De Voorzitter. − Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de toekomst van de auto-industrie.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit is nu al de tweede keer in een paar maanden tijd dat we ons in de plenaire vergadering moeten bezighouden met de situatie van de auto-industrie in Europa. Ik moet tot mijn spijt vaststellen dat de situatie sinds onze laatste gedachtewisseling nog verder is verslechterd.
De verkoop van nieuwe auto’s is in het laatste kwartaal van 2008 gedaald met 20 procent, de productie van auto’s met 29 procent. Deze negatieve trend zet zich voort in 2009: in januari en februari van dit jaar zijn de verkoopcijfers met 29 procent respectievelijk 18 procent gedaald. Ze zouden waarschijnlijk nog verder zijn ingezakt als sommige lidstaten niet tot succesvolle maatregelen hadden besloten om de vraag weer aan te zwengelen. De crisis blijft niet beperkt tot de Europese markt. De export naar derde landen is in rap tempo afgenomen, wat naar verwachting negatieve gevolgen zal hebben voor de Europese handelsbalans. De auto-industrie staat in de hele wereld onder druk.
De vooruitzichten voor de resterende maanden van dit jaar beloven geen verbetering: de totale productie van personenauto’s en bedrijfswagens in Europa zal waarschijnlijk met 20 tot 30 procent teruglopen. Dat betekent dat er in 2009 in Europa circa 5 miljoen minder auto’s worden geproduceerd dan in 2007. De negatieve prognose geldt vooral voor bedrijfswagens, waarvan de productie naar verwachting met circa 35 procent zal dalen.
De Commissie heeft, zoals u weet, snel gereageerd op deze situatie. In oktober 2008 hebben we in het kader van CARS 21 een eerste reeks aanbevelingen opgesteld om de crisis te beteugelen, waaronder deelname van de Europese Investeringsbank en de slooppremie. Begin januari heb ik overeenstemming bereikt met de EU-ministers van Economische Zaken over een gezamenlijke aanpak van de crisis en op 25 februari heeft de Commissie een plan gepresenteerd dat enkele dagen later door de Europese Raad en de Raad Concurrentievermogen werd bekrachtigd.
In onze aanpak richten wij ons direct op de belangrijkste oorzaken van deze werkelijk zeer ernstige crisis. Die oorzaken zijn: een snel teruglopende vraag, een moeilijke toegang tot kapitaal, liquiditeitsproblemen en structurele overcapaciteit. De structurele overcapaciteit is een mondiaal verschijnsel. Om banen in de auto-industrie te kunnen redden, willen we de integriteit van de Europese interne markt handhaven, protectionisme voorkomen en de solidariteit tussen de lidstaten in stand houden.
Laat ik hier echter heel duidelijk stellen dat in de eerste plaats de industrie zelf actie moet ondernemen. Wij hebben in het kader van CARS 21 de randvoorwaarden voor een toekomstgerichte auto-industrie gecreëerd en verbeteren die doorlopend. Om heel duidelijk te zijn: de Europese auto-industrie moet nu over de hele linie initiatieven nemen om auto’s op de markt te brengen waaraan nu, aan het begin van de 21e eeuw, behoefte is: energie-efficiënt en zuinig in het verbruik van brandstof en grondstoffen.
Op het politieke front heeft de Commissie duidelijk positie gekozen. Het belangrijkste is naar onze overtuiging ervoor te zorgen dat het financiële systeem weer functioneert, zodat tegemoet kan worden gekomen aan de grote investeringsbehoefte van de Europese auto-industrie. Die investeringsbehoefte is zo groot omdat het nu het moment is om de Europese auto van de toekomst te ontwikkelen en op de markt te brengen.
We hebben de tijdelijke communautaire kaderregeling inzake staatssteun aangenomen, die de lidstaten meer speelruimte biedt bij het oplossen van liquiditeitsproblemen. Dat was nodig om te voorkomen dat bedrijven die verder rendabel zijn, het slachtoffer worden van de acute gevolgen van de crisis.
Bovendien willen we garanderen dat bedrijven juist tijdens de crisis blijven investeren in onderzoek en innovatie. We hebben goede vooruitgang geboekt met de maatregelen die we daartoe hebben genomen. De Europese Investeringsbank heeft dit jaar al projecten voor de auto-industrie goedgekeurd ter waarde van meer dan 3 miljard euro. Voor 2009 zijn nog meer projecten in voorbereiding met een totale waarde van enkele miljarden euro’s. Deze projecten richten zich niet alleen op autofabrikanten, maar ook op toeleveranciers.
De Europese Investeringsbank – die ik uitdrukkelijk voor haar medewerking wil bedanken – werkt daarnaast aan een speciaal programma voor de sector van toeleveranciers, die veel kleine en middelgrote bedrijven omvat en bijzonder hard door de crisis wordt getroffen. We stellen 1 miljard euro beschikbaar voor een onderzoekspartnerschap met de industrie om de overgang naar een CO2-arme en energie-efficiënte economie te versnellen. Dat is noodzakelijk om de Europese industrie een gunstige uitgangspositie te verschaffen voor de periode na de crisis, zodat zij dan ook echt van de te verwachten opleving kan profiteren.
Ook aan de vraagzijde kan iets worden gedaan. Een aantal lidstaten heeft slooppremies ingevoerd om de vraag te stimuleren. De Commissie heeft richtsnoeren opgesteld waaraan lidstaten zich moeten houden die dergelijke stimuleringsprogramma’s invoeren. Daarmee willen we garanderen dat nationale maatregelen geen discriminerend effect hebben en de interne markt niet verstoren. Ik ben blij u te kunnen meedelen dat dit ook is gelukt.
Uiteraard willen we ook de gevolgen van de structuurveranderingen verzachten, de sociale lasten verminderen en geschoolde krachten in de autobranche behouden. Wil de Europese auto-industrie op de lange termijn concurrerend blijven, dan zullen enkele structurele veranderingen onvermijdelijk zijn. Dat is een pijnlijk, maar onontkoombaar proces. We hebben een vitale en concurrerende industrie nodig met een groot potentieel aan werkgelegenheid en geen bedrijven die permanent aan het subsidie-infuus liggen. De Commissie heeft via het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering middelen beschikbaar gesteld om die werknemers te steunen, die het meest worden getroffen door de tijdelijke effecten van de noodzakelijke herstructurering van onze industrie.
In april zullen we een eerste rondetafel organiseren met vertegenwoordigers van de industrie, de werknemers en de lidstaten om te beraadslagen over de sociale dimensie van de crisis en het antwoord daarop. Ik adviseer echter nu al vast om de bijscholing van werknemers te stimuleren zodat zij hun kans op werk behouden, hetzij in de autobranche, hetzij in andere bedrijfstakken.
Ik wil graag nog iets zeggen over de situatie van een specifieke autofabrikant, namelijk General Motors in Europa met de merken Opel, Vauxhall en Saab. Ik wil hier herhalen dat het niet in het belang van Europa is om deze fabrikant ten onder te laten gaan. Dit bedrijf is in Europa goed voor meer dan 200 000 banen. Ik denk niet dat de sluiting van de Europese fabrieken van General Motors een oplossing van de capaciteitsproblemen van de Europese auto-industrie dichterbij zou brengen en daarom moet worden toegejuicht. De werknemers die hierdoor worden getroffen, zijn niet verantwoordelijk voor de crisis waarin hun bedrijf verkeert. De crisis is uitsluitend in Amerika ontstaan.
Er bestaat geen nationale oplossing voor dit probleem. Er bestaat zelfs geen Europese oplossing. Er kan uitsluitend sprake zijn van een trans-Atlantische oplossing die ook betrekking heeft op het moederconcern. Daarom moeten we weten wat er in de Verenigde Staten gaat gebeuren. Op dit moment weten we dat niet. Ook de Amerikaanse regering weet het nog niet. Ik ben blij dat de regeringen van alle Europese landen met vestigingen van General Motors hebben toegezegd niet op eigen houtje te zullen optreden, maar gezamenlijk te werken aan het Europese deel van de oplossing. Die oplossing kan slechts inhouden dat de uiteindelijke opvolger van het bedrijf zich op de markt kan handhaven en concurrerend is. Het moet een oplossing zijn die niet alleen politiek, maar ook economisch verdedigbaar is. De arbeidsplaatsen bij General Motors in Europa zijn te belangrijk om toe te staan dat ze worden gebruikt voor verkiezingscampagnes of nationale politieke belangen. Daarom zal de Commissie haar uiterste best blijven doen om een dergelijke Europese oplossing te vinden.
Tot slot zal de Commissie er bij haar wetgevingsactiviteiten op toezien dat zij de auto-industrie in deze moeilijke tijden niet opzadelt met onnodige extra financiële lasten.
De tijd van praten over de ernst van de crisis is voorbij. We hebben nu een Europees plan met gecoördineerde maatregelen, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten. Het is tijd om te handelen en deze plannen volledig ten uitvoer te brengen. Dank u wel.
Werner Langen, namens de PPE-DE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben commissaris Verheugen zeer erkentelijk voor het feit dat hij dit onderwerp heeft opgepakt. Ik ben erg blij dat het hem gelukt is in een ministersvergadering op 13 maart de Europese maatregelen te coördineren en nationale soloacties te voorkomen.
We hebben naar aanleiding van het door u gepresenteerde schriftelijke verslag een debat aangevraagd, omdat de crisis naar onze opvatting zo ernstig is dat het Europees Parlement zich ermee moet bezighouden. We hebben gezamenlijk een ontwerpresolutie opgesteld waarin de belangrijkste punten zijn opgenomen.
Laat ik herhalen wat u hebt gezegd: natuurlijk is de redding van een individueel bedrijf alleen mogelijk met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid van dat bedrijf – en met inachtneming van de bijzondere omstandigheden in het geval van General Motors. Ook moet rekening worden gehouden met de intellectuele-eigendomsrechten en diverse andere factoren. Alles bij elkaar genomen gaat het om een grote sector. Met 12 miljoen arbeidsplaatsen die afhankelijk zijn van de auto-industrie, met investeringen van jaarlijks 20 miljard euro, met een jaaromzet van 780 miljard euro en een toegevoegde waarde van 140 miljard euro is de autobranche een belangrijke sector. Dat de sector in moeilijkheden is geraakt, is deels door eigen schuld – ik denk aan de overcapaciteit en de modellenpolitiek van enkele fabrikanten –, maar hoofdzakelijk toch te wijten aan de gevolgen van de internationale crisis op de financiële markten.
Daarom juichen wij het toe dat alle maatregelen in één pakket worden samengebracht. De maatregelen moeten ertoe bijdragen dat de auto-industrie levensvatbaarder wordt, ze moeten de vraag stimuleren zodat de auto-industrie de crisis te boven kan komen, en ze moeten ervoor zorgen dat kopers en de industrie gemakkelijker toegang krijgen tot investerings- en financiële middelen. Bovendien moeten deze maatregelen voorkomen, zoals u aan het slot van uw toespraak hebt gezegd, dat het concurrentievermogen van de Europese auto-industrie door nieuwe wetgeving extra onder druk komt te staan.
Op deze gronden kunnen wij de gezamenlijke ontwerpresolutie aannemen. Mijn fractie steunt het amendement van de Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement op paragraaf 5 om het specifieke geval van General Motors expliciet te noemen. Zo kunnen we er met een brede meerderheid voor zorgen dat de Commissie wordt gesteund, de werknemers zekerheid wordt geboden en voor de auto-industrie nieuwe perspectieven worden geopend.
Robert Goebbels, namens de PSE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, in de voorzienbare toekomst kan de mensheid niet om auto’s of vrachtwagens heen. Deze vervoermiddelen moeten minder vervuilend en energiezuiniger worden. Maar zelfs de best mogelijke en meest wenselijke organisatie van het openbaar vervoer zal nooit zoveel flexibiliteit kunnen bieden als individuele vervoermiddelen.
De Europese automobielindustrie is op technologisch terrein de wereldleider van de sector. Deze hoogwaardige bedrijfstak moet worden beschermd. Hij is van strategisch belang voor het Europese industriële stramien. Miljoenen banen zijn er direct en indirect van afhankelijk. De Sociaal-democratische Fractie in het Europees Parlement wil werkgelegenheid behouden. Wij eisen dat over elke eventuele herstructurering overleg wordt gevoerd met werknemers en hun vakbonden.
In navolging van wat is gedaan voor de banken heeft China de modernisering en de technologische aanpassing van de sector gefinancierd. En in dit opzicht sluit ik me volledig aan bij de opmerkingen van commissaris Verheugen. Europa moet zijn verantwoordelijkheden nemen. Indien nodig moet de Europese Investeringsbank worden geherkapitaliseerd om de herstructurering van de sector en zijn duizenden toeleveranciers, voornamelijk kmo’s, te kunnen financieren.
Wij verwachten van de Commissie dat ze een constructieve dialoog blijft organiseren tussen alle Europese landen waar vestigingen van Amerikaanse fabrikanten zijn ondergebracht en deze bedrijven. Ook feliciteren wij de heer Verheugen met het initiatief dat hij in dit verband heeft genomen.
Wij moeten echter nog wel de bescherming van de Europese intellectuele eigendom regelen en octrooien op in Europa gedane maar momenteel in de Verenigde Staten geparkeerde uitvindingen repatriëren naar Europa. Dit komt neer op gekwalificeerde diefstal of op zijn minst een onteigening zonder compensatie. Het is uit den boze dat Europese vestigingen in de toekomst licentierechten moeten betalen voor knowhow die is ontwikkeld door ingenieurs en werknemers in Europa.
Wat de situatie van General Motors betreft, mijnheer de Voorzitter, sluit mijn fractie zich aan bij hetgeen de heer Verheugen hier heeft gezegd.
Jorgo Chatzimarkakis, namens de ALDE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, commissaris Verheugen, opnieuw zijn we hier bij elkaar om ons te buigen over de autoproblematiek, en dat is terecht. De crisis treft een van onze belangrijkste industrieën in alle hevigheid. Het gaat om 12 miljoen arbeidsplaatsen, 6 procent van de beroepsbevolking, en om de grootste investeerder in onderzoek en ontwikkeling. Dan is het de moeite waard om erover te debatteren en naar oplossingen te zoeken. Nu blijkt echter dat de EU helemaal niet de geschikte instrumenten in handen heeft om zich met deze crisis bezig te houden. De lidstaten opereren ieder voor zich, het concurrentiekader kwam een paar keer in gevaar en de Europese Investeringsbank, het wondermiddel voor alles, is overbelast, zowel wat de financiën als wat het personeel betreft. Daarom moeten we nieuwe manieren zien te vinden om de crisis aan te pakken.
Ik ben commissaris Verheugen erkentelijk voor het feit dat hij zo snel heeft gezorgd voor deze kaderrichtlijn zodat kan worden onderzocht hoe we de problematiek in het licht van het mededingingsrecht moeten aanpakken. Er moeten echter betere voorzieningen komen voor de EIB. De Europese Centrale Bank moet voor de EIB speciale condities hanteren met betrekking tot de toegang tot nieuw kapitaal. De statuten staan dat op dit moment niet toe. Staatssteun moet echter ook sterker worden gekoppeld aan het nieuwe denken, waarbij we op zoek zijn naar nieuwe technologieën en afstappen van de verbrandingsmotor. Ook de fondsen moeten daarop worden toegesneden: de structuurfondsen en de landbouwfondsen moeten zich meer richten op infrastructuren voor deze nieuwe technologieën.
Ik wil graag nader ingaan op General Motors. Ik ben het met de commissaris en de vorige sprekers eens dat deze zaak een Europese dimensie heeft omdat het bedrijf in een groot aantal landen van de EU actief is. In principe heeft de staat – en dat geldt ook voor de EU – niets in de economie te zoeken. Ook de crisis verandert daar niets aan. De auto-industrie is weliswaar een strategische sector, maar ze is niet onmisbaar voor het systeem, zoals de banken. Daarom moeten we ons niet laten verleiden tot het nemen van aandelen in de auto-industrie. Met garanties ligt dat anders: het lijkt me een goede zaak dat we ons via de EIB garant stellen wanneer er een private investeerder is. Dat vereist echter dat we ons denkpatroon veranderen en de weg inslaan naar nieuwe technologieën. Daimler en het staatsfonds van Abu Dhabi hebben onlangs een dergelijke stap gezet. Daarom zou dat ook voor ons mogelijk moeten zijn.
Ik wil de commissaris bedanken voor zijn actieve optreden. Ik dank ook mijn medeafgevaardigden voor hun steun aan het initiatief dat tot deze ontwerpresolutie heeft geleid.
Antonio Mussa, namens de UEN-Fractie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de crisis in de auto-industrie is een van de ernstigste in de mondiale maakindustrie, want deze crisis heeft niet alleen ernstige gevolgen voor de economie en de werkgelegenheid in de Europese fabrieken en toeleveringsbedrijven, maar ook niet-EU-landen waar de productie de afgelopen decennia in toenemende mate naartoe verplaatst is, worden hard getroffen.
De Unie kan de sociale kosten van het schrappen van 350 000 arbeidsplaatsen om de sector weer terug te brengen naar de winstgevendheid van 2007 overigens niet dragen. Daarom is de geharmoniseerde steun voor de sector welkom, mits deze verbonden wordt aan het veiligstellen van de werkgelegenheid. De sleutelwoorden voor de Europese bedrijven moeten onderzoek en geavanceerde technologie zijn. Het is duidelijk dat bij de ontwikkeling van de markt het middel van fusies of strategische overeenkomsten een mogelijk redmiddel is, maar die route mag niet ten koste gaan van de traditionele Europese auto-industrie, de parel van de communautaire maakindustrie.
Rebecca Harms, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, wat ons in dit debat het meest bezighoudt, is de werkgelegenheid in de auto-industrie. De getallen zijn zo gigantisch, dat ze ons voorstellingsvermogen bijna te boven gaan. In uw toespraak hebt u, commissaris, ook duidelijk gewezen op een ander verontrustend aspect: hiertegenover staan namelijk de cijfers die betrekking hebben op de enorme overproductie en het ontstellende gebrek aan innovatie op het gebied van efficiëntie en klimaatbescherming. Als we bereid zijn tot het verlenen van staatssteun aan de auto-industrie, mag dat uitsluitend gebeuren onder de voorwaarde dat deze middelen daadwerkelijk worden aangewend voor het behoud van de werkgelegenheid en het scheppen van duurzame werkgelegenheid. Ook moet de voorwaarde worden gesteld dat deze bedrijven nu echt werk maken van innovatie.
Wat mij enigszins wantrouwend maakt, mijnheer de commissaris, is de grote invloed van de groep CARS 21 en de invloed van de industrie op het proces dat nu in gang wordt gezet. Mijn ervaring met een aantal – voornamelijk Duitse – autofabrikanten tot nu toe is dat zij op de rem gaan staan als het om klimaatbescherming of efficiëntie gaat.
Ook heb ik met grote interesse vernomen dat twee weken geleden opnieuw om dispensatie is gevraagd, namelijk om opschorting van de milieuvereisten. Dat mag niet gebeuren. In de voorwaarden voor steun moeten werkgelegenheid, echte innovatie en uitbreiding van de kennis en vaardigheden van werknemers centraal staan. Dat geldt zowel voor de toeleveranciers, dus voor de vele kleine en middelgrote bedrijven die afhankelijk zijn van de grote ondernemingen, als voor de werknemers in de auto-industrie. Daarmee zou mijn fractie goed kunnen leven. Zonder zulke strenge condities leveren we echter geen bijdrage aan duurzame werkgelegenheid.
Roberto Musacchio, namens de GUE/NGL-Fractie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, deze discussie over de auto-industrie komt te laat in de tijd en is inhoudelijk inadequaat. We debatteren hier namelijk over dit onderwerp terwijl er al bepaalde keuzes zijn gemaakt door de nationale regeringen, buiten een echt Europees verband om, en terwijl de sociale gevolgen in termen van werkgelegenheid en werkloosheidsuitkeringen al dramatisch zijn.
In dit verband bevat de ontwerpresolutie geen fundamentele elementen die ervoor zorgen dat de maatregelen die worden genomen, effectief en rechtvaardig zijn. Ik wil erop wijzen dat Europa zich enkele maanden geleden, toen het over de klimaatverandering ging, van een heel andere kant heeft laten zien en dat als een echte politieke kwestie behandelde. Bij de economische crisis gebeurt dat niet. De regeringen die op eigen houtje hebben gehandeld, en ik zou ook willen zeggen op basis van een bepaalde electorale logica, hebben de vrije hand gekregen.
Natuurlijk is dat te wijten aan de politieke zwakte van de Commissie-Barroso, maar ook aan de problemen die zich voordoen in situaties die vragen om nieuwe bevoegdheden, waarbij keuzes moeten gemaakt met betrekking tot het industriebeleid, het sociaal beleid en het werkgelegenheidsbeleid.
Kunnen we nationalistische maatregelen toestaan? Kunnen we een golf van ontslagen aanvaarden terwijl er steun aan de bedrijven wordt gegeven? Kunnen we doorgaan met het verplaatsen van arbeid in de auto-industrie en de toeleveringsbedrijven, zoals in het geval van het Italiaanse ITONO en nu, in een andere essentiële sector, van Indesit? Kunnen we het toepassingsgebied van Europese fondsen uitbreiden zonder ze te verhogen? In dit verband volstaat het niet om te zeggen dat dit het probleem van de auto-industrie is en dat er al zoveel vergaderingen hebben plaatsgevonden.
We moeten richtsnoeren voor actie opstellen, waarmee ik bedoel dat bedrijven geen mensen mogen ontslaan wanneer ze steun ontvangen, dat de steun moet worden gekoppeld aan innovatie, zoals is neergelegd in het klimaatveranderingspakket en de verordening-Sacconi, en dat de verplaatsingen en de concurrentie tussen EU-lidstaten moeten stoppen. Mijn fractie heeft over al deze punten amendementen ingediend. Met andere woorden: we hebben nieuw beleid nodig, een beleid dat dit Europa niet lijkt te hebben en dat wij moeten ontwikkelen voordat de sociale problemen zo ernstig worden dat we onze werknemers geen definitieve antwoorden kunnen geven.
Sergej Kozlík (NI). – (SK) De dramatische daling van de wereldwijde vraag naar auto’s heeft ook Europa getroffen. In het laatste kwartaal van 2008 is de verkoop van auto’s in Europa gedaald met 19 procent, een daling die nog altijd voortduurt. Een groot deel van de grootste lidstaten van de Europese Unie heeft besloten om de automobielindustrie te ondersteunen. Er beginnen echter twijfels te rijzen over de daartoe gekozen methodes, want ze rieken naar protectionisme. Ik sluit mij dan ook aan bij de Europese Commissie die waarschuwt tegen protectionistische maatregelen ter ondersteuning van de eigen industrie. De oproep van de Commissie om eerst en vooral de structurele problemen aan te pakken, is volledig op zijn plaats, met name wat betreft de grote overproductie alsook de investeringen in innovatieve technologieën.
Alle staatssteun dient transparant te zijn en overeen te stemmen met de Europese regels voor mededinging en staatssteun. We moeten voorkomen dat er rivaliteit ontstaat tussen de verschillende spelers op de Europese markt op het vlak van subsidies. De hele situatie wordt nog eens verergerd door het feit dat deze regels geen rekening houden met de wereldwijde concurrentie, met name uit de Verenigde Staten. De verwachting is dat de staatssteun in de VS die de autoproducenten aldaar moet helpen hun problemen op te lossen, eveneens ter beschikking zal worden gesteld aan de leveranciers van auto-onderdelen. Mocht de situatie acuut worden, dan zou Europa wel eens niet alleen met het probleem kunnen komen te zitten hoe de productie- en verkoopproblemen in Europa op te lossen, maar ook met de kwestie hoe om te gaan met de invoer van auto’s die geproduceerd zijn met excessieve staatssteun. In een dergelijke situatie zou Europa zich wel eens genoodzaakt kunnen zien om te dreigen met maatregelen binnen het kader van de Wereldhandelsorganisatie.
Een groot aantal Europese landen heeft een slooppremie ingevoerd en nu zijn er ook initiatieven hiertoe in het Verenigd Koninkrijk. Dergelijke slooppremies hebben echter niet meer dan een kortetermijnseffect op de crisis. Ze leiden nogal gauw tot marktverstoring, onttrekken geld uit de publieke kas en leiden tot uitstel van de noodzakelijke oplossingen die nopen tot investeringen in innovatieve technologieën.
Amalia Sartori (PPE-DE). − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag enkele woorden zeggen over dit onderwerp, ook omdat ik in de afgelopen maanden het werk dat in het Europees Parlement, in onze commissies en nu in de plenaire vergadering is verricht met betrekking tot onze verzoeken aan de Europese autoproducenten om gerichte inspanningen te doen, met grote aandacht heb gevolgd.
We hebben belangrijke doelstellingen vastgesteld, vooral wat betreft de uitstoot van CO2, toen we ze vroegen om mee te doen aan het verwezenlijken van het grote doel dat Europa zichzelf heeft gesteld om de CO2-uitstoot in de komende jaren terug te dringen, ambitieuze doelstellingen waar alle landen in de wereld met grote belangstelling naar kijken. We hebben de automobielindustrie gevraagd om een reductie te realiseren van gemiddeld 120 milligram tegen 2012 en nog eens 25 milligram tegen 2020. Dat zijn pittige doelstellingen die aanzienlijke investeringen vereisen.
Daar kunnen we nog aan toevoegen dat, zoals enkele van collega’s al hebben opgemerkt, de Europese automobielindustrie direct of indirect werkgelegenheid biedt aan 12 miljoen personen, ofwel 6 procent van alle werknemers in Europa. Als Europa zijn auto-industrie daadwerkelijk de middelen in handen wil geven om de CO2-doelstellingen die we hebben vastgesteld te kunnen verwezenlijken, en als we tegelijkertijd de werkgelegenheid in stand willen houden, wat op dit moment een probleem is, moet er een gecoördineerde strategie voor het geven van steun aan deze sector worden ontwikkeld.
Diverse lidstaten lanceren plannen om de verkoop van auto’s te stimuleren, die allemaal draaien om het tempo waarmee het wagenpark wordt vernieuwd. Maar dit beleid moet onderdeel zijn van een gemeenschappelijke, communautaire strategie om gevaarlijke verstoringen van de markt te voorkomen.
Hannes Swoboda (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil benadrukken dat ik al hetgeen de commissaris heeft gezegd, van harte ondersteun. Ook in mijn land, Oostenrijk, zijn vele duizenden werknemers direct of indirect getroffen door de crisis. Dat geldt ook voor ons buurland Slowakije en vele andere landen.
Ik maak me daar grote zorgen over, omdat de automobielindustrie natuurlijk een industrie van vitaal belang is. We hebben het hier zeker niet over een verouderde industrie, want veel onderzoeks- en ontwikkelingsactiviteiten zijn gerelateerd aan het bestaan van de auto-industrie in Europa, terwijl bovendien talrijke kleine en middelgrote toeleveringsbedrijven van de auto-industrie afhankelijk zijn. We denken vaak alleen aan de grote concerns, die op weinig medelijden van ons hoeven te rekenen. Kijken we echter naar de toeleveringsbedrijven, en vooral de vele kleine en middelgrote bedrijven, dan zien de zaken er heel anders uit.
Ik wil met name mijn steun uitspreken, mijnheer de commissaris, voor hetgeen u hebt gezegd over General Motors. Bij ons in Wenen staat ook een grote fabriek van General Motors. Wij kennen dus de gevoelens van de mensen die angstig afwachten wat er in Amerika wordt beslist. Ik hoop dat die beslissing een positief voorbeeld van trans-Atlantische samenwerking wordt, waarbij ook Amerika – want het gaat hier niet alleen om de Amerikaanse regering, maar om Amerika als geheel dat altijd maar weer van Europa eist dat het meer tegen de crisis doet -, hier een positief voorbeeld stelt, zodat Europa de kans krijgt met zijn eigen ondernemingen succes te boeken.
Tot slot nog een opmerking over welke protectionistische maatregelen dan ook. Alleen een gezamenlijke Europese oplossing kan soelaas bieden. Daar moeten we ons op richten.
Gianluca Susta (ALDE). − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, dit is het derde debat over de auto-industrie dat we in enkele maanden tijd houden. De Commissie en de Raad hebben nog niet afdoende gereageerd op onze eisen, noch met betrekking tot het ondersteunen van de vraag, noch met betrekking tot het ondersteunen van de export met het oog op de concurrentie van buiten de EU.
Ik vind de Europese maatregelen om de financiële crisis te bestrijden weliswaar belangrijk, maar ik vind ook, in tegenstelling tot de conclusies van de recente Top, dat het Europese antwoord op de recessie en op de problemen in de reële economie onvoldoende is. We zijn in oorlog en onze soldaten – dat zijn onze ondernemingen – moeten met losse flodders schieten.
De automobielsector is van fundamenteel belang voor onze industrie, die te maken heeft met nieuwe eisen, met een reorganisatie van de productiefactoren en met een sterke noodzaak om processen en producten te innoveren. Stimuleringsmaatregelen om, gecoördineerd op EU-niveau, te breken met alle vormen van protectionisme; herfinanciering, ook door de Europese Investeringsbank, van de kredietlijnen voor investeringen in deze sector; stimuleringsmaatregelen voor alleen milieuvriendelijke auto’s en hybride motoren; meer geld voor onderzoek naar schone motoren; en krachtige actie binnen de Wereldhandelsorganisatie om de voorwaarden voor echte wederkerigheid op de mondiale automarkt tot stand te brengen zijn de belangrijkste voorstellen van iedereen die de de-industrialisering van Europa niet wil bevorderen in een cruciale sector die veel waarde toevoegt en voor veel werkgelegenheid zorgt.
Mario Borghezio (UEN). − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, commissaris Verheugen heeft onderstreept dat we er nauwlettend op moeten toezien dat er geen voorstellen of permanente maatregelen worden aangenomen die tot protectionisme leiden. Ik wil hem eraan herinneren dat dit soort maatregelen aan de andere kant van de Atlantische Oceaan wel wordt genomen en dat de concurrenten van Europese producenten daar natuurlijk voordeel van hebben.
Ik heb de indruk dat de strategie die tot nu toe door de Europese Unie wordt gehanteerd er onvoldoende op gericht is – wat wel het geval zou moeten zijn in een kritieke situatie als de huidige – om uitsluitend of voornamelijk de “Europese” auto-industrie te ondersteunen, de producenten van hier in Europa ontwikkelde en gebouwde auto’s. Ik heb vertegenwoordigers van de vakbonden krokodillentranen zien plengen over de-industrialisering, de verplaatsing van arbeid, enzovoort. Wanneer iemand, zoals ondergetekende, dit soort dingen enkele jaren geleden tijdens de aandeelhoudersvergadering van een grote Italiaanse autoproducent naar voren bracht, werd hij niet erg serieus genomen. Nu geven de feiten ons helaas gelijk.
Als Europa zich beperkt tot maatregelen die er alleen op zijn gericht om de vraag te stimuleren, die uiteraard ook producenten van buiten Europa ten goede kunnen komen, krijgen we niet de resultaten die we nodig hebben. Daarvoor is het dringend noodzakelijk dat we de productie van Europese auto’s stimuleren. De Europese producenten moeten worden aangemoedigd om te investeren in onderzoek om de toekomst van een excellente industriële sector veilig te stellen, inclusief de toeleveranciers, een sector die in deze tijd ook al te lijden heeft onder het terughoudende kredietbeleid van de Europese banken.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). – (PT) Wij mogen niet vergeten dat hier vorig jaar in de maand november precies hetzelfde debat heeft plaatsgevonden. Toen was het al duidelijk dat wij te maken hadden met een crisis van het kapitalistische systeem die diepgaande veranderingen vereiste om de koopkracht van het merendeel van de bevolking op te trekken. Daarom hebben wij toen aangedrongen op een verhoging van de salarissen en de pensioenen om een rechtvaardigere verdeling van het inkomen te waarborgen. Dat is nog steeds de beste maatregel om de vraag aan te wakkeren en op die manier de afzetmarkt van de auto-industrie en haar toeleveranciers veilig te stellen.
Helaas wordt de maatschappelijke situatie steeds moeilijker omdat de politici niet de nodige maatregelen nemen. De werkloosheid blijft stijgen en het aantal onzekere en slecht betaalde banen neemt nog toe. Daarom dringen wij aan op nieuwe beleidsmaatregelen die prioriteit verlenen aan banen met rechten, die de industriële productie in de landen van de Europese Unie ondersteunen en die voorkomen dat multinationals de crisis strategisch gebruiken als voorwendsel om banen te schrappen, werknemers nog meer uit te buiten en de winst te vergroten. Het is van vitaal belang dat de industriesectoren van de Europese Unie naar behoren worden gesteund om meer banen met rechten te creëren en in stand te houden. Anderzijds dient ook bijzondere aandacht te worden besteed aan landen met een zwakkere economie, zoals Portugal. In dit verband is het met name belangrijk dat de financiële steun wordt opgetrokken om werkloosheid te voorkomen en dat hulp wordt geboden aan het midden- en kleinbedrijf in de auto-industrie en gerelateerde sectoren en in de onderdelenindustrie, en ook aan kleine reparatiewerkplaatsen.
Carl Lang (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de gek geworden mondialisering en de gekken van de mondialisering laten werknemers van de Europese auto-industrie opdraaien voor de gevolgen van hun fundamentalistische visie op de open markt en vrijhandel.
Het financiële virus van de Amerikaanse hypotheekcrisis heeft zo vrij baan gekregen om het financiële stelsel en het mondiale bankwezen te besmetten, om zich vervolgens te verspreiden naar ons economisch stelsel en onze bedrijven en banen de nek om te draaien.
Als afgevaardigde, samen met mijn collega, de heer Le Rachinel, voor de Franse regio’s Picardie, Nord-Pas de Calais en Normandië, waar duizenden arbeidsplaatsen op de tocht staan, moet mij van het hart dat het Europese handelsbeleid een menselijke en maatschappelijke tol eist die ondraaglijk, ongerechtvaardigd en onaanvaardbaar is. De fanatiekelingen van de open markt weten echter van geen ophouden. Vandaag nog hebben de heren Brown en Barroso wederom geweigerd Europa, onze industrieën en onze banen te beschermen omwille van de allesoverheersende vrijhandel en mondialisering. De sociaal-mondialisten van links, de liberale mondialisten van rechts, de alter-mondialisten van extreemlinks die niets willen zien of horen, laten Europese arbeiders in de kou staan.
Mondialisten aller landen verenigt u! Arbeiders van onze landen verdwijnt! Zo luidt het manifest van de mondialistische partij.
Bovendien valt het voortdurend hekelen van automobilisten en de auto door milieubewuste burgers, regeringen en bepaalde gemeenteraadsleden nauwelijks te rijmen met het beschermen en bevorderen van onze auto-industrieën.
Tot slot zijn de extreemlinkse demagogen, die de huidige crisis zien als een godsgeschenk om de revolutie te prediken, volstrekt niet in staat om tegemoet te komen aan de behoeften van Franse en Europese werknemers. Door economisch en sociaal patriottisme, nationale en Europese preferenties en nationale en Europese bescherming kunnen we onze industriële sectoren nieuw leven inblazen.
Gunnar Hökmark (PPE-DE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, de problemen waarmee de Europese automobielindustrie wordt geconfronteerd, zijn in grote mate het resultaat van de economische en financiële crisis. In dat opzicht is het hopelijk een probleem van voorbijgaande aard. Maar in een ander, erg belangrijk opzicht is het ook een probleem dat verband houdt met overcapaciteit. Daarom is het ongelofelijk belangrijk dat we er, om de toekomst van de Europese automobielindustrie veilig te stellen, voor zorgen dat zij op realistische en zinnige bedrijfsplannen kan bouwen en eigenaars met verantwoordelijkheidszin heeft.
Dat zet mij ertoe aan te zeggen dat als we erin willen slagen om in Europa een succesvolle automobielindustrie te behouden, met alle ermee gepaard gaande mogelijkheden inzake technische ontwikkeling, goede werkgelegenheid en de rol die de automobielindustrie in de Europese economie speelt, moet de staatssteun die vandaag door de lidstaten wordt gegeven ten doel hebben het overleven van de recessie en de financiële crisis te garanderen, maar mag hij de concurrentie tussen lidstaten of tussen autoproducenten niet verstoren.
Staatsteun die de concurrentie verstoort en tot wantrouwen tussen de lidstaten leidt, brengt in feite het overlevingsvermogen van de Europese automobielindustrie in gevaar en in deze context wil ik wat nu in Slovenië en Frankrijk is gebeurd en de staatssteun die in Frankrijk is gegeven, aan de orde stellen. Een van de belangrijkste taken van de Commissie is te verzekeren dat de vastgestelde regels niet met de voeten worden getreden, toe te zien op wat is gebeurd en het volledige vertrouwen te scheppen dat geen staatssteun wordt toegekend ten nadele van een andere lidstaat of een andere autoproducent. Steun die tot verstoring van de concurrentie leidt, ondermijnt de toekomst van de Europese automobielindustrie en heeft negatieve gevolgen voor tewerkstelling en technische ontwikkeling.
Monica Giuntini (PSE). − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil om te beginnen mijn waardering uitspreken voor de inzet van de Commissie en de Raad, die op het goede moment komt, om de auto-industrie en de toeleverings- en andere van de auto-industrie afhankelijke bedrijven te steunen. Helaas is dit echter nog onvoldoende.
Sinds de eerste maatregelen door de lidstaten zijn genomen, kan worden gesproken van een licht herstel van de sector: in Italië zijn de verkopen in februari met 18 procent gedaald, terwijl die daling in januari nog 22 procent bedroeg. Het is duidelijk, ook gezien de cijfers die commissaris Verheugen zelf heeft genoemd, dat Europa verdere financiering door de Europese Investeringsbank moet garanderen en de nationale maatregelen steeds beter moet coördineren om oneerlijke en discriminerende concurrentie te voorkomen.
Europa moet zijn inspanningen bij het opstellen van herstructureringsprogramma’s ook nauw proberen te coördineren met vertegenwoordigers van werknemers en beroepsorganisaties, om op die manier een Europese strategie te ontwikkelen voor een reactivering van de sector door middel van investeringen in onderzoek en nieuwe technologieën.
Gezien de dramatische cijfers over het aantal ontslagen en werkloosheidsuitkeringen, verzoek ik de Commissie om met verdergaande voorstellen te komen voor een beter gebruik van het Sociaal Fonds en het Fonds voor aanpassing aan de globalisering.
Lena Ek (ALDE). – (SV) Mijnheer de Voorzitter, wat we nu meemaken is zowel een financiële crisis als een klimaatcrisis. We kunnen vaststellen dat er autoproducenten zijn die deze dubbele crisis beter doorstaan dan andere. Er zijn automerken en modellen die deze crises beter doorstaan, namelijk die welke in duurzame technische ontwikkeling hebben geïnvesteerd. Daarnaast zijn er ook bedrijven zoals General Motors, dat 350 miljard dollar vraagt van de staten waar het vestigingen heeft.
We mogen geen goed geld naar kwaad geld gooien. We moeten de mensen in de automobielindustrie steunen. We moeten de regio’s steunen die problemen hebben, we moeten de kleine ondernemingen in de toeleveranciersketen steunen, maar we moeten ervoor zorgen dat we dat doen voor producten die geschikt zijn voor de markt van de toekomst.
De Commissie kan meer doen door de structuurfondsen, zowel het Sociaal Fonds, de regionale fondsen als het Landbouwfonds te openen voor biobrandstof, sociale maatregelen en de regio’s.
Ik ben overigens van mening dat er een einde moet worden gemaakt aan de werkzaamheden van het Europees Parlement in Straatsburg.
Roberta Angelilli (UEN). − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de auto-industrie is een van de belangrijkste sectoren van de Europese economie en een sector die in groot gevaar is door de huidige crisis. Daarom is dit niet het moment om almaar te blijven roepen dat we tegen protectionisme en oneerlijke concurrentie moeten zijn. Dat is allemaal vreselijk overbodig. Dit is het moment om de Europese producten en werknemers ook strategische, duidelijke en moedige zekerheden te bieden, door middel van een steunprogramma – en dit wil ik beklemtonen – dat alle lidstaten dezelfde kansen biedt.
De doelstellingen omvatten zeker een beter gebruik van de Europese fondsen, waaronder het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, maar vooral het vereenvoudigen en vergroten van de financiële steun door de Europese Investeringsbank en de Europese Centrale Bank, zodat de sector toegang krijgt tot leningen tegen een lage rente, terwijl ook de administratieve procedures moeten worden vereenvoudigd.
Ik sluit af met de opmerking dat het doel in meer algemene zin ook is om het concurrentievermogen van de sector in stand te houden en ervoor te zorgen dat alle initiatieven op Europees niveau niet alleen helpen om de huidige noodsituatie te bestrijden, maar ook bijdragen aan het in gang zetten van een positieve fase van herstructurering en transformatie van de auto-industrie.
Ivo Belet (PPE-DE). - Voorzitter, de Britse premier Gordon Brown heeft het vanmorgen perfect verwoord: we mogen nu niet ter plaatse trappelen, maar het is tijd om te handelen. Het is inderdaad tijd voor duurzame en robuuste actie. Wij, Europa, moeten nu de omschakeling naar een duurzamer autosector leiden en in handen nemen en dat kan alleen als we deze sector door deze zware en levensbedreigende inzinking leiden.
Daarom deze oproep, mijnheer Verheugen, aan u, aan de Europese Commissie. We willen echt dat Europa, wij met z'n allen samen, veel meer doet voor de toekomst van onze autobedrijven. We hebben hier als Europese Unie een unieke kans om te bewijzen dat we aan de kant staan van al die werknemers, van die 200 000 werknemers bij Opel in Duitsland, in Polen, in Oostenrijk, in Spanje, in België, noem maar op.
Daarom, concreet, moet de Europese Investeringsbank kredieten vrijmaken en zijn hefboomfuncties en hefboompotentieel maximaal inzetten. We hebben hier twee weken geleden een overleg gehad met de top van de sector in het Europees Parlement en daar is duidelijk geworden dat er één groot probleem is: de sector kampt met een acuut gebrek aan kapitaal. Daarom zijn goedkope leningen en staatsgaranties broodnodig, niet alleen om te overleven, maar vooral om resoluut over te schakelen op die auto van de toekomst, die elektrisch, hybride en vooral milieuvriendelijk zal zijn en die klaar is om in productie te gaan.
De sociale partners en zeker de vertegenwoordiger van de werknemers moeten nauw bij dit Europees herstelplan worden betrokken, want dit dossier is ook een lakmoesproef voor de sociale dialoog op Europees niveau.
Commissaris, mijnheer Verheugen, het is nog niet te laat voor actie. Laten we alstublieft de toestand niet ondergaan.
Matthias Groote (PSE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil allereerst de commissaris bedanken, niet alleen voor zijn verklaringen aangaande de automobielindustrie, maar ook voor zijn moedige optreden de afgelopen weken en maanden in deze kwestie, en voor zijn openlijke erkenning van het feit dat er een oplossing voor General Motors moet worden gevonden. Deze onderneming maakt immers ook deel uit van de strategie inzake nieuwe aandrijvingssystemen. Mijn hartelijke dank daarvoor.
Ik wil ook terugkomen op wat de heer Lang heeft gezegd, namelijk dat de Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) en Europese Democraten nu toch het amendement van onze fractie steunt. Dat vind ik belangrijk en ook terecht. Ik waardeer het daarnaast zeer dat wij ons als Parlement over General Motors hebben uitgesproken. Daar zag het lange tijd niet naar uit, maar beter laat dan nooit. Mijn dank daarvoor.
We hebben in onze ontwerpresolutie gedebatteerd over kortetermijnmaatregelen. We moeten het echter ook hebben over maatregelen voor de middellange termijn. Op het vlak van harmonisatie van de motorrijtuigenbelasting is dat gebeurd door de CARS 21-groep van deskundigen. Ik weet dat het een lastig vraagstuk is, maar het zou een Europees herstelplan voor de automobielindustrie kunnen zijn. We bevinden ons in een crisis, en we moeten deze maatregelen nu in stelling brengen. De 27 ministers van Financiën moeten er samen mee aan de slag.
Mia De Vits (PSE). - Voorzitter, mijnheer de commissaris, u zei het zelf al, we kunnen geen debat hebben over de automobielindustrie zonder vandaag ook een woord te zeggen over General Motors.
Het is positief dat u de ministers van Economische Zaken samengebracht hebt om een Europese aanpak te vinden. Dat is wat u zelf ook wil, een Europese aanpak en geen nationale aanpak. Maar deze Europese aanpak is ook alleen maar mogelijk indien u de Europese ondernemingsraad betrekt bij het debat en indien deze Europese ondernemingsraad alle informatie krijgt zoals de wet dit bepaalt. Daarom stel ik u zeer duidelijk de vraag of u bereid bent een dergelijk initiatief te nemen en de informatie waarover de lidstaten elk afzonderlijk beschikken en die ze gekregen hebben van General Motors, te geven aan de Europese ondernemingsraad.
Ten tweede had u het over de Europese middelen die dienen voor de opvang van de sociale gevolgen voor de werknemers. Ik denk dat deze middelen ook preventief ingezet moeten worden. We moeten voorkomen dat er afgedankt wordt en niet alleen bij afdanking deze Europese middelen inzetten.
Richard Howitt (PSE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, namens de 350 werknemers van Ford die in Warley en Dunton in Essex op straat worden gezet, en namens de 1 400 werknemers van General Motors bij IBC vrachtwagens in Luton – aantallen die moeten worden verdubbeld wanneer we de toeleveranciers meetellen – wil ik uiting geven aan mijn genoegen over de verklaringen van vanavond dat deze autoproducenten niet ten onder mogen gaan.
Wanneer commissaris Verheugen echter zegt dat General Motors geen beggar-my-neighbour-beleid moet voeren, wil hij ze dan in mijn naam vier dingen vragen: ten eerste om hun herstructureringsplannen volledig open te leggen, niet alleen aan de Duitse regering, maar ook aan de Britse regering en die van andere lidstaten; om een volledige milieueffectbeoordeling uit te voeren wat betreft de gevolgen van het door hen voorgestelde pakket van 3,3 miljard euro voor de CO2-uitstoot; om duidelijkheid over de toekomst van hun joint venture met het Franse bedrijf Renault voor de vrachtwagenproductie in Luton te geven; en om u en ons uit de doeken te doen welke garanties ervoor bestaan dat een subsidie op korte termijn een werkelijk duurzame productie en werkgelegenheid veilig zal stellen?
Verleden week was ik op bezoek bij de werknemers in Luton. Een van hen vertelde mij dat de overlevingskansen van IBC slechts fifty-fifty zijn, in een stad die sinds meer dan tachtig jaar voertuigen bouwt en waar vijftig procent van de banen nog steeds in de industriële hoek zit. Ik zal voor de toekomst van hun banen vechten.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
Antolín Sánchez Presedo (PSE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, Europa moet zonder aarzelen kiezen voor de auto-industrie. Die keuze is van vitaal belang als we een technologisch geavanceerde economie willen creëren die een voortrekkersrol speelt in de bestrijding van de klimaatsverandering, en waarin de mobiliteit van personen en goederen aan strakke efficiëntie-, veiligheids- en kwaliteitsnormen gebonden wordt.
De EU is de grootste producent ter wereld van personenauto’s en de tweede van vrachtwagens: 19 miljoen wagens in totaal, waarvan 20 procent voor de export. De sector is goed voor 3 procent van het bbp, 6 procent van de werkgelegenheid, 8 procent van de nationale inkomens en een zesde van de gezinsuitgaven.
De structurele en strategische problemen van de auto-industrie zijn door de huidige crisis aanzienlijk toegenomen. We moeten ze op Europees niveau aanpakken met een beleid dat sector- en toekomstgericht is en door middel van sociaal overleg. Alleen op die manier zullen we in staat zijn om prioriteit te geven aan werkgelegenheid en scholing, om discriminatie en oneerlijke concurrentie te vermijden, en om op internationaal niveau het Europese belang te behartigen. Op de korte termijn dienen we tijdelijke stimulerende maatregelen in te voeren en financiële steun te verstrekken via de Europese Investeringsbank of andere kanalen, om de overleving en het herstel van deze sector te waarborgen.
Nicodim Bulzesc (PPE-DE). – (RO) In Roemenië is de verkoop van auto’s eind 2008 tot de helft teruggelopen. De Roemeense auto-industrie zag haar omzet in 2008 met 7 procent dalen ten opzichte van het niveau dat geraamd was voordat de crisis uitbrak.
Gezien de economische baisse waardoor heel Europa momenteel getroffen wordt, ben ik van mening dat de nationale regeringen en de Europese Commissie de handen ineen moeten slaan om de auto-industrie te steunen. We moeten er rekening mee houden dat een teruglopende autoproductie een crisis teweegbrengt in de toevoerketen van de industrie, met andere woorden, bij de fabrikanten die afhankelijk zijn van de auto-industrie: fabrikanten van kabels, motoren, elektrische apparatuur, enzovoort. Concreet gezegd zullen duizenden werknemers als gevolg hiervan hun baan kwijtraken.
Om een voorbeeld van een maatregel te geven: de Roemeense overheid heeft, om de lokale auto-industrie te steunen, het programma “Rabla” aangenomen. Consumenten die hun meer dan tien jaar oude auto naar de sloop brengen, krijgen daarvoor in het kader van dit programma een vergoeding die gebruikt wordt als aanbetaling op een nieuwe auto.
Ik nodig beleidsmakers uit dit voorbeeld in overweging te nemen en een uitvoerbare strategie voor te stellen om de Europese auto-industrie tijdens de huidige wereldwijde economische crisis te steunen.
Inés Ayala Sender (PSE). – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de commissaris bedanken voor zijn bereidheid en zijn doeltreffende optreden om alle betrokken partijen bijeen te roepen voor het voorkomen en oplossen van de problemen bij Opel Europa en ook van de auto-industrie als zodanig, die zeker concurrerend is maar geconfronteerd wordt met de globale problemen van General Motors in de Verenigde Staten.
Anderzijds wil ik er met klem bij hem op aandringen dat deze reddingsactie – het initiatief om Opel Europa opnieuw te lanceren – tot toonbeeld wordt gemaakt van de manier waarop de Europese Unie het hoofd weet te bieden aan alle ellende als gevolg van de globalisering, door middel van de vereiste reactie die we eveneens door toedoen van de globalisering geleerd hebben, vanuit een Europese benadering.
Daarom zou ik willen dat we er allereerst voor konden zorgen dat de eigendomsrechten van de Europese innovatie terugkwamen naar Europa. Verder moet er een toereikend garantiesysteem komen om Opel Europa de zelfstandigheid te geven die het nodig heeft om ons steeds betere auto’s te blijven leveren in het opzicht van veiligheid, innovatie, energiezuinigheid en duurzaamheid.
Voorts dient de sociale dialoog te worden versterkt door de vakbonden van Opel en de Europese ondernemingsraad die blijk geven van een groot medeverantwoordelijkheidsgevoel, mondiger te maken.
Ten slotte, mijnheer de commissaris, denk ik dat we, als we de Europese aanpak willen bepleiten, sneller moeten zijn. Ik bedoel dat we, om Europa geloofwaardig en succesvol te maken, niet moeten afwachten totdat regeringen doen wat de mijne in Aragon heeft gedaan die zich al voor 200 miljoen garant heeft gesteld. Op Europees niveau lijken we hier nog over na te denken.
Namens de meer dan zevenduizend werknemers van de Opel-fabriek in Figueruelas verzoek ik u om alstublieft meer te doen.
Reinhard Rack (PPE-DE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, als Europa geld gaat uittrekken, en zeker als de lidstaten heel veel geld willen gaan uittrekken om de in een crisissituatie verkerende automobielindustrie te steunen, kan het niet alleen gaan om het handhaven van de status-quo en het voorkomen van faillissementen. Dan gaat het ook om een aantal andere zaken, waarvan de belangrijkste al zijn genoemd.
Van belang is dat de werkgelegenheid voor mensen die werk zoeken en nodig hebben, voor de lange termijn wordt veiliggesteld. Daarom moeten we nieuwe technologieën, innovatie en vooral ook duurzame vervoerssystemen krachtiger bevorderen dan we tot dusver hebben gedaan.
We moeten daarom al onze maatregelen mede op deze doelstellingen afstemmen. Dan behoeven we ons over enkele jaren niet te verwijten dat we niet in een volgende, nieuwe crisis zouden zijn beland, als we daar al vele jaren eerder aan hadden gedacht.
Zuzana Roithová (PPE-DE). - (CS) Dames en heren, de crisis is een lakmoesproef voor de cohesie in de Europese Unie. Helaas treffen de regeringen los van elkaar allerlei kortetermijnmaatregelen zoals bijvoorbeeld de sloopregeling voor auto’s. Er ging weliswaar een direct positief effect uit van deze maatregelen, maar zij was niet gecoördineerd. Als wij de Verenigde Staten verwijten tegen de vrije mededinging indruisende maatregelen te treffen en protectionisme te bedrijven, dan is het des te logischer te streven naar een gemeenschappelijke Europese strategie. De sloopregeling helpt de uitstoot te verminderen, verhoogt de veiligheid op de wegen en beperkt de werkloosheid in de auto-industrie, een bedrijfstak die werk geeft aan 12 miljoen mensen en honderdduizenden bedrijven in andere bedrijfstakken. Gezien de ambitieuze milieu- en veiligheidsdoelstellingen die wij de automobielindustrie middels CARS 21 hebben opgelegd, is de sloopregeling - vooral in crisistijden - een goede kandidaat voor gemeenschappelijk optreden door de lidstaten. Ik vind dan ook dat deze gefinancierd zou moeten worden uit communautaire middelen. Ik zou het Tsjechisch voorzitterschap willen verzoeken om in die richting onderhandelingen op te starten.
Alojz Peterle (PPE-DE). - (SL) Geachte commissaris, ik ben het volledig met u eens als u zegt dat de auto-industrie structureel oververhit is en dat we groenere en energie-efficiëntere auto’s nodig hebben.
Het zou een grote vergissing zijn indien we met allerlei steunmaatregelen probeerden de huidige op kwantitatieve ontwikkeling gerichte manier van werken in stand te houden. Als we op het milieu en energie-efficiëntie gerichte herstructureringen ondersteunen, zullen wij het meest sociaal bezig zijn en de grootste mogelijke solidariteit betrachten.
Uit de huidige crisis blijkt tevens dat de Europese auto-industrie onderling nauw verweven is. Een bedrijfstak als deze zal protectionisme op nationaal niveau eenvoudigweg niet verdragen. Ik verwacht dan ook niet anders dan dat het communautair beleid daar ten volste rekening mee zal houden.
Günter Verheugen, vicevoorzitter van de Commissie. – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, mag ik om te beginnen mijn dank uitspreken voor de eensgezindheid in dit Huis en de brede steun die het beleid van de Commissie hier mocht ondervinden. Ik hecht daar veel waarde aan en denk ook dat het een belangrijk signaal is voor de werknemers in de automobielindustrie, die tijdens dit debat centraal stonden. Dat is ook volkomen terecht.
Enkele afgevaardigden, onder wie mevrouw Harms en de heer Hökmark en anderen, hebben zich gebogen over de vraag welk verband er bestaat tussen innovatie en concurrentievermogen. Ik wil nogmaals met klem benadrukken dat de automobielindustrie zonder dat verband met innovatie op den duur niet concurrerend kan zijn. Ons beleid is er juist op gericht te bereiken dat de Europese auto van morgen het toppunt van innovatie is: de schoonste, zuinigste en veiligste auto ter wereld. Ik heb er ook alle vertrouwen in dat onze fabrikanten, technici en ingenieurs daartoe in staat zijn. Wij hebben in Europa het potentieel in huis om dat doel te verwezenlijken.
Daarmee komen we op ons tweede thema: de financiering in deze tijden van crisis. De banken houden de hand op de knip; ondernemingen krijgen niet de benodigde leningen los. De Europese Investeringsbank is momenteel ons middel tegen alle kwalen. Ik kan u echter meedelen dat de Europese Investeringsbank nu al op de grenzen van haar mogelijkheden stuit. De automobielindustrie is niet de enige sector waarvoor we bij de EIB aankloppen. Denkt u maar eens aan de financiering van het midden- en kleinbedrijf. Denkt u maar eens aan de financiering van onze uiterst ambitieuze klimaatdoelstellingen. Dat loopt allemaal via de EIB. Daarbij weet ik nu al dat we in de loop van het jaar zullen worden geconfronteerd met verzoeken waaraan de EIB niet meer kan voldoen. Eenvoudigweg omdat we willen dat de EIB een solide bank is die niet, zoals anderen dat gedaan hebben, zeepbellen gaat creëren. De problemen zullen dus in de tweede helft van het jaar wellicht nog toenemen, en daar moeten we ons terdege op voorbereiden.
Ik steun allen die zeggen dat we er middels slimme stimulansen voor moeten zorgen dat de auto's die we graag op de markt gebracht willen zien, ook daadwerkelijk verkocht worden. Ik deel ook nadrukkelijk de mening van de heer Groote over een op CO2-uitstoot gebaseerde motorrijtuigenbelasting. De Commissie heeft dat allang geleden voorgesteld, en ik betreur het ten zeerste dat nog niet alle lidstaten dit voorstel hebben overgenomen.
Mevrouw De Vits heeft gesproken over de rol van de vakbonden en ondernemingsraden. Het doet me veel genoegen dat ik u kan vertellen dat ik vlak voor deze vergadering nog een uitvoerig gesprek heb gehad met de voorzitter van de ondernemingsraad van General Motors in Europa. Wij staan voortdurend met elkaar in contact en wisselen regelmatig gegevens uit. Ik wil daarbij opmerken dat ik tot dusver meer profijt heb gehad van deze gegevensuitwisseling dan de voorzitter van de ondernemingsraad. Hij kan mij meer vertellen dan ik hem. Ik hoop me echter binnenkort te kunnen revancheren. Over enkele dagen hebben we een bijeenkomst met de Europese vakbonden voor de metaal- en automobielsector. De vakbonden zijn uiteraard belangrijke partners bij de rondetafelgesprekken die ik eerder al heb genoemd. Ik denk dat we daarmee aan ieders wensen tegemoetkomen.
In de catch the eye-procedure is meermalen de kwestie van de slooppremies aangeroerd. Men kan zich inderdaad afvragen of een dergelijk systeem een oplossing voor de lange termijn biedt. Het kan natuurlijk ook heel goed leiden tot een kunstmatige stijging van de vraag die later weer volledig inzakt. Alle fabrikanten waren niettemin voorstander van het plan, omdat het ze door de huidige moeilijke periode kan loodsen. Het geeft ze weer wat meer lucht en heeft er zeker toe bijgedragen dat de grote fabrikanten in Europa nog niet hun toevlucht hebben genomen tot massaontslagen, maar integendeel de personeelssterkte zelfs op peil hebben kunnen houden. In dat opzicht heeft het systeem mijns inziens zijn doel bereikt.
De slooppremie is op Europees niveau geharmoniseerd, in die zin dat er duidelijke regels zijn opgesteld die ook door iedereen worden nageleefd. Wat we vanzelfsprekend niet kunnen doen, is dat we de premies uit de Gemeenschapsbegroting gaan financieren. Die is daar niet voor bedoeld, terwijl het bovendien beleidsmatig en juridisch onmogelijk zou zijn. De premies hebben overigens duidelijk positieve grensoverschrijdende effecten. Met name uw land, mevrouw Roithová, heeft veel baat bij de riante premiestelsels in andere Europese lidstaten. Er is hier dus ook sprake van een stuk Europese solidariteit dat we niet mogen onderschatten.
Ik heb dit debat opgevat als een oproep om in deze kwestie ook verder actief te zijn en zogezegd aan de bal te blijven. Dat beloof ik u. We hebben met de automobielindustrie een uitstekende samenwerking opgebouwd. Ik hoop dat we het tijdens de zittingsperiode van dit Parlement niet nog een keer over de Europese automobielindustrie hoeven te hebben, maar mocht dat toch nodig zijn, dan is de Commissie er klaar voor. Ik dank u.
De Voorzitter. − Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen, woensdag 25 maart 2009, plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 142)
Zita Gurmai (PSE), schriftelijk. – (HU) Vanwege de speciale kenmerken van productie en verkoop heeft iedere daling in de Europese auto-industrie invloed op andere sectoren in alle lidstaten.
Afgezien van de teruglopende vraag vanwege de economische crisis en de liquiditeitsproblemen als gevolg van de financiële crisis, kampt deze branche ook met structurele problemen op de lange termijn: hoge vaste lasten, overaanbod en prijsconcurrentie hebben ertoe geleid dat verscheidene autofabrieken zich al zijn gaan concentreren op verlaging van de kosten en verhoging van de interne efficiëntie.
In de nabije toekomst zal de situatie naar verwachting niet verbeteren, maar op de lange termijn beschikt de auto-industrie over veelbelovende internationale perspectieven, en daarom is het bij uitstek van belang voor de auto-industrie in de EU om deze neergang te overleven en paraat te staan om de mogelijkheden te benutten als de vraag weer aantrekt.
Hiervoor is het onontbeerlijk dat wordt voldaan aan de verwachtingen van de consument en dat er milieuvriendelijkere, veiligere en slimmere auto’s worden ontwikkeld.
De hoofdverantwoordelijkheid voor het aanpakken van de crisis rust op de schouders van de industrie zelf. Door gunstige randvoorwaarden en fatsoenlijke concurrentievoorwaarden te scheppen kunnen de EU en de lidstaten hier een bijdrage aan leveren. Met doelgerichte, tijdelijke steunmaatregelen op Europees en nationaal niveau kunnen de inspanningen van de industriesector om de crisis te lijf te gaan, worden aangevuld en de negatieve effecten van de komende herstructurering op de werkgelegenheid worden afgezwakt. Aan het laatste punt moet vooral aandacht worden besteed op nationaal en Europees niveau.
Krzysztof Hołowczyc (PPE-DE), schriftelijk. – (PL) Het is positief dat in het kader van dit tweede debat over de crisis in de automobielsector rekening wordt gehouden met de voorstellen die het Europees Parlement tijdens het debat in februari heeft gedaan.
Het waarborgen van het concurrentievermogen van de interne markt is voor ons van het allergrootste belang. Wij maken ons ernstige zorgen over de maatregelen die bepaalde lidstaten trachten te nemen en die tot een schending van de mededingingsbeginselen kunnen leiden. Daarom verwelkomen we de besluiten die tot doel hebben pan-Europese actiekaders vast te stellen. In deze context moeten we eveneens blijven beoordelen welke impact de situatie van de auto-industrie in de Verenigde Staten en Azië op de Europese markt heeft en nadenken over hoe de Gemeenschap hierop in voorkomend geval kan reageren.
We zijn ingenomen met het feit dat is benadrukt hoe belangrijk het is om de vraagzijde van de markt te bevorderen. Het afwegen van maatregelen als het beschikbaar stellen van laagrentende leningen en het vereenvoudigen van de administratieve procedures voor het verkrijgen van financiële middelen enerzijds en het creëren van prikkels die de consumenten ertoe aanzetten om nieuwe wagens te kopen anderzijds, kunnen de markt helpen heropleven.
Het voorstel om deze crisis te gebruiken om werk te maken van een soort “zuivering” in de auto-industrie blijft onverminderd van kracht. We wijzen op de mogelijkheid om producten van een hogere kwaliteit te vervaardigen op basis van nieuwe, milieuvriendelijke en veilige technologieën die een antwoord bieden op de uitdagingen in verband met de nieuwe ontwikkelingen in het Europa van de 21e eeuw.
Daciana Octavia Sârbu (PSE), schriftelijk. – (RO) De auto-industrie is een sector waarin circa 2,3 miljoen mensen werkzaam zijn en waarvan nog eens 10 miljoen banen indirect afhankelijk zijn. Een groot aantal kleine en middelgrote ondernemingen, onderaannemers en toeleveranciers wordt door de financiële crisis getroffen.
Sociaal Europa kent hetzelfde belang toe aan economische ontwikkeling als aan sociale ontwikkeling. Om banen en een behoorlijk inkomen te behouden voor werknemers in de auto-industrie, moeten bedrijven toegang hebben tot financiële middelen.
Ik doe een dringend beroep op de Commissie ervoor te zorgen dat Europese fondsen, zoals het Europees Sociaal Fonds en het Europees Fonds voor aanpassing aan de globalisering, worden aangesproken zodat werknemers in de auto-industrie opleiding en steun kunnen krijgen wanneer ze er de gevolgen van ondervinden dat de bedrijven in deze sector een terugval in hun activiteit doormaken.
De door de EU aangenomen wetgeving over het bevorderen van “groene” voertuigen genereert investeringen in het ontwerp en de productie van auto’s die minder kooldioxide uitstoten. Waar we echter behoefte aan hebben is tijd, innovatie en vooral aanzienlijke investeringen in zowel menselijk kapitaal als nieuwe productiecapaciteit. De procedures die economische actoren moeten volgen om toegang te krijgen tot subsidies voor onderzoek en innovatie moeten op nationaal en Europees niveau worden vereenvoudigd en onderzoeksprogramma’s moeten zich concentreren op specifieke terreinen, waar toegepast onderzoek een rol speelt, in de auto-industrie.