De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A7-0056/2010) van Herbert Dorfmann, namens de Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, over landbouw in gebieden met specifieke natuurlijke handicaps - een speciale doorlichting (COM(2009)0161 – 2009/2156(INI)) .
Herbert Dorfmann, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, dit verslag gaat over een mededeling van de Commissie over de landbouw in gebieden met natuurlijke handicaps.
Het gaat met name over de afbakening van de gebieden met handicaps, daar moet een nieuwe methode voor komen. Dat gebeurt nu hoofdzakelijk of uitsluitend op basis van nationale criteria, dat zijn er al met al meer dan honderd, en die variëren sterk van lidstaat tot lidstaat.
Er is geen samenhangend model, en onze Rekenkamer heeft daar al meerdere malen kritiek op gegeven. De Commissie stelt in haar mededeling nu een nieuwe vorm van afbakening voor, en wel op basis van acht verschillende criteria, die volkomen nieuwe resultaten zullen opleveren.
Het Parlement weet niet wat de gevolgen van die nieuwe criteria zullen zijn. De Commissie had de lidstaten weliswaar verzocht om territoriale simulaties voor te leggen, maar dat is niet gebeurd, en daarom konden wij die simulaties ook niet raadplegen.
Ik wil graag samenvatten wat we in dit verslag voorstellen. Wij zijn van mening dat een eenvormige afbakeningsmethode in principe zinvol en waarschijnlijk ook nodig is om de noodzakelijke uniformiteit binnen de Europese Unie te garanderen. We geloven ook dat de compensatiebetaling die eigenlijk het belangrijkste resultaat van deze afbakening is - omdat we zo de compensatiebetaling in deze gebieden kunnen uitkeren - een bijzonder belangrijk element van het landbouwbeleid is. Op deze manier kunnen we landbouw bedrijven waar dat anders heel moeilijk zou zijn, bijvoorbeeld in probleemgebieden, en met name in bergachtige gebieden.
Hoe goed deze criteria zijn, of ze wel of niet functioneren, kunnen we echter niet goed beoordelen, omdat we nog geen territoriale simulaties hebben. We hebben echter gegronde twijfels of de voorgestelde criteria nauwkeurig genoeg zijn.
We moeten ook nog bepalen of de criteria die de Commissie nu voorstelt werkelijk apart moeten worden toegepast, of dat het denkbaar is dat meerdere criteria cumulatief worden toegepast. Een handicap houdt vaak verband met meerdere factoren, en het lijkt ons wel degelijk zinvol om te overwegen wat het cumuleren van deze criteria zou opleveren.
De vraag is ook of de subsidiariteit hierop misschien van toepassing is. Misschien moeten we met deze nieuwe criteria een algemeen kader afbakenen, en de lidstaten en de regio’s dan de kans geven om dit concreet in te vullen.
Tot slot wil ik graag zeggen dat we beslist moeten overwegen of er overgangsperiodes moeten komen. Deze afbakening zal ertoe leiden dat bepaalde gebieden uit de boot vallen, en die hebben recht op een redelijke overgangsperiode.
Samenvattend zou ik willen zeggen – en ik geloof dat deze visie ook aan het verslag ten grondslag ligt – dat er nog heel wat moet worden verbeterd aan deze mededeling van de Commissie. Dit beleid heeft vergaande gevolgen voor de betrokken landbouwers, en voor het wordt uitgevoerd, moeten we hier nog eens goed over nadenken.
Tot slot zou ik de collega’s in het Parlement en de medewerkers van de Commissie die in de afgelopen maanden aan dit verslag hebben meegewerkt, willen bedanken.
Peter Jahr (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou de rapporteur willen bedanken voor zijn uitstekende verslag. De ondersteuning van benadeelde gebieden is een essentieel onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid, op die manier garanderen we dat er overal in Europa landbouw wordt bedreven. Daarom sta ik achter de visie van de Commissie, die voor de afbakening van deze gebieden een systeem wil invoeren dat in de hele EU kan worden gebruikt. Ik vraag me echter af of de acht criteria die daarvoor zijn ontwikkeld, wel voldoende zijn. Ik ben daar niet van overtuigd. Ik heb ook niet begrepen waarom de Commissie ons de resultaten van de simulatie van de gevolgen van die acht criteria niet ter beschikking heeft gesteld, en ik denk dat dit ook geldt voor de rapporteur en voor de hele Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling. Daarom doe ik een beroep op de Commissie: dit mag echt niet al te vaak voorkomen.
Wanneer we dit voorstel beoordelen moeten we natuurlijk weten wat de gevolgen ervan zijn. Ik beschouw dit in zekere zin ook als een gebrek aan vertrouwen in het Parlement. Dat betekent dat dit voorstel voor een verordening nog aanzienlijk moeten worden verbeterd. Ik hoop dat de Commissie terdege rekening zal houden met het verslag van de heer Dorfmann, dat intussen ons verslag is geworden. Persoonlijk hoop ik dat de heer Dorfmann politiek verantwoordelijk blijft voor dit dossier.
Martin Häusling (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ook ik zou de heer Dorfmann willen bedanken voor zijn verslag. Uit zijn betoog is wel gebleken dat er nog heel wat vragen moeten worden beantwoord. Net als andere sprekers voor mij ben ik van mening dat deze criteria voor de afbakening te grof zijn. In meerdere opzichten voldoen ze niet aan wat benadeelde regio’s nodig hebben. Ik betwijfel dat we het met deze uitsluitend natuurlijke criteria kunnen redden.
We moeten ook nog eens nadenken over de sociale omgeving, die in benadeelde regio's een grote rol speelt. Het geld voor benadeelde regio’s is voor veel bedrijven een kwestie van leven of dood, en daarom moet de Commissie toch nog eens overwegen of deze criteria niet nog wat kunnen worden gepreciseerd, dit is belangrijk voor het overleven van veel regio’s.
Ik ben bang dat de uitvoering van deze regels tot enorme verschuivingen zal leiden, die niet altijd begrijpelijk zijn, en die in de wereld van de landbouw tot heel wat onrust en onzekerheid zullen leiden. Dat moet nog eens worden bezien.
Csaba Sándor Tabajdi (S&D). – (HU) Het is essentieel dat op grond van het verslag-Dorfmann in de begroting van het gemeenschappelijk landbouwbeleid de steun voor landbouwgebieden met natuurlijke handicaps ook in de toekomst prioriteit blijft krijgen, want zonder deze steun kunnen er in deze gebieden zeer ernstige ecologische schade en sociale problemen optreden. Het is verheugend dat de Commissie – en hier komt de Commissie alle lof toe – het systeem voor gebiedsindeling op grond van acht criteria aan de lidstaten overlaat. Tegelijkertijd wil ik er echter de aandacht op vestigen dat er tot op de dag van vandaag verschillen en discriminatie bestaan tussen de lidstaten en niet alleen op het vlak van de rechtstreekse betalingen die worden opgelegd aan de nieuwe lidstaten, in het bijzonder aan het thuisland van de commissaris, Letland, maar ook aan andere nieuwe lidstaten. In mijn land vormt de watervoorziening aan het gebied Homokhátság een bijzonder groot probleem, aangezien gedurende vier decennia het bodemwaterpeil met vier à vijf meter is gedaald en dit een quasiwoestijngebied is geworden. Maar ook in Zuid-Europa is dit een probleem en daarom is het van cruciaal belang dat het probleem van het waterbeheer in het toekomstige gemeenschappelijk landbouwbeleid wordt opgelost.
Michel Dantin (PPE). - (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wil onze collega, de heer Dorfmann, complimenteren met zijn uitstekende werk aan dit verslag. Ik vind dat hij de stand van zaken ten aanzien van de voorstellen van de Commissie over dit onderwerp uitstekend op een rijtje gezet heeft.
Ik wil mij vooral tot de commissaris richten. Dit werk is inmiddels enige maanden gaande. Dat heeft in verschillende productiesectoren van de lidstaten, die mogelijk met nieuwe criteria te maken krijgen, tot onrust geleid. Deze nieuwe criteria (zouden kunnen) komen op een moment - en dat zal morgenavond in een mondelinge vraag aan de orde komen - waarop veel bedrijven in grote moeilijkheden verkeren. We moeten daarom dringend voortgang maken. Ik vind niet dat we nog drie jaar kunnen wachten met helderheid te verschaffen aan de boeren die mogelijk met deze nieuwe afbakening te maken krijgen.
Sari Essayah (PPE). - (FI) Mijnheer de Voorzitter, het is zeer goed dat probleemgebieden specifiek naar voren worden gehaald in dit verslag. De centrale gedachte, waar waarschijnlijk iedereen hier het over eens is, is dat de voorwaarden voor rendabele landbouwproductie overal in de Europese Unie moeten worden gewaarborgd, zowel nu als in de toekomst.
Er lijkt veel verwarring te zijn ontstaan door de criteria voor het definiëren van probleemgebieden. Wij moeten vooral aandacht schenken aan de landbouw in probleemgebieden, want eerdere hervormingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid zijn zeer vaak doorgevoerd vanuit het oogpunt van gunstige gebieden.
Om ook in de toekomst landbouw te kunnen bedrijven in probleemgebieden, is het uitermate belangrijk om proportionele reguleringsmechanismen te gebruiken. Het opheffen van sommige eerdere reguleringsmechanismen voor de landbouw door de Europese Unie was geen succes. Bijvoorbeeld het schrappen van melkquota’s en de braakleggingsregeling waren mislukte besluiten voor de probleemgebieden.
Czesław Adam Siekierski (PPE). - (PL) Mijnheer de Voorzitter, de subsidiëring van de Europese landbouw kan niet ter discussie worden gesteld. De belangrijkste redenen hiervoor zijn onder meer de uiteenlopende productievoorwaarden, zoals het klimaat, de bodemkwaliteit, het probleem van de toegang tot water, de ligging van de landbouwgrond en ook sociale en historische omstandigheden. Het merendeel van deze factoren heeft een aanzienlijke invloed op het productieniveau en de economische prestaties. Ze hebben eveneens een invloed gehad op de elementen die vandaag deel uitmaken van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Ik deel de standpunten en de bezorgdheid van de auteur over het ontbreken van de verwachte gevolgen van de nieuwe benadering. Is het mogelijk dat de criteria die tot dusver zijn gebruikt helemaal niet geschikt waren? We wachten op berekeningen en een grondigere analyse van de gevolgen. Een belangrijke vraag is hoe de landbouwproductie in probleemgebieden in stand gehouden kan worden. Ik ben van mening dat ook in de toekomstige financiële vooruitzichten voor deze gebieden in een passend steunniveau moet worden voorzien als onderdeel van het gemeenschappelijk landbouwbeleid.
Andris Piebalgs, lid van de Commissie. − (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag de heer Dorfmann bedanken voor een uitstekend verslag over de mededeling van de Commissie getiteld “Naar doelgerichtere steun aan landbouwers in gebieden met natuurlijke handicaps”.
Ik wil een aantal kwesties aan de orde stellen. De algemene doelstelling van de betalingen voor natuurlijke handicaps is de voortzetting van het gebruik van grond te garanderen en, door het beheer van landbouwgrond, landelijke gebieden in stand te houden alsook duurzame landbouwsystemen te bevorderen. De betalingen aan landbouwers in deze gebieden compenseren hen voor de extra kosten en gederfde inkomsten die het gevolg zijn van de natuurlijke handicap waar zij mee te maken hebben.
De Raad heeft besloten de sociaaleconomische criteria uit de doelstellingen van betalingen voor natuurlijke handicaps te schrappen. Het schrappen van sociaaleconomische criteria moet worden gezien in de context van een hele reeks maatregelen die in de verordening plattelandsontwikkeling voor de lidstaten zijn neergelegd – de diversificatie naar niet-agrarische activiteiten, de ontwikkeling van micro-, kleine en middelgrote bedrijven en toeristische activiteiten, alsook het verschaffen van basisvoorzieningen.
De betalingen voor natuurlijke handicaps vormen dus niet een instrument dat is bedoeld om het ontvolkingsprobleem aan te pakken. Het compenseren van landbouwers in gebieden waar de productie niet wordt gehinderd door natuurlijke handicaps en waar geen sprake is van extra kosten of gederfd inkomen zou de concurrentie met landbouwers in andere gebieden verstoren. Voorts veranderen de sociaaleconomische indicatoren in de loop van de tijd en om die reden is er voor elk terrein waar deze betrekking op hebben een voortdurend follow-up- en herzieningsproces vereist.
Het voorstel om met een afgelegen ligging rekening te houden is niet praktisch tegen de achtergrond van het overeengekomen kader met betrekking tot natuurlijke handicaps dat de Raad heeft ingesteld. Als het gaat om het perifere karakter van een gebied, zijn er andere mogelijkheden tot afbakening, bijvoorbeeld via het artikel van de verordening dat specifiek betrekking heeft op handicaps.
Tijdens de verschillende stadia van het proces heeft de Commissie de lidstaten verzocht alternatieve voorstellen voor biofysische criteria en hun drempelwaarden in te dienen. Deze voorstellen zullen door wetenschappers worden getoetst op hun validiteit, en vooral op transparantie en op de vraag of ze in de gehele Gemeenschap kunnen worden toegepast. De alternatieve drempelwaarden moeten echter, zoals de Raad wenst, wel tot de conclusie leiden dat een bepaald gebied inderdaad onder een aanzienlijke handicap gebukt gaat.
Zodra het testen van een op biofysische criteria gebaseerde afbakening is afgerond, zal het voorstel van de Commissie voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid na 2013 de resultaten daarvan meenemen. Bij alle wetsvoorstellen zal gestreefd worden naar een soepele overgang voor die gebieden die hun status van gebied met een natuurlijke handicap zouden kunnen verliezen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt over twee weken plaats tijdens de volgende vergaderperiode in Brussel.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Anneli Jäätteenmäki (ALDE), schriftelijk. – (EN) Ik wil de rapporteur bedanken voor zijn uitstekende werk. Het behoud van diverse en actieve plattelandsgebieden is belangrijk om verschillende redenen, niet het minst vanwege de toenemende wereldwijde vraag naar voedselproducten en ecologisch duurzaam toerisme. Daarnaast zou het voor veel gebieden een ernstige terugslag betekenen als het land niet meer bewerkt wordt, zowel met betrekking tot een essentiële bron van inkomsten voor het platteland als de teloorgang van een eeuwenoud landschap.
Petru Constantin Luhan (PPE), schriftelijk. – (RO) De hulp voor gebieden met natuurlijke handicaps heeft geholpen de akkerbouw in deze gebieden te doen voortbestaan. Het belang van de juiste compensatiebetalingen voor probleemgebieden is onbetwistbaar.
Deze gebieden zijn aangegeven en geclassificeerd door de lidstaten op basis van een aantal criteria volgens ieders eigen indicatoren. Het is zeer ingewikkeld om deze indicatoren te vergelijken, aangezien er verschillende methoden voor het classificeren en indelen van de regio’s worden gebruikt. Het vaststellen van een gezamenlijke hoeveelheid classificatiecriteria zou de transparantie, betrouwbaarheid en efficiëntie van de steunregeling in geheel Europa vergroten. Wat dit betreft onderschrijf ik de behoefte aan een herziening van de steunregeling voor landbouwers in gebieden met natuurlijke handicaps en aan een algemene strategie voor de probleemgebieden, waardoor de tussen lidstaten ontstane verschillen in verleende steun worden verminderd.
James Nicholson (ECR), schriftelijk. – (EN) We mogen niet vergeten dat 54 procent van de landbouwgrond in de EU momenteel als probleemgebied wordt geclassificeerd. De voortzetting van de regeling voor probleemgebieden is van essentieel belang willen wij landbouwers voor het leveren van openbare goederen compenseren, braaklegging van landbouwgrond voorkomen, biodiversiteit helpen bevorderen en helpen om plattelandsgemeenschappen te ondersteunen. De markt beloont noch compenseert de landbouwers voor deze prestaties in gebieden waar landbouwactiviteiten worden bemoeilijkt door natuurlijke handicaps. We moeten er daarom voor zorgen dat verdere hervorming van de regeling voor probleemgebieden binnen de algemene begroting voor het GLB adequaat wordt gefinancierd en dat het voor de classificatie gebruikte systeem rechtvaardig en non-discriminatoir is. In de eerste mededeling van de Commissie vielen de acht biofysische criteria die zij voorstelde om de classificatie van gebieden met aanzienlijke natuurlijke handicaps te beoordelen, onmiskenbaar uit in het voordeel van de warmere en drogere klimaten van het vasteland van Europa. Daarom was ik blij dat amendementen waarin “bodemvochtigheidsbalans” en “werkbare dagen” werden genoemd, op commissieniveau zijn aangenomen. Dit is een eerste stap om ervoor te zorgen dat landen in Noord-Europa, zoals het Verenigd Koninkrijk en Ierland, in het kader van een nieuw classificatiesysteem niet worden achtergesteld.