3. Groenboek territoriale cohesie en stand van de discussie over de hervorming van het cohesiebeleid - Beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen - Stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode - Complementariteit en coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling - Uitvoering van de structuurfondsverordening 2007-2013: resultaten van onderhandelingen betreffende de nationale cohesiestrategieën en operationele programma's - Een Europees initiatief voor de ontwikkeling van microkrediet ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid (debat)
De Voorzitter. − Aan de orde is de gecombineerde behandeling van:
– het verslag (A6-0083/2009) van Lambert van Nistelrooij, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over het groenboek inzake territoriale cohesie en stand van de discussie over de toekomstige hervorming van het cohesiebeleid [2008/2174(INI)],
– het verslag (A6-0095/2009) van Constanze Angela Krehl, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over beproefde methoden op het gebied van regionaal beleid en obstakels voor de deelname aan de structuurfondsen [2008/2061(INI)],
– het verslag (A6-0031/2009) van Oldřich Vlasák, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid in de nieuwe programmeringsperiode [2008/2130(INI)],
– het verslag (A6-0042/2009) van Wojciech Roszkowski, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de complementariteit en de coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling [2008/2100(INI)],
– het verslag (A6-0108/2009) van Miroslav Mikolášik, namens de Commissie regionale ontwikkeling, over de uitvoering van de structuurfondsverordening 2007-2013: de resultaten van de onderhandelingen betreffende de nationale cohesiestrategieën en operationele programma's [2008/2183(INI)], en
– het verslag (A6-0041/2009) van Zsolt László Becsey, namens de Commissie economische en monetaire zaken, over een Europees initiatief voor de ontwikkeling van microkrediet ter ondersteuning van groei en werkgelegenheid [2008/2122(INI)].
Lambert van Nistelrooij, rapporteur. − Voorzitter, het is nadrukkelijk de wens van Commissie regionale zaken van het Parlement om aan het einde van deze zittingsperiode één gezamenlijk debat te voeren over de toekomst van het cohesiebeleid. Maar liefst vijf belangrijke verslagen van de collega's worden vandaag en morgen behandeld en, zo vlak voor de Europese verkiezingen, ook gestemd. Het gaat hier om het grootste budget van de Europese Gemeenschap en ook het voor de burgers meest zichtbare deel. Het cohesiebeleid heeft Europa een samenhangend en ook solidair gezicht gegeven. Er is geen ander werelddeel dat zo veel onderlinge cohesie heeft opgebracht. Ook in het nieuwe Verdrag van Lissabon is de cohesie als centrale doelstelling opnieuw vervat. Er wordt zelfs een derde component aan toegevoegd, namelijk die van de territoriale cohesie.
Ongewone tijden vragen om nieuwe antwoorden. De financiële crisis, de aangescherpte concurrentie als gevolg van de globalisering, de klimaatcrisis en de op de Lissabon-doelstelling achterblijvende prestaties vragen om meer integraliteit, om een versterking en een verbeteringsslag in het regionaal beleid. Daarover hebben we het in dit Groenboek. Niks business as usual, maar een roep naar een beter bestuur en naar territoriale cohesie, die ook een kritiek blootlegt op ontwikkelingen waarbij je aan de ene kant regio's hebt die een hoge vlucht nemen, grootstedelijke gebieden die vooruitgaan en aan de andere kant regio's die op achterstand komen. Dat is niet het Europa dat dit Parlement voor ogen staat. We zetten dan ook vandaag in dit gezamenlijk debat de koers uit naar de post-2013-periode, naar de herziening van de wetgeving waarmee we in de volgende zittingsperiode na de verkiezingen gaan beginnen.
In het kort geef ik nog eens de belangrijkste punten aan van dit debat en de territoriale cohesie. Al in 2005 heeft collega Gullick in zijn verslag de wensen van dit Parlement weergegeven. De nieuwe territoriale dimensie staat nu als permanente doelstelling in de artikelen 13 en 174 van het nieuwe Verdrag van Lissabon. Het is, zoals gezegd, een nadrukkelijk verzet tegen een asymmetrisch Europa van regio's in volle expansie en achterblijvende meer rurale gebieden. Het is een twee-eenheid, tussen excellentiecentra (pôles d'excellence) en de specifieke positie van andere regio's en steden met hun eigen kwaliteiten en pluriformiteit. Territoriale cohesie is ook aanvullend op het bestaande beleid van economische en sociale cohesie. Het is een integraal concept. Het geeft zicht op de effecten van sectorale communautaire en decentrale actie zoals onderzoek en ontwikkeling, het gemeenschappelijk landbouwbeleid, verkeer en vervoer, werkgelegenheidssituaties en bestrijding van de klimaatverandering.
Het concept territoriale cohesie, zo blijkt uit het overleg van het afgelopen half jaar, wordt breed onderschreven en dat is een goede zaak. Het concept omvat aan de ene kant concentratie en aan de andere connectie en coöperatie, en dit concept willen we graag in de volgende periode uitwerken.
Constanze Angela Krehl, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, beste commissaris Hübner, cohesiebeleid is belangrijk in Europa. Het is een uiting van solidariteit. Maar dat betekent niet dat alleen de vermeende zwakkeren op cohesiebeleid zijn aangewezen - alle burgers hebben een politiek van solidariteit, van Europese integratie nodig! Des te pijnlijker is het dan als er in de regio’s, waarvan de Europese Unie er 260 heeft, geen beroep gedaan wordt op middelen in het kader van het structuurbeleid en dat niet omdat er geen behoefte aan die hulp zou zijn, maar doordat de drempels om er daadwerkelijk bij te komen te hoog zijn. Een paar van die drempels hebben we zelf op ons geweten. Natuurlijk is een basisvoorwaarde voor hulp dat regels nageleefd worden en dat er controle uitgeoefend wordt op de besteding van het geld van de Europese belastingbetaler. Dat mag er echter niet toe leiden dat aanvraagformulieren en de handleiding voor de correcte aanvraagprocedure zo dik en onbegrijpelijk zijn, dat je welhaast gepromoveerd moet zijn om ze te kunnen begrijpen.
Daarom vraag ik in mijn verslag om concrete ontbureaucratiseringsmaatregelen op Europees vlak, want dat valt onder onze verantwoordelijkheid. Zo moet er bijvoorbeeld een eenvoudiger controlesysteem komen, dienen de administratieve lasten voor de projecten verminderd en aan de omvang van de projecten aangepast te worden. Ook moeten de projecten eenvoudigere, compactere, snellere operatieve procedures krijgen, die sterker resultaatgericht zijn. Maar ik weet ook zeker dat er op nationaal en regionaal niveau op dit punt een aardige winst te boeken valt.
Het tweede deel van mijn verslag betreft de best practices in het cohesiebeleid. We hoeven het wiel niet een tweede keer uit te vinden. Dat is niet efficiënt en ook niet echt slim. Daarom moeten we een manier zien te vinden om ook anderen van voorbeeldige projecten te laten profiteren. Als er elk jaar in het kader van het cohesiebeleid wel duizenden projecten lopen, is het de kunst bij uitstek om in de regio’s de projecten met voorbeeldfunctie te vinden, te selecteren en te propageren. Volgens mij heeft de Commissie al een paar stappen in de goede richting gezet, bijvoorbeeld met het initiatief RegioStars, maar dat moet nog verder ontwikkeld worden.
In het verslag worden op een aantal terreinen die in mijn ogen een spilfunctie vervullen selectiecriteria voor dergelijke projecten voorgesteld. Enkele van die terreinen zijn wetenschappelijk onderzoek en innovatie, het scheppen van hoogwaardige arbeidsplaatsen, ondersteuning van het MKB, klimaatbescherming, geïntegreerde stadsontwikkeling en de ontwikkeling van publiek-private samenwerkingsprojecten. Criteria om als best practice-project geselecteerd te worden zouden kunnen zijn: de kwaliteit en duurzaamheid van de projecten, de impulsen die ervan uitgaan op de regio en de Europese Unie, doelmatige besteding van de middelen en natuurlijk de toepasbaarheid in andere regio’s.
Goede voorbeelden zijn overal te vinden. In de bijlage van het verslag heb ik een aantal projecten opgesomd, waar ik door toedoen van de regio’s weet van heb gekregen. Ze komen uit alle lidstaten. Een paar daarvan zou ik hier willen noemen: een center of excellence voor milieutechnologie in Slovenië, de mobiliteitscentrale Burgenland in Oostenrijk, de brain hunt-prijsvraag in Estland, de nieuwbouw voor het Fraunhofer-instituut voor celtherapie en immunologie in Duitsland, het wetenschapspark in het Spaanse Granada en de ontwikkeling van een probleemwijk in het oosten van Leipzig.
Tot slot wil ik als rapporteur en coördinator van mijn fractie de collega’s hartelijk danken voor de goede samenwerking, niet alleen bij de totstandkoming van dit verslag, maar in de afgelopen vijf jaar. Evenveel dank ben ik de Commissie, het Comité van de Regio’s en alle medewerkers voor de goede samenwerking verschuldigd en ik hoop dat we die in de toekomst voort kunnen zetten.
(Applaus)
Oldřich Vlasák, rapporteur. − (CS) Geachte mevrouw de commissaris, dames en heren, ik zou u graag kort en bondig mijn verslag over de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid uiteen willen zetten. In dit verslag wordt gekeken naar de verschillende manieren waarop steden in de huidige programmaperiode betrokken kunnen worden bij het beheer en de inzet van Europese gelden. Tevens biedt dit verslag een soort handleiding alsook de nodige inspiratie voor de manieren waarop de regels voor de structuurfondsen gewijzigd kunnen worden zodat deze beter aansluiten op de behoeften van de Europese steden en metropolen. Ik heb bij de totstandbrenging ervan zowel gekeken naar wetenschappelijk onderzoek als naar de standpunten van deskundigen van belangengroepen zoals de Europese raad van gemeenten en regio’s EUROCITIES, maar met name ook geluisterd naar de ervaringen uit de eerste hand en de meningen van burgemeesters, stedelijke ambtenaren, projectmanagers en allerlei andere personen die zich bezighouden met de Europese fondsen. Een van de zeer inspirerende ontmoetingen bij gelegenheid waarvan ik samen met hen heb kunnen debatteren over de stedelijke dimensie, was bijvoorbeeld de Europese stedendag, die ik begin februari in het kader van het Tsjechische voorzitterschap van de Europese Unie samen met een aantal partners in Praag georganiseerd heb. Ik zou graag op deze plaats nogmaals commissaris Hübner, minister Sovoboda en mijn collega's Jan Olbrycht, Jean-Marie Beaupuy en Gisela Kallenbach willen bedanken voor hun actieve en enthousiaste bijdrage.
Het is niet meer dan logisch dat we ons dermate op steden concentreren, want 80 procent van de bijna 500 miljoen inwoners van de Europese Unie woont per slot van rekening in de stad. Ook is het grootste deel van de arbeidsplaatsen, bedrijven en onderwijscentra in de stad te vinden en komt niet minder dan 70 procent van het Europees BNP aldaar tot stand. Dat betekent dat steden niet minder dan de drijvende kracht zijn achter de economische groei van Europa en dat is in tijden van crisis des te belangrijker. Aan de andere kant hebben veel steden echter te maken met een groot aantal min of meer ernstige problemen. Daarom is er in het kader van het cohesiebeleid speciale aandacht nodig voor steden en stedelijke gebieden.
Ik zou graag uw aandacht willen vestigen op twee hoofdlijnen van het verslag. Allereerst de kwestie van subdelegatie, oftewel het overbrengen van de zeggenschap over Europese middelen naar de steden. Het is weliswaar nu reeds in het kader van de Europese wetgeving mogelijk om geld te subdelegeren aan steden, zodat deze het kunnen inzetten voor de ontwikkeling van geïntegreerde ontwikkelingsplannen, maar de lidstaten maken slechts zeer sporadisch gebruik van deze mogelijkheid. Een van de hoofddoelen van dit verslag is de rol van steden in het hele cohesieproces te versterken. Steden dienen niet meer slechts als eindontvangers te worden bezien, maar als gebiedsbesturende subjecten. Steden zijn net als provincies en staten openbare bestuursorganen met een eigen begroting en aan hen dient dan ook een grotere verantwoordelijkheid te worden toebedeeld als het gaat om de programmering en de inzet van de structuurfondsen. Er zou verplicht een stedelijke dimensie in moeten worden opgenomen.
De tweede belangrijke kwestie in het verslag is de daadwerkelijke gebruikmaking van het volledige potentieel van het financiële instrument JESSICA. Het cohesiebeleid was tot nog toe uitsluitend gebaseerd op een dotatiesysteem, dus op onomkeerbare schenkingen. Projecten indienende organisaties en personen zijn er aldus aan gewend geraakt dat zij de Europese gelden en de bijbehorende cofinanciering uit de begroting van de lidstaat in kwestie als het ware “gratis” krijgen. Het gaat hun er vaak alleen maar om het geld binnen te halen en niet zozeer om een nuttige investering of gebruikmaking van de beschikbare middelen. Het dotatiesysteem leidt er dan soms toe dat een deel van de hulp uit de structuurfondsen niet effectief wordt ingezet. In de huidige programmaperiode is er met de invoering van het financiële instrument JESSICA ruimte gecreëerd voor een verregaande wijziging van het cohesiebeleid. In de praktijk is er echter nog maar weinig gebruik gemaakt van deze ruimte. In de volgende programmaperiode dient dat te veranderen. Bij het Europees beleid dient meer gebruikt te worden gemaakt van alle opties met betrekking tot de inzet van financiële-instrumenteringsfondsen zoals revolverende fondsen. Dat is voor dit ogenblik van mijn kant alles. Rest mij nog eenieder te bedanken die mij geholpen heeft bij het opstellen van dit verslag.
Wojciech Roszkowski, rapporteur. − (PL) Mevrouw de Voorzitter, de hervorming van het structuurbeleid voor de periode 2007-2013 heeft met zich meegebracht dat de structuur van de fondsen en de basis waarop in het kader van dit beleid bijstand wordt verleend zijn veranderd. Een belangrijke verandering was de oprichting van het nieuwe Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (ELFPO) als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Waar de financiering van plattelandsontwikkeling in de financiële vooruitzichten voor 2000-2006 nog was ondergebracht bij de structuurfondsen en het cohesiebeleid en was losgekoppeld van de financiering in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, valt het ELFPO in het nieuwe financiële kader voor 2007-2013 wel onder de toewijzingen uit hoofde van het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Nu deze veranderingen zijn doorgevoerd, rijst de vraag of deze loskoppeling daadwerkelijk tot een effectiever gebruik van de beschikbare middelen heeft geleid.
De koppeling van het gemeenschappelijk landbouwbeleid aan de financiering van plattelandsontwikkeling is alleen in schijn een vereenvoudiging van begrotingsregelingen. In werkelijkheid betekent het dat de financiering van niet-agrarische activiteiten niet meer onder het cohesiebeleid valt en dat sommige doelstellingen elkaar overlappen of op beide terreinen ontbreken. Er bestaat daarom een risico dat, gezien de huidige budgettaire beperkingen, de middelen die in het kader van het regionaal beleid (het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling – EFRO) beschikbaar zijn grotendeels gebruikt zullen worden om het concurrentievermogen in de grotere stedelijke centra of de meest dynamische regio’s te bevorderen, terwijl de financiering vanuit het ELFPO met name gericht zal zijn op het verbeteren van het concurrentievermogen in de landbouw. In deze situatie zouden de uitgaven voor de ondersteuning van niet-agrarische activiteiten en de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf in plattelandsgebieden door geen van beide fondsen worden gedekt.
Er zou ook een tekort aan middelen kunnen ontstaan voor de financiering van openbare basisvoorzieningen en investeringen in de infrastructuur in plattelandsgebieden, waaraan het Cohesiefonds ook dient bij te dragen. Tegen deze achtergrond wordt het van groot belang om met een transparante strategie voor plattelandsontwikkeling voor de lange termijn te komen op zowel nationaal als regionaal niveau, teneinde de prioriteiten en doelstellingen in de plattelandsontwikkeling duidelijk te kunnen vaststellen en het gebruik van de verschillende beschikbare financieringsbronnen daaraan aan te passen. Voor een koppeling tussen de tweede pijler en maatregelen in het kader van het cohesiebeleid zou er echter sprake dienen te zijn van een nauwe coördinatie van activiteiten op nationaal niveau.
Wat een plattelandsgebied is, moet nog nauwkeurig worden omschreven. Traditioneel onderscheidden plattelandsgebieden zich van stedelijke gebieden door hun lagere bevolkingsdichtheid, andere werkgelegenheidsstructuur, lagere inkomensniveau en slechtere toegang tot publieke goederen. Vanuit het oogpunt van territoriale cohesie, waar, herhaal ik, ook nog geen adequate definitie van bestaat, zou een lagere bevolkingsdichtheid niet het doorslaggevende kenmerk moeten zijn.
Een van de ontwikkelingsdoelstellingen van de Europese Unie is om de sociale structuren te moderniseren, met inbegrip van de werkgelegenheidsstructuren. Het is bijgevolg mogelijk om de territoriale cohesie te vergroten door de werkgelegenheidsstructuren in plattelandsgebieden en stedelijke gebieden op één lijn te brengen. Het inkomensniveau en de toegang tot publieke goederen blijven daardoor de grootste uitdagingen voor de territoriale cohesie, en hierin kan op zeer effectieve wijze verbetering worden gebracht via ondersteuning van niet-agrarische activiteiten in plattelandsgemeenschappen. De financiering van maatregelen voor plattelandsontwikkeling mag echter niet ten koste gaan van de middelen die bestemd zijn voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers.
De problemen bij de uitvoering van het plattelandsontwikkelingsbeleid komen voort uit het feit dat het sectorale beleid en het territoriale cohesiebeleid elkaar overlappen, evenals de economische en sociale dimensies, reden waarom er tot dusver nadruk is gelegd op de verdeling van verantwoordelijkheden in plaats van op het creëren van synergieën. Maar het doel van de coördinatie zou nu juist het creëren van synergieën bij het gebruik van middelen moeten zijn. In de afzonderlijke lidstaten bestaan verschillende modellen voor de coördinatie van deze activiteiten, en het gaat op dit moment te ver om te beweren dat de oplossing van een bepaald land model zou kunnen staan voor andere landen. Het ziet er echter naar uit dat politieke wil doorslaggevender zou kunnen zijn voor succes dan de een of andere organisatorische regeling. Een geschikte oplossing zou daarom kunnen zijn om de open coördinatiemethode toe te passen op dit aspect van samenwerking op het niveau van de Unie.
Niettemin moet duidelijk worden gemaakt dat het plattelandsontwikkelingsbeleid een enorme invloed heeft op de territoriale cohesie. Om die reden lijkt het niet te rechtvaardigen om de maatregelen voor plattelandsontwikkeling te scheiden van het cohesie- en regionaal ontwikkelingsbeleid. Dit beleid biedt meer mogelijkheden dan het gemeenschappelijk landbouwbeleid om de niet-agrarische problemen in verband met plattelandsontwikkeling op te lossen, bijvoorbeeld het omscholen van mensen voor werk in productievere economische sectoren. Desondanks is het alleen mogelijk om het plattelandsontwikkelingsbeleid te koppelen aan het cohesiebeleid als de plattelandsontwikkeling voldoende wordt gefinancierd.
Miroslav Mikolášik, rapporteur. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, voordat we ons debat beginnen over het verslag over de uitvoering van de structuurfondsverordening 2007-2013, wil ik graag van de gelegenheid gebruikmaken om de Commissie te bedanken voor haar duidelijke mededeling en de landenfiches, die een solide basis voor dit werk vormden. Mijn speciale dank gaat uit naar degenen die met mij aan dit verslag hebben gewerkt, vooral onze adviseur van de PPE-DE, mevrouw Stoian, en onze administrateur, de heer Chopin, die hierin beiden vele uren werk hebben gestoken.
Ik wil graag nog even kort iets zeggen over de totstandkoming van dit verslag, dat, met slechts een paar compromissen, nog vorige maand de volledige steun van de Commissie regionale ontwikkeling heeft gekregen. Zoals u wellicht weet, is het doel van het verslag om te laten zien hoe de lidstaten de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie uit 2006 hebben geïnterpreteerd en hoe ze hier gevolg aan hebben gegeven bij de ontwikkeling van hun 27 nationale strategische referentiekaders en 429 operationele programma’s die op hun specifieke beperkingen en eisen zijn afgestemd.
Ik heb daarom besloten het verslag voornamelijk op de volgende drie documenten te baseren: in de eerste plaats de mededeling van de Commissie, in de tweede plaats de 27 landenfiches die de Commissie heeft verschaft en in de derde plaats het Raadsbesluit uit 2006 betreffende communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, dat voor de lidstaten een indicatief kader voor de voorbereiding van de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma’s voor de periode 2007-2013 vormt.
Het is duidelijk wat de drie grootste prioriteiten in bovengenoemd Raadsbesluit zijn. Ten eerste is dat het aantrekkelijker maken van Europa en de Europese regio’s als plaatsen om te investeren en te werken. De tweede prioriteit is de ontwikkeling van kennis en innovatie ten behoeve van groei en de derde is het aantrekken van meer mensen voor werk of ondernemersactiviteiten om meer en betere banen te creëren.
Voordat ik u iets vertel over de ervaringen die ik tijdens het werken aan dit verslag heb opgedaan, moet ik erop wijzen dat de reikwijdte ervan gedeeltelijk wordt beperkt door het feit dat de operationele programma’s pas in juni 2008 zijn goedgekeurd en dat het minstens een jaar duurt voordat kan worden beoordeeld of er in de uitvoering hiervan enige echte vooruitgang is geboekt. Toch kan ik nu al vaststellen dat alle lidstaten zich aan de algemene prioriteiten hebben gehouden, rekening houdend met de specifieke kenmerken die voortkomen uit hun niveau van economische of territoriale ontwikkeling.
Ook moet worden opgemerkt dat er misschien nog bepaalde wijzigingen zullen komen, omdat er steeds meer aandacht is voor investeringen in gebieden met een onmiddellijk groeipotentieel en vanwege de urgentie in verband met het Europees economisch herstelplan, het communautaire antwoord op de mondiale financiële crisis en de huidige economische inzinking. Het is met andere woorden belangrijk te bedenken dat alle lidstaten – en dit geldt nog meer voor de regio’s – door hun geografische ligging en economische en institutionele ontwikkeling, verschillende behoeften hebben. Afhankelijk van deze behoeften zullen er daarom uiteindelijk ongetwijfeld aanzienlijke verschillen bestaan in de op maat gemaakte nationale cohesiestrategieën in het operationele programma.
Het is algemeen bekend dat de lidstaten volgens de algemene bepalingen van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, 60 procent van hun totale uitgaven moesten bestemmen voor cohesie en 75 procent voor het regionale concurrentievermogen en de werkgelegenheid. Het doet me genoegen dat door de inspanningen van de nationale autoriteiten gemiddeld 65 procent van de uitgaven is besteed aan het verwezenlijken van de Lissabon-agenda – meer dan de in de convergentieregio’s beschikbare middelen – en 82 procent aan het regionale concurrentievermogen en de werkgelegenheid, wat ook meer is dan aanvankelijk was gevraagd.
Ik zie dat mijn tijd om is. Ik had nog veel meer willen zeggen. Ik zal aan het eind van dit debat mijn verhaal afmaken.
Zsolt László Becsey, rapporteur. – (HU) Na verscheidene uitstelrondes is eindelijk de grote dag aangebroken. Ik wil mijn erkenning uitspreken voor het feit dat de Commissie zich al in november 2007 in een aparte mededeling heeft beziggehouden met het thema microkredieten, maar het is ook waar dat het Parlement al in de zomer van dat jaar opriep dieper op dit onderwerp in te gaan. Ik ben het ermee eens dat dit debat wordt gecoördineerd door de commissaris die verantwoordelijk is voor cohesie; voorheen was er immers sprake van dat de coördinatie misschien in handen zou komen van de commissaris die verantwoordelijk is voor financiële zaken; terwijl het doel en de communautaire middelen wel degelijk de cohesieaspecten moeten weerspiegelen.
Ik betreur het echter dat het stuk van de Commissie niet nader is ingegaan op de wetgevende taken noch wetsvoorstellen over dit onderwerp heeft bijgevoegd; daarom hebben we in het verslag van de Commissie economische en monetaire zaken het sterkst mogelijke middel aangewend, namelijk artikel 39, en de Commissie op vijf terreinen om concrete juridische, organisatorische en financiële stappen gevraagd.
Ik maak graag van de gelegenheid gebruik om mijn rapporteur voor advies, Mia De Vits, mijn collega Baeva en mevrouw Ambruster van het secretariaat te bedanken voor hun tomeloze inzet.
Waarom zijn deze microkredieten eigenlijk zo belangrijk? Enerzijds willen we in de nationale actieprogramma’s van de Lissabonstrategie de verplichting inbouwen dat de lidstaten regelmatig hun vorderingen op dit gebied rapporteren. Alleen met dwang kan resultaat worden geboekt.
Anderzijds – en dat is de grootste verdienste van de benadering van de commissaris – willen we nieuwe maatschappelijke segmenten bij de economische activiteiten betrekken. Daarom moet er een kredietvorm worden gelanceerd waarmee personen met bescheiden capaciteiten en zonder eigen kapitaal of onroerend goed als onderpand, zoals vereist is bij conventionele kredieten voor kleine ondernemers, de arbeidsmarkt op worden geholpen. Dit betekent dat nieuwe segmenten aan de arbeidsmarkt worden gekoppeld: een essentiële voorwaarde voor het bereiken van duurzame groei en een legaal werkgelegenheidsniveau van zeventig procent.
Maar hoe kunnen we deze lagen in de samenleving benaderen? Aan de ene kant – en daar gaat mijn verslag ook op in – moeten we verder gaan dan alle mensen die in een moeilijke situatie verkeren over één kam te scheren. We moeten achtergestelde groepen concreter definiëren, zoals immigranten in westerse landen, zigeuners in oostelijke gebieden, mensen die op boerderijen of op het platteland wonen, of vrouwen in het algemeen.
Deze mensen zijn echter niet rechtstreeks te benaderen op de tot nog toe beproefde wijze via het traditionele netwerk van banken, want aan de ene kant zijn de doelgroepen wantrouwig ten opzichte van de zojuist genoemde instrumenten, en zoals al eerder gezegd hebben ze geen toegang tot de vrije markt. Het voorbeeld van Azië kan daarom ook worden vertaald naar Europa: leningen moeten worden verstrekt in kleine kring, na eerst het vertrouwen van deze mensen te hebben gewonnen; deze kredieten zijn dus veeleer gebaseerd op vertrouwen dan op een zakelijk onderpand. In dit systeem is uiteraard een belangrijke rol weggelegd voor de bemiddelende organisaties die deze activiteiten zelfs zonder banklicentie moeten kunnen ontplooien. In enkele lidstaten zijn we al zo ver, maar nog niet overal is dat het geval en daarom moeten we ook niet-bancaire organisaties bij de zaak betrekken, dat wil zeggen financiële instellingen die dicht bij de bevolking staan en evenmin aanspraak kunnen maken op securisatie.
De vraag van het renteplafond heeft zich aangediend en wij zijn van mening dat ofschoon kredieten duur zijn, de belangrijkste overweging toch is dat hierdoor constante liquiditeit wordt gegenereerd voor de gebruikers. Daarom steun ik de invoering van een renteplafond niet. Er moet bovendien onderscheid worden gemaakt tussen consumentenkredieten en microkredieten: deze twee begrippen mogen niet met elkaar worden verward.
Verder is het belangrijk om mensen op nationaal niveau te stimuleren liever micro-ondernemers met een microkrediet te willen zijn dan een werkloosheidsuitkering te ontvangen. Daarnaast moeten we onze krachten bundelen in de strijd tegen het terrorisme en het witwassen van geld, want juist met behulp van het mentorsysteem kunnen we het gebrek aan een vast adres, bankrekening of startkapitaal op de een of andere manier overbruggen.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik graag Lambert van Nistelrooij, Constanze Krehl, Oldřich Vlasák, Wojciech Roszkowski, Miroslav Mikolášik en Zsolt László Becsey van harte bedanken voor het feit dat we vandaag dit debat kunnen voeren. Deze discussie zal zeker bijdragen aan het debat over het toekomstig cohesiebeleid.
Zoals u weet, zitten we midden in dat debat en in uw verslag staan veel specifieke aanbevelingen, die ik als belangrijke bijdragen aan dit debat over het toekomstig cohesiebeleid zal beschouwen. Ook zijn er verschillende belangrijke boodschappen die in alle verslagen zijn te vinden.
De eerste is dat het cohesiebeleid een centrale pijler voor het verwezenlijken van de EU-doelstellingen op het gebied van duurzame ontwikkeling is en moet blijven. Die afspraak wordt nog relevanter in de periode na de crisis, wanneer door ontwikkeling van groene banen in Europa duurzame werkgelegenheid zal kunnen ontstaan.
Er is nog een duidelijke boodschap in alle verslagen te vinden, namelijk dat het cohesiebeleid zich tot het gehele Europese grondgebied moet uitstrekken, terwijl het vooral op ondersteuning van het inhaalproces van de armsten gericht moet blijven. Ik ben het met u eens dat het van groot belang is dat in alle regio’s Europese collectieve goederen voorhanden zijn. Door de crisis wordt die boodschap nog relevanter. In veel regio’s wordt momenteel gezocht naar nieuwe mogelijkheden en middelen om zich aan de snelle mondiale veranderingen aan te passen en om het risico dat men achterop raakt, te vermijden. Door de inzet van onderbenutte hulpmiddelen en gebruikmaking van comparatieve voordelen, is het cohesiebeleid erop gericht dat alle Europese regio’s, of ze nu achterblijven of niet, bijdragen aan de algemene economische groei en verandering en aan het creëren van duurzame banen, en het is er ook op gericht dat alle burgers van de interne markt kunnen profiteren.
Wij zijn het ook met u eens dat de geografische situatie in Europa van belang is, en dit is een van de voornaamste redenen voor de lancering van het Groenboek voor territoriale cohesie. Ik ben zeer blij om te zien dat uw opvatting van territoriale cohesie dicht bij de mijne ligt, dat wil zeggen dat het er bij territoriale cohesie in de eerste plaats om gaat dat het ontwikkelingspotentieel van alle verschillende gebieden wordt aangeboord. Regionaal beleid is een ontwikkelingsbeleid dat burgers en bedrijven helpt om het in de woon- en werkplaats aanwezige potentieel te ontsluiten.
Ik ben het met u eens dat de synergie en coördinatie tussen al het Europese en nationale beleid met territoriale gevolgen, moet worden bevorderd. De uitdaging is dan dat er bij beleidsontwikkeling van meet af aan rekening wordt gehouden met territoriale cohesie en dat dit niet wordt gezien als een middel om achteraf de schade te herstellen. Dit betekent onder andere dat we meer moeten investeren in de aansluiting van regio’s die achterblijven bij de meer welvarende regio’s.
Ook op het punt van de relatie tussen stad en platteland heeft u een duidelijke boodschap. Dit betekent ook dat we met het oog op de huidige versnippering van fondsen beter moeten begrijpen hoe we de regels en procedures voor alle fondsen kunnen stroomlijnen met betrekking tot in aanmerking komende uitgaven, beheer, toezicht, rapportage en verplichtingen voor het financieel beheer.
Er is meer flexibiliteit nodig in de afbakening van de gebieden waarvoor cohesiebeleidprogramma’s worden ontworpen en uitgevoerd. We moeten, met andere woorden, het beleid op functionele gebieden richten. We moeten bijvoorbeeld de ene keer naar steden kijken op het niveau van de wijken en de andere keer over de stadsgrenzen heen, op grootstedelijk niveau.
Deze functionele of flexibele geografie stopt niet bij de nationale grens, en een samenwerking die de nationale grenzen overschrijdt, heeft voor de Europese burgers een duidelijke toegevoegde waarde en is van groot belang. Er bestaan nog steeds barrières in de Europese interne markt en er bevindt zich nog een belangrijk onaangesproken potentieel in grensoverschrijdende arbeidsmarkten en transnationale clusters. De strategie voor het Oostzeegebied, waar we nu aan werken, is een goed voorbeeld van wat we met een functioneel gebied bedoelen. Ik zie dit als een test voor territoriale cohesie, die vervolgens op andere macrogebieden zou kunnen worden toegepast. Hier wordt aan gewerkt.
In alle verslagen wordt onderstreept dat cohesiebeleid een antwoord moet bieden op nieuwe uitdagingen zoals demografie, energie, klimaat en globalisering. Die nieuwe problemen zullen alle Europese regio’s treffen, maar de invloed zal in Europa sterk verschillen en vaak zal verlies van concurrentievermogen, werkgelegenheid en sociale cohesie het gevolg zijn. Hierdoor zouden bestaande verschillen kunnen blijven bestaan en er zouden nieuwe kunnen worden gecreëerd, maar van deze problemen kunnen ook kansen worden gemaakt. Om dit te bereiken moeten we de nadruk blijven leggen op cohesie-investeringen bij onderzoek en ontwikkeling, en bij innovatie in de ontwikkeling van een kenniseconomie en stimulering van ondernemerschap en ondersteunende diensten voor bedrijven. Dit zijn de belangrijkste factoren voor het bevorderen van een duurzame concurrentiepositie van de Europese economie en voor het genereren van duurzame banen en groei. Deze factoren vormen de kern van het cohesiebeleid en ze hebben een sterke territoriale dimensie, waarvoor op maat gemaakte oplossingen en ondersteunend beleid nodig zijn.
Om het beheer van cohesiebeleidsprogramma’s efficiënter te maken – en dit is voor ons een gemeenschappelijke zorg – moeten de regio’s onderling meer ervaringen en optimale werkwijzen uitwisselen. Goede bestuurspraktijken moeten snel over heel Europa worden verspreid. Dit kan ook van nut zijn voor het overwinnen van problemen bij de uitvoering van cohesieprogramma’s. Ik ben het met u eens dat we de doeltreffendheid van het beleid moeten blijven verhogen.
U wenst een verhoging van de inspanningen voor de zogenaamde financiële instrumentering, als een manier om het potentieel van de particuliere sector te ontsluiten. Zoals u weet hebben we besloten – en dat is een belangrijke culturele verschuiving – om de traditionele basisbenadering aan te vullen met nieuwe instrumenten.
Wij zijn blij met uw steun voor ons microkredietinitiatief en ik wil u hiervoor hartelijk danken. Ik ben ervan overtuigd dat de ontwikkeling van microkredietprogramma’s van essentieel belang is voor de duurzame ontwikkeling en het concurrentievermogen van Europese regio’s en steden. Er moet op alle niveaus actie worden ondernomen. We zullen onderzoeken hoe we dit instrument in de toekomst kunnen versterken.
U roept ook op tot versterking van de fundamentele principes van het cohesiebeleid, zoals partnerschap, multilevel governance en transparantie, en ik sta volledig achter die oproep. Door gebruik te maken van lokale kennis, door alle relevante spelers erbij te betrekken en door het Europees cohesiebeleid zichtbaarder te maken, zullen we de invloed en de kwaliteit van de Europese cohesie-investeringen zeker vergroten.
Ik dank u nogmaals voor uw voortdurende inspanningen om het cohesiebeleid in de toekomst effectiever en efficiënter te maken.
Gary Titley, rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil me graag alleen richten op de microkredieten, die de Begrotingscommissie volledig steunt, omdat hierdoor mensen kunnen worden geholpen die geen toegang hebben tot normale financieringsbronnen – juist het soort mensen dat in het huidige klimaat hulp nodig heeft. We zijn ook blij met het JASMINE-initiatief van de Commissie.
We willen echter toch een paar opmerkingen maken. Ten eerste moeten fondsen alleen worden gebruikt, indien andere middelen niet geschikt zijn, omdat het risico daarvan te groot is of omdat er te weinig rendement is. Ten tweede moeten ze ook worden gebruikt om particuliere financiering binnen te halen. Ten derde willen we kijken of er een EU-kader voor niet-bancaire microfinancieringsinstellingen ingesteld kan worden, vanwege de verschillen in aanpak van de verschillende lidstaten. We willen ook onderzoeken of de rentecaps, die in sommige landen worden gebruikt, in deze omstandigheden een geschikt middel zijn.
Op de langere termijn willen we voor dit belangrijke initiatief verder gaan dan het gebruik van de structuurfondsen, omdat sommige mensen die hulp nodig hebben niet in gebieden wonen die door de structuurfondsen worden ondersteund.
Nathalie Griesbeck, rapporteur voor advies van de Begrotingscommissie. − (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Hübner, we behandelen vandaag vijf uiterst belangrijke documenten over het cohesiebeleid, en ik wil er nog eens op wijzen dat dit sinds enkele maanden onze grootste begrotingspost is. Hierdoor geven we al een sterk signaal af aan de toekomstige, vernieuwde instellingen: aan het Parlement, uiteraard, maar ook aan de Commissie.
Het spreekt vanzelf dat de middelen om tot cohesie te komen, en met name de fondsen, voor onze medeburgers een werkelijke Europese meerwaarde moeten vormen, maar door de ernstige crisis waarin Europa momenteel verkeert, moeten deze nog reactiever zijn en vooral nog meer inspelen op de realiteit in de grote steden. Ik wil met name mijn waardering uitspreken over het werk dat is verzet op het gebied van huisvesting, aangezien huisvesting, na werkgelegenheid, de tweede prioriteit voor de burger is.
Het is beslist niet altijd een kwestie van geld, want het geld is er. Het is ook, vergeef mij dat ik het zo noem, de 'structurele' traagheid – die soms te wijten is aan het beleid van lidstaten, soms aan de administratieve molens, en soms helaas aan beide – waardoor we niet de impact bewerkstelligen waar we het voortdurend over hebben en die zo essentieel is voor onze regio en onze medeburgers. In het slechtste geval kan dat uiteindelijk contraproductief zijn.
Met het oog op de crisis wil ik er als permanent rapporteur voor de structuurfondsen in de begrotingscommissie op wijzen dat het nu meer dan ooit van belang is deze Europese fondsen te vereenvoudigen, te verduidelijken en er een concrete invulling aan te geven.
Atanas Paparizov, rapporteur voor advies van de Commissie industrie, onderzoek en energie. – (BG) Mevrouw de Voorzitter, als rapporteur die de Commissie industrie, onderzoek en energie vertegenwoordigt bij de uitvoering van de structuurfondsverordening, wil ik de heer Мikolášik bedanken voor het feit dat hij de basisconclusies en suggesties van de Commissie industrie, onderzoek en energie heeft weergegeven in zijn verslag.
Dit betreft allereerst de inspanningen van lidstaten om het gebruik van de fondsen nauw te koppelen aan de Lissabon-strategie. Tegelijkertijd wordt eveneens benadrukt dat de toegekende middelen voor energie volstrekt onvoldoende zijn, met name als het gaat om de middelen voor hernieuwbare energiebronnen.
We dringen er bij de Europese Commissie opnieuw op aan om de middelen die bestemd zijn voor het verbeteren van de energie-efficiëntie op het gebied van huisvesting, te verhogen van 3 procent naar minimaal 5 procent.
Tegelijkertijd ontbreekt in het verslag ons voorstel betreffende de projecten voor het opvangen van kooldioxide, ook al zijn lidstaten vorige week overeengekomen om twaalf projecten in zeven landen te steunen, ter waarde van 1,05 miljard euro.
Dit is absoluut onvoldoende om de problemen op te lossen in alle lidstaten die er in zijn geïnteresseerd om vóór 2012 middelen te verkrijgen voor het uitvoeren van dergelijke projecten. Daarom dring ik er op aan dat de Commissie rekening houdt met deze kwestie bij haar zoektocht naar middelen, met inbegrip van het gebruik van middelen van de Europese Investeringsbank.
Neena Gill, rapporteur voor advies van de Commissie juridische zaken. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, de rol van kleine ondernemingen is bij het creëren van cohesie binnen de EU van cruciaal belang en uitbreiding van de microkredieten zal bijdragen aan het economisch herstel van het MKB.
De Commissie juridische zaken erkent dat het oprichten van een bedrijf een ontmoedigend proces kan zijn. De EU moet hierbij meer hulp bieden door het advies te verlenen dat voor het starten van een onderneming benodigd is. Dit zou bijvoorbeeld kunnen door de instelling van een Europees netwerk van juristen die bereid zijn om startende ondernemers advies te geven, in eerste instantie op een pro-Deobasis. Er moet snel actie worden ondernomen om de regelgevingsdruk voor kleine bedrijven aan te pakken en om de microfinancieringsinstellingen zo toegankelijk mogelijk te maken.
We hebben dit soort wetgeving meer dan ooit nodig, maar wetgeving alleen is niet voldoende. De Commissie moet ervoor zorgen dat deze wordt omgezet in werkelijke actie die aan de basis onmiddellijk voelbaar is, omdat dit verslag niet alleen over ondernemerschap gaat. Door microkredieten ontstaat er ook sociale cohesie en worden mensen aangemoedigd hun leven en mogelijkheden in eigen handen te nemen. Bij dezen feliciteer ik alle rapporteurs.
Zita Pleštinská, rapporteur voor advies van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid. – (SK) Ik zou om te beginnen mijn collega Mikolášik willen bedanken, die de punten van het advies dat ik namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid heb geschreven, heeft verwerkt in de paragrafen 12, 16, 17, 18 en 23 van zijn verslag. Die punten zijn gebaseerd op mijn eigen ervaringen als raadslid in de stad Chmelnice en op voorstellen van niet-gouvernementele organisaties. Zij zijn volgens mij cruciaal voor een effectievere en transparantere opname van EU-middelen.
Ik ben er vast van overtuigd dat de programmeringsperiode 2007-2013 geen succes zal zijn als de lidstaten de te grote administratieve hindernissen niet uit de weg ruimen, die niet-gouvernementele organisaties – met name die organisaties die zich inzetten voor de ondersteuning van vrouwen in economisch moeilijke omstandigheden, immigrantenvrouwen, vrouwen die behoren tot etnische minderheden, gehandicapte vrouwen, vrouwen met afhankelijke personen ten laste en vrouwen die het slachtoffer zijn van geweld of mishandeling – ervan weerhouden aanvragen voor projectfinanciering in te dienen.
Ik wil de lidstaten, en in het bijzonder de lidstaten die na 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden, nogmaals verzoeken om grote vertraging bij de vergoeding van de kosten van afgeronde projecten te voorkomen, want geldgebrek als gevolg van trage uitbetaling maakt het de ontvangers vaak onmogelijk de werkzaamheden op hun specifieke terrein voort te zetten.
De economische crisis heeft zelfs gevolgen voor de opname van geld uit EU-fondsen. De huidige methode voor het financieren van projecten is met name weinig geschikt voor kleine, lokale autoriteiten die geen kans maken om projectfinanciering te krijgen. Daarom is het essentieel dat maatregelen worden besproken en vastgesteld voor het vereenvoudigen van het financieringsstelsel. De vertegenwoordigers van lokale autoriteiten in mijn eigen land, Slowakije, houden vol dat als de huidige wetgeving niet wordt aangepast, zij minder geld dan voorheen uit de Europese structuurfondsen zullen opnemen. Het gebrek aan effectieve, eenvoudige en ongecompliceerde steun voor kleine lokale autoriteiten is een uiterst ernstige aangelegenheid en ik denk daarom dat dit verslag zal helpen bij de opname van middelen uit de structuurfondsen.
Emmanouil Angelakas, namens de PPE-DE-Fractie. – (EL) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte collega´s, deze zes verslagen zijn allemaal erg belangrijk. Hierin wordt namelijk de huidige toestand in het regionaal beleid weergegeven, maar tevens het model en de prioriteiten voor de tijd na 2013 beschreven.
Ik wil alle rapporteurs van harte gelukwensen met hun werk. Ik wil vooral ingaan op het verslag van mevrouw Krehl over beproefde methoden in het kader van het regionaal beleid, waarvoor ik schaduwrapporteur van de PPE-DE-Fractie was, en duidelijk maken dat de rapporteur uitstekend werk heeft verricht.
In dit verslag wordt gesproken over de belangrijkste hinderpalen die een juist gebruik van de structuurfondsen in de weg staan, en er wordt uiteengezet hoe deze hinderpalen kunnen worden overwonnen. Ook wordt een reeks criteria genoemd aan de hand waarvan bepaalde werken en activiteiten als beproefde methoden kunnen worden gekenmerkt, en er wordt verwezen naar het gebrek aan een algemeen aanvaarde definitie van beproefde methoden.
Nu wij het over beproefde methoden hebben, is het mijns inziens bijzonder belangrijk dat in het verslag amendementen zijn opgenomen met betrekking tot:
- de noodzaak om het midden- en kleinbedrijf te ondersteunen en een koppeling te leggen tussen regionaal beleid en industrie en wetenschap;
- maatregelen om de bevolking en met name de nieuwe generatie vast te houden in de regio´s en het verstrekken van zorg voor werkende ouders; en
- de soepele integratie van immigranten.
Bovendien moeten wij, als wij over beproefde methoden in het regionaal beleid spreken, voor ogen houden dat:
- ten eerste elke regio specifieke geografische en demografische kenmerken heeft;
- ten tweede de lidstaten uiteenlopende modellen van regionale organisatie hebben;
- ten derde de criteria inzake beproefde methoden moeten worden ingedeeld in verplicht en facultatief; en
- ten vierde rekening gehouden moet worden met reeds toegepaste en succesvolle methoden om deze te kunnen kenmerken als beproefde methoden.
Dan wil ik nog iets zeggen over het verslag van de heer Van Nistelrooij over het groenboek en duidelijk maken dat de rapporteur uitstekend werk heeft verricht. Ook wil ik onderstrepen dat de rapporteur terecht wijst op de noodzaak van openbare raadpleging, opdat een algemeen aanvaardbare definitie van territoriale cohesie kan worden opgesteld, evenals op de noodzaak de gebieden met specifieke kenmerken dusdanig aan te pakken dat ook deze gebieden een optimale mate aan territoriale cohesie kunnen verwerven.
Iratxe García Pérez, namens de PSE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, om te beginnen zou ik de verschillende rapporteurs willen bedanken voor hun werk, in het bijzonder mevrouw Krehl en de heer Nistelrooij, aan wie we een belangrijke consensus in onze Commissie te danken hebben. Verder mogen we ons gelukwensen met het Commissievoorstel voor het Groenboek inzake territoriale cohesie, dat belangrijke kwesties aan de orde stelt.
Allereerst is het cohesiebeleid belangrijk als instrument om te zorgen voor een evenwichtige ontwikkeling in de Europese Unie, waarbij elke poging tot het hernationaliseren van deze beleidsmaatregelen wordt afgewezen. Het nieuwe concept “territoriale cohesie” is ingevoerd, en daarom is er een – nu bijna afgesloten – raadplegingsprocedure gestart waarmee rekening moet worden gehouden. Het is aangepast aan de nieuwe uitdagingen, zoals het effect van de globalisering, van de klimaatverandering of van de demografische veranderingen.
Ofschoon de verschillen tussen de regio’s aan het afnemen zijn, waarmee het convergentiebeginsel verwezenlijkt wordt, blijkt uit de gegevens van het laatste verslag over cohesie dat er nog een andere kwestie is die we moeten aanpakken, namelijk het voortbestaan van interregionale verschillen. Bij het vaststellen van de voorwaarden voor gebruikmaking van de fondsen moeten we het dan ook mogelijk maken dat rekening wordt gehouden met andere aspecten dan uitsluitend het inkomen per hoofd van de bevolking.
Verder moet er, met het oog op het opnemen van het begrip “territoriaal”, rekening worden gehouden met de specifieke kenmerken van sommige regio’s, zoals hun geografisch ongunstige omstandigheden, ultraperifere ligging, of de ontvolking van bepaalde regio’s.
Cohesie is een van de duidelijkste positieve resultaten van de Europese opbouw. Spanje is daar een duidelijk voorbeeld van geweest, met zijn ontwikkeling op economisch en sociaal gebied. Dat is de weg waarop we verder moeten om alle Europeanen, mannen en vrouwen, gelijke kansen te kunnen geven, onafhankelijk van het gebied waar ze wonen.
De Europese Unie bestaat uit een hele waaier aan regio’s, met onderlinge verschillen die hen verrijken en die de Europese opbouw zinvol maken. Als er echter één aspect van het cohesiebeleid is dat extra aandacht verdient, dan is het wel de noodzaak om dit beleid van alle instrumenten te voorzien waarmee groei en ontwikkeling voor iedereen in dezelfde mate toegankelijk kunnen worden gemaakt.
Grażyna Staniszewska, namens de ALDE-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ik wil in het bijzonder over twee verslagen iets zeggen: het verslag over territoriale cohesie en het verslag over de uitwisseling van beproefde methoden. Mijn collega’s van de ALDE-Fractie zullen de andere verslagen behandelen.
Het verslag van de heer Van Nistelrooij is een reactie op het Groenboek over territoriale cohesie van de Commissie. We zijn het er allemaal over eens dat het debat over het toekomstige cohesiebeleid moet worden aangevuld met de territoriale dimensie. Er is hier echter sprake van een paradox: we discussiëren over territoriale cohesie zonder dat we dit begrip hebben gedefinieerd.
We willen dat de territoriale dimensie meer dan tot dusver bijdraagt aan een evenwichtigere ontwikkeling, zodat alle burgers van de Europese Unie gelijke toegang tot met name diensten hebben. Tot op heden hebben we echter geen precieze criteria waarop we ons kunnen baseren. Toch is dat van fundamenteel belang voor de toekomst. De discussie over territoriale cohesie in de Europese Unie heeft geen zin meer als we geen definitie van cohesie opstellen.
Het verwezenlijken van territoriale cohesie betekent het waarborgen van de best mogelijke ontwikkeling voor het gehele grondgebied van de Gemeenschap en het verbeteren van de levens van haar inwoners. Zoals in het verslag wordt verklaard, moet het doel van territoriale cohesie bovenal het dichten van de ontwikkelingskloof tussen afzonderlijke regio’s en lidstaten zijn, en in het bijzonder de groeiende kloof binnen regio’s en landen.
Hoe meer de kloof tussen afzonderlijke landen wordt verkleind, hoe groter de interne differentiatie. Het merendeel van de investeringen en financiële middelen wordt geconcentreerd in de nationale en regionale hoofdsteden, ten koste van de andere gebieden, en de lidstaten kunnen of willen dit niet tegengaan. In deze situatie moeten er op communautair niveau mechanismen worden gecreëerd die een meer gelijkmatige en duurzame ontwikkeling stimuleren.
In mijn opvatting moeten we de statistische gegevens van NUTS III bestuderen, en niet alleen die van NUTS II. De gegevens van NUTS III geven een veel duidelijker beeld van het probleem. We moeten hier bij de toewijzing van middelen rekening mee houden. De verwezenlijking van territoriale cohesie moet op alle niveaus plaatsvinden: op Europees, op nationaal en op regionaal niveau, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel.
De uitwisseling van beproefde methoden is bijzonder belangrijk. De doelmatigheid van het cohesiebeleid is in hoge mate afhankelijk van de vereenvoudiging van procedures, en in het bijzonder van de kennis van de meest doelmatige oplossingen die elders zijn gebruikt en de kansen die deze oplossingen bieden.
Mieczysław Edmund Janowski, namens de UEN-Fractie. – (PL) Mevrouw de Voorzitter, ons debat heeft betrekking op regionale ontwikkeling en cohesiebeleid, belangrijke onderwerpen voor de hele Gemeenschap. Dat komt omdat de welvaartsverschillen tussen regio’s enorm zijn; deze verschillen kunnen zelfs oplopen tot meer dan een factor tien. Daarom is het in het belang van de burgers van de Europese Unie dat alle mogelijkheden worden aangegrepen om daadwerkelijke solidariteit tussen de Europeanen te laten zien.
Dat betekent absoluut niet dat iedereen precies hetzelfde moet krijgen. Het moet betekenen dat iedereen gelijke kansen krijgt. Dat geldt voor alle inwoners van stedelijke agglomeraties en voor alle inwoners van rurale gebieden, voor mensen die in het centrum van Europa wonen en voor mensen die in de periferie wonen, voor jongeren en voor ouderen. Daarbij moeten we innovatief te werk gaan, zowel met het oog op het heden als met het oog op de toekomst.
Vandaag bespreken we zes goede verslagen. Het is jammer dat we ze allemaal tegelijk behandelen. Ik feliciteer de auteurs. Ik zou graag zien dat onze werkzaamheden ten goede zouden komen aan deze echte Europese Gemeenschap, aan deze eenheid, en dat elke euro aan een goede bestemming zou worden uitgegeven en niet op een zodanige manier dat de rijken alleen maar rijker worden …
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Elisabeth Schroedter, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, u, mevrouw de commissaris, hebt in uw uiteenzetting gewezen op het aandeel van het cohesiebeleid in de klimaatsbescherming. Dat is een welkome verandering van mening, want in het Groenboek inzake territoriale cohesie hoort dat niet tot de zwaartepunten. Waarom niet, nu we toch in een klimaatcrisis verkeren?
Het aandeel van de Europese structuurfondsen in de ecologische transformatie is beslissend voor de toekomst van de territoriale cohesie. Het Commissie-stuk "Regio’s 2020" toont immers de ingrijpende uitwerking van de klimaatverandering op tal van Europese regio’s aan. Bijgevolg zouden we nu het roer om moeten gooien: structuurfondsen mogen alleen nog gebruikt worden voor duurzame projecten; projecten en programma’s die het klimaat schaden (en daar zijn er nogal wat van goedgekeurd) zouden om die reden afgewezen moeten worden en EU-gelden mogen niet langer dienen ter ondersteuning van programma’s en projecten die het klimaat schaden. Waarom is dat niet uw reactie?
Mijn tweede vraag betreft de uitwerking van het partnerschapsbeginsel. U, mevrouw de commissaris, gaf aan dat lokale kennis een belangrijke voorwaarde voor succesvolle ontwikkeling is. Waarom hebt u dan toch operationele programma’s goedgekeurd waarbij het partnerschapsbeginsel met voeten is getreden en de maatschappelijke partners ook hebben laten weten dat ze niet geraadpleegd zijn? Het antwoord daarop bent u ons schuldig gebleven. Lokale kennis is voor ons een kapitaalgoed. Als u blijft proberen uw ogen te sluiten voor het feit dat lidstaten het partnerschapsbeginsel met voeten treden en hen tegelijk van steungelden voorziet, overtreedt u de structuurfondsverordening.
U gaat er in uw verslag helemaal aan voorbij dat vele lidstaten zich niet aan het partnerschapsbeginsel gehouden hebben, wat toch aanleiding tot het verslag-Mikolášik was. U bent niet ingegaan op de signalen van de maatschappelijke partners. Waarom zwijgt u daarover?
Deze gang van zaken maakt duidelijk dat er een nieuwe ijking voor de structuurfondsen moet komen: ze dienen een ecologisch karakter te hebben, volgens democratische grondbeginselen tot stand te komen, lokale kennis te benutten en het partnerschapsbeginsel te respecteren.
Pedro Guerreiro, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Voor alle duidelijkheid: de Verdragen bepalen dat de Gemeenschap, teneinde een harmonieuze communautaire ontwikkeling te bevorderen, haar activiteiten zo ontwikkelt en uitvoert dat de economische en sociale samenhang erdoor versterkt wordt. Daarbij streeft de Gemeenschap ernaar de ongelijkheden in ontwikkelingsniveau tussen de verschillende regio’s en de achterstand van de meest benadeelde regio’s en eilanden, met inbegrip van plattelandsgebieden, te verminderen.
Gelet op het bovenstaande dienen in het kader van het huidige debat over de toekomst van het cohesiebeleid – waar men ook “territoriale cohesie” als dimensie bij wil betrekken – een aantal essentiële punten onderstreept te worden.
Ten eerste moet het primaire hoofddoel van het structuurbeleid de bevordering van reële convergentie zijn. Die convergentie dient een instrument te zijn voor herverdeling ten aanzien van kosten, ongelijkheden, en asymmetrieën, die in de economisch minder ontwikkelde landen en regio’s van de Europese Unie veroorzaakt zijn door de interne markt, de Economische en Monetaire Unie en de liberalisering van de internationale handel.
Ten tweede kan het zogenaamde concurrentievermogen geen surrogaat zijn voor convergentie van lidstaten en regio’s die te kampen hebben met een achterstand in sociaaleconomische ontwikkeling. Daarom mogen het cohesiebeleid en de daarvoor uitgetrokken financiële middelen niet ondergeschikt worden gemaakt aan de door de Lissabonstrategie bepleite concurrentie en liberalisering.
Ten derde dient de zogenaamde territoriale cohesie een bijdrage te leveren aan de economische en sociale cohesie. Derhalve dient het centrale doel van dat beleid de vermindering te zijn van de ongelijkheid in ontwikkelingsniveau van de verschillende regio’s en de achterstand van de meest benadeelde regio’s.
Ten vierde dienen tegenover nieuwe doelstellingen en prioriteiten nieuwe financiële middelen van de Gemeenschap te staan. De financiering van de zogenaamde territoriale cohesie mag derhalve niet ten koste gaan van het convergentiedoel.
Ten vijfde zijn de huidige communautaire financiële middelen een ontoereikend antwoord op de behoeften in verband met reële convergentie, regionale ongelijkheden, hoge werkloosheidsniveaus, inkomensongelijkheid en armoede in de Europese Unie.
Ten zesde dient ter bevordering van economische en sociale cohesie de communautaire begroting verhoogd te worden.
Ten zevende vallen beheer van het territorium en ruimtelijke ordening onder de bevoegdheid van de lidstaten.
Hoewel er nog andere belangrijke punten zijn die we hier niet kunnen noemen, bevestigen we tot slot ons standpunt dat het onaanvaardbaar is dat regio’s financieel benadeeld worden door het zogenaamde statistisch effect. Derhalve dienen er maatregelen genomen te worden om dat effect te elimineren.
Peter Baco (NI). – (SK) De discussie over de coördinatie van het cohesiebeleid met maatregelen voor plattelandsontwikkeling zit vol contradicties. De belangrijkste oorzaak is een aanzienlijke besnoeiing in de begroting voor plattelandsontwikkeling waardoor het onmogelijk is de oorspronkelijke doelen van het plattelandsbeleid te verwezenlijken. Dit is gebeurd tijdens het Brits voorzitterschap. De zwaarste prijs hiervoor zullen evenwel de plattelandsgebieden van de meest achtergebleven regio’s van de nieuwe lidstaten betalen. Het gemeenschappelijk landbouwbeleid is dus, samen met discriminatie inzake directe betalingen, een instrument geworden voor de ontwikkeling met twee snelheden van plattelandsgebieden en indirect ook van de regio’s.
De feitelijke ontwikkeling toont aan hoe absurd het is te denken dat plattelandsgebieden met aftakelende landbouw kunnen worden ontwikkeld. We zullen de achtergebleven regio’s van de EU nooit nieuw leven kunnen inblazen als we de ontwikkeling van plattelandsgebieden niet binnen het oorspronkelijke begrotingskader verzekeren. Plattelandsontwikkeling kan niet worden uitgevoerd via haastige ad-hocbeslissingen, maar moeten op een langetermijnplan gebaseerd zijn. Zo een plan hebben we echter niet. Herstel van de begroting voor plattelandsontwikkeling is derhalve ook een noodzakelijke voorwaarde aan het worden voor het volledige cohesiebeleid.
James Nicholson (PPE-DE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteurs bedanken voor al deze uitstekende verslagen en vooral voor het verslag waarbij ik schaduwrapporteur ben geweest. Ik dank de rapporteur voor de goede samenwerking en zijn grote inspanningen. Dit was geen eenvoudig verslag, maar het is ons gelukt om op de belangrijkste punten goede compromissen te vinden. Ik ben blij dat we nu dit debat voeren.
Plattelandsontwikkeling is zeer belangrijk en we moeten ervoor zorgen dat alle beschikbare EU-fondsen voor plattelandsontwikkeling zo effectief en efficiënt mogelijk worden benut. Ik denk dat het er bij plattelandsontwikkeling om gaat dat actieve landbouwgemeenschappen worden ondersteund, en dan met name de jonge boeren en de boeren die streven naar diversificatie van hun bedrijf. Bedrijfsprojecten in landbouwgebieden zouden op verbetering van infrastructuur en ondersteuning van kleine en middelgrote ondernemingen moeten zijn gericht.
Het kernpunt in dit verslag is dat ervoor moet worden gezorgd dat plattelandsontwikkelingsprojecten, of die nu worden gefinancierd door de structuurfondsen of door het EFRO, elkaar niet overlappen en, wat nog erger is, geen kansen laten liggen. Uit het verslag blijkt duidelijk dat er een betere coördinatie tussen het regionaal ontwikkelingsbeleid en het EFRO nodig is.
Ik vind echter dat ik geen steun kan geven aan een situatie waarbij financiële middelen via modulatie worden bijeengebracht en voor herverdeling worden overgeheveld naar de regionale ontwikkelingsinstantie. Indien van boeren wordt gevraagd dat ze bijdragen aan het GLB, dan moeten ze kunnen garanderen dat hun geld ook weer bij de plattelandsgemeenschappen terechtkomt. Ik denk dat dit actief moet gebeuren via de tweede pijler van het GLB. De rapporteur heeft echter met succes het debat over dit belangrijke onderwerp geopend. Op de belangrijkste punten van dit verslag ben ik het met hem eens, maar het volgende Parlement zal hierover moeten beslissen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg (PSE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, de twee meest recente toetredingen tot de Europese Unie hebben geleid tot een aanmerkelijke verscherping van de regionale ongelijkheden binnen de Gemeenschap. Het resultaat is het in toenemende mate zichtbare verschijnsel van “ruimtelijke segregatie”, met geïsoleerde regionale enclaves, voornamelijk gebieden die op grote afstand van de ontwikkelingscentra zijn gelegen. Meestal gaat het daarbij om rurale gebieden.
Milieuvriendelijke, duurzame ontwikkeling en het verkleinen van de regionale ongelijkheden zijn verreweg de belangrijkste doelstellingen van het Europees regionaal beleid. In oktober 2006 heeft de Raad strategische richtsnoeren inzake cohesie goedgekeurd, die voor de lidstaten een indicatief kader moeten vormen bij de opstelling van hun nationale strategische referentiekaders en operationele programma’s voor de periode 2007-2013.
De in deze documenten vastgestelde prioriteiten maken Europa en de regio’s aantrekkelijker voor investeerders, waardoor er meer werkgelegenheid kan worden geschapen, het kennisniveau kan worden verhoogd, de innovatie voor groei kan worden bevorderd en er meer banen met een hogere kwaliteit kunnen worden geschapen. De tenuitvoerlegging van deze prioriteiten in operationele programma’s moet ervoor zorgen dat de regio’s de uitdagingen die het gevolg zijn van de globalisering en van structurele, demografische en klimaatveranderingen aankunnen en moet een harmonieuze, duurzame ontwikkeling op de lange termijn van de regio’s mogelijk maken.
We moeten onder ogen zien dat alle lidstaten al werk hebben verricht om de prioriteiten van de Lissabonstrategie in hun operationele programma’s te integreren. De buitensporig langzame absorptie van middelen uit de nieuwe programmeringsperiode die we in veel lidstaten zien kan een doelmatig gebruik van die middelen in de weg staan.
Daarom is het uitermate belangrijk, vooral voor de nieuwe lidstaten, om maatregelen te consolideren die leiden tot een groter vermogen om de beschikbare middelen daadwerkelijk op te nemen. Het moet daarbij zowel gaan om de manier waarop deze middelen worden gebruikt als om de uitwisseling van goede praktijken, voorlichtingscampagnes, het delen van nieuwe technologieën en de ontwikkeling van verschillende soorten partnerschappen, zodat de programmeringseisen kunnen worden omgezet in echte, kwalitatief goede programma’s waarmee de ontwikkelingsachterstanden, die vooral in de armste regio’s van de EU een probleem vormen, daadwerkelijk kunnen worden ingehaald.
Elspeth Attwooll (ALDE). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag drie punten van het verslag-Van Nistelrooij benadrukken.
Ten eerste wil ik zeggen dat territoriale cohesie met zich meebrengt dat in de gehele Europese Unie een polycentrische ontwikkeling moet worden gestimuleerd. Dit betekent dat zowel binnen regio’s als tussen regio’s verschillen moeten worden weggewerkt. Daarom is er behoefte aan een betere ruimtelijke analyse en de ontwikkeling van indicatoren aan de hand waarvan beleid kan worden gemaakt en de invloed ervan kan worden beoordeeld.
Ten tweede moet er een geïntegreerde aanpak komen, waarbij van tevoren wordt gemeten wat het effect zou zijn van sectoraal beleid op regionaal niveau en van meer synergie in het beleid. Bepaalde problemen, zoals de problemen met de elektronische identificatie van schapen in Schotland, zouden door een dergelijke effectbeoordeling zeker kunnen worden voorkomen.
Ten derde vereist een geïntegreerde aanpak goed bestuur op verschillende niveaus, waarbij alle belanghebbenden bij de ontwikkeling en uitvoering van de strategieën worden betrokken.
Ik juich toe wat de commissaris hierover heeft gezegd en ik hoop op grote steun voor dit uitstekende verslag.
Giovanni Robusti (UEN). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, het verslag-Roszkowski maakt duidelijk dat er bij het beheer van de structuurfondsen ongelijkheden bestaan tussen de verschillende plattelandsgebieden onderling en tussen de plattelandsgebieden en de stedelijke gebieden. De rapporteur merkt terecht op dat de samenhang tussen EFRO en ELFPO moet worden hersteld, ook al zou misschien het begrip ‘open coördinatie’ beter moeten worden toegelicht. Dit staat immers in contrast met de duidelijke verschillen en de nationale bevoegdheden.
Voor een betere samenhang is transparantie over de gegevens en de betalingen nodig. Het is van essentieel belang om te weten hoe de middelen worden verspreid om de verstoringen aan het licht te brengen en te corrigeren. Helaas is die transparantie er niet. In de praktijk is te zien hoe op de meest verschillende manieren gegevens worden verhuld, toegang wordt geweigerd en informatie wordt verborgen en dat gebeurt allemaal door overheidsinstanties en nationale regeringen zelf. De Commissie zegt dat zij niet bevoegd is en zo wordt alles onder tafel geschoven en ondoorgrondelijk. Bij ons noemt men dat “op een rubberen muur stuiten”.
Als we dit probleem niet oplossen staan we steeds verder af van de werkelijke problemen die de structuurfondsen zouden moeten oplossen.
Gisela Kallenbach (Verts/ALE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, ik ben zeer verheugd dat we op basis van initiatiefverslagen vroegtijdig debatteren, met de bedoeling om uiterlijk in 2014 gerichter en effectiever gebruik te kunnen maken van ons solidariteitsinstrument. Maar waar het mij vooral om gaat, is dit als een deel van de meerwaarde van Europa aan de burgers te presenteren.
Het is dan ook volstrekt logisch om alle pogingen tot re-nationalisering van het structuurbeleid van de hand te wijzen. We hebben meer dan ooit behoefte aan een uniform communautair beleid, dat in staat is de problemen van dit moment, zoals de globalisering, klimaatverandering en vergrijzing, het hoofd te bieden. Of we daar succesvol in zijn, dan wel met de middelentoewijzing voor de Lissabon-strategie in onze eigen zak liegen, moge uiterlijk bij de analyse blijken waar we op aangedrongen hebben.
We staan op de tweesprong. Nu moet blijken of territoriale cohesie en waarlijk duurzame ontwikkeling al dan niet de toetssteen van de Europese politiek zijn. Voor dit besluit hebben we vele medestanders nodig, niet in de laatste plaats de steden. Daarom willen we ook dat globale subsidies rechtstreeks aan hen ten goede kunnen komen en dat niet slechts op papier, maar daadwerkelijk. Bij alle waardering voor de subsidiariteit: Europese gelden dienen wel volgens bindende criteria toegewezen te worden. Daartoe behoren, naast het belang van de stedelijke dimensie, absoluut de integrale benadering en de verwezenlijking van klimaatbeschermingsdoelstellingen. Daar hadden we al eerder consensus over bereikt, maar die ontbrak helaas bij de stemming in de Commissie regionale ontwikkeling.
Een andere overweging: het conjunctuurprogramma van de Commissie dringt erop aan de toewijzing van middelen uit de structuurfondsen te vereenvoudigen en te versnellen. Het is mij nog altijd een raadsel waarom er een crisis aan te pas moet komen om dergelijke gedachten te wekken, maar ze stemmen wel hoopvol. Als de grondige evaluatie van de best practice-projecten inderdaad een rol gaat spelen in het politieke debat, hoeft niets een Europese voortrekkersrol voor werkelijk duurzaam beleid meer in de weg te staan.
Ik dank alle rapporteurs voor de goede samenwerking.
Georgios Toussas (GUE/NGL). – (EL) Mevrouw de Voorzitter, convergentie en cohesie van de landen en regio’s van de Europese Unie is een sprookje dat niet bestand is gebleken tegen de realiteit:
- de economische en sociale ongelijkheden nemen voortdurend toe;
- de kunstmatige statistische convergentie ten gevolge van de toetreding van de nieuwe landen kan de werknemers, boeren, jongeren en vrouwen niet misleiden, daar zij hun levensstandaard voortdurend lager zien worden;
- regionale ontwikkeling in een kapitalistisch kader kan de klassentegenstellingen van het systeem onmogelijk ongedaan maken;
- asymmetrische ontwikkeling is inherent aan de kapitalistische productiewijze, omdat de drijfveer voor ongeacht welk ontwikkelingsproces een maximale kapitaalstoename is;
- de nationale tactische benaderingswijzen voor cohesie en de operationele programma’s van het strategisch referentiekader 2007-2013 hebben, net als die van de voorgaande periode, een concrete klassenoriëntatie: zij gehoorzamen aan de volksvijandige doelstellingen van de strategie van Lissabon, voegen zich naar de nationale hervormingsprogramma’s en bevorderen aldus de kapitalistische herstructureringen en de versoepeling van de arbeidsrelaties.
Aldus dienen de Europese Unie en haar bourgeoisieregeringen de behoeften van het kapitaal. Dit geldt niet alleen voor deze tijd van kapitalistische crisis, waarin alle lasten op de schouders worden gelegd van de arbeidersklasse en de werknemers, maar ook in het algemeen, daar het overduidelijke doel is om deze antiwerknemersmaatregelen een permanent karakter te geven en aldus de winsten van de monopolies ook in de toekomst te verzekeren en te verhogen.
Er is namelijk een betrekkelijk nieuw element toegevoegd aan het kader voor de toepassing van het cohesiebeleid: het begrip territoriale cohesie en met name het groenboek daarover. De richtsnoeren van het voorstel van de Commissie zijn zo reactionair dat de Europese Unie daarmee buiten haar boekje gaat. Ze gaat verder dan haar is toegestaan door het Verdrag van Lissabon, zoals de Europese grondwet nu heet, en dat is een regelrechte provocatie van de volkeren in de lidstaten.
In het Groenboek inzake territoriale cohesie worden de sectoren genoemd waartoe de monopolies rechtstreeks toegang moeten krijgen: gezondheid, onderwijs, energie en andere dienstverlening. Fundamenteel hierin is vooral de toegang tot vervoersnetwerken.
De Communistische Partij van Griekenland is hier vierkant tegen en wijst heel het reactionair kader van het voorstel van de Commissie betreffende territoriale cohesie van de hand.
Kathy Sinnott (IND/DEM). – (EN) Mevrouw de Voorzitter, het cohesiebeleid in al zijn vormen is bedoeld om gelijkheid te bevorderen en het heeft al veel succes geboekt. Dit beleid moet echter met het oog op de algemene langetermijneffecten worden bekeken. Daarbij gaat het om de eenvoudige vraag of de situatie van de gemeenschappen en de mensen die daar wonen door het EU-cohesiebeleid en de structuurfondsen waardoor dit ondersteund wordt, is verbeterd. Als je hier eerlijk naar kijkt, zou je directe antwoord waarschijnlijk “ja”’ zijn, maar zou het antwoord voor de lange termijn te vaak “nee” moeten zijn.
Er is ons verteld dat het goed ging met de boeren in Ierland – en dat is ook waar. Maar waarom zijn er dan nu, op de langere termijn, zo weinig boeren over en waarom zijn er zoveel werkloos of gedeeltelijk werkloos in Ierse plattelandsgebieden? Komt dat doordat de structuurfondsen en het cohesiebeleid niet goed bij het GLB pasten? Of doordat ze het algemene visbeleid, dat in drieënhalve decennia de Ierse kustgemeenschappen en de visbestanden in de Ierse wateren heeft gedecimeerd, niet konden verzachten? En waarom is Limerick in het zuidwesten van Ierland, ondanks betere wegen en infrastructuur – dankzij EU-gelden – een plaats met een hoge werkloosheid aan het worden? Komt dat omdat het cohesiebeleid geen antwoord heeft op het concurrentiebeleid, waardoor een nieuwe lidstaat een industrie als Dell, die in dit gebied van cruciaal belang was, met een staatsteun van 54 miljoen euro heeft kunnen weglokken?
Met cohesiebeleid streven we naar gelijkheid, maar door privatiseringsrichtlijnen, zoals de postrichtlijn, is de dienstverlening in gebieden die toch al weinig dienstverlening kenden, verder verslechterd. Het probleem is wellicht dat er in ons cohesiebeleid geen cohesie is met ander EU-beleid, zoals op het gebied van concurrentie, liberalisering van de markt etc.
We moeten ons ervan bewust worden dat cohesie niet door beleid ontstaat. Het komt voort uit de overkoepelende grondbeginselen die in ieder beleid gehanteerd zouden moeten worden – beginselen van respect voor de mens, daadwerkelijke subsidiariteit, prioriteit voor het kwetsbare, respect voor het leven, rentmeesterschap over de schepping, belang van het gezin, waardig werk, solidariteit en gericht zijn op het algemeen belang. Zolang dit niet de leidende beginselen van al het EU-beleid zijn, zullen programma’s met elkaar blijven botsen.
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Carl Lang (NI). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, in de periode van 2007 tot 2013 zal het cohesiebeleid de belangrijkste Europese uitgavenpost van Brussel zijn. De Franse regio's zullen hiervan echter in het geheel niet profiteren. Ze worden er juist door benadeeld. De verhoging van de regionale uitgaven is in feite ten koste gegaan van het gemeenschappelijke landbouwbeleid, en dus ten koste van Frankrijk. Wij constateren dat het deel dat aan de Franse regio's wordt toegekend, voortdurend kleiner wordt. Het leeuwendeel van de 347 miljard euro van de structuurfondsen komt ten goede aan Oost-Europa, dat is geruïneerd door meer dan veertig jaar communisme.
In het jaar 2000 heeft Brussel de structuurfondsen die op basis van de oude doelstellingen 1 waren toegekend, al van de Franse kantons in de regio Hainaut afgenomen. Op dit moment draagt Frankrijk steeds meer bij – de Franse bijdrage vormt 16 procent van de inkomsten op de Europese begroting – maar ontvangt ons land steeds minder.
De regionale steunregelingen hebben bovendien onvoldoende bescherming geboden tegen de mondiale, economische crisis omdat deze deel uitmaken van de ultraliberale filosofie van de strategie van Lissabon. We zijn meer dan ooit tevoren toe aan een nieuw Europa dat eindelijk economische bescherming zal bieden aan onze regio's en onze naties door een actieve politiek van herovering van de interne markt.
Markus Pieper (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, geachte afgevaardigden, ook ik maak graag van de gelegenheid gebruik om nader op het verslag-Roszkowski in te gaan.
Hoewel beide beleidsterreinen waar het hier om gaat – de structuurfondsen evenals de steunmaatregelen voor de landelijke gebieden – elk voor zich goed lijken te functioneren, krijg ik de indruk dat ze nogal eens dezelfde doelen nastreven. In de rubrieken demografie, energie en telecommunicatie vind je bij de structuurfondsen en de plattelandsontwikkeling projecten die precies dezelfde doelen nastreven, maar onder de verantwoordelijkheid van verschillende ministeries vallen. Zo krijg je wel een veelheid aan Europese projecten, maar zijn dat ook projecten met een Europese meerwaarde? Ik kan mij niet aan de indruk onttrekken dat er nog te vaak met oogkleppen op gewerkt wordt.
Door projecten interdisciplinair te benaderen zouden we meer kunnen bereiken voor het platteland, zoals een decentrale energie-infrastructuur, grootschalige aanleg van breedbandkabel, grensoverschrijdende structuren voor de waterhuishouding. Er moeten meer projecten komen die door verschillende ministeries tegelijk gedragen worden. Zo blijven we niet in peuterwerk steken, maar kunnen we met Europees geld iets blijvends voor de regio’s bereiken. Daarvoor dienen we de Europese kaderstelling voor interdepartementale samenwerking bindend te maken en misschien moeten we zelfs serieus gaan denken over minimumprojectbegrotingen.
Nog een opmerking over de financiering. Mij klinkt het woord “modulatie” niet als muziek in de oren. Modulatie onthoudt de boeren de beloofde compensatiegelden, zonder de programma’s voor plattelandsontwikkeling op een solide financiële basis te stellen. Daarom hoort het landbouwbeleid voortaan in dienst van de boeren te staan en te berusten op heldere financiële verplichtingen, zonder onduidelijke transfers. Omgekeerd dient regionaal beleid in dienst van de regio’s te staan, met bijzondere aandacht voor de landelijke gebieden en hun behoeften. Dan geven we echt Europese impulsen, die onze regio’s een blijvende meerwaarde verlenen.
Evgeni Kirilov (PSE). – (BG) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, tijdens dit debat vandaag lijkt er opnieuw een algemene consensus te bestaan over het feit dat het cohesiebeleid een noodzakelijk en nuttig beleid is.
Degenen onder ons die het steunen, willen dat het zich blijft ontwikkelen en dat het positieve resultaten blijft opleveren. Daarom denk ik dat het belangrijk is dat we ons houden aan één fundamenteel vereiste: het cohesiebeleid moet toegankelijk zijn voor degenen voor wie het is bedoeld en voor degenen die het nodig hebben, in het bijzonder de regio's en gebieden die achterlopen en problemen ondervinden bij hun sociaaleconomische ontwikkeling.
In het verslag van mevrouw Krehl wordt een aantal obstakels genoemd die potentiële gebruikers van de steun uit de structuurfondsen kunnen tegenkomen. Deze obstakels, die te wijten zijn aan bureaucratische hordes en ingewikkelde, vage procedures, leiden tot fouten. Dit ontmoedigt de begunstigden en voedt de kritiek van de inspecterende instanties.
Als we deze tweeledige uitdaging willen aangaan, moeten we aan de ene kant samenwerken met alle instellingen en lidstaten en wil ik aan de andere kant iedereen oproepen om gebruik te maken van de opgedane ervaring en de aandacht meer te richten op de positieve resultaten wanneer we zoeken naar ideeën om de obstakels te overwinnen.
In dit opzicht bieden de voorstellen over bewezen praktijken uit het verslag van mevrouw Krehl een solide basis voor de verdere maatregelen en acties die zijn gericht op het vereenvoudigen van de regels en het verbeteren van de uitwisseling van informatie en communicatie bij het gebruiken van de structuurfondsen. Er wordt opnieuw een beroep gedaan op de Europese Commissie en de bestuurlijke organen om een hoofdrol te spelen, maar zij moeten natuurlijk wel weten dat zij hierbij de steun van het Europees Parlement hebben.
De heer Van Nistelrooij heeft benadrukt dat het cohesiebeleid een uitdrukking van solidariteit is. Het is aan ons om hard te blijven werken teneinde te waarborgen dat onze burgers daadwerkelijk kunnen waarnemen dat zij profiteren van de resultaten van deze solidariteit. Het ultieme doel van het cohesiebeleid is het bieden van gelijke kansen aan alle Europese burgers, ongeacht waar zij wonen.
Jean Marie Beaupuy (ALDE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Hübner, in de afgelopen dertig jaar hebben we de gunstige effecten gezien van de verschillende vormen van cohesiebeleid die zijn gevoerd. Deze gunstige effecten moeten we bij de aanstaande verkiezingen beslist onderstrepen omdat ze van groot belang zijn, zowel voor de burgers die hun levensstandaard soms hebben zien verdrievoudigen, als voor de regio's die voorheen een begrotingstekort hadden, maar nu flinke vooruitgang boeken. De gunstige effecten zijn onmiskenbaar.
Op dit moment staat het cohesiebeleid, als grootste post op de Europese begroting, zelfs voorop. Het doel dat wij ons als Europese afgevaardigden op dit punt hebben gesteld en dat vanochtend door middel van de zes voorliggende verslagen aan de orde is gekomen, is een betere efficiëntie van deze fondsen en van de regelingen waarover de burgers kunnen beschikken.
Mevrouw Hübner, de Commissie heeft de sleutel tot meer efficiëntie van deze regelingen en fondsen in handen. Waarom dat zo is? Enerzijds, staat u mij toe, mevrouw de commissaris, omdat wij een goede relatie hebben en weten dat wij door u worden gehoord en dat u ervoor zult zorgen dat de Commissie de verzoeken in deze zes verslagen in overweging zal nemen; en ik grijp hierbij de gelegenheid aan om mijn waardering uit te spreken over de zes collega’s die deze verslagen hebben opgesteld.
Deze verslagen bieden uiterst gedetailleerde antwoorden, zowel ten aanzien van de grote steden als het platteland, en zowel voor de praktijk als voor het toekomstige cohesiebeleid. U treft er, zoals u van ons gewend bent, zeer concrete voorbeelden in aan die het werk van de Commissie zullen vergemakkelijken.
Wij wachten daarom de voorstellen van de Commissie af voor concrete oplossingen op Europees niveau. Maar dat is slechts de helft van de inzet die nodig is om het beleid op doeltreffende wijze uit te voeren. Daarom, mevrouw de commissaris, verzoeken wij u tevens om zoveel mogelijk invloed uit te oefenen op nationale, regionale en lokale overheden, want zij zijn het die onze voorzieningen, fondsen en regelingen in de praktijk brengen, en we boeken geen resultaat als zij hier niet effectief mee om gaan.
Wij rekenen erop, mevrouw Hübner, dat u ervoor zult zorgen dat de zes aan u voorgelegde verslagen, zowel op Europees als op nationaal niveau, hun doel bereiken.
Andrzej Tomasz Zapałowski (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, een belangrijk tegenwicht tegen de toenemende trend in de richting van nationaal protectionisme in Europa is een rationeel cohesie- en plattelandsontwikkelingsbeleid. Het huidige systeem van steun uit een aantal verschillende plattelandsontwikkelingsfondsen heeft er alleen maar toe geleid dat de verschillen in ontwikkeling tussen de diverse delen van de Europese Unie zich hebben geconsolideerd en niet kleiner zijn geworden.
Het resultaat is een enorme ongelijkheid in de toekenning van landbouwsubsidies tussen de oude en de nieuwe lidstaten, en deze ongelijkheid zal na 2013 voortduren. Alle boeren hebben ongeveer dezelfde productiekosten, en de prijzen van agrarische diensten in de nieuwe lidstaten stijgen snel, zodat deze in hoog tempo het niveau in de oude lidstaten naderen. Welke kans hebben rurale gebieden dan om in de komende decennia hun ontwikkelingsniveau op te trekken naar dat van andere gebieden?
Alleen door stabiele en langetermijnsteun voor lokale gemeenschappen in de armere regio’s, in combinatie met een maximale stroomlijning van procedures, zullen we de ontwikkelingsverschillen kunnen wegwerken en zullen we over een jaar of tien kunnen spreken van echte concurrentie binnen de Europese Unie.
Jim Allister (NI). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil het hebben over de financiering van stedelijke gebieden en steden. Commissaris, u bent een aantal keren in Belfast geweest. U hebt hopelijk, net zoals ik, het duidelijke voordeel gezien van het URBAN-programma, met name in het noorden van Belfast. Ik betreur het dan ook dat dit programma is afgelopen, met name omdat er niets vergelijkbaars voor in de plaats is gekomen. De omschakeling naar publiek-private samenwerking is een slechte vervanging, en de toegang tot JESSICA doet weinig om de klap te verzachten, tenminste tot nog toe. In werkelijkheid zijn we verder verwijderd van URBAN zonder een praktische vervanging.
In het huidige economische klimaat neemt het vooruitzicht dat JESSICA voor het verwachte hefboomeffect zorgt, af, en blijft er in veel steden een leeg gat over waarvoor nog steeds stedelijke herontwikkeling en investeringen nodig zijn. Het gat tussen lippendienst in overheidsbeleid en daadwerkelijke levering groeit telkens wanneer de fiscale riem wordt aangetrokken. Daardoor wordt het gebrek aan specifieke financiering voor stedelijke uitgaven in het programma 2007-2015 steeds meer gevoeld.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Jan Olbrycht (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, er moet op worden gewezen dat de reden dat dit debat op deze manier wordt gevoerd en het feit dat we verschillende verslagen tegelijk behandelen geen toeval is. Als we een serieuze discussie over het Europees beleid voor de komende jaren willen voeren, kunnen noch de onderwerpen, noch de afzonderlijke punten van elkaar worden gescheiden. Bovendien zullen de besluiten die we zullen moeten nemen, gelet op het huidige debat over het herstelpakket, uiteraard van grote invloed zijn op het cohesiebeleid na 2013.
Als we alle verslagen willen bespreken, zonder ons te verliezen in de details, is het daarom belangrijk dat we van het cohesiebeleid een kans maken, een basis voor echte vooruitgang in de richting van de integratie van verschillende typen Europees beleid, in de richting van complementariteit van het beleid, in de richting van een geïntegreerde aanpak. Het is geen toeval dat de Europese Commissie eigentijdse oplossingen voorstelt die voor een verandering van het Europees beleid als geheel kunnen zorgen.
De discussie over territoriale cohesie is in de grond een debat over geïntegreerde actie. Het is een debat over het niet meer sector voor sector behandelen van het Europees beleid. Het idee daarbij is dat het grondgebied van de Europese Unie als één geheel wordt behandeld en niet meer wordt onderverdeeld in armere en rijkere gebieden, wat betekent dat er belangrijke besluiten met betrekking tot het cohesiebeleid voor de deur staan. Ik wil u bedanken voor het feit dat dit debat een echt gecombineerd debat is geworden.
Mia De Vits (PSE). - Voorzitter, ik zou in de eerste plaats collega Becsey van harte willen feliciteren en hem ook bedanken voor de goede samenwerking die we gehad hebben rond het verslag over microkrediet. We hoeven het belang van dit verslag niet te onderstrepen, zeker niet in de huidige omstandigheden. Ik zou even de link willen leggen tussen dat verslag en de crisis die we vandaag meemaken. We stellen vast dat lidstaten in gespreide slagorde uit de put van de economische crisis trachten te kruipen en dat de lidstaten vaak bezig zijn met zichzelf en met het heractiveren van hun eigen markt.
De oplossing is echter niet “ieder voor zich”, maar wel een meer Europese aanpak van de problematiek. In de Verenigde Staten met Obama heeft men massaal voor overheidsinvesteringen gekozen en ik denk dat dit de juiste weg is. Wij in Europa hebben 27 relanceplannen, weliswaar gecoördineerd, maar het is toch door elk van de lidstaten afzonderlijk gefinancierd. Deze relanceplannen zijn een noodzakelijke maar wel te beperkte stap in de goede richting.
In dit verband zijn verslagen inzake microkrediet, en ook een ander verslag dat in de komende weken op de dagorde zal komen, namelijk het globalisatiefonds, zeer concrete stappen voor de mensen. Zeker vandaag nu we een groeiende werkloosheid hebben en banken veel minder snel krediet willen geven. Ik heb op het verslag Becsey dan ook zeer weinig aan te merken. Ik wil vooral nog eens onderstrepen welke onze belangrijkste punten waren We vinden deze punten terug in zijn verslag en daardoor is de tekst van de Europese Commissie ook op verschillende punten verbeterd.
Ten eerste, de duurzame publieke EU-financiering. Dat is belangrijk want we hebben op dit ogenblik te veel naast elkaar bestaande initiatieven. Er moet in de EU-begroting een budget komen voor die microkredieten.
Ten tweede, een verduidelijking dat deze microkredieten zeker bestemd zijn voor langdurig werklozen, mensen uit achtergestelde groepen, allemaal personen die bij de gewone kredietverlening niet in aanmerking komen. Deze microkredieten worden vooral lokaal verstrekt. Het is dus zeer belangrijk dat een activeringsbeleid gevoerd wordt op het lokale niveau. Daarom dringen wij erop aan dat mensen die een sociale uitkering ontvangen, hun rechten niet verliezen doordat zij microkredieten krijgen.
Zdzisław Zbigniew Podkański (UEN). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, de oprichting van een Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling is van groot belang voor het structuurbeleid. Om de bestaande kansen echter beter te benutten, moeten we een transparante langetermijnontwikkelingsstrategie voor rurale gebieden en de regio’s formuleren en een systeem opzetten waarmee we alle activiteiten op nationaal niveau permanent kunnen coördineren.
We weten allemaal heel goed dat achter het debat over het cohesiebeleid uiteenlopende visies op het gebruik van de landbouwsubsidies en op plattelandsontwikkeling schuilen. Ook bestaat de vrees dat een deel van deze fondsen na de nieuwe toewijzing zullen worden gebruikt om stedelijke gebieden en de meest dynamische gebieden te ontwikkelen, ten koste van de historisch meer onderontwikkelde en minder actief beheerde gebieden. We kunnen niet instemmen met dit soort oplossingen en resultaten.
Ambroise Guellec (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, net als mijn collega's ben ik verheugd over het debat dat hier vandaag plaatsvindt, en ik wil mijn bijdrage hoofdzakelijk richten op de territoriale samenhang. Het is weliswaar nooit te laat om iets goeds te doen, maar wat is er veel tijd verloren gegaan voordat de territoriale cohesie als speerpunt op de agenda van de Europese Unie is geplaatst. Er zijn natuurlijk institutionele problemen geweest, maar deze zullen naar ik hoop op korte termijn verleden tijd zijn, net als, vergeef mij dat ik het zeg mevrouw Hübner, de extreme voorzichtigheid van de Commissie op dit gebied. Ik wil er echter op wijzen dat het Parlement zich gedurende de gehele zittingsperiode, vanaf 2004-2005, steeds heeft ingespannen om het vuur brandende te houden, omdat wij het beginsel van gelijke behandeling van alle burgers van de Europese Unie, waar ze ook wonen, uiterst belangrijk vinden en geloven dat het van vitaal belang is samen een stap vooruit te zetten.
Het groenboek ligt er eindelijk. Daar zijn we verheugd over. Al is het naar mijn mening wat weinig ambitieus; we hadden graag gezien dat de Commissie een heldere definitie en duidelijke doelstellingen had geformuleerd in plaats van open opmerkingen over het onderwerp te maken. Maar we komen vooruit, ook al worden we volgens mij weer enigszins gehinderd door de onevenredige koppeling met de strategie van Lissabon, die tijdens de uitvoering van de vorige generatie structuurfondsen is aangebracht.
Op dit moment zijn de besprekingen gaande en ik hoop dat deze zullen leiden tot de conclusie dat we de middelen moeten verhogen, de hulpmiddelen perfectioneren – deze plannen zijn voor 2013 en daarna: we hebben de tijd, maar laten we ons niet vergissen want de tijd vliegt en er is nog veel te doen – de financiële middelen verhogen, de samenwerking op diverse niveaus verbeteren, een totaalvisie op de ontwikkeling uitwerken, met name op het gebied van sectorbeleid waarover we nog in discussie zijn, het gemeenschappelijke landbouwbeleid en de regionale ontwikkeling coördineren, enzovoort. Mevrouw de commissaris, het witboek moet er zo snel mogelijk komen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat we haast moeten maken met het bevorderen van de territoriale cohesie binnen alle Europese regio's, omdat territoriale gelijkheid een eerste vereiste is voor het bezweren van de crisis en het herstel van de economie, en vooral omdat het onze medeburgers motiveert zich achter de Europese projecten te scharen.
Pierre Pribetich (PSE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, als woorden en daden samenvallen, vormen zij een prachtige harmonie. Toen Montaigne een dergelijke uitspraak deed, doelde hij ongetwijfeld op de redevoeringen en de daden van politici.
Ook hier, in het cohesiebeleid, moeten we streven naar die harmonie. Geïnspireerd door ons verlangen om Europeaan te zijn, hebben we de Europese steden als speerpunt voor de ontwikkeling van onze samenlevingen beschouwd, maar er zijn nu toch enkele punten die tot nadenken stemmen en beloften die moeten worden nagekomen. Ik noem hier de algemene verloedering van de bevolking, het tekort aan werkgelegenheid, de stedelijke vervuiling, de verminderde mobiliteit binnen de steden en de huisvesting die ongeschikt is voor een duurzame ontwikkeling. We moeten nog zoveel cruciale uitdagingen aangaan om de Europese steden aantrekkelijk, concurrerend en goed leefbaar te maken. Als we deze problemen willen aanpakken, zullen onze woorden in harmonie moeten zijn met onze daden. Dat is de richting die we in de nieuwe programmeringsperiode uit moeten met de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid: coördineren, harmoniseren en effectief inzetten van daden en financiële middelen.
Concluderend wil ik zeggen dat er twee doelstellingen naar de voorgrond treden. De eerste is de noodzaak om omvangrijke en duidelijk omschreven financiële bronnen aan te boren om de doelstellingen van Leipzig te halen. En de tweede, daaropvolgende, is de noodzaak om te komen tot samenwerking tussen de steden zodat zij, gebruikmakend van de rijkdom en de diversiteit binnen de Europese ruimte, samen sterk staan in de mondiale concurrentiestrijd.
Rolf Berend (PPE-DE). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw de commissaris, geachte afgevaardigden, het verslag van collega Van Nistelrooij over het groenboek en de toekomstige vorm van het cohesiebeleid is zonder twijfel een van de belangrijkste verslagen die de Commissie regionale ontwikkeling de afgelopen jaren heeft opgesteld.
Wij onderschrijven het basisconcept van het groenboek, namelijk dat het bij de territoriale cohesie gaat om de polycentrische ontwikkeling van de EU als geheel en een duurzame ontwikkeling van de verschillende territoria met hun specifieke eigenschappen, waarbij hun diversiteit behouden blijft. Inderdaad dient er in de komende planningsperiode een veelomvattender stelsel te komen voor stapsgewijze hulp aan overgangsregio’s, die de drempel van 75 procent van het bruto binnenlands product zullen overschrijden, want dit geeft deze regio’s een ondubbelzinnige status en meer zekerheid over hun ontwikkeling.
In haar verslag over bestedingshindernissen bij de structuurfondsen somt mevrouw Krehl terecht de belangrijkste tekortkomingen op die een beroep op financiering uit de structuurfondsen in de weg staan, zoals onnodige administratieve lasten, een teveel aan complexe verordeningen en een trage, ondoelmatige en gecentraliseerde afhandeling in de lidstaten. Het verslag doet de Europese Commissie uiteenlopende voorstellen, waarmee deze belemmeringen doeltreffend aangepakt kunnen worden. Twee van de voorgestelde maatregelen verdienen het hier nader bekeken te worden.
Allereerst de verplichting voor de projectverantwoordelijken om de projectstukken tien jaar lang te bewaren, zodat die getoond kunnen worden bij een controle waartoe de Commissie zou kunnen besluiten. Zeker voor de kleinschaligere projecten is dat een overdreven zware administratieve last. Goed dat de bewaarperiode nu naar drie jaar teruggebracht wordt!
Vervolgens de problemen waar de beoordelingscriteria van de EU-Commissie bij innovatieve projecten voor zorgen. Bij zulke projecten mag je geen doorsneecriteria aanleggen maar moet je gewoonweg een andere standaard hanteren.
Miloš Koterec (PSE). – (SK) Het regionale ontwikkelingsbeleid draagt ontegensprekelijk bij tot het algemene welzijn van EU-burgers. Het is in beginsel al een sociaal beleid en als dusdanig steunen wij van Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement het ten volle en ontwikkelen wij het constant verder. Onlangs vroegen enkele personen mij tijdens een openbare vergadering waarom zij zich moeite zouden moeten getroosten om vertegenwoordigers in het Europees Parlement te verkiezen. Na te hebben besproken hoeveel en op welke gebieden de EU aan de diverse Europese regio’s bijdraagt en voorbeelden te hebben gegeven die invloed hebben op miljoenen mensen, werd het cohesiebeleid een van mijn belangrijkste argumenten waarom we zouden moeten stemmen.
Daarnaast vermeldde ik ook hoe belangrijk de rol van het Europees Parlement is in het proces voor vaststelling van het cohesiebeleid en de begrotingsmiddelen, en dat die rol nog veel belangrijker zal worden als het Verdrag van Lissabon in werking treedt. Ik benadrukte dat op basis van dat Verdrag, het regionaal beleid een veel grotere directe invloed zal hebben op de burgers en dat een grotere rol zal zijn weggelegd voor lokale autoriteiten en potentiële ontvangers wat betreft het beheer van het regionale beleid, het steunen van zijn synergie en het versterken van de ontwikkeling van territoriale cohesie, met inbegrip van plattelandsgebieden. Ik wees er verder op dat regionaal ontwikkelingsbeleid een van de eenvoudigste en flexibelste communautaire instrumenten is om het hoofd te bieden aan crises zoals de crisis die we momenteel meemaken. Regionaal beleid helpt bijvoorbeeld om werkloosheids- en investeringsproblemen en sociale problemen op te lossen. Op voorwaarde dat het op een professionele en transparante manier wordt uitgevoerd, is het regionaal beleid een sterke pijler van de EU. We zullen in de toekomst veel op die pijler moeten steunen en zijn effectiviteit verbeteren want hij vormt een belangrijke band tussen de Europese burgers en de Europese instellingen.
Mariela Velichkova Baeva (ALDE). – (BG) Wat zijn de basisdoelstellingen van het microkredietinitiatief? Het stimuleren van de ontwikkeling van dit instrument en het creëren van een gunstige institutionele en zakelijke omgeving, het helpen van financiële, niet-bancaire instellingen om hun capaciteit te vergroten, het bereiken van groei en duurzame ontwikkeling en het waarborgen van het vertrouwen van de private kapitaalmarkt.
Het verslag van de heer Becsey is gericht op de mogelijkheden die microkredieten bieden om achtergestelde groepen te integreren in de arbeidsmarkt. Door diverse maatregelen en initiatieven te coördineren in deze context, zou de Europese Commissie een algemeen Europees kader moeten opstellen, met specifieke parameters, inclusief voor financiële, niet-bancaire microkredietinstellingen.
Het stimuleren van ondernemerschap leidt tot een groter concurrentievermogen en een kenniseconomie van hogere kwaliteit, overeenkomstig de vernieuwde Lissabon-strategie.
VOORZITTER: LUISA MORGANTINI Ondervoorzitter
Margie Sudre (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Hübner, ik betreur het dat de Raad en de Commissie nog geen concrete definitie voor de territoriale cohesie hebben opgesteld. Het Franse voorzitterschap heeft hiertoe een poging ondernomen, en daar ben ik verheugd over. Het Parlement zal erop blijven aandringen dat deze doelstelling wordt gerealiseerd zodra het Verdrag van Lissabon in werking treedt en dat de inhoud ervan zo snel mogelijk duidelijk wordt omschreven.
Ik hoop, op basis van het uitstekende verslag van de heer van Nistelrooij, dat de territoriale cohesie de juridische basis zal vormen voor een harmonieuze ontwikkeling in alle regio's van de Unie, waarbij optimaal gebruik zal worden gemaakt van de specifieke kwaliteiten van elke Europese regio. Het is absoluut noodzakelijk het communautaire beleid beter te coördineren om de impact van de lokale interventies te vergroten.
Territoriale cohesie houdt niet in dat we ons uitsluitend richten op regio's met een permanente achterstand. De inspanningen moeten juist gericht zijn op de polycentrische ontwikkeling van de Europese Unie als geheel, waarbij rekening wordt gehouden met het eigen karakter van elke regio en de diversiteit wordt behouden. Deze nieuwe strategie is voor de ultraperifere regio's, denk ik, het overwegen waard om ze een duurzame en evenwichtige groei te garanderen.
In dit licht wil ik de rapporteur bedanken dat hij in de compromisamendementen verzoeken heeft overgenomen die betrekking hebben op de specifieke uitdagingen van de ultraperifere regio's ten aanzien van bereikbaarheid en concurrentievermogen, wat vitale aspecten zijn van de territoriale cohesie.
Bij het lezen van de recente mededeling van de Commissie, getiteld “De ultraperifere regio's: een troef voor Europa”, zag ik dat de Commissie alle aanbevelingen ten aanzien van een beter bestuur op het gebied van het cohesiebeleid wil toepassen op de ultraperifere regio's, waardoor deze een voorbeeld vormen van de territoriale cohesie in de praktijk.
Ik hoop dat de raadpleging van de overzeese gebieden, de États-généraux de l’Outre-Mer, die binnenkort in Frankrijk van start gaat, dit voorbeeld zal volgen en de belangrijkste pijlers van het Europese territoriale beleid voor de ultraperifere gebieden, waarvan de toegevoegde waarde onomstotelijk vaststaat, in belangrijke mate zal overnemen.
Tot slot wil ik uiteraard mijn dank uitspreken aan alle rapporteurs.
Gábor Harangozó (PSE). – (HU) Om de uitdagingen waarmee de Europese Unie te maken heeft het hoofd te bieden, moeten we er alles aan doen om de economische verschillen en de verschillen in levensstandaard binnen en tussen bepaalde regio’s consequent op te heffen. In het kader hiervan moet het cohesiebeleid zich in de toekomst op zijn oorspronkelijke doelstelling richten, dat wil zeggen: structurele veranderingen teweegbrengen in regio’s die te kampen hebben met economische en sociale problemen.
Om in de toekomst effectiever te zijn, moeten we ons concentreren op gebiedseenheden die zijn afgestemd op de uitdagingen in kwestie. We moeten de bestaande vormen van economische samenwerking herstructureren, waarbij macroregio’s een belangrijke rol kunnen spelen.
Tegelijkertijd moeten we ook de armoede die is geconcentreerd in bepaalde gebieden oprecht onder ogen zien. Als we echte veranderingen in gang willen zetten, moeten we ons concentreren op het niveau waarop het probleem zich aandient, oftewel: er zijn gerichte, complexe maatregelen nodig op het niveau onder het regionale niveau. Het is niet voldoende om projecten te financieren; er is een geïntegreerde benadering nodig waarbij alle fondsen worden betrokken, zodat er wezenlijke hulp kan worden geboden aan de meest weerloze burgers binnen de Europese Unie.
Rumiana Jeleva (PPE-DE). – (BG) Dames en heren, het cohesiebeleid is een van de fundamentele componenten van de Europese Unie. Gedurende tientallen jaren weerspiegelde het de algemene wens van Europese burgers van een betere toekomst met een hogere kwaliteit van leven en arbeid.
De resultaten van het cohesiebeleid laten zien dat het een van de meest succesvolle beleidsvormen van de EU is. Tegenwoordig behoren lidstaten die in het verleden minder ontwikkeld waren in verhouding tot het EU-gemiddelde, tot de meest ontwikkelde staten ter wereld. Deze beginselen helpen om de effectiviteit van het cohesiebeleid te tonen en om nieuwe staten te motiveren die tot de EU zijn toegetreden, zoals bijvoorbeeld mijn land, Bulgarije.
De Bulgaren hebben lang gewacht op het volledig lidmaatschap van de Europese Unie en richten hun hoop nu terecht op de mogelijkheden die worden geboden door de structuur- en cohesiefondsen. Ik denk dat ik namens ons allen spreek wanneer ik commissaris Hübner bedank voor haar enorme inspanningen op het gebied van regionale ontwikkeling en voor haar doorslaggevende steun voor het cohesiebeleid.
De vijf verslagen van de Commissie regionale ontwikkeling benadrukken ook de inzet van het Europees Parlement voor de lange termijn voor een krachtig, effectief cohesiebeleid. Dames en heren, we zien ons niet alleen voor een financiële crisis gesteld, maar moeten nu ook de problemen oplossen die voortvloeien uit klimaatverandering, demografische veranderingen, energie-efficiëntie, excessieve verstedelijking, migratie en andere kwesties.
Al deze kwesties vereisen een krachtige, geconsolideerde respons van de Europese Unie. Daarom moet het cohesiebeleid worden gebruikt als aandrijfkracht voor de veranderingen die we moeten doorvoeren. Een dergelijke uitdaging waar de EU mee te maken krijgt is bijvoorbeeld de verminderde externe afhankelijkheid van olie en gas.
Dames en heren, het cohesiebeleid en de structuurfondsen zijn altijd meer geweest dan een eenvoudig gebaar van Europese solidariteit. Ze zijn in feite onderdeel van een voor alle partijen gunstig systeem, dat kan worden gebruikt om nieuwe markten te creëren en om nieuwe commerciële betrekkingen aan te gaan. Tot slot wil ik nog zeggen dat elke burger het recht heeft om te profiteren van het cohesiebeleid. Dit geldt uiteraard ook voor de burgers in mijn land, die een betere kwaliteit van arbeids- en leefomstandigheden verdienen.
Jamila Madeira (PSE). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, beste collega’s, op de allereerste plaats zou ik iedereen willen danken voor het verrichte werk.
Het groenboek bepleit drie zaken – concentratie, verbinding en samenwerking – die oplossingen kunnen aanreiken in verband met een aantal obstakels voor de harmonieuze ontwikkeling van de Unie. Daarbij wordt gedacht aan de negatieve effecten van de concentratie van economische activiteiten, ongelijke toegang tot markten en diensten ten gevolge van de afstand en verschillen, onder meer ten gevolge van grenzen, tussen de lidstaten (met name de meest benadeelde) en ook tussen regio’s.
Daarom moeten we de synergie tussen deze beleidsvormen verbeteren met efficiënte evaluatiemethoden voor de territoriale effecten van het beleid. Juist om die reden heb ik altijd het vastleggen van aanvullende kwaliteitsindicatoren bepleit met als doel het bedenken en uitvoeren van dienovereenkomstig beleid in het veld te verbeteren, waarbij rekening gehouden wordt met de verschillende specifieke territoriale kenmerken.
Vooralsnog is het BBP het enige criterium om te bepalen of men in aanmerking komt voor steun uit de structuurfondsen.
Het definiëren van aanvullende indicatoren en het maken van territoriale beoordelingen moeten echter niet leiden tot meer bureaucratie of vertraging maar juist tot vereenvoudiging van de toepassing van nieuw beleid en nieuwe acties ten gunste van territoriale cohesie.
Tot slot wijs ik erop, mevrouw de Voorzitter, dat het vijfde voortgangsverslag specifiek de overgangsregio’s noemt die zich bevinden tussen de “convergentieregio’s” en de “regio”’s voor werkgelegenheid en concurrentievermogen”. We mogen niet vergeten dat deze regio’s een duidelijkere status behoeven, die meer zekerheid en stabiliteit verschaft voor hun ontwikkeling
Iosif Matula (PPE-DE) . – (RO) Ik wil alle rapporteurs bedanken voor de presentatie van het pakket maatregelen voor regionale ontwikkeling. Ik wil in het bijzonder de heer Van Nistelrooij feliciteren met zijn uitzonderlijke inspanningen. Hij is erin geslaagd om in de ontwerpresolutie duidelijk te maken dat de lidstaten maatregelen moeten nemen om territoriale cohesie te bewerkstelligen.
Bovendien wordt in het groenboek eveneens onderstreept dat niet alleen sociale en economische cohesie maar ook territoriale cohesie tot de hoofddoelstellingen van de Europese Unie behoort. De Europese regio´s zullen zich uit elkaar ontwikkelen als er geen coördinatie plaatsvindt door middel van een gemeenschappelijk EU-beleid.
Territoriale cohesie is van doorslaggevend belang in het Europees integratieproces en in het streven naar regionale convergentie. Mijns inziens moet zowel nu als in de toekomst bijzondere aandacht worden besteed aan de convergentieregio’s, zodat de huidige grote verschillen zo spoedig mogelijk aanzienlijk kunnen worden verminderd.
In mijn land, Roemenië, is weliswaar aanzienlijke vooruitgang gemaakt in de regionale ontwikkeling maar toch worden wij nog steeds geconfronteerd met ongelijkheden zowel binnen als tussen de regio’s, en tussen het platteland en de stedelijke gebieden.
Een evenwichtige, duurzame regionale ontwikkeling vereist dat de specifieke hulpbronnen voor elk afzonderlijk gebied effectief worden gebruikt. Een van de hoofdkenmerken van bijvoorbeeld West-Roemenië is dat er talloze geothermische waterbronnen zijn. Als deze regio voldoende middelen toegewezen krijgt om een alternatieve bron voor elektriciteitsproductie te creëren en het geothermisch water te gebruiken, zullen er nieuwe banen en talloze economische baten ontstaan.
Ik ben van mening dat het vandaag besproken pakket ook voor Roemenië van bijzonder belang is.
Andrzej Jan Szejna (PSE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, het cohesiebeleid is de belangrijkste pijler van het integratieproces. Een goed werkend cohesiebeleid is een noodzakelijke voorwaarde voor de verwezenlijking van sociale, economische en territoriale cohesie in de Europese Unie. Een van de grootste uitdagingen waar we momenteel voor staan is het snel hervormen van de basis waarop ons beleid steunt en het vereenvoudigen en flexibeler maken van de complexe procedures voor de tenuitvoerlegging van projecten, evenals van de financieringsregels.
De ontwikkeling van een interregionaal concept en de uitwisseling van goede praktijken zijn onderdeel van de plannen voor een hervorming van het cohesiebeleid en vullen dat beleid uitstekend aan. Daarom moet de Europese Commissie zo spoedig mogelijk met een concreet voorstel komen met betrekking tot de mogelijkheid voor instanties die projecten uitvoeren om ervaringen uit te wisselen.
Naar mijn mening hoeft geen van de hier vertegenwoordigde lidstaten ervan te worden overtuigd dat de structuurfondsen in een economische en financiële crisis een essentieel instrument voor het stimuleren van de economie op regionaal niveau vormen. Daarom is het belangrijk om de procedures te vereenvoudigen en sneller financiële middelen aan de economieën van de lidstaten beschikbaar te stellen. Europese projecten zijn een manier om nieuwe en duurzame banen te scheppen en vormen een kans voor de gebieden die het het moeilijkst hebben, voor de armste regio’s van de Europese Unie.
Het cohesiebeleid moet ook een instrument zijn om nieuwe uitdagingen het hoofd te bieden, zoals een gemeenschappelijk energiebeleid en de klimaatverandering.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mevrouw de Voorzitter, het cohesiebeleid wordt vaak beschouwd als het beste voorbeeld van solidariteit binnen de Europese Unie. Het wegwerken van de verschillen in ontwikkeling tussen de afzonderlijke landen en regio’s van de Gemeenschap is in het belang van de hele EU. In mijn visie wordt in het Groenboek van de Commissie een accurate diagnose gegeven van de uitdagingen waarmee het cohesiebeleid van de EU wordt geconfronteerd.
De Commissie wijst ook op de noodzaak om regio’s met een speciaal geografisch karakter te steunen, zoals berggebieden en gebieden met ongunstige agrarische omstandigheden, die afdoende steun verdienen. Met name is het belangrijk dat we de steun voor plattelandsgebieden coördineren en goed plannen. Deze gebieden worden gekenmerkt door een lager niveau van economische ontwikkeling, een lagere bevolkingsdichtheid, inadequate toegang tot allerlei publieke diensten en beperkte kansen op werk buiten de landbouw. Ook bestaan er grote ongelijkheden tussen deze gebieden in de lidstaten zelf. Wanneer we rurale en stedelijke gebieden met elkaar vergelijken, zijn deze ongelijkheden zelfs nog groter.
De geplande toename van de middelen voor plattelandsontwikkeling in de huidige financiële vooruitzichten is hevig bekritiseerd. Ik wil iedereen eraan herinneren dat plattelandsontwikkeling en de financiering van dit beleid helpen om deze gebieden in leven te houden en om de levens van de inwoners van deze gebieden gemakkelijker te maken. Samenvattend zou ik willen zeggen dat het document van de Commissie, de verslagen en het debat van vandaag allemaal een stap in de goede richting zijn.
Emanuel Jardim Fernandes (PSE). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, beste collega’s, om te beginnen feliciteer ik mevrouw Krehl en de heer Van Nistelrooij met hun verslagen en open houding tegenover de bijdragen van collega’s. Hun verslagen erkennen het belang van beste praktijken. Die vormen een factor voor het ontwikkelen van synergie, met name op het vlak van milieu, energie en werkgelegenheid, en leggen een band tussen het debat over territoriale cohesie en het debat over de toekomst van de cohesie in de Europese Unie.
Ik ben het eens met de beoordeling in het Groenboek, deel de analyse van het concept territoriale cohesie en onderschrijf de aanbevelingen in de verslagen met het oog op de toekomst van territoriale cohesie. Bij de aanbevelingen denk ik met name aan de definitie van territoriale samenwerking, de publicatie van een witboek over territoriale cohesie, de versterking van het doel van Europese territoriale cohesie, het integreren van territoriale cohesie in de toekomstige definitie van alle communautaire beleidsvormen, het vastleggen van aanvullende kwaliteitsindicatoren, de beoordeling van de territoriale effecten van het communautaire beleid en het voorstel voor middelen om synergie te creëren tussen territoriaal en sectoraal beleid, het ontwerpen van een nieuwe overkoepelende strategie voor regio’s met specifieke geografische kenmerken, met name de ultraperifere regio’s, het opzetten van een meeromvattend systeem voor geleidelijke overgangssteun aan de zogenaamde overgangsregio’s en het creëren van territoriaal bestuur dat aansluit bij het Europees, nationaal, regionaal en plaatselijk niveau.
Ik vraag derhalve aan mijn collega’s deze verslagen te steunen en aan de lidstaten en de Commissie om er het vereiste gevolg aan te geven.
Maria Petre (PPE-DE). – (RO) Allereerst ben ik blij met het idee om een substantieel debat te voeren over cohesie. Ik wil alle collega’s gelukwensen met hun inspanningen en met de voorstellen die zij hebben gedaan.
Ik wil graag enkele opmerkingen maken over een aantal onderwerpen, en ik begin met territoriale cohesie. De fundamentele vraag is hoe men een harmonieuze ontwikkeling van alle gebieden van de Europese Unie en een partnerschap tussen stedelijke en plattelandsgebieden kan garanderen en aldus een eind kan maken aan het verlies van grondgebied en kan reageren op de ontvolking van de plattelandsgebieden. Zonder een definitie van territoriale cohesie – waar het Europees Parlement nog op zit te wachten – is het geïntegreerd concept van economische, sociale en territoriale cohesie de basis voor het toekomstig regionaal beleid van de EU en voor het formaat van de structuurfondsen na 2009.
Wat het verslag-Krehl betreft kan ik instemmen met alle daarin opgenomen voorstellen. Het verslag geeft steun aan de Europese regio´s en vermeldt dat de hinderpalen moeten worden weggewerkt en de procedures moeten worden vereenvoudigd. Ook wordt hierin gesproken over stabiliteit op lange termijn en voorgesteld om striktere werkwijzen vast te stellen voor de uitwisseling van beproefde methoden tussen de regio’s.
Wat de stedelijke dimensie van het cohesiebeleid betreft, weten wij dat er geen gemeenschappelijke definitie van “stedelijk” bestaat. Wij weten eveneens dat er in Europa grofweg 5 000 steden zijn met minder dan 50 000 inwoners. Roemenië heeft een groot aantal van dergelijke nederzettingen. Ik geloof dan ook dat wij behoefte hebben aan een ontwikkelingsmodel en over voldoende hulpbronnen moeten beschikken voor dit soort stedelijke nederzettingen. Dit zijn immers precies de gebieden zijn die niet, of onvoldoende, profiteren van de gunstige gevolgen van de polycentrische aanpak.
Geïntegreerde duurzame stadsontwikkeling maakt deel uit van territoriale cohesie en volgens het nieuwe Verdrag zal deze gezamenlijk moeten worden beheerd door de lidstaten en de EU. De lokale en regionale autoriteiten moeten voorbereid zijn op deze aanpak, die reeds zijn beslag heeft gevonden als meerlagig bestuur. Ik geef steun aan het idee van een verplichte minimumtoewijzing van 1 000 euro per inwoner, in tegenstelling tot het oorspronkelijk bedrag van 500 euro.
Francisca Pleguezuelos Aguilar (PSE) – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik zou alle rapporteurs van het verslag over microkredieten willen gelukwensen met hun geweldige werk. Ze hebben het initiatief van de Commissie beslist verbeterd.
Naar mijn idee kunnen we op basis van de hier vastgelegde aanbevelingen de microkredietsector in de Europese Unie van een echt kader voorzien. In tal van ontwikkelingslanden, net als in sommige Europese landen, is microkrediet een succes, niet alleen als mechanisme voor het bevorderen van de economische activiteit, maar ook als instrument voor het bestrijden van sociale uitsluiting en het creëren van werkgelegenheid. Het was alleen nog niet in een communautair kader geplaatst. Ik denk dat we nu de gelegenheid hebben om dat te doen, vooral ook gezien de huidige economische en financiële situatie.
In dat opzicht is het van prioritair belang dat de hier voorgestelde initiatieven versterkt worden, maar daarbij mag het niet blijven. De financiering van deze regelingen om het microkrediet te ondersteunen, moeten verhoogd worden. Microkredieten moeten beschikbaar zijn voor mensen en bedrijven die geen toegang hebben tot leningen, en in dit verband, mevrouw de Voorzitter, zou ik willen wijzen op het voorbeeld van de Europese garantie voor microkredietleningen als instrument om die toegang te vergemakkelijken, een voorstel dat in dit verslag is opgenomen.
Ten slotte twijfel ik er niet aan dat we hiermee de basis leggen voor het creëren van een evenwichtig kader in de Europese context om de microkredietsector te stimuleren.
Silvia-Adriana Ţicău (PSE). – (RO) In 2010 gaan de Commissie en de lidstaten de methode voor het gebruik van de structuurfondsen en de mate van kredietopneming herzien. Ik doe een beroep op de lidstaten om de prioriteiten waarvoor zij de structuurfondsen willen gebruiken, zorgvuldig te herzien.
Mijns inziens moeten stedelijke mobiliteit, plattelandsontwikkeling, energie-efficiëntie van gebouwen en ontwikkeling van vervoersinfrastructuur deel gaan uitmaken van de prioriteiten van de lidstaten voor het gebruik van de structuurfondsen in de periode 2011-2013.
Als rapporteur voor energie-efficiëntie van gebouwen heb ik aangedrongen op een verhoging van 3 tot 15 procent van het EFRO-aandeel dat de lidstaten kunnen gebruiken voor sociale woningbouw en de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Daarmee zouden de lidstaten meer armslag krijgen en de kans hebben om meer vaart te zetten achter de opneming van Europese kredieten voor de verbetering van de levenskwaliteit van de Europese burgers.
Met name in de huidige crisis moeten de lidstaten de overheidsmiddelen en met name de middelen van de structuurfondsen gebruiken om economische ontwikkeling en werkgelegenheid te verzekeren.
Eoin Ryan (UEN). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteurs feliciteren die betrokken zijn bij dit zeer belangrijke verslag. Ik denk dat we door de economische crisis gedwongen worden om nog eens heel goed te kijken naar ons economisch gedrag in het verleden. Dat geeft ons dan weer de gelegenheid om te leren van onze gemaakte fouten. Ik denk dat we, toen onze economieën niet te stoppen waren, we helaas enkele groepen hebben achtergelaten.
Het bespreken en verbeteren van de toegang tot microkredieten geeft ons de mogelijkheid om die fouten uit het verleden te herstellen. Door het kader voor microkredieten te hervormen kunnen we onze economieën vanuit de gemeenschap weer helpen versterken en opbouwen. In Ierland is in dit opzicht al enig prijzenswaardig werk verricht. In mijn eigen kieskring Dublin zijn er vier ondernemingsbesturen die sinds 1993 zijn ingesteld, en zij hebben op lokaal niveau steun verleend aan micro-ondernemingen in de stad en het graafschap Dublin. De Association of County and City Boards (vereniging van graafschaps- en stadsbesturen) in Ierland heeft eerder dit jaar een eigen financieel stimuleringspakket aangekondigd, gericht op het steunen van 3 000 ondernemingen in heel Ierland, en het creëren van 15 000 nieuwe banen. Het project omvat ook opleiding voor bijna 50 000 mensen.
Op Europese schaal is dit niet veel, maar onze micro-ondernemingen in Dublin en Ierland zijn van enorme betekenis. Ik hoop oprecht dat we als gevolg van dit uitstekende verslag een zinvolle en gecoördineerde actie op gemeenschapsniveau zullen zien ter ondersteuning van het werk van onschatbare waarde dat hier wordt uitgevoerd door en voor micro-ondernemingen op lokaal en nationaal niveau in de hele Europese Unie, omdat dit een belangrijk deel is van onze huidige economie en ook een belangrijk deel van onze toekomstige economie zal zijn.
De Voorzitter. – Mijnheer Ryan, dank u wel. Ik heb me soepel opgesteld, omdat we wat meer tijd hebben dan de regels voorschrijven.
Voordat we verder gaan met de “catch-the-eye”-procedure vestig ik de aandacht op het volgende. Deze ochtend is in het Parlement een zeer belangrijk initiatief in gang gezet. Dit initiatief, ondernomen door de heer Pöttering, heeft betrekking op een Europese organisatie met de naam FLARE, waar meer dan dertig landen bij aangesloten zijn en waarin jongeren – hoewel niet uitsluitend jongeren – zich uit alle macht inzetten voor de bestrijding van de georganiseerde misdaad en ervoor zorgen dat in beslag genomen goederen afkomstig van georganiseerde criminele verbanden voor maatschappelijke doeleinden worden gebruikt.
Hieraan is ook een bijdrage geleverd door de Voorzitter van het Europees Parlement en door de Commissie burgerlijke vrijheden, justitie en binnenlandse zaken. Een aantal van deze jongeren, die naar mijn mening een sieraad zijn voor Europa, is thans in de zaal aanwezig. Samen met ons maken zij zich sterk voor een Europa dat niet alleen vrij is van racisme, maar ook van georganiseerde misdaad. Ik heet hen daarom van harte welkom.
Erna Hennicot-Schoepges (PPE-DE). - (FR) Mevrouw de Voorzitter, ik wil alle rapporteurs van harte gelukwensen. Deze verslagen zijn van onschatbare waarde voor het nieuwe beleid. Ik betreur alleen dat in geen van de verslagen aandacht wordt besteed aan het culturele beleid.
Het cultuurbeleid is misschien wel het cohesiebeleid bij uitstek. Het is de cultuur die leidt tot cohesie binnen een regio, en men had er op zijn minst naar kunnen verwijzen, aangezien er nog geen transregionaal cultuurbeleid is opgesteld. Het kost ons altijd veel moeite om transculturele projecten te financieren omdat we geen transculturele maatschappij hebben, omdat er geen sociaal zekerheidsstelsel is dat artiesten de benodigde bewegingsvrijheid biedt om buiten de grenzen van hun eigen regio te werken. Ik wil iedereen die zich inzet voor de uitvoering van dit beleid dan ook met klem verzoeken dit belangrijke aspect niet uit het oog te verliezen; het is van belang in elk deelgebied van het Europese beleid.
VOORZITTER: MIGUEL ANGEL MARTÍNEZ MARTÍNEZ Ondervoorzitter
Ewa Tomaszewska (UEN). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, territoriale en sociale cohesie voorkomen conflicten door de oorzaken daarvan weg te nemen. Daarom zijn maatregelen om de levensstandaard in stedelijke en rurale gebieden en het niveau van de infrastructuur in de regio’s naar elkaar toe te laten groeien zo belangrijk. Een ruimhartig gebruik van microkredieten is een goed instrument voor het voeren van cohesiebeleid. In deze tijd van financiële en economische crisis, waarin we allemaal manieren proberen te vinden om banen te beschermen, moeten we ons bewust zijn van de bedreigingen voor het cohesiebeleid, zoals protectionisme en discriminatie van armere regio’s.
Den Dover (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Commissie regionale ontwikkeling en het geld dat in heel Europa wordt gestopt, vormen het belangrijkste programma van de hele Europese Gemeenschap.
Ik ken de situatie in Noordwest-Engeland en kan u zeggen hoeveel deze fondsen in de afgelopen tien jaar hebben betekend voor met name de stad Liverpool. Wanneer ik naar de toekomst kijk, zie ik dat de stad blijft groeien op basis van deze goed toegekende en goed beheerde middelen.
Ik wil vragen om meer betrokkenheid van de private sector bij de manier waarop de middelen worden toegekend, beheerd en gecontroleerd, omdat de private sector deze taken efficiënter kan uitvoeren dan de publieke sector.
Ik zou ook willen benadrukken hoe waardevol deze middelen zijn geweest voor het platteland van het Noordwesten, waar veel landbouwgebieden zijn die van essentieel belang zijn voor de gehele economie.
Tot slot steun ik de heer Becsey met betrekking tot zijn microkrediet. Dit is een zeer interessante ontwikkeling en cruciaal op dit moment in de economische situatie.
Zita Pleštinská (PPE-DE). – (SK) Dames en heren, voor mij is de gecombineerde behandeling betreffende het regionaal beleid van vandaag niet alleen het belangrijkste debat van deze plenaire vergadering maar zelfs een van de belangrijkste debatten van onze zittingsperiode. Het is een kans om bij de Europese burgers een onderwerp aan te kaarten dat dicht bij hen staat, zeker met de verkiezingen van het Europees Parlement in juni in het verschiet. Het ontbreken van effectieve, eenvoudige en ongecompliceerde steun aan kleinere autoriteiten, met name op het gebied van toegang tot investeringsmiddelen, is alarmerend. Daarom denk ik dat het cohesiebeleid, en in het bijzonder een aantal operationele programma’s die opnieuw zouden moeten worden geopend of zouden moeten worden herzien, op basis van deze verslagen opnieuw zullen worden geëvalueerd.
Tot slot zou ik willen zeggen dat ik er van overtuigd ben dat de aanbevelingen van het Europees Parlement in deze vijf verslagen een toegevoegde waarde zullen hebben en tegemoet zullen komen aan de verwachtingen van de Europese burgers in de steden en op het platteland die van mening zijn dat het cohesiebeleid de ontwikkeling van hun regio zal verzekeren, regionale verschillen geleidelijk zal wegwerken, kansen voor nieuwe banen zal creëren, de energie-efficiëntie van hun woningen, het transport en de technische infrastructuur zal verbeteren en een hogere levensstandaard zal verzekeren.
Sérgio Marques (PPE-DE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, mevrouw de commissaris, beste collega’s, in het kader van dit belangrijke debat over territoriale cohesie en het toekomstig beleid voor economische en sociale cohesie kan ik de zeer specifieke problematiek van de ultraperifere regio’s (UPR’s) niet onvermeld laten. De UPR’s zijn vanwege het samenspel en permanente karakter van een reeks geografische factoren economisch en sociaal zeer kwetsbaar en met name in de huidige internationale crisis wordt die kwetsbaarheid sterk gevoeld.
Ik zou een oproep willen doen aan de Europese Commissie, en in het bijzonder tot commissaris Hübner, om zeer speciale aandacht te schenken aan de effecten van de huidige crisis in de ultraperifere regio’s. Een beoordeling van deze effecten in alle ultraperifere regio’s, met name op het toerisme, de bouw en de stijging van de werkloosheid, zou van belang zijn om een specifiek Europees antwoord te kunnen geven voor deze regio’s.
Daarom daag ik de Europese Commissie uit een Europees antwoord op de crisis voor de ultraperifere regio’s voor te bereiden, dat verder gaat dan de reeds aangekondigde maatregelen in het kader van het beleid voor economische en sociale cohesie ten behoeve van de Europese regio’s in het algemeen. Een specifiek Europees antwoord op de crisis voor de ultraperifere regio’s ...
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Uw tijd is om.
Volgens het Reglement, opgesteld door het Bureau, mogen ten hoogste vijf personen, elk niet langer dan één minuut, het woord voeren in dit type debat.
Naast de vijf afgevaardigden die op grond van het Reglement het woord hebben gevoerd, waren er nog zes anderen die wilden spreken. Omdat we nog wat tijd over hebben – volgens de zittingsdienst – maak ik een uitzondering en geef ik het woord aan die zes afgevaardigden. Ik verzoek hen echter met klem zich strikt aan het onderwerp te houden en zich te beperken tot de minuut waarin de "“catch-the-eye”-procedure voorziet.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik stel met voldoening vast dat het Tsjechisch voorzitterschap zich inzet voor een duidelijke definitie van het cohesiebeleid waarin hulpverlening aan minder ontwikkelde regio’s centraal staat. Verder zou ik graag de Commissie willen oproepen om bindende wetgeving in te dienen ter harmonisering van de regels met het oog op een goed functionerende markt voor microkredieten. Dit is niet alleen van belang in tijden van crisis, maar tevens om ervoor te zorgen dat ook burgers en kleine ondernemers die geen leningen van de traditionele banksector kunnen krijgen, betere toegang hebben tot financiële middelen. Uit de ervaringen met de consumentenkredieten blijkt duidelijk dat de Europese Unie eensgezind en doeltreffend dient op te treden, vooral wat de toezichthoudende instrumenten aangaat. Verder ben ik van mening dat de microkredieten net als het cohesiebeleid gereserveerd dienen te worden voor projecten in de onderontwikkelde regio's van de Europese Unie, alsook voor achtergestelde groepen burgers en in hoge mate innovatieve projecten overeenkomstig de Lissabondoelstellingen. Tot slot zou ik de Commissie willen wijzen op het risico van misbruik van microkredieten voor het witwassen van zwart geld. Jammer dat er nog geen concreet wetgevingsvoorstel op tafel ligt.
Andreas Mölzer (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, als we het over EU-cohesiebeleid en over regionale ontwikkeling hebben, zouden we misschien ook naar de kandidaatlanden moeten kijken. Na mijn bezoek van afgelopen weekeinde aan Turkije, om precies te zijn het oosten van Anatolië, waarbij ik mij op de hoogte stelde van de problemen in Diyarbakir in Koerdisch gebied, raakte ik ervan overtuigd dat we ook de kandidaatlanden van de voordelen en de noodzaak van regionale ontwikkeling moeten doordringen.
Het probleem van het Koerdische gebied is niet slechts etnisch van aard, niet louter een vraag van autonomie en wat daarmee samenhangt en het is ook geen terroristisch probleem, maar veeleer een zaak van gebrekkige regionale ontwikkeling, van een ontbrekend evenwicht tussen stad en platteland. Ik denk dat we Turkije duidelijk moeten maken dat het reeds Europese cohesiepolitiek bedrijft als het hieraan werkt. Anders zal het land zich ook in dit opzicht niet rijp voor Europa weten te tonen.
Alexandru Nazare (PPE-DE) . – (RO) De structuurfondsen en het Cohesiefonds zijn voor ons onderwerpen van verhitte discussies. Zij zijn echter eveneens een lovenswaardige maar helaas ook slecht benutte kans. Daar zijn talloze redenen voor, die gaan van bureaucratie en zware of te kortdurende regelgeving tot moeilijke toegang en gebrek aan transparantie.
Ik kan u wel zeggen dat vele Roemeense aanvragers hun beklag doen over subsidiabiliteitsproblemen, kortdurende regels en niet te doorgronden documentatie en natuurlijk lange tijdsbestekken voor projectevaluatie.
Het verheugt mij dat ook de Europese Commissie zich rekenschap begint te geven van deze hinderpalen. De voorstellen tot wijziging van de verordeningen bevatten nu ook bepalingen die tot doel hebben de regels voor het gebruik van deze fondsen te vereenvoudigen, hetgeen erg belangrijk is in de huidige economische crisis. Dit is een eerste stap en ik hoop ervan uit te mogen gaan dat een groot deel van onze voorstellen ook door de Commissie zal worden overgenomen.
Deze problemen kunnen onder andere worden opgelost met jumelageprogramma´s en programma´s voor technische bijstand, maar zoals ik ook tot uiting heb gebracht in mijn amendementen op het verslag-Krehl, is er eveneens een programma op EU-niveau vereist…….
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Ljudmila Novak (PPE-DE). - (SL) De middelen uit de structuurfondsen waarmee de Europese Unie de sociale, economische en territoriale samenhang en de ontwikkeling in 268 regio's versterkt, dragen ongetwijfeld veel bij tot de verbetering van de levenskwaliteit.
Het verheugt me dat net ons Parlement ook ertoe heeft bijgedragen dat er in deze financiële perspectieven meer middelen voor die doeleinden zijn uitgetrokken dan eerst werd voorgesteld. Tegelijk vind ik het jammer, zoals ook mijn collega voordien al heeft gezegd, dat er veel te veel bureaucratische belemmeringen zijn. Soms vraag ik me af of de schuld daarvoor bij Europa of bij de nationale regeringen ligt.
Ik denk dat we in elk geval voor de oplossing van de dringende behoeften, die zowel de gemeenten als de regio's hebben, die belemmeringen moeten vereenvoudigen. Als we bovendien jongeren en vrouwen op het platteland willen houden, moeten we veel meer middelen voorzien voor plattelandsontwikkeling.
James Nicholson (PPE-DE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, veel van wat we hier vanochtend hebben besproken, moet worden uitgevoerd door het volgende Parlement. Daarover bestaat geen twijfel. De ontwikkeling van het platteland staat centraal bij de ontwikkeling van de plattelandseconomie, maar toen de tweede pijler werd ontworpen en enkele jaren geleden werd ingevoerd om het platteland te ondersteunen, zijn er onvoldoende middelen verstrekt om deze tweede pijler te ondersteunen. Er is nu modulatie, waarbij het extra geld van de bedrijfstoeslagregeling voor boeren wordt weggehaald om het platteland en de plattelandseconomie te ontwikkelen.
Ik weet dat er hier een strijd op handen is. Er zijn leden die het regionale beleid, of de steun voor het platteland, willen weghalen bij DG Landbouw en willen overhevelen naar DG Regionaal beleid, wat onaanvaardbaar is voor degenen die in een plattelandseconomie leven. Dat debat hebben we lang gelden, in de jaren negentig van de vorige eeuw, gevoerd onder Ray MacSharry en dat gaan we niet nog eens doen. Ik zeg "geen denken aan". Extra financiering moet worden besteed onder landbouw en in de plattelandseconomie om kleine boeren en mensen die actief zijn op het platteland, te ondersteunen.
Francesco Ferrari (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik bedank de rapporteur voor zijn verslag. Het onderwerp hiervan is zeer gevoelig omdat het gevolgen kan hebben voor het economische systeem van de verschillende landen van de Unie. Als het nieuwe Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling aan het GLB wordt gekoppeld, kan dat positieve en negatieve aspecten hebben, afhankelijk van hoe een dergelijk fonds zal worden gebruikt.
In zeker opzicht kunnen dergelijke fondsen hierdoor doeltreffender worden gebruikt en dat is beslist goed nieuws. Ik ben het echter met de rapporteur eens dat de grens heel vaag is en dat bovendien het risico bestaat dat de fondsen alleen ter verbetering van het concurrentievermogen van de landbouw worden gebruikt, ten koste van andere sectoren op het platteland.
De plattelandsgebieden hebben immers sterke investeringen nodig voor het herstel van de economie, structurele investeringen en investeringen in de landbouw en voedingsproductie, scholing van jonge boeren, die de motor vormen van de plattelandseconomie, en ook scholing van vrouwen die in dergelijke gebieden leven en investeringen in de informaticasector om jongeren vertrouwd te maken met de nieuwe technologieën. Nu bestaat het gevaar dat de fondsen verkeerd zullen worden gebruikt.
Daarom blijf ik ervan overtuigd dat het gezonde verstand de boventoon moet voeren om te voorkomen dat de fondsen op een slechte manier worden toegekend, want de impact van de plattelandseconomie op Europa kan zeer groot zijn.
Czesław Adam Siekierski (PPE-DE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, in de huidige economische crisis wint het cohesiebeleid alleen maar aan belang, omdat de structuurfondsen die in het kader van dit beleid beschikbaar zijn effectieve instrumenten kunnen zijn om de economie op regionaal niveau te stimuleren. Concentratie op activiteiten die de groei stimuleren, zoals uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling, innovatie en instrumenten waarmee actief banen worden geschapen moeten de Europese economie een stimulans geven en voor een terugkeer naar groei zorgen. Ik ben het ook eens met het toewijzen van additionele middelen voor een betere toegang tot internet in rurale gebieden.
Danuta Hübner, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb twee minuten gespaard uit mijn inleidende opmerkingen om meer tijd te hebben om nu op alle vragen te antwoorden. Ik betreur het dat ik niet alle vragen kan beantwoorden, maar ik heb alle bilaterale uitwisselingen die we het afgelopen jaar hebben gehad, in Brussel of tijdens mijn bezoeken aan uw kiesdistricten, zeer gewaardeerd. Ik nodig u uit om deze dialoog met ons voort te zetten in de Commissie. Ik wil u bedanken voor dit werkelijk goede en oprechte debat vandaag.
We moeten het potentieel van al het Europese en nationale beleid volledig en verstandig benutten, om er voor te zorgen dat de Europese Unie als economie en als maatschappij economisch, sociaal en politiek sterker uit deze crisis komt, met solide funderingen voor duurzame ontwikkeling op de lange termijn. Ik heb het gevoel dat het vandaag gevoerde debat bevestigt dat het Europese cohesiebeleid een rol moet spelen in dit proces, zowel vandaag als morgen. Het is onze gemeenschappelijke taak om te waarborgen dat het potentieel van het cohesiebeleid, het vermogen om duurzame ontwikkeling en banen te bieden, volledig en verstandig wordt benut in deze nieuwe wereldwijde context. Ik denk dan niet alleen aan de crisis, maar ook aan alle bekende uitdagingen die we jaren geleden hebben aangewezen als belangrijke uitdagingen voor Europese ontwikkeling.
Het steunen van een duurzaam concurrentievermogen is de meest effectieve manier om cohesie in de Europese Unie te bereiken. In deze context moeten we het cohesiebeleid gebruiken om ons te richten op factoren als toegang tot financiering door het midden- en kleinbedrijf. We moeten ook kwesties behandelen als betere toegang tot openbare diensten die de inzet en productiviteit moeten verbeteren en dus bijdragen aan meer gelijke kansen.
Zoals sommigen van u hebben benadrukt, zijn we in de afgelopen jaren gezamenlijk tot het inzicht gekomen dat het aanpakken van nieuwe uitdagingen duidelijk een geïntegreerde plaatselijke benadering vereist, een benadering die het gebruik van middelen optimaliseert en waarbij eveneens alle partners op regionaal en lokaal niveau worden gemobiliseerd, zowel op nationaal als op Europees niveau, zodat we actief zijn op alle niveaus van Europees beleid.
Met betrekking tot het partnerschapsbeginsel zou ik willen benadrukken dat dit vanaf de allereerste dag van mijn ambtstermijn een belangrijk doel is geweest, en de Commissie heeft veel geïnvesteerd om een echt partnerschapsbeginsel en cohesiebeleid tot stand te brengen, iets dat daadwerkelijk wordt gebruikt in het veld. Vlak na de onderhandelingen hebben we een volledige beoordeling gemaakt van de manier waarop het partnerschapsbeginsel en het proces om beleidsprogramma’s te ontwerpen, zijn uitgevoerd door de lidstaten en de regio’s. We wilden niet alleen de formele aanwezigheid van partnerschapsbeginselen, dus we hebben ook met partners gewerkt, en hen geholpen om hun vermogen op te bouwen om echte partners in het beleidsmanagementsysteem te zijn, en we reageren vrij efficiënt op signalen die we vanuit het veld krijgen dat het beginsel niet wordt gerespecteerd in de afzonderlijke lidstaten. Ik heb zojuist een vergadering over dit onderwerp gehad met ngo's uit een van de lidstaten in midden-Europa.
Ik ben het ook volledig eens met diegenen die zeggen dat het cohesiebeleid niet geïsoleerd werkt en mag werken; dat we de synergie en coördinatie moeten versterken tussen het cohesiebeleid en al het andere beleid: sectorbeleid, nationaal beleid of Europees beleid. En dat is niet alleen om overlapping of duplicatie te voorkomen, maar ook om gebruik te maken van de synergie die voortkomt uit een goede coördinatie tussen de verschillende vormen van beleid. Natuurlijk vormen de plattelandsontwikkeling en het regionaal beleid een uitzonderlijk voorbeeld van de noodzaak van een zeer goede coördinatie en het gebruik van synergie tussen twee vormen van beleid.
Een ander voorbeeld kan het concurrentievermogen zijn en de noodzaak om rekening te houden met de beperkingen van een koolstofarme economie en klimaatverandering met betrekking tot investeringen in de infrastructuur. Ik zou zeer sterk willen benadrukken dat we veel hebben geïnvesteerd in het groener maken van het Europees cohesiebeleid. We hebben de doelen vastgesteld met betrekking tot de klimaatverandering, energie-efficiëntie en hernieuwbare energie voordat het grote debat over klimaatverandering in de Europese Unie losbarstte. Op dit moment gaat een derde van de financiering van het cohesiebeleid rechtstreeks naar groene investeringen op alle gebieden in ons leven. We hebben nog onlangs 4 procent extra toegevoegd aan het beleid, die moet worden gebruikt voor energie-efficiënte huisvesting en het gebruik van hernieuwbare energie waardoor we deze uitdaging beter kunnen benadrukken.
Wat ook duidelijk uit het debat komt is dat we behoefte hebben aan zowel continuïteit als hervormingen bij het overbrengen van het beleid. Op het gebied van continuïteit zou ik zeer sterk willen benadrukken dat deze meerjaarlijkse programmering, additionele financiële middelen, gedeeld beheer en partnerschapsbeginselen een grote Europese waarde vertegenwoordigen waarvoor we moeten blijven zorgen. Maar er is ook die behoefte aan verandering om een beter evenwicht te vinden tussen de eisen van financieel beheer en controle en de taken om goede resultaten te bereiken en het beleid goed uit te voeren. We moeten ongetwijfeld een eenvoudiger, efficiënter en effectiever uitvoeringsmechanisme instellen en de administratieve complexiteit en administratieve lasten verminderen.
De afgelopen maanden hebben we met uw grote steun gewerkt aan deze uitdaging. Afgelopen december lag er al een eerste amendement op artikel 55, en over een week stemmen we over het belangrijkste stuk van de vereenvoudigingsvoorstellen. De taskforce die we met de lidstaten hebben ingesteld voor de vereenvoudiging van beleid, gaat verder met haar werk, en eind mei zal er een nieuw voorstel liggen, hopelijk nog steeds betrekking hebbend op deze periode.
Ik ben het met u eens dat, als het beleid effectiever moet zijn, we ons dan ook meer moeten richten op resultaten, betere controle en een evaluatiecultuur. We blijven hieraan werken. Ik stel uw steun voor financiële instrumentering zeer op prijs. We liggen op schema, maar er kan zeker meer worden gedaan. Met betrekking tot financiële instrumentering, dat nu een van de belangrijkste instrumenten is die het midden- en kleinbedrijf aan toegang tot krediet helpt via JEREMIE en nu ook via JASMINE voor microkredieten, wil ik u er ook op wijzen dat we dit proces zijn begonnen lang voordat deze crisis toesloeg. Het beleid is dus redelijk goed voorbereid op deze moeilijke tijden.
Sommigen van u hebben het over het transparantievraagstuk gehad. Ik wil u er hier aan herinneren dat we voor deze nieuwe periode 2007-2013 nieuwe regels hebben. We hebben de verplichting om het publiek te informeren over alle begunstigden, dus we hopen dat we met deze transparantieverplichtingen ook een belangrijke verandering zullen zien met betrekking tot de bewustwording van burgers en de integriteit van het hele proces.
Heel even kort over cultuur, omdat dit als belangrijk element werd genoemd: we zijn ons er volledig van bewust, en ik zie het ook tijdens mijn reizen, dat zowel regio's als steden belangrijke spelers zijn op cultureel gebied in Europa. Cultuur speelt ook een belangrijke economische rol in de ontwikkeling van regionale ontwikkeling. We hebben dit erkend in het kader van het Europees cohesiebeleid. We hebben vele regionale en lokale stedelijke strategieën waarbij cultuur met succes is geïntegreerd in ons beleid.
Ik wil u ook vertellen dat de Commissie binnenkort een onafhankelijk onderzoek start naar de bijdrage van cultuur aan lokale en regionale ontwikkeling, dat hopelijk begin volgend jaar wordt afgerond. Hierdoor krijgen we een betere kennisbasis, zodat we cultuur nog beter kunnen inpassen in Europees beleid.
Tot slot ben ik erg blij met al uw opmerkingen, niet alleen over het verslag, maar ook wat u hier hebt laten zien als uw zorgen en ideeën voor de toekomst. Ik zal de meeste boodschappen opnemen in mijn oriëntatiedocument dat ik eind mei aan de Raad zal aanbieden. We voltooien ook het onafhankelijk onderzoek door een groep onderzoekers en deskundigen onder leiding van professor Fabrizio Barca. Dit wordt eind april openbaar gemaakt. De definitieve officiële beoordeling van het advies over het Groenboek inzake territoriale cohesie wordt bekendgemaakt in ons zesde tussentijdse cohesieverslag dat tegen eind juni door de Commissie wordt aangenomen.
Constanze Angela Krehl, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe aan het eind van dit debat twee opmerkingen te maken.
Het publiek staat sterk ambivalent tegenover het Europese structuurbeleid. Voor sommigen spreekt het vanzelf dat ze steun krijgen en naar hun mening zijn alleen de administratieve drempels daarvoor te hoog. Voor anderen, waaronder ook enkelen uit ons midden, lijkt het vooral de deur naar fraude open te zetten. Geen van beide opvattingen klopt!
Voor mijn fractie is solidariteit van werkelijk belang, maar die dient wel steeds goed gemotiveerd te zijn en van twee kanten te komen. Maar het is ook niet zo dat doelcorporaties, gemeenten of organisaties die projectsubsidie aanvragen erop uit zijn de Europese Unie te bedriegen. Ingewikkelde procedures veroorzaken vaak fouten, maar geen fraude. Daarom moeten we aan de praktijk wat veranderen.
Het tweede punt waarop ik in zou willen gaan, is dit: het cohesiebeleid is ontegenzeggelijk een belangrijk onderdeel van het Europese beleid en we hebben het eens te meer nodig, nu we door klimaatverandering, economische crisis en globalisering voor grote uitdagingen gesteld worden, evenals door demografische en arbeidsmarktontwikkelingen. Met het oog op de toekomst moet het Europees Parlement het cohesiebeleid toesnijden op de behoeften van de Europese regio’s en de verslagen waarover we zojuist gedebatteerd hebben vormen daarvoor een goede grondslag. Langs deze weg kan de gehele Europese Unie een meerwaarde krijgen, al mogen we bij de herziening van het structuurbeleid niet de indruk wekken alsof dit instrument alle problemen van deze Europese Unie op zou kunnen lossen. Laten we ons dus tot onze eigenlijke taak beperken. Ik dank u zeer.
Oldřich Vlasák, rapporteur. − (CS) Mevrouw de commissaris, dames en heren. Ik zou graag op deze plaats nog eens alle oproepen en beleefde verzoeken nog eens op een rijtje willen zetten, die het Europees Parlement aan zijn partners, de Europese Commissie en de lidstaten, zal richten zal indien dit verslag wordt goedgekeurd.. Het is allereerst zonder enige twijfel noodzakelijk te kijken naar de doeltreffendheid van de opname van het Urban-initiatief in de hoofdstroom van het cohesiebeleid. De verschillende mogelijkheden dienen tegen het licht gehouden te worden en er moet gekeken worden of en in hoeverre de burgemeesters en andere ambtsdragers tevreden zijn met de inzet van de Europese gelden in de stedelijke gebieden. Geïntegreerde planning, overdracht van bevoegdheden - de zogeheten subdelegatie - of de financieringsinstrumenten, dat zijn allemaal instrumenten waarbij het uitermate wenselijk zou zijn indien de Commissie zich op zijn minst via het uitbrengen van aanbevelingen of met het presenteren van goede praktijken actiever bij het geheel betrekken zou. Tevens is het noodzakelijk dat het cohesiebeleid, en dan niet alleen de stedelijke dimensie ervan, verder vereenvoudigd wordt. Zo kan er voor de lange termijn bijvoorbeeld gedacht worden aan samenvoeging van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het Europees Sociaal Fonds. Niet in de allerlaatste plaats is het van cruciaal belang dat de Commissie op regelmatige basis het effect van al het beleid op het leven in de stad meet en analyseert, en tegelijkertijd direct met de steden in gesprek is over de doeltreffendheid van het beleid. In dit verslag worden de Commissie en de lidstaten dan ook opgeroepen om een Europees platform op hoog niveau in te richten voor stedelijke ontwikkeling om ook op het gebied van het stedelijk beleid de open coördinatiemethode toe te passen zoals die reeds op ander vlak, zoals bijvoorbeeld de sociale cohesie, toegepast wordt. Verder doet het verslag de oproep om de stedelijke gebieden in het kader van het initiatief “Regio’s voor economische verandering” te versterken en verder te laten ontwikkelen en het project Urban Audit regelmatig te actualiseren. Het is zonder geloofwaardige vergelijkende statistische gegevens namelijk niet mogelijk onze besluiten te baseren op ter zake doende data. De Europese fondsen zijn een van de meeste zichtbare uitingen van de Europese integratie. Daarom is het nodig dat we niet alleen nu voor de verkiezingen maar ook daarna de daadwerkelijke ontvangers van de structurele hulp, namelijk onze medeburgers en onze kiezers, meer betrekken in het debat over de gewenste gedaante van het cohesiebeleid.
Wojciech Roszkowski, rapporteur. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, het onderwerp dat in mijn verslag aan de orde is gesteld, is zeer specifiek, maar tevens uiterst belangrijk voor een optimaal gebruik van EU-middelen vanuit het oogpunt van cohesie, zowel in traditionele zin als in de zin van territoriale cohesie.
Duurzame groei is een uiterst ingewikkeld thema. We moeten derhalve iedere poging om deze doelstelling op eenvoudiger wijze te bereiken verwelkomen. Tot op heden is het concept van territoriale cohesie echter nog niet nauwkeurig vastgesteld. Het groenboek is daarom eerder een eerste stap dan een eindpunt in het debat over dit onderwerp.
Ik ben verheugd dat de commissaris erop wijst dat het bij de uitvoering van EU-beleid noodzakelijk is om de verschillen in ontwikkelingsniveau te reduceren, en dat hij daarbij tevens het belang van synergieën onderstreept. Verschillende regio’s hebben te kampen met zeer uiteenlopende problemen in termen van inkomensniveaus, geografische ligging, migratie, enzovoort. We dienen echter rekening te houden met wat mijn Poolse collega’s, mevrouw Staniszewska, de heer Podkański en de heer Zapałowski, hebben gezegd over de tendens dat middelen zich ophopen in de centra van regio’s. We moeten ons tevens realiseren dat de doelstellingen van het plattelandsontwikkelingsbeleid niet in strijd hoeven te zijn met de doelstellingen van Lissabon, mits deze ontwikkeling gebaseerd is op de toepassing van het mechanisme van het relatieve concurrentievermogen, of een stijging van de productiviteit tegen geringe kosten.
De Landbouwcommissie heeft nog geen commentaar geleverd op mijn verslag, en ik neem aan dat dit stilzwijgen betekent dat zij ermee instemt. Ik ben van mening dat de stem van de heer Baco waarschijnlijk op een misverstand berust. In mijn verslag heb ik nadrukkelijk vermeld dat middelen voor plattelandsontwikkeling niet ten koste mogen gaan van rechtstreekse betalingen. Aan de andere kant staat vast dat deze middelen ertoe kunnen bijdragen dat plattelandsgebieden hun economische problemen te boven komen door de ondersteuning van niet-agrarische activiteiten. Ik ben blij met de steun van de heer Nicholson inzake dit onderwerp.
Tot slot zou ik mijn dank willen uitspreken aan de adviseurs van de Commissie regionale ontwikkeling en aan de leden van mijn eigen fractie voor hun hulp bij het opstellen van dit verslag, alsmede aan allen die vandaag hebben deelgenomen aan dit debat.
Miroslav Mikolášik, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, tot slot wil ik nog enkele ideeën naar voren brengen waarvoor ik in mijn inleidende rede geen tijd had.
Ik ben zeer verheugd dat er meer dan 100 miljard euro wordt geïnvesteerd in de bescherming van het milieu. Tegelijkertijd zou ik echt een grotere toekenning verwelkomen voor energie-efficiëntie en hernieuwbare energie – op dit moment 9 miljoen euro – evenals een grotere toekenning voor maatregelen om de klimaatverandering tegen te gaan, want de huidige 48 miljoen euro is te weinig voor wat er op dit moment nodig is.
Ik ben ervan overtuigd dat de besluitvorming over de manier waarop we deze middelen gebruiken om onze regio's te beschermen en de gevolgen van de klimaatverandering, zoals overstromingen en droogtes, te bestrijden, bepalend is voor de toekomst van onze regio´s en hun economische posities. Ik heb ook grote waardering voor het feit dat alle lidstaten al een aanzienlijk bedrag van hun totale toekenning hebben bestemd voor investeringen in onderzoek, ontwikkeling en innovatie, maar ik heb ook gezien dat het voor de meeste convergentieregio's in de EU een belangrijk probleem blijft om toegankelijkheid te waarborgen, vanwege een gebrek aan vervoerinfrastructuur.
Aan de andere kant ben ik blij met de inspanningen van de lidstaten om investeringen die zijn gericht op het vergroten van de arbeidsparticipatie en het verbeteren van vaardigheden, evenals het bestrijden van armoede en sociale uitsluiting, prioriteit te geven in hun programma's, die worden gefinancierd door het Europees Sociaal Fonds. Verder moedig ik nieuwe lidstaten aan om door te gaan met het vormen van effectieve partnerschappen en het partnerschapsbeginsel consequent te versterken tijdens het uitvoeren van de operationele programma's. Ik ben van mening dat de nieuwe lidstaten echt kunnen profiteren van de uitwisseling van goede praktijken en bijvoorbeeld kennis over ontwikkelingen in technologieën, en van andere gemeenschappelijke acties om hun potentieel met betrekking tot uitvoering te versnellen.
Zsolt László Becsey, rapporteur. – (HU) Bij de inleiding kon ik niet ingaan op een aantal vragen die specifiek verband houden met microkredieten, maar het sleutelwoord hier is additionaliteit. Ik wil nog eens benadrukken dat dit ook een belangrijk basisbeginsel van het cohesiebeleid is, naast partnerschap en een geïntegreerde benadering.
Dus om net dat beetje meer te kunnen bieden, moeten we zorgen dat deze mensen zonder vast adres via het mentorprogramma deel kunnen nemen aan het programma van microkredieten. We kunnen die meerwaarde bereiken door ervoor te zorgen dat we met het JASMINE-initiatief dat nu van start gaat nieuwe instellingen voor microfinanciering die dicht bij de mensen staan kunnen opleiden en bij de zaak betrekken. Verder moeten we net dat beetje meer bieden door een flexibelere houding aan te nemen op het gebied van mededinging, zowel met betrekking tot de minimis- programma’s als bijvoorbeeld openbare aanbestedingen, door zelfstandigen door middel van positieve discriminatie te positioneren.
Ik wil graag juist bij die financieringskwestie nog even stilstaan. Aan de ene kant moet het experimentele programma worden opgestart met twee miljoen euro per jaar – iets waar het Parlement nu al twee jaar op aandringt. Ik hoop dat dit in de tweede helft van het jaar van start zal gaan. We moeten de programma’s die expliciet op microkredieten gericht zijn, in het belang van transparantie concentreren op één plaats – zoals verscheidene collega’s al opmerkten.
Het additionaliteitsbeginsel is ook een heel belangrijk middel om de lidstaten over te halen mensen te stimuleren om een micro-onderneming op te richten en niet thuis te zitten met een uitkering, zoals ook Mia De Vits al aangaf. Maar ik vind het belangrijk dat we de mensen hierin blijven stimuleren. En bij additionaliteit is het cruciaal dat mensen door bemiddelaars voor microfinanciering niet worden aangezet tot woekerpraktijken. De zigeuners mogen bijvoorbeeld niet aan hun eigen aristocratie worden onderworpen, in plaats daarvan moeten we ervoor zorgen dat er daadwerkelijk activiteiten worden ontplooid die gebaseerd zijn op partnerschap en de wil om te helpen.
Lambert van Nistelrooij, rapporteur. − Voorzitter, vanmorgen was ik de eerste woordvoerder in dit gezamenlijke debat en terugkijkend denk ik dat we aan onze burgers, aan de mensen die decentraal bezig zijn om integraal beleid te voeren een heel goed signaal hebben gegeven dat het Europees Parlement ervoor kiest om door te gaan met het cohesiebeleid en hun werk waardeert dat ze in al die vele projecten verrichten, of het nu gaat over de O&O-ontwikkelingen of researchinfrastructuur dan wel projecten op het gebied van energievernieuwing. Dat is van wezenlijk belang. Als we de komende maanden naar de kiezer gaan, dan zijn er die duizenden projecten waarin Europa dicht bij de burger staat. Ik vind dat van groot belang. Ik wens ook commissaris Hübner veel succes in die campagne, want ik heb begrepen dat ook u naar de kiezer gaat de komende maanden. Dat is een heel groot goed, ook voor iedereen hier aanwezig. Ik wil u vooral ook danken voor de beleidsveranderingen die u heeft aangebracht: meer aandacht voor de Lissabon-doelstellingen, vergroening van onze activiteiten, een accent op O&O en vandaag heb ik nog eens kunnen constateren dat u ook het culturele erfgoed nadrukkelijk noemt als iets wat zijn economische en culturele waarde heeft.
Ik wil nog een paar opmerkingen maken, in de eerste plaats over het accent dat wordt gelegd op grensoverschrijdende samenwerking, die derde doelstelling, die we in de komende periode ook financieel dienen te versterken.
Tweede punt: geen versnippering van onze fondsen. We hebben prachtige fondsen waarmee we decentraal onze partners in het kader van het partnerschap de middelen bieden om ontwikkelingen door te zetten. We mogen dat niet versnipperen in de volgende periode.
Ten slotte, moet het Witboek over de territoriale cohesie er komen. U heeft veel aangegeven, maar dat Witboek is de basis voor toekomstige wetgeving en ik zou het zeer jammer vinden als de Europese Commissie het nalaat een Witboek uit te geven. Ik dank ook de schaduwrapporteurs op mijn verslag voor hun samenwerking, en met name ook de staff, want die was geweldig.
De Voorzitter. – Alvorens de vergadering kortstondig te onderbreken, permitteer ik het mij een groep bezoekers welkom te heten, bestaande uit gepensioneerden afkomstig van de provincie Toledo, van de regio Castilla-La Mancha, waar ik vandaan kom, omdat zij naar het Parlement zijn gekomen om hun plicht als Europeanen te vervullen.
De gecombineerde behandeling is gesloten.
We gaan nu over tot de stemming.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Adam Bielan (UEN), schriftelijk. – (PL) Bewoners van plattelandsgemeenschappen bevinden zich met name als het gaat om de concurrentie op de arbeidsmarkt in een kansarme positie. In de Europese Unie, en vooral in Polen, bestaan wat betreft de levensstandaard aanzienlijke verschillen tussen stedelijke en plattelandsgebieden. Dit geldt met name voor de toegang tot diensten. De toegang tot moderne technologieën zoals breedbandinternet is in plattelandsgebieden in Polen in vergelijking met stedelijke gebieden slechts half zo groot.
Het zou de doelstelling van het cohesiebeleid moeten zijn om speciale initiatieven te ontplooien, zodat de levensstandaard in bepaalde regio’s gelijk wordt gesteld. In dit opzicht is het van cruciaal belang dat kleine en middelgrote bedrijven worden gesteund bij het verkrijgen van middelen van het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling.
Regeringen van afzonderlijke landen moeten door het wegnemen van administratieve en juridische obstakels en het bieden van een gepaste infrastructuur steun bieden aan kleine en middelgrote ondernemingen. Dit zijn basisvoorwaarden voor de ontwikkeling van gebieden die ver gelegen zijn van grootstedelijke gebieden.
Sebastian Valentin Bodu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) De verstrekking aan ondernemers van microkredieten en van met communautaire middelen gefinancierde kredieten is een institutionele hefboom waarmee het gat dat commerciële banken open laten wegens de financiële crisis - die reeds een weerslag heeft op de reële economie - kan en moet worden opgevuld.
Een commerciële bank kan alleen een gunstig effect sorteren op de economie als zij krediet verstrekt, hetgeen op dit moment niet het geval is, ofschoon diverse banken een massale injectie met overheidsgeld hebben gekregen.
Gezien deze omstandigheden stel ik voor dat de lidstaten geen rechtstreekse steun meer geven aan in moeilijkheden verkerende commerciële banken, die het verkregen geld gebruiken om hun enorme verliezen te dekken en/of hun financiële coëfficiënten te verbeteren met overheidsgeld, hun aandeelhouders zoet proberen te houden en een reden zoeken om zichzelf op royale bonussen te trakteren. Anderzijds mag men ze ook niet allemaal failliet laten gaan.
Ik stel voor om commerciële banken alleen te gebruiken als eenvoudige intermediairs, als agentschappen voor het verstrekken van kredieten en microkredieten met overheidsgeld aan marktdeelnemers en ondernemers die zonder krediet eveneens blootgesteld zouden zijn aan het risico van faillissement.
Tot slot moeten degenen die behoefte hebben aan kredieten en microkredieten deze kunnen ontvangen via de banken. Deze kredieten mogen echter niet via de balans van de banken lopen. De banken moeten alleen hun expertise en netwerken ter beschikking stellen om de verstrekking van leningen te vergemakkelijken.
Vasilica Viorica Dăncilă (PSE), schriftelijk. – (RO) Gemakkelijker toegang tot microkrediet voor kleine ondernemers, werklozen en benadeelden die graag een eigen zaak willen beginnen en geen toegang hebben tot de traditionele kredietinstrumenten van banken, is samen met het onlangs verminderd btw-tarief op bepaalde diensten een van de oplossingen die de Europese Unie de lidstaten biedt om te helpen bij de overwinning van de crisis.
Uit de laatste analyses blijkt dat de dienstensector, de landbouw en het toerisme misschien een belangrijk deel van de op de arbeidsmarkt aanwezige arbeidskrachten, werklozen inbegrepen, kunnen opnemen. Daarom moeten Roemenië en de andere EU-landen de noodzakelijke instrumenten ontwikkelen om dit idee tot uitvoering te brengen, vooral als onderdeel van het “niet-bancaire” marktsegment.
Ik denk dat deze microkredieten op succesvolle wijze kunnen worden gebruikt om diensten te ontwikkelen voor ondernemingen, zelfstandigen of huishoudens, van IT-specialisten tot glazenwassers, van tuiniers tot bejaarden- en kinderverzorgers. Daarmee kan eveneens worden bijgedragen aan de inzet van persoonlijke bekwaamheden en kwaliteiten in een succesvolle onderneming.
Microkredieten moeten toegankelijk zijn voor ondernemingen met minder dan 10 werknemers. Dit is goed voor mensen die willen werken en voor werklozen die een eigen zaak willen beginnen. 91 procent van de Europese commerciële bedrijven zijn immers microbedrijven.
Dragoş Florin David (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Met het Groenboek over territoriale cohesie, getiteld: “Van territoriale diversiteit een troef maken”, is een brede raadpleging van regionale en lokale overheden, verenigingen, ngo’s en organisaties van het maatschappelijk middenveld op gang gebracht. Het doel hiervan is ervoor te zorgen dat dit nieuwe concept en de implicaties ervan voor het toekomstig regionaal beleid van de EU door iedereen op dezelfde manier worden opgevat, zonder evenwel een definitie te geven van “territoriale cohesie”.
Het doel van territoriale cohesie is alle gebieden van de EU in staat te stellen zich op harmonieuze wijze te ontwikkelen en alle burgers de mogelijkheid te bieden om zoveel mogelijk te profiteren van de inherente eigenschappen van deze gebieden. Het groenboek stelt voor diversiteit om te zetten in een troef en een concurrentievoordeel, om aldus een bijdrage te leveren aan de duurzame ontwikkeling van heel de EU. In het groenboek wordt ook specifiek verwezen naar de noodzaak van effectieve controle op en flexibilisering van het cohesiebeleid.
Een van de belangrijkste uitdagingen is de gebieden in staat te stellen deze troef ook daadwerkelijk te gebruiken en goede praktijken uit te wisselen. Het verslag van de heer van Nistelrooij gaat over dit brede terrein van territoriale cohesie en bevat effectieve meningen over de desbetreffende mededeling van de Commissie. Het Groenboek inzake territoriale cohesie blijft open voor nieuwe uitdagingen maar wordt tevens omgezet in een effectief instrument voor partnerschappen en voor uitwisseling van beproefde methoden.
Constantin Dumitriu (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Het cohesiebeleid en de maatregelen voor plattelandsontwikkeling vallen onder hetzelfde solidariteitsbeginsel als dat van het Europees project en dragen bij aan de verwezenlijking van de strategie van Lissabon.
Onze analyses en de te nemen besluiten moeten rekening houden met de uiteenlopende ontwikkelingsniveaus van de landbouw in de Europese Unie, met het gewicht van deze sector in de economie van de lidstaten en met de verschillen in regionale cohesie en ontwikkeling. Het verheugt mij dat in de eindversie van het verslag ook mijn voorstel is opgenomen om meer soepelheid te brengen in het gebruik van de structuurfondsen en aldus de structuurfondsen in staat te stellen de maatregelen voor plattelandsontwikkeling aan te vullen.
Teneinde een goede coördinatie en complementariteit van het cohesiebeleid met de maatregelen voor plattelandsontwikkeling te verzekeren zullen de lidstaten mechanismen moeten invoeren voor een consequent en eerlijk gebruik van de Europese middelen. Tegelijkertijd moet de Europese Unie de haar ter beschikking staande instrumenten gebruiken om het gebruik van de Europese middelen op regionaal niveau beter te bewaken en aldus benadeling van de plattelandsgebieden te voorkomen.
Dit verslag is een eerste analyse van dit onderwerp en moet worden voortgezet, zodat met de toekomstige financiële vooruitzichten de EU-maatregelen voor financiële ondersteuning beter op elkaar kunnen worden afgestemd.
Bogdan Golik (PSE), schriftelijk. – (PL) Ik wil de heer Becsey bedanken voor zijn verslag, dat zo belangrijk is voor mij en mijn landgenoten.
Veel mensen lijken zich niet te realiseren hoezeer de invoering van microkredieten de sociaaleconomische ontwikkeling van een land kan beïnvloeden. Kleine, ongedekte leningen zijn niet alleen voorbehouden aan de armste ontwikkelingslanden. Dit idee kan tevens worden toegepast op werklozen, startende ondernemingen of reeds bestaande micro-ondernemingen.
Personen die niet in aanmerking komen voor een krediet de mogelijkheid bieden hun initiatieven te financieren is een belangrijke stap in de richting van het uitvoeren van het principe “denk eerst klein”. Door de verstrekking van dergelijke leningen bevorderen we het ondernemerschap en verhogen we de werkgelegenheid, waarbij we tegelijkertijd sociale uitsluiting voorkomen en verminderen. Microkredieten hebben een zeer positief effect op het niveau van de werkgelegenheid, iets wat met name in mijn land van belang is.
Desalniettemin moeten er bij de invoering van dit soort leningen een aantal belangrijke zaken in ogenschouw worden genomen.
Ten eerste moeten de institutionele en juridische kaders van microkredieten aangepast worden aan het ontwikkelingsniveau van de kredietmiddelenmarkt.
Ten tweede moeten de procedures worden onderzocht die verbonden zijn aan de levering van deze dienst. Gezien de complexe aard van microkredieten zijn micro-ondernemers en mensen die een bedrijf opstarten meer geneigd om consumentenkredieten aan te vragen.
Ter bevordering van het gebruik van microkredieten moeten ondernemers ten slotte op de hoogte worden gesteld van het feit dat er in plaats van bankleningen andere alternatieven zijn voor de financiering van hun bedrijf.
Ondanks dit voorbehoud verwelkom ik de verstrekking van microkredieten in Polen met open armen.
Lívia Járóka (PPE-DE), schriftelijk. – (HU) Graag feliciteer ik mijn collega Zsolt Becsey met zijn verslag, waarin richtlijnen worden gegeven voor de ontwikkeling van een systeem van microkredieten om economische groei en werkgelegenheid te ondersteunen. Het stuk wijst er terecht op dat achtergestelde groepen, zoals langdurig werklozen, mensen die een uitkering ontvangen en etnische minderheden, met name de Roma, centraal moeten worden gesteld bij Europese initiatieven op het gebied van microkredieten.
Microkredieten zijn uitermate succesvol gebleken in verscheidene landen bij de bevordering van sociale en economische re-integratie door zelfstandig ondernemerschap te stimuleren. Vooral nu, in deze tijden van financiële crisis, hebben eenvoudige financiële instrumenten waarmee ondernemingen kunnen worden gefinancierd, met name in achtergestelde gebieden en bij de eerder genoemde maatschappelijke groeperingen, een meerwaarde. Degenen die van plan zijn een klein familiebedrijf te runnen, kampen namelijk met grote moeilijkheden bij aanbestedingen die in het kader van het cohesiebeleid zijn uitgeschreven, voornamelijk op het gebied van medefinanciering. In plaats van winstbejag moet de totstandkoming of het herstel van sociale cohesie prioriteit genieten, aangezien de ondersteuning van zelfstandigen beduidend goedkoper is dan het uitbetalen van werkloosheidsuitkeringen; ook vanuit nationaal economisch oogpunt loont het dus de moeite om microkredieten te verstrekken, zelfs als dit in strikt financieel opzicht misschien niet rendabel is. Het systeem van microkredieten moet ook toegankelijk worden gemaakt voor de “niet-bankabelen”, dat wil zeggen personen aan wie de traditionele banksector geen krediet verstrekt vanwege het te hoog geachte risico, de kleine marge en het gevaar van wanprestatie. Verder moet het mogelijk worden gemaakt achtergestelde groepen hier gericht bij te betrekken.
Zbigniew Krzysztof Kuźmiuk (UEN), schriftelijk. – (PL) In het debat over het cohesiebeleid vraag ik uw aandacht voor een aantal punten die de heer Roszkowski in zijn verslag te berde heeft gebracht.
1. Het financieel perspectief voor 2007-2013 verklaarde het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling tot tweede pijler van het GLB en koppelde het daarmee los van het cohesiebeleid. Een gevolg daarvan is dat het cohesiebeleid, zeker bij de schaarse begrotingsmiddelen, met name voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, zich vooral beperkt heeft tot het economisch concurrentievermogen in de grotere stedelijke centra of in de meest actieve regio’s, terwijl het ELFPO zijn middelen vooral inzet voor het verbeteren van het agrarische concurrentievermogen.
Deze aanpak zou ertoe kunnen leiden dat beide fondsen aan dezelfde doelen werken, bijvoorbeeld milieubescherming, scholing en cultuur, of omgekeerd, dat een bepaald doel in beide fondsen wordt vergeten.
2. Daarom moeten we bepalen of de gelden die zijn gereserveerd voor plattelandsontwikkeling in de jaren 2007-1013 in de eerste plaats ten goede zouden moeten komen aan boeren, of juist aan niet-agrarische belanghebbenden op het platteland, of misschien aan hen die op het platteland blijven maar van de agrarische naar een andere economische sector overstappen. Mocht binnen de tweede pijler de voorkeur uitgaan naar steun aan de boeren, lijkt het mij raadzaam om de steungelden in het eerstvolgende perspectief toch weer aan het cohesiebeleid te koppelen.
3. Overigens dient het budget voor de twee pijler van GLB verruimd te worden, zij het, conform de wens van het Europees Parlement, door een verlaging van de bedragen die rechtstreeks aan grote boerenbedrijven uitgekeerd worden en door een geleidelijke verhoging van het modulatiepercentage.
Janusz Lewandowski (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Regionaal beleid, dat de concrete vorm van structuur- en cohesiefondsen heeft aangenomen, wordt terecht beschouwd als de meest zicht- en tastbare vorm die de Europese politiek voor de burger aanneemt. Er is geen ander beleid dat dit de Europese Unie zo’n duidelijk gezicht geeft, of de voordelen van integratie beter voor ogen voert. Vandaar dat wij zo’n groot belang hechten aan het debat over de toekomst van het cohesiebeleid. Er is nog nooit zo’n grote behoefte aan cohesie geweest als in deze tijd, waarin de twee helften van Europa, sinds de oorlog door het IJzeren Gordijn gescheiden, zich weer aaneenvoegen. Dit is van cruciaal belang voor de landen die op de conferentie van Jalta naar de achtergrond werden geschoven. Door de economische crisis komt daar voor de structuurfondsen nog de dimensie van crisisbestrijdingsmiddel bij.
We kunnen ons geen herhaling van 2008 veroorloven, toen 4,5 miljard aan niet uitgekeerde steun terugbetaald werd. Daarmee gaven we onszelf een brevet van onvermogen. Dat alleen al maakt het zo enorm belangrijk dat we dit deel van de EU-begroting vandaag goedkeuren. Op andere zaken kunnen we op korte termijn nog wel terugkomen. Op de lange termijn echter dienen we het cohesiebeleid te verdedigen als Gemeenschapsbeleid dat alle regio’s een kans geeft. Regionaal is cohesiebeleid ook in die zin, dat we ons moeten laten leiden door plaatselijke kennis omtrent de beste manier om de steun te besteden. Aanvullende beoordelingscriteria voor projecten vragen om grotere bestuurlijke kennis en bemoeilijken zo de besteding van de steungelden. Dat heeft vandaag de dag, in tijden van crisis, geen zin en op de lange termijn evenmin.
Ramona Nicole Mănescu (ALDE), schriftelijk. – (RO) Allereerst wil ik de rapporteur gelukwensen met al zijn inspanningen.
Zoals bekend is nog maar net een begin gemaakt met de uitvoering van de strategieën en operationele programma´s voor de periode 2007-2013. Daarom is het toepassingsgebied van het onderhavige verslag nog steeds beperkt. Ik wil echter gewag maken van de inspanningen die alle lidstaten ondernemen om de algemene prioriteiten van het cohesiebeleid, die deel uitmaken van het opstellings- en onderhandelingsproces met betrekking tot de operationele programma´s, over te nemen.
Een succesvolle uitvoering van de operationele programma´s hangt in belangrijke mate af van de snelheid waarmee wij de procedures kunnen vereenvoudigen en de maatregelen kunnen bevorderen voor consolidering van de institutionele capaciteit, en eveneens in niet geringe mate van de manier waarop wij de specifieke beroepsopleidingsvereisten definiëren waaraan het personeel dat omgaat met Europese middelen moet voldoen.
Teneinde een beter financieel beheer van de communautaire uitgaven en transparantie in het beheer van de middelen te kunnen verzekeren is het mijns inziens bijzonder belangrijk dat de lidstaten efficiënte monitoringsystemen hebben.
Ook denk ik dat het absoluut noodzakelijk is om het publiek beter voor te lichten, opdat zoveel mogelijk kredieten worden opgenomen en levensvatbare projecten worden ontwikkeld.
Adrian Manole (PPE-DE), schriftelijk. – (RO) Wat het toekomstig regionaal en cohesiebeleid van de EU betreft, is men van mening dat de verschillen op Europees niveau te wijten zijn aan structurele tekortkomingen in de regio´s. Deze zijn ook de belangrijkste oorzaken van het gebrek aan concurrentiekracht en vooral aan innovatievermogen en ondernemersgeest.
Deze situatie kan echter worden rechtgezet als gekozen wordt voor een strategische aanpak, dat wil zeggen voor versterking van het regionaal concurrentievermogen in heel de EU. Het regionaal concurrentievermogen wordt immers beschouwd als zijnde van vitaal belang voor de versterking van heel de economie en voor de beperking van de risico´s die ontstaan door congestie ten gevolge van concentratie van de economische activiteiten.
Wij herhalen nogmaals dat het wegwerken van deze verschillen alleen mogelijk is indien een grootschalige informatiecampagne wordt opgezet en een dialoog tot stand wordt gebracht tussen de burgers en het maatschappelijk middenveld. Anders zal men de projecten links laten liggen.
Op soortgelijke wijze zijn voor een wrijvingsloze uitvoering van de programma´s en projecten waarvoor EU-steun wordt gegeven, kwaliteitsbeheer en controlesystemen vereist. De naleving van de EU-wetgeving, zoals de regelgeving inzake milieu en gelijke kansen, is een absolute voorwaarde voor projectfinanciering. Alvorens betalingen te verrichten, met uitzondering van de uitbetaling van voorschotten, moet de Commissie zich ervan vergewissen dat de beheers- en controlesystemen geheel in overeenstemming zijn met de wetgeving.
Siiri Oviir (ALDE), schriftelijk. – (ET) Territoriale cohesie versterkt de economische en sociale cohesie en is een van de essentiële factoren voor het halen van de doelstellingen van het cohesiebeleid van de EU, want het helpt verschillen in ontwikkeling tussen en in lidstaten en regio’s effectief te compenseren.
Territoriale cohesie speelt ook een belangrijke rol in de toekomstige ontwikkelingen van het regionaal beleid van de EU, zoals blijkt uit de toevoeging van het beginsel van territoriale cohesie aan de economische en sociale cohesie in het Verdrag van Lissabon.
In de context van de huidige economische crisis is de heropleving van de Europese economie een erg belangrijk onderwerp geworden. Deze heropleving zal worden gerealiseerd door zinnige investeringen die cruciaal zijn voor economisch succes, door wetenschappelijke ontdekkingen, technologische innovatie en banen.
Ik steun van ganser harte het idee van de rapporteur dat de EU onder het teken van territoriale cohesie versterkte interactie en kennisoverdracht tussen clusters van onderzoek en innovatie en de hun omringende gebieden moet bevorderen om de gedane investeringen het maximale effect te laten sorteren voor de Europese burgers.
Om effectiever het hoofd te kunnen bieden aan de problemen en moeilijkheden waar lidstaten in deze crisisperiode mee kampen, hebben we een gemeenschappelijk cohesiebeleid van de EU nodig, waarin de nadruk zou moeten worden gelegd op de territoriale dimensie van het cohesiebeleid en waarin bij de uitvoering van beleidsmaatregelen rekening wordt gehouden met de specifieke bijzondere noden van elke lidstaat.
We moeten vandaag een ruimere discussie over de mogelijke toekomst van het regionaal beleid en het cohesiebeleid van de EU na 2013 en over de mogelijke vorm van de structuurfondsen in de volgende programmeringsperiode op gang trekken, om zodoende bewust de concurrentievoordelen van de Europese economie in de wereld te helpen verbeteren.
Richard Seeber (PPE-DE), schriftelijk. – (DE) Als we het motto van de Europese Unie “Eenheid in verscheidenheid” serieus nemen, moeten we ons werelddeel nog meer dan voorheen tot een “Europa van de regio’s” maken. Omdat de territoriale cohesie daarbij een belangrijke rol speelt, dient die nadrukkelijk als zelfstandig doel genoemd te worden, naast de economische en de sociale cohesie.
Bij de versterking van de regio’s dient onze bijzondere aandacht uit te gaan naar kwetsbare gebieden, een invalshoek waar in het huidige cohesiedebat deels ook al voor gekozen is. Ik doel daarbij speciaal op de berggebieden, die alleen met veel tijd en tegen hoge kosten productief gemaakt kunnen worden.
Compensatie voor ongunstiger productieomstandigheden is dan ook een belangrijke stap in de richting van een Europa dat overal aantrekkelijke levensvoorwaarden biedt. De landbouw komt in dit verband bijzondere betekenis toe. De zuivelproductie in berggebieden levert een aanzienlijke bijdrage aan de instandhouding van landelijke gebieden en dient daarom toereikend steun te krijgen. Waardering moet er ook zijn voor het engagement van kleine en middelgrote bedrijven die buiten de grote economische centra van Europa werkgelegenheid scheppen. Al met al schetsen we in het huidige cohesiedebat de contouren van een modern regionaal beleid en leiden we de historisch gegroeide structuur van Europa over naar de toekomst.
Bernard Wojciechowski (IND/DEM), schriftelijk. – (PL) In de periode 2007-2013 ontvangt Polen meer dan 67 miljard euro uit het budget van de Europese Unie. In het kader van deze betalingsstroom maakte de Europese Commissie alleen al in 2008 een totaal van 19,3 miljard zloty over aan Polen. Bijzondere bepalingen voor de implementatie van deze programma’s zorgen er echter voor dat het merendeel van de betalingen in de laatste jaren van de programma’s plaatsvindt, dus in de jaren 2013-2015. Helaas zijn er zwaarwegende hindernissen ontstaan, die een effectieve besteding van de structuurfondsen in Polen onmogelijk maken. Van de start van de programma’s voor 2007-2013 tot maart 2009 zijn er bijna 8400 overeenkomsten voor financiële steun getekend, samen goed voor een uitgave van 15,4 miljard zloty. Onderdeel van dit bedrag is een bijdrage van 11,4 miljard zloty van de EU. Helaas is het totaalbedrag van aanvragen voor een betaling uit deze fondsen niet hoger dan 1,75 miljard zloty. De uitzonderlijk lange procedures voor toekenning van overheidsopdrachten kunnen de besteding van de structuurfondsen vertragen en daarmee bijdragen aan een laag absorptieniveau. Structuurfondsen zijn overheidsmiddelen en vallen als zodanig onder nationale regelgeving voor openbare aanbesteding. Deze regelgeving zou een overzichtelijke en effectieve procedure voor de keuze van een contractant op moeten leveren, terwijl buitensporig lange aanbestedingsprocedures tot vertraging in de besteding van structuurfondsen kunnen leiden. EU-fondsen zouden een middel moeten zijn om een van de ingrijpendste gevolgen van de financiële crisis te verzachten. Een versnelde besteding van overheidsgeld maakt een aansterken van de economie in 2009 mogelijk als er voor minstens 1,3 procent van het bruto binnenlands product geïnvesteerd wordt in infrastructuur, scholing en bedrijven. Daarvoor dient de regering dan wel toegang tot EU-fondsen te bieden en de procedures te vereenvoudigen.
(In afwachting van de stemmingen wordt de vergadering om 11.50 uur onderbroken en om 12.05 uur hervat)
VOORZITTER: LUIGI COCILOVO Ondervoorzitter
De Voorzitter. – We gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)