De Voorzitter. – Ik wil graag beginnen met een aantal mededelingen. Ten eerste wordt vandaag in de Europese Unie voor de zesde maal de Internationale dag tegen homofobie gevierd. Precies twintig jaar geleden schrapte de Wereldgezondheidsorganisatie homoseksualiteit uit de internationale classificatie van ziekten. De Europese Unie bestrijdt discriminatie op alle gebieden. Daar valt ook homofobie onder. De verplichting om slachtoffers van discriminatie te beschermen is vervat in onze voornaamste wetsteksten – in het Verdrag en in het Handvest van de grondrechten, waarnaar in het Verdrag verwezen wordt.
Ten tweede hebben we deze maand de zestigste verjaardag gevierd van de verklaring van Schuman en heeft ons Parlement op 8 en 9 mei in Brussel en in Straatsburg open dagen gehouden. Bezoekers konden het werk van het Parlement van dichtbij bekijken en meer te weten komen over onze dagelijkse bezigheden. De gebouwen waren opengesteld voor alle burgers. In totaal hebben meer dan 33 000 burgers van de Europese Unie het Parlement in Brussel en Straatsburg bezocht. Ook hadden we in deze zaal een ontmoeting met achthonderd jongeren uit alle landen van de Europese Unie. Elf leden van het Europees Parlement en ik hebben met hen van gedachten gewisseld. We hebben bij elkaar gezeten en gesproken over zaken die verband hielden met de Unie.
Mijn derde mededeling is dat ik verleden week, op dinsdag 11 mei, de grote eer heb gehad om in Aken de Karel de Grote-prijs voor jongeren uit te reiken. De eerste prijs ging naar het project "Trein voor Europa" uit Duitsland, de tweede prijs was voor een project uit Ierland en op de derde plaats kwam een project uit Bulgarije. Aan de wedstrijd deden jongeren uit alle landen van de Unie mee. Het Duitse project bracht vertegenwoordigers van 21 Europese landen bij elkaar; 24 vakscholen werkten samen om een trein te ontwerpen en te bouwen. De grote Karel de Grote-prijs werd op 13 mei, twee dagen na de jongerenprijs, eveneens in Aken uitgereikt aan de Poolse premier Donald Tusk.
Ten vierde heb ik vorige week in Stockholm de Conferentie van voorzitters van de parlementen van de Europese Unie bijgewoond. De voorzitters van alle veertig nationale parlementen waren vertegenwoordigd. We hebben het gehad over toekomstige samenwerking en het aankomende Belgische voorzitterschap. De conferentie werd georganiseerd door onze vrienden van het parlement van Spanje, dat op dit moment het voorzitterschap van de Europese Unie bekleedt. Bovendien zullen we, onder andere, regelmatig vergaderingen hebben tussen parlementaire commissies, evenals gezamenlijke vergaderingen van de Europese nationale parlementen.
Voorts wil ik graag mijn beste wensen en felicitaties uiten: twee lidstaten van de Europese Unie, het Verenigd Koninkrijk en Hongarije, hebben nieuwe regeringen. Wij wensen hun stabiliteit. We hebben in de Europese Unie grote behoefte aan stabiele regeringen. Die zijn onder andere nodig om snel besluiten te kunnen nemen. Wij vertegenwoordigen de communautaire methode van de Europese Unie, maar samenwerking met regeringen is voor ons van fundamenteel belang voor een efficiënt optreden van de Europese Unie waar de burgers de vruchten van plukken.
3. Goedkeuring van de notulen van de vorige vergadering
(De notulen van de vorige vergadering worden goedgekeurd)
Mario Mauro (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, ik neem alleen maar het woord om eraan te herinneren dat vanmorgen bij een aanslag in Afghanistan twee Italiaanse soldaten van de Taurinense Brigade om het leven zijn gekomen.
De Europese Unie heeft een moeilijke rol op het internationale toneel van oorlog en vrede. Bij de opening van deze vergaderperiode verzoek ik dat ons Parlement zich aansluit bij het medeleven en de steun jegens de familieleden van de slachtoffers op dit voor hen zo moeilijke moment.
Gianni Pittella (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, geachte collega’s, eigenlijk had ik een minuut spreektijd gevraagd om hetzelfde te zeggen als de heer Mauro. Daarom sluit ik me aan bij de woorden van medeleven die hij heeft uitgesproken. Ik denk dat het hele Parlement steun geeft aan deze betuiging van medeleven naar aanleiding van de dood van twee Italiaanse soldaten bij de aanslag van hedenmorgen.
Naast het uitspreken van ons medeleven moeten wij ook onze verontwaardiging laten horen, ons solidair verklaren met de familieleden en de gewonden en elke vorm van terrorisme afwijzen. Het is echter belangrijk dat naast de lidstaten ook Europa nieuwe activiteiten ontplooit, zodat de vredesmissie nog efficiënter wordt en onder veiliger omstandigheden kan plaatsvinden.
De Voorzitter. – Dank u, heren, dat u mij hierop wijst. Het is heel belangrijk dat we te allen tijde onze solidariteit betuigen met de soldaten die, in onze naam, strijden tegen het terrorisme en andere vormen van geweld in Afghanistan en andere landen. We moeten solidair zijn met hun enorme toewijding aan onze gemeenschappelijke zaak, een zaak die over de hele wereld nog niets aan belang heeft ingeboet. Dit is de gewoonte in het Europees Parlement. Nogmaals mijn dank aan beide leden voor het feit dat zij mij hierop gewezen hebben.
Geoffrey Van Orden (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, nu we de tragische verliezen aan mensenlevens in Afghanistan gedenken, mogen we evenmin vergeten dat Britse soldaten bijna dagelijks voor de NAVO-missie in dat land hun leven geven. We moeten stilstaan bij de tragische verliezen en onze bijzondere sympathie laten uitgaan naar de families van al onze strijdkrachten, uit welk land dan ook, die in NAVO-verband dienen.
De Voorzitter. – Ik ben het helemaal met u eens. Volgens mij denken we hier allemaal hetzelfde over. Zij zijn Europeanen die ons allen vertegenwoordigen in de strijd tegen het terrorisme en alle vormen van geweld in de hele wereld. Zij zijn ónze vertegenwoordigers.
Jacky Hénin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik denk dat het niet meer dan normaal is een eerbetoon te brengen aan gesneuvelden, zoals u zojuist hebt gedaan. Het zou ook normaal zijn stil te staan bij al die werknemers die elke dag het leven laten op hun werkplek omdat hun werkgevers hun niet de middelen ter beschikking stellen die ze nodig hebben om onder goede omstandigheden te werken.
4. Vergaderrooster voor 2011: zie notulen
5. Samenstelling commissies en delegaties: zie notulen
De Voorzitter. – We gaan nu over op de agenda. De definitieve ontwerpagenda zoals op 12 mei 2010 overeenkomstig artikel 140 van het Reglement vastgesteld door de Conferentie van voorzitters, is rondgedeeld.
Maandag – geen wijzigingen.
Dinsdag – geen wijzigingen.
Woensdag:
Ik heb een brief ontvangen van de heer Casini, voorzitter van de Commissie constitutionele zaken, waarin de commissie verzoekt om raadpleging door het Parlement van het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's over het voorstel voor een verordening betreffende het burgerinitiatief, overeenkomstig de artikelen 304 en 307 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie. Ik stel voor dat de stemming over deze voorstellen tot raadpleging woensdag om 12.00 uur zal plaatsvinden.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
We gaan nu over tot de vaststellling van de definitieve agenda. Voor maandag en dinsdag zijn er geen wijzigingsverzoeken ingediend, voor woensdag wel. De Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heeft een verzoek ingediend betreffende de stemming over het verslag van de heer Czarnecki over het verlenen van kwijting voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie voor het begrotingsjaar 2008, Afdeling II - Raad. Mevrouw Gräßle zal het verzoek namens de PPE-Fractie toelichten.
Ingeborg Gräßle, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, vanochtend heeft het Spaanse voorzitterschap namens de Raad de laatste open vragen nog beantwoord. Daardoor is voldaan aan een belangrijke voorwaarde voor de stemming over het verslag. Bovendien heeft de Raad via het Spaanse voorzitterschap aangekondigd dat we een normale kwijtingsprocedure kunnen volgen, zodat ook aan de tweede belangrijke voorwaarde is voldaan.
Op die manier onderwerpt de Raad zich aan de parlementaire controle, dat is een mijlpaal, en dat moeten we als zodanig erkennen. Daarom beveel ik de fracties aan om te stemmen voor het opnemen op de agenda van het besluit inzake de kwijting. We zullen de resolutie echter pas tijdens de vergadering in juni behandelen.
Hannes Swoboda, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik maak het kort. Om de genoemde redenen kunnen wij instemmen met dit voorstel. Er is al een officiële brief onderweg naar het Parlement. Ook ik beschouw dat als een goed teken. Ik hoop in ieder geval dat de Raad in verband met de dienst voor extern optreden even transparant zal zijn als in dit verband, en bereid zal zijn om naar een consensus te streven. Daarom ben ik het eens met mevrouw Gräßle.
Bart Staes, namens de Verts/ALE-Fractie. – Collega's, ik moet zeggen dat ik verbaasd ben over het feit dat de twee grote fracties nu toezeggen om over dit verslag te stemmen. Wij hebben binnen de Commissie begrotingscontrole een coördinatorenvergadering gehad die ikzelf heb voorgezeten. Er zijn vanmorgen inderdaad documenten van de Raad binnengekomen. Ik heb die documenten heel nauwgezet doorgelezen. Er is een bijlage bij die identiek is aan de bijlage bij het document dat wij op 10 maart hebben ontvangen.
In feite is er dus niets veranderd. Ik zou derhalve willen aanbevelen om tegen het plaatsen van het verslag Czarnecki op de agenda van deze vergaderperiode te stemmen. Ik vind dat de Raad gewoonweg, en ik zeg het heel kordaat, een loopje met ons neemt.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
De Voorzitter. – De stemming over het verslag-Czarnecki zal woensdag plaatsvinden. De termijn voor de indiening van amendementen is dinsdag 18 mei om 12.00 uur.
De Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heeft verzocht om uitstel, tot de volgende vergaderperiode, van het debat over het verslag van mevrouw Bauer over de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen. Het verzoek zal worden toegelicht door de rapporteur, mevrouw Bauer.
Edit Bauer, rapporteur. – (HU) Mijnheer de Voorzitter, op 22 maart kreeg ik van het secretariaat van de Commissie werkgelegenheid en sociale zaken antwoord op mijn verzoek om dit verslag te behandelen tijdens de plenaire vergadering van mei. Het antwoord luidde dat aangezien er minder dan een maand zit tussen 28 april, toen de commissie stemde over dit verslag, en deze plenaire vergadering, de zogenaamde afkoelingsperiode, dit verslag niet zou kunnen worden behandeld op de plenaire vergadering van mei. Desondanks heeft de Ministerraad, zonder dat iemand ons had geraadpleegd – vermoedelijk op aanraden van de socialistische fractie – besloten dat dit verslag toch op de vergadering van mei zou worden behandeld, ongeacht of er een maand was verstreken of niet. Zodoende doet de situatie zich nu voor dat de fracties eenvoudigweg geen tijd hebben gehad een standpunt te vormen over dit verslag of het te bespreken. Daarom verzoek ik u dit agendapunt uit te stellen tot de plenaire vergadering van juni.
Hannes Swoboda, namens de S&D-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, het verbaast me dat mevrouw Bauer, die ik eigenlijk zeer waardeer, er niet op heeft gewezen dat het verslag verworpen is. Ik vind het ook vreemd dat mevrouw Bauer niet heeft verteld dat ze met de Raad contact heeft opgenomen over een verslag dat verworpen was. Ze zal dat vergeten zijn, maar dat is geen normale gang van zaken in een parlement. Daarom is het absoluut juist dat we dit op de agenda plaatsen.
(Applaus)
Corien Wortmann-Kool, namens de PPE-Fractie. – Dit wetgevingsvoorstel van de Commissie is inderdaad in de Commissie sociale zaken verworpen.
Wij hebben evenwel het goede gebruik in dit Parlement om dan een afkoelingsperiode van een maand te nemen om ons goed voor te bereiden op de plenaire vergadering. Tegen de wens van de rapporteur in is aan dat gewoonterecht van het Parlement in dit geval onrecht gedaan. Het is een heel ingewikkeld voorstel en ook de fracties hebben tijd nodig om zich voor te bereiden, hetgeen onmogelijk in twee dagen kan.
Daarom verzoek ik u het voorstel van de rapporteur om de stemming over dit voorstel tot de plenaire vergadering van juni uit te stellen, te steunen.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
De Voorzitter. – Het debat over het verslag-Bauer wordt uitgesteld tot de volgende vergaderperiode.
Donderdag
Voor donderdag is het volgende voorstel gedaan: de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) heeft verzocht om vervanging van het debat over de arrestatie van de journalist Ernest Vardanyan in Transnistrië, dat voor donderdagmiddag op de agenda staat, door een debat over de situatie in Thailand. Dus een debat over de situatie in Thailand in plaats van het debat over de arrestatie van de journalist Ernest Vardanyan in Transnistrië. Het verzoek zal worden toegelicht door de heer Preda.
Cristian Dan Preda (PPE). - (RO) Ik heb gevraagd of het debat met betrekking tot de toestand van de in Transnistrië gearresteerde journalist, die op onwettige wijze en onder valse beschuldigingen is gearresteerd, vervangen kan worden door een debat over Thailand. De situatie in Thailand is de laatste dagen namelijk sterk verslechterd. Wij vragen de collega's van alle fracties om hun aandacht te vestigen op de situatie in Thailand.
De Voorzitter. – We hebben de toelichting op het verzoek gehoord. Wie wil zich uitspreken vóór het verzoek?
Ioannis Kasoulides, namens de PPE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de situatie in Thailand verslechtert met het uur; er staan mensenlevens op het spel. Voor een spoeddebat in dit Parlement op donderdag lijkt mij dit een veel belangrijker onderwerp. Tegelijkertijd zijn er enkele ontwikkelingen in de zaak Ernest Vardanyan over de afscheiding van de zogenaamde staat Transnistrië, die de initiatiefnemers graag willen onderzoeken. Daarom stel ik voor om in plaats van dit onderwerp te discussiëren over Thailand.
Francesco Enrico Speroni (EFD). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, wat we hier ook bespreken en besluiten, het zal naar mijn mening niets veranderen, noch in Thailand noch in Transnistrië. Daarom heeft het geen zin de agenda om te zetten.
De Voorzitter. – Het debat over de arrestatie van de journalist Ernest Vardanyan in Transnistrië zal worden vervangen door een debat over de situatie in Thailand. Dit zijn urgente onderwerpen, die donderdagmiddag besproken zullen worden.
De agenda voor onze plenaire vergaderingen is aldus vastgesteld.
(Het Parlement willigt het verzoek in)
(De agenda wordt aldus vastgesteld)
14. Spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang
De Voorzitter. – Aan de orde is de spreektijd van één minuut over kwesties van politiek belang, overeenkomstig artikel 150 van het Reglement.
Georgios Papastamkos (PPE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de onzekerheid in de eurozone is, behalve aan de druk als gevolg van de financiële drempels…
(Spreker wordt door de voorzitter onderbroken. Voorzitter verzoekt om stilte in de zaal.)
De Voorzitter. – Dames en heren, als u al wilt praten tijdens de plenaire vergadering, wilt u dat dan op gedempte toon doen. Collega’s aan beide zijden van het Europees Parlement en in het midden, fractievoorzitters, geachte collega uit Luxemburg, neemt u alstublieft plaats en houd alstublieft op met praten. Collega’s, dit is een plenaire vergadering, dus staakt alstublieft uw gesprekken en geef ons de gelegenheid om verder te gaan met de spreektijd van één minuut.
Georgios Papastamkos (PPE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, de onzekerheid in de eurozone is, behalve aan de druk als gevolg van de financiële drempels, ook te wijten aan de overvloedige politieke retoriek van Europese instellingen en politici. De gebrekkige Europese economische beleidsstructuur heeft naar mijn oordeel te laat gereageerd. Natuurlijk moeten de Europese financiën in evenwicht zijn!
Anderzijds is het nu tijd dat de politieke Europese Unie de economische unie bij de hand neemt via een globale anticrisisstrategie, dat het een efficiënter regelgevend kader invoert voor de werking van de financiële markten en de bescherming van de euro tegen speculatieve druk. Als voorbeeld wil ik hier vermelden dat de richtlijn marktmisbruik moet worden herzien. Daarnaast wil ik nogmaals een voorstel doen om een Europees kredietbeoordelingsbureau op te richten.
Teresa Jiménez-Becerril Barrio (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, aangezien ik het niet op de vergadering van 11 maart jl. kon doen, de “Europese dag voor de slachtoffers van terrorisme”, wil ik vandaag vanuit dit Parlement graag een welverdiend eerbetoon betuigen aan deze slachtoffers, uit erkenning voor het enorme offer dat zij hebben gebracht, een offer waarvoor zij, in naam der vrijheid, de hoogste prijs hebben betaald.
We moeten dringend aan een richtlijn gaan werken die de rechten van slachtoffers van terrorisme waarborgt. Zij zijn namelijk altijd degenen die worden vergeten en die worden vernederd, door onterecht gelijk te worden gesteld aan hun moordenaars.
Het is hoog tijd dat wij vanuit de Europese instellingen de waardigheid van slachtoffers van terrorisme erkennen en hen helpen hun recht op bescherming en rechtspraak te waarborgen. Dit recht moet op korte termijn worden vastgelegd in een wet die eer doet aan een ieder die dit mogelijk maakt. In het eerste artikel van die wet moet staan dat steun aan slachtoffers van terrorisme een erkenning van hun recht op gerechtigheid inhoudt en dat geen enkele regering hier ooit een politieke prijs voor mag betalen.
Ik doe hierbij een oproep aan allen die in een positie zijn om slachtoffers te verdedigen om nooit te vergeten dat echte vrede voortkomt uit gerechtigheid. Dat is de enige vrede die wij, die geloven in vrijheid en democratie in Europa en waar ook ter wereld, moeten verdedigen.
Rosa Estaràs Ferragut (PPE). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, de sluiting in de afgelopen weken van een groot deel van het Europese luchtruim, na de uitbarsting van de IJslandse vulkaan, heeft voor de hele Europese economie ernstige gevolgen gehad. Dit geldt uiteraard voor de luchtvaartindustrie (passagiers, luchtvaartmaatschappijen en luchthavens), maar ook voor het toerisme.
Daar wil ik het met u over hebben. In Spanje is het toerisme de op één na belangrijkste sector. Op de eilanden waar ik vandaan kom, is het de belangrijkste industrie. Er bestaat grote zorg over de gevolgen van de aswolk voor de toeristische sector. Er wordt gesproken over verliezen van 42 miljoen euro per dag. De uitbarsting heeft de toeristische sector een zware klap toegebracht en men is bezorgd over de gevolgen ervan voor de toekomst.
Commissaris Tajani voor Industrie en ondernemerschap heeft zich ertoe verbonden de verliezen van deze sector te analyseren. Waar ik vandaag om verzoek, is een dringend hulpplan voor zowel deze luchtvaartmaatschappijen als de overige bedrijven in de toeristische sector. Tevens moet de toeristische sector als prioriteit worden beschouwd.
Henri Weber (S&D). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, de Europese Unie heeft talloze troeven in handen om wereldwijd voorop te lopen als het gaat om de productie van schone auto’s, en in het bijzonder elektrische auto’s.
De Commissie moet erop toezien dat dit project een voorname Europese doelstelling is door de grote automobielbedrijven op ons continent aan te sporen met elkaar samen te werken, waarbij deze samenwerking zich moet uitstrekken van onderzoek en ontwikkeling tot aan marketing. Ze moet de algemene installatie van toegankelijke en interoperabele laadstations in Europa bevorderen, te beginnen met stedelijke gebieden. Ze moet gemeenschappelijke normen en standaarden uitwerken en handhaven – indien mogelijk op internationaal niveau maar in ieder geval op Europees niveau – en wel op zo kort mogelijke termijn. Tot slot moet ze de lidstaten ertoe bewegen hun voertuigen met verbrandingsmotor geleidelijk te vervangen door elektrische auto’s.
Tanja Fajon (S&D). – (SL) Vandaag is het de Internationale dag tegen homofobie. Ik begrijp niet dat er nog steeds zo veel mensen zijn die geweld op basis van seksuele geaardheid en identiteit door de vingers zien. Ik veroordeel dat sterk, net zoals ik elke vorm van geweld op basis van ras of etniciteit, religie of overtuiging, leeftijd of handicap veroordeel.
Ik maak me ernstig zorgen over de misleidende, beledigende en zelfs haatzaaiende uitspraken die nog steeds te horen zijn. Ik ben elke keer weer geschokt door uitingen van geweld, zowel verbaal als fysiek, die worden gepleegd tegen mensen die op personen van hetzelfde geslacht vallen of tegen leden van verschillende minderheden.
De meeste Europeanen vinden tegenwoordig dat de boerka verboden zou moeten worden. Hoewel ik het ermee eens ben dat niemand vrouwen zou mogen dwingen dergelijke kleding te dragen, ben ik bang dat een verbod misschien averechts zou kunnen werken: dat vrouwen die bereid zijn de boerka te dragen in de gevangenis terechtkomen. We mogen niet toestaan dat religieuze argumenten discriminatie en geweld aanwakkeren. We zijn tenslotte allemaal mensen, dus we moeten eens goed nadenken of we echt niet toleranter kunnen zijn tegenover mensen die anders zijn dan wij of dat gewoon niet willen.
Teresa Riera Madurell (S&D). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil graag uw aandacht vestigen op het initiatief “Burgeragenda voor wetenschap en innovatie”, dat door het Spaanse voorzitterschap van de Raad is gelanceerd, via het Spaanse ministerie van Wetenschap en Innovatie.
Europese burgers worden uitgenodigd op de website ‘www.reto2030.eu’ aan te geven welke problemen op het gebied van wetenschap en innovatie, die door veertien Europese persoonlijkheden zijn voorgedragen, voor 2030 moeten worden opgelost. De resultaten zijn tot 26 mei online en op een scorebord in de hal van het gebouw van de Raad in Brussel te zien. Op die datum zal de Raad Concurrentievermogen over de uitkomst worden geïnformeerd.
Ik verzoek u allen voor een van deze uitdagingen te stemmen en informatie over dit initiatief in uw thuislanden te verspreiden zodat we, in de woorden van Jean Monnet, via actieve burgerparticipatie een Europese Unie kunnen realiseren die van de burgers en dus van het publiek zelf is.
Filiz Hakaeva Hyusmenova (ALDE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de democratie verlangt dat de instellingen die in het leven zijn geroepen om over de burgerrechten te waken, onafhankelijk zijn van de overheid en van politieke partijen. De eisen die in de richtlijnen van de Europese Unie aan de regulerende instanties worden gesteld, zijn gelijk waar het gaat om volledige onafhankelijkheid, ruime bevoegdheden, onpartijdigheid en transparantie.
Helaas worden in Bulgarije wijzigingen doorgevoerd in de vaste verworvenheden van ons democratische systeem, zoals een mandaat van meer dan vijf jaar, de mogelijkheid om te worden herkozen, en een roulatiesysteem om de personele bezetting af te wisselen – wat allemaal maatregelen zijn waarmee de onafhankelijkheid wordt gewaarborgd. Deze wijzigingen vinden plaats zonder analyse en zonder visie, waardoor afstand wordt genomen van de goede ervaring die men in Europa heeft.
Het argument dat wordt angevoerd om de instellingen te kortwieken die strijden tegen discriminatie, die de media aan regelgeving onderwerpen en de vrije concurrentie beschermen, is kostenbesparing. Een nieuwe tendens is dat soortgelijke acties tegen financiële en controlerende instellingen worden gericht.
Graag wil ik een en ander onder de aandacht brengen van het Europees Parlement, want ik hoop dat onze instanties daardoor verder van dergelijke acties worden weerhouden.
Luigi de Magistris (ALDE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik wil nogmaals het belang benadrukken van de schriftelijke verklaring over corruptie die ik samen met vier andere leden heb ingediend en die door de helft plus één lid van het Europees Parlement is goedgekeurd. Het doel van de verklaring is dat de Raad en de Commissie zich inzetten voor echt doeltreffende wetgeving op het vlak van corruptiebestrijding.
Ik ben net terug van een bezoek aan Griekenland namens de Commissie begrotingscontrole. Het is een feit dat een van de oorzaken van de structurele crisis in Griekenland de verkwisting van overheidsgeld is. Dat doet zich ook voor in Italië, dat is aangevreten door corruptie. Dezer dagen is dat weer eens gebleken bij corruptieschandalen die vooral draaien om het illegaal beheer van overheidsgelden en banden van bepaalde politieke partijen en delen van het bedrijfsleven met de georganiseerde witteboordencriminaliteit.
Het is belangrijk dat het Europees Parlement alle mogelijke druk uitoefent op de Commissie en de lidstaten – de lidstaten die zich niet aanpassen moeten beboet worden – en dat de Europese instellingen die zich bezighouden met het controleren van corruptie en de bestrijding van de georganiseerde misdaad versterkt worden.
Elisabeth Schroedter (Verts/ALE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, vandaag is de Internationale dag tegen de homofobie, en ik zou u willen vragen om even stil te staan bij alle slachtoffers die in het afgelopen jaar in de lidstaten van de Unie vanwege hun seksuele identiteit zijn blootgesteld aan beschimpingen, persoonlijke beledigingen of psychisch of fysiek geweld.
Het EU-Verdrag verbiedt discriminatie op basis van de seksuele geaardheid, maar de lidstaten houden niet altijd de hand aan dit verbod. In een lidstaat als Litouwen probeert de overheid de Diversity parade te verbieden, en vervolgens de homofobie aan te wakkeren. In mijn land, in Duitsland, probeert men te verhinderen dat de homofobie op school wordt bestreden. Mijnheer de Voorzitter, we moeten ervoor zorgen dat de bescherming tegen discriminatie wegen seksuele geaardheid wordt geëerbiedigd als een mensenrecht.
Valdemar Tomaševski (ECR). – (LT) Op 24 februari heb ik, samen met vertegenwoordigers van Letland en Polen, een schriftelijke verklaring ingediend over gelijke behandeling van landbouwers in de Europese Unie, waarin aandacht wordt gevraagd voor de oneerlijke subsidiëring van landbouwers in de EU-lidstaten. In sommige lidstaten zijn de subsidies zeven keer hoger dan het minimum, gemiddeld vier keer, en veel nieuwe lidstaten zitten onder het EU-gemiddelde. Zo’n situatie doet afbreuk aan een van de belangrijkste beginselen van de Gemeenschap – het beginsel van solidariteit. Ik roep de Raad, de Commissie en het Parlement op de rechtstreekse betalingen gelijk te trekken of ten minste de ongelijkheden te verminderen en tegelijkertijd een einde te maken aan de ongelijke behandeling van landbouwers in de lidstaten. Ik roep mijn collega-Parlementsleden op de genoemde schriftelijke verklaring nr. 11 over gelijke behandeling van landbouwers in de Europese Unie te steunen.
Kyriakos Triantafyllidis (GUE/NGL). - (EL) Mijnheer de voorzitter, ik wil uw aandacht vestigen op het onderwerp chiropraxie. Het gaat hier om een onafhankelijk beroep in de zorgsector dat zich bezighoudt met de diagnose, het behandelen en de preventie van mechanische aandoeningen van het bewegingsapparaat en de gevolgen van zulke aandoeningen op de werking van het zenuwstelsel en de algemene gezondheidtoestand, waarbij gebruik wordt gemaakt van manuele therapie.
Hoewel de chiropraxie zijn eigen onafhankelijke en geharmoniseerde universiteitsopleiding heeft in de gehele Europese Unie, is die nog niet op homogene wijze erkend in de Europese Unie. Om ervoor te zorgen dat patiënten in de gehele Europese Unie toegang hebben tot dezelfde zorg en behandeling, vraag ik u de schriftelijke verklaring te ondertekenen die ik heb voorbereid met de hulp en de steun van collega's, voor de erkenning van chiropraxie op het niveau van de Europese Unie.
John Bufton (EFD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de Britse belastingbetalers zullen uiteindelijk ongeveer 10 miljard Britse pond bijdragen aan het overeind houden van de euro, een munt die we resoluut afwijzen – als deel van de gift van 215 miljard Britse pond van het Internationaal Monetair Fonds. Dit komt bovenop de 8 miljard Britse pond als Griekenland zijn schulden niet betaalt, en 5 miljard Britse pond aan kredietgaranties aan Letland en Hongarije. Uiteindelijk moet Groot-Brittannië dan mogelijk 23 miljard Britse pond ter ondersteuning van de euro betalen.
Maar als de rollen omgedraaid waren, kan ik mij slechts voorstellen dat de Commissie zich in de handen wreef van opgetogenheid bij het vooruitzicht van een wankelend pond en een verzwakt Londen. De recente wetgeving die beperkingen legt op hedgefondsen is hiervan het duidelijke signaal. Het beroep op artikel 122 van het Verdrag van Lissabon is de meest vrije wetgevingsinterpretatie die ik ooit heb meegemaakt. Dit is naar mijn mening een soort politieke misleiding die aantoont dat elk lid van elk artikel van elk verdrag nog niet eens het gedrukte papier waard is.
Ik zou erop willen wijzen dat het beroep op uitzonderlijke gebeurtenissen geen rekening houdt met het gebrek aan fiscale verantwoording dat deze puinhoop deed ontstaan. Door de nieuwste maatregel wordt een gekwalificeerde meerderheid in staat gesteld over toekomstige reddingsoperaties te stemmen en daarmee worden aan Groot-Brittannië essentiële vetorechten ontnomen.
(Spreker wordt door de Voorzitter onderbroken)
Andrew Henry William Brons (NI). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, voor het functioneren van de rechtsstaat is het essentieel dat instellingen onderworpen zijn aan hun eigen wetten en regels. Artikel 24, lid 2 van het Reglement bepaalt heel duidelijk: “de niet-ingeschrevenen vaardigen één van hen af om aan de vergaderingen van de Conferentie van voorzitters deel te nemen”. Het artikel schrijft niet voor dat de afgevaardigden via stemming worden gekozen, maar via welke andere methode moeten gezamenlijke besluiten worden genomen? Misschien via telepathie?
De administratie voor de niet-ingeschrevenen heeft bepaald dat de afgevaardigden via consensus moeten worden gekozen. Maar zij heeft geen poging gedaan om vast te stellen op welke manier tot consensus kan worden gekomen en zij heeft evenmin getracht de verkiezing van een afgevaardigde met behulp van deze methode te regelen. De ondernomen pogingen om de afgevaardigde via verkiezing te kiezen, zijn ongeldig verklaard.
Wat was de reactie van het Parlement hierop? Het plan is de regels te veranderen zodat de afgevaardigden, zoals ze worden genoemd, in plaats van door de delegerende autoriteiten door de Voorzitter van het Parlement kunnen worden gekozen. Hoelang duurt het nog voordat de Voorzitter van het Parlement ons het stemrecht in de plenaire vergadering ontneemt?
De Voorzitter. – Ik zou u erop willen wijzen dat het aan de Commissie constitutionele zaken van het Europees Parlement is om situaties als deze te interpreteren, en dat die commissie daar zeker verder mee aan de slag zal gaan.
Slavi Binev (NI). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de vulkanische as in het luchtruim boven Europa heeft het functioneren van de Europese instellingen belemmerd en was vooral buitengewoon storend voor de plenaire vergadering van het Europees Parlement in Straatsburg, aangezien bijna de helft van de afgevaardigden niet in staat bleek hier te verschijnen.
Straatsburg is onder normale omstandigheden al moeilijk te bereiken, maar in bijzondere situaties is dat praktisch onmogelijk. Daarom zou ik willen vragen: is dit niet het zoveelste teken dat we moeten besluiten dat het Europees Parlement slechts in één plaats zitting houdt, en wel in Brussel? Ik neem aan dat u het ermee eens bent dat het de belastingbetalers in deze crisistijd miljoenen euro’s zal besparen als er één vestigingsplaats voor het Parlement wordt aangewezen. Bovendien zal dan ook het reizende circus, zoals onze maandelijkse verhuizing dikwijls wordt genoemd, tot het verleden behoren.
Eduard Kukan (PPE). - (SK) De bescherming van etnische minderheden vormt meer dan terecht een belangrijk onderdeel van internationale ontwikkeling en betrekkingen tussen landen. Ook hier in het Europees Parlement is het een belangrijk onderwerp van discussie, waarbij we telkens weer naar de Europese waarden verwijzen en de plicht van regeringen er zich naar te gedragen.
Dat brengt mij tot de grote politieke gevoeligheid van deze problematiek. Er bestaan hier namelijk vele uiteenlopende mogelijkheden tot misbruik, zeker wanneer regeringen eenzijdig en eigengereid optreden op dit gebied, zonder degenen waarop hun optreden betrekking heeft te raadplegen.
Het wordt allemaal ongewenst en zelfs onaanvaardbaar wanneer men met de botte bijl begint te hakken, met als enig doel de binnenlandse politieke situatie van een ander land te beïnvloeden, soms zelfs direct voorafgaand aan verkiezingen. In gewone taal heet zoiets “arrogantie”. En als er onder u nog mensen zijn die niet begrepen hebben waar ik het over heb, dan kan ik u verklappen dat ik over de huidige problemen in de Slowaakse-Hongaarse betrekkingen spreek.
Monica Luisa Macovei (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een belangrijke oorzaak van de crisis is corruptie door machtige bedrijven en machtige personen die beleid, instellingen en middelen voor hun persoonlijk gewin hebben misbruikt. Ontwikkeling doet niet het probleem van corruptie verdwijnen: de corruptie wordt er slechts geraffineerder door. Tot nu toe zijn de binnenlandse inspanningen niet in alle lidstaten effectief. We mogen deze werkelijkheid niet negeren; we moeten haar erkennen. We hebben het moment bereikt waarop de Commissie en de Raad in de Unie en in de lidstaten dringend een solide instrument tegen corruptie moeten instellen. Elk uitstel brengt schade toe aan de belangen van de Europese burgers.
Zoran Thaler (S&D). – (SL) Slovenië en Kroatië zijn twee buurlanden, naties die eeuwenlang zonder ernstige problemen naast elkaar hebben bestaan. Dat geldt vandaag de dag ook en de meerderheid van de Slovenen is voor een zo spoedig mogelijke toetreding van Kroatië tot de Europese Unie. Na achttien jaar van onderhandelingen zijn de twee regeringen er in 2009 in geslaagd hun grensgeschil op te lossen, in het bijzonder de onenigheid over de noordgrens van de Adriatische Zee, die terecht een bron van zorg was voor Slovenië.
Een internationale arbitrageovereenkomst die was ontworpen om dit probleem eerlijk op te lossen, is ondertekend in Stockholm, in het bijzijn van het Zweedse voorzitterschap. De ratificatieprocedure van de overeenkomst is effectief de afsluitende fase ingegaan. In Slovenië moeten we er nog over stemmen, in een referendum dat gepland staat voor 6 juni van dit jaar.
Ik roep de politieke machten van Europa, in het bijzonder de Europese Volkspartij, op kennis te nemen van de campagne die deze maand in mijn land plaatsvindt en bij te dragen aan een positieve uitkomst, die de goede buurrelaties zal versterken en de onstabiele Balkan de kans op een Europese toekomst zal geven.
Ramon Tremosa i Balcells (ALDE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, de eurozone kwam tien dagen geleden uiterst dicht bij een ineenstorting, maar het Europese reddingspakket heeft onze gezamenlijke toekomst een kans gegeven. Ik geloof dat de crisis minder te maken heeft met speculanten dan met diepgewortelde problemen in enkele lidstaten van de eurozone: lidstaten zonder fiscale discipline, maar met inefficiënte arbeidsmarkten en enorme schulden in de particuliere sector.
Om de eurozone te redden, moeten we de governance ervan hervormen. Het vorige week door de Europese Commissie gedane voorstel inzake governance bevatte een aantal goede ideeën: bijvoorbeeld veel meer nadruk op fiscaal beleid en een duidelijke coördinatie op het gebied van fiscaal beleid tussen de lidstaten. Bij deze voorstellen moet ook rekening worden gehouden met een gemeenschappelijk programma van structurele hervormingen. In Spanje heeft mijnheer Zapatero vorige week gekozen voor een versoberingsprogramma, zodat hij de electoraal riskantere hervorming van de arbeidsmarkt kan vermijden.
Tot slot, laten we ons geen zorgen maken over de waarde van de euro: de daling van de gemeenschappelijke valuta is goed voor de economie van de eurozone.
Marie-Christine Vergiat (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, wij hebben in het Parlement met verbijstering vernomen dat er een werkgroep wordt opgezet die gaat beraadslagen over een ‘gevorderde status’ voor Tunesië.
Waarom verbijstering? Omdat er geen dag voorbijgaat zonder dat ons uit dit land berichten bereiken die wijzen op een toename van het aantal bedreigingen en intimidaties aan het adres van mannen en vrouwen die de methoden van dit regime nog aan de kaak durven te stellen.
Zonder opnieuw in te gaan op de resultaten van de laatste gemeenteraadsverkiezingen – 90 procent van de stemmen ging naar kandidaten die nauwe banden hebben met de machthebbers –, zal ik een aantal voorbeelden noemen. Op 6 mei jongstleden werd de journalist Zouhair Makhlouf door de politie gearresteerd en gemolesteerd terwijl hij onderweg was naar een diner met de voormalige voorzitter van de balie van Parijs. Op 18 mei aanstaande zal de journalist Fahem Boukadous waarschijnlijk worden veroordeeld tot vier jaar gevangenisstraf. Wat werd hem verweten? Dat hij verslag had gedaan van de sociale onrust in het Gafsa-bekken en de daaropvolgende onderdrukking. De advocaten Abdul Raouf Ayadi, Ayachi Hammani, Mohamed Abbou en Radhia Nasraoui worden voortdurend geïntimideerd.
Internet wordt in toenemende mate gecensureerd. Eén voorbeeld, mijnheer de Voorzitter, met uw welnemen, mijn eigen blog is inmiddels ook gecensureerd …
(Spreekster wordt door de Voorzitter onderbroken)
Martin Ehrenhauser (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, bijna alle politieke debatten over de economische en financiële crisis gaan op dit moment alleen maar om de vraag hoeveel miljard euro we in het volgend zwarte gat moeten stoppen. Zulke debatten worden dan meestal ook nog gevoerd aan de leiband van de heer Ackermann en zijn vrienden.
Het moment is echter gekomen voor een fundamentele discussie over het huidige monetaire stelsel. We moeten eindelijk eens over bepaalde kwesties debatteren. Hoe kunnen we ons systeem bevrijden van de dwang tot groei? Wat kunnen we doen om de banken te bevrijden van de plicht om kredieten te verstrekken? Moeten we de rente afschaffen? Hoe kunnen we ervoor zorgen dat er een onderscheid wordt gemaakt tussen waarde en monetaire waarde? We moeten met geld echte waarde creëren voor onze samenleving, geen monetaire waarde! We moeten een dergelijk debat voeren om het monetaire systeem van binnenuit te hervormen, anders worden we ingehaald door de realiteit. Dat kan echter alleen maar lukken als we een sterk en bovenal onafhankelijk beleid hebben.
Gerard Batten (EFD). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik weet zeker dat iedereen zich ervan bewust is dat we in het Verenigd Koninkrijk nu een nieuwe regering hebben die we kunnen aanduiden als de Lib-Dem/Con-coalitie. In het akkoord tussen de conservatieve partij en de liberaaldemocratische partij staat: “We zijn het ermee eens dat er geen verdere overdracht van soevereiniteit of bevoegdheden plaats dient te vinden tijdens de zittingsperiode van het volgende Parlement” – dat wil zeggen aan de Europese Unie. Iedereen die hierover ook maar iets weet, begrijpt natuurlijk dat er geen verdere soevereiniteitsoverdrachten komen waarvoor een referendum vereist is, omdat dit al gebeurd is onder het Verdrag van Lissabon. Dus komt er geen noodzaak de bevolking van Groot-Brittannië of enig ander land in de Europese Unie te raadplegen; dat gebeurt allemaal toch wel.
Maar als de heer Cameron werkelijk staat voor wat hij zegt, heeft hij een gouden kans om zich daadwerkelijk aan die belofte te houden omdat, zoals mijn collega Trevor Coleman enkele weken geleden in dit Parlement opmerkte, de uitbreiding van het Europees Parlement met nieuwe leden betekent dat het Verdrag van Lissabon opnieuw door alle lidstaten moet worden geratificeerd. Dus in het geval van Groot-Brittannië heeft de heer Cameron nu een gouden kans, hetzij door het Verdrag niet opnieuw te ratificeren, hetzij door erover een referendum onder de Britse bevolking te houden. Laten we hopen dat hij woord houdt en dat doet.
Ivo Vajgl (ALDE). – (SL) Afgelopen zaterdag werd in Slot Belvedere in Wenen de 55ste verjaardag van de ondertekening van het Oostenrijks Staatsverdrag gevierd. Dit is ongetwijfeld een belangrijke datum in de Oostenrijkste geschiedenis, aangezien het effectief de vestiging van de Oostenrijkse soevereiniteit en waardigheid inhield.
Het Sloveense ministerie van Buitenlandse Zaken heeft de Oostenrijkse regering ter gelegenheid hiervan bij monde van de ambassadeur medegedeeld, of liever gezegd erop gewezen, dat de bepalingen van het Oostenrijks Staatsverdrag met betrekking tot de rechten van de Sloveense minderheid in Oostenrijk nog steeds ten uitvoer moeten worden gelegd. Tweetalige verkeersborden in Karinthië zijn nog steeds taboe, om het zo maar te zeggen, en de regering in Wenen geeft keer op keer toe aan de extremistische standpunten van de Karinthische nationalisten.
Ik feliciteer de Oostenrijkers met dit jubileum, maar roep hen tegelijkertijd op een vriendelijker beleid ten aanzien van hun minderheden aan te nemen.
Sylvie Guillaume (S&D). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, deze Internationale dag tegen homofobie moet voor ons de gelegenheid zijn om in herinnering te roepen hoezeer we hechten aan universele eerbiediging van de mensenrechten over de hele wereld, terwijl discriminatie op grond van seksuele geaardheid of geslacht, bij de wet of in de praktijk, in een aantal landen nog altijd bestaan.
Wij moeten tevens het toenemende aantal geweldplegingen en de talloze homofobe uitlatingen nog krachtiger veroordelen. We kunnen dit soort zaken niet langer in de doofpot stoppen. Het aanleren van verdraagzaamheid is één aspect van de oplossing, omdat de mentaliteit nog verder moeten veranderen, ook in onze Europese landen. Wij mogen dit aspect niet over het hoofd zien, integendeel.
Tot slot moet de Europese diplomatie worden gemobiliseerd om de intrekking te bewerkstelligen van wetten die homoseksualiteit strafbaar stellen in landen waar deze wetten nog van kracht zijn. Ik wil deze gelegenheid aangrijpen om een oproep van deze strekking te richten tot mevrouw Ashton.
Andrey Kovatchev (PPE). – (BG) Mijnheer de Voorzitter, graag wil ik mijn standpunt kenbaar maken ten aanzien van de uitspraken die enkele collega’s van de S&D-Fractie en de ALDE-Fractie hebben gedaan en waarmee ze zonder reden de Bulgaarse regering hebben aangevallen.
Voor het eerst sinds het begin van de overgangsperiode heeft Bulgarije de wil getoond om niet alleen in woorden, maar ook in daden de corruptie en de georganiseerde misdaad aan te pakken. Het feit dat er op dat punt concrete resultaten zijn bereikt, wordt verwelkomd door zowel de internationale partners van Bulgarije als de burgersamenleving in ons land zelf. De steun onder de bevolking voor de minister-president en de minister van Binnenlandse Zaken is respectievelijk 56 en 60 procent.
De vraag blijft echter waarom Bulgarije zo sterk is achtergebleven en zich binnen de Europese Unie qua levensstandaard in de achterhoede bevindt. Het antwoord moet worden gezocht in de zelfzuchtige bedoelingen van de hoogste communistische partijbonzen aan het einde van de jaren tachtig van de vorige eeuw. In de twintig jaar dat de overgang nu duurt zagen zij kans om met behulp van het repressieve apparaat van de staatsveiligheidsdienst en hun voelhoorns in de toenmalige staatseconomie hun politieke macht tot een economische macht om te vormen en die in handen te geven van hun zonen en kleinzonen, terwijl ze in de belangrijkste ministeries, de banken en de industrie van het land nog altijd hun agenten hadden zitten.
Deze onreglementaire verstrengeling van politiek en economie wordt door de huidige regering bestreden met alle middelen die in een Europese rechtsstaat geoorloofd zijn.
Tot slot wil ik mijn collega’s van de S&D-Fractie oproepen om vooral lering te trekken uit de ervaringen die hun Duitse collega’s hadden met de erfgenamen van de communistische partij in de voormalige DDR. De Bulgaarse Socialistische Partij is de rechtstreekse opvolger van de Bulgaarse communistische partij, en is te vergelijken met Die Linke in Duitsland. De problemen bij het samenstellen van een deelstaatregering in Noordrijn-Westfalen laten duidelijk zien dat deze kwestie ook nu nog in Europa zeer actueel is.
Cătălin Sorin Ivan (S&D). - (RO) Vorige week heb ik een werkbezoek gebracht aan de gemeenschappen van seizoensarbeiders in het zuiden van Spanje, in de regio Huelva. Ik heb daar zeer goede dingen gezien en de Spaanse autoriteiten hebben een felicitatie verdiend. Er zijn echter ook vele problemen met betrekking tot legale en illegale immigratie, met arbeidscontracten die in de toekomst in de taal van de arbeiders uit derde landen moet worden getekend, en veel problemen met betrekking tot de arbeids- en huisvestingsomstandigheden. Ik ben van mening dat de Europese richtlijn betreffende seizoenarbeiders zo snel mogelijk in het Europees Parlement moet komen, zodat we deze problematiek zo praktisch en efficiënt mogelijk kunnen aanpakken.
Metin Kazak (ALDE). - (BG) Mijnheer de Voorzitter, op de avond van donderdag 14 mei kreeg ik in de Zuid-Bulgaarse stad Kardzjali een verzoekschrift overhandigd met 54 000 handtekeningen van burgers die verlangen naar normale arbeidsomstandigheden en een krachtig lokaal bestuur. De handtekeningen waren in slechts tien dagen tijd opgehaald in de zeven deelgemeenten van Kardzjali. De mensen staan achter de strijd tegen corruptie op alle bestuurlijke niveaus, maar zijn tegen gewelddadige methoden en ook tegen de demonstratieve acties waarmee de uitvoerende macht de functies van de rechter en het openbaar ministerie naar zich toetrekt en het gezag van de plaatselijke overheid aantast en onder druk zet.
Alleen al het gemeentebestuur van Kardzjali kreeg het laatste jaar te maken met 138 controles, waarbij dertien controles in verband met één project. In de dertig gemeenten met een burgemeester van de Beweging voor Rechten en Vrijheden (DPS) waren er in nog geen jaar tijd meer dan zevenhonderd controles, en in gemeenten met een burgemeester van de partij Burgers voor Europese Ontwikkeling in Bulgarije (GERB) waren dergelijke controles zeldzaam. De regionale bestuurder van Kardzjali stond bovendien zelfs niet toe dat de handtekeningen in het overheidsgebouw aan mij werden overhandigd, zodat ik de mensen buiten moest ontvangen. Ik zag het als mijn verantwoordelijkheid om de Europese instellingen van dit burgerprotest op de hoogte te stellen.
De Voorzitter. – Mijnheer Kazak, u sprak te snel voor onze tolken. Daardoor konden zij uw toespraak niet helemaal goed vertalen.
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A7-0146/2010) van Astrid Lulling, namens de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en tot intrekking van Richtlijn 86/613/EEG (17279/3/2009 – C7-0075/2010 – 2008/0192(COD)).
Astrid Lulling, rapporteur. – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, in een tijd dat de omstandigheden nopen tot een buitengewoon responsief beleid, blijkt uit het dossier waar ik het met u over ga hebben dat ook volharding een deugd is.
Sinds het begin van de jaren tachtig heb ik gepleit voor een herziening van de richtlijn uit 1986, omdat deze haar voornaamste doelstelling niet heeft bereikt, namelijk om de status van meewerkende echtgenoten in familiebedrijven te verbeteren als het gaat om sociale zekerheid en zwangerschapsbescherming.
Door aanneming van mijn verslag uit 1997 had het Parlement reeds verzocht om een wijziging van deze richtlijn, die te voorzichtig geformuleerd was, terwijl de Raad van Ministers zich niet eens achter het ambitieuzere voorstel van de Europese Commissie uit 1984 had geschaard. Ondanks meerdere herinneringen heeft de Commissie tot oktober 2008 aan de leiband gelopen, toen ze ons eindelijk heeft voorgesteld de verwaterde richtlijn uit 1986 in te trekken en deze te vervangen door een tekst met een degelijkere rechtsgrondslag.
Het Parlement heeft haar amendementen op 4 mei 2009 in eerste lezing aangenomen. Om het voorstel van de Commissie te verbeteren, vonden wij met name dat echtgenoten en erkende partners verplicht zouden moeten worden zich aan te sluiten bij het socialezekerheidsstelsel van de zelfstandige, onder meer om ervoor te zorgen dat ze zelf recht hebben op een ouderdomspensioen.
Indien de aansluiting namelijk vrijwillig is, zien te veel echtgenoten af van de mogelijkheid zelf rechten op te bouwen, waardoor ze, bijvoorbeeld na een scheiding, geen sociale bescherming meer genieten, zelfs wanneer ze tientallen jaren in het familiebedrijf hebben gewerkt en hebben bijgedragen aan het succes ervan.
Binnen de Raad van Ministers was helaas geen meerderheid te vinden voor het beginsel van verplichte aansluiting. De Raad heeft er bovendien negen maanden over gedaan om een gemeenschappelijk standpunt vast te stellen. Het Spaanse voorzitterschap, dat buitengewoon veel tact en doorzettingsvermogen aan de dag heeft gelegd, bracht uiteindelijk uitkomst. Mijn dank gaat uit naar het voorzitterschap en naar de medewerkers van mevrouw Reding, met wie ik vanaf januari overleg heb gevoerd. Dankzij hun begrip en hun ijver hebben we overeenstemming weten te bereiken met de Raad, waardoor de nieuwe richtlijn na onze stemming van morgen in werking zal kunnen treden.
We hebben uiteraard water bij de wijn moeten doen, maar we hebben het voldane gevoel de belangen van zelfstandigen goed te hebben gediend. Aangezien ze 16 procent van de beroepsbevolking uitmaken, waarbij een derde van dit percentage wordt gevormd door vrouwen, vertegenwoordigen ze een categorie waar rekening mee moet worden gehouden in Europa. Hun echtgenoten, voor het merendeel vrouwen, die feitelijk meewerken in het familiebedrijf, of het nu in de landbouw, ambacht, handel of vrije sector is, zijn in sommige lidstaten nog te vaak onzichtbare medewerkers die, indien aangesloten, de arbeidsparticipatie zouden vergroten en daarnaast zouden helpen de doelstellingen van de 2020-strategie sneller te verwezenlijken.
Nu ik de lange en moeilijke wordingsgeschiedenis van deze richtlijn in herinnering heb geroepen, moet ik ook ingaan op de geboekte vooruitgang als het gaat om de zwangerschapsbescherming voor zelfstandig werkzame vrouwen en de echtgenoten van zelfstandigen. Voor hen voorziet de nieuwe richtlijn, op hun verzoek, in een zwangerschapsverlof van veertien weken. Politik ist die Kunst des Erreichbaren, luidt een Duits gezegde, oftewel politiek is de kunst van het haalbare. Ik weet dat er in dit Parlement collega’s zijn – gelukkig zijn het er niet veel – die vinden dat zelfstandigen en hun echtgenoten zelf hun boontjes maar moeten doppen om hun sociale zekerheid te regelen. Dit is voor mij een bekende kwestie, die twintig, dertig jaar geleden in mijn land ook aan de orde was toen de aansluiting van echtgenoten van boeren bij het landbouwpensioenfonds verplicht werd gesteld.
Nu zijn deze mensen gelukkig. Ik wilde er tevens op wijzen dat de vooruitgang die ik heb beschreven overeenstemt met het subsidiariteitsbeginsel, omdat ze de lidstaten vrij laat zelf te bepalen hoe ze de sociale bescherming van echtgenoten overeenkomstig hun nationale recht organiseren, en of ze deze bescherming verplicht of vrijwillig ten uitvoer leggen.
Zoals u ziet, mevrouw de Voorzitter, kom ik tijd tekort om hier alles toe te lichten wat me bevalt in de richtlijn, maar u kunt zien dat we nog altijd in staat zijn Europese richtlijnen op te stellen die de belangen van burgers dienen, op sociaal gebied, en die zelfs tot gevolg hebben concurrentievervalsingen op de interne markt te beperken. Ik bedank iedereen, waaronder mijn collega’s van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, die eraan heeft bijgedragen.
(Applaus)
De Voorzitter. – Mevrouw Lulling, ik wilde u niet onderbreken, maar u had nu vier minuten en straks nog twee. Daarom hebt u voor straks nog maar één minuut over.
Günther Oettinger, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik ben hier graag aanwezig voor het Parlementsdebat over de ontwerpaanbeveling van mevrouw Lulling inzake het Commissievoorstel betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen.
Ons voorstel geeft een sterk signaal af dat we niet werkeloos kunnen toezien dat vrouwen tot armoede vervallen door gebrek aan sociale bescherming. Het vraagt ook om een grote stap voorwaarts op het punt van het stimuleren van vrouwelijk ondernemerschap. Ik hoef in de huidige situatie nauwelijks het belang van deze beide punten te benadrukken.
Ik prijs de inspanningen van de rapporteur, mevrouw Lulling, om tot een akkoord te komen met het Spaanse voorzitterschap over deze technisch complexe en politiek gevoelige materie. De Commissie steunt de tekst die de commissie met een overweldigende meerderheid op 3 mei heeft aangenomen volledig, en ik doe een dringend beroep op het Parlement dit ook te doen. Goedkeuring van de voorliggende tekst zou een duidelijke boodschap aan de Raad zijn en de weg effenen voor de uiteindelijke goedkeuring van het voorstel. Belangrijker is dat dit in de praktijk een werkelijk verschil zou betekenen op een moment dat dit heel hard nodig is.
Anna Záborská, namens de PPE-Fractie. – (SK) Ik zou graag allereerst de geachte afgevaardigde, mevrouw Lulling, willen bedanken voor haar langdurige en systematische inspanningen voor deze richtlijn. Ik zou graag stil willen staan bij drie punten in dit verslag die mijns inziens belangrijk zijn.
In de Europese Unie worden zelfstandig werkzame vrouwen met kinderen onvoldoende beschermd en wordt de positie van echtgenotes en echtgenoten van zelfstandig werkzame personen onvoldoende verbeterd. Ik vertrouw erop dat de toekomstige richtlijn voor alle sectoren zal gelden, en niet alleen voor die van de landbouw.
Door gunstige voorwaarden te scheppen voor de ontwikkeling van familiebedrijven steunen we het midden- en kleinbedrijf (KMO’s). Aldus ontstaat er ruimte voor ondernemerschap en nieuwe arbeidsplaatsen. Dergelijke gunstige voorwaarden betreffen onder meer de bescherming van degenen die er voor gekozen hebben hun echtgenoot of echtgenote te helpen bij hun bedrijfsactiviteiten. Ook hun werk draagt, net zoals het werk van eender welk werknemer, een steentje bij aan de economie. Dat geeft hun het volste recht op dezelfde sociale zekerheid als werknemers.
Bij onze zoektocht naar wegen om deze bescherming gestalte te geven, dienen we echter zorgvuldig het subsidiariteitsbeginsel te eerbiedigen. De keuze van de specifieke instrumenten hiertoe dient bij de lidstaten te blijven.
En nog tot slot: kinderen hebben in de eerste maanden van hun leven hun moeder nodig, of het kindje nu in Frankrijk, Duitsland of in Slowakije is geboren. Ik hoop van harte dat met de nieuwe richtlijn voor zwangerschaps- en moederschapsverlof weldra het recht op uitkeringen in verband hiermee zal worden uitgebreid tot achttien weken voor alle werkende vrouwen, zonder uitzondering.
Rovana Plumb, namens de S&D-Fractie. – (RO) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, hartelijk dank, en ook mijn dank aan de vertegenwoordigers van de Raad en niet in de laatste plaats aan mevrouw Lulling, met wie ik zeer goed heb samengewerkt, en aan alle collega’s van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid.
Dit is werkelijk een belangrijk moment voor de Europese Unie, die zich momenteel in een crisis bevindt. Met deze richtlijn wordt vrouwelijk ondernemerschap ondersteund. De Europese Unie moet ondernemerschap bij vrouwen ontwikkelen en steunen, om bij te dragen aan het scheppen van banen en om te zorgen voor gelijke kansen op de arbeidsmarkt, vooral in deze tijd.
Wij hebben onze steun gegeven aan het in dit voorstel voor een richtlijn opgenomen uitgangspunt dat zelfstandig werkzame vrouwen en echtgenotes en levenspartners van zelfstandigen die besluiten kinderen te krijgen, recht moeten hebben op sociale steun voor de kinderen en betaalde vakanties. Wij ondersteunen het idee dat echtgenoten van zelfstandigen beschermd moeten worden om de obstakels voor vrouwelijke ondernemers weg te nemen. We zijn er ook voorstander van om nationale instellingen duidelijke bevoegdheden te geven voor het bevorderen van gelijke kansen en gelijke behandeling van mannen en vrouwen.
Het onderbreken van de beroepsuitoefening vanwege zwangerschap of moederschap zou geen obstakel moeten vormen. De lidstaten moeten adequate methoden vinden ter ondersteuning van hun actieve rol in de samenleving, zodat ze hun gezinsleven en werk op evenwichtige wijze kunnen combineren. Ik vind het ook belangrijk dat er manieren worden gevonden waarop deze moeders in het zakenleven kunnen terugkeren en tegelijkertijd actief kunnen bijdragen aan het onderhouden van hun gezin.
De uitoefening en bescherming van economische, sociale en culturele rechten, het verbeteren van professionele activiteiten maar ook van het gezinsleven, zijn de fundamentele doelstellingen die met deze nieuwe richtlijn bevorderd moeten worden.
Antonyia Parvanova, namens de groep ALDE. – (BG) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, allereerst zou ik mevrouw Lulling willen bedanken voor de vele uren die zij heeft besteed om te komen tot een deugdelijk compromis en een goede overeenkomst met de Raad. Ondanks de verschillende meningen over de afzonderlijke kernpunten van de richtlijn, en in de wetenschap dat deze nu in tweede lezing wordt besproken, verklaar ik vol overtuiging dat de Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa met het bereikte compromis instemt en hoopt dat deze wetgeving zo snel mogelijk door de lidstaten kan worden ingevoerd.
Met de modernisering van deze wetgeving zullen we een gelijke behandeling van mannen en vrouwen kunnen waarborgen, waarbij we speciaal wijzen op de kwestie van sociale bescherming, in het bijzonder die van zelfstandig werkzame vrouwen. Met dit nieuwe wetgevende kader kunnen we een gelijke mate van bescherming waarborgen voor zelfstandig werkzame vrouwen en voor de echtgenotes dan wel partners van zelfstandigen.
Met deze wijziging in de richtlijn zullen de lidstaten gestandaardiseerde socialezekerheidsrechten kunnen bieden, met inbegrip van veertien weken betaald zwangerschapsverlof voor zowel zelfstandig werkzame vrouwen als de echtgenotes of levenspartners van zelfstandig werkzame personen.
De wijziging van de richtlijn is een redelijk modern en constructief besluit, waardoor zelfstandig werkzame vrouwen en de echtgenotes en levenspartners van zelfstandigen de mogelijkheid krijgen om dezelfde rechten op sociale zekerheid te genieten als werknemers. Echtgenotes en levenspartners zijn weliswaar geen werknemers, maar men dient zich wel te realiseren dat zij gewoonlijk de zelfstandigen helpen – een praktijk die in mijn land veel voorkomt in de agrarische sector, in het kleinbedrijf en in de vrije beroepen.
Met deze modernisering van de wetgeving zullen de lidstaten kunnen besluiten om ook aan zelfstandig werkzame vrouwen en meewerkende echtgenotes van zelfstandig werkzame personen de mogelijkheid te bieden om vrijwillig dan wel verplicht aan een regeling voor sociale verzekering deel te nemen. Die zou gelijkwaardige garanties voor sociale zekerheid en sociale rechten moeten bieden aan vrouwen die in een familiebedrijf werkzaam zijn. Ze moeten niet alleen de marktrisico’s, de productie en de financiële crisis onder handen nemen, maar ook zorgen voor een optimale sociale en ziektekostenverzekering.
Alleen op die manier zal een reële verbetering tot stand komen voor zowel zelfstandig werkzame vrouwen en hun echtgenoten als vrouwelijke levenspartners, met name wat betreft hun sociale en economische bescherming, onafhankelijk van die van hun echtgenoot of levenspartner.
Naar mijn mening is deze uitvoerige wetgevende tekst nog maar een kleine stap, maar wel een stap die voor de gelijke behandeling van mannen en vrouwen van uitzonderlijk belang is. Het is een stap op weg naar verwezenlijking van de strategische doelstelling: gelijke rechten voor mannen en vrouwen, en naar realisering van het programma dat we onlangs aan de eisen van deze tijd hebben aangepast: Peking +15 actieprogramma.
Nu we deze kleine, maar essentiële stap hebben gezet, geloof ik dat we verder kunnen gaan in de richting van betere programma’s voor de reproductieve gezondheid, een gemeenschappelijke markt voor Europese gezondheidszorg en ziektekostenverzekeringen, en bescherming van het moederschap en de kwaliteit van het leven, onafhankelijk van geografische, sociaal-culturele en etnische verschillen. Deze weg leidt ons naar de vrijheid om eigen prioriteiten te stellen en naar een nuttige manier om carrière en gezinsleven te combineren – en dat is een solide grondslag voor een harmonieuze en gelijkwaardige verdeling van verantwoordelijkheden tussen de beide geslachten.
Raül Romeva i Rueda, namens de Verts/ALE-Fractie. – (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik sluit mij natuurlijk aan bij de felicitaties aan mevrouw Lulling en aan de leden van de Raad en de Commissie die aan deze richtlijn hebben gewerkt.
Ik wil echter graag hetzelfde punt maken als mevrouw Lulling. Ik vind het een zorgelijke zaak dat sommige lidstaten zoveel obstakels opwerpen om op Europese schaal voor non-discriminatie en gelijke behandeling te zorgen. Het is niet voor het eerst dat dit gebeurt. Dezelfde drempels worden opgeworpen in relatie tot de richtlijn inzake meervoudige discriminatie en gelijke behandeling op andere gebieden en ik denk dat dit ons aan het denken moet zetten.
We kunnen ons niet beroepen op subsidiariteit als het gaat om iets belangrijks en essentieels als duidelijke en fundamentele rechten voor alle inwoners van de Europese Unie. Naar mijn mening mag dit nooit een excuus zijn om te tolereren dat mensen in de Europese Unie worden gediscrimineerd.
Ik denk dat de richtlijn die nu op het punt staat te worden goedgekeurd – dat hoop ik althans –, een deel van dit probleem zal oplossen. Dat is niet alleen goed, maar ook belangrijk. De richtlijn waarborgt meer gelijkheid in behandeling voor mensen die op dit moment op zoek zijn naar mogelijkheden om een eigen zaak te beginnen en natuurlijk ook voor hun naasten: de echtgenoten van zelfstandigen.
Er is echter nog een ander belangrijk element en ik denk dat wij daar de nadruk op moeten leggen. Sommigen hebben de verlenging van het zwangerschapsverlof tot veertien weken een vooruitgang genoemd. Dat is het ook. We mogen echter niet vergeten dat er een andere richtlijn ter tafel ligt die ook het belang van een uitbreiding van dit verlof benadrukt. Ik noem het bewust verlof en geen afwezigheid wegens ziekte, vanuit het oogpunt van gelijkheid.
Dit houdt in dat er geen sprake mag zijn van discriminatie. Niet tussen de lidstaten, maar ook niet met betrekking tot het soort werk dat mensen die dit verlof aanvragen uitvoeren. Ik wil dan ook benadrukken dat die noodzaak om rechten gelijk te trekken, zowel tussen de lidstaten als met betrekking tot het soort werk en het soort sociale zekerheid waar we vandaag de dag recht op hebben, een prioriteit is die verder gaat dan de richtlijn die we vandaag zullen goedkeuren.
Marina Yannakoudakis, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, ik wil eerst mevrouw Lulling feliciteren met haar verslag: ze heeft een moedige inspanning geleverd.
Toen ik voor het eerst over dit verslag hoorde, vroeg ik mij af hoe het logistiek zou werken. Het doel van het verslag is bewonderenswaardig en steunt het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame vrouwen en mannen en hun echtgenoten.
Maar vervolgens vroeg ik me af hoe dit verslag zou worden ontvangen door bijvoorbeeld een zelfstandige zonder personeel, zoals een loodgieter of een elektricien. Laten we in een hypothetisch geval zeggen dat zijn vrouw hem 's avonds helpt met de administratie en thuis zakelijke telefoongesprekken behandelt. Hoe voorziet het verslag hierin?
Wordt hij geacht sociale premies voor zijn vrouw te betalen, waardoor zij eventueel in aanmerking komt voor zwangerschapsverlof? Kan deze zelfstandige, die in het hedendaagse economisch klimaat voor zijn levensonderhoud vecht, zich veroorloven deze indirecte belasting te betalen, en sterker nog, willen hij en zijn vrouw deze extra last? Als zij dit niet als voordeel zien, betalen zij geen premies – per slot van rekening weet niemand echt of zij haar echtgenoot helpt – en is dat niet wat getrouwde mensen doen, elkaar helpen?
Toen bedacht ik het volgende scenario: enkele jaren later gaan ze scheiden, zoals zo vaak voorkomt. Wat gebeurt er dan? Deze arme vent wordt in de rechtbank door zijn vrouw gevild, omdat hij de premies niet had betaald. Interessante tijden, en een interessante neveneffect van uw verslag.
Het aantal zelfstandigen in het Verenigd Koninkrijk is tot 1,7 miljoen gestegen. Een reden voor deze stijging is dat tegenwoordig de kans op werk kleiner is, dus kijken mensen of ze voor zichzelf kunnen beginnen. Behoort de overheid in deze omstandigheden niet hun inspanningen te steunen?
Ik heb de amendementen van mevrouw Lulling bestudeerd en ik vind dat zij een waardevolle inspanning heeft geleverd om het oorspronkelijk lijvige verslag over het werk als zelfstandige te verbeteren. Maar ik maak me nog steeds zorgen over de regelgeving van Brussel inzake werkgelegenheidskwesties. Ik geloof dat dit werk beter kan worden overgelaten aan nationale overheden. Die zijn het best in staat om de behoeften van hun burgers te onderzoeken, zoals ook in het verslag wordt gesteld.
Ik steun de aanbevelingen van mevrouw Lulling dat de nationale stelsels het belang van de bescherming van zelfstandigen moeten erkennen, en dat we ons moeten wapenen tegen alle vormen van discriminatie, maar ik ben nog niet ervan overtuigd dat dit Huis zich in de beste positie bevindt voor werkgelegenheidskwesties.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mevrouw de Voorzitter, ik wil de Raad en de Commissie bedanken. Ik wil ook mevrouw Lulling oprecht bedanken want het is dankzij haar enorme engagement en uitstekende werk met betrekking tot dit onderwerp dat we nu de tweede lezing hebben bereikt. We hebben een overeenkomst over het recht van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en hun levenspartner op gelijke behandeling en de Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links steunt dit voorstel.
De arbeidskrachten waar we het hier over hebben, zijn vaak vrouwen en waren voorheen onzichtbaar. Door deze noodzakelijke herziening van de eerdere richtlijn komt er een einde aan de discriminatie waardoor zelfstandig werkzame mannen en vrouwen en hun levenspartner voorheen werden getroffen.
Zelfstandig werkzame vrouwen en partners van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen moeten vanzelfsprekend onder de socialezekerheidsstelsels van de lidstaten vallen. Een ander belangrijk onderdeel van deze richtlijn is dat de Commissie het Parlement en de Raad bij een eventuele toekomstige richtlijn over langer ouderschapsverlof voor werknemers moet informeren zodat we zelfstandig werkzame mannen en vrouwen eventueel dezelfde rechten kunnen geven als werknemers.
Met het oog op de EU 2020-strategie en de inspanningen voor meer groei in de EU, wil ik er nog aan toevoegen dat de discriminatie van zelfstandig werkzame vrouwen moet ophouden. Zij moeten ook recht hebben op ouderschapsverlof en moeten, zoals we zo vaak bespreken, hun beroeps- en gezinstaken met elkaar kunnen verenigen.
Mara Bizzotto, namens de EFD-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de bestaande verschillen tussen werk voor mannen en vrouwen zijn nog pregnanter onder degenen die zelfstandig werkzaam zijn. Vrouwen zijn maar al te vaak gedwongen hun eigen ambities voor een carrière op te geven om een rol en werklast op zich te nemen op grond van de absurde veronderstelling dat zij zich aan hun gezin moeten toewijden.
Om dit probleem op te lossen is het mijns inziens nodig maatregelen te treffen zoals die in de richtlijn staan die we hier bespreken. Daarbij moeten we onze blik dan wel gericht blijven houden op het gezin als steunpilaar, want alleen op die manier kunnen we die maatregelen zin geven en hoop koesteren dat er succes mee wordt geboekt!
De vrouw bevrijden van het beangstigende dilemma van de keuze tussen haar rol als moeder, echtgenote en ondernemer veronderstelt het verlichten van haar werklast in het gezin en het direct aanpakken van concrete problemen met specifieke positieve steunmaatregelen voor het gezin. Het centraal stellen van het gezin is belangrijk, want anders zal ieder pakket maatregelen een geheel aan ongecoördineerde acties blijven die uiteindelijk geen nut hebben.
Christa Klaß (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, na 24 jaar is het de hoogste tijd om de richtlijn over het beginsel van de gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen te actualiseren en aan te passen.
Twee jaar nadat de Commissie haar voorstel had voorgelegd, heeft het Spaanse voorzitterschap met onze rapporteur, Astrid Lulling, een bruikbaar en redelijk compromis gesloten. Natuurlijk zijn niet alle wensen in vervulling gegaan. Er is gesproken over meer regelgeving, meer verplichtingen in verband met verzekeringen. We moesten beslissen hoe strak het korset moet en mag zijn voor de nodige sociale bescherming van zelfstandig werkzame vrouwen, en met name van echtgenoten die meewerken in het familiebedrijf, die meestal vrouwen zijn. Wanneer vrouwen meehelpen in kleine en middelgrote ondernemingen moeten ze ten minste over hun eigen vorm van bescherming beschikken. Dit moet echter ook van de ondernemingen zelf komen.
We weten allemaal dat zelfstandigheid een kans is, maar ook een risico, met name wat het inkomen betreft, dat is niet altijd hoog, en schommelt vaak. Het risico van degelijke sociale bescherming kan echter niet alleen met private middelen worden gedekt. Iedere burger draagt – voor zover hij daartoe in staat is – zelf de verantwoordelijkheid voor de eigen bescherming, om niet de samenleving ten laste te vallen, en om in alle levenssituaties zelf beschermd te zijn. Ik ben blij dat dit voorstel geldt voor alle zelfstandig werkzame personen, en dat we dit niet beperkt hebben tot de landbouw. De lidstaten kunnen zelf beslissen welke weg ze willen bewandelen, of ze deze bescherming willen verplichten, of vrijwillig willen maken. Dat is subsidiariteit.
Het zwangerschapsverlof van veertien weken voor zelfstandig werkzame vrouwen is een goede keuze. Daardoor genieten deze vrouwen dezelfde rechten als werkneemsters, en krijgen ze genoeg tijd voor het herstel na de zwangerschap en de gezondheid van het kind. Deze nieuwe richtlijn is een belangrijke stap voor de gelijke rechten, en leidt tot een duidelijke verlaging van het risico voor mannen en vrouwen die de uitdaging aannemen, en die zelfstandig willen werken. Ik zou iedereen willen bedanken die daaraan heeft meegewerkt!
Britta Thomsen (S&D). - (DA) Mevrouw de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de richtlijn betreffende de gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen is van cruciaal belang, aangezien in deze richtlijn voor miljoenen zelfstandig werkzame Europese vrouwen, ondernemers of vrouwen die meewerken met hun zelfstandig werkzame echtgenoot, bepaalde sociale voorwaarden worden gewaarborgd die vergelijkbaar zijn met die van vrouwelijke werknemers in loondienst.
Het belangrijkste en essentiële element van de richtlijn is het recht op een zwangerschapsverlof van ten minste veertien weken. De noodzaak om betere omstandigheden te waarborgen voor vrouwelijke ondernemers wordt duidelijk, wanneer we in ogenschouw nemen hoe weinig vrouwen, relatief gezien, vandaag de dag zelfstandig ondernemer worden. In de EU is slechts 8 procent van de vrouwelijke arbeidskrachten zelfstandig ondernemer tegenover 16 procent van de mannelijke arbeidskrachten. We moeten meer vrouwen motiveren om zelfstandig ondernemer te worden en deze richtlijn is een stap in de goede richting. Veel vrouwen zouden wel als zelfstandige willen gaan werken, maar durven niet vanwege de onzekere sociale omstandigheden. Naar mijn mening moet deze richtlijn gezien worden in het licht van het belangrijke werk dat wordt uitgevoerd door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid met het oog op een algemene moederschapsrichtlijn. Het waarborgen van het recht op zwangerschapsverlof voor alle Europese vrouwen is een hoeksteen van de gendergelijkheid in Europa.
Indien we in de EU onze doelstellingen inzake het waarborgen van welvaart willen bereiken, moeten we de vrouwen in de EU ook goede mogelijkheden voor zwangerschapsverlof geven. Om onze doelstellingen in de EU inzake het waarborgen van welvaart te bereiken moeten we er ook voor zorgen dat het geboortecijfer stijgt. Ik hoop dat deze richtlijn slechts een eerste van twee stappen is om dit te bereiken. Nu waarborgen we het recht van alle Europese vrouwen op zwangerschapsverlof, maar de volgende stap moet zijn dat we er ook voor zorgen dat vaders vaderschapsverlof krijgen, zodat we werkelijke gelijke behandeling zeker kunnen stellen.
Riikka Manner (ALDE). - (FI) Mevrouw de Voorzitter, allereerst wil ik de rapporteur bedanken voor het uitstekende compromis. De afgelopen tijd hebben wij in Europa gesproken over het mededingingsvermogen, vooral in het kader van het Europa 2020-programma, en over hoe wij dit mededingingsvermogen kunnen creëren door vooral het aantal kleine en middelgrote ondernemingen te verhogen.
Als wij ondernemerschap willen bevorderen, dan spelen ook de onderhavige kwesties met betrekking tot de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen een zeer belangrijke rol en maken deze ook deel uit van dit debat. Wij moeten ondernemerschap een concreet alternatief laten zijn voor individuen, zowel mannen als vrouwen. Daarnaast moet academisch ondernemerschap worden gesteund door van ondernemerschap een onderdeel van studieprogramma’s te maken. In dit opzicht lopen wij aanzienlijk achter op onder meer de Verenigde Staten.
Wanneer wij over gelijke behandeling spreken, dan moeten wij beseffen dat een van de indicatoren die de mate van gelijke behandeling aangeeft juist de kwestie van ondernemerschap is en de mogelijkheden om als ondernemer te werken, ongeacht je geslacht. Als wij de cijfers in Europa met elkaar vergelijken, dan kunnen wij constateren dat de meeste ondernemers nog steeds mannen zijn. Als wij denken aan groeiondernemerschap en hoe wij dit kunnen steunen, dan kan ik tot mijn spijt alleen maar constateren dat de statistieken momenteel aantonen dat de wil om te groeien bij vrouwelijke ondernemers flink achterloopt op die bij mannen.
Er zijn natuurlijk vele redenen voor deze cijfers, maar feit is dat op dit moment onder andere de sociale zekerheid voor ondernemers gebreken kent die vooral voor vrouwelijke ondernemers een probleem vormen, zoals wij in dit debat hebben gehoord. Ook het kunnen combineren van moederschap, ouderschap en ondernemerschap vereist specifieke maatregelen, want het werk van een ondernemer is vaak onregelmatig en kent lange werkdagen en onzekere inkomsten. Deze wettekst is een uitstekende stap vooruit in de richting van rendabeler en gelijkwaardiger ondernemerschap.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, het is belangrijk dat we aan het einde van deze procedure gekomen zijn, in weerwil van de beperkingen die eraan verbonden zijn. Het is tijd alle werkende vrouwen, met inbegrip van de miljoenen zelfstandig werkzame vrouwen en de echtgenotes en erkende partners van zelfstandig werkzame mannen, dezelfde rechten te geven, met name wat betreft het zwangerschapsverlof.
Hoewel deze richtlijn een stap in de goede richting is, gaat het voorstel niet ver genoeg wat betreft het bestrijden van discriminatie en het garanderen van gelijke behandeling. De stap vooruit steunen wij, maar wij vinden het wenselijk dat het niet bij veertien weken zwangerschapsverlof blijft. Wij eisen dat de nieuwe richtlijn betreffende het moeder- en vaderschapsverlof in de toekomst ook geldt voor deze situaties.
Natuurlijk zullen we de strijd voortzetten, hoewel we blij zijn met wat we tot nu toe hebben bereikt. Ook feliciteren we de rapporteur met de wijze waarop zij zich tijdens de hele procedure in de materie heeft vastgebeten.
Pascale Gruny (PPE). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, vandaag geeft het Europees Parlement een krachtig signaal af aan vrouwen die hun echtgenoten helpen bij hun werk als zelfstandige. Vanaf nu zullen hun sociale rechten aanzienlijk worden uitgebreid, en ik wil onze rapporteur, mevrouw Lulling, feliciteren met het werk dat ze heeft verricht.
Europa moet beschermen. Dankzij de nieuwe definitie van ‘meewerkende echtgenoot’ komen echtgenoten en partners in aanmerking voor sociale bescherming in geval van ziekte en pensionering. De echtgenote van de bakker krijgt nu ook sociale rechten.
Het is echter jammer dat de Raad niet heeft ingestemd met verplichte aansluiting, maar enkel het systeem van vrijwillige aansluiting heeft goedgekeurd.
Daarnaast hebben alle vrouwen voortaan recht op zwangerschapsverlof. De nieuwe tekst voorziet in een minimale zwangerschapsverlof voor zelfstandig werkzame vrouwen en vrouwen van zelfstandigen in de hele Europese Unie. Dit verlof is momenteel vastgesteld op veertien weken. Ik ben schaduwrapporteur voor de Fractie van de Europese Volkspartij (Christendemocraten) voor de richtlijn inzake de gezondheid en de veiligheid van zwangere werkneemsters. Ik hoop van ganser harte dat met de aanneming van deze tekst het zwangerschapsverlof zal worden verlengd; en waarom zouden we het vervolgens niet verlengen voor zelfstandig werkzame vrouwen?
Europa heeft creatieve en pragmatische voorstellen aangedragen om echtparen te helpen werk en gezin te combineren. Het is nu tijd om de daad bij het woord te voegen en de voorstellen zo snel mogelijk ten uitvoer te leggen. De Europese campagne ter bescherming van vrouwen boekt vooruitgang met deze tekst. Als leden van het Europees Parlement moeten wij ons echter blijven inzetten om een einde te maken aan de ongelijkheid tussen mannen en vrouwen.
Edite Estrela (S&D). - (PT) Mevrouw de Voorzitter, de herziening van de richtlijn is dringend noodzakelijk. Dit is een belangrijk verslag, want het corrigeert een onrechtvaardige situatie waarin zelfstandig werkzame vrouwen worden gediscrimineerd. Tegelijkertijd bevordert het voorstel het ondernemerschap bij vrouwen.
Zelfstandig werkzame vrouwen en echtgenotes en vrouwelijke levenspartners van zelfstandigen hebben voortaan recht op een zwangerschapsuitkering die qua duur en hoogte gelijk is aan de uitkering voor werkneemsters in loondienst. Er moet vooraf echter wel aan een voorwaarde zijn voldaan, namelijk het betalen van premie voor de sociale zekerheid. Dat is normaal en rechtvaardig, aangezien ook werkneemsters in loondienst premie betalen voor de sociale zekerheid.
Het is ook een kwestie van elementaire rechtvaardigheid dat het recht op zwangerschapsverlof niet beperkt blijft tot de landbouw en verruimd wordt tot alle zelfstandig werkzame vrouwen. Ik wijs erop dat in 2007 zelfstandig werkzame vrouwen 10,5 procent vormden van het totaal aantal werkende vrouwen in de Europese Unie. Daarom zei ik ook dat de maatregel zou moeten gelden voor alle zelfstandig werkzame vrouwen ongeacht de plek waar zij hun werkzaamheden uitoefenen: in ambachtelijke beroepen, de handel, vrije beroepen of het midden- en kleinbedrijf (KMO’s).
We moeten gelijkheid bevorderen en daarom hoop ik dat het Europees Parlement de door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid goedgekeurde voorstellen aanneemt.
Lena Kolarska-Bobińska (PPE). – (PL) De aanneming van de onderhavige maatregelen is niet alleen erg belangrijk vanuit economisch en sociaal oogpunt, maar ook in verband met de waarden die samenhangen met de bescherming van het gezin en gelijke kansen.
Door de huidige crisis en de groei van de werkloosheid die daarvan het gevolg is, worden kwetsbare groepen extra zwaar getroffen. Vrouwen vormen een van die groepen. Ook daarom zullen wettelijke maatregelen die zelfstandig werkzame mannen en vrouwen een gelijke behandeling garanderen, het vrouwen gemakkelijker maken om voor zichzelf te beginnen. Dit is dus belangrijk met het oog op het versnellen van de economische ontwikkeling in Europa en het terugdringen van de werkloosheid, maar het is ook belangrijk omdat steeds meer vrouwen besluiten een eigen zaak te beginnen. Zijzelf nemen daarin de beslissingen, het zijn hun eigen bedrijven, zij bepalen wat er moet gebeuren en hoe het geld wordt besteed, en ze hebben geen last van discriminatie.
Kleine ondernemingen bieden vrouwen die professioneel actief willen zijn maar hun gezinsleven daar niet aan willen opofferen, dan ook de gelegenheid om hun ambities te verwezenlijken. En met deze maatregelen zullen lidstaten die serieus nadenken over gezinsbeleid, de gelegenheid te baat kunnen nemen om hun eigen wetgeving te verbeteren. Ik zou ook de aandacht willen vestigen op een groep mensen die meer bescherming nodig heeft en in een situatie verkeert die onze aandacht verdient. Ik heb het over vrouwen die als huisvrouw werken. Huishoudelijk werk wordt niet als werk beschouwd, ook al omvat het dagelijks zo'n tweehonderd taken die moeten worden uitgevoerd. Huisvrouwen ontberen dikwijls elke vorm van pensioen of zorgverzekering en hebben geen recht op vakantiedagen. In dit verband ben ik van mening dat er regels moeten worden ingevoerd die het voor deze vrouwen gemakkelijker moeten maken om voor alle vormen van sociale bescherming in aanmerking te komen.
Iratxe García Pérez (S&D). - (ES) Mevrouw de Voorzitter, ik wil mevrouw Lulling en het Spaanse voorzitterschap graag nogmaals bedanken. Ik dank mevrouw Lulling voor haar volharding, haar vasthoudendheid en haar inspanningen om te komen tot waar we nu zijn, en ik dank het Spaanse voorzitterschap voor het samenbrengen van verschillende tegenovergestelde posities in de Raad, teneinde het akkoord te bereiken dat nu ter tafel ligt.
In dit debat staan we voor de wijziging van Richtlijn 86/613/EEG, waarvan duidelijk is geworden dat zij de gestelde doelstellingen niet verwezenlijkt. Ik denk dat het essentieel is te wijzen op de grote betekenis van deze overeenkomst in deze tijden van crisis en onzekerheid in Europa, tijden die de vooruitgang op het vlak van de sociale bescherming van zelfstandig werkzame vrouwen in de EU echter niet hebben belemmerd.
Ik wil er op wijzen dat in 2007 meer dan 10 procent van de beroepsbevolking als zelfstandige werkte. De overeenkomst die we hebben bereikt is wellicht niet de beste oplossing, maar biedt wel de mogelijkheid om in de toekomst meer vooruitgang te boeken.
De belangrijkste doelstelling van deze richtlijn is dat sociale bescherming wordt uitgebreid tot de partners van zelfstandigen, inclusief ongehuwde partners. Verder moeten alle zelfstandig werkzame vrouwen of partners van zelfstandigen onder de sociale verzekeringen vallen, iets wat nu niet in alle lidstaten het geval is.
Op dit moment zijn we actief bezig met het ontwerp van de Europa 2020-strategie, waarin we de toekomst van het Europese model zullen vastleggen. Die toekomst mag niet voorbijgaan aan het beginsel van gelijke behandeling. Daarom moeten we maatregelen nemen die dit beginsel waarborgen. Ik hoop dat de stap van vandaag, de goedkeuring van dit voorstel, de eerste is van vele stappen die nog zullen volgen.
Joanna Katarzyna Skrzydlewska (PPE). – (PL) Ik ben blij dat het verslag van mevrouw Lulling bijkans unaniem door de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid is aangenomen. Het verslag behelst amendementen op de richtlijn betreffende de toepassing van het beginsel van gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen.
Het is essentieel dat er een compromis is bereikt en dat de situatie van zelfstandigen, die ongeveer 10 procent van alle mensen op de arbeidsmarkt uitmaken, verbetert. Het belangrijkste van de ingediende amendementen is de mogelijkheid voor zelfstandigen en hun echtgenoten of levenspartners om in aanmerking te komen voor sociale uitkeringen, waaronder in de eerste plaats de mogelijkheid om premie te betalen voor een eigen pensioen, en ook om betaald zwangerschapsverlof te krijgen onder dezelfde voorwaarden als voor vrouwen in loondienst. Deze rechten moeten worden verleend door wetgeving op EU-niveau.
Dit zijn maatregelen die niet alleen de situatie van vrouwen zullen helpen verbeteren, maar die ook de aanzienlijke ongelijkheden die er bestaan tussen zelfstandigen en mensen die voor een werkgever werken, zullen verkleinen. Miljoenen mensen die in een familiebedrijf werken, krijgen eindelijk de mogelijkheid om gebruik te maken van vrijwillige sociale bescherming op basis van aansluiting bij een socialezekerheidsstelsel, bij gebrek waaraan ze altijd in een slechtere situatie verkeerden. Dit is een belangrijke stap vooruit, te meer omdat het compromis dat dit jaar bereikt is, jarenlang onbereikbaar was.
Ik roep alle collega's op dit verslag te steunen en ik wil vanaf deze plaats mevrouw Lulling heel hartelijk bedanken, want dankzij dit verslag zullen veel zelfstandig werkzame vrouwen het beter krijgen.
Marc Tarabella (S&D). – (FR) Mevrouw de Voorzitter, commissaris, dames en heren, met dit uitstekende verslag van mevrouw Lulling probeert het Europees Parlement de ongelijke behandeling van mannen en vrouwen op de werkvloer verder terug te dringen, en dat doet me deugd. Het is weer een stap in de goede richting, zij het dat we nog een hele lange weg te gaan hebben.
Het belang van sociale bescherming voor de meewerkende echtgenoten of erkende levenspartners van zelfstandigen kan namelijk niet genoeg worden benadrukt. Laten we niet vergeten dat, in talloze Europese landen, meewerkende echtgenoten nog altijd geen volwaardig statuut hebben, dat hun werk niet wordt erkend en dat ze niet onder sociale zekerheid voor zelfstandigen vallen. We bevinden ons in het jaar 2010 en in sommige lidstaten gaan vrouwen nog altijd gebukt onder een gebrek aan erkenning van hun rechten en zijn ze volledig afhankelijk van de verzekering van hun echtgenoot.
In deze tijden van economische crisis kunnen we niet toestaan dat meewerkende echtgenoten afhankelijk blijven van een systeem dat ze van de ene op de andere dag in armoede zou kunnen storten, bijvoorbeeld in geval van echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Daarom kunnen we niet aanvaarden dat lidstaten de mogelijkheid hebben nationale bepalingen te handhaven die de toegang tot specifieke stelsels van sociale bescherming of tot een zeker niveau van bijstand beperken. Meewerkende echtgenoten moeten ten aanzien van pensioenen, gezinstoelagen, gezondheidszorg, arbeidsongeschiktheid en zwangerschap bescherming genieten.
In de huidige fase van de onderhandelingen is het aan de lidstaten om te bepalen of deze sociale bescherming verplicht of vrijwillig ten uitvoer moet worden gelegd. Daarom doe ik een klemmend beroep op alle lidstaten er alles aan te doen om deze bescherming verplicht te stellen. Wij moeten allemaal een vuist maken tegen bestaansonzekerheid en het niet erkennen van rechten, met name in tijden van economische crisis.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Ook ik zou de rapporteur, mevrouw Astrid Lulling, hartelijk willen bedanken voor haar inspanningen. Ik ben het, net zoals de overige collega's, met haar eens dat de betere zwangerschapsbescherming voor zelfstandig werkzame vrouwen en de verbeteringen voor echtgenoten van zelfstandigen volgens deze richtlijn niet beperkt moeten blijven tot personen die werkzaam zijn in de landbouw, maar dat dit alles ook voor andere beroepsgroepen dient te gelden, met inbegrip van vrije beroepen. Helpende echtgenoten hebben niet overal dezelfde rechtspositie en daardoor worden hun werkzaamheden maar al te vaak niet erkend en bouwen zij geen eigen socialezekerheidsrechten op. Het statuut van deze personen dient dringend officiële erkenning te krijgen en hun rechten dienen te worden vastgelegd. Het doet mij deugd dat de Raad zich heeft aangesloten bij het standpunt van het Parlement in eerste lezing dat vrouwen gedurende ten minste drie maanden thuis zouden moeten kunnen zijn met een uitkering, de minimaal benodigde tijd voor een normaal verloop van de zwangerschap en het fysieke herstel van de moeder na een normale bevalling. Dat neemt overigens niet weg dat voor een gezonde ontwikkeling van het kind er op zijn minst twee jaar individuele zorg nodig is in de thuissituatie. Ik vind het betreurenswaardig dat de Raad niet inziet dat deze drie maanden het absolute minimum zouden moeten zijn dat automatisch gedekt zou moeten worden door de sociale zekerheidsstelsel van de lidstaten, waarbij het elke lidstaat vrij zou staan om daarbovenop nog meer maanden uitkering toe te kennen.
Antigoni Papadopoulou (S&D). - (EL) Mevrouw de Voorzitter, ook ik schaar mij achter dit compromis, omdat het tekortkomingen van de democratie ter discussie brengt waarmee vooral vrouwen sinds jaar en dag te maken hebben, wanneer ze hun zelfstandige echtgenoot helpen in de handel, ambachten in kleine en middelgrote ondernemingen en vrije beroepen, zonder dat hun werk erkend wordt.
Zelfstandigen en hun partners, en dat zijn in de meeste gevallen vrouwen, hebben rechten. Ze hebben recht op sociale zekerheid, op gezondheidszorg, pensioen, zwangerschapsverlof, ouderverlof, vaderschapsverlof. De vrouw offert zichzelf steeds op voor de echtgenoot, zijn professionele ontplooiing, voor de kinderen, het gezin, als een goedkope onbetaalde werkkracht. Na een echtscheiding of de dood van de echtgenoot blijft zij vaak achter zonder verzekering, voordelen of vergoedingen.
Dit compromis lost bepaalde bestaande ongelijkheden op. Maar de noodzaak van verdere versterking van de positie van de vrouw blijft als een paal boven water staan. Een dergelijke noodzaak is de bevordering van de gelijkheid van vrouwen als ondernemers, in het bijzonder in een tijd van economische crisis en wanneer de Europese Unie haar beleid plant voor de toekomst, voor de Europese Unie van 2020.
Franz Obermayr (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ik dank u dat u mij het woord geeft in dit debat. Ongeveer 30 procent van de zelfstandig werkzame personen in de EU zijn vrouwen. Zij werken met name in het midden- en kleinbedrijf, hoofdzakelijk in de dienstensector, en leveren op die manier een belangrijke bijdrage aan de samenleving.
Deze vrouwen moeten dezelfde kansen krijgen als hun mannelijke collega's, zonder gebruik te moeten maken van bepalingen over quota en dergelijke. Zelfstandig werkzame vrouwen hebben vaak het probleem dat ze hun werk op het spel zetten wanneer ze besluiten een kind te krijgen. Gezien de toenemende vergrijzing is het belangrijker dan ooit dat we de rechten van moeders goed beschermen, en voorrang geven aan het gezin.
Ook familiebedrijven waar vrouwen meewerken spelen een belangrijke rol. Dat geldt voor vrije beroepen, voor ambachtelijke bedrijven, voor de handel en vooral voor de landbouw. In al die bedrijven moeten we de vrouwen een redelijk niveau van sociale en wettelijke bescherming bieden.
De wetgeving inzake de sociale zekerheid moet in principe echter een taak voor de lidstaten blijven, die mag niet worden overgeheveld naar het Europese niveau. We moeten compromissen sluiten en keuzes bieden, zo kunnen we rekening houden met de verschillende tradities op het gebied van het sociaal beleid, zoals verplichte of vrijwillige verzekering van meewerkende echtgenoten.
Angelika Werthmann (NI). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, dames en heren, ook ik zou mevrouw Lulling willen feliciteren. Ik ben blij dat we met dit verslag weer een stap hebben gezet op weg naar de omzetting van het beginsel van gelijke behandeling van mannen en vrouwen, ook wanneer ze zelfstandig werkzaam zijn. Een belangrijk beginsel is dat het niet alleen gaat om de echtgenoot, maar ook om de levenspartner, dat is terecht. Eindelijk geniet de meewerkende partner dezelfde sociale bescherming, ook in de vorm van het zwangerschapsverlof.
Paul Rübig (PPE). – (DE) Mevrouw de Voorzitter, ook ik zou mevrouw Lulling hartelijk willen feliciteren. Juist zelfstandig werkzame vrouwen in het midden- en kleinbedrijf krijgen volkomen nieuwe kansen. Juist in deze crisistijd moeten we erop letten dat er brood zit in zelfstandig werk, dat we nieuwe banen creëren, en dat we volledig nieuwe sectoren een kans geven. We hebben bijvoorbeeld de girls' day in het leven geroepen, om een beroep te doen op jonge vrouwen om ook technische beroepen te kiezen, omdat juist daar volledig nieuwe kansen liggen. In de huidige samenleving is onvoldoende bekend wat voor verschillende beroepen allemaal openstaan voor vrouwen. Uiteindelijk zijn het ook vrouwen die de financiële stabiliteit garanderen, en ik denk dat we er juist in crisistijden voor moeten zorgen dat ook bedrijven die door vrouwen worden gerund toegang krijgen tot eigenkapitaal en risicokapitaal.
Günther Oettinger, lid van de Commissie. – (EN) Mevrouw de Voorzitter, vandaag hebben we voortgang geboekt in de strijd tegen armoede en de strijd om vrouwen te stimuleren als zelfstandigen te gaan werken. Dit is niet het einde van het proces, maar wel een reusachtige stap voorwaarts. Afhankelijk van de goedkeuring van de Raad krijgen vrouwelijke zelfstandigen dan voor het eerst recht op zwangerschapsverlof. De lidstaten krijgen ook een duidelijke verplichting om desgevraagd sociale bescherming aan meewerkende echtgenoten te bieden.
Ik bedank de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid en het hele Parlement voor al het werk om dit succes te bereiken.
Ten slotte wil ik nog iets zeggen tegen mevrouw Lulling die sedert jaar en dag persoonlijk voor dit onderwerp heeft gestreden. Die strijd is nu gewonnen en ik ben heel dankbaar voor haar inzet die tot deze opmerkelijke prestatie heeft geleid.
Astrid Lulling, rapporteur. − (DE) Mevrouw de Voorzitter, allereerst zou ik de heer Oettinger willen bedanken, die als vertegenwoordiger van zijn collega, mevrouw Reding, een betoog in uitstekend Engels heeft gehouden.
(FR) Dames en heren, ik ben voldaan. Mijn dank gaat uit naar alle collega’s die het woord hebben genomen, want zij scharen zich achter het standpunt dat wordt ingenomen door de overweldigende meerderheid van de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid, waardoor deze tekst morgen zal worden aangenomen.
Ik wilde de heer Romeva i Rueda geruststellen. Deze tekst is niet perfect. Hij voldoet nog altijd niet aan hetgeen mij voor ogen stond. Wij hebben een belangrijke slag gewonnen, maar nog niet de oorlog. Het is een stap in de goede richting.
Verder wilde ik tegen de heer Romeva i Rueda en mevrouw Figueiredo nog zeggen dat ze zich wat de zwangerschapsbescherming betreft geen zorgen hoeven te maken; wat zij willen is vastgelegd in overweging 17 bis. Leest u deze, mij ontbreekt de tijd om de overweging voor te lezen. Het is één enkel amendement. Mochten we het aannemen, dan kan de richtlijn niet onder het Spaanse voorzitterschap worden goedgekeurd, en zouden we mogelijk maanden of zelfs jaren verliezen, en dat allemaal voor niets, want – laat ik de auteurs geruststellen – wat ze in hun amendement voorstellen staat, in andere bewoordingen, reeds in het in eerste lezing goedgekeurde amendement 4, dat in zijn geheel is overgenomen door de Raad. Ik denk dan ook dat deze leden de andere amendementen met een schoon geweten zouden kunnen aannemen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 18 mei 2010 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Robert Dušek (S&D), schriftelijk. – (CS) Met de richtlijn betreffende de gelijke behandeling van zelfstandig werkzame mannen en vrouwen wordt beoogd de huidige communautaire wetgeving te stroomlijnen en verschillende aparte richtlijnen over dit onderwerp te vervangen. Van lidstaat tot lidstaat zijn er grote verschillen tussen de rechtspositie van zelfstandig werkzame personen en die van personen met een vaste arbeidsbetrekking. In een aantal gevallen bestaat er voor zelfstandig werkzame personen zelfs feitelijk geen enkele socialezekerheidsvoorziening voor het geval zij langdurig of tijdelijk arbeidsongeschikt raken. Ook beschikken zelfstandig werkzame personen in veel gevallen niet over een ziektekostenverzekering. Als ze ziek zijn, werken ze vaak gewoon door, eenvoudigweg omdat dit geld in het laatje brengt. Veel zelfstandig werkzame vrouwen gaan direct na de bevalling weer aan de slag en gaan dus niet met zwangerschapsverlof, en helpende echtgenotes en echtgenoten hebben veelal geen eigen socialezekerheidsvoorzieningen. Zelfstandig werkzame mannen en vrouwen zijn van cruciaal belang voor de werking van de economie en hebben een onvervangbare rol in de maatschappij. Deze burgers onderhouden zichzelf en hun familie en betalen belasting en sociale- en ziektekostenverzekeringen. Met name in regio’s waar er om uiteenlopende redenen een gebrek bestaat aan arbeidsplaatsen bij zogeheten “grote werkgevers”, alsook in de landbouw, vervullen deze mensen een onvervangbare rol. Om al deze redenen is het van belang te komen tot uniforme minimumnormen waarmee zelfstandig werkzame personen eenzelfde rechtspositie geboden wordt als personen met een vaste arbeidsbetrekking en waarmee zelfstandig werkzame mannen enerzijds en zelfstandig werkzame vrouwen anderzijds gelijke rechten krijgen. Met het oog hierop dient een betere bescherming tot stand gebracht te worden rond zwangerschap en bevalling en dienen er verlofregelingen te komen ten behoeve van de verzorging van gezinsleden en tot slot erkenning voor de bijdrage van helpende echtgenotes en echtgenoten.
Zita Gurmai (S&D), schriftelijk. – (EN) Het voorstel waarover we deze week debatteren is geen technische kwestie. Het is in twee opzichten een kwestie van rechtvaardigheid en gezond verstand. Het is niet alleen vanuit een moreel oogpunt, maar ook vanuit een economisch oogpunt duidelijk dat we de sociale bescherming en zwangerschapsuitkering moeten geven aan zwangere vrouwelijke zelfstandigen en aan de zwangere echtgenotes of levenspartners van mannelijke zelfstandigen. We mogen deze vrouwen of de partners van deze mannen die voor dit soort werk kiezen, niet achterstellen, vooral als we allemaal het erover eens zijn dat we moeten stimuleren dat meer vrouwen tot de zakenwereld toetreden. Terwijl we proberen een uitweg uit de crisis te vinden, bevorderen we het scheppen van werk, waaronder dat van zelfstandigen. Daarom moeten we ook ervoor zorgen dat er een stimulans is voor vrouwen om een start te maken met dit soort carrièrekansen. Ook mogen we de pasgeboren kinderen in deze gezinnen niet achterstellen. Het is onaanvaardbaar als het ene kind tijdens zijn eerste levensweken er recht op heeft zijn moeder of vader om zich heen te hebben (zonder het levensonderhoud van het gezin op het spel te zetten), omdat de ouder een klassiek dienstverband heeft, terwijl het andere kind dit recht niet heeft, omdat de ouder als zelfstandige werkzaam is.
16. Energieprestaties van gebouwen (herschikking) (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is de aanbeveling voor de tweede lezing (A7-0124/2010) van Silvia-Adriana Ţicău, namens de Commissie industrie, onderzoek en energie, betreffende het standpunt van de Raad in eerste lezing met het oog op de vaststelling van de richtlijn van het Europees Parlement en de Raad betreffende de energieprestaties van gebouwen (herschikking) (05386/3/2010 – C7-0095/2010 – 2008/0223(COD)).
Silvia-Adriana Ţicău, rapporteur. − (RO) De EU heeft zich er in 2008 toe verbonden het energieverbruik met 20 procent te verminderen in 2020 en ervoor te zorgen dat 20 procent van de gebruikte energie afkomstig is uit hernieuwbare bronnen. De Europese Raad van 25 en 26 maart 2010 heeft bij wijze van gemeenschappelijke doelstelling besloten de energie-efficiëntie met 20 procent te verhogen in 2020.
De bouwsector is verantwoordelijk voor 40 procent van het totale energieverbruik en 35 procent van de totale emissies. Verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen zal een aanzienlijk effect hebben op het leven van de Europese burgers. Over de gehele Unie geeft een gezin gemiddeld 33 procent van het inkomen uit aan water, elektriciteit, gas en onderhoud. In het geval van zeer lage inkomens kan dit percentage oplopen tot 54. De investeringen ter verbetering van de energie-efficiëntie zullen leiden tot lagere energiekosten, maar ook 2,7 miljoen arbeidsplaatsen scheppen in de Unie tot 2030.
In november 2008 legde de Commissie een wetgevingsvoorstel tot herschikking van Richtlijn 2002/91/EG betreffende de energieprestaties van gebouwen voor. Het Europees Parlement heeft dit in april 2009 met grote meerderheid aangenomen, in eerste lezing in het kader van de medebeslissingsprocedure. Daarna hebben het Parlement en de Raad intensieve onderhandelingen gevoerd tijdens het Zweedse voorzitterschap van de Raad, en in november 2009 heeft men een politiek akkoord bereikt met betrekking tot de technische aspecten van het wetgevingsvoorstel.
Dit akkoord heeft geleid tot de volgende resultaten.
Een apart artikel en meer overwegingen en bepalingen over financieringskwesties. De Commissie moet financiële instrumenten en bestaande fiscale maatregelen vinden en nieuwe voorstellen presenteren voor 30 juni 2011. Deze bepalingen worden aangevuld met een verklaring van de Commissie.
Uiterlijk op 31 december 2020 moeten alle nieuwe gebouwen bijna energieneutraal zijn, en het grootste deel van de energie moet afkomstig zijn van hernieuwbare bronnen. Voor gebouwen van de overheid moet dit twee jaar eerder gelden. Voor bijna energieneutrale gebouwen zullen de lidstaten heldere doelstellingen bepalen en actieplannen met steunmaatregelen vaststellen.
Als een gebouw ingrijpend wordt gerenoveerd, dan moeten de energieprestaties van het gebouw of het gerenoveerde deel daarvan voldoen aan minimumeisen inzake energieprestaties, die ook moeten gelden voor technische bouwsystemen en bestanddelen van gebouwen die aanmerkelijke invloed hebben op de energieprestatie van het gebouw.
Nieuwe bepalingen inzake certificaten. Een minimale hoeveelheid informatie, waaronder financieringsmogelijkheden, moet in het certificaat worden opgenomen. Bepalingen met betrekking tot het afgeven en afficheren van energieprestatiecertificaten.
Vermelding van de energieprestatie-indicator van het energieprestatiecertificaat van het gebouw of een deel daarvan in advertenties voor verkoop of verhuur.
Meer informatie en transparantie over de accreditering en opleiding van deskundigen, informatie voor eigenaars en huurders.
Overleg met plaatselijke overheden en ondersteuning van de plaatselijke overheid bij de uitvoering van de aanbevelingen, nieuwe bepalingen voor lokale stedenbouwkundigen en architecten om rekening te houden met de energie-efficiëntie van gebouwen.
Invoering van intelligente metersystemen en actieve controlesystemen, zoals energiebesparende systemen voor automatisering, controle en toezicht, gericht op energiebesparing.
Er zal geen gemeenschappelijke methodologie zijn, maar de Commissie stelt vóór 30 juni 2011 een kader vast voor een vergelijkende methodologie ter berekening van het kostenoptimale niveau van de minimumeisen inzake energieprestaties. De richtlijn wordt uiterlijk op 1 januari 2017 herzien. Het gemeenschappelijke standpunt van de Raad is gebaseerd op de overeenkomst die het Europees Parlement en de Raad hebben bereikt in november 2009. Zodoende is mijn aanbeveling dat dit wordt aangenomen.
VOORZITTER: STAVROS LAMBRINIDIS Ondervoorzitter
Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, in de politiek heb je zelden de kans om voorstellen en maatregelen voor te leggen die leiden tot een win-winsituatie. Vandaag hebben we zo’n kans: de goedkeuring van de herschikking van de richtlijn over de energieprestaties van gebouwen, die nu aan de orde is.
Gebouwen zijn verantwoordelijk voor 40 procent van het energieverbruik en voor 36 procent van de emissie van kooldioxide in de EU. Door maatregelen te nemen voor de financiering van maatregelen voor het verlagen van het energieverbruik van huizen kunnen we een aanzienlijke bijdrage leveren aan het bereiken van onze 2020-doelstellingen voor het verlagen van de emissie van broeikasgassen en voor de energiebesparing. Tegelijkertijd verhogen we de continuïteit van de energievoorziening en creëren we groei en werkgelegenheid in de bouw. De herschikking van de richtlijn over de energieprestaties van gebouwen draagt ertoe bij dat de nationale regels voor het energieverbruik van nieuwe huizen strenger worden, waardoor de consument ook minder betaalt voor zijn energie. Energie-efficiëntie is de goedkoopste manier om de klimaatverandering aan te pakken.
Ik zou willen ingaan op drie punten uit de herschikte richtlijn, die volgens mij leiden tot een aanzienlijke verbetering vergeleken met de bestaande situatie.
Ten eerste zullen er door de nieuwe nationale voorschriften voor de bouw en renovatie gebouwen ontstaan die veel minder energie verbruiken. Deze richtlijn is ook van toepassing op kleinere gebouwen van minder dan 1000 m2 en voor kleine renovaties die gevolgen hebben voor het energiegebruik, maar ook voor het vervangen van de verwarmingsketel of de ramen.
Ten tweede leidt de herschikking tot betere informatie voor de burgers. Huiseigenaars en huurders krijgen concrete informatie over het energieverbruik en over de besparingen die in een gebouw kunnen worden bereikt. Op die manier willen we ervoor zorgen dat er energieneutrale gebouwen komen, en dat vraag en aanbod op de markt leiden tot een golf van saneringen.
Ten derde moeten alle nieuwe gebouwen vanaf 2020 voldoen aan de bijzonder strenge norm voor energieneutrale gebouwen. Bovendien is het de bedoeling dat de lidstaten nationale actieplannen opstellen om een groter aandeel van de bestaande gebouwen aan te passen aan de norm voor energieneutrale gebouwen.
Om al deze redenen is de nieuwe richtlijn een succes voor het Europese energiebeleid. Ik zou de leden van het Parlement en mevrouw Ţicău willen bedanken voor de goede samenwerking in de afgelopen maanden, maar ook voor de buitengewoon snelle behandeling van de richtlijn.
U hebt er al op gewezen dat de herschikking alleen maar tot alle potentiële energiebesparingen leidt wanneer die snel en doelmatig wordt omgezet, en er ook begeleidende instrumenten komen. Dat lukt alleen maar wanneer we beter gebruikmaken van de bestaande instrumenten voor de financiering, zoals het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling. Daar kunnen de lidstaten 4 procent van de begroting gebruiken voor maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, maar daarvan hebben ze tot nu toe nauwelijks gebruikgemaakt.
Bovendien willen we financiële steun verlenen aan de projecten van de lidstaten voor de renovatie van bestaande gebouwen. Op dit moment geven we een andere bestemming aan ten minste 150 miljoen euro uit het Europees conjunctuurprogramma die niet waren opgevraagd. We gaan dat geld gebruiken voor projecten die het gebruik van hernieuwbare energie en de energie-efficiëntie bevorderen. Dat had ik in de Commissie industrie, onderzoek en energie al aangekondigd.
Ik ben ervan overtuigd dat we met de steun van het Parlement vandaag een belangrijke stap zetten. Ik dank u allemaal voor de samenwerking!
Paul Rübig, namens de PPE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mevrouw Ţicău, ik zou u willen feliciteren met dit verslag. Ik denk dat het een grote stap in de juiste richting is. In Europa hebben we meer dan 160 miljoen gebouwen, en die moeten we isoleren, zodat we zo weinig mogelijk energie gebruiken.
40 procent van de energie wordt gebruikt voor het verwarmen en koelen van gebouwen. Ons streefdoel is 5 procent, en we hopen dat we dit doel voor 2020 kunnen bereiken door de gebouwen te isoleren. We willen echter ook werkgelegenheid creëren. We moeten ongetwijfeld nog opleidingsprogramma’s voor de ambachtelijke sector uitwerken, die deze gebouwen dan kan saneren, maar ook nieuwe gebouwen kan neerzetten. We hebben kleine en middelgrote ondernemingen nodig die zich op deze diensten specialiseren, en die dan de kans krijgen om winst te boeken en hogere nettolonen te betalen. Dat is volgens mij de beste weg uit de crisis, omdat daardoor ook meer belastingen kunnen worden geïnd. Bovendien vervangen we zo energie uit fossiele brandstof door hernieuwbare energie, waardoor het verbruik van fossiele brandstoffen zal afnemen.
Ik denk dat we een heel vernieuwend beleid voeren wanneer we energie uit fossiele brandstoffen vervangen door andere energie, en dat leidt natuurlijk ook tot een duidelijke kostenverlaging voor de huishoudens. Daardoor zijn deze investeringen rendabel. We kunnen niet blijven consumeren zoals in de afgelopen decennia. We moeten weer gaan investeren, juist in crisistijden, zo kunnen we de crisis overwinnen. We moeten investeren, en wel met zo weinig mogelijk bureaucratie.
Zigmantas Balčytis, namens de S&D-Fractie. – (LT) Allereerst wil ik mijn collega, Silvia Ţicău, feliciteren met het immense werk dat zij heeft verricht om dit belangrijke verslag voor te bereiden. De overeenkomst die is gesloten met de Raad is naar mijn mening zeer ambitieus en vertegenwoordigt een nieuwe kwalitatieve sprong in de gehele sector. Daarom is het nu erg belangrijk dat de lidstaten de bepalingen van de richtlijn correct en tijdig ten uitvoer leggen. De kwestie van het energieverbruik van gebouwen is bijzonder relevant in de algehele context van de interne energiemarkt. De bouwsector in de Europese Unie is een van de sectoren met de meeste mogelijkheden voor energiebesparing. Dat geldt met name voor de nieuwe lidstaten van de Europese Unie, want die landen tellen de meeste oude en energieverspillende woongebouwen, terwijl de bewoners ervan, die de laagste inkomens hebben, het meeste moeten betalen voor gemeentelijke diensten. Het streven naar het nagenoeg wegnemen van energiekosten in gebouwen betekent dat de lat voor bouwbedrijven nog hoger is gelegd dan tot nu toe was gepland bij het bespreken van passieve woningtechnologieën. Commissaris, dames en heren, ik wil nog eens herhalen dat dit echt heel belangrijke en heel ambitieus is en ik hoop dat het in de praktijk zal worden gebracht.
Fiona Hall, namens de ALDE-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil ook mevrouw Ţicău feliciteren, die met een geweldige toewijding aan dit dossier heeft gewerkt. We hebben veel vertraging gehad door de wettelijke aanpassingen die noodzakelijk werden door het Verdrag van Lissabon, en dat betekent dat er veel meer CO2 is uitgestoten dan wanneer we dit eerder hadden gedaan.
Bij dit lange totstandkomingsproces wordt gemakkelijk vergeten dat sommige aspecten in deze herschikking feitelijk als tamelijk radicaal werden beschouwd toen ze voor het eerst aan de orde kwamen. In het bijzonder het laten vervallen van de drempel van 1000 m2, die oorspronkelijk door het Parlement voorgesteld werd in zijn verslag over het actieplan voor energie-efficiëntie, en ook de stap van de introductie in 2021 van bijna-energieneutrale gebouwen. Helaas helpen deze nieuwe eisen voor nieuwe gebouwen ons niet bij de 20-20-20-doelstellingen, vooral omdat we steeds meer beseffen dat we moeten kijken naar een uitstootvermindering van broeikasgas met tenminste 30 procent. Voor enig effect op het behalen van onze klimaatdoelstellingen moeten we ons op de bestaande gebouwen concentreren en de daarbij behorende eisen op het gebied van energie-efficiëntie.
Ik stel drie belangrijke maatregelen voor die van kracht moeten zijn om de potentiële mogelijkheden voor energiebesparing in bestaande gebouwen te benutten.
Ten eerste is het heel belangrijk dat de Commissie met een solide kostenoptimale renovatiemethodologie komt. Het tijdschema is heel krap, maar dat is nodig omdat er al veel tijd verspild is, en het tot 2014 duurt voordat de kostenoptimale methodologie van toepassing is.
Ten tweede moeten alle lidstaten overwegen nationale jaarlijkse doelen vast te stellen ter verbetering van een bepaald percentage van hun bestaande gebouwen. Ik ben er zeker van dat in geval van een Europees ‘bindend’ streefcijfer voor energie-efficiëntie de lidstaten zeer snel zo’n soort maatregel zouden treffen in het besef dat een van de gemakkelijkere manieren om een energie-efficiënte doelstelling te halen, het systematisch verbeteren van bestaande gebouwen is.
Ten derde en van wezenlijk belang: lidstaten moeten op voorhand fondsgelden beschikbaar stellen voor energie-efficiënte verbeteringen en, ondanks al het werk van de rapporteur en de inspanningen van de schaduwrapporteurs zijn we in de herschikking op dit punt niet zo ver gekomen als we graag vanuit het standpunt van het Parlement willen zien. Daarom is het vooral belangrijk dat er nu geld voor energie-efficiëntie in het economisch herstelprogramma beschikbaar wordt gesteld, en ik hoop dat de Commissie zonder uitstel met haar voorstel ter zake gaat komen.
Ten slotte, gelet op de opmerkingen in het document met de stand van zaken over de gebrekkige uitvoering van energie-efficiënte wetgeving in het verleden, vraag ik de Commissie of zij ervoor kan zorgen dat deze richtlijn volledig en op tijd wordt uitgevoerd.
Claude Turmes, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, ik zou mevrouw Ţicău en het hele team van schaduwrapporteurs van harte willen feliciteren. Zonder een sterk Europees Parlement was deze richtlijn nooit zo goed geworden!
Ik heb maar twee en een halve minuut, en zal dus niet echt op de richtlijn ingaan, maar wel op wat er verder nog moet gebeuren om de zwakke punten van de richtlijn te verbeteren, en wel voor bestaande gebouwen. In crisistijden ligt het toch voor de hand dat we de beschikbare middelen in Europa beter gebruiken, en de energie-efficiëntie verhogen? Eigenlijk zou de Commissie een Europees gebouweninitiatief met vier hoofdpunten moeten voorleggen.
Ten eerste moeten de regeringen van de lidstaten hulp krijgen bij de omzetting van deze richtlijn. De vorige richtlijn is niet goed omgezet. Mijnheer Oettinger, in uw directoraat-generaal heeft u op dit moment maar één enkele ambtenaar, en die vertrekt in juli. Wat gaat u doen om de juiste omzetting te garanderen, ook in verband met het personeel?
Ten tweede zijn de modellen voor de financiering belangrijk, en dat heeft u ook genoemd. Wat zou de Commissie kunnen doen om de middelen uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling beter te gebruiken voor gebouwen? Misschien kunt u nog een aantal puntjes noemen, naast de al genoemde middelen die overblijven uit het Europees herstelplan.
Ten derde moeten we de arbeidsproductiviteit in de bouw verhogen, en daarom moeten we meer doen aan de bijscholing. Beter opgeleide werknemers leveren een hogere productiviteit, maar ze zullen natuurlijk geen genoegen nemen met de arbeidsomstandigheden en het loonniveau dat we in Europa in de bouw hebben. Daarom verwachten we van de Commissie ook een initiatief over de sociale dialoog op Europees niveau tussen de werkgevers in de bouw en de vakbonden.
Ten vierde moeten we ook bij onderzoek en ontwikkeling sterker de nadruk leggen op gebouwen, op betaalbare energieneutrale of bijna energieneutrale gebouwen. Bovendien moeten we – en dat is buitengewoon belangrijk – nieuwe procedés bedenken voor het renoveren van gebouwen. We kunnen namelijk alleen maar goedkoper bouwen of renoveren wanneer het hele verloop van de renovatie beter gepland wordt. Ook hiervoor kunnen we met Europees onderzoeksgeld de nationale regeringen en ook de bouwsector een heel stuk op weg helpen.
Vicky Ford, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik wil graag beginnen met mevrouw Ţicău en de andere rapporteurs te bedanken voor de wijze waarop deze richtlijn tot stand is gekomen. Het ging gepaard met groot enthousiasme bij de fracties en het is heel bemoedigend te horen dat het debat over de volgende stappen al is begonnen.
Ik ben echt blij met dit verslag. Zoals velen al hebben opgemerkt, wordt 40 procent van onze energie verbruikt in gebouwen. We moeten meer duurzaam wonen, niet alleen vanwege het koolstofprobleem, maar ook vanwege de zorgen van ons allemaal over stijgende energieprijzen en energiezekerheid.
Enkele lidstaten zijn al veel ambitieuzer in hun nationale regelgeving inzake energie-efficiëntie, en ik hoop dat deze richtlijn andere lidstaten stimuleert om dit voorbeeld te volgen. Energieprestatiecertificaten maken mensen ervan bewust waar en hoe ze energie en kosten kunnen besparen, ze stimuleren dat nieuwe gebouwen en opgeknapte gebouwen ‘smart meters’ in gebruik nemen om consumenten meer controle te geven over hun beslissingen die met energiegebruik samenhangen. Dit zijn allemaal positieve ontwikkelingen.
Deze herschikking kwam tot stand, omdat de oorspronkelijke richtlijn gebrekkig werd uitgevoerd. Het Parlement en de Commissie moeten in de toekomst altijd letten op de manier waarop de lidstaten deze richtlijn uitvoeren. De Commissie moet helpen: stimuleren, bevorderen dat lidstaten hun beproefde methoden met elkaar uitwisselen, en ook waarborgen dat de minimumnormen voor energieprestaties compatibel zijn, terwijl er ruimte blijft voor regionale verschillen.
Iedereen weet dat om het energiebesparingsprobleem aan te pakken, het belangrijk is dat consumenten in de publieke en in de private sectoren de voordelen inzien die een directe betrokkenheid bij energiebesparende initiatieven in zowel ecologische als economische zin kan brengen. Maar ik wil u vanwege een voorbeeld in mijn eigen lidstaat waarschuwen voor toevoeging van overbodige bepalingen aan de richtlijn (‘gold plating’), vooral met betrekking tot de voorwaarden voor energieprestatiecertificaten in openbare gebouwen. Deze toevoegingen leveren in enkele gevallen een nauwelijks merkbare energiebesparing op, maar wel extra bureaucratische kosten en dit heeft geleid tot een verminderde steun van de bevolking. Dat is betreurenswaardig.
Ten slotte, iedereen die vreest dat de EU op dit moment wordt geconfronteerd met een identiteitscrisis dient moed uit dit verslag te putten. Vanaf het begin van mijn betrokkenheid is er een eenheid van doel en overtuiging en ik weet dat dit al veel jaren voordat ik vorige zomer in dit Parlement ben gekomen, het geval is. Laten we onthouden dat de EU het krachtigst is als we onze aandacht richten op kerngebieden waar winst te halen valt door samenwerking in het gemeenschappelijk belang.
Marisa Matias, namens de GUE/NGL-Fractie. – (PT) Mijnheer de Voorzitter, om te beginnen wil ook ik mevrouw Ţicău feliciteren met haar werk en haar volharding voor dit zo belangrijke dossier en met hetgeen zij gedaan heeft om de energieprestaties van gebouwen te verbeteren en Europa duurzamer te maken. Het energieverbruik in de Europese Unie ligt zoals bekend ver boven wat aanvaardbaar is. Daarom is het zo belangrijk met dergelijke voorstellen voortgang te boeken.
Het is hoog tijd voor een ambitieus Europees beleid waarbij met name in een crisis als de huidige aanvullende maatregelen worden genomen. De bouwsector wordt gezien als een van de markten met het grootste potentieel voor energiebesparing. Maar die sector is meer dan dat; het is de sector bij uitstek voor succesvol overheidsbeleid. Ik zou willen eindigen, mijnheer de Voorzitter, met enkele opmerkingen over dat beleid.
Wij moeten derhalve deze kans te baat nemen om te investeren in de verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen en de daaraan gekoppelde mogelijkheid de komende jaren miljoenen arbeidsplaatsen te scheppen. Er moet niet alleen worden geïnvesteerd in nieuwbouw maar ook in herstel en renovatie van bestaande vervallen of verwaarloosde gebouwen.
Laten we dit voorstel gebruiken als essentiële bijdrage om de Europese economie weer nieuw leven in te blazen. Wij mogen niet langer deze investeringen, die van strategisch belang kunnen en moeten zijn voor het overwinnen van de crisis, onbenut laten. Wij hopen dat de Commissie zal investeren en dat de lidstaten die investeringen zullen weten te benutten.
Jaroslav Paška, namens de EFD-Fractie. – (SK) Ik wil u om te beginnen zeggen dat het feit dat de Europese Unie oog heeft gekregen voor het grote potentieel aan energiebesparingen dat gerealiseerd kan worden in het gebouwenbestand, mij met grote vreugde vervult. Door de isolatiewaarde van de buitenzijde van gebouwen te verhogen kan op relatief snelle en doeltreffende wijze energie worden bespaard, onder meer door een extra isolatielaag aan te brengen op oudere gebouwen.
Warmteverlies uit verwarmde gebouwen is echter niet de enige bron van energieverspilling. In ontwikkelde samenlevingen zijn er eveneens grote energiebesparingen mogelijk op het vlak van de verwarming van water voor de persoonlijke hygiëne, of op het vlak van de luchtbehandeling in besloten ruimtes. Op dit vlak is het echter beduidend moeilijker om energie te besparen, aangezien het een verhoging vereist van de efficiëntie van relatief complexe en technisch hoogstaande systemen ter regulering en uitwisseling van energie tussen de verschillende apparatuursoorten in een gebouw.
Aangezien elk gebouw een uniek object op zich is, dient ook de hele energievoorziening binnen een gebouw voor een groot deel individueel te worden ontworpen, op basis van de concrete behoeften van het bedrijf of huishouden in kwestie. Dat houdt in dat we onder meer een verregaande aanscherping tot stand moeten brengen van de eisen aan het technische ontwerp van alle interieurelementen, om aldus te komen tot een op maat gesneden, intelligent energieontwerp voor elk gebouw apart.
Mijnheer de commissaris, dit alles houdt in dat we tevens op zoek moeten naar stimuli voor de in deze sector werkzame mensen, opdat zij hun kennis en vaardigheden voortdurend op een hoger pijl brengen. Ik zou het persoonlijk buitengewoon op prijs stellen indien de doelstellingen van deze richtlijn daadwerkelijk gerealiseerd zouden worden, maar vrees desalniettemin dat dit op een aantal gebieden allesbehalve makkelijk zal worden.
Maria da Graça Carvalho (PPE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, de bouwsector is verantwoordelijk voor 40 procent van het energieverbruik en voor 35 procent van de emissies in de EU. Dit wetsvoorstel bepaalt dat nieuwe gebouwen in 2020 bijna energieneutraal moeten zijn en dat bestaande gerenoveerde gebouwen aan minimumeisen moeten voldoen inzake energieprestaties.
Dit voorstel zal zo bijdragen aan de vermindering van de energieafhankelijkheid en de CO2-uitstoot in Europa, de verbetering van de kwaliteit van de binnen- en de buitenlucht en meer welzijn in de steden. De prikkels voor betere energieprestaties in gebouwen zijn tevens een kans voor stadsvernieuwing, wat het toerisme kan stimuleren, en om bij te dragen aan het scheppen van werkgelegenheid en duurzame economische groei in de EU.
Voor stadsvernieuwing zijn evenwel meer publieke en particuliere investeringen nodig. Het gaat hier om overheidsinvesteringen die onmiddellijk effect sorteren voor de werkgelegenheid en de activiteiten van KMO’s. Een renovatieprogramma voor onze steden zal een zeker programma zijn dat het herstel van onze economie kan bevorderen.
Daarom doe ik een oproep tot de Commissie en de lidstaten de structuurfondsen te gebruiken voor de renovatie van gebouwen op milieu- en energievlak. Die financiering kan dan als katalysator werken voor particuliere financiering. De Commissie en de lidstaten moeten vervolgens samen naar het gepaste financieringsmodel zoeken voor de renovatie van bestaande gebouwen.
Ivari Padar (S&D). - (ET) Het verslag van mevrouw Ţicău is een van de belangrijkste instrumenten van het energie- en klimaatbeleid dat wij de afgelopen jaren hebben aangenomen. Ik wil iedereen feliciteren die bij dit verslag betrokken was, maar vooral de rapporteur, mevrouw Ţicău. Ik ga niet herhalen wat hiervoor is gezegd, maar zal mij op twee punten richten.
Ten eerste biedt de richtlijn veel nieuwe zakelijke mogelijkheden voor ondernemers. Naast nieuwe technologieën voor het verbeteren van de energie-efficiëntie van gebouwen zal er in de toekomst ook meer behoefte zijn aan milieuvriendelijke bouwmaterialen, een vermindering van het materiaalverbruik en afval in de bouwsector, het hergebruik van bouwafval en de ontwikkeling van intelligente huizen. Daarom moeten Europese ondernemers in samenwerking met de Europese Unie en de lidstaten nu al investeren in technologieën die het grote effect dat gebouwen op het milieu hebben, verminderen. Gebouwen verbruiken momenteel namelijk ongeveer 40 procent van de energie in de Europese Unie, stoten 38 procent van de CO2-emissies in de Europese Unie uit en de bouw is de economische sector waarin het meeste geld omgaat in de Europese Unie.
Ten tweede biedt de richtlijn alleen een gedeeltelijk antwoord op de vraag wie dit alles gaat betalen. De richtlijn omvat bijvoorbeeld voorstellen om de Europese Commissie meer geld in het Europees Structuurfonds te laten steken om de energie-efficiëntie van gebouwen te financieren. Ik vind het uitermate belangrijk om bij de herziening van de huidige financiële vooruitzichten niet de gelegenheid voorbij te laten gaan om de middelen te vinden voor het verhogen van de financiering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Energiebesparing is de goedkoopste manier om energie te produceren, dus laten we daar gebruik van maken.
Karima Delli (Verts/ALE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik ben blij met de stap in de goede richting die deze richtlijn vormt met het oog op de dringende noodzaak om klimaatverandering tegen te gaan.
2010 is het jaar van de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting. Volgens schattingen van het European Partnership for Energy and the Environment (EPEE) kampen 50 à 125 miljoen Europeanen met energiearmoede. Deze nieuwe wetgeving heeft echter slechts betrekking op nieuwbouw en betreft slechts 2,7 miljoen nieuwe woningen per jaar, terwijl er 200 miljoen oude woningen in de Europese Unie zijn. Vóór 2050 moeten dan ook minmaal 150 miljoen woningen worden gerenoveerd om de factor 4 te halen.
Commissaris, sinds 2007 wordt 4 procent van het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO) opzijgezet om de energie-efficiëntie van gebouwen te verbeteren, maar deze middelen worden slechts in zeer beperkte mate gebruikt. Hoe gaat u druk uitoefenen op de lidstaten om ervoor te zorgen dat ze deze middelen daadwerkelijk gebruiken, want als ze onbenut blijven, dreigen ze in 2013 te verdwijnen, terwijl sommige juist moeten worden verhoogd?
Algirdas Saudargas (PPE). – (LT) Zoals velen van u al hebben opgemerkt, is energiebesparing de goedkoopste manier om energiezekerheid te garanderen en de uitstoot van koolstofdioxide te beperken. Ik wil al onze collega’s, in het bijzonder de rapporteur en alle andere Parlementsleden, feliciteren met deze succesvolle herziening van de richtlijn. Deze branche, de bouwsector, heeft nog veel ongebruikt potentieel, niet alleen op het gebied van energiebesparing, maar ook als het gaat om het scheppen van nieuwe banen en de toepassing van nieuwe technologieën. In mijn land, Litouwen, is bijvoorbeeld meer dan 80 procent van de gebouwen meer dan twintig jaar geleden gebouwd en deze gebouwen zijn zeer oneconomisch. Daarom komt de herziening van deze richtlijn over energieprestaties van gebouwen op een goed moment en is zij noodzakelijk in de huidige crisis. De overeenstemming die is bereikt met de Raad over de formulering van de nieuwe richtlijn is evenwichtig en weerspiegelt het subsidiariteitsbeginsel volledig. De richtlijn stelt minimumeisen in voor gebouwen, zowel nieuwe als gerenoveerde, en zal geschikte voorwaarden scheppen om het energieverbruik te optimaliseren en zowel de bewoners als de staat geld te besparen. Tegelijkertijd zullen strengere regels voor certificering van gebouwen en informatieverstrekking de bewoners aanmoedigen hun energieverbruik aan te passen. Mijnheer de Voorzitter, hoewel het al meerdere keren gezegd is, wil ik toch nog eens onderstrepen dat het succes van de richtlijn afhangt van de snelle tenuitvoerlegging in de lidstaten. Daarom moet er een voorwaarde worden gesteld voor effectieve financiële steunmaatregelen, zowel op lidstaat- als op EU-niveau. Energie-efficiëntie, een van de prioriteiten van de Europese Unie, moet ook een beleidsprioriteit worden voor alle lidstaten.
Marian-Jean Marinescu (PPE). - (RO) De richtlijn betreffende de energieprestaties van gebouwen zal direct van invloed zijn op de nieuwe vormen van investering in de bouwsector. De investeringen in nieuwe technologieën met het oog op energiebesparing zullen een aanzienlijk effect hebben op de nationale en regionale arbeidsmarkt, en zullen de energiezekerheid van de Europese Unie verbeteren.
Financiële instrumenten zijn noodzakelijk. De Europese burger kan de kosten van het moderniseren van de energiesystemen niet alleen opbrengen. Het maximale bedrag dat in dit verband uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling kan worden toegekend is onvoldoende, en moet op een hoger niveau worden gebracht. De Commissie moet aanvullende steun verlenen door het instellen van een fonds voor energie-efficiëntie, uiterlijk in 2014. Een dergelijk fonds kan worden ingesteld op basis van cofinanciering door de Europese Unie, de Europese Investeringsbank en de lidstaten.
Ik roep de Europese Commissie op om de ontwikkeling van het initiatief “Smart Cities” en de actieve mechanismen in de lidstaten te analyseren, om de beste praktijken in de Europese Unie te vinden, kennis uit te wisselen en technische steun te verlenen voor het creëren van nieuwe financieringsmogelijkheden ter verbetering van de energie-efficiëntie van woningen.
Csaba Sándor Tabajdi (S&D). – (HU) Ik feliciteer mevrouw Ţicău met haar verslag en de richtlijn. Deze richtlijn is echter geen knip voor de neus waard als er niet voldoende geld voor wordt uitgetrokken. Ik maak commissaris Oettinger erop attent dat er in de begroting voor na 2013 en in de cohesiefondsen middelen beschikbaar moeten worden gesteld. Het is duidelijk dat er naast Europese gelden ook fondsen uit de lidstaten, privékapitaal en bijdragen van de bevolking nodig zijn, dat wil zeggen een specifieke vorm van cofinanciering. De heer Marinescu had het er al over dat we in kaart zouden moeten brengen wat voor toonaangevende praktijken bepaalde lidstaten hebben verwezenlijkt met rechtstreekse subsidies, kredietfaciliteiten of andere methoden. In Hongarije zijn 250 000 flats gerenoveerd, aangezien de situatie van oude flatgebouwen in de nieuwe lidstaten, zoals mijn Estische en Letse collega’s ook al zeiden, bijzonder dramatisch is. Ik denk dat we dit programma voor de renovatie van flats moeten voortzetten en tevens moeten uitbreiden naar de arme bewoners van plattelandsgebieden, zoals mijn collega van de Fractie De Groenen/Vrije Europese Alliantie al zei.
Andreas Mölzer (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, in verband met deze discussie mogen we een aantal aspecten volgens mij niet uit het oog verliezen. Ten eerste is het energiebesparingspotentieel bij woonhuizen in de komende jaren omstreden. De meest voor de hand liggende maatregelen zijn ten dele al genomen. Het saneren van gebouwen kan echter heel duur worden, vooral wanneer ze onder monumentenzorg vallen. Wanneer een dergelijk gebouw volgens alle regels van de kunst gerenoveerd is en energiezuinig is gemaakt, maar vervolgens leegstaat, omdat niemand de enorm gestegen huur kan betalen, levert dat uiteindelijk ook niet veel op. We mogen bij renovaties volgens mij niet nodeloos ingrijpen in het eigendomsrecht van de burgers, zelfs niet in naam van de klimaatbescherming. Het verplichte gebruik van zonne-energie bij het bouwen van huizen, bij het saneren van daken, bij het vergroten van gebouwen, of bij het vervangen van de verwarmingsinstallatie – wat de gemeente Marburg doet – zou een ernstige fout zijn.
De energieneutrale gebouwen hebben ook hun nadelen. Een huishouden dat zelf elektriciteit opwekt met fotovoltaïsche panelen moet voor de tijd wanneer er te weinig zonlicht is aan het stroomnet aangesloten zijn, dat is een feit. De kosten voor de exploitant van het stroomnet dalen dus niet. Ook de combinatie met warmtekrachtkoppeling leidt tot dure dubbele structuren. Zelfs wanneer de sturing van vraag en aanbod optimaal is, blijven veel vragen onbeantwoord, en kunnen er enorme prijspieken ontstaan. Bovendien bestaan de nodige intelligente apparaten vaak nog niet.
Seán Kelly (PPE). – (GA) Mijnheer de Voorzitter, ik verwelkom dit verslag en in het bijzonder de uitstekende punten en aanbevelingen van mijn collega-Parlementsleden. Het is zonder meer duidelijk dat de meerderheid van de bestaande gebouwen en particuliere woningen er niet alleen in 2020, maar zelfs in 2050 nog zal zijn. We moeten ons daarom onmiddellijk richten op deze gebouwen en woningen.
In mijn land is er op dit moment veel werkloosheid in de woningbouwsector. Er staan echter duizenden huizen leeg. Het is dus niet nodig om nieuwe huizen te bouwen. Daarom moeten we ons, zoals mijn collega’s al hebben gezegd, richten op de bestaande huizen. Ik ben het met de commissaris eens – de regeringen moeten de structuurfondsen en dergelijke gebruiken om dit onmiddellijk aan te pakken. Dat is heel belangrijk en ik adviseer dan ook het plan uit te voeren.
Elena Băsescu (PPE). - (RO) Ik wil de rapporteur, mevrouw Ţicău, gelukwensen met dit verslag. In de bouwsector bestaat een groot potentieel voor energiebesparing. De verbetering van de energieprestaties van gebouwen is essentieel voor het bereiken van de doelstellingen van de EU 2020-strategie. Energiecertificaten zijn in de eerste plaats nodig om kopers te informeren over de energieprestaties van woningen.
Roemenië heeft het plan om dit jaar te beginnen met energiecertificaten voor onroerendgoedtransacties. De beslissing om het wetsontwerp goed te keuren is echter uitgesteld. De belangrijkste redenen daarvoor zijn het onvoldoende aantal energieauditoren en het risico dat de prijs van oude huizen zou stijgen. De certificaten worden volgens de regering uiterlijk op 1 januari 2011 geïntroduceerd in Roemenië. Voor de burgers is het belangrijkste voordeel van het isoleren van woningen het terugdringen van de energie- en onderhoudslasten. De minister voor Regionale Ontwikkeling heeft dit jaar 150 miljoen lei vrijgemaakt voor deze doelstelling.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Het staat buiten kijf dat het streven naar betere energieprestaties van gebouwen – onder meer middels deze richtlijn – in politiek opzicht van zeer groot belang is. Het is een van de stukjes in het mozaïek van onze verantwoordelijkheid voor een duurzame planeet, maar dat niet alleen: hier is ook de politieke onafhankelijkheid van Europa van energiebronnen uit derde landen in het spel. Ik hoop met u allen dat we over tien jaar onze uitstoot daadwerkelijk hebben weten te verminderen en daarmee tegelijkertijd onze groeiende afhankelijkheid van bepaalde energiebronnen – met name olie en gas uit derde landen – een beetje zullen hebben weten te verlichten. Ik ben erg ingenomen met deze richtlijn, want ik verwacht dat deze een nieuwe impuls zal geven aan de innovatie op het gebied van de isolatie van niet alleen nieuwe, maar hopelijk ook bestaande gebouwen. Gebouwen zijn namelijk goed voor niet minder dan een derde van de totale uitstoot van broeikasgassen. Dat vraagt uiteraard tevens om actieve financiële ondersteuning door de lidstaten. Verder ben ik ingenomen met het voorstel van de heer Marinescu ten aanzien van de oprichting van een speciaal fonds. Ik wil daarbij aantekenen dat een dergelijk fonds niet uitsluitend zou moeten worden ingezet voor de isolering van flatgebouwen, maar gebruikt zou moeten worden voor alle gebouwen in de Europese Unie.
Angelika Werthmann (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de EU heeft zich in 2008 ten doel gesteld het energieverbruik voor 2020 met 20 procent te verlagen. Wanneer we de energie-efficiëntie van gebouwen verbeteren – met als doel het bouwen van bijna energieneutrale gebouwen – verlagen we niet alleen het energieverbruik. Met deze richtlijn leveren we ook een bijdrage aan de aanpak van de crisis. Voor dit beleid hebben we deskundigen nodig, waardoor we ook werkgelegenheid creëren. Bovendien betalen de Europese burgers op de lange termijn daardoor minder voor hun energie. Tot slot wil ik er nog op wijzen dat ook het energieverbruik van de bestaande huizen en gebouwen moet worden verlaagd.
Günther Oettinger, lid van de Commissie. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, geachte afgevaardigden, we zijn het er wel over eens dat gebouwen bijzonder belangrijk zijn voor onze gezamenlijke doelstellingen: meer energie-efficiëntie en een lagere emissie van CO2. We moeten bestaande gebouwen renoveren en nieuwe gebouwen anders bouwen. Bij andere dossiers, zoals elektriciteitscentrales, de energiemix in het algemeen, en de automobielsector zijn er vrij weinig spelers met wie we om de tafel kunnen: de energieproducenten en de twaalf of vijftien Europese concerns die auto’s bouwen. Dat betekent dat we slechts een overzichtelijk aantal partners voor ons moeten zien te winnen.
Wanneer het echter om gebouwen gaat, worden we met talloze belanghebbenden geconfronteerd: eigenaars, huurders, bewoners, gemeentes met hun plannen voor de stedenbouw en voor de stadsontwikkeling in het algemeen, de regionale overheden met hun wettelijke bepalingen, vaak ook de deelstaten en de nationale overheden. Kortom: voor het bereiken van de genoemde percentages voor de energievoorziening en de klimaatverandering is geen sector zo belangrijk als de bouw, en niemand heeft verticaal en horizontaal zoveel partners met wie rekening moet worden gehouden, het zijn er miljoenen. Daarom is deze richtlijn zeker een stap in de juiste richting, maar zeker nog niet het laatste woord.
Ik ben blij met uw voorstellen en opmerkingen, ik heb daar aandachtig naar geluisterd. U moet van me aannemen dat de omzetting van de richtlijn even belangrijk is als de uitwerking ervan. De richtlijn staat nu op papier, maar neemt pas bij de omzetting vorm aan. Daarvoor hebben we alle belanghebbenden nodig, de lidstaten, de gemeentes, de eigenaren en de huurders van onze gebouwen.
We willen niet alleen bij nieuwe gebouwen maatregelen nemen om energie te besparen, maar ook bij de renovatie van bestaande gebouwen. In de komende weken zullen we een concreet voorstel doen voor de manier waarop we de 115 miljoen euro, of nog meer, snel kunnen besteden. De voorbereidende werkzaamheden lopen op volle toeren. We willen het voorstel zo laat mogelijk voorleggen, zodat we weten of we meer dan 115 miljoen euro krijgen, maar wel op tijd, zodat er geen geld vervalt. In juli en september zijn we dan met plezier bereid om verdere gesprekken te voeren met afgevaardigden die belangstelling hebben voor dit programma inzake hernieuwbare energie en energie-efficiëntie.
Op dit moment bespreken we met commissaris Hahn hoe we de programma’s voor het regionaal beleid in de huidige financieringsperiode nog wat duidelijker kunnen richten op de doelstellingen van het energiebeleid – daar staat de heer Hahn volledig achter – en hoe we in de komende financieringsperiode met de volgende serie steunprogramma’s sterker de nadruk kunnen leggen op energie en gebouwen. Daarvoor heb ik u nodig, want we zijn al lang bezig met de volgende financieringsperiode. U kent de grote programma’s die worden betaald uit de begroting van de Europese Unie. Ik denk niet dat de lidstaten ons meer geld zullen geven. In deze tijden van crisis willen ze hun begroting in evenwicht brengen, en ik denk dat we het zullen moeten redden met het aandeel van het bbp dat we nu krijgen.
Dit maakt het voor de lokale belanghebbenden des te belangrijker om prioriteit te geven aan energie, onderzoek op het gebied van energie en energiebesparingsprogramma’s, maar aan voor de infrastructuur. Aan de vooravond van de nieuwe financieringsperiode wil ik graag met u bespreken hoe we de lokale, regionale en nationale programma’s voor de renovatie van gebouwen kunnen koppelen aan onze doelstellingen, eventueel ook in de vorm van een aanvullende financiële bijdrage van Europa. Dat is, zoals gezegd, een belangrijke stap, maar niet de laatste stap. Daarom luisteren we goed naar uw voorstellen.
Ik weet zeker dat u zult controleren of we ervoor zorgen dat de richtlijn met succes in de praktijk wordt omgezet. Ik dank alle afgevaardigden en de rapporteur. Ik kan u wel zeggen dat andere regio’s overal ter wereld, zo ook de VS en China, deze kaderrichtlijn aandachtig bestuderen. Europa heeft op dit terrein een flinke voorsprong op de andere continenten.
Silvia-Adriana Ţicău, rapporteur. − (RO) In de eerste plaats wil ik de plaatsvervangende rapporteurs bedanken voor hun steun. We staan slechts aan het begin van een proces van meer energie-efficiëntie in gebouwen, een proces waarbij het Europees Parlement een constante en ambitieuze partner is, die transparantie zal eisen bij het aannemen van de gedelegeerde handelingen. We hebben inderdaad een verschil gemaakt tussen nieuwe en bestaande gebouwen, en rekening gehouden met de van staat tot staat verschillende eigendomsvormen en de voorraad bestaande gebouwen.
Ik ben van mening dat de lidstaten en de Commissie gebruik moeten maken van de tussentijdse evaluatie van de financiële vooruitzichten in 2010 voor een herziening van de operationele programma's en het toewijzen van meer middelen aan energie-efficiëntie van gebouwen. De lidstaten kunnen 4 procent van het EFRO gebruiken en wanneer dat zinvol is een gereduceerde btw-tarief, dat echter niet lager mag zijn dan 5 procent voor werkzaamheden in verband met de energie-efficiëntie van gebouwen.
Ik wil onderstrepen dat alle middelen die worden gebruikt voor de energie-efficiëntie van gebouwen zullen terugkomen in arbeidsplaatsen of lokale, regionale en nationale belastinginkomsten, gezien het lokale karakter van de werkzaamheden. Slechts als we de absorptiegraad kunnen verhogen van de 4 procent van het EFRO die bestemd is voor de energie-efficiëntie van gebouwen in de periode 2010-2013, kunnen we vervolgens een aanzienlijke verhoging vragen van dit percentage voor de begrotingsperiode 2014-2020. Mijn suggestie is ergens tussen 8 en 12 procent.
Bovendien roep ik de Commissie op om de 115 miljoen euro van het Europees economisch herstelplan toe te wijzen aan het initiatief “Smart Cities”. Ik ben van mening dat, vooral in het kader van de planning voor de begrotingsperiode 2014-2020, energie-efficiëntie bovenaan onze prioriteitenlijst moet staan, en dat er ook programma’s voor plattelandsgebieden moeten zijn.
Het Europees Parlement heeft ook bij de eerste lezing gevraagd om het instellen van een fonds voor energie-efficiëntie vanaf 2014. Mijnheer de commissaris, wij zullen u steunen bij het instellen van dat fonds.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt dinsdag 18 mei 2010 plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Ivo Belet (PPE), schriftelijk. – Met dit pakket van wetgevende ingrepen zetten we een kwantumsprong richting milieuvriendelijke maatschappij. Want gebouwen zijn verantwoordelijk voor zowat 40 procent van de uitstoot van CO2. Die uitstoot gaan we de komende jaren geleidelijk aan terugdringen tot zero. Dat is tegelijk een prima zaak voor de portemonnee van alle consumenten, en het is uiteraard ook goed voor de werkgelegenheid, want investeren in milieuvriendelijke gebouwen is arbeidsintensief. We moeten nu op korte termijn alles op alles zetten om vooral de renovatie van bestaande gebouwen in een stroomversnelling te zetten, en we moeten particulieren daarbij helpen. Speciale aandacht moet daarbij gaan naar de huurders van sociale woningen. Sociale woningmaatschappijen moeten worden aangemoedigd, en een stevige duw in de rug krijgen om zeker de oudere huizen op korte termijn te renoveren, zodat de zwakste huurders er maximaal mee van kunnen genieten.
Véronique Mathieu (PPE), schriftelijk. – (FR) De energieprestaties van gebouwen is een terrein waarop de Europese Unie nog heel wat vooruitgang kan boeken. De daling van het energieverbruik als gevolg van de door deze tekst geopperde maatregelen zal de EU minder energieafhankelijk maken en draagt bij aan een doeltreffend Europees energiebeleid. Het welslagen van dit beleid hangt ook af van de lidstaten, die financiële regelingen moeten treffen, zoals verlaging van het btw-tarief, toewijzing van het toegestane maximum van Europese fondsen aan energieprestaties, enzovoorts. Op het niveau van de burgers zullen deze maatregelen ook ten goede komen aan Europese huishoudens, die minder kwijt zullen zijn aan energie. Energielasten bedragen gemiddeld 33 procent van het gezinsinkomen, en kunnen oplopen tot maar liefst 54 procent voor gezinnen met de laagste inkomens. Ik zou dan ook graag zien dat de verbeterde energieprestaties van gebouwen in de praktijk vooral ten goede komen aan deze laatste categorie burgers. Wij moeten alert zijn op de kosten die gepaard gaan met de invoering van nieuwe normen. Als de bouw- en renovatiekosten worden doorberekend in de huren, zou dit de voordelen van de energie-efficiëntie van gebouwen onbereikbaar kunnen maken voor de mensen die ze het hardst nodig hebben.
Alajos Mészáros (PPE), schriftelijk. – (HU) Wat betreft energiebesparende gebouwen acht ik het van groot belang dat we ons bezighouden met de kwestie van energiebesparende gebouwen. We moeten dit thema met prioriteit behandelen, want in Europa is er een energiecrisis aan het ontstaan. De Europese Unie heeft zich ten doel gesteld het energieverbruik tot 2020 met 20 procent te verminderen en ervoor te zorgen dat 20 procent van de gebruikte energie afkomstig is uit hernieuwbare energiebronnen. Daarnaast moet er echter ook aandacht worden besteed aan de kwestie van energiebesparing, vooral in de bouw, aangezien deze sector een van de grootste energieverbruikers is (40 procent) en een van de grootste CO2-uitstoters. Dit is met name belangrijk in de Midden-Europese landen waar we vanwege de gebreken van verouderde gebouwen die we van het vorige regime hebben geërfd, verkwistend omspringen met de beschikbare energie. De modernisering van woongebouwen biedt bijzonder grote mogelijkheden. Met het vervangen van ramen en deuren en moderne isolatiesystemen kunnen de energiekosten van huishoudens worden verlaagd. In West-Europa is de bouw van energiebesparende gebouwen al in opmars en de populariteit daarvan is in de eerste plaats te danken aan staatssubsidies. Helaas bestaat er in Midden-Europa nog geen systeem dat grotere stimulansen biedt voor investeringen in passieve huizen, terwijl dit zelfs zou kunnen leiden tot de vermindering van de voortdurend toenemende afhankelijkheid van gas. Daarom vind ik het belangrijk dat dit verslag wordt gesteund en daarom heb ook ik voor gestemd.
Zbigniew Ziobro (ECR), schriftelijk. – (PL) Het energieverbruik van gebouwen vertegenwoordigt bijna een derde van het totale energieverbruik in de Europese Unie. Precies om die reden liggen er in die sector aanzienlijke mogelijkheden om het energieverbruik terug te dringen – niet alleen vanwege verplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot de vermindering van de broeikasgasuitstoot, maar ook met het oog op de verzekering van de energievoorziening. Een van de belangrijkste bepalingen van de richtlijn waar wij aan werken, betreft het concept van de "bijna energieneutrale gebouwen". Uiterlijk eind 2020 moeten alle nieuwe gebouwen bijna energieneutraal zijn en twee jaar eerder moet hetzelfde gelden voor gebouwen van de overheid, die het goede voorbeeld moet geven. Er zijn echter nog twee aspecten van de onderhavige richtlijn die een positieve reactie verdienen. Ten eerste de oprichting voor 2020 van het fonds voor energie-efficiëntie, een instrument dat ertoe zal bijdragen dat er meer particuliere en openbare investeringen worden gedaan in projecten voor verbetering van de energie-efficiëntie van gebouwen. Zulke structurele steun schept een kans voor de verwezenlijking van onze doelstellingen. Ten tweede de opname in de ontwerprichtlijn van een bepaling over de invoering van intelligente metersystemen en actieve controlesystemen (zogenaamde "smart meters") ter besparing van energie. Een grootschalige invoering van deze systemen kan consumenten voordeel opleveren in termen van prijs, gebruiksefficiëntie en energiezekerheid.
17. Benaming en etikettering van textielproducten (debat)
De Voorzitter. – Aan de orde is het verslag (A7-0122/2010) van Toine Manders, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende textielbenamingen en de desbetreffende etikettering van textielproducten (COM(2009)0031 – C6-0048/2009 – 2009/0006(COD)).
Toine Manders, rapporteur. − Ik wil beginnen met iedereen te bedanken voor de enorm constructieve samenwerking die wij hebben gehad en ik hoop dat wij na de stemming morgen op gelijke voet verder kunnen gaan omdat het Parlement nagenoeg met één mond richting Commissie en Raad spreekt, om uiteindelijk voor de consumenten van Europa, de Europese burgers, tot een vergelijk te komen.
Ik denk dat het voorstel van de Commissie om de etikettering van textielproducten in een verordening te gieten beter is dan deze in bestaande richtlijnen op te nemen; ik verwijs in dit verband naar het verslag van de heer Monti, die zegt dat de problemen in Europa juist ontstaan door de omzetting van richtlijnen die dan 12 of 27 verschillende niveau's hebben. Ik ben altijd een verdediger van verordeningen geweest en ik hoop dat de Commissie vaker met voorstellen voor verordeningen komt.
Het doel van deze verordening is om nieuwe textielvezels sneller op de markt te kunnen brengen. Dat wordt ook breed ondersteund in de Commissie interne markt, want wij proberen de interne markt zoveel mogelijk te optimaliseren.
Wat wij daarnaast hebben geprobeerd – en dat is ook iets wat de Europese burgers aangaat – is om in dit verslag de etikettering van kleding, ook een textielproduct, simpeler te maken door bijvoorbeeld een Europese standaardisering in te voeren. Wij weten inmiddels dat dat niet meer zo gemakkelijk kan, dus wij hebben gevraagd om een studie, een impact assessment om te zien of less ook more kan zijn, i.e. minder informatie aan de consument; de consument kan desgewenst bijkomende informatie opvragen via een website of wat dan ook.
Het etiket moet gewoon korter, zodat de producenten voor één markt kunnen produceren en geen complete kranten in kledingstukken hoeven vast te naaien, waardoor de consument gewoon de weg kwijtraakt; hoever dat kan gaan hebben wij al gezien bij de voedseletikettering. Dat willen wij dus voorkomen.
Wij hebben wat voorstellen gedaan om aan de Commissie te vragen om eenvoudigere etiketten in textielproducten te laten aanbrengen. De consument heeft namelijk recht op bepaalde basisinformatie, bijvoorbeeld "wat koop ik?", "waarvan is het gemaakt?" en "waar komt het vandaan?". Wij denken dat de consument recht heeft op deze informatie als hij een artikel koopt en dat hoef je niet te verhullen. Wij komen dan ook nog eens in de unfair commercial practices terecht, het is gewoon heel moeilijk om dat te controleren en dat te handhaven; dus wij hebben voorstellen daarvoor gedaan.
In beginsel dus heel eenvoudige informatie en als de consument meer wil weten, kan hij op verzoek informatie krijgen; als het goed is wordt door de Commissie uitgezocht wat de beste manier is om de consument van dienst te zijn.
Wij hebben een aantal voorstellen gedaan. Als speelgoed wordt gemaakt van meer dan 85 procent textiel, dan vinden wij dat het gewoon hieraan moet voldoen. En dan zeggen sommige mensen, ja maar wij hebben al een richtlijn voor de veiligheid van speelgoed. Maar die gaat specifiek over veiligheid en niet over informatie aan de consument over de vraag waarvan dat product is gemaakt; ik kan mij voorstellen dat de consument dat wil weten.
Dan is er bijvoorbeeld nog een amendement met de volgende strekking: de consument heeft het recht om te weten of een product gemaakt is van dierlijke materialen, er hoeft verder geen onderzoek te worden gedaan, de producent moet vermelden of er een dierlijk product in is verwerkt. Wij hebben het niet over de vezel, maar over andere materialen, zoals stukken bont.
Dan hebben wij tenslotte het vermaarde made in verhaal waarvoor de Commissie in 2005 al met voorstellen is gekomen. Nu, wij hebben dat eigenlijk letterlijk gekopieerd en wij hopen dat met de steun van de Commissie en het Parlement de Raad overstag zal gaan en een en ander positief zal beoordelen. Ik roep de Raad dan ook op om samen met Commissie en Parlement te komen tot een compromis dat zal leiden tot een verbetering van deze verordening ten behoeve van de consument en betere informatie.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, alvorens mijn betoog te beginnen wil ik mij aansluiten bij het medeleven dat hier is uitgesproken naar aanleiding van de dood van twee Europese soldaten vanmorgen bij een terroristische aanslag in Afghanistan.
Dames en heren, in het kader van het initiatief “beter wetgeven” is de Commissie gestart met de herziening van de wetgeving inzake textielbenamingen. Het hoofddoel van dit voorstel is namelijk verbetering van het bestaande rechtskader en eenvoudiger procedures voor het invoeren van nieuwe textielbenamingen. Het voorstel richt zich derhalve op het bevorderen van innovatie in de textielsector.
De nieuwe verordening heeft tot doel fabrikanten, gebruikers en consumenten sneller te laten beschikken over innovatieve producten waarin nieuwe vezels zijn verwerkt. Dat thema is van direct belang voor de Europese consument, de ondernemingen in de textiel- en kledingsector en de nationale overheden.
Op de allereerste plaats wil ik de Commissie interne markt en consumentenbescherming ervoor danken dat zij het verslag op 8 april heeft goedgekeurd. In het bijzonder gaat mijn dank uit naar de rapporteur, de heer Manders, en de schaduwrapporteurs voor het grondige en gedetailleerde werk dat zij hebben verricht in verband met dit voorstel. Dat heeft geleid tot een levendig en constructief debat over de etikettering van textielproducten. Daar het een voorstel is voor vereenvoudiging van wetgeving, was de Commissie in haar oorspronkelijke voorstel afgeweken van de bepalingen in de richtlijn die de verordening die we nu behandelen, moet vervangen.
Na deze inleidende woorden kan ik u laten weten dat de Commissie instemt met de overgrote meerderheid van de amendementen die zijn voorgesteld in het verslag dat de Commissie interne markt en consumentenbescherming heeft goedgekeurd. We beseffen dat bepaalde amendementen, met name de voorstellen betreffende het verbreden van de werkingssfeer van de verordening, voorwerp zullen zijn van discussie in de Raad. Wij zullen ons best doen om het interinstitutionele debat te vergemakkelijken en ons inzetten voor aanvaardbare compromissen.
Een van deze amendementen betreft de vermelding van de oorsprong met de uitdrukking “made in”, die niet in het oorspronkelijke Commissievoorstel stond. Het is een zaak die de consumenten direct raakt en waarbij het Parlement altijd bijzonder actief en attent is geweest.
De amendementen die in dit verband zijn voorgesteld zijn gebaseerd op het Commissievoorstel uit 2005 inzake de oorsprongsbenaming van vele categorieën ingevoerde producten, waaronder ook textielwaren. Ik steun die amendementen, zoals ik al heb kunnen onderstrepen bij het overleg met de Commissie interne markt. Ik zal dezelfde aanpak volgen bij het amendement betreffende de etikettering van materialen van dierlijke herkomst.
Bovendien zou ik nog wat willen zeggen over andere amendementen. Wat betreft amendement 19 kan ik zeggen dat de Commissie in haar voorstel de traditionele kleermakers al had vrijgesteld van de etiketteringsplicht. Het verruimen van die vrijstelling naar alle textielproducten die als eindproduct aan de consument worden geleverd, zou echter misschien een overdreven aantal kledingproducten vrijstellen van de etiketteringsplicht. Deze sector is in feite een van de belangrijkste spillen voor de ontwikkeling van Europese kledingproducten. Die producten zouden dan vrijgesteld zijn van de etiketteringsplicht, waardoor het aantal vrijstellingen wel eens exorbitant zou kunnen worden.
Amendement 63 beoogt speelgoed te schrappen van de lijst van producten waarvoor geen etiketteringsplicht geldt. In dit verband wil ik eraan herinneren dat voor speelgoed veiligheid van fundamenteel belang is. De desbetreffende wetgeving is voldoende gedetailleerd en is in 2009 na breedvoerige debatten in de Raad en het Europees Parlement grondig herzien.
Daar veiligheid al is geregeld in de specifieke norm voor speelgoed, zijn wij bevreesd dat een dergelijke bijkomende verplichting een buitensporige last zou kunnen vormen voor de producenten. Wat betreft het verzoek na te gaan of er andere mogelijkheden bestaan voor het etiketteren van textiel- en kledingproducten, verbind ik mij ertoe een breed en open overleg te starten met de belanghebbenden over alle zaken die aan de orde zijn gesteld tijdens de debatten in het Europees Parlement en de Raad.
Ik dank u voor uw aandacht en ik zal zeer attent luisteren naar de opmerkingen die tijdens dit debat zullen worden gemaakt.
Lara Comi, namens de PPE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, textiel is een van de sleutelsectoren van onze Europese markt. Het voorstel van de Europese Commissie is al een uitstekende basis voor de verbetering en vereenvoudiging van het bestaande wetgevend kader in de lidstaten. Dat geldt dan met name voor transparantie en flexibiliteit van de wetgeving met het oog op de technologische ontwikkelingen in de textielindustrie.
Het werk dat wij tot nu toe hebben verricht in het Parlement, heeft het inderdaad mogelijk gemaakt de oorspronkelijke werkingssfeer te verbreden door regels in te voeren voor andere etiketteringsvereisten die wij absoluut noodzakelijk achten. Ik wil met name uw aandacht vestigen op de regels voor de vermelding van de oorsprong.
In dit geval hebben we twee verschillende etiketteringssystemen voorgesteld: een verplicht systeem voor producten uit derde landen, analoog aan de bepalingen in de verordening van 2005 die nu zoals bekend bij de Raad is geblokkeerd, en een facultatief systeem voor producten die zijn vervaardigd in de lidstaten.
Over het algemeen streven de stelsels een tweeledig doel na, waarvan het kennen van de daadwerkelijke herkomst van het product ongetwijfeld het belangrijkste is. De consument moet immers bewuste keuzen kunnen maken bij het kopen van textielproducten. De voorgestelde criteria voor de bepaling van de oorsprong hebben tot doel te voorkomen dat op etiketten valse of misleidende informatie kan staan, die zeker de consument zou benadelen.
Bovendien hebben we met deze nieuwe regelgeving tot doel ook de kleine en middelgrote ondernemingen die hebben besloten hun activiteiten in de lidstaten te handhaven te beschermen.
De keuze om over te gaan tot stemming in de plenaire vergadering is ingegeven door de wil het Europees Parlement over deze zaken een krachtig standpunt in te laten nemen, met name gezien het politieke akkoord dat we met de drie grootste fracties hebben kunnen bereiken. Ik moet zeggen dat de samenwerking met de rapporteur en de andere schaduwrapporteurs werkelijk uitstekend is geweest.
Hoewel onze politieke visies uiteenlopen, zijn we erin geslaagd een echte gemeenschappelijke basis te bereiken die de beste keuze vormt om de belangen van de Europese burgers en van de Europese Unie te beschermen. Ik hoop dan ook dat er morgen eensgezinde steun zal zijn voor dit verslag, wat een krachtig politiek signaal kan zijn voor de Raad met het oog op de werkzaamheden die ons nog te wachten staan in de tweede lezing. Ik dank echt iedereen voor zijn medewerking.
VOORZITTER: LIBOR ROUČEK Ondervoorzitter
Christel Schaldemose, namens de S&D-Fractie. – (DA) Mijnheer de Voorzitter, ook ik wil graag beginnen met de heer Manders te bedanken voor de zeer constructieve samenwerking in verband met dit voorstel. Deze textielverordening is zowel een noodzakelijk als goed voorstel. Het is in feite bijzonder zinvol om de regels te harmoniseren die bepalen hoe wij nieuwe vezels goedkeuren voor de interne markt. Derhalve steunen wij allen in de Fractie van de Progressieve Alliantie van Socialisten en Democraten in het Europees Parlement dit voorstel.
Wij zijn echter ook van mening dat een voorstel niet alleen gunstig mag zijn voor bepaalde belanghebbenden. Het mag niet alleen gunstig zijn voor de sector. Het is ook van groot belang dat we aandacht hebben voor wat goed is voor de consumenten. Om deze reden is het voor ons van doorslaggevend belang geweest bij het opstellen van dit voorstel om te waarborgen dat de consumenten duidelijke informatie krijgen over de vezels en de textielproducten die zij kopen. Derhalve waren wij ook voorstander van de opname van een volledig overzicht van de vezelsamenstelling in het voorstel.
Echter, wij wilden nog verder gaan. Wij zijn natuurlijk ook voor de uitvoering van een onderzoek naar de manier waarop we in het algemeen textielproducten etiketteren en wij zijn ook betrokken geweest bij het indienen van voorstellen hieromtrent. Ik ben van mening dat het van cruciaal belang is dat consumenten de inhoud kennen van wat ze kopen en dat ze weten waar de kleding werd geproduceerd, of de kleding stoffen bevat die allergieën kunnen veroorzaken, en op de hoogte zijn van andere belangrijke feiten. Naar mijn mening is dit soort informatie, waaronder ook de productieomstandigheden, zeer belangrijk en zullen consumenten deze informatie in de toekomst ook steeds belangrijker gaan vinden. Derhalve vonden wij het belangrijk om te zeggen dat wij het van groot belang achten om nader te onderzoeken hoe wij kunnen zorgen voor een goed etiketteringsysteem voor textielproducten dat gunstig is voor de consumenten. Ook dit is een van de redenen waarom wij dit voorstel zo duidelijk hebben gesteund. Persoonlijk acht ik het ook van groot belang dat we de kledingmaten nader bekijken. Ik ben van mening dat we kunnen zorgen voor toenemende handel op de interne markt, indien we er zeker van zouden kunnen zijn dat de kledingmaten die worden aangegeven dezelfde zijn ongeacht het land waar de kleding wordt gekocht.
Wij sociaaldemocraten steunen het voorstel volmondig en zijn van mening dat het niet alleen de sector ten goede komt, maar dat het ook, wat belangrijker is, gunstig is voor de consumenten.
Niccolò Rinaldi, namens de ALDE-Fractie. – (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, we dienen de heer Manders te feliciteren met deze resolutie en het verslag, waarmee getracht wordt een beetje orde op zaken proberen te stellen in de toenemende onrust op de mondiale markt.
Ik heb in het bijzonder belangstelling voor het probleem van de verplichte oorsprongsvermelding. In de Commissie internationale handel, waar ik deel van uitmaak, werk ik als schaduwrapporteur namens de Fractie Alliantie van Liberalen en Democraten voor Europa samen met mevrouw Muscardini, die rapporteur is voor een verslag waar het verslag-Manders in zekere zin voor een klein gedeelte op vooruitloopt.
Op de mondiale markt waarop wij ons bewegen, bestaat er al regelgeving voor de verplichte vermelding van de oorsprong in de Verenigde Staten, China, Australië, Mexico, Japan en vele andere landen. Dat leidt tot een asymmetrische situatie, die de producenten en consumenten van ons continent grote beperkingen oplegt. Die anomalieën dienen gecorrigeerd te worden.
Dat geldt des te meer voor textielproducten, die naast veiligheidsproblemen waar al op gewezen is, een zekere suggestie wekken wat betreft de oorsprong. Ik zou bijna zeggen dat er van de oorsprong een poëtische werking uitgaat, wat bijzonder veelzeggend is.
Nu is de situatie enigszins schimmig, want er zijn producten met oorsprongsbenaming omdat het de fabrikant goed uitkomt, producten zonder oorsprongsbenaming omdat dat de fabrikant goed uitkomt en producten met oorsprongsbenaming op grond van wetgeving van andere landen daar de producten bijvoorbeeld tevens naar de Verenigde Staten en Japan worden uitgevoerd en de producent daarom ook aan die landen denkt. Om die reden hebben we voor deze problemen Europese regelgeving nodig.
In dat licht is het werk van het Europees Parlement, zowel met dit verslag-Manders als met het werk dat we in de Commissie internationale handel verrichten, een inspanning om als het ware ons doek te weven voor meer duidelijkheid voor de consument en de fabrikant.
Heide Rühle, namens de Verts/ALE-Fractie. – (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik ben het volledig eens met de vorige spreker. Ook wij zijn blij dat de Commissie internationale handel dit dossier behandelt. Ook ik zou de rapporteur willen bedanken. Toch kan ik me uiteindelijk niet vinden in zijn standpunt, en dat zal morgen ook blijken bij de stemming over bepaalde punten.
Ik herhaal de punten waar het om gaat. We willen allemaal een duidelijke oorsprongsetikettering. We vinden allemaal dat we druk moeten uitoefenen op de Raad. We betreuren allemaal dat de Raad al sinds jaren verhindert dat er een duidelijke oorsprongsetikettering komt. Deze tekst is echter een richtlijn, en geen symbolische resolutie waarin zoiets als dit kan worden verklaard. Ik heb zelf bijvoorbeeld mijn handtekening geplaatst onder een schriftelijke verklaring, waarin we nogmaals met nadruk eisen dat er iets gedaan wordt. Ik denk dat het belangrijk is dat we hieraan blijven werken.
Met deze richtlijn willen we echter een ander doel bereiken, we willen bij de aanduiding van nieuwe vezels en materialen de transparantie garanderen, en de consumenten zekerheid bieden. Wanneer het toepassingsgebied wordt uitgebreid zijn wij bang dat deze richtlijn hetzelfde lot beschoren zal zijn als de vorige poging, toen we een oorsprongsetikettering wilden voorschrijven, een “made in”. Dan zal ook deze richtlijn weer worden geblokkeerd in de Raad. Dat zou jammer zijn, want we zijn ervan overtuigd dat we vrij snel iets moeten doen. Wij zijn voor alle initiatieven in de richting van een oorsprongsetikettering in de zin van "made in", dat is glashelder, daarvoor zijn wij altijd te vinden, maar het lijkt ons fout om deze verordening daarvoor te gebruiken.
Malcolm Harbour, namens de ECR-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik spreek vanavond namens de schaduwrapporteur van mijn fractie, mevrouw McClarkin, die nauw betrokken is bij de behandeling van dit dossier.
Ik wil met u teruggaan naar hetgeen mevrouw Rühle zei. Ik ben het volledig met haar eens over de manier waarop de kwestie van de vermelding van het land van oorsprong wordt aangepakt. In de voorliggende voorstellen staan enkele belangrijke verbeteringen voor de kern van het voorstel: over de wijze van etikettering van de vezels, over de manier waarop de samenstelling wordt geëtiketteerd en over de duidelijkheid van de etikettering.
Maar het valt mij op dat de rapporteur heeft verzuimd te melden dat dit een cruciale richtlijn voor de interne markt is, maar ook een richtlijn voor consumentenbescherming. Het primaire doel van de richtlijn is de wetgeving te vereenvoudigen. Daardoor wordt het gemakkelijker om nieuwe namen vast te leggen en wordt het mogelijk nieuwe textielproducten ongeveer twaalf maanden sneller op de markt te brengen. En, in samenhang met wat we op het punt staan op standaardisatiegebied te bereiken, is het ook een aanzienlijke verbetering dat regelgeving bij het Europees Normalisatiecomité wordt ondergebracht. Dit alles zal leiden tot belangrijke besparingen voor bedrijven, maar ook voordelen bieden voor de consument.
De echte vraag voor de rapporteur is of we al deze duidelijke voordelen op het spel zetten door aan dit voorstel een kwestie te koppelen van oorsprongsetikettering, die – zoals mevrouw Rühle terecht opmerkte – al door de Commissie voor een hele reeks producten is voorgesteld. Ik vind dat we heel voorzichtig moeten zijn om de voordelen niet tegen te houden. Ik ben het ermee eens dat we het politieke punt moeten maken en we moeten ook vragen naar enkele andere zaken waarnaar hij vraagt. Maar ik denk dat hij op een aantal punten te ver is gegaan in zijn rol als rapporteur voor deze commissie en het resultaat lijkt nogal op een kerstboom met enkele van zijn eigen ideeën. Ik hoop dat hij daarmee bij de stemming morgen rekening houdt met het oog op de voordelen voor consumenten en voor fabrikanten. Laten we enkele politieke uitspraken doen, maar laten we dit niet onnodig vertragen.
Eva-Britt Svensson, namens de GUE/NGL-Fractie. – (SV) Mijnheer de Voorzitter, om juiste keuzes te kunnen maken en gebruik te kunnen maken van hun macht, moeten consumenten toegang krijgen tot informatie over producten. Dit verslag is een eerste stap en houdt in dat het land van oorsprong, met andere woorden informatie over waar het product werd geproduceerd, op het etiket van textielproducten wordt aangeduid. Als consumenten hebben we het recht om dat te weten.
Nu hebben we ook de mogelijkheid om te vragen dat de Commissie een stap verder gaat met betrekking tot het geven van meer macht aan consumenten. Ik denk onder andere aan aanduidingen inzake onderhoud, alsmede waarschuwingen in verband met gezondheid en veiligheid. Allergische personen mogen niet worden blootgesteld aan producten die sporen van allergene stoffen bevatten.
Onze burgers hebben vaak het gevoel dat de internemarktregels prioriteit geven aan bedrijven en de industrie. De Confederale Fractie Europees Unitair Links/Noords Groen Links en ikzelf zijn van mening dat het de hoogste tijd is dat de eisen van de consumenten op de eerste plaats komen. Daar zouden niet alleen de consumenten maar ook serieuze bedrijven van profiteren.
William (The Earl of) Dartmouth, namens de EFD-Fractie. – (EN) Mijnheer de Voorzitter, het verslag wordt omschreven als – ik citeer – “in wezen een technische aangelegenheid zonder grote politieke gevolgen”. De Europese Commissie laat nooit een goede crisis onbenut. Evenzo is het Europees Parlement ook bedreven in het benutten van technische verslagen om een geharmoniseerde Europese superstaat te creëren. De Britse Onafhankelijkheidspartij bekijkt dit verslag dan ook met argwaan.
Maar het eerste deel van het verslag brengt drie richtlijnen samen in een enkele verordening, hetgeen een vereenvoudiging zou betekenen. Later schemert er zelfs een intrekking door. Niettemin zijn wij sterk gekant tegen het tweede deel, met name tegen amendement 58 dat gericht is op de invoering van nieuwe etiketteringsbepalingen op het niveau van de Unie. Ik wijs vooral op het voorstel voor ‘een uniform systeem voor de gehele EU voor de etikettering van maataanduidingen van kleding en schoeisel’. Wij hebben een volledig doeltreffend systeem van maataanduidingen in het Verenigd Koninkrijk. Het verschilt totaal van het systeem in het grootste deel van het continentaal Europa. De bevolking van het Verenigd Koninkrijk kent en begrijpt het en dit systeem moet niet worden vervangen door een EU-breed systeem.
Opnieuw probeert een rapporteur van het Europees Parlement een eenvoudige technische aangelegenheid te gebruiken voor het bevorderen van het totaal ondemocratische doel van een Europese superstaat.
Hans-Peter Martin (NI). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, in de afgelopen decennia hebben we het duizend keer over de globalisering gehad, en keer op keer vroegen de luisteraars zich uiteindelijk af: wat moeten we doen? En dan komt altijd de macht van de consument. Wanneer die consument van die macht gebruik zou kunnen maken, wanneer hij gaat winkelen, wordt hij echter met onnodige hindernissen geconfronteerd. Bij textiel zijn bepaalde aanduidingen gestandaardiseerd, maar we zijn niet moedig genoeg.
Commissie, dames en heren, het verbaast me dat ik de eerste ben die dit noemt. Waarom zijn we niet veel ambitieuzer wat de etikettering van sociale aspecten betreft? Waarom beschikken we nog niet over dergelijke etikettering? Waarom gebruiken we dit ideale instrument niet om de transparantie te garanderen, om aan te tonen waar zulke producten worden gemaakt, hoe, en onder welke omstandigheden? Waarom jammeren we voortdurend dat er zoveel banen verloren gaan, in plaats van te doen wat de consument echt wil, namelijk hem in staat stellen om te begrijpen wat hij werkelijk koopt?
Evelyne Gebhardt (S&D). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, mijnheer Manders, ik wil u bedanken voor het goede werk dat u in verband met deze verordening heeft verricht. Ik zou ook mijn schaduwrapporteur willen bedanken. Dit is weliswaar een technisch verslag, dat is al meerdere malen gezegd, maar het heeft veelvoudige en vergaande gevolgen voor onze burgers. Het gaat namelijk over de toelating van nieuwe vezels op de markt van de Europese Unie.
Wij willen dat natuurlijk mogelijk maken, de Europese Commissie heeft gelijk. Het mag echter niet zomaar gebeuren, de vezels moeten getest worden. De consumenten moeten worden beschermd, dat principe voeren we hoog in ons vaandel. Daarom is het belangrijk dat de vezels worden getest, we willen bijvoorbeeld weten of ze allergeen zijn. Ze moeten echter ook duidelijk worden geëtiketteerd, zodat de burgers – die we altijd omschrijven als verstandige burgers – weten waar ze aan toe zijn.
In dat verband moet ik zeggen dat ik het niet eens ben met de collega’s die hebben gezegd dat we de oorsprongsetikettering hier buiten moeten laten. Die is juist heel belangrijk. Veel burgers willen weten waar de vezels en het textiel vandaan komen. Waarom willen ze dat? Ze willen dat onder andere vanwege de manier waarop deze producten worden gemaakt. Het is betreurenswaardig, maar in sommige landen heerst nog steeds kinderarbeid of zelfs slavernij. Er zijn burgers die dat willen weten, omdat ze bij het kopen van producten een verstandige keuze willen maken.
Het past eigenlijk niet in deze verordening, maar als leden van het Parlement hebben wij de taak de Raad er aan te herinneren dat de tekst inzake de oorsprongsetikettering, die sinds 2005 op tafel ligt, eindelijk behandeld wordt, en daarvoor moeten we druk uitoefenen. Dit is een kans om dat te doen, en die moeten we ook gebruiken. Uiteindelijk komt er dan een goede verordening, waarvan de burgers zeggen: ja, daarmee kunnen we uit de voeten, dat is wat we van de afgevaardigden hadden verwacht.
Jacky Hénin (GUE/NGL). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, als er één industriële sector in Europa is waar arbeidsplaatsen zijn verdwenen door meedogenloze bedrijfsverplaatsingen, ongebreidelde kapitaalstromen, een sterke euro en dumping, dan is het wel de textielsector. Wat productie en werkgelegenheid betreft zijn er nog maar een paar niches in de ‘mid-range’ en ‘high-end’ sectoren en op de markt voor luxeartikelen en hightech-producten. Dat alles blijft echter kwetsbaar voor namaakgoederen en technologische vooruitgang in opkomende landen, die te vaak gefinancierd worden met het kapitaal van Europese bedrijven.
Daarom is alles meegenomen wat kan helpen om arbeidsplaatsen en knowhow in de Europese textielsector te beschermen. Ik ben dan ook voorstander van een etikettering van sociale aspecten op textielproducten om de consument te helpen producten te kiezen op basis van ethische overwegingen, zoals gezondheid, veiligheid, rechten, welzijn, werkomstandigheden en bezoldiging van werknemers.
Ik ben tevens voorstander van etikettering als een manier om namaak tegen te gaan, op voorwaarde dat we onszelf echt de menselijke middelen verschaffen om fraude te bestrijden. En vervolgens moeten we verder gaan door een echte communautaire preferentie in te voeren. We kunnen echter nóg zoveel etiketteringsmaatregelen bedenken, zonder de politieke bereidheid om weer een textielbranche op poten te zetten die werkgelegenheid schept in Europa zullen ze niet veel uithalen
Anna Rosbach (EFD). - (DA) Mijnheer de Voorzitter, de textielsector bevindt zich in een periode van ingrijpende veranderingen. Nieuwe vezels en stoffen doen hun intrede op de markt en de consumenten hebben moeite om te doorzien wat ze precies kopen. Helaas wordt een groot deel van de producten geproduceerd in landen zonder enige vorm van productiecontrole. Decennia lang hebben we consumenten voorgelicht over de inhoud van voedingsmiddelen en geneesmiddelen, maar niet over wat er in de kleding zit die we dragen. Daarom is het in dit ‘nanotijdperk’ een goede zaak dat we ons nu op dit onderwerp concentreren en ik ben het met zowel de commissaris als de rapporteur eens dat we behoefte hebben aan een uniforme etikettering van kleding- en schoenmaten.
Het internet opent geheel nieuwe mogelijkheden voor zowel handelaren als inkopers om via een identificatienummer informatie te vinden. Het is echter met name belangrijk om de consumenten voor te lichten over allergieveroorzakende en gevaarlijke stoffen. Ook verzorgingstips, productieland, brandbaarheid en gebruik van chemische stoffen bij de productie zijn belangrijk. Echter, in de dagelijkse omgang met producten is het met name het gebruik van taalonafhankelijke symbolen dat voor consumenten van cruciaal belang is.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Zonder bepaalde productnormen alsook een zeker niveau van consumenteninformatie kan er in deze gemondialiseerde wereld geen sprake zijn van eerlijke mededinging voor de Europese industrie en de Europese handel, noch van goede bescherming van de Europese consument. Met deze verordening wordt in vergelijking met de oude richtlijn een beduidend betere benaming en etikettering van textielproducten in het leven geroepen en wordt tevens de marktintroductie van nieuwe textielsoorten verkort met een jaar en de etikettering voor consumenten afgeschaft.
Er blijven echter de nodige twistpunten bestaan tussen het Parlement en de Raad, bijvoorbeeld met betrekking tot de koppeling van textielbenamingen aan taalonafhankelijke symbolen, de aanduiding van onderdelen van textielproducten van dierlijke herkomst of bijvoorbeeld de problematische allergietesten. Ik moet zeggen dat dit mij buitengewoon spijt. Het doet me echter deugd dat er redelijke overeenstemming bestaat met betrekking tot de herkomstaanduiding van producten en de gebruiksvereisten; verplicht voor textielsoorten afkomstig uit derde landen en voortaan niet meer verplicht voor textielproducten uit de lidstaten van de EU. Ziehier de eerste zwaluw waar de kwaliteitsbewuste Europese producenten en consumenten al zo lang reikhalzend naar uitkijken. Ik heb goede hoop dat het beginsel binnen afzienbare tijd zal worden uitgebreid naar producten uit glas, porselein en andere producten, en wel nog voordat de Europese producten definitief onder druk van de concurrentie van goedkope, laagkwalitatieve producten van onze markt verdwijnen.
Ik ben het hartgrondig oneens met degenen onder ons die dit protectionisme noemen. Informatie over het land van productie van een belangrijk deel van het product, alsook de omstandigheden waaronder deze zijn geproduceerd, is toch allesbehalve iets wat we zouden moeten verbergen. Mijns inziens is dit juist informatie waarmee de consument zich op de huidige gemondialiseerde markt beter oriënteren kan. Tevens wordt op die manier de kwaliteit van de Europese merken beter onder de aandacht gebracht en vervult dit onze burgers wellicht met terechte trots op het feit dat wij Europeanen ondanks alle concurrentie van goedkope arbeidskrachten nog steeds in staat zijn überhaupt producten te vervaardigen. De belangrijkste toegevoegde waarde voor de consument, iets waar deze ook echt op zit te wachten, is dat hij of zij erop vertrouwen kan niet bij de eerste de beste aankoop met een gevaarlijk product opgezadeld te worden, hetgeen ondanks alle verbeterde controles toch nog maar al te vaak gebeurt. Ik ben dan ook blij met de steun van de Commissie en vertrouw erop dat we een compromis zullen weten te bereiken met de Raad.
Alan Kelly (S&D). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, eerst wil ik mijn dank uitspreken aan de rapporteur en de schaduwrapporteurs, die bij dit onderwerp in alle stadia van het werk in de commissie een positieve en consumentgerichte houding hebben getoond. Ik vind dat het werk opnieuw aantoont dat dit Huis in staat is te behoren tot de meest flexibele en consensusvormende instellingen van de Europese Unie. Dit is misschien het tweede of mogelijk derde onderwerp dat ik sinds mijn komst in de Commissie interne markt en consumentenbescherming meemaak en waarbij dit Huis progressiever kan zijn dan de Raad en ik hoop op meer voorbeelden hiervan in de toekomst.
Wat het onderwerp zelf betreft, een poging tot harmonisering van regelgeving inzake etikettering van textielproducten en benamingen is een heel positief voorbeeld van de wijze waarop de interne markt de consument en de fabrikant kan helpen. Dit voorstel is voor de industrie en voor de consument even belangrijk. Het is belangrijk om dit te onthouden en soms denk ik dat het consumentenbelang niet zoveel aandacht krijgt als noodzakelijk is.
Dit voorstel begon als een hoofdzakelijk technische en niet-politieke kwestie en was slechts een middel om drie richtlijnen samen te voegen. Maar aangezien we zelden dit soort aangelegenheden opnieuw in dit Huis voorgelegd krijgen, is het zinvol dat we proberen voorstellen hierover zo algemeen mogelijk te maken.
Consumenten hebben recht op accurate, relevante, begrijpelijke en vergelijkbare informatie over de samenstelling van textielproducten. Zij hebben ook recht op een volledige lijst van vezels in producten; dit is noodzakelijk ter voorkoming van allergieën enzovoorts.
Persoonlijk vind ik het heel belangrijk dat de productiemethoden en -voorwaarden transparant zijn, en dat er sprake is van een accurate oorsprongsaanduiding. Dit maakt sociale besluitvorming bij de aankoop van producten mogelijk. Ik geloof dat dit steeds meer nodig wordt in de wereld waarin wij leven, gelet op kinder- en slavenarbeid en dergelijken.
Daarom steun ik veel ideeën van de Commissie, maar ik steun ook de verzoeken om een algemenere regeling inzake de etikettering van textielproducten. We moeten dit zien als een kans op het krijgen van de beste wetgeving die de interne markt vergroot en versterkt.
Regina Bastos (PPE). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, om te beginnen wil ik de heer Manders feliciteren met het werk dat hij voor dit verslag heeft verzet. Voorts wil ik de collega’s danken die voor dit dossier met hem hebben samengewerkt. Het feit dat dit voorstel zorgt voor vereenvoudiging en verbetering van de bestaande regelgeving en de huidige wetgeving – drie basisrichtlijnen betreffende benaming en etikettering van textielproducten – in één verordening onderbrengt, is op zich al belangrijk.
Maar daarnaast zal dit voorstel positieve effecten sorteren voor particuliere ondernemers en de overheid en een wettelijk kader bieden voor nieuw ontwikkelde vezels, waardoor innovatie in de textiel- en kledingsector wordt aangemoedigd. Deze herziening vergroot tevens de transparantie van de procedure waarmee nieuwe vezels worden toegevoegd aan de lijst van geharmoniseerde vezelbenamingen. Er lijkt geen enkele twijfel meer over te bestaan dat de betrokken ondernemers baat zullen hebben bij deze verordening.
Laten we de voordelen eens nalopen. De textielindustrie zal kunnen besparen op administratieve kosten en eerder nieuwe vezels kunnen verhandelen. Op hun beurt zullen de overheden van de lidstaten de wijzigingen niet hoeven om te zetten in nationale wetgeving, wat aanzienlijke besparingsmogelijkheden zal opleveren voor die lidstaten. De consumenten krijgen de garantie dat de vezelbenamingen aan specifieke kenmerken voldoen en profiteren ervan dat nieuwe vezels eerder op de markt komen. Voor de Europese industrie is de invoering van deze nieuwe vezels belangrijk als middel om innovatie te bevorderen en tegelijkertijd het niveau van informatieverstrekking aan de consument te verbeteren.
In de huidige context van een geglobaliseerde wereld met opkomende economieën en steeds grotere markten waar miljoenen producten verhandeld worden die door miljoenen bedrijven worden geproduceerd, is het inzetten op innovatie en snelle trajecten voor het laten arriveren van deze innovatie bij de consument absoluut cruciaal voor het bedrijfsleven, met name voor kleine en middelgrote ondernemingen. De toepassing van deze verordening kan het concurrentievermogen van die bedrijven vergroten. Hun marktaandeel zal er zeker door toenemen, waardoor zij zullen zorgen voor meer werkgelegenheid in Europa.
Sylvana Rapti (S&D). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, men zegt wel eens van iemand dat ‘zijn leven aan een zijden draadje’ hangt. Als dat draadje niet sterk genoeg is, als het niet van het juiste materiaal gemaakt is, dan is dat leven verloren. Ik zeg het maar om aan te geven dat draden en weefsels zeer belangrijk zijn.
Het onderwerp is echter niet alleen technisch van aard. Wij praten hier niet over een technisch verslag. Ik ben van mening van het zeer goed verslag dat de heer Manders heeft uitgebracht – en hierbij bedank ik hem daarvoor – een politieke dimensie heeft, een dimensie die zowel de handelaar als de fabrikant treft: met de regeling zal hun werk gemakkelijker worden, en sneller gaan.
Het is een politieke dimensie die te maken heeft met de consument en, bijgevolg, met de interne markt. Het is een politieke dimensie die ethische vragen opwerpt. Wij moeten weten waar het product vandaan komt. Wat is de oorsprong? De vermelding "made in ..." geeft ons geen technische informatie. Het is veel meer een politieke zaak. Als we weten uit welk land een product komt dan hebben we informatie over de manier waarop het werd gemaakt, over het soort arbeid dat daar wordt ingezet, over de arbeidsrechten daar, en of die al dan niet worden geëerbiedigd.
Wij hier, als burgers van de Europese Unie, wij zijn geen technocraten met oogkleppen. Wij zijn mensen die nadenken, wij maken wetten en wij handelen in de naam van andere mensen. Daarom is de vermelding “made in ...” misschien een technocratische procedure met een diepe politieke dimensie en moeten wij, inderdaad, mijnheer de Voorzitter, dit ondersteunen. Ik denk dat onze bijdrage daarin een grote rol zal spelen.
Daniel Caspary (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik heb mevrouw Rühle altijd al bijzonder sympathiek gevonden, maar dit is na zes jaar toch een première, wat ze zegt is me werkelijk uit het hart gegrepen. Ook ik ben namelijk bang dat we op dit moment twee dossiers met elkaar vermengen. Daarmee doen we de burgers van de Europese Unie geen plezier, maar onszelf, de Commissie en de Raad evenmin.
We zijn het er allemaal wel over eens dat de etikettering van textielproducten een kwestie is die de consument hoog op zijn agenda heeft staan en die we dit dringend moeten oplossen. We moeten echter oppassen, we moeten de dingen niet door elkaar halen. Wat hier gebeurt heb ik in het Parlement nog nooit meegemaakt. In de Commissie internationale handel behandelen we op dit moment een ontwerpverordening van de Europese Commissie, en vervolgens regelen wij precies dezelfde kwestie in een ander dossier.
Ik heb het heel concreet over de oorsprongsetikettering “made in”. Ik ben niet van plan om in te gaan op alle vragen die we in de Commissie internationale handel in de komende weken en maanden zullen behandelen tijdens de discussie over de “made in”-verordening: waar komt een overhemd vandaan dat in Italië ontworpen is, dat wordt gemaakt met leer uit Argentinië, met katoen uit Turkmenistan die in China geweven is, dat in Vietnam wordt genaaid en dan vervolgens in Italië wordt gestreken en verpakt? Waar komt dat product vandaan? Kunnen we een regeling bedenken waar de consument iets aan heeft?
Ik ben er absoluut van overtuigd dat als het ons zal lukken, dat zeker niet zal zijn via de verordening die we vandaag behandelen, maar veeleer via het voorstel waarvoor mevrouw Muscardini verantwoordelijk is. Ik hoop werkelijk dat we deze twee onderwerpen in de tweede lezing weer uit elkaar kunnen houden. Ik denk dat we de consument, het Parlement, de Commissie en de Raad werkelijk geen plezier doen wanneer we dat allemaal op één grote hoop gooien, en het aan elkaar koppelen. Ik hoop werkelijk dat we een oplossing kunnen vinden, en dat we de mogelijke blokkade kunnen verhinderen!
Gianluca Susta (S&D). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn dank gaat uit naar de rapporteur en de schaduwrapporteurs en naar de vicevoorzitter van de Commissie, commissaris Tajani, voor zijn precieze en nauwkeurige antwoorden op essentiële problemen.
Achttien jaar geleden stelde een onderzoek van de Universiteit van Barcelona dat voor het einde van het jaar 2000 de textielindustrie uit Europa verdwenen zou zijn. Wij zijn nu in 2010 en die sombere profetie is niet bewaarheid. De reden daarvoor is dat in Europa en in de landen die hun productie hebben gehandhaafd, is geïnvesteerd in onderzoek en ontwikkeling. Ik noem ook de landen die hun productie hebben gehandhaafd, want het gaat hier niet alleen om onderzoekscentra maar ook om centra voor toegepast onderzoek en de industrie zelf. Die ontwikkeling heeft de productie van nieuwe innovatieve vezels mogelijk gemaakt. Daarom hebben we nu deze verordening nodig die in de plaats komt van een richtlijn. De verordening moet zorgen voor flexibiliteit, waarborgen geven aan de consument in de vorm van etikettering en garanties bieden wat betreft het land van oorsprong van het product.
Ik meen dat het goed is ons een toekomst in te beelden, vicevoorzitter Tajani, waarin voor de bescherming van de veiligheid en gezondheid ook een Europees waarnemingscentrum, een toezichthouder, bestaat die garant kan staan voor de oorsprong van de producten. Ik geloof dat deze positieve kant van dit verslag voor ons aanleiding moet zijn ermee in te stemmen.
Elisabetta Gardini (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik meen dat we het allemaal eens zijn met de aanpak van de ontwerpverordening die we vandaag bespreken. Dat geldt in het bijzonder voor zaken die het vereenvoudigen van bureaucratische procedures, het bevorderen van een innovatievere industrie, de duidelijkheid en vooral – en ik sta erop dit te onderstrepen – de consument betreffen.
Om die reden zou ik de plaats van oorsprong willen benadrukken, want dat punt is volgens mij een wezenskenmerk van het voorstel. De consument van tegenwoordig wil geïnformeerd worden en de plaats van oorsprong is in dat verband zeker een van de meest gevoelige gegevens die we de consument kunnen verstrekken. Ik denk dat als we naar een markt in een willekeurige Europese stad toegaan, we zullen vaststellen dat mensen geïnteresseerd zijn in wat ze kopen. Ze willen weten wat ze kopen, waar het product van gemaakt is en waar het vandaan komt. De herkomst is zeker een uiterst belangrijk en gevoelig gegeven. Het is belangrijk, omdat de Europese Unie tegenwoordig een toegevoegde waarde is, een garantie voor veiligheid en bescherming van de consument.
Wij en de consumenten weten dat regels en wetten in landen buiten de EU minder attent en gevoelig zijn voor veel zaken die talrijke collega’s voor mij al genoemd hebben: arbeidsomstandigheden, bescherming van minderjarigen, bescherming van vrouwen, bescherming van werknemers, maar ook aandacht voor regels en gebruikte stoffen. Het spijt ons dat te zeggen, maar we weten dat de werkelijkheid zo in elkaar zit. Het heeft echt geen zin, beste collega’s, om dat te verbergen.
Er verschijnen maar al te vaak berichten in de pers over allergieën bij kinderen en vrouwen. Na gesprekken met artsen, kinderartsen of gynaecologen komen we dan te weten dat het gebruik van producten en stoffen die schadelijk zijn voor de gezondheid helaas wijdverbreid is. Tot slot wil ik erop wijzen dat het hier niet om protectionisme gaat maar juist om het streven naar gelijke voorwaarden in een mondiale markt. Veel partners van ons hebben al dergelijke regels voor etikettering ingevoerd. Daarbij denk ik aan de Verenigde Staten, Canada en Japan.
Andreas Schwab (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ik heb de hele discussie over de richtlijn betreffende de etikettering van textielproducten gevolgd, en wil er graag op wijzen dat het voor de PPE-Fractie belangrijk is dat de consumenten die voor ze kleding kopen informatie willen hebben, die ook krijgen.
De rapporteur stelt voor om vaker gebruik te maken van technologie en in het product in plaats van een ellenlang etiket slechts een identificatienummer op te nemen en de informatie dan in andere documenten ter beschikking te stellen, bijvoorbeeld via internet. Dat is zeker zinvol voor personen die werkelijk veel informatie willen hebben. Het is ook handig voor degenen die de informatie niet nodig hebben, omdat ze de uitvoerige informatie op het etiket dan niet hoeven te lezen.
Ten tweede stellen de rapporteur en de schaduwrapporteurs – die ik nogmaals van harte wil bedanken – voor om onderzoek te verrichten naar allerlei aspecten, die allemaal onze aandacht verdienen, maar wanneer we al dat onderzoek verrichten zal dat waarschijnlijk tot heel wat weerstand in de Raad leiden. Dat is bijzonder betreurenswaardig, vooral omdat dit voorstel voor de Europese textielindustrie heel belangrijk is. Zeer innovatieve vezels kunnen ons namelijk een vooraanstaande positie bezorgen op deze uiterst competitieve mondiale markt. Wanneer deze verordening er zo niet komt, zou dat voor ons allemaal nadelig zijn.
De kanttekeningen die terecht zijn geplaatst in de door de commissie aangenomen amendementen mogen we niet opzijschuiven, maar nu moeten we ons concentreren op het aannemen van dit voorstel in de oorspronkelijke versie van de Commissie. De kwestie van de oorsprongsetikettering en van de uniforme maataanduidingen, die ook de heer Caspary heeft genoemd, kunnen we later misschien nog een keer behandelen.
Ik hoop dat we dit dossier zo snel mogelijk in tweede lezing kunnen afsluiten. Ik hoop ook dat we ons tijdens de tweede lezing zullen concentreren op de hoofdpunten, en ons niet te lang bezighouden met marginale onderwerpen.
Marco Scurria (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik neem hier het woord omdat ik het van belang vind aan dit debat mee te doen. Volgens mij gaan we namelijk stemmen over een voorstel dat essentieel is voor het rationaliseren van de werkzaamheden van onze bedrijven, maar vooral voor het bieden van waarborgen aan de consument. Wie producten koopt, moet weten wat hij koopt en wie naar kwaliteit op zoek is, moet die kwaliteit kunnen vinden! Het voorstel is echter ook belangrijk omdat het de mogelijkheid geeft te weten of de producten die wij kopen in sociaal opzicht duurzaam zijn.
Wat ik nu ga zeggen is al door iemand anders gezegd. Ik wil die mening echter met kracht herhalen, want het gaat om een bijzonder feit dat niet beperkt moet blijven tot de besloten ruimte van dit debat in het Europees Parlement. Ik wil gewoon weten of een bepaald product op een plaats is gemaakt waar de werknemers bescherming genieten; ik wil weten of er achter dat product uitbuiting van minderjarigen schuilgaat; ik wil weten of dat product het resultaat is van oneerlijke concurrentie!
Ik hoop dat deze maatregel op korte termijn zal worden verruimd naar andere industriële branches en naar het ambachtelijke bedrijf. Ik meen, en hiermee rond ik af, dat dit voorstel Europa veel dichter bij de burgers brengt. Ik dank de rapporteurs die gewerkt hebben aan dit voorstel en ik bedank de Commissie en commissaris Tajani voor de impuls die ze hebben gegeven aan deze maatregel.
Mairead McGuinness (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, een groot deel van dit debat over textielproducten komt terug in onze debatten over voedsel, de herkomst van voedsel en de manier waarop we voedsel etiketteren. Het is interessant dat een pizza die bijvoorbeeld in Ierland wordt gemaakt, ingrediënten uit zestig verschillende landen kan bevatten. Het is zeer ingewikkeld om onze etikettering correct te krijgen.
Tot de genoemde kwesties behoren de zorgen van consumenten over de manier waarop producten worden vervaardigd, over het welzijn van werknemers en over milieunormen. Ik zag op CNN een zeer verontrustende rapportage over de toestand van de Parelrivier in China. De denimhoofdstad van Europa ligt aan de oever van die rivier, die sterk vervuild is door de export van goedkope producten naar de EU, de VS en andere markten – en consumenten kopen deze producten. Dus, hoewel we zeggen dat consumenten informatie willen om beredeneerde keuzen te maken, lijken veel consumenten de beschikbare informatie te negeren en op basis van de prijs te kiezen. Ik vind wel dat we over de gehele linie meer moeten praten over duurzame productie en duurzame consumptie, voedsel en ook textielproducten.
Sergio Paolo Francesco Silvestris (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, ik dank de rapporteur, de heer Manders, en de schaduwrapporteur, mevrouw Comi. Met alle respect voor mevrouw Rühle, maar ik ben het niet helemaal met haar eens.
Zij stelt dat het verkeerd is in deze verordening regels op te nemen met betrekking tot “made in”. Waar moeten we die regels, waar consumenten en kleine bedrijven in Europa al jaren, al te lang op wachten, dan wel onderbrengen? Volgens haar is het doel van deze verordening om de markt te openen voor nieuwe vezels, innovatie en snellere codificering, maar het land van oorsprong geheim te houden, omdat het Europa dat bang is, zaken verborgen houdt, geen duidelijkheid schept en niet zegt waar producten worden geproduceerd het proces waarmee nieuwe vezels op de markt worden gebracht terecht moet versnellen, maar de consument niet moet laten weten waar de textielproducten worden gemaakt.
Wat voor zin heeft een dergelijk proces met twee snelheden? Moeten we soms nog het idee stimuleren van het Europa van de bureaucratie en weinig transparantie en, erger nog, van de angst, dat geen duidelijkheid hoeft te scheppen? De reden dat wij op korte termijn ook regels voor “made in” willen – ik ben bijna klaar, Voorzitter – is simpel. De uitdrukking “made in Europe” op een textielproduct betekent dat bij de vervaardiging van zo’n product geen gebruik is gemaakt van giftige of voor het milieu schadelijk oplosmiddelen. De uitdrukking houdt tevens in dat het product niet is gemaakt door kinderen die in virtuele slavernij worden gehouden of door uitgebuite vrouwen, noch door uitgebuite arbeiders, met slopende werktijden en arbeidsomstandigheden zonder garanties voor gezondheid en veiligheid, sociale zekerheid en lonen.
De vermelding “made in Europe” is een garantie voor de consument en ook een garantie met betrekking tot de wijze waarop het product is gemaakt. We moeten trots zijn op die vermelding en ervoor zorgen dat zij onmiddellijk wordt ingevoerd! Daarom steunen wij dit voorstel, zoals de bevoegde commissie het heeft geformuleerd. We danken commissaris Tajani voor de veelbetekende en geruststellende woorden die hij hier in dit verband heeft gericht tot het Parlement.
Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, ik vind het goed dat we discussiëren over een onderwerp dat iedere burger raakt, omdat bijna iedere burger consument en koper van textielproducten wordt.
De etikettering is ook erg belangrijk. Ik herinner me dat ik in mijn eigen land jaren geleden verschillende keren verbijsterd was als ik een product oppakte en las ‘Deantús na hÉireann’ – ‘Geproduceerd in Ierland’, en nadat ik het etiket eraf trok, zag ‘Made in China’staan; met andere woorden, de consumenten werden opgelicht.
We hebben sindsdien een lange weg afgelegd, maar we moeten verder. Heel belangrijk zijn de punten die vooral Lara Comi naar voren bracht over uit derde landen afkomstige producten. We zijn veel te streng geweest voor onze eigen landen, en niet zo streng voor derde landen. Dit geldt ook voor de agrarische sector, en in het bijzonder wordt dit bevestigd door de komende Mercosur-voorstellen. Dus ik ben er blij mee.
Ten slotte is de suggestie voor invoering van dezelfde maataanduidingen in de hele Europese Unie heel goed. Het maakt het voor consumenten veel gemakkelijker om aankopen te doen en het schept ook een gevoel van een Europese Unie zonder dat het een superstaat in het leven roept waarvoor de goede Earl wat bezorgd is.
Ilda Figueiredo (GUE/NGL). - (PT) Mijnheer de Voorzitter, dit debat over de vermelding van de oorsprong en de etikettering van textiel- en kledingproducten is zeer belangrijk voor de bescherming van de rechten van de consument maar ook voor de bescherming van de arbeiders en van de productie van de textiel- en kledingindustrie in onze landen.
Wij willen strijden tegen sociale dumping en kinderarbeid en voor de bescherming van sociale rechten en hoge kwaliteit van het milieu. Etikettering moet de consument in staat stellen een duidelijke keuze te maken en ons allen een betere toekomst bezorgen, zowel hier in de Europese Unie als in andere landen. Via duidelijke etikettering van de oorsprong en de bestanddelen van het product kunnen we een bewustere keuze maken en een bijdrage leveren aan een betere toekomst.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. − (IT) Mijnheer de Voorzitter, ook ik ben het eens met degenen die stellen dat deze ontwerpverordening natuurlijk technische aspecten regelt maar tegelijkertijd van politiek belang is. Het is politiek gezien een belangrijk voorstel, omdat de belangen van de Europese burgers in het geding zijn en wij de regelgeving vereenvoudigen. Daardoor wordt het werk van de burger en van alle ondernemingen in deze branche vergemakkelijkt.
We bewijzen de burgers een dienst door hen met deze etiketteringsregels, waar de meerderheid van dit Parlement achterstaat, in staat te stellen te weten wat voor product zij kopen en daarmee hun gezondheid te beschermen. Op deze manier geven we ook waarborgen voor rechten, die overigens altijd gerespecteerd dienen te worden. Ik ben het ook eens met de thema’s die mevrouw Gebhard en mevrouw Figueiredo in hun betogen hebben aangesneden.
Wij zetten ons ook in voor de bescherming van de Europese textielindustrie. We mogen niet vergeten dat deze sector veel arbeidsplaatsen heeft verloren, soms ook ten gevolge van oneerlijke concurrentie. Wij hebben de plicht het concurrentievermogen van onze bedrijven op de wereldmarkt te verdedigen en dumping binnen de Europese Unie te beletten. Het beschermen van de textielsector betekent het verdedigen van duizenden arbeidsplaatsen en het verdedigen van de rechten van de burgers.
Door het goedkeuren van dit voorstel kunnen we dus een reeks belangen beschermen. Die belangen stroken volgens mij in ieder geval altijd met de waarden van onze Europese Unie. Ik geloof dat de heer Kelly gelijk heeft en, hoewel hij nu niet meer aanwezig is, wil ik de heer Dartmouth met zijn opmerking over de superstaat toch geruststellen.
Ik denk niet dat de Europese Unie de moderne variant is van de Leviathan van Hobbes. Nee, de Unie is slechts een instelling die gestoeld is op beginselen van solidariteit en subsidiariteit, de mensenrechten verdedigt en zich inzet voor de bescherming van de socialemarkteconomie. De markt is een instrument voor het voeren van een sociaal beleid. De Unie streeft dus geenszins naar het verstikken van de vrijheid van wie dan ook, maar wil slechts de rechten verdedigen van de 500 miljoen Europese burgers die in onze Unie wonen.
Antonio Tajani, vicevoorzitter van de Commissie. Standpunt van de Commissie over de amendementen van het Parlement
De Commissie kan de volgende amendementen aanvaarden: 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 10, 15, 17, 18, 20, 22, 23, 26, 29, 33, 34, 35, 39, 41, 42, 43, 44, 46, 52 en 61.
De Commissie kan de volgende amendementen in beginsel aanvaarden: 8, 9, 11, 12, 13, 14, 16, 21, 24, 25, 27, 28, 30, 31, 32, 36, 40, 45, 47, 48, 49, 50, 51, 53, 54, 55, 56, 57, 58, 59, 60, 62, 64, 65, 66, 67, 69, 70 en 72.
De Commissie kan de volgende amendementen niet aanvaarden: 19, 37, 38, 63, 68 en 71.
Toine Manders, rapporteur. − Ik ben vereerd met het feit dat voor een technisch verslag zo ontzettend veel sprekers op deze maandagavond aanwezig zijn en ik ben ook vereerd met het feit dat er een brede steun voor dit verslag is.
Sommige collega's uiten kritiek en zeggen dat je de reikwijdte van het verslag niet mag misbruiken en de scope niet mag verbreden. Dat begrijp ik, maar in dit verband wil ik dan toch de woorden van mijn collega Gebhardt onderstrepen. Soms moet je in een situatie gebruikmaken van de situatie om iets tot stand te brengen en mijns inziens kan dat uitstekend op deze manier.
Het is van belang dat er morgen een heel brede steun zal zijn – ik proef die steun overigens uit de reacties van velen – hetgeen tot een uitstekende uitgangspositie voor dit Parlement vooral bij de onderhandelingen met de Raad zal leiden. Ik denk namelijk – en ik dank de commissaris voor zijn duidelijke stellingname – dat het Parlement samen met de Commissie morgen een situatie kan creëren die uiteindelijk tot een positieve afsluiting van de onderhandelingen met de Raad zal leiden.
Het doel van dit voorstel is om betere wetgeving voor de toekomst te creëren omdat wij steeds meer via internet kopen; dan moeten wij een interne markt hebben die functioneert, een interne markt waarin 500 miljoen consumenten op een eerlijke wijze de informatie krijgen die zij wensen. Wij beginnen bij textiel en ik hoop dat een en ander zich uiteindelijk uitbreidt tot alle producten die op de interne markt te koop zijn. Het is niet de bedoeling om meer informatie te geven, maar wel om duidelijke informatie te geven met één Europees uitgangspunt en als dat lukt, dan ben ik daar zeer tevreden mee.
Tot slot, Voorzitter, wil ik nog even memoreren dat ik er bewust voor heb gekozen om niet in een enkele lezing overeenstemming met de Raad te bereiken; mijns inziens moeten wij namelijk veel vaker deze gewone weg bewandelen en moet het Parlement, de plenaire vergadering, eerst oordelen over het door de Commissie interne markt ingediende verslag alvorens in onderhandeling te gaan met de Raad en de Commissie om tot een slotsom te komen. Ik denk dat het een uitholling van de democratie is als wij vóór de behandeling ter plenaire vergadering al tot een vergelijk komen. Ik hoop dus dat velen dit voorbeeld zullen volgen en wij alle dossiers gewoon in een eerste en tweede lezing afhandelen.
Ik hoop op een goed resultaat morgen en onze uitgangspositie met een brede steun zal prima zijn om de finale met de Raad te winnen, om in voetbaltermen te spreken.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen (dinsdag 18 mei 2010) plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Sergio Berlato (PPE), schriftelijk. – (IT) De textielindustrie in de Europese Unie heeft de afgelopen jaren belangrijke economische uitdagingen gekend. Als antwoord daarop is de sector een langdurig proces van herstructurering en technologische innovatie gestart. Het verslag dat we behandelen biedt de mogelijkheid een aantal regels in verband met de etikettering van textielproducten te harmoniseren en te normaliseren. Daardoor kan volgens mij zowel het vrij verkeer van die producten in de interne markt vergemakkelijkt worden als een hoog uniform beschermingsniveau van de consument in de Europese Unie bereikt worden. Ik ben het dan ook eens met het verzoek aan de Commissie om binnen twee jaar na inwerkingtreding van de nieuwe verordening een verslag voor te leggen aan het Europees Parlement en de Raad over eventuele nieuwe etiketteringsvereisten. Het doel daarvan is tweeledig: vereenvoudiging van de etikettering van textielproducten en het verschaffen aan de consument van precieze en vergelijkbare informatie met betrekking tot eigenschappen, oorsprong en maat van de textielproducten. Bij het nastreven van deze doelstellingen moeten wij ons volgens mij ervan verzekeren dat het verruimen van de etiketteringsverplichtingen niet leidt tot grotere lasten voor bedrijven, met name kleine en middelgrote bedrijven. Op dit moment zijn er niet voldoende bewijzen voorhanden die de effecten aantonen voor de menselijke gezondheid van allergene of gevaarlijke stoffen die worden gebruikt bij de fabricage/verwerking van textielproducten. Daarom spoor ik de Commissie aan een studie te laten uitvoeren om deze effecten te kunnen beoordelen.
Andreas Mölzer (NI), schriftelijk. – (DE) Het bio-etiket belooft wederom heel iets anders dan waarvoor het bedoeld is, denkt u maar aan het recente schandaal van het “organisch katoen”, of aan de pantoffels van giftige “biologische” textiel. Ten eerste ontstaat er op die bio-markt weer een wirwar van etiketten en labels. Hier ligt een prachtig werkterrein braak, de EU standaardiseert toch zo graag? Ten tweede is het de hoogste tijd dat de EU genetisch gemodificeerde katoen toelaat. Als we al wachten met onderzoek naar de mogelijke gevolgen van schadelijke stoffen, dan moeten we in de tussentijd ten minste op het etiket schrijven dat een kledingsstuk genetisch gemodificeerde katoen bevat. Het is ook de hoogste tijd dat de EU zich bezighoudt met de radiofrequentie-identificatie. Het is onaanvaardbaar dat er in kledingsstukken elektronische etiketten zitten zonder dat de drager dat weet, maar we wachten nog steeds op de voorschriften daarvoor. Wanneer we een voetganger kunnen identificeren aan de hand van de RFID in zijn kleding, kunnen we hem op de voet volgen. Er heerst een ideologische terreur, de politieke correctheid heerst alom, en dus moeten we binnenkort heel goed oppassen welke evenementen we bezoeken wanneer we kleding met RFID dragen. Misschien moeten mensen in de toekomst alleen maar hun RFID-nummer laten verwijderen uit Google Street View. Misschien gaat er op het vliegveld wel een alarm af vanwege een chip in de kleding. George Orwell had het zo gek niet kunnen bedenken, we hebben zijn visioenen van de totale bewaking al lang ingehaald.
18. Nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is de korte presentatie van het verslag (A7-0151/2010) van Heide Rühle, namens de Commissie interne markt en consumentenbescherming, over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten [2009/2175 (INI)].
Heide Rühle, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, ik zou alle schaduwrapporteurs willen bedanken voor de goede samenwerking, en voor het voorlopige resultaat dat we in de commissie hebben bereikt. Ik zou nogmaals kort willen ingaan op de belangrijkste punten in mijn verslag.
Alle betrokken personen hebben meer rechtszekerheid nodig, de opdrachtgevers en de opdrachtnemers. Dat bedoelen we met betere regelgeving. In mijn verslag wijs ik erop hoe belangrijk overheidsopdrachten juist in crisistijden geweest zijn. Ik bekritiseer echter ook dat er een complexe relatie bestaat tussen de Europese wetgeving en de omzetting daarvan in de lidstaten. Daardoor hebben we ons doel van de herziening in 2004 niet bereikt, we wilden de overheidsopdrachten eenvoudiger en minder bureaucratisch maken. In tegendeel, dit leidt tot zwaardere lasten, hoge kosten voor juridisch advies door derden en moeizame procedures. Helaas gaat dit ten koste van de innovatie en de kwaliteit. Dat blijkt uit allerlei onderzoek. Omdat de juridische situatie niet duidelijk is wordt maar al te vaak het goedkoopste bod genomen, in plaats van het beste bod.
De Commissie reikt al de helpende hand bij de green procurement, maar daarvan is geen sprake bij sociaal verantwoorde aanbestedingen, fair trade of het bevorderen van de innovatie door het juiste aanbestedingsbeleid. Daar moet de Commissie dringend iets aan doen.
Het is ook de hoogste tijd voor een betere coördinatie binnen de Commissie. Het Europees Hof van Justitie heeft in de afgelopen tijd in meerdere arresten juridische vragen beantwoord, en de rol van de openbare opdrachtgevers bevestigd. Het Hof heeft er bijvoorbeeld op gewezen dat de richtlijnen niet mogen worden toegepast op onderwerpen die buiten hun toepassingsgebied vallen, zoals de planologie. Die arresten zijn geen blanco cheque voor openbare opdrachtgevers, maar ze schetsen wel een duidelijk kader voor hun werk. Ook dit moest ik in mijn verslag nog eens duidelijk zeggen.
Dan blijft er nog één punt over: de kwestie van de concessieovereenkomsten voor diensten. Daarover bestonden in de commissie grote meningsverschillen. Mijn standpunt daarover is niet nieuw. De wetgever heeft de concessieovereenkomsten voor diensten bewust niet opgenomen in de richtlijn inzake overheidsopdrachten, om juist hier meer flexibiliteit te garanderen en rekening te houden met culturele verschillen. Alle belanghebbenden met wie ik heb gesproken staan daar ook achter, de overkoepelende organisaties van de gemeentes, de openbare ondernemingen, vooral de drinkwaterbedrijven, maar ook de industriefederaties, de vakbonden en zeker ook de ngo's. Ook dat heb ik in mijn verslag nogmaals duidelijk willen maken.
Dan blijft er nog één belangrijk punt over: openbare aanbestedingen mogen er niet toe leiden dat de gekozen instellingen hun democratische rechten verliezen. We stellen vast dat in veel gemeentes intussen wordt besloten dat fair trade een belangrijk criterium moet zijn voor de openbare aanbestedingen, en ik vind dat we dat moeten ondersteunen, of het nu gaat om de aankoop van koffie of om andere producten. Het is werkelijk belangrijk dat de Commissie de gemeentes in dergelijke gevallen helpt, en advies geeft wanneer ze fouten maken. In plaats daarvan heeft de Commissie een nieuwe inbreukprocedure tegen Nederland ingesteld, waar precies vanwege dergelijke fouten een bezwaarprocedure is geopend. Dat is volgens mij contraproductief, dat doorkruist de politieke besluiten van politieke instanties.
De Voorzitter. – Ik zie dat er meerdere mensen willen reageren. Denk eraan dat u allen slechts één minuut hebt.
Frank Engel (PPE). – (FR) Mijnheer de Voorzitter, ik wilde allereerst een compliment maken aan de rapporteur voor haar grondige werk en luisterende oor. Het was een genoegen samen met haar aan dit verslag te werken. Ik denk dat dit werk een evenwichtig verslag heeft opgeleverd waarmee wordt gestreefd naar meer rechtszekerheid. Het gaat er nu dus niet om tegen elke prijs meer wetgeving voor te stellen, maar om de toegankelijkheid en begrijpelijkheid ervan te vergroten.
Een specifiek punt dat ik wil benadrukken – mevrouw Rühle heeft het al gedaan – is dat van concessieovereenkomsten voor diensten. Dit is een gevoelig punt dat ook binnen de Commissie enige controverse heeft veroorzaakt. Wetende dat ze van plan is op dit punt met nieuwe wetgevingsvoorstellen te komen wil ik de Commissie nogmaals wijzen op de noodzaak om de werking van de interne markt te verbeteren. Op dit moment kan niets anders grote wetgevingsinitiatieven in dezen rechtvaardigen.
Evelyne Gebhardt (S&D) . – (DE) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, mijn fractie had eigenlijk graag voor het verslag van mevrouw Rühle willen stemmen, omdat er heel veel positieve elementen in zitten.
Helaas zijn er drie punten die ontbreken, of waarmee we zo niet kunnen instemmen. Ten eerste kon mevrouw Rühle niet accepteren dat we werkelijk een juridisch kader nodig hebben voor de diensten van algemeen economisch belang. Ten tweede heeft ze ook niet duidelijk gezegd dat het met name bij de sociale diensten om meer rechtszekerheid gaat. Dat is een tekortkoming van dit verslag, en wij betreuren dat natuurlijk zeer.
Er is één punt waarmee we helemaal niet kunnen instemmen, en wel het feit dat de rapporteur de concessieovereenkomsten voor diensten niet wil opnemen. Het is onaanvaardbaar dat we gewoon zeggen dat we dit niet willen. Het Hof van Justitie heeft dit allemaal al geregeld. Dit is helemaal geen politieke kwestie. Het is heel belangrijk dat we duidelijk zeggen wat we willen, want we weten dat de Europese Commissie al een wetstekst voorbereidt. We moeten de Europese Commissie verzoeken om de duidelijke uitspraak van het Hof van Justitie over deze kwestie werkelijk over te nemen, en voor rechtszekerheid te zorgen. Dat is onze eis, en daarom hebben we een alternatieve resolutie ingediend. We verzoeken onze collega’s om in te stemmen met deze alternatieve resolutie.
Cristian Silviu Buşoi (ALDE) . – (RO) Mijn gelukwensen aan mevrouw de rapporteur met het geleverde werk voor dit verslag, en ik ben het geheel eens met de noodzaak tot vereenvoudiging van de Europese regels voor overheidsopdrachten en het vergroten van de transparantie. Ik maak mij zorgen over het grote aantal rechtszaken op het terrein van openbare aanbestedingen in vele lidstaten.
In Roemenië, bijvoorbeeld, leidt het uitzonderlijk complexe wettelijk kader tot procedurefouten, en de onjuiste toepassing van de regels bij overheidsopdrachten kunnen een obstakel vormen voor gebruik van de structuurfondsen. Daarom hebben wij een eenvoudiger en helderder wettelijk kader nodig, waardoor bij alle partijen de werkzaamheden worden vergemakkelijkt.
Ik wil ook graag een opmerking maken over de kwestie van de laagste prijs. Ik deel de mening dat een overheidsopdracht niet moet worden gegund uitsluitend vanwege de laagste prijs, en ik ben het met de rapporteur eens dat de prijs-/kwaliteitverhouding en het economisch belang van de offerte de belangrijkste elementen moeten zijn, niet uitsluitend de prijs. De wetgevingsherziening moet hiermee rekening houden en een grotere flexibiliteit inbouwen voor de aanbestedende overheidsorganisatie. Dit moet echter zeer voorzichtig gebeuren, want zonder heldere criteria wordt er een ware doos van Pandora geopend en lopen we het risico van nieuwe juridische onzekerheid en zelfs corruptie.
Malcolm Harbour (ECR). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, als schaduwrapporteur voor mijn fractie, maar ook als voorzitter van de verantwoordelijke commissie, wil ik mij aansluiten bij de dank aan Heide Rühle voor het werkelijk belangrijke verslag. Het is een schande dat op grond van de nogal merkwaardige regels van dit Parlement het debat over een dergelijk belangrijk verslag over een wezenlijk aspect van de interne markt en het overheidsbeleid tot interventies van slechts één minuut wordt beperkt.
Ik ben blij dat de heer Tajani hier is, omdat ik hem wil zeggen dat overheidsopdrachten een wezenlijk instrument vormen voor het stimuleren van innovatief ondernemen in de hele Europese Unie. We weten dat mijnheer Barnier nu van plan is naar de strategie te gaan kijken en ik hoop dat hij veel van deze dingen oppakt.
Maar collega’s, de kern van het probleem is dat we een regime hebben dat, zoals in dit verslag wordt gesteld, verwarrend en complex is en dat door veel overheidsinstanties niet als een kans, maar als een bureaucratische last wordt beschouwd. Commissaris, we kunnen overheidsopdrachten gebruiken om gebieden zoals kleine en middelgrote ondernemingen vooruit te helpen en voor kansen op innovatie en groene producten en diensten, en zeker ook als steun voor de hele innovatie-agenda. Dat is wat we moeten bereiken, maar het vereist een gezamenlijke inspanning van alle diensten van de Commissie om de aanbevelingen in dit verslag uit te voeren.
Jaroslav Paška (EFD). - (SK) Dankzij openbare aanbestedingen kunnen overheden op een doeltreffende manier tegen redelijke prijzen producten en diensten aankopen en kan het risico op corruptie worden verminderd. Het zou goed zijn om naar de toekomst toe het hele proces rond overheidsopdrachten te vereenvoudigen en aldus ook de ermee verband houdende besluitvorming te versnellen.
Dit is denk ik de richting die we in principe op moeten. Verder heeft de praktijk uitgewezen dat het nuttig is contracten voor overheidsopdrachten op het internet te publiceren. Op deze manier kan het brede publiek er namelijk uitgebreid kennis van nemen en kan het worden overtuigd van het nut en de juistheid ervan. Dat is in ieder geval gebleken bij overheidsinstellingen waar burgers nauwlettend toezagen op de eigendomstransacties. Toen deze alle contracten op internet begonnen te publiceren, steeg de tevredenheid over en het vertrouwen in die overheidsinstellingen aanzienlijk.
Zuzana Roithová (PPE). - (CS) Ik twijfel er niet aan dat dit verslag over overheidsopdrachten – met absolute meerderheid goedgekeurd door de Commissie interne markt en consumentenbescherming – voor de Europese Commissie een goede leidraad zal zijn bij de herziening van de richtlijn. Het gaat er ons om overheidsopdrachten beduidend toegankelijker te maken voor het midden- en kleinbedrijf (KMO’s) en om overheidsaanbestedingen beduidend minder bureaucratisch te maken en daardoor mede beter controleerbaar. Het leeuwendeel van de uit Europese fondsen gefinancierde overheidsopdrachten heeft betrekking op bouwprojecten waar vaak de verdenking – of soms nog erger – van corruptie over hangt.
Het spijt me dat we met de stemming over dit verslag niet tevens een stem uitbrengen over mijn voorstel voor een door de Commissie in te richten openbaar portaal waar men zou kunnen zoeken naar mogelijke prijsverschillen tussen de winnende offerte en de daadwerkelijke uiteindelijke prijs voor het bouwproject. Met een dergelijk portaal zouden verdachte prijsverschillen tussen de lidstaten van bijvoorbeeld een kilometer nieuwe snelweg vrij eenvoudig kunnen worden gedetecteerd. Voor mij staat namelijk buiten kijf dat het MKB (KMO’s) pas echt goed aan openbare aanbestedingen kan meedoen wanneer de huidige corruptie op dit gebied uit de wereld wordt geholpen.
Silvia-Adriana Ţicău (S&D). - (RO) De markt voor overheidsopdrachten vertegenwoordigt 16 procent van het bruto nationaal product van de Unie. De interne markt veronderstelt dat iedere Europese onderneming toegang heeft tot de aanbestedingen in iedere lidstaat. De Dienstenrichtlijn garandeert dat iedere Europese onderneming diensten mag leveren in iedere lidstaat, ook via elektronische weg.
De interne markt heeft behoefte aan interoperabiliteit tussen de systemen voor elektronische overheidsdiensten en daarmee ook tussen systemen voor elektronische ondertekening en elektronische aanbestedingssystemen. Ik verwelkom het PEPPOL-proefproject van de Europese Commissie voor elektronische openbare aanbestedingen, de beslissing met betrekking tot de lijst van geaccrediteerde leveranciers van certificeringsdiensten en het Europees plan betreffende de oprichting van een Europese dienst voor het valideren van elektronische handtekeningen.
Ik wijs erop dat de regeringen van de lidstaten zich in 2005 hebben verplicht om uiterlijk in 2015 de helft van de Europese aanbestedingen via elektronische weg te organiseren. Roemenië heeft al in 2002 een elektronisch systeem voor openbare aanbestedingen geïntroduceerd, hetgeen tot lagere overheidskosten heeft geleid, tot een grotere transparantie en tot een betere toegang voor KMO’s tot de markt voor overheidsopdrachten.
Andreas Schwab (PPE). – (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, ook ik zou mevrouw Rühle en de schaduwrapporteurs hartelijk willen bedanken voor dit degelijke verslag. De PPE-Fractie is tevreden met heel veel punten in het verslag. Bij bepaalde punten hebben we compromissen moeten sluiten, maar zo gaat dat in dit Parlement, niemand krijgt ooit helemaal zijn zin. Al met al is dit verslag een goede basis voor de verdere discussie met de Europese Commissie over een hele serie onderwerpen.
Mevrouw Rühle heeft al gesproken over de hulp die we aanbestedende instanties, diensten en overheden kunnen bieden wanneer ze bij de aanbesteding rekening willen houden met sociale criteria, maar zich toch willen houden aan de beginselen van de interne markt. Ten tweede is de vraag – en dat heeft de heer Engel al genoemd – hoe we de concessieovereenkomsten voor diensten dusdanig kunnen regelen dat ze ook op de lange termijn compatibel blijven met de interne markt.
Ik ben het helemaal eens met de heer Engel en mevrouw Rühle dat we nieuwe wetgeving alleen maar kunnen aanvaarden wanneer die een duidelijk voordeel oplevert voor de interne markt. In dat opzicht hebben we een goed compromis gesloten, en ik hoop natuurlijk dat de sociaaldemocraten uiteindelijk ook voor dit verslag kunnen stemmen.
Elena Băsescu (PPE). - (RO) In de context van de wereldwijde economische en financiële crisis is de regering van mijn land gedwongen geweest de salarissen van ambtenaren, de pensioenen en de werkloosheidsuitkeringen te verminderen en te snijden in de subsidies. Bij deze bijzonder harde maatregelen is het nodig dat openbare aanbestedingen zo transparant en zo snel mogelijk worden afgewikkeld om te zorgen dat overheidsgeld op correcte en efficiënte wijze wordt besteed.
Daarnaast moet het gebruik van elektronische aanbestedingssystemen worden aangemoedigd. Deze verminderen namelijk de corruptie en fraude in het stelsel van openbare aanbestedingen. De bestaande bureaucratische procedures, het complexe en verwarrende juridische regime en de noodzaak tot verheldering van de mogelijkheden voor het toekennen van overheidsopdrachten hebben geleid tot blokkering van de uitvoering van een aantal belangrijke contracten. Na overleg met het IMF heeft de Roemeense regering de wet op de openbare aanbestedingen gewijzigd. De gewijzigde wet zal voor 1 juni in werking treden.
Lara Comi (PPE). - (IT) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, de economische en financiële crisis heeft duidelijk gemaakt dat overheidsopdrachten die tot doel hebben grootschalige werken te ontwikkelen, de innovatie te stimuleren en de interne en externe concurrentie op Europees niveau aan te moedigen, een sleutelrol spelen.
Wij menen dat we niet heen kunnen om vereenvoudiging van regelgeving en meer rechtszekerheid. Dat zou zeker de transparantie met betrekking tot de samenstelling en de werkzaamheden van het raadgevend comité voor overheidsopdrachten, waarvoor de Commissie verantwoordelijk is, verbeteren.
Wij staan positief tegenover de rol van het geïnstitutionaliseerde publiek-private partnerschap dat de toegang van kleine en middelgrote ondernemingen, die de ruggengraat vormen van onze economie, vergemakkelijkt. Wij moeten onze inspanningen vergroten teneinde de frequente gevallen van discriminatie van KMO’s in Europa te voorkomen. Ik feliciteer de collega’s met hun werk en morgen kunnen zij op mijn steun rekenen.
Seán Kelly (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, bij het zoeken naar oorzaken voor onze huidige economische recessie denk ik dat er terecht met de vinger wordt gewezen naar bankiers, toezichthouders, speculanten, enzovoorts. Maar ik denk dat ook het terrein van overheidsopdrachten tot veel problemen heeft geleid in die gevallen dat er sprake was van vriendjespolitiek, gebrek aan transparantie en gebrek aan integriteit. De contracten gingen de hele tijd onvermijdelijk naar dezelfde mensen, die natuurlijk telkens opnieuw tijd en begroting overschreden, maar nooit een boete kregen.
Ik ben blij met deze nieuwe ontwikkelingen waarmee we tot de grootst mogelijke transparantie in het proces kunnen komen. Maar we moeten ook waarborgen dat degenen die over deze contracten oordelen over de meeste expertise en de grootste onafhankelijkheid beschikken en niet door gevestigde macht worden benoemd.
Ten slotte wil ik zeggen dat vereenvoudiging natuurlijk van vitaal belang is, omdat het zinloos is te veel tijd en te veel geld te steken in een heel belangrijke, maar per slot van rekening slechts eerste exercitie.
Antonio Tajani , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie, en met name commissaris Barnier die ik hedenavond vervang, hebben de opstelling van het ontwerpverslag van het Parlement over nieuwe ontwikkelingen bij overheidsopdrachten en het overleg over de amendementen zeer aandachtig gevolgd.
Zoals mevrouw Ţicău, mevrouw Comi en de heer Harbour hebben gezegd, is strakke discipline als het gaat om overheidsopdrachten van wezenlijk belang om overheidsgeld optimaal te gebruiken ten behoeve van burgers en van kleine en middelgrote ondernemingen, vooral met het oog op de huidige begrotingskrapte.
We zullen terdege rekening houden met de in het verslag geformuleerde opmerkingen bij het voorbereiden van nieuwe initiatieven. Sommige initiatieven die inspelen op deze opmerkingen zijn reeds in gang gezet. De diensten van de Commissie hebben een begin gemaakt met een ex-post evaluatie van de richtlijnen inzake overheidsopdrachten. Een mededeling is in de maak om te verduidelijken hoe openbare aanbestedingen worden ingezet om duurzame ontwikkeling, sociale insluiting en innovatie te bevorderen. Daarnaast wordt ook de jurisprudentie van het Hof inzake publiek/publieke partnerschappen momenteel geanalyseerd, en op basis van deze analyse zullen we het toepassingsgebied van de publiek/publieke partnerschappen kunnen afbakenen, die al dan niet binnen de werkingssfeer van het Europees recht inzake overheidsopdrachten valt.
Wat een eventueel initiatief inzake de concessieovereenkomsten betreft, neemt de Commissie de bewijslast op zich en werkt ze aan een impactstudie die in 2010 zal worden afgerond. Deze beoordeling vormt een eerste vereiste voor elk wetgevingsinitiatief op dit punt. Indien blijkt dat het huidige juridische kader de economische ontwikkeling of de ontwikkeling van een nieuwe en betere dienst van algemeen belang afremt, dan moeten we waarschijnlijk ingrijpen door te zorgen voor meer transparantie, rechtszekerheid en duidelijkheid van de geldende regels.
Op internationaal vlak doen we er alles aan om de markt voor overheidsopdrachten van de grootste economieën ter wereld open te stellen. Om het concurrentievermogen van het Europese bedrijfsleven te waarborgen staat wederkerigheid centraal in al onze onderhandelingen. Wij willen nauw samenwerken met het Parlement, en wij nodigen u uit het overleg op constructieve en open wijze te blijven benaderen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen (dinsdag 18 mei 2010) plaats.
19. Samenhang van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept "officiële ontwikkelingshulp plus" (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is de korte presentatie van het verslag (A7-0140/2010) van Franziska Keller, namens de Commissie ontwikkelingssamenwerking, over de samenhang van het EU-ontwikkelingsbeleid en het concept "officiële ontwikkelingshulp plus" [2009/2218(INI)].
Franziska Keller, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, wanneer we een coherent ontwikkelingsbeleid willen voeren mogen we niet met de ene hand iets geven, en het met de andere hand weer nemen. Het heeft bijvoorbeeld weinig zin dat we subsidies geven om de landbouw in ontwikkelingslanden te bevorderen, wanneer we de plaatselijke markten tegelijkertijd kapotmaken door directe of indirecte exportsubsidies.
Het heeft ook geen zin om de gezondheidszorg te verbeteren wanneer we de handel met generieke geneesmiddelen bemoeilijken, of de geneesmiddelen onbetaalbaar maken door de octrooiperiode te verlengen. Wanneer we agrobrandstof gebruiken kunnen we de emissie van CO2 in de EU misschien een beetje reduceren, maar in de ontwikkelingslanden leidt dit tot ontbossing en tot een ander gebruik van de landbouwgrond, en dus tot meer klimaatverandering, het tegendeel van wat we wilden. En dan heb ik het nog niet eens over het verjagen van de inheemse bevolking, alsmede de reductie van de biodiversiteit en van het areaal voor de productie van levensmiddelen. De EU is op dit moment niet bijzonder coherent.
Theoretisch heeft de EU al lang ingezien dat beleidsmaatregelen elkaar niet mogen doorkruisen. In het Verdrag van Lissabon staat dat het ontwikkelingsbeleid coherent moet zijn. In artikel 208 staat: “De Unie houdt bij de uitvoering van beleid dat gevolgen kan hebben voor de ontwikkelingslanden rekening met de doelstellingen van de ontwikkelingssamenwerking”. Dat moet ook onze ambitie zijn.
Dit jaar stellen we vast welke vooruitgang er is geboekt bij het bereiken van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling. Een ding is duidelijk, zonder een coherent beleid kunnen we onze beloftes niet nakomen. Iedereen die wetten vastlegt en omzet moet zich ervan bewust zijn dat hij deze verantwoordelijkheid draagt. Voor we een maatregel goedkeuren moeten we de effecten beoordelen, om vast te kunnen stellen of de Europese wetgeving misschien negatieve gevolgen heeft voor de ontwikkelingslanden. De Raad, de Commissie en het Parlement moeten deskundigen vragen om vast te stellen of de voorstellen op bepaalde punten misschien incoherent zijn. Het werkprogramma van de Commissie voor de beleidscoherentie is in dat opzicht een goede zaak. Nu is de vraag hoe dit plan wordt omgezet.
Een coherent ontwikkelingsbeleid betekent dat we bij de hervorming van het visserijbeleid beter rekening moeten houden met de mensen ter plaatse, we mogen hun belangen niet ondergeschikt maken aan die van de Europese visserijconcerns. Dat betekent dat we belastingparadijzen waar geld uit ontwikkelingslanden naar toe gaat droog moeten leggen. Dat betekent dat we niet kunnen instemmen met ACTA zolang de verdenking bestaat dat deze overeenkomst de toegang tot geneesmiddelen of technologieën voor ontwikkelingslanden zou kunnen bemoeilijken. Tot nu toe heeft de Commissie die verdenking niet uit de weg kunnen ruimen. Een coherent beleid betekent ook dat we bij de oprichting van de Dienst voor extern optreden garanderen dat het ontwikkelingsbeleid een sterk en zelfstandig beleidsterrein blijft, en de bevoegdheden van de Commissaris voor ontwikkelingssamenwerking worden uitgebreid, en niet besnoeid. En bovendien betekent het dat we bijvoorbeeld fair trade toelaten als criterium voor overheidsopdrachten, zoals mijn collega Heide Rühle heeft voorgesteld.
In veel gevallen moeten wij als Parlementsleden de Commissie en de Raad goed in de gaten houden, zodat ze een coherent beleid voeren. Vaak is het echter onze taak als Parlementsleden om zelf een coherent ontwikkelingsbeleid te voeren. We moeten de samenwerking tussen leden van de verschillende commissies verbeteren, en een permanente rapporteur benoemen.
Het verslag, dat in de Commissie milieubeheer, volksgezondheid en voedselveiligheid met algemene stemmen is goedgekeurd, bevat veel goede voorstellen, en betekent een grote stap in de juiste richting. Ik zou alle rapporteurs, de ombudsman en de ngo’s willen bedanken voor de goede samenwerking, en hoop dat ons gezamenlijke verslag morgen ook door de plenaire vergadering wordt aangenomen.
Mairead McGuinness, (PPE). – (EN) Mijnheer de Voorzitter, tot mijn spijt moet ik in dit vroege stadium van het debat een woord van ongenoegen over het verslag uitspreken, maar ik wil in het bijzonder wijzen op overweging I en de paragrafen 44 en 45. Er is veel wat ik in dit verslag verwelkom, maar ik geloof dat de inhoud van deze paragrafen deels op een historische opvatting van het landbouwbeleid is gebaseerd en beslist niet op de huidige werkelijke praktijksituatie.
Voordat ik in de weinige tijd die mij beschikbaar staat op de details inga, merk ik op dat paragraaf 15 een zeer belangrijk punt in het verslag is dat misschien meer in detail moet worden behandeld. Er staat dat slechts 4 procent van de ontwikkelingshulp voor overzee aan landbouw wordt besteed. Dat is een tamelijk schokkend cijfer en wel een cijfer dat ik noemde in een verslag dat ik tijdens het vorige mandaat van dit Parlement heb opgesteld.
Ik geloof dat er in dit verslag mogelijk helaas sprake is van een aanval op de Europese boeren. Ik vind dat niet passend. Ik wil het verslag op die basis beslist niet steunen, en ik betreur die situatie. Ik dring bij de collega's erop aan zorgvuldig naar deze punten te kijken.
Enrique Guerrero Salom (S&D). - (ES) Mijnheer de Voorzitter, het verslag van mevrouw Keller, waar wij vandaag over debatteren, legt de nadruk op iets wat essentieel is voor de doelmatigheid van het ontwikkelingsbeleid. Samenhang draagt altijd bij aan efficiëntie. In ontwikkelingslanden is incoherentie gelijk aan inefficiëntie en tevens aan onrecht.
Ik heb het over ontwikkelingsbeleid en niet alleen over ontwikkelingshulp. Samenhang betekent dat alle sectorale beleidsonderdelen, dus handelsbeleid, landbouwbeleid en al het externe optreden, moeten samenvloeien in één enkel beleid, een beleid dat overeenstemt met de algemene doelstellingen die wij willen verwezenlijken.
Alleen op deze wijze kunnen we voor meer synergieën zorgen en alleen op deze manier kunnen we de gunstige gevolgen van mondiale collectieve goederen maximaliseren. Daarom steunde en steun ik de oproep van mevrouw Keller in haar verslag om het Parlement een rapporteur te laten benoemen om het ontwikkelingsbeleid waarover dit Parlement zich uitspreekt te beoordelen en te monitoren.
João Ferreira (GUE/NGL). - (PT) Het beleid en de activiteiten van de Europese Unie op verschillende terreinen zijn vaak in tegenspraak met de verkondigde doelstellingen op het vlak van ontwikkelingshulp. Het door de Europese Unie verdedigde en gevoerde beleid van liberalisering en deregulering van de wereldhandel vormt een bedreiging voor de zwakste productiestelsels van ontwikkelingslanden. We kunnen niet negeren dat een belangrijk deel van de middelen die als officiële ontwikkelingshulp naar die landen gaat, uiteindelijk weer terugvloeit naar de landen van oorsprong via het aanschaffen van goederen en diensten.
We mogen ook de zware last van de enorme buitenlandse schuld niet negeren. Die schuld is al verschillende keren afbetaald en dient daarom te worden kwijtgescholden. Het is onaanvaardbaar dat verschillende ontwikkelingslanden worden gechanteerd doordat hun ontwikkelingshulp afhankelijk wordt gemaakt van de ondertekening van de zogenaamde “economische partnerschapsovereenkomsten”, in weerwil van de weerstand van veel van deze landen en de zorgen die zij hebben geuit. De prioriteiten van het Europees Ontwikkelingsfonds mogen niet worden opgelegd. Die prioriteiten dienen te worden herzien, waarbij rekening gehouden moet worden met de mening, prioriteiten en de reële behoeften van de ontwikkelingslanden.
Antonio Tajani , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, de Commissie, en met name commissaris Piebalgs die ik vervang, feliciteren de rapporteur met haar voorstel voor een resolutie over de samenhang van het ontwikkelingsbeleid, dat uitstekend is en alle punten uitvoerig behandelt.
De Commissie deelt haar mening over het belang van deze ambitieuze taak ten volste en stemt in met de verschillende voorstellen in de resolutie om de inspanningen van het Europees Parlement op dit terrein kracht bij te zetten. Deze resolutie komt als geroepen. Zoals u weet heeft de Commissie een actieplan van twaalf punten voorgesteld om de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling te verwezenlijken. De samenhang van het ontwikkelingsbeleid vormt een van de prioriteiten van dit plan, waarover momenteel binnen de Raad wordt beraadslaagd. De voornaamste aspecten die in de ontwerpresoluties van het Parlement worden genoemd vallen grotendeels samen met de prioriteiten die zijn vervat in de werkprogramma’s van de Commissie over de samenhang van het toekomstige ontwikkelingsbeleid, ook al zijn we het niet eens met alle in de resolutie verwoorde standpunten.
Deze twee documenten vormen voor de instellingen van de Europese Unie een degelijke basis om aan de weg te timmeren en te streven naar de grootst mogelijke samenhang van het EU-beleid met de ontwikkelingsdoelstellingen. De samenhang van het beleid is meer dan alleen het eventuele negatieve effect van het EU-beleid op de ontwikkelingsdoelen in kaart brengen. Het betekent ook dat we onze krachten bundelen met onze partners teneinde te komen tot winnende oplossingen om het EU-beleid te heroriënteren op de ontwikkelingsdoelen.
Daarom heeft de Commissie gekozen voor een nieuwe en verbeterde aanpak van de samenhang in het ontwikkelingsbeleid. Deze aanpak koppelt alle beleidsmaatregelen van de Europese Unie op dit punt aan vijf internationale uitdagingen, stelt geen grenzen aan de reikwijdte van onze inspanningen, en koppelt de evaluatie van beleid aan concrete strategische doelstellingen.
Bovendien is het werkprogramma gebaseerd op doelstellingen en indicatoren, en zullen effectbeoordelingen vaker worden ingezet om de samenhang van beleid te toetsen.
Eén opmerking over officiële ontwikkelingshulp: het standpunt van de Commissie in dezen is zonneklaar. De Europese Unie en de lidstaten moeten hun verplichtingen op dit gebied nakomen.
Hiertoe heeft de Commissie voorgesteld een verantwoordelijkheidsmechanisme binnen de Unie tot stand te brengen. De lidstaten buigen zich momenteel over dit voorstel.
Tegelijkertijd zullen, afgezien van officiële ontwikkelingshulp, andere openbare middelen beschikbaar worden gesteld aan ontwikkelingslanden, met name om klimaatverandering tegen te gaan. Ook moeten we proberen een manier te vinden om toe te zien op deze middelen en ervoor te zorgen dat ze voor ontwikkelingsdoeleinden worden aangewend.
Om de samenhang van ons beleid te verbeteren, moeten we onze partners bij de zaak betrekken. Artikel 12 van de overeenkomst van Cotonou voorziet in een communicatiemethode, een forum waar de ACS-landen hun zorgen over het beleid van de Europese Unie kenbaar kunnen maken. Van deze mogelijkheid moet veel systematischer gebruik worden gemaakt. Wij zullen dan ook onze dialoog inzake de samenhang van het ontwikkelingsbeleid intensiveren binnen andere internationale instanties zoals de ontwikkelingsconferentie Azië-Europa, die momenteel plaatsvindt, en de vergadering op hoog niveau van de Verenigde Naties over de evaluatie van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling, die in september zal worden gehouden.
Nog een laatste opmerking. Als we kijken naar de verschillende strategische terreinen waar het om gaat – handel, landbouw, visserij en andere – kunnen we slechts constateren dat alleen een gezamenlijke inspanning van alle economische grootmachten, en niet alleen de Europese Unie, zal helpen om een omgeving tot stand te brengen die bevorderlijk is voor ontwikkeling. De samenhang van het ontwikkelingsbeleid moet op Europees en internationaal vlak een voorname prioriteit zijn en blijven.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen (dinsdag 18 mei 2010) plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149)
Elisabeth Köstinger (PPE), schriftelijk. – (DE) Ik zou wat nader willen ingaan op overweging I en op de paragrafen 44 en 45 van dit verslag. Die zijn heel ongelukkig geformuleerd, en geen weergave van de feitelijke situatie. Allereerst zou ik erop willen wijzen dat exportrestituties een instrument van de Europese Unie voor het sturen van de markten zijn. De Europese Commissie gebruikt dit heel terughoudend, en nog slechts in een paar uitzonderlijke situaties. Deze exportrestituties zijn bedoeld als een soort vangnet, en kunnen dus niet verantwoordelijk worden gehouden voor de grote problemen in de landbouwsector van de ontwikkelingslanden, wat in de overweging gesuggereerd wordt. Ik wil er ook op wijzen dat de EU de grootste importeur van landbouwproducten uit ontwikkelingslanden ter wereld is. De EU is dus geen remschoen voor de ontwikkeling en de opbouw van een krachtige landbouwsector in de ontwikkelingslanden – integendeel. De EU draagt ongetwijfeld een grote verantwoordelijkheid op het gebied van de internationale handel in landbouwproducten, met name tegenover ontwikkelingslanden. Dat is een feit, en de Unie is zich daarvan terdege bewust. .Juist daarom wijs ik ongedifferentieerde oordelen van de hand, die niets te maken hebben met een genuanceerde en objectieve visie. Ik ben tegen overweging I en tegen de artikelen 44 en 45, en dus ook tegen het hele verslag.
Proinsias De Rossa (S&D), schriftelijk. – (EN) Ik steun deze resolutie over samenhang van het ontwikkelingsbeleid. Zoals in het Verdrag van Lissabon duidelijk wordt gesteld, moet de Europese Unie rekening houden met doelstellingen voor ontwikkelingssamenwerking als beleid wordt uitgevoerd dat mogelijk gevolgen voor ontwikkelingslanden heeft. In een tijd waarin diverse crises het behalen van de millenniumdoelstellingen voor ontwikkeling ernstig bedreigen, is het des te belangrijker ervoor te zorgen dat ons ontwikkelingsbeleid niet door maatregelen op andere beleidsterreinen wordt ondergraven. Hoewel de uitbanning van armoede de primaire ontwikkelingsdoelstelling van de EU is, wordt dit doel door veel beleidsinitiatieven ondermijnd. Landbouwexportsubsidies van de EU ondermijnen ernstig de voedselzekerheid elders, en we moeten nu de ecologische en sociale effecten van onze visserijovereenkomsten met ontwikkelingslanden evalueren. Beleidscoherentie voor ontwikkelingshulp mag niet terzijde worden geschoven als we onderhandelen over bilaterale en regionale handelsovereenkomsten, en moet een essentiële rol spelen als we willen waarborgen dat de uitkomst van de Doharonde niet schadelijk voor ontwikkelingshulp is. De leningen van de Europese Investeringsbank aan ontwikkelingslanden moeten gericht worden op investeringen die bijdragen aan uitbanning van armoede in plaats van te worden verstrekt aan ondernemingen die in belastingparadijzen zijn gevestigd. Mensenrechten, arbeids- en milieunormen en belastinggovernance moeten de leidraad vormen bij de EU-onderhandelingen met ontwikkelingslanden.
20. Sancties voor ernstige inbreuken op de sociale voorschriften voor het wegvervoer (korte presentatie)
De Voorzitter. – Aan de orde is de korte presentatie van het verslag (A7-0130/2010) van Hella Ranner, namens de Commissie vervoer en toerisme, over sancties voor ernstige inbreuken op de sociale voorschriften voor het wegvervoer [2009/2154(INI)].
Hella Ranner, rapporteur. − (DE) Mijnheer de Voorzitter, mijnheer de commissaris, dames en heren, allereerst zou ik alle collega's willen bedanken voor de goede samenwerking in de commissie. Dit verslag gaat over een belangrijk onderwerp: iedereen die in Europa onderweg is, heeft ermee te maken. Het gaat om het respecteren van rij- en rusttijden in het vrachtvervoer, en daar valt veel te verbeteren.
We hebben dit besproken in de commissie, en talloze gesprekken gevoerd met allerlei belangenorganisaties, maar ook met vertegenwoordigers van een aantal lidstaten. Daaruit is gebleken dat het de hoogste tijd is, en ook broodnodig, dat er een betere omzetting komt van de regelingen voor de rij- en rusttijden.
Ook de regelingen inzake tachografen moeten worden verbeterd. De Commissie heeft in mei 2009 een verslag voorgelegd waarin ze de implementatie van de sociale voorschriften voor het wegvervoer in de lidstaten analyseert. Het resultaat was ontgoochelend, ik moet het werkelijk zeggen. Voor hetzelfde delict kan de boete in de verschillende lidstaten van de Unie variëren van 500 tot 5 000 euro. Dat leidt er vaak toe, met name in grensgebieden, dat de chauffeurs natuurlijk naar de landen vluchten waar de straffen lager zijn. Die situatie kan niet voortduren. Ook de uiteenlopende frequentie van de controles leidt tot heel veel onzekerheid bij de chauffeurs en bij de bedrijven.
Niet alleen de boetes variëren van land tot land, maar ook de soorten van sancties, en de definitie van de verschillende overtredingen. Die situatie kan niet voortduren, omdat deze voorschriften tenslotte zijn bedoeld om de veiligheid op de weg en de bescherming van de werknemers te verbeteren, maar ook – en dat mogen we niet uit het oog verliezen – om eerlijke concurrentie mogelijk te maken. In crisistijden neemt de druk op de ondernemers toe, er ontstaat een prijsdruk. Daarom moeten we er absoluut voor zorgen dat we de veiligheid van alle verkeersdeelnemers garanderen, en natuurlijk ook van de direct hierbij betrokken chauffeurs.
We weten allemaal dat we dit alleen maar kunnen bereiken met een doelmatig stelsel van straffen. Daarom moeten de straffen helder, transparant en vooral vergelijkbaar zijn. Wanneer we van de verordeningen inzake rij- en rusttijden een succes willen maken moeten ze in de lidstaten goed worden omgezet, dat is de belangrijkste conclusie in dit verslag! In ieder geval moet er vaker en beter worden gecontroleerd, en moet er betere voorlichting over de regels komen, niet alleen voor de chauffeurs uit de lidstaten, maar ook voor chauffeurs uit derde landen, want die kennen onze regels natuurlijk niet altijd.
Daarom is het belangrijk dat er een uitwisseling van informatie plaatsvindt, en dat is een taak voor de Commissie. Dat zou een taak kunnen zijn voor een agentschap dat zich bezig houdt met het vervoer over de weg in het algemeen. Voor mij speelt het in dit verband geen rol welke organisatie verantwoordelijk is voor het coördineren van de controles en het verzamelen van de resultaten. Een ding is echter duidelijk: er moet een dergelijke organisatie komen! Artikel 83, lid 2 van het Verdrag van Lissabon biedt ons de mogelijkheid om in te grijpen in de regelingen in de verschillende lidstaten en vast te stellen of de wettelijke voorschriften wel zijn aangepast. In de commissie was het volkomen onomstreden dat we van deze gelegenheid gebruik moeten maken, dat is in het algemeen belang, en verhoogt de veiligheid voor iedereen.
Er is nog een andere belangrijke factor die ik wil noemen voordat ik mijn betoog afrond: wanneer we willen dat de chauffeurs zich aan de rijtijden houden, moeten we ze natuurlijk de nodige infrastructuur bieden. In veel lidstaten zijn er nog onvoldoende veilige parkeerplaatsen. Het is een taak voor de lidstaten om hiervoor te zorgen, want dat is de enige manier om te garanderen dat de regelingen werkelijk het beoogde effect sorteren.
Ik hoop van harte dat de Commissie dit probleem actief aanpakt, en ik ben ervan overtuigd dat het Parlement dit ook zal en moet doen. Dit verslag mag niet het einde van dit werk zijn. Misschien is het pas het begin. We moeten beter samenwerken, beter controleren en beter harmoniseren. Ik verwacht dat de Commissie in de loop van het komende jaar een verslag zal voorleggen over de mogelijke maatregelen voor de harmonisatie, ook met het oog op de nieuwe regels in het Verdrag van Lissabon.
Giorgos Papanikolaou (PPE). - (EL) Mijnheer de Voorzitter, ik wil allereerst de rapporteur feliciteren met het uitstekende verslag. Het is een feit dat de verschillen tussen de lidstaten groot zijn in termen van sancties, types van sancties, boetes, de indeling van inbreuken – en dit punt wil ik onderstrepen in mijn interventie. In het verslag en op het einde van haar betoog benadrukt de rapporteur zeer terecht dat we snel harmoniseringsmaatregelen nodig hebben van de Commissie.
In Griekenland vinden vele ongevallen plaats, er zijn vele overtredingen en, als we er niet in slagen de wetgeving op Europees niveau op één lijn te krijgen, als we er niet in slagen de diverse praktijken te harmoniseren en controles op een meer concrete, op Europees niveau gecoördineerde manier uit te voeren, dan zullen we dit enorme probleem niet onder controle kunnen krijgen.
In het bijzonder voor Griekenland is dit een kritiek probleem en om die reden geloven wij dat dit verslag een belangrijk uitgangspunt kan vormen voor verdere maatregelen.
Antonio Tajani , vicevoorzitter van de Commissie. – (FR) Mijnheer de Voorzitter, dames en heren, namens mezelf en namens mijn collega Siim Kallas, die ik vervang, wil ik allereerst mevrouw Ranner bedanken voor haar verslag over een buitengewoon belangrijk aspect van de sociale voorschriften voor het wegvervoer.
Het oorspronkelijke verslag van de Commissie benadrukte de zeer wezenlijke verschillen tussen de sancties die in de lidstaten golden voor ernstige inbreuken op de sociale voorschriften voor het wegvervoer. De sancties lopen uiteen ten aanzien van hun aard en ernstcategorie, maar ook wat de hoogte van de boetes betreft. Om een voorbeeld te geven: een vrachtwagenchauffeur die de dagelijkse maximumrijtijd overschrijdt riskeert een boete die in Spanje tien keer zo hoog kan uitvallen als in Griekenland.
De Commissie is verheugd over het besluit van het Parlement om gevolg te geven aan het verslag dat ze heeft opgesteld. Het Parlement benadrukt hoezeer de huidige situatie te wensen overlaat, in de zin dat bestuurders en vervoersondernemingen mogelijk ten onrechte veronderstellen dat het begaan van een overtreding in de ene lidstaat minder ernstig is dan in een andere. Dit kan de verkeersveiligheid en de concurrentie uiteraard ondermijnen. Het verslag van het Parlement vormt dan ook een waardevolle bijdrage aan de pogingen van de Commissie om de geharmoniseerde tenuitvoerlegging van de geldende voorschriften te coördineren.
Het verslag van het Parlement stelt onder meer voor minimale en maximale sancties op te leggen voor elke inbreuk op de sociale voorschriften en benadrukt dat artikel 83 van het Verdrag van Lissabon voorziet in de mogelijkheid om ten aanzien van sancties minimale voorschriften uit te vaardigen, zoals de rapporteur al zei. De Commissie zal binnenkort nauwgezet beoordelen in hoeverre en in welke vorm deze nieuwe bepalingen van het Verdrag kunnen worden gebruikt om de tenuitvoerlegging van sociale voorschriften voor het wegvervoer te verbeteren.
Ik bedank u voor dit buitengewoon constructieve verslag, en ik kan u verzekeren dat de Commissie de door het Europees Parlement opgeworpen vragen en aangedragen suggesties nauwlettend zal bestuderen.
De Voorzitter. – Het debat is gesloten.
De stemming vindt morgen (dinsdag 18 mei 2010) plaats.
Schriftelijke verklaringen (artikel 149
Artur Zasada (PPE), schriftelijk. – (PL) Het debat van vandaag heeft ons ervan bewust gemaakt hoe sterk de sancties voor ernstige inbreuken op de sociale voorschriften voor het wegvervoer, zoals neergelegd in de wetgeving van de 27 EU-lidstaten, uiteenlopen. Ik denk daarom dat het een bijzonder waardevol idee is om een meertalige brochure op te stellen die bestuurders en bedrijven duidelijk informeert over de sociale voorschriften in de verschillende lidstaten. Een dergelijke brochure moet een lijst bevatten met indicatieve sancties die bij inbreuk op een bepaald voorschrift aan een bestuurder kunnen worden opgelegd. Een verder interessant punt is het gebruik van RDS-TMC-technologie in plaats van GPS om bestuurders in realtime te informeren over de sancties die gelden in het land waar de bestuurder zich op dat moment bevindt.
21. Agenda van de volgende vergadering: zie notulen