De Voorzitter. – Aan de orde is de mondelinge vraag (O-0100/2009) van Charles Goerens, namens de ALDE-Fractie, aan de Commissie: Beperkte beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden (B7-0214/2009).
Charles Goerens, vraagsteller. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, via deze vraag aan de Commissie wilde ik graag helpen na te gaan langs welke wegen we een einde kunnen maken aan de onrechtvaardigheid dat 80 procent van de wereldbevolking verstoken blijft van het vaccin tegen de Mexicaanse griep (A/H1N1) in het bijzonder en van vaccins in het algemeen.
Het probleem is niet nieuw. De vraag komt namelijk elk jaar weer aan de orde in verband met het griepseizoen. Over het algemeen duiken nieuwe griepvirussen het eerst op in ontwikkelingslanden. Vanaf dat moment gaan laboratoria in geïndustrialiseerde landen een nieuw vaccin produceren. Ze kunnen daarmee pas beginnen zodra ze beschikken over stammen uit de landen – doorgaans een ontwikkelingsland – waar het nieuwe griepvirus als eerste is opgedoken. Eenmaal ontwikkeld zijn er van het vaccin net genoeg doses om de bevolkingen van de industrielanden te beschermen. Hieruit volgt dat de bevolkingen van het zuidelijk halfrond niet beschermd worden tegen pandemieën.
Ik richt me tot de Commissie om haar te vragen wat ze denkt te gaan doen om deze onrechtvaardige situatie een halt toe te roepen. Is het moreel verdedigbaar om de mate van gezondheidsbescherming van een volk afhankelijk te stellen van de financiële middelen waarover het bewuste land beschikt? Ook zou ik graag willen weten of de Commissie ons kan vertellen welke middelen ze in staat is te mobiliseren om deze leemte op te vullen. Wat zou, als de nood aan de man komt, de strategie van de Commissie zijn, en welke partnerschappen zou ze aangaan met de betreffende landen en met de instellingen van de Verenigde Naties, of met de particuliere sector, om vaccins beschikbaar te stellen aan burgers in ontwikkelingslanden?
Vormt het systeem van de WHO voor de bescherming van intellectueel eigendom, dat ik niet heb genoemd in mijn schriftelijke versie, een obstakel voor de productie van vaccins door ontwikkelingslanden? Zo ja, zou de Europese Unie dan bereid zijn binnen de WHO een debat op gang te brengen om dat obstakel te verwijderen?
Ik wilde tot slot nog één laatste vraag stellen. Kan de Commissie een overzicht geven van de maatregelen die moeten worden genomen om de kwaliteit van de zorgvoorzieningen in ontwikkelingslanden te verbeteren, hetgeen een essentiële voorwaarde is voor een eerlijkere verdeling van vaccins?
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Ik dank de afgevaardigde Charles Goerens voor zijn vraag, die mij de gelegenheid biedt om de aspecten die rechtstreeks betrekking hebben op de influenza A/H1N1-pandemie te behandelen, alsmede de verdere aspecten met betrekking tot de bijdrage van de Europese Commissie aan de verbetering van de gezondheidsinfrastructuur in ontwikkelingslanden.
De Gemeenschap heeft zowel intern als extern actie tegen de influenza A/H1N1-pandemie ondernomen. We hebben te maken met een crisis waarvoor een mondiale aanpak vereist is, zowel met het oog op effectiviteit van de bescherming van onze burgers als vanuit het standpunt dat we solidair moeten zijn met de minder ontwikkelde landen.
Als we het over effectiviteit hebben, gaat het om de snelle waarschuwingssystemen, het op de voet volgen van de pandemie en het virus zelf, en de beoordeling van de effectiviteit van de preventieve en curatieve maatregelen in de landen waar de pandemie is begonnen, wat allemaal essentiële elementen zijn in de voorbereiding en aanpassing van onze eigen reacties. We hebben het echter ook over solidariteit, omdat de Europese Unie, als voornaamste financier van publieke ontwikkelingshulp en belangrijke partner van een groot aantal ontwikkelingslanden, deze landen in de aanpak van de nieuwe dreigingen moet steunen.
In onze reactie op deze dreigingen, beginnen wij, de Commissie en de Europese Unie als geheel, onze inspanningen niet helemaal vanuit het niets. De EU heeft, samen met instanties als de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), de Wereldbank en andere organisaties, op grond van de eerdere vogelgriep die voortkwam uit het H5N1-virus, effectieve procedures kunnen invoeren voor informatie-uitwisseling en coördinatie van technische bijstand, alsmede financiële instrumenten zoals een trustfonds bij de Wereldbank. De wereld is nog nooit zo goed voorbereid geweest op een pandemie, zoals mevrouw Chan, directeur-generaal van de WHO, zegt. In deze systemen, waarvan de bestanddelen nu zijn uitgebreid om iedere soort griep te kunnen aanpakken, heeft de Commissie al een bijzonder belangrijke rol gespeeld en zij zal dit blijven doen.
Met betrekking tot de algemene beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden kan gezegd worden dat de nieuwe grieppandemie het debat heeft doen opleven dat al ruim twee jaar gaande is binnen de WHO en binnen de werkgroep die voorbereidingen voor de grieppandemie treft en die is opgezet op verzoek van de Wereldgezondheidsvergadering, na de beslissing van Indonesië – waar de heer Goerens op heeft gewezen.
Deze week presenteert de WHO in Genève de eerste aanbevelingen van de groep waarin de Gemeenschap een actieve rol heeft gespeeld. Volgens de resolutie van de Wereldgezondheidsvergadering moeten de uiteindelijke aanbevelingen worden voorgelegd aan de Uitvoerende Raad van de WHO, die eind januari bij elkaar komt. Op dat moment moet een zo goed mogelijk evenwicht worden gevonden tussen enerzijds het stimuleren van het onderzoek naar geneesmiddelen en een snelle ontwikkeling van nieuwe medische producten die grotendeels uit onderzoek in de particuliere sector voortkomen – waarvoor intellectuele eigendomsrechten tegenwoordig een belangrijke stimulans vormen – en anderzijds een eerlijke toegang tot de producten die op basis van dit onderzoek zijn geproduceerd.
De Europese Gemeenschap heeft haar bedenkingen bij een beperking op de uitwisseling van biologisch materiaal dat voor de relevante onderzoeksactiviteiten nodig is. Voor een snelle ontwikkeling en verspreiding van mogelijke maatregelen tegen de pandemie is een actieve internationale samenwerking, die transparant is en wordt gecoördineerd door erkende instellingen zoals de WHO en haar netwerk, van cruciaal belang.
In het specifieke geval van influenza A/H1N1, waarvoor geen vaccinvoorraad bestond, is ook gesproken over de kwestie van de productiecapaciteit en over wie de eerste optie op deze capaciteit heeft wanneer er enorme bestellingen worden gedaan door landen die over de benodigde middelen beschikken. Een bemoedigend teken van mondiale solidariteit is de toezegging van sommige vaccinproducenten en meer recent, van sommige landen, om 10 procent van hun productie of bestellingen aan ontwikkelingslanden te doneren of tegen een gereduceerde prijs te verkopen.
Wat de Commissie betreft, is steun aan derde landen bij de aanpak van de pandemie van essentieel belang en deze steun moet niet beperkt blijven tot de toegang tot vaccins wanneer deze beschikbaar zijn. Het is van het grootste belang dat de op consolidering van gezondheidsinfrastructuren gerichte steun van de Commissie en de lidstaten in verschillende vormen blijft bestaan, naast hulp bij projecten, sectorale of algemene begrotingssteun voor partnerlanden en zelfs hulp voor internationale organisaties.
Met name door ervoor te zorgen dat de aandacht gericht zal blijven op prioritaire ziekten en interventies moet gegarandeerd worden dat het principe dat landen verantwoordelijk zijn voor hun eigen ontwikkeling in acht wordt genomen en dat de beloften om effectieve steun te bieden worden nagekomen. De basis voor de reactie op een pandemie is in de allereerste plaats de aanwezigheid van gezondheidsinfrastructuren die beter toegerust zijn en waarin gevallen vroegtijdig worden behandeld, opdat preventieve middelen op een eerlijke manier beschikbaar gesteld kunnen worden, wanneer deze beschikbaar zijn.
Wanneer zich een ernstige crisis voordoet, zal de Europese Commissie haar middelen voor humanitaire steun en noodinterventie kunnen mobiliseren en zal zij ook flexibel gebruik kunnen maken van de middelen die reeds aan de om hulp vragende partnerlanden zijn toegewezen. Tijdens een dergelijke ernstige crisis zullen non-gouvernementele organisaties en, niet te vergeten, de grotere institutionele netwerken zeker een belangrijke rol spelen. De Commissie weet dat zij erop kan rekenen dat deze instanties ook daadwerkelijk in actie zullen komen.
Gay Mitchell, namens de PPE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de onvermijdelijke komst en het steeds opnieuw terugkeren van de grieppandemie heeft de kwestie van de vaccinatie in het middelpunt van de publieke belangstelling geplaatst. Maar voor de ontwikkelingslanden is dit een reeds lang bestaand en hardnekkig probleem. De mondelinge vraag van vanmorgen geeft op overduidelijke wijze aan hoe hypocriet en onrechtvaardig de westerse wereld is, die van ontwikkelingslanden materiaal voor vaccins vraagt om haar rijke burgers te beschermen en vervolgens het lef heeft om diezelfde vaccins terug te verkopen aan de armen.
Niet alleen is het noodzakelijk dat ontwikkelingslanden dezelfde toegang tot griepvaccinatie hebben, maar bovendien moeten we ons inspannen om een systeem in te voeren waarbij de armste mensen in de wereld, die bijna altijd veel meer blootstaan aan ziekten, de kans krijgen zich te beschermen tegen ziekten die te voorkomen zijn – iets wat wij in het westen als een vanzelfsprekendheid beschouwen. Tuberculose is een goed voorbeeld van de tegenstelling tussen ons en onze buren in de ontwikkelingslanden. In Europa is het regel dat kinderen de BCG-vaccinatie ontvangen, waarvan de werkzaamheid meer dan 80 procent is. Dit heeft ertoe geleid dat tuberculose in Europa niet langer de voortdurende bedreiging is die de ziekte eens was.
Vergelijk dit eens met de ontwikkelingslanden, waar 26 procent van de onnodige sterfgevallen is toe te schrijven aan tuberculose. De gevolgen van tuberculose in deze landen worden nog versterkt door het feit dat het een uiterst besmettelijke ziekte is die zich gemakkelijk door de lucht verspreidt binnen besloten ruimten zoals die voorkomen in de erbarmelijke krottenwijken die in veel ontwikkelingslanden zo talrijk zijn. Voeg daar nog bij het feit dat 50 procent van de aidspatiënten in Afrika bezuiden de Sahara, waar hiv/aids wijdverbreid is, tuberculose zal krijgen, en we beseffen hoe gelukkig we zijn om in een relatief goed beschermd gebied te leven met de vaccinatieprogramma’s die we hebben.
Voor een echt succesverhaal over wat vaccinatie vermag en de noodzaak van ontwikkelingshulp in het algemeen, hoeven we niet verder te zoeken dan het voorbeeld van de mazelen in Afrika, waar, grotendeels dankzij vaccinatieprogramma’s, het aantal sterfgevallen ten gevolge van deze ziekte tussen 2000 en 2006 met 90 procent is afgenomen.
Mijnheer de Voorzitter, het is duidelijk dat vaccinatie werkt en het is duidelijk dat we een verantwoordelijkheid hebben ten opzichte van de mensen die de rampzalige gevolgen ondervinden van de afwezigheid van vaccinaties. Ik pleit er sterk voor dat we in dit Parlement de druk op de ketel houden om ervoor te zorgen dat deze voorziening beschikbaar komt voor de armsten van de armen.
Voordat ik weer ga zitten, wil ik graag een punt van orde naar voren brengen: doe alstublieft iets aan de liften in dit gebouw. Ik ging in de lift omhoog en omlaag, toen de deuren geblokkeerd raakten en ik kwam hier maar net op tijd aan voor het debat. Iedereen klaagt erover. Er moet iets aan gedaan worden.
De Voorzitter. – Mijnheer Mitchell, met betrekking tot het door u naar voren gebrachte punt met betrekking tot de liften wil ik iets onthullen dat mogelijk een geheim onderdeel is van de discussies in het Bureau. Tijdens de laatste vergadering van het Bureau heb ik het zojuist beschreven probleem aan de kaak gesteld, dat helaas niet alleen in Straatsburg optreedt. Ook in Brussel was het wekenlang werkelijk onmogelijk je door de doolhof van Parlementsgebouwen te verplaatsen omdat de liften het niet deden.
Het Bureau zal deze kwestie toespelen aan de betrokken diensten, zodat de liften op de een of andere manier beter kunnen functioneren.
Michael Cashman, namens de S&D-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil het Parlement graag bij de liften weghalen en terugbrengen naar vaccins die voorkomen dat er mensen sterven. Ik denk dat we ons juist daarop moeten richten. Natuurlijk steun ik de oproep die we hebben gehoord met betrekking tot het A/H1N1-virus, maar ik wil de zaak in een veel bredere context plaatsen: in feite, mijnheer de Commissaris, zijn er systemen die werken, en vaccins werken. Kijk naar de pneumokokkenziekte. Het is een bacteriële infectie die longontsteking, meningitis en sepsis veroorzaakt en relatief onbekend is, ondanks dat het wereldwijd de belangrijkste door vaccinatie bestrijdbare dodelijke ziekte onder kinderen onder de vijf jaar is.
De bacterie pneumokok is de voornaamste oorzaak van longontsteking, een ziekte die jaarlijks de levens van twee miljoen kinderen eist. Dit is een wereldwijd volksgezondheidsprobleem waar oplossingen voor bestaan. Het zal u interesseren dat de Commissie en veel lidstaten al toezeggingen hebben gedaan om vaccinatie in de armste landen van de wereld te steunen via de internationale financieringsfaciliteit voor vaccinatie (“International Finance Facility for Immunisation”, IFFIm) en de vroegtijdige marktverbintenis (“Advance Market Commitment”, AMC) ter bestrijding van de pneumokokkenziekte – zaken die u niet genoemd hebt.
Maar we kunnen en moeten meer doen om bestrijding van de pneumokokkenziekte binnen de bestaande inspanningen op het gebied van volksgezondheid en ontwikkeling voorrang te geven en daartoe met de ontwikkelingslanden samen te werken. De pneumokokken-AMC biedt landen een buitengewone kans om hun kinderen tegen deze te voorkomen dodelijke ziekte te beschermen. Het trieste feit doet zich echter voor dat van de 71 landen die in aanmerking komen, er minder dan twintig een aanvraag hebben ingediend voor AMC-financiering, die zoveel levens zal redden.
Ik wil het Parlement eraan herinneren dat ruimere toegang tot essentiële vaccins de sleutel is tot het realiseren van millenniumdoelstelling 4: een vermindering met tweederde van de kindersterfte in 2015. We moeten ervoor zorgen dat we deze vaccins ter beschikking stellen aan de landen die ze het meest nodig hebben. Het is een eenvoudige stap, die eenvoudigweg miljoenen kinderlevens zal redden. Er is dit Parlement een schriftelijke verklaring over deze zaak voorgelegd, inclusief de bundeling van octrooien. Ik dring er sterk bij de leden op aan deze verklaring te ondertekenen en iets te doen dat zoden aan de dijk zet.
Frédérique Ries , namens de ALDE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, zoals we weten zullen deze week de meeste van onze lidstaten starten met de eerste vaccinatiegolf tegen de griep A/H1N1, terwijl we tegelijkertijd moeten constateren hoe weinig vooruitgang er op dit terrein is geboekt als het gaat om de beschikbaarheid van vaccins voor ontwikkelingslanden.
Het is daarnet al gezegd: elk jaar overlijden in deze landen miljoenen mensen, en voornamelijk kinderen, aan een hele reeks aandoeningen, zoals met name mijn collega Mitchell eerder heeft gezegd.
Ik zeg niet dat de oplossing eenvoudig is, vooral – niet alleen, maar vooral – omdat de beschikbaarheid van vaccins niet helemaal te vergelijken is met de beschikbaarheid van geneesmiddelen, om ten minste twee specifieke redenen: het beperkte aantal producenten en de koelketen die nog altijd lastig te beheersen is. Er zijn echter ook positieve aspecten, zoals het feit dat het virus voorlopig niet muteert en de aangekondigde beschikbaarheid van drie miljard doses per jaar. Dit zijn vanzelfsprekende aspecten die de ontwikkeling van een wereldwijde strategie vereisen en bevorderen.
In de beperkte tijd die mij is gegund, wil ik tot slot zeggen, mijnheer de Voorzitter, dat ik dan ook denk dat de Europese Unie zich vierkant achter de oproep van de WHO voor een eerlijke verdeling van vaccins moet scharen, bovenal in de gebieden met een hoog sterftecijfer, en dat we daarnaast private en publieke partnerschappen mogelijk moeten maken en moeten stimuleren om het wereldwijde tekort aan vaccins doeltreffend te bestrijden.
Marisa Matias, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in de eerste plaats wens ik het belang te onderstrepen van de vraag die de heer Goerens hier heeft gesteld, aangezien het gaat om een kwestie van elementaire rechtvaardigheid. We zijn ons er ten volle van bewust dat bij het uitbreken van een A-grieppandemie de landen van het zuidelijk halfrond veel meer te lijden zullen hebben van de ziekte en de gevolgen van de verspreiding van het virus dan die van het noordelijk halfrond. We zien elk jaar opnieuw lijdzaam toe hoe miljoenen burgers sterven ten gevolge van pandemieën die in de noordelijke landen reeds zijn uitgebannen of behandeld kunnen worden. Het zijn er veel: malaria, dengue, gele koorts, tuberculose. De lijst is oneindig en toch doen we niets om dit probleem op te lossen.
We gebruiken de landen van het zuidelijk halfrond inderdaad als gratis leveranciers van specimens van nieuwe virusstammen om de behandeling in de landen van het noordelijk halfrond te verbeteren, maar we dragen geen doeltreffende oplossing aan voor deze problemen. Daarom wil ik nog enkele vragen toevoegen aan wat hier reeds is aangekaart.
Hoe willen we dit probleem aanpakken? Als een probleem van volksgezondheid of als een handelskwestie? Als we het als een volksgezondheidsprobleem wensen aan te pakken, moeten we zorgen voor gelijke toegang tot de behandeling in alle delen van de wereld, en in dat geval moeten we waarborgen dat onze inspanningen meer effect sorteren. Anderzijds zou ik graag vernemen – en ik hoop dat het antwoord op deze vraag negatief is – of we misschien wachten op een overschot aan vaccins in Europa of op het verschijnen van onaanvaardbare nevenwerkingen om onze vrijgevigheid bot te vieren en plotseling de nodige vaccins naar de landen van het zuidelijk halfrond te versturen?
Ten slotte zou ik nog willen weten of wij als Europeanen, de Europese Unie en de Commissie ons prettig voelen met een systeem of een model waarin de landen van het noordelijk halfrond pandemieën behandelen op basis van een preventiemodel terwijl de landen van het zuidelijk halfrond het met lapmiddelen of onze overschotten moeten doen.
De Voorzitter. – Het woord is nu aan de heer Guerrero Salom, en ik ben erg blij en ook enigszins ontroerd voor het eerst het woord te kunnen geven aan iemand die al vele jaren een goede vriend en collega is.
Enrique Guerrero Salom (S&D). - (ES) Hartelijk dank voor uw vriendelijke woorden, mijnheer de Voorzitter. Ik ben vereerd voor een instelling te werken waarvan u op dit moment vicevoorzitter bent.
Ik wil graag hierbij graag het belang van deze vraag benadrukken, namelijk het steunen van ontwikkelingslanden om een pandemie van de griep A/H1N1 te voorkomen en te bestrijden.
Los van de pandemie wil ik ook graag onderstrepen dat ontwikkelingslanden zwaarder door ziektes worden getroffen dan ontwikkelde landen. Aan veel ziektes die in de ontwikkelde landen al zijn verdwenen gaan in ontwikkelingslanden nog steeds tientallen miljoenen mensen dood.
Die landen hebben de plicht de gezondheid van hun inwoners, hun burgers, te waarborgen, maar hebben daar niet de middelen voor. Die landen hebben vaccins nodig in de strijd tegen aids, tuberculose, malaria en infectiezieken, maar die hebben ze niet en kunnen ze ook niet kopen.
Ik roep de Commissie op om, zoals de commissaris al heeft aangegeven, allianties te sluiten, programma’s op te zetten, donorlanden aan te spreken en maatregelen te nemen om ervoor te zorgen dat ontwikkelingslanden hun burgers generieke geneesmiddelen kunnen bieden tegen betaalbare prijzen.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) In aanvulling op wat ik in het begin heb gezegd, wil ik graag nog de nadruk leggen op de volgende punten. De Europese Commissie biedt voortdurend financiële steun aan een groot aantal ontwikkelingslanden voor zaken op het gebied van de gezondheidszorg, als onderdeel van projecten, programma’s en begrotingssteun.
Om aan nationale prioriteiten tegemoet te komen, zal de Commissie, samen met haar partners, onderzoeken hoe zij van deze middelen gebruik kan maken om de methoden voor de bestrijding van de pandemie te verbeteren. Wat ik impliciet al gezegd heb, zal ik nog eens expliciet zeggen: de Europese Commissie beschikt niet over de technische en financiële instrumenten om de vaccins zelf aan te schaffen.
Door nauw samen te werken met de Wereldgezondheidsorganisatie en door met verschillende belanghebbenden verbintenissen aan te gaan en afspraken te maken, zullen we echter samenwerken in de voorbereiding van de antwoorden op de verzoeken rond dit onderwerp.
De Voorzitter. – Hiermee is dit onderdeel beëindigd.
5. Financiële en economische situatie in Moldavië (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over de financiële en economische situatie in Moldavië.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) De verkiezingen van 29 juli in Moldavië waren een cruciale test voor het vermogen van dit land om zijn democratische ontwikkelingen te consolideren en verder te gaan met zijn toenadering tot de Europese Unie. We zijn verheugd dat de verkiezingen in een kalme, ordelijke sfeer zijn verlopen en dat de nieuwe regering niet alleen kenbaar heeft gemaakt dat zij vast van plan is om een pro-Europese koers te gaan varen, maar ook een aantal maatregelen heeft genomen die daarop wijzen.
Aan de andere kant worden de nieuwe autoriteiten in Moldavië met enorme problemen geconfronteerd. Tot de meest serieuze en grootste problemen behoort de noodzaak voor het aanpakken van de gevolgen van de economische en financiële crisis. Van de Europese buren in het oosten verkeert Moldavië waarschijnlijk in de meest precaire economische situatie. De handel en de industriële productie zijn ingestort, niet alleen door de crisis, maar ook vanwege de politieke onrust als gevolg van de parlementaire verkiezingen in april.
De hoeveelheid geld die door Moldavische burgers vanuit het buitenland wordt overgemaakt, die tot vorig jaar ruim een derde van het BNP van het land uitmaakte, is tot ver onder het gebruikelijke niveau gezakt. De export en import zijn dramatisch teruggelopen. Hetzelfde geldt voor de binnenlandse vraag en de industriële productie. Voor 2009 wordt nog een sterke daling van zelfs meer dan 10 procent van het BNP voorspeld.
Omdat Moldavië al het armste land van Europa is, zal deze achteruitgang bijzonder hard aankomen en de problemen waar de bevolking mee worstelt – en vooral de meest kwetsbare mensen in de samenleving – nog verergeren. Voor de hulp aan Moldavië en zijn bevolking is de Europese Unie bereid om het land macrofinanciële steun te bieden, bovenop de steun die het Internationaal Monetair Fonds al biedt, en in samenwerking hiermee. Bovendien zullen we bijstand bieden in de vorm van hulp van specialisten en zorgen voor een snellere betaling van onze gebruikelijke steun aan dit land.
Zoals noodzakelijk is bij dit soort bijstand, zal onze macrofinanciële steun afhankelijk zijn van een akkoord over een steunprogramma tussen Moldavië en het Internationaal Monetair Fonds. Vertegenwoordigers van het IMF zijn momenteel in Chisinau en we zien hun verslag met belangstelling tegemoet. We kunnen niet verdergaan met de voorbereiding van een macrofinancieel steunprogramma, zolang het programma met het IMF nog niet van start is gegaan. Daarom weten we nu nog niet welke vorm het macrofinanciële steunprogramma dat de Europese Commissie zou kunnen bieden, zal aannemen.
We verwachten dat de autoriteiten van het land niet alleen zullen vragen om hulp bij het consolideren van hun deviezenreserves, maar ook om het begrotingstekort te dekken. Ik moet er ook op wijzen dat Moldavië zowel voor giften als voor leningen in aanmerking komt. Wat de uiteindelijke samenstelling van dit steunpakket zal zijn, hangt natuurlijk af van de vastgestelde behoeften.
Intussen heeft de Europese Commissie al een missie van deskundigen naar Chisinau gestuurd, onder leiding van het directoraat-generaal voor Economische en Financiële zaken, DG ECFIN, om de autoriteiten in Moldavië te helpen bij het opstellen van hun economische programma. Het doel van de missie, dat voortvloeit uit een recente ontmoeting met de autoriteiten in Chisinau, was om hulp te bieden bij de evaluatie van de reactie van het land op de huidige economische situatie. De diensten van de Commissie zijn voor deze gelegenheid gebruikt om de informatie te verzamelen die nodig is voor de voorbereiding van een macrofinancieel steunprogramma.
De Commissie blijft voortdurend beschikbaar voor het geven van deskundig advies op dit gebied aan de autoriteiten in Chisinau. Tegelijkertijd doen we ons best om de betalingen voor de begrotingssteun in het kader van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument te versnellen. In september heeft de Europese Commissie haar goedkeuring gegeven aan een verhoging van het plafond voor de betalingen voor begrotingssteun voor dit jaar. Het doel van onze hulp in de vorm van begrotingssteun is natuurlijk in de allereerste plaats het aanmoedigen van hervormingen in de overeengekomen sectoren en niet alleen het vullen van gaten in de begroting.
In de huidige situatie is het niet alleen een middel om de beperkte begrotingsmiddelen aan te vullen. Het is ook een manier om de bevolking van Moldavië te helpen het hoofd te bieden aan de grote problemen waarmee het land wordt geconfronteerd.
We juichen het bijzonder toe dat leden van het Europees Parlement hebben gevraagd om noodhulp voor Moldavië. In de komende maanden zullen we u vragen om onze inspanningen op dit gebied te steunen. We vertrouwen erop dat het Parlement het macrofinanciële steunpakket voor Moldavië, wanneer dit wordt voorgelegd, onmiddellijk zal goedkeuren. Dan zullen wij ervoor kunnen zorgen dat deze hulp op tijd wordt gegeven.
Dames en heren, voordat ik mijn speech afrond, wil ik het graag nog even over de situatie in Transnistrië hebben. Ik wil er allereerst met klem op wijzen dat het heel belangrijk is dat we dit probleem niet uit het oog verliezen tegen de achtergrond van de belangrijke politieke veranderingen die in Moldavië plaatsvinden. De besprekingen om tot een oplossing van het conflict te komen, moeten zo snel mogelijk in de 5+2-formatie worden hervat. We zijn hierover optimistisch gestemd, omdat de nieuwe regering in haar programma haar steun aan dit principe opnieuw heeft bevestigd. De Europese Unie krijgt steeds meer invloed in dit proces.
We rekenen erop dat de regering in Chisinau zich ten aanzien van dit probleem proactief opstelt, wat zal bijdragen aan een oplossing voor het conflict. Wij van onze kant hebben net, met financiering van de Europese Commissie, twee projectpakketten gelanceerd om het vertrouwen in de gezondheidszorg- en milieubeschermingssector en de sociale en economische sector, te versterken. Deze actie maakt deel uit van onze voortdurende verdere inspanningen voor het bereiken van een oplossing van het conflict.
Dames en heren, Moldavië staat op een tweesprong, zowel in politiek als in economisch opzicht. We geven onze volledige steun aan de toekomstige ontwikkeling van het land. We zullen onze tot het uiterste blijven inspannen om ervoor te zorgen dat wij op dit kritieke moment substantiële en effectieve hulp bieden en dat deze hulp op het juiste moment komt.
Marian-Jean Marinescu, namens de PPE-Fractie. – (RO) Moldavië beleeft een zware economische, financiële en institutionele crisis vanwege het mondiale economische en financiële klimaat en vooral door de communistische regering die acht jaar lang aan de macht is geweest.
De vervroegde verkiezingen in juli 2009 en de overwinning van de Alliantie voor Europese Integratie betekenen een belangrijke stap in de richting van de Europese aspiraties van de Moldavische burgers. De overwinning is behaald doordat de partijen die in de alliantie zitten, tegen de communistische methoden, tegen de invloed van de situatie in Transnistrië en tegen inmenging van Rusland waren. We moeten bewondering hebben voor degenen die deze overwinning zonder al te veel moeite hebben behaald door het vertrouwen van de Moldavische burgers te winnen.
Moldavië heeft hulp nodig. De stabiliteit van de nieuwe regering in Chisinau en de ontwikkeling van deze voormalige Sovjetrepubliek in de richting van het westen of het oosten, hangen hiervan af. Ik ben ervan overtuigd dat Moldavië door een aantal partijen zal worden gesteund en wij zouden daar één van moeten zijn.
De Europese Unie kan niet anders dan positief reageren op de inspanningen van de Alliantie voor Europese Integratie. Dit betekent vooral dat de Europese Unie zo snel mogelijk een verbond met Moldavië moet aangaan, dat er heel snel een constructieve dialoog in gang moet worden gezet voor de vrijstelling van de visumplicht voor Moldavische burgers en dat Moldavië financiële hulp moet krijgen om het begrotingstekort te dekken. De Europese Commissie moet Moldavië zo snel mogelijk de macrofinanciële steun bieden die het land zo dringend nodig heeft.
Commissaris, ik heb heel goed naar u geluisterd en ik ben blij dat de Commissie aandacht besteedt aan Moldavië en dat u bezig bent met de voorbereidingen voor een macrofinancieel pakket, maar ik ben niet blij dat dit allemaal ook afhankelijk is van de samenwerking met het IMF. Ik zou u, de Commissie en het IMF, willen vragen om bij de behandeling van de kwestie Moldavië niet langs elkaar heen te werken, maar om met elkaar samen te werken, opdat we niet met een scenario blijven zitten waarin de IMF verwacht dat de Commissie actie onderneemt en vice versa.
Kristian Vigenin, namens de S&D-Fractie. – (BG) Ik heb met een bijzonder genoegen geluisterd naar de redevoering van de heer Orban over de plannen en de benaderingswijze van de Europese Commissie ten aanzien van Moldavië. Ik denk dat we Moldavië vanuit de Europese instellingen en de Europese Unie als geheel heel duidelijke signalen moeten geven en de nodige steun moeten bieden, zowel financieel als economisch. Ik moet er echter op wijzen dat er ook politieke steun nodig is voor de zittende regering en haar pogingen om Moldavië uit de huidige moeilijke situatie te halen. Na twee opeenvolgende verkiezingen zal deze regering zich uiteraard inzetten om de werkelijke problemen van de bevolking aan te pakken, iets wat de afgelopen maanden of zelfs jaren naar de achtergrond is geschoven. Daarnaast moeten we goed in gedachten houden dat de politieke situatie in Moldavië, hoewel deze stabieler en positiever lijkt, op dit moment zeer snel een andere wending kan nemen. In mijn ogen is het nog steeds volkomen onduidelijk of Moldavië erin zal slagen een president te kiezen, en als dit niet het geval is, gaat het land volgend jaar onvermijdelijk af op nieuwe verkiezingen. Dat zou het meest ongunstige scenario zijn, zowel voor het land zelf als voor de Moldavische bevolking.
Om die reden steunen wij de inspanningen van de Commissie. Ik denk dat onze fractie en dit Parlement de plannen van de Europese Commissie zullen steunen. Verder moeten we Moldavië, de Moldavische regering en de huidige oppositie heel duidelijk waarschuwen dat het tijd is voor Moldavië om de werkelijke problemen van de bevolking onder ogen te zien en dat er geen politieke spelletjes mogen worden gespeeld ten koste van de burgers. Het lijkt mij dat een dergelijke felle waarschuwing in Moldavië op dit moment ook door de oppositie begrepen zal worden. Wij staan ook achter het idee om snel een associatieovereenkomst te ondertekenen, die, zoals de heer Marinescu zei, ook een visumvrijstelling moet omvatten, een ernstig probleem dat spanningen heeft veroorzaakt tussen Moldavië en Roemenië. In het kader van de associatieovereenkomst moet bovendien een vrijhandelszone worden opgericht. Wij zijn van mening dat we naast het uitvoeren van de dringende maatregelen van de Commissie ervoor moeten zorgen dat het medio dit jaar gelanceerde Oostelijk Partnerschap goed werkt. We moeten ook echte resultaten laten zien die passen bij dit EU-beleid.
Cristian Silviu Buşoi, namens de ALDE-Fractie. – (RO) Moldavië bevindt zich in een uiterst moeilijke economische situatie. De financiële crisis in de Europese Unie heeft ook de ons omringende landen getroffen en het is onze plicht om hen te helpen.
De economische crisis in Moldavië is niet alleen het gevolg van de mondiale crisis, maar is in de eerste plaats te wijten aan het feit dat, toen de crisis in Moldavië uitbrak, niet onmiddellijk de nodige maatregelen zijn genomen. Vanwege de verkiezingen heeft de voormalige communistische regering bovendien de plaatselijke begroting uit balans gebracht, door bij voorkeur geld toe te wijzen aan door de communisten gecontroleerde instanties. Daar komt ook nog bij dat er een kunstmatige wisselkoers tussen de leu en de euro in stand gehouden werd, opdat de bevolking in ons buurland niet door de crisis zou worden getroffen. Dus nu de winter voor de deur staat, kunnen de plaatselijke autoriteiten misschien de verwarming niet betalen en krijgt de regering problemen met de uitbetaling van salarissen en pensioenen.
We juichen het starten van de onderhandelingen tussen de regering van Moldavië en het IMF en de Wereldbank toe. Ik vertrouw erop dat deze zullen leiden tot een overeenkomst waarbij rekening wordt gehouden met de economische, politieke en sociale omstandigheden in Moldavië. Gezien de delicate politieke en economische situatie van het land, heeft Moldavië geen behoefte aan voorwaarden waaraan het niet kan voldoen.
In april is Moldavië in het Europees Parlement een aantal keren ter sprake gekomen. We waren het er allemaal over eens dat de Europese Unie het land financiële steun moet verlenen. Dit is des te belangrijker nu liberale, pro-Europese krachten aan de macht zijn. Daarom wil ik, namens de ALDE-Fractie, de Commissie expliciet vragen om ervoor te zorgen dat haar voorstel specifieke aanbiedingen voor macrofinanciële steun bevat, aangezien Moldavië onmiddellijk hulp nodig heeft voor dekking van het begrotingstekort, dat tegen het eind van 2009 waarschijnlijk zal zijn opgelopen tot 14 procent van het BBP van het land.
Op de middellange termijn kan het Oostelijk Partnerschap een belangrijk instrument worden, maar dit moet zo snel mogelijk in werking treden en er moeten voldoende middelen voor beschikbaar worden gesteld. Wij willen ook graag dat er in de toekomstige associatieovereenkomst een voorstel wordt opgenomen voor het creëren van een uitgebreide, omvangrijke, gemeenschappelijke vrijhandelszone, naast een voorstel voor vrijstelling van de visumplicht voor Moldavische burgers.
Werner Schulz, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, geachte collega’s, mogelijk zal er morgen reeds een ontspanning optreden in de politieke situatie in Moldavië, als er een president wordt gekozen die wordt gesteund door de coalitie, de Alliantie voor Europese Integratie. Zo niet, zullen er, zoals we hebben gehoord, nieuwe vervroegde verkiezingen moeten komen en als het zover komt, zou de EU constructieve hulp moeten bieden.
Dat kan natuurlijk niet beperkt blijven tot een waarnemingsmissie bij de verkiezingen en daarom wil ik uw aandacht vestigen op het probleem van hoe de opkomst bij de verkiezingen kan worden verhoogd en de uitkomst meer transparant kan worden gemaakt. Ongeveer een miljoen van de in het buitenland werkende en wonende Moldaviërs verblijft in het westen, overwegend in Italië, Portugal en Oostenrijk. Hun opkomst lag bij de laatste verkiezingen onder de 10 procent en dat had logistieke oorzaken. In Italië bestond bijvoorbeeld alleen de mogelijkheid om in Rome en Bologna te stemmen en die mogelijkheid hebben velen van de over het hele lang verspreide Moldaviërs uit kostenoverwegingen niet benut.
Wij, het Europees Parlement, de Commissie, de Raad, maar ook de Moldavische regering, zouden ervoor moeten zorgen dat er bij de volgende verkiezingen meer stembussen en speciale stemlokalen beschikbaar zijn, opdat de in het buitenland wonende Moldaviërs kunnen stemmen, aangezien juist van hen te verwachten is dat zij zich duidelijk voor Europa zullen uitspreken. Om deze reden wil ik uw aandacht niet slechts op de economische en financiële ondersteuning richten, maar erop wijzen dat wij ook op een heel bewuste en constructieve manier politieke steun moeten bieden.
Charles Tannock, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, Moldavië is het armste land van Europa en ligt bovendien geheel ingeklemd tussen andere landen, maar onlangs zijn er succesvolle democratische verkiezingen gehouden. Het nieuwe parlement moet nu op verstandige wijze een president kiezen.
Het lijdt echter geen twijfel dat het land er veel welvarender en veiliger aan toe zou zijn, als het niet te kampen had met de gevolgen van een kunstmatige territoriale indeling. Er is maar mondjesmaat vooruitgang geboekt bij het oplossen van het ‘bevroren conflict’ in Transnistrië – een probleem dat al zo’n zeventien jaar speelt. Dat komt voornamelijk omdat Rusland het onwettige regime in Tiraspol financieel steunt en doorgaat met het legeren van troepen in Transnistrië.
Gewoonlijk kunnen we de oprechtheid van Rusland afmeten aan de politieke wil die het toont om conflicten zoals het zojuist genoemde op te lossen, maar feit is dat Rusland het niet kan nalaten om in Transnistrië, net als in Georgië en Oekraïne, tussenbeide te komen. Rusland houdt vol dat Moldavië, als voormalige Sovjetrepubliek, binnen zijn invloedssfeer ligt. Zulke ideeën zijn volkomen uit de tijd. Moldavië kan zich als een duidelijk soeverein en Europees land in de toekomst aansluiten bij de NAVO en zelfs toetreden tot de EU.
De EU moet nu haar inspanningen verdubbelen om onafgedane kwesties in Moldavië op te lossen en dit land de financiële steun te geven die het nodig heeft, maar dit zal niet gebeuren door de relaties met het Kremlin op naïeve wijze een nieuwe vorm te geven.
Jiří Maštálka, namens de GUE/NGL-Fractie. – (CS) Ik wil het met uw welnemen over beide van deze problemen hebben, en ook over het hiernavolgende verslag over Georgië. We hebben te weinig tijd om een goed oordeel te kunnen vellen over te ingewikkelde problemen. Ik wil hier toch even opgemerkt hebben dat de president van Tsjechië, Václav Klaus, het bij het rechte eind had wat zowel de situatie in Moldavië als het grensconflict tussen Georgië en Rusland betreft. Maar goed, dat is verleden tijd, er dienen zich alweer nieuwe problemen aan en dat terwijl we al wel een Commissievoorzitter hebben, maar nog geen nieuwe Commissie.
Ik ben zeer ingenomen met het feit dat er – althans in het verslag over het Georgisch-Russische conflict – gepoogd is een objectief oordeel te vellen over de situatie. We hebben een ambitieus programma op poten gezet onder de naam van Oostelijk Partnerschap en ik zou wat betreft beide landen, Moldavië en Georgië dus, het volgende willen voorstellen. Allereerst dient het project van het Oostelijk Partnerschap niet te worden opgevat als een anti-Russisch beleidsmiddel, maar juist als een middel om samen met Rusland te werken aan oplossingen. Ten tweede dient de oplossing van het vraagstuk van de territoriale integriteit van Moldavië en Georgië te worden gezocht in het internationale recht en niet in een soort Thessaloniki-Kosovo-variant. Ten derde hebben beide landen belangstelling getoond voor een nauwere samenwerking met de Europese Unie. Dat vraagt om dienovereenkomstige financiële hulp en tastbare politieke ondersteuning, bijvoorbeeld versoepeling van de visumplicht. Ten vierde hebben beide landen omvangrijke hulp nodig op het gebied van deskundig advies, met name wat betreft de werking van staatsorganen als het presidentieel bureau, het parlement, de rechterlijke macht enzovoort. En dan ten vijfde hebben beide landen onverwijld ondersteuning nodig bij het op poten zetten van een juridisch kader voor de vrijheid van meningsuiting en media, en daarmee voor het kweken van vertrouwen onder de eigen burgers.
Om dat allemaal voor elkaar te krijgen, dient de Europese Unie bereid en ook in staat te zijn middels politieke en financiële ondersteuning alsook andere mechanismen haar integrerende rol voor een nieuw Europa daadwerkelijk inhoud te geven. Het Oostelijk Partnerschap zal anders onvermijdelijk louter als een geopolitiek schaakbord van belangen opgevat worden en blijft dan een lege huls. In dat geval krijgen we waarschijnlijk de ene na de andere teleurstelling te verwerken en zullen er aan het einde van ons mandaat opnieuw woorden klinken over de noodzaak tot een nieuwe oranje, tulpen- of andere revolutie. Die betalen we dan zonder dat ze een ware oplossing vormen voor de situatie en zonder dat ze een verbetering van de levensomstandigheden van de bevolking tot stand brengen.
Bastiaan Belder, namens de EFD-Fractie. – Voorzitter, over de financiële en economische situatie in Moldavië kunnen wij kort zijn. Zij is ronduit catastrofaal, zo informeerde mij gisteren Dr. Aneli Gabani, een van Europa's beste Moldaviëspecialisten. Er mag dan in Chisinau per 25 september een nieuwe regeringsploeg zijn aangetreden met een hoopvolle naam en programma, de Alliantie voor Europese integratie, maar de onverminderd sterke Communistische Partij bereidt al haar terugkeer naar de macht voor door, zoals verwacht, nieuwe verkiezingen te forceren.
Wenst de Europese Unie de Europese koers van de huidige Moldavische regering te steunen, dan moet Brussel daar nu heel snel werk van maken. Raad en Commissie moeten er derhalve bij het IMF op aandringen Moldavië zo spoedig mogelijk te hulp te schieten zonder meteen sociale bezuinigingen te eisen. Gun het hervormingsgezinde kabinet een politieke adempauze. Vanzelfsprekend moet de Europese Unie in dit geval ook zelf financieel ruim over de brug komen. Per slot van rekening staat de politieke toekomst van Moldavië vandaag hier op de Europese agenda.
Cristian Dan Preda (PPE). – (RO) Ook ik ben verheugd over het voornemen van de Commissie om Moldavië te steunen. Moldavië heeft behoefte aan steun die gericht is op de bevolking van het land. Alleen op die manier kunnen de Moldavische burgers het vertrouwen krijgen dat nodig is om een weg naar stabiliteit en groei te vinden.
Het hier overeengekomen macrofinanciële steunpakket moet natuurlijk zo spoedig mogelijk worden samengesteld. Er moet zonder uitstel actie worden ondernomen, want als er ook maar enig uitstel is, zal dit in Moldavië niet tot vertrouwen, maar tot teleurstelling leiden. Bovendien ben ik van mening dat de regering in Chisinau politieke steun nodig heeft, omdat het land zich, na lange tijd, eindelijk werkelijk openstelt voor de Europese Unie. De naam van de regeringscoalitie is zeker niet toevallig zo gekozen. De coalitie bestaat uit partijen die echt een andere richting willen voor Moldavië dan waar het land tot nu toe voor heeft gekozen.
Deze politieke steun is van cruciaal belang, vooral omdat het risico bestaat – en ik wil dit punt ten zeerste benadrukken – dat Moldavië als een lokaal probleem wordt gezien, als een probleem dat hoogstens de Roemenen in de Europese Unie aangaat. Dat is absoluut niet het geval. Het is een Europees probleem en ik ben blij dat dit door afgevaardigden vanuit veel verschillende standpunten is belicht. Moldavië ligt per slot van rekening dicht bij Europa en het moet worden gesteund nu deze gelegenheid zich voordoet. Anders kunnen we weer in een cyclus van uitstel en aarzeling terechtkomen die typerend was voor de regering Voronin.
De democratische ontwikkelingen en steun van de EU zouden ook kunnen leiden tot een oplossing voor de situatie in Transnistrië, omdat deze regio zich in een impasse bevond. Dit kwam doordat de regering in Chisinau niet van zins was om deze impasse te doorbreken en hierin een dubbelzinnige, niet-constructieve houding aannam.
Ten slotte wil ik opmerken dat de burgers van Moldavië een visum nodig hebben. De situatie is daar beslist niet slechter dan de situatie op de westelijke Balkan en burgers uit Moldavië moeten daarom vrij kunnen reizen.
Cătălin Sorin Ivan (S&D). – (RO) Zoals ik ook maandag hier in het Europees Parlement heb gezegd, heeft Moldavië in plaats van beloften, concrete acties nodig. Van alle staten op ons continent bevindt Moldavië zich momenteel in de moeilijkste economische situatie. Juist om deze reden moeten de instellingen van de Europese Unie oplossingen vinden om onmiddellijk financiële steun aan Moldavië te kunnen bieden.
Deze steun zou het begrotingstekort van 14 procent van het BBP moeten dekken. Al heel lang bestaat de behoefte om onderhandelingen te beginnen voor een nieuw akkoord met Moldavië. Deze onderhandelingen zijn nu mogelijk geworden en we hopen dat ze zo snel mogelijk gevoerd zullen worden. Het parlement in Chisinau bevindt zich echter in een moeilijke positie. Er bestaat nog steeds een risico dat er nieuwe verkiezingen moeten worden gehouden. Het kiezen van een nieuwe president, wat aanvankelijk morgen zou gebeuren, moest nog tien dagen worden uitgesteld.
Ik ben zeer verheugd over het enthousiasme waarmee de Commissie het begin van deze onderhandelingen heeft aangekondigd en ik hoop dat dit enthousiasme blijft bestaan. We kunnen het ons niet veroorloven om de Moldavische burgers teleur te stellen. Zij hebben ons nodig, zij hebben Europa nodig.
Ryszard Czarnecki (ECR). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, tijdens het debat over Moldavië in dit Parlement is veel aandacht besteed aan de dramatische economische situatie van het land, maar eerlijk gezegd is de situatie in Moldavië vandaag veel beter dan een jaar geleden. We zien dat Moldavië duidelijke vorderingen maakt op weg naar een economie die in staat is om haar burgers welvaart te verzekeren. Paradoxaal genoeg is de situatie in Moldavië nu beter dan een jaar geleden, terwijl Oekraïne – dat voor alle anderen als voorbeeld moest dienen – er vandaag veel slechter voorstaat.
We stellen vast dat Moldavië en zijn regering vooruitgang boeken. De Europese Unie moet dit land een duidelijk Europees perspectief bieden en moet de huidige autoriteiten actief steunen om te verhinderen dat de oude politieke nachtmerrie zich herhaalt. De situatie waarin Moldavië zich vandaag bevindt, is het resultaat van acht jaar communistisch bewind. Als wij niet in de hand willen werken dat dit onbekwame team opnieuw aan de macht komt, doen we er goed aan om de huidige Moldavische regering en de Moldavische bevolking te helpen.
VOORZITTER: DIANA WALLIS Ondervoorzitter
Lena Barbara Kolarska-Bobińska (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, ook ik dank de commissaris en de Commissie voor alle verklaringen over Moldavië en de stappen die de Commissie in de toekomst wil ondernemen. Als Poolse weet ik hoe groot het belang is van zulke stappen en van verklaringen aangaande het versterken van de zwakke democratie in het overgangsproces in hun landen. De ontwikkelingen in Moldavië zijn van belang voor de burgers van dat land, maar bovendien zijn ze van groot belang voor de gehele regio. Dit wil ik graag benadrukken.
Tijdens het overgangsproces zijn de hervormingen in veel voormalige Sovjetlanden nog zeer broos en de successen in Moldavië zullen een belangrijk voorbeeld en een belangrijk signaal zijn voor andere hervormingsgezinde groeperingen in de voormalige Sovjetregio.
Nu we het hebben over de broosheid van de regering en de situatie in Moldavië, is het goed terug te denken aan ervaringen in het begin van de jaren negentig in dit land, toen de hachelijke economische situatie tot gevolg had dat pensioenen en salarissen niet konden worden uitbetaald en hervormingen tot stilstand kwamen. We spreken nu over het vooruithelpen van de economische situatie, maar we moeten niet vergeten de instellingen te versterken. Het hart van alle democratieën zijn de instellingen: politieke instellingen, instellingen op het gebied van de rechtsstaat, het rechtsstelsel en de vrijheid van drukpers.
Recentelijk heeft Polen veel gedaan om Moldavië tijdens en voorafgaand aan de verkiezingen te helpen, maar naar mijn mening moeten we met name het Oostelijk Partnerschap als een passende beleidsmaatregel gebruiken, omdat dit veel mogelijkheden biedt. Ik ben van mening dat niet alleen de Commissie belangrijke acties onderneemt, maar dat wij in het Parlement – als we alle documenten in handen hebben – ook onze procedures en beslissingen moeten versnellen om bij te dragen aan een oplossing van de situatie.
Monica Luisa Macovei (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, we mogen niet toestaan dat de pro-Europese regering van Moldavië het slachtoffer wordt van de ernstige economische situatie. Ik vraag hierbij om meer bijstand dan het pakket dat de Commissie reeds heeft goedgekeurd, en ik maak hier echt een punt van.
Financiële ondersteuning dient ten goede te komen aan de bevolking en aan de hervormingen die het land moet uitvoeren en waartoe het door de EU wordt aangemoedigd. Die hervormingen dienen te worden geruggensteund door betere en snelle financiële steun van de EU, in combinatie met een toezichtmechanisme ter waarborging en ondersteuning van een correct beheer van de gelden. Ten slotte dient de nieuwe overeenkomst met Moldavië een associatieovereenkomst te zijn, net zoals in het geval van de andere landen die onder het Europese nabuurschapsbeleid vallen. Er dienen onderhandelingen te komen over visumliberalisatie en er dient hulp te worden geboden bij de totstandbrenging ervan.
Elena Băsescu (PPE). – (RO) Ook in Moldavië komt de economische crisis hard aan. Roemenië en Moldavië onderhouden bijzonder nauwe economische betrekkingen. Mijn land is de belangrijkste bestemming voor de Moldavische export en de op één na grootste bron van de import. Deze commerciële uitwisseling is echter hard getroffen door de invoering van een visumplicht door de voormalige communistische regering. Na opheffing van de regeling is deze uitwisseling evenwel hervat.
Het door de Commissie beloofde krediet van honderd miljoen euro moet versneld worden verstrekt. Met het oog hierop zou het IMF binnenkort een missie naar Chisinau kunnen organiseren. Polen heeft ook substantiële steun toegezegd. De Europese Unie moet zich ervan bewust zijn dat de uitslag van de verkiezingen in juli aantoont dat de Moldavische burgers zich openstellen voor Europa.
De Europese Unie moet nu voor de winter ingrijpend optreden, om te voorkomen dat de anti-Europese krachten misbruik maken van de moeilijke situatie waar Moldavië zich momenteel in bevindt. Tot nu toe heeft Moldavië nog geen enkele euro ontvangen.
Victor Boştinaru (S&D). – (RO) De Moldavische burgers hebben door middel van de verkiezingen in Chisinau een radicale verandering teweeggebracht. Er is nu een pro-Europese regering die zich oprecht wil toeleggen op een project dat goed bij Moldavië past, namelijk een op Europa gericht project.
Moldavië kampt momenteel met grote economische en sociale problemen en de Europese Unie moet aantonen dat het symbolische woord ‘solidariteit’ niet alleen in verkiezingscampagnes wordt gebruikt. We moeten laten zien dat wij als Europese Unie willen voldoen aan de verwachtingen van de burgers van dit land. Moldavië heeft nu hulp nodig, vanwege de desastreuze situatie waarin de regering Voronin het land heeft achtergelaten en de effecten van de economische crisis – om nog maar te zwijgen van het feit dat de winter voor de deur staat. Als we het over het IMF hebben, moeten we niet vergeten dat veel EU-lidstaten een belangrijke rol spelen in het IMF, en dat de beslissing nu moet worden genomen.
Zigmantas Balčytis (S&D). – (LT) Tijdens de verkiezingen in Moldavië was ik waarnemer, en daarom ben ik bekend met de situatie. Het is een staat met een nogal gecompliceerd verleden – zo kennen we Transnistrië, Gagaoezië, Moldavië en vele andere kwesties. Bijna alle staten die vroeger het sovjetsysteem kenden, hebben eerst een zekere hoeveelheid financiële steun nodig. Derhalve wil ik u dringend verzoeken werkelijk zo spoedig mogelijk te beginnen met onderhandelingen en in gesprek te gaan met het Internationaal Monetair Fonds, want we zouden echt steun moeten geven aan deze staat en deze regering, die tijdens de vorige verkiezingen is gevormd en die de weg naar democratie volgt. Ik denk dat mijn collega’s helemaal gelijk hadden met hun opmerkingen over specifieke stappen in de toekomst, te weten over het creëren van de mogelijkheid om een vrijhandelszone op te richten, en over de visumregeling. Ook deze alledaagse kwesties moeten we in de toekomst oplossen.
Agustín Díaz de Mera García Consuegra (PPE). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil graag een toelichting geven bij mijn stem.
Ik ben vóór de steun van de Unie aan Moldavië, dat zich in een kritieke situatie bevindt. Ik ben vóór de steun van het Internationaal Monetair Fonds en de Europese Unie, namelijk dringende financiële steun en hulp aan de bevolking van Moldavië. Ik ben vóór politieke steun aan de coalitieregering in Chisinau, omdat die de deur opent voor hoop. Deze deur moet met financiële steun worden opengehouden.
De Moldaviërs moeten hun land kunnen verlaten en vrijelijk kunnen reizen, daarom ben ik vóór een goed visumbeleid. Bovendien ben ik heel duidelijk vóór het statuut van een associatieovereenkomst. Honderd miljoen euro lijkt me onvoldoende, mevrouw de Voorzitter. Er is dringend behoefte aan hulp.
Ioan Enciu (S&D). – (RO) De steeds bemoedigendere boodschappen die de Europese Unie onlangs naar Chisinau heeft gestuurd, worden daar met veel enthousiasme ontvangen. De meeste burgers van dit land willen namelijk maar al te graag deel gaan uitmaken van Europa. Dat is heel begrijpelijk.
De Europese Unie heeft meer dan eens laten zien dat zij in staat is om haar leden uit moeilijke economische situaties te helpen en dat zij over de hiervoor benodigde mechanismen beschikt. Er zijn echter redenen voor enige bezorgdheid die zouden kunnen leiden tot een tanend enthousiasme bij de Moldaviërs. De belangrijkste reden hiervoor is dat het aan de Moldaviërs voorgestelde overeenkomstmodel niet dezelfde integratiegaranties biedt als de stabilisatie- en associatieovereenkomst die de staten op de westelijke Balkan is geboden. Anderzijds is er voor de overeenkomst ook meer tijd nodig, wat al vanaf het begin is gezegd.
Ik meen dat de Europese Unie ook snel een alternatief voorstel moet doen, zoals een omvangrijk economisch steunplan, misschien zelfs een mini-Marshallplan voor Moldavië.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Ik heb iets opgemerkt wat van zeer groot belang is: er bestaat in het Parlement politieke steun voor het aanhalen van de banden met Moldavië en voor een nauwere relatie van dit land met de Europese Unie.
Ik moet reageren op enkele van de punten die zojuist naar voren zijn gebracht. Eén van de belangrijkste hiervan is de coördinatie tussen de Europese Commissie en het Internationaal Monetair Fonds bij de verstrekking van macrofinanciële steun. Zoals ik al zei, werken we voor de coördinatie van onze steunprocedures nauw samen met het IMF. We kunnen nu nog niet zeggen welke vorm deze overeenkomsten zullen krijgen, maar de Europese Unie zal waarschijnlijk willen garanderen dat in het aanpassingsprogramma een reeks hervormingen wordt opgenomen die wij van cruciaal belang achten voor behoorlijk bestuur en duurzame groei in de toekomst.
Op grond van ervaringen met macrofinanciële steunprogramma’s voor andere landen, zullen er misschien in de onderhandelingen over de precieze procedures die bij het verstrekken van deze hulp moeten worden gevolgd, bepaalde voorwaarden opduiken die specifiek in verband staan met, bijvoorbeeld, het door verschillende sprekers genoemde behoorlijk bestuur, en de harmonisatie van het Europees nabuurschapsbeleid. Ik wil nogmaals nadrukkelijk op het volgende wijzen: volgens de regels die wij in acht moeten nemen, kunnen wij niet zelfstandig macro-economische steun verstrekken. Daarvoor moet een akkoord worden gesloten tussen de autoriteiten van Moldavië en het Internationaal Monetair Fonds. Zonder dit akkoord kan de macrofinanciële steun waarover wij specifiek hebben gesproken, niet worden verstrekt.
Anderzijds kunt u er verzekerd van zijn dat wij onze acties met het Internationaal Monetair Fonds coördineren. Er is momenteel een IMF-delegatie in Chisinau. Zoals ik u heb verteld, bevinden onze collega’s van DG-FIN zich ook in Chisinau voor de coördinatie van de dialoog met het Internationaal Monetair Fonds en met de autoriteiten in Moldavië.
Een andere vraag was welke verdere, op de bevolking gerichte steun de Europese Unie Moldavië kan bieden, om te laten zien dat we niet alleen de autoriteiten van Moldavië willen helpen, maar ook de bevolking. Ik zal een paar voorbeelden geven. Deze hulp van de Gemeenschap heeft de bevolking speciale voordelen gebracht en hier zullen we mee doorgaan.
We helpen met de financiering van weginfrastructuurprojecten, de modernisering van de luchthaven van Chisinau, de uitbreiding van het Republikeins ziekenhuis in Chisinau, dat het grootste in het land is, en de consolidering van de primaire medische hulp. Dit voorjaar hebben we aan zestig klinieken in Moldavië medische apparatuur geleverd met een waarde van 4,5 miljoen euro.
Dit land krijgt per hoofd van de bevolking, na de Palestijnse gebieden, de meeste steun van de Gemeenschap. Als onderdeel van het Europees nabuurschapsbeleid is de steunbegroting, die in 2007 is uitgebreid tot veertig miljoen euro, dit jaar uitgebreid tot 62 miljoen euro en naar verwachting zal deze nog verder worden uitgebreid.
We kunnen nu nog niet zeggen wat de precieze omvang zal zijn van het financiële steunpakket als onderdeel van de macrofinanciële steun en de andere programma’s en soorten hulp die we gaan bieden. Op het moment dat we met de autoriteiten van Moldavië een akkoord kunnen sluiten dat speciaal is afgestemd op de behoeften van dit land, zullen we hieromtrent een bedrag noemen.
Er zijn nog twee andere kwesties aan de orde geweest. Eén daarvan is het tijdsschema voor de onderhandelingen over het sluiten van een nieuwe associatieovereenkomst met Moldavië. Ik kan u vertellen dat de Europese Commissie vorige week een delegatie naar Chisinau heeft gestuurd voor technisch overleg met de autoriteiten voor de onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst.
De agenda voor deze besprekingen bevat de vorm, de doelen en het tijdsschema voor de onderhandelingen, alsmede de onderdelen van de toekomstige overeenkomst. We zijn bezig met onderhandelingen hierover.
De laatste kwestie die ik wil bespreken, betreft de vrijstelling van de visumplicht. Krachtens de gemeenschappelijke verklaring van 7 mei 2009, die het begin van het Oostelijk Partnerschap inluidde, gaat de Europese Unie maatregelen nemen waardoor een vrijstelling van de visumplicht geleidelijk aan dichterbij komt, met als doelstelling voor de lange termijn dat dit voor ieder lid van dit partnerschap wordt bereikt. Voorwaarde hiervoor is dat aan de vereisten voor behoorlijk bestuur en veiligheid wordt voldaan en dat veilig verkeer kan worden gegarandeerd.
Op dit moment ziet de Europese Commissie met veel interesse de discussie van de Raad tegemoet over het starten van een structurele dialoog over vrijstelling van de visumplicht voor Moldavië. Intussen hebben we de autoriteiten van Moldavië sterk aangemoedigd – en dat doen we nog steeds – om verder te gaan met hun hervormingen op het gebied van recht, vrijheid en veiligheid, waardoor de discussies over het versoepelen van de visumplicht ongetwijfeld gemakkelijker zullen verlopen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Sebastian Valentin Bodu (PPE), schriftelijk. – (RO) Het verslag van de Europese Commissie over de economische en financiële situatie is volkomen duidelijk. De regering in Chisinau beleeft moeilijke tijden die niet alleen worden veroorzaakt door de mondiale economische recessie, maar ook door verkeerde economische beslissingen of het te lang uitstellen van beslissingen door de vorige regering. Afgezien daarvan is het duidelijk dat Moldavië voor Europa heeft gekozen en dat het veel meer dan slechts een staat aan de grens van de Europese Unie wil zijn.
Momenteel zoekt Moldavië steun om uit de economische neergang te komen en het is ook op zoek naar bondgenoten. Moldavië maakt absoluut deel uit van Europa en de steun van de Gemeenschap kan behalve door aanmoedigingen, steunbetuigingen en blijken van toenadering ook worden gegeven door specifieke maatregelen te nemen. We leven in een onderling verbonden Europa dat wereldwijd opereert en waar geen enkele regering in zijn eentje wonderen kan verrichten, vooral niet wanneer die van de ene dag op de andere verwacht worden door een volk dat veel te lang door zijn eigen leiders is vergeten.
Wanneer Europa haar hand naar Moldavië uitsteekt en Chisinau en Brussel nader tot elkaar komen, zal het vertrouwen van de investeerders in dit land toenemen. Hierdoor zal dan op de lange termijn meer stabiliteit en groei te zien zijn.
George Sabin Cutaş (S&D), schriftelijk. – (RO) De weg naar de democratie is voor Moldavië niet gemakkelijk geweest – het land richt zich nu naar Europa. De nieuwe regeringsmeerderheid in Chisinau is echter fragiel; de parlementsstemming over de benoeming van de landspresident is uitgesteld en de regering moet die tegenslag verwerken.
Daar komt bij dat de ernstige economische problemen waarmee de regering te kampen heeft ernstige sociale en politieke gevolgen kan krijgen. Daarom is ruime steun van de Europese Unie op een hele reeks gebieden dringend gewenst, onder andere via de drie componenten van de toekomstige associatieovereenkomst – het politieke akkoord, het vrijhandelsakkoord en de opheffing van de visumplicht.
Financiële steun is doorslaggevend voor de politieke stabiliteit van dit land. Zulke steun zal aansporen tot democratische en economische hervormingen. De EU en het IMF moeten dus ruime macro-economische steun vrijmaken om het begrotingstekort op te vangen en de sociale kosten voor de nu volgende periode te dekken.
Ik hoop dat de presidentsverkiezing in Moldavië, de wijziging van de samenstelling van de Commissie en het feit dat de EU een nieuwe voorzitter zal krijgen geen gevolgen zullen hebben voor de prioriteit die gegeven moet worden aan Europese steun voor deze buurstaat, waar het belangrijkste onopgeloste conflict langs de EU-grenzen wordt uitgevochten. We mogen dat laatste niet vergeten: dit conflict heeft rechtstreekse gevolgen voor de stabiliteit in Oost-Europa en de veiligheid van de Europese grenzen.
Rafał Kazimierz Trzaskowski (PPE), schriftelijk. – (PL) De Republiek Moldavië is een zeer belangrijke partner voor de Europese Unie. De interne situatie van het land heeft een nadelige invloed op de stabiliteit in de hele regio. De nieuwe regering van Moldavië zou in de toekomst tot de Europese Unie willen toetreden. We moeten deze regering daarom steunen om het veranderingsproces in het land op het goede spoor te houden. In deze context is het erg belangrijk om gebruik te maken van de mogelijkheden die voortvloeien uit de samenwerking in het kader van het Oostelijk Partnerschap, onder meer de ondertekening van een associatieovereenkomst en de liberalisering van het visumbeleid. De Europese Unie mag niet vergeten hoe belangrijk het is om steun te verlenen aan voormalige Sovjetstaten die inspanningen leveren om hun politieke leven te democratiseren.
Iuliu Winkler (PPE), schriftelijk. – (RO) De aankondiging van het Zweedse voorzitterschap dat het zo spoedig mogelijk een begin wil maken met onderhandelingen over een nieuwe overeenkomst met Moldavië ter vervanging van de bestaande partnerschaps- en samenwerkingsovereenkomst is – gelet op de nieuwe politieke situatie in dit land – uiterst welkom. De Europese koers van Moldavië is als gevolg van de vorming van de pro-Europese meerderheidsregering in het Parlement in Chisinau duidelijker geworden.
Ik geloof dat Moldavië juist nu, op een moment waarop de gevolgen van de crisis zich heel sterk doen gevoelen, van de Europese Unie steun – waaronder ook financiële steun – behoort van te ontvangen. Er zullen bovendien mechanismen voor het bevorderen van hervormingen in Moldavië moeten worden geïdentificeerd. Zulke hervormingen zullen de verwezenlijking van de ambities van deze staat – toetreding tot de EU – dichterbij brengen. Mechanismen voor economische samenwerking en handelsakkoorden zijn doeltreffende instrumenten voor het concretiseren van de Europese lotsbestemming van de Republiek Moldavië.
Door de preferentiële handelsvoorwaarden die de Europese Unie begin 2006 aan Moldavië heeft toegekend en de toetreding van dit land tot de CEFTA in 2007, tezamen met alle staten van de westelijke Balkan (waaronder een aantal kandidaatlidstaten), is de economie van Moldavië verbonden met de Europese gemeenschappelijke markt. Moldavië kan zich nu een toekomst als lid van de EU voorstellen. Ik geloof dat de Europese instellingen bijzonder belang moeten hechten aan de betrekkingen met de Republiek Moldavië, en dan bedoel ik niet uitsluitend de politieke, maar ook de economische en handelsbetrekkingen.
6. Rapport van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie voor het conflict in Georgië (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de verklaring van de Commissie over het rapport van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie voor het conflict in Georgië.
Vytautas Landsbergis (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, even een punt van orde, ik wil protest aantekenen tegen manipulatie door iemand van het secretariaat. Voor het debat over de onderzoeksmissie naar Georgië werd een lijst verstrekt, maar de namen van sommige sprekers, waaronder de mijne, zijn uit die lijst verwijderd. Daarom verzoek ik u mij de spreektijd te geven die mij oorspronkelijk was toebedeeld. Ik wil graag het woord voeren na de heer Kasoulides.
De Voorzitter. – Mijnheer Landsbergis, blijkbaar zijn er alleen sprekers namens de fracties, en u hebt al een spreker namens de PPE-Fractie. Ik kan u echter wel spreektijd geven volgens de “catch-the-eye”-procedure.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Ik ben verheugd dat ik vandaag de gelegenheid krijg met u over Georgië te spreken. Nog geen jaar na het gewapende conflict met Rusland wordt Georgië geconfronteerd met een groot aantal uitdagingen die een raakvlak met de Europese Unie hebben. We moeten dit land nu alle aandacht schenken.
Het rapport van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie inzake het conflict in Georgië is na een beslissing van de Raad op verzoek van de Europese Unie onder leiding van de Zwitserse ambassadrice Heidi Tagliavini opgesteld. Het gaat hier om een onafhankelijk rapport: de Europese Unie is bij het opstellen ervan niet betrokken geweest, en heeft de inhoud ervan op geen enkele wijze beïnvloed. Ik hoef op de resultaten van dit onderzoek dus niet uitvoerig in te gaan.
Wij menen dat dit rapport aan zijn belangrijkste doelstelling voldoet en verklaringen aandraagt voor de gebeurtenissen van augustus 2008. En het geeft aan wat de belangrijkste oorzaken van dit conflict waren. Het rapport maakt duidelijk dat – zoals zo vaak bij een conflict – geen der partijen alle schuld voor het conflict draagt. Zowel Rusland als Georgië krijgen kritiek te verduren voor hun optreden. Een andere belangrijke les van dit verslag is dat de internationale gemeenschap sneller en doortastender moet optreden in bijzonder gespannen situaties die in geweld kunnen ontaarden.
De Europese Unie houdt zich aan de verplichtingen die ze met betrekking tot de territoriale integriteit van Georgië op zich heeft genomen. We moeten onze inspanningen nu vooral richten op het verhinderen van nieuwe conflicten en het vreedzaam beslechten van – nog steeds voortdurende – geschillen. Dat is de enige manier om stabiliteit en welvaart in deze regio te garanderen.
Dames en heren, de oorlog heeft diepe indruk gemaakt op de Georgiërs. Het land kampt nog steeds met een aantal fundamentele problemen, zoals het voorzien in de basisbehoeften van duizenden ontheemden. Het verheugt mij u in dit verband mede te kunnen delen dat de tenuitvoerlegging van het pakket van noodsteun na een conflictsituatie, zoals dat door de Europese Commissie met hulp van de lidstaten en andere partijen is samengesteld, goed functioneert. Zoals u weet, houdt het pakket van de Europese Commissie steun ter waarde van tot 500 miljoen euro voor de periode 2008-2010 in. De hulp is op een aantal aspecten gericht, waaronder steun aan intern ontheemden. Het pakket bevat verder economische maatregelen om groei en banen te genereren. De Europese Commissie heeft bovendien voorgesteld om Georgië 46 miljoen euro macro-economische steun te geven en het land zo te helpen met de gevolgen van de economische en financiële crisis om te gaan.
De EU-waarnemingsmissie in Georgië is op dit moment de enige internationale missie waarmee de toestand in dit land in de gaten wordt gehouden. De EU-missie speelt een belangrijke rol, maar we zouden graag willen dat de werkzaamheden van deze missie in het gehele gebied uitgevoerd konden worden. De onderhandelingen in Genève, onder het gedeelde voorzitterschap van de Europese Unie, de OVSE en de VN, bieden een unieke gelegenheid voor een politieke dialoog met alle partners. We zullen al het nodige blijven ondernemen om een constructieve, tot concrete resultaten leidende discussie te bevorderen.
De werkgroep die zich onder gedeeld voorzitterschap van de Europese Commissie en de UNHCR bezighoudt met humanitaire aspecten en ontheemden binnen Georgië, bespreekt nu een reeks maatregelen om vluchtelingen en al dan niet intern ontheemden naar hun regio’s terug te brengen. Verder blijken in Abchazië en Zuid-Ossetië de twee mechanismen voor het voorkomen van en reageren op incidenten redelijk te functioneren, in die zin dat het aantal incidenten afneemt en de grensoversteek door mensen uit deze landen eenvoudiger is geworden.
Het is, gelet op de gebeurtenissen uit het recente verleden, van belang dat we de stabiliteit, de veiligheid en de welvaart in Georgië vergroten. Het land heeft meer dan ooit behoefte aan economische en politieke hervormingen. Het Oostelijk Partnerschap, dat in mei in Praag is opgezet, vormt een belangrijk kader voor het opvoeren van onze steun aan Georgië, of dat nu bilateraal geschiedt of via multilaterale samenwerking met andere partners in de regio. Eén sleutelelement is het voorstel om sterkere politieke en handelsbetrekkingen te ontwikkelen. De Raad buitenlandse betrekkingen heeft in september in de context van het Oostelijk Partnerschap beslist dat er richtsnoeren voor onderhandelingen met alle drie de landen in de zuidelijke Kaukasus – waaronder Georgië – moeten worden ontwikkeld.
We willen de politieke betrekkingen dus versterken, maar we gaan nu ook voorstellen dat in de nieuwe overeenkomst met Georgië bepalingen over het opzetten van een grotere en uitgebreide vrijhandelszone worden opgenomen. Het is van belang te vermelden dat een dergelijke vrijhandelszone zal garanderen dat de economie van Georgië geleidelijk aan op de interne markt van de EU zal aansluiten. Het behoeft geen betoog dat Georgië voor het realiseren van deze ambitieuze langetermijndoelstelling nog altijd inspanningen zal moeten leveren en hulpmaatregelen zal moeten steunen om hervormingen door te voeren. De onderhandelingen over een grotere en uitgebreide vrijhandelszone kunnen pas van start gaan als aan de vereiste voorwaarden is voldaan.
Ik zou hier wat de betrekkingen met Georgië betreft graag aan toevoegen dat onze acties om het contact tussen mensen te vergemakkelijken vruchten beginnen af te werpen. De Commissie heeft de onderhandelingen over een akkoord voor het vergemakkelijken van visumvrijstelling en garanties voor terugkeer zojuist afgesloten. De tekst van dat akkoord is nu voor de Raad beschikbaar. We hopen dat deze procedure zo spoedig mogelijk kan worden afgerond.
Dames en heren, ik geloof dat we het er allemaal over eens zijn dat Georgië een sleutelrol vervult in ons deel van de wereld. Het is daarom van groot belang dat we de verplichtingen die we jegens dit land zijn aangegaan gestand doen om het zo te helpen een antwoord te formuleren op de talrijke uitdagingen waarmee het wordt geconfronteerd. En dat geldt zeker voor de tenuitvoerlegging van het programma voor hervormingen. Nu Georgië werkelijk vorderingen maakt met de tenuitvoerlegging van die politieke en economische hervormingen zullen de betrekkingen tussen de EU en Georgië steeds nauwer worden.
Ioannis Kasoulides, namens de PPE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, allereerst nemen we nota van het rapport van de onafhankelijke onderzoeksmissie dat zojuist is uitgebracht. In omstandigheden als deze is het uiterst moeilijk te zeggen wie er is begonnen en wie volgde. Wat van belang is, is dat de feiten een jaar na dit conflict nog overeind blijven en dat ze een aantal beginselen schenden die de Europese Unie hoog dient te houden.
Op de eerste plaats is er, zoals u, mijnheer de Commissaris, al zei, het beginsel van steun voor de territoriale integriteit van Georgië. Bij al onze diplomatieke en andere acties dienen we ons verre te houden van het stimuleren van eenzijdige onafhankelijkheidsverklaringen of separatisme. Situaties die tot stand zijn gebracht door het gebruik van geweld zijn onaanvaardbaar en kunnen nooit aanvaardbaar zijn.
Op de tweede plaats is er het recht van vluchtelingen om naar hun woningen en eigendommen terug te keren: het grondrecht van vrij verkeer, zoals u zei, om de scheidingslijnen te overschrijden. Het recht op het bezitten van een woning en het oplossen van conflictsituaties dienen in ons beleid centraal te staan en er dienen initiatieven te worden genomen om deze humanitaire en mensenrechtenzaken aan te pakken, onafhankelijk van de uitkomst van enige politieke regeling.
Op de derde plaats laten de vijandelijkheden in Zuid-Ossetië duidelijk zien dat zoiets als een bevroren conflict niet bestaat. De term ‘bevroren’ heeft het idee van appeasement in zich. Gebrek aan belangstelling van de kant van de internationale gemeenschap kan leiden tot een chronische situatie, en een onopgelost conflict is een potentiële bedreiging voor vrede en stabiliteit. Een jaar na het conflict onderstreep ik eens te meer de succesvolle rol van de Europese Unie en het Franse voorzitterschap bij de totstandkoming van een snel staakt-het-vuren en de missie die toeziet op naleving daarvan. De aanwezigheid van Europese waarnemers is een garantie dat geen van beide partijen van nu af aan eigenmachtig kan claimen dat de andere partij met de vijandelijkheden is begonnen. De inspanningen dienen nu gericht te zijn op een politieke regeling, hoe moeilijk dat ook is, en de onmiddellijk na de vijandelijkheden in Genève begonnen politieke onderhandelingen moeten vooral doorgaan.
We steunen de inspanningen om te komen tot een nieuwe associatieovereenkomst, in het kader van het Oostelijk Partnerschap, die verder gaat dan mogelijkheden voor handel en investeringen. Tevens steunen we een overeenkomst ter vergemakkelijking van de procedures voor het uitgeven van visa voor kort verblijf en aangaande overname tussen de Europese Gemeenschap en Georgië, en zijn we tevreden over het pakket van noodsteun na een conflictsituatie, dat goed werkt.
Zoran Thaler, namens de S&D-Fractie. – (SL) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, vertegenwoordigers van de Commissie, we verwelkomen het onpartijdige en onafhankelijke onderzoek en het latere rapport over het conflict in Georgië in 2008, opgesteld in het kader van de internationale onderzoeksmissie met aan het hoofd de Zwitserse diplomate Heidi Tagliavini. Voor de uitbarsting van de vijandelijkheden in Zuid-Ossetië tijdens de nacht van 7 op 8 augustus 2008, die vele burgers het leven kostten, waren we maandenlang getuige van provocaties van alle kanten. De Russische militaire interventie, inclusief de invasie van Georgië, was niet in verhouding en ongeoorloofd. Beide conflictpartijen hebben het internationale humanitaire recht geschonden, wat ook in het verslag en door verschillende organisaties, zoals Human Rights Watch, werd bevestigd.
Wat moeten we nu doen? Rusland moet de wapenstilstand volledig naleven. Het land moet zich vooral terugtrekken uit de gebieden die het sinds 7 augustus 2008 heeft bezet. Het moet onmiddellijk vrije en onbeperkte toegang tot Zuid-Ossetië verschaffen aan de leden van de Europese waarnemingsmissie en aan internationale organisaties, onder andere aan de Verenigde Naties, zodat die de wapenstilstand kunnen controleren en humanitaire hulp kunnen verlenen. Nog steeds zijn ongeveer 25 000 tot 30 000 Georgiërs verdreven uit Zuid-Ossetië en feitelijk moeten de autoriteiten van Zuid-Ossetië de terugkeer naar hun huizen mogelijk maken.
De territoriale integriteit van Georgië mag niet worden betwist. Er zijn echter onrustwekkende tekenen van een autoritair systeem in Georgië. Het misbruik van het rechtssysteem door de president, de toenemende onverdraagzaamheid ten opzichte van andere meningen, de steeds geringere vrijheid meningsuiting en de soms confronterende nationalistische retoriek verslechteren de toestand van Georgië. Het land zal enkel opnieuw de pro-Europese en democratische weg kunnen bewandelen en aantrekkelijk worden voor andere landen in de regio wanneer het de idealen handhaaft die het tijdens de Rozenrevolutie heeft gesteund. Alle betrokkenen moeten op eerlijke wijze de kansen benutten die de onderhandelingen van Genève geven. De situatie in de Kaukasus moet op de volgende Europees-Russische top serieuze aandacht krijgen.
Kristiina Ojuland, namens de ALDE-Fractie. – (ET) Mevrouw de Voorzitter, ik heb de gelegenheid om namens de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa mijn goedkeuring te geven aan de rapporteur. Het rapport speelt een uiterst belangrijke rol, zelfs al weerlegt het slechts het wijdverspreide verzinsel – een verzinsel dat door Rusland is verspreid – dat Georgië de oorlog is begonnen. Tegelijkertijd is dit rapport evenwichtig en wordt hierin kritiek geleverd op beide partijen in het conflict, hoewel erin wordt gezegd dat ze het conflict niet konden vermijden. Dit rapport is zeker van wezenlijk belang, omdat er heel duidelijk in wordt vermeld dat Rusland – direct vanaf het begin van het conflict – trainingen organiseerde op Zuid-Ossetisch grondgebied en de Zuid-Ossetiërs militaire technologie en andere militaire uitrustingen ter beschikking stelde.
Een ander essentieel punt van het rapport is zonder meer de kwestie van het massaal verstrekken van Russische paspoorten in Abchazië en Zuid-Ossetië. Rusland voert dit beleid al jaren en handelt zodoende in strijd met internationaal recht, om niet te zeggen dat het de goede betrekkingen met zijn buurlanden in gevaar brengt. In het rapport wordt echter heel duidelijk gezegd dat de inwoners van Zuid-Ossetië en Abchazië door het verstrekken van deze paspoorten geen Russisch staatsburger zijn geworden. Ze zijn volgens het recht nog steeds Georgische staatsburgers, en om die reden houdt de bewering van de Russen dat zij mensen hebben gestuurd om hun burgers in Zuid-Ossetië te beschermen, absoluut niet stand. Een ander belangrijk punt van het rapport is natuurlijk het feit dat het de etnische zuivering op Zuid-Ossetisch grondgebied in de Georgische dorpen aan de orde stelt. Dit is een heel belangrijk punt. Helaas wordt in het rapport echter niet gesproken over de etnische zuivering die Rusland vanaf 1991 heeft doorgevoerd in Abchazië, toen vanwege de onafhankelijkheid van Georgië bijna een kwart miljoen Georgiërs gedwongen werden Abchazië, hun eigen land, te verlaten.
Tot slot, mevrouw de Voorzitter, wil ik ook zeggen dat het belangrijkste van alles natuurlijk is dat er in het rapport op wordt gewezen dat de onafhankelijkheid, autonomie, soevereiniteit en territoriale integriteit van Georgië moeten worden geëerbiedigd. De vraag die wij ons vandaag moeten stellen is: kan dit worden gerealiseerd? En als we binnenkort vieren dat twintig jaar geleden de Berlijnse muur viel, wil ik u vragen, dames en heren, wanneer we de dag zullen kunnen vieren waarop Abchazië en Zuid-Ossetië worden verenigd met Georgië?
Ulrike Lunacek, namens de Verts/ALE-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, net als de vorige sprekers wil ik mevrouw Tagliavini en haar team van harte complimenteren met het verslag dat zij hebben uitgebracht.
Uit het verslag komt overduidelijk naar voren dat beide partijen verantwoordelijk waren voor de escalatie van het conflict, dat uiteindelijk in augustus 2008 plaatsvond. Het is duidelijk dat Rusland bezig is geweest met het versterken van zijn militaire aanwezigheid in Zuid-Ossetië, dat tot het grondgebied van Georgië behoorde. Maar ook is duidelijk dat deze provocaties tot een overdreven reactie van de Georgische president Saakasjvili hebben geleid. Het is van belang te hebben gezegd dat beide partijen verantwoordelijk waren, en we moeten nu kijken naar hoe de situatie zich in de toekomst kan ontwikkelen. Dat was het belangrijkste dat uit dit verslag naar voren is gekomen. Ook ben ik het roerend eens met al diegenen die hebben gezegd dat de territoriale integriteit van Georgië, en van alle landen, dient te worden geëerbiedigd. Het internationale recht dient te worden geëerbiedigd.
Maar tevens is het van belang aandacht te besteden aan enkele van de redenen: de agressieve taal, xenofobische taal en nationalistische taal die deel uitmaakten van de aanloop naar dit conflict. Iets anders is de vraag wat de EU nu zal doen. We hebben een waarnemingsmissie, die belangrijk is, maar voor deze missie dienen we toegang te krijgen tot alle delen van Georgië om ontheemden en anderen steun te bieden.
In onze besprekingen nu – de commissaris heeft de geopperd een vrijhandelszone met Georgië op te richten, en het Parlement zal debatteren over microfinanciële bijstand voor Georgië – is duidelijk dat de EU ook moet overwegen Georgië voorwaarden op te leggen, bijvoorbeeld het verkleinen van zijn militaire budget. De laatste jaren is de defensiebegroting in Georgië steeds verder uitgebreid, waardoor dat land tekortschiet op andere gebieden, zoals sociale aangelegenheden, het maatschappelijk middenveld en de mediavrijheid. De EU dient daarop nauwkeurig toezicht te houden. Kortom, het is belangrijk dat de EU inspanningen ondersteunt om de agressieve taal te temperen, en aan financiële bijstand dienen voorwaarden te worden verbonden.
Milan Cabrnoch, namens de ECR-Fractie. – (CS) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, namens de ECR-Fractie alsook namens de parlementaire delegatie voor de samenwerking met het Georgisch parlement, waarvan ik voorzitter ben, wil ik mijn ingenomenheid betuigen met het rapport dat de Commissie ons heeft voorgelegd. Het is een geloofwaardig rapport dat door geen van beide conflictpartijen in twijfel wordt getrokken. We volgen de situatie in Georgië en de voorbereidingen van Georgië op het lidmaatschap van de NAVO op nauwe voet. We staan vierkant achter de territoriale integriteit en soevereiniteit van Georgië als onafhankelijke staat. Het is voor ons onaanvaardbaar dat Georgië of andere landen zich exclusief in de invloedssfeer van Rusland of van welk ander land dan ook zouden bevinden. Wat het gewapend conflict in Georgië een jaar geleden aangaat, volgen wij met grote verontrusting de situatie in met name Zuid-Ossetië. We zijn verontrust over de situatie rond de naleving van de wapenstilstandakkoorden en al helemaal over de toestand van de vluchtelingen die gedwongen werden hun huis te verlaten en daar nu niet naar kunnen terugkeren. Het is op dit moment onmogelijk de humanitaire hulp van de Europese Unie Abchazië en Zuid-Ossetië binnen te krijgen. Zowel de etnische Georgiërs als de overige inwoners van deze gebieden bevinden zich in een nijpende situatie. Tot onze grote droefenis kunnen zelfs de door de Europese Unie naar Georgië gestuurde onafhankelijke vredeswaarnemers niet hun werk doen.
In het verslag wordt geconstateerd dat beide partijen in het conflict het internationale recht geschonden hebben. Het is niet aan ons om te oordelen, maar desalniettemin blijkt uit het rapport dat het optreden van Rusland veel verder gaat dan dat wat algemeen beschouwd wordt als noodzakelijke verdediging. We zijn ook uitermate verontrust over de berichten over etnische zuiveringen en geweldplegingen tegen de burgerbevolking in het rapport, die zowel tijdens als na het conflict plaatsgevonden zouden hebben. We zullen ons als interparlementaire commissie sterk blijven maken voor een onmiddellijke beëindiging van alle gewelddadigheden en voor een onmiddellijke opheffing van de blokkades, opdat degenen die de humanitaire hulp echt nodig hebben deze ook daadwerkelijk krijgen en de internationale vredeswaarnemers ter plaatse hun werk kunnen doen. Ook zullen we ons hard maken om de gevolgen van het conflict voor de onschuldige burgerbevolking zoveel mogelijk te verzachten. We zullen steun geven aan alle stappen die leiden tot beëindiging van het conflict en herstel van de territoriale integriteit en soevereiniteit van Georgië.
Bastiaan Belder, namens de EFD-Fractie. – Voorzitter, er zijn geen overwinnaars, zo stelt het zinvolle rapport van de onderzoekscommissie over het gewapend conflict in Georgië in de zomer van 2008. Deze conclusie deel ik niet.
Natuurlijk was en is er een overwinnaar: Rusland. Met hulp van de Georgische president rondt het Kremlin militair en resoluut de politieke inlijving van Abchazië en Zuid-Ossetië af. Verliezer is de Georgische staat, die zich overigens nog kan troosten met de steun van de Russisch-orthodoxe kerk, want die blijft vasthouden dat Abchaziërs en Zuid-Ossetiërs Georgische staatsburgers zijn. En deze prijzenswaardige opstelling van het Moskouse patriarchaat wens ik hier te onderstrepen. Daaraan kunnen wankelmoedige EU-staten zeker een voorbeeld nemen.
Terecht hekelt de Tagliavini-commissie het massaal verstrekken van Russische paspoorten aan Georgische staatsburgers in Abchazië en Zuid-Ossetië als strijdig met internationaal recht. Deze uitholling van de Georgische soevereiniteit weerspiegelt zich vandaag in de identieke ondermijning van de Oekraïense staatkundige soevereiniteit op de Krim. Ook daar biedt Rusland op gulle wijze Oekraïense staatsburgers nieuwe paspoorten aan.
Een belangrijke politieke les van het Tagliavini-rapport voor de Europese Unie is derhalve Kiev metterdaad bij te staan in de verdediging van de nationale onafhankelijkheid tegen welke buur dan ook. Europese projecten op de Krim zijn daarbij een uitgelezen kans en zo ook in Georgië.
Franz Obermayr (NI). - (DE) Mevrouw de Voorzitter, het Kaukasusconflict in 2008, dat ook wel de vijfdaagse oorlog wordt genoemd, was een betreurenswaardig gewapend militair conflict op Georgisch grondgebied tussen Georgië en Rusland, waardoor ook de zogenaamde “afvallige provincies” Zuid-Ossetië en Abchazië werden getroffen.
Wegens de vaak zeer eenzijdige berichtgeving van de internationale media over de feiten en achtergronden van deze oorlog zou ik hier enkele zaken duidelijk willen maken: de VS veroordeelde de militaire actie van Rusland zeer scherp, omschreef deze als pure intimidatie en machtsvertoon en verdedigde het standpunt van Georgië. Het eerste dat hierbij moet worden opgemerkt, is dat Rusland in dit geval niet de agressor was, maar reageerde toen Saakasjvili de oorlog begon. Saakasjvili wist bij de uitvoering van zijn herenigingsprogramma heel goed dat hij tegenover een almachtige tegenstander stond, maar hij rekende op de rugdekking van de NAVO en de Verenigde Staten. Daarom besloot hij om de afvallige provincies met geweld terug te veroveren.
De reactie van Rusland was zonder enige twijfel overdreven, maar moet krachtens het internationaal recht worden beschouwd als een reactie in een zogenaamde zelfverdedigingssituatie. De steun van de VS aan Georgië was daarom klaarblijkelijk niet alleen bedoeld om het democratische zelfbeschikkingsrecht te beschermen, maar had ook – en dit moet gezegd worden – militair-politieke doeleinden, al helemaal omdat Georgië in de Kaukasus als strategische vazalstaat aan de Russische grens fungeert.
De Georgiërs zouden met terughoudendheid gebruik moeten maken van de steun van de VS. We hoeven alleen maar te denken aan Hongarije in 1956, toen de VS, zoals bekend, zijn steun aanboden. Het resultaat was in ieder geval rampzalig. De Hongaren werden in hun vrijheidsstrijd in de steek gelaten door het westen.
Tot slot wil ik nog op het verslag van 30 september 2009 wijzen, waarin de door de Raad van ministers van de Europese Unie ingestelde onderzoekscommissie uitvoerig aantoont dat de rechtvaardiging die Georgië op grond van het internationaal recht voor de aanval aanvoerde niet steekhoudend is.
Vytautas Landsbergis (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, mevrouw Heidi Tagliavini, hoofd van de missie, schreef de volgende toelichting in een afzonderlijke perssamenvatting: “Gezegd dient te worden dat het conflict van 2008 voorspelbaar en afwendbaar was”; “Maar de internationale gemeenschap keek de andere kant op, alsof men niet alleen het oplossen van het onderliggende conflict had opgegeven, maar ook de instandhouding van het steeds zwakker wordend staakt-het-vuren.” Wie zou er de voorkeur aan geven toenemende onzekerheid en gewapend geweld met onafwendbare tragische gevolgen in stand te houden?
Volgens mevrouw Tagliavini bestond de onverschillige internationale gemeenschap uit de volgende drie rechtspersonen: de Verenigde Naties, de OVSE en de Europese Unie. Wij, het Europees Parlement, behoren tot de drie grote hypocrieten, die zagen wat er ging gebeuren, volledig op de hoogte waren en de recente bloedige fase in die al zeventien jaar durende oorlog niet wilden voorkomen.
Andere hoofdconclusies van de missie hebben ook een meer algemeen belang. Dit zijn: geen vredesactivisten meer uit een nabuurland, aangezien deze meestal opkomen voor bepaalde landsdelen, maar geen vrede waarborgen. De invloed van dwangbeleid en -diplomatie van een grootmacht jegens een klein en niet onderworpen buurland dient in aanmerking te worden genomen, om nog maar te zwijgen van het uiteindelijke verlies van grote delen van het grondgebied door sluipende annexatie. Dit conflict kent geen winnaars. Wanneer de internationale gemeenschap tot de grote verliezers behoort, heeft de politieke samenwerkingscultuur een flinke knauw gekregen.
Nog twee citaten: ‘Vaststaande beginselen van het internationale recht, zoals eerbiediging van de soevereiniteit en territoriale integriteit van landen, werden veronachtzaamd’; ‘achteruitgang van beschaafde normen van politieke interactie in Europa is een gevolg’.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken.)
Jelko Kacin (ALDE). - (SL) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in september vorig jaar was ik in Tbilisi. De kwestie van de territoriale integriteit en stabiliteit van Georgië heeft een aanzienlijke weerslag op de stabiliteit van de ruimere regio, die jammer genoeg altijd al instabiel is geweest. Er is niet één waarheid, er zijn verschillende waarheden die elkaar vaak tegenspreken. Wanneer politici het hoofd verliezen, zijn de gevolgen onvoorspelbaar en verreikend. Er is enorme directe en indirecte schade, de gevolgen treffen in de eerste plaats en het hardst onschuldigen.
De inmenging van grootmachten en hun steun voor de ene of andere partij leidt niet tot succes. We hebben behoefte aan maatregelen om het ontbrekende vertrouwen te herstellen en te versterken. De Kaukasus is een complexe regio die – net als de Balkan – meer geschiedenis heeft dan het kan verteren en beheersen. Snelle oplossingen en xenofobie leiden nooit tot succes. Hoewel het niet respecteren van rechten en wettelijke vrijheden van minderheden de belangrijkste oorzaak van conflicten is, zijn er algemenere oorzaken aan te wijzen, zoals oorzaken van economische aard, vooral met betrekking tot energie en geopolitiek. Geopolitiek vereist echter een verantwoord optreden van de grootmachten, want het gras groeit altijd slecht waar de olifanten rollen. We moeten deze olifanten duidelijk maken dat niet al het gras van hen is en zal zijn.
Paweł Robert Kowal (ECR). – (PL) Mevrouw de Voorzitter, naar mijn mening verloopt het huidige debat volgens een vast stramien waarbij in eerste instantie de nadruk wordt gelegd op het bestrijden van de symptomen die voortvloeien uit de ernstige situatie in Georgië. In een land als Georgië staat vandaag de reputatie van de Europese Unie als belangrijke speler op het internationale toneel op het spel. De waarheid is dat het plan van de heer Sarkozy door niemand wordt gerespecteerd en dat het eigenlijk al in de historische archieven is opgeborgen. De waarheid is dat Rusland onverzettelijk doorgaat met de militaire integratie van Abchazië en Ossetië en dat de Europese Unie er nooit in zal slagen uit te groeien tot een macht die met haar uitspraken over de situatie in Georgië respect kan afdwingen. Het beste bewijs hiervoor is dat commissaris Ferrero-Waldner niet aanwezig is tijdens het debat van vandaag en dat het standpunt van de Commissie alleen door de heer Orban wordt uiteengezet. Voorts vindt mevrouw Wallis dit onderwerp duidelijk niet belangrijk genoeg, aangezien ze de voor deze kwestie beschikbare spreektijd strikt heeft beperkt.
Csaba Sógor (PPE). – (HU) Dit is een zaak van de grote mogendheden, al betreft het een mensenrechtensituatie. Altijd zijn burgers, minderheden en de democratie het slachtoffer, als speelbal van de grote mogendheden. Waar scheiding en verdeeldheid zijn, daar voert in plaats van veiligheid wantrouwen de boventoon en in plaats van onderhandelingen wapens. Wat kan hieraan worden gedaan? De Europese Unie moet geloofwaardig zijn. De EU moet een minderhedenbeleid hebben waarmee zowel in Frankrijk, Roemenië, Griekenland en Slowakije het recht op het gebruik van de eigen taal, cultuur en autonomie wordt gegarandeerd. De sleutel van de situatie in Rusland, Georgië, Zuid-Ossetië en Abchazië ligt in de EU. De EU moet de situatie hier oplossen en een voorbeeld weten te stellen voor deze landen.
Charles Tannock (ECR). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, hoewel het feitelijk juist is dat het president Saakasjvili was die in 2008 een aanval deed op Zuid-Ossetië, ging hij daartoe pas over na provocerende acties, zoals strenge economische sancties en versterking van Russische troepen in de bezette gebieden.
Het rapport lijkt naar mijn mening niet volledig recht te doen aan de feitelijkheid van de disproportionele reactie van de Russische troepen, waarbij burgergebieden in Georgië zoals Gori werden gebombardeerd en werd toegestaan dat systematische etnische zuivering van Georgiërs uit Zuid-Ossetië plaatsvond en dat Abchazische troepen Georgisch grondgebied bezetten.
Naar mijn mening ging Saakasjvili inderdaad te ver in zijn pogingen om de controle over soeverein Georgisch grondgebied weer in handen te krijgen en maakte hij een ernstige politieke fout – hoewel het natuurlijk toch soeverein Georgisch grondgebied was. Maar Rusland is nu vastbesloten om op onwettige wijze een invloedssfeer in andere nabuurlanden, de zogeheten ‘near abroad’-landen, tot stand te brengen, waarbij het uiteraard om soeverein grondgebied gaat, dat volgens internationaal recht eerbiediging verdient.
Tunne Kelam (PPE). - (EN) Mevrouw de Voorzitter, er valt uit het conflict één conclusie te trekken, en wel dat de internationale gemeenschap zich gedurende een te lange periode en al te gemakkelijk heeft neergelegd bij het bestaan van zogeheten bevroren conflicten, wat, zoals mijn collega, de heer Kasoulides, het formuleerde, gelijkstaat aan appeasement. Centraal in dit conflict staat dat niet Georgië een inval heeft gedaan op Russisch grondgebied, maar dat Rusland met een grote strijdmacht een inval heeft gedaan op Georgisch grondgebied en op het punt stond de hoofdstad in te nemen. Dat was een ongehoorde schending van het internationaal recht en het ondermijnt de geloofwaardigheid van Rusland als een betrouwbare partner.
Omdat de internationale reactie op deze inval verdeeld was, kan Rusland zichzelf als winnaar beschouwen, wat betekent dat de kans groot is dat er nog meer van dergelijke daden van agressie zullen plaatsvinden, bijvoorbeeld op de Krim of zelfs in het Oostzeegebied. Daarom is een duidelijke verbintenis van de EU nodig om in Georgië aanwezig te zijn en de vrije keuze en territoriale integriteit van dat land te waarborgen. Het zal van het allergrootste belang zijn om daar aanwezig te zijn.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Ik zou het graag heel kort willen houden en om te beginnen opmerken – zoals een groot aantal sprekers vóór mij heeft gedaan – dat het beginsel van de territoriale integriteit van Georgië van cruciaal belang is voor de acties die we nu ondernemen. Het is een fundamenteel punt dat we bij elke maatregel die we nemen voor ogen moeten houden.
Ik wil dat punt extra duidelijk maken door te zeggen dat de Commissie de samenwerking met Georgië op een aantal terreinen zal voortzetten, om zo de betrekkingen te versterken. Op die wijze stellen we dit land in staat vooruitgang te boeken en toenadering te zoeken tot de EU. Zoals gezegd zullen onze steun en acties een groot aantal terreinen bestrijken.
We zullen bij de onderhandelingen in Genève steeds aanwezig zijn. Er wordt daar tussen alle betrokken partijen een politieke dialoog gevoerd. Dat is voor een oplossing van dit probleem essentieel. We blijven bijstand verlenen aan ontheemden. We hebben nu ook een begin gemaakt met de onderhandelingen over een associatieovereenkomst, waaronder een vrijhandelsakkoord, waarin uiteraard ook ruimte is opgenomen voor het versoepelen van de visumregeling.
Tot slot wil ik graag zeggen dat we bij het voorbereiden van deze onderhandelingen van de autoriteiten van Georgië verlangen dat ze aan bepaalde voorwaarden en verplichtingen voldoen. Het gaat dan niet alleen om eerbiediging van de beginselen van de rechtstaat en van de mensenrechten en de grondrechten, we stellen ook economische voorwaarden in verband met de wederzijdse handel.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
(De vergadering wordt om 10.55 uur onderbroken en om 11.05 uur hervat)
VOORZITTER: JERZY BUZEK Voorzitter
***
Ana Gomes (S&D). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, overeenkomstig artikel 151 van het Reglement, dat betrekking heeft op persoonlijke feiten, verklaar ik dat mijn naam ten onrechte is gebruikt in de amendementen op de begroting die zijn ingediend door de heren Deva en Szymański en betrekking hebben op gedwongen abortus. Het amendement waarnaar zij verwijzen, maakt deel uit van een advies over het verslag "Een bijzondere plaats voor kinderen in het externe optreden van de EU" en luidt als volgt, ik citeer:
(EN) ‘Vraagt de EU zich sterk te maken voor het tegengaan van alle vormen van discriminatie van meisjes (vanaf de conceptie) en voldoende middelen uit te trekken om de daaruit voortvloeiende asymmetrieën te ondervangen’.
– (PT) Mijn tekst is bedoeld om meisjes beschermen te tegen discriminatie vóór de geboorte, en met name tegen selectieve abortus op grond van het geslacht, maar heeft niet ten doel om alle acties die te maken hebben met de beëindiging van de zwangerschap te verbieden.
Mijn tekst verschilt in zowel formulering als opzet van die van de amendementen op de begroting van de heren Deva en Szymański. Het is dan ook onterecht om tussen beide teksten een verband te leggen, laat staan mijn naam in deze context te noemen. Ik beschouw dit als een verwerpelijke poging tot politieke manipulatie.
Ik zal tegen de amendementen 727, 732 en 734 van de heren Deva en Szymański stemmen.
7. Sacharov-prijs 2009 (bekendmaking van de winnaar)
De Voorzitter. – Allereerst belangrijke informatie over de Sacharov-prijs voor 2009. De Conferentie van voorzitters van het Europees Parlement heeft vanochtend de Sacharov-prijs voor 2009 toegekend aan Memorial, de organisatie van Oleg Orlov, Sergei Kovalev en Lyudmila Alexeyeva en alle andere mensenrechtenactivisten in Rusland die zij vertegenwoordigt. We hebben de prijs dit jaar toegekend aan Memorial. Hiermee hopen we de cirkel van angst, onzekerheid en geweld rond mensenrechtenverdedigers in Rusland te helpen doorbreken.
Ook willen we hiermee graag onze boodschap uitdragen dat activisten uit het maatschappelijk middenveld waar ook ter wereld in vrijheid hun grondrechten van vrijheid van denken, vrijheid van meningsuiting en vrijheid van het geschreven woord moeten kunnen uitoefenen. We moeten vrij zijn om onze eigen gedachten te volgen, omdat alleen zo de waarheid aan het licht komt.
Het doet mij als Voorzitter van het Europees Parlement en vooral als iemand met een Solidarność-achtergrond bijzonder veel genoegen de prijswinnaar bekend te maken. Ooit hadden wij met grote problemen te kampen die zeer vergelijkbaar waren met die van onze collega’s en partners in Rusland vandaag de dag. Ik ben blij dat waarheid en vrijheid uiteindelijk altijd zegevieren. Zo is het in veel landen in Midden- en Oost-Europa gegaan. Het feit dat Russen die vandaag de dag de waarheid proberen te achterhalen niet vrij hun gang kunnen gaan, is een groot probleem voor heel Europa en een persoonlijk drama voor henzelf. Met deze prijs willen wij, leden van het Europees Parlement, onze grote steun voor hun activiteiten tot uitdrukking brengen.
(Applaus)
Ik heb nog een aantal algemene opmerkingen: in 1988, nu ruim twintig jaar geleden, heeft het Europees Parlement de jaarlijkse Sacharov-prijs voor vrijheid van denken in het leven geroepen om personen of organisaties te prijzen voor hun bijdrage aan de ontwikkeling van mensenrechten en fundamentele waarden.
We moeten vandaag ook stilstaan bij alle bijzondere mensen die op eigen kracht en met volharding hebben gestreden tegen de bittere realiteit van onderdrukking, vervolging en verbanning. Vaak zijn zij ‘gewone’ mensen die buitengewone moed en toewijding aan de dag leggen. Zij zetten vaak veel op het spel, zelfs hun leven. We hebben de prijs toegekend aan schrijvers, journalisten, politici, professoren, juristen en organisaties die opkomen voor vrijheid van arbeid, en zelfs aan vrouwenorganisaties die strijden tegen gedwongen verdwijning. Vrijheid van denken is een universele waarde.
Bij deze gelegenheid wil ik nog zeggen dat de twee genomineerden die de Sacharov-prijs dit jaar niet hebben gekregen onze steun hebben, en dat hun namen zeker genoemd moeten worden als mensen die een bijzonder grote indruk op ons hebben gemaakt. Uit het feit dat we hun namen hebben genoemd, en dat zij aan zo vele van onze debatten hebben deelgenomen, blijkt wel hoezeer wij hun werk steunen. Niet alleen de prijswinnaar, maar ook de genomineerden verdienen ons diepe respect en onze grote erkentelijkheid.
(Applaus)
De prijsuitreiking vindt op woensdag 16 december in Straatsburg plaats.
De Voorzitter. – Wij gaan nu over tot de stemming.
(Uitslagen en nadere bijzonderheden betreffende de stemmingen: zie notulen)
8.1. Begrotingsjaar 2010 (stemming)
Vóór de stemming
László Surján, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, in de Begrotingscommissie hebben we over meer dan 1 100 amendementen op de ontwerpbegroting voor 2010 gestemd. Het kan niet anders of er is een klein aantal technische aanpassingen en hierbij verzoek ik deze in de plenaire vergadering in stemming te brengen.
Wat betreft het Europees economisch herstelplan, heeft de commissie twee nieuwe alinea’s goedgekeurd ter toevoeging aan begrotingslijnen 06 04 14 01, 06 04 14 02 en 06 04 14 03. Deze alinea’s waren bedoeld als toevoeging bij de bestaande begrotingstoelichting, maar ingevolge een technische fout lijkt het alsof zij in de plaats daarvan komen. Amendement 832 moet bijgevolg aangepast worden.
Na verificatie van de marges blijft er na de stemming in de commissie in rubriek 3b een marge van 1 775 000 euro over. Ik stel voor dit bedrag toe te wijzen aan het programma “Europa voor de burger”. Amendement 889 op begrotingslijn 15 06 66 wordt bijgevolg zodanig gewijzigd, dat het totaal aan vastleggingskredieten 32 255 000 euro wordt. Amendement 547 is niet langer van toepassing en komt te vervallen.
De woorden “duurzame en milieuvriendelijke maatregelen ... (Green New Deal)” komen in de plaats van de woorden “Green New Deal” in de bij de volgende begrotingslijnen goedgekeurde toelichtingen:
04 02 17 ESF – Convergentie
04 02 19 ESF – Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid
13 03 16 EFRO – Convergentie
13 03 18 EFRO – Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid.
Evenzo worden in begrotingslijn 13 03 20, EFRO – Operationele technische bijstand voor het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, de eerste twee nieuwe alinea’s vervangen door het volgende:
‘Een deel van het krediet dient ter financiering van duurzame en milieuvriendelijke maatregelen (Green New Deal), die de eisen van economische, sociale en milieuontwikkeling met elkaar in overeenstemming brengen en het herstel van de Europese regio’s na de economische en financiële crisis bevorderen’.
Om technische redenen wordt het nummer van de begrotingslijn “Proefproject algemene samenwerking tussen de overheid, de commerciële ondernemingen en de ondernemingen zonder winstoogmerk voor de integratie van personen in de maatschappij en op de arbeidsmarkt” gewijzigd in 04 03 12.
Om technische redenen wordt het nummer van de begrotingslijn “Voorbereidende actie – Erasmus voor journalisten” gewijzigd in 09 06 05.
Indien amendement 943 op de EPSO-begrotingslijn 26 01 20 wordt aangenomen, wordt de desbetreffende budgettaire bijlage voor dit bureau in die zin aangepast.
Ik vraag de zittingsdienst de noodzakelijke correcties in de notulen aan te brengen – als de plenaire vergadering mij zal steunen. Dank u voor uw aandacht.
Mijnheer de Voorzitter, staat u mij toe een kort woord van dank te richten tot het Secretariaat voor al het werk dat het heeft verzet. Deze lijst met aanpassingen en wijzigingen komt gewoonlijk elk jaar weer terug en getuigt van het uitstekende werk van het Secretariaat. We hebben de lijst met de fracties en coördinatoren besproken en ik heb steun gekregen voor deze wijziging, die in de geest is van het algemene voorstel.
Het belangrijkste is dat wij in de Begrotingscommissie eensgezind alle wettelijke mogelijkheden hebben gebruikt die ons ten dienste staan om voor de marge bij bijna elke rubriek invulling te vinden, wat betekent dat een stemming die extra geld oplevert, de wettigheid van de begroting op het spel zet. Ik vestig hierop uw aandacht en ik hoop dat die geest van samenwerking zal blijven bestaan. We verschillen op enkele punten van mening, maar dat is normaal.
(Applaus)
(De mondelinge amendementen worden in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over amendement 870
Helga Trüpel (Verts/ALE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens de stemlijsten zal amendement 464 van de Verts/ALE-Fractie komen te vervallen, als amendement 870 van de Begrotingscommissie wordt aangenomen. De stemlijst volgt de informele regel die is ingevoerd door Thomas von der Vring en die luidt dat door de Begrotingscommissie aangenomen amendementen eerst in de plenaire vergadering in stemming moeten worden gebracht en dat, als ze worden aangenomen, alle andere amendementen op dezelfde begrotingslijn komen te vervallen.
Maar deze praktijk, die niet is opgenomen in het Reglement van het Parlement, is ingevoerd met als enig doel ervoor te zorgen dat het algemene standpunt inzake de door het Parlement aangenomen begroting binnen de financiële grenzen zou blijven die voor het Parlement zijn vastgesteld. Aangezien amendement 464 alleen voorstelt om fondsen in reserve te plaatsen, doet het probleem van het overschrijden van de grenzen zich in het geheel niet voor. In feite sluiten de twee amendementen elkaar geenszins uit en kan zonder meer over beide worden gestemd.
Daarom dring ik er bij u op aan artikel 161 van het Reglement toe te passen en ook een stemming over amendement 464 toe te staan.
(Applaus)
De Voorzitter. – Dames en heren, de agenda is eerder vastgesteld en zorgvuldig gecontroleerd, maar ik wil de rapporteur het woord geven. U bent degene die hier het meeste van weet, dus hoop ik dat u hier kort iets over kunt zeggen.
László Surján, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, meestal is het niet de rapporteur die beslist of iets onjuist is of niet. We hebben praktijken en gebruiken. Ik moet de plenaire vergadering meedelen dat, als we eerst over de amendementen van de Begrotingscommissie stemmen, die niet door de Verts/ALE-Fractie werden betwist, hun daaropvolgende amendement een daling van de betalingen uit hoofde van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling van 300 miljoen euro zal inhouden.
Daarmee zitten we toch echt met een tegenstrijdigheid. Enerzijds zou er een stijging zijn en anderzijds een daling. We moeten bij onze beslissing blijven, want amendement 464 geeft duidelijk aan dat de betalingen niet stijgen. Er is een stijging van nul. Daarom zitten we met een tegenstrijdigheid – het is niet mogelijk dat er een stijging van 300 miljoen euro is en tegelijkertijd geen stijging.
De Voorzitter. – (...) zodat we nu over kunnen gaan tot de stemming. Dat is de mening van onze diensten die de zaak hebben onderzocht, en van de rapporteur. Ik stel daarom voor dat we overgaan tot de stemming.
Vóór de stemming over amendement 812
Luis Manuel Capoulas Santos (S&D). – (PT) Mijnheer de Voorzitter, ik vraag het woord overeenkomstig artikel 173 van het Reglement, dat handelt over het niet in acht nemen van het Reglement. Ik verzoek om een wijziging van de volgorde van stemming, omdat ik van oordeel ben dat de volgorde van de stemlijst in strijd is met artikel 161 van het Reglement.
Daarom verzoek ik dat amendement 70, waarin wordt voorgesteld om een bedrag van 600 miljoen euro beschikbaar te stellen ter ondersteuning van de melksector die, zoals we allen weten, in een buitengewoon ernstige situatie verkeert, onmiddellijk vóór amendement 812 in stemming wordt gebracht, want daarin is sprake van 300 miljoen. Ik herinner u eraan dat de toekenning van 600 miljoen euro unaniem is goedgekeurd in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en ook de steun van een ruime meerderheid van het Parlement heeft gekregen tijdens de laatste plenaire vergadering van 17 september, toen we gestemd hebben over een resolutie over de ondersteuning van de melksector en de crisis die de sector thans doormaakt.
De Voorzitter. – Dank u. Het is duidelijk een kwestie van beschikbare financiële middelen, wat wil zeggen dat het besluit over dit onderwerp belangrijk is. We zouden inderdaad blij zijn met steun, maar dan moeten we wel weten wat de mogelijkheden zijn. Er wordt hier voorgesteld eerst over amendement 812 te stemmen, dat is het voorstel. Ik wil het woord hierover geven aan de rapporteur. Hoe staat het met de financiën, wat zijn de financiële mogelijkheden?
László Surján, rapporteur. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik herhaal dat de volgorde van stemming niet mijn beslissing is. Mijn collega, mevrouw Trüpel, heeft enkele minuten geleden gezegd dat er een zogenaamde informele regel bestaat die luidt dat amendementen van de Begrotingscommissie als eerste in stemming moeten worden gebracht. Waarom? Omdat de Begrotingscommissie het parlementaire orgaan is waarin we kunnen inschatten of we al dan niet speelruimte hebben.
Het is niet in ons belang om tijdens de stemprocedure de regels te veranderen, en ik ben daar op tegen. De stemlijst is uitgedeeld. De fracties hebben besloten hoe te stemmen. Elke verandering zal tot verwarring leiden en naderhand een hoop moeilijkheden geven. Als we onze regels om welke reden dan ook voor één geval veranderen, is het eind zoek. Elk orgaan moet zijn eigen gebruiken, regels en regelingen eerbiedigen.
Vóór de stemming over amendement 445
María Paloma Muñiz De Urquiza (S&D). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, er is technisch iets fout gegaan. Ik wilde tegen amendement 444 stemmen.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik begrijp het door de rapporteur genoemde argument, waardoor we eerst stemmen over amendement 812, maar al te goed.
Als het argument echter betrekking had op de procedure, dan hield het aannemen van amendement 812 niet automatisch in dat amendement 70 kwam te vervallen.
Het is in parlementaire vergaderingen gebruikelijk dat we, zoals de heer Capoulas Santos heeft gevraagd, de amendementen die het meest afwijken van de oorspronkelijke tekst het eerst in stemming brengen. Om de door de rapporteur uiteengezette redenen maken wij een uitzondering…
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
De Voorzitter. – Dank u. We begrijpen wat u bedoelt. We beschikken over een vaste stemprocedure. Ik wil de rapporteur vragen het woord te voeren. Volgens de diensten en naar onze mening vervalt dit tweede amendement. Kan de rapporteur dit bevestigen?
László Surján, rapporteur. − (EN) Ook na de stemming is er geen reden om opnieuw in debat te gaan. We zijn nu voor stemming.
Vóór de stemming over amendement 603
Michael Cashman (S&D). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alleen even de helpende hand bieden. Sommigen van ons hebben verschillende nummers horen noemen. Om verdere misverstanden te voorkomen, vraag ik iedereen te letten op het scherm hierboven. Ik vraag dit alleen voor het geval er problemen zijn met de verstaanbaarheid of met de communicatie. Ik neem niemand iets kwalijk, maar laten we duidelijk zijn en naar het scherm kijken.
De Voorzitter. – Akkoord, we kijken naar het scherm. Misschien lees ik de nummers te snel voor. Ik zal ze iets langzamer oplezen. Dank u.
Vóór de stemming over amendement 937
Godfrey Bloom (EFD). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil even snel een punt van orde naar voren brengen. U zei enkele minuten geleden dat u was gebonden aan de regels, en wat kunt u doen, wanneer u bent gebonden aan de regels? Ik heb daar alle begrip voor en het Parlement met mij.
Mag ik aannemen, en mogen we aannemen, dat u gedurende uw gehele mandaat aan de regels van dit Parlement gebonden zult zijn? Uw voorganger voelde zich immers niet gebonden aan de regels en op grond van stemverklaringen lapte hij de regels aan zijn laars, omdat hij zich er niet door gebonden voelde. Ik laat het geheel aan u over.
De Voorzitter. – Dank u wel. Dames en heren, met name tijdens de stemming kunt u alleen het woord voeren over beroepen op het Reglement. Blijft u alstublieft bij beroepen op het Reglement, anders kunnen we niet stemmen. En dat zou niemand goed uitkomen.
(Applaus)
8.2. Ontwerp van algemene begroting 2010 (afdeling III - Commissie) (A7-0038/2009, László Surján) (stemming)
8.3. Ontwerp van algemene begroting 2010 (afdelingen I, II, IV, V, VI, VII, VIII, IX) (A7-0037/2009, Vladimír Maňka) (stemming)
8.4. Aanpassing van de salarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol (A7-0040/2009, Claude Moraes) (stemming)
8.5. Gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten ("Integrale-GMO-verordening") (stemming)
Vóór de stemming over paragraaf 79
Syed Kamall (ECR). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik de collega’s mijn verontschuldigen aanbieden voor deze interventie, maar ik vraag me af of iemand me zou kunnen uitleggen waar ‘GMO’ eigenlijk voor staat.
De Voorzitter. – Dat staat voor ‘gemeenschappelijke marktordening’, al zal dit in verschillende talen net iets anders zijn!
8.6. Stand van zaken van SIS II en VIS (stemming)
8.7. Democratieopbouw in de externe betrekkingen van de EU (stemming)
8.8. Europese dienst voor extern optreden (A7-0041/2009, Elmar Brok) (stemming)
Vóór de stemming over amendement 3
Elmar Brok, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Groenen een voorstel doen voor een mondeling amendement. Als zij met mijn amendement kunnen instemmen, zou ik ervoor pleiten om voor te stemmen. Als we in het amendement de zin "There should be no duplication of external service in the Council or in the European Council" (Er mag geen verdubbeling van de externe diensten in de Raad of in de Europese Raad zijn) zouden invoegen, zou ik de leden aanbevelen in de plenaire zitting voor te stemmen.
(Het mondelinge amendement wordt in aanmerking genomen)
Vóór de stemming over amendement 56
Corien Wortmann-Kool (PPE). - (EN) Mijnheer de Voorzitter, we zouden en bloc kunnen stemmen. Ik stel voor dat we stemmen van 56 naar 28.
(Applaus)
(Het Parlement neemt het voorstel niet in aanmerking)
8.9. Voorbereiding van de bijeenkomst van de TEC en de Top EU/VS (2 en 3 november 2009) (stemming)
Daniel Hannan (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, in een tijd waarin de nationale regeringen hun begrotingen moeten besnoeien en al onze kiezers op hun huishoudbudget moeten besparen, is het toch wel curieus dat alleen de Europese Unie het zich veroorlooft haar begroting aanzienlijk te verhogen.
Dit zal in de lidstaten onmiddellijke en materiële fiscale gevolgen hebben. In mijn eigen land bijvoorbeeld zullen onze begrotingsbijdragen de komende twaalf maanden met 60 procent stijgen. Om dat in zijn context te plaatsen: door toedoen van mijn laatste partijcongres heeft onze partij zich ertoe verbonden jaarlijks 7 miljard Britse pond te besparen op het totaal van alle overheidsuitgaven. We geven tweemaal dat bedrag uit alleen al aan deze ene post van onze brutobijdragen aan de EU-begroting.
U kunt dit verpakken als stimuleringsuitgaven en een reactie op de kredietcrisis en al dat soort dingen, maar u weet dat dat niet waar is. Wat we eigenlijk doen, is mensen geld uit de zak of portemonnee kloppen en dit namens hen uitgeven aan bureaucratie. Als dat de meest efficiënte manier was geweest om middelen toe te wijzen, hadden we de Koude Oorlog verloren. We zien nu de waarheid en die is dat de kernfunctie van de EU is te ijveren voor de werkgelegenheid van haar eigen ambtenaren en daarom stijgt haar begroting altijd maar.
Diane Dodds (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag duidelijk naar voren brengen dat ik de ontwerpamendementen 732 en 733 heb gesteund en het is jammer dat dit Parlement dat niet heeft gedaan. Ik verwelkom elke maatregel ter voorkoming van de financiering van geboortebeperkingsprogramma’s die een reeks abortusprogramma’s en gedwongen sterilisaties zullen inhouden.
Bovendien moet het ondersteunen van diegenen die financiering ontvangen voor het actief bestrijden van het door geslachtsselectie verstoorde genderevenwicht voor baby’s die in sommige Aziatische landen worden geboren, worden toegejuicht. Dit amendement zou de EU de gelegenheid hebben geboden haar veroordelende woorden met positieve actie kracht bij te zetten en steun aan dergelijke programma’s te weigeren.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Mijnheer de Voorzitter, ik moet zeggen dat ook ik behoorlijk verbitterd ben over het feit dat het ons vandaag niet gelukt is om de bepaling dat Europees geld niet aangewend mag worden voor zaken als gezinsplanning middels gedwongen abortuspleging of verplichte sterilisatie, opgenomen te krijgen in de begroting voor ontwikkelingshulp. Ik teken protest aan tegen praktijken waarbij, met name in veel Aziatische landen, vrouwen gedwongen worden abortus te plegen, vooral wanneer hun baby van het vrouwelijk geslacht is. Er wordt gezegd dat er op deze manier al 35 miljoen minder meisjes ter wereld zijn gekomen. We mogen degenen die dit soort zaken organiseren niet ondersteunen en hen al helemaal geen geld sturen uit Europa. Het geniepige stemgedrag van de liberalen, communisten en een deel van de socialisten vandaag heeft ertoe geleid dat er bij de goedkeuring van onze begroting geen garantie is ingebouwd hiertegen.
Zoltán Balczó (NI). – (HU) In de veelheid van ingediende amendementen was er één tekst die de spijker op zijn kop sloeg. Deze luidt als volgt: ‘het gebruik van de communautaire begroting voor de financiering van een steeds militaristischere en neoliberalere Europese Unie, wordt afgewezen.’ Het Parlement heeft dit amendement verworpen. Daarmee heeft het Parlement bewezen dat het niet heeft geleerd van de crisis van de afgelopen jaren, geen lering heeft getrokken uit de conclusie die de toenmalige voorvechters van de liberale markt al hadden getrokken, namelijk dat we niet kunnen voortgaan op de ingeslagen weg. De begroting van de Europese Unie vertrouwt onverminderd op de almachtigheid van de liberale markt, waarmee het de Europese bevolking zware schade toebrengt, zoals we in een recent verleden hebben kunnen ervaren.
Bruno Gollnisch (NI). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, terwijl miljarden euro’s zijn uitgetrokken voor diverse instituten en programma’s die stuk voor stuk beantwoorden aan de heersende politieke mores over communicatie en de opvoeding of heropvoeding van burgers, heeft een procedureel foefje onze melkproducenten beroofd van de steun waarop ze terecht aanspraak maakten.
Wij kregen namelijk twee amendementen voorgelegd: amendement 812, dat mogelijk het aval van de Raad had, voor slechts 300 miljoen euro, en amendement 70, voor 600 miljoen euro. Het is niet meer dan logisch als eerste over amendement 70 te stemmen. Bovendien laat artikel 161, lid 2, van ons Reglement aan duidelijkheid niets te wensen over: “Indien twee of meer amendementen die elkaar uitsluiten op hetzelfde gedeelte van de tekst betrekking hebben, gaat het amendement dat het verst van de oorspronkelijke tekst afwijkt vóór en moet het eerst in stemming worden gebracht.”.
De rapporteur beroept zich op een informele regel, maar de formele regel heeft voorrang boven vermeende informele regels; desondanks is deze procedure gehanteerd bij de nietigverklaring van het tweede amendement, dat deze toewijzing opschroefde naar 600 miljoen euro.
Vilija Blinkevičiūtė (S&D). – (LT) Ik heb vóór de begroting van 2010 gestemd, omdat de middelen die in deze begroting zijn vrijgemaakt de situatie van de burgers van de EU-lidstaten die door de economische, sociale en financiële crisis zijn getroffen, wat zullen verzachten. Bovendien zijn in deze begroting meer middelen toegewezen aan sociale behoeften, iets wat in de huidige tijd bijzonder van belang is. Ik heb ook mijn steun betuigd aan de bepalingen waarmee extra middelen worden gereserveerd voor het verbeteren van de werkgelegenheid en het veiligstellen van banen. Het is ook zeer belangrijk dat we specifieke middelen toewijzen aan de zuivelsector. We hadden natuurlijk meer geld aan de zuivelsector kunnen toewijzen, zoals de vertegenwoordigers van de Sociaaldemocratische Partij hebben voorgesteld, maar het is goed dat tenminste een deel van de middelen in deze ontwerpbegroting hiervoor is vrijgemaakt.
Peter van Dalen (ECR). - Voorzitter, ik heb tegen de begroting gestemd omdat alle posten gelijk blijven of verhoogd worden, terwijl men in alle lidstaten aan het worstelen is met dalende inkomsten. En dan gaan wij hier in Europa meer uitgeven! Ik begrijp dat niet.
Ook heb ik tegen gestemd omdat nu vaststaat dat ieder Parlementslid naast zijn salaris en reis- en onkostenvergoeding recht heeft op 4 202 euro voor algemene onkosten. De leden worden geacht dit forse bedrag te besteden aan o.a. bureau- en telefoonkosten, maar geen enkel Parlementslid is verplicht verantwoording af te leggen voor de besteding van dit geldbedrag. Hierdoor wordt per maand aan ieder EP-lid een blanco cheque afgegeven waar zelfs Sinterklaas van opkijkt.
Ik vind dit volstrekt verwerpelijk. Als dit Parlement zichzelf serieus neemt, moet het die praktijk stoppen. Dat kan als men, net zoals ik, tegen de begroting stemt en tevens roep ik iedere collega op vrijwillig over te gaan tot controle van de besteding van die 4 202 euro.
- Wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (‘Integrale-GMO-verordening’)
Krisztina Morvai (NI). – (HU) Uiteraard heb ik vóór het voorstel gestemd waarvan het doel is om de crisis in de zuivelsector te verlichten. Wederom wil ik echter benadrukken dat het hier slechts om een aalmoes gaat, die niet eens voldoende is als noodhulp. Desondanks had ik het onjuist gevonden om tegen te stemmen. Ik ben verontwaardigd en teleurgesteld dat ik zelfs na herhaaldelijke pogingen geen antwoord heb gekregen op mijn drie vragen. De eerste vraag was hoe de Europese Unie wil voorkomen dat zij van crisis naar crisis gaat en dat er in de zuivelsector of elders vergelijkbare crises plaatsvinden. Welke lering heeft de Europese Unie getrokken uit deze tragische crisis, die het leven van veel gezinnen kapot heeft gemaakt en nog altijd kapot maakt? Mijn tweede vraag aan mevrouw de commissaris, toen zij hier aanwezig was, en aan de Commissie was hoe deze gelden zo kunnen worden verdeeld onder de lidstaten, als dat al mogelijk is, dat in de eerste plaats de kleine producenten wier bestaan in gevaar is, deze subsidies kunnen ontvangen. De derde vraag waarop ik geen antwoord heb gekregen, was wat zij willen doen tegen de situatie die discriminerend is voor de nieuwe lidstaten, die hun markten volledig moesten…
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Peter Jahr (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag drie opmerkingen plaatsen bij de besluitvorming rond de zuivelsector. Ten eerste juich ik het ten zeerste toe dat de Commissie nu sneller kan optreden bij marktverstoringen in de zuivelsector. Ten tweede verheugt het mij dat we er gezamenlijk in zijn geslaagd om financiële steun voor de Europese zuivelproducenten zeker te stellen. Ten derde moeten we nu, juist omdat geld niet alles is, gezamenlijk de tijd gebruiken om ons voor te bereiden op de tijd na het melkquotum. In dit verband zou ik graag een intensief debat tussen de politiek en de sector willen zien, aangezien de vraag hoe onze zuivelboeren de zuivelmarkt na 2015 moeten inrichten, nog steeds onbeantwoord is, en dat is naar mijn mening het belangrijkste probleem.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Ik ben een warm voorstander van uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 186 naar de zuivel- en zuivelproductensector. Op die manier zal flexibel kunnen worden gereageerd op onvoorziene veranderingen op de mondiale en Europese zuivelmarkt en kan worden voorkomen dat producenten in moeilijkheden geraken of de economische concurrentie wordt verstoord. Ik heb er echter mijn twijfels over of het opkopen van quota met middelen uit de nationale begrotingen wel zo’n goede oplossing is voor de crisis in de zuivelsector. Niet alle lidstaten van de Gemeenschap zijn namelijk zomaar in staat deze maatregel te financieren, hetgeen onvermijdelijk slecht uitpakt voor het concurrentievermogen van boeren in de bewuste lidstaten en uiteraard ook voor de economische concurrentie. Als Tsjechisch afgevaardigde ben ik er dan ook eerder voorstander van dat het opkopen van deze quota gefinancierd wordt uit de EU-begroting. Want zo komen deze maatregelen alle lidstaten in gelijke mate ten goede. Ik heb mij dan ook onthouden van stemming.
Czesław Adam Siekierski (PPE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, na vele maanden wachten, na uitvoerige besprekingen in de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling en na de grootschalige protesten van landbouwers in verschillende lidstaten, hebben we ingestemd met aanvullende steunmaatregelen voor melkveehouders. Dit volstaat echter niet, aangezien deze landbouwers grote verliezen hebben geleden en velen van hen op de rand van het faillissement stonden. Dit feit heeft zowel het gezag van de Europese Unie als dat van ons, Parlementsleden, ondermijnd.
Had dit niet anders gekund? Waarom heeft de Commissie zo laat gereageerd? Betekent dit dat de markt niet naar behoren wordt gecontroleerd? Indien dit daadwerkelijk het geval is, zegt dit niet veel goeds over de werking van de Europese administratie. Wij, Parlementsleden, stellen dit probleem al maandenlang aan de orde.
Laten we niet vergeten dat een laattijdig optreden veel minder efficiënt en uiteindelijk ook veel duurder is. Wij zouden uit deze situatie lessen moeten trekken voor de toekomst. Wij hebben behoefte aan stabiliteit op lange termijn voor een moeilijke, arbeidsintensieve en dure activiteit als de productie van melk. Dat zijn we onze hard werkende landbouwers verschuldigd.
De Voorzitter. – Dank u, mijnheer Siekierski. Er zijn nog twee stemverklaringen ingediend, allebei van nieuwe leden. Ik wil erop wijzen dat conform artikel 170 geen stemverklaringen meer mogen worden ingediend zodra de eerste stemverklaring is begonnen. Ik zal deze twee verklaringen bij wijze van uitzondering toestaan, maar wil de diensten vragen dit nogmaals op passende wijze onder de aandacht van de fracties te brengen. Als we ons niet grosso modo aan de regels houden, loopt het uit de hand.
De heer Kelly heeft het woord.
Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, allereerst wil ik zeggen dat ook ik zeer verheugd ben dat we vandaag de begrotingstoewijzing voor de zuivelsector hebben goedgekeurd, wat maar weer eens duidelijk laat zien dat de Europese Unie luistert en reageert – uiteraard binnen de grenzen van haar begroting. Het zou beter zijn als we de zuivelsector meer geld konden geven, maar ik hoop dat we die situatie in de toekomst kunnen verbeteren. Beter een half ei dan een lege dop.
Op de tweede plaats wil ik erop wijzen dat er in de Engelse vertaling vandaag een aantal fouten is gemaakt. De heer Buzek was zo vriendelijk te zeggen dat het misschien kwam doordat hij te snel sprak. Het maakt niet echt uit en het gaat er niet om iemand de schuld te geven, maar 908 werd 909 genoemd, 444 werd 445 genoemd en 440 werd 444 genoemd, dus, als er later vragen komen, dient daarmee rekening te worden gehouden. Natuurlijk werkte het scherm helaas ook een tijdje niet, maar dat was een elektronicafout, geen menselijke.
Jarosław Kalinowski (PPE). – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor de wijziging van de verordening houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten gestemd, hoewel ik me afvraag of het een goede zaak is om de nieuwe methode voor de berekening van de boetes voor het overschrijden van de nationale quota per 1 april van dit jaar te laten ingaan. Dit betekent dat bepaalde wetten met terugwerkende kracht worden ingetrokken, waardoor het beginsel van rechtszekerheid op de helling komt te staan. Toch heb ik voor de wijziging van de verordening gestemd, aangezien hierdoor 280 miljoen euro steun zal worden uitgetrokken voor de melkproducenten en bijgevolg de hoop bestaat dat zij het ergste achter de rug hebben.
De fundamentele vraag in verband met de toekomst van de melkproductie in de Europese Unie blijft echter bestaan. De belangrijkste kwestie in dit verband is de toekomst van de melkquota. Er zitten momenteel tegenstrijdigheden in het optreden van de Commissie. Enerzijds is er het voorstel om de quota te verhogen en ze in 2015 af te schaffen. Anderzijds heeft de resolutie die we vandaag behandelen tot doel het aanbod te beperken. We moeten een duidelijke keuze maken. Ik ben voorstander van het behoud van de quota.
Daniel Hannan (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, volgens een beroemde aanname van de Franse filosoof René Descartes worden onze zintuigen wellicht gestuurd door een kwaadwillende demon.
Soms, wanneer ik luister naar deze verslagen, heb ik het gevoel dat wij dit Cartesiaanse universum bewonen, een wereld waarin de Europese Unie alleen staat voor de waarden van democratie en vrijheid en rechtvaardigheid en deze waarden verbreidt door middel van handelsovereenkomsten in plaats van oorlog. Maar wat doet de Europese Unie in de echte wereld? Zij maakt gemene zaak met de tirannen in Peking en isoleert Taiwan. Zij weigert te praten met anti-Castro-dissidenten in Cuba. Zij probeert de ayatollahs met vleierijen van hun nucleaire ambities af te brengen. Zij is de voornaamste geldschieter van het door Hamas gecontroleerde Palestina.
Er bestaat geen verband tussen dit verslag over het verspreiden van democratie en het daadwerkelijke optreden van onze instellingen. Ik zeg niet dat de Europese Unie hypocriet is, want natuurlijk passen wij dezelfde normen toe binnen onze eigen grenzen. Maar al te graag schuiven wij uitslagen van referenda terzijde wanneer wij de uitkomst verkeerd vinden. Zowel extern als intern kijken wij neer op gekozen regeringen en verachten wij de democratische wil. Laat mij herhalen dat het Verdrag van Lissabon aan een referendum moet worden onderworpen. Pactio Olisipiensis censenda est!
Syed Kamall (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik geloof niet dat iemand de noodzaak om de democratie wereldwijd te bevorderen en te ondersteunen kan betwisten, zowel buiten als binnen de EU. Maar wanneer men de lessen van de geschiedenis nog eens beschouwt, herinner ik mij dat de Verenigde Staten de democratie in de wereld gingen bevorderen en dat mensen zeiden: ‘Hoe zit dat met uw eigen achtertuin, hoe zit het met de Afro-Amerikanen die niet kunnen stemmen of de mogelijkheid wordt ontzegd te stemmen?’ Jaren geleden zeiden Groot-Brittannië en andere koloniale heersers tegen de koloniën: ‘Laat ons de democratie verspreiden’, en toch ontzegde u vrouwen de mogelijkheid te stemmen.
Nu kijkt u naar wat de EU doet. De EU praat over de verspreiding van democratie in de hele EU. Mijn collega de heer Hannan heeft al in detail uiteengezet hoe hypocriet dit is. Er is echter een ding dat we ons zouden moeten herinneren. Wanneer wij praten over het verspreiden van democratie, laten we er dan voor zorgen dat we ons eigen huis op orde hebben. Toen de Fransen en de Nederlanders ‘nee’ stemden in het referendum over het Constitutioneel Verdrag, zeiden we dat er een periode van bezinning zou komen, en vervolgens negeerden we de stemmen. Toen de Ieren de eerste keer ‘nee’ stemden, zeiden we: ‘Hé, moet je horen, wij zijn vóór democratie, maar alleen als jullie de juiste stem uitbrengen. We geven jullie nog een kans.’ Het is tijd dat we ons huis op orde brengen.
Daniel Hannan (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik zie mijzelf andermaal genoodzaakt mijn collega’s eraan de herinneren dat de Europese grondwet of het Verdrag van Lissabon technisch nog niet van kracht is. Elke clausule, elk artikel van het verslag-Brok is gebaseerd op de rechtsgrond die het Verdrag reeds zou hebben, maar die het natuurlijk nog niet heeft.
Ik moet zeggen dat het een klein beetje verdacht is om dit verslag achter te houden totdat het Ierse referendum veilig in de knip zat en alle stemmen waren geteld, en dan plotseling te komen met het voorstel om EU-ambassades wereldwijd verantwoording te laten afleggen aan dit Parlement en om één Europees diplomatiek corps in te stellen.
Wij weten natuurlijk allemaal dat de EU, zo niet de jure, dan toch de facto een buitenlands beleid heeft. Wij hebben afvaardigingen in de hele wereld die de nationale diplomatieke missies in de schaduw stellen; wij hebben EU-ambassadeurs, al noemen we ze niet zo; en nu kunnen we andermaal constateren dat een verslag achteraf reguleert wat al jaren in de EU-praktijk bestaat.
En nu wij bezwaar maken, wordt ons gezegd dat het geen zin heeft te klagen, omdat dit al vele jaren de normale praktijk is geweest. Betekent dit dus dat het Europese beleid van het ondenkbare in het onvermijdelijke overgaat, zonder tussenliggende fase?
Zigmantas Balčytis (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb voor deze resolutie gesteund omdat ik groot belang hecht aan de komende top van de EU en de VS. Op de recente G20-bijeenkomst werden er veel beloften gedaan die moeilijk kunnen worden ingelost wanneer landen zelfstandig optreden.
In dat opzicht zouden de EU en de VS een leidende rol moeten spelen bij de tenuitvoerlegging van de G20-toezeggingen. Wij hebben daarom een betere en effectievere onderlinge afstemming van Amerikaanse en Europese maatregelen nodig. Wij hebben geen strategisch partnerschap tussen de EU en de VS nodig. Ik hoop dat de Commissie zich rekenschap geeft van dit verzoek van het Europees Parlement.
Syed Kamall (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil alle aanwezigen bedanken voor hun geduld, de tolken inbegrepen, die uitnemend werk leveren. Wij zijn het allen eens over het belang van de betrekkingen tussen de EU en de VS en ik denk dat wij allemaal uitzien naar de topbijeenkomsten en naar de discussies op TEC-niveau en diverse andere trans-Atlantische dialogen. Maar het is echt van het grootste belang dat wij beseffen hoezeer de hele wereld uitkijkt naar deze topbijeenkomsten en naar het morele leiderschap dat wij kunnen bieden, niet alleen op EU-niveau, maar ook door de Amerikaanse regering. Een van de beste manieren om onze economieën te stimuleren, vooral in deze tijd van crisis, is toch zeker dat wij ervoor zorgen dat wij vrijhandel niet alleen met de mond belijden, maar ook in de praktijk brengen.
Het verontrust mij zeer dat wanneer wij ons gemeenschappelijk landbouwbeleid bezien, wij dit gemeenschappelijk landbouwbeleid opwaarderen en dat wij nog protectionistischer worden, wat zeer nadelig is voor boeren in ontwikkelingslanden. Ook de recente tarieven van de regering van Obama ten aanzien van Chinese banden duiden erop dat wij een neerwaartse spiraal van protectionisme hebben ingezet. Het is tijd dat wij terugkeren naar ons beginsel van vrijhandel om de wereldeconomie te stimuleren.
Schriftelijke stemverklaringen
- Begrotingsjaar 2010
Maria Da Graça Carvalho (PPE), schriftelijk. − (PT) De bijdrage van de Europese begroting voor 2010 aan de bevordering van de economische groei, het concurrentievermogen, de cohesie en de bescherming van de werkgelegenheid is van vitaal belang als antwoord op de huidige economische crisis.
Ik wil hier de nadruk leggen op een specifieke stimulans voor de Europese economie, namelijk het Europees economisch herstelplan, dat onder meer steun verleent voor projecten in de energiesector (elektriciteitsnet, aardgasnet en projecten voor koolstofafvang en -opslag), maatregelen inzake breedbandinternet financiert om te waarborgen dat ook plattelandsgemeenschappen op de zogenaamde informatiesnelwegen worden aangesloten en voorziet in een fonds voor de zuivelsector als nieuwe uitdaging voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid. Ook andere communautaire steunprogramma’s zoals de schoolfruitregeling en de schoolmelkregeling verdienen een bijzondere vermelding.
Ik wil hier met name uw aandacht vragen voor het amendement op het ontwerp van algemene begroting voor 2010 van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) waarin het bevorderen van de toegang van jongeren tot een eerste baan via in samenwerking met bedrijven opgezette trainingen, stages en cursussen in ondernemerschap een bijkomende doelstelling van het Erasmus-programma wordt.
Lena Ek (ALDE), schriftelijk. − (SV) De groep amendementen op de EU-begroting 2010 die het zogenaamde “blok 3” vormt, bevat interventies en begeleidende maatregelen waar ik uit principe tegen gekant bent. Het gaat bijvoorbeeld om verschillende opslagmaatregelen, onder andere voor alcohol, en om aanzienlijke Europese steun aan de wijnsector. Het gaat ook om Europese steun voor schoolmelk en schoolfruit, wat dan wel belangrijk kan zijn, maar niet iets is waar de EU over moet beslissen. Tezelfdertijd bevat de groep amendementen belangrijke investeringen in onder andere dierenbescherming en controle op het vervoer van dieren, waar ik mee ingenomen ben. Omdat de stemprocedure mij echter dwingt om een standpunt in te nemen ten aanzien van de groep amendementen in zijn geheel, heb ik ervoor gekozen om me met betrekking tot blok 3 van stemming te onthouden.
Amendement 886 heeft een lovenswaardig doel: investeringen in sport. Dat is echter een aangelegenheid die niet op het Europees niveau thuishoort. Daarom heb ik tegengestemd.
Amendement 905 is gebaseerd op een houding ten aanzien van migranten die ik uit principe niet kan aanvaarden. Er werd bijvoorbeeld geld uitgetrokken om mensen die in Afrika wonen te vertellen hoe gevaarlijk het is om naar Europa te trekken. We mogen geen muren rond ons continent bouwen. Daarom heb ik tegen dit amendement gestemd.
Amendement 909 bevat middelen voor het toezicht op Europese burgers. Dat is iets wat ik niet kan aanvaarden en daarom heb ik tegengestemd.
Nigel Farage (EFD), schriftelijk. – (EN) De leden van de Britse Onafhankelijkheidspartij hebben voor deze amendementen gestemd, in hoofdzaak omdat wij uitdrukkelijk tegen elke verhoging van de begroting zijn en omdat een beperking van het gebruik van deze begrotingsonderdelen, zoals voorgesteld door de ECR-Fractie, kan uitmonden in een vermindering van betalingen uit de begroting. Wij willen echter benadrukken dat het EU-geld, waaraan de Britse belastingbetaler een ruime bijdrage levert, niet mag worden gebruikt om beleid zoals verplichte abortus op te leggen aan minderheden en andere bevolkingsgroepen die zuchten onder ondemocratische regimes. Een dergelijke praktijk is onwettig in het Verenigd Koninkrijk. Het is ook onwettig in andere satellietstaten van de EU, in strijd met de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens van de Verenigde Naties, dat mede door het Verenigd Koninkrijk is ondertekend, en in strijd met het Europese Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat eveneens mede is ondertekend door het Verenigd Koninkrijk. Of het onderhavige bedrag nu wel of niet in de miljoenen loopt, de betrokken lokale bevolkingen zouden de Britse Onafhankelijkheidspartij terecht met de tirannie van hun eigen regeringen kunnen vereenzelvigen, wanneer de delegatie van de Britse Onafhankelijkheidspartij tegen deze amendementen had gestemd.
Patrick Le Hyaric (GUE/NGL), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór amendement 812 van blok 3 gestemd om de steun aan melkveehouders, hoe belachelijk deze ook moge zijn (280 miljoen euro), niet tegen te werken. Het is echter onaanvaardbaar dat de aanneming van dit amendement leidt tot de verwerping van amendement 70, dat conform de wens van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling van het Parlement 600 miljoen euro in plaats van 280 miljoen euro aan steun toekent. Ik kan me niet vinden in deze regel van “wie het eerst komt, wie het laagste biedt”, waarvan boeren de dupe worden.
Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik ben van oordeel dat de maatregelen die commissaris Fischer Boel aan het eind van de vergadering van de Landbouwraad in Luxemburg en ten overstaan van de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling in Straatsburg (op 19 oktober) heeft aangekondigd, ontoereikend zijn. Het pakket, dat op 19 november nog door de Raad Ecofin moet worden goedgekeurd, bedraagt 280 miljoen euro en zal aan de lidstaten worden overgemaakt in de vorm van een financiële enveloppe, op basis van de productie en de jaarlijkse quota. Volgens de berekeningen zal Portugal een financiële enveloppe van 6 à 7 miljoen euro ontvangen ter bestrijding van de instorting van de productieprijzen, die meer dan 50 procent bedraagt ten opzichte van de prijzen van 2007-2008. Ik ben van mening dat 0,003 euro per liter in Portugal geproduceerde melk (volgens de berekeningen van de producenten) een onbevredigende oplossing is voor een probleem dat al maanden aansleept, vooral als het ministerie van Landbouw dit geld denkt te gebruiken voor vervroegde pensionering, zoals het al heeft aangekondigd.
Ofschoon de Europese Commissie met deze 280 miljoen euro een belangrijk signaal afgeeft, staat het bedrag niet in verhouding tot wat de producenten werkelijk nodig hebben om de crisis te overwinnen.
Nuno Teixeira (PPE), schriftelijk. − (PT) De onderhandelingen over de begroting zijn een van de belangrijkste communautaire procedures waarin het Parlement, de Commissie en de Raad gezamenlijk de beslissingsbevoegdheid uitoefenen. Vandaag, na afloop van de eerste lezing, heeft het Parlement zijn rol als begrotingsautoriteit versterkt door een verhoging van zowel de vastleggingskredieten als de betalingskredieten door te zetten ten opzichte van het voorstel van de Raad, al liggen de bedragen nog altijd lager dan we zouden willen. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) stelt vast dat rekening is gehouden met cruciale kwesties die zij al lange tijd bepleit met het oog op het herstel van de economische economieën in de context van de huidige crisis. Zo wordt extra aandacht besteed aan het cohesiebeleid, dat de groei en het concurrentievermogen moet bevorderen, met name van het MKB (kleine en middelgrote ondernemingen), de belangrijkste motor voor het scheppen van werkgelegenheid.
Als lid van de Portugese Sociaaldemocratische Partij in het Europees Parlement heb ik alle reden om blij te zijn met de goedkeuring, bij ruime meerderheid, van een amendement van onze delegatie waarin wordt gepleit voor een Erasmus-programma dat de toegang van jongeren tot een eerste baan vergemakkelijkt. Het gaat hier om een van de voorstellen die we hebben gelanceerd tijdens de jongste Europese verkiezingen. Ook de steun voor melkproducenten en het bieden van meer zekerheid aan onze burgers, onder meer op het gebied van de energievoorziening, zijn gewaarborgd. Hiermee is de procedure echter niet ten einde. De drie instellingen moeten nu een gemeenschappelijk standpunt vaststellen waarover in december in tweede lezing zal worden gestemd.
Regina Bastos (PPE), schriftelijk. − (PT) Gelet op de huidige economische, financiële en sociale crisis is het essentieel dat bij het ontwerpen van de begroting van de Europese Unie voor 2010 aan deze situatie extra aandacht wordt besteed en dat deze zich profileert als een doeltreffend instrument om de crisis te overwinnen. Daarom heb ik voor de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor 2010 gestemd, in de overtuiging dat over het geheel genomen aan deze doelstellingen is voldaan.
Het Europees Parlement is vastbesloten al het mogelijke te doen om garanties te bieden voor een adequate financiering van alle activiteiten en beleidsacties die de groei en de werkgelegenheid bevorderen en de Europese burgers oplossingen aanreiken. Concreet betekent dat meer energiezekerheid, toename van de steun voor onderzoek en ontwikkeling, met name op het gebied van schone technologieën, bevordering van de kleine en middelgrote ondernemingen (het MKB) en meer steun voor levenslang leren. In dit verband wil ik nogmaals het belang onderstrepen van de oprichting van een Erasmus-programma ter bevordering van de werkgelegenheid dat bestemd is voor jongeren die op zoek zijn naar een eerste baan, zoals is voorgesteld door de leden van de Portugese Sociaaldemocratische Partij in het Europees Parlement. Dit initiatief zal ongetwijfeld bijdragen aan de verwezenlijking van de voornoemde doelstellingen.
Tot slot moet ik benadrukken dat ik niet akkoord ga met de extra bezuinigingen van de Raad op de begrotingsrubrieken die de strategie van Lissabon ondersteunen, aangezien die besnoeiingen haaks staan op wat gedaan moet worden om de groei en het economisch herstel te stimuleren.
Sophie Briard Auconie (PPE), schriftelijk. – (FR) Ofschoon het cohesiebeleid een cruciale rol speelt in de strijd tegen de economische crisis en de klimaatverandering, had de Raad voorgesteld om de daaraan toegekende betalingskredieten in 2010 drastisch te verlagen. Daar we ons bewust zijn van het belang van Europese fondsen en van de verwachtingen die er in de praktijk bestaan, was het essentieel dat wij als leden van het Parlement de vooraf door de Europese Commissie geopperde bedragen herstelden, en in sommige gevallen zelfs verhoogden.
Deze stemming geeft uiting aan het politieke Europa dat we nodig hebben, het Europa dat in staat is begrotingsbesluiten te nemen die solidariteit, concurrentievermogen en groei een goede toekomst bieden, ten gunste van zijn burgers. Vandaag hebben de Europese afgevaardigden opnieuw hun steun kenbaar gemaakt voor een Europees cohesiebeleid dat echt de middelen heeft om zijn ambities te verwezenlijken. Aangezien ik me tevens kan vinden in de algemene koers die wordt uitgestippeld door de verslagen van de heer Surján en de heer Maňka over de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor het boekjaar 2010, heb ik vastberaden vóór de aanneming ervan gestemd.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik steun het verslag-Surján als mogelijk compromis voor de begroting van de Europese Unie. Ik betreur het dat de Raad nog meer gesnoeid heeft in het voorontwerp van begroting van de Commissie, aangezien dat volgens mij sowieso al tekortschoot. We kunnen niet ijveren voor meer Europa met een schamele begroting die duidelijk ontoereikend is. Ik ben het vooral oneens met de bezuinigingen op de begrotingsrubrieken waaruit de strategie van Lissabon wordt ondersteund. Er is geen scherper contrast denkbaar dan tussen enerzijds de politieke verklaringen die voorrang geven aan de bestrijding van de economische crisis en het streven naar “concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid” en anderzijds de middelen die beschikbaar worden gesteld in deze ontwerpbegroting. Ik verwelkom de verhoging van het budget voor vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid en wens te onderstrepen dat de totstandbrenging van het Europa van de burgers ook afhankelijk is van een passende tenuitvoerlegging van deze begrotingsrubrieken.
Vasilica Viorica Dăncilă (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb tegen het voorstel om een fonds van 300 miljoen euro te creëren voor directe steun aan de melkproducenten gestemd. Ik meen namelijk dat de zuivelproducenten met een sterke daling van de prijzen zullen worden geconfronteerd, en dat leidt tot onzekerheid. Het idee van de S&D–Fractie om een fonds van 600 miljoen euro te creëren zou een veel efficiëntere manier zijn geweest om zowel de oorzaken als de gevolgen van de problemen op de zuivelmarkt aan te pakken. De neergaande trend zet zich als gevolg van de huidige economische crisis voort. Ik geloof verder dat het pakket maatregelen dat de Europese Commissie heeft aangenomen te laat komt. Een fonds van 600 miljoen euro zou de lidstaten die door deze crisis worden getroffen werkelijk hebben geholpen.
Lena Ek, Marit Paulsen, Olle Schmidt en Cecilia Wikström (ALDE), schriftelijk. − (SV) De groep amendementen op de EU-begroting 2010 die “blok 3” vormt, bevat interventies en begeleidende maatregelen waar wij uit principe tegen gekant zijn (net zoals wij kritiek hebben op communautaire steun voor tabaksteelt, waar wij dan ook tegenstemmen). Het gaat bijvoorbeeld om verschillende opslagmaatregelen, onder andere voor alcohol, en om aanzienlijke Europese steun aan de wijnsector. Het gaat ook om Europese steun voor schoolmelk en schoolfruit, een op zich belangrijke aangelegenheid die volgens ons echter op nationaal niveau aangepakt moet worden. Tezelfdertijd bevat de groep amendementen van blok 3 belangrijke investeringen in onder andere dierenbescherming en controle op het vervoer van dieren, waar we in principe mee zouden zijn ingenomen omdat we deze aangelegenheden in een andere context krachtig bepleiten, maar omdat de stemprocedure ons dwingt een standpunt in te nemen ten aanzien van de groep amendementen in zijn geheel, hebben we ervoor gekozen om ons bij blok 3 van stemming te onthouden.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Ik ben van oordeel dat de verhogingen die het Parlement heeft voorgesteld voor de verschillende rubrieken en het bedrag van anderhalf miljard euro ter financiering van het Europees economisch herstelplan essentieel zijn om de Europese Unie uit de huidige crisis te helpen en de rol van de Europese Unie in de wereld te versterken.
Zoals ik al eerder zei, vind ik het met name belangrijk dat de nodige middelen worden uitgetrokken voor kleine en middelgrote ondernemingen, want die hebben het zeer zwaar te verduren. Ze moeten in aanmerking komen voor steun die hen in de gelegenheid stelt de crisis te overleven. De verhoging van het budget van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie zal ons in de gelegenheid stellen een stimulans te geven aan de ondernemersgeest en de innovatie, die fundamenteel is om de positie van de Europese Unie op de wereldmarkt te consolideren en de sociaaleconomische ontwikkeling op de interne markt te bevorderen.
Ik betreur het echter dat slechts driehonderd miljoen euro beschikbaar wordt gesteld voor de oprichting van een fonds voor de zuivelsector. De ernstige crisis waarin deze sector verkeert, rechtvaardigt mijns inziens de toewijzing van een hoger bedrag, aanvankelijk zeshonderd miljoen euro, om de producenten te helpen het hoofd te bieden aan de moeilijkheden waarmee ze thans worden geconfronteerd. Daarom ben ik van oordeel dat driehonderd miljoen euro ontoereikend is en hoop ik dat dit bedrag nog zal worden bijgesteld overeenkomstig de behoeften van de partijen die door deze beslissing getroffen worden.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Met betrekking tot het standpunt van het Parlement wens ik het volgende te onderstrepen: a) de amendementen waarin opnieuw wordt gepleit voor de bedragen die aanvankelijk door de Commissie waren voorgesteld maar later door de Raad zijn verwijderd; b) het Europees economisch herstelplan als prioriteit van het Europees Parlement, dat “vers” geld beschikbaar moet stellen voor de financiering van het plan; c) de voorstellen voor een verhoging van de financiering voor energiezekerheid, onderzoek en ontwikkeling, ondersteuning van het MKB (kleine en middelgrote ondernemingen) en levenslang leren; d) de oprichting van een fonds voor de melksector ten belope van 300 miljoen euro, wat mij ontoereikend lijkt, maar het grootst mogelijke bedrag is (ik ben van oordeel dat het fundamenteel is om over een mechanisme te beschikken voor het reguleren en in stand houden van de melkquota); e) de financiering van breedbandinternet voor plattelandsgebieden uit de marge die beschikbaar is onder rubriek 2; f) het ontwerpamendement dat wij hebben ingediend om het Erasmus-programma te versterken en om te vormen tot een instrument dat jongeren kansen biedt op een eerste baan.
Ik hoop dat de begroting ten bedrage van 127 miljard euro integraal zal worden uitgevoerd, want momenteel komen de middelen beschikbaar met een vertraging van een begrotingsjaar.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Gelet op het feit dat we ons midden in een economische en sociale crisis bevinden, met alle gevolgen van dien voor de werkgelegenheid en de levensomstandigheden van de bevolking, moeten we concluderen dat de ontwerpbegroting van de Europese Unie voor 2010 die hier vandaag behandeld wordt ernstig tekortschiet en nog maar eens aantoont wat wordt verstaan onder “Europese solidariteit”. In plaats van een antwoord te bieden op de sociale crisis wordt een aanzienlijk deel van de begroting gebruikt om de militaire uitgaven te verhogen en economische en financiële groepen te ondersteunen met het oog op de versterking van de militaristische en neoliberale doelstellingen van de Europese Unie.
Ofschoon het voorstel van het Parlement een verhoging inhoudt ten opzichte van de ontwerpbegroting van de Raad en de Europese Commissie ligt het nog altijd ongeveer zes miljard euro onder het bedrag dat in het meerjarig financieel kader 2007-2013 voor 2010 is vastgesteld. Het uiteindelijke bedrag, waarover in december beslist zal worden, is vooralsnog onbekend. Wij verwelkomen echter de goedkeuring van ons voorstel om een nieuwe begrotingsrubriek te creëren voor acties in de textiel- en schoenenindustrie, met het oog op de tenuitvoerlegging van een communautair programma voor de sector. Dit voorstel is bedoeld om een antwoord te geven op de crisis die de sector thans doormaakt ten gevolge van de exponentiële toename van de import uit derde landen, met name in regio’s die sterk van deze sector afhankelijk zijn.
Gunnar Hökmark (PPE), schriftelijk. − (SV) Wat de EU-begroting 2010 betreft, steunen wij haar basisbeginselen en willen wij onderstrepen dat ze de burgers waar voor hun geld moet geven. Het kader dat door de financiële vooruitzichten werd vastgelegd, moet worden gerespecteerd en daarom zijn wij ermee ingenomen dat de begroting duidelijk ruim binnen dat kader blijft. Wij willen de landbouwsteun en de regionale steun drastisch verminderen en de totale begroting reduceren. Wij willen de communautaire middelen in grotere mate gebruiken voor onderzoek en ontwikkeling, groei, infrastructuur en veiligheid.
Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Om te beginnen betreur ik het ten zeerste dat de Raad nog meer gesnoeid heeft in het voorontwerp van begroting van de Commissie en dat, ondanks de veronderstelling dat de burgers en de bestrijding van de economische crisis in de begroting voor 2010 een prioritaire plaats innemen, onvoldoende middelen worden uitgetrokken voor de financiering van rubriek 1a − Concurrentiekracht ter bevordering van groei en werkgelegenheid. Ten gevolge van de besnoeiingen van de Raad is er minder geld beschikbaar voor de tenuitvoerlegging van de strategie van Lissabon, wat haaks staat op de bestrijding van de huidige economische crisis.
Ik ben echter blij met de goedkeuring van het amendement over de lancering van een Erasmus-programma ter bevordering van de werkgelegenheid dat door de leden van de Portugese Sociaaldemocratische Partij in het Europees Parlement is ingediend. Het betreft een verkiezingsbelofte aan de Portugese kiezers die ten doel heeft jongeren aan een eerste baan te helpen en de economische crisis aan te pakken.
Tot slot wil ik nog onderstrepen dat ik niet akkoord ga met de besnoeiingen die de Raad in rubriek 1b − Cohesie ter bevordering van groei en werkgelegenheid heeft uitgevoerd, niet alleen omdat de structuurfondsen en het Cohesiefonds in deze tijden des te belangrijker zijn om de groei en het economisch herstel te stimuleren, maar ook omdat een groot aantal belangrijke beleidsmaatregelen ter bestrijding van de klimaatverandering en ter ondersteuning van de groei en de werkgelegenheid uit deze subrubriek gefinancierd worden.
Daciana Octavia Sârbu (S&D), schriftelijk. – (RO) Ik heb vóór het opzetten van een nieuw zuivelfonds gestemd. Dat fonds moet de producenten bijstand verlenen bij hun pogingen de crisis in deze sector te overleven. Het is wel zo dat deze steunmaatregel eerder had moeten worden bedacht. Ik vind het jammer dat we niet hebben kunnen stemmen over het idee om 600 miljoen euro voor dit doel te reserveren, zoals de S&D-Fractie had gewenst, en zoals dat werd voorgesteld in het initiatiefverslag dat de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling op 1 september heeft goedgekeurd. Als de landbouwers in de EU niet meer steun van die EU ontvangen, dan is dat te wijten aan onwil bij Europees rechts.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De voor 2010 voorgestelde volksvijandige begroting van de EU weerspiegelt glashelder de reactionaire doelstellingen van de EU. Eens te meer wordt aangetoond dat de EU een interstatelijke imperialistische unie is die in dienst staat van het kapitaal. De kapitalistische crisis wordt te baat genomen om ingrijpende, reactionaire, kapitalistische herstructureringen door te voeren met als doel de winst van de monopolistische ondernemingen te verhogen ten koste van de arbeidersklasse. Er worden programma´s gefinancierd om de arbeidsrelaties onderuit te halen, de arbeids- en sociale rechten af te breken, soepele arbeidsvormen te bevorderen en de voorwaarden van de collectieve arbeidsovereenkomsten buiten werking te stellen.
In plaats van het versterken van de werkgelegenheid wordt er steun verleend aan door onverzekerd werk en gijzeling van jongeren gekenmerkte stelsels, zoals stages en levenslange opleiding. Ook wordt met de toepassing van het GLB concentratie van grondbezit aangemoedigd en worden de boeren van hun grond verdreven, ten voordele van de levensmiddelenindustrie en de handelaren. In de vervolging en repressie van de arbeidersbeweging worden steeds meer instrumenten en krachtigere mechanismen ingezet, zoals FRONTEX, Europol, Eurojust en de elektronische databanken met persoonsgegevens. Ook worden de mechanismen versterkt waarmee de imperialistische politiek van de EU, het gemeenschappelijk buitenlands en veiligheidsbeleid, het Europees veiligheids- en defensiebeleid en de militaire infrastructuren worden opgelegd.
De aanneming van de EU-begroting door de centrumrechtse en centrumlinkse partijen in het Europees Parlement toont aan dat een genadeloze aanval wordt ingezet op de volksklasse. Wij stemmen tegen de EU-begroting omdat deze de belangen dient van het grootkapitaal en nog meer problemen en ellende veroorzaakt voor de volkeren.
Robert Atkins (ECR), schriftelijk. – (EN) De Britse Conservatieven blijven geloven in een waardevoller besteding van middelen en een grotere aansprakelijkheid aangaande de begroting van het Europees Parlement.
Het Parlement heeft echter opnieuw geprobeerd een aanzienlijke hogere begroting door te drukken dan door de Raad van Ministers was gesteld. De Conservatieven hebben daarom gestemd voor een terugdringing van EU-uitgaven op een groot aantal terreinen.
Wij blijven die terreinen steunen waarin de EU een meerwaarde heeft, zoals onderzoek naar nieuwe technologieën, toegang tot informatie voor EU-burgers, de Europese Ombudsman en de rekenkamers. Wij hebben echter ook tegen een groot aantal andere begrotingsonderdelen gestemd die ongerechtvaardigd en verspillend zijn in een tijd waarin wij allen economische terughoudendheid aan de dag zouden moeten leggen.
Wij hebben in het bijzonder tegen geld voor het Comité van de Regio’s gestemd en we hebben maatregelen gesteund om enkele van de meest verkwistende begrotingsonderdelen te schrappen, zoals subsidies voor tabak, alsmede een aantal andere onderdelen inzake landbouwsubsidies en -regelingen, almede administratieve verspilling.
Martin Callanan (ECR), schriftelijk. – (EN) De ECR-Fractie blijft van mening dat binnen de begroting van het Europees Parlement een waardevoller besteding van middelen en een grotere aansprakelijkheid gewenst zijn.
Het Parlement heeft echter opnieuw geprobeerd een aanzienlijke hogere begroting door te drukken dan door de Raad van Ministers was gesteld. De ECR-Fractie heeft daarom gestemd voor een terugdringing van EU-uitgaven op een groot aantal terreinen.
Wij blijven die terreinen steunen waarin de EU een meerwaarde heeft, zoals onderzoek naar nieuwe technologieën, toegang tot informatie voor EU-burgers, de Europese ombudsman en de rekenkamers. Wij hebben echter ook tegen een groot aantal andere begrotingsonderdelen gestemd die ongerechtvaardigd en verspillend zijn in een tijd waarin wij allen economische terughoudendheid aan de dag zouden moeten leggen.
Wij hebben in het bijzonder tegen geld voor het Comité van de Regio’s gestemd en we hebben maatregelen gesteund om enkele van de meest verkwistende begrotingsonderdelen te schrappen, zoals subsidies voor tabak, alsmede een aantal andere onderdelen inzake landbouwsubsidies en -regelingen, alsmede bestuurlijke verspilling.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) In dit debat over de algemene begroting van de Europese Unie ben ik van oordeel dat bij de discussie over de toewijzing van middelen aan de verschillende sectoren van de Europese economie rekening moet worden gehouden met de specifieke kenmerken van de crisis die we thans doormaken.
Ik vestig uw aandacht op de noodzaak om dringend een fonds voor de zuivelsector in het leven te roepen, want de producenten worden geconfronteerd met ernstige moeilijkheden, en ik hoop dat er voor deze bedrijfssector doeltreffende steunmaatregelen zullen worden aangenomen.
Het is fundamenteel dat de nodige middelen worden uitgetrokken voor kleine en middelgrote ondernemingen, want die hebben het zeer zwaar te verduren. Ze moeten in aanmerking komen voor steun die hen in de gelegenheid stelt de crisis te overleven. De verhoging van het budget van het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie zal ons in de gelegenheid stellen een stimulans te geven aan de ondernemersgeest en de innovatie, die fundamenteel is om de positie van de Europese Unie op de wereldmarkt te consolideren en de sociaaleconomische ontwikkeling op de interne markt te bevorderen.
José Manuel Fernandes (PPE), schriftelijk. − (PT) Tot mijn voldoening heeft het voorstel dat ik namens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heb ingediend en dat ten doel heeft een zero base-methode te hanteren en de begroting aan het begin van elke zittingsperiode vanaf nul te heroverwegen, ingang gevonden. Dit betekent dat de begroting van het Parlement voortaan de reële behoeften zal weergeven en zal winnen aan transparantie, begrotingsdiscipline en doeltreffendheid. Ik ben tevens van oordeel dat er een onderscheid moet worden gemaakt tussen vaste kosten en variabele kosten en dat de laatste gerechtvaardigd moeten worden via een kosten-batenanalyse. Op gebieden zoals het communicatiebeleid is deze kosten-batenanalyse belangrijk om de resultaten en het beheer van de middelen te verbeteren.
Ik wens te onderstrepen dat deze ontwerpbegroting geen rekening houdt met de behoeften die zullen ontstaan wanneer het Verdrag van Lissabon in werking treedt. Waarschijnlijk zal op dat moment een gewijzigde begroting moeten worden vastgesteld. Verder wil ik benadrukken dat excellentie in de wetgeving de absolute prioriteit van het Parlement moet zijn. Het is dan ook fundamenteel dat hiervoor de nodige middelen worden uitgetrokken. Tot slot acht ik het essentieel dat er een vastgoedbeleid voor de lange termijn wordt aangenomen waarin rekening wordt gehouden met de onderhoudskosten van de gebouwen.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór de eerste lezing van de begroting over 2010 gestemd, ofwel 127,5 miljard euro aan kredieten, waarbij ik hoop dat we in tweede lezing ambitieuzere resultaten kunnen boeken, met name ten aanzien van de middelen die we vrij gaan maken voor een herstelplan om de uitdagingen op het gebied van werkgelegenheid, sociale cohesie, klimaatverandering en armoedebestrijding het hoofd te bieden. Ik wil vooral een lans breken voor microkrediet, dat een prioriteit vormt voor de sociaaldemocraten doordat het de sociale economie middelen verschaft en tegelijkertijd het programma PROGRESS in zijn geheel handhaaft. De middelen van deze begroting zijn inderdaad beperkt, met name vanwege de onzekere financiële vooruitzichten. We moeten flink aan de bak bij het overleg over de nieuwe begrotingsperspectieven.
Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Het verheugt mij dat het totale bedrag van de begroting van het Parlement lager is dan het zelf opgelegde plafond van 20 procent van de uitgaven onder rubriek 5 (operationele uitgaven) van het meerjarig financieel kader. In een jaar van crisis is het belangrijk dat het Parlement laat zien dat het discipline handhaaft en de kosten onder controle houdt.
De goedgekeurde begroting houdt geen rekening met eventuele aanpassingen die nodig kunnen blijken wanneer het Verdrag van Lissabon in werking treedt, met name op wetgevingsgebied. Daarom bestaat de kans dat een gewijzigde begroting moet worden vastgesteld in het geval dat het verdrag van Lissabon in werking treedt. Er zij op gewezen dat de voornaamste prioriteit van het Parlement (althans volgens de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten)) zijn rol van wetgever is en dat de nodige middelen moeten worden uitgetrokken om te waarborgen dat het Parlement deze taak op excellente wijze kan vervullen.
Voor wat betreft het voorlichtingsbeleid ben ik ingenomen met het akkoord over de financiering van politieke partijen op Europees niveau en politieke stichtingen op Europees niveau. Dit zal ongetwijfeld de communicatie met de burgers verbeteren en hun deelname aan het politieke leven van de Europese Unie bevorderen. Tevens wordt in dit verband aangedrongen op een diepgaand debat over de begrotingsbeginselen voor de lange termijn.
Ik heb voor dit verslag gestemd.
Paulo Rangel (PPE), schriftelijk. − (PT) Het verheugt mij dat het totale bedrag van de begroting van het Parlement lager is dan het zelf opgelegde plafond van 20 procent van de uitgaven onder rubriek 5 (operationele uitgaven) van het meerjarig financieel kader. Er zij echter op gewezen dat na de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon en de daaruit volgende toename van de verantwoordelijkheden van het Parlement een gewijzigde begroting zal moeten worden opgesteld, met als gevolg dat het plafond van 20 procent van de operationele uitgaven moeilijk gehandhaafd zal kunnen worden. Excellentie in de wetgeving moet de absolute prioriteit van het Parlement zijn. Het is dan ook essentieel dat de nodige voorwaarden worden gecreëerd om deze doelstelling te kunnen verwezenlijken.
Verder wil ik de schaduwrapporteur van de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten), José Manuel Fernandes, feliciteren met zijn werk. Het is grotendeels aan hem te danken dat dit verslag is uitgegroeid tot een uitermate belangrijk document voor het Parlement. Ik wil met name uw aandacht vestigen op zijn voorstel − dat inmiddels is goedgekeurd − om een zero base-methode te hanteren en de begroting aan het begin van elke zittingsperiode vanaf nul te heroverwegen. Dit betekent dat de begroting van het Parlement uitsluitend reële kosten zal omvatten en zal winnen aan transparantie, begrotingsdiscipline en doeltreffendheid.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Sinds 1998 heeft het Parlement stelselmatig alle initiatieven verworpen die het kreeg voorgelegd wanneer het werd geraadpleegd over bijzonderheden in verband met Europol, omdat Europol een intergouvernementeel karakter had en derhalve niet onderhevig was aan democratische en juridische controle. Nu het besluit om Europol om te vormen tot een agentschap van de Europese Unie, dat uit de Gemeenschapsbegroting wordt gefinancierd, is goedgekeurd en de controlebevoegdheid van het Parlement is versterkt, is het niet langer noodzakelijk om die koers aan te houden.
Daarom heb ik voor dit initiatief van Tsjechië gestemd, dat een antwoord biedt op een administratief probleem, namelijk de aanpassing van de basissalarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol aan de stijging van de kosten van levensonderhoud in Nederland. Er zij echter op gewezen dat beslissingen over de aanpassing van de salarissen van personeelsleden van Europol unaniem door de Raad moeten worden genomen.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór dit voorstel voor een besluit gestemd, dat tot doel heeft de basissalarissen en vergoedingen van personeelsleden van Europol aan te passen. Dit verslag beoogt hun bezoldiging aan te passen aan de toegenomen kosten van levensonderhoud in Nederland, en aan de ontwikkeling van de overheidssalarissen in de lidstaten. Deze steun is des te noodzakelijker sinds Europol een agentschap van de Europese Unie is geworden, dat gefinancierd wordt uit de Gemeenschapsbegroting.
- Wijziging van Verordening (EG) nr. 1234/2007 (“Integrale-GMO-verordening”)
Luís Paulo Alves (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor het opnemen van melk in artikel 186 gestemd om de Commissie in de gelegenheid te stellen snel op te treden in crisissituaties. Hiermee wordt immers een belangrijk instrument ingevoerd. Het gebruik van dit instrument betekent echter niet dat er op dit vlak geen rekening meer hoeft te worden gehouden met het Parlement, des te meer nu de medebeslissingsprocedure wordt uitgebreid. Daarom is het fundamenteel dat de Commissie nauwgezet op deze acties toeziet.
Met betrekking tot de vrijwillige wijziging van de extra heffing, gemeenlijk “boete” genoemd, die ten doel heeft interne financieringsmiddelen voor de herstructurering van de zuivelsector te verwerven, ben ik van oordeel dat het een maatregel betreft die nationale oplossingen aandraagt, terwijl het mij passender lijkt om Europese oplossingen te bedenken voor een crisis die geheel Europa treft.
Tot besluit wil ik nog zeggen dat we, nadat we de laatste maanden zo ons best hebben gedaan om de Commissie ertoe te bewegen maatregelen voor te stellen, in deze buitengewoon moeilijke tijden voor de zuivelproducenten en hun gezinnen ons niet kunnen veroorloven bijdragen te verwerpen.
Richard Ashworth (ECR), schriftelijk. – (EN) Ik heb voor deze wijzigingen van de “integrale-GMO-verordening” gestemd, omdat ik denk dat het pakket van 280 miljoen euro realistisch is en gunstig door de zuivelindustrie zal worden ontvangen. Ik ben er daarom van overtuigd dat het nodig zal zijn het beheerscomité krachtens artikel 186 tijdelijke bevoegdheden te verlenen, teneinde deze steun te geven. Ik meen echter dat de Commissie niet langer dan twee jaar over deze bevoegdheden mag beschikken om te zorgen voor een soepele aflevering van dit pakket.
Ik kan echter geen steun geven aan de nationale regeling voor de opkoop van melkquota die de Commissie eveneens heeft voorgesteld en die plannen omvat om producenten die de quota overschrijden een superheffing op te leggen. Wij horen degenen die efficiënt werken en de toekomst van de industrie uitmaken, niet te beboeten. Dit pakket is een kortetermijnmaatregel die moet zorgen voor een kortetermijnoplossing, maar de industrie heeft een duidelijke langetermijnstrategie nodig.
Anne Delvaux (PPE), schriftelijk. – (FR) Wat het opnemen van zuivel onder artikel 186 en de regeling voor het opkopen van quota betreft, ben ik blij dat de tenuitvoerlegging van dit besluit niet is uitgesteld… hetgeen we op een gegeven moment moesten vrezen van de zijde van deze of gene omdat het melkjaar (dat loopt van 1 april tot en met 31 maart) al een heel eind op streek is! Ofschoon ik de maatregelen die zijn geopperd toejuich, zou ik nog verder willen gaan: deze maatregelen zijn namelijk verre van toereikend, temeer daar als het gaat om het opkopen van quota, de bal weer bij de lidstaten en nationale financiering ligt. Bovendien hebben we het hier over maatregelen op middellange en lange termijn.
Het is echter hoognodig op korte termijn communautaire maatregelen te nemen. Dat is cruciaal: de verwachtingen op dit punt zijn zeer hooggespannen. In het kader van artikel 186 ten slotte zullen we in de toekomst moeten gaan toezien op de jaarlijkse verlenging van het mechanisme, en de Commissie de mogelijkheid bieden deze maatregel elk jaar automatisch te verlengen. Op die manier ook kunnen het Parlement en de Raad meer druk uitoefenen op de Commissie.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor het voorstel voor een "integrale-GMO-verordening" gestemd omdat er, gelet op de ernstige crisis waarin de melksector thans verkeert, dringend maatregelen noodzakelijk zijn om het marktevenwicht te herstellen en op die manier te waarborgen dat de producenten voldoende inkomsten hebben, overeenkomstig de doelstellingen van het GLB die in het Verdrag van Lissabon herbevestigd zijn.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) Met deze voorstellen erkent de Commissie dat haar zuivelbeleid gefaald heeft. Wij hebben om diverse redenen tegengestemd: 1) het bedrag dat de Commissie voorstelt om de melkmarkt te stabiliseren is duidelijk ontoereikend en blijft beperkt tot 2010, zodat het niet mogelijk is om de overduidelijke noodsituatie naar behoren aan te pakken, met name in het geval van de kleine en middelgrote producenten; 2) de uitbreiding van de werkingssfeer van artikel 186 met melk en zuivelproducten, waarvan in dit voorstel sprake is, betekent dat het Parlement en de Raad de Commissie meer bevoegdheid geven zonder dat de Commissie hoeft te preciseren welke acties ten uitvoer zullen worden gelegd; 3) de voorgestelde maatregelen houden geen wijziging in van de doelstellingen van de laatste GMO-hervorming, namelijk volledige liberalisering en ontmanteling van de instrumenten voor marktregulering, de quota en de productierechten, ondanks het feit dat deze richtsnoeren ten grondslag liggen aan de huidige crisis; 4) de goedgekeurde financiële steun is vooral bestemd voor de herstructurering van de sector, wat voor de Commissie gelijkstaat met de ondergang van duizenden producenten die zich genoodzaakt zien hun activiteit op te geven, met alle sociale en milieugevolgen van dien; 5) het voorstel zal de bestaande ongelijkheden in de verdeling van de middelen onder producenten en landen nog meer vergroten, wat zal leiden tot een verslechtering van de situatie van talloze producenten.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb vóór nieuwe crisismaatregelen inzake de melkprijs gestemd teneinde de producenten te steunen die momenteel onder bijzonder moeilijke omstandigheden vechten voor hun beroep. Deze maatregelen hebben lang op zich laten wachten, ofschoon de zuivelproducenten hun problemen al sinds afgelopen voorjaar kenbaar maken. Het door de lidstaten voorgestelde budget van 280 miljoen euro is onvoldoende; wij moeten blijk geven van meer ambitie en ons achter een steunbedrag van 600 miljoen euro scharen om onze producenten in staat te stellen uit de malaise te geraken waarin ze zich bevinden. Ik blijf buitengewoon bezorgd over de toekomst van deze sector, want er wordt niets gedaan om de producenten uit de greep van enkel marktmechanismen te halen, hoewel de Europese Rekenkamer heeft gewezen op de noodzaak van instrumenten om de zuivelsector te beheren, daar anders de zuivelproductie in talloze kwetsbare gebieden op losse schroeven dreigt te worden gezet, en we voorbijgaan aan het feit dat Europa zich juist dankzij producten met een grote toegevoegde waarde op de wereldmarkt kan positioneren.
Alan Kelly (S&D), schriftelijk. – (EN) Melkveehouders staan op dit moment onder zware druk. In Ierland, waar de zuivelindustrie van strategisch belang is, zal vrijwel elke melkveehouder in 2009 verlies lijden. Dit is een onhoudbare toestand voor een van de belangrijkste Europese productiesectoren. Ik heb voor het amendement van vandaag gestemd om mijn solidariteit te betuigen met de agrarische gemeenschap in deze tijden van crisis. Het enige dat mij spijt is dat wij niet stemmen om hun 600 miljoen euro te geven in plaats van 300 miljoen, zoals dit Parlement aanvankelijk voorstelde. De stemming over deze kwestie werd echter op commissieniveau geblokkeerd door de centrumrechtse partijen in het Parlement. 300 miljoen euro is beter dan niets, maar er zijn drastischer maatregelen nodig om deze sector in de toekomst te ondersteunen.
Kartika Tamara Liotard (GUE/NGL), schriftelijk. – (EN) Ik heb niet deelgenomen aan de eindstemming over de integrale-GMO-verordening (artikel 142) omdat de door de Commissie voorgestelde maatregelen mij niet ver genoeg gaan.
De crisis in de zuivelsector is een probleem dat dringende actie vereist en dat is ook de reden dat ik voor de spoedprocedure krachtens artikel 142 voor de aanpassingen van de integrale-GMO-verordening heb gestemd. Het huidige voorstel van de Commissie is echter te zwak. Ik zou graag op zeer korte termijn zien dat er adequate en ondersteunende maatregelen worden genomen waarmee de crisis in de zuivelsector effectief kan worden bestreden. Door nu voor dit voorstel te stemmen, worden toekomstige effectievere maatregelen uitgesloten.
Astrid Lulling (PPE), schriftelijk. − (DE) De crisis in de zuivelsector heeft vele landbouwers aan de rand van een faillissement gebracht. Na maandenlang wachten op betere zuivelprijzen heeft de Europese Commissie eindelijk noodmaatregelen gepresenteerd om de melkproducenten te redden.
De steun voor particuliere opslag van kaas zal worden verhoogd tot 15 miljoen euro, waarvan met name de Italianen zullen profiteren.
Het verkoopseizoen voor melkpoeder en boter wordt uitgebreid en de uitvoerrestituties worden verhoogd. Deze maatregelen zijn bedoeld om de zuivelprijs op de middellange termijn te stabiliseren.
Een zuivelfonds van ongeveer 280 miljoen euro zal onder de lidstaten worden verdeeld om nationale steunmaatregelen te financieren. Dit is echter niet veel meer dan een druppel op een gloeiende plaat.
De Commissie biedt de lidstaten een vrijwillige opkoopregeling voor quota aan om zuivelproducenten ertoe te bewegen de melkproductie gedeeltelijk of volledig stop te zetten. Productieve bedrijven die te veel leveren, zullen dieper in de buidel moeten tasten. Deze maatregelen leiden tot meer kosten op nationaal niveau. Aangezien er in deze tijden van algemene economische crisis geen speelruimte over is in nationale begrotingen, vind ik dit een slecht idee.
De meest concrete maatregel in dit crisispakket is de opname van zuivel in artikel 186 van Verordening (EG) nr. 1234/2007, waardoor de Commissie snel maatregelen kan treffen om de crisis te bestrijden. Ik heb echter mijn bedenkingen bij het vaststellen van een tijdslimiet voor deze maatregel. Onder dit voorbehoud heb ik voor het standpunt van het Parlement gestemd.
Willy Meyer (GUE/NGL), schriftelijk. − (ES) Ik heb tegen de ontwerpresolutie over de zuivelsector gestemd, omdat ik van mening ben dat het voorstel van de Commissie om 280 miljoen voor deze sector vrij te maken te laat komt om nog dit jaar toe te passen en bovendien ontoereikend is. Daarom heb ik mijn steun gegeven aan het voorstel van 600 miljoen. Aan de andere kant biedt de opname van melk en melkproducten in artikel 186 de gedelegeerde commissie van het Europees Parlement en de Raad bepaalde bevoegdheden, zonder dat precies is aangegeven welke maatregelen moeten worden genomen. Hoe dan ook zorgen de genomen maatregelen niet voor een wijziging van het doel van de laatste hervorming van het GLB, namelijk de volledige liberalisering van de zuivelmarkt, waar onze fractie tegen is. Deze maatregelen zijn gunstig voor de levensmiddelenindustrie en de grote distributieketens, maar nadelig voor kleine en middelgrote producenten, en zorgen bovendien voor meer productieconcentratie en voor nog hogere winsten voor de sector waar deze de afgelopen jaren toch al zijn gestegen, vanwege de lagere prijs voor melk die aan de producenten wordt betaald en de hogere verkoopprijs aan de kassa.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb de oprichting van een ‘zuivelfonds’ gesteund om de door de crisis getroffen sector te hulp te komen, en met name de melkveehouders voor wie de nood het hoogst is. Ik heb in het bijzonder vóór het amendement gestemd waarin werd gevraagd om twintig miljoen euro méér dan het door de Europese Commissie aangekondigde bedrag, waarmee het zou uitkomen op 300 miljoen euro. Dit is een wijziging van de verordening houdende een integrale gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten (GMO), die de Europese Commissie met name in staat stelt op eigen initiatief noodmaatregelen te nemen indien zich ernstige verstoringen voordoen op de zuivelmarkt, zoals sinds enige maanden het geval is. Dit budget is uiteraard niet toereikend om alle producenten uit het lastige parket te halen waarin ze zich bevinden; maar met de huidige begrotingsmarge zou het helaas niet verantwoord zijn geweest om meer te vragen. En door meer te vragen, liepen we tevens het risico helemaal niets te krijgen. Ik wijs erop dat we alleen nog maar het fundament hebben gelegd. Het debat over de regulerende structuur die na 2013 moet worden ingevoerd gaat verder, en in dezen zal het Europees Parlement blijven proberen tot een doeltreffend en verantwoord raamwerk voor de landbouwmarkten te komen. Daarnaast geeft het Verdrag van Lissabon ons op dit punt nieuwe troeven in handen.
Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. − (PT) Tijdens de plenaire vergadering van het Parlement in Straatsburg zijn verslagen aangenomen die drie specifieke maatregelen omvatten (280 miljoen euro voor rechtstreekse producentensteun, een tijdelijke regeling voor de berekening van de opkoop van quota en opname van de GMO voor melk in artikel 186 (noodmaatregelen)). Ofschoon het mijns inziens om belangrijke initiatieven gaat, blijven het gelegenheidsmaatregelen die ontoereikend zijn voor een probleem dat inmiddels zeer ernstige structurele proporties heeft aangenomen. De sector moet over nuttige en doeltreffende beheersmechanismen beschikken om, indien nodig, te kunnen ingrijpen op de markt, in tegenstelling tot de aanpak van de Europese Commissie, die pleit voor liberalisering en deregulering.
Uit de huidige crisis in de zuivelsector is duidelijk gebleken dat de GMO voor melk nog steeds instrumenten behoeft om de markt in evenwicht te houden, met name de quotaregeling.
Het pakket, dat op 19 november nog door de Raad Ecofin moet worden goedgekeurd, bedraagt 280 miljoen euro en zal aan de lidstaten worden overgemaakt in de vorm van een financiële enveloppe, op basis van de productie en de jaarlijkse quota. Volgens de berekeningen zal Portugal een financiële enveloppe van zes à zeven miljoen euro ontvangen ter bestrijding van de instorting van de productieprijzen, die meer dan 50 procent bedraagt ten opzichte van de prijzen van 2007-2008...
(Stemverklaring ingekort overeenkomstig artikel 170 van het Reglement)
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De maatregelen van de Commissie en de regeringen om de crisis in de veeteeltsector te bestrijden maken deel uit van het volksvijandige GLB en meer in het bijzonder van het besluit van de EU tot volledige liberalisering van de zuivelmarkt. Het ergst is nog dat de voorgestelde kredieten worden gebruikt om de herstructureringen versneld door te voeren, met alle gevolgen van dien: meer winst voor de levensmiddelenindustrieën, nog machtigere concerns in de zuivelsector en veetelers die weer eens aan het kortste eind trekken. Deze maatregelen bieden geen oplossing voor de acute problemen van de kleine en middelgrote zuivelproducenten. Integendeel, de zuivelproductenten zijn de straat op gegaan om te protesteren tegen de hoge productiekosten en de belachelijk lage producentenprijzen.
Ze zijn ook in de verste verte geen oplossing voor de acute problemen van de veeteeltsector in zijn geheel, van de rundveehouders, de vleesproducenten en de schapen- en geitenhouders. De handelaren/industriëlen speculeren op een tweevoudige manier: zowel door de producenten een belachelijk lage prijs te betalen als door werkende mensen het veelvoudige van die prijs te laten betalen voor de consumptie van wat een basisproduct is voor de menselijke voeding. Wij hebben tegen het voorstel gestemd omdat dit is gericht op een verdere concentratie en centralisering van de productie in de veeteeltsector. De oplossing voor de arme en middelgrote boeren moet gezocht worden in de strijd tegen het monopolievriendelijke beleid van de EU. Alleen als een andere ontwikkelingsweg wordt gevolgd, kunnen de veehouders zich ontworstelen aan de uitbuiting en hun inkomen en toekomst garanderen, en kan meer algemeen worden voorzien in de voedingsbehoeften en de welvaart van het volk.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, het feit dat de binnengrenzen van de Europese Unie zijn afgeschaft zonder dat tegelijkertijd, en zelfs voorafgaand daaraan, het toezicht op de buitengrenzen is versterkt en de oorspronkelijk geplande veiligheidsinstrumenten, die overigens minimaal zijn, volledig in werking zijn gesteld, vormt een echt probleem. Omdat we onderworpen zijn aan het realiteitsbeginsel zullen we geen bezwaar maken tegen deze resolutie, waarin bezorgdheid wordt geuit over de vertragingen die de nieuwe systemen voor het uitwisselen van informatie over straf- en visumzaken hebben opgelopen. In feite echter is dat allemaal slechts een schijnprobleem: het echte probleem is Schengen zelf, zijn pseudo-acquis dat voortaan opgenomen is in de verdragen, en het door Brussel gevoerde beleid op het gebied van visa, immigratie en personenverkeer …
En nu wordt Europa overstelpt door legale en illegale immigratie, en de misdaad, die met steeds meer geweld gepaard gaat, rijst de pan uit omdat de naties het recht is ontnomen om hun eigen grenzen te controleren. Schengen heeft bijgedragen aan een sterke toename van de grensoverschrijdende criminaliteit en het illegale verkeer van personen en goederen, die zelf lang niet altijd legaal zijn, zonder dat Europeanen hier echt bij gebaat zijn. Doe dus ten minste een beroep op de vrijwaringsclausule en voer de grenscontroles weer in zolang deze systemen nog niet operationeel zijn!
Joanna Senyszyn (S&D), schriftelijk. − (PL) Ik sta volledig achter de resolutie over de stand van zaken van SIS II en VIS. De ontwikkeling van SIS II duurt langer dan gepland en talrijke technische belemmeringen hebben al tot vertraging geleid bij de toetreding van nieuwe landen tot het Schengensysteem. Het is daarom noodzakelijk dat het Europees Parlement voortdurend toezicht houdt op de vorderingen bij de invoering van SIS II en VIS.
SIS II is een politiek project dat voor de gehele Unie van cruciaal belang is. De langverwachte invoering en de correcte werking van het systeem zijn essentieel voor de verdere uitbreiding van het Schengengebied, alsook voor het daaruit voortvloeiende vrije verkeer van personen in de Europese Unie voor de volgende burgers die daartoe het recht krijgen (Bulgarije, Roemenië, Cyprus en Liechtenstein). SIS II speelt eveneens een sleutelrol in de strijd tegen criminaliteit en illegale immigratie. Volgens gegevens uit een verslag van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Bestuurszaken uit 2008 zijn Poolse grenswachters er in de eerste zes maanden van 2008 dankzij de toetreding van Polen tot het Schengengebied in geslaagd om 50 procent meer illegale buitenlanders aan te houden dan in dezelfde periode van het jaar daarvoor.
Op Pools grondgebied zijn meer dan driehonderdvijftig mensen gearresteerd op grond van een Europees aanhoudingsbevel. Daarnaast zijn in het buitenland nog eens zeshonderd personen gevat die door de Poolse justitie werden gezocht. De databank van vermiste kinderen, die geen onderdeel was van SIS I en met SIS II wordt ingevoerd, is van bijzonder belang. Onze geloofwaardigheid in de ogen van onze burgers hangt af van dit soort belangrijke projecten. Een verenigd Europa kan zich geen verdere vertragingen en nalatigheden veroorloven.
João Ferreira (GUE/NGL), schriftelijk. − (PT) De aanneming van deze resolutie noopt mij tot een reactie over enerzijds de doelstellingen en anderzijds de inhoud ervan. Ten eerste: in plaats van zich op te werpen als boegbeeld van de democratie − wat zij niet is − en “praktische aanbevelingen” te formuleren aan andere landen, zou de Europese Unie zich beter eerst kunnen bezinnen op de staat van de democratie in de Europese Unie zelf. Het ratificatieproces van het Verdrag van Lissabon is een van de recente voorbeelden van hoe de zogenaamde “Europese integratie” indruist tegen de democratische participatie van de Europese volkeren en tegen hun belangen, wensen en ambities en van hoe de Unie er niet voor terugschrikt om hele volkeren onder druk te zetten, te chanteren en te beletten zelf te beslissen over de koers van hun collectieve toekomst. Ten tweede: in plaats van de wapenwedloop aan te wakkeren en de internationale betrekkingen te militariseren zouden de landen van de Europese Unie er beter aan doen om op het gebied van de externe betrekkingen bij te dragen aan de democratie en echt te streven naar vrede en internationale samenwerking, onder eerbiediging van enerzijds de soevereiniteit van elk land en het beginsel van niet-inmenging en anderzijds het internationaal recht en het Handvest van de Verenigde Naties. Helaas hebben wij op dit vlak nog een lange weg te gaan. Een Europese Unie met een steeds groter democratisch tekort kan geen voorbeeldfunctie uitoefenen, laat staan een bijdrage leveren aan de “consolidering” van de democratie in de wereld. Daarom hebben wij tegengestemd.
Bruno Gollnisch (NI), schriftelijk. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, deze resolutie toont zoals gebruikelijk de zogenaamde goede bedoelingen van dit Parlement als het gaat om de mensenrechten: de Europese Unie ziet zich kennelijk geroepen de hele mensheid te verlichten met haar opvattingen over de democratie, de democratische ontwikkelingen in alle landen te financieren, en noem maar op. Hoe geloofwaardig is deze Unie wanneer ze de vrijwaringsclausules, die nochtans wel degelijk bestaan op dit gebied, op een zo halfslachtige wijze of helemaal niet toepast in al haar externe handelsovereenkomsten, wanneer ze handel blijft drijven en blijft financieren, wat er ook gebeurt?
Hoe geloofwaardig is ze gezien de wijze waarop ze zelfs in Europa zelf optreedt, en de naties een Europese grondwet oplegt, omgedoopt tot het Verdrag van Lissabon, terwijl sommige toch duidelijk te kennen hebben gegeven dat ze er niets van wilden weten? En hoe kunt u, dames en heren ter linkerzijde van dit Parlement, nog geloofwaardig zijn na de jammerlijke farce van gisteren over Italië, waarbij u blijk hebt gegeven van een nog nooit eerder vertoonde sektarische bekrompenheid?
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor het verslag-Brok over de institutionele aspecten van de oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden (EEAS) gestemd. Deze dienst is van het grootste belang om de externe betrekkingen van de Unie coherenter en efficiënter te maken. We moeten waarborgen dat de oprichting van de EEAS, die voortvloeit uit de nieuwe elementen die door het Verdrag van Lissabon worden ingevoerd, het mogelijk maakt het communautaire model op het gebied van de externe betrekkingen van de Unie te behouden en verder te ontwikkelen en het evenwicht tussen de instellingen van de Unie te handhaven.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) De oprichting van de Europese Dienst voor extern optreden is het logische gevolg van het proces waarbij de Europese Unie steeds meer externe bevoegdheden verwerft. De dienst kan uitgroeien tot een belangrijk instrument om de coördinatie te bevorderen en de externe positie van de Europese Unie te consolideren indien de Unie erin slaagt de druk van de directoraten te weerstaan en haar optreden baseert op samenwerking met de diplomatieke vertegenwoordigingen veeleer dan op rivaliteit.
Helaas is het niet gelukt om in de Commissie buitenlandse zaken steun te vinden voor een amendement van mij waarin ik verzoek rekening te houden met de Europese wereldtalen bij de vaststelling van de toekomstige interne taalregeling van de EEAS.
Dit is des te belangrijker omdat de EEAS bruggen moet slaan, contacten moet leggen en banden moet aanknopen met de rest van de wereld. Om deze prioriteit te verwezenlijken is het essentieel dat de dienst als werkinstrument talen kiest die bij uitstek geschikt zijn om rechtstreekse betrekkingen aan te gaan. Daarom is het onbegrijpelijk dat het Parlement bij de behandeling van deze kwestie weigert rekening te houden met de externe dimensie van meertaligheid en het strategische karakter van die talen, dat niet alleen door het Parlement zelf maar ook door de Europese Commissie wordt erkend.
Sylvie Guillaume (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb het advies van het Europees Parlement over de structuur van de toekomstige diplomatieke dienst van de EU gesteund. Ik hoop dat de Europese Dienst voor extern optreden (EEAS) een hoofdzakelijk communautaire benadering zal belichamen en de EU in staat zal stellen haar diplomatieke invloed op doeltreffende en democratische wijze uit te oefenen. De EEAS moet administratief en budgettair onder de Commissie vallen en officieel deel uitmaken van de Commissie. Ik hoop eveneens dat de nieuwe commissaris voor ontwikkeling volledig onafhankelijk kan blijven en zijn prerogatieven met betrekking tot deze dienst kan behouden, in tegenstelling tot het idee dat hij bevoegdheden kan concentreren in sectoren die verband houden met het externe optreden van de Europese Unie, waaronder het handelsbeleid en de uitbreiding van de Europese Unie. Het is van belang dat de stem van het Parlement wordt gehoord door de Raad, die de contouren van dit nieuwe orgaan waarschijnlijk zal vaststellen tijdens zijn vergadering van 29 en 30 oktober 2009.
Willy Meyer (GUE/NGL), schriftelijk. − (ES) Ik heb tegen het verslag van Elmar Brok over de Europese dienst voor extern optreden (EEAS) gestemd, omdat ik die dienst het grootste voorbeeld van de militarisering van de Europese Unie vind. De dienst, die van start zal gaan na de goedkeuring van het Verdrag van Lissabon, omvat alle aspecten van het Europees veiligheids- en defensiebeleid. Volgens dit verslag zullen de EEAS en de hoge vertegenwoordiger (tevens vicevoorzitter van de Europese Commissie) verantwoordelijk zijn voor het externe optreden van Europa, gesteund door een corps van 5000 medewerkers, zonder enige vorm van parlementaire controle. De hoge vertegenwoordiger wordt verantwoordelijk voor civiel en militair crisisbeheer en het toezicht op de mensenrechten, maar zal geen verantwoording hoeven afleggen aan de lidstaten. Bovendien wordt de EEAS opgericht middels een beschikking van de Raad, met goedkeuring van de Commissie en slechts de raadpleging van het Europees Parlement, wat aantoont hoe ondemocratisch de dienst is. Ik ben van mening dat de Dienst voor extern optreden ingaat tegen het idee van de opbouw van Europa, waar onze fractie voor staat: een Europa voor en door de burgers en niet het Europa dat op dit moment vorm krijgt en gebaseerd is op een economisch model dat iedere interventie in de economie probeert te voorkomen.
Georgios Toussas (GUE/NGL), schriftelijk. – (EL) De Europese Dienst voor extern optreden (EEAS) die in het leven wordt geroepen met het reactionaire “Verdrag van Lissabon”, is een mechanisme om de toenemend imperialistische agressiviteit van de volksvijandige strategie van de EU te bevorderen. De haast waarmee de politieke vertegenwoordigers van het kapitaal in het EP – conservatieven, sociaaldemocraten, liberalen en groenen – de EEAS in het leven willen roepen, toont aan hoezeer zij gehecht zijn aan de economische beleidsvormen en de militaire opties van het EU-kapitaal:
• een autonome vertegenwoordiging van de EU in alle internationale organisaties, los van die van de lidstaten, overeenkomstig het “Verdrag van Lissabon”;
• de oprichting van een Europese dienst voor extern optreden die een zelfstandige EU-dienst zal zijn met politieke en militaire bevoegdheden, overeenkomstig de oriëntaties van het GBVB en het EVDB en die zal worden bemand met hogere civiele en militaire EU-ambtenaren onder bevel van de hoge vertegenwoordiger;
• de EEAS zal een instrument zijn voor de bevordering van het imperialistisch beleid van de EU en over eigen ambassades en een eigen diplomatie beschikken, los van die van de lidstaten. Voorloper van deze ontwikkelingen was het Verdrag van Maastricht waarmee het GBVB en het EVDB in het leven werden geroepen en de intensivering van de imperialistische agressiviteit en de verdere militarisering van de EU werden ingeluid.
De Communistische Partij van Griekenland heeft tegen het verslag gestemd, omdat dit glashelder aantoont wat de kenmerken zijn van het “Verdrag van Lissabon” en welke risico´s de toepassing van dit Verdrag voor de volkeren met zich meebrengt. Wij verzetten ons tegen de EU, tegen deze interstatelijke unie van het kapitaal en tegen haar volksvijandige politiek.
Françoise Castex (S&D), schriftelijk. – (FR) Ik heb niet deelgenomen aan deze stemming, omdat ik het idee verwerp onze economische betrekkingen met de Verenigde Staten voor de zoveelste keer aan te halen. Het partnerschap EU-VS is niet het belangrijkste voor Europa, en evenmin datgene wat de Doha-ronde nodig heeft: de EU moet zijn partners breder kiezen als het zo onafhankelijk mogelijk wil blijven. Hiertoe moet het meer overeenkomsten aangaan met ontwikkelingslanden. In plaats van Europese standaarden te veramerikaniseren, moeten we voorrang geven aan de invoering van een multipolair ontwikkelingsmodel waarin Europa eindelijk de plaats zal krijgen en de rol zal spelen die het verdient.
Carlos Coelho (PPE), schriftelijk. − (PT) Het lijdt geen twijfel dat de betrekkingen tussen de EU en de VS het belangrijkste strategische partnerschap van de Europese Unie vormen. We delen de verantwoordelijkheid voor de bevordering van gemeenschappelijke waarden zoals eerbiediging van de mensenrechten, democratie, stabiliteit en vrede, en ook voor het vinden van de best mogelijke oplossingen voor tal van wereldwijde gevaren en uitdagingen, zoals onder meer het geval is met de economische en financiële crisis, de klimaatverandering, de proliferatie van kernwapens, de strijd tegen de internationale criminaliteit en de uitbanning van de armoede.
Met betrekking tot de samenwerking op het gebied van justitie, politie en interne en externe veiligheid zij eraan herinnerd dat de veiligheidsmaatregelen geen schending mogen inhouden van de burgerlijke vrijheden en grondrechten en dat het recht op privacy en gegevensbescherming moet worden geëerbiedigd als wij willen dat de toekomstige onderhandelingen een succes worden.
Ik herhaal nog maar eens dat elke overdracht van Europese persoonsgegevens aan derde landen moet voldoen aan twee fundamentele beginselen: noodzaak en evenredigheid. In dit verband is het tevens fundamenteel dat de Europese en nationale wetgeving inzake gegevensbescherming ten volle wordt geëerbiedigd en dat wordt voorzien in passende procedurele waarborgen.
Edite Estrela (S&D), schriftelijk. − (PT) Ik heb voor de gezamenlijke ontwerpresolutie over de aanstaande topontmoeting EU-VS en de vergadering van de trans-Atlantische Economische Raad (TEC) gestemd, omdat daarin uitdrukkelijk wordt aangedrongen op een versterking van de trans-Atlantische betrekkingen op een moment dat de grote internationale uitdagingen een gecoördineerd wereldwijd antwoord vereisen. Ik onderstreep enerzijds de rol van de TEC bij het bevorderen en verzekeren van een gecoördineerd antwoord op de mondiale financiële crisis en anderzijds het belang van de trans-Atlantische betrekkingen bij de totstandbrenging van een internationale overeenkomst in het kader van COP 15 in Kopenhagen, waarin voldoende financiële steun beschikbaar moet worden gesteld om de ontwikkelingslanden te helpen bij de bestrijding van de klimaatverandering, op het gebied van zowel mitigatie- als aanpassingsmaatregelen.
Diogo Feio (PPE), schriftelijk. − (PT) Gelet op het strategische belang van de Verenigde Staten voor de Europese Unie, en vice versa, moet er tijdens de komende topontmoeting een krachtiger trans-Atlantisch partnerschap uit de bus komen teneinde het reactievermogen op de uitdagingen waarmee wij thans geconfronteerd worden te versterken, van de ernstige sociaaleconomische crisis tot kwesties zoals ontwapening, terrorismebestrijding, klimaatverandering, eerbiediging van de mensenrechten, enzovoort.
Gecoördineerde actie tussen de Verenigde Staten en de Europese Unie is ook fundamenteel om beter overdachte economische en handelsbetrekkingen tussen beide partijen tot stand te brengen die moeten uitmonden in de oprichting van een de facto trans-Atlantische markt in 2015. Dat zal leiden tot een vermindering van de bureaucratische rompslomp en bijgevolg ook tot een stabieler en meer aantrekkelijk klimaat voor de ondernemingen die op beide markten aanwezig zijn, aangezien ze minder operationele kosten zullen hebben.
Als de Verenigde Staten bovendien geen equivalente maatregelen nemen, met name op het gebied van de financiële regelgeving, zal er voor de Europese Unie een concurrentienadeel ontstaan, dat buitengewoon schadelijk zal zijn voor de Europese economie.
Daarom dring ik opnieuw aan op de noodzaak om de belangen van de Europese Unie te behartigen door op de diverse terreinen van gemeenschappelijk belang een coherent en gecoördineerd beleid tussen de Europese Unie en de Verenigde Staten tot stand te brengen.
Willy Meyer (GUE/NGL), schriftelijk. − (ES) Ik heb tegen de ontwerpresolutie over de komende topontmoeting EU-VS gestemd, omdat Obama, ondanks de enorme verwachtingen die zijn komst naar het Witte Huis hebben geschept en zijn historische verkiezing in een land waarin etnische minderheden nog steeds worden gediscrimineerd, tot op heden slechts symbolische daden heeft verricht. De huidige president van de Verenigde Staten omarmt hetzelfde economische model van non-interventie in de economie als de voorgaande regering, heeft het oorlogsbeleid van zijn voorganger voortgezet (hij stuurde meer troepen naar de oorlog in Afghanistan en opende nieuwe militaire bases in Colombia), heeft Guantánamo nog niet gesloten, noch het embargo tegen Cuba opgeheven. Evenmin heeft hij er bij Israël en Marokko op aangedrongen het internationale recht toe te passen. Op dit moment passen de Verenigde Staten nog steeds de doodstraf toe in 38 staten en hebben zij het Verdrag van Ottowa inzake toezicht op wapenhandel nog niet geratificeerd, net zo min als het Verdrag van Kyoto. Om al deze redenen heb ik tegen deze ontwerpresolutie gestemd.
Elisabeth Morin-Chartier (PPE), schriftelijk. – (FR) Ik heb deze resolutie gesteund, omdat ik veel belang hecht aan de topontmoeting EU-VS, die gepland staat voor begin november 2009. Tijdens de onlangs gehouden bijeenkomst van de G20 zijn talloze beloften gedaan, die moeilijk na te komen zullen zijn als landen op eigen houtje handelen. In dit opzicht zouden de EU en de Verenigde Staten het voortouw moeten nemen om de door de G20 gedane toezeggingen gestand te doen. Daartoe moeten de door de Verenigde Staten en de EU genomen maatregelen beter op elkaar worden afgestemd. Om die reden ben ik voorstander van deze gezamenlijke bijeenkomsten tussen Europeanen en Amerikanen, en in het bijzonder de besprekingen binnen de trans-Atlantische Economische Raad (TEC).
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Guinee.
Véronique De Keyser, auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat de mensenmenigte die hedenmiddag naar deze vergaderzaal is gesneld geenszins recht doet aan de belangstelling voor deze kwestie, hetgeen ik namens mijn fractie en namens de andere eens te meer betreur.
Mijnheer de Voorzitter, Guinee-Conakry heeft de steun van de internationale gemeenschap nodig. Bij de dood van president Conté heeft een militaire junta de macht overgenomen. Ondanks de kritiek van de internationale gemeenschap kreeg deze de steun van het volk, omdat de junta een snelle overgang naar een burgerbewind met vrije verkiezingen in het vooruitzicht stelde. Kapitein Dadis Camara, die de junta aanvoert, had plechtig beloofd zich niet kandidaat te stellen voor de presidentsverkiezingen, maar na het land op rampzalige wijze te hebben bestuurd – geen begroting, geen aanbesteding van overheidsopdrachten, geen basisvoorzieningen voor de bevolking –, heeft hij de smaak van de macht nu te pakken en zich er zozeer aan vastgeklampt dat hij zich nu verkiesbaar stelt. Bij zijn verkiezingscampagne bedient hij zich van alle organisatorische, mediale en economische middelen waarover het land beschikt. Uit protest tegen het feit dat de junta eerdere toezeggingen niet nakomt heeft de oppositie een manifestatie georganiseerd die door de presidentiële garde op wrede wijze is onderdrukt. Daarbij zijn 150 mensen om het leven gekomen, meer dan duizend mensen gewond geraakt en talloze vrouwen verkracht en verminkt.
De reactie van het Europees Parlement, en naar ik hoop van de Europese Unie, zal duidelijk zijn. Wij roepen op tot de opschorting van het visserijakkoord van de Europese Unie. Wij roepen de Afrikaanse Unie op sancties op te leggen aan de militaire junta en binnen een verzoeningscommissie een dialoog op gang te brengen. Wij roepen op tot de aanstelling van een overgangsregering om de presidents- en parlementsverkiezingen voor te bereiden, nu de junta definitief in de ban is gedaan door de internationale gemeenschap.
Ik hoop dat deze reacties, die passend zijn met het oog op de tragedie die zich heeft voltrokken, een precedent zullen scheppen en dat de Europese Unie in andere gevallen van flagrante mensenrechtenschendingen de moed zal hebben net zo voortvarend op te treden.
Renate Weber, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, wanneer u de situatie in Guinee in ogenschouw neemt en kennis neemt van de gruwelijkheden die daar de laatste maanden hebben plaatsgevonden, is de eerste legitieme vraag: waarom hebben de media er zo weinig aandacht aan besteed? Hier en daar verscheen er een berichtje, alsof er geen honderden mensen zijn vermoord, alsof er zich geen verschrikkelijke martelingen en afschuwelijke verkrachtingen, gericht op de vernietiging van de menselijke waardigheid, hebben voltrokken.
Het is waar dat verscheidene internationale instellingen de militaire junta die na een staatgreep de macht heeft gegrepen, hebben veroordeeld, maar ik meen dat er veel meer had moeten worden gedaan om gewone burgers, Europese burgers inbegrepen, hiervan bewust te maken. Daarom verheugt het me dat het Europees Parlement, namens de burgers die ons hier hebben neergezet, ten minste blijk geeft van een juiste reactie, die passend wordt behandeld met de resolutie waarover wij vandaag zullen stemmen.
Ik vind het echter van het allergrootste belang dat het niet blijft bij het bekritiseren en veroordelen van het huidige regime. Ook moet elke kans op misbruik van Europees hulpgeld aan de bevolking van Guinee worden uitgesloten.
Cristian Dan Preda, auteur. – (RO) 28 september is een belangrijke datum voor de bevolking van Guinee, omdat het referendum over onafhankelijkheid op die dag heeft plaatsgevonden. Van nu af aan zal diezelfde 28ste september echter voortleven als de dag waarop de met wapengeweld geïnstalleerde regering in Conakry een bloedbad heeft laten aanrichten onder haar tegenstanders.
Deze militaire junta in het zadel houden is geen optie. Kapitein Dadis Camara, die de macht heeft gegrepen, heeft de hele tijd volgehouden dat hij niet aan de verkiezingen zal deelnemen en zich niet kandidaat zal stellen. De deadline om zijn woord gestand te doen is nu verstreken, en dat zal spoedig ook het geval zijn met het ultimatum dat de Afrikaanse Unie hem heeft gesteld.
Het is duidelijk dat de militairen die aan de macht zijn liegen: we kunnen ze niet op hun woord vertrouwen. Daarom moet er een democratische regering komen, samengesteld op basis van verkiezingsuitslagen. De internationale gemeenschap moet druk uitoefenen om dat te bewerkstelligen.
Marie-Christine Vergiat , auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik heb twee weken geleden reeds het woord gevoerd bij het debat tijdens de minizitting in Brussel. Ik zal dan ook niet terugkomen op mijn toespraak daar.
Mijn collega’s hebben al een aantal zaken aan de orde gesteld. Op mijn beurt wilde ik aangeven hoeveel deugd het me doet dat alle politieke fracties binnen het Parlement gezamenlijk gehoor geven aan de oproep van de civiele samenleving in Guinee door de onderdrukking door de in december jongstleden aan de macht gekomen militaire junta te veroordelen, een onderdrukking van de vreedzame betoging die was georganiseerd om de onafhankelijkheid van Guinee te herdenken.
Deze civiele samenleving in Guinee vraagt ons om hulp, en het zou inderdaad volstrekt onaanvaardbaar zijn dat de Europese Unie in het kader van het visserijakkoord bedragen zou toekennen waarvan we maar al te goed weten dat ze regelrecht in de zakken van de regerende militaire junta verdwijnen en niet worden gebruikt om de Guinese vissers te helpen, zoals de teksten beogen.
Het regime in Guinee is het meest corrupte regime ter wereld. Dat zijn niet mijn woorden, maar die van de instanties die belast zijn met het toezicht hierop.
Ik hoop dan ook van harte dat wij samen de gemeenschappelijke resolutie in haar geheel kunnen aannemen, met inbegrip van de paragraaf die oproept tot de opschorting van het visserijakkoord, en ik hoop dat de Raad en de Commissie ons op dit punt zullen steunen.
Adam Bielan, auteur. − (PL) Mijnheer de Voorzitter, toen kapitein Camara eind vorig jaar aan het hoofd kwam te staan van de militaire junta die na de dood van president Conté in Guinee de macht heeft gegrepen, was de internationale gemeenschap zo naïef te geloven dat kapitein Camara vrije en democratische presidentsverkiezingen zou organiseren waaraan hij zelf niet zou deelnemen. Nu weten we dat kapitein Camara troepen heeft ingezet, toen op 28 september laatstleden meer dan 50 000 aanhangers van de oppositie in het nationale stadion zijn samengekomen om te protesteren tegen de koerswijziging van kapitein Camara en tegen het feit dat hij zijn beloften niet is nagekomen. Bij deze confrontatie zijn meer dan 150 mensen omgekomen en raakten meer dan 1 200 personen gewond. Er is tevens melding gemaakt van talrijke verkrachtingen.
Ik ben verheugd dat Javier Solana, de hoge vertegenwoordiger van de Unie voor buitenlandse zaken en veiligheidsbeleid, zo snel heeft gereageerd. Ik zou de Franse regering willen bedanken omdat ze de militaire samenwerking met Guinee heeft opgeschort. Er zijn sinds dit bloedbad echter al drie weken verstreken en deze acties hebben nog geen tastbare resultaten opgeleverd. Daarom vind ik dat het optreden van de Europese Unie in de eerste plaats gericht zou moeten zijn op het uitoefenen van druk op Guinee, samen met de Verenigde Naties en de Afrikaanse Unie, en het opleggen van zo streng mogelijke sancties. Alleen dan kan er sprake zijn van een mogelijke machtsoverdracht door kapitein Camara.
Isabella Lövin, auteur. − (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik ben ingenomen met het besluit dat de commissaris voor visserij, de heer Borg, eergisteren bekendmaakte, namelijk dat de Commissie haar voorstel voor een visserijovereenkomst met Guinee intrekt. De Commissie visserij heeft al tegen zo een overeenkomst gestemd. Dat deden we twee dagen na het bloedbad in Conakry waarbij meer dan 150 personen werden doodgeschoten door regeringstroepen die onder bevel staan van kapitein Camara.
Ik hoop dat dit de eerste stap is naar een herziening van het handelsbeleid met de ontwikkelingslanden door de Europese Unie. Als één van de belangrijkste en grootste spelers op het gebied van handel en ontwikkeling ter wereld hebben we een enorme verantwoordelijkheid. Er moet samenhang zijn tussen onze handel en onze betrekkingen die we met dat soort regimes hebben. In de loop der jaren hebben we geprobeerd om de visserijovereenkomst te verbeteren door te zeggen dat een deel van het geld uit de overeenkomst naar steun voor de lokale visserij moet gaan. Uit de evaluaties door de Commissie zelf is echter gebleken dat het geld in de realiteit niet wordt gebruikt voor de in de overeenkomst vastgelegde doelen, maar dat het rechtstreeks wordt gebruikt om dit soort regimes te steunen. De Europese Unie moet ophouden met het verstrekken van die steun.
Filip Kaczmarek, namens de PPE-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, we hebben twee weken geleden al over Guinee gesproken. Desalniettemin verdient de situatie in het land onze voortdurende aandacht en een passende reactie. De Commissie ontwikkelingssamenwerking heeft afgelopen maandag aandachtig geluisterd naar het ooggetuigenverslag van de heer Diallo, de voormalige premier en leider van de oppositiepartij UFDG, over de gebeurtenissen die zich op 28 september hebben voorgedaan.
Naar mijn mening volstaat het niet dat we de junta oproepen de vrijheid van meningsuiting, de vrijheid van vergadering of de mensenrechten in het algemeen te eerbiedigen. Als de junta deze beginselen, deze waarden zou respecteren, zou er immers geen sprake zijn van een junta. We kunnen er dus niet van uitgaan dat de junta gehoor zal geven aan onze oproepen. Een man van daden – en dat is kapitein Dadis Camara zonder twijfel – kan alleen worden gestopt met daden en niet met woorden. Daarom roep ik de Europese Commissie op om meteen de daad bij het woord te voegen.
Patrice Tirolien , namens de S&D-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, Guinee wordt momenteel geteisterd door tragische gebeurtenissen die de internationale opinie hebben geschokt en waarbij het recht met voeten wordt getreden.
Op 28 september 2009 heeft de militaire junta onder leiding van Dadis Camara namelijk een vreedzame manifestatie van alle oppositiepartijen op bloedige wijze neergeslagen.
De Overeenkomst van Cotonou stelt dat de betrekkingen van de Europese Unie en zijn ACS-partners gebaseerd moeten zijn op het eerbiedigen van de mensenrechten en democratische beginselen. Het eenzijdige besluit van kapitein Dadis Camara om de verkiezingen uit te stellen en te weigeren de kwestie van zijn kandidatuur voor het presidentschap van Guinee aan de orde te stellen, vormen een ernstig verzuim om binnen een jaar de beloofde vrije en transparante verkiezingen te houden.
De Europese Unie moet dan ook onmiddellijk ingrijpen, overeenkomstig de beginselen en de permanente waarden die ten grondslag liggen aan haar optreden, om een einde te maken aan dit geweld, dat zich vertaalt in talloze mensenrechtenschendingen.
Voorzitter, dames en heren, ik ben blij dat de compromisresolutie volledig overeenstemt met onze waarden en onze beginselen, maar ik wilde hier bijzondere nadruk leggen op artikel 10 van deze tekst, namelijk de opschorting van het in een protocol vastgelegd visserijakkoord tussen de Europese Unie en Guinee zolang het democratische proces niet is begonnen.
Ik hoor sommigen zich afvragen of een dergelijk besluit geen sociaaleconomische consequenties zou hebben voor de bevolking. Maar tegenover de gewelddadigheden van 28 september jongstleden moeten wij erkennen dat het bewind in Guinee zich nauwelijks iets aantrekt van de leefomstandigheden van zijn burgers en ons geen andere keus laat dan standvastigheid.
Sinds zijn onafhankelijkheid in 1958 heeft Guinee alleen maar dictatoriale regimes gekend.
Carl Haglund, namens de ALDE-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, ik zal niet alle verstandige en goede dingen herhalen die mijn collega’s al hebben vermeld. Om te beginnen zou ik willen zeggen dat ik er erg mee ben ingenomen dat deze kwestie hier vandaag wordt behandeld. Ik wil kort iets zeggen over de behandeling van de visserijovereenkomst in de Commissie visserij op 30 september. Het is in feite zo dat wanneer wij deze kwestie behandelden, je gedacht zou kunnen hebben dat de EU bezig was met het sluiten van een handelsovereenkomst met een westerse democratie. Uit het debat of uit de documenten die we hadden, bleek nergens dat we te maken hadden met een overeenkomst met een staat waar de situatie is wat ze vandaag is en die ook al erg goed is beschreven in dit Parlement.
Velen dachten misschien dat visserij en mensenrechten volkomen los staan van elkaar, en dat ze niet door elkaar mogen worden gehaald. Persoonlijk kan ik niet begrijpen hoe iemand als politicus zo kan redeneren. Het resultaat van de stemming – 11 stemmen voor afwijzing van de overeenkomst en 9 tegen afwijzing – is ook erg verontrustend. Dat betekent dat er een behoorlijk grote groep in dit Parlement is die er, in ieder geval in dat stadium, helemaal geen bezwaar tegen had om een handelsovereenkomst te sluiten met een land als Guinee en met het soort regime dat daar aan de macht is. Ik ben blij te zeggen dat er nu, ten eerste, veel grotere eensgezindheid over bestaat om een duidelijke lijn te volgen in de kwestie Guinee en dat er, ten tweede, brede steun bestaat voor het feit dat de Raad deze overeenkomst nu heeft ingetrokken. Daar ben ik uitermate mee ingenomen.
Sommigen vinden misschien dat degenen die voor de intrekking van de overeenkomst zijn, geen oog hebben voor de vissers, die erdoor zullen worden getroffen, maar dat is absoluut niet zo. Het spreekt voor zich dat we voor hen een duurzame oplossing moeten vinden, maar we kunnen de mensenrechten niet negeren omdat we met een situatie worden geconfronteerd waarin we in het bestaan van een aantal vissersboten moeten voorzien.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik heb de eer gehad om bij de vergadering van de Commissie visserij aanwezig te zijn toen zij, weliswaar met een nipte meerderheid, tegen de vernieuwing van de visserijovereenkomst met Guinee stemde, juist vanwege de moordpartijen, het geweld en alle schendingen van de mensenrechten van de afgelopen dagen die tot dusverre nog niet zijn opgehelderd.
Ik zou graag zien dat het Europees Parlement deze resolutie in de plenaire vergadering aanneemt. Daarmee zouden we een duidelijk signaal afgeven, zowel aan de Europese instellingen als aan de regering van Guinee, namelijk dat we niet bereid zijn geld van onze belastingbetalers te gebruiken om een corrupte regering, die bij criminele praktijken betrokken is, in het zadel te houden.
Ik zou het fijn vinden als voor één keer – hopend dat het een precedent schept – mensenlevens en mensenrechten belangrijker worden gevonden dan een economische overeenkomst. Ik zou het zelfs bijzonder waarderen, aangezien de Commissie zich daarvoor al heeft uitgesproken, evenals de Commissie visserij. Het is dus hoog tijd dat het Europees Parlement dit besluit nu ook in de plenaire vergadering goedkeurt.
We hebben nu de kans en ik hoop dan ook dat artikel 10 wordt behouden in zijn huidige vorm.
(Applaus vanuit sommige banken)
Tomasz Piotr Poręba, namens de ECR-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, ten minste 157 doden en meer dan 1 200 gewonden – dat is de balans van de interventie van het Guinese leger in september tegen een vreedzame betoging van de oppositie in het stadion van Conakry. Het gaat om het grootste bloedbad sinds de onafhankelijkheid van Guinee in 1958.
Toen kapitein Camara in december vorig jaar aan de macht kwam, beloofde hij niet alleen om hard op te treden tegen corruptie en anarchie, maar ook om na democratische verkiezingen de macht opnieuw over te dragen. Vandaag heeft de militaire junta het nog steeds voor het zeggen in het land, zonder dat de basisbeginselen van de rechtsstaat of de fundamentele mensenrechten in acht worden genomen. Soldatenbendes zijn geregeld betrokken bij aanvallen, diefstal en verkrachting.
Als vertegenwoordigers van democratische landen moeten we eisen dat de junta onmiddellijk aftreedt en dat al degenen die zich schuldig hebben gemaakt aan de bloedige moord op burgers, het schieten op mensenmenigten en het publiekelijk verkrachten van vrouwen voor de rechter worden gebracht. Guinee is een land met een enorm economisch potentieel. Desondanks is het een van de armste landen in de wereld en een van de meest corrupte staten in Afrika. Een voortzetting van het dictatoriale regime van de militaire junta zou tot een burgeroorlog kunnen leiden en de situatie in heel West-Afrika kunnen destabiliseren.
Anne Delvaux (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, 150 doden en talloze seksuele vernederingen zijn inmiddels geregistreerd. Op 28 september zijn burgers uit Guinee het slachtoffer geworden van ongekende rechtenschendingen. Er was sprake van een buitensporige repressie door de militaire junta die aan de macht is. De getuigenverklaringen laten hierover geen twijfel.
We moeten ons bijzonder krachtdadig opstellen tegenover dit soort wreedheden, en ik ben blij met de gerichte sancties tegen de junta van Moussa Dadis Camara waartoe de landen van de Unie gisteren hebben besloten. De gebeurtenissen veroordelen is uiteraard niet genoeg. We moeten eisen dat de feiten tot op de bodem uitgezocht worden door een echte internationale onderzoekscommissie, en dat de misdrijven die zijn begaan niet onbestraft blijven.
Verder wilde ik persoonlijk, in de dertig seconden die me resteren, de Unie vragen alles te doen wat in haar macht ligt om het gebruik van seksueel geweld als oorlogswapen tegen te gaan. Dit fenomeen grijpt snel om zich heen in talloze gebieden waar een gewapend conflict woedt, en is gericht tegen vaak heel oude of heel jonge vrouwen. Hoe dan ook, het zijn altijd kwetsbare personen die het moeten ontgelden.
Steun voor de rechtsstaat en goed bestuur moet automatisch gepaard gaan met eerbied voor de mensenrechten, gendergelijkheid en bescherming van de meest kwetsbare mensen, als minimumvoorwaarden voor elke nieuwe samenwerkingsovereenkomst, in welke vorm dan ook.
Harlem Désir (S&D). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, commissaris, dames en heren, op 28 september jongstleden ging het volk van Guinee de straat op om te eisen dat gedane beloften zouden worden nagekomen en dat de in het vooruitzicht gestelde vrije en democratische verkiezingen zouden worden gehouden.
Ze zijn slachtoffer geworden van onderdrukking door een regime dat reeds van elke legitimiteit was ontdaan en dat die dag al zijn waardigheid heeft verloren. Mannen werden onderdrukt, vrouwen werden met bajonetten toegetakeld en verkracht, politieke tegenstanders en vakbondsleiders werden gemarteld en verminkt.
De Europese Unie moet vandaag de zijde van de Afrikaanse Unie, ECOWAS en de Verenigde Naties kiezen om te voorkomen dat deze misdrijven onbestraft blijven, en vooral om zich solidair te tonen met het volk van Guinee. Dit land zal zijn overvloedige natuurlijke hulpbronnen nooit kunnen aanwenden om zich te ontwikkelen zolang corrupte dictaturen zich deze kunnen toe-eigenen ten gunste van een clan.
Daarom ben ik blij met het door de Europese Commissie aangekondigde kordate optreden, waarbij ons Parlement zich vandaag kan aansluiten. We kunnen beperkte economische belangen niet afwegen tegen de toezeggingen die zijn gedaan door de partners van de Europese Unie, met name de landen die de Overeenkomst van Cotonou hebben ondertekend, betreffende eerbied voor de mensenrechten en inachtneming van democratische beginselen. Vandaag is het onze plicht tegenover de burgers van Guinee om hen te steunen in hun streven naar vrijheid en democratie.
Ioannis Kasoulides (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik heb enkel het woord gevraagd om commentaar te leveren op het voorstel om het bestaande visserijprotocol tussen de EU en Guinee op te schorten. Ik betwijfel of een bruut bewind dat niet aarzelt om 156 van zijn burgers van het leven te beroven en verantwoordelijk is voor zo veel andere gruwelijkheden, in beroering zal worden gebracht door een dergelijke, in deze kwestie disproportioneel kleine sanctie. Wij moeten bovendien niet uit het oog verliezen dat er op grond van deze overeenkomst wettelijke verplichtingen bestaan ten aanzien van mensen die in de Guinese visserij werken en niets met het brute bewind van doen hebben. Daarom aarzelt de PPE-Fractie om dit voorstel te steunen.
Charles Tannock (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verhaal van Guinee-Conakry voltrekt zich volgens een welbekend deprimerend Afrikaans scenario: een dictatoriale heerser, een militaire coup, een autoritair bewind dat door een ander autoritair bewind wordt vervangen en een bevolking die grotendeels tot erbarmelijke armoede veroordeeld blijft. Aanzienlijke reserves aan delfstoffen en olie zouden van Guinee een van de meest welvarende landen van Afrika kunnen maken. In plaats daarvan vormen deze rijkdommen juist een voedingsbodem voor conflicten en ellende, niet alleen in Guinee, maar in een heel gebied dat de afgelopen twintig jaar gruwelijke bloedvergieten en chronische instabiliteit heeft gekend.
In het verleden heb ik er bij de Europese Commissie op aangedrongen een soort Kimberley-proces op gang te brengen voor andere rijkdommen dan alleen diamanten, om ervoor te zorgen dat de activiteiten van mijnbouwbedrijven geen burgeroorlog in de hand werken of in het voordeel uitpakken van meedogenloze dictators zoals kapitein Camara in Guinee. Ik maak me daarom in het bijzonder zorgen over de omvangrijke overeenkomst die Guinee en Chinese bedrijven hebben gesloten en ik hoop dat de Commissie en de Raad Peking duidelijk zullen maken dat wij verwachten dat de zakelijke activiteiten van China noch binnenlandse conflicten, noch een verdere ondermijning van de mensenrechten tot gevolg hebben. Net als de heer Kasoulides vermoed ik evenwel dat de voorstellen om de visserijovereenkomst van de EU te herroepen, alleen in het nadeel van lokale gemeenschappen zullen uitpakken, en niet in dat van de militaire junta.
Heidi Hautala (Verts/ALE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, nu wij hier de Commissie hebben geprezen voor het besluit dat zij heeft genomen met betrekking tot het visserijprotocol EU-Guinee, vooral vanwege de schendingen van de mensenrechten, wil ik de Commissie vragen of het nu haar bedoeling is soortgelijke situaties systematisch te behandelen of zich in ieder geval erop voor te bereiden consequent en net zo streng op te treden wanneer zich elders zulke ernstige schendingen van de mensenrechten voordoen.
Eija-Riitta Korhola (PPE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, onlangs vroeg een Finse kiezer mij hoe ik de mensenrechten zou definiëren. Ik zei dat ik die niet zelf zou moeten definiëren, omdat ze anders niet verder dan mijn eigen voordeur zouden reiken. Het idee is juist dat de mensenrechten al zijn gedefinieerd en dat landen zich eraan verbonden hebben die te eerbiedigen. De mensenrechten zijn bindend voor de internationale gemeenschap en daarom doen wij er een beroep op.
Guinee is ondertekenaar van de Overeenkomst van Cotonou, waarin wordt geëist dat de mensenrechten en de democratie worden geëerbiedigd. Dat is een basisvoorwaarde. Wij moeten concreet eisen dat er werk wordt gemaakt van de democratische ontwikkeling in een land wanneer wij meer samenwerkingsovereenkomsten op basis van Cotonou sluiten. Zoals wij hebben gehoord, is de huidige situatie in Guinee onaanvaardbaar en deze vereist een snelle reactie en mogelijk sancties. Guinee heeft grote ertsvoorraden en daarmee grote mogelijkheden om zich te ontwikkelen. Tegelijkertijd is het een van de meest corrupte landen ter wereld. Het is zeer betreurenswaardig dat Chinese staatsbedrijven en ondernemingen die in Guinee investeren geen enkele verplichtingen op het gebied van de mensenrechten eisen.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) De Commissie heeft al snel in krachtige termen en bij meer dan één gelegenheid (spreker wordt door de Voorzitter onderbroken) de bloedbaden en schaamteloze schendingen van mensenrechten veroordeeld die plaatsvonden op 28 september 2009 en die ook sindsdien zijn doorgegaan.
Door haar deelname aan de internationale contactgroep voor Guinee heeft de Commissie haar goedkeuring gegeven aan de afspraken die tijdens de bijeenkomst op 12 oktober zijn gemaakt, waarmee diverse maatregelen worden aangenomen ter ondersteuning van de naleving van de mensenrechten.
In de eerste plaats moeten op humanitair niveau alle personen die willekeurig zijn gearresteerd worden vrijgelaten, moeten de lichamen van de slachtoffers worden overgedragen aan hun families, en moeten alle gewonden medische zorg ontvangen, met name vrouwen die zijn verkracht. We kunnen niet anders dan ons ongeloof en onze bezorgdheid uiten over het feit dat tot op heden geen van deze maatregelen lijkt te zijn uitgevoerd.
Ten tweede is de Commissie verheugd over het besluit van de secretaris-generaal van de Verenigde Naties om een internationale onderzoekscommissie op te richten die de bloedbaden van 28 september gaat onderzoeken, zodat de daders voor de rechter kunnen worden gebracht. Voor ons is het van levensbelang dat er een einde wordt gemaakt aan hun straffeloosheid en aan de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Guinee. De internationale onderzoekscommissie en de vooronderzoeken die door het Internationaal Strafhof worden uitgevoerd, zullen helpen de situatie in dit opzicht te verbeteren.
In deze situatie is de Commissie bereid de mogelijkheden te bestuderen om financiële steun aan de internationale waarnemingsmissie te geven en om bescherming te bieden, zodat leden van de onderzoekscommissie en getuigen worden beschermd tegen intimidatie, en om te helpen bij het creëren van een veilige atmosfeer onder de Guinese bevolking.
Naast het opleggen van een totaal wapenembargo is de Commissie bovendien ook geneigd de mogelijkheid te bestuderen om hervorming op het gebied van veiligheid te steunen, zodat het leger kan worden hervormd en professioneel kan worden en de stabiliteit in Guinee op die manier kan worden hersteld.
Tot slot wil ik erop wijzen dat de benodigde maatregelen overeenkomstig artikel 96 van de Overeenkomst van Cotonou al zijn aangenomen op 27 juli 2009.
Ook wil ik graag een punt noemen dat al eerder is benadrukt. Omwille van de consistentie en om de druk op de militaire junta te vergroten, heeft de heer Borg, de commissaris die verantwoordelijk is voor Maritieme zaken en visserij, bekend gemaakt dat de Commissie voornemens is om zich terug te trekken uit de voorgestelde partnerschapsovereenkomst inzake visserij die binnenkort met Guinee zou moeten worden ondertekend. Bovendien zullen we de bijbehorende financiële bijdrage voorlopig niet betalen (applaus).
Als antwoord op de vraag die mij werd gesteld, kan ik melden dat de Commissie in andere gevallen op basis van de specifieke situatie zeker actie zal ondernemen en de ontstane situaties per geval zal bekijken.
Dank u.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Maria do Céu Patrão Neves (PPE), schriftelijk. – (PT) De nieuwe partnerschapsovereenkomst tussen de Europese Unie en Guinee-Conakry heeft voornamelijk ten doel de samenwerking tussen de Europese Unie en Guinee te versterken met het oog op de totstandbrenging van een partnerschap voor de ontwikkeling van een duurzaam visserijbeleid en een verantwoorde exploitatie van de visbestanden in de visserijzone van Guinee in het belang van beide partners.
De in het protocol vastgestelde financiële tegenprestatie bedraagt 450 000 euro per jaar voor vangstmogelijkheden in de categorie sterk migrerende soorten. Het volledige bedrag van deze tegenprestatie wordt toegekend voor de invoering van een nationaal visserijbeleid dat gericht is op een verantwoorde visserij en een duurzame exploitatie van de visbestanden in de wateren van Guinee.
Bovenstaande is in lijn met de doelstelling van het GVB met betrekking tot visserijovereenkomsten met derde landen. Daarom heb ik voor dit document gestemd.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zeven ontwerpresoluties over Iran.
Ana Gomes, auteur. − (PT) Mijnheer de Voorzitter, Iran wordt gekenmerkt door taalkundige, godsdienstige, etnische en politieke verscheidenheid. De sjiitische meerderheid leeft er samen met soennieten, aanhangers van het zoroastrisme, christenen, joden en bahai-aanhangers. De Perzische meerderheid deelt het land met talloze etnische minderheden die bijna de helft van de bevolking uitmaken: Azeri’s, Arabieren, Koerden, Beloetsjen en anderen. De steden bruisen onder de impuls van een moderne middenklasse en moderne jongeren die klaar zijn om in het Iran van de 21ste eeuw te leven. Zoveel beroering en complexiteit beangstigen het regime, dat de voorkeur geeft aan een simpel Iran: simpel in de zin van religieus fanatisme, isolement van het land en gewelddadige repressie die de publieke opinie de mond snoert.
Deze resolutie beschrijft de systematische schending van de mensenrechten waarvan de Iraniërs in hun land het slachtoffer zijn, inclusief de veelvuldige toepassing van de doodstraf, zelfs tegen kinderen, de steniging van mannen en vrouwen, de ernstige beperkingen van de vrijheid van meningsuiting en de vervolging van religieuze en etnische minderheden. Met deze resolutie geeft het Parlement twee verschillende boodschappen af. De eerste is bestemd voor het Iraanse volk: Europa ziet in de Iraniërs en met name in de Iraanse jeugd de hoop op een toekomst waarin Iran de democratie en de vrijheid zal omhelzen en in de regio de belangrijke rol zal spelen die het land verdient. De tweede boodschap is gericht aan het Iraanse regime: we attenderen het regime erop dat Iran zijn onmiskenbare potentieel niet zal kunnen benutten zolang het geweld en het obscurantisme de voornaamste kenmerken zijn van een politiek regime dat graag lippendienst bewijst aan de waarden van rechtvaardigheid en vrede, maar zijn volk ondertussen brutaal blijft onderdrukken.
Marietje Schaake, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de legitimiteit van elke overheid is gegrondvest op het welzijn dat ze haar burgers schenkt. Elk bewind dat tekortschiet in de vervulling van deze primaire verantwoordelijkheid, verliest zijn rechtmatigheid in de internationale gemeenschap.
De huidige, zelf opgelegde isolering in Iran leidt tot vernietiging en heeft een vergiftigende werking op buurlanden en op de rest van de wereld. We kunnen niet aan de zijlijn toekijken hoe mensen die kleine delicten hebben gepleegd worden opgehangen, mensen worden verkracht en burgers onder het arbitraire geweld van hun eigen regime lijden. Wij stellen nogmaals dat zij die zich schuldig maken aan misdaden tegen de menselijkheid, niet ongestraft kunnen en zullen blijven, en wij zullen doorgaan met het terzijde staan van het Iraanse volk bij de uitoefening van zijn recht op vrije meningsuiting en op het vreedzaam betogen voor vrijheid en democratie.
Het is de verantwoordelijkheid van de Europese Unie dat deze universele rechten op de agenda worden gehouden, ook wanneer handelsbelangen of het nucleaire programma van Iran aan de orde zijn. Pas als het Iraanse regime zijn legitimiteit bij zijn burgers heeft verdiend, kan het een geloofwaardige speler zijn binnen de internationale gemeenschap.
Tunne Kelam, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, deze situatie is veroorzaakt door een uitzonderlijke dictatuur van geestelijken, die berucht is om haar lukrake onderdrukking van mensenrechten en burgerlijke vrijheden. De situatie is zelfs verslechterd sinds de verkiezingen van juni. Het aantal arrestaties, martelingen en terechtstellingen van minderjarigen en vrouwen is toegenomen. Iran kent, na China, zelfs het hoogste aantal terechtstellingen ter wereld.
Het laatste bericht, dat niet is opgenomen in de ontwerpresolutie, is dat het Iraanse regime gisteren vijf gevangenen heeft opgehangen in de Evin-gevangenis in Teheran, onder wie Soheila Ghadiri, een 28-jarige vrouw. Zij is de vierde vrouw die de afgelopen maand door het regime is opgehangen.
Dergelijke barbaarse vonnissen hebben niets te maken met misdrijven die door de gevangenen zouden zijn begaan, ze zijn veeleer een poging de sfeer van terreur in het land te verhevigen, vooral onder vrouwen en jongeren, die zich vastberaden hebben getoond in hun streven naar democratie en hun verzet tegen de verkiezingen.
Rui Tavares, auteur. − (PT) Wanneer we het woord voeren in het Parlement, spreken we, ongeacht het aantal personen dat hier in het Parlement aanwezig is, ook de miljoenen Iraniërs toe die de straat zijn opgegaan en hun leven en hun veiligheid hebben gewaagd om te protesteren tegen de verkiezingen, in de overtuiging dat er fraude is gepleegd.
Deze miljoenen Iraniërs, in Iran en elders, verwachten iets van ons. Daarom is het enige mogelijke uitgangspunt solidariteit en samenwerking bij het steunen van deze miljoenen Iraniërs die strijden voor democratie en mensenrechten en daarbij veel grotere risico’s lopen − het is goed om dat hier even te onderstrepen − dan die welke in de regel door de diplomatie worden gevreesd.
Zoals ik al zei, is er geen ander uitgangspunt mogelijk. Het is waar dat het westerse beleid ten opzichte van Iran vaak blijk heeft gegeven van simplisme en onwetendheid. Het is waar dat Europa ten aanzien van Iran te vaak slaafs het algemeen gangbare beleid heeft gevolgd dat uiteindelijk fout bleek te zijn. Het is waar dat wij vaak niet hebben willen aanvaarden dat Iran van de internationale gemeenschap het respect moet krijgen dat het als grote regionale mogendheid ongetwijfeld ambieert.
Zoals een Iraans kunstenaar in ballingschap na de protestbetogingen verklaarde, wilde het Westen niets weten van de Islamitische Republiek en hebben we nu zelfs geen republiek meer. Niets van dit alles pleit echter een regime vrij dat de vrijheid verstikt heeft, dat repressief optreedt en dat zich bovendien staande houdt op alsmaar minder solide grondvesten van frauduleuze verkiezingen en onderdrukking van de bevolking. Het Iraanse volk verwacht solidariteit en steun van het Parlement en die verwachting proberen we met deze tekst in te willigen.
Fiorello Provera, auteur. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wij kennen de politieke en sociale omstandigheden waarin de burgers van de Islamitische Republiek Iran leven.
We weten dat de religie een sterke invloed heeft op politieke besluiten en op de omgang met de fundamentele mensenrechten. Het meest recente voorbeeld is de executie van Behnoud Shojaee, die werd terechtgesteld hoewel hij op het moment van het misdrijf minderjarig was. Dit is het meest recente voorbeeld van een serie ernstige schendingen van de mensenrechten bij de onderdrukking van politieke tegenstanders, homoseksuelen, journalisten, intellectuelen en al diegenen die strijden voor de ontwikkeling van de burgermaatschappij in Iran.
De situatie is verslechterd onder het regime van Mahmoud Ahmadinejad, die bij aanvang van zijn presidentschap herhaaldelijk de Holocaust en het bestaansrecht van de staat Israël heeft ontkend. Sinds 2005 is het aantal executies in Iran verviervoudigd en Iran is het enige land in de wereld waar minderjarigen voor misdrijven worden terechtgesteld. Het is alom bekend dat in gevangenissen structureel marteltechnieken en middeleeuwse straffen zoals amputatie en steniging worden gebruikt, maar het regime is in moeilijkheden, zoals de tienduizenden mensen die de moed hebben gevonden om na de laatste verkiezingen op straat te protesteren, hebben laten zien.
De jonge vrouw Neda Agha-Soltan, die op straat is vermoord toen zij opkwam voor haar rechten als vrouw en als burger, is niet alleen het symbool geworden van de gewelddadige onderdrukking, maar ook van de roep om vrijheid van een volk dat Europa te hulp moet komen. Hoe kunnen we die hulp bieden? Bijvoorbeeld met het Europees Instrument voor Democratie en Mensenrechten. Een ander concreet voorstel is het vernoemen van straten en pleinen in onze steden naar Neda Agha-Soltan. Op die manier zou niet alleen haar offer worden herdacht, maar het zou ook een uiting van solidariteit zijn naar de Iraanse oppositie en de Europese burgers beter bewust maken van deze zeer ernstige situatie. Ik zou graag willen dat naast de foto van Aung San Suu Kyi op de gevel van het Europees Parlement in Brussel ook een foto van Neda Agha-Soltan wordt afgebeeld.
Tot slot vraag ik mij af hoe president Ahmadinejad geloofwaardig kan zijn in de onderhandelingen over kernenergie als hij zijn eigen volk, dat roept om meer democratie, meer vrijheid en een betere bescherming van de mensenrechten, vervolgt en tegenwerkt?
Struan Stevenson, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, terwijl wij in dit Parlement grootse debatten voeren, maken de beulen in Iran overuren. Van Tunne Kelam vernamen we dat ze gisteren weer vijf mensen hebben opgehangen, onder wie een jonge vrouw die door de ouders van haar slachtoffer was vergeven. Zij was dus gevrijwaard van de doodstraf, maar werd vervolgens opgehangen.
Wij voeren echter een beleid van appeasement in de EU. Deze week nog zijn we het erover eens geworden dat we de Russen zullen aanmoedigen nucleaire splijtstofstaven te verrijken, ten behoeve van Ahmadinejad, in ruil voor zijn garantie dat hij zijn eigen nucleaire verrijkingsprogramma zal staken. Hij heeft ons die garantie echter niet gegeven, noch heeft hij vrije toegang verleend aan inspecteurs om zijn nucleaire faciliteiten te bekijken. Wij zullen de moellahs alleen maar sterker maken als wij deze appeasement-politiek voortzetten. Wij moeten harde sancties opleggen. Onbuigzaamheid is het enige wat deze moellahs begrijpen.
Barbara Lochbihler, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, bij het begin van deze plenaire vergaderweek heeft Voorzitter Buzek ons erop gewezen dat de afschaffing van de doodstraf een wezenlijke wens van het Europees Parlement is. Voor alle regio’s in de wereld geldt dat deze onmenselijke en afschuwelijke straf moet worden afgeschaft.
Hij heeft gewezen op de executies die in Iran plaatsvinden. In de onderhavige resolutie wordt met name op vier doodvonnissen gewezen. Hierbij gaat het om personen die tot de doodstraf zijn veroordeeld, omdat ze naar verluidt hebben deelgenomen aan de protesten na de verkiezingen. Echter, ten tijde van de vermeende feiten zaten ze alle vier in hechtenis. Dit betekent dat de mogelijkheid bestaat om in beroep te gaan en deze zaken moeten we dan ook in de gaten blijven houden.
Ook is aan de orde gesteld dat in Iran nog steeds minderjarigen worden geëxecuteerd op het tijdstip van het misdrijf. Iran is het enige land dat minderjarigen executeert op het tijdstip van het misdrijf. Iran heeft het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en het Verdrag inzake de rechten van het kind geratificeerd en is daarom verplicht een nationale wet uit te vaardigen die de executie van minderjarigen verbiedt. In het Iraanse parlement is reeds het initiatief genomen voor een dergelijke wet, en we moeten onze collega’s daar oproepen om al het mogelijke te doen om ervoor te zorgen dat de aanneming van deze wet niet meer wordt geblokkeerd. Dit is naar mijn mening een zeer belangrijke taak.
Tot slot wil ik mijn achting uitspreken voor alle vrouwen en mannen in Iran die veel riskeren, die de straat opgaan en die verschillende activiteiten ondernemen om te eisen dat de rechten die zij volgens de Iraanse grondwet hebben, worden gerespecteerd. Hun vastberadenheid, hun betrokkenheid en hun moed verdienen zonder voorbehoud onze solidariteit.
Martin Kastler, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, op 2 oktober 2009 besloot de Iraanse politie op het laatste moment om een man niet toe te laten tot een vlucht. Vanwege zijn moedige werk voor politieke vluchtelingen zou de advocaat Abdolfattah Soltani de internationale mensenrechtenprijs 2009 ontvangen in de stad waar ik vandaan kom, Neurenberg. Ondanks dat de heer Soltani over een geldig reisdocument beschikte, weigerde de Iraanse staat zonder rechtsgrond om hem naar het buitenland te laten vertrekken. Zijn echtgenote mocht wel vertrekken. Zij heeft terecht verklaard, en ik citeer: “Ik vind het betreurenswaardig dat in een staat die zichzelf een theocratie noemt daden worden gepleegd die niets met God te maken hebben”.
Iran heeft het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten van de Verenigde Naties geratificeerd en daarin is het mensenrecht vastgelegd om ieder land, ook het eigen land, ongehinderd te kunnen verlaten. Ik vind het schandalig dat Iran dit recht met voeten treedt. Ik heb me er daarom voor ingezet dat de zaak van de heer Soltani vandaag in onze gezamenlijke verklaring, onze resolutie over Iran, wordt opgenomen, en ik verzoek u om uw steun.
Ryszard Czarnecki, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil mijn spreektijd graag gebruiken om uiting te geven aan onze bezorgdheid over de situatie in Iran, en met name over de Iraanse oppositieleden in het kamp Ashraf in Irak, dat een symbool van verzet is geworden voor mensen in Iran.
De Iraakse regering moet stoppen om de orders van de moellahs in Teheran op te volgen. Irak moet begrijpen dat het Iraanse regime geen toekomst heeft en vasthoudt aan zijn macht door middel van onderdrukking en executies. Dus als Irak een soeverein land is, moet het de resolutie van het Europees Parlement van 24 april, waarin Irak wordt opgeroepen elke gedwongen verplaatsing van ingezetenen van Ashraf binnen Irak te staken, respecteren en uitvoeren. De moellahs in Teheran willen dat Ashraf wordt vernietigd. Wij in Europa moeten de weerloze Iraanse vluchtelingen steunen. Het is onze morele plicht.
Wij moeten het voorzitterschap van de EU en de Commissie vragen de Verenigde Naties te verzoeken een grotere betrokkenheid aan de dag te leggen door een permanent team – en zelfs een vredesmacht – te sturen om meer aanvallen te voorkomen en te voorkomen dat deze mensen gedwongen naar andere delen van Irak worden overgebracht.
Bastiaan Belder, namens de EFD-Fractie. – Voorzitter, het lijdt geen twijfel dat de mensenrechtensituatie in de Islamitische Republiek Iran de afgelopen maanden drastisch is verslechterd. Een treffende illustratie daarvan is de actuele ontwikkeling in het repressie-apparaat dat president Ahmadinejad ter beschikking staat om elke vorm of zelfs schijn van oppositie tegen zijn dubieus gelegitimeerde bewind in de kiem te smoren. De beruchte knokploegen, de Basiji, zijn inmiddels geïncorporeerd in de Iraanse revolutionaire garde, evengoed een sinistere organisatie.
Wat kan de Europese Unie hier nog uitrichten? Twee dingen vooral. Samen met de Amerikanen moeten wij, als westerse wereld, ons concentreren op individuele gevallen van ernstige schendingen van de mensenrechten in Iran (zie ook onze resolutie). In directe aansluiting daarop moeten wij Teheran duidelijk voor ogen stellen dat deze schendingen intolerabel zijn en ernstige consequenties hebben.
Wanneer nationale belangen in het geding zijn, met name economische, dan komen de Iraanse pragmatici vanzelf te voorschijn. Per slot van rekening kunnen zij zich daarbij zelfs beroepen op de stichter van de Islamitische Republiek Iran, wijlen Ayatollah Khomeini. Als het erop aankwam koos hij ook resoluut voor het landsbelang boven religieuze eisen. Commissie, Raad, zoek de zwakke plekken van de ayatollahs, allereerst voor een draaglijker leefklimaat voor de Iraanse bevolking, voor de veiligheid van de joodse staat Israël, de Arabische wereld niet te vergeten, en ook de Europese Unie.
Krisztina Morvai (NI). – (HU) Enkele dagen geleden was de heer Barroso hier en ik vroeg hem wat er kon worden gedaan om de crisissituatie op te lossen waarin de mensenrechten zich in een EU-lidstaat, Hongarije, sinds de herfst van 2006 bevinden. Voor de zoveelste keer vertelde ik dat honderden mensen zulke grove wreedheden door de politie te verduren kregen dat ze ernstige verwondingen opliepen, terwijl honderden mensen willekeurig werden gearresteerd en honderden mensen onschuldig werden onderworpen aan langdurige strafprocessen. Daarop zei de voorzitter dat dit binnenlandse aangelegenheden waren en dat de Europese Unie zich niet kan mengen in binnenlandse aangelegenheden. Graag wil ik weten wat die dubbele standaard is, welke rechtsgrond de Europese Unie heeft om tussenbeide te komen in een land buiten de Europese Unie, terwijl ze in een EU-lidstaat niet bereid is de mensenrechten te beschermen. Langs deze weg wil ik ook onze Iraanse vrienden, de oppositiepartijen en zelfs de leden van de regering vragen om te helpen de mensenrechten van de Hongaren te beschermen.
Eija-Riitta Korhola (PPE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, Iran zou een belangrijke rol kunnen spelen in de vredesonderhandelingen in het Midden-Oosten, maar tot onze spijt lijkt het land steeds verder weg te glijden van de democratische rechtsstaat. Ten eerste is er reden om ernstig te twijfelen aan het verkiezingsresultaat van afgelopen juni, dat president Ahmadinejad in staat stelde aan te blijven. Sinds de verkiezingen is de algemene mensenrechtensituatie verder verslechterd. Bovendien is sinds Ahmadinejad in 2005 aan de macht is gekomen het aantal executies verviervoudigd en executeert Iran na China de meeste mensen ter wereld. Ten tweede is er nauwelijks sprake van vrijheid van godsdienst en meningsuiting. Zo zitten de zeven bahai-leiders nog steeds gevangen en dat alleen op grond van hun religieuze overtuiging.
Wij doen in onze resolutie een beroep op de Iraanse autoriteiten en ik hoop dat wij op deze manier tegelijkertijd onze steun en waardering kunnen laten zien voor de moed van veel Iraniërs in hun strijd voor fundamentele vrijheden en democratische beginselen. Wij hebben vooral veel respect voor de moedige Iraanse vrouwen die een cruciale rol spelen in de demonstraties in Teheran na de verkiezingen.
Peter van Dalen (ECR). - Voorzitter, in Iran heerst een streng regime dat zich baseert op een radicale interpretatie van de islam en van de koran. Doe je daar niet aan mee, dan lig je er in Iran uit. Iran is een beangstigend land en ik denk met name aan de christenen in Iran. Tot het christendom bekeerde moslims hebben in Iran letterlijk geen leven. Het Iraanse parlement heeft vorig jaar een wet aangenomen waarin de doodstraf staat op afvalligheid van het islamitische geloof.
Maar ook betogers hebben geen leven in Iran. Drie mensen die werden opgepakt bij de demonstraties tegen de uitslag van de presidentsverkiezingen, zijn nu ter dood veroordeeld. Het is volstrekt onjuist en onbegrijpelijk dat een rechtbank dit vonnis heeft uitgesproken. Wellicht is het nog mogelijk tegen het vonnis beroep aan te tekenen, maar voor iedereen is duidelijk: ook als demonstrant is je leven in Iran niet zeker.
Ik roep Raad en Commissie op om deze betogers fors te steunen in een vervolgprocedure en vooral krachtig verzet aan te tekenen tegen het brute Iraanse regime.
Laima Liucija Andrikienė (PPE). – (LT) De mensenrechtensituatie in Iran is duidelijk aan het verslechteren. De presidentsverkiezingen eerder dit jaar, waarvan de legitimiteit dubieus is, en de massaprotesten na de verkiezingen weerspiegelen een politieke en sociale situatie met toenemende spanningen en angsten in Iran.
Ik wil erop wijzen dat Iran dit jaar in de persvrijheidsindex van het rapport van de Verslaggevers Zonder Grenzen onderaan staat, als 172ste van de 175 landen, en alleen nog Eritrea, Noord-Korea en Turkmenistan achter zich laat.
De situatie voor journalisten in Iran is een van de slechtste ter wereld, vrije informatie op internet wordt geblokkeerd en mensen die weblogs schrijven, worden vervolgd. We kennen maar al te goed het verhaal van de beroemde blogster Fariba Pajooh, die onlangs werd gearresteerd en een onzekere toekomst tegemoet gaat.
Ik doe een oproep aan de Commissie. Commissaris, we moeten zo snel mogelijk een delegatie van de Commissie samenstellen en naar Teheran sturen om een dialoog met de Iraanse regeringsinstellingen te beginnen over de verslechterende mensenrechtensituatie in dit land.
Jim Higgins (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik schaar mij volledig achter de woorden van de heer Czarnecki. De aanval van afgelopen juli op het Iraakse kamp van de Iraanse Volksmojahedin in Ashraf in Irak kan alleen als wild en barbaars worden gekenschetst. Elf mensen zijn vermoord, en dat hadden er veel meer kunnen zijn. Een groot aantal mensen is bruut verwond – u moet de beelden bekijken om in te zien welk een barbarij er daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Het leger en de militairen zijn zich te buiten gegaan aan het meest sadistische wangedrag. Er werden 36 mensen gearresteerd; ze hadden geen andere keus dan in hongerstaking te gaan. Twee weken geleden werden ze onder internationale druk vrijgelaten. Internationale druk na 72 dagen van hongerstaking: dat is wat mensen in het gareel heeft gebracht wat betreft de regering-Maliki. Deze mensen zijn vluchtelingen: het is hun recht ’s avonds naar bed te gaan om ’s ochtends veilig op te staan. Er moet, zoals de heer Czarnecki zei, voor twee zaken worden gezorgd: in de eerste plaats een permanente VN-aanwezigheid ter vervanging van de Verenigde Staten en in de tweede plaats de absolute garantie dat er geen sprake zal zijn van verplaatsing.
Véronique de Keyser , auteur. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde drie punten aan de orde stellen ter aanvulling op hetgeen mijn collega’s reeds hebben gezegd.
Allereerst – en hierbij verwijs ik naar wat mevrouw Gomes heeft gezegd – ondanks alles wat er gebeurt, ondanks de tragedies die zich voltrekken in Iran en het regime aldaar, hebben wij nog steeds alle vertrouwen in de politieke toekomst van dit land en in de kracht van zijn civiele samenleving.
Mijn tweede punt is dat onvoldoende is benadrukt dat wij de recente zelfmoordaanslagen in Sistan en Baluchestan veroordelen, ook al waren de slachtoffers leden van de Revolutionaire Garde, en, helaas, tientallen burgers. Wij zijn tegen dit soort geweld, ook al begrijpen we maar al te goed om welke redenen het plaatsvindt; op dit moment moeten we echter de kant van de tegenstanders van het regime kiezen.
En tot slot denk ik dat ons Parlement de doodstraf veroordeelt, ongeacht wie ermee te maken krijgt – minderjarigen, vrouwen, volwassenen – of in welk land ter wereld mensen ter dood worden gebracht.
Cristian Dan Preda, auteur. – (RO) Ook ik betreur de verslechtering van de mensenrechtensituatie in Iran in de nasleep van de verkiezingen in juni. Deze verslechtering blijkt zeker uit de grote golf van arrestaties en het geweld dat wordt gebruikt tegen de tegenstanders van het regime.
Zoals al eerder gezegd wordt bovendien de vrijheid van informatie serieus bedreigd, waarbij het risico op vervolging vooral wordt gericht tegen journalisten. Eén grote reden voor bezorgdheid is het feit dat zowel martelingen als de doodstraf in Iran op grote schaal worden gebruikt. Amnesty International heeft onlangs benadrukt dat, in de nasleep van de verkiezingen, het aantal mensen dat wordt veroordeeld en vervolgens geëxecuteerd, aanzienlijk is toegenomen.
Tot slot wil ik graag mijn steun uitspreken voor het idee om een delegatie van de Europese Unie op te richten in Teheran. Een dergelijke delegatie kan samenwerken met het maatschappelijk middenveld en zodoende de rechten steunen van de activisten die campagne voeren voor vrijheid.
Angelika Werthmann (NI). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil u een voorstel doen: mensenrechten, democratie en de rechtsstaat zijn onderwerpen die te belangrijk en urgent zijn om ze vanmiddag, op een donderdagmiddag, te behandelen. Helaas zijn slechts weinigen van ons nog aanwezig.
Een maand geleden hebben we over de moorden op journalisten gesproken, vandaag over de rampzalige mensenrechtensituatie in Guinee, Iran en Sri Lanka. Ik weet dat velen onder u mijn mening delen. Laten we een beter, ander tijdstip voor dit belangrijke debat vinden.
De Voorzitter. – Mevrouw, u zou in de “catch-the-eye”-procedure over dit thema moeten spreken. U gebruikt nu de spreektijd van andere Parlementsleden.
De “catch-the-eye”-procedure is beëindigd.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) Om te beginnen wil ik graag onze condoleances overbrengen aan de families van de slachtoffers van de terroristische aanslag die heeft plaatsgevonden in de Iraanse provincie Sistan-Baluchestan. De Commissie veroordeelt terroristische aanslagen waar dan ook ter wereld, evenals het verlies van levens als gevolg van deze aanslagen.
De Europese Commissie maakt zich ernstige zorgen over de huidige stand van zaken wat betreft mensenrechten en fundamentele vrijheden in Iran. Wanneer we het hebben over dit onderwerp, kunnen we voorbeelden noemen zoals de executie van minderjarigen, discriminatie van mensen die tot verschillende minderheden behoren, de aanzienlijke beperkingen op de vrijheid van meningsuiting en vergadering, de slechte behandeling van gevangenen, de ontzegging van het recht op een eerlijk proces, plus de grootschalige onderdrukking en intimidatie van mensenrechtenactivisten en politieke tegenstanders.
De Europese Unie is direct contact met Iran blijven houden en heeft haar standpunt met betrekking tot de ontwikkelingen in het land openlijk kenbaar gemaakt aan de Iraanse autoriteiten.
De Europese Unie steunt de fundamentele vrijheden en de universele waarden waarop deze zijn gebaseerd, en voelt zich verplicht haar mening te uiten waar en wanneer deze beginselen worden geschonden. Helaas is de mensenrechtensituatie sinds de presidentsverkiezingen die in juni 2009 plaatsvonden in Iran verder verslechterd, ondanks de talrijke verzoeken en veroordelingen van de Europese Unie en de internationale gemeenschap.
Alleen al de afgelopen weken zijn in Iran vele mensen geëxecuteerd door ophanging. Een van deze mensen was Behnoud Shojaee, die al eerder werd genoemd. Hij was minderjarig op het moment dat hij zijn misdaad pleegde en werd geëxecuteerd ondanks herhaalde verzoeken van de EU om zijn straf om te zetten. Binnenkort zullen er waarschijnlijk nog meer minderjarigen worden geëxecuteerd. Ook maken wij ons zorgen over de situatie van zeven bahai-leiders in Iran, die al meer dan zeventien maanden in hechtenis zitten en zich moeten verweren tegen ernstige beschuldigingen zoals spionage en propaganda tegen de staat. De meest recente geplande hoorzitting werd op 18 oktober opnieuw uitgesteld, waardoor deze zeven mensen sindsdien geen enkel duidelijk vooruitzicht hebben op een correcte gerechtelijke procedure.
Honderden mensen zaten na de presidentsverkiezingen in hechtenis omdat zij deelnamen aan de demonstraties na de verkiezingen en kritische opmerkingen maakten. De processen tegen de betrokkenen bij deze activiteiten vinden nog steeds plaats. Wat heet, vorige week werden nog vier mensen ter dood veroordeeld omdat zij betrokken waren bij incidenten na de verkiezingen.
Tot slot wil ik benadrukken dat wij de zorgen delen die door de geachte afgevaardigden zijn geuit over de huidige mensenrechtensituatie in Iran. De Commissie volgt de ontwikkeling van de situatie op de voet en blijft van elke gelegenheid gebruikmaken om een beroep op de Iraanse autoriteiten te doen om hun internationale beloftes op het gebied van mensenrechten te respecteren, inclusief naleving van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten en de Universele Verklaring van de Rechten van de Mens. Een verbetering van de mensenrechtensituatie in Iran is een belangrijk aspect van de benadering van de Europese Commissie om de politieke dialoog en samenwerking met Teheran in de toekomst te versterken.
Als antwoord op de vraag die mij werd gesteld, kan ik melden dat we van mening zijn dat het gezien de huidige omstandigheden in Iran niet het juiste moment is om een delegatie van de Europese Commissie op te richten in Teheran.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Bogusław Sonik (PPE), schriftelijk. – (PL) Dames en heren, ik roep de Europese Unie op om niet passief toe te kijken hoe in Iran de mensenrechten worden geschonden. De Europese Unie zou veel vastberadener moeten optreden tegen de uitvoering van de doodstraf en de executies in het land, met name in het geval van jonge en minderjarige delinquenten. Onze reactie op de huidige gebeurtenissen in Iran is een van de belangrijkste tests voor de doeltreffendheid van onze westerse wereld.
Met het oog hierop dient de Europese Commissie zo spoedig mogelijk een EU-delegatie op te zetten in Teheran om de dialoog met de Iraanse leiders en het maatschappelijk middenveld te bevorderen en te versterken, met name om hulp te bieden aan jongeren, politieke gevangenen en journalisten. De Europese Commissie zou zich veel sterker moeten inzetten voor het sturen van een speciale afgezant door de Hoge Commissaris voor de mensenrechten van de Verenigde Naties, teneinde toe te zien op de situatie van politieke gevangenen en te verzekeren dat de Iraanse autoriteiten zich aan de internationale procedurenormen en aan hun wettelijke mensenrechtenverplichtingen houden.
De Europese Unie zal altijd een pleitbezorger blijven van de burgerlijke vrijheden en van onze gemeenschappelijke Europese democratische waarden, ook buiten onze grenzen. We zouden daarom alles in het werk moeten stellen om er door middel van een intensieve dialoog met de politieke elites voor te zorgen dat Iran in de 21ste eeuw de fundamentele rechten van de mens in acht neemt en het recht op leven eerbiedigt.
De Voorzitter. – Aan de orde is het debat over zes ontwerpresoluties over Sri Lanka.
Geoffrey Van Orden, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de bevolking van Sri Lanka – de Singalezen en in het bijzonder de Tamils – hebben de laatste dertig jaar enorm geleden onder een meedogenloze terreurcampagne van de LTTE (Bevrijdingstijgers van Tamil Eelam). Nu de LTTE militair zijn verslagen, hebben de regering en het volk van Sri Lanka ons medeleven en begrip nodig en, bovenal, onze bijstand in hun pogingen hun land weer in de richting van herstel en voorspoed te stuwen en een heropleving van het terrorisme te voorkomen.
Er zijn er, onder wie LTTE-aanhangers, die het volk van Sri Lanka nog een slag willen toebrengen door de preferentiële SAP+-overeenkomsten met de EU te ondermijnen. Ik hoop dat de Commissie begrijpt dat handel – en niet hulp – de beste vooruitzichten biedt op economisch herstel. De Srilankaanse autoriteiten moeten zelf de zorgen wegnemen die door vrienden in de internationale gemeenschap zijn geuit, zodat er geen excuus is om de SAP+-status in gevaar te brengen.
De eerste prioriteit is natuurlijk om te zorgen voor de herhuisvesting van de duizenden Tamil-burgers die door het conflict in het nauw werden gedreven en nu onder erbarmelijke omstandigheden in kampen vastzitten. Dit proces dient dringend zijn beslag te krijgen en de internationale gemeenschap moet worden verzocht hulp te bieden.
Proinsias De Rossa, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik steun deze resolutie, hoewel ik vind dat ze niet kritisch genoeg is ten aanzien van de Srilankaanse regering. Eerder dit jaar waren we getuige van een afschrikwekkende militaire aanval op het gebied dat werd gecontroleerd door de Tamiltijgers, waarbij geen enkele zorg werd getoond om de levens of het welzijn van burgers die in mijn optiek door alle partijen als pionnen worden gebruikt, met 90 000 doden als gevolg. De wereld sloeg dit machteloos en met afgrijzen gade, maar nu nog zijn er meer dan een kwart miljoen Srilankaanse burgers geïnterneerd, zonder medische voorzieningen, schoon water, sanitair of woonruimte.
De resolutie van vandaag is een relatief milde oproep aan de Srilankaanse autoriteiten om de rechten van hun burgers te respecteren. Ik meen dat als er niet snel merkbare vooruitgang wordt geboekt bij de inwilliging van de oproepen in de resolutie, de Europese Unie economische en politieke druk moet uitoefenen op het bewind in Sri Lanka.
Sri Lanka is voor zijn economische herstel afhankelijk van directe buitenlandse investeringen en van economische steun van de EU. Wij moeten dit drukmiddel gebruiken in het belang van de volkeren van Sri Lanka, waaronder het Tamil-volk.
Thomas Mann, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik heb twee minuten. De 25 jaar durende burgeroorlog in Sri Lanka lijkt beëindigd te zijn. In mei veroverden regeringstroepen de door de LTTE gecontroleerde gebieden in het noorden. Hopelijk zal een nieuw begin vrede brengen, en daarmee ook vrijheid.
De mensen lijden niet alleen onder de gevolgen van de burgeroorlog, maar ook onder de gevolgen van de tsunami en andere natuurrampen. De EU heeft de buitenlandse handel geïntensifieerd en kent het land ruimere tariefpreferenties toe dan enig ander land in Zuid-Azië. Internationale hulp houdt voor de politieke machten in Sri Lanka ook de plicht in om de mensenrechten in te voeren. In overvolle kampen worden 250 000 mensen vastgehouden met een gebrekkige drinkwater- en geneesmiddelenvoorziening. De hulporganisaties worden niet toegelaten. Het zou in het eigen belang van de regering moeten zijn om zo snel mogelijk de terugkeer van deze mensen naar hun eigen dorpen te organiseren. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christen-democraten) pleit ervoor dat het Internationale Rode Kruis hierbij een sleutelrol krijgt.
Een ander gebied waar veranderingen noodzakelijk zijn, is de persvrijheid en vrijheid van meningsuiting. Er moet een einde komen aan de ontvoeringen en arrestaties van journalisten. Kritische artikelen mogen niet meer leiden tot gevangenisstraf. Als lid van de Delegatie voor de betrekkingen met Zuid-Azië heb ik Sri Lanka meerdere malen kunnen bezoeken. Ik ben van mening dat een nieuw begin voor Sri Lanka kans van slagen heeft, als de leiders van de Tamils er op een constructieve manier bij worden betrokken. Dit betekent echter ook dat zij iedere vorm van terrorisme en geweld moeten afzweren en moeten meewerken aan een strategie om de mensenrechten in te voeren. Voor de burgers van Sri Lanka hoop ik dat een uitspraak die ik keer op keer heb gehoord, namelijk “war is an institution”, eindelijk tot het verleden zal behoren.
(Applaus)
Joe Higgins, auteur. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het beleid van de regering van president Rajapaksa is uitgemond in een nachtmerrie voor zowel de Singalezen als de Tamils in Sri Lanka, met grootschalige onderdrukking door de Srilankaanse staat van personen en groepen die zich tegen zijn chauvinistische politiek verzetten.
Na de nederlaag van de Tamiltijgers gaat de nachtmerrie door voor de Tamil-bevolking, vooral in het noorden van Sri Lanka, waar 300 000 mensen – onder wie 31 000 kinderen – gevangen worden gehouden in kampen waar ziekten en ondervoeding wijdverbreid zijn.
Nu dreigt er alweer iets gruwelijks, getuige berichten dat de regering van Rajapaksa van plan is Singalezen in het oosten en noorden van Sri Lanka te huisvesten – met andere woorden, gebieden te koloniseren waar Tamil-sprekenden in de meerderheid zijn. Dat zou een recept zijn voor etnische strijd.
De regering van Rajapaksa is in feite een dictatuur met een heel dun democratisch laagje. Ik ben blij met de gelegenheid er mijn afkeuring over uit te spreken, door middel van deze resolutie. Ik heb wel mijn bedenkingen ten aanzien van paragraaf 4, omdat het voornaamste terrorisme in feite van de regering van Rajapaksa is gekomen en tegen het volk gericht was. Hoewel ik als socialist niet geloof dat een guerrilla onder de omstandigheden die in Sri Lanka heersen tot een oplossing zullen leiden, heeft de Tamil-bevolking wel het recht zichzelf te verdedigen tegen militaire onderdrukking.
De beste manier om de Tamil-bevolking te verdedigen is door middel van een verenigde strijd van Tamil- en Singalese arbeiders en armen tegen de huidige regering en haar nieuwe liberale beleid, en door middel van een socialistische transformatie van de Srilankaanse maatschappij, in welk geval de prachtige rijkdommen van dat land zouden kunnen worden gebruikt ten voordele van de gehele bevolking. Ik ben trots op mijn relatie met de Verenigde Socialistische Partij in Sri Lanka, die een zusterpartij is van de Socialistische Partij in Ierland en die op heroïsche wijze de rechten van het Tamil- en het Singalese volk en het recht van de Tamils op zelfbeschikking heeft verdedigd tegen het chauvinisme van de regering.
Heidi Hautala, auteur. – (FI) Mijnheer de Voorzitter, alles wat mijn collega’s hier hebben verklaard over de huidige situatie in Sri Lanka werd bevestigd toen de Subcommissie mensenrechten onlangs een hoorzitting over deze afschuwelijke situatie organiseerde.
Wij kunnen inderdaad bevestigen dat, in strijd met alle internationale wetgeving, de bewegingsvrijheid van 260 000 Tamils nog steeds wordt beperkt, ook al is het al maanden geleden dat er een eind kwam aan de oorlog. Wij kunnen bevestigen dat de persvrijheid ernstig wordt beperkt. Gisteren zette de organisatie Verslaggevers Zonder Grenzen Sri Lanka op plaats 162 van de 175 landen op de persvrijheidindex.
Wij moeten nu eisen dat de vertegenwoordigers van alle gedelegeerde VN-organen tot de kampen worden toegelaten. In de resolutie wordt het organiseren van lokale verkiezingen genoemd, en wij als Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie zeggen het iets voorzichtiger, en ik hoop dat u dit steunt. Wij willen alleen opmerken dat deze verkiezingen worden georganiseerd.
Wat het handelsbeleid betreft ben ik zeer blij dat de Commissie nu onderzoekt op welke wijze Sri Lanka de verplichtingen van de verschillende mensenrechtenverdragen ten uitvoer legt. Ik verwacht dat de Commissie objectief en onpartijdig te werk gaat en te zijner tijd haar conclusies trekt over de vraag of Sri Lanka de voorkeursbehandeling krachtens SAP+ eigenlijk wel heeft verdiend.
Bernd Posselt, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, overwinnaars moeten genereus zijn en ik ben van oordeel dat velen in Sri Lanka dit nog niet hebben erkend. Het gaat erom een oplossing te vinden voor de oorzaak van het nationale conflict dat zo vreselijk is geëscaleerd. We moeten eenvoudigweg erkennen dat er geen uitgewerkt plan is om de legitieme rechten van de Tamils zeker te stellen. Beide zijden moeten elkaar tegemoetkomen om een politieke oplossing te vinden.
Het geweld is terecht bestreden, de geweldplegers zijn overwonnen en aan geweld valt niets goed te praten. De oorzaken van het geweld overwinnen is de eigenlijke opdracht. Het is gemakkelijker om een oorlog te beëindigen dan om de vrede vorm te geven. Dat zien we momenteel in Bosnië, waar lang na het einde van de oorlog nog steeds geen duurzame vredesoplossing is gevonden.
Ik maak mij grote zorgen om de stabiliteit van Sri Lanka, aangezien dit minderhedenprobleem al eeuwenlang bestaat en verergerd is door de koloniale periode, en daarom moeten we er alles aan doen om tussen de beide zijden te bemiddelen en beide zijden tot elkaar te brengen.
Lidia Joanna Geringer de Oedenberg, namens de S&D-Fractie. – (PL) Mijnheer de Voorzitter, na de overwinning van de regering op de Tamiltijgers in mei van dit jaar, leek het alsof er na vele jaren eindelijk een einde zou komen aan de burgeroorlog in Sri Lanka. Helaas kampt het land in werkelijkheid nog met tal van problemen waarvoor geen oplossing bestaat.
De regering houdt om politieke redenen meer dan 250 000 personen vast in kampen waartoe zelfs humanitaire organisaties de toegang wordt ontzegd. De media worden onderdrukt. In september van dit jaar heeft het Hooggerechtshof in Colombo een journalist tot een gevangenisstraf van twintig jaar veroordeeld, hetgeen door het EU-voorzitterschap als een bedreiging voor de vrijheid van meningsuiting werd beschouwd en daarom in krachtige termen werd veroordeeld.
Een belangrijke hinderpaal voor de ontwikkeling van het land zijn de antipersoneelsmijnen die een bedreiging vormen voor het leven en de gezondheid van de bevolking. Sri Lanka is nog steeds geen partij bij het Verdrag van Ottawa over antipersoneelsmijnen. De ondertekening van dit document zou ongetwijfeld bijdragen tot de oplossing van dit probleem en zou het land tegelijkertijd in staat stellen om steun aan te vragen voor de slachtoffers van landmijnen. Dit zou tevens de mijnopruimingscampagne bespoedigen die in 2003 is opgestart, maar tot dusver nauwelijks resultaat heeft opgeleverd.
De inwoners van Sri Lanka verdienen een echte democratie en een waardig leven.
Karima Delli , namens de Verts/ALE-Fractie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, al maandenlang stopt de regering van Sri Lanka de situatie van de Tamil-burgerbevolking in de doofpot, waardoor die buiten het bereik van buitenlandse media en humanitaire organisaties blijft. Sinds maart 2009 houdt Colombo bijna alle burgers gevangen die waren gevlucht voor de schermutselingen tussen het leger en de Tamiltijgers, hetgeen volledig in strijd is met het internationaal recht en de mensenrechten.
In juli van dit jaar hield de regering van Sri Lanka ruim 280 000 personen vast in dertig door het leger bewaakte kampen in het noordoosten van het eiland. De vluchtelingen mogen het kamp alleen verlaten om spoedeisende medische zorg te krijgen, veelal vergezeld van een militaire escorte. In sommige kampen sterven elke week meer dan duizend mensen, voornamelijk aan dysenterie. De leefomstandigheden zijn erbarmelijk. President Rajapaksa liet vorige week weten dat slechts 100 000 Tamil-vluchtelingen zouden worden vrijgelaten.
Gezien de omvang van de tragedie moet de Europese Unie de druk op de regering van Sri Lanka opvoeren om te zorgen voor onmiddellijke en onvoorwaardelijke vrijlating van alle burgers, toegang tot de kampen voor journalisten en snelle levering van hulpgoederen.
Charles Tannock (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als afgevaardigde uit Londen, een stad die de afgelopen veertig jaar herhaaldelijk het doelwit is geweest van terroristen, heb ik veel sympathie voor de Srilankanen, ongeacht hun etnische afkomst. De meedogenloze terreurcampagne van de Tamiltijgers heeft een verwoestende invloed gehad op de ontwikkeling van dat prachtige land.
President Rajapaksa kwam op democratische wijze aan de macht, vastbesloten om de LTTE te verslaan, en iedereen die terrorisme veracht, zou hem met zijn succes moeten feliciteren. De regering heeft nu de taak om de samenleving na het conflict opnieuw op te bouwen, met vrijheid, rechtvaardigheid en gelijkheid voor alle Srilankanen. De repatriëring van de ontheemden en de berechting van oorlogsmisdadigers moet nu een topprioriteit zijn voor de regering.
Hoewel ik toegeef dat president Rajapaksa wat internationale goodwill kan hebben verloren door sommige van zijn noodmaatregelen in de onmiddellijke nasleep van het conflict, ben ik ervan overtuigd dat het beste vooruitgang kan worden geboekt door de ontwikkeling van een veilig en welwarend Sri Lanka te waarborgen en zijn democratisch gekozen leider en regering te steunen. De EU moet de SAP+-handelsovereenkomsten handhaven, aangezien het intrekken daarvan direct tot het verlies van een miljoen banen zou leiden en indirect een economische weerslag zou hebben op 2,5 miljoen onschuldige Srilankaanse burgers.
Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als Iers lid van het Europees Parlement ben ik zeer verheugd dat mijn collega’s uit Ierland, Joe Higgins en Proinsias De Rossa hun punten van zorg over Sri Lanka en Iran hebben geschetst, en ik schaar mij aan hun zijde. Het is passend dat Ierland zich zorgen maakt om deze kwesties, omdat het vele jaren getuige is geweest van discriminatie en verlies van levens in Noord-Ierland. Niettemin bieden uiteindelijk alleen diplomatie en discussie een oplossing. Daarom hoop ik dat wanneer het Verdrag van Lissabon van kracht is, de nieuwe bevoegdheden en de nieuwe status die de voorzitter en hoge vertegenwoordiger hebben, zullen worden gebruikt om hopelijk wat gezond verstand en deugdelijk inzicht naar deze oorden te brengen, zodat zij zich beter gaan gedragen en zich tot diplomatie en democratie bekennen.
Eija-Riitta Korhola (PPE). – (FI) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben de situatie in Sri Lanka bij verschillende gelegenheden gevolgd en becommentarieerd en soms bijna de hoop opgegeven op het vinden van een oplossing. Het conflict, dat 25 jaar heeft geduurd, is dit jaar echter geëindigd in een nederlaag van de Tamiltijgers. Dit langdurige conflict heeft veel dodelijke slachtoffers geëist en gezorgd voor vluchtelingen in het land en problemen op het gebied van de economie en de ontwikkeling van de rechtsstaat. Nu is het land een hoopvolle, maar kritische fase ingegaan.
Hier is de zorg geuit over de netelige situatie van degenen die in kampen leven. Zoals wij in de resolutie zeggen, hopen wij dat de autoriteiten snel internationale steun aanvaarden en de kampen openstellen voor humanitaire hulp en personeel dat gespecialiseerd is in conflictbeheersing. Tegelijkertijd hebben wij ook de verbintenis van de internationale gemeenschap nodig om actie te ondernemen voor duurzame vrede op dat mooie eiland. De hulp moet beslist ook bestaan uit aanvullende bedragen van de Commissie voor het opruimen van mijnen.
Raül Romeva i Rueda (Verts/ALE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde graag het woord om, in de eerste plaats, te benadrukken wat mevrouw Hautala ook al heeft gezegd: we moeten rekening houden met de rol die niet alleen het Rode Kruis, maar ook de Verenigde Naties in dit proces vervullen en moeten vervullen.
Ook wilde ik graag reageren op wat de heer Van Orden heeft gezegd, omdat ik het totaal ongepast vind dat wij die proberen een duidelijk instrument als het systeem van gunstige handelsvoorwaarden (SAP+) te gebruiken, sympathisanten of aanhangers van de Tamiltijgers worden genoemd. Dat is niet waar!
Wij weten dat er op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd om precies vast te stellen of de autoriteiten van Sri Lanka doen wat zij moeten doen om mensenrechtenwetgeving op te nemen in hun nationale wetgeving.
Indien dat niet zo is, is het volstrekt normaal en noodzakelijk om te eisen het SAP+-systeem niet te vernieuwen. Ik vind het dan ook volledig ongepast om te stellen dat dit verzoek gelijk staat aan steun voor de Tamil Tijgers.
Leonard Orban, lid van de Commissie. – (RO) De Europese Commissie is de situatie in Sri Lanka op de voet blijven volgen en is een toepasselijke dialoog met de overheid van dit land gestart, die gericht is op het vormen van een basis voor nieuwe betrekkingen waarbij beide partijen zich inspannen om samen te werken aan het oplossen van de belangrijkste kwesties die voor problemen zorgen.
We maken ons ernstig zorgen over de kritieke humanitaire situatie in de kampen waar ontheemde personen intern worden vastgehouden. Het willekeurig vasthouden van deze mensen in Sri Lanka komt neer op een schaamteloze schending van de normen van het internationale recht. We moeten er nu dringend voor zorgen dat al die mensen die in kampen verblijven, kunnen genieten van bewegingsvrijheid en dat humanitaire organisaties volledige toegang tot deze kampen krijgen, zodat zij humanitaire hulp en bescherming kunnen bieden en informatie kunnen vastleggen.
Bovendien maakt de Commissie zich voortdurend zorgen over de mensenrechtensituatie in Sri Lanka, dit op basis van informatie over onrechtmatige executies, ontvoeringen en ernstige intimidatie van de media. Zolang de ontevredenheid van de Tamils wordt genegeerd en er een sfeer van straffeloosheid heerst, zullen er obstakels blijven bestaan voor verzoening op het eiland. De Europese Commissie is sterk van mening dat de partijen verantwoordelijkheid voor hun eigen daden moeten nemen om het verzoeningsproces te laten slagen.
Onlangs heeft de Europese Commissie een diepgaand onderzoek naar de mensenrechtensituatie in Sri Lanka afgerond. Het doel van deze missie was met name om te onderzoeken of het land voldeed aan de gemaakte beloftes toen het begunstigde werd van de speciale regeling voor het stimuleren van duurzame ontwikkeling en goed bestuur, SAP+, zoals afgesproken door de Europese Unie, en de beloftes om zich te houden aan internationale bepalingen op het gebied van mensenrechten.
Als gevolg van het onderzoek zijn er ernstige tekortkomingen gemeld met betrekking tot de drie verdragen voor mensenrechten die de Verenigde Naties heeft opgesteld: het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten, het Verdrag tegen foltering en het Verdrag inzake de rechten van het kind. Hiermee wordt benadrukt dat Sri Lanka deze verdragen momenteel niet handhaaft.
Deze situatie zal waarschijnlijk het verlenen van aanvullende handelsvoordelen als onderdeel van SAP+ onvermijdelijk in gevaar blijven brengen, aangezien alle begunstigden van de regeling moeten voldoen aan de voorwaarde dat deze drie verdragen zijn geratificeerd en effectief worden gehandhaafd.
De Voorzitter. – Dank u, commissaris Orban. Het debat is gesloten. De stemming vindt na afloop van de debatten plaats.
Bij deze gelegenheid wil ik iets zeggen over een punt dat vanmiddag tijdens de stemverklaringen en ook nu, tijdens de “catch-the-eye”-procedure, naar voren is gebracht. Volgens het Reglement worden geen verzoeken meer gehonoreerd zodra de stemverklaringen of de “catch-the-eye”-procedure zijn begonnen. Ik heb de diensten eerder verzocht iedereen hier opnieuw van op de hoogte te brengen. Het is vandaag kort ter sprake gekomen, maar in de toekomst moeten we hierop letten, omdat we anders de spreektijd die aan Parlementsleden is toegewezen flink overschrijden.
We gaan nu over tot de stemming over zes ontwerpresoluties over Guinee. We zullen eerst de gezamenlijke ontwerpresolutie van zes fracties behandelen, die alle ontwerpresoluties over dit onderwerp moet vervangen.
13.1. Guinee (stemming)
13.2. Iran (stemming)
13.3. Sri Lanka (stemming)
Thomas Mann, auteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik stel voor dat we overweging 3 uit de resolutie schrappen, aangezien de situatie van de journalist Tissainayagam alleen aan het begin is behandeld, maar verder niet meer in de uitwerking. We hebben dit onderwerp bij onze gezamenlijke onderhandelingen van de agenda verwijderd. Derhalve wil ik de aanbeveling doen om het onderwerp hier te schrappen. We zullen op een ander tijdstip zeker nog de gelegenheid krijgen om dit onderwerp opnieuw te behandelen.
(Het Parlement neemt het mondelinge amendement in aanmerking)
Bernd Posselt (PPE). - (DE) Mijnheer de Voorzitter, excuseert u mij, maar het gebeurt nu al de hele dag dat een Hongaarse rechts-extremist bij elk onderwerp over Hongarije begint te spreken. Zou u erop willen wijzen dat we een agenda met afzonderlijke onderwerpen hebben? Misschien weet onze collega dit nog niet.
(Applaus)
De Voorzitter. – Het Parlementslid is helaas niet aanwezig. Ik ga ervan uit dat zij kennis zal nemen van uw opmerking.
De Voorzitter. – Ik verklaar de zitting van het Europees Parlement te zijn onderbroken.
(De vergadering wordt om 16.35 uur gesloten)
BIJLAGE (Schriftelijke antwoorden)
VRAGEN AAN DE RAAD (Het fungerend voorzitterschap van de Raad van de EU is verantwoordelijk voor deze antwoorden.)
Vraag nr. 10 van Liam Aylward (H-0331/09)
Betreft: Financiële vooruitzichten EU 2014-2021
Kan de Raad aangeven wanneer hij denkt de onderhandelingen over de volgende financiële vooruitzichten voor de EU (2014-2021) af te ronden?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
Aangezien het huidige financiële kader de periode 2007-2013 beslaat, hebben de drie instellingen in het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 afgesproken dat de Commissie “vóór 1 juli 2011” voorstellen voor een nieuw financieel kader zal indienen.
Daarom is het exacte tijdstip van bespreking in de Raad deels afhankelijk van wanneer de Commissie precies haar voorstel gaat indienen en van hoe het voorzitterschap van dat moment het werk van de Raad denkt te organiseren.
Uiteraard zal de Raad, zodra de Commissie met haar voorstel komt, dit bestuderen met als doel het tijdig vóór het aflopen van het huidige financiële kader goed te keuren.
Het huidige Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 en het financiële kader voor 2007-2013 blijven van kracht totdat zij worden gewijzigd of vervangen door een nieuw rechtsbesluit en een nieuw rechtsinstrument.
Vraag nr. 11 van Gay Mitchell (H-0335/09)
Betreft: Voorzitter van de Europese Raad
Indien het Verdrag van Lissabon wordt goedgekeurd, zal de Europese Raad op zijn zitting van oktober de gelegenheid hebben om over te gaan tot een benoeming op de nieuw gecreëerde post van Voorzitter van de Europese Raad.
De nieuwe Voorzitter zal een zeer belangrijke rol vervullen bij het vertegenwoordigen van de Raad op het wereldtoneel. Het is daarom van groot belang dat bij deze benoeming de grootst mogelijke zorgvuldigheid wordt betracht.
Welke procedure zal er worden ingevoerd voor de benoeming van de Voorzitter van de Europese Raad en hoe denkt het Zweedse Raadsvoorzitterschap ervoor te zorgen dat dit proces op een eerlijke en democratische wijze verloopt, zodat de uitverkoren kandidaat de beginselen en de waarden van de burgers van de Europese Unie zal vertegenwoordigen?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
Volgens het Verdrag van Lissabon zal de toekomstige voorzitter van de Europese Raad een belangrijke rol gaan spelen, niet alleen op het wereldtoneel, zoals de geachte afgevaardigde aangeeft, maar ook meer in het algemeen. Hij of zij zal de werkzaamheden van de Europese Raad stimuleren en zorgen voor de voorbereiding en de continuïteit van die werkzaamheden.
Het is momenteel nog niet duidelijk wanneer het nieuwe Verdrag in werking treedt en wanneer de toekomstige voorzitter van de Europese Raad wordt benoemd. Het Verdrag is door 26 lidstaten goedgekeurd, maar dient nog door Tsjechië te worden geratificeerd.
Op het geëigende moment zal de voorzitter van de Europese Raad al zijn collega’s raadplegen. Uiteindelijk moeten de staats- en regeringshoofden het dan eens worden over welke persoon het meest geschikt is voor deze functie. Volgens het Verdrag van Lissabon is het geheel aan de Europese Raad om zijn voorzitter te kiezen en dat zal gebeuren met een gekwalificeerde meerderheid in de Europese Raad. De voorzitter wordt voor een termijn van tweeënhalf jaar gekozen en is eenmaal herkiesbaar.
Vraag nr. 12 van Brian Crowley (H-0337/09)
Betreft: EU-samenleving en voordelen van de nieuwe techniek
Kan de Raad mededelen welke programma's hij uitvoert opdat alle geledingen van de Europese samenleving hun voordeel kunnen doen met de toepassing van nieuwe en zich ontwikkelende technieken, met name in deze zeer moeilijke economische periode?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De Raad vindt het net als de geachte afgevaardigde van wezenlijk belang dat alle geledingen van de Europese samenleving hun voordeel kunnen doen met de toepassing van nieuwe en zich ontwikkelende technieken. Dat is essentieel voor Europa met het oog op de uitdagingen waarmee we lange tijd te maken zullen hebben, zoals globalisering, klimaatverandering en een vergrijzende bevolking. Op de korte termijn is dit ook hard nodig om de weg te banen voor een duurzaam herstel van onze economieën.
Een aantal programma’s en activiteiten van de Europese Gemeenschap op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en innovatie dragen ertoe bij dat alle geledingen van de Europese samenleving profiteren van de nieuwe en zich ontwikkelende technieken:
- Het zevende kaderprogramma voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie (2007-2013) heeft als algemene doelstelling de wetenschappelijke en technologische grondslagen van de industrie in de Gemeenschap te versterken. Kennisoverdracht, ofwel zorgen dat onderzoeksresultaten en technologieën in de samenleving worden toegepast, vormt een integraal onderdeel van het kaderprogramma. Dit programma wil tevens een stabielere basis voor de Europese onderzoeksruimte leggen door interessante voorwaarden en daadwerkelijke en efficiënte governance te bieden voor onderzoek en investeringen in onderzoek en technologische ontwikkeling. Op die manier kan een positieve bijdrage worden geleverd aan de sociale, culturele en economische ontwikkeling van alle lidstaten. In toekomstige kaderprogramma’s moeten de belangrijkste maatschappelijke uitdagingen beter worden opgepakt. Tijdens het Zweedse voorzitterschap zal in conclusies van de Raad worden beschreven hoe dit dient te worden gerealiseerd met een grote betrokkenheid van alle belanghebbenden.
- Het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (2007-2013) richt zich vooral op kleine en middelgrote ondernemingen, ondersteunt innovatieve activiteiten als eco-innovatie en verschaft betere toegang tot financiering en diensten ter ondersteuning van het bedrijfsleven. Het programma bevordert een betere verbreiding en toepassing van informatie- en communicatietechnologieën alsmede een grootschaliger gebruik van hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
Naast de bovengenoemde programma’s is er het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT), dat in maart 2008 bij een verordening van het Europees Parlement en de Raad is opgericht. Het EIT heef tot doel de innovatiecapaciteit van de lidstaten en de Gemeenschap te versterken om op die manier bij te dragen tot duurzame economische groei en een duurzame concurrentiepositie in Europa. Dit instituut bouwt voort op het concept van de kennisdriehoek waarbij de interactie tussen hoger onderwijs, onderzoek en innovatie wordt bevorderd om Europa’s investering in kennis beter te benutten. Het versterken van de kennisdriehoek is een prioriteit van het Zweedse voorzitterschap.
Al deze programma’s worden op dit moment door de Commissie uitgevoerd; het EIT mag echter voor een groot deel zelf bepalen welke activiteiten het ontplooit.
Behalve bij deze communautaire programma’s en activiteiten is de Raad betrokken bij het bedenken van initiatieven voor gezamenlijke programmering van onderzoek in Europa, via de vrijwillige coördinatie van de nationale programma’s van de lidstaten. Hiermee wordt beoogd de grote mondiale en maatschappelijke uitdagingen aan te gaan, zodat Europa beter wordt toegerust om de resultaten van zijn onderzoek om te zetten in tastbare voordelen voor de samenleving en voor het algehele concurrentievermogen van de Europese economie.
Wat betreft het innovatiebeleid heeft de Commissie op verzoek van de Raad een mededeling opgesteld over het “initiatief voor leidende markten”. Dit initiatief heeft tot doel de markt voor innovatieve diensten en producten op gebieden als e-gezondheid te vergroten. Het beoogt ertoe bij te dragen dat de samenleving als geheel concreet profiteert van onderzoek en ontwikkeling van nieuwe technologieën.
In december 2008 keurde de Raad “Visie 2020” goed, waarin hij aangaf dat in 2020 alle actoren in de gehele Europese onderzoeksruimte ten volle profijt zouden trekken van de “vijfde vrijheid”: vrij verkeer van onderzoekers, kennis en technologie. Naar verwachting zal onder het Zweedse voorzitterschap een nieuwe governanceregeling worden goedgekeurd die een meer samenhangende strategie omvat.
De i2010-strategie bundelt alle beleidsvormen, initiatieven en acties van de Europese Unie die tot doel hebben de ontwikkeling en het gebruik van digitale technologieën op het werk en privé een impuls te geven. De i2010-strategie behelst diverse acties zoals regulering, financiering voor onderzoek en proefprojecten, promotieactiviteiten en partnerschappen met belanghebbenden. Om in te spelen op de uitdaging van blijvende groei en een meer eco-efficiënte ontwikkeling, stimuleert de Raad momenteel pogingen om tot een vernieuwde Europese beleidsagenda voor ICT te komen.
Tot slot wil ik erop wijzen dat het Europees economisch herstelplan dat de Europese Raad in december 2008 heeft aangenomen, maatregelen op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling bevat, zoals de ontwikkeling van breedbandinternet, ook in gebieden die wat dit betreft slecht zijn voorzien. De Europese Raad is overeengekomen dat er in 2013 overal in de EU hogesnelheidsinternet beschikbaar moet zijn. De EU-lidstaten hebben de voorstellen van de Europese Commissie van januari 2009 goedgekeurd, die behelzen dat 1 miljard euro wordt aangewend om plattelandsgebieden op internet aan te sluiten, nieuwe arbeidsplaatsen te scheppen en bedrijven te helpen groeien.
Vraag nr. 13 van Pat the Cope Gallagher (H-0339/09)
Betreft: Toetreding van IJsland
Kan de Raad een verklaring afleggen over de stand van zaken met betrekking tot de IJslandse toetredingsonderhandelingen met de Europese Unie?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
IJsland heeft zijn verzoek om lidmaatschap van de Europese Unie officieel op 16 juli 2009 ingediend bij de voorzitter van de Europese Raad, de Zweedse premier Fredrik Reinfeldt, en tevens bij de voorzitter van de Raad Algemene Zaken en Externe Betrekkingen, de heer Carl Bildt. Vervolgens werd het verzoek onmiddellijk aan de leden van de Raad overgelegd. Het Zweedse voorzitterschap juicht het verzoek om toetreding van IJsland toe.
Tijdens zijn bijeenkomst van 27 juli 2009 herinnerde de Raad aan de hernieuwde consensus inzake uitbreiding, zoals neergelegd in de conclusies van de Europese Raad van 14 en 15 december 2006. Deze consensus bevat onder meer het beginsel dat elk land op zijn eigen verdiensten wordt beoordeeld. Verder besloot de Raad de procedure van artikel 49 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in te leiden. De Commissie werd derhalve verzocht de Raad haar advies over dit toetredingsverzoek voor te leggen.
De Raad zal dit advies bestuderen zodra zij het heeft ontvangen.
Vraag nr. 14 van Jim Higgins (H-0341/09)
Betreft: Openstelling zeeroutes in Israël
Is de Raad ertoe bereid de Israëlische autoriteiten te vragen om de openstelling van zeeroutes om de levering te vergemakkelijken van levensnoodzakelijke goederen aan de Palestijnse bevolking in de Gazastrook en is de Raad tevreden met het feit dat de Israëlische autoriteiten de voorwaarden van de Euromed-akkoorden naleven?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De Raad heeft er bij verschillende gelegenheden op gewezen dat met spoed een duurzame oplossing voor de Gaza-crisis moet worden gezocht via de volledige tenuitvoerlegging van Resolutie 1860 van de VN-Veiligheidsraad. Wat betreft het specifieke vraagstuk van toegang kan ik bevestigen dat de EU regelmatig oproept tot de onmiddellijke en onvoorwaardelijke openstelling van grensovergangen voor de humanitaire hulp en het personen- en goederenverkeer van en naar Gaza. Als deze openstelling niet plaatsvindt, zijn ongehinderde verstrekking van humanitaire hulp, wederopbouw en economisch herstel niet mogelijk. Dit alles dient te geschieden op basis van de overeenkomst inzake verkeer en toegang van 2005.
De Euromediterrane overeenkomst met Israël biedt een kader voor politieke dialoog en verschaft mogelijkheden voor de partijen om nauwe politieke betrekkingen aan te knopen. Deze dialoog en samenwerking kunnen helpen een beter wederzijds begrip tot stand te brengen en biedt ons de gelegenheid alle relevante kwesties met de Israëlische autoriteiten op diverse niveaus te bespreken.
Tevens wil ik hieraan toevoegen dat de Raad bij zijn standpunt blijft dat het politieke proces, dat gebaseerd is op eerdere toezeggingen van de partijen, de enige route vormt naar een tweestatenoplossing waarin beide partijen zich kunnen vinden en die zal leiden tot de vorming van een zelfstandige, democratische en levensvatbare Palestijnse staat, die in vrede en veiligheid naast de staat Israël kan bestaan.
Vraag nr. 15 van Georgios Toussas (H-0346/09)
Betreft: Elektronische registratie in de EU
In het kader van een grote operatie in 24 lidstaten van de EU in de periode van 31 augustus t/m 6 september 2009 heeft Griekenland in een tijdsbestek van een week van 1.041.821 personen die het land binnenkwamen of verlieten een elektronisch dossier aangelegd. In de hele EU is in dezelfde periode van 12.907.581 personen een elektronisch dossier aangelegd. De operatie stoelde op opdracht nr. 10410/90 van het immigratiecomité van de EU en was bedoeld om de persoonsgegevens te verzamelen van alle personen die bij binnenkomst of vertrek de grenzen van de EU passeren. Bij de uitvoering van dit (door de regeringen van de Nieuwe Democratie en de PASOK goedgekeurde) institutioneel kader van de EU neemt Griekenland de vijfde plaats in wat betreft het aantal personen van wie een elektronisch dossier is aangelegd.
Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van dergelijke operaties, die passen in het streven naar de totstandbrenging van een "fort Europa", de oprichting van een reusachtig systeem voor elektronische controles aan de grenzen en het aanleggen van elektronische dossiers van alle reizigers, en die neerkomen op een drastische inperking van de fundamentele democratische rechten en vrijheden?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De Raad wil de geachte afgevaardigde erop wijzen dat de gegevensverzameling van 31 augustus t/m 6 september 2009 beperkt bleef tot de registratie van het aantal binnenkomende en vertrekkende passagiers. Hierbij werd gekeken naar verschillende categorieën reizigers bij verschillende typen buitengrenzen. Er werden geen persoonsgegevens geregistreerd.
Het doel van deze actie was vergelijkbare gegevens te verzamelen over binnenkomst en vertrek van verschillende categorieën reizigers bij verschillende typen buitengrenzen; zulke gegevens zijn namelijk niet in alle lidstaten aanwezig. Deze gegevens zijn nuttig met het oog op voorbereidende werkzaamheden binnen de Commissie. Het streven is om begin 2010 een wetgevingsvoorstel in te dienen over de totstandbrenging van een systeem voor elektronische registratie van in- en uitreisgegevens. Met een dergelijk systeem zou het gemakkelijker moeten worden personen die hun toegestane verblijfsduur overschrijden, op te sporen en personen zonder documenten te identificeren.
Het idee om een dergelijk systeem op te zetten, werd door de Commissie gelanceerd in haar mededeling van februari 2008 over “De voorbereiding van de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie”. De mededeling werd door de Raad ondersteund.
In zijn “Conclusies over het beheer van de buitengrenzen van de lidstaten van de Europese Unie” van juni 2008 onderstreepte de Raad de noodzaak om gebruik te maken van de beschikbare technologie om de buitengrenzen en de illegale immigratie beter te beheren. Daarom heeft de Raad de Commissie verzocht om, indien wenselijk, begin 2010 voorstellen te presenteren voor een inreis-/uitreissysteem en een systeem van geregistreerde reizigers voor onderdanen van derde landen
Bij de bestudering van een dergelijk voorstel zal de Raad de resolutie van het Europees Parlement van maart 2009 over “de volgende stappen in het grensbeheer in de Europese Unie en vergelijkbare ervaringen met grensbeheer in derde landen” in aanmerking nemen. In de bovengenoemde conclusies werd de eis benadrukt dat nieuwe systemen volledig in overeenstemming dienen te zijn met de communautaire wetgeving, de beginselen inzake gegevensbescherming, de mensenrechten, de internationale bescherming en evenredigheid, en voorts blijk moeten geven van een kosteneffectieve aanpak en toegevoegde technologische waarde dienen te bieden.
Ik kan de geachte afgevaardigde verzekeren dat een in- en uitreissysteem niet bedoeld is om mensen ervan te weerhouden naar de Europese Unie te reizen of een “fort Europa” te creëren, maar om een beter beeld te krijgen van wie hier verblijven. De balans tussen veiligheid en integriteit heeft nu de volle aandacht van het Zweedse voorzitterschap en volgens mij ook van de andere lidstaten en dat zal ook zo blijven op het moment dat de Commissie haar voorstel indient.
Vraag nr. 16 van Laima Liucija Andrikienė (H-0350/09)
Betreft: Het standpunt van de Raad ten aanzien van het rapport over de oorlog tussen Rusland en Georgië
Op 30 september 2009 publiceerde de door de Commissie op pad gestuurde onafhankelijke fact finding-missie haar rapport over het uitbreken van de oorlog tussen Rusland en Georgië in augustus 2008. Het rapport is door de betrokken partijen verschillend geïnterpreteerd voor wat betreft de vraag wie schuld heeft aan de militaire operaties en het verlies van honderden levens. Het rapport is evenwel vrij expliciet over de provocaties van Russische zijde voorafgaand aan de oorlog en het stelt dat het (gedurende een aantal jaren) afgeven van paspoorten aan de burgers van Zuid-Ossetië en Abchazië in Georgië illegaal was.
Wat is het standpunt van de Raad ten aanzien van dit rapport en de bevindingen daarin? Op welke wijze wijzigt het rapport de politieke situatie in de betrokken regio? Ziet de Raad nu de noodzaak van een actievere opstelling in de betrokken regio om een verdere escalatie van het conflict te voorkomen? Hoe is de Raad van plan op het rapport en de bevindingen daarin te gaan reageren?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De Raad heeft zijn waardering geuit aan het adres van ambassadeur Heidi Tagliavini en de gehele staf van de onafhankelijke internationale onderzoeksmissie voor het conflict in Georgië (IIFFMCG). Zij hebben een zeer uitdagende taak op zich genomen en daarbij goed werk verricht. Niettemin wil ik onderstrepen dat het hier een onafhankelijk rapport betreft. De EU heeft steun gegeven aan het idee van een onderzoek, een factfindingmissie ingesteld en deze van de benodigde financiële middelen voorzien, maar was op geen enkele wijze betrokken bij het onderzoek zelf of bij de bevindingen daarvan. De EU heeft de presentatie van het rapport verwelkomd. De EU hoopt dat de bevindingen kunnen helpen de oorsprong en het verloop van het conflict in augustus 2008 beter te begrijpen en, in een breder perspectief, een bijdrage zullen leveren aan toekomstige internationale inspanningen op het gebied van preventieve diplomatie.
De Raad is van mening dat een vreedzame en duurzame oplossing voor de conflicten in Georgië gebaseerd moet zijn op volledige eerbiediging van de beginselen van onafhankelijkheid, soevereiniteit en territoriale integriteit krachtens het internationale recht, met inbegrip van de Slotakte van Helsinki van de Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa en de resoluties van de VN-Veiligheidsraad, en daar blijven we ons voor inzetten.
Wat dit betreft doet de Raad nog steeds vol overtuiging mee aan de internationale besprekingen in Genève. Ondanks de bestaande moeilijkheden en de verschillen tussen de deelnemers vindt de Raad het uitermate belangrijk dat de gesprekken in Genève worden voortgezet, omdat zij het enige platform vormen waarin alle partijen vertegenwoordigd zijn en drie grote internationale spelers – de EU, de OVSE en de VN – nauw samenwerken om de veiligheid en stabiliteit in de regio te bevorderen. Wij zien uit naar de volgende overlegronde op 11 november.
Tevens wil ik graag onderstrepen dat de EU actief bij Georgië betrokken blijft. Deze betrokkenheid krijgt op verschillende manieren handen en voeten. Allereerst door de blijvende aanwezigheid ter plaatse – de enige internationale aanwezigheid nadat de OVSE- en VN-missies moesten worden beëindigd – van de EU-waarnemingsmissie (EUMM) in Georgië die nog altijd toezicht houdt op de uitvoering van de staakt-het-vurenovereenkomsten van 12 augustus en 8 september 2008. De EUMM helpt de situatie in de door oorlog geteisterde gebieden te stabiliseren en te normaliseren en ziet toe op de eerbiediging van de mensenrechten en de rechtsstaat. Het mandaat van de EUMM is verlengd tot september 2010.
Zoals de geachte afgevaardigde reeds weet, heeft de EU hierin een leidende rol gespeeld, via de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de crisis in Georgië, samen met de VN en de OVSE, als medevoorzitter van de internationale besprekingen in Genève, het enige internationale platform waarin alle partijen zijn vertegenwoordigd.
De EU heeft tevens grotere financiële bijstand beloofd in het kader van de internationale donorconferentie op 22 oktober 2008, gericht op het herstel na het conflict, steun voor intern ontheemden en economische stabiliteit.
Verder helpt de EU, via de activiteiten van de speciale vertegenwoordiger van de EU voor de Zuidelijke Kaukasus en financiële bijstand, Georgië voortdurend bij zijn binnenlandse hervormingen die bedoeld zijn om de democratische instellingen en de rechtsstaat te versterken en de contacten tussen mensen onderling en de dialoog op het niveau van het maatschappelijk middenveld te bevorderen.
Ten slotte komt de betrokkenheid van de EU tot uitdrukking in de doelstelling en het aanbod om binnen het oostelijk partnerschap een nauwere relatie met Georgië en de andere landen van de zuidelijke Kaukasus, tot stand te brengen.
Vraag nr. 17 van Jacek Włosowicz (H-0352/09)
Betreft: De integriteit en versterking van pluralistische democratieën
De landen van Europa zijn verknocht aan de integriteit en versterking van pluralistische democratieën. Welke stappen stelt de Raad voor om groeperingen als de Khalistanis te dwarsbomen in hun streven naar de versnippering van een liberale, democratische natie als India?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De Europese Unie bevordert actief waarden die dienen ter ondersteuning van vrede en democratie, waaronder fundamentele waarden als mensenrechten en de rechtsstaat, vrijheid, solidariteit en respect voor diversiteit.
India is een van de grootste en meest pluralistische samenlevingen ter wereld. Alle grote godsdiensten, waaronder boeddhisme, christendom, hindoeïsme, islam en sikhisme hebben volgelingen in India. De EU onderkent dat de grondwet van India de rechten van zowel individuen als groepen waarborgt.
De Europese Unie is fel gekant tegen het gebruik van geweld om te proberen de bestaande democratische instellingen van staten als India te verzwakken. Daarom heeft de Raad in 2005 besloten de “Khalistan Zindabad Force - KZF” op de lijst te plaatsen van bepaalde personen en entiteiten waarvoor specifieke beperkende maatregelen gelden met het oog op terrorismebestrijding. Bij de herziening van deze lijst in juni 2009 besloot de Raad de KZF daarop te laten staan.
Vraag nr. 18 van Tadeusz Cymański (H-0354/09)
Betreft: Toetreding tot Pakistan van het grondgebied van de provincie Baloechistan
Is de Raad zich ervan bewust dat de toetreding tot Pakistan van het grondgebied van de provincie Baloechistan door middel van pressie en manipulatie tot stand werd gebracht? Zo ja, is de Raad dan van mening dat de landen van Europa hun volledige steun moeten geven aan het streven naar zelfbestuur en zelfbeschikking van de bevolking van Baloechistan?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
Het vraagstuk van de zelfbeschikking van de bevolking van Baloechistan is niet door de Raad besproken. Hij heeft daarom geen standpunt over de specifieke kwestie die in de vraag van de geachte afgevaardigde wordt aangeroerd.
Vraag nr. 20 van Hans-Peter Martin (H-0359/09)
Betreft: Homepage van de Raad
Volgens de informatie van het secretariaat-generaal van de Raad over "Openheid en transparantie van de werkzaamheden van de Raad" van 22 december 2005 "heeft elke burger onder de in de geldende voorwaarden vooziene bepalingen toegang tot de documenten van de Raad. Een openbaar register van de documenten is toegankelijk op de website van de Raad (http://register.consilium.eu.int" ).
Waarom is op de internetpagina van de Raad (http://www.consilium.europa.eu" ) dan geen verwijzing naar dit register te vinden?
Waarom voldoen het register (http://register.consilium.eu.int" ) en de internetpagina van de Raad niet aan de inmiddels ingeburgerde internationale normen op het gebied van overzichtelijkheid, duidelijkheid en eenvoud?
Wat denkt de Raad hieraan te doen?
Dit antwoord van het voorzitterschap, dat als zodanig noch voor de Raad, noch voor de lidstaten bindend is, is niet mondeling gepresenteerd tijdens het vragenuur aan de Raad tijdens de vergaderperiode van het Europees Parlement in oktober 2009 te Straatsburg.
De internetpagina van de Raad heeft wel degelijk een verwijzing naar het openbaar register. De eenvoudigste manier om in het register te komen, is te klikken op de link “Toegang tot documenten: Openbaar register” op de thuispagina van de Raad. Om het register toegankelijker te maken, is deze link beschikbaar in alle 23 officiële talen van de Europese Unie.
Het openbaar register werd in 1999 in het leven geroepen om het grote publiek de gelegenheid te bieden inzage te krijgen in Raadsdocumenten, zodat de werkzaamheden van de Raad transparanter werden. Sindsdien is het register enorm in omvang toegenomen en nu bevat het meer dan één miljoen documenten, waarvan driekwart rechtstreeks in volledige tekst beschikbaar is. Afgelopen jaar werd het register bijna 900 000 keer bezocht, wat nog eens laat zien hoe dit instrument gewaardeerd wordt door de gebruiker die op deze wijze eenvoudig toegang tot Raadsdocumenten kan krijgen.
Ik wijs de geachte afgevaardigde erop dat de informatie van het secretariaat-generaal waar hij op doelt, verouderd is en niet langer een goed beeld geeft van de huidige situatie. In januari 2009 is deze informatie vervangen door een nieuwe folder “Een leidraad voor het vinden van informatie over de activiteiten van de Raad van de Europese Unie”, beschikbaar in alle officiële EU-talen, die van de website van de Raad kan worden afgehaald.
Het Raadsregister wordt geregeld bijgewerkt om te voorzien in de groeiende informatiebehoefte van het publiek. De gebruikersvriendelijke toegang tot het register via internet en de eerbiediging van het meertaligheidsbeginsel hebben niet alleen geleid tot een consistente toename van het aantal raadplegingen en verzoeken om documenten, maar ook tot een bredere professionele en geografische spreiding van webgebruikers die zich van dit instrument bedienen.
Uiteraard kan het altijd beter en momenteel is de Raad bezig zijn website te moderniseren. De eerste fase – nieuwe vormgeving – is nu in uitvoering. In elk geval zullen de verwijzingen naar het openbaar register op de thuispagina worden gehandhaafd.
VRAGEN AAN DE COMMISSIE
Vraag nr. 33 van Marian Harkin (H-0306/09)
Betreft: Betere toegang tot financiering
Welke concrete stappen onderneemt de Commissie om ervoor te zorgen dat de financiële instellingen die de EIB-fondsen beheren de MKB's ook daadwerkelijk toegang verlenen tot financiering? Dit in verband met de positieve initiatieven van de Europese Commissie en de Europese Investeringsbank (EIB) om ervoor te zorgen dat MKB's toegang hebben tot deze financiering (de MKB-garantiefaciliteit, de hoge groei- en innovatiefaciliteit voor MKB's en de leningen van de Europese Investeringsbank aan MKB's) en gezien een recent onderzoek in Ierland waaruit bleek dat sinds januari 2009 aan meer dan 54% van de MKB's de toegang tot financiering geweigerd werd door de financiële instellingen die de EIB-fondsen beheren. Hoe ziet de Europese Commissie toe op de effectiviteit, de impact en het aanvullende karakter van deze leningen aan MKB's?
De Commissie voert het kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) uit binnen de lidstaten en andere deelnemende landen.
Dit programma heeft twee faciliteiten en in het kader van de Faciliteit voor snelgroeiende, innovatieve bedrijven uit het MKB (FSIM) is tot dusver één transactie gesloten met een Ierse durfkapitaalonderneming, waarmee een totale EU-investering van 15 miljoen euro is gemoeid. Op grond van de MKB-garantiefaciliteit is tot op heden eveneens één contract gesloten met een Ierse financiële intermediair, First Step Ltd., die microkredieten verstrekt en garant staat voor leningen tot maximaal 3 miljoen euro ten behoeve van bedrijfsontwikkeling.
Bekendmakingen betreffende de tenuitvoerlegging van deze faciliteiten, waarin geïnteresseerde financiële intermediairs wordt meegedeeld hoe zij zich voor deelname aan het programma kunnen inschrijven, zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie op 26 september 2007 en 14 december 2007 en zulke inschrijvingen worden namens de Commissie door het Europese Investeringsfonds (EIF) onderzocht.
De garanties en investeringen in het kader van deze faciliteiten worden toegezegd op voorwaarde dat deze financiering wordt gebruikt voor leningen of investeringen in de doelsectoren zoals vermeld in de rechtsgrondslag van het CIP.
De Commissie hanteert de mechanismen die op grond van het Financieel Reglement en de rechtsgrondslag van het CIP vereist zijn, om toe te zien op de effectiviteit, de impact en het aanvullende karakter van de faciliteiten:
de effectiviteit van de faciliteiten wordt bewaakt via kwartaalverslaggeving door de financiële intermediairs en via externe beoordelingen;
de impact wordt onder meer bewaakt via statistieken over het aantal ondersteunde bedrijven, de geïnvesteerde bedragen en het aantal banen in de kleine bedrijven die van de EU-garanties of -investeringen profiteren;
het aanvullende karakter wordt onder meer gerealiseerd door intermediairs te helpen de omvang van de leningen aanzienlijk op te voeren en investeringen in durfkapitaal te verrichten.
Niet alleen de Commissie stelt financiële middelen beschikbaar via het CIP, ook de Europese Investeringsbank (EIB) verstrekt leningen aan MKB’s om hun investeringen op de middellange en lange termijn te financieren. Deze steun wordt verschaft via lokale bancaire intermediairs die op hun beurt, in overeenstemming met hun eigen kredietbeleid, geld lenen aan de uiteindelijke begunstigden, de desbetreffende MKB’s.
De Commissie is niet betrokken bij afspraken tussen de EIB en de bancaire intermediairs. De EIB houdt echter actief toezicht op de toewijzing aan MKB’s van fondsen die de Ierse intermediairs van de EIB hebben ontvangen (125 miljoen euro is reeds ontvangen en binnenkort zal naar verwachting nog eens 50 miljoen euro van de EIB worden ontvangen op een totaal van 350 miljoen euro). De overeenkomst van de EIB met de bancaire intermediairs bevat een uiterste datum waarop de banken de fondsen aan de MKB’s moeten hebben toegewezen. De banken hebben de EIB gemeld dat de toewijzingen betrekkelijk traag verlopen omdat er onder Ierse MKB’s minder vraag is naar investeringskredieten voor de middellange tot lange termijn.
Volgens de EIB blijft de voortzetting van de steun van Ierse banken aan de MKB-sector een van zijn hoogste prioriteiten, nu de MKB’s onder de huidige omstandigheden moeilijker aan krediet kunnen komen. De door de EIB gesteunde intermediairs hebben beslist niet gesuggereerd dat zij een aanzienlijk groter deel van de in aanmerking komende en relevante verzoeken van MKB's om financiering voor hun investeringen op de middellange tot lange termijn, afwijzen. Binnenkort gaat de staf van de EIB met de Ierse banken om tafel zitten om te onderzoeken of er onvoorziene obstakels bij de verdeling van de gelden van de EIB opdoemen en om eraan te werken dat banken sneller fondsen aan hun MKB-klanten toewijzen.
Vraag nr. 34 van Georgios Papastamkos (H-0307/09)
Betreft: Witwassen van vuil geld in het Europese voetbal
Over welke gegevens beschikt de Commissie over witwassen van vuil geld in de Europese voetbalmarkt? Welke maatregelen stelt zij voor ter bestrijding van dit fenomeen?
In haar Witboek Sport van juli 2007(1) merkt de Commissie op dat corruptie, witwassen en andere vormen van financiële fraude gevolgen hebben voor de sport op lokaal, nationaal en internationaal niveau. Het witboek bevat het Pierre de Coubertin-actieplan, waarin met name via acties 44 en 45 wordt voorgesteld grensoverschrijdende corruptievraagstukken in Europees verband aan te pakken en toe te zien op hoe de Europese wetgeving ter bestrijding van het witwassen van geld in de sport wordt toegepast.
Momenteel heeft de Commissie geen rechtstreekse aanwijzingen dat er op de Europese voetbalmarkt geld wordt witgewassen. De Financiële Actiegroep FATF (Financial Action Task Force), het internationale orgaan dat wereldwijd normen vaststelt voor het voorkomen en bestrijden van witwassen, heeft in juli 2009 een rapport over het witwassen van geld in de voetbalsector gepubliceerd. In het rapport wordt de sector vanuit economisch en sociaal oogpunt onderzocht en het bevat voorbeelden van gebieden waarop personen die zwart geld in voetbal willen steken, actief kunnen zijn. De kwetsbare gebieden hebben te maken met het eigendom van voetbalclubs; de transfermarkt en het eigendom van spelers; gokactiviteiten; beeldrechten; sponsoring en reclameafspraken. In het rapport worden evenwel geen conclusies getrokken over de omvang van witwaspraktijken binnen de voetbalsector in Europa.
Naast en tevens als onderdeel van de uitvoering van het Pierre de Coubertin-actieplan heeft de Commissie enkele studies gelanceerd in verband met de vraagstukken die in het FATF-rapport worden aangesneden. Verder zijn een aantal studies over dit onderwerp in voorbereiding. Een onderzoek naar sportmakelaars (actie 41) moet eind 2009 gereed zijn. Daarbij wordt gekeken naar de problemen die door de activiteiten van sportmakelaars in Europa worden veroorzaakt. Een ander onderzoek naar de belemmeringen van de interne markt voor de financiering van sport zal in 2010 worden verricht (actie 37). Daarin zal onder meer worden ingegaan op het gokken in de sport.
Ten slotte dient te worden onderstreept dat de Commissie niet bevoegd is specifieke beweringen met betrekking tot witwassen of enige andere criminele activiteit te onderzoeken, tenzij deze verband houden met de bescherming van de financiële belangen van de Gemeenschap en binnen het werkterrein van OLAF vallen.
Is de Commissie van plan financiële steun te bieden aan de gebieden van de lidstaten die gebukt gaan onder de massale instroom van illegale immigranten (b.v. het centrum van Athene) en wat zijn de plannen van de EU op de korte en de lange termijn voor de aanpak van de immigrantenstromen naar Europa? Bestaan er concreet plannen om zodanige druk uit te oefenen op de landen die migranten sturen of hun doorreis toestaan (b.v. Turkije), dat deze teruggezonden migranten weer opnemen, en denkt u in te stemmen met een gelijkmatige verdeling van de illegale immigranten over de lidstaten, in evenredigheid met hun bevolkingsaantal, zodat niet alleen de mediterrane landen de lasten hiervan hoeven te dragen?
De Europese Unie verleent de lidstaten op het gebied van migratie financiële bijstand via de vier fondsen die in het kader van het algemeen programma “Solidariteit en beheer van de migratiestromen” zijn ingesteld, te weten het Europees Fonds voor de integratie van onderdanen van derde landen, het Europees Vluchtelingenfonds, het Europees Buitengrenzenfonds en het Europees Terugkeerfonds. Vooral de laatste twee fondsen helpen de lidstaten de gevolgen van illegale migratie te voorkomen en aan te pakken. De fondsen worden in elke lidstaat decentraal door een nationale instantie beheerd.
Daarnaast biedt de Europese Commissie reeds technische en financiële bijstand om een dialoog op gang te brengen en in sommige gevallen voert zij ook onderhandelingen met de landen van herkomst van migranten en de doorreislanden om hun meer mogelijkheden te verschaffen om illegale migratie in overeenstemming met internationale normen aan te pakken en hun samenwerking met de Europese Unie op dit vlak te bevorderen.
Wat betreft de samenwerking met doorreislanden buiten de EU moet worden benadrukt dat de Commissie momenteel namens de Europese Gemeenschap onderhandelt over een terugnameovereenkomst met Turkije die ook bepalingen betreffende de terugname van onderdanen uit derde landen dient te bevatten. De Commissie financiert reeds projecten à ongeveer 90 miljoen euro in Turkije om dat land meer mogelijkheden te bieden zijn wetgeving en de praktijken van zijn overheid aan te passen aan de EU-normen op het gebied van grensbewaking, preventie en beheer van illegale migratie, en asiel. Daarnaast oefent de Commissie druk uit op de Turkse autoriteiten om de samenwerking met de Europese Unie op al deze gebieden te vergroten.
In dit kader en als onmiddellijk vervolg op de Europese Raad van juni 2009 bezocht een delegatie van hoge ambtenaren van de Commissie Ankara op 16 en 17 september 2009. Het doel hiervan was met de Turkse autoriteiten de mogelijkheden te bespreken om de officiële onderhandelingen over een terugnameovereenkomst tussen Turkije en de Europese Gemeenschap te hervatten, en te bespreken op welke wijze en met welke middelen zij meer zouden kunnen doen om illegale migratie te voorkomen en gemengde migratiestromen te beheren. De missie kwam tot de conclusie dat de Turkse autoriteiten bereid zijn de samenwerking met de EU te verstevigen en officiële afspraken te maken over een solide toezegging en een aantal concrete maatregelen tijdens een bezoek van vicevoorzitter Barrot en minister Billström begin november 2009.
De Commissie is zich er terdege van bewust dat sommige lidstaten te kampen hebben met specifieke en buitensporige migratiedruk en merkt op dat de Europese Raad in zijn conclusies van 18 en 19 juni 2009 onderstreept dat hij ingenomen is met het voornemen van de Commissie om hierover initiatieven te nemen. Hoewel spreiding van illegaal verblijvende migranten momenteel niet in EU-verband wordt overwogen, acht de Commissie het van fundamenteel belang de zwaarst getroffen Middellandse Zeelanden praktische hulp te bieden. Daarom werkt zij aan nieuwe vormen van solidariteit, zoals spreiding tussen de lidstaten op vrijwillige basis van personen die internationale bescherming genieten, met als doel de buitensporige druk op sommige lidstaten met steun van andere lidstaten te verminderen. Momenteel wordt het eerste proefproject opgezet in Malta.
Vraag nr. 36 van Justas Vincas Paleckis (H-0309/09)
Betreft: Besparingen in de administratie
In deze periode van economische en financiële crisis doen de lidstaten bijzondere inspanningen om de administratieve kosten van de overheidsdiensten te beperken en om optimaal gebruik te maken van de beschikbare financiële en andere middelen. De lidstaten en, belangrijker nog, de EU-burgers verwachten ongetwijfeld een soortgelijke inspanning van Brussel.
Welke maatregelen heeft de Commissie terzake reeds genomen, en welke acties zijn gepland voor de toekomst?
De Commissie doet haar uiterste best zo zuinig mogelijk met haar administratieve middelen om te springen. Voor 2010 heeft de Commissie een bescheiden verhoging van 0,9 procent voor haar eigen administratieve kosten voorgesteld.
Deze kleine verhoging van de begroting heeft te maken met de groeiende veiligheidsbehoeften, grote personeelsverschuivingen van het hoofdkantoor naar de delegaties om de externe toepassing van intern beleid te versterken, en de stijging van de energieprijzen.
Om de politieke prioriteiten binnen de begrotingsbeperkingen te kunnen realiseren, heeft de Commissie zich bijzonder ingespannen om de uitgaven terug te dringen en de beschikbare middelen optimaal te benutten.
Ten eerste heeft de Commissie voor 2010 niet om de toewijzing van nieuwe arbeidsplaatsen verzocht. Aan de personeelsbehoeften in verband met de politieke prioriteiten zal worden voldaan via interne personeelsverschuivingen (ongeveer 600 in 2010).
Ten tweede heeft een nauwkeurig onderzoek van alle kostenposten tot besparingen geleid dankzij een vermindering van de kosten van bepaalde goederen, de toepassing van ecologische beginselen het gebruik van beschikbare technologie.
Ten derde heeft de Commissie reeds besloten dat zij tot 2013 voor al haar personeelsbehoeften een constante begroting hanteert, tenzij zich belangrijke gebeurtenissen voordoen die ingrijpende gevolgen hebben voor de bevoegdheden van de Commissie of haar taalregime. Zij zal de diverse soorten kosten onder de loep blijven nemen en elke mogelijkheid tot besparing aangrijpen.
Kortom, de Commissie zal haar ambitieuze politieke doelstellingen verwezenlijken en daarbij haar administratieve kosten zo veel mogelijk beperken.
Vraag nr. 37 van Anna Hedh (H-0313/09)
Betreft: Alcoholstrategie van de EU
Binnenkort is het drie jaar geleden dat wij de alcoholstrategie van de EU hebben overgenomen. Het was de bedoeling dat de strategie in de zomer van 2009 werd geëvalueerd. Ik begrijp dat de Commissie ervoor heeft gekozen de waardering van de alcoholstrategie uit te stellen.
Kan de Commissie in dit kader mededelen:
Waarom de strategie niet is geëvalueerd? Wanneer wij een evaluatie tegemoet kunnen zien? Hoe de Commissie de tenuitvoerlegging van de strategie in de lidstaten heeft gecontroleerd?
De Commissie wil de geachte afgevaardigde bedanken voor de interesse die zij toont in een belangrijk aspect van het volksgezondheidsbeleid, namelijk het alcoholbeleid.
Tijdens de conferentie van deskundigen over alcohol en gezondheid (21-22 september 2009), georganiseerd door het Zweedse voorzitterschap en de Commissie, werd het eerste voortgangsverslag over de uitvoering van de EU-alcoholstrategie gepresenteerd door het Directoraat-generaal Gezondheid en consumenten. Het verslag is te vinden op de internetpagina’s van het Directoraat Volksgezondheid van de Commissie(1).
De Commissie helpt de lidstaten de strategie op diverse manieren in eigen land toe te passen, aldus het voortgangsverslag. Daartoe behoort de instelling van een commissie voor nationaal beleid en nationale actie op het gebied van alcohol, die voor de lidstaten als een platform fungeert om ervaringen uit te wisselen en gemeenschappelijke werkmethoden te ontwikkelen. Tot op heden heeft de commissie vijfmaal vergaderd.
Tevens heeft de Commissie een andere commissie geholpen gemeenschappelijke indicatoren op te stellen voor een vergelijkende analyse binnen de EU. In het voortgangsverslag worden de maatregelen van de lidstaten tot dusver beschreven, waarbij vooral wordt gekeken naar de goede praktijken die in de aanbeveling van de Raad van 2001 waren overeengekomen(2). De Commissie heeft eveneens twee onderzoeken verricht naar de activiteiten van de lidstaten op de in de strategie vermelde prioriteitsgebieden. Bijlage 1 van het voortgangsverslag biedt een actueel overzicht van de activiteiten van de lidstaten sinds de goedkeuring van de strategie.
Aanbeveling van de Raad van 5 juni 2001 betreffende alcoholgebruik door jongeren, in het bijzonder kinderen en adolescenten, PB L 161 van 16.6.2001.
Vraag nr. 38 van Rolandas Paksas (H-0314/09)
Betreft: Energie
Volstaat de moeilijke economische situatie in de lidstaten van de Europese Unie, met inbegrip van Litouwen, niet om de bepalingen in werking te doen treden van artikel 37 van de Akte betreffende de toetredingsvoorwaarden voor Tsjechië, Estland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Slovenië en Slowakije, alsmede van artikel 4 van Protocol nr. 4, en om de Europese Commissie te laten besluiten om Litouwen toestemming te verlenen om haar verbintenis om in 2009 eenheid 2 van de kerncentrale van Ignalina te sluiten uit te stellen tot 2012?
Nucleaire veiligheid is een absolute prioriteit voor de EU, zoals blijkt uit het feit dat de Raad de richtlijn inzake nucleaire veiligheid op 25 juni 2009(1) unaniem heeft goedgekeurd. Gezien de inherente zwakke punten in het ontwerp van de reactor (vooral het ontbreken van een tweede omhulling van de reactor) is het onmogelijk de kerncentrale van Ignalina zodanig te moderniseren dat deze aan passende veiligheidsnormen voldoet. Vroegere moderniseringen hebben alleen gezorgd voor een basale veiligheid in verband met de werking van de centrale tot eind 2009, wanneer de tweede eenheid moet worden gesloten als onderdeel van de verplichtingen die Litouwen is aangegaan met het oog op de toetreding tot de EU. De vrijwaringsclausule in artikel 37 van de Toetredingsakte van Litouwen heeft betrekking op ernstige economische moeilijkheden en kan slechts gedurende een periode van drie jaar na de toetreding van Litouwen worden ingeroepen.
De EU zal in totaal 1,3 miljard euro beschikbaar stellen voor de ontmanteling van de kerncentrale van Ignalina en de ontwikkeling van alternatieve energiebronnen in Litouwen; een deel van dit bedrag is reeds overgemaakt. Wil Litouwen het totale bedrag ontvangen, dan moet het zich wel aan de afgesproken datum voor de sluiting van de kerncentrale van Ignalina houden.
In Protocol nr. 4 bij de Toetredingsakte wordt erkend dat de sluiting van de kerncentrale van Ignalina vooral moet worden opgevangen door de Litouwse thermische centrale aan de milieueisen aan te passen. Deze modernisering werd in september 2008 afgerond en daarom wordt na de sluiting van de centrale geen tekort aan beschikbare energiebronnen verwacht. Verder heeft de Commissie enkele wijkverwarmingsprojecten in Ignalina en maatregelen voor een efficiënter energiegebruik in woningen gesteund, alsmede een stoom- en gascentrale (STEG)-project dat tegen 2013 gereed moet zijn.
Het is belangrijk te blijven werken aan het veiligstellen van de energievoorziening in de Baltische regio, onder meer door de energie-efficiëntie en grensoverschrijdende verbindingen te verbeteren. De Commissie is, met ondersteuning van de Europese Bank voor Wederopbouw en Ontwikkeling, vastberaden om nauw met Litouwen te blijven samenwerken om de kerncentrale van Ignalina doeltreffend te ontmantelen.
Richtlijn 2009/71/Euratom van de Raad van 25 juni 2009 tot vaststelling van een communautair kader voor de nucleaire veiligheid van kerninstallaties, PB L 172 van 2.7.2009.
Vraag nr. 39 van Sławomir Witold Nitras (H-0315/09)
Betreft: Autowegvignetten in Oostenrijk
In de meeste Europese landen zijn er inmiddels heffingen ingevoerd voor het gebruik van autosnelwegen en autowegen. De regelgeving hierover verschilt van land tot land. De heffing kan rechtstreeks worden geïnd bij tolpoorten voor bepaalde trajecten of in de vorm van periodiek geldige vignetten. De lidstaten bepalen zelf de tarieven van deze vignetten.
In sommige lidstaten worden deze heffingen volgens mij geïnd op een manier die oneerlijk is voor voertuigen die op doorreis zijn naar een ander land. Bestuurders van die voertuigen reizen in de regel in één dag door een bepaald land maar kunnen niet een vignet voor één dag kopen (Oostenrijk, Tsjechië).
Uiteraard mogen de lidstaten zelf de hoogte van de tarieven bepalen en de wijze waarop de heffing wordt geïnd, maar omdat er geen uniforme regels zijn om de tarieven aan te passen aan de werkelijke duur van de reis zou een van de basisbeginselen van de Europese Unie in het gedrang kunnen komen, nl. de vrijheid van personenverkeer. Zou het in dit verband niet zinvol zijn dat de Europese Gemeenschap in het licht van het vrije verkeer van de burgers van de Europese Unie richtlijnen opstelt voor de EU-lidstaten om zo een kader te scheppen teneinde de gelijkheid van alle burgers te waarborgen?
Voor het beroepsvervoer is er een kaderregeling die zorg draagt voor een gelijke behandeling van weggebruikers. In Richtlijn 1999/62 inzake gebruiksrechten voor het wegverkeer (Eurovignet)(1), als gewijzigd bij Richtlijn 2006/38(2), is vastgelegd hoe het heffingenstelsel voor zware vrachtvoertuigen functioneert. Tolgelden op basis van de afgelegde afstand of gebruiksrechten moeten worden geheven zonder directe of indirecte discriminatie op grond van de nationaliteit van de vervoersonderneming, het land of de plaats waar de vervoersonderneming gevestigd is of waar het voertuig geregistreerd is, of op grond van de herkomst of bestemming van het vervoer. In de richtlijn wordt bepaald dat de op tijd gebaseerde gebruiksrechten beschikbaar moeten zijn voor perioden tussen één dag en één jaar.
De lidstaten hebben de vrijheid om in lijn met hun nationale wetgeving ook op andere voertuigen, zoals lichte vrachtwagens en bussen en personenauto’s, toltarieven en gebruiksrechten toe te passen, mits de beginselen van het Verdrag inzake non-discriminatie en evenredigheid worden geëerbiedigd. Er moeten evenredig geprijsde tarieven beschikbaar zijn voor voertuigen op doorreis of voor een korter gebruik van de infrastructuur. Het gebruiksrecht moet zowel binnen als buiten de lidstaat waar deze tarieven gelden kunnen worden voldaan. De doorstroming van het verkeer mag er zo min mogelijk hinder van ondervinden.
Vraag nr. 40 van Carlos José Iturgaiz Angulo (H-0317/09)
Betreft: Plan voor ansjovis
De Commissie heeft afgelopen juli een langetermijnplan aangenomen voor het herstel van de ansjovisbestanden in de Golf van Biskaje. In overeenstemming met de bevoegde diensten van het Directoraat-generaal Visserij van de Commissie is in het betreffende voorstel ten volle rekening gehouden met de wensen van de vertegenwoordigers van de sector.
Commissaris Joe Borg wenst voor het eind van het jaar een overeenkomst te sluiten. Houdt dit misschien in dat de Commissie overweegt het vangstverbod op ansjovis volgend jaar op te heffen? Zijn er wijzigingen voorzien in de wetenschappelijke criteria aan de hand waarvan de totaal toegestane vangst tot nu werd vastgesteld?
De Commissie wil benadrukken dat een mogelijke opheffing van het huidige vangstverbod afhankelijk is van de status van de bestanden, zoals deze wordt vastgesteld in het relevante wetenschappelijke advies van de Internationale Raad voor het Onderzoek van de Zee (ICES) aan de Commissie. Het eerstvolgende advies zal beschikbaar komen in juni 2010, wanneer de resultaten van het in het voorjaar verrichte wetenschappelijk onderzoek zijn verwerkt. Volgens het voorgestelde plan, waarvan de Commissie hoopt dat het in juni operationeel is, kan het vissen op ansjovis in de Golf van Biscaje worden hervat, als in het wetenschappelijk advies wordt vastgesteld dat de biomassa van de bestanden meer dan 24 000 ton bedraagt. Bij een lagere waarde dient het vangstverbod van kracht te blijven.
Overstappen op langetermijnbeheer betekent niet automatisch dat het vissen op ansjovis weer wordt toegestaan wanneer de biomassa op het huidige lage niveau blijft. Het plan voorziet wel in een exploitatielimiet waarmee het risico op instorting van de bestanden wordt beperkt. Het doel is derhalve de sector optimale kansen te bieden om een stabiele visserij te realiseren en om de grootste opbrengst te behalen die vanuit het perspectief van een duurzame visvangst mogelijk is. Altijd heeft de Commissie haar voorstellen op de meest betrouwbare uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek gebaseerd en de belangen van de sector voor de lange termijn in het oog gehouden. De methode die in het plan wordt gevolgd om de jaarlijkse vangstmogelijkheden te bepalen, heeft de volledige steun van de regionale adviesraad voor de zuidwestelijke wateren.
Vraag nr. 41 van Jim Higgins (H-0323/09)
Betreft: Transvetten
Is de Commissie voornemens in een richtlijnvoorstel een maximumgehalte voor verzadigde vetzuren/transvetten in levensmiddelen vast te stellen, gezien het feit dat dit ingrediënt aantoonbaar bijdraagt tot hart- en vaatziekten?
De Commissie streeft ernaar alle beschikbare passende middelen in te zetten om consumentenbescherming en gezondheid te bevorderen. Zij stimuleert initiatieven om de ontwikkeling van hart- en vaatziekten in Europa te voorkomen. De consumptie van transvetzuren vormt een van de risicofactoren van hart- en vaatziekten in Europa, samen met de totale vetinname en de consumptie van verzadigde vetzuren.
Volgens de Commissie zijn voedingsgewoonten afhankelijk van vele verschillende factoren. Het is erg ingewikkeld deze gewoonten te beïnvloeden. Daar zijn diverse maatregelen voor nodig.. Deze maatregelen moeten proportioneel zijn en er dient rekening te worden gehouden met de respectieve bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Europese Gemeenschap en de lidstaten. In dat kader volgt de Commissie een tweesporenbeleid: enerzijds moedigt zij zelfregulering aan en anderzijds overweegt zij bindende communautaire maatregelen te formuleren. De omvang van de bindende maatregelen zal zeker worden beïnvloed door de doeltreffendheid van zelfregulering op nationaal niveau.
Op dit moment beschouwt de Commissie een wettelijke beperking van het gehalte transvetten in voeding niet als een geschikte of proportionele EU-maatregel.
Vraag nr. 42 van Mairead McGuinness (H-0326/09)
Betreft: Welzijn van paarden
De verkoopwaarde van volbloeden is door de economische achteruitgang aanzienlijk gedaald. Het aantal onverzorgd achtergelaten paarden is in tal van lidstaten aanzienlijk gestegen, daar eigenaren de verzorging van hun dieren niet meer kunnen betalen. Deelt de Commissie momenteel de verontrusting van organisaties voor dierenwelzijn ten aanzien van het welzijn van paarden? Is zij voornemens dit probleem te onderzoeken of wellicht maatregelen voor te stellen?
De Commissie heeft geen informatie van de lidstaten of klachten van niet-gouvernementele dierenbeschermingsorganisaties ontvangen over een aanzienlijke stijging van het aantal onverzorgd achtergelaten paarden als gevolg van een daling van de verkoopwaarden van volbloeden. Dankzij artikelen in de pers weet de Commissie echter wel wat er speelt op dit gebied.
In Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998(1) worden algemene minimumnormen vastgesteld voor de bescherming van landbouwhuisdieren, waaronder paarden. De richtlijn is niet van toepassing op paarden die bestemd zijn voor wedstrijden, tentoonstellingen dan wel evenementen of activiteiten op cultureel of sportief gebied. Op grond van de richtlijn dienen de lidstaten ervoor te zorgen dat de eigenaar of houder alle passende maatregelen treft om het welzijn van zijn dieren te verzekeren en te waarborgen dat de dieren niet onnodig aan pijn of leed worden blootgesteld en dat hen geen onnodig letsel wordt toegebracht.
In eerste instantie is het aan de lidstaten deze richtlijn uit te voeren en in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 882/2004(2) inzake officiële controles moeten zij de nodige maatregelen nemen om te waarborgen dat communautaire bepalingen betreffende de bescherming van diergezondheid en dierenwelzijn worden uitgevoerd.
Het is de taak van de lidstaten erop toe te zien dat de mogelijkheden die de communautaire wetgeving biedt, op verstandige wijze worden benut en zo te helpen voorkomen dat paarden die om economische redenen niet langer onder acceptabele omstandigheden kunnen worden gehouden, worden verwaarloosd en onverzorgd worden achtergelaten. Wat dit betreft wil de Commissie de geachte afgevaardigde wijzen op Verordening (EG) nr. 504/2008(3) inzake de identificatie van paardachtigen. Deze verordening is van belang wanneer men, met inachtneming van de voedselveiligheidseisen, overweegt paardachtigen te slachten.
Verordening (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake officiële controles op de naleving van de wetgeving inzake diervoeders en levensmiddelen en de voorschriften inzake diergezondheid en dierenwelzijn, PB L 191 van 28.5.2004.
Verordening (EG) nr. 504/2008 van de Commissie van 6 juni 2008 ter uitvoering van de Richtlijnen 90/426/EEG en 90/427/EEG van de Raad wat betreft methoden voor de identificatie van paardachtigen, PB L 149 van 7.6.2008.
Vraag nr. 43 van Syed Kamall (H-0328/09)
Betreft: De toetreding van de de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië
In maart van dit jaar stemde het Europees Parlement over de ontwerpresolutie over het voortgangsverslag 2008 van de Commissie over de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië (P6_TA(2009)0135). In paragraaf 10 staat: het Europees Parlement "betreurt (...) dat er drie jaar na de toekenning van de status van kandidaat-lidstaat van de EU nog geen begin met toetredingsonderhandelingen gemaakt is - een onhoudbare situatie met demotiverende effecten op het land en een bedreiging voor de stabiliteit van de regio; acht het wenselijk dat er aan die buitengewone situatie een eind komt; dringt erop aan dat de ontwikkelingen vlugger verlopen (...)".
Het parlement van de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië heeft inmiddels met het oog op de volledige uitvoering van de belangrijkste prioriteiten van het partnerschap voor de toetreding de vier resterende wetgevingsbesluiten goedgekeurd (binnenlandse aangelegenheden, ambtenaren, de financiering van politieke partijen en de wet op het parlement).
Is de Commissie, gezien de in gang gezette hervormingen in de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië en de ongekende vertraging bij de vaststelling van een datum voor het begin van toetredingsonderhandelingen, voornemens om in haar komende voortgangsverslag een datum voor het begin van onderhandelingen met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië voor te stellen?
De Commissie heeft haar jaarlijkse uitbreidingsstrategie op 14 oktober goedgekeurd. In dit kader stelde de Commissie vast dat de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië sinds het verkrijgen van de status van kandidaat-lidstaat in 2005 de werking van zijn democratie heeft versterkt en gezorgd heeft voor stabiele instellingen die de rechtsstaat en naleving van de grondrechten waarborgen. Het land behoort deze inspanningen uiteraard wel voort te zetten.
Verder heeft de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië veel werk gemaakt van de hoofdprioriteiten van het partnerschap voor de toetreding. Gezien de algehele voortgang van de hervormingen is de Commissie van mening dat het land voldoet aan de politieke criteria die op de Europese Raad te Kopenhagen in 1993 zijn vastgesteld en aan de eisen van het stabilisatie- en associatieproces. Het land gaat steeds meer als een markteconomie functioneren en heeft op bepaalde terreinen vooruitgang geboekt waardoor het zijn verplichtingen wat betreft het EU-lidmaatschap beter kan vervullen.
In het licht van het bovenstaande en met inachtneming van de conclusies van de Europese Raad van december 2005 en december 2006 doet de Commissie daarom de aanbeveling dat met de voormalige Joegoslavische Republiek Macedonië onderhandelingen moeten worden geopend voor toetreding tot de Europese Unie.
Het blijft hierbij van wezenlijk belang goede nabuurbetrekkingen te onderhouden en te werken aan een wederzijds aanvaardbare oplossing voor de naamkwestie, onder auspiciën van de Verenigde Naties.
Vraag nr. 44 van Carl Schlyter (H-0329/09)
Betreft: Overschrijding van de grenswaarden voor chemicaliën in kleding
Uit recentelijk gepubliceerd onderzoek (SVT Plus, Sveriges Television) blijkt dat in jeans hoge concentraties van bepaalde chemische stoffen zijn aangetroffen, waarbij bijvoorbeeld de toegestane concentratie dimethylfumaraat, nonylfenolethoxilaten en zware metalen duidelijk werd overschreden. Veel van deze stoffen zijn sterk allergeen, en mogen daarom niet in direct contact met de huid komen. Desondanks houden fabrikanten en handelaren klaarblijkelijk geen toezicht op de veiligheid van hun producten.
Welke initiatieven heeft de Commissie genomen of is zij van plan te gaan nemen om ervoor te zorgen dat de op dit gebied geldende de wetgeving door de marktdeelnemers wordt nageleefd?
Handhaving van communautaire wetgeving, zoals productcontroles, valt onder de bevoegdheid van de lidstaten. Hiertoe wordt in artikel 125 van de REACH-chemicaliënwetgeving (Verordening (EG) nr. 1907/2006)(1) bepaald dat de lidstaten een systeem van officiële controles en andere op de situatie afgestemde activiteiten dienen te onderhouden, terwijl in artikel 126 wordt bepaald dat de lidstaten sancties moeten vaststellen die van toepassing zijn op schendingen van de REACH-verordening. De verordening inzake accreditatie en markttoezicht (Verordening (EG) nr. 765/2008, die van toepassing is met ingang van 1 januari 2010)(2) is voor de lidstaten een ander instrument op basis waarvan zij passende maatregelen kunnen nemen.
De Commissie werd meegedeeld dat de meeste lidstaten hadden verwacht dat hun handhavingsinstanties in 2008 volledig operationeel zouden zijn, waarbij de meerderheid gebruik maakte van bestaande handhavingsstructuren op grond van eerdere wetgeving.
Het Europees Agentschap voor chemische stoffen (ECHA) helpt het forum door de uitwisseling van handhavingsinformatie te faciliteren. Het ECHA-forum houdt zich specifiek bezig met handhavingskwesties op communautair niveau. Het forum fungeert als platform voor de uitwisseling van informatie over handhaving en coördineert een netwerk van handhavingsinstanties van de lidstaten. Enkele taken van het forum zijn het voorstellen, coördineren en beoordelen van geharmoniseerde handhavingsprojecten en gezamenlijke inspecties. De eerste bijeenkomst van het forum vond plaats in december 2007 en sindsdien is de frequentie van de bijeenkomsten tweemaal per jaar.
Sommige stoffen zoals nonylfenolethoxylaten en zware metalen kregen te maken met beperkingen op grond van Richtlijn 76/769/EEG van de Raad(3), die nu is ingetrokken door REACH en in bijlage XVII van REACH is opgenomen.
De Commissie kan de huidige maatregelen op basis van aanvullende informatie herzien. Dit betekent dat wanneer de Commissie of een lidstaat van mening is dat onaanvaardbare risico’s voor de gezondheid van de mens of het milieu op Gemeenschapsniveau moeten worden aangepakt, REACH het mogelijk maakt dat voor de desbetreffende stoffen passende maatregelen worden genomen, met zo nodig een wijziging van bijlage XVII van REACH.
Wat betreft dimethylfumaraat (DMF) staat in Beschikking 2009/251/EG van de Commissie(4), opgesteld krachtens Richtlijn 2001/95/EG inzake algemene productveiligheid(5), dat de lidstaten ervoor moeten zorgen dat producten die deze chemische stof bevatten, niet in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden en dat zulke producten moeten worden teruggeroepen, waarbij de consumenten over de risico’s van DMF dienen te worden geïnformeerd. Alle consumentenproducten die DMF bevatten, zijn in de Europese Unie dus verboden.
De inwerkingtreding van REACH leidde tot nieuwe verplichtingen voor producenten en/of importeurs van voorwerpen. Vanaf 1 juni 2008 moet elke producent of importeur van voorwerpen stoffen registreren die bedoeld zijn om bij normale of redelijkerwijs te voorziene gebruiksomstandigheden vrij te komen wanneer de stoffen in hoeveelheden van meer dan 1 ton in deze voorwerpen aanwezig zijn. Verder moeten producenten en importeurs van voorwerpen het ECHA informeren over de aanwezigheid van zeer zorgwekkende stoffen in overeenstemming met de voorwaarden van artikel 7, lid 2, als de stoffen zijn geïdentificeerd conform artikel 59, lid 1 en op de lijst van in aanmerking komende stoffen zijn geplaatst. Dit zal resulteren in een toename van de gegevens over zeer zorgwekkende stoffen die uit voorwerpen vrijkomen en daarin aanwezig zijn.
Kort gezegd: ondanks dat de handhaving van de communautaire wetgeving inzake chemische stoffen primair de verantwoordelijkheid van de lidstaten is, kan de geachte afgevaardigde er zeker van zijn dat de Commissie geen mogelijkheid onbenut zal laten om de lidstaten aan te moedigen de verplichtingen van REACH volledig na te komen. De Commissie steunt actief het werk van het ECHA, dat verantwoordelijk is voor bepaalde wetenschappelijke en technische taken in verband met de uitvoering van de vereiste maatregelen volgens REACH. Ook op het gebied van consumentenproducten is het in eerste instantie aan de lidstaten zorg te dragen voor handhaving en de Commissie stimuleert en helpt hen bij die taak. Een praktisch voorbeeld hiervan is de publicatie van de meldingen die lidstaten doen van producten die DMF bevatten(6).
Verordening (EG) nr. 1907/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2007 inzake de registratie en beoordeling van en de autorisatie en beperkingen ten aanzien van chemische stoffen (REACH), tot oprichting van een Europees Agentschap voor chemische stoffen, houdende wijziging van Richtlijn 1999/45/EG en houdende intrekking van Verordening (EEG) nr. 793/93 van de Raad en Verordening (EG) nr. 1488/94 van de Commissie alsmede Richtlijn 76/769/EEG van de Raad en de Richtlijnen 91/155/EEG, 93/67/EEG, 93/105/EG en 2000/21/EG van de Commissie, PB L 396 van 30.12.2006.
Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93, (Voor de EER relevante tekst), PB L 218 van 13.8.2008.
Richtlijn 76/69/EEG van de Raad van 27 juli 1976 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen der lidstaten inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten, PB L 262 van 27.9.1976.
2009/251/EG: Beschikking van de Commissie van 17 maart 2009 houdende de verplichting voor de lidstaten ervoor te zorgen dat producten die het biocide dimethylfumaraat bevatten niet in de handel worden gebracht of op de markt worden aangeboden (Kennisgeving geschied onder nummer C(2009) 1723) (Voor de EER relevante tekst), PB L 74 van 20.3.2009.
Richtlijn 2001/95/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 december 2001 inzake algemene productveiligheid (Voor de EER relevante tekst), PB L 11 van 15.1.2002.
http://ec.europa.eu/consumers/dyna/rapex/rapex_archives_en.cfm, rol naar beneden en zoek naar DMF.
Vraag nr. 45 van Britta Thomsen (H-0330/09)
Betreft: De tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/73/EG door Denemarken
De Commissie heeft in maart 2007 aan de Deense regering een aanmaningsbrief verzonden over de tenuitvoerlegging van Richtlijn 2002/73/EG(1). Op 4 november 2008 heb ik de Commissie voor het eerst een vraag gesteld over de stand van zaken in deze kwestie en wanneer er nieuws te verwachten viel. Op 20 november 2008 gaf de Commissie als antwoord dat zij bezig was met het afronden van de beoordeling of het Deense recht in overeenstemming is met Richtlijn 2002/73/EG.
Ik vraag de Commissie nu opnieuw: wanneer en op welke wijze zal zij ervoor zorgen dat Denemarken zich aan de bepalingen van de richtlijn houdt?
De Deense regering heeft de Commissie meegedeeld dat op 27 mei 2008 wet nr. 387 is aangenomen betreffende de instelling van een nieuwe commissie voor gelijke behandeling. In het licht van deze ontwikkeling heeft de Commissie besloten opnieuw te beoordelen of het Deense recht in overeenstemming is met Richtlijn 2002/73/EG(2). De Commissie gaat de komende weken bepalen welke vervolgstappen zij zal nemen, en zal de geachte afgevaardigde daarvan op de hoogte stellen.
Richtlijn 2002/73/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 september 2002 tot wijziging van Richtlijn 76/207/EEG van de Raad betreffende de tenuitvoerlegging van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen ten aanzien van de toegang tot het arbeidsproces, de beroepsopleiding en de promotiekansen, en ten aanzien van de arbeidsvoorwaarden (PB L 269 van 5.10.2002, blz. 15).
Vraag nr. 46 van Andres Perello Rodriguez (H-0334/09)
Betreft: Vertraging in de voorbereiding van de richtlijn betreffende bioafval
Eind 2008 presenteerde de Commissie het Groenboek over het beheer van bioafval. Het Groenboek werd gevolgd door een openbare raadpleging, die in maart dit jaar werd afgerond. De Commissie zou in december dit jaar de conclusies van de raadpleging aan de werkgroep van de Raad voorleggen, en in voorkomend geval haar voorstel of initiatief betreffende een strategie voor het beheer van bioafval presenteren.
Ermee rekening houdende dat:
– de effectbeoordelingswerkzaamheden voor een eventueel wetgevingsvoorstel ook eind dit jaar klaar moeten zijn,
– deze wetgeving voor de Raad een prioriteit vormt, aangezien "een beter beheer van bioafval een bijdrage zal leveren tot duurzaam beheer van de hulpbronnen en een betere bescherming van de bodem enerzijds, en tot de strijd tegen klimaatverandering en het halen van de streefcijfers voor het voorkomen van het storten van afval, recycling en hernieuwbare energie anderzijds", zoals verwoord in de conclusies van de vergadering van de Raad van 25 juni 2009 over het Groenboek,
wil ik de Commissie de volgende vraag stellen:
Kan de Commissie bevestigen dat zij, volgens de vastgestelde termijn, begin 2010 een wetgevingsvoorstel zal kunnen indienen?
Het verrichten van een effectbeoordeling met betrekking tot het beheer van bioafval is een van de prioriteiten van het Directoraat-generaal Milieu van de Commissie. Op dit moment is de Commissie bezig de ontwerpeffectbeoordeling af te ronden en in november zal zij deze ter interne goedkeuring overleggen.
Verdere stappen in verband met het beheer van bioafval in de EU, waaronder mogelijke maatregelen (wetgevingsvoorstel of mededeling), zijn afhankelijk van de uitkomsten van de beoordeling van de voors en tegens van verschillende opties voor het beheer van bioafval. Daarom zal dit besluit naar verwachting niet worden genomen voordat de genoemde effectbeoordeling is afgerond. Volgens onze planning moet deze beoordeling in december 2009 gereed zijn. Als uit de beoordeling blijkt dat wetgevingsmaatregelen noodzakelijk zijn, kan de Commissie in het voorjaar van 2010 een voorstel goedkeuren.
Vraag nr. 47 van Pat the Cope Gallagher (H-0340/09)
Betreft: Iers als werktaal in de EU
Kan de Commissie een uitgebreide verklaring afleggen over de praktische stappen die sinds januari 2007 zijn ondernomen om Iers als EU-werktaal op te nemen?
Zoals de Commissie reeds heeft aangegeven in haar antwoorden op de mondelinge vragen H-0622/08 en H-0636/08 onder verwijzing naar Verordening nr. 1 van 15 april 1958, als gewijzigd bij artikel 1 van Verordening (EG) nr. 920/2005 van 13 juni 2005, heeft het Iers sinds 1 januari 2007 de status van officiële taal en werktaal van de instellingen van de Europese Unie.
VERTALINGEN
In de artikelen 2 en 3 van Verordening (EG) nr. 920/2005 staat dat gedurende een periode van vijf jaar de EU-instellingen gedeeltelijk van het verplichte gebruik van het Iers mogen afwijken. Deze periode kan telkens om de vijf jaar worden verlengd. In de praktijk houdt deze afwijking in dat voorlopig uitsluitend voorstellen voor verordeningen in het kader van de medebeslissingsprocedure (en bepaalde daaraan gerelateerde documenten(1)), en rechtstreekse correspondentie met het publiek in (of uit) het Iers worden vertaald.
In overeenstemming met deze bepalingen heeft de Commissie gedurende het wetgevingsproces alle vereiste Ierse vertalingen tijdig weten te verzorgen. Bovendien is er in het Iers geantwoord op vragen van burgers of rechtspersonen aan de Commissie, die in deze taal gesteld waren.
Binnen haar Directoraat-generaal Vertalingen heeft de Commissie hiertoe een zelfstandige Ierse taaleenheid in het leven geroepen. Deze eenheid bestaat momenteel uit een waarnemend eenheidshoofd, een assistent, vijf voltijdse vertalers en een gedetacheerde nationale deskundige. Gezien de huidige werklast is dat voldoende maar de stand van zaken wordt voordurend in de gaten gehouden. Verder is een tweede nationale expert ingehuurd voor werkzaamheden binnen de eenheid websitevertalingen. Het personeel van de eenheid heeft de benodigde IT-scholing ontvangen om zijn werk te kunnen doen en regelmatig worden er binnen het DG ook thematische trainingen gegeven. Voor de Ierse vertalingen wordt samengewerkt met de nationale autoriteiten, met name op het gebied van terminologieontwikkeling. Dat is beslist een goede zaak, omdat van een groot deel van het communautaire acquis geen Ierse versie bestaat. Sinds 2007 heeft het DG tevens enkele aanbestedingen voor freelance vertalers naar het Iers verricht. Daarom werkt de eenheid nu ook samen met een aantal professionele Ierse vertaalbureaus die in tijden van topdrukte vertaaldiensten kunnen leveren.
Op dit moment is een vergelijkend onderzoek van Raad en Commissie gaande om een reservelijst op te stellen waaruit hoofden voor de Ierse taaleenheden van de Raad en de Commissie zullen worden geworven. Naar verwachting zal deze reservelijst binnenkort worden gepubliceerd. Daarnaast zal te zijner tijd een nieuw vergelijkend onderzoek voor vertalers Iers worden georganiseerd.
De Commissie heeft niet alleen voldaan aan haar verplichtingen op grond van de gewijzigde Verordening nr. 1. Zij is tevens begonnen met de vertaling van haar website op het hoogste niveau in het Iers, waarbij zij voorrang geeft aan inhoud die van bijzonder belang is voor Ierssprekende burgers. Zij blijft daarbij binnen het beschikbare budget. Sinds 2007 heeft de Commissie een groeiend aantal webpagina’s in het Iers gepubliceerd. Dat dit in Ierland wordt gewaardeerd, blijkt uit het feit dat diverse media daarnaar verwijzen.
Als officiële EU-taal is het Iers een van de talen waaruit men kan kiezen tijdens de jaarlijkse vertaalwedstrijd voor middelbare scholieren van het DG, Juvenes Translatores. De allereerste winnaar uit Ierland (in 2007) vertaalde in het Iers.
Aangezien het DG voortdurend nieuwe vertalers werft, heeft het belang bij de ontwikkeling van vertaalcursussen in de lidstaten en de Commissie heeft onlangs een netwerk Europese masteropleiding vertalen opgericht, dat bestaat uit 34 hoogwaardige universitaire programma’s vertaalwetenschap op masterniveau. Twee van de eerste succesvolle aanvragers waren de Acadamh na hOllscolaíochta Gaeilge (Galway NUI) met de MA Léann an Aistriúcháinen en Dublin City University, School of Applied Language and Intercultural Studies, met de MA in Translation Studies. De Commissie ziet uit naar een hechte samenwerking met deze beide aanvragers en met andere universiteiten die professionele vertaalopleidingen, inclusief een variant Iers, aanbieden. Hiermee hoopt de Commissie dat in de toekomst voldoende vertalers Iers zullen beantwoorden aan de specifieke eisen voor vertalers die in een vast dienstverband of op freelancebasis voor de EU-instellingen werken, en dat zij de markt gaan betreden.
Bovendien heeft het DG de Ierse autoriteiten zeer actief benaderd om in Ierland voldoende aandacht te krijgen voor de universitaire opleiding tot vertaler, de ontwikkeling van Ierse terminologie en de werving van Ierse vertalers. Dit is gebeurd via missies van het Directoraat-generaal en van personeel van het DG en via andere initiatieven.
TOLKEN
Op verzoek van de Ierse autoriteiten wordt er sinds januari 2007 in het Iers getolkt tijdens vergaderingen van de Commissie, de Raad van ministers, het Economisch en Sociaal Comité, het Comité van de Regio’s en het Parlement.
Het Directoraat-generaal Tolken van de Commissie heeft voldoende middelen om in de huidige behoefte aan Ierse vertolking binnen de Raad en het Comité van de Regio’s te voorzien. Het Parlement (dat uit hetzelfde freelancersbestand put) heeft soms te kampen met problemen omdat de behoefte aan tolken is geconcentreerd in de weken dat er plenair wordt vergaderd. Wij hebben de indruk dat na de recente parlementsverkiezingen de behoefte aan Ierse tolken eerder zal stijgen dan dalen.
Momenteel zijn er binnen DG Tolken twee vaste tolken die vanuit het Iers werken. Daarnaast zijn er elf door de EU geaccrediteerde freelancetolken die vanuit het Iers in het Engels werken. Vijf van hen tolken eveneens naar het Iers. Op dit moment is er één geaccrediteerde freelancetolk met Iers als moedertaal die ook in het Engels tolkt, en twee tolken hebben een tijdelijke accreditatie. Twee kandidaten zijn in juni 2009 geslaagd voor de accreditatietest.
Wat betreft de opleiding heeft de Universiteit van Westminster in 2006-2007 en in 2008 een speciale cursus (met financiële bijstand van het Parlement en opleidingssteun van DG Tolken) voor Ierse tolken verzorgd. In totaal hebben nu zes afgestudeerden van deze universiteit de accreditatietest met succes afgelegd (drie in 2007 en drie in 2008). De Universiteit van Galway startte in het najaar van 2008 met een nieuwe tolkencursus voor afgestudeerden. Vier studenten hebben het eerste jaar van de cursus afgerond en een van hen is in juni 2009 geslaagd voor de accreditatietest. De cursus gaat nu zijn tweede jaar in. Tot nu toe hebben acht studenten zich ingeschreven. De talencombinaties bestaan naast Iers en Engels uit Frans of Duits.
JURIDISCHE REVISIE
Net als de andere wetgevende instellingen heeft de Juridische Dienst van de Commissie een groep juridische revisoren die in alle officiële talen kunnen werken. De Commissie heeft twee juridische revisoren in dienst die in het Iers werken. Dit strookt met de situatie die voor de andere officiële talen geldt.
Vooral gewijzigde voorstellen (artikel 250, lid 2 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap) en opmerkingen over de standpunten die het Europees Parlement of de Raad inneemt tijdens de medebeslissingsprocedure (artikel 251, lid 2 van het Verdrag).
Vraag nr. 48 van Eleni Theocharous (H-0342/09)
Betreft: Teruggave Famagusta
Steunen de EU en de Commissie de eis van de wettige inwoners van de bezette stad Famagusta op Cyprus om onmiddellijke teruggave van hun stad, die onder beheer van het Turkse leger staat, als vertrouwenbouwende maatregel in het kader van een definitieve oplossing voor de kwestie-Cyprus?
De onmiddellijke teruggave van de stad is voorzien in de akkoorden van de Top van 1979 (Kyprianou-Denktash) en in de resoluties hierover van de Veiligheidsraad van de VN.
Het is in ons aller belang dat Cyprus wordt herenigd en dat er een eind komt aan dit veertig jaar durende conflict op Europese bodem. De Europese Unie vindt de verdeling van het eiland onaanvaardbaar.
De Commissie wijst er nog eens op dat zij volledige steun geeft aan de pogingen van de leiders van de twee gemeenschappen om onder auspiciën van de VN een alomvattende oplossing voor de kwestie-Cyprus te bereiken.
Gezien de concrete mogelijkheid van een regeling en van hereniging van het eiland hoopt de Commissie dat Varosha snel aan zijn wettige inwoners zal worden teruggegeven.
Mochten de beide leiders als vertrouwenwekkende maatregel besluiten tot vroegtijdige teruggave van Varosha aan zijn inwoners, zoals de geachte afgevaardigde voorstelt, dan staat de Commissie volledig achter hen.
Vraag nr. 49 van Rosa Estaràs Ferragut (H-0344/09)
Betreft: Naleving van de bepalingen van het EG-Verdrag betreffende insulaire regio's
In artikel 158 van het Verdrag van Amsterdam en in de daaraan aangehechte verklaring nr. 30 wordt erkend dat insulaire regio's lijden onder structurele handicaps die verband houden met hun insulaire status, welke door hun blijvend karakter de economische en sociale ontwikkeling van deze regio's nadelig beïnvloeden. Ook wordt daarin erkend dat in de communautaire wetgeving rekening moet worden gehouden met deze handicaps, en dat bijzondere maatregelen ten gunste van deze regio's moeten worden genomen om hen beter en onder eerlijke voorwaarden in de interne markt te integreren. In het Verdrag van Lissabon worden deze zelfde bepalingen herhaald en aangescherpt doordat territoriale samenhang erin is opgenomen als een van de voornaamste doelstellingen.
Het bovengenoemde artikel 158 is nauwelijks toegepast en ontwikkeld. Er is een specifiek en geïntegreerd beleid nodig op Europees niveau om de aan een insulair karakter verbonden handicaps te compenseren, en om de insulaire regio's op voet van gelijkheid te stellen met de continentale regio's.
Welke maatregelen is de Commissie van plan te nemen om te voldoen aan de bepalingen van artikel 158 van het Verdrag van Amsterdam en – na zijn inwerkingtreding – aan de bepalingen betreffende insulaire regio's van het Verdrag van Lissabon?
Eilanden zijn zeer divers van karakter, wat komt door hun specifieke geografische kenmerken (bijv. toegankelijkheid, weersomstandigheden). Zij vormen een bijzondere uitdaging voor het regionale beleid.
De Commissie is zich uiteraard van deze situatie bewust en vindt het bijzonder belangrijk betere economische, sociale en territoriale samenhang in Europa te bereiken. Het is voor de Commissie van het allergrootste belang te zorgen voor een harmonieuze en evenwichtige ontwikkeling van de Europese Unie en versnippering van het Europese beleid te voorkomen.
Vooral het cohesiebeleid biedt talrijke mogelijkheden om de ontwikkeling van gebieden met specifieke geografische kenmerken, zoals eilanden, te ondersteunen en te versterken. Zo kunnen de medefinancieringspercentages op grond van de doelstelling voor regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid worden aangepast. Verder kunnen de lidstaten en de regio’s zich via andere middelen, zoals specifieke territoriale bepalingen in operationele programma’s, aanpassen aan de typerende sociaaleconomische en territoriale kenmerken van specifieke gebieden.
Ook ander communautair beleid biedt mogelijkheden voor specifieke gebieden. Zo kan op basis van staatssteunregelingen hulp worden verleend om de economische ontwikkeling van bepaalde regio’s te bevorderen. Het gaat hierbij onder meer om eilanden, berggebieden en dunbevolkte regio’s mits zij aan bepaalde voorwaarden voldoen.
Daarnaast kunnen eilandgemeenschappen die van visserijgerelateerde activiteiten afhankelijk zijn, bijstand krijgen uit het Europees Visserijfonds (EVF), dat eveneens subsidies verstrekt op basis van een territoriale dimensie. Met name onder aandachtspunt 4 van het EVF is steun beschikbaar om lokale ontwikkelingsstrategieën uit te voeren die lokale vissersgemeenschappen helpen hun activiteiten te diversifiëren en de kwaliteit van leven in hun regio te verbeteren. Deze strategieën kunnen gericht zijn op specifieke handicaps of voortbouwen op bepaalde territoriale troeven van insulaire regio's.
Natuurlijk is er ruimte om de beschikbare instrumenten op dit gebied verder te ontwikkelen als voor de burger kan (blijven) worden gewaarborgd dat zij de inherente kenmerken van de gebieden waar zij leven, het best tot hun recht kunnen laten komen, zoals vermeld staat in het Groenboek over territoriale cohesie.
We dienen hier echter te benadrukken dat specifieke geografische kenmerken op zichzelf geen probleem hoeven te vormen. Uit statistieken komt naar voren dat deze gebieden in sociaaleconomisch opzicht verre van homogeen zijn. Daarom heeft een uniforme aanpak (bijv. een algemeen eilandbeleid) niet veel zin. Verder ontkenden veruit de meeste betrokkenen die op het groenboek reageerden, dat voor deze gebieden specifiek beleid nodig was.
Niettemin moet de Commissie de beschikbare analysehulpmiddelen (bijv. gegevens, indicatoren, effectbeoordeling) verder ontwikkelen. Het doel hiervan is meer te weten te komen over de bijzondere kenmerken van deze gebieden en daarmee beter rekening te kunnen houden. De Europese Unie dient volledig besef te krijgen van de omvang van hun ontwikkelingsdynamiek en hen te helpen bij het versterken van hun territoriale troeven en concurrentievoordelen.
Daarom heeft de Commissie een werkdocument over gebieden met specifieke geografische kenmerken (“Territories with specific geographical features”) opgesteld dat later in het najaar moet worden gepubliceerd. Meer stof tot nadenken zal naar verwachting worden geleverd door het toekomstige onderzoek van ESPON (Europees observatienetwerk voor ruimtelijke ordening) naar een Europese visie op specifieke gebiedstypen (“A European perspective on specific types of territories”).
Deze beide onderzoeken moeten de Commissie helpen voorstellen te doen voor aanvullende maatregelen die leiden tot een verdere verbetering van de situatie in gebieden met specifieke geografische kenmerken, met name eilanden.
Vraag nr. 50 van Anne E. Jensen (H-0345/09)
Betreft: Transfers van luchtreizigers uit derde landen
Wanneer onderdanen van derde landen naar een EU-lidstaat reizen, is het niet ongebruikelijk dat zij naar een andere lidstaat moeten doorreizen om hun eindbestemming te bereiken. Er zijn echter concrete voorbeelden van personen uit derde landen die een transfer wordt geweigerd ondanks het feit dat zij voldoen aan de visumvoorschriften voor hun eindbestemming. Verder is er een concreet voorbeeld van een onderdaan van een derde land die nadien de EU gedurende zes maanden niet mocht binnenreizen.
Vindt de Commissie ook niet dat een transfer mogelijk moet zijn als wordt voldaan aan de visumvoorschriften voor de eindbestemming?
Deelt de Commissie de mening dat sprake is van een inbreuk op het grondrecht van vrij verkeer binnen de Gemeenschap indien de autoriteiten van een lidstaat in het transferland een onderdaan van een derde land beletten zijn eindbestemming te bereiken?
Kan de Commissie ervoor zorgen dat onderdanen van derde landen niet willekeurig de toegang tot hun eindbestemming wordt geweigerd? Meent de Commissie ook niet dat weigering van een transfer naar behoren moet worden gemotiveerd en dat hiertegen beroep mogelijk moet zijn?
De regels voor het overschrijden van de buitengrenzen en de voorwaarden voor toegang van onderdanen van derde landen tot de lidstaten staan vermeld in Verordening (EG) nr. 562/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot vaststelling van een communautaire code betreffende de overschrijding van de grenzen door personen (Schengengrenscode)(1).
De Schengengrenscode eerbiedigt de grondrechten en de beginselen die met name zijn erkend in het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Hierbij dient nadrukkelijk te worden aangetekend dat een onvoorwaardelijk grondrecht op vrij verkeer, zoals geformuleerd in artikel 45 van het Handvest, uitsluitend geldt voor burgers van de Unie en niet voor onderdanen van derde landen. Onderdanen van derde landen mogen zich binnen de EU slechts vrij bewegen voor zover dat op grond van specifieke regels in de communautaire wetgeving is toegestaan.
Wanneer reizigers van buiten de EU arriveren, moeten zij alvorens over te stappen op een aansluitende interne vlucht in overeenstemming met artikel 7 van de Schengengrenscode systematische grenscontroles ondergaan. Deze controles hebben tot doel te verifiëren of aan de toegangsvoorwaarden van de Schengengrenscode is voldaan. Het gaat er daarbij vooral om na te gaan of de betrokken personen in het bezit zijn van een geldig reisdocument, indien vereist een geldig visum waaruit het doel en de omstandigheden van het verblijf blijken, of zij niet in het SIS zijn gesignaleerd en of zij niet als een bedreiging van de openbare orde worden beschouwd.
Bijlage I van de Schengengrenscode bevat een gedetailleerde maar niet-uitputtende lijst van bewijsstukken die de grenswachter van de betrokken onderdaan van een derde land kan verlangen om na te gaan of aan de in artikel 5, lid 1, onder c), vermelde voorwaarden is voldaan.
Hieruit vloeit voort dat het al dan niet aanwezig zijn van een visum niet het enige punt is waarnaar de grenswachters bij de uitvoering van grenscontroles moeten kijken.
In artikel 13 wordt bepaald dat als een onderdaan van een derde land niet aan alle in artikel 5, lid 1, vermelde toegangsvoorwaarden voldoet, hem de toegang tot het grondgebied van de lidstaten wordt geweigerd. De toegang kan echter alleen worden geweigerd in een met redenen omklede beslissing waarin de precieze weigeringsgronden worden genoemd. Personen die de toegang wordt geweigerd, hebben – overeenkomstig de nationale wetgeving – het recht beroep in te stellen tegen het besluit van de nationale autoriteit tot weigering van toegang.
Hieruit volgt dat de Schengengrenscode het recht van individuen om een negatief besluit door een beroepsinstantie te laten beoordelen, volledig eerbiedigt.
Op grond van de door de geachte afgevaardigde verstrekte informatie en gezien het ontbreken van meer precieze details (zoals het burgerschap van de betrokkenen, de identiteit van de betrokken lidstaten en de redenen die de nationale autoriteiten aanvoeren om toegang te weigeren) is de Commissie niet in staat te beoordelen of de bovengenoemde regels van de Schengengrenscode in de door de geachte afgevaardigde genoemde gevallen zijn overtreden.
Betreft: Zelfmoorden van werknemers van France Telecom
Het aantal werknemers van het geprivatiseerde telecommunicatiebedrijf France Telecom die een eind aan hun leven hebben gemaakt, omdat ze de middeleeuwse arbeidsomstandigheden binnen de Franse multinational niet meer aankonden (iets dat we ook bij andere monopolistische groepen zien), bedraagt inmiddels 24. Deze zelfmoorden zijn het tragische gevolg van de steeds bredere toepassing van de beruchte "flexiezekerheid", de ontbinding en flexibilisering van de arbeidsbetrekkingen, de enorme intensivering van het werk, en de stress onder en het gevoel van onzekerheid bij de werknemers in het licht van de donkere toekomst ten gevolg van de sterk oplopende werkloosheid. Dit beleid is een fundamentele beleidskeuze van de EU en de regeringen van de lidstaten (waaronder, in Griekenland, van de Nieuwe Democratie en de PASOK).
Kan de Commissie antwoord geven op de volgende vragen: is de Commissie van mening dat de steeds bredere toepassing van "flexiezekerheid", de flexibilisering van de arbeidsbetrekkingen, de afschaffing van de collectieve arbeidsovereenkomsten en de eliminatie of uitholling van elke voor de werknemers beschermende wetgeving de werknemers ten goede komt of uitsluitend gunstig is voor het concurrentievermogen en de winstgevendheid van ondernemingen (waarbij zelfs het leven van de werknemers op het altaar van de winst wordt geofferd)?
De Commissie benadrukt dat flexizekerheid niet moet worden verward met flexibiliteit of een beleid dat erop gericht is werknemers gemakkelijker te kunnen ontslaan. Integendeel, het hoofddoel van flexizekerheid is juist om de werkzekerheid te vergroten. Hiertoe worden werknemers geholpen over te stappen naar nieuwe banen om hun de grootst mogelijke zekerheid te bieden en, voor zover mogelijk, te garanderen dat een dergelijke overgang een verbetering betekent.
Flexizekerheid omvat een combinatie van maatregelen om mensen op passende wijze te helpen werk te behouden of snel op de arbeidsmarkt terug te keren wanneer zij hun baan kwijtraken. Het gaat erom het juiste evenwicht tussen zekerheid en flexibiliteit te bereiken: beide componenten zijn essentieel voor flexizekerheid en beide zijn onontbeerlijk willen we werknemers effectief steunen en het voor bedrijven eenvoudiger maken zich aan te passen en arbeidsplaatsen te scheppen.
In de gemeenschappelijke beginselen inzake flexizekerheid die de lidstaten in december 2007 hebben goedgekeurd, wordt nadrukkelijk gesteld dat voldoende contractuele flexibiliteit gepaard moet gaan met zekere overgangen van de ene naar de andere baan. Toepassing van flexizekerheid betekent niet het intrekken van fundamentele arbeidsovereenkomsten of van beschermende wetgeving. Het gaat erom de juiste combinatie van maatregelen vast te stellen en de actieve betrokkenheid en steun van alle belangrijke spelers, inclusief de sociale partners, te verkrijgen. De bevordering van hoogwaardige, productieve banen en een solide werkorganisatie is eveneens essentieel voor het concept flexizekerheid en wil deze aanpak werken, dan moeten alle belangrijke actoren met elkaar samenwerken en meedoen.
De Commissie is van mening dat flexizekerheid van wezenlijk belang blijft om de uitdagingen waarvoor de EU zich gesteld ziet, op te kunnen pakken. Dat flexizekerheid de juiste methode is om de crisis te lijf te gaan en het herstel te versterken, wordt bevestigd door de Europese Raad van juni 2009 en door het Europees Economisch en Sociaal Comité, dat in zijn recente advies(1) onderstreept dat flexizekerheid een cruciale rol speelt in het terugdringen van de werkloosheid.
Vraag nr. 52 van Georgios Papanikolaou (H-0348/09)
Betreft: Cyberbullying
Op 10 februari 2009, de mondiale dag voor een veiliger internet, startte een Europese voorlichtingscampagne over cyberbullying. In het kader van deze campagne wordt gedurende heel 2009 op zowel publieke, als particuliere televisiezenders een korte video vertoond waarin kinderen worden aangespoord de controle te behouden wanneer ze het internet op gaan. Cyberbullying, met leerlingen in de rol van slachtoffer én dader, is een ernstig probleem in alle lidstaten van de EU. De Commissie is erin geslaagd een akkoord te ondertekenen met internetproviders waarin deze zich ertoe verplichten bij te dragen aan een efficiëntere bescherming van minderjarigen die het internet gebruiken. Kan de Commissie, gezien het feit dat de ondertekening van dit akkoord slechts een eerste stap vormt in de richting van de bescherming van minderjarigen die het internet gebruiken, antwoord geven op de volgende vragen:
Welke andere maatregelen is de Commissie van plan te gaan nemen? Is de Commissie van oordeel dat 'de school' een doorslaggevende rol kan spelen bij het voorkomen en bestrijden van het verschijnsel van internetgeweld tegen minderjarigen en zo ja, op welke wijze?
Als antwoord op de vraag van de geachte afgevaardigde verklaart de Commissie dat zij de in februari 2009 gelanceerde campagne tegen cyberpesten als een succes beschouwt. De clip is uitgezonden op televisie maar ook via internet: meer dan 200 nationale en regionale tv-zenders en 230 websites hebben aan de campagne meegedaan. Door de clip kregen jongeren een duidelijker beeld van wat cyberpesten inhoudt en hoe ze dat kunnen melden.
De vrijwillige overeenkomst “Safer Social Networking Principles” die in februari 2009 door 18 toonaangevende internetbedrijven werd ondertekend, vormt een belangrijke stap naar een betere veiligheid en privacy voor kinderen online. Sinds februari hebben twee andere bedrijven zich bij de overeenkomst aangesloten, namelijk het Spaanse Tuenti en Rate uit Estland. Tot dusver hebben 19 bedrijven de Commissie een “zelfverklaring” verstrekt waarin zij uitleggen hoe zij deze overeenkomst in hun veiligheidsbeleid toepassen. Deze informatie is nu openbaar toegankelijk.
De Commissie heeft opdracht gegeven tot een onafhankelijke beoordeling van de uitvoering van deze vrijwillige overeenkomst, die op 9 februari 2010, op Veiliger Internet Dag (“Safer Internet Day”), moet worden gepubliceerd. Bij de beoordeling zal vooral worden bekeken of het beleid van de bedrijven strookt met de “Principles” en of minderjarigen doeltreffend worden beschermd. De Commissie zal uit dit rapport conclusies trekken en naar aanleiding daarvan zo nodig met voorstellen voor nieuwe regels komen.
Om te reageren op de behoefte aan concrete actie tegen pesten op school en het groeiende probleem van cyberpesten heeft de Commissie via het Daphne-programma diverse projecten voor alle vormen van pesten gefinancierd. Ook in de toekomst zal de Commissie dat blijven doen. Er is de laatste jaren steeds meer aandacht voor pesten ontstaan en er zijn op dit moment verscheidene interessante projecten die nog op voltooiing wachten. In het kader van het Daphne-programma zijn de resultaten van projecten over pesten op school beschreven in de publicatie “Geweld en school”. De uitkomsten van projecten over cybergeweld worden met name vermeld in de publicatie “Geweld en technologie”. Beide boekjes zijn in te zien op de Dapne Toolkit-website:
Ten slotte verrichtte de Commissie in 2004 op initiatief van het Europees netwerk inzake criminaliteitspreventie, dat zich richt op jeugdcriminaliteit, een onderzoek naar goede praktijken van scholen ter preventie en beperking van pestgedrag.
Volgens de Commissie is het een gedeelde taak van overheidsinstanties, ouders, scholen en het bedrijfsleven om internet voor kinderen veiliger te maken. Dit is ook een van de taken van de voorlichtingscentra die door het Veiliger Internet-programma worden ondersteund om docenten en kinderen op school te informeren over de risico’s van internet en hoe daarmee om te gaan. Sommige centra bieden specifieke trainingen voor docenten aan. Een van onze prioriteiten is om alle kinderen op school te bereiken. Daarom organiseert de Commissie op 22 en 23 oktober 2009 in Luxemburg een conferentie over de bevordering van veilig internetten op school (“Promoting online safety in schools”). Onder meer een jongerenpanel en een docentenpanel zullen acte de présence geven. Mijn verwachting is dat ik daar een beeld zal krijgen van hoe in Europa het onderwijs in veiliger internetten ervoor staat, en dat de Commissie en andere belanghebbenden aanbevelingen zullen krijgen over hoe effectief onderwijs op dit gebied kan worden bevorderd.
Vraag nr. 53 van Ivo Belet (H-0349/09)
Betreft: Hoge elektriciteitstarieven in België
Kan de Commissie informatie verstrekken over de respectieve gemiddelde elektriciteitstarieven voor Belgische particulieren en bedrijven, vergeleken met de prijzen in de buurlanden.
Deelt de Commissie de mening dat de relatief hoge tarieven in België te maken hebben met een gebrek aan concurrentie op die elektriciteitsmarkt?
Gaat de Commissie ermee akkoord dat het langer open houden van afgeschreven kerncentrales financiële ruimte creëert om de hoge tarieven voor de consumenten gevoelig te verlagen?
Kan de Commissie aangeven wat volgens haar berekeningen de absolute omvang is van de zogenaamde nucleaire rente, in het scenario dat drie kerncentrales langer open mogen blijven?
Zal de Commissie mede initiatieven ondersteunen die erop gericht zijn om het "dividend" van het langer open houden van de nucleaire centrales te investeren in enerzijds lagere tarieven en anderzijds hernieuwbare bronnen?
Uit het Benchmark-rapport 2008(1) blijkt dat tegelijk met de olieprijzen op de internationale markt de elektriciteitsprijzen zijn gestegen, hoewel de wijzigingen in de elektriciteitsprijzen sterk verschilden per lidstaat. Het rapport laat zien dat met name in bepaalde lidstaten, waaronder België, de huishoudelijke en industriële elektriciteitstarieven zijn verhoogd. Verder komt uit de cijfers naar voren dat de prijzen in België (inclusief btw en andere heffingen) voor huishoudelijke en industriële eindafnemers tot de hoogste in de EU behoren.
De verschillen in elektriciteitstarieven tussen lidstaten kunnen door diverse factoren worden verklaard. In de eerste plaats zijn er de onderling afwijkende kosten voor de opwekking van elektriciteit, veroorzaakt door de uiteenlopende samenstelling van de brandstofmix die de producenten gebruiken. Het tweede element is de beschikbaarheid van voldoende productiecapaciteit en (grensoverschrijdende) transmissiecapaciteit. Ten derde speelt de mate van concurrentie op de groot- en de kleinhandelsmarkt een belangrijke rol.
De Belgische elektriciteitsmarkten zijn nog steeds uitermate geconcentreerd. Nog maar zeer kort geleden werd de aandacht van de Commissie getrokken door het besluit van de Belgische nationale mededingingsautoriteiten om onaangekondigde inspecties in de kantoren van de twee grootste elektriciteitsleveranciers te verrichten. Tot op heden is de Commissie nog niet over de resultaten van deze onderzoeken ingelicht. Op dit moment gaat de Commissie na of GDF Suez (Electrabel) haar machtpositie op de Belgische elektriciteitsmarkt voor grote industriële consumenten heeft misbruikt. Verder bekijkt de Commissie welke gevolgen fusies en overnames kunnen hebben voor de mededinging op de Belgische elektriciteitsmarkten.
Een besluit om kerncentrales langer open te houden dan gepland (ongeacht of zij afgeschreven zijn of niet) zal leiden tot een grotere productiecapaciteit waardoor meer stroom kan worden geleverd om aan de vraag van de consument te voldoen. Hierdoor zullen de prijzen in de toekomst wellicht lager uitvallen dan wanneer dergelijke capaciteit niet meer beschikbaar zou zijn.
De Commissie is niet in een positie om de absolute omvang van de nucleaire rente als gevolg van een langere levensduur van de kerncentrales in België te meten. Dit behoort niet tot het mandaat van de Commissie en bovendien heeft zij geen inzage in de gegevens die voor een dergelijke berekening nodig zijn.
Als de bevoegde nationale autoriteiten zouden besluiten de eigenaar van de kerncentrales toestemming te verlenen om de centrales langer open te houden, dan kunnen de autoriteiten wel met het betrokken bedrijf afspraken maken over de voorwaarden voor een dergelijke verlenging van de levensduur. Uiteraard moeten alle maatregelen verenigbaar zijn met de voorschriften voor de interne markt en de mededingingsregels die in het EG-Verdrag zijn opgenomen.
COM/2009/115/def. gepubliceerd op de website van de Commissie: http://eur-lex.europa.eu/LexUriServ/LexUriServ.do?uri=COM:2009:0115:FIN:NL:PDF.
Vraag nr. 54 van Laima Liucija Andrikienė (H-0351/09)
Betreft: De vooruitzichten van het sluiten van verregaande alomvattende vrijhandelsovereenkomsten met de Oost-Europese partners
Met de start van het oostelijke partnerschap (OP) heeft de EU een toezegging gedaan tot verwezenlijking op de wat langere termijn van verregaande en alomvattende vrijhandelsovereenkomsten met zes Oost-Europese nabuurstaten - Wit Rusland, Oekraïne, Moldavië, Georgië, Azerbeidzjan en Armenië. Wat zijn de kansen dat dergelijke overeenkomsten in de komende paar jaar zullen worden gesloten?
Wat is de stand van de onderhandelingen met Oekraïne over een vrijhandelsovereenkomst? Wanneer kunnen we verwachten dat de overeenkomst zal worden gesloten? Wat is het standpunt van de EU ten aanzien van de Oekraïense eisen om ook landbouwproducten op te nemen in de overeenkomst? Is het gerechtvaardigd op te merken dat de onderhandelingen met Oekraïne ook een voorbeeld zullen vormen voor de onderhandelingen met de anderen OP-landen?
In de gezamenlijke verklaring te Praag van 7 mei 2009 staat dat het voornaamste doel van het oostelijk partnerschap is “het scheppen van de nodige voorwaarden voor een snellere politieke associatie en verdere economische integratie tussen de Europese Unie en geïnteresseerde partnerlanden”.
Bilaterale samenwerking moet de basis leggen voor een nieuwe generatie associatieovereenkomsten die voorzien in het instellen of nastreven van vergaande en alomvattende vrijhandelsgebieden (DCFTA’s).
Er is geen tijdsschema voor de realisering van de DCFTA’s gegeven, omdat van elk land afzonderlijk zal worden beoordeeld of het er klaar voor is. Het besluit om onderhandelingen tussen de EU en een oostelijke partner te starten, zal worden genomen wanneer aan de noodzakelijke voorwaarden is voldaan, ofwel wanneer
- de partner tot de Wereldhandelsorganisatie (WTO) is toegetreden;
- door een grondige haalbaarheidsstudie is aangetoond dat de toekomstige DCFTA levensvatbaar is;
- de partner heeft verklaard dat hij de ambitieuze doelstelling voor de toekomstige vrijhandelsovereenkomst, die “vergaand en alomvattend” zal zijn, onderschrijft en
- de partner in staat is over een DCFTA te onderhandelen en vervolgens de gedane toezeggingen op duurzame basis gestand te doen.
In overeenstemming met de conclusies van de Raad van 14 en 15 september 2009 is de Commissie momenteel bezig met de opstelling van richtlijnen voor onderhandelingen over een associatieovereenkomst, inclusief het instellen of nastreven van een DCFTA, met elk van de drie landen uit de zuidelijke Kaukasus – Armenië, Azerbeidzjan en Georgië. Soortgelijke onderhandelingsrichtsnoeren werden eerder in 2009 voor Moldavië goedgekeurd. De onderhandelingen kunnen beginnen zodra aan de bovenstaande voorwaarden is voldaan.
De onderhandelingen over het DCFTA met Oekraïne begonnen in 2008, een jaar later dan de onderhandelingen over de onderdelen van de associatieovereenkomst die te maken hadden met politiek en samenwerking, omdat Oekraïne pas in mei 2008 lid werd van de Wereldhandelsorganisatie (WTO). Het vrijhandelsakkoord met Oekraïne zal deel uitmaken van een integrale associatieovereenkomst met dat land en is bedoeld om de Europese markt voor Oekraïne toegankelijker te maken en verdere investeringen in Oekraïne aan te moedigen. De vrijhandelsovereenkomst met Oekraïne zal vergaand en alomvattend zijn, dat wil zeggen dat zij een grensoverschrijdende aanpak van economische integratie biedt en vrijwel alle handel in goederen en diensten bestrijkt. Zij bevat tevens bepalingen over hoe de toezeggingen op het gebied van handel en economie kunnen worden nagekomen, inclusief concrete doelen voor de aanpassing van de nationale wetgeving aan het EU-acquis. De onderhandelingen zijn ingewikkeld en vereisen een hoge mate van deskundigheid, wat een echte uitdaging vormt voor zowel de Oekraïners als de EU. De Commissie verwacht dat de onderhandelingen over vrijhandelsovereenkomsten met andere landen van het oostelijk partnerschap even veeleisend zullen zijn.
De achtste ronde van de onderhandelingen over de vrijhandelsovereenkomst vond van 5-9 oktober 2009 plaats in Brussel. Zowel de EU als Oekraïne blijven erop gespitst de onderhandelingen zo spoedig mogelijk af te ronden.
Vraag nr. 55 van Jacek Włosowicz (H-0353/09)
Betreft: De burgerregering in Pakistan
In Pakistan is er een gekozen burgerregering. Is de Commissie van oordeel dat de burgerregering volledige zeggenschap heeft, of meent zij dat, net als in het verleden, het Pakistaanse leger de werkelijke macht in het land is?
De Europese Commissie is vastbesloten een solide en langdurige relatie met Pakistan op te bouwen. De Commissie is van mening dat de EU nauw met Pakistan moet samenwerken op allerlei gebieden van gemeenschappelijk belang zoals politieke en regionale vraagstukken, democratie en mensenrechten, veiligheidskwesties, handel en ontwikkelingshulp.
Met name het versterken van het bestuur en de democratische seculiere instellingen vormt een belangrijk onderdeel van deze aanpak. Dit punt werd benadrukt tijdens de EU-Pakistan-Top in juni 2009. De top leidde tot een gezamenlijk communiqué met daarin een routekaart om de betrekkingen verder te ontwikkelen.
Voor het eerst in vele jaren hebben we te maken met een democratisch gekozen regering in Pakistan. Het hoofddoel van de Commissie is politieke en materiële steun te geven aan de democratische regering in het land.
Er zijn positieve ontwikkelingen. De Pakistaanse regering treedt nu doortastend op tegen rebellen in de het district Malakand, waaronder de Swat-vallei, wat tevens moet bijdragen aan grotere stabiliteit in de regio.
Voor de Commissie is nu de onmiddellijke uitdaging haar beloften waar te maken en te helpen bij de rehabilitatie en wederopbouw in de het district Malakand. Naast 72 miljoen euro voor humanitaire bijstand heeft de Commissie tot dusver 52 miljoen euro ter beschikking gesteld voor rehabilitatie en wederopbouw. Tevens doet zij een schepje boven op haar toezeggingen wat betreft de hervorming van de veiligheidssector, het electorale kader en de versterking van mensenrechtendialoog.
De Commissie spoort Pakistan aan de overgang naar een stabiele democratie te versterken zodat de dagen van militaire overheersing voor eens en voor altijd verleden tijd zijn. Er zijn belangrijke stappen gezet om de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht te vergroten. Verdere institutionele versterking binnen de regering is nodig, inclusief de verantwoording aan het parlement zelf.
De Commissie is bereid dit proces te ondersteunen in overeenstemming met de aanbevelingen die de verkiezingswaarnemingsmissie van de EU na de verkiezingen in februari 2008 heeft gedaan.
Of Pakistan erin zal slagen de extremisten te verslaan en de democratische regeringsvorm te consolideren, hangt af van de vastberadenheid van het land om te laten zien dat de staat effectief en onpartijdig gerechtigheid kan bewerkstelligen en de plaag van corruptie kan uitbannen.
Vraag nr. 56 van Tadeusz Cymański (H-0355/09)
Betreft: Punjab
De Indiase deelstaat Punjab is een voorbeeld van een liberale samenleving waarin diverse religieuze gemeenschappen naast elkaar leven. Punjab heeft zich tegen het terrorisme gekeerd en zet zich in voor de democratie. Is de Commissie van plan om invloed uit te oefenen op Europese staten, zodat zij geen steun bieden aan extremistische groeperingen uit Khalistan, die proberen de Indiase Punjab op religieus gebied te destabiliseren? Zo ja, hoe gaat de Commissie dat doen?
De Indiase deelstaat Punjab werd omstreeks de jaren tachtig meer dan vijftien jaar door geweld geteisterd. Halverwege de jaren negentig werden extremistische groeperingen met succes aangepakt en kwam Punjab weer in rustiger vaarwater terecht. Na jaren van rechtstreeks bestuur vanuit New Delhi werd het democratische proces met succes nieuw leven ingeblazen met een democratisch gekozen regering in 1997. Na de laatste verkiezingen in 2007 in Punjab kwam de Akali Dal-partij (die uitsluitend de belangen van de sikhs vertegenwoordigt) weer aan de macht.
Ondanks dat er af en toe berichten opduiken over het gevaar van resterende cellen van sikh-activisme, komt de Commissie tot de conclusie dat de ideologie die anderhalf decennium lang tot gewelddaden in Punjab heeft geïnspireerd, door de bevolking is verworpen.
Daarom is het niet nodig invloed op Europese landen uit te oefenen, zodat zij geen steun bieden aan extremistische groeperingen uit Khalistan. Het is hoe dan ook allereerst aan India om maatregelen te treffen wanneer zij zich daarover zorgen maakt. Hierbij dient te worden opgemerkt dat India kort geleden de solidariteit die de EU-lidstaten destijds met betrekking tot deze kwestie hebben getoond, als prijzenswaardig en nuttig heeft bestempeld.
Vraag nr. 57 van Ryszard Czarnecki (H-0356/09)
Betreft: Vrijheid van meningsuiting en separatistische tendensen in India
Hoe denkt de Commissie in te staan voor de vrijheid om in de grensprovincies van India in het openbaar kritiek te leveren en afwijkende politieke meningen kenbaar te maken? Hoe denkt zij er gelijktijdig op toe te zien dat deze vrijheid niet wordt gebruikt ter ondersteuning van separatistische tendensen die tegen de Indiase staat zijn gericht?
Vrijheid van meningsuiting is een fundamenteel recht dat zowel door de EU als India wordt erkend. De verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat het recht op vrije meningsuiting niet wordt misbruikt om separatistische bewegingen in India te steunen, ligt echter primair bij de Indiase regering en daarbinnen bij het ministerie van Binnenlandse Zaken.