toegang tot opkomende regionale markten die velen voor onmogelijk hadden gehouden, en in Oost-Afrika begint een douane-unie gestalte te krijgen waarvan nog geen sprake was toen de onderhandelingen van start gingen en waar wordt nu gewerkt aan een EPO rond de eigen integratieplannen van deze regio. Volgens mij wijst dit op het begin van een succesvol partnerschap.
Verder is mijn visie op de onderhandelingen over volledige EPO’s dat in alle onderhandelingen de regionale specificiteit van de ondertekenende partijen tot uiting moet komen en moet worden gerespecteerd. Het moeten flexibele processen zijn. Dit betekent dat moet worden gekeken naar de inhoud – omdat de EPO zoden aan de dijk moet zetten voor de ondertekenaars – maar ook naar het tempo van de onderhandelingen. Het betekent ook dat EPO’s dynamisch moeten zijn en niet statisch, dat we ermee moeten kunnen inspelen op toekomstige ontwikkelingen en dat rekening moet worden gehouden met verschillende regionale belangen en behoeften. De Commissie zal het Europees Parlement op transparante wijze blijven informeren over en betrekken bij dit proces.
We moeten ambitieus zijn maar de dialoog mag niet worden opgelegd. Daarom zijn kwesties zoals overheidsopdrachten in sommige onderhandelingen geschrapt en worden Singapore-kwesties alleen in de onderhandelingen opgenomen wanneer de betrokken landen dat wenselijk vinden. We zullen ook de tijd nemen voor en steun bieden aan de totstandkoming van regionale en nationale regelgeving als noodzakelijke voorwaarde voor verdere onderhandelingen. “Hulp voor handel” en technische bijstand zullen daarbij van groot belang zijn. Ik kan u garanderen dat de overheidsdiensten niet zullen worden opengebroken en dat er geen druk tot privatisering zal worden uitgeoefend. Het uitdrukkelijke recht van de ACS om hun eigen markten te reguleren zal worden erkend en de toegang tot noodzakelijke geneesmiddelen of het verzamelen van zaad zal niet worden beperkt. We zouden de rechten en het vermogen van de ACS-landen op deze terreinen zelfs eerder willen uitbreiden dan beperken.
Dit alles valt onder onze toezegging dat ACS-regio’s een beroep mogen doen op bepalingen die in andere EPO’s zijn overeengekomen, zodat iedere regio verder kan in de wetenschap niet te zullen worden benadeeld. Ivoorkust kan dus een rechtstreeks beroep doen op alles wat voor het land van belang is en onderdeel is van de onderhandelingen en besprekingen met de SADC-landen of met andere regio’s. Dit is een belangrijk aspect van de flexibiliteit waar u mij om vroeg. Met de EPO´s zijn wij in staat om de voor alle ACS-landen geldende handelsregeling te vervangen door een regime met regionale oplossingen voor regionale behoeften zonder de solidariteit van de ACS-landen te ondermijnen.
De huidige crisis heeft duidelijk gemaakt dat dynamische EPO’s te verkiezen zijn boven statische. We begonnen de onderhandelingen over de EPO’s tijdens een periode waarin de investeringen, de handel in goederen en diensten en de grondstofprijzen ongekend sterk stegen. Weinigen hadden kunnen voorspellen dat de mondiale economie in een paar jaar tijd in een recessie terecht zou komen, met dramatische prijsdalingen, fluctuerende wisselkoersen en markten en een kredietdroogte die de handelsfinanciering waar exporteurs en importeurs afhankelijk van zijn, in een verstikkende greep houdt.
We hebben niets aan een vaste overeenkomst die achterhaald is tegen de tijd dat de inkt is opgedroogd. We hebben een overeenkomst nodig die leidt tot betrekkingen waarbinnen instellingen en toezicht er mede voor zorgen dat de problemen worden vastgesteld en opgelost naarmate ze rijzen.
Het specifieke bananenprobleem waarover Erika Mann me een vraag stelde, is opgenomen in de tijdelijke EPO. Het betreft in dat geval een garantie op belastingvrije, quotumvrije toegang.
Naarmate deze problemen de kop opsteken, moeten we vrijwaringsmaatregelen en clausules opnemen die de ACS-landen in staat stellen importgolven, druk op voedselprijzen en fiscale crises het hoofd te bieden: rendez-vousclausules voor specifieke kwesties, regelmatige herzieningsclausule en, zoals in de Caribische EPO, een rol voor parlementair toezicht en controle.
Ik ga terug naar waar ik begonnen ben: het Parlement krijgt vandaag de historische kans zijn instemming te betuigen met de eerste voorbeelden van een nieuwe generatie overeenkomsten waarmee we onze speciale betrekkingen met de ACS-landen waarborgen. Deze overeenkomsten zijn gebaseerd op echte partnerschappen en niet op paternalisme. Zij bieden ons de mogelijkheid om de handel benutten als een motor voor ontwikkeling en voor de bevordering en stimulering van de regionale integratie die de ACS-landen zal helpen te floreren in een gemondialiseerde wereld. Deze overeenkomsten zijn qua inhoud flexibel en respecteren de tradities. Ze zijn de meest recente uiting van een gevestigde handelsrelatie op basis van respect voor soevereine staten. Kortom: ze zijn de toekomst en ik hoop dat de Parlementsleden er vanuit die gedachte hun goedkeuring aan geven.
VOORZITTER: MAREK SIWIEC Ondervoorzitter
Robert Sturdy, auteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik verontschuldig mij voor mijn late komst en dank de ambtenaren dat zij mij alsnog nog de gelegenheid geven om het woord te voeren. Commissaris Ashton, u hebt eigenlijk al het meeste gezegd van wat ik wilde zeggen, en dus zal ik enkel het een en ander herhalen.
De tijdelijke overeenkomsten zijn handelsovereenkomsten die bedoeld zijn om te voorkomen dat de handel met de ACS-landen ontwricht raakt en om een geleidelijke integratie te bevorderen. Ze geven deze landen de kans om zich via handel aan de armoede te ontworstelen. Ik denk dat we ons er rekenschap van moeten geven dat tot deze overeenkomsten ook enkele omstreden zaken behoren: diensten, oorsprongsregels voor meest begunstigde naties (MFN). Deze zaken zijn regelmatig onder mijn aandacht zijn gebracht. Hier moet u toch nog eens naar kijken. Mijn excuses als u het hierover al hebt gehad en mij dit ontgaan is.
De instemmingsprocedure voor de Cariforum-staten en Ivoorkust is van cruciaal belang om deze hervormingen volledig te realiseren. Met de goedkeuring van deze ondertekende overeenkomsten wordt de weg vrijgemaakt voor het in gang zetten van een officiële onderhandelingsprocedure. Het niveau van rechtsgeldigheid dat hierdoor wordt bereikt zal essentieel zijn voor de bescherming van de ACS-markten en voor het waarborgen van een stabielere omgeving. Wat betreft de ontwerpresoluties over Cariforum – de enige volledige economische partnerschapsovereenkomst (EPO) – verzoek ik de afgevaardigden om de oorspronkelijke tekst van de Commissie internationale handel te steunen. Deze tekst voorziet in een evenwichtigere aanpak van de handels- en ontwikkelingsvraagstukken en biedt steun aan een aantal door de rapporteur voorgestelde compromissen. Ik geloof dat in deze ontwerpresoluties zowel de kansen als de problemen worden belicht waarmee de onderhandelende partijen te maken hebben bij hun belangrijke pogingen om parlementair toezicht te waarborgen en de betrekkingen met de ACS goed te keuren.
Commissaris, u merkte aan het begin van uw toespraak op dat handel erg belangrijk was. Dat ben ik volkomen met u eens. We hebben ook gezegd dat we in een bijzonder moeilijke financiële situatie verkeren. Volgens mij hebt u dit ter harte genomen en bent u daar zeer intensief mee bezig. Ik feliciteer u met de wijze waarop u deze kwesties hebt aangepakt. Zet hem op, commissaris!
We bevinden ons in een moeilijke periode, en handel is de enige oplossing, niet alleen voor deze landen, maar ook voor de rest van de wereld. Het is enorm belangrijk. Dank u wel voor uw koerswijziging; u hebt het stokje halverwege, op een moeilijk moment, overgenomen. Proficiat, en nogmaals, zet hem op!
Jürgen Schröder, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Ashton, geachte collega’s, ook ik wil u graag bedanken, mevrouw de commissaris, voor uw woorden. Wij moeten die nog heel lang in onze oren geknoopt houden.
Geachte collega’s, een paar weken geleden heb ik deelgenomen aan de tot nu toe laatste regionale ACS-bijeenkomst in Guyana. De overheersende mening van de collega’s uit de Caribische landen was dat het nu nog slechts om één ding draait: naar de toekomst kijken, niet zeuren en de economische partnerschapsovereenkomsten doelbewust uitvoeren.
Voor een geslaagde uitvoering van die overeenkomsten is het absoluut noodzakelijk dat de parlementen dit proces controleren, dat zij dit proces met hun parlementaire controle begeleiden. Alleen indien de parlementen toetsen of de nieuwe voorschriften ook datgene bewerkstelligen waarvoor zij zijn opgesteld, kunnen de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO’s) een motor worden voor ontwikkeling. Alleen indien de parlementen hun controlefunctie uitoefenen, kan gewaarborgd worden dat de financiële steun daar terechtkomt waar hij nodig is. Dat geldt voor de nationale parlementen in het Caribisch gebied net zo goed als voor het Europees Parlement.
In alle resoluties over de economische partnerschapsovereenkomsten die thans ter tafel liggen, staan paragrafen waarin het aspect van de parlementaire controle aan de orde wordt gesteld. Zij zijn echter niet allemaal op dezelfde manier geformuleerd. De tekst in de resolutie over de SADC-EPO vormt wat dat betreft een goed compromis. Met die tekst worden zowel de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking van ons Parlement als de gezamenlijke parlementaire vergadering ACS-EU bij het proces betrokken. Aangezien ik het een geslaagd compromis vind, heb ik samen met mijn collega Robert Sturdy enkele amendementen ingediend met het voorstel om de dezelfde passage op te nemen in alle EPO-resoluties. Ik verzoek u nadrukkelijk om dit initiatief te steunen.
Johan Van Hecke, rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, als rapporteur voor advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor de tijdelijke economische partnerschapsovereenkomst (EPO) met Ivoorkust wil ik graag onze collega Erika Mann bedanken voor het feit dat zij aandacht heeft geschonken aan bepaalde punten die in onze commissie naar voren zijn gebracht. Zo hebben wij erop gewezen dat er dringend een democratisch gekozen regering in Ivoorkust moet komen en dat het land een redelijke portie van de handelsgerelateerde steun van de EU moet ontvangen.
Meer in het algemeen ben ik blij dat de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking tot een compromis zijn gekomen wat betreft het controleorgaan waardoor de Paritaire Parlementaire Vergadering in staat wordt gesteld om de rol te vervullen die voor haar is weggelegd.
Het is belangrijk om niet te vergeten dat deze EPO een tijdelijke overeenkomst is en dus ook slechts een tijdelijke oplossing.
De vrijmaking van de handel kan pas een aanzienlijk positief effect hebben op de gehele regio als de ECOWAS een volledige EPO ondertekent.
In dit licht stelt de Commissie ontwikkelingssamenwerking voor dat het Parlement zijn instemming verleent, behoudens de ratificatie van de tijdelijke EPO door Ivoorkust.
Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de fungerend voorzitter van de Raad, mevrouw de commissaris, dames en heren, ik had een notitie voorbereid, maar die leg ik terzijde en ik zal u zonder aantekeningen toespreken. Ik hoop dat u mij dit niet kwalijk neemt, maar veel dingen zijn al gezegd en ik heb geen enkele behoefte om de woorden van mijn collega's te herhalen.
Wij staan aan de vooravond van een belangrijke stemming, een uiterst belangrijke, bijna historische stemming, aangezien wij deze week in dit Parlement over de eerste economische partnerschapsovereenkomsten zullen stemmen. Wij praten hier nu al vele jaren over, en deze besprekingen leidden vaak tot verhitte discussies, waarbij er niet altijd sprake was van overeenstemming of consensus.
Wij mogen ons vandaag natuurlijk gelukkig prijzen met de wijze waarop de situatie zich ontwikkeld heeft. De uiteenzettingen die wij zojuist hebben gehoord, inclusief de uiteenzetting van het voorzitterschap, tonen aan dat er zich een zeer positieve ontwikkeling voordoet, vooral sinds u, mevrouw de commissaris, zich met dit dossier bent gaan bezighouden; dat mag wel gezegd worden.
Helaas blijven sommigen van ons nog met een aantal kwesties, vragen en angstgevoelens zitten als het om deze economische partnerschapsovereenkomsten gaat, en daarom wil ik toch uiting geven aan enige twijfel.
Om te beginnen moeten wij constateren dat er op dit moment slechts één volledige economische partnerschapsovereenkomst is. De andere partnerschapsovereenkomsten zijn er nog niet; wij bevinden ons daar nog in het stadium van tijdelijke overeenkomsten, ofschoon regionale integratie de hoofdopzet was. Er is slechts één economische partnerschapsovereenkomst die aan dit criterium voldoet, en dan nog heeft een van de belangrijkste landen van deze regio van het Caribisch gebied, namelijk Haïti, deze overeenkomst niet ondertekend, hetgeen toch veelzeggend is.
Ten tweede onderhouden wij op handelsgebied historische betrekkingen; u heeft daar zelf ook op gewezen. Er wordt al heel lang handel gedreven tussen het Noorden en het Zuiden, maar kijk eens hoe dat gebeurt! Wij plunderen daar alles leeg en halen alle rijkdommen weg. Zeker, wij verkopen coltan, een erts dat onze bedrijven in Kivu winnen en in het Noorden verkopen, maar kijk eens naar de rampzalige gevolgen die dit voor de bevolkingsgroepen in het Zuiden heeft, en naar de ongelijke verdeling, om het zachtjes uit te drukken.
Los daarvan hebt u het over een ontwikkelingsbeleid dat al veertig jaar lang wordt gevoerd, en daarbij zeggen wij voortdurend dat wij, Europeanen, de grootste kapitaalverschaffer ter wereld zijn. Dit is echter een beleid dat in de huidige tijd tekortschiet en dat moet worden bijgesteld. Met de meeste van de armste landen van deze wereld gaat het slecht, net zo slecht als veertig jaar geleden, zo niet nog slechter. Dat is dus de reden waarom wij twijfels en vragen hebben. Welke garanties krijgen wij in dit opzicht? Ik zal niet herhalen wat mijn collega, de heer Arif, heeft gezegd, maar ik sluit mij bij hem aan door te zeggen dat wij graag een verklaring van u, namens de Commissie, willen over een reeks punten die hij heel precies heeft genoemd. Ik zou willen afsluiten met een opmerking over de nationale parlementen.
Er wordt ons, in onze hoedanigheid van leden van het Europees Parlement, verzocht ons uit te spreken over economische partnerschapsovereenkomsten die – als er slecht wordt onderhandeld – dramatische gevolgen zullen hebben voor de volkeren in het Zuiden; niet voor ons. Er is geen enkele Europese burger die er slechter van wordt als de economische partnerschapsovereenkomsten op een mislukking uitdraaien. Aan de andere kant bestaat het risico dat bepaalde burgers in het Zuiden er nog slechter af zullen zijn. Ik wil u tot slot alleen nog zeggen, mevrouw de commissaris, dat wij graag willen dat de nationale parlementen van de partnerlanden recht van spreken hebben, aangezien zij de volkeren van het Zuiden in deze kwestie vertegenwoordigen, en niet alleen wij.
Ignasi Guardans Cambó, namens de ALDE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, zoals anderen al naar voren hebben gebracht, is dit zonder enige twijfel een belangrijk debat, een debat dat zojuist zelfs historisch werd genoemd, onder andere vanwege het aantal uren dat aan het verslag is besteed en vanwege het politieke debat dat hiertoe heeft geleid.
Ik denk dat wij, ondanks de commotie die aan het debat is voorafgegaan en die tot op zekere hoogte nog steeds heerst – ik noem het commotie, met alle respect voor de bijdragen van het maatschappelijk middenveld, de NGO’s en de nationale parlementen die erbij betrokken zijn –, goed moeten begrijpen waarom en hoe we zover zijn gekomen als wij nu zijn.
We moeten begrijpen dat de onderhandelingen over deze partnerschapsovereenkomsten met de ACS-landen geen uitvloeisel zijn van een vrije beleidskeuze van de Europese Unie, alsof er verschillende opties op tafel lagen en de ene optie boven de andere werd verkozen. In feite gaat het om een juridische noodzaak die het gevolg is van de legaliteitsregels van de Wereldhandelsorganisatie.
Deze noodzaak vloeit voort uit de situatie waarmee we in ons vorige rechtssysteem voor de handel met de ACS-landen te maken hadden. We mogen ook nu, hier in dit Parlement, niet vergeten dat de landen die de betrekkingen van de Europese Unie met de ACS-landen hebben veroordeeld, precies dezelfde ontwikkelingslanden waren die op volkomen legitieme wijze aanspraak maakten op toegang tot onze markten, maar daar enkel en alleen van waren uitgesloten omdat ze geen voormalige kolonies van de huidige lidstaten van de Europese Unie waren.
De Europese Unie mat dus – en meet tot op zekere hoogte nog steeds – met twee maten, al naar gelang het ging om haar voormalige kolonies of om andere landen met een vergelijkbaar ontwikkelingsniveau, die echter niet onder dit systeem ressorteerden. Dat werd op een gegeven moment onhoudbaar en dat is wat diezelfde landen binnen de Wereldhandelsorganisatie hebben geprobeerd te benadrukken.
Daarnaast moeten we erkennen dat de regelingen die we gaan vervangen – ten eerste de Overeenkomst van Lomé en vervolgens de op de Overeenkomsten van Cotonou gebaseerde regeling – niet de verwachte resultaten hebben opgeleverd. Niemand kan beweren dat de Overeenkomsten van Cotonou naar volle tevredenheid hebben gefunctioneerd. Als dat het geval was geweest, zouden de cijfers – het volume van de handel van de EU met die landen – veel hoger zijn geweest dan ze nu zijn. We moeten daarom ook niet beweren dat we iets gaan vervangen dat resultaten heeft opgeleverd, want dat is niet zo.
Om al die redenen moeten deze economische partnerschapsovereenkomsten als een grote kans worden gezien, in het bijzonder voor degenen die geloven dat ontwikkeling en groei van deze landen niet alleen afhankelijk van hulp van buitenaf mogen zijn. Uiteraard doel ik daarmee vooral op de landen die deel uitmaken van deze overeenkomsten maar niet tot de minst ontwikkelde landen behoren. In dat opzicht ligt het concept van ownership – waarbij een land het lot in eigen hand neemt en niet alleen afhankelijk blijft van hulp van buitenaf – politiek, en ik zou haast zeggen ook filosofisch, aan de basis van deze partnerschapsovereenkomsten.
Daarom geeft mijn fractie in principe volledige steun aan de onderhandelingen van de Europese Commissie over deze overeenkomsten en aan het feit dat deze overeenkomsten allesomvattend en volledig moeten zijn, dat ze niet alleen goederen maar ook diensten en mededingingsregelingen moeten behelzen, en dat alles als een geheel moet worden beschouwd.
Iets anders waar we natuurlijk rekening mee moeten houden, is de vraag hoe deze onderhandelingen en de specifieke onderwerpen die ter tafel liggen, zijn aangepakt. Wat dat betreft refereer ik aan wat elke rapporteur over zijn of haar gebied heeft gezegd. Wij hebben het nu weliswaar over een algehele benadering maar in feite vindt elke onderhandeling apart plaats.
Er zijn nog wat hangende zaken en er is bezorgdheid – bijvoorbeeld de situatie in de ultraperifere gebieden die speciale aandacht verdient in het geval van het Cariforum – maar over het geheel genomen steunen wij politiek gezien zowel deze onderhandelingen als de noodzaak deze voort te zetten en het Parlement op effectieve wijze hierop controle te laten uitoefenen.
In een van de door ons ingediende amendementen staat dat de parlementaire controle op dit onderwerp op uniforme en niet uiteenlopende wijze moet geschieden, afhankelijk van het land in kwestie.
Liam Aylward, namens de UEN-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik ben blij met dit debat, omdat dit ons de gelegenheid biedt om nog eens de aandacht te vestigen op het feit dat er in alle handelsovereenkomsten van de EU bepalingen met betrekking tot kinderarbeid moeten worden opgenomen.
Ik bedoel hiermee niet dat er uitsluitend lippendienst moet worden bewezen aan de strijd tegen kinderarbeid of dat er oppervlakkige controlesystemen moeten worden ingevoerd. Alle EU-landen en een toenemend aantal andere landen – wat zeer bemoedigend is – hebben hun handtekening gezet onder de verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie (IAO) inzake de minimumleeftijd voor toelating tot het arbeidsproces en de uitbanning van de ergste vormen van kinderarbeid.
Laten we nu in onze handelsovereenkomsten, in onze APS-overeenkomsten en in ons beleid inzake overheidsopdrachten deze toezeggingen nakomen. Dit betekent dat we ervoor moeten zorgen dat bedrijven die in de EU actief zijn, vrij zijn van kinderarbeid.
Vrij van kinderarbeid betekent niet alleen dat er geen gebruik wordt gemaakt van kinderarbeid door het moederbedrijf en door de directe toeleveranciers, maar dat het bedrijf dat boven aan de toeleveringsketen staat, de verantwoordelijkheid heeft ervoor te zorgen dat alle stappen in en toevoerkanalen van de toeleveringsketen kinderarbeidvrij zijn.
Op dit moment zijn er misschien wel meer dan 200 miljoen kinderen ter wereld die illegaal werken, waardoor hun het recht op onderwijs en kind-zijn wordt ontnomen en hun geestelijk en lichamelijk welzijn in gevaar wordt gebracht.
Kinderarbeid moet een prominente plek krijgen in al onze handelsovereenkomsten.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Margrete Auken, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, dit is een belangrijk debat, omdat we binnenkort een lange pauze in onze werkzaamheden zullen hebben vanwege de verkiezingen. Daarom moeten we ervoor zorgen dat het directoraat-generaal Handel rekening houdt met onze aanhoudende kritiek op de inhoud van de partnerschapsovereenkomsten, vooral nu het directoraat-generaal binnenkort deze overeenkomsten zal ondertekenen. Daarbij moeten we benadrukken hoe belangrijk het is dat de overeenkomsten terugkomen bij het Parlement om door ons goedgekeurd te worden.
Namens de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie wil ik duidelijk stellen dat wij in de eerste plaats vraagtekens zetten bij de manier waarop deze overeenkomsten tot stand zijn gekomen. Bij de onderhandelingen met de ACS-landen speelde ontwikkelingssamenwerking namelijk geen enkele rol.
Daarom heb ik een paar specifieke opmerkingen over de twee overeenkomsten waar het Parlement op woensdag mee in zou moeten stemmen, en ik wil duidelijk maken waarom de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie ze niet steunt. Wat betreft de overeenkomst met Cariforum tonen grondige analyses van het overzeese ontwikkelingsinstituut aan dat de partnerschapsovereenkomst met de Caribische landen, van alle overeenkomsten waarover tot nu toe in dat gebied is onderhandeld, het minst gunstig is voor de ontwikkeling. Deze overeenkomst zou een waardeloos voorbeeld zijn, wanneer er over de andere regionale overeenkomsten moet worden onderhandeld, met name op het gebied van ontwikkeling. Het is natuurlijk niet aan ons om te bepalen of onze zorgen terecht zijn, als de regeringen van de Cariforum-staten zelf voorstander zijn van de overeenkomsten, maar het zou in dat geval gepast zijn als de parlementen van de afzonderlijke betrokken landen eerst over de overeenkomsten zouden kunnen stemmen, voordat het Europees Parlement er zijn goedkeuring aan geeft.
Echter, onze zorgen over de overeenkomst met Cariforum, zoals wij die hier binnen de EU uitspreken, zijn hoe dan ook terecht. In deze tijden, waarin er grote behoefte is aan betere controle op geldstromen op de financiële markten, vinden wij het absoluut onacceptabel dat de Cariforum-overeenkomsten voorzien in volledige liberalisering van de financiële dienstverlening met de acht belastingparadijzen die op dit moment deel uitmaken van Cariforum. Als u mij niet gelooft, kijkt u dan nog eens in uw documenten, voordat u op woensdag stemt. Daarin kunt u lezen over het vrije verkeer van financiële dienstverlening die over de toonbank wordt verkocht, dat wil zeggen de zogenaamde "unregistered speculative derivatives". U kunt daarin ook lezen over het recht om fondsen voor individuele inwoners op te zetten. Dit alles komt de EU binnen via onze eigen belastingparadijzen, zoals bijvoorbeeld Malta en Cyprus. Dit kan gebeuren zolang we nog geen controle, regulering, in de gehele EU hebben en daarom is het absoluut niet het juiste moment om deze structuren te beschermen, die in zo'n grote mate medeverantwoordelijk zijn voor de ineenstorting van onze economieën.
In Ivoorkust is er momenteel natuurlijk een binnenlands conflict, waardoor het nu misschien niet het juiste moment is om de overeenkomst te sluiten.
Madeleine Jouye de Grandmaison, namens de GUE/NGL-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, ik kom uit Martinique en heb altijd in het Caribisch gebied gewoond.
Gelooft u mij, mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, dames en heren: de economische partnerschapsovereenkomst tussen de Cariforum-staten en de Europese Unie baart mij grote zorgen.
Martinique, Guadeloupe en Guyana zijn ultraperifere Europese regio's en daarom wordt niet heel het Caribisch gebied in aanmerking genomen. Naar mijn mening stonden de onderhandelingen over deze overeenkomst voornamelijk in het teken van handel, en zijn de millenniumontwikkelingsdoelstellingen eens te meer naar het tweede plan verschoven. De landen van het Caribisch gebied zien zich dus voor de uitdaging gesteld om het verlies van douane-inkomsten te compenseren door een toename van het handelsverkeer met de Europese Unie.
En dat kan wel eens niet zo eenvoudig zijn in deze periode van wereldwijde recessie. De feiten spreken voor zich: over deze overeenkomsten is in eerste instantie onderhandeld door het directoraat-generaal Handel, terwijl binnen dit Parlement de Commissie ontwikkelingssamenwerking volgens mij enigszins aan de kant is geschoven.
De in deze overeenkomst aankondigde doelstellingen voor ontwikkeling en integratie op regionaal niveau stroken niet met de voor de verwezenlijking ervan uitgetrokken middelen. Deze middelen hebben voor het merendeel uitsluitend betrekking op handel en concurrentievermogen. Ook wat regionale integratie betreft zijn de beoogde doelstellingen en de aangewende middelen niet op elkaar afgestemd.
Dan wil ik nu meer specifiek ingaan op de integratie van de ultraperifere regio’s van het Caribisch gebied in hun omgeving. De ultraperifere regio’s vormen de kern van een ´levensbekken´. Een van de belangrijkste grenzen van Guyana wordt zelfs gevormd door de grens met Suriname. De ultraperifere regio's hebben 35 miljoen inwoners verdeeld over veertig landen en strekken zich uit over ruim twee miljoen vierkante kilometer. Dat is een enorme potentiële markt.
Deze overeenkomst was een kans om de impact van bepaalde, zogenoemde structurele handicaps ongedaan te maken, bijvoorbeeld door de gevolgen van verafgelegenheid op te vangen door onze eilanden ´dichter´ bij elkaar te brengen. Waarom is er niet onderhandeld over een specifieke interregionale markt tussen de ultraperifere regio's van de Europese Unie en Cariforum? Juist nu de Europese Commissie ernaar streeft de ontwikkelingsachterstand van de landen in het Caribisch gebied weg te werken en EPO's met deze groep op te stellen met het oog op openstelling van de markten en regionale integratie, wordt de ultraperifere regio van het Caribisch gebied hier uitsluitend bij betrokken als deel van de open markt van Cariforum en onderworpen aan dezelfde handelsprincipes als waarover voor de gehele EU is onderhandeld. Deze principes kunnen in ons nadeel uitvallen.
Dit was een kans om de dialoog tussen de culturen te bevorderen, samenwerking tot stand te brengen, uitwisseling van diensten te bevorderen, en om de ultraperifere regio's...
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Syed Kamall (PPE-DE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, we weten allemaal dat er veel kritiek is geweest op de economische partnerschapsovereenkomsten (EPO's). Ik ben het met bepaalde kritiek eens. Ik ben het ermee eens dat EPO's niet gebruikt mogen worden om op een agressieve manier markten exclusief te openen voor EU-bedrijven: ook ondernemers en consumenten in arme landen moeten ervan kunnen profiteren. Ik deel de bezorgdheid van Erika Mann over de ’sjabloon’-benadering van EPO's, waardoor geen rekening wordt gehouden met de verschillen tussen regio's en tussen landen binnen regio's. Ik ben blij dat we alleen tussentijdse overeenkomsten hebben gesloten met de landen die hebben laten blijken dat ze daadwerkelijk in dergelijke overeenkomsten geïnteresseerd zijn.
Ik maakte mij ook zorgen over het standpunt dat een ambtenaar van de Commissie enkele maanden geleden uitte tijdens een vergadering van de Commissie internationale handel, waarin hij zei dat EPO's niet alleen te maken hebben met handel en ontwikkelingsvraagstukken, maar ook met regionale politieke integratie. Net als veel van mijn collega's in dit Parlement geloof ik dat dit een beslissing is die moet worden overgelaten aan de landen zelf, met name aan de landen die een democratie zijn en die niet in een regionale overlegstructuur willen zitten met dictaturen uit dezelfde regio.
Ondanks deze punten van zorg moeten we blij zijn dat de Commissie internationale handel instemt met deze EPO's. Ik maakte me een tijdlang zorgen over de handelsvijandige retoriek van de socialisten, toen zij in de commissie tegenstemden of zich van stemming onthielden. EPO's zijn misschien niet perfect, maar veel van mijn vrienden en familieleden in armere landen hebben er genoeg van dat zij nauwelijks aan bepaalde producten en diensten kunnen komen en het moeten hebben van staatsmonopolisten of bedrijven die banden hebben met corrupte politici. Dat de socialisten het zo wilden houden is ook zorgwekkend. Laten we niet vergeten dat invoerheffingen vaak betekenen dat arme burgers meer moeten betalen voor ingevoerde voedingsmiddelen en medicijnen.
Ik wil de commissaris bedanken dat zij zo vastberaden de onderhandelingen over de economische partnerschapsovereenkomsten heeft voortgezet. Ze zijn niet perfect, maar we zijn het de ondernemers en consumenten in armere landen verplicht om ze te helpen bij het verkrijgen van dezelfde toegang tot producten en diensten als wij.
Glenys Kinnock (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik kan beamen wat anderen zeiden, namelijk dat er met het aantreden van Cathy Ashton als commissaris een ommekeer is gekomen, niet alleen qua stijl en toon, maar ook qua woordkeus en ook steeds meer qua inhoud.
Ik weet zeker dat de commissaris het met mij en vele anderen hier eens zal zijn dat het nog steeds een enorm karwei is om het vertrouwen te winnen en te herwinnen na jaren van onderhandelingen die veel spanning en boze gevoelens hebben veroorzaakt.
Bijna tien jaar na de ondertekening van Cotonou moeten we onszelf eraan herinneren wat er precies in de overeenkomsten staat over de handelsvooruitzichten tussen de ACS en de EU. In de overeenkomsten staat dat het doel is om deze landen een nieuw handelskader te bieden dat gelijkwaardig is aan hun huidige situatie en in overeenstemming is met de WTO-regels. We moeten nog veel meer doen om deze doelstellingen te bereiken.
Het beleid om aparte overeenkomsten met de diverse landen te sluiten heeft tot ernstig inconsistenties geleid, en ik kan degenen die de Paritaire Parlementaire Vergadering niet kennen en die niet zoveel contact met parlementsleden van de ACS hebben als ik en anderen hier, bevestigen dat daardoor uiterst moeilijke situaties zijn ontstaan en ernstige schade is toegebracht aan de samenhang die ik in het verleden bij de ACS had waargenomen. Ik weet dat de nieuwe president van Ghana een paar weken geleden namens de gehele ACS-groep een brief heeft geschreven aan het voorzitterschap van de EU waarin hij beweert dat het EPO-proces een bedreiging blijft vormen voor het bestaan van enkele regionale integratiegroeperingen. Dat is een recente opmerking van een nieuwe president.
Sommige parlementsleden van de ACS vertellen ons bij al onze ontmoetingen dat ze nauwelijks ergens bij worden betrokken en dat ze niet of nauwelijks worden geraadpleegd. Ik hoor graag van de commissaris wat haar toekomstvisie hierop is.
Ik ben blij met het verloop van de SADC-onderhandelingen. Duidelijke toezeggingen met betrekking tot tekstwijzigingen, overgangsperioden voor tariefregularisatie, vrijwaringsclausules, oorsprongsregels, enzovoort, liggen nu voor de SADC-landen voor het grijpen, en hopelijk kunt u bevestigen dat alle ACS-landen die de onderhandelingen voortzetten deze opties zullen hebben.
Commissaris, kunt u ons verzekeren dat u erop zult aandringen dat er in EPO's exacte toezeggingen worden opgenomen ten aanzien van ontwikkelingsprogramma's en dat de liberalisering van de handel wordt gekoppeld aan ontwikkelingsbenchmarks? En kunt u dan ook aangeven hoe u dat gaat doen?
Wilt u ervoor zorgen dat er in de EPO’s juridisch bindende toezeggingen worden opgenomen ten aanzien van tijdige en voorspelbare beschikbaarstelling van middelen?
Commissaris, ik denk dat, zoals u eerder al tegen ons zei, de ACS-landen een periode van langzamere groei tegemoet gaan. Voor het eerst in 25 jaar stagneren ook de inspanningen om de armoede te bestrijden. Ik heb nog kort twee laatste puntjes. Het ene betreft de Cariforum-EPO: het resultaat is niet perfect, maar er zijn nog wel vrijwaringsclausules nodig.
En wat Ivoorkust betreft moeten we de verzekeringen krijgen waarover Erika Mann en de heer Van Hecke het hadden. Dat is erg belangrijk voor ons.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Fiona Hall (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, laten we even teruggaan naar het begin van het EPO-proces. In de Overeenkomst van Cotonou uit 2000 werd bepaald dat de EU wettelijk verplicht is om rekening te houden met de belangen van de ontwikkelingslanden op alle beleidsterreinen die hen zouden kunnen raken. In 2005 stelde de Commissie vast dat deze beleidscoherentie op het vlak van ontwikkeling essentieel is om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te bereiken.
Ik betreur het dat er onenigheid is geweest tussen de Commissie internationale handel en de Commissie ontwikkelingssamenwerking over de vraag wie de leidende rol heeft als het gaat om EPO's, aangezien het Parlement op bepaalde punten zelf coherenter had kunnen reageren toen de EPO-onderhandelingen plaatsvonden. De belofte dat dit ontwikkelingsinstrumenten waren, werd uit het oog verloren.
Tot slot noemde de commissaris tot mijn genoegen de dienstensector, aangezien ik mij met name zorgen maak over de liberalisering van het bankwezen. De Westerse landen zijn er niet in geslaagd om de grote internationale banken die op hun grondgebied opereren adequaat te reguleren. Het is dus echt de vraag of het verstandig is om het bankwezen te liberaliseren in landen waar nauwelijks een reguleringssysteem bestaat en als het op grond van de WTO-regels niet nodig is. De liberalisering van de bankensector is misschien gunstig voor grote bedrijven, maar kan ertoe leiden dat lokale banken meegaan in de jacht op grote klanten, en kleine bedrijven aan de kant laten staan, waardoor die zelfs nog minder gemakkelijk aan kredieten kunnen komen dan voorheen.
Jean-Pierre Audy (PPE-DE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, mijnheer Kohout, fungerend voorzitter van de Raad, dames en heren, allereerst wil ik mijn collega, de heer Ford, feliciteren met zijn kwalitatief hoogstaande verslag en zijn gevoel voor compromis. Wij hadden de gelegenheid om in Papoea-Nieuw-Guinea aan dit dossier te werken, tijdens de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Ik heb gezien hoe de heer Ford met leden van de nationale parlementen samenwerkte en ik ben daar dus tevreden over.
Mevrouw de commissaris, ik wil mij graag aansluiten bij de felicitaties aan uw adres wat deze economische partnerschapsovereenkomsten betreft. Het doel van de onderhandelingen daarover was om iedere mogelijke verstoring van het handelsverkeer tussen de ACS-landen en de Europese Gemeenschap te voorkomen. Deze onderhandelingen zijn uitgemond in een tussentijdse partnerschapsovereenkomst met de Republiek van de Fiji-eilanden en Papoea-Nieuw-Guinea, de enige staten van de regionale groep ACS-landen in de Stille Oceaan die zich bij de tussentijdse overeenkomst hebben aangesloten. Wij realiseren ons ook dat er nog veel werk moet worden verricht om volledige regionale overeenkomsten te kunnen sluiten.
Deze overeenkomst omvat alle maatregelen die nodig zijn voor de instelling van een vrijhandelszone. In de ontwerpresolutie wordt benadrukt dat de EPO moet bijdragen tot een sterkere economische groei, meer regionale integratie, economische diversifiëring en vermindering van de armoede. Het is belangrijk eraan te herinneren dat een echte regionale markt een essentiële voorwaarde is voor een succesvolle tenuitvoerlegging van de tussentijdse EPO en dat regionale integratie en samenwerking van fundamenteel belang zijn voor de maatschappelijke en economische ontwikkeling van de landen in de Stille Oceaan.
Deze overeenkomst biedt de gelegenheid om de handelsbetrekkingen een nieuwe impuls te geven en garandeert de ACS-landen voor de meeste producten accijns- en contingentvrije markttoegang tot de Europese Unie. Ik zou de aandacht willen vestigen op de toezegging om de bijstand tegen 2010 te verhogen tot twee miljard euro. Afsluitend zou ik willen toevoegen dat het zeer belangrijk is dat er, ook op economisch vlak, op geen enkele wijze inbreuk wordt gemaakt op het octrooirecht en op handelsgerelateerde aspecten van intellectuele-eigendomsrechten. Wat de mensenrechten betreft, verbaast het mij dat wij met Papoea-Nieuw-Guinea onderhandelen, daar dit land nog steeds sancties heeft als het om de seksuele geaardheid van mensen gaat. In politiek opzicht is het tot slot belangrijk dat wij een verbond met de ACS-landen sluiten binnen het kader van de WTO.
Georgios Papastamkos (PPE-DE). – (EL) Mijnheer de Voorzitter, het succesvol afronden van de onderhandelingen over de sluiting van economische partnerschapsovereenkomsten tussen de Unie en de ACS-landen is een enorme uitdaging voor het Europees handels- en ontwikkelingsbeleid.
Het doel is overeenkomsten te sluiten die verenigbaar zijn met de internationale verplichtingen van de Unie. Zoals bekend is immers de unilaterale preferentiële behandeling, die de Europese Unie de ACS-landen wel maar andere ontwikkelingslanden niet bood, als onverenigbaar bevonden met het WTO-recht.
Het juridische vraagstuk is echter niet het enige. De uitdaging houdt hoofdzakelijk verband met het feit dat er overeenkomsten moeten worden gesloten die de ontwikkeling van de betrokken landen bevorderen via de ondersteuning van hun handelscapaciteiten en via hun economische differentiatie op grond van onder meer ook regionale integratie.
Het nieuwe handelsregime voor de betrekkingen tussen de Europese Unie en de ACS-landen moet ervoor zorgen dat deze landen worden opgenomen in het internationaal handelsbestel, in de wereldeconomie die momenteel een weergaloze crisis doormaakt die zowel de ontwikkelde - als de ontwikkelingslanden, en de opkomende economieën treft.
Wij zijn het er allen mee eens dat de openstelling van de ACS-landen ten opzichte van de Unie asymmetrisch en geleidelijk moet zijn. Er moet voorzien worden in voldoende soepelheid om de gevoelige sectoren te beschermen en in efficiënte vrijwaringsclausules. Zoals bekend is het doel van de onderhandelingen niet alleen om de toegang tot de goederenmarkten te reguleren maar ook sectoren op te nemen zoals diensten, investeringen en bescherming van intellectuele eigendom. Meer in het algemeen moet meer worden gedaan voor de handelsvraagstukken.
Daarom geven wij steun aan de uitbreiding van het toepassingsgebied van de overeenkomsten, indien dit voordelig wordt geacht voor de ACS-landen zelf. Ook is het absoluut noodzakelijk om ontwikkelingsclausules op te nemen in de economische partnerschapsovereenkomsten en voldoende steun te geven aan de handel.
Glenys Kinnock (PSE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag twee punten aanstippen in verband met de instemming. Ik heb Cariforum al genoemd. Iedereen is erg tevreden en optimistisch over de Cariforum-overeenkomst, maar er zijn natuurlijk nog steeds bepaalde vrijwaringsclausules nodig. Tijdens de recente bijeenkomst in Guyana werd dat zonder meer duidelijk gemaakt door de president en anderen in dat land, en ook door leden van het Parlement.
De kwestie van bananen is aan de orde gesteld. Mevrouw Ashton, u zei dat er sprake zal zijn van accijns- en contingentvrije toegang. Dat is mooi, maar het punt is dat de overeenkomsten die zijn ondertekend met Midden-Amerika en vervolgens met Mercosur en de landen van het Andespact zullen leiden tot verlaging van de tarieven. Wat wij ook doen, de bananenproducenten in de ACS zullen nooit concurrerend kunnen blijven. Dat is een ernstige zaak. De overeenkomsten waren al gesloten voordat de inkt van de Cariforum-overeenkomst was gedroogd.
Er is ook ernstige bezorgdheid in het Caribische gebied over de uitvoeringseenheden, die nog steeds niet zijn opgezet. Er zijn nog steeds problemen als gevolg van de spanningen tussen de verschillende landen in het Caribische gebied. Ook is er nog de kwestie-Haïti. De uitkomst van de donorconferentie was minder bevredigend dan we hadden gewenst en er is twijfel over de vraag of de EPO wel volledig zijn beslag kan krijgen zolang Haïti niet meedoet.
Wat Ivoorkust betreft willen we graag zeer duidelijke garanties. Het is een land dat jarenlang is gekenmerkt door grote onrust, onzekerheid en onstabiliteit. Het is erg belangrijk dat we onze instemming verlenen, maar ook dat we de verzekering krijgen dat u in de vorm van een brief aan de onderhandelaars in Ivoorkust en de regering van Ivoorkust laat weten dat wij in goed vertrouwen willen blijven onderhandelen om tot een fatsoenlijk resultaat voor de burgers van dat land te komen.
Marie Anne Isler Béguin (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de minister, mevrouw de commissaris, ik heb goed naar uw woorden geluisterd.
Mijnheer de minister, u had het over economische duurzaamheid. Ik vraag mij momenteel af wat dat, los van de woorden, betekent. Wat betekent dat namelijk, als er sprake is van een economische, financiële en milieucrisis? Welke garanties kunnen wij geven? Ondanks de geruststellende woorden van de commissaris vraag ik mij nu dus af of het plan dat wij aan onze ACS-partners voorleggen nog wel geschikt is in de huidige situatie, aangezien de wereld er heel anders uitzag toen er over deze overeenkomsten werd onderhandeld.
Ik denk persoonlijk van niet. Wij hebben contacten met NGO's en met het MKB. Wij zijn onlangs in Guyana geweest, waar de president tegen ons zei: "U vraagt ons om onze productie te diversifiëren, maar vertelt u ons eens welke producten ons kleine landje kan produceren om met Brazilië en Venezuela te kunnen concurreren?"
Daarom vind ik dat wij vandaag de dag onze ogen niet moeten sluiten. U heeft het enerzijds over flexibiliteit en anderzijds over de WTO-regels. Het spijt mij, maar deze twee termen zijn absoluut met elkaar in strijd, want hiervoor zou herstructurering nodig zijn, en wij weten heel goed dat herstructurering op dit moment tot grotere armoede in deze landen zou leiden.
Daarom geloof ik dus absoluut niet dat wat wij nu voorstellen en wat wij in het verleden hebben voorgesteld, geschikt is. Hebben wij gekeken naar de resultaten van het ontwikkelingsmodel dat wij de afgelopen veertig jaar hebben opgesteld? Dat model is een mislukking en ik meen dat dit al gezegd is. Welnu, ik denk dat deze mislukking nu een vervolg krijgt. De situatie zal verslechteren met deze partnerschapsovereenkomsten, omdat ze absoluut niet zijn afgestemd op de mondiale economische, sociale en milieuomstandigheden.
Daniel Caspary (PPE-DE). − (DE) Mevrouw de commissaris, als aanvulling op beide voorgaande sprekers heb ik slechts één vraag. Bent u het met mij eens dat er weliswaar landen op deze wereld zijn die er ook zonder economische partnerschapsovereenkomst in geslaagd zijn om hun welvaart in de afgelopen twintig jaar aanzienlijk te verbeteren, maar dat een dergelijke overeenkomst voor die landen wel degelijke nieuwe mogelijkheden kan bieden?
Jan Kohout, fungerend voorzitter van de Raad. − (CS) Hartelijk dank, mijnheer de Voorzitter en vooral hartelijke dank aan de afgevaardigden van het Europees Parlement voor dit constructieve en interessante debat. Ik wil graag reageren op twee punten van hetgeen hier gezegd is. Het eerste punt betreft flexibiliteit. Uit de woorden van de afgevaardigden heb ik kunnen opmaken dat zij graag de nodige flexibiliteit ingebouwd willen zien in de onderhandelingen over deze overeenkomsten voor economische samenwerking.
Ik wil graag benadrukken dat de Raad zich zeer wel bewust is van de noodzaak tot flexibiliteit. Daarbij gaat het om twee belangrijke niveaus. Het eerste niveau betreft flexibiliteit waarbij er zoveel mogelijk gebruik wordt gemaakt van de bestaande mogelijkheden tot toepassing van asymmetrische structuren, tijdspaden en vrijwaringsmaatregelen overeenkomstig de regels van de WTO. Ik ben het dus niet eens met de bewering dat 40 jaar ontwikkelingshulp een catastrofe is geweest en sluit mij dus niet aan bij de categorische veroordeling van die hulp. De situatie zou zonder de hulp van de Europese Unie en van andere landen nog veel ernstiger zijn geweest. Verder denk ik dat wij, dankzij het feit dat we over regels beschikken om op een dergelijke flexibele wijze te werk te gaan, ervoor kunnen zorgen dat elk land - en wat dat betreft geloof ik de Europese Commissie en mevrouw de commissaris op hun woord - in staat is te komen tot oplossingen die aansluiten op zijn behoeften en belangen.
Het tweede niveau betreft de flexibiliteit die we bij de overgang van de voorlopige EPO-bepalingen naar de volwaardige regionale overeenkomsten ter ondersteuning van de regionale ontwikkeling bieden. Het tweede punt uit het debat waarop ik zou willen reageren, betreft het ontwikkelingssamenwerkingsaspect van de EPO’s. Ik ben van mening dat deze overeenkomsten meer zijn dan klassieke handelsovereenkomsten en dat ze een significante ondersteuning vormen voor de economische ontwikkeling. Zo zijn er in de overeenkomsten langlopende overgangsmaatregelen opgenomen, soms zelfs 25 jaar lang, en bevatten ze verregaande uitzonderingen. Bijvoorbeeld kan tot 20 procent van de uit een ACS-land afkomstige producten worden vrijgesteld van liberalisering. Ook voorzien de overeenkomsten in monitoring en mogelijke herzieningen van de overeenkomsten zelf, waarbij er tevens een rol is weggelegd voor het Parlement. De tenuitvoerlegging daarvan zal worden ondersteund met het financiële pakket Aid for Trade. Ik persoonlijk zie dat als een duidelijk teken van het sterke ontwikkelingskarakter van deze overeenkomsten.
Verder wil ik nog namens het Tsjechisch voorzitterschap en de Raad zeggen dat wij de voortgaande onderhandelingen over de economische partnerschappen nauwlettend in de gaten zullen houden. Tevens wil ik mijn waardering uitspreken voor de manier waarop de Europese Commissie en commissaris Ashton tot nog toe te werk zijn gegaan bij de tenuitvoerlegging van het door de Raad verstrekte mandaat. De hele kwestie van economische partnerschappen zal tijdens de bijeenkomst van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen in mei onder Tsjechische voorzitterschap behandeld worden door de ministers van ontwikkelingssamenwerking. Indien er overeenstemming wordt bereikt tussen ons en de ministers/partners van de ACS-landen, dan komt dit vraagstuk eveneens op de agenda te staan van de bijeenkomst van de ACS-EG-Raad van Ministers in mei. Verder ontvangt het Tsjechisch voorzitterschap begin april - reeds over enkele dagen dus - in Praag de Paritaire Parlementaire Vergadering ACS-EU. Het onderwerp EPO zal daar ongetwijfeld hoog op de agenda staan, een buitengewoon belangrijke vergadering gezien de parlementaire context.
Ik kijk persoonlijk met grote belangstelling uit naar de stemming van morgen. Het gaat mijns inziens om een cruciaal moment in het hele proces van totstandbrenging van economische partnerschappen. Zoals we hebben kunnen horen, wordt er in vele regio’s hard onderhandeld en is men in het Caribisch gebied al heel erg ver. Wat Ivoorkust betreft, hebben we een grote stap weten te zetten die zonder enige twijfel leiden zal tot nog meer. Een groot aantal landen wacht nu op de instemming van het Europees Parlement, de verhoopte kroon op enkele jaren flink onderhandelen. Ik ben er heilig van overtuigd dat het Parlement een positief signaal de wereld in zal sturen, een signaal dat we juist in deze tijden zo hard nodig hebben. Want dit instrument - dat weet ik zeker - is ook in de huidige kritieke situatie, in deze onzekere tijden die we allemaal moeten doormaken en waarover hier meerdere malen gesproken is, een daadwerkelijke steun in de rug. Iedereen weet dat dit instrument de landen in kwestie helpen zal zich verder te ontwikkelen.
Catherine Ashton, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag even reageren op enkele opmerkingen die zijn gemaakt.
Mijnheer Guardans Cambó, mijnheer Hutchinson en mevrouw Hall, u hebt het allemaal op verschillende manieren over het verleden gehad en over de noodzaak om het beter te doen. Daar ben ik het mee eens. Ik ben het misschien niet volledig eens met de analyse, maar ik ben het er wel mee eens dat dit een kans is om vooruit te kijken, en een onderdeel daarvan is vooruitkijken naar de betrokkenheid van niet alleen dit Parlement, maar ook de parlementen in de ACS. Het is natuurlijk een zaak van de individuele landen hoe zij hun eigen parlementen erbij betrekken. We moeten er erg voor oppassen – en ik weet dat de afgevaardigden ook verwachten dat ik dat doe – dat wij onze ideeën niet aan andere landen opleggen. Ik wil graag tegen mevrouw Kinnock zeggen dat ik uitkijk naar de ontmoeting met de Paritaire Parlementaire Vergadering.
Vooral de heer Martin maar ook anderen hadden het over de noodzaak om te evalueren, en ook hier ben ik het ermee eens dat het, met name in dit economische klimaat, absoluut noodzakelijk is dat we toezicht houden en evalueren. Ik wil graag de dialoog met de afgevaardigden voortzetten over de vraag hoe we het Parlement daarbij kunnen betrekken, maar ik luister ook graag naar uw ideeën over de vraag hoe echt effectief toezicht kan worden gehouden en hoe kan worden geëvalueerd, of hoe we ervoor kunnen zorgen dat de landen die met ons samenwerken daar ook positief over denken.
Mijnheer Sturdy en mijnheer Martin, de MFN-status is zoals gezegd bedoeld om in zekere zin de grote landen te ’vangen’ die het proces waarin wij betrokken waren, niet hebben gesteund. Het is niet de bedoeling om de Zuid-Zuidhandel schade toe te brengen of om op enigerlei wijze of in enigerlei vorm schade toe te brengen aan de kansen en de soevereiniteit van die landen die de handel willen openstellen. Daarom is er een bovengrens vastgesteld voor het volume van de wereldhandel waarbij een bepaald land betrokken moet zijn voordat deze speciale bepaling in werking treedt. Ik moet zeggen dat we altijd kijken of we daarbinnen ook enige flexibiliteit kunnen betrachten.
Wat de douane-inkomsten betreft, mijnheer Arif en mevrouw Jouye de Grandmaison, dit valt tot 2013 onder het Europees Ontwikkelingsfonds en we willen er graag voor ijveren dat landen ook geholpen worden met economische groei en belastinghervorming, zodat ze niet alleen afhankelijk zijn van deze inkomsten, maar nieuwe manieren kunnen vinden om hun economieën te versterken.
Wat er ook met de bananenkwestie gebeurt, de preferenties zullen voor die landen beter blijven dan voor andere landen. We zijn echter zeer alert op preferentie-uitholling en als wij overeenkomsten bekijken waar wij jarenlang op gewacht en aan gewerkt hebben, moeten we daar aandacht aan schenken, en ik ben ook van plan dat te doen.
Mijnheer Van Hecke, mevrouw Mann en mevrouw Kinnock, wat de een krijgt, krijgt de ander ook. Ik zal het nog eens duidelijk zeggen: ik wil best elk land, waar dan ook, en zeker Ivoorkust, schriftelijk laten weten dat de flexibele regelingen die we hebben besproken met de SADC ook voor hem gelden. Er zijn een of twee dingen die alleen specifiek op die regio van toepassing zijn en niet op een ander land, maar wat men wil hebben, kan men krijgen. Ik wil dat met alle plezier op schrift stellen voor wie dan ook, wanneer en waar u maar wilt. Zegt u mij maar hoe u het hebben wilt.
De heer Ford en de heer Fjellner hadden het over het belang van handel in het algemeen, en ik ben het volledig met die analyse eens. De heer Fjellner zei meen ik dat we in dit economische klimaat eerder behoefte hebben aan meer dan aan minder handel, en daar ben ik het volkomen mee eens.
Mijnheer Caspary, ik ben het volkomen eens met uw opmerking dat landen de vrijheid moeten hebben om hun toekomst in eigen hand te nemen. Voorbeelden van landen die zich economisch zonder EPO's hebben ontwikkeld zijn, denk ik, India en China.
De heer Kamall maakte ook een opmerking over dit voor mij erg belangrijke onderwerp, en zei dat we landen de gelegenheid moeten bieden om zich te ontwikkelen en te groeien en dat het daarvoor nodig is hun economieën te ontwikkelen en steun te verlenen via een combinatie van ontwikkelingsprogramma's en handel.
Mevrouw Kinnock, de koppeling met ontwikkelingsprogramma's is erg belangrijk, maar de toezegging van bindende hulp is al opgenomen in de Overeenkomst van Cotonou – die is er al. Waar het hier om gaat is dat we de EPO’s gebruiken om de preferenties mogelijk te maken en gezamenlijk de ontwikkelingsprioriteiten vast te stellen. Dit is erg belangrijk.
Tot slot wil ik iets doen waarvoor ik niet vaak de kans krijg, namelijk hulde brengen aan het team dat met mij samenwerkt. Onze hoofdonderhandelaar zit achter me. Hij heeft de SADC volledig voor zijn rekening genomen. Mijn collega's zijn hier en ik wil graag dat u weet dat zij zich met buitengewoon veel toewijding inzetten voor de agenda die ik heb opgesteld.
Ik hoop in elk geval dat u zult stemmen in dezelfde geest als waarin ik u heb uiteengezet wat ik probeer te bewerkstelligen. Ik ben er volledig toe bereid om op deze weg voort te gaan, maar ik hoop echt dat ik uw steun kan krijgen om de agenda op de beschreven manier een impuls te geven. Dat is heel belangrijk voor me en ik hoop dat u me die steun vanavond kunt geven.
David Martin, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag in de eerste plaats zeggen dat dit een zeer goed debat is geweest. Er zijn zeer positieve bijdragen geweest van zowel de Raad als de Commissie.
Ik wil met name ingaan op de opmerking van de Raad dat de Cariforum-EPO een voorbeeld maar geen sjabloon is voor andere EPO's. Daar ben ik het absoluut mee eens. Deze overeenkomst kan als basis dienen voor andere overeenkomsten, maar elke EPO moet zijn eigen signatuur hebben en we moeten ook lering trekken uit de Cariforum-onderhandelingen.
In de tweede plaats was ik bijzonder blij dat de Raad ten aanzien van ’hulp voor handel’ de toezegging kon doen dat de lidstaten van plan zijn die hulp daadwerkelijk te verstrekken.
Tot mijn genoegen kon zowel de Raad als de Commissie ons geruststellen voor wat betreft de toegang tot medicijnen. Zowel de Raad als de Commissie verzekerde ons dat er bij de vijfjaarlijkse evaluatie serieus zal worden nagegaan of de ontwikkelingsdoelstellingen daadwerkelijk werden gehaald.
Ik was bijzonder blij met de opmerking van de commissaris dat er volgens haar regelgeving moet zijn voordat de financiële diensten worden geliberaliseerd of opengesteld. Voor sommigen onder ons in dit Parlement is dat ook uitermate belangrijk. De commissaris gaf aan – en we wisten het ook al, maar het is belangrijk dat dit nu is genotuleerd – dat deze overeenkomsten geen enkele bindende bepaling bevatten voor de privatisering van dienstverlening in welk Caribisch land dan ook, en dat niet te verwachten valt dat door deze overeenkomst privatisering van nutsbedrijven zal plaatsvinden. Ik was blij dat zij ook toezeggingen deed met betrekking tot de MFN-status.
Nu de opmerkingen van de Commissie en de Raad zijn genotuleerd kan ik als rapporteur de afgevaardigden van harte aanbevelen om in te stemmen met de Caribische EPO.
Dan ga ik nu over tot een aparte kwestie, namelijk de ontwerpresolutie. Enkele van mijn conservatieve PPE-DE-collega's hebben hier opmerkingen over gemaakt. In de huidige versie van de ontwerpresolutie staan nog steeds punten die voor ons, socialisten, van doorslaggevend belang zijn. Dit is wat anders dan de stemming over instemming. Het is zelfs zo dat alle punten ten aanzien waarvan de Raad en de Commissie toezeggingen hebben gedaan, voor ons sleutelpunten zijn. Dus als het Parlement de Raad en de Commissie steunt, zie ik geen reden waarom het geen steun zou verlenen aan onze compromissen en aan de compromistekst, en waarom deze compromissen niet in de ontwerpresolutie van het Parlement zouden kunnen worden opgenomen.
Ik hoop dat we aan het einde van de dag zowel onze instemming kunnen verlenen alsook een op consensus gebaseerde ontwerpresolutie kunnen aannemen, waarmee zowel de handel wordt opengesteld als krachtige ontwikkelingstoezeggingen worden gedaan.
Erika Mann, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de commissaris en de Raad bedanken. U hebt er vandaag mee ingestemd dat Ivoorkust dat wordt gegeven waar het Parlement al geruime tijd om vraagt, en ik denk dat het land daar zeer blij mee zal zijn. Commissaris, kunt u ervoor zorgen dat er zo snel mogelijk iemand naar Ivoorkust wordt gezonden – of dat u zelf gaat – met deze zeer positieve boodschap en dat u deze boodschap zo spoedig mogelijk schriftelijk bevestigt? Dit is een overeenkomst waarmee echt aan onze wens wordt voldaan.
Ik wil graag commentaar geven op een aantal zaken die u niet echt in detail hebt behandeld. We willen dolgraag controle. Ik weet dat dit ingewikkeld is en dat we de hulp van de Raad nodig zullen hebben, maar we willen graag controle tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie in de tijd dat wordt overgestapt van een tussentijdse naar een volledige overeenkomst. Alleen op die manier hebben we zicht op de onderhandelingen. Anders stuurt u ons aan het einde van die periode een ontwerptekst waar wij alleen maar ja of nee tegen kunnen zeggen. Dat vinden we geen goed idee.
We willen niet deelnemen aan het onderhandelingsproces maar wel graag volgen waarmee u bezig bent. Dat hoeft niet vandaag – hoewel het fijn zou zijn als u vandaag daar uw goedkeuring aan zou hechten – maar ik wil graag samen met mijn collega het proces met u doorspreken. We hebben dit al eerder gedaan bij andere overeenkomsten onder andere omstandigheden, maar ik weet zeker dat – als de Raad zich welwillend opstelt– we tot overeenstemming zullen komen.
Het laatste waar ik de commissaris – en ook de Raad – om wil vragen is de verzekering dat de Commissie en de Raad hun best zullen doen om werk te maken van de resultaten die tijdens de Doha-ontwikkelingsronde zijn geboekt. Dit is voor andere landen gebeurd met bananen en katoen. Er zijn nog andere aspecten die voor ontwikkelingslanden van belang zijn. Ik weet dat u niet nu ja kunt zeggen, maar geeft u ons alstublieft de verzekering dat u uw best zult doen om werk te maken van dat soort akkoorden.
Tot slot mijn dank aan twee collega's, in de eerste plaats aan Glenys Kinnock, aangezien zij buitengewoon behulpzaam is geweest. Ik hoor tot mijn grote genoegen dat zij de aanbeveling doet om instemming te verlenen in het geval van Ivoorkust. Ik weet hoe gecompliceerd het is en ik ben erg dankbaar dat zij mij bij deze kwestie helpt. Ik wil ook graag mijn collega Syed Kamall bedanken, omdat hij alles heeft gedaan wat hij kon doen om te helpen met de ontwerpresolutie. Ik weet dat zijn ideeën over handel daarbij soms in het gedrang kwamen. Hij is voor vrije handel, en dus was het niet gemakkelijk voor hem om zich hierin te vinden. Daarom wil ik graag beide collega's bedanken en ik dank tevens de Commissie en de Raad.
De Voorzitter. - Tot besluit van het debat zijn er negen ontwerpresoluties ingediend(1), overeenkomstig artikel 108, lid 5 van het Reglement.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt woensdag 25 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Mary Lou McDonald (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) De internationale economische crisis moet voor ons aanleiding zijn om het EU-beleid inzake liberalisering en deregulering niet alleen in de EU maar ook in relatie tot de ontwikkelingslanden nog eens onder de loep te nemen en te wijzigen.
De aan het Parlement voorliggende economische partnerschapsovereenkomsten stellen echter in plaats daarvan voor om deze mislukte aanpak juist te intensiveren.
Tijdens de onderhandelingen over deze overeenkomsten heeft de EU sterke druk uitgeoefend op de regeringen van de ontwikkelingslanden en niet naar behoren rekening gehouden met de opvattingen van de mensen in de landen die het meest te lijden zullen krijgen van de uitvoering ervan.
Vage beloften over flexibiliteit bij de uitvoering van de overeenkomsten mogen niet in de plaats komen van concrete toezeggingen.
De Voorzitter. − Aan de orde is het verslag (A6-0484/2008) van Dagmar Roth-Behrendt, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende cosmetische producten (herschikking) [COM(2008)0049 - C6-0053/2008 - 2008/0035(COD)].
Dagmar Roth-Behrendt, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, waarschijnlijk heb ik de vier minuten waarop ik aan het begin van het debat recht heb, niet nodig, omdat wij vandaag eigenlijk een zeer eenvoudige en aangename zaak behandelen. Het gaat over een herschikking van de cosmeticarichtlijn die nu een verordening is geworden. Die verordening wordt eigenlijk gemoderniseerd – en wij willen haar ook graag moderniseren, verbeteren en stroomlijnen.
Wij hebben gezorgd voor drie kleine verbeteringen. In de eerste plaats wordt nu gewaarborgd dat er daadwerkelijk een verbod komt op het gebruik van kankerverwekkende stoffen in cosmetica. Dat verbod dient echter wel in alle redelijkheid toegepast te worden. Het kan niet zo zijn dat stoffen die voor levensmiddelen wel toegestaan zijn, niet in cosmetische producten gebruikt mogen worden. Ik denk daarbij aan vitamine A en ook aan alcohol. De Commissie heeft dat ook terecht als zodanig onderkend en in haar voorstel overgenomen.
De Commissie heeft ook terecht onderkend dat er bijzondere aandacht dient uit te gaan naar nieuwe technologieën, zoals de nanotechnologie, als daarbij sprake is van gemicroniseerde deeltjes die in staat zijn om door de huidlagen heen te dringen. Wij willen absolute zekerheid dat dergelijke technologieën geen enkel risico met zich meebrengen. Ook op dit punt ben ik tevreden dat wij een compromis hebben gesloten waar ik volledig achter kan staan.
Tot slot, mijnheer de Voorzitter, is er nog een andere kwestie, namelijk de zogeheten reclameclaims. Die moeten wij ook evalueren en moderniseren. Als wij hier vandaag afgejakkerd aankomen en vanavond helemaal bezweet zijn, ofschoon onze deodorant ons vanmorgen een “antitranspirerende werking van 14 uur ” heeft beloofd, dan zijn wij verbaasd en zeggen: die claim klopt niet. Reclame die doet wat beloofd wordt, vormt een wezenlijk bestanddeel van eerlijke, duidelijke producten. Wij hebben wetgeving nodig voor veilige producten en tegelijkertijd ook voor eerlijke en duidelijke producten.
Ik ben erg dankbaar dat de samenwerking met het Tsjechische voorzitterschap heel goed is geweest. Ik wil mijn collega, mevrouw Popadičová, nadrukkelijk bedanken. Zij kan hier vandaag niet aanwezig zijn, maar zij heeft wel alles gedaan wat binnen haar vermogen lag en zoiets is bij deze Raad niet altijd even gemakkelijk geweest.
Mijn speciale dank gaat ook uit naar de Commissie voor de zeer constructieve en geslaagde samenwerking. Ook dat is in dit Parlement niet altijd even vanzelfsprekend. Daarnaast dank ik ook mijn vrouwelijke collega’s – ik zeg dat met nadruk, omdat het interessant genoeg altijd vrouwen zijn geweest die zich al jaren met deze materie bezighouden – voor de samenwerking, te weten Françoise Grossetête, Margret Auken, Hiltrud Beyer én Fréderique Ries, die vandaag eveneens verhinderd is. Wij waren het weliswaar niet altijd eens over de wijze waarop wij met kwesties als de registratie van nanotechnologieën of de etikettering om moesten gaan, maar wij hebben wel een uitstekend compromis gesloten. Daar ben ik zeer verheugd over!
Ik wil nog graag iets over de kwestie van de etikettering zeggen. Naar mijn idee moet ik dat onderwerp aan een aantal delegaties, zelfs aan mijn eigen delegatie en lidstaat, nog eens duidelijk uitleggen. Etikettering heeft niets met waarschuwingen te maken. Met etikettering zijn de consumenten in staat om een vrije en bewuste keuze te maken. De consumenten hebben er recht op om door ons over nanotechnologieën geïnformeerd te worden en erop gewezen te worden dat een bepaalde stof uit bijzonder kleine deeltjes bestaat en gemicroniseerd is. Zij hebben het recht om zelf te beslissen of zij zonnebrand gebruiken en of hun kleinkind dat ook moet doen. Consumenten hebben het recht om dergelijke besluiten zelf te nemen! Ik wil dat in ieder geval wel, en ik zal die producten ook graag gebruiken. Andere mensen zullen dat op hun beurt weer niet doen. Het is echter belangrijk dat wij alle mensen in staat stellen om gebruik te maken van die keuzevrijheid.
Ik weet commissaris Verheugen dat u vandaag ook nog een toelichting zult geven op het overkoepelende onderwerp van de bescherming van geneesmiddelen tegen namaak. Daar ben ik u dankbaar voor en ik hoop dat u tevens nader zult ingaan op het gevaar of de mogelijkheden van de internethandel. Als u dat doet, zal de dag van morgen voor een aantal van mijn collega’s, die het compromis weliswaar ondersteunen maar graag extra waarborgen willen, een nog betere dag worden, indien wij het compromis in de huidige vorm goedkeuren. De Raad heeft dat inmiddels vorige week al gedaan. Hartelijk dank!
Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, sta mij toe om de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, en de beide schaduwrapporteurs, mevrouw Ries en mevrouw Grossetête, te bedanken voor de constructieve en intensieve samenwerking, die ons geholpen heeft in eerste lezing tot een akkoord te komen.
Het betreft hier een verordening die drie belangrijke resultaten, drie stappen vooruit oplevert: wij creëren meer veiligheid, wij creëren meer transparantie voor de consumenten en wij zorgen voor een wezenlijke vereenvoudiging van het geldende recht. Wij waren het er allemaal over eens dat de nadruk bij onze werkzaamheden met name op het gebied van de veiligheid moest liggen.
Ik wil slechts op een paar punten nader ingaan. Wij creëren nu eigenlijk voor de eerste keer een echt mechanisme dat ik de “cosmeticawaakhond” zou willen noemen, dat wil zeggen een permanente controle op cosmeticaproducten. Wij kennen dit inmiddels al bij farmaceutische producten. Wij versterken het toezicht op de markt door de lidstaten en stellen de traceerbaarheid van cosmetische producten verplicht. Deze dingen gelden voor alle producenten, van de amateur tot aan de groot- en detailhandel, dus eigenlijk voor alle spelers in de distributieketen.
Mevrouw Roth-Behrendt heeft het thema nanotechnologie al kort aan de orde gesteld. Wij hebben op dit punt een oplossing gevonden die ik een schoolvoorbeeld zou willen noemen. Diezelfde oplossing wordt namelijk later deze week ook bij een ander belangrijk stuk wetgeving toegepast. Met de specifieke voorschriften voor nanomaterialen in cosmetica wordt voorzien in een mechanisme op basis waarvan er eerst adequate informatie verstrekt dient te worden voordat die materialen in de Gemeenschap op de markt mogen worden gebracht. Daardoor is gewaarborgd dat alle relevante veiligheidsgegevens verstrekt worden en de autoriteiten voldoende tijd hebben om de eventueel noodzakelijk voorzorgsmaatregelen te nemen.
Er is een lange, zeer intensieve en vruchtbare discussie gevoerd over de vraag of stoffen die als kankerverwekkend, mutageen of giftig voor de voortplanting gecategoriseerd worden, in uitzonderingsgevallen toch gebruikt mogen worden. Ik ben zeer verheugd dat de Raad en het Parlement het met de Commissie eens zijn dat er aan een algemeen verbod op deze stoffen in cosmetica vastgehouden dient te worden. De minimale uitzonderingen die de Commissie heeft voorgesteld, zijn slechts bedoeld om tegenstrijdigheden met het levensmiddelenrecht te voorkomen. Het is inderdaad niet echt plausibel wanneer alcohol wel gedronken mag worden, maar er een verbod geldt op alcohol in cosmetica.
Met dit voorstel worden niet alleen de betreffende producten veiliger, maar wordt ook de informatie voor consumenten beter. In de lijst met ingrediënten dient onder andere aangegeven te worden welke stoffen er in nanovorm zijn gebruikt. Daarnaast zijn er instrumenten voorzien voor een specifieke toetsing van de fabrikanteninformatie. Ik ben gaarne bereid om te bevestigen dat de lidstaten en de Commissie door een nauwere samenwerking op dit punt willen voorkomen dat de consumenten misleid worden.
Ik heb al gezegd dat deze verordening ook deel uitmaakt van ons programma voor de vereenvoudiging van de wetgeving. Eindelijk worden nu de onduidelijkheden en tegenstrijdigheden geëlimineerd uit een richtlijn die al 33 jaar oud is en die in de tussentijd 55 keer is gewijzigd. Er was vrijwel niemand meer die die richtlijn kon begrijpen. Op deze manier wordt dan ook een aanzienlijke vereenvoudiging van de wet- en regelgeving in de Gemeenschap bewerkstelligd.
Sta mij toe om er ook nog op te wijzen dat het creëren van een centraal systeem voor de registratie van cosmetische producten vóórdat die producten op de communautaire markt mogen worden gebracht, tot kostenbesparingen voor de cosmeticasector zullen leiden.
Ik heb er al op gewezen dat het Parlement, de Raad en de Commissie nauw en constructief hebben samengewerkt. Namens de Commissie kan ik meedelen dat wij alle amendementen van de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, overnemen.
De Commissie legt ook alle verklaringen af waarom het Parlement heeft verzocht. Daarbij gaat het om de vraag waarom er voor een verordening in plaats van een richtlijn is gekozen, internetverkoop, namaak van producten, de kwestie van de overgangsbepalingen en het tijdsbestek voor de toepassing van de verordening en tot slot de definitie van nanomaterialen. Om tijd te besparen verzoek ik u vriendelijk ermee akkoord te gaan dat deze verklaringen aan de zittingsdienst worden overhandigd, aangezien het Parlement immers al op de hoogte is van de inhoud ervan.
Verklaringen van de Commissie
De Commissie neemt kennis van de door de lidstaten geuite zorgen over de herschikking van richtlijnen tot verordeningen.
De Commissie is van mening dat indien de bepalingen van een richtlijn voldoende duidelijk, precies en gedetailleerd zijn, deze kunnen worden omgezet in rechtstreeks toepasbare bepalingen van een verordening door middel van een herschikking. Dit geldt meer in het bijzonder voor bepalingen van technische aard die reeds door alle lidstaten volledig zijn omgezet in de nationale wetgeving.
Daar de meningen over dit onderwerp verschillen, aanvaardt de Commissie dat het specifieke geval van de verordening betreffende cosmetische producten niet als precedent zal worden gebruikt voor de interpretatie van het Interinstitutioneel Akkoord op dit punt.
De Commissie verbindt zich ertoe de situatie omtrent de verkoop via internet van cosmetische producten te verduidelijken voordat de verordening in werking treedt.
Net als het Europees Parlement is de Commissie bezorgd over het feit dat de cosmeticabranche voor namaak vatbaar is, hetgeen tot grotere risico's voor de volksgezondheid kan leiden. De Commissie zal dan ook maatregelen treffen voor een betere samenwerking tussen de nationale bevoegde instanties om namaak te bestrijden.
De Commissie zal een toelichting opstellen over de overgangsbepalingen en de data van inwerkingtreding van de verordening (in het bijzonder met het oog op de artikelen 7, 8, 10 en 12 bis).
De Commissie wijst erop dat er momenteel wordt gewerkt aan een gemeenschappelijke definitie van nanomaterialen. Zij bevestigt derhalve dat in toekomstige communautaire wetgeving rekening moet worden gehouden met de op dit punt geboekte vooruitgang en wijst erop dat de in dit voorstel vervatte comitologieprocedures het tevens mogelijk maken de in dit voorstel gegeven definitie te herzien.
Françoise Grossetête, namens de PPE-DE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe dat ik allereerst niet alleen de Raad maar natuurlijk ook de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, de Europese Commissie, de andere schaduwrapporteurs en in het bijzonder mevrouw Ries van harte geluk wens met de werkzaamheden die wij samen hebben verricht. Wij hebben soms felle discussies met elkaar gevoerd, maar uiteindelijk zijn wij op een zeer bevredigend resultaat uitgekomen, dat enerzijds de veiligheid van cosmetische producten voor de consumenten vergroot en anderzijds de overbodig geworden administratieve lasten voor onze Europese industrie verlicht.
Dit voorstel voor een verordening was nodig omdat er weer duidelijkheid moest worden gebracht in deze wetgeving, die de afgelopen dertig jaar bijna vijftig keer gewijzigd is. De omzetting van de richtlijn leverde problemen op in de zevenentwintig lidstaten. Er was een aantal juridische onduidelijkheden, de tekst was erg log en de tenuitvoerlegging ervan veel te duur geworden voor onze ondernemingen. Ik wil er tevens op wijzen dat de cosmetica-industrie van de Europese Unie met meer dan drieduizend fabrikanten wereldleidster is in deze sector. Het is een sterk innoverende industrie die een markt vertegenwoordigt van 65 miljard euro en meer dan 350 000 directe of indirecte banen oplevert. Het is dus belangrijk dat wij ons voor de cosmetica inzetten.
Deze nieuwe verordening vergroot, zoals ik al heb gezegd, de veiligheid maar ook de verantwoordelijkheid van de fabrikant via markttoezicht, waarbij tegelijkertijd de bureaucratie wordt teruggedrongen. De verordening waarborgt een betere traceerbaarheid van cosmetische producten, de identificatie van de voor een product verantwoordelijke persoon en een productinformatiedossier met een beschrijving van het cosmetische product en de productiemethode.
Wij hebben inderdaad veel discussies gevoerd over nanomaterialen die in cosmetische producten, met name in zonnebrandmiddelen, worden gebruikt. Deze nanomaterialen moeten aan zeer strenge veiligheidseisen worden onderworpen, zonder dat innovatie echter mag worden belemmerd. Daarom moet een product dat nanomaterialen bevat door de verantwoordelijke persoon aan de Commissie worden gemeld, en niet het nanomateriaal als zodanig.
Tot slot zou ik uw aandacht willen vestigen op het feit dat wij namaak van cosmetische producten echt moeten bestrijden, want hierin schuilt nog steeds een reëel gevaar. Op dit gebied staat ons nog veel te doen.
Daciana Octavia Sârbu, namens de PSE-Fractie. − (RO) Veilige cosmetische producten zijn van bijzonder belang voor de Europese consumenten en dat is de reden dat wij aan die producten de nodige aandacht moeten besteden.
Ik vind het dan ook een goede zaak dat thans het initiatief is genomen om de betreffende richtlijn te herzien, hetgeen geleid heeft tot een voorstel van de Commissie om die richtlijn door een verordening te vervangen. Hierdoor kunnen onnauwkeurigheden en tegenstrijdigheden van juridische aard verwijderd worden. Ook kan er een einde worden gemaakt aan de uiteenlopende omzetting van de voorschriften in de nationale wetgeving.
Indien uit ervaringen op Europees niveau blijkt dat een aanpak “per ingrediënt” niet levensvatbaar of adequaat is, moet volgens mij prioriteit worden gegeven aan een grotere verantwoordelijkheid van de producent en aan striktere controlemaatregelen op de interne markt.
De aanpak van nanomaterialen is op dit gebied een veelbelovende oplossing. maar die materialen dienen wel door het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten beoordeeld en veilig verklaard te worden. Daarnaast vormt het gebruik van alternatieve methoden een initiatief dat ook in de toekomst onze steun verdient.
Naar mijn mening is de betrokkenheid van dat Wetenschappelijk Comité essentieel met betrekking tot de beoordeling van het gebruik van stoffen bij de productie van cosmetische producten die als kankerverwekkend, mutageen of giftig gecategoriseerd worden.
Om deze verordening op effectieve wijze ten uitvoer te kunnen leggen dienen de lidstaten adequate controles uit te voeren. Indien er sprake is van niet-naleving van de voorschriften dient er bovendien op periodieke basis verslag aan de Commissie te worden gedaan.
Chris Davies, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het Parlement nadert het einde van zijn mandaat en sommigen van ons beginnen al warm te lopen voor de verkiezingen. In het Verenigd Koninkrijk worden wij tenminste al geconfronteerd met horden Eurosceptici en Eurofoben die geen kans voorbij laten gaan om alles wat wij doen te bekritiseren. De ontstaansgeschiedenis van deze wetgeving zal hun van munitie voorzien: 55 belangrijke wijzigingen in de afgelopen 30 jaar, waardoor deze wetgeving steeds omslachtiger en onduidelijker is geworden en nauwelijks iets oplevert voor de industrie of de consumenten.
Toch vind ik dat de critici vaak te kort door de bocht gaan met hun oordeel. Zij kijken niet echt naar wat de Europese Unie doet om de bestaande situatie te verbeteren en om gunstige ontwikkelingen in praktijk te brengen. Zij gaan ervan uit dat er bij ons niets verandert. Hier hebben wij bijvoorbeeld een stuk wetgeving dat er in de praktijk voor zorgt dat bestaande regelingen worden vereenvoudigd, bureaucratische rompslomp wordt teruggedrongen en de wetgeving voor iedereen duidelijker wordt. Wij hebben hier een richtlijn die is omgezet in een verordening. Nu is dat in mijn eigen land vreselijk: het ontneemt de lidstaten een stukje manoeuvreerruimte. Zoals we echter hebben gezien bij REACH, en zoals we nu ook hierbij zien, is de realiteit dat de industrie geen zevenentwintig verschillende interpretaties van een Europese regelgeving wil. Die wil precies weten waar zij aan toe is op deze hele markt, op de grootste markt in zijn soort ter wereld.
Zullen de critici nu opstaan en zeggen, “Wij hadden het mis toen wij aandrongen op een verbod op CMR-stoffen”? Zullen zij opstaan en zeggen, “Wij hadden het mis”? Zullen zij zeggen wat wij dan wel in cosmetische producten moeten stoppen, stoffen die we niet in levensmiddelen zouden stoppen, ondanks het feit dat we sommige van die cosmetische producten op onze huid of in onze ogen smeren, en zelfs in onze mond stoppen? Zullen zij zich verzetten tegen het maken van goede beoordelingen van cosmetische producten, of tegen de gecentraliseerde informatiedienst waarover de Commissaris terecht zei dat die de industrie uiteindelijk geld zal besparen? Ik denk dat zij niets van dat alles zullen doen.
Mijn collega, mevrouw Ries, die hier vanavond niet aanwezig kan zijn, wilde maatregelen om het op de markt brengen van namaakproducten te voorkomen, om de traceerbaarheid van producten te verbeteren en om de beperkende bepalingen met betrekking tot valse claims over de gunstige effecten van deze producten aan te scherpen. Zij pleitte voor etiketten van deze producten waarop duidelijk vermeld staat hoeveel nanomaterialen zij bevatten. Op al deze terreinen hebben wij vooruitgang geboekt. Ik wil dus namens haar de rapporteur, de schaduwrapporteurs en commissaris Verheugen bedanken. Volgens mij is dit een goede wetgeving, en ikzelf zal dit tijdens het komende verkiezingsproces in elk geval graag als voorbeeld aanhalen van wat de Europese Unie aan goeds kan doen.
Roberta Angelilli, namens de UEN-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de Europese cosmetische industrie is economisch gezien en qua werkgelegenheid een zeer belangrijke bedrijfstak. Zoals reeds gezegd, heeft de branche een omzet van 35 miljard euro en werken er 350 000 mensen verdeeld over verkoop, distributie en vervoer. De sector is sterk gericht op innovatie, maar ook ik bevestig dat een hoog beschermingsniveau voor de menselijke gezondheid en informatieverstrekking aan de consument gegarandeerd moeten zijn.
Dat is de reden waarom ik de rapporteur feliciteer met het uitstekende werk dat ze heeft verricht. Ik zou een aantal punten willen onderstrepen, die volgens mij zeer belangrijk zijn. Het is juist de veiligheid van de producten te beoordelen. Daarmee krijgen ook de distributeurs een gedeelte van de verantwoordelijkheid te dragen, want zij dienen de nodige controles uit te voeren voor het product in de handel wordt gebracht. Het is ook een goede zaak dat de nieuwe verordening meer dan 1000 stoffen verbiedt die in cosmetische producten worden gebruikt en ingedeeld zijn als kankerverwekkend of toxisch.
Ook de lijst met toegelaten kleurstoffen, conserveringsmiddelen en uv-filters is belangrijk. Meer duidelijkheid op het etiket wat betreft de functie van het cosmetisch product, de houdbaarheid, bijzondere voorzorgsmaatregelen bij het gebruik en een lijst van ingrediënten die vermeld worden in volgorde van afnemend gewicht, is van fundamenteel belang. Met name dienen er op het etiket opschriften, merken en afbeeldingen te staan die het product realistische en geen verzonnen kenmerken en functies verlenen.
Traceerbaarheid dient dus gegarandeerd te zijn, mede om het onrustbarende verschijnsel van namaak van cosmetische producten en de zogenaamde parallelle invoer tegen te gaan. Tot slot, mijnheer de Voorzitter, wil ik erop wijzen dat er alleen al in Italië 120 miljoen euro omgaat aan cosmetische producten - waaronder parfums en tandpasta’s - afkomstig uit de parallelle markt, met potentiële schade, ook van zeer ernstige aard, voor de gezondheid als gevolg.
Hiltrud Breyer, namens de Verts/ALE-fractie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, bescherming van de menselijke gezondheid is de hoogste prioriteit, ook als het om cosmetica gaat. Met deze stemming schrijven wij geschiedenis. Voor het eerst zullen er specifieke voorschriften zijn voor het gebruik van nanomaterialen in cosmetica, en daarmee verrichten wij baanbrekend werd. Het doet mij uiteraard bijzonder veel deugd te kunnen constateren dat een initiatief van de Verts/ALE-Fractie aan de wieg heeft gestaan van deze baanbrekende nieuwe ontwikkeling. Wij groenen zijn de drijvende kracht geweest en hebben dit onderwerp op de agenda gezet. Ik wil de rapporteur, mevrouw Roth-Behrendt, dan ook van harte bedanken dat zij dit initiatief zo duidelijk en standvastig heeft ondersteund. Ik ben ook verheugd dat ik deze keer eveneens de Commissie kan complimenteren. Tot nu toe heeft zij altijd benadrukt dat de bestaande wetgeving toereikend was om de veiligheid van nanomaterialen te garanderen. Gelukkig is de Commissie van mening veranderd en geeft ook zij nu duidelijk aan dat wij inderdaad specifieke regelingen nodig hebben.
Dat geldt trouwens niet alleen voor de cosmeticaverordening, maar ook voor de verordening inzake nieuwe voedingsmiddelen, die later deze week ter discussie staat. Tot nu toe is die nanotechnologie immers een soort van zwart gat geweest. Die technologie is op de markt gebracht zonder dat er voldoende bekend was over de risico’s. Derhalve is dit een goede dag voor de bescherming van de volksgezondheid en de consumenten, ofschoon ik betreur dat de definitie van nanomaterialen niet breed genoeg is geformuleerd en zich uitsluitend tot onoplosbare en biopersistente materialen beperkt. Toch is het belangrijk en voor ons doorslaggevend dat wij erin geslaagd zijn om specifieke voorschriften voor nanomaterialen op te stellen.
Ik hoop – en ik vraag daarbij nu al om uw steun – dat wij later deze week net zo succesvol zullen zijn bij de verordening over nieuwe voedingsmiddelen, aangezien wij in dat geval niet op een zo brede steun van de Commissie kunnen rekenen. Wij hebben zowel wat cosmetica als voedingsmiddelen betreft een consequente aanpak nodig, en dan niet alleen met betrekking tot alcohol. Dat geldt algemeen eveneens voor de nanotechnologie. Ook op dat vlak hebben wij zowel wat cosmetica als voedingsmiddelen betreft een consequente aanpak nodig. Daarnaast zou ik om principiële redenen ook graag zien dat er eindelijk eens een publiek debat over de zin en het nut van die nanotechnologie werd gevoerd. Tot slot ben ik ook verheugd dat wij geen water bij de wijn hebben gedaan met betrekking tot het door de groenen voorgestelde verbod op CMR-stoffen, zoals dat in 2008 is overeengekomen.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de voorzitter, mijn fractie en ik zijn ingenomen met het compromis dat de Raad en het Parlement met betrekking tot de herschikking van de cosmeticarichtlijn hebben weten te bereiken.
Tijdens de onderhandelingen met de Raad waren met name nanomaterialen het grootste struikelblok. Daarbij gaat het erom om met behulp van uiterst kleine structuren nieuwe materialen te maken die, precies doordat de deeltjes zo klein zijn, nieuwe eigenschappen of functies krijgen. Het materiaal kan bijvoorbeeld harder, sterker, dunner, waterafstotend of isolerend worden, of een andere eigenschap krijgen. Tot dusver weten we hier feitelijk nog niet bijster veel over. Sommige make-up en crèmes bevatten nanopartikels en misschien kunnen die partikels door beschadigde huid dringen en tot plaatsen in het lichaam doordringen waar ze absoluut niet thuishoren.
Moeten we die nanopartikels dan zonder enige controle als werkzame stof in cosmetica toelaten? Het antwoord op deze vraag is vanzelfsprekend ´neen´. Er moet meer kennis en informatie over nanomaterialen worden verzameld. Daarom ben ik ingenomen met dit akkoord waar we morgen over zullen stemmen. Het is een stap in de goede richting.
Het akkoord zorgt voor een betere bescherming van de Europese consument wanneer nanomaterialen in voor het kleuren van de haren bestemde middelen, uv-filters, enzovoort worden gebruikt. Voor de producten op de markt mogen worden gebracht, wordt hun veiligheid beoordeeld en de cosmeticasector moet het gebruik van nanomateriaal in haar overige producten melden aan de Commissie, die op haar beurt aan het Wetenschappelijk Comité voor consumentenproducten kan vragen of er vermoedens zijn dat het nanomateriaal een gezondheidsrisico vormt.
Ik wil de rapporteur ten principale en de Commissie van harte bedanken voor deze goede herschikking.
Irena Belohorská (NI). – (SK) Ik wil de rapporteur graag bedanken. Bravo, Dagmar, voor je werk aan het door de Commissie ingediende voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad! Het gaat om een heel belangrijk document voor de bescherming van de gezondheid van de consument. We gebruiken ongetwijfeld allemaal cosmetische producten, want dit zijn niet alleen schoonheidsproducten, maar ook zogenaamde cosmetica voor dagelijks gebruik, zoals tandpasta, deodorant, shampoo, haar- en nagelproducten, lippenstift, enzovoorts.
De vorige richtlijn gaat al 33 jaar mee, en ondanks de tussentijdse wijzigingen is dat lang genoeg. De ontwikkelingen op het gebied van de chemie en de cosmetica zelf hebben immers tot enorme, wezenlijke veranderingen geleid. Ik doel hiermee op de toepassing van nanomaterialen, die hier al zo dikwijls genoemd zijn. Deze kunnen zowel positieve als negatieve effecten hebben op de menselijke gezondheid. Ik deel daarom het standpunt dat alle in cosmetische producten gebruikte materialen die kankerverwekkend zijn, verboden moeten worden. Ook moeten we heel goed nadenken over het gebruik van materialen waarvan mutagene of giftige effecten niet kunnen worden uitgesloten.
Consumenten kopen cosmetische producten vaak op grond van misleidende reclame en onvolledige informatie. Daarom moeten we via onze Europese agentschappen, waaronder op dit moment het Europees Agentschap voor chemische stoffen en de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, de richtlijnen en richtsnoeren opstellen die nodig zijn voor het houden van toezicht. We mogen niet vergeten dat cosmetische producten de meest nagemaakte producten zijn, wat de kans dat er schadelijke materialen in zitten alleen maar vergroot. Naast deze waarschuwingen moeten we consumenten ook proberen te informeren over de mogelijke gezondheidsrisico's die zelfs producten van bekende fabrikanten kunnen hebben.
Horst Schnellhardt (PPE-DE). − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het doorslaggevende punt in het onderhavige verslag is voor mij dat de rechtsgrondslag wordt veranderd. Hoewel de ontwikkelingen in de lidstaten van de Europese Unie zich in een uiteenlopend tempo hebben voltrokken en er nog steeds grote verschillen bestaan in de stand van die ontwikkeling, krijgen wij meer rechtszekerheid indien gekozen wordt voor een verordening, wat in de toekomst zeker het geval zal zijn.
Er zijn immers richtlijnen die, omdat ze op uiteenlopende wijze zijn omgezet in de lidstaten, hebben geleid tot een sterkere verstoring van de mededinging en een grotere onrechtvaardigheid dan voordien het geval was. Daarom is het een goede zaak dat met het onderhavig verslag de richtlijn en de nationale omzetting ervan worden teruggebracht tot één alomvattende verordening. Daar vloeit natuurlijk ook de grotere rechtszekerheid voort, en dat is met name voor de ondernemingen in deze sector die ook onderzoek verrichten, van buitengewoon groot belang. Ook de toezegging van de Commissie om het aantal verplichte registraties binnenkort met 25 procent te verlagen, is natuurlijk een goede zaak. Met deze verordening hebben wij de eerste stap gezet. Van harte gefeliciteerd, mijnheer de commissaris!
Uit het onderhavige verslag blijkt ook duidelijk hoe snel nieuwe producten op de markt worden gebracht en de wetgever dwingen tot handelen. Het is nog maar een paar jaar geleden dat wij spraken over de wijziging van de cosmeticarichtlijn. Door het gebruik van nanomaterialen worden wij nu echter opnieuw gedwongen maatregelen te nemen. In het kader van de preventieve consumentenbescherming kunnen wij tevreden zijn over de etiketteringsbesluiten. De mogelijkheid van een voorlopige goedkeuring is, met inachtneming van de stand van de wetenschappelijke kennis, ook aanvaardbaar. Ook wat dit punt betreft wil ik waarschuwen voor paniekzaaierij, zoals wij bij andere ontwikkelingen hebben gezien, en beveel aan om de hele zaak in een wetenschappelijk licht te bekijken.
Door te eisen dat reclameclaims en etikettering uitsluitend betrekking hebben op de feitelijke kenmerken van producten, fungeren wij eigenlijk als verdediger van consumentenbelangen. Die kwestie van de deodorant, mevrouw Roth-Behrend, ligt wat anders. Bij de ene werkt een deodorant wel en bij de ander niet. Soms werkt een deodorant op een bepaalde dag bij mij wel, maar op een andere dag niet. Dus zo serieus moeten wij dan nu ook weer niet nemen.
Ik hoop alleen dat het juridische uitgangspunt niet via de comitologieprocedure door al te veel maatregelen van de Commissie wordt afgezwakt. Ik zou u dan ook willen verzoeken om deze procedure niet te zeer uit te breiden.
Margrete Auken (Verts/ALE). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, cosmetische producten gebruiken wij allemaal. Het zijn geen luxeproducten die alleen voor het ene geslacht of alleen voor volwassenen belangrijk zijn. Zeep, shampoo, tandpasta, lotion, deodorant, zonnebrandcrème, we worden allemaal door deze producten omringd en krijgen ze op ons lichaam. Daarom is het belangrijk dat ze veilig zijn en dat we in alle landen goede, duidelijke regels hebben, en dat hebben we bereikt met dit verslag. Ik wil graag van de gelegenheid gebruik maken om, zoals de anderen eerder hebben gedaan, Dagmar Roth-Behrendt te danken voor haar uitstekende werk.
Wij zijn tevreden over het feit dat ons CMR-verbod is gehandhaafd maar tevens redelijker is gemaakt. Een verbod van ethanol zou zeker tot problemen hebben geleid en tegelijkertijd nogal komisch zijn, aangezien we het in relatief grote hoeveelheden drinken. Daarbij is het maar goed dat het de Raad niet is gelukt om de bepalingen af te zwakken. Nu wordt er vastgelegd dat de uitzonderingen op het verbod moeten worden beperkt tot stoffen die worden goedgekeurd in voedsel, die tot nu toe nog niet voor problemen hebben gezorgd en kunnen worden verdragen door kwetsbare groepen, zoals bijvoorbeeld kleine kinderen en zwangere vrouwen. Echter, het belangrijkste is dat nanomateriaal nu eindelijk wordt gereguleerd. Daarvoor hebben we hard moeten strijden. Het leek alsof de sector het debat over de veiligheid van nanomateriaal probeerde te verstikken. De sector wilde ons doen geloven dat het gaat om onproblematische en geweldige materialen. Er was niets te merken van grote bezorgdheid onder de bevolking, zoals destijds - en nog steeds - met betrekking tot GGO's.
Wij zijn er in de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie trots op dat nanomateriaal ook in de bepalingen wordt opgenomen. Het moet getest en geëtiketteerd worden en bij een aantal producten, zoals zonnefilters, verf en conserveringsmiddelen, zal het voortaan de producent zijn die de veiligheid moet garanderen, terwijl de Commissie de overige producenten uitvoerig moet informeren en de tijd moet krijgen om ze te controleren. Eindelijk hebben we nu dan ook een etikettering die de consument laat zien wat hij of zij koopt en op de huid krijgt. Verder hebben we een evaluatiebepaling gekregen, wat betekent dat de Commissie erop moet toezien dat zowel de definitie van nanomateriaal als de veiligheidsprocedures correct zijn. Ten slotte verheugt het mij dat het verboden wordt om producten op de markt te brengen die de geclaimde eigenschappen in werkelijkheid niet hebben. Het zal interessant worden om te zien hoe al die antirimpelcrèmes die we op ons gezicht smeren, en die duidelijk niet helpen, voortaan zullen worden verkocht.
Péter Olajos (PPE-DE). – (HU) In de cosmetische industrie voltrekt zich, zoals in veel andere sectoren, momenteel een revolutie. De nanotechnologie begon enkele jaren geleden ook deze sector te veroveren, en als gevolg daarvan openbaren zich nu ongekende mogelijkheden en perspectieven. Natuurlijk is de nanotechnologie geen nieuwe uitvinding: zij wordt al vierduizend jaar door de mensheid gebruikt, maar pas twintig jaar geleden zijn we ons er bewust van geworden.
Tegelijkertijd is het belangrijk dat we deze kwestie met de nodige voorzichtigheid behandelen. Zonder nieuwe ontdekkingen en de toepassingen ervan te vertragen moeten we wel op onze hoede zijn voor gezondheidsrisico’s. We moeten onze burgers behoeden voor mogelijke gevaren, en wel via een gedifferentieerde benadering uitgaande van risico’s.
Er zijn nanotoepasssingen en -producten die rechtstreeks gebruikt worden door mensen, zoals kleding, voeding en ook cosmetische producten. Een onvoldoende omzichtige benadering kan ertoe leiden dat de betrokkenen eventuele schadelijke gevolgen letterlijk aan den lijve moeten ondervinden.
Juist daarom is het belangrijk dat consumenten weten wat voor producten ze gebruiken. Daarom is adequate en gedetailleerde etikettering onontbeerlijk en is de verantwoordelijkheid van de fabrikant cruciaal. We hebben het hier over een enorme, steeds groeiende sector, want de omzet van de cosmetische industrie in de Europese Unie bedraagt 65 miljard euro per jaar. Een van de leidende Europese cosmeticabedrijven – waarvan er in totaal 3000 zijn – geeft bijvoorbeeld jaarlijks alleen al aan onderzoek en ontwikkeling 450 miljoen euro uit en heeft bijna 3 000 wetenschappers en onderzoekers in dienst.
Volgens de schatting van de Europese Commissie bevatte in 2006 vijf procent van de cosmetica nanomaterialen, en dit cijfer kan inmiddels met gemak verdubbeld zijn. Om de door onszelf veroorzaakte wereldproblemen het hoofd te kunnen bieden, hebben we nanotechnologie nodig en daarom zal ik met een gerust hart vóór de richtlijn stemmen, al mogen we nooit vergeten dat elke medaille twee kanten heeft.
Ik feliciteer mevrouw Roth-Behrendt, mevrouw Grossetête en mevrouw Wallis, die met hun verslag over het voorstel voor een verordening prachtig werk hebben afgeleverd.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Geachte Voorzitter, met de invoering van minimumnormen voor de veiligheid van cosmetische producten wordt een belangrijke stap gezet op weg naar beduidend meer veiligheid voor de Europese consument. Bovendien worden met deze moderne verordening de administratieve lasten voor de Europese producenten - die bij elkaar aan zo’n 350 000 werknemers werk bieden - verlicht. Geheel terecht ging het anders veelzijdige debat in het Parlement hoofdzakelijk over etikettering. Consumenten worden namelijk vaak misleid. Het doet mij dan ook buitengewoon deugd dat na invoering van deze verordening de productclaims die op de verpakking staan onderbouwd dienen te worden in onderliggende documentatie. Ook is er hier - en niet alleen hier - hevig gediscussieerd over het al dan niet toestaan van nanomaterialen en uiteraard over een verbod op het gebruik van carcinogene stoffen in cosmetische producten. Ik ben het er echter niet mee eens dat de vermelding op de verpakking van een product dat nanomaterialen zijn gebruikt de vorm krijgt van een waarschuwing. Er dient een lijst van toegestane nanomaterialen te komen die zowel onschadelijk zijn als de kwaliteit van het product verhogen, maar de consument angst aanjagen is uit den boze. Productveiligheid dient te worden bewerkstelligd met behulp van minimumnormen, maar wat ik echt een ernstig probleem vindt, zijn namaakcosmetica. Verder wil ik er nog op wijzen dat in de toezichthoudende organen niet voldoende personeel voorhanden is om echt alles op nationaal niveau te kunnen controleren.
Het doet mij deugd dat er overal in de verordening één enkele definitie van nanomaterialen wordt gebruikt en tevens dat deze later eventueel kan worden aangepast overeenkomstig de nieuwste stand van de wetenschap. Uiteraard ben ik ook zeer ingenomen met het feit dat het nu niet meer om een richtlijn maar om een verordening gaat en het geheel dus grotere juridische zeggingskracht krijgt. Al met al ben ik dus zeer ingenomen met deze werkzaamheden. Ik zou de rapporteurs graag willen complimenteren met het feit dat zij een consensus tot stand hebben weten te brengen ten aanzien van de gevoelige kwestie van het op de Europese markt brengen van cosmetische producten die het gevolg zijn van wetenschappelijke ontwikkelingen.
Eija-Riitta Korhola (PPE-DE). − (FI) Mijnheer de Voorzitter, in het afgelopen wetgevingsjaar is door tijdsdruk het aantal compromissen dat in eerste lezing wordt gesloten explosief toegenomen. Dat komt de kleine fracties wel goed uit, omdat de akkoorden die aan de onderhandelingstafel worden gesloten hun relatieve macht doen toenemen, maar als deze praktijk algemener wordt, wordt de geloofwaardigheid van de parlementaire democratie in dit Parlement aangetast.
Dit keer won de democratie het echter, omdat de grootste fracties het met elkaar eens konden worden en het bereikte resultaat de concrete steun van de meerderheid geniet.
Het was duidelijk dat een herschikking van de cosmeticarichtlijn noodzakelijk was. De bepalingen hierin moesten worden verduidelijkt en bijgewerkt en de richtlijn, die een richtsnoer is, moest niets minder worden dan een verordening om in de hele Europese Unie een hoogwaardige bescherming van de volksgezondheid en een goede werking van de interne markt te kunnen waarborgen. Deze beginselen zijn het logische uitvloeisel van het werk dat bij de behandeling van REACH is begonnen.
Verouderde wetgeving op het gebied van cosmetica is vooral een gevaar voor de gezondheid en de rechtszekerheid. Claims over nanodeeltjes en cosmetische producten zijn hiervan een goed voorbeeld. Terwijl de positieve eigenschappen van nanomaterialen min of meer bekend zijn, zijn de risico’s grotendeels nog niet in kaart gebracht. Het is ook onmogelijk de juistheid van de specifieke kenmerken van cosmetische producten, die direct van invloed zijn op het besluit die producten te kopen, te beoordelen.
Het is daarom belangrijk dat de drie grootste fracties tot een gemeenschappelijke aanpak zijn gekomen. Op die manier is het mogelijk geworden rekening te houden met de medische, ecologische, commerciële en sociale aspecten en tot een akkoord met de Raad te komen. Daarom heb ik zeer veel waardering voor het werk dat mijn collega, mevrouw Grossetête, heeft gedaan als schaduwrapporteur. Zij zorgde er samen met de rapporteur van het Parlement, mevrouw Roth-Behrendt, en haar liberale collega’s voor dat er een meerderheidsstandpunt kwam en dit eindresultaat mogelijk werd gemaakt. Een echte democratie luistert naar iedereen, maar weerspiegelt het standpunt van de meerderheid.
De Voorzitter. − Niemand heeft om het woord gevraagd en daarom geef ik het woord aan de rapporteur. Ik wil echter wel vermelden dat twaalf van de veertien afgevaardigden die tot nu toe hebben gesproken, vrouwen waren.
Günther Verheugen, vice-voorzitter van de Commissie. - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben in de verleiding om kort op uw laatste opmerking te reageren, maar zal het toch maar niet doen. Ook mannen zijn in toenemende mate in cosmetica geïnteresseerd. Zij zijn er in ieder geval in geïnteresseerd dat onze cosmetische producten veilig zijn.
Op dit moment hoef ik eigenlijk nog maar één ding te doen en dat is u allen hartelijk bedanken voor uw instemming en ondersteuning. Zoals de heer Davies al heeft gezegd, hebben wij daadwerkelijk een goed voorbeeld gegeven van het effect dat de Europese wetgeving kan hebben.
Sta mij toe om u persoonlijk nog een advies te geven, mijnheer Davies: het is wellicht in het land waar u vandaan komt interessant om er ook op te wijzen dat wij in Europa met betrekking tot cosmetische producten voorschriften hebben die er elders niet zijn. Ik doel daarmee op het verbod om dierproeven te gebruiken voor cosmetische producten. Dat is in Europa verboden. Enkele dagen geleden is overigens de regeling in werking getreden dat producten die op dieren zijn getest in Europa niet op de markt mogen worden gebracht. Het is bekend dat de Britten dierenliefhebbers zijn dus wellicht dat u dit argument ook kunt gaan gebruiken.
Dagmar Roth-Behrend, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, hartelijk dank, commissaris, hartelijk dank, geachte collega’s, ik ben commissaris Verheugen veel dank verschuldigd omdat hij nogmaals op het verbod op dierproeven heeft gewezen. Dat doet mij eraan denken dat dit nu al de derde wijziging van de cosmeticawetgeving is waarbij ik betrokken ben: de zesde wijziging, de zevende wijziging en nu de overstap op een verordening.
Wij zijn er daadwerkelijk in geslaagd om dierproeven te verbieden. Het is ons ook gelukt om bijvoorbeeld consumenten duidelijk te maken hoe lang een product houdbaar is door met een getal in een klein kader aan te geven hoe lang een product gebruikt kan worden. De volgende opmerking is ook tot de collega’s gericht, en tot met name mevrouw Roithová, die er helaas niet vanaf het begin bij konden zijn: etiketten fungeren nooit als waarschuwing! Indien een product niet veilig is, mag het niet op de markt worden gebracht en dus niet worden verkocht. Elk product op de Europese markt dient veilig en onschadelijk te zijn. Die etikettering biedt de consumenten echter wel de mogelijkheid om een keuze te maken. Dat is democratie en dat is hun keuzevrijheid.
Wij beschikken nu over een zeer goede wetgeving. Ik heb getracht om de procedure bijzonder transparant te maken. Zoals mevrouw Grossetête heeft gezegd, heb ik ook getracht om de uiteenlopende meningen nader tot elkaar te brengen. Ik hecht er namelijk veel waarde aan dat wij wetgeving tot stand brengen die voor iedereen goed is, niet alleen voor de consumenten in de Europese Unie, maar ook voor de industrie die met deze wetgeving moet werken en tot slot ook voor al diegenen die er voordeel van hebben.
Tegen de heer Schnellhardt zou ik nogmaals willen zeggen dat een deodorant bij iedereen anders werkt, maar dat de slogan “effectief tegen transparantie” desalniettemin gebruikt wordt. Daarom is het belangrijk dat ook de claims over de rimpels rond mijn ogen na een week in Straatsburg, in bepaalde mate waar en betrouwbaar zijn.
Ik wil de commissaris nogmaals bedanken, ook voor de verklaringen die hij heeft afgelegd. Mijn dank gaat ook uit naar de collega’s en de medewerkers die het meeste werk hebben verricht. Ik dank u!
De Voorzitter. − Dit was een bijzonder vruchtbaar en interessant debat.
Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, dinsdag 24 maart 2009, plaats.
16. Het op de markt brengen van biociden - Nieuw herzieningsvoorstel inzake biociden (debat)
De Voorzitter. - Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
- het verslag (A6-0076/2009) van Daciana Octavia Sârbu, namens de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid, over het voorstel voor een richtlijn van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden in verband met de verlenging van bepaalde termijnen [COM(2008)0618 - C6-0346/2008 - 2008/0188(COD)], en
- de verklaring van de Commissie over het nieuwe herzieningsvoorstel inzake biociden.
Daciana Octavia Sârbu, rapporteur. − (RO) Ik wil graag benadrukken dat ik het akkoord dat wij met de Commissie en de Raad hebben bereikt over de verlenging van de periode voor de toetsing van werkzame stoffen tot 2014 als een succes beschouw. Doel van die verlenging is dat er te zijner tijd een gereguleerde markt voor biociden tot stand wordt gebracht.
Dat succes komt ook tot uiting in de stemming in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid. Daarvoor wil ik mijn collega’s bedanken die hun steun hebben gegeven aan dit compromis tussen de drie instellingen.
Het verlengen van de overgangsperiode is van cruciaal belang om te waarborgen dat alle biociden met werkzame stoffen op legale wijze op de markt worden gebracht.
Ik vond het zelf essentieel dat de herziening van deze richtlijn tijdens de eerste lezing afgerond werd, teneinde te voorkomen dat de periode van tien jaar voor het systematisch onderzoek van biociden wordt overschreden. Dan loopt men namelijk het risico dat er vanaf 2010 biociden van de markt moeten worden gehaald.
Door de verlenging van die periode wordt ervoor gezorgd dat de lidstaten voldoende tijd hebben om deze stoffen vóór 2014 te beoordelen. Dat jaar zal immers naar alle waarschijnlijkheid de volledige herziening van de biociderichtlijn in werking treden.
Een ander voorstel in het ontwerpverslag is om de mogelijkheid van een verdere verlenging van de termijnen voor de resterende dossiers via de comitologieprocedure te beperken tot een maximum van twee jaar om te voorkomen dat het gehele proces eindeloos vertraagd wordt. Deze maatregel is essentieel wanneer de richtlijn in 2014 nog niet is afgerond.
Wij hopen dat de vraagstukken die verband houden met gegevensbescherming en ‘vrijbuiters’ – bedrijven die door andere bedrijven geregistreerde informatie gebruiken als onderdeel van een nationale regeling – opgelost zullen worden in het kader van de volledige herziening van de biocidenrichtlijn.
Ik wil er graag op wijzen dat de amendementen die door de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid zijn goedgekeurd, onderdeel uitmaken van een akkoord met de Commissie en de Raad. Die amendementen zijn namelijk opgenomen in het definitieve ontwerp dat morgen in stemming zal worden gebracht. Na de stemming in de plenaire vergadering zullen wij met de steun van de Raad al in eerste lezing een akkoord kunnen bereiken.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de rapporteur, mevrouw Sârbu, van harte bedanken voor de behandeling van dit voorstel en voor de inspanningen die zij ondernomen heeft om in eerste lezing tot een akkoord te komen over het voorstel tot wijziging van Richtlijn 98/8/EG betreffende het op de markt brengen van biociden.
Ik wil nog zeggen dat de Europese Commissie in kan stemmen met het compromispakket en met name met het punt betreffende de noodzaak de overgangsperiode te verlengen met vier in plaats van drie jaar, en met het punt waar staat dat elke verdere verlenging beperkt moet blijven tot twee jaar om op die manier het toetsingsprogramma te kunnen vergemakkelijken.
Christa Klaß, namens de PPE-DE-Fractie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Dimas, geachte collega’s, wij mogen trots zijn op de strenge gezondheids- en hygiënenormen die wij in de Europese Unie tot stand hebben gebracht. Het gebruik van biociden levert daaraan een niet onaanzienlijke bijdrage. Dit desinfecterend en verdelgingsmiddel beschermt tegen gevaarlijke ziekten, respectievelijk ziekteverwekkers. Biociden zijn onmisbaar, maar zij moeten wel volledig onschadelijk zijn voor mens en milieu. Daarom wordt nu gezegd dat alle werkzame stoffen in biociden moeten worden getoetst.
Voor veiligheid is tijd nodig en de toetsing duurt inmiddels langer dan oorspronkelijk was voorzien. Wij mogen het risico niet nemen belangrijke stoffen kwijt te raken omdat de desbetreffende registratieprocedure niet is afgerond. Daarom ben ik blij dat het Parlement, de Raad en de Commissie thans in de eerste lezing snel een akkoord over de verlenging van de termijnen van de biociderichtlijn hebben bereikt. Ik dacht zelf aan 2014, mijnheer de commissaris.
Waarom komt dit voorstel pas zo laat? Het gevaar dat stoffen vanwege het verstrijken van de termijnen niet meer gebruikt mogen worden, was toch al lang bekend. Dat betekent dat onze beraadslagingen in dit Parlement nu onder grote tijdsdruk plaats moeten vinden,
Geachte commissaris, wij wachten al heel lang op een voorstel van de Commissie voor de herziening van de biocidenrichtlijn. Daarbij gaat het om gebieden die dringend geharmoniseerd en gereguleerd moeten worden. Ik noem bijvoorbeeld de vaststelling van de toelatingscriteria, de duur van die toelating en - heel belangrijk - gegevensbescherming. De producenten hebben behoefte aan duidelijke regelingen en betrouwbaarheid. Ook dienen de toepassing van en de omgang met de producten geregeld te worden. De toetsing van een werkzame stof kost een paar duizend euro. Die investeringen kunnen uitsluitend terugverdiend worden indien de resultaten – in ieder geval voor een bepaalde periode – niet toegankelijk zijn voor andere aanvragers. Niemand zou tegenwoordig nog ons hoge hygiëneniveau willen missen. Dat niveau moeten wij in stand houden om op nieuwe uitdagingen berekend te zijn.
Ik hoop dat de Commissie een duidelijk en gefundeerd verslag zal voorleggen dat aan al deze eisen voldoet en ik hoop dat dit zo snel mogelijk gebeurt.
Vittorio Prodi, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, dank u wel commissaris voor uw aanwezigheid en voor de gelegenheid dit document te behandelen. Met betrekking tot het voorstel tot wijzing van de richtlijn betreffende het op de markt brengen van biociden is het Parlement overeengekomen enkele termijnen die nodig zijn voor het correct toetsen van de werkzame stoffen van een aantal biociden te verlengen. Dit besluit is genomen met het oog op de bijzondere kenmerken van de uit te voeren analyses en op de marktvereisten. Het moge echter duidelijk zijn dat we in afwachting verkeren van een serieuzere herziening van Richtlijn 98/8/EG betreffende biociden teneinde overwegingen van meer inhoudelijk aard te berde te kunnen brengen. Derhalve zou ik de Commissie een aantal uitgangspunten voor verdere bezinning aan de hand willen doen.
Op de allereerste plaats zou het wenselijk zijn over te stappen van een richtlijn op een verordening. Dit laatste wetgevingsinstrument maakt het mogelijk dezelfde bepalingen tegelijkertijd in alle lidstaten in werking te laten treden, waardoor de sector homogene regelgeving krijgt. Essentieel is het delen van gegevens, in overeenstemming met de richtsnoeren van de Europese Unie, en, zoals al is toegepast in het kader van REACH, het voorkomen of in sterke mate verminderen van proeven met gewervelde dieren bij onderzoek naar biociden. Dat is mogelijk dankzij het verplicht delen van gegevens van proeven door degenen die dezelfde werkzame stof registreren, zodat herhaling van dergelijke onderzoeken voorkomen wordt.
Het delen van gegevens zou de doeltreffendheid van het onderzoek van de dossiers vergroten en de kosten voor de samenstelling van die dossiers verminderen. Zowel voor de kleine en middelgrote bedrijven als voor de nationale instanties die belast zijn met de behandeling van de aanvragen, heeft dat aanzienlijke positieve effecten.
We dienen te streven naar vereenvoudiging van de procedures en naar wederzijdse erkenning van de toelating en aanwending van een bepaald product door de verschillende lidstaten. Dat versnelt zowel de procedures als het op de markt brengen van een bepaalde biocide in de verschillende lidstaten. Voorts dienen we de gemeenschappelijke tarieven en termijnen voor de behandeling van de aanvragen in de verschillende lidstaten te harmoniseren. Ten slotte dient het toelatingsproces vereenvoudigd te worden in geval er minimale verschillen of afwijkingen in kleur bestaan in bijvoorbeeld de formuleringen. Zo kunnen aanvullende specifieke proeven voorkomen worden, waarvoor elke lidstaat weer een toetsingsprocedure zou moeten opstarten.
Tot slot dienen we discriminatie tussen Europese producenten van artikelen die met biociden behandeld zijn en producenten van dergelijke producten in landen buiten de Europese Unie te voorkomen. Ik laat het aan de Commissie over om hiervoor een oplossing te bedenken, die hopelijk door het nieuwe Parlement gedeeld kan worden.
Urszula Krupa, namens de IND/DEM-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, de sterk uiteenlopende voorschriften in de afzonderlijke lidstaten maken de harmonisatie van de wetgeving inzake biociden in de Europese Unie alleen maar noodzakelijker. Het ontbreken van gemeenschappelijke wettelijke bepalingen vormt niet alleen een gevaar voor de gezondheid en het leven van de mens, maar houdt ook een bedreiging in voor het milieu, voornamelijk in de context van de vrije markt.
Het in de oorspronkelijke tekst opgenomen voorstel betreffende een periode van tien jaar voor de tenuitvoerlegging van de wetgeving lijkt evenwel onrealistisch, gezien de uiterst ingewikkelde en dure procedures voor de registratie van de chemische stoffen die in deze producten worden gebruikt. Ofschoon deze procedures eigenlijk tot doel hebben een hoog niveau van veiligheid te garanderen, zouden ze ironisch genoeg kunnen bijdragen tot een verlaging van het controleniveau. Dit wordt alleen maar problematischer indien we voor ogen houden dat er in bepaalde gevallen nationale voorschriften waren voor de controle van op de markt te brengen biociden.
De afschaffing van deze nationale mechanismen en de invoering van minder doeltreffende en dure toetsingsprocedures zou de verkoop van biociden echter kunnen beperken. Ook een centraal Europees register van de werkzame stoffen die in biociden worden gebruikt, vormt geen garantie voor veiligheid, vooral aangezien de biologische agentia uiterst variabel en resistent zijn tegen werkzame stoffen. Een beperkte keuze van doeltreffende verbindingen zal alleen tot hogere resistentieniveaus leiden. Bovendien zullen kleine ondernemingen als gevolg van de hoge kosten en ingewikkelde procedures uit de markt worden gedrukt, met als gevolg dat de markt door de grote bedrijven uit deze sector zal worden gemonopoliseerd.
Het voorstel voor een langere overgangsperiode van veertien jaar die vervolgens nog eens met twee jaar kan worden verlengd, is juist daarom noodzakelijk geworden omdat het niet mogelijk zal zijn om voor 2014 werkzame stoffen te registreren of deze voorschriften in nationaal recht om te zetten.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Geachte Voorzitter, ik heb een vraag aan de commissaris, omdat wij van mening verschillen. Ik betreur het ten zeerste dat we nu pas vernemen dat de Europese Unie niet in staat zal zijn om binnen 10 jaar - dat wil zeggen uiterlijk tot eind 2010 - alle ongeveer negenhonderd desinfectie-, conserverings- en bestrijdingsmiddelen die verkocht worden op de Europese markt in kaart te brengen en te registreren. Het verbaast mij dat daar nog weer drie jaar extra voor nodig is. De rapporteur heeft het zelfs over nog een jaar extra. Dat betekent dat harmonisatie wordt uitgesteld en pas later hogere bescherming tegen deze biociden geboden zal worden. Ik vrees dat we niet anders kunnen dan met deze verlenging in te stemmen, omdat anders een groot aantal stoffen uit de handel genomen zou moeten worden. Desalniettemin wil ik er nog even iets over kwijt. Misschien zou het goed zijn om sommige, uit niet-gecontroleerde Aziatische markten ingevoerde stoffen te weren, want dat zou de ontwikkeling van veiligere alternatieve stoffen helpen bespoedigen. Ik zou graag willen weten of de Commissie gepoogd heeft om samen te werken met testlaboratoria en instellingen in de lidstaten en om gebruik te maken van hun verwerkingscapaciteit om zo de oorspronkelijke termijn te kunnen eerbiedigen. Graag wil ik hierop een antwoord van de Commissie of de rapporteur.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, gelet op de specifieke aard van deze wetgeving en het potentiële gevaar van een foutieve interpretatie ervan dienen we bijzondere aandacht te besteden aan de kwestie van biociden.
Ik deel het standpunt van de rapporteur dat het van cruciaal belang is dat de overgangsperiode voor de toetsing van in biociden gebruikte werkzame stoffen tot 2014 wordt verlengd, teneinde met behulp van de EU-wetgeving de markt te reguleren. Als we deze stap niet nemen, zullen dan de nationale voorschriften, die in 2010 aflopen, er toe leiden dat de verkoop van een groot aantal biociden illegaal wordt, met alle paradoxale gevolgen van dien?
Tijdens de overgangsperiode zouden de nationale voorschriften moeten worden gebruikt om nauwgezet toe te zien op dit specifieke gedeelte van de markt. Er dient verder op gewezen te worden dat we bijzonder omzichtig te werk moeten gaan met elke vorm van wetgeving inzake biociden en dat we in gedachten moeten houden dat deze producten bedoeld zijn om schadelijke organismen te weren of te vernietigen en dat ze werkzame chemische stoffen bevatten. Elke onoplettendheid van onze kant kan onomkeerbare gevolgen hebben.
Stavros Dimas, lid van de Commissie. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil de sprekers bedanken voor hun opbouwende opmerkingen en zeggen dat voor de toetsing van werkzame stoffen uiteindelijk meer tijd nodig is gebleken te zijn dan wij aanvankelijk nogal optimistisch hadden voorzien. Toen in 2000 de wetgeving werd aangenomen, werd niet onmiddellijk een begin gemaakt met de toetsingsprogramma´s. Er verstreken bijna vier jaar met allerlei voorbereidingsprocedures en pas in 2004 kon een begin worden gemaakt met de toetsingsprocedures, waarvan de nationale bevoegde autoriteiten zeer zeker gebruik maken. Ofschoon er toetsingen en belangrijke werkzaamheden zijn verricht, zal in mei 2010 van talloze werkzame stoffen nog geen toets zijn verricht.
Aangezien in de richtlijn staat dat biociden met werkzame stoffen die niet zijn opgenomen in bijlage 1 of 1A van de richtlijn uiterlijk op 14 mei 2010 van de markt gehaald moeten zijn, achtte men het noodzakelijk de termijn voor de voltooiing van de toetsingsprocedure te verlengen. Als wij namelijk gedwongen worden om een aantal van deze stoffen van de markt te halen – omdat zij niet zijn getoetst – zouden wij de gezondheid en het milieu in de Europese Unie in gevaar kunnen brengen, en zullen wij ongetwijfeld ook een handelsbelemmering creëren.
Mevrouw Klaß had het hierover en ik wil hierop reageren door te zeggen dat dit vraagstuk betrekking heeft op de bescherming van de gegevens die worden ingediend met het oog op de toetsing van de werkzame stof. Het gaat meer specifiek om het geval waarin bedrijven die niet hebben bijgedragen aan de inspanningen voor het produceren van deze gegevens, de zogenaamde vrijbuiters, toch hun producten op de markt kunnen houden totdat de overgangsperiode is verstreden.
De Commissie legt nu de laatste hand aan haar voorstel voor een volledige herziening van de richtlijn betreffende biociden en dit vraagstuk is duidelijk naar voren gekomen tijdens de raadpleging over de totstandbrenging en formulering van het betrokken voorstel. Met een groot deel van de opmerkingen van de heer Prodi en anderen zal zeer zeker rekening worden gehouden.
De Commissie zal het onderhavig vraagstuk behandelen in het kader van de volledige herziening van de richtlijn. De Commissie heeft het secretariaat van het Parlement een verklaring hierover doen toekomen voor opneming in de notulen van de vergadering van vandaag.
In dit herzieningsvoorstel zullen ook talrijke andere door het Parlement genoemde vraagstukken worden behandeld, zoals de uitbreiding van het toepassingsgebied tot met biociden vervaardigden producten en materialen, de verbetering van de toelatingsprocedures voor biociden, de invoering van verplichte gegevensuitwisseling bij het verstrekken van productvergunningen en de toelating van werkzame stoffen overeenkomstig de beginselen van de REACH-verordening en de aanpassing van andere wetgeving aan goede praktijken, zoals de recente wetgeving inzake plantenbestrijdingsmiddelen.
Tot slot wil de Commissie, mijnheer de Voorzitter, nog zeggen dat zij voldaan is over de uitkomst van de onderhandelingen. De Commissie is in staat om de voorgestelde compromisamendementen geheel te aanvaarden en belooft bij de volledige herziening van de richtlijn rekening te zullen houden met de zorgen inzake gegevensbescherming die zowel in de Raad als ook vandaag in het Parlement naar voren zijn gekomen.
(EN) Verklaring van de Commissie
De Commissie neemt nota van de vraagstukken betreffende gegevensbescherming, het delen van gegevens en de zogeheten vrijbuiters ("free-riders"), die tijdens de beraadslagingen over het voorstel tot verlenging van bepaalde termijnen op grond van de biocidenrichtlijn aan bod zijn gekomen. De Commissie zal nadenken over passende oplossingen voor de vastgestelde problemen in het kader van de volledige herziening van de biocidenrichtlijn.
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
Daciana Octavia Sârbu, rapporteur. − (RO) Ik wil graag nogmaals mijn collega’s en de schaduwrapporteurs bedanken voor de uitstekende samenwerking. Wij hebben dit verslag op efficiënte wijze afgerond, hoewel deze werkzaamheden niet zo belangrijk zijn als de echte herziening van de richtlijn.
Zoals u gemerkt heeft, hebben al mijn collega’s meer over de herziening gepraat dan over het verslag dat hier vandaag aan de orde is. Wij zijn namelijk allemaal in afwachting van die herziening.
Er is gezegd dat de verlenging van de overgangsperiode met vier jaar, in plaats van drie, eigenlijk onwenselijk is, en dat is correct. Ik ben echter van mening dat het belangrijker is te waarborgen dat er voor alle producten een adequate toetsing plaatsvindt, zodat zij legaal op de markt kunnen worden gebracht.
Ik wil u nogmaals bedanken en, zoals gezegd, zijn wij in afwachting van een herziening van de biociderichtlijn op een zo kort mogelijke termijn.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
17. Een jaar na Lissabon: het partnerschap EU-Afrika in de praktijk (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0079/2009) van Maria Martens, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over een jaar na Lissabon: het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk [2008/2318(INI)].
Louis Michel, lid van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst zou ik de Commissie ontwikkelingssamenwerking en haar rapporteur, mevrouw Martens, willen bedanken voor dit verslag waarin een eerste balans wordt opgemaakt van het strategisch partnerschap EU-Afrika, een jaar na de Top van Lissabon.
Uiteraard heb ik met bijzondere tevredenheid nota genomen van het grote aantal positieve elementen dat in dit verslag wordt onderstreept en van de vooruitgang die in een jaar tijd is geboekt, hetgeen een betrekkelijk korte periode is voor een dergelijke omvangrijke en, bovenal in politiek opzicht ambitieuze exercitie. Ik zal slechts een voorbeeld geven: wij hebben vanmiddag een bijeenkomst gehad met de ad-hocdelegatie van het Europees Parlement voor de betrekkingen met het pan-Afrikaanse parlement en de ad-hoccommissie van het pan-Afrikaanse parlement voor de betrekkingen met het Europees Parlement over de rol van de parlementen bij de tenuitvoerlegging van en de controle op de strategie EU-Afrika.
Dat is op zich een concreet resultaat. Er wordt een nieuwe institutionele structuur tussen de twee continenten ingesteld en ik wil de twee voorzitters feliciteren met het werk dat zij hebben verricht.
In plaats van uit te weiden over de positieve aspecten van het verslag-Martens, wil ik liever ingaan op drie essentiële punten die in het verslag naar voren worden gebracht om het partnerschap tussen de EU en de Afrikaanse Unie te verbeteren. Het eerste punt betreft de rol van de parlementen. Zoals u weet geloof ik sterk in de rol van de parlementen als actoren in het democratische proces, maar ook als controleurs ervan. Het is in deze tweeledige rol dat het Europees Parlement en het pan-Afrikaanse parlement verzocht wordt deel te nemen aan het strategisch partnerschap Afrika-EU.
Ik kan u dan ook verzekeren dat ik volledige steun geef aan de voorstellen die in het gezamenlijke voorstel van het Europees Parlement en het pan-Afrikaanse parlement zijn gedaan en die in het verslag zijn overgenomen. Deze voorstellen betekenen ten eerste volwaardige deelneming van de parlementen aan de gemeenschappelijke deskundigengroepen van de vier thematische partnerschappen waarbij u betrokken bent, ten tweede betrokkenheid bij het opstellen van de jaarlijkse voortgangsverslagen, ten derde deelneming aan de gezamenlijke task force en ten vierde bijwoning door de voorzitters van de Top Afrika-EU.
Een aantal van deze voorstellen heeft overigens al concreet vorm gekregen of krijgt dit binnenkort. Wat het maatschappelijk middenveld en de niet-statelijke actoren betreft, ben ik er meer dan wie ook van overtuigd dat de belangrijkste uitdaging voor 2009 erin bestaat het behalen van tastbare resultaten vóór de in de herfst van 2009 geplande tussentijdse evaluatie te bespoedigen en de ambitie van een op mensen buiten de instellingen gericht partnerschap te verwezenlijken.
In deze context is een belangrijke rol weggelegd voor de niet-statelijke actoren, met het oog op hun betrokkenheid bij de gemeenschappelijke deskundigengroepen voor elk van de acht thematische partnerschappen. Van Europese zijde is er afgelopen voorjaar binnen het maatschappelijk middenveld al een stuurgroep opgericht om toezicht houden op en een bijdrage te leveren aan de tenuitvoerlegging van het partnerschap. Van Afrikaanse zijde is onlangs eveneens een stuurgroep met leden uit het maatschappelijk middenveld opgericht onder het beschermheerschap van de Economische, Sociale en Culturele Raad van de Afrikaanse Unie.
Het Europees en het Afrikaans maatschappelijk middenveld zijn van plan eind april 2009 in een forum bijeen te komen om concrete voorstellen met toezeggingen uit te werken met het oog op de gezamenlijke ministeriële trojka Afrika-EU.
Wat de strategische partnerschappen betreft, en met name het partnerschap op het gebied van bestuur en mensenrechten, verheugt het mij dat het Parlement het begrip "bestuur" opvat op een wijze die mij na aan het hart ligt: een goede uitvoering van de uitvoerende functies en bevoegdheden die publiekrechtelijk zijn toegekend, door een onpartijdige staat die aan de behoeften en aspiraties van zijn burgers kan voldoen.
Vanuit dit oogpunt hebben wij twee jaar geleden dus een tranche ´goed bestuur´ ingesteld van 2,7 miljard euro voor alle ACS-landen samen. Deze aanpak berust op drie principes: dialoog, aansporing tot hervormingen en ownership van deze hervormingen door het partnerland. In het verslag worden echter twijfels en bezorgdheid geuit, met name wat de bestuursprofielen betreft: over hoe ze worden opgesteld, hoe ze worden gebruikt en hun mogelijke negatieve invloed op het African Peer Review Mechanism (APRM).
Ik zou u eraan willen herinneren dat de bestuursprofielen – die alle dimensies van dit bestuur omvatten, te weten de politieke, economische, sociale, institutionele en milieudimensie, enzovoort – slechts als uitgangspunt dienden en geen enkele invloed op de programmering van deze toewijzing hebben gehad.
Bovendien zijn de uitkomsten en conclusies van deze analyse met de regering van het partnerland besproken tijdens de programmeringsdialoog. Op basis hiervan werd de regering aangemoedigd om zijn eigen hervormingsplan toe te lichten of om dit, zo nodig, aan te vullen of beter uit te werken, en om de relevantie, ambitie en geloofwaardigheid van deze hervormingen aan te tonen op basis van drie beoordelingscriteria, aan de hand waarvan vervolgens de hoogte van de stimuleringstranche voor ieder land kon worden vastgesteld. In deze context is bijzondere aandacht geschonken aan de landen die zich aan het African Peer Review Mechanism hebben verbonden en de beoordelingsprocedure hebben doorlopen, waarmee zij blijk geven van hun wens om op deze weg verder te gaan. Deze exercitie gaf een duidelijk beeld van de sterk uiteenlopende situaties per land, van de respectieve behoeften aan hervorming, evenals van de uiteenlopende capaciteiten om een bestuursplan op te stellen en in te dienen. Daarom was er flexibiliteit en pragmatisme nodig om de stimuleringstranche voor goed bestuur toe te kennen. De Commissie heeft in januari 2009 – voor zover dienstig – een tussentijds verslag gepubliceerd over de procedure inzake de stimuleringstranche, dat zij alle instellingen van de Europese Unie heeft doen toekomen.
Maria Martens, rapporteur. − Voorzitter, commissaris, gewaardeerde collega's, aan de orde is het verslag "Eén jaar na Lissabon, het partnerschap van de EU en Afrika in de praktijk", dus over de implementatie van de gezamenlijke strategie van de Europese en de Afrikaanse Unie voor de ontwikkeling van Afrika, zoals die is vastgesteld op de Top EU-Afrika in december 2007.
Deze top was een gedenkwaardig moment. Eigenlijk was het voor het eerst dat de Europese Unie en de Afrikaanse Unie op basis van gedeelde waarden en principes en wederzijds respect samen een strategie hebben vastgesteld, dat ze afspraken hebben gemaakt om de millenniumontwikkelingsdoelstellingen samen te realiseren en samen antwoorden te vinden op de grote gemeenschappelijke uitdagingen op het gebied van bijvoorbeeld veiligheid, migratie en klimaat.
Wij kennen allemaal de kritiek in onze landen, waar de mensen zich afvragen of het nog wel zin heeft om geld te blijven investeren in Afrika, met name in deze tijden van economische crisis. Ik wil hier graag nog eens benadrukken hoe belangrijk onze inzet voor de ontwikkeling van Afrika blijft en dat geldt voor beide continenten. Het is zoals commissaris Michel zojuist in een bijeenkomst hierover zei: hoe meer armoede, hoe meer instabiliteit. Ook vanwege de demografische ontwikkeling is het belangrijk. Binnenkort zal Afrika 20 procent van de wereldbevolking vertegenwoordigen en Europa slechts 5. Wij hebben gemeenschappelijke problemen, wij hebben gemeenschappelijke uitdagingen. Bij het ontbreken van kansen voor mensen in Afrika zullen zij die zeker zoeken in Europa. Afrika verdient onze steun en niet alleen daarom.
We spreken vandaag over de implementatie van de afgesproken strategie en we hebben een actieplan. We moeten gezamenlijk blijven optrekken om de strategie en het actieplan te realiseren. Ik ben blij met de resultaten die tot nu toe met betrekking tot de partnerschappen zijn geboekt. In mijn vorige verslagen heb ik steeds de zorg verwoord over het ontbreken van een duidelijke concrete rol voor de parlementen als het gaat om het uitvoeren van een gezamenlijke strategie. In 2007 hebben het pan-Afrikaans parlement en het Europees Parlement een gemeenschappelijke verklaring afgelegd en die geeft eigenlijk kernachtig weer waar het daarbij om gaat. Ik lees het in Engels:
(EN) “Als instellingen die de wil van de verschillende volken vertegenwoordigen, moeten onze parlementen erop toezien dat in hun behoeften wordt voorzien, dat hun zorgen worden gehoord door de beleidsmakers en dat hun wensen doorklinken in het door hun regeringen voorgestelde beleid. Onze parlementen vervullen een cruciale rol doordat zij het debat over de gezamenlijke prioriteiten voor de toekomst van onze continenten vormgeven. Zij vertolken de verschillende stromingen en visies binnen onze maatschappijen en zij vormen derhalve de plek waar het debat moet worden gevoerd en waar verschillende visies met elkaar kunnen worden verzoend en compromissen kunnen worden gesloten.”
Daarom ben ik blij dat we in die bijeenkomst afgesproken hebben hoe de rol van de parlementen zou zijn. En het is ook dankzij collega Michael Gahler, dankzij de collega's van het PAP en allen die erbij betrokken zijn, dat er een akkoord is gekomen over de rol van de parlementen. Het gaat om de deelname aan de deskundigengroep in verband met de acht partnerschappen en de coördinerende task force. De parlementen zullen hun input geven bij de jaarlijkse voortgangsverslagen en de voorzitters van het Europees Parlement en het pan-Afrikaans parlement zullen worden uitgenodigd hun visie te geven tijdens de Afrika-toppen. Dat is een belangrijk gegeven.
Tot slot nog één vraag aan de commissaris. We weten dat binnenkort in de EU-SEDAC in april de discussie over de definities van ODA opnieuw op de agenda staat en dat de Europese Commissie daarbij aanwezig is. Kan de commissaris aangeven wat zijn visie op deze discussie is en wat de inbreng van de Europese Commissie zal zijn?
Filip Kaczmarek, namens de PPE-DE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, het ontwikkelingsbeleid, een van de belangrijkste beleidsterreinen van de Europese Unie, heeft tot doel mondiale problemen op te lossen. Het was een goede zaak dat de eerste gezamenlijke partnerschapsstrategie voor én met Afrika tot stand is gekomen. Dat was zeker niet toevallig.
Een van de redenen waarom het ontwikkelingsbeleid zo belangrijk is, heeft te maken met het feit dat het is uitgegroeid tot een instrument van een historisch gericht beleid. In deze context bestaat de fundamentele doelstelling van ontwikkelingssamenwerking erin de processen en mechanismen uit het verleden teniet te doen. Jomo Kenyatta, de vader van de Keniaanse onafhankelijkheid, heeft dit op een duidelijke – zij het vereenvoudigde – manier beschreven. Ik weet dat de commissaris dit beroemde citaat goed kent. Kenyatta zei ooit het volgende: "Toen de missionarissen aankwamen, hadden de Afrikanen het land en de missionarissen de Bijbel. Ze leerden ons bidden met gesloten ogen. Toen we onze ogen openden, hadden zij het land en wij de Bijbel."
Dit historisch gerichte beleid is echter niet de enige reden voor het engagement van Europa op het gebied van ontwikkelingsproblemen. Er zijn ook meer pragmatische redenen. Afrika blijft het armste continent ter wereld, maar kent voor het eerst in dertig jaar tijd een periode van economische groei. Ik zou hier overigens aan toe willen voegen dat deze economische groei groter is dan in Europa. Er zijn natuurlijk Afrikaanse landen die er door het toedoen van hun onbekwame regeringen daadwerkelijk in geslaagd zijn hun eigen economieën te verwoesten. Algemeen genomen kunnen we stellen dat Afrika een continent is met een onbenut potentieel. Ik ben verheugd dat de Europese Unie een bijdrage levert om dit potentieel nieuw leven in te blazen en volledig te ontplooien.
Daarom bestaat één van de doelstellingen van de strategie erin de dialoog en samenwerking te doen uitstijgen boven gebieden die specifiek zijn toegespitst op ontwikkeling. De strategie heeft betrekking op een brede waaier van beleidsterreinen, met inbegrip van veiligheid, energie en klimaatverandering. Het is evenwel zorgwekkend dat er op het merendeel van deze gebieden slechts beperkte vooruitgang is geboekt. We moeten ook toegeven dat sommige EU-lidstaten zich niet even sterk hebben ingezet voor het partnerschap met Afrika als andere. Ik ben ervan overtuigd dat het tweede jaar van het partnerschap beter zal zijn en dat we in staat zullen zijn om onze doelstellingen sneller te verwezenlijken.
Alain Hutchinson, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, sinds een jaar prijzen wij ons gelukkig met de opstelling van dit nieuwe proces, met het nieuwe engagement van de Europese Unie en Afrika. Dit zo zijnde wil ik mijn gebruikelijke reserves vandaag even aan de kant zetten, mijnheer de commissaris. Er is nu een jaar voorbij en we kunnen een aantal zaken constateren.
Er is daar gebrek aan van alles en nog wat. Er zijn niet genoeg managers, artsen, docenten en technici. Hier hebben we het over gekozen immigratie maar we hebben nog steeds niet de nodige maatregelen getroffen om ervoor te zorgen dat emigranten zich in dienst van hun land kunnen stellen. Daar kunnen de monden niet meer worden gevoed. Hier houden we vast aan de uitvoersubsidies voor onze landbouwproducten en bevorderen we biobrandstoffen, die daar leiden tot enorme monoculturen.
De situatie daar blijft hard achteruithollen. Steeds meer mensen moeten in erbarmelijke omstandigheden leven, er woeden ziekten en er is gebrek aan water. We praten hier veel, doen beloften, discussiëren en stemmen over allerlei resoluties, maar wat gebeurt er concreet voor de Afrikaanse volkeren? Ik denk dat het hoog tijd is om de parlementen van deze landen erbij te betrekken en de volkeren een stem te geven. Ik weet dat u hiervan zelf diep in uw hart ook overtuigd bent. Ik denk dat partnerschappen tussen de Europese Unie en Afrika geen kans van slagen hebben als zij beperkt blijven tot politici en technici. De Afrikaanse volkeren moeten ook een rol krijgen, en dat moeten we via hun parlementen bewerkstelligen.
Ik ben zeer te spreken over de wil die aan de dag wordt gelegd om deze bijzondere relatie op parlementair niveau uit te bouwen, maar ik heb tegelijkertijd mijn twijfels, mijnheer de Voorzitter. Vlak voor dit debat hebben we namelijk een lange discussie gehad met uw collega, mevrouw Ashton, over de economische partnerschapsovereenkomsten. Vreemd genoeg is het vrijwel niet mogelijk om de parlementen van de partnerlanden daarbij te betrekken. We slagen er niet in om een deel van deze vergadering, maar ook de Commissie, ervan te overtuigen dat die parlementen zich eerst moeten uitspreken voordat men ons, het Europees Parlement, om een mening vraagt over kwesties die het leven van de mensen daar rechtstreeks aangaan. Ik hoop dat hierin verandering komt.
Voorts vind ik dat NGO's en Afrikaanse maatschappelijke organisaties veel meer en veel beter bij dit proces moeten worden betrokken. U hebt dit zelf gelukkig ook benadrukt. Ik had het net al over emigranten, dat heeft betrekking op Europa. Ik weet niet wat er in dit verband concreet is ondernomen, maar ik denk dat het betere slagingskansen biedt voor het proces dat u in gang hebt gezet.
Toomas Savi, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het jaar 2007 was helaas het tweede jaar op rij waarin de bijdragen voor de openbare ontwikkelingshulp in de ontwikkelde wereld zijn gedaald. Ik ben dan ook blij dat de rapporteur er nog eens op heeft gewezen dat wij er bij de lidstaten van de Europese Unie op aan moeten dringen dat zij hun toezeggingen nakomen.
Ik vind dat de lidstaten hun huidige hulp aan de doellanden moeten herzien, aangezien het voortgangsbericht van de millenniumdoelen voor 2008 laat zien dat Afrika bezuiden de Sahara als enige regio sterk achterblijft bij de verwachte vooruitgang. Ik wil graag van deze gelegenheid gebruik maken om de lidstaten ertoe aan te sporen om hun bijdrage aan Afrika bezuiden de Sahara, de minst ontwikkelde regio ter wereld, te verhogen. Ook zijn de doellanden niet altijd even gelukkig met de voorwaarden die aan de EU-hulp worden gesteld. Wij moeten ons blijven inspannen om die landen nauwer bij onze hulpprogramma’s te betrekken.
De mondiale economische crisis treft ons allemaal, maar wij mogen niet vergeten of eraan voorbijgaan dat de minst ontwikkelde landen op dit moment ook het kwetsbaarst zijn. Bovendien maakt Europa zich, met de economische stagnatie in Afrika, steeds meer zorgen over de immigratiestromen, die de welvaartsstaat ernstig in problemen kunnen brengen. Het is veel verstandiger om de problemen van de mensen in de ontwikkelingslanden aan te pakken voordat zij uitgroeien tot problemen die wij hier in Europa moeten aanpakken.
Wiesław Stefan Kuc, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, we debatteren vandaag in dit Europees Parlement voor de zoveelste keer over Afrika. We hebben het deze keer niet over oorlog, mensenrechten of steun voor ontwikkelingslanden, maar trachten de balans op te maken van de huidige stand van zaken van het partnerschap tussen Afrika en de Europese Unie. Helaas blijkt dit partnerschap in de praktijk helemaal niet te bestaan.
We hebben inderdaad hooggestemde idealen wat betreft het tot stand brengen van begrip en samenwerking tussen de Afrikaanse Unie, het Parlement van de Afrikaanse Unie en de Commissie van de Afrikaanse Unie. Afrika is echter nog steeds het armste continent op aarde, waar mensen de laagste levensverwachting ter wereld hebben en waar op ongekende schaal ziekte en hongersnood heersen. Voorts is het niveau van het onderwijs en de gezondheidszorg er bijzonder laag, voornamelijk in de arme stadswijken en op het platteland.
De positieve impact van de Afrikaanse Unie op de economische situatie is zo onbeduidend dat het in werkelijkheid slechts om een schijnorganisatie gaat die op geen enkele manier bijdraagt tot het oplossen van alledaagse problemen. Het is een organisatie van politici die hier gebruik van maken om te kunnen deelnemen aan het internationale politieke leven. Afrika is een continent dat rijk is aan natuurlijke hulpbronnen die wereldwijd worden gebruikt. Dit heeft echter geen positieve invloed gehad op de levensomstandigheden van de bevolking en heeft evenmin tot een vermindering van de armoede geleid. Tal van organisaties proberen het probleem van de armoede aan te pakken, maar zonder zichtbaar resultaat. De rapporteur, mevrouw Martens, windt hier geen doekjes om.
We weten echt niet hoe we Afrika kunnen helpen en dit verslag biedt evenmin soelaas. Laten we niet vergeten hoe het vredige Kenia in enkele dagen tijd in een bloedbad is veranderd. Hoe kunnen we verzekeren dat de financiële steun van de verschillende landen naar behoren wordt verdeeld? Dit is een kwestie waarover we enkele maanden geleden een debat hebben gevoerd. We hadden het toen ook over de stappen die door China worden genomen. Misschien heeft China de goede aanpak gevonden? We moeten deze aanpak grondig onderzoeken.
Luisa Morgantini, namens de GUE/NGL-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, de gezamenlijke strategie EU-Afrika is vooral een grote uitdaging, een uitdaging waarbij we moeten aantonen in staat te zijn onszelf en ons beleid ter discussie te stellen. Er is volgens mij nog behoefte aan een grondige bezinning op de betrekkingen tussen onze twee continenten en de ontwikkelingsstrategieën.
Het is een lang proces en we kunnen niet eisen alle problemen in één keer op te lossen, met name niet nu er ook nog eens grote complicaties zijn. Dit proces zou mijns inziens in eerste instantie behoefte hebben aan de deelname van alle landen en eenieders betrokkenheid, waarbij van onder af aan een partnerschap van gelijken wordt opgebouwd.
De Top van Lissabon is daar niet ten volle in geslaagd, misschien mede vanwege de haast waarmee hij was georganiseerd. Zowel de Europese als de Afrikaanse Unie hebben geen structurele rol willen of kunnen verlenen aan de parlementen en het maatschappelijk middenveld in Afrika en Europa. We zijn nu een jaar verder en, zoals het verslag-Martens met verve zegt, tellen de stemmen van ons Parlement, het pan-Afrikaanse parlement en het maatschappelijk middenveld nog niet volledig mee bij het bepalen van de strategie.
Het is daarom absoluut noodzakelijk dat dit inclusieve proces – ook ter realisering van de millenniumdoelstellingen om armoede en ziekten te overwinnen en landbouw en onderwijs te ontwikkelen – plaatsvindt voor alle thema’s die aan de orde zijn gesteld: van woestijnvorming via klimaatverandering tot aan energie.
Volledig ownership is onmisbaar, evenals een democratisch partnerschap dat open is naar de bevolking toe en zich niet louter afspeelt in kringen van regeringen en commissies. Wij als Europees Parlement hebben onze betrekkingen met het pan-Afrikaanse parlement geïntensiveerd en er bestaat geen twijfel over dat onze stappen vooruit een positieve invloed hebben gehad op de gemeenschappelijke strategie Europese Unie-Afrika.
Maar al in 2007 ontstonden er enkele twijfels over de fondsen. Waar komen de gelden voor het realiseren van deze gemeenschappelijke strategie vandaan? Wat is de toekomst van de ACS en de Overeenkomst van Cotonou? Hoe verhouden we ons tot internationale organisaties als de Wereldbank, het Internationale Monetaire Fonds en de WTO? Laten we samenwerken om die instellingen democratischer te maken.
Welnu, ik geloof dat we de uitdaging met veel energie dienen blijven aan te pakken, want Afrika is een continent dat rijk is aan menselijke en economische hulpbronnen en een echte partner is. Wij hebben het continent de afgelopen jaren leren kennen. Het is fantastisch om te zien hoe rijk Afrika is – commissaris Michel kan dit als kenner van Afrika bevestigen – en dat het niet alleen een continent van dood, verwoesting en oorlog is. Het is evenwel duidelijk dat we ook aan die problemen dienen te werken, zodat er daadwerkelijk sprake kan zijn van vrede en democratie.
Bastiaan Belder, namens de IND/DEM-Fractie. – Voorzitter, allereerst wil de ik de rapporteur, collega Martens, bedanken voor haar solide verslag. Het is goed dat het Parlement niet alleen de afkondiging van een partnerschap toejuicht, maar ook daadwerkelijk toeziet op de concrete resultaten ervan. Dat is wat Afrika nodig heeft. Aan de basis van een succesvol partnerschap met Afrika staan goed bestuur en mensenrechten. Dat is essentieel in een continent waarin een burgemeester een president afzet of waar een andere president zijn eigen bevolking drogeert op zoek naar heksen. Laat de Raad en de Commissie hier een speerpunt van maken.
Bij goed bestuur denk ik ook aan de rol van het in deze resolutie slechts terloops genoemde China. Ik mis een kritische noot over de soms desastreuze gevolgen van China's aanwezigheid in Afrika. De Unie kan misschien wel lering trekken uit de 2 miljard euro die het China-African Development Fund in Afrika investeert. Het feit dat Peking ook in landen als Zimbabwe investeert, zegt echter genoeg over zijn bijdrage aan duurzame democratie en goed bestuur in dit continent.
Nog even een opmerking aan de rapporteur. In paragraaf 46 heeft ze het over de voedselveiligheid en ook onafhankelijke voedselvoorziening in Afrika. Wat ik ook mis in de resolutie, is een tekst die ingaat op een probleem dat al een aantal jaren bestaat, namelijk dat buitenlandse staten of bedrijven grote arealen landbouwgrond pachten of zelfs kopen, waarbij de oogst naar de buitenlandse investeerder gaat, en dus niet ten goede komt aan de eigen bevolking, die honger lijdt. Dat zijn toch eigenlijk schrijnende situaties! Bovendien leveren die investeringen geen werk op. Het is jammer dat de resolutie aan deze specifieke problematiek, die momenteel ook in de media weer sterk opduikt, geen aandacht besteedt.
Michael Gahler (PPE-DE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als voorzitter van de ad hoc-delegatie voor de betrekking met het pan-Afrikaanse parlement heb ik vandaag een aanleiding om vele deelnemers te bedanken. Mijn dank gaat allereerst uit naar Maria Martens die een uitstekend verslag heeft opgesteld over de voortgang van de overeengekomen EU-Afrika-strategie. Vervolgens wil ik graag de betrokken instellingen bedanken. Wij zijn erin geslaagd om in een hexaloog – dus met zes deelnemende partijen –overeenstemming tussen de beide parlementen tot stand te brengen. De beide Commissies hebben hun goedkeuring gegeven, de beide Parlementen sowieso, maar ook de beide Raden zijn akkoord gegaan. Wat de Raad betreft, wil ik met name wijze op zijn juridische dienst die altijd een belangrijke rol speelt bij dit soort zaken, omdat het tot stand brengen van gemeenschappelijke standpunten daar soms strandt. Na de eerste bijeenkomst in Addis Abeba is het vandaag in het kader van een tweede bijeenkomst gelukt om de afspraken over de betrokkenheid van de beide Parlementen ten uitvoer te leggen, respectievelijk definitief overeen te komen.
Ik wil nader ingaan op wat de heer Hutchinson heeft gezegd. Wat is er nu echt aan de hand? Het klopt dat er in Afrika nog veel verschrikkelijke dingen gebeuren! Ik heb echter de indruk, maar misschien is dat toeval, dat Afrika sinds de overeenstemming over de gemeenschappelijke strategie anders op straatsgrepen reageert. Met betrekking tot Mauretanië, Guinea, Guinee-Bissau en Madagascar heeft Afrika het lidmaatschap van die landen opgeschort. Voeger zou Afrika anders hebben gereageerd. Dan zou het gewoon business as usual zijn geweest.
In dit verband zou ik overigens graag zien dat wij als Europese regeringen ook nota van deze feiten namen. Als dit partnerschap op gemeenschappelijke waarden is gebaseerd, moeten de Europeanen ook reageren indien de Afrikanen reageren wanneer er op dat continent iets misgaat. Daarom ben ik ervan overtuigd dat wanneer de Parlementen in de toekomst meer betrokken zijn bij de uitvoering van deze strategie, wij dan ook een toegevoegde waarde voor dat partnerschap zullen hebben.
Ana Maria Gomes (PSE). - (PT) Ik wil mevrouw Martens feliciteren met haar belangrijke verslag en de fundamentele rol van dit Parlement onderstrepen bij de controle op de tenuitvoerlegging van de gemeenschappelijke strategie Afrika-EU en het desbetreffende actieplan.
Er zijn enkele belangrijke stappen vooruit gezet bij een aantal van de acht partnerschappen die deel uitmaken van de strategie. Ik noem met name de instelling van gezamenlijke deskundigengroepen en teams voor de uitvoering en het opstarten van de dialoog in het kader van de partnerschappen.
Ik betreur het echter dat aan het eind van het eerste jaar sommige partnerschappen zich nog steeds bevinden in een fase waarin gesleuteld wordt aan werkmethoden en nog geen concrete doelen, tijdsschema’s en begrotingstoewijzingen zijn vastgesteld.
Ik hoop dat het volgende gezamenlijke jaarlijkse voortgangsverslag bij het presenteren van de resultaten en het vermelden van de beschikbare bedragen aanzienlijk specifieker zal zijn dan dit eerste verslag. Waakzaamheid op dit vlak is bijzonder belangrijk teneinde te voldoen aan de verplichtingen die de Europese Unie en de lidstaten zijn aangegaan ten aanzien van de gekozen millenniumontwikkelingsdoelstellingen en ook om ervoor te zorgen dat de mondiale recessie, die ons allen raakt, niet op onevenredige wijze de landen en volkeren van Afrika treft, die immers al een kwetsbaardere uitgangspositie hebben.
Ontwikkeling en democratisch bestuur in Afrika dienen voor ons allen deel uit te maken van de uitweg uit de crisis. In die zin dient er in alle partnerschappen meer voortgang gemaakt te worden, ook de partnerschappen die politiek gevoelig liggen, zoals bestuur en mensenrechten.
Het is essentieel de rol van het Europees Parlement in dit proces te versterken door het officieel toezichthoudende taken toe te kennen en te betrekken bij de werkzaamheden voor de tenuitvoerlegging van de strategie. Het is tevens van wezenlijk belang representatieve vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld uit zowel Europa als Afrika bij dit proces te betrekken, in het bijzonder nationale parlementen, NGO’s en media.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik zou drie kwesties onder de aandacht willen brengen in het kader van dit debat. Allereerst heeft het Europees Parlement in december 2007 een nieuwe strategie EU-Afrika aangenomen, die tot doel had gelijkheid tussen de twee partijen te bewerkstelligen. Het terugdringen van de armoede in de Afrikaanse landen was de centrale doelstelling van deze strategie. Het afgelopen jaar is er op dit gebied echter nauwelijks vooruitgang geboekt.
Ten tweede zou de aanhoudende financiële en economische crisis helaas in een verslechtering van de situatie van de Afrikaanse landen kunnen resulteren. De wereldwijd toonaangevende financiële instellingen voorspellen weinig goeds voor 2009. Volgens schattingen van het IMF zal het mondiale bbp met 1 procent dalen, terwijl de Wereldbank uitgaat van een terugval met 2 procent. De Wereldhandelsorganisatie voorspelt zelfs een vermindering van de waarde van de wereldhandel met maar liefst 9 procent. Dit zou de sterkste daling zijn in vijftig jaar tijd. Volgens het IMF zal de crisis waarmee de meest ontwikkelde landen worden geconfronteerd, zich in een volgende fase naar de ontwikkelingslanden uitbreiden, dus ook naar de Afrikaanse landen. De toenemende werkloosheid en armoede zouden tot sociale onlusten en in bepaalde gevallen zelfs tot oorlog kunnen leiden.
Met het oog op deze crisis en de gevolgen ervan, die ook de komende jaren nog voelbaar zullen zijn, hoop ik dat de samenwerkingsstrategie EU-Afrika op een verstandige manier zal worden herzien, teneinde dit soort sociale onlusten en misschien zelfs gewapende conflicten als gevolg van de wereldwijde economische crisis te voorkomen.
Juan Fraile Cantón (PSE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, in december 2007 hebben de staatshoofden en regeringsleiders van de Europese Unie in Lissabon de gezamenlijke strategie Afrika-EU en het eerste actieplan voor de implementatie ervan goedgekeurd.
Er zijn drie feiten die aan deze strategie ten grondslag liggen. Het eerste feit is dat op het Afrikaanse continent vredesprocessen en geleidelijke consolidering van democratische stelsels samengaan met aanhoudende conflicten zoals in Darfur, met hoge indexcijfers voor armoede en met prangende kwesties als de massale toestroom van illegale immigranten.
Het tweede feit is dat Afrika ten zuiden van de Sahara de armste regio op aarde is. De bevolking heeft een lage levensverwachting, een laag onderwijs- en alfabetiseringsniveau en een sterke demografische ontwikkeling. Driehonderd miljoen mensen leven van minder dan één euro per dag.
Het derde feit is dat Afrika het werelddeel van de grote pandemieën is, de plaats waar meer dan tweederde van de met AIDS geïnfecteerde mensen woont en waar 90 procent van de mensen sterft als gevolg van malaria.
We hebben dit jaar weinig vooruitgang geboekt bij de doelstellingen die we zelf hebben vastgesteld. Aangezien het actieplan de periode tot 2010 bestrijkt, moeten we onmiddellijk actie ondernemen op twee belangrijke gebieden. Ten eerste moeten we samenwerken op het vlak van democratisch bestuur, versterking van de instellingen en versterking van de rol van het maatschappelijk middenveld, met speciale aandacht voor het genderbeleid. Ten tweede moeten we samenwerken om in de sociale basisbehoeften te kunnen voorzien, tegen hongersnood te strijden en ontwikkelingsprogramma’s op gang te brengen op het gebied van onderwijs, gezondheid en toegang tot basisvoorzieningen als water.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, het partnerschap waarover we vandaag debatteren, biedt een antwoord op de behoeften van Afrika, aangezien het steun verleent aan het democratiseringsproces en de bescherming van de mensenrechten in de Afrikaanse landen en tegelijkertijd garant staat voor een sterk bilateraal engagement in de strijd tegen klimaatverandering en op het gebied van energiezekerheid.
Wegens onze toenemende onderlinge afhankelijkheid in de wereld en onze gedeelde verantwoordelijkheid is vandaag ook de inzet van mogelijk zwakkere partners onontbeerlijk. Laten we de strijd tegen klimaatverandering als voorbeeld nemen. Hoewel Afrika het minst bijdraagt tot de vervuiling van onze atmosfeer, wordt net dit continent het zwaarst getroffen door de gevolgen ervan. Daarom dienen we de Afrikaanse landen te betrekken bij de strijd tegen klimaatverandering, in eerste instantie door ze ertoe aan te zetten om zoveel mogelijk gebruik te maken van de hernieuwbare energiebronnen waarover deze landen beschikken.
Bepaalde landen trachten hun invloedssfeer naar de Afrikaanse landen uit te breiden. Dit mag in geen geval gebeuren. Afrika heeft geen behoefte aan controle, maar aan onze hulp en steun. Tegelijkertijd dienen we Afrika als een gelijkwaardige partner te behandelen en niet alleen als een ontvanger van financiële steun. Een goede verstandhouding tussen gelijke partners is van doorslaggevend belang voor de totstandkoming van een sterker engagement.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik dank de verschillende sprekers.
Ik ben blij dat de eerste resultaten gunstig zijn ontvangen, maar het is duidelijk dat dit nog niet voldoende is. Het partnerschap heeft pas een jaar geleden het licht gezien. In 2009 zal het op volle toeren draaien.
Ik neem de essentie van de verschillende uiteenzettingen mee en de gestelde vragen komen geheel overeen met mijn eigen overtuigingen. Het is duidelijk dat er geen ontwikkeling mogelijk is zonder ownership, zoals de heer Hutchinson en mevrouw Morgantini stelden. De rol van de nationale parlementen en die van het maatschappelijk middenveld leggen eveneens een groot gewicht in de schaal.
Ik betreur overigens dat we de institutionele mechanismen waarmee de verantwoordelijkheid van dit Parlement voor het ontwikkelingsbeleid is geregeld, niet uitgebreid hebben kunnen hervormen. Ik herinner me dat u hebt gevraagd de landenstrategieën niet alleen hier, maar ook in de nationale parlementen van de partnerlanden te bespreken. De Europese Raad heeft hier niet mee ingestemd en daarom heb ik de landenstrategiedocumenten doorgestuurd naar de Paritaire Parlementaire Vergadering. Via dat kanaal hebt u deze doorgegeven aan de verschillende Europese parlementen. Dat heeft echter niet geleid tot enige vorm van institutionele regel, wat in mijn ogen wel het geval moet zijn. Dat zal echt een van mijn absolute prioriteiten blijven, want we zouden een enorme sprong voorwaarts maken als het Europees Ontwikkelingsfonds in de begroting werd opgenomen. Zolang het geen deel uitmaakt van de begroting, zullen we altijd slechte redenen kunnen aanvoeren om het Europees Parlement niet de rol toe te bedelen die deze instelling toekomt, en komt de commissaris voor ontwikkelingssamenwerking soms terecht in een situatie van onmacht. Het zou veel eenvoudiger zijn als ik hier in het Parlement kon discussiëren over prioriteiten, programma's en projecten. Zo zou ik vorderingen maken. Helaas is dat nog niet het geval. Ik hoop dat het wel zo ver zal komen.
Ik wil ook niet voorbijgaan aan overwegingen die me niet juist lijken. Ik wil erop wijzen dat we vorig jaar op Europees niveau de bijdrage van de Commissie en de lidstaten hebben uitgegeven, en dat ieder 46 miljard euro heeft afgedragen. Nu liggen we 1,7 miljard achter op het programma, of op de beoogde doelstelling. Daar ben ik niet blij mee en ik denk dat we daarvoor in het vervolg moeten strijden. Het Europees Parlement moet deze boodschap echt uitdragen en druk uitoefenen. We moeten de lidstaten er op politiek niveau met man en macht toe aansporen om hun beloften van 2005 na te komen. Dat heeft veel voeten in de aarde. Net als u weet ik nog hoe we alle zeilen hebben moeten bijzetten voor het miljard voor de voedselfaciliteit. Het was een hele klus, maar we hebben uiteindelijke goede voorwaarden weten te bereiken. We hebben er nog een miljard bij gekregen, dat we wel over drie in plaats van twee jaar hebben moeten spreiden, en gelukkig vorderen de projecten en verloopt de tenuitvoerlegging positief. Ik ben het er dus geheel mee eens.
(EN) Wij zijn niet van plan DAC-kwesties opnieuw aan de orde te stellen. Er wordt nog gesproken over enkele marginale aanpassingen, zoals bijvoorbeeld vredesmissies.
(FR) Het is niet de bedoeling dit debat te heropenen. Ik moet bovendien zeggen dat ik daar zeer voorzichtig mee ben. Ik voel er niet veel voor om dit debat opnieuw te openen, want als we dat doen, zult u zien dat zelfs een aantal van onze lidstaten hieraan zal deelnemen en zal proberen van alles en nog wat in deze begroting op te nemen.
Mijnheer Kuc, ik deel de mening niet dat we onze idealen hebben verloren. Ik geloof namelijk niet dat dat zo is. U hoeft maar naar de stemmen in dit Parlement te luisteren om vast te stellen dat we nog steeds op de bres staan voor de ontwikkelingslanden. Het is niet waar dat we geen bijdrage leveren aan de oplossing. Er kan uiteraard niet van ons worden verwacht dat we alles oplossen, maar ik durf me niet voor te stellen hoe het arme deel van de wereld eruit zou zien zonder Europese hulp.
Het is niet toereikend, daar ben ik het mee eens, maar het vertegenwoordigt 57 procent van de hulp wereldwijd. Helaas denk ik dat we hierover nu niet kunnen discussiëren. Wel is er een ander aspect, namelijk de vraag of de Europese hulp van onze lidstaten of van de Commissie nog steeds haar doel bereikt en nog steeds doeltreffend is, en of we de juiste aanpak volgen. In dit debat wil ik het graag hebben over het al dan niet invoeren van begrotingssteun en conditionaliteiten, want net als u ben ik geen voorstander van dergelijke voorwaarden.
Toch moeten we weten wat we willen. Als we willen dat een regering stappen zet in de richting van het maatschappelijk middenveld of haar bevolking, of in een aantal gevallen het parlement, en hun een stem in het kapittel geeft, moeten we wel accepteren dat daaraan voorwaarden worden verbonden. Het is immers niet altijd voldoende om tegen een regering te zeggen: "We willen graag dat u dit doet", hoogdravende pleidooien te houden of gewoon vriendelijke suggesties te doen. De kwestie rond conditionaliteiten is wel belangrijk. Overigens houd ik niet van de term conditionaliteit; ik heb het liever over criteria. Wanneer u het bijvoorbeeld hebt over een profiel, denk ik dat het vrij normaal is dat we dit opstellen. Dit profiel is niet gebruikt om de als aansporing bedoelde gelden vast te stellen. Het is toch een vrij normale zaak dat er een analyse wordt gemaakt van de bestuursprofielen van ieder land als we van plan zijn 25 of zelfs 30 procent van een aanvullend stimulerend pakket toe te kennen. Deze discussies zijn niet gesloten. Ik wil deze nu niet afronden, maar ik hoop er op een gegeven moment wel een punt achter te kunnen zetten.
Ik blijf niet stilstaan bij alle overwegingen met betrekking tot China. Uiteraard vind ik dat een goede discussie. Natuurlijk hebben ontwikkelingslanden het recht om de samenwerkingsverbanden die zij willen aangaan, met elkaar te laten wedijveren. Afrika is geen exclusief grondgebied meer van Europa en dat is een goede zaak. Dat acht ik van belang.
Het is inderdaad gepast om vragen te stellen bij de kwaliteit van het ontwikkelingsbeleid tussen China en Afrika. We mogen hun niet verwijten overeenkomsten te sluiten, maar we mogen ons wel een aantal zaken afvragen. Zo is me al een paar maanden geleden gemeld dat er Chinese contracten lopen in de Democratische Republiek Congo. Ik zeg niet dat dit slechte contracten zijn; ik zeg alleen dat er een aantal vragen moet worden beantwoord. Overigens zijn we bezig hierop een antwoord te geven, met name wat betreft de kwestie van de staatsgarantie, waarbij het gaat om een overeenkomst die is gesloten met een particuliere onderneming. Wij houden ons ook bezig met het percentage leningen ten opzichte van giften, met het feit dat hiervoor geen aanbesteding is uitgeschreven en het feit dat het bedrag in kwestie vrijwel even hoog is als de schuld die het land bij het IMF heeft uitstaan. Op al deze vragen moet een antwoord komen, maar niet door dit soort relatie aan te klagen. Afrikaanse landen hebben het recht om ook partnerschapsovereenkomsten af te sluiten met Chinezen, daar kom ik niet op terug.
Mevrouw Morgantini, ik denk dat u een aantal zaken hebt aangehaald waarop de heer Hutchinson reeds had gewezen. Het probleem blijft altijd de ware partnerschapsrelatie tussen de ontwikkelingslanden en ons. Ik denk dat Lissabon een grote stap voorwaarts is, omdat de beginselen en een nieuwe filosofie van partners met gelijke rechten en plichten ten minste in de teksten zijn verankerd.
Maar we zijn er natuurlijk nog niet en dat is een van de punten die verband houden met ownership en waar mogelijk met begrotingssteun. Dat houdt verband met ownership door het maatschappelijk middenveld en het parlementair debat. Ik denk dat u gelijk hebt en dat we daaraan zeker moeten werken.
U hebt nog een vraag gesteld die mij echt bezighoudt en die naar mijn oordeel een fundamenteel onderwerp van discussie is. "Hoe kunnen we zorgen voor meer harmonisering, mensen beter laten samenwerken, het werk beter verdelen en hoe kunnen de verschillende partners het mondiale ontwikkelingsbeleid beter ondersteunen? Wat is de rol van de Wereldbank, de WTO, het IMF, de Commissie en alle grote donoren?"
Zoals u tijdens een andere vergadering hebt gesteld, is er op dit moment sprake van overlapping en dubbelwerk. Er is zelfs concurrentie, en die is niet altijd nuttig. Ik kan u zeggen dat de afgelopen twee jaar enorme vooruitgang is geboekt, met name met de Wereldbank. Ik ben redelijk optimistisch over de weg die de Wereldbank inslaat en over haar boodschap, strategie en nieuwe filosofie. Er is dus ruimte voor een andere vorm van samenwerking tussen de verschillende partners. U hebt de vinger gelegd op een essentieel punt dat nadere uitwerking verdient.
Natuurlijk is goed bestuur een belangrijk element. Daarvoor was het pakket inzake bestuur opgenomen.
Mevrouw Gomez had het over een belangrijke kwestie: de gevolgen van de financiële crisis op de sociaaleconomische situatie van ontwikkelingslanden. Vrijwel alle deskundigen zijn het er momenteel over eens dat de groei minimaal 2 procent lager zal uitvallen, wat betekent dat er 50 miljoen armen bij zullen komen. Daar moeten we ons wel van bewust zijn.
Wat ons betreft, zal ik al blij zijn als de lidstaten hun beloften van 2005 nakomen. Ik verzeker u dat wij samen echt alles in het werk moeten stellen om de lidstaten hiertoe te dwingen.
Ten tweede werk ik momenteel aan een mededeling die verder reikt dan openbare ontwikkelingshulp. Dat is het beloofde pakket van april. Het is de bedoeling een reeks sectorale begrotingen van de Commissie in te zetten voor ontwikkelingsbeleid. Er tekent zich echt een aantal interessante mogelijkheden af. Voor dit pakket werk ik ook samen met de Europese Investeringsbank, met name met het oog op de infrastructuren voor bijstand, zodat deze sneller kunnen worden ontwikkeld en snel effect kunnen sorteren. In april zal ik deze mededeling op tafel leggen. De rol van het maatschappelijk middenveld en nationale parlementen houd ik daarbij voor zeer belangrijk.
Daarmee zal ik afronden. De heer Hutchinson heeft ooit eens voorgesteld een aantal experimenten te houden met leden van het Europees Parlement en misschien met nationale parlementen van onze lidstaten, al was het maar om op bepaalde plaatsen waar dat mogelijk is een debat te houden over de landenstrategiedocumenten. Ik heb dit in drie verschillende landen kunnen doen en het heeft heel goed uitgepakt. Het werkte echter goed omdat we in deze drie landen de steun hadden van de regering, want als de regering er niet achter staat, wordt het een heidens karwei. Ik denk dan ook dat u gelijk hebt. Het mobiliseren van parlementen is zeker een van de prioriteiten, en u kunt ervan op aan dat ik daarvoor mijn uiterste best zal doen.
Maria Martens, rapporteur. − Voorzitter, ik heb hier eigenlijk niet zo heel veel meer aan toe te voegen. Dit is het eerste debat over de implementatie van de strategie. De kop is eraf, maar we staan nog maar aan het begin. Er is nog buitengewoon veel te doen. Afrika is nog steeds het armste continent. De collega's hebben al aangegeven waar onze zorgen en waar de uitdagingen liggen, of het nu gaat om vrede en veiligheid, om economische groei, om goed bestuur, om capaciteitsopbouw, dan wel om de rol van de parlementen en het maatschappelijk middenveld. De commissaris heeft daarover het nodige gezegd.
Ik bedank hier de collega's voor de goede samenwerking, ik bedank de commissaris en de collega's het pan-Afrikaans parlement. Wij blijven dit proces volgen.
De Voorzitter. – Aan de orde is een korte presentatie van een aantal verslagen, acht in totaal, en daarom verzoek ik de afgevaardigden zich strikt te houden aan hun spreektijd in deze bijzondere procedure. Ik verzoek ook de Commissie niet al te zeer uit te weiden, anders krijgen we problemen met de naleving van de agenda en met de assistentie door de tolken.
Aan de orde is het verslag (A6-0085/2009) van Alain Hutchinson, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de MDG-contracten [2008/2128(INI)].
Alain Hutchinson, rapporteur. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de Europese Commissie en de lidstaten proberen nu al bijna drie jaar lang om onze samenwerking met de ontwikkelingslanden doeltreffender te maken. Er is actie ondernomen, maar vooral binnen de lidstaten bestaat veel weerstand. Er is dan ook nog een lange weg te gaan.
Zo is de toegang tot gezondheidszorg en basisonderwijs voor miljoenen mensen, waaronder een groot aantal vrouwen, een ware droom. Iedere dag gaan 72 miljoen kinderen, met name meisjes, niet naar school. Iedere minuut sterft er een vrouw aan complicaties tijdens een zwangerschap of bevalling en iedere drie seconden sterft er een kind aan de gevolgen van een ziekte die een arts makkelijk had kunnen voorkomen.
In geografisch opzicht is de situatie in het gedeelte van Afrika ten zuiden van de Sahara nog steeds het meest rampzalig. Er is zojuist nog op gewezen en het einde is voorlopig niet in zicht.
Tegen deze achtergrond kan begrotingssteun, dat wil zeggen financiële hulp die rechtstreeks wordt opgenomen in de begroting van de begunstigde landen, een nuttige bijdrage leveren en zorgen voor beter voorspelbare hulp die is gericht op prioritaire sectoren en die dus meer effect sorteert. Daarom is de Commissie met het voorstel gekomen om zogeheten MDG-contracten met bepaalde landen af te sluiten. Daarmee krijgen deze landen financiële steun voor een periode van zes jaar en vindt er jaarlijks een follow-up plaats waarbij de nadruk ligt op de geboekte resultaten op het gebied van gezondheidszorg en onderwijs.
In ons verslag wordt het belang van een dergelijk initiatief benadrukt, maar worden ook diverse vragen gesteld die om heldere antwoorden vragen. Welke criteria heeft de Commissie bijvoorbeeld voor ogen op basis waarvan een ontwikkelingsland in aanmerking kan komen voor een dergelijk contract? Wat is de levensduur van een dergelijk initiatief en wat zijn de voorwaarden voor tenuitvoerlegging? Wij onderstrepen overigens dat de Commissie tot dusver geen enkele officiële mededeling heeft gepubliceerd over dit initiatief. Voor meer informatie bestaat er op dit moment geen enkel intern document dat kan worden geraadpleegd. We beschikken enkel over de basisinformatie die beschikbaar is op de internetsite van deze commissie.
De begrotingssteun van de Commissie bevat een aantal positieve aspecten, zoals de koppeling aan geboekte resultaten op het gebied van gezondheidszorg of onderwijs en het feit dat deze contracten een periode van drie jaar beslaan. Maar deze steun is verre van volmaakt. Zo wijs ik erop dat de Commissie, net zoals de meeste andere steunverleners, in het algemeen enkel begrotingssteun biedt aan landen die een programma van het IMF hebben ingevoerd. Deze situatie is bijzonder problematisch, want regeringen kunnen door dergelijke programma's soms minder investeren in ontwikkeling doordat er buitensporige doelstellingen moeten worden behaald op het gebied van inflatie en begrotingstekort.
De Commissie heeft weliswaar gekozen voor begrotingssteun op lange termijn, maar er is geen enkele garantie dat voor deze hulp geen bureaucratische procedures hoeven te worden gevolgd, die zoals bekend tot grote betalingsvertraging leiden.
Tot slot lijdt de begrotingssteun van de Commissie onder een ernstig gebrek aan transparantie en ownership door de desbetreffende landen en hun bevolking. De financieringsovereenkomsten worden zelden openbaar gemaakt en de Commissie betrekt de maatschappelijke organisaties en de parlementsleden ook niet systematisch bij haar besprekingen met de regeringen van de ontwikkelingslanden. Dit onderwerp is zojuist ook ter sprake gekomen.
Toch wordt heden ten dage wijd en zijd erkend dat ontwikkeling alleen doeltreffend kan zijn als deze volledig in handen is van de regering, maar ook van de burgers van ontwikkelingslanden.
Samengevat, ontwikkelingshulp kan met het voorstel voor MDG-contracten alleen doeltreffender worden als deze duidelijk worden gedefinieerd en als duidelijk wordt vastgelegd onder welke voorwaarden de landen ervoor in aanmerking komen en wat de voorwaarden voor tenuitvoerlegging en beoordeling zijn. In ons verslag wordt het belang van het initiatief benadrukt, maar ook opgeroepen tot voorzichtigheid. Er wordt onderstreept dat de Commissie duidelijker moet maken wat zij precies voor ogen heeft en antwoord moet geven op de concrete vragen die in het verslag worden gesteld.
Ter afsluiting wil ik nog even ingaan op het speciale verslag van de Europese Rekenkamer over de hulp van de Europese Commissie op het gebied van gezondheidszorg in het deel van Afrika ten zuiden van de Sahara. De conclusies van dit verslag zijn onrustbarend. Vanuit financieel oogpunt wordt geconstateerd dat de openbare steun op het gebied van gezondheid sinds 2000 niet is verhoogd. Voorts blijkt dat begrotingssteun zeer weinig is ingezet voor de volksgezondheid in het Afrika ten zuiden van de Sahara. Mijnheer de commissaris, u begrijpt dan ook waarom wij in het verslag terugkomen op het idee dat er meer aandacht moet uitgaan naar gezondheidszorg, maar dat geenszins is gegarandeerd dat dit met de MDG-contracten ook wordt bewerkstelligd.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, allereerst wil ik de Commissie Ontwikkelingssamenwerking en haar rapporteur, de heer Hutchinson, danken voor dit verslag, waarin een groot aantal overwegingen en zorgen is opgenomen, waar wij volledig achter staan.
Als we de millenniumdoelstellingen tegen 2015 willen bereiken, is meer en betere ontwikkelingshulp geboden, maar deze hulp moet ook beter voorspelbaar en stabieler zijn, zoals in uw verslag zeer terecht wordt gesteld.
Deze inspanningen zullen uiteraard via een combinatie van instrumenten worden verricht, maar in de landen waar het mogelijk is, blijft algemene of sectorale begrotingssteun mijns inziens het meest geschikte en passende instrument.
Met begrotingssteun kunnen nationale processen en systemen het beste worden versterkt, kan harmonisering worden bevorderd, kunnen transactiekosten worden beperkt en kunnen openbare uitgaven beter worden beheerd en kunnen de ontwikkelingsdoelstellingen sneller worden verwezenlijkt.
De Commissie zet begrotingssteun al op veel grotere schaal in en zal dit de komende zes jaar nog meer doen in het kader van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds. In overleg met de lidstaten en andere partijen heeft de Commissie een vorm van begrotingssteun voor de lange termijn geconcipieerd om dit instrument doeltreffender en beter voorspelbaar te maken. We hebben dit MDG-contracten genoemd voor landen die aan bepaalde criteria voldoen: goede prestaties in het verleden, betrouwbaar beheer van de openbare financiën, gepast sectoraal openbaar beleid en dergelijke. MDG-contracten vormen een natuurlijk uitvloeisel van de algemene begrotingssteun, niet alleen door de grotere voorspelbaarheid maar vooral doordat deze resultaatgericht zijn en geleidelijk hulp bieden naar gelang van de prestaties. De partnerlanden verbinden zich ertoe hun beleid en dus hun uitgaven te concentreren op de millenniumdoelstellingen.
Het MDG-contract omvat de volgende kernelementen: vastlegging voor een periode van zes jaar, dat wil zeggen de volledige zes jaar tegenover een gebruikelijke duur van drie jaar voor algemene begrotingssteun voorheen en een vaste, gegarandeerde betaling van ten minste 70 procent van de totale vastleggingen, onder voorbehoud dat steeds wordt voldaan aan de voorwaarden voor opeisbaarheid of aan de essentiële en fundamentele elementen van samenwerking. Dan is er een variabel onderdeel dat maximaal 60 procent kan bedragen. Hiermee wordt beoogd prestaties te belonen waarmee de ontwikkelingsdoelstellingen worden bereikt. Het is gekoppeld aan resultaatindicatoren op met name het gebied van gezondheidszorg en onderwijs en vooruitgang met het beheer van de openbare financiën.
Hiervoor komen landen in aanmerking die begrotingssteun reeds naar behoren ten uitvoer hebben gelegd in het kader van het negende Europees Ontwikkelingsfonds, maar ook landen die harde afspraken maken met betrekking tot de follow-up en verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen en verbetering van het beheer van de begrotingsmiddelen van de landen waar sprake is van een echte coördinatie tussen donoren.
Na beoordeling van tien landen heeft de Commissie met zeven landen een MDG-contract opgesteld: Burkina Faso, Ghana, Mali, Mozambique, Rwanda, Oeganda, Tanzania en Zambia. Deze programma’s zijn in december voorgelegd en door de lidstaten goedgekeurd. Er zijn reeds drie contracten ondertekend: die met Zambia en Rwanda, die ik zelf heb ondertekend, en met Mali. Aan de overige contracten wordt de komende weken de laatste hand gelegd. Deze zeven programma’s vertegenwoordigen tezamen circa 1,8 miljard euro, wat neerkomt op ongeveer de helft van de totale algemene begrotingssteun, en zo’n 14 procent van de totale nationale indicatieve programma’s van het tiende Europees Ontwikkelingsfonds.
Zoals u ons in uw verslag vraagt, zullen we trachten dit mechanisme uit te breiden naar andere landen, ook niet-ACS-landen, op basis van de ervaring die we met de eerste groep landen zullen opdoen. Uiteraard moeten ook alternatieve benaderingen worden uitgestippeld voor landen die nog niet in aanmerking komen voor begrotingssteun, maar met de MDG-contracten wordt de doeltreffendheid aanzienlijk vergroot en zal sneller vooruitgang worden geboekt met de verwezenlijking van de millenniumdoelstellingen.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Toomas Savi (ALDE), schriftelijk. – (EN) De MDG-contracten beloven een belangrijke verschuiving in de richting van een duidelijker routekaart voor het behalen van de millenniumdoelstellingen te gaan vormen. Uiteraard is het van belang dat de mogelijkheden van die contracten niet worden afgezwakt door buitensporige administratieve procedures van de Commissie, zoals de rapporteur al aangaf.
Het stellen van voorwaarden aan de ontwikkelingshulp van de EU zou alleen effect hebben als de EU een monopolie had, doordat zij de enige verschaffer van ontwikkelingshulp is. Op dit moment zijn echter bijvoorbeeld onze inspanningen in Afrika grotendeels vergeefs doordat de Volksrepubliek China aan “politieke dumping” doet door hulp te verlenen zonder eisen te stellen op het punt van overgang naar democratie, rechtsstaat en eerbiediging van de mensenrechten.
Sommige regeringen in Afrika zouden de administratieve rompslomp van de Commissie wel eens kunnen gaan omzeilen door ons aanbod van ontwikkelingshulp van de hand te wijzen. Dat is buitengewoon gevaarlijk, omdat wij daarmee onze kans om die landen in de goede richting te sturen, zouden verliezen.
Ik wil de Commissie vragen dit punt van zorg aan te pakken door de procedures te vereenvoudigen en tegelijkertijd voldoende controle te verrichten op de uitkering van de te verschaffen middelen.
19. Sociale verantwoordelijkeid van onderaannemers in productieketens (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0065/2009) van Lasse Lehtinen, namens de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken, over de sociale verantwoordelijkheid van onderaannemers in productieketens (2008/2249(INI)).
Lasse Lehtinen, rapporteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, onderaannemingsketens zijn heel gewoon in het bedrijfsleven. Daarmee kan het werk doeltreffend en flexibel worden georganiseerd. Zij zijn van wezenlijk belang om de interne markt goed te laten functioneren en vormen een noodzakelijk economisch en logistiek netwerk.
Voor de goede werking van de markt en de bescherming van de consumenten is het echter noodzakelijk in wetgeving vast te stellen hoe de onderlinge verantwoordelijkheden tussen hoofdaannemers en onderaannemers liggen. In dit verslag wordt de Commissie verzocht een vastomlijnd wettelijk instrument op te stellen waarin de aansprakelijkheid van aannemers op Europees niveau wordt geregeld met inachtneming van de verschillende rechtssystemen in de lidstaten en de beginselen van subsidiariteit en evenredigheid.
In acht lidstaten bestaat al een soortgelijke nationale wetgeving, maar het is nodig de verhoudingen in onderaannemingsketens ook op communautair niveau te regelen. Gemeenschappelijke Europese problemen moeten met gemeenschappelijke regels worden opgelost. Anders kunnen de landen die dit aspect van het bedrijfsleven niet hebben geregeld de concurrentie verstoren ten koste van andere landen.
Het gaat dus niet alleen om de bescherming van werknemers, maar ook om de waarborging van de concurrentiekracht van ondernemingen die zich aan de regels houden. Kortom, het gaat om het aanpakken van de grijze economie. Zolang men zich achter onderaannemingsketens kan verschuilen om minder dan het minimumloon te betalen en belastingen en sociale premies te ontduiken, dan lijden daar alle belastingbetalers onder en ook de concurrerende ondernemingen, waarvan de meeste kleine en middelgrote ondernemingen zijn. Ook onderaannemers, vaak kleine ondernemingen, hebben duidelijke regels nodig wanneer zij voor zeer grote hoofdaannemers werken.
Gebleken is dat nationale systemen ook preventief kunnen werken. De drempel om werkgeversverplichtingen niet na te komen ligt hoger, als men weet dat niet-nakoming eventueel bestraft wordt.
Het is in het belang van alle Europeanen dat men zich aan minimale arbeidsvoorwaarden en duidelijke regels houdt. Dan kunnen arbeidskrachten zich met vertrouwen van het ene naar het andere land begeven, kunnen ondernemingen contracten vertrouwen en consumenten er zeker van zijn dat de prijs van een product of dienst juist is en op transparante wijze wordt bepaald. Het is geen toeval dat er in het verslag vooral over de sociale verantwoordelijkheid van ondernemingen wordt gesproken.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie juicht dit verslag toe.
Hoe belangrijk onderaanneming ook is voor de verhoging van de productiviteit en het concurrentievermogen, wij erkennen volledig dat er doeltreffende maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat bedrijven er niet toe worden aangespoord en het niet gemakkelijk wordt gemaakt om de arbeidsvoorwaarden met voeten te treden door werk uit te besteden, met name wanneer er lange onderaannemingsketens zijn. Er moeten adequate, doeltreffende en ontmoedigende sancties worden opgelegd zodat onderaannemers hun juridische en contractuele verplichtingen volledig nakomen, met name als het gaat om de rechten van werknemers. Grotere transparantie van uitbestedingsprocessen zal leiden tot een betere algehele bescherming van de rechten van werknemers. Dit aspect is en blijft voor de Commissie uitermate belangrijk, zoals u weet.
Ik sta achter uw algemene beginsel dat Europese problemen om een Europese oplossing vragen. Ik zou echter wat voorzichtiger willen zijn met betrekking tot de conclusie in paragraaf 14 van het verslag. Daarin staat namelijk dat het probleem alleen kan worden opgelost met een vastomlijnd wettelijk instrument waarin een gezamenlijke en solidaire aansprakelijkheid op Europees niveau wordt geïntroduceerd.
Het verslag volgt dezelfde lijn in paragraaf 15, waarin wordt gevraagd om een effectbeoordeling van de toegevoegde waarde en de haalbaarheid van een dergelijk communautair instrument. Wat betreft de oproep aan de Commissie in paragraaf 25 om erop toe te zien dat de richtlijn inzake detachering van werknemers daadwerkelijk wordt nageleefd, wijs ik u erop dat wij onlangs een deskundigengroep op hoog niveau in het leven hebben geroepen voor detachering van werknemers. Deze deskundigengroep bestaat uit vertegenwoordigers van de lidstaten en de sociale partners en heeft tot doel de praktische toepassing van de richtlijn en vooral de administratieve samenwerking tussen de lidstaten te verbeteren. De eerste vergadering vindt plaats op 25 maart.
In dit verband wijs ik op de studie “Liability in subcontracting processes in the European construction sector”, die in 2008 is gepubliceerd door de Europese Stichting tot verbetering van de levens- en arbeidsomstandigheden. Hierin wordt geconstateerd dat er grote verschillen zijn tussen de nationale systemen voor solidaire aansprakelijkheid en de doeltreffendheid hiervan. In deze studie wordt ook onderstreept dat er geen universele oplossing bestaat en wordt aanbevolen nader onderzoek te verrichten en dit thema, en in het bijzonder de grensoverschrijdende aspecten ervan, nader te bespreken.
Het probleem dat wij willen oplossen is van maatschappelijke aard, maar de voorgestelde oplossing heeft gevolgen die veel verder reiken dan het maatschappelijke vlak. Het is dan ook zaak de economische en juridische repercussies ervan onder de loep te nemen.
Ik ben het er geheel mee eens dat dit probleem nader moet worden onderzocht en dat wij eerst de diverse niet-reglementaire methoden voor de aanpak van een aantal aspecten uit het verslag aandachtig moeten bestuderen. Pas daarna kunnen wij met een wetsvoorstel komen. Ik noem hier betere samenwerking en coördinatie tussen de nationale overheden, inspecties en andere nationale wethandhavingsinstanties, voorlichting aan bedrijven over goede praktijken, geldende richtlijnen en normen, initiatieven op het gebied van maatschappelijke verantwoordelijkheid en transnationale bedrijfsovereenkomsten waarin reeds innoverende bepalingen zijn opgenomen inzake procedures voor risicobeoordeling en toezicht op onderaannemers.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt donderdag 26 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Proinsias De Rossa (PSE), schriftelijk. – (EN) De toename van onderaanneming in Europa heeft verstrekkende gevolgen gehad voor de arbeidsverhoudingen. Niet alleen wordt arbeid zelf uitbesteed aan onderaannemers, maar worden ook de bijbehorende juridische en financiële verplichtingen, zoals het voldoen aan de normen op het gebied van lonen en arbeidsomstandigheden en de betaling van belastingen en sociale premies, geëxternaliseerd en doorgeschoven naar onderaannemers en uitzendbureaus. Het is zorgwekkend dat onderaanneming in toenemende mate kan worden gebruikt als een manier om de directe sociale verantwoordelijkheid te verminderen.
Het idee van “hoofdelijke aansprakelijkheid” is dan ook van cruciaal belang om ervoor te zorgen dat bedrijven verantwoordelijk zijn voor de praktijken van hun onderaannemers. Het is duidelijk dat de handhaving van juridische verplichtingen moeilijker wordt in lange en complexe ketens van onderling verbonden bedrijven. Dit is vooral het geval in grensoverschrijdende situaties waar kan worden gewerkt met een keten van aannemers in verschillende lidstaten die onderworpen zijn aan verschillende regels. Op dit moment hebben slechts acht lidstaten nationale wetgeving betreffende de verantwoordelijkheid van onderaannemingsbedrijven.
Ik sta volledig achter dit verslag, dat door het Europees Verbond van vakverenigingen (EVV) wordt onderschreven en waarin de Commissie wordt verzocht een vastomlijnd communautair wettelijk instrument uit te vaardigen waarin hoofdelijke aansprakelijkheid op Europees niveau wordt geïntroduceerd, en tevens een effectbeoordeling uit te voeren van de haalbaarheid van een instrument voor ketenaansprakelijkheid als middel om de transparantie van onderaannemingsprocessen te vergroten.
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0131/2009) van Sajjad Karim, namens de Commissie internationale handel, inzake een vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India (2008/2135(INI)).
Syed Kamall (PPE-DE) , ter vervanging van de rapporteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik breng in dit Parlement veel tijd door om uit te leggen dat ik niet de heer Karim maar de heer Kamall ben. Kennelijk is het nogal verwarrend om de heer Kamall te horen spreken over een verslag van de heer Karim. Ik spreek namens hem omdat hij door onvoorziene omstandigheden hier vanavond niet aanwezig kan zijn. Hij verontschuldigt zich daarvoor.
Zijn verslag behandelt op doeltreffende wijze zowel de handel in goederen, diensten, investering en intellectuele eigendom als ontwikkelingsvraagstukken. Er is nu een gezamenlijke alternatieve resolutie ingediend door de fracties van de PPE-DE, ALDE en UEN, omdat men vond dat de stemming op basis waarvan het oorspronkelijke commissiebesluit tot stand was gekomen niet representatief was, waardoor nog verschillende protectionistische bepalingen in het verslag waren blijven staan. De alternatieve resolutie benadrukt duidelijker het grote belang van een handelspartner als India voor de EU en de voordelen die de liberalisering van de handel voor beide landen met zich mee kan brengen.
De EU en India zijn in juni 2007 onderhandelingen gestart over wat een vrijhandelsovereenkomst wordt genoemd, maar wat velen waarschijnlijk liever - en correcter - een preferentiële handelsovereenkomst zouden noemen. In het verslag wordt gepleit voor een uitgebreide, ambitieuze en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India, waarbinnen de markttoegang voor goederen en diensten verbetert, die nagenoeg alle handel beslaat, die bepalingen bevat betreffende de transparantie van de regelgeving op voor wederzijdse handel en investeringen relevante gebieden, alsmede op gebieden als sanitaire en fytosanitaire normen, bescherming van intellectuele eigendom, handelsbevordering en douane.
Een van de belangrijkste punten van het verslag is dat, als we naar de handel in goederen kijken, de gemiddelde toegepaste tarieven van India zijn verlaagd tot niveaus die vergelijkbaar zijn met die van andere landen in Azië. Ik wijs erop dat het gemiddelde toegepaste tarief van India nu 14.5 procent is tegenover een EU-gemiddelde van 4.1 procent. In het verslag wordt ook nota genomen van de zorgen van India over de gevolgen van REACH, de kostbare certificaten voor de export van fruit naar de EU en de dure conformiteitsprocedures voor de CE-markering, en benadrukt dat deze knelpunten in de preferentiële handelsovereenkomst moeten worden opgelost.
In het verslag wordt er ook op gewezen dat liberalisering van diensten op geen enkele wijze een belemmering mag zijn voor het recht om diensten te reguleren, met inbegrip van openbare diensten. Wij moeten echter ook erkennen dat de staat er vaak niet in slaagt zogenoemde ‘openbare’ diensten te leveren, en dat daar een taak ligt voor andere actoren dan de staat, voor particulieren die elementaire diensten kunnen leveren voor armen, zeer zeker als de staat dit niet alleen kan wegens een gebrek aan voldoende middelen.
De handel in diensten tussen de EU en India is betrekkelijk onevenwichtig: de EU voert 1.5 procent van haar diensten uit naar India, terwijl India 9.2 procent van zijn diensten uitvoert naar de Europese Unie. Het verslag roept India ook op passende wetgeving op het gebied van gegevensbescherming te ontwikkelen en ervoor te zorgen dat wij er in onze handel in diensten op kunnen vertrouwen dat de Indiase bedrijven in staat zijn grote hoeveelheden gegevens te verwerken. Er zijn namelijk wel enige zorgen over de bescherming van gegevens.
In het verslag wordt ook erkend dat de investeringshoofdstukken vaak gepaard gaan met toezeggingen om kapitaalverkeer te liberaliseren en controles op dat verkeer af te schaffen. Daarom verzoeken wij de Commissie af te zien van zulke clausules, gegeven het belang van kapitaalbeheersing, vooral voor arme landen, bij de bestrijding van de gevolgen van de financiële crisis.
Verder verwelkomt het verslag het streven van India om een krachtige regeling inzake de bescherming van intellectuele eigendom tot stand te brengen en gebruik te maken van de flexibiliteit in TRIPS om aan zijn verplichtingen op het gebied van de volksgezondheid te voldoen. Nogmaals, wij moeten ons allen realiseren dat te veel verplichtingen op het gebied van de volksgezondheid er vaak toe kunnen leiden dat mensen in arme landen geen toegang hebben tot medicijnen, doordat farmaceutische bedrijven niet worden gestimuleerd om medicijnen voor die landen te ontwikkelen.
Tot slot wordt in het verslag erkend dat een uitvoerig ontwikkelingshoofdstuk een essentieel onderdeel van alle handelsovereenkomsten moet vormen en dat wij moeten zorgen voor handel en buitenlandse directe investeringen. In het verslag wordt ook aandacht geschonken aan de bezorgdheid die met name in dit Parlement bestaat over vraagstukken als milieunormen en fundamentele wetgeving op het gebied van arbeid en veiligheid en gezondheid op het werk. Wij moeten ook erkennen dat bij het streven naar een zeker evenwicht tussen handelsvraagstukken en milieubescherming, ILO-normen, enzovoort, de balans vaak te ver naar één kant doorslaat en deze aspecten uiteindelijk voorrang krijgen boven de handel zelf. Daarmee veroordelen we de arme landen tot nog meer armoede, omdat wij het voor de ondernemers in die landen moeilijk maken hun capaciteiten te ontwikkelen.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Europees Parlement danken voor de levendige belangstelling die het aan de dag heeft gelegd voor onze onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en India.
Ik ben in het bijzonder de heer Kamall en de Commissie Internationale handel erkentelijk voor de uitmuntende werkzaamheden die zij, samen met de medeadviserende Commissies buitenlandse zaken en ontwikkelingssamenwerking, hebben verricht tijdens de voorbereiding van het verslag over deze vrijhandelsovereenkomst. Er hebben uitgebreide gedachtewisselingen met het Parlement plaatsgevonden en in de ontwerpresolutie komen vrijwel alle mogelijke aspecten van de onderhandelingen over een vrijhandelsovereenkomst EU/India aan de orde. De standpunten die naar voren zijn gebracht zullen bij onze onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten goed van pas komen.
Wanneer we het hebben over de vrijhandelsovereenkomst EU/India, moeten wij de algemene achtergrond en de complexiteit van onze strategische betrekkingen met India voor ogen houden, alsmede de samenwerkingsovereenkomst van 1994 en het gemeenschappelijk actieplan. Dit zijn slechts twee van de belangrijke initiatieven en dialogen die we met India op gang hebben gebracht.
Wij zijn ervan overtuigd dat het van het grootste belang is om een ambitieuze vrijhandelsovereenkomst met India te sluiten. Beide partijen zullen hiervan de vruchten plukken, zowel de Europese Unie als India.
Hoe ambitieuzer de overeenkomst, hoe groter het economische voordeel dat voor beide partijen zal ontstaan. Dat is een van de belangrijkste conclusies van de studie naar de effecten en de duurzame ontwikkeling die in het kader van de onderhandelingen door een onafhankelijk adviesbureau is verricht.
In deze studie worden de sociaaleconomische en milieueffecten en de gevolgen voor duurzame ontwikkeling van de toekomstige vrijhandelsovereenkomst geanalyseerd en wordt bekeken welke begeleidende maatregelen eventueel moeten worden getroffen.
Deze studie bevindt zich momenteel in de eindfase en zal in principe in april worden gepubliceerd. Dat is ruim op tijd voor de lopende onderhandelingen.
Ik zal u kort informeren over de stand van de onderhandelingen. Sinds het startschot in juni 2007 zijn er zes onderhandelingsrondes gehouden. De zesde ronde heeft vorige week plaatsgevonden van 17 tot en met 19 maart in Delhi. Naar verwachting zullen dit jaar nog twee sessies worden gehouden, idealiter na de verkiezingen in India in april en vóór de top EU/India in november.
Bij deze onderhandelingen is inhoudelijk vooruitgang geboekt met alle onderwerpen die deel uitmaken van de vrijhandelsovereenkomst, maar er is nog veel werk te verzetten.
Concreet gesproken: wij hebben tariefaanbiedingen uitgewisseld, er hebben goede gesprekken plaatsgevonden over een aantal belangrijke dienstensectoren en we hebben vooruitgang geboekt met discussies over teksten op vrijwel alle terreinen van de overeenkomst. Niettemin is een akkoord nog ver weg.
Ter afsluiting wil ik nogmaals namens de Commissie uitspreken het Parlement en de rapporteur bedanken. De Commissie kijkt uit naar andere gelegenheden voor doeltreffende samenwerking met het Parlement.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt donderdag 26 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Kader Arif (PSE), schriftelijk. – (FR) Ons Parlement heeft woensdag een oordeel geveld over de toekomstige vrijhandelsovereenkomst tussen de Europese Unie en India. Dankzij het werk van de socialisten wordt in de door de parlementaire commissie goedgekeurde tekst gewezen op de wankele sociaaleconomische situatie van India, een land waar 80 procent van de bevolking leeft van minder dan twee dollar per dag. Dit is de realiteit en de PSE-Fractie heeft dan ook een groot aantal amendementen ingediend om erop te wijzen dat voor de versterking van de handelsbetrekkingen van de EU met India een strikt kader moet worden gecreëerd, zodat de openbare dienstverlening niet wordt geliberaliseerd, de gezondheidszorg en de toegang tot essentiële geneesmiddelen worden gewaarborgd en de belangen van de meest kwetsbare personen en sectoren worden beschermd. Zoals niemand heeft verbaasd, heeft een rechts bondgenootschap in het Parlement in de plenaire vergadering een tekst voorgelegd met een veel liberalere teneur, waarin wordt aangedrongen op liberalisering van de bank- en verzekeringssector, de postdiensten en overheidsopdrachten. Tijdens de stemming woensdag zal ik op de bres staan voor de socialistische visie van eerlijke handel en me verzetten tegen iedere poging van rechts om die beginselen onderuit te halen.
Rovana Plumb (PSE), schriftelijk. – (RO) De handel tussen de EU en India is tussen 2000 en 2007 meer dan verdubbeld. De uitvoer is gestegen van 13,7 miljard tot 29,5 miljard euro, terwijl de invoer toegenomen is van 12,8 miljard tot 26,3 miljard euro. In 2007 nam India 2,4 procent van de uitvoer uit en 1,8 procent van de invoer in de EU voor zijn rekening. Dat land neemt op dit moment op de lijst van de belangrijkste handelspartner van de EU de negende plaats is.
Ik vind dit verslag een goede zaak omdat het pleit voor een uitgebreide, ambitieuze en evenwichtige vrijhandelsovereenkomst tussen de EU en India waarbinnen de markttoegang voor goederen en diensten verbetert, die nagenoeg alle handel beslaat, die bepalingen bevat betreffende de transparantie van de regelgeving op alle voor wederzijdse handel en investeringen relevante gebieden, evenals betreffende normen en conformiteitsbeoordeling, SPS, IER met inbegrip van uitvoering, handelsbevordering en douane, overheidsopdrachten, handel en mededinging, handel en ontwikkeling en mensenrechtenclausule als essentieel element van de vrijhandelsovereenkomst.
Ik wil graag benadrukken dat deze vrijhandelsovereenkomst er een bijdrage aan moet leveren:
- dat de toename van de bilaterale handel aan zoveel mogelijk mensen ten goede komt, en
- dat India zijn millenniumdoelen voor ontwikkeling haalt, onder meer wat het voorkomen van milieuverloedering en het in acht nemen van de sociale normen betreft.
Bogusław Rogalski (UEN), schriftelijk. – (PL) India is een land van contrasten. Het imago van dit land in de wereld is beïnvloed door problemen als overbevolking, armoede (80 procent van de Indiase bevolking moet rondkomen met minder dan twee dollar per dag) en ziekte. Dankzij de recente economische vooruitgang heeft India zich tot een van de belangrijkste economieën in de wereld kunnen ontwikkelen. De bijdrage van India tot de vooruitgang op het gebied van geneeskunde, technologie en ruimteonderzoek staat evenwel in schril contrast met het gebrek aan voedsel en schoon water in dit land.
De Europese Unie is de grootste buitenlandse investeerder in India en de voornaamste handelspartner van het land. In 2007 nam de Europese Unie 65 procent van alle investeringen in India voor haar rekening. Ook de stroom van investeringen vanuit India naar de Europese Unie is de afgelopen jaren exponentieel toegenomen. De Europese Unie zou voorrang moeten geven aan een op regels gebaseerd multilateraal handelssysteem zoals door de WTO tot stand is gebracht, aangezien dit de beste vooruitzichten biedt voor een rechtvaardige en eerlijke internationale handel.
We dienen echter te benadrukken dat India de strijd moet aangaan tegen het wijd verspreide hongerprobleem (India neemt de 66ste plaats in op de wereldwijde hongerindex van 88 landen). Verder heeft India, een internationale kernmogendheid, het Verdrag inzake de niet-verspreiding van kernwapens niet ondertekend. Daarnaast is ook het probleem van kinderarbeid, waarbij kinderen veelal in onveilige en ongezonde omstandigheden worden tewerkgesteld, een reden tot bezorgdheid.
Mensenrechten- en democratieclausules zouden een fundamenteel onderdeel moeten zijn van iedere vrijhandelsovereenkomst met India. Voorts moeten we verzekeren dat alle afspraken en normen inzake sociale en milieuaangelegenheden worden nageleefd.
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0094/2009) van Katerina Batzeli, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over de voedselprijzen in Europa [2008/2175(INI)].
Katerina Batzeli, rapporteur. – (EL) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik mijn dank uitspreken aan het adres van de schaduwrapporteurs van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling maar ook aan de vier bevoegde comités van de Europese Commissie waarmee wij inhoudelijk goed hebben samengewerkt bij de opstelling van dit verslag.
Mijnheer de commissaris, om te beginnen wil ik een heel eenvoudige vraag stellen: als de consumenten naar de supermarkt gaan om melk of yoghurt te kopen, wat kopen ze dan? Melk en yoghurt of een fles en een plastic bakje? Ik stel u die vraag omdat de afgelopen jaren bewust onder de consumenten de overtuiging of mentaliteit is gecultiveerd dat de bijdrage van de verwerkende industrie, de handel en distributie aan de levensmiddelen die zij kopen veel belangrijker is dan die van de landbouw en de grondstoffen. Ongeveer vijftien jaar geleden was de waarde van de landbouwcomponent ongeveer 50 procent van de totale waarde van het eindproduct; dat percentage is nu nog maar 20 procent.
De boeren, de landbouwers en veetelers, zijn ´anonieme´ personen geworden voor de consumenten. Bij de vaststelling van de eindprijs maar ook het behoud van de voedingseigenschappen en de kwalitatieve kenmerken van het eindproduct leggen de landbouwers veel minder gewicht in de schaal dan ze zouden moeten.
Wij willen geen scheidslijnen aanbrengen, noch de productiesectoren van de bevoorradingsketen - landbouw, verwerkende industrie, distributie en groot- en kleinhandel - indelen in categorieën van ´goed´, ´slecht´ en ´gemeen´. Mijns inziens leven wij namelijk niet in de maatschappij en economie van het Wilde Westen. Integendeel, wij leven in een economie die is gebaseerd op de regelingen van de interne markt van de Europese Unie, die ontwikkelings- en concurrentiekansen biedt als hij op transparante wijze functioneert maar tevens productie- en economische activiteiten van de markt verdrijft als zich hierin oneerlijke en ondoorzichtige praktijken voordoen.
De vraag waarmee wij nu en in de toekomst geconfronteerd zijn, heeft dan ook twee aspecten:
- Ten eerste de onderlinge toenadering van consumenten en producenten via een kwaliteitsbeleid op levensmiddelengebied, maar ook via de ondersteuning en gezamenlijke uitwerking van methoden om de consumenten rechtstreekser toegang te geven tot de landbouwproductiegebieden en –instanties.
Ten tweede de waarborging – let wel: niet de vaststelling – van het inkomen van producenten en consumenten via een transparant prijsbeleid, waarin ook regelingen voorkomen voor controle en toezicht op de intermediaire productiesectoren in heel de bevoorradingsketen.
Het is wel duidelijk dat wij het hier vooral hebben over de kleine en middelgrote bedrijven op lokaal en nationaal niveau, maar ook over grote ondernemingen, over in Europa gevestigde moeder- en dochterondernemingen, maar ook over werknemers, die onderworpen moeten zijn aan de transparante voorwaarden van de interne markt en niet aan die van zijdelings hierbij betrokken bedrijven, zoals kartels en oligopolische ondernemingen
Daar momenteel onder meer:
- de reële productieprijzen een gevaarlijke neergaande tendens vertonen,
- de consumentenprijzen het vijfvoudige of soms zelfs het tienvoudige zijn van de prijzen die de producent ontvangt, en de consumentenprijzen ondanks de afnemende inflatie heel hoog blijven,
- de mate van concentratie in de detailhandel maar ook in de verwerkende industrie de afgelopen vijf jaar met een factor vier is toegenomen en nog sterker zal toenemen wegens de economische crisis en het faillissement van kleine en middelgrote bedrijven op lokaal niveau, waardoor de onderhandelingen tussen producenten, ondernemingen en consumenten steeds moeilijker zullen worden;
- de gebrekkige werking van de bevoorradingsketen en de daarmee verband houdende praktijken zonder meer een bedreiging vormen voor de voorwaarden inzake gezonde concurrentie,
wordt het absoluut noodzakelijk geacht om te zorgen voor een gecoördineerde Europese planning en voor geïntegreerd ingrijpen in de levensmiddelensector, ´van grond tot mond´. De Commissie zou echt niet teveel van het goede doen als zij zich na de regeling van en het toezicht op het financieel stelsel boog over de levensmiddelensector die trouwens rechtstreeks verbonden is met de speculatie in eerdergenoemde sector.
De burgers hebben de indruk dat de bevoorradingsketens, de verwerkende industrie en de detailhandel zijn bepalen hoeveel de huisvrouw in haar mandje heeft en niet het inkomensbeleid van de overheid en de Europese Unie.
Ik geloof dan ook dat, als wij het verslag van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling aannemen en dan afwachten met welke eindvoorstellen de Europese Unie op dit gebied zal komen, wij de reeds lang bestaande problemen van de levensmiddelenmarkt kunnen aanpakken. Dan zal ook deze markt evenwichtiger gaan functioneren, met alle voordelen van dien voor de Europese burgers, de Europese boeren en de ontwikkelingslanden, en dan zal er een gevoel van zekerheid ontstaan omtrent de marktwetten en de instellingen.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Allereerst spreek ik mijn dank uit aan mevrouw Batzeli en de leden van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling die dit verslag hebben opgesteld. Wij bespreken dit onder moeilijke omstandigheden, op een doorslaggevend moment voor de landbouw- en voedselsector van de Europese Unie.
Zoals u allen weet, heeft de recessie in de meeste bedrijfstakken van de Europese Unie geleid tot een abrupte vertraging van de activiteiten. In de landbouwsector kelderen de marktprijzen waardoor de inkomsten van de landbouwbedrijven ernstig in gevaar komen. De situatie is bijzonder nijpend in sectoren met een hoge toegevoegde waarde, zoals de vlees- en zuivelsector.
In deze context is het van vitaal belang dat de levensmiddelenketen efficiënt functioneert. Alleen zo kunnen de effecten van de crisis op de landbouwinkomsten binnen de perken worden gehouden en kunnen we ervoor zorgen dat levensmiddelen tegen lagere prijzen beschikbaar zijn voor de consumenten. Daarom blijven de voedingsmiddelenketen en de prijs van levensmiddelen een van de belangrijkste aandachtspunten van de Commissie.
Op basis van een analyse van de structurele factoren valt te vrezen dat de prijzen van landbouwgrondstoffen op middellange en lange termijn opnieuw omhoog zullen schieten. Als we het functioneren van de levensmiddelenketen verbeteren, moet het mogelijk zijn zulke hoge prijsstijgingen van voedingsmiddelen in de toekomst te voorkomen en de instabiliteit van de consumptieprijzen te beteugelen. Ik deel de meeste zorgen die in het verslag worden geuit in verband met de broodnodige verbetering van de werking van de levensmiddelenketen. Vooral de transparantie moet aan beide zijden van de keten worden verbeterd. De consumenten moeten beter worden geïnformeerd en de toegevoegde waarde moet in de gehele keten beter worden verdeeld.
Sinds vorig jaar heeft de Commissie een aantal initiatieven ontplooid ter verbetering van het functioneren van de levensmiddelenketen. Zo heeft de groep op hoog niveau voor het concurrentievermogen van de levensmiddelenindustrie onlangs een reeks strategische aanbevelingen geformuleerd. Daarnaast is vorig jaar een Groenboek over de kwaliteit van landbouwproducten gepubliceerd.
In de mededeling over de prijs van levensmiddelen die in december is goedgekeurd, heeft de Commissie eveneens een aantal formules voorgesteld ter verbetering van het functioneren van de levensmiddelenketen in Europa, in de vorm van een stappenplan. Het is van levensbelang dat er vooruitgang wordt geboekt met de tenuitvoerlegging van dit stappenplan. We moeten in het bijzonder ervoor zorgen dat er een Europese permanente waarnemingspost voor de levensmiddelenketen en de voedselprijzen wordt opgericht. Door betrouwbare informatie over prijzen te verstrekken aan het begin en het einde van de voedselketen kunnen we de strijd aanbinden tegen het gebrek aan transparantie en tegelijkertijd onze kennis over het functioneren van de keten vergroten.
We moeten ook vooruitgang boeken bij de analyse van de verdeling van de toegevoegde waarde over de gehele keten. Dit is zeer belangrijk voor mij. Zoals in de mededeling over voedselprijzen wordt erkend, zetten de scheve machtsverhoudingen bij de onderhandelingen tussen landbouwproducenten en de rest van de keten de marges van producenten in de landbouwsector zwaar onder druk. Het spreekt voor zich dat duidelijkheid en uitleg over de verdeling van de toegevoegde waarde een eerste stap vormt naar herstel van het evenwicht in de onderhandelingsmacht in de gehele keten. In dit opzicht zij erop gewezen dat de versterking van het concurrentievermogen van de levensmiddelenketen van de Europese Unie niet ten koste mag gaan van de bedrijven die hiervan deel uitmaken. De industrie en de detailhandel in de levensmiddelensector moeten kunnen blijven rekenen op een duurzaam en concurrerend platform voor landbouwproductie binnen de Europese Unie.
Ik ben ervan overtuigd dat het merendeel van de vragen en zorgen in het verslag van mevrouw Batzeli zullen worden beantwoord wanneer het door de Commissie voorgesteld stappenplan eenmaal volledig ten uitvoer is gelegd.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt donderdag 26 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Roselyne Lefrançois (PSE), schriftelijk. – (FR) Met het verslag waarover wij donderdag gaan stemmen, wordt gepoogd een concreet antwoord te geven op de moeilijkheden die miljoenen van onze medeburgers ondervinden door de stijgende voedselprijzen.
Met het oog op de dalende koopkracht in Europa is het belangrijk dat het Europees Parlement zijn mening geeft over een probleem waarvan de oplossingen echter welbekend zijn. De prijzen aan het eind van de voedselvoorzieningsketen zijn namelijk soms wel vijf keer zo hoog als de prijzen aan het begin van de keten en - ofschoon de liberalen het nooit zullen willen toegeven - is het noodzakelijk de onvolkomenheden van markt aan te pakken om de consument betaalbare prijzen en de landbouwer een degelijk inkomen te garanderen. Ik heb zelf voorgesteld om in de tekst opnieuw te wijzen op het belang van marktreguleringsmechanismen. Deze zijn nu, in deze crisis, meer dan ooit noodzakelijk.
Om echter te voorkomen dat “betaalbare prijzen” synoniem wordt met “product van slechte kwaliteit”, heb ik ook gevraagd in het verslag de stimulering van de biologisch landbouw op te nemen. Het is wenselijk dat de consument toegang heeft tot betaalbare voeding van goede kwaliteit. Om deze vorm van landbouwproductie aan te moedigen is een ambitieus beleid met financiële prikkels nodig.
Maria Petre (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De voedselprijzen zijn de laatste tijd aanzienlijk gestegen. Daar zijn twee redenen voor: in de eerste plaats de wereldwijde crisis in de landbouw en op het gebied van de voedselprijzen en in de tweede plaats de concentratie van de markt, die toegenomen is van 21,7 procent in 1990 tot meer dan 70 procent op dit moment.
De prijzen die de consumenten moeten betalen, zijn gemiddeld vijf keer hoger dan de prijzen die de producenten ontvangen. Supermarktketens hanteren vaak onredelijke voorwaarden en maken het moeilijk voor landbouwers en kleine leveranciers om toegang tot de markt te krijgen.
Ik steun het voorstel van de Europese Commissie om een Europees systeem voor markcontrole te creëren. Ik steun ook het voorstel voor een Europees mededingingsnetwerk.
In het programma voor plattelandsontwikkeling moeten daarnaast meer middelen worden vrijgemaakt voor de producenten.
Ik ben een groot voorstander van de voorstellen om het “lokale producten”-concept nieuw leven in te blazen en de traditionele voedselmarkten effectiever te ondersteunen.
Theodor Dumitru Stolojan (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik verwelkom het verslag-Batzeli waarin de grote discrepanties worden benadrukt die er bestaan tussen de prijzen van voedselproducten in supermarkten en de prijzen die producenten worden betaald. Dat geldt helaas ook voor landen met een levensstandaard die ver onder het Europees gemiddelde ligt, zoals Roemenië.
Wij kunnen wel alle voorstellen voor prijscontrole verwerpen, maar dan zullen wij toch in ieder geval moeten toegeven dat de onderhandelingsmacht van de supermarkten buitensporig groot is ten opzichte van de producenten. Wij zouden op dit gebied op vastberadenere actie moeten ondernemen als onderdeel van het beleid tot bescherming van de mededinging en de consumenten.
22. Kunstonderwijs in de Europese Unie (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0093/2009) van Maria Badia i Cutchet, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over het kunstonderwijs in de Europese Unie [2008/2226(INI)].
Maria Badia i Cutchet, rapporteur. − (ES) Mijnheer de Voorzitter, hoewel kunstonderwijs tegenwoordig in bijna alle lidstaten een verplicht vak is, zijn er belangrijke verschillen in de manier waarop dit wordt onderwezen.
Van oudsher was kunstzinnige vorming verbonden met het basisonderwijs. Tegenwoordig is, dankzij levenslang leren en de ontwikkeling van nieuwe informatie- en communicatietechnologieën (ICT), het oorspronkelijk aan kunst en cultuur gewijde gebied verruimd en zijn er nieuwe toegangs- en uitingsmogelijkheden ontstaan voor toegang deze sector.
De continue vooruitgang op ICT-gebied heeft ook de ontwikkeling van de kenniseconomie bevorderd, waarin intellectuele vermogens en creativiteit een belangrijke plaats innemen.
De ontwerpresolutie waarover we morgen zullen stemmen, is gebaseerd op het idee dat kunstonderwijs de basis vormt voor beroepsopleidingen op het gebied van de kunsten en dat het de creativiteit stimuleert, net als de fysieke en intellectuele ontwikkeling op dat gebied. Daarin wordt kunstonderwijs beschouwd als een essentieel onderdeel van het jeugdonderwijs en gesteld dat dit onderwijs op scholen de basis zal leggen voor daadwerkelijk gedemocratiseerde toegang tot cultuur.
Daarnaast wordt hierin opleiding beschouwd als een belangrijk aspect voor het succes van professionals in de artistieke en creatieve sector, aangezien creatieve opleidingen die gericht zijn op de ontwikkeling van een carrière en beroep als professional, in aanvulling op talent, ook een solide culturele basis van de student vraagt, die alleen kan worden verkregen door het multidisciplinair en stelselmatig opleiden van studenten. Dat verhoogt de kansen op toegang tot de arbeidsmarkt, daar de opleiding voorziet in algemeen cultuuronderwijs, onderzoeksmethodologie, ondernemersgeest, zakelijke kennis en vaardigheden op verschillende gebieden.
Ook wordt op een zeer bijzondere manier het economisch en werkgelegenheidspotentieel van de creatieve, culturele en artistieke sectoren in de Europese Unie erkend. Deze leveren een grotere bijdrage dan andere zeer gerenommeerde sectoren, zoals de chemische en de voedingsmiddelenindustrie.
Verder mogen we niet vergeten dat scholen en opleidingscentra voor kunstenaars en ontwerpers bijdragen aan het ontstaan van nieuwe kunststijlen en –stromingen en dat ze de toegang tot andere culturele werelden bevorderen, hetgeen het imago van de Europese Unie in de wereld versterkt.
Het ontwerpverslag stelt dat kunstonderwijs een verplicht vak in de onderwijsprogramma’s op alle schoolniveaus moet worden en moedigt de lidstaten aan hun beleid op het gebied van kunstonderwijs op EU-niveau te coördineren en de mobiliteit van studenten en docenten in deze sector te stimuleren door meer aandacht te besteden aan de erkenning van diploma’s en getuigschriften door de lidstaten.
Bovendien roepen wij de Raad, de Commissie en de lidstaten op de rol van het kunstonderwijs te definiëren als een essentieel pedagogisch instrument om cultuur te herwaarderen, gemeenschappelijke strategieën op te stellen ter stimulering van het beleid op het gebied van kunstonderwijs en opleiding van docenten op dit vakgebied en de belangrijke rol te erkennen die is weggelegd voor kunstenaars en creativiteit in onze samenleving, zoals het Europees Jaar van de creativiteit en innovatie heeft laten zien.
Ten slotte benadrukt het verslag hoe belangrijk het is om de middelen die de nieuwe informatietechnologieën en het internet hebben gebracht, te gebruiken voor modern, op de hedendaagse praktijk gericht onderwijs, zodra de kunstdimensie in de onderwijsprogramma’s wordt opgenomen. Het verslag geeft bovendien aanbevelingen voor de gezamenlijke ontwikkeling van een Europees portaal voor kunst- en cultuuronderwijs om de ontwikkeling en stimulering van het Europese culturele model te waarborgen.
Om al deze redenen vraag ik de steun van de meerderheid voor dit verslag, waarmee een duidelijk signaal zal worden afgegeven aan professionals, studenten en bedrijven in de creatieve en culturele sector.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte dames en heren, allereerst wil ik mevrouw Badia i Cutchet danken voor haar initiatiefverslag over het kunstonderwijs in de Europese Unie.
Dit onderwerp neemt op Europees niveau een steeds belangrijkere plaats in. Zo is iedereen het erover eens dat kunst en cultuur fundamentele onderdelen zijn van het onderwijs en bijdragen aan de ontwikkeling van gevoeligheid en zelfvertrouwen, kwaliteiten die noodzakelijk zijn om niet alleen de rol als burger te kunnen vervullen maar ook op te kunnen treden als economische speler. Hierover kan geen twijfel bestaan: kunstonderwijs bevordert het welzijn, de creativiteit en de sociale integratie. Het promoten van kunstonderwijs in de onderwijssystemen in Europa, en wel van jongs af aan, is cruciaal.
Wij zijn het eens met deze zienswijze en verheugen ons dat uw verslag verwijst naar een aantal veelbetekenende initiatieven op EU-niveau, zoals bijvoorbeeld het Europees Jaar voor Creativiteit en Innovatie.
Het belang van kunst en kunstonderwijs in de opbouw van een betere samenleving hangt nauw samen met de invloed hiervan op het economische leven. Volgens recente schattingen is de bijdrage van de culturele en creatieve industrie aan de economische rijkdom gelijk aan 2,6 procent van het Europese BBP. Bovendien kan elke economische activiteit profiteren van kunst en cultuuronderwijs. Innovatie stimuleert synergie tussen traditionele en innoverende activiteiten. Heden ten dage dienen wij technologie en design te combineren en hierbij rekening te houden met de principes van duurzaamheid en economische rentabiliteit. Deze combinatie dwingt ons nieuwe manieren te bedenken om kennis te verwerven en over te dragen.
Deze verschillende aspecten komen tot uiting in het Europees kader van 2006 waarin de sleutelcompetenties voor levenslang leren zijn opgenomen. In dit kader wordt vastgesteld dat kunst- en cultuuruitingen essentieel zijn voor de ontwikkeling van creativiteit, een buitengewoon nuttige kwaliteit in het beroepsleven.
Met de Europese cultuuragenda zijn nieuwe methodes ingevoerd, zoals met name de gestructureerde dialoog met het maatschappelijk middenveld en, recentelijk, nieuwe open coördinatiemethodes voor cultuur. De toepassing van deze methodes werd mogelijk dankzij het eerste driejarenplan dat op 21 mei 2008 door de Raad is aangenomen. Daarin zijn vijf prioritaire actiegebieden vastgesteld. In dat kader is een uit deskundigen van de lidstaten bestaande groep opgericht voor het thema van de synergie tussen cultuur en onderwijs. Deze groep moet adviezen formuleren voor het opsporen van goede praktijken op nationaal niveau en zal tevens een aantal aanbevelingen doen aan de lidstaten en de Europese instellingen. De groep moet ook methoden opstellen voor het beoordelen van de vorderingen op de beleidsgebieden die onder haar mandaat vallen. Tot slot moet de groep ook een belangrijke bijdrage leveren aan het Europese forum voor cultuur dat op 29 en 30 september 2009 in Brussel zal plaatsvinden.
Ik heb nu het antwoord van mijn collega, commissaris Figel', opgelezen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Marusya Ivanova Lyubcheva (PSE), schriftelijk. – (BG) Het verslag van het Europees Parlement over het kunstonderwijs in de Europese Unie maakt deel uit van de voortdurende pogingen om de interculturele dialoog te ontwikkelen en is van essentieel belang voor het Europese jaar van de creativiteit en innovatie.
Er moet zeker meer specifieke aandacht worden besteed aan het kunstonderwijs. Het moet een verplicht onderdeel zijn van het onderwijsprogramma en wel vanaf jonge leeftijd, omdat het bevorderlijk is voor de emotionele en culturele ontwikkeling van kinderen.
Als het onderwijs meer op de praktijk wordt afgestemd door middel van onder meer interactief onderwijs, leidt dat tot een groter begrip van de nationale en Europese culturele waarden. Een vergroting van de mobiliteit van studenten, docenten en beroepsmensen in deze sector is een directe manier om bewustzijn te creëren van de Europese identiteit en om de culturele en religieuze tolerantie te vergroten.
Lidstaten dienen te investeren in het creëren van betere kansen voor informeel en onafhankelijk kunstonderwijs, zodat een daling van het aantal programma’s op dit gebied kan worden voorkomen. Als de lidstaten het beroepsleven van kunstenaars ondersteunen, zal de algemene belangstelling voor verschillende vormen van kunstonderwijs groeien.
Publiek-private samenwerking op dit terrein kan bijdragen aan de modernisering van de onderwijsprogramma’s en zorgen voor actievere integratie van nieuwe technologieën in het opleidingsproces. Het merendeel van de middelen voor een gecoördineerd Europees beleid inzake kunstonderwijs krijgt de vorm van investeringen voor het vergroten van de culturele invloed van Europa in de wereld, voor creativiteit en, indirect, voor de Europese economie.
23. Actieve dialoog met de burger over Europa (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0107/2009) van Gyula Hegyi, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over een actieve dialoog met de burger over Europa [2008/2224(INI)].
Gyula Hegyi, rapporteur. – (HU) Europa is het beloofde land voor mensen van verre continenten of van landen op de Balkan die zich bij Europa willen aansluiten. Europa is echter in veel opzichten het symbool van teleurstelling, verveling of bureaucratie voor degenen die zich al binnen zijn poorten bevinden: voor de burgers van de Europese Unie, of het nu opinievormende intellectuelen zijn of doorsnee mensen.
Ik was vol goede moed begonnen aan dit verslag, maar ik moet toegeven dat dit enthousiasme tegen het eind wat werd getemperd toen ik er zelf ook achter kwam hoeveel obstakels er zijn om een actieve dialoog te kunnen voeren met de burgers en hoe ver het bureaucratische apparaat van de Europese Unie afstaat van de dagelijkse beslommeringen en verlangens van haar burgers. Ik ben er overigens tijdens het werk aan dit verslag in ieder geval achtergekomen – wat misschien niet zal verbazen – dat hoe lager de opleiding en status van onze burgers, des te minder ze de integratie begrijpen en des te eurosceptischer zijn.
Ik denk dus – en dit is het belangrijkste onderdeel van mijn verslag – dat we ons naast de jongeren, die via onderwijs misschien gemakkelijk voor de zaak van de Europese integratie kunnen worden gewonnen, in de eerste plaats ons moeten proberen te richten op degenen die we tot nog toe niet hebben kunnen bereiken. Ik doel dan bijvoorbeeld op de inwoners van kleine dorpjes, de arbeidersklasse, de gepensioneerden en in het algemeen de mensen die onder bescheidenere en armere omstandigheden leven. We moeten de waarden van de Europese gedachte en de Europese eenheid op de een of andere manier op hen over zien te brengen.
In mijn verslag stel ik voor dat er veel meer studenten een Erasmus-beurs moeten kunnen krijgen dan nu het geval is. De jeugdorganisatie van de Hongaarse Socialistische Partij heeft daar een apart voorstel voor opgesteld. In Hongarije komt slechts een paar procent van de studenten in aanmerking voor deze studentenuitwisseling, terwijl het wenselijk zou zijn dat iedere afgestudeerde tenminste een half jaar in het buitenland studeerde.
Het was mijn idee om een geharmoniseerd en gemeenschappelijk Europees leerplan van één jaar in te voeren in het geschiedenisonderwijs. Dezelfde Europese geschiedenis kan in de drieëntwintig officiële talen in alle zevenentwintig landen gedurende minimaal één jaar worden onderwezen. De Commissie was niet echt een voorstandster van dit voorstel en het werd dan ook in een afgezwakte versie in de tekst opgenomen.
Ik heb op aanbeveling van universitaire docenten in Hongarije voorgesteld om een Europese open universiteit, oftewel ’Volkshochschule’, op te richten. In heel Europa moeten Europese burgers zich onafhankelijk van hun diploma of opleidingsniveau kunnen inschrijven voor een onderwijsvorm die in een relatief ongedwongen verband informatie geeft over de geschiedenis, de structuur en de werking van de Europese Unie.
Het is een oud verlangen van de leden van het Europees Parlement, hun oude wens of, liever gezegd, eis dat Euronews, dat – in ieder geval deels – wordt gefinancierd met EU-gelden, in de taal van alle lidstaten programma’s uitzendt. Het is enigszins absurd dat Euronews in het Arabisch of Russisch te bekijken is, maar niet in het Hongaars of in andere EU-talen. Overigens spijt het me te moeten zeggen, mijnheer de commissaris – ik neem tenminste aan dat u dit nu voor het eerst hoort – dat in Boedapest het Engelstalige Euronews uit het pakket van de kabeltelevisie is gehaald en in plaats daarvan een Chinese zender is gekomen, aangezien de belangstelling voor de Chinese televisie helaas groter is dan voor Euronews, omdat de laatstgenoemde niet in het Hongaars wordt uitgezonden en er inmiddels ook in ons land behoorlijk veel Chinezen wonen.
Een groot twistpunt was – en ik wil hiervan nu de commissaris op de hoogte stellen, als hij aanwezig is – mijn voorstel om de ambtenaren van de Europese Unie de mogelijkheid te geven zich tegenover de media vrijer uit te spreken dan tot nu toe het geval was. Het probleem is immers vaak dat niemand op competente wijze het standpunt van de Commissie kan uiteenzetten, waardoor vervolgens alleen de mening van tegenstanders voor het voetlicht wordt gebracht.
Mijn spreektijd is voorbij dus mijn laatste zin luidt dat ik heb voorgesteld om plaatselijke maatschappelijke organisaties te betrekken bij de EU-campagnes, aangezien zij de lokale gemeenschap veel beter kennen en veel beter weten hoe de plaatselijke bevolking moet worden aangesproken.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij een kleine, maar geheel persoonlijke opmerking toe, die niets heeft te maken met de vraag die mijn collega mij heeft gesteld. Ik begrijp niet zo goed waarom u NGO’s wilt laten deelnemen aan de verkiezingscampagne. Ik begrijp het niet, maar zal uw verzoek doorspelen aan mijn collega.
De huidige politieke en economische situatie vergroot uiteraard de noodzaak van een actieve dialoog met de burger. Burgers moeten worden geïnformeerd over de ontwikkelingen van de Europese Unie die hun dagelijks leven direct of indirect beïnvloeden en moeten aan deze ontwikkelingen deelnemen.
Dat is de grondslag van het werk dat de Commissie de afgelopen vier jaar heeft verricht. Ik ben uitermate verheugd over het verslag over een actieve dialoog met de burger over Europa van de heer Gyula Hegyi. Wij proberen de burgers van de zevenentwintig lidstaten van de Europese Unie een brede basiskennis over de Europese Unie te geven, zodat zij niet alleen kunnen begrijpen welke oplossingen de Europese Unie kan bieden voor de grote uitdagingen waar Europa en de wereld tegenwoordig mee te maken hebben, maar ook hun meningen kunnen uitwisselen en tegen elkaar kunnen afzetten.
Wij proberen ook een aantal beter toegankelijke forums op te richten om dit debat met alle middelen en alle technologieën waar wij tegenwoordig over beschikken te kunnen voeren: forums op internet, in de media en op plaatselijk niveau.
Ofschoon mijn collega een aantal adviezen uit het verslag beaamt, is zij het niet eens met het idee dat de communicatie tot dusver niet heeft gewerkt. Ze zegt ook dat onze communicatie de afgelopen jaren is verbeterd, maar dat we niettemin realistisch moeten zijn over wat we kunnen doen met een begroting van slechts een paar honderd miljoen euro voor zevenentwintig lidstaten, drieëntwintig talen en ongeveer vijfhonderd miljoen mensen.
Bovendien kan de Commissie zeker niet de enige zijn die met de burgers over Europa communiceert. Hier is een gezamenlijke inzet van alle instellingen en alle lidstaten voor nodig. Daarom hebben wij met de lidstaten en het Parlement onderhandeld over een akkoord om gezamenlijk over Europa te communiceren. Dit politieke akkoord genaamd “Communiceren over Europa in partnerschap” is op 22 oktober 2008 ondertekend. Het is de eerste keer dat de instellingen van de lidstaten van de Europese Unie zich gezamenlijk inzetten om met de burgers van de Europese Unie over Europa te communiceren. Nu is het van belang dat wij dit akkoord volledig ten uitvoer leggen. Ik erken absoluut het belang om de burgers te raadplegen en de noodzaak om de dialoog uit te breiden naar alle niveaus van de maatschappij.
De reguliere dialoog tussen de Commissie en de vertegenwoordigers van het maatschappelijk middenveld is dertig jaar geleden begonnen. De dialoog houdt rekening met het beleid van openheid en insluiting dat de Commissie van oudsher voert en geeft blijk van grote verscheidenheid van actiegebieden en diversiteit van betrokken partijen.
Ik wil graag benadrukken dat de samenwerking tussen de vertegenwoordigingen van de Commissie en de informatiebureaus van het Parlement in de lidstaten in zijn geheel uitstekend verloopt.
De aanstaande Europese verkiezingen zijn een uitstekend voorbeeld van de politieke bereidheid van de twee instellingen om samen te werken voor het vaststellen van gezamenlijke communicatieprioriteiten.
Voor wat betreft de behoefte aan informatie op lokaal en regionaal niveau, met name voor jongeren, kiezers die voor het eerst gaan stemmen en vrouwen, ben ik verheugd over de felicitaties aan het adres van de Commissie met betrekking tot de keuze van de onder het Plan D vallende projecten.
Ik maak van de gelegenheid gebruik om mee te delen dat de Commissie met het oog op de Europese verkiezingen ook van plan is speciale activiteiten uit te voeren in het kader van het plan D-initiatief Debate Europe. Voor wat betreft de lancering van een nieuwe website en het tot stand brengen van relaties met lokale televisiezenders, wil ik graag mededelen dat de Commissie doende is netwerken op te richten van radio- en televisieomroepen die programma’s over Europese onderwerpen uitzenden. Als alle netwerken operationeel zijn, zullen ze samen met Euronews per week tussen zestig à negentig miljoen burgers in alle talen van de Europese Unie bereiken.
Ten aanzien van het belang van de invoering van de vakken Europees recht en Europese geschiedenis in onderwijsprogramma’s, is de Commissie het eens met de gedachte dat jongeren op school de belangrijkste feiten over de Europese Unie moeten leren. Wij hopen dat de lidstaten gevolg willen geven aan deze suggestie over dit belangrijke onderwerp.
Er zijn nog veel meer belangwekkende adviezen die het bespreken waard zijn, maar de tijd staat het ons helaas niet toe.
Staat u mij toe om tot besluit terug te komen op een essentieel aspect van de door de EU-instellingen goedgekeurde initiatieven: een efficiënte communicatie is alleen mogelijk als alle betrokken partijen nauw met elkaar samenwerken. De Commissie waardeert de voortdurende steun die zij van het Parlement krijgt. Ikzelf wil graag mijn lof uitspreken voor uw persoonlijke inzet als lid van het Europees Parlement.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
John Attard-Montalto (PSE), schriftelijk. – (EN) Dit is een van de belangrijkste vraagstukken die moet worden aangepakt. Veel Europeanen voelen zich geen Europese burger. Het begrip burgerschap van de EU is nog steeds onduidelijk en het burgerschap van de afzonderlijke landen blijft het belangrijkst.
De meeste burgers voelen zich niet betrokken bij het proces en zien de Europese Unie als iets dat ver van hun bed staat. Als wij de burgers sterker bij Europa willen betrekken moeten wij zorgen voor een betere dialoog tussen de burgers en de Europese instellingen, ratificering van het Verdrag van Lissabon, erkenning van het belang van raadpleging en gezamenlijke open debatten.
Een jaar geleden, in april 2008, lanceerden wij het idee van “Debate Europe”, dat een mogelijkheid biedt om de vaak kunstmatige kloof tussen nationale en Europese vraagstukken te dichten.
Uiteindelijk moeten de burgers van Europa echter een duidelijk beeld krijgen van de richting waarin het Europese proces zich moet ontwikkelen. Er zijn twee mogelijkheden, die niet naast elkaar kunnen blijven doorgaan. We zullen moeten kiezen: zijn we voor een volledig geïntegreerde Unie of zijn we voor een prettige voortzetting van de huidige status quo? Als burgers hun regeringen zien zwalken tussen beide richtingen, kunnen we hen niet kwalijk nemen dat ze zich niet bij het proces betrokken voelen.
Magda Kósáné Kovács (PSE), schriftelijk. – (HU) Het verslag van Gyula Hegyi gaat in op een heel belangrijk probleem van onze tijd. Tegen de ratificatie van het Verdrag van Lissabon, dat instaat voor een effectiever en democratischer functioneren van de Europese Unie, is met het Ierse referendum ´nee´ gezegd. Sindsdien geldt dit als de graadmeter voor wantrouwen en gebrek aan informatie in Europa.
We moeten de Europese burgers een sterkere stem in het kapittel geven als het om de vorming van EU-beleid gaat. Daarvoor is adequaat onderwijs nodig, aangezien onder ongeschoolden meer weerstand bestaat tegen integratie. Het is bijvoorbeeld essentieel om algemene kennis over de EU en haar burgers te onderwijzen op open universiteiten of in het kader van lesprogramma’s op middelbare scholen. Het is belangrijk dat mensen hun rechten kennen en weten dat de Europese Unie niet over hun hoofden heen functioneert, maar samen met hen. We moeten ook ervoor zorgen dat achtergestelde regio’s worden voorzien van de juiste informatiestroom. Niet bureaucratie is een waarborg voor een goed functionerende democratie maar de burger zelf; dat is de kern van de democratische cultuur. Het is van cruciaal belang dat de communicatie tussen instellingen en burgers en tussen burgers onderling wordt bevorderd met behulp van de media.
We kunnen geen verantwoordelijke beslissingen of wat voor beslissingen dan ook van de burgers verwachten als we hen niet juist informeren. De informatievoorziening is onze verantwoordelijkheid en plicht; de beslissingen daarna zijn hun recht. In mei van dit jaar is het vijf jaar geleden dat Hongarije toetrad tot de Europese Unie, en we kunnen nu al zien dat de EU een gezicht heeft: wij zijn het zelf, het collectief van individuele burgers. We moeten weten dat de beslissing in onze handen ligt. Laten we dan ook gebruik maken van deze mogelijkheid!
Sirpa Pietikäinen (PPE-DE), schriftelijk. – (FI) Mijn dank aan de rapporteur voor zijn uitstekende werk. Hij brengt op verdienstelijke wijze veel belangrijke aspecten en problemen naar voren met betrekking tot de wisselwerking tussen de Europese Unie en haar burgers.
De Europese Unie is in geen enkele lidstaat erg populair bij het volk. Het referendum in Ierland van afgelopen juli leek erop te wijzen dat in ieder geval de Ieren niet méér Europese Unie willen. Om de een of andere reden komen de negatieve berichten en angsten voor het verdwijnen van macht naar een gezichtsloos Brussel beter aan dan berichten over al het goede dat de Europese Unie tot stand heeft gebracht. Het grote onbekende wordt altijd al snel als een bedreiging gezien en het is gemakkelijk zich bij die visie aan te sluiten.
Een sterkere verbintenis van de burgers en niet-gouvernementele organisaties met alle activiteiten van de Europese Unie zal het draagvlak voor de Europese Unie vergroten. Vooral met betrekking tot wetgevingszaken moeten burgers en organisaties meer mogelijkheden krijgen invloed uit te oefenen en hun mening te uiten in alle fasen van het wetgevingsproces.
De rapporteur noemt met betrekking tot de recente referenda over de Europese Unie ook het interessante feit dat vrouwen vaker tegen de Europese Unie stemden dan mannen. Het is duidelijk dat om de een of andere reden vooral vrouwen de Europese Unie voor zichzelf als iets vreemds ervaren.
Eén ding is duidelijk: de Europese Unie heeft een zeer mannelijk gezicht. De voorzitter van de Commissie is een man, net als bijna 70 procent van de commissarissen. Het is een man die de voorzittershamer van het Europees Parlement hanteert en ook de voorzitters van de meeste parlementaire commissies zijn mannen. Het is belangrijk dat in de komende zittingsperiode de gelijke behandeling van mannen en vrouwen zo ver mogelijk wordt doorgevoerd bij het vervullen van zogeheten topfuncties in de Europese Unie. In deze topfuncties moet in ieder geval één vrouw worden benoemd.
Een actieve dialoog met het maatschappelijk middenveld is de belangrijkste manier om de legitimiteit van de Europese Unie te vergroten.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) Zoals gebruikelijk zorgen de naderende Europese verkiezingen ervoor dat het onderwerp aangaande het niveau van de informatie die aan de burgers wordt verstrekt en de tekortkomingen in de dialoog met de burgers, met name op Europees niveau, weer buitengewoon actueel is.
Tegen die achtergrond verwelkom ik de ontwerpresolutie over een actieve dialoog met de burgers, omdat hierin wordt onderstreept dat het belangrijk is om de Europese instellingen, het trans-Europese onderwijssysteem en de massamedia hierbij te betrekken. De verwerping van het grondwettelijke verdrag in Frankrijk en Nederland en het verzet van Ierland tegen het Verdrag van Lissabon, dat via een referendum tot uiting is gebracht, hebben nog eens benadrukt dat een campagne gericht op burgers met een lager opleidingsniveau een haalbare en noodzakelijke strategie is die ik van harte ondersteun.
Aangezien in de lidstaten van de Europese Unie de toegangsmogelijkheden tot internet almaar toenemen, moeten wij dat internet ook als instrument inzetten en gebruiken om de dialoog met de burgers effectiever te maken. Hierdoor is het ook mogelijk om de meningen van mensen te registreren en die vervolgens later te evalueren en in ons besluitvormingsproces te verwerken. Ik ben daarnaast van mening dat de geschiedenis van de EU, de manier waarop de Unie functioneert en de rechten van de burgers basisvakken dienen te zijn in het onderwijsprogramma op Europees niveau.
Ik ben er dan ook vast van overtuigd dat de voorwaarden geschapen kunnen worden voor een coherente dialoog met de burgers waarin op basis van accurate informatie en kennis vanuit een ander perspectief ingegaan kan worden op Europa en de Europese Unie.
Dushana Zdravkova (PPE-DE), schriftelijk. – (BG) Dames en heren, ik wil de heer Hegyi feliciteren met zijn voortreffelijke verslag, dat ongetwijfeld in belangrijke mate zal bijdragen aan de ontwikkeling van een actieve dialoog met de burgers van de Europese Unie.
Als de algemene communicatieprioriteiten van de Europese instellingen in samenwerking met de lidstaten worden verwezenlijkt, wordt een belangrijke stap gezet in de richting van betere voorlichting van de Europese burgers. Alleen als burgers goed op de hoogte zijn, kunnen zij gebruik maken van de hun geboden kansen en deelnemen aan een actieve dialoog over Europa. We hebben allemaal gezien welke gevolgen kunnen voortvloeien uit problemen bij de voorlichting van de mensen: ‘nee’-stemmen in referenda en blokkering van de Europese ontwikkeling.
Als voorzitter van een burgervereniging in Bulgarije ben ik er stellig van overtuigd dat als burgers betrokken zijn bij het besluitvormingsproces zij de mogelijkheid hebben om rechtstreekse invloed uit te uitoefenen op het politieke proces op EU-niveau. Ik ben van mening dat op dit belangrijke terrein snel hervorming en verbetering nodig is.
Ik verwacht dat het Europees Parlement met dit verslag de noodzakelijke richtsnoeren en aanbevelingen kan verstrekken aan de andere instellingen, maar ook aan maatschappelijke organisaties aangezien de burgers van centrale betekenis zijn in de toekomstige ontwikkeling van Europa. Zonder hun medewerking en betrokkenheid kunnen wij onmogelijk het doel bereiken dat wij onszelf gesteld hebben.
24. Strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0054/2009) van Cristiana Muscardini, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, over de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU [2008/2071(INI)].
Cristiana Muscardini, rapporteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik acht het een zeer goede zaak dat commissaris Michel aan ons debat deelneemt. Wij weten immers dat hij altijd veel aandacht heeft voor de problemen van de mensenrechten en de tragedies in Afrika. De aanwezigheid van commissaris Michel doet bij mij de hoop rijzen dat de Commissie bijzondere aandacht zal schenken aan een probleem waar tegenwoordig niet alleen 28 Afrikaanse en verschillende landen in het Midden-Oosten − naast aangrenzende landen − mee te kampen hebben, maar dat juist in de Europese Unie bijzonder aangrijpende vormen aanneemt.
De massale immigratie van de afgelopen jaren heeft deze tragedie ook de landen van de Europese Unie binnengebracht. Dagelijks lopen tienduizenden meisjes en jonge vrouwen het risico een verschrikkelijke praktijk te moeten ondergaan, waardoor zij fysiek onherstelbaar verminkt raken en ernstige psychische schade oplopen. Daarom heeft het Parlement zich de afgelopen jaren al meerdere keren uitgesproken voor de bestrijding van vrouwelijke genitale verminking en in het kader van het Daphne-programma zelfs 14 projecten voor deze strijd gefinancierd. Vandaag worden we echter opnieuw met het probleem geconfronteerd, daar het verschijnsel niet is afgenomen maar juist verder toeneemt.
We moeten de moed hebben om op adequatere wijze via culturele campagnes aan serieuze preventie te doen, zodat vrouwelijke immigranten maar ook de vaders van deze meisjes de kennis verwerven dat via dergelijke tribale rites – die niets van doen hebben met godsdienst – integratie noch een mogelijke toekomst voor hun dochters bereikbaar is.
Denk eens aan een meisje dat een Franse, Italiaanse of Belgische school bezoekt en bevriend raakt met haar leeftijdgenotes. Opeens wordt zij uit haar normale dagelijkse bestaan weggerukt en moet ze een tragedie ondergaan die haar voor het hele leven zal tekenen. Ze zal niet alleen fysiek verminkt zijn maar ook de mogelijkheid missen om normale relaties aan te gaan met andere mensen. Ze zal zich vernederd en anders voelen, terwijl wij een samenleving wensen waarin mensen zich gelijk voelen. Los van godsdienst, huidskleur en geografische herkomst wensen wij dat personen samen een beter Europa kunnen opbouwen dat dichter bij de burgers staat.
Daarom, mijnheer de Voorzitter, commissaris, wensen wij dat de wetgeving in de lidstaten geharmoniseerd wordt, zodat vrouwelijk seksuele verminking overal als misdrijf wordt aangemerkt. Ik wil trouwens alle collega’s bedanken die mij in de commissie geholpen hebben dit verslag op te stellen. Ook achten wij het onwenselijk dat lapmiddelen als de zogenaamde “ultralichte besnijdenis” worden voorgesteld. Wij willen dat vrouwen echt gelijkwaardig zijn aan de man, inwijdingsrites verdwijnen en echte integratie tot stand komt. Wij wensen dat NGO’s hun werk kunnen doen, preventiecampagnes opgezet worden samen met verenigingen van vrouwelijk immigranten en er straffen bestaan voor eenieder die meisjes probeert te verminken en mee te slepen in een perverse spiraal van wanhoop en marginalisering.
Het verslag snijdt heel veel zaken aan en ik denk dat de collega’s de gelegenheid hebben gehad ze te bestuderen en te beoordelen. Ik denk dat het doel van iedereen moet zijn een krachtige oproep aan Europa te richten om alle drie zijn instellingen samen te laten strijden tegen dit verschrikkelijke misdrijf, dat een schending is van de mensenrechten.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mevrouw Muscardini graag bedanken voor haar toespraak, niet alleen namens mijn collega, maar ook namens mijzelf, want ik denk dat zij de vinger legt op een drama dat tegelijk een schandaal is. Ik wil mevrouw Muscardini nadrukkelijk bedanken voor haar uitstekende verslag over deze uiterst belangrijke kwestie, te weten de strijd tegen genitale verminking van vrouwen in de EU.
De Europese Commissie heeft zowel binnen de Unie als in landen daarbuiten duidelijk verklaard dat traditionele praktijken die ernstig inbreuk maken op het grondrecht van vrouwen en jonge meisjes op eerbiediging van hun fysieke en mentale integriteit, onaanvaardbaar zijn. Wij zijn het uiteraard volledig eens met het verslag. Wij zijn van mening dat alle lidstaten van de Europese Unie hardere maatregelen, veel hardere maatregelen moeten treffen om deze praktijken zowel in de Europese Unie als in andere landen tegen te kunnen houden. Het is namelijk echt onaanvaardbaar en echt ongelooflijk dat dit in de Europese Unie überhaupt nog voorkomt. We moeten in het kader van alle politieke dialogen die wij met derde landen voeren, er ook voor zorgen dat deze landen ons standpunt begrijpen. Ik wil kort van de tekst afwijken om u erop te wijzen dat dit thema in alle politieke dialogen die wij met name met ontwikkelingslanden voeren, telkens weer aan de orde komt.
Pas geleden heeft president Compaoré van Burkina Faso mij gebeld om te vertellen dat men daar op het punt stond een wet aan te nemen die deze praktijken verbiedt, wat bepaald niet eenvoudig is. Men moet wel beseffen dat er nog stammen en volkeren bestaan die deze praktijken uitvoeren, en het is echt een gevoelig onderwerp in dit land, maar hij had echt de wil om door te zetten en ik denk dat dat belangrijk is.
U weet ook dat de Commissie regelmatig EU-middelen vrijgemaakt om in Europa en in andere landen projecten te ondersteunen die erop gericht zijn seksuele verminking van vrouwen te voorkomen en uit te roeien, en slachtoffers en bedreigde jonge meisjes te hulp te schieten.
Het belangrijkste instrument waar wij in Europa over beschikken is het Daphne III-programma, waarmee Europese niet-gouvernementele organisaties en lokale en regionale instellingen en publieke autoriteiten worden gesteund in hun strijd tegen seksuele verminking van vrouwen. Sinds de oprichting van het programma in 1997 zijn met Daphne veertien speciaal hierop gerichte projecten medegefinancierd voor een bedrag van ongeveer 2,4 miljoen euro. Met de Daphne-projecten zijn communautaire onderwijs- en steunprogramma’s uitgevoerd, bewustmakingsacties gevoerd, nationale wetten doorgelicht, gegevens en statistieken verzameld, instrumenten ontwikkeld en goede praktijken vastgesteld voor partijen die op dit gebied een rol spelen en politieke oriëntaties aanbevolen aan Europese en nationale besluitnemers.
Uiteraard zijn wij vastbesloten dit soort acties te blijven steunen en de kwestie binnen de Europese Unie aan de orde te blijven stellen, niet alleen in het kader van preventie van geweld en hulp aan slachtoffers, maar ook op het gebied van immigratie, asiel en strafrecht.
Ik wijk nogmaals kort van de tekst af, namelijk om u te zeggen dat ik tamelijk geschokt ben door een bepaalde vorm van lafheid van onze regeringen en ook van bepaalde politici, die vinden dat het deel uitmaakt van de cultuur en dat we er daarom niet aan mogen tornen. Sorry, het minste wat mensen die naar onze landen in Europa komen, kunnen doen, is zich houden aan de geldende regels. Ik denk dat een justitie, een concept met twee snelheden niet werkt. Dat heeft geen invloed op de opvangcapaciteit van een Europees land, integendeel. Deze discussie heb ik zelf in een bepaalde periode in mijn land meegemaakt. Ik moet u bekennen dat ik geschokt ben door het feit dat sommigen, met het voorwendsel dat ze de cultuur van de immigrant respecteren, in wezen weigeren dit soort zaken te bestraffen. Ik denk dat als we deze kwestie ten minste in Europa willen oplossen, we daar wel naar moeten streven. We moeten juist die politieke moed hebben en ik vind dat we de opvangcapaciteit van onze landen niet belemmeren door te zeggen: “Dit is onze grondwet, dit zijn onze regels, dit zijn onze menselijke waarden, en die moet u respecteren. Als u dat niet doet, overtreedt u de wet en zult u worden bestraft.” Dat is wat ik tussen haakjes wilde zeggen, maar ik ben blij dat ik dit gezegd heb, want ik ben net zo geërgerd als u ten aanzien van dit onderwerp.
In het kader van haar externe hulp aan derde landen voert de Commissie op drie verschillende gebieden een beleid om seksuele verminking van vrouwen te bestrijden. Ten eerste maakt de Commissie de emancipatie van vrouwen, mensenrechten van vrouwen en de gezondheid van vrouwen tot een integraal onderdeel van de politieke en strategische dialoog die zij voert met partnerregeringen, zoals ik u heb gezegd.
Ten tweede steunt de Commissie lobby’s en pleidooien voor de verbetering van de nationale wetgeving en het ontwerp van nationaal beleid voor de bevordering van bescherming van vrouwenrechten en het verbieden van alle oneerlijke praktijken.
Ten derde steunt de Commissie initiatieven ter versterking van de interventiecapaciteit van politieke bestuurders en bewustmakingsacties gericht op alle maatschappelijke sectoren. Het meerjarenprogramma van Den Haag, dat de verschillende acties voor de ontwikkeling van een ruimte van vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid omvat, loopt ten einde in 2010. Wij gaan in een mededeling in het voorjaar van 2009 het nieuwe programma van Stockholm voor 2010-2014 presenteren. Ik kan u verzekeren dat in dit programma extra sterk de nadruk wordt gelegd op het aspect met betrekking tot de bescherming van grondrechten en slachtoffers, inclusief de bevordering en bescherming van de rechten van kinderen en vrouwen.
Hoewel de Commissie nog geen specifieke strategie heeft ontwikkeld voor de strijd tegen seksuele verminking van vrouwen, zijn wij vastbesloten acties ter bestrijding hiervan te blijven steunen en zijn wij van plan deze kwestie ook in het vervolg in het kader van het intern en extern beleid van de Unie aan de kaak te stellen.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Véronique Mathieu (PPE-DE), schriftelijk. – (FR) In Europa zijn er jaarlijks 180 000 geëmigreerde vrouwen die een genitale verminking ondergaan of dreigen te ondergaan. Het is van belang erop te wijzen dat deze vorm van verminking een schending van de mensenrechten is met zeer ernstige lichamelijke en geestelijke nawerkingen. Deze praktijken kunnen niet worden gerechtvaardigd door culturele of religieuze tradities. Om hier een einde aan te maken moeten de lidstaten ervoor zorgen dat het verbod dat in hun strafrecht is vastgelegd, wordt nageleefd en moet verminking worden beschouwd als een strafbaar feit. Tegelijkertijd moet slachtoffers of potentiële slachtoffers juridische bijstand en medische hulp worden geboden.
De EU moet extra steun geven aan NGO’s, die op dit terrein een voortreffelijke bijdrage leveren wat hulpverlening en preventie betreft. Op nationaal en Europees niveau kunnen deze praktijken met doelgroepgerichte voorlichtings- en educatiecampagnes uit de taboesfeer worden getrokken door gezinnen te informeren over de strafrechtelijke consequenties van deze verminkingspraktijken. Het is dus belangrijk dat de EU dit probleem met beide handen aanpakt door gemeenschappelijke preventieve acties op te zetten om de verminkingspraktijken in de EU te verbieden en door dit verbod in alle samenwerkingsovereenkomsten met derde landen te bevestigen. Seksuele verminking is een maatschappelijk probleem dat ons allen aangaat.
25. Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A6-0092/2009) van Vasco Graça Moura, namens de Commissie cultuur en onderwijs, over meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement [2008/2225(INI)].
Vasco Graça Moura, rapporteur. − (PT) De mededeling van de Commissie “Meertaligheid: een troef voor Europa en een gemeenschappelijk engagement” is gebaseerd op een lange reeks documenten van het Parlement, de Commissie, de Raad, het Comité van de Regio’s en het Economische en Sociaal Comité, waarin meertaligheid vanuit verschillende invalshoeken wordt benaderd.
In mijn verslag herhaal ik de standpunten die het Europees Parlement eerder heeft ingenomen en onderschrijf ik in het algemeen het standpunt van de Commissie dat culturele en taalkundige verscheidenheid een enorm concurrentievoordeel vormt en programma’s voor taalonderwijs en uitwisseling op cultureel gebied en in het onderwijs in en buiten de Unie steun dienen te ontvangen.
Ik onderschrijf voorts het belang van taal als factor voor sociale insluiting en ik bevestig de belangrijke rol van de dialoog met andere regio’s van de wereld, waarbij rekening gehouden dient te worden met bestaande banden op het vlak van talen, geschiedenis en cultuur tussen de lidstaten van de Unie en derde landen. Ik wijs op de noodzaak zowel literaire als technische vertalingen te steunen. Ook behandel ik meertaligheid in de audiovisuele sector, de noodzaak taaldocenten te steunen en de uitbreiding van indicatoren voor taalvaardigheid tot alle officiële talen van de Europese Unie, zonder de mogelijkheid uit te sluiten er andere gesproken en bestudeerde talen in Europa bij te betrekken, waaronder Oudgrieks en Latijn.
Wat betreft taalonderwijs zowel op school als aan volwassenen, stel ik onder meer dat het leren van de moedertaal een eerste vereiste is voor het verdere leerproces. Het is belangrijk dat ouders en leerkrachten de officiële taal kunnen kiezen waarin kinderen onderwezen moeten worden in landen waar er meer dan één officiële taal bestaat of waar een officiële taal en regionale talen naast elkaar bestaan. Voorts stel ik dat geen enkel kind de mogelijkheid ontnomen mag worden onderwijs te krijgen in de officiële taal van het land.
Ik wijs erop dat nergens in mijn verslag het belang van regionale of minderheidstalen betwist wordt. Ik erken die talen en respecteer ze. In geen enkele paragraaf van mijn verslag beoog ik die talen te benadelen en er staat geen woord in mijn verslag dat niet verenigbaar is met die talen. Er is echter een alternatief voorstel ingediend door socialistische, liberale en groene collega’s, waarin de drie punten die ik hierboven heb genoemd gewoonweg geschrapt zijn.
Indien het Europees Parlement zwicht door in te stemmen met het alternatieve voorstel dreigen principes die verband houden met de grondrechten en vrijheden van personen, die al sinds lange tijd in de Europese Unie verankerd, aanvaard en praktijk zijn, te verdwijnen onder druk van Galicische, Catalaanse en Baskische nationalisten.
Die intenties zijn ook heel duidelijk zichtbaar. In de Spaanse krant El País van vandaag staat op pagina 37 dat nog geen drie maanden geleden het Spaanse Hooggerechtshof uitgesproken heeft dat in het voorinschrijfformulier er een veld moet zijn met de vraag aan ouders welke taal ze als eerste onderwijstaal voor hun kind wensen. De Catalaanse Generalitat (regionale regering) heeft zich daar niet aan gehouden.
Volgens mij had het alternatieve voorstel niet ontvankelijk moeten worden verklaard. In tegenstelling tot mijn verslag loopt dit voorstel uit op een onaanvaardbare bescherming van extreme vormen van nationalisme en botst het eveneens op niet acceptabele wijze met fundamentele rechten en vrijheden en zelfs met het subsidiariteitsprincipe. Bovendien druist dit voorstel in tegen principes in teksten die het Europees Parlement en de Raad eerder hebben aangenomen en die nooit ter discussie zijn gesteld.
Ik vraag dan ook om de grootst mogelijke aandacht van dit Parlement. Het alternatieve voorstel dient verworpen te worden en mijn verslag aangenomen. De Commissie cultuur en onderwijs heeft op 17 februari mijn verslag met 20 stemmen vóór, 3 tegen en 8 onthoudingen goedgekeurd.
Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie dient een ruimte te zijn waarin democratie en pluralisme worden geëerbiedigd en geen ruimte van uitsluiting of onredelijke beknotting van fundamentele rechten en vrijheden.
Louis Michel, lid van de Commissie. − (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, allereerst wil ik de heer Graça Moura danken voor zijn initiatiefverslag over meertaligheid.
Dit verslag steunt de benadering van de Commissie en legt het accent op de kwaliteit van taalonderwijs en -onderwijzers, op een geïntegreerde aanpak teneinde alle lagen van de maatschappij te bereiken, op taaldiversiteit, waarmee het begrip van de rol van de media en literaire vertaling kan worden vereenvoudigd, alsmede op de taalkundige en culturele banden met derde landen.
Ik ben het met de rapporteur eens dat de taalkundige en culturele diversiteit het dagelijks leven van de burgers in de Europese Unie in belangrijke mate beïnvloedt als gevolg van de reikwijdte van de media, de groeiende mobiliteit en migratie, en de voortschrijdende mondialisering.
Het principe moedertaal+2 en het leren van vreemde talen op jonge leeftijd blijven voor ons de uitgangspunten in ons meertaligheidsbeleid. Onze benadering bouwt voort op wat we hierin hebben bereikt. In deze benadering hechten wij extra belang aan levenslang leren en beogen wij de meest kwetsbare groepen van onze samenleving te laten deelnemen. Ik bedoel met name personen die zijn gestopt met hun studie, immigranten en personen die slechts een taal beheersen of niet goed zijn in taal.
Bovendien willen wij ons extra inzetten voor leerlingen, volwassenen en ouderen die niet meer naar school gaan en dreigen niet met de ontwikkeling mee te kunnen gaan.
Ik verheug mij over uw steun voor onze aanpak. Om deze groepen te bereiken is het van essentieel belang de mensen te motiveren en geschikte onderwijsmethodes toe te passen. Nieuwe technieken, zoals internet en interactieve audiovisuele media, bieden talloze mogelijkheden om deze groepen te bereiken en onderwijsmethodes te ontwikkelen en af te stemmen op hun behoeften en specifieke capaciteiten. Op Europees niveau ondersteunt ons onderwijsprogramma “Een Leven Lang Leren” alle talen: de officiële talen van de Europese Unie, de regionale en minderheidstalen en de andere talen die in de wereld worden gesproken. Dit weerspiegelt de nieuwe werkelijkheid binnen de Europese Unie en de taalkundige behoeften van onze burgers.
In het licht van de groeiende mobiliteit en migratie is het essentieel de landstaal of landstalen te beheersen om volledig in de samenleving te kunnen integreren. Ik wil er echter in dit verband wel op wijzen dat de lidstaten de belangrijkste besluitnemers zijn als het gaat om het beleid inzake talen, inclusief regionale en minderheidstalen, waarvan het kader is vastgelegd in het Europees handvest voor regionale en minderheidstalen van de Raad van Europa.
Ik ben ingenomen met de algemene steun van het Parlement voor onze benadering ten aanzien van meertaligheid.
De Voorzitter. – De presentatie is afgehandeld.
De stemming vindt dinsdag 24 maart 2009 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Corina Creţu (PSE), schriftelijk. – (RO) De taalkundige en culturele diversiteit van de zevenentwintig lidstaten van de EU bevordert het wederzijds begrip en de samenwerking, de grensoverschrijdende arbeidsmobiliteit en de assimilatie van de Europese waarden. Het is belangrijk te zorgen voor continue verbetering van het EU-beleid dat gericht is op het bevorderen van onderwijs in de moedertaal en op het waarborgen van een volledig wederzijdse verstaanbaarheid in lidstaten waar meer talen worden gesproken. Wij hebben behoefte aan samenwerking tussen de nationale autoriteiten en de Europese Commissie met het oog op de invoering van zo efficiënt mogelijke praktijken voor de bewerkstelliging van integratie via de aanvaarding van taalkundige verschillen.
Roemenië is een van de lidstaten van de EU die bescherming en ondersteuning aan minderheden biedt op een niveau dat boven het Europees gemiddelde ligt. Zo wordt bijvoorbeeld het onderwijs aan minderheden in hun eigen taal gestimuleerd. De Babeş-Bolyai-universiteit in Cluj-Napoca is een uitstekend voorbeeld van de wijze waarop de meertaligheid wordt bevorderd.
Helaas zijn er demonstraties georganiseerd, zelfs hier in het Europees Parlement, en initiatieven in gang gezet om de Babeş-Bolyai-universiteit te ontmantelen vanwege onterechte beschuldigingen van discriminatie op basis van etnische afscheiding. Dat is de reden dat ik de aandacht wil vestigen op het gevaar van een achteruitgang in de toon van het debat over etnische kwesties. Het respect voor de rechten van minderheden en het bevorderen van meertaligheid mogen niet misbruikt worden door er rookgordijnen van te maken om daarachter acties te verstoppen die gericht zijn tegen de Europese geest en de harmonie tussen etnische groeperingen verstoren. Meertaligheid dient een gemeenschappelijke noemer te zijn, geen factor om verdeeldheid in de Europese Unie te creëren.
Gabriela Creţu (PSE), schriftelijk. – (RO) Er zijn praktische argumenten om meertaligheid te ondersteunen: meertaligheid verlaagt het risico op werkloosheid, vergroot de kans op het vinden van een baan, levert een bijdrage aan het verbeteren van de kwaliteit van de geleverde diensten en van de arbeidsproductiviteit en bevordert de mobiliteit. Die praktische argumenten kennen wij allemaal en vanuit dit standpunt bekeken bestaat de neiging tot eensgezindheid.
In dat verband wik ik graag het belang van een ander argument benadrukken voor het behoud van de meertaligheid en aanverwante maatregelen.
Meertaligheid levert een bijdrage aan de bekrachtiging van de waarden en attitudes die essentieel zijn voor het Europese sociale model: wederzijds begrip, vertrouwen en solidariteit. Die meertaligheid kan een bijdrage leveren aan het verwezenlijken van eenheid in een wereld van verscheidenheid.
In dat opzicht vinden wij het noodzakelijk dat de taalkundige diversiteit in Europa behouden blijft. Een van de manieren waarop deze doelstelling verwezenlijkt kan worden, is om als tweede vreemde taal een andere taal dan een internationale taal te leren. Zo kan bijvoorbeeld de taal van een buurland geleerd worden, de taal van een etnische minderheid in het eigen land of de taal van een van de opkomende economieën waarmee steeds intensievere betrekkingen worden onderhouden.
Ik ben ervan overtuigd dat de positieve effecten van een dergelijk beleid later in het dagelijks leven aantoonbaar zullen zijn.
Silvana Koch-Mehrin (ALDE), schriftelijk. – (DE) Taalkundige verscheidenheid is belangrijk. Die verscheidenheid is in de Europese Unie een alledaagse realiteit en deze wordt steeds belangrijker in de betrekkingen tussen de lidstaten, in het naast elkaar leven in onze multiculturele samenlevingen en in de gemeenschappelijke beleidsmaatregelen van de Europese Unie. De bevoegdheid voor de besluitvorming over het talenbeleid ligt echter in eerste instantie bij de lidstaten. Het bepalen van de vereisten en aanbevelingen voor het talenbeleid valt niet onder de bevoegdheden van het Europees Parlement. Uit het feit dat de EU over een commissaris voor meertaligheid beschikt, blijkt duidelijk dat een hervorming van de Commissie onvermijdelijk is. Het aantal commissarissen dient dan uiteindelijk wel kleiner te zijn dan het aantal lidstaten.
Iosif Matula (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Ik wil mijn collega, de heer Graça Moura, feliciteren met de wijze waarop hij erin is geslaagd om algemene, regionale en zelfs lokale belangen in dit verslag te combineren.
Ik heb zelf voorgesteld dat burgers van een etnische groep die een minderheidstaal spreken, zich de taal van het land waarin zij wonen goed eigen moeten maken. Dat biedt ongetwijfeld voordelen bij het vinden van een baan en bij de sociale integratie. Helaas is het betreffende amendement in de bevoegde parlementaire commissie niet goedgekeurd, maar ik blijf van mening dat dit een zeer nuttige optie is.
Aan de andere kant heb ik voorgesteld dat functionarissen die in hun werk vaak in contact komen met burgers van andere lidstaten, gestimuleerd zouden moeten worden om een tweede Europese taal te leren. Volgens mij brengt dat voordelen met zich mee gezien de arbeidsmigratie in geheel Europa. Ook worden mensen zo gestimuleerd om in hun vakantie andere landen te bezoeken.
Dit is de enige manier waarop wij communicatie en intercultureel begrip kunnen bevorderen, en dat zijn toch fundamentele waarden van de Europese Unie.
26. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen